dks
van de
door
achtereenvolgens voortgezet door
iI^ O. ΨΑΝ HEES en W. Cl·. UMMJLJL·.
VAN HET JAAR 1581 TOT 1»Θ5 NA CHRISTUS.
Ij^irifje Äit
MET PLATEN, KAARTEN EN PORTRETTEN.
te AMSTERDAM, bij
C. Mu, SCHliEUKR ^ XOOM.
18β3.
^LïGJEMEEÏiE
lElLÄMBi
tFÜ 1
m
„TAF lilEIBS.iw
MEMBE JMEL, rilERPE .^TUIL·
s.
s -
. Ät»· ^ '
i-V' 'y '
Ivo
C. L·, SCMILEMEIReh SOO^»
11 8 β 8 a
lÜJlJa
r'
van de
AFZWERING VAN FILIPS II
tot den
Μ U Ν S ï Ε R S G IIΕ Ν VREDE.
riEUOE G-EOEEETE.
1624—1β4β.
-ocr page 4-ca-
"
ίί :
Éyfffy'tiifMiifci^
-ocr page 5-VERANDERING IN DEN STAATKUNDIGEN TOESTAND.
DOOD VAN PRINS MAURITS.
(van het einde van 1633 tot in het begin van 1635). ^
Sedert in Engeland buckingham , de groolsle voorslander van hel huwelijk van den 1623—
Prins van Waks met de Spaansche Infante, na zijne ervaringen in Madrid, gezworen
had, dal dit huwelijk niet zou gesloten worden, en hij om dien eed gestand te doen
zich niet ontzien had in verstandhouding Ie treden mei de vurigste tegenstanders van
de Katholieken en met de hoofden dergenen, die de rechten des volks legen de
Kroon voorstonden, liet hel zich aanzien, dal hel lot een oorlog lusschen Engeland en
Spanje zou komen. De partij, die men ontboeide, zou geen verdrag met Spanje dul-
den , en zou den Keizer door wapengeweld gedwongen wenschen te zien de Palts terug
Ie geven, hetgeen noodwendig aan Spanje tot wraakneming over den onderganen
smaad een bondgenoot in den Keizer zou geven. Raadzaam was hel niet, alleen dien
dubbelen oorlog te trolseren en Spanje in de gelegenheid Ie laleo zich krachtige bond-
genooten te verschaffen. Kon men len aanzien van Frankrijk geruft zijn, daar men
voor den Prins naar de hand van lodewijks zuster stond, die de Koninginne-moeder
en haar machtige raadsman, de Kardinaal de riciielieu, van harte geneigd waren aan
dien Prins Ie schenken, ook van de goede gezindheid der Vereenigdc Provinciën diende Engeland ver-
men zich te verzekeren. Deed Spanje den Prins van Oraw/e aanbiedingen, geschiktz^^e*^veranderde
om hem zelveu te bevredigen en de Stalen door den schijn van het behoud hunner
onafhankelijkheid te verleiden, dan schcen hel roogclijk, dal er vrede lusschen de beide ^"i®·
' Aanvankelijk bestond het vooi'neincn om de slof van dit llooidstuk mcerendccls in het
laalste Hoofdstuk van het vorige Stuk van dit 111 Deel te vervatten} docli len einde den ont-
vang van liet vorige Stuk niet ο vermal ig groot te maken, is men van dat voornemen afgegaan.
822 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1025—
1635.
oorlogvoerende Yolken gesloten werd; dal Spanje derhalve zijne Zuid-Nederlandsche
havens weder Ier zijner beschikking kreeg; ja, dat de Noord-Nederlanders de gelegen-
heid gunstig zouden zien, om, voortaan met Spanje in verbond, hunne bittere grieven
op Engeland te wreken en dit Rijk met hunne scheepsmacht te bestoken. Dus was
hel vóór alle dingen noodig, dat de man, die in Engeland aan het roer zulk eene
stoute wending stond te geven, den Prins van Oranje eens degelijk polste, opdat men
gewis mocht zyn, dat deze Vorst de rol niet zou opvatten, van welke jagobus zoo
noode afstand deed, en er niet naar stond om het door Spanje en den Keizer
erkende Hoofd der eindelijk aan orde en tucht onderworpen Gereformeerden te wor-
den. Zoo had er dan tusschen garleton en den Prins eene verklaring plaats. De
Gezant vorderde rekenschap, wat er was van dat gedurig heen en weder reizen
van Mevrouw tserklaes om voorslagen Ie doen lol bestand of vrede, en gaf zijne
vrees Ie kennen, dat zulke ontwerpen sterk gesteund werden door de gezindheid der
Provinciën Gelderland en Overijsel, lerwy 1 zij van de goevernemenlen van 's Prinsen
neef geenen tegenstand Ie wachten hadden. De Prins erkende, dat er van de zijde van
het Brusselsche Bewind steeds voorslagen gedaan werden; doch hij hield ze voor zich,
en zoolang hij ze niet aan het oordeel van de Stalen der byzondere Provinciën onder-
wierp, kon de zaak geene gevolgen hebben. Poogden de Brabanlsche bewindhebbers
zich builen hem om met de Provinciën in betrekking te stellen, dan zou hij zulks met
alle vermogen tegengaan. Want, zoo besloot hij, de slaat der zaken en der gemoederen
was dusdanig, dat niets dan de uiterste wanhoop de Staten lot vrede of bestand met
Spanje zou kunnen doen besluiten. — Merkwaardige betuiging van den Prins! Zoo
bleek hij dan thans voor goed te begrijpen, dat elke poging van zijne zijde om als
bemiddelaar tusschen Spanje en dezen Staat op te treden, en de Staten tegelijk zijn
gezag en den vrede van Spanje te doen aannemen, op onoverkomelijken tegenstand
stuiten zou. Dus zag de Prins af van al zulke plannen als garleton reden had Ie
duchten, en, zoo hij op den hagchelijken toestand der Regering in Engeland en in
Frankrijk eenig uitzicht gebouwd had, ook dit moest hij thans opgeven, nu de konink-
lijke Familie in Engeland de goede gunst der volkspartij scheen te zullen winnen, en
in Frankrijk een riguelieu het roer geheel in handen scheen te zullen krijgen. —
Carleton werd door de oprechtheid van 's Prinsen verklaring overtuigd, en tegelijk
waarborgde hem de gezonken staat van zijne gezondheid en krachten, dat het hem
voortaan aan den lust zou ontbreken om stoute slappen van welken aard dan ook te
>vagen. Dadelijk schreef hij aan bugkingham een brief, waarin hij hem op grond van
dit gesprek mededeelde, dat men op het bondgenootschap van dezen Staat rekenen
kon, en dat het raadzaam was, de vernieuwing van de oude allianliën niet uit te stel-
len: zij moest nog bij het leven van Prins maurits geschieden, en, schreef hij, deze
Vorst was zoo sterk afgenomen, dat men op het einde van het jaar 1622 niet gedacht
had, dat hij de volgende meimaand zou gehaald hebben l. — Deze laatste aanmaning 162S—
schijnt bij carleton voortgevloeid te zijn uit de vrees, dat, wanneer met maurits dood
tle voornaamste grond van i^Yfl^/irtj/cÄ achterdocht tegen dezen Slaat zou weggenomen
zijn, de Nederlanders zich zoo voordeelig met Frankrijk zouden kunnen verbinden, dat
zij het verbond met Engeland zouden vermogen te versmaden.
Dat de groote verandering, welke de staatkundige toestand van Europa scheen te
zullen ondergaan, de Spanjaarden bedacht maakte op een middel om hier te lande de
gebeurtenissen, naar welke zij steeds uitzagen, lot uitbarsting te brengen, laat zich
denken. De sterke vorst, die de rivieren plotseling voor den overtocht van eene leger-
macht geschikt maakte, schonk hun de gevvenschte kans. Vertoonde zich de vijand in
Gelderland aan deze zijde van den IJ sei en in de Noordelyke Gewesten, dan zouden,
zoo mocht men hopen, degenen, die verlangden dat men zich met hem verslond, den
moed hebben om zich te verklaren, en de Prins zou zich de gelegenheid gegeven zien
om als bemiddelaar op te treden. Zulke denkbeelden zullen het geweest zijn, die niet
alleen lot den uitval leidden, in Februarij (1624) door de bezettingen van hingen,
Groenloo en Oldenzaal naar Groningerland ondernomen, maar in het bgzonder ook
tol den inval van Graaf iiendrik van den berg in de Veluwe. Een Gelderschman, luvalvaiihen-
neef van den Prins, aan het hoofd eener legermacht in het hart van Gelderland door- ^^
dringende, kon in de oogen van menig misnoegde of onverschillige, bepaaldelijk in
die der Katholieken, geen vyand zijn, vooral waar. hij zich zoo genadig beloonde, als
Graaf Hendrik deed. Tegen dat hij omstreeks het midden van Februarij met zijne
krijgsmacht aankwam, die van lieverlexle steeg lot eene sterkte van tien of twaalf regi-
incnlen voetvolk en bij de veertig Compagniën ruiters, hadden de boeren van Zelhem
cn Hengeloo (in de Graafschap van Zutfen) hunne have in de kerk gel>orgen. De sol-
dalen bemerkten zulks, maar plunderden ze niet, omdat de Graaf hel belette. Even-
wel liep de tocht niet af zonder dat elders door het krijgsvolk schade aangericht en
grofheden gepleegd werden. Reeds den der maand waren de Statcn-Gcneraal in
den Haag verwittigd van het voornemen des vijands om bij de heerschende vorst iels te
ondernemen. Zij bepaalden er zich toe den Prins de taak toe tc vertrouwen om daar-
tegen de noodige verordeningen te treflen, en zetten dagen lang hunne beraadslagingen
voort zonder iets anders Ie vernemen of Ie beramen. Aan mahquette, op het eerste be-
richt door den Prins naar Arnhem gezonden, stond de uitvoering van de maatregelen,
die dienen moesten om den vijand den tocht te beletten. Toen de vijand in de Graaf-
schap verschenen was, begaf de Prins zich naar Utrecht, werwaarts hem op zijn ver-
zoek eenige Gecommitteerden uit de Slalen-Generaal volgden » om bij alle voorkomende
' Zie dit gesprek bij wageäaar, X, 487—490, overjcnomen uit Carleton^s Letters in Ihc
Cabala or Mysteries of State, I. p. 177.
816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1633— gelegenheden bij de hand te zijn." Den Februarij k^γam van den berg bij
Bronkhorst (bezuiden Zutfen) vóór den IJsel aan. Het ijs vond hij opengeliakt; maar
een weinig hooger op tot op de hoogte van Doesburg optrekkende vond hij de rivier
ter lengte van een vijftigtal roeden ongebijt, als ware het om hem den overtocht rao-
gelgk te maken. Zonder slag of stoot kwam hij met voet- en paardevolk over. Toen
verwachtte hij niet anders dan dat hij tegenstand zou vinden, en toefde eenigen tyd op
den ingenomen post. Hierop, een sterke wacht achterlatende om zich den terugtocht
op dit punt te bewaren, trok hij den kant naar Arnhem op, tegen welke stad hij een
paar schoten loste, die van de wallen beantwoord werden, waarna zijne troepen zich in
verschillende richtingen landwaarts in begaven. Op dit bericht raadpleegden de Staten-
Generaal met den Raad van State, of het niet noodig zijn zou in dezen nood waardgel-
ders te lichten. Doch de Prins des wegens geraadpleegd, antwoordde, dat hij zulks
onnoodig vond: tegen dat zij bijeen waren, zou met de vorst het gevaar geweken zyn,
en die lichting zou slechts te weeg brengen, dat de gewone soldaten nog slechter be-
taald werden. Evenwel, zeide hy, kon men voorloopig maatregelen nemen om ze,
des gevorderd, spoedig op de been te hebben. Intusschen, de boeren bergden hunne
goederen in de vaste plaatsen op de Vehiwe gelegen. Daar werden de garnizoenen op
's Prinsen bevel door troepen uit Holland versterkt, en met de ijverige medehulp der
burgers goede wacht gehouden: men hield de grachten open en maakte de wallen
glad door ze met water te begieten. Meer landwaarts in wertlen alle binnenwateren
opgebyt tot aan de Zuiderzee toe. Zoo bleek de gezindheid der ingezetenen duidelijk
genoeg. De boeren toonden den vyand geenerlei vertrouwen, en de stedelingen legden
het voornemen aan den dag om hem dapper af te weren. Op deze Avijze kon hij in
een saizoen, dat er geen graan te veld stond, niet veel kwaads aanrichten; al ontmoette
hij geen tegenpartij te velde, hij had van de schrikkelijke koude en de sneeuw genoeg
te lijden, en tegen dat de dooi die ysbrug over den IJsel sloopte, moest hij op den
terugtocht bedacht zijn, Dus gevoelden de soldaten zich niet gerust op den vreemden
bodem en een troep, ie Ε ede gelegerd, werd zelfs door een panischen schrik bevangen.
Den 25®^®", toen de luchtgesteldheid dooi scheen aan te kondigen, besloot de Graaf de
Veluwe te verlaten, langs denzelfden weg, dien hy gekomen was, en thans, niet zonder
groote schade in de Graafschap Zutfen aangericht te hebben, waren weldra de troepen
in hunne garnizoenen terug i. Tegelijker tijd hadden de troepen, die ten getale van
9000' man noordwaarts waren getrokken en het Oldamht (in Groningerland) waren
ingerukt, den terugtocht aangevangen
1 aitsema, I, p. 269—27J. Deze schrijver heeft in dit verhaal wassenaeu (VI, fol. 107—109)
afgeschreven, of met hem eene gemeenschappelijke bron gebruikt. Resol. Stat.-Gen. 7, 8, 16,
17, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 25 Febr. 1624. ■'Resol Stat.-Gen. 26, 27, 28 Febr. 1624.
DES VADERLANDS. 817
Zoo liep deze locht af. Had het volk zich vreemd van alle neiging lot den vyand 1633—
betoond, de ingenomenheid met de Regering won er niet bij, nu men zag, hoe de ' ?
Koning van Spanje ons nog in ons land kon komen tarten: even licht, moest men
begrypen, zou zulks den keizerlijken troepen vallen. Maar Avat bovenal ongunstig
werken moest, w^as de achterdocht legen sommige van de hoogslgeplaatste mannen,
die bij deze gelegenheid nieuw voedsel vond. De Prins moest toch marquette kennen,
en deze had, zoo sprak men, den vijand den weg over den IJ sei vrijgelaten De
Raadsheer va.n essen, richter van Arnhem en Veluwenzoom, lid van de Stalen-Generaal
en in deze dagen benoemd medegezant naar Frankrijk, was met het openbijten van
den IJ sei boven Zutfen belast geweest, maar had zich van de plaats begeven, het
Averk aan een onachtzaam en onbekwaam persoon overlatende. Er kwamen schotschrif-
Jen uit, waarin de genoemde Heren niet gespaard werden, en in de kerk Ie Arnhem
werd door den koster een papier gevonden, waarop een man aan de galg geleekend
was met hel opschift: Marquette is een verrader van het land
Nog voordat de tocht van Graaf Hendrik van den berg was afgeloopen, zonder ander
gevolg na te laten, dan misnoegen aan de eene zijde wegens den overlast, dien men
geleden had, en dankbaarheid aan den anderen kant wegens de verlossing van het ge-
vaar, aan hetwelk men blootgesteld was geweest, had de veranderde staat van zaken in ♦
Engeland en het gesprek van carleton met den Prins teweeg gebracht, dat men Ie
Londen besloot den Staten te kennen geven, dal de overkomst van een Gezantschap legen
<len lijd der bijeenkomst van het Parlement bijzonder aangenaam zijn zou. Naauwelijks
was zulks door brieven van den Secretaris gonway aan Hun Hoog Mögenden, en van
den Prins van Wales aan zijne zuster, de Koningin van Bohemen, in den Haag bekend
geworden of men benoemde twee buitengewone Gezanten om naar Engeland Ie ver- Gezantca naar
11 1 11 1 ·. gezon-
Irekken, ten emde den Koning allen mogelijken bijstand aan te bieden m alles wat hij den.
ondernemen mocht om zich op de trouweloosheid der Spanjaarden Ie wreken. De beide
benoemden, sommelsdijk en joachimi , verontschuldigden zich aanvankelijk. De herin-
neringen, die de eerste van zijn verblijf te Londen in 1622 had overgehouden, waren
niet van dien aard, dat hem eene nieuwe reize derwaarts kon loelagchen, en boven-
dien, er was besloten, dat er gelgklijdig een Gezantschap naar Frankrijk zou vertrek-
ken: immers lot de staatkunde, die, nu er uitzicht bestond op alliantie lusschen het
Engelsclie en bet Fransche Hof, te Parijs den boventoon zou verkrijgen, behoorde
ook nadere aansluiting aan de Nederlandsche Republiek en ondersteuning, aan onzen
1 Zelfs in het Leven van Fred. Hendr. {'s Gravenhage, 1737) wordt de zaak dus voorgesteld
(bl. 62--65), dat wie het lee«t, zich genoodzaakt ziet «arquette van opzettelijk plichtsverzuim
te beschuldigen. 2 capellek, I, bl. 283—248, 253, 261, 262.
3 V. n. cal-ELLES, I , p. 249.
1Π Deel. 4 Stuk, 2
-ocr page 10-816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Slaat tegen Spanje te verleenen. IVellicht achtle sommelsdijk reeds den tijd gekomen,
dat men hem in Frankrijk zou willen ontvangen. Doch, was dit het geval, zoo werd
hij spoedig uit den droom geholpen. Du mauriek, namelijk, verwittigd van der Staten
besluit, deed eensdeels gevoelen, dat alle wolken nog niet afgetrokken waren, daar hij
te kennen gaf, dat de zending vruchteloos zou zyn, zoo de schaden door onze koop-
vaarders, aan Fransche kooplieden toegebracht, niet werden vergoed, en anderdeels
vermaande hij, dat men geene personen zou benoemen, die den Koning onaangenaam
zouden zijn i. Dit zag ongetwijfeld op sommelsdijk, en dat men werkelijk het misnoe-
gen en het wantrouwen tegen dezen Staatsman niet had afgelegd, bleek uit de wyze
op welke de Fransche Gezant te Londen, de Graaf de tillières, onze buitengewone
Gezanten aldaar bejegenen zou. Tot vriendschappelijke verstandhouding door hen uitge-
noodigd, antwoordde hij, dat hij gezind was, met den Heer joaghimi alle goede corres-
pondentie te houden. Dus sloot hij sOxMmelsdijk recht krenkend uit. Voorts bleef
het bij eene plichtpleging, door zijnen Secretaris overgebracht: hij bezocht den een
noch den ander onzer Gezanten, noch bewees hun eenige andere beleefdheid
De reden van verontschuldiging door joaghimi aangevoerd was deze, dat hij de be-
noeming niet kon aannemen zonder de toestemming der Staten van Zeeland, zijne
Principalen, verkregen te hebben. Dus schijnt hij nog niet volkomen zeker geweest te
zyn, dat de krachtige doorzetting der staatkunde, die thans aan de orde was, in Zee-
land, waar men steeds in overeenstemming met de bedoelingen van den Prins wilde
handelen, aangenaam was. Het beste middel om dit zijn bezwaar uit den weg te rui-
men, was dat de Prins duidelijk bleek de zaak voor te staan. Dit bleek werkelijk,
daar Zijne Excellentie beide Heren bij zich ontbood en tot de aanvaarding der taak
aanmaande. Van toen aan opperde joaghimi geen zwarigheid meer. Alleenlijk maak-
ten de nieuw benoemden eene voorwaarde, die genoegzaam bewees, dat sommelsdijk
zich dezelfde onaangenaamheden als de vorige reize niet op nieuw dacht te getroosten.
Zij bestond hierin, dat hun vrij zou staan, terug te keren, zoo het hun raadzaam
docht, zonder nadere aanschrijving af te wachten 3.
Reeds was het Parlement geopend, toen onze Gezanten, den SG®^®'^ Februarij van
hier vertrokken, te Londen aankwamen. Hoe geheel anders was de wijze, op welke
zij ontvangen werden, dan tAvee jaren te voren! De Heren, die hen afhaalden, gaven
ondubbelzinnige blijken, dat hunne komst aangenaam was en vruchten zou dragen;
1 AITSEMA, I, p. 3.51. Resol. Stat.-Gen. 23 Fel.r.; 20, 31 Maart, 1624.
2 Journael ofte Rapport van Aerssén en Joachimi ivegens hunne ambassade aan den Kon. v.
Gr. Brit. in 1624. Handscbr. van de vorige eeuw, in liet hezit van Mr. t, ed. lestisg te Zutfen.
2 AITSEMA, I, 351. Resol. Stat.-Gen. 12, 13, 15, 16, 17, 18, 23, 26 Febr. 1624.
u
i 1
Γ ?
[[
ί
1G2 3—
1C35.
DES VADERLANDS. 11
het volk, dat op hunnen weg in menigte toe kwam loopen, riep hun overluid wel- 1623—
komstgroeten en gelukwenschen toe. Maar wat hadden zij den Koning voor te stellen
en aan te bieden ? Het streven moest zijn, den Koning tot vijandelijkheden tegen Spanje Hunne instruc-
tie.
over te halen. Daartoe mochten zij hem, volgens hunne Instructie ^, als een lokaas
de gelegenheid aanbieden om deel te nemen aan de door de West-Indische Compagnie
voorbereide uitrusting. De veroveringen van sterkten of plaatsen door de vereenigde vlo-
ten te maken, zouden aan Engeland gelaten worden: slechts van den te behalen buit
verlangden de onzen hun rechtmatig aandeel. Dus bleken de Nederlanders geen aan-
winst van nieuwe overzeesche wingewesten te bedoelen, en zich met den handel op
volkplantingen van eene bevriende natie te vergenoegen. Zoo begrepen zy den naijver
der Engelschen te ontwapenen, tegen welke zij op den duur niet bestand zouden zijn,
Avanneer eenmaal de banden geslaakt waren, welke jagobus bij zijne zucht naar Spanjes
vriendschap zijnen onderdanen had aangelegd. Door dat vereenigd optreden in de West-
Indiën zou, dus spraken de Staten in de Instructie aan hunne Gezanten gegeven, tevens
de band der liefde tusschen Zyner Majesteits onderzaten en die van de Vereenigde Pro-
vinciën door gemeenschap van belangen vaster toegehaald worden. — Nog een ander
oorlogswerktuig was er door de onzen tegen Spanje gebezigd, waarvan zy gaarne zou-
den gezien hebben dat Engeland voor zijn deel de verantwoordelijkheid op zich geno-
men had: het bondgenootschap, namelijk, met de Algerijnen. Of wat kon anders de
bedoeling Avezen, van den last aan de Gezanten verstrekt om met voorzichtigheid te
kennen te geven, dat, bijaldien zulks den Koning lot eenige onderneming te stade
mocht komen, die van Algiers er toe te brengen zouden zijn om hunne macht met de
Engelsch-Nederlandsche te vereenigen. — Maar ook voor het geval dat de Koning aan
een oorlog te land de voorkeur gaf tot herovering van de Palis waren de Gezanten -
van den vereischten last voorzien. Zij moesten het ondernemen van een krggstocht naar
de Palts ontraden: de afstand was te groot; de aanschaffing van mondbehoeften in dal
uitgemergelde land Ie bezwaarlijk; de beletselen, die men op den weg ontmoeten zou,
te moeijelijk Ie overwinnen. Al deze redenen mochten gelden, maar by de Stalen zal
ook wel deze grond gegolden hebben, dal zij zich niet gaarne in een openbaren oorlog
met het Rijk medegesleept zagen. Dus moesten de Gezanlen verklaren, dat zij tot het
voeren van eenen oorlog te land voor den Koning geen anderen bodem zagen, dan
Vlaanderen en die onzijdige Duilsclie grenslanden, waar zich Spanje als Vorst in den
Bourgondischen Kreis en als gemachtigde van den Keizer gelden liet. Ook op deze wijze
trachtte men den Koning lot vredebreuk met Spanje Ie nopen. Daartoe moest Spanje aan-
sprakelijk worden gesteld voor de sleeds achterblijvende teruggave van de Palts, die loch
1 Zie dit stuk in het aangehaalde Journael, aan hetwelk roede de meeste der volgende bijzon-
derheden ontleend zijn.
2838*
-ocr page 12-816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1623— alleen aan den Keizer Ie wijten was. — Ging de Koning lot eene landiag van troepen in
Vlaanderen over, dan moesten de Gezanten den voorslag, dien men reden had te wach-
ten, dat de Engelsche troepen te Sluis zouden ontscheept en verzameld worden, op
geschikte wijze afslaan. Alles wat de strekking had om den Koning weder eenig pand
binnen onze grenzen te doen bekomen, moest volstrekt vermeden worden. Ook verlang-
den wij ditmaal geenen bystand van Eiigeland, gelijk wy van Koningin elisabeth ge-
noten hadden. — Eindelijk, wanneer jacobus eene belofte verlangen mocht, dat wij
niet zonder zyn voorkennis of toestemming met den vyand over vrede of bestand zouden
handelen, zoo mochten, mits de Koning zelf Spanje den vrede opzeide, de Gezanten
de belofte afleggen; evenwel slechts door middel cener acte, en in geenen deele op
eene wijze, die zou kunnen uitgelegd worden alsof wij van het recht van oorlog en
vrede afstand deden en daarmede onze soevereiniteit prijs gaven.
Stemming der Reeds voordat de geregelde onderhandelingen geopend waren, bemerkten de Gezan-
01° ' d^t Engelschen op Sluis gevallen was. De Secretaris gonway gaf
zen aanzien. onder de hand te kennen, dat Hun Hoog Mögenden deze stad met de omliggende for-
ten in handen van Zijne Majesteit moesten stellen voor hetgeen hg voor hen doen
zou. Ook bleek al spoedig, dat der Staten gelijktijdige zending naar Frankrijk de
jaloezij der Engelschen gaande maakte: de Prins van Wales had gezegd, dat het werk
van het eene Gezantschap dat van het ander zou omstooten. Men gaf nog steeds den
toeleg niet op, om, al was het thans onder een andere leus, de Republiek als vassal-
staat aan Engeland te verbinden: want de volkselementen anders dan als een middel
lot staalkundige doeleinden te bezigen, of eenen Staal als de onze anders dan als een
ongeremdheid en eene ergernis te beschouwen, kon in eenen Stuart niet opkomen. Het
had dan ook niet veel te beduiden, dat de Koning op de eerste openbare audientie ge-
tuigde dat zijne genegenheid te onswaarts aan geene wisseling onderhevig was, bij wijze
van kwinkslag er bij voegende, dat hij geen wisselaar was En wat op nieuw hoop
gaf, dat de Vereenigde Provinciën zich in de armen van Engeland zouden willen wer-
pen, nu hel zich zoo puriteinsch betoonde, was de meening, dat zij op dit oogenblik
uitgeput waren. De inval des vijands in de Veluive, gevoegd bij het bericht der zware
dijkbreuken en overstroomingen, onlangs voorgevallen, hadden zulk een indruk gemaakt,
dat de Koning in een staatsstuk aan het Parlement meende te kunnen mededeelen, dat
de Nederlanden thans zoo zeer aan lager wal waren geraakt, dat, zoo hij ze niet hielp,
zij te gronde zouden moeten gaan.
Met een trein van omstreeks veertig koetsen, eene verlooning van de Antispaansche
partij, werden de Gezanten den lO'^^n Maart, tot die audienlie afgehaald, het verblijf
van den Spaanschen Ambassadeur voorbij. Na den afloop kwam bugkingham hen in den
Je ne suis pas changeiir.
-ocr page 13-DES VADERLANDS.
avond in hunne woning verrasschen. Onder Tele beluigingen van toegenegenheid ver-
klaarde hij, dat hij te Madrid duidelijk bespeurd had, hoe de Spanjaards met de nu
alWsprongen huwelijksonderhandeling voorhadden ons te onderdrukken en zich van on-
zen Slaat meester te maken, Zyn Lordschap bekommerde er zich niet om, dat hij
hiermede ruim zoo zeer zich zeiven als de Spanjaarden aanklaagde. Hoe het zij, een
alliantie met onzen Slaat zonder uitstel gesloten, zou, zoo oordeelde hij, Engeland te
onherroepelijker schreden doen zetten op den weg van vredebreuk met Spanje, — Dit
had hij boven alles noodig om den Koning mede te slepen en de aanslagen, door de
Spaansche ambassadeurs en hunnen aanhang tegen hem gesmeed, te verijdelen. Vandaar
van verschillende kanten de gedurige aanmaning dat er geen tijd verloren, maar dade-
lijk een of- en defensief verbond gesloten moest worden. Dat de Koning het drijven
van den Hertog en van zijnen eigenen zoon nog niet onverdeeld goedkeurde, bleek ook
daaruit, dat hij bij de zes door bugkingham aangewezen Commissarissen, die met onze
Gezanten onderhandelen zouden, nog den Graaf van arundel, Groot-Maarschalk, en
den Graaf van middlesex, den Groot-Tresorier, die de vorige maal onze Gezanten zoo
verachtelijk behandeld had, gevoegd wilde hebben. Als grond tegen den raad om, met Jacobus in
ons vereenigd, Spanje den oorlog aan te doen, voerde de Koning aan, dat wij, als wij J^f "erbon? met
Spanje eenmaal allen toevoer uit de West-Indien hadden afgesneden, ons doel bereikt
achten en rnel Spanje vrede zouden maken, al ware ook de Palis niet teruggegeven,
en voorts, dat wij van de gelegenheid gebruik zouden maken om allen koophandel aan
ons te trekken, en, zeide hij, ons gebied, op de wijze der Romeinen, mettertijd meer
en meer uit te breiden. Bij deze gezindheid van jacobus hadden de onzen aan-
vankelijk weinig moed op den goeden uitslag hunner zending. Hoe vreemd moest hun
de voorslag niet dunken, hun van wege den Koning gedaan, om Pater macstro, die
uil Rome overkwam ten einde door ruimer inwilligingen de zaak van hel Spaansche
huwelijk weder aan te knopen, een vrijgeleide te verschaffen opdat hij niet op den
overtocht van Calais naar Engeland door onze oorlogschepen op de Vlaamsche kust
mocht aangehouden worden. Zij verontschuldigden zich op dit verzoek, verklarende,
tlat zij noch bevoegdheid noch bij den vlootvoogd en de zeekapiteins van de Stalen ge-
zag genoeg hadden om zulk een vrijgeleide te verleenen. Te minder zwarigheid konden
zij in deze weigering vinden, omdat zij wisten dal ΒυοκίρταπΑΜ zich en zijne tegen-
woordige zaak verloren rekende, indien tot de breuk met Spanje niet vast besloten was
voordat die Pater in Engeland gehoor kreeg.
Intusschen, reeds begonnen onze Gezanten te voorzien, dat zij onverrichter zake zou-
den dienen te vertrekken. Bij de onzekerheid van de uitkomst van den strijd tus-
schen de twee thans aan het Hof worstelende partijen waagde niemand zich met hen
af te geven, en, zoo drukken de Gezanten zeiven het uit, zij werden gemeden en
geschuwd, alsof zij een anathema waren. Nog altijd bleef de aanwijzing van Com-
15
j
lß23—
1025.
816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
l()23— missarissen om met hen Ie handelen achterwege. Geen wonder: want wat had men
met hen kunnen beramen, zoolang de vraag van vriendschap of vyandschap met Spanje
nog niet was uitgemaakt ? In dezen staat van zaken langer te blijven was niet raadzaam:
Avant hun vertoef gaf voet aan de meening, dat zy op de toezegging van bijstand
wachtten. Al herhaalden zij gedurig, dat zij niet gekomen waren om hulp te vragen,
maar om hulp aan te bieden, toch gebruikte men de voorstelling van de uitputting der
Nederlanden en van de noodzakelykheid, waarin men zou wezen, om hun een hulp-
corps van tienduizend man toe te zenden, als een middel om de oorlog tegen Spanje
als bezwaariyk te doen voorkomen. Bovendien hun verblyf, gerekt zonder dat hun de
gelegenheid gegeven werd om iets uit te richten, moest den Koning verdacht voorko-
men: immers, dat zij de partij toegedaan waren, waartegen hij. zich nog te weer poogde
te stellen, leed geenen twijfel. Doch de Prins deed hun aanzeggen, dat zij niet on-
geduldig moesten worden: haast zouden de zaken tot een goed einde worden gebracht.
Den l®ten April kregen zij de toezegging, dat de Koning hen spoedig zou spreken,
gelijk zij dan ook, nadat Zijne Majesteit de door het Parlement aangeboden sommen op
de gestelde voorwaarden had aangenomen, verzocht Averden den 4'^eu April ten hove te
komen. Doch toen zij kwamen, was de Koning na dien dag veel pijn uitgestaan te
hebben, naar bed gegaan. Onder het wachten vernamen zy, dat Pater aiAësTRO daags
Ie voren was aangekomen, en dat de Spaansche Ambassadeurs in de paaschweek audientie
zouden krijgen. Reeds wilden zij, daar het laat in den avond geworden was, terug-
keren, toen BUGKiNGHAM wist te bewerken, dat zij toch nog tot den Koning toegelaten
werden. Zij vonden Zyne Majesteit, alleen gezeten aan een tafel, met de kennelyke
blijken van de pijn, die hij leed: het zweet gudste van zijn aangezicht, en tot behan-
deling van staatszaken kwam het ditmaal niet. Daartoe zou hun de gelegenheid niet
eerder dan aan de Spaansche Gezanten worden aangeboden. Zoo veel bemerkten zij
reeds nu, dal men van hen een verzoek om onderstand van krijgsvolk en schepen ver-
langde , door een treurig tafereel van den nood der Nederlanden aangedrongen: dit, na-
melijk, moest het middel zijn om den Koning zonder dat hij rechtstreeks Spanje den
vrede opzeide, in den oorlog te wikkelen. De Gezanten, niet gezind zich tot die rol
te leenen en bovendien duchtende, dat vooraf vergoeding in geld voor den in manschap
te verleenen bijstand zou geëischt worden om met dat geld een deel van 'sKonings
schulden te betalen, opperden twijfel aangaande de doelmatigheid van dat middel, cn
met veel bekwaamheid trachtten zij bugkikgham en goitvvay van dat denkbeeld af te
brengen: slechts namen zij aan, in de rede, die zij tot den Koning richten zouden, Ier
loops van de uilputting der Nederlanden te gewagen. Den April bij den Koning
geroepen, kwamen zij op weg naar Whitehall de Spaansche Gezanten legen met Pater
Dc Gezanten MAësTRo, die bij Zijne Majesteit waren geweest. Zij deden bij de voordracht, door hen
de gehoor bij den gehouden, den Koning het voorstel lot een of- en defensief verbond, opdat Aval in den
Koning.
-ocr page 15-DES vaderlands. ί\>
laalsten tijd op den bodem van Duiischland verloren was, herwonnen en hunne Repu-
bliek, terwijl zij nog sterk was, van alle gevaar verlost mocht worden. De Koning be-
antwoordde hunne rede met algeraeene betuigingen van het belang, dat zijne Rijken
hadden bij het behoud van onzen Staat. Maar toen de Gezanten meer bepaald over
den invloed spraken, dien een verbond, tusschen den Koning en de Nederlanders tot
stand gekomen, tot aanmoediging van den Koning van Denemarken en van de Protes-
tanten in Duiischland hebben zou, zwoer de Koning bij den levenden God, dat hij
niet wist, hoe men de Keurvorstelijke waardigheid voor zijnen schoonzoon terug zou
kunnen bekomen, daar onlangs, zeide hij, zelfs de beide Protestantsche Keurvorsten,
Saksen en Brandenburg ^ den Hertog van Beijeren als Keurvorst van de Palts erkend
hadden. Hierop merkten de onzen aan, dat men den Keizer de aanspraak kon betAvis-
icn, die hij als Koning van Bohemen op eene slem in het Keurvorslen-collegie maakte;
dat den geestelijken Keurvorsten door de vereenigde legers de wet kon gesteld worden,
en dal Saksen en Brandenburg den Keizer zouden afvallen, zoodra zij hem ntel meer
behoefden te vreezen: verklaarden deze Vorsten zich thands, zoo liepen zij gevaar
hetzelfde lot als 's Konings schoonzoon te ondergaan: of had de Keizer niet nog onlangs
den Prins van Oranje laten aanzeggen, dat hij de aanspraak, die hij op de Nederlanden
had, eerstdaags met de wapenen zou komen invorderen? Hoe veel Ie eerder zou hij
Saksen en Brandenburg dus bejegenen? — Deze krachtige taal maakte indruk, en zich
tol den Prins van Wales en buckingham wendende, zeide de Koning, het zal er toe
moeten komen, dat ik den Katholieken den oorlog aandoe. Doch toen de Gezanten
van de kansen kwamen Ie spreken, om met eene vereenigde scheepsmacht Spanje de
bron van zijn bestaan in de West-Indi'è af te snijden, bestempelde hij zulks binnens-
monds met den naam van ijdele grootspraak. Tevens zeide hij, dat de Spanjaarden
klaagden, dat de posten tusschen Dover en Calais zich voor de Nederlandsche schepen
niet veilig konden rekenen, en verzocht, dat de Stalen op zouden houden de Engelsche
schepen te laten onderzoeken. De Gezanten antwoordden, dat, als de Spanjaarden
uil ongegronde vrees klaagden, wij hen van hunne vrees niet konden genezen, en,
«lat wij meer ontzag voor Zijne Majesteit hadden, dan de Spanjaarden, die, onder an-
deren, nog onlangs op de Teems, met schennis van 'sKonings gezag, een Hollandsch
schip hadden aangerand en gebrandschat.
Daar de Koning ten aanzien van de keus der Commissarissen het niet eens kon wor-
den met den Prins van Wales en bugkittgham, zoo werd bepaald, dat onze Gezanten
en de Secretaris cokway elk eenige artikelen van eene of- en defensieve alliantie,
zonder vermelding van den vijand, op wien men het daarbij gemunt had, zouden ont-
werpen, en dal die heide ontwerpen aan den Prins en den Hertog zouden worden me-
degedeeld, waarna zij aan 's Konings oordeel onderworpen en ten laatste zonder lus-
schenkomst van Commissarissen vaslgesleld zouden kunnen worden. Op dezen voorslag,
-WW
IG ALGEMEENE GESCHIEDENIS
die tot uiets degelijks scheen te kunnen leiden, gayen onze Gezanten in bedenking,
of het niet beter was, dat men hen liet vertrekken, totdat de zaken in Engeland tot
meerdere rijpheid zouden zijn gekomen. Waarlijk er was grond voor deze moedelooze
vraag. Gohway en buckingham zeiven moesten erkennen, dat men den Koning er
moeyelyk toe zou brengen om Spanje den oorlog te verklaren. De eerste repte thans
van de wenschelijkheid eener alliantie tusschen Engeland en de Nederlanden^ waarbij
»de Landen zouden blijven met elkander geïncorporeerd en in eeuwigheid vereenigd,
hetgeen strekken zou tot beider Landen welvaren." De laatste scheen de onzen bang
te willen maken door de verzekering dat er eene armade, sterker dan in 1588, uit
I I Spanje te wachten was. De buitengewone Gezanten naar Denemarken, naar de Duitsche
Vorsten en naar Venetië en Savoye, wier vertrek onze Gezanten uitgesteld hadden
willen zien totdat de of- en defensieve alliantie met de Nederlanden gesloten was, ston-
den op het punt van te vertrekken, en op nieuw moesten zy vernemen, dat er slechts _
sprake kon zijn van hulp aan de Staten te verleenen en van eene bloot defensieve al-
liantie. Alzoo leidde hun langer vertoef tot niets, ja, het diende slechts om de onder-
handelingen te belemmeren, die te Parijs waren geopend, waar men niets vaststellen
wilde, alvorens men iets stelligs uit Londen vernomen had. Toch lieten de Gezanten
zich overhalen om eenige artikelen eener defensieve alliantie op het papier te brengen.
In het laatste dier punten waagden zij het geval te stellen, dat de Koning later ver-
langen mocht eene of- en defensieve alliantie met de Nederlanden tegen Spanje te
sluiten: alsdan, heette het, zou hij de Staten daartoe zeer bereidvaardig vinden.
Er worden Com- Inmiddels kwam het thans tot de benoeming van Commissarissen om met onze Gezan-
mis^nsse^ met conferentie te treden: tot deze taak werden aangewezen de Herlog van bucking-
deien ^ onderhan- ^ ^^ Markies van hamilton, de Graaf van pembroke en de Heren weston , kanse-
lier van de schatkist, en conway. De gevreesde Lord Tresorier was door het Parlement
in staat van beschuldiging gesteld. Toch konden de onzen zich van de zaak niet veel
goeds beloven, daar zg van alle kanten vernamen, dal die Commissarissen voor den ons
op te dringen bgstand den afstand van pandsteden en teruggave van de kosten zouden
vorderen. Zulks willende afsnijden, onderhielden zij buckingham over hun bezwaar;
doch kregen van hem weinig troost. Integendeel, zij moesten gehoor geven aan den
last van den Prins van Wales om nog denzelfden dag ten zljnent met de Commissarissen
in conferentie te treden. Nu bleek dadelijk, dat de EngelscheHeren de zaak dus wilden
aangemerkt hebben, alsof hun Koning door ons was aangezocht om bijstand en om eene
bloot defensieve alliantie te sluiten. Ten einde dit van ter zijde te bestrijden, begonnen
de Gezanten te spreken van den Koning en de Koningin van Bohemen, hoe deze onge-
lukkige Vorst en Vorstin de bezending hadden bevorderd op hoop dat zij hun tot voor-
deel zou strekken. Sloot men nu, zeiden zij, enkel een defensief verbond, dan hadden
die onttroonde Vorsten allen grond om te denken, dat hunne zaak door de Nederlanders,
OES VADERLANDS. 17Γ>0
slechts op hun eigen belang bedacht, \er\vaarIoosd was geworden. Doch deze kunst- ^jgl"
greep werd verijdeld door de ironische yerklaring, dat meii ons bedankte Toor ons
mededogend gemoed; maar dat de zaak Zijne Hoogheid, den Prins van Wa/c^, aanging,
die zorg zou dragen voor hetgeen tot het herstel zijner verwanten behoorde gedaan te
worden. _ Inderdaad hadden onze Gezanten het recht niet om zich op die wijze van
den naam van het afgezette Keurvorstelijke paar Ie bedienen: want, ongetwijfeld uit
Londen gewaarschuwd, hadden frederik V en zijne gemalin, toen de Gezanten vóór
hun vertrek hunnen last waren komen vernemen, zich van alle bijzondere aanbeveling
hunner zaak onthouden i. — Thans verklaarden de Commissarissen rechtstreeks, dat de
Koning ons zes regimenten,' elk van 1000 man, zou zenden en geen hulp in geld.
Hiertegen durfden de Gezanten niets inbrengen: slechts opperden zij de bezwaren, die
het in zou hebben, zoo die nieuwe troepen anders werden gecommandeerd en behan-
deld dan dc Engelsehe regimenten, die reeds in onze dienst waren. Niettemin hielden
de outwerpartikelen, door οοκύ^'^αυ ingeleverd, dc bepaling in, dat de Koning ook bij
vacaturen de oiFicieren zou benoemen, en eenen opperbevelhebber zou aanstellen, die
met rechlsmacht over de officieren 'en soldaten zou bekleed worden, evenwel met toe-
stemming van de Staten, wien dan ook nevens hunnen Generaal de nieuwe Engelschen
Irouw zouden zweren. Voorts verlangden die artikelen cautie voor de teruggave van hef
onderhoud der zes regimenten. Eindelijk voor het geval dat de Koning ten gevolge van
zulk een traktaat, met de Staten te sluiten, in zijne Rijken werd aangerand, zouden
Hun Hoog Mögenden hem met 4000 man te hulp komen. — In het tegenontwerp, door
onze Gezanten ingeleverd, werd voorgesteld, dat de 6000 man in slechts vier regimenten
met vier kolonels verdeeld zouden worden zonder dat er melding van een opperbevel-
hebber gemaakt werd, cn dat de Koning de benoeming der officieren hebben zou slechts
tot op het tijdstip, dal de troepen geland zouden zijn. Niet alleen den Staten, maar ook
den Goeverneur-Generaal en al dengenen, wien het toekwam, zouden de nieuwe troe-
pen trouw moeten zweren. De teruggave, eindelijk, van de kosten werd afgeslagen,
en daarmede kwam alle gedachte aan eenige te stellen cautie te vervallen. Toen over
de beide ontwerpen beraadslaagd werd,/ voerden dc Gezanten, ten einde hel denkbeeld
ter zijde te doen stellen, dat er onder cautie teruggave zou moeten plaats hebben,
voornamelijk dezen grond aan, dat Hun Hoog Mögenden dan een dergelijk verzoek van
dc zijde van Frankrijk te wachten hadden cn niet zouden mogen afslaan. Doch noch
deze noch andere gronden konden voor het oogenblik baten, en de teruggave werd toe-
gestaan, en dat wel onder cautie, evenwel niet van eenige vaste plaatsen, maar van
de personen en goederen der contractanten.
Zoover waren de zaken gekomen, toen de Spaansche Ambassadeurs, er in geslaagd Kuiperijea vau
de Spaansche Gc-
--_____ zanten.
' aitsema, I, p, 352. Resol Stat.-Gen. 24 Febr. 1624.
III Deel. 4 Stuk. α
-ocr page 18-816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1023— zijnde den Koning alleen te spreken, bij hem eene beschuldiging inbrachten tegen den
Hertog van BUGKiNaHAM en al degenen, die Zijne Majesteit van de Spaansche zijde wilden
aftrekken. Die personen, zeiden de Gezanten, waren voornemens zich van 's Konings
persoon Ie verzekeren en den Prins van Wales Regent te maken. Zij waren, dus zeiden
zij verder, geheel aan de puriteinsche parlg overgegeven, die als zij haren zin had, de
Koningin van Bohemen tot het Rijksgebied zou verheffen: eene gebeurtenis, welke
BUGKiNGHAM niet ongewenscht zou wezen, wanneer hij het doel van zijne eerzucht ver-
kreeg en zijne dochter met den Prins van Bohemen trouwde. De geweldige ontsteltenis
en drukke bemoeijingen der belanghebbenden hierdoor veroorzaakt, en het vertrek van
BUGKiNGHAM, die zich totdat hij gerechtvaardigd zou zijn, op zijn kasteel Walling ford-
House ophield, maakten dat er gedurende eenen langen tijd aan beraadslagingen met
de Nederlandsche Gezanten niet te denken viel. Eerst den Mei vergaderden zij
weder met de Commissarissen: BucKiiiGiiAM alsmede de Prins waren niet tegenwoordig.
De Commissa- Alsnu vonden zij de Engelsche Heren bijzonder toegefelijk gestemd: van een opperbe-
lissen zija toe- i i · i τ i i · i ·
gefelijker. veihebber over de zesduizend man was geen sprake meer, en ook de cautie werd niet
verlangd: men zou zich tevreden stellen met eene acte onder het groot zegel, waarby
beloofd zou worden, dat de teruggave zou geschieden na den oorlog. Ten slotte ver-
klaarden de Commissarissen, dat de Koning bereid was om die hulpbende naar vereisch
van den nood te vermeerderen, ja, er werd hoop gegeven op een of- en defensief ver-
bond , later te sluiten. Deze goedwilligheid was vooral te weeg gebracht door het be-
richt in Engeland ontvangen, dat onzen Gezanten in Frankrijk de eisch was voorge-
houden om Brielle en Vlissingcn in te ruimen. Dus moest men begrijpen, dat zoo men
Engeland pandsteden toestond, men ze aan Frankrijk niet kon weigeren, en dat het
eenige middel om Frankrijk zulke gewichtige posten in ons land niet te zien innemen,
hierin bestond, dat Engeland van denzelfden eisch afzag.
Duiiikerksclie Nu echter deed zich een nieuw geval op. Zes Duinkerksche oorlogschepen, uit Duin-
ΓβΙάΓναη°Λ«·«ί kerken uitgeloopen, waren opgewacht door de Nederlandsche kruisers. Een daarvan was
oorlog^sch^f^^^^^^^ ^P ^^ Fransche kust aan strand gejaagd; een ander was in den gyond geschoten, en
sclieimd. yjg^. overigen, die zich zeer beschadigd im Duins onder bescherming van een En-
gelsch oorlogschip hadden begeven, werden aldaar door veertien Nederlandsche schepen
^ geblokkeerd. Van deze gebeurtenis maakten de Nederlanders, die bij de onlangs door
de Duinkerkers aangerichte schaden benadeeld waren, gebruik, om op schadevergoeding
aan te dringen, en onze Gezanten ondersteunden hun verzoek. Deze stap werd zoo
opgenomen, dat het duidelijk bleek, dat de Engelschen het onzen kapiteins niet al te
kwalijk zouden genomen hebben, zoo zij de Spaansche schepen zelfs op de reede des
Konings niet ongemoeid hadden gelaten. Zoo zeer was de stemming thans veranderd. De Ko-
ning had de boven vermelde aanklacht der Spaansche Ambassadeurs als laster beschouwd;
zij zouden zonder vereering, ja, ter naauwernood van eenig vrijgeleide voorzien, moeten
OES VADERLANDS. 19Γ>0
verlrekken en Lord doncaster, thans carlisle, was op het punt om zich op weg naar 1623—
Parijs te begeven, ten einde de zaak van het huwelijk van den Prins met uenriette
MARIA Frankrijk te bevorderen, en eene alhantie met dit Rijk te sluiten. Evenwel,
de Engelsche vloolvoogd op de reede van Duins waarschuwde hautain voor het plegen
van vijandelijkheden en plaatste eenige van zijne manschappen op elk der Duinkerksche
schepen. In deze omstandigheid vraagde onze Admiraal de Gezanten te Londen om
raad. Dezen rieden hem voorzichtigheid aan, schoon zy hem niet ontveinsden, dat,
ware de vijand in de hitte van de vervolging, al was het ook op de reede des Konings,
verdelgd geworden, dit niet kwalijk zou genomen zijn. Doch intusschen kreeg de
Zeeuwsche vlootvoogd stellig bevel van de Admiraliteit van Middelburg om den vijand
niel te ontzien. Van dezen last gaf hautain den Engelschen Commandeur kennis,
maar deze ontried hem alsnog geweld te gebruiken, ja verzekerde, dat hij zich met de
Duinkerkers in den grond zou laten schieten. Onze Gezanten, hiervan onderricht,
schreven met allen mogelijken spoed om onzen vlootvoogd van zijn voornemen af te
houden, opdat de gansche onderhandeling niet in duigen vallen mocht. Gelukkig kwam
dil schrijven niel te laat, daar ook hautain uit zich zeiven begrepen had 'sKonings
verbolgenheid te moeten ontzien en op nieuwe bevelen te moeien wachten. Alzoo werd
dil dreigend gevaar afgewend. Hautain kreeg last voor alsnog geen vyandelijkheid Ie
plegen, dan ha eenig voldoend blijk bekomen te hebben, dat de Koning zulks niet
euvel op zou nemen. Niettemin talmde men met de vaststelling der arlikelen, omtrent
welke de partijen het thans nagenoeg eens waren. De reden was deze, dat men den
goeden uilslag van de onderhandeling met Frankrijk nog mistrouwde. Het boezemde
don Engelschen bezorgdheid in, dal de staatsman, die in Frankrijk thans reeds zoo
veel vermocht. Kardinaal was geworden. Moest men van eenen Roomschen Kerkvorst
van dien rang niet verwachten, dat hij ruim zoo slerk als de Spanjaarden op de gods-
dienstige rechten der aanslaande Koningin van Groot-Britanni'è zou aandringen? Zoo
weinig was richelieu toen nog in Engeland bekend! Onze Gezanten zagen daarin min-
der zwarigheid. Sommelsdijkl kende richelieu reeds beter. Hoe het zij, desniettegen-
staande werd de alliantie mei de Nederlanden, zoo het scheen, reeds als vastgesteld aan-
gemerkt : ten minste werden reeds drie van de vier kolonels benoemd, te weten de Graven
van southaaipton, van oxford en essex, en de lichting der manschappen nam een aan-
vang , hoezeer ook tegengewerkt door de Spaanschgezinde Katholieken, die uitstrooiden,
dat dit volk door buckingham zou gebruikt worden om den Koning af te zetten, zeg-
gende dat southampton en oxford juist de mannen waren om zich daartoe te leenen.
Maar spoedig werd de eendracht tusschen de Engelschen en de Nederlanders alweder Misnoegen ia
en ernstiger dan ooit bedreigd door een allergewichtigste gebeurtenis in de Oost-Indië
voorgevallen. Dadelijk na hunne aankomst waren onze Gezanten door de Bewindhebbers
, · ·- inenzweerdera op
der Engelsche Compagnie begroet: toen scheen alles op een goeden voet tusschen de Amèoina.
fli»
816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1023— beide Handelsmaatschappgen. Maar in de eerste dagen van Junij waren eenige klachten
1625.
bij onze Gezanten ingekomen van deelhebbers der Engelsche Compagnie over .allerlei
nadeel en onbillyke bejegening door hen geleden. Het bleef de overluiging, dat wy
het traktaat slechts lieten gelden waar het tot ons voordeel kon dienen; maar, als de
Engelschen er baat bij zouden hebben, hel schandelijk verkrachtten. De Gezanten had-
den op die klachten te kennen gegeven, dat zij daaraan niets konden doen; dat de
zaken behoorlijk aan de Nederlandsche Compagnie moesten aangebracht worden, opdat
als men het daar niet eens kon worden, de Koning en de Staten-Generaal uitspraak
doen mochten. Maar den Junij kregen zij het eerst bericht uit den Haag van de
terechtstelling van eenige verraders door de onzen in Oost-Indië. De Oost-Indische Com-
pagnie voegde er een schryven bij, waarin zy klaagde, dat het traktaat van 1619 in
geen opzicht door de Engelschen werd nagekomen, en dat er door eenige Engelschen
eene poging was gedaan om het eiland Amboina den Nederlanderen afhandig te maken,
voor welken aanslag zij waren gestraft. — Het laat zich denken, dat na de onderhan-
delingen van 1622, toen het traktaat van vereeniging ten koste van zoovele onbillijke
verwijten en afgeperste opofferingen met gelatenheid verduurd, toch nog in stand was
gehouden, de Bewindhebbers der Nederlandsche Compagnie zich voorgenomen zullen
hebben, voortaan den Engelschen op het terrein zelve niets meer toe te geven, maar
alle aanslagen om ons aldaar den voet te lichten met de noodige gestrengheid tegen te
gaan, en dat er bevelen in dezen zin derwaarts heen gezonden zullen zyn. Zeker is
het, dat in Maart 1623 op Amboina, waar herman vapf speult alstoen den post van
Goeverneur bekleedde, 17 Engelschen in hechtenis genomen waren, uit wier midden
de Agent, gabriel towersoh, met nog negen anderen, nadat eenige Japanezen hen op
de pijnbank beschuldigd hadden, en zij zeiven niet zonder foltering lot bekentenis
gekomen waren, met den dood waren gestraft. Tegelijk met dit bericht kwamen klach-
ten, dat de Nederlanders Pulo run nog niet hadden afgestaan; dat zy in hunne onder-
nemingen om den handel op China in handen te krijgen aan de Engelschen geen deel-
genootschap gunden, en dat een tocht tegen Mocambique door willekeurige beschikkin-
gen van den Hollandschen Admiraal dedel slechts gering voordeel had opgeleverd. —
Wat de Gezanten vreesden, geschiedde. De Engelsche Oost-Indische (Compagnie, het
bericht mede vernomen hebbende, beklaagde zich heftig bij den Koning. De zaak ver-
oorzaakte groote ontsteltenis aan het Hof, ^en Zijne Majesteit voer geweldig uit over de ver-
achtelyke bejegening zijnen onderdanen aangedaan, en verklaarde dat men hem voldoe-
ning zou hebben te geven: want dat liy van niemand meer eenig ongelyk of smaad
wilde verdragen. Ook onder het volk was de verontwaardiging groot, en op de beurs
had men openlijk durven zeggen, dat men ter weerwraak al de Nederlanders moest
ombrengen, die thans in het Rijk waren; ja, toen in den avond van den Jujjij
en eenige volgende dagen de wachten te Londen in alle straten buitengemeen versterkt
V
1628—
1625.
DES VADERLANDS. 21
waren geworden, vond onder andere meeningen ook liet gerucht geloof, dat de open-
Iwre macht had λγϊΐΐεη verhoeden, dat er gewelddadigheden legen de Nederlanders ge-
pleegd werden. Evenwel werd de zaak van de alliantie niet met die nieuwe grieve
vermengd; integendeel de belofte eener hulpbende van 6000 man zou gestand gedaan
worden. Immers had het Parlement gelden toegestaan, en ware de werving voor de
Nederlanden achterwege gebleven, dan zou die Vergadering grond gehad hebben om te
klagen, dat de Koning niet aan de voorwaarde voldeed, waaronder zij waren verleend,
te welen, om in de eerste plaats door onderstand aan de Nederlanders verstrekt, de
teruggave van de Palts te verkrijgen. Voortsal degenen, die den Koning van de zijde der
Spanjaarden wilden aftrekken, wenschten, ruim zoozeer als onze Gezanten, tè verhoeden,
dat door het gebeurde in de Oosl Zijner Majesteit een nieuw voorwendsel aan de hand gedaan,
en het bedrijf van den Hertog van bugkingha.m toch ten slotte nog gewraakt moclit worden.
Zoo laat het zich verklaren, dat de gestelde artikels, in weerwil van alles, den lU'^e'i Junij Er worden ar-
door 's Konings Commissarissen en onze Gezanten geteekend werden. Maar toen dit ge- geteckend.
schied was, verklaarde cor<rwAY plechtig uit 's Konings naam ten aanzien van het ge-
beurde op Amboina, dat wij er op bedacht hadden te zijn, Zijner Majesteit onverwijld
voldoening te geven: stelden wij zulks uit, zoo zou de Koning zonder verdere aanmaning
zich zeiven recht verschaiTen, Hierbij voegde hij de klacht, dat de stoutheid der Ne-
derlanders zoo ver ging, dat door hunne listen en door de lasten, die zij den Engelschen
opleiden, deze laatsten uit den ganschen handel van Oosl-Indië gestooten werden. — Mid-
delerwijl was de Koning bezig met het beproeven van de onwaardigste middelen om zich
van zijnen gunsteling bugkingiiam te ontslaan, en na het vertrek der Spaansche Ambas-
sadeurs iiiojosa en goloma had hij hel oor open voor de inblazingen van den Agent
der Aartshertogin, den Heer van male. Ook hield hij de schaal lusschen Spanje en do
Vereenigde Nederlanden nog tamelijk in evenwicht, daar hij den Baron de vaux toestond
een lichting van krijgsvolk voor de Spanjaarden Ie doen, terwijl de onzen er op hadden
aangedrongen, dal de Engelschc of Schotsche regimenten uit de zuidelijke Nederlanden
moclilen teruggeroepen worden. Niettemin hield jacobtjs onze Gezanten niet meer op,
maar verleende hun de gelegenheid om hun afscheid te nemen. Vooraf echter moest
l)epaald worden, wie lot Kolonel over het vierde regiment zou aangesteld worden. De
Koning verlangde daartoe den Graaf van MORTOii, uit het Huis Douglas, te benoemen;
de Prins van Wales had die waardigheid aan den Baron willgughby toegedacht. Om
nu beide Edellieden te plaatsen, stelde de Koning voor, den Graaf van souTHAMPToy,
als die rijk genoeg was, ie doen uitvallen; maar de Prins stelde er liijzonderen prijs op
om dezen in afwachting van de oorlog, die, meende hij, niet kon uilblyven, met een
commando naar het vaste land Ie laten vertrekken. Om deze moeijelijkheid uit den weg
te rumien, w erd nu voorgeslagen de zesiluizend man in vijf regimenten onder even zoo
veel kolonels te verdeden, en wel met de betuiging, dat als onze Gezanlen hierin niet
J
822 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
2849—
1635.
l)ewilligden, de geheele alliantie er wel bij zou inschieten. Evenwel vonden de Gezanten
zwarigheid eenige hoop te geven, dat het verzoek toegestaan zou worden: liever zagen
zij, dat er bij de vier nog een vijfde regiment van löOO man gevoegd werd, en liefst
van allen, dat de Koning de kosten van dit vgfde regiment uit de door het Parlement
verleende gelden zonder eisch van teruggave op zich nam; maar men stond hun dit
niet toe, en zy moesten de verdeeling van de 6000 man in vyf regimenten inwilligen,
niet zonder de drie eerstbenoemde Kolonels eenigzins te ontstemmen. Toen deze zaak
dus gevonden was, sloeg de Graaf van morton ten slotte de hem opgedragen betrekking
wegens de daaraan verbonden voorwaarden af. «
Den Juny begaven de Gezanten zich naar Theobalds om afscheid van den Koning
te nemen. Zij bedankten Z.ijne Majesteit, maar gaven hem daarbij te kennen, dat met
het thans gemaakte verdrag de zaak van de teruggave der Palts nog weinig bevorderd
werd, tevens de hulp der Stalen aanbiedende tot alles wat de Koning daartoe verder
wilde ondernemen. Hij vergat deze zaak niet, antwoordde de Koning, maar hy kon
geen wonderen doen, dus had hij Gezanten gezonden naar Frankrijk, Denemarken,
Venetië en Savoye. — Zooveel bleek uit dit antwoord, dat hij thans ten minste zijne
hoop niet meer uitsluitend op de uitwerking van onderhandelingen met Spanje vestigde.
De Gezanten dan zochten nog vóór hun scheiden Zijne Majesteit het besluit om den
Spanjaard op zee afbreuk te doen, smakelijk te maken, en hem er toe over te halen, dat
HAUTAm de handen vrij werden gelaten om de te Duins ingeloopen Duinkerksche schepen
te vernielen. Hierop antwoordde de Koning ontwijkend, om nog de zaak van Amboina
ter sprake te brengen. Dat de Engelschen aldaar eene zamenzwermg zouden gesmeed
hebben, daarvan wilde hij niets hooren, en om zynen toorn te verbidden, verzekerde
coNWAY, op zijne knieën gevallen, dat de Nederlanders beloofd hadden, den Engelschen
recht te doen. Nadat de Koning ten laatste nog te kennen had gegeven, dat hij de
Nederlandsche Noordsche Compagnie nog steeds schuldig rekende de som van 200,000
gulden aan zijne onderdanen te betalen, kregen de Gezanten hun afscheid.
Voor hun vertrek uit Londen kwam de Hertog van bugkingham , die, van zijne onge-
steldheid bekomen, weder ten hove zou verschijnen, hun nog een bezoek brengen. De
zege van de nieuwe Staatkunde werd meer en meer verzekerd. — Den Julij waren
de Gezanten te 's Gravenhage terug. Zy hadden, zoo als anders gebruikelyk was, by
hun afscheid geene geschenken ontvangen; daarentegen hadden zy minstens 50,000
franken beschikbaar gehad om de Engelsche Grooten, die hunne zaak bevorderd hadden,
te vereeren, en van deze vergunning hadden zy gebruik gemaakt. De Secretaris gonway
had zynen broeder en twee zoons officiersplaatsen in de nieuw opgerichte regimenten
bezorgd met behoud van de militairè rangen, die zij by de oude Engelsche regimenten
in onze dienst bekleedden. — Het traktaat, dat de Gezanten medebrachten, had in éénen
achtermiddag beklonken kunnen wezen, en werkelijk had het hun niet veel meer tijds
Afscheid der
Gezanten,
DES VADERLANDS.
gekost; de beteekenis van dë vergunning, daarbij verleend, kon naar goedvinden gering 1628—
aangeslagen of breeder uilgemelen worden; maar hun verblijf te Londen en hun gedurig
verkeer mei de personen, die het meest in de gebeurtenissen van dit gewichtig tijdstip
betrokken waren, was van het grootste belang geweest, en hunne bekwaamheid en be-
leid had niet alleen de Spaanschgezindheid van den Koning ontwapend, maar ook
de voorstanders van den oorlog tegen Spanje genoopt bij de nieuwe alliantie Nederlands
onafhankelijkheid te ontzien.
Was er reeds lang sprake geweest van een Gezantschap naar Frankrijk te zenden
ten einde te doen blijken van den toeleg der Republiek om die Mogendheid te onder-
steunen in de staatkunde, van welke hare ligue met Venelië en Savoye de vrucht was,
en dan wederkerig door haar in onzen oorlog ondersteund te worden, thans nu Frankrijk
zich bovendien met Engeland scheen te zullen verbinden, dienden er vooral Gezanten
xididLÏ Parijs te gaan, ten einde bij de nieuwe verbindtenissen en raadslagen der Mogend-
heden de rol der Vereenigde Provinciën bepaald te zien.
Had men in Frankrijk al meer en meer vertrouwen aan onzen Staat geschonken en
was men daar lot vernieuwde vereeniging met ons beginnen over te hellen, het was
vooral te wijten geweest aan den invloed van personen, die den raad van Richelieu in-
namen , Ic weten de Koningin-Moeder en de markies de vieuville. Vandaar dat langerak
geschreven had, dat de Staten voor de in het jaar 1625 van i^raw/in)7i verkregen gunsten
bepaaldelijk ook de Koninginnen, en later dat zij nevens puisieux ook vieuville bedanken
moesten 2. Deze vieuville nu kwam in Februari] (1624) in het Ministerie, terwijl de
SILLERYS ter zijde gesteld werden. Van deze verandering van 'sKonings Raadslieden gaf
DU MAURIER den Februarij den Staten kennis, en dadelijk daags daaraan werden
de Gezanten, die naar Frankrijk vertrekken zouden, aangewezen. De benoemden waren Gezanten naar
VAX ESSEN en NOORDwiJK Immers schenen afgevaardigden van onzen Staat thans,
nu de mannen, die de achterdocht tegen onze Republiek steeds gevoed hadden, waren
afgetreden, op eenen onbelemmerden toegang te kunnen rekenen. Wel vielen er nog
hevige klachten over Nederlandsche kaperkapiteins, die Fransche schepen veroverden
en de opvarenden als slaven aan Turksche roovers, met welke zij vereenigd te werk
gmgen, overleverden. Doch al wilden de Fransche Regering op die wijze te kennen
geven, dat zij niet kon dulden, dat de onzen zoo den meester op zee speelden; al deed
zij, door Nederlandsche schepen in Fransche havens in beslag te nemen, blijken, dat
zij die balddadigheid met alle beschikbare middelen zou te keer gaan; — de zaak der
staatkumhge vereeniging kon er niet bij lijden, en door de schuldige kapiteins te straffen,
wilde het Nederlandsche Bewind Frankrijk gaarne voldoening geven \
' Zie hiervoor: ΠΙ D. 111 St. bl. 809 , 810. - Uesol SlaL~Gcn. 1 Junij; 21 Oct. 1023.
3 liesoL Slat.-Gen. 21, 22 Febr. 1624. * Resol. SlaL-GenAl fehv. ·, 12, 13, 18 Maart, 1024.
-ocr page 24-816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1623— De beide benoemde Gezanten waren verlrouwden van Prins maurits. Dit kon thans hier
1635.
te lande wel geenen grond tot achterdocht geren, aangezien de Prins niets anders dan eene
oprechte vereeniging met Frankrijk kon wenschen. Niettemin was Zijne Excellentie gezind
eenen waarborg te meer te geven, dal er niets zou verhandeld worden, hetwelk den
machtigen kooplieden tegen den zin kon zijn. Dus drong hij bij de Staten-Generaal.er
op aan, dat er ten verzoeke van Holland nog een derde Gezant zou worden aangesteld.
Dit verzoek werd ingewilligd en adriaan pauw, Pensionaris van Amsterdam, Averd be-
noemd, hoezeer met tegenkanting van Zeeland en Friesland, die tegen de bevoorrech-
ting van Holland, Avelke Provincie nu twee vertegenwoordigers in het Gezantschap had,
opkwamen. Werd er een derde benoemd, dan moest zulks volgens de meening van
Zeeland, een Zeeuw, volgens het gevoelen van Friesland een Fries zgn Toen er aan
het besluit niets te veranderen viel, drong Zeeland op de benoeming van een vierden
aan, gebruik makende van de aangeheven klachten over de kaperkapiteins, omtrent
wier gewicht men in Zeeland beter dan elders onderricht was. Doch deze reden mocht
Hunne Insiruc- niet gelden, en de drie Gezanten vertrokken in het begin van de maand April Hunne
Instructie gelastte hun op bijstand aan te dringen liefst in geld, en wel ten bedrage
van twaalfmaal honderdduizend gulden. Immers ons leger scheen sterk genoeg, en wilde
men het versterken, dan behield de Prins liever geheel de vrije beschikking over de
keuze der manschappen en de aanstelling der officieren, waarover bij troepen uit den
vreemde geleverd eerst nog overeenkomsten getroffen moesten worden. Reeds had
GHaTiLLON aangeboden uit de door Frankrijk te verstrekken gelden 5000 man voetvolk
en öOO ruiters te werven Zelfs dit aanbod moesten de Gezanten zien af te wijzen,
ten ware deze werving slechts lot versterking van de Fransche regimenten verstrekte,
die reeds in onze dienst waren. Was de Koning er op bedacht om mansfeld in staat
Ie stellen, weder een leger op te richten, gelijk een brief van langerak deed vermoe-
den ^, dan moesten de Gezanten trachten Ie weeg te brengen, dat hij niet op nieuw
op onze grenzen gelegerd, maar liever naar Bourgogne of deValtelline gezonden werd.
De kiesche vraag, of de Gezanten zouden mogen reppen van de mogelijkheid dat de
Staten wegens den bezwarenden toestand der geldmiddelen tol het aanhooren van vredes-
voorslagen van den vijand overgingen, werd ontkennend beantwoord, daar het minste
gewag van deze zaak gemaakt de achterdocht tegen onze Bewindhebbers nieuw voedsel
zou gegeven en het verbond met een zoo zwakken Staat, als de onze bij zulk eene
médedeeling schynen zou, min aannemelijk, ja hagchelijk zou hebben doen voorkomen;
slechts wanneer de'vertrouwdste van 'sKonings raadgevers oordeelden, dat het aanslaan
van dien loon dienstig kon zijn om den Koning te zekerder lot den oorlog tegen Spanje
1 Resol Stat.-Gen. 5 Waart, 1624. ^ h^sqI Stat.-Gen. 21, 31 Maart, 1624.
3 Resol Stat.-Gen. 1 Haart, 1624. v. d. capell. I, p.251. ''' Resol. Stat.-Gen. 1 Blaart, 1624.
-ocr page 25-DES VADERLANDS.
Ie doen overgaan, als het gescliiktste middel om ons van het sluiten van een Bestand af te 1623—
houden, slechts dan mochten de Gezanten in dien zin spreken. Dat Frankrijk zich niet
S mei ons zou verbinden op het gevaar van door ons alleen gelaten te worden, zoodra ons
van Nvege Spanje eervolle en voordeelige voorwaarden werden aangeboden, was klaar-
blijkelijk. Dus moest de vraag gesteld worden, wat men te antwoorden zou hebben voor
hel geval, dat de Fransche Regering van ons de belofte begeerde, dat wij, zoolang de
onderstand verstrekt werd, niet zonder hare bewilliging met den vijand in onderhandeling
zouden treden. Zoo veel mogelijk, dus was het antwoord op die vraag, moest men het
afleggen van zulk eene belofte trachten te voorkomen; maar des noods mocht men de
Staten verbinden, tot geene onderhandeling van dien aard over te gaan zonder Zijne Ma-
5 jesteil er in te kennen, ja, als het volstrekt niet anders kon, mochten de Gezanten, liever
' ït dan de hoop op bijstand op te geven, zich tot die belofte laten vinden. — Ten laatste,
zouden de Gezanten ook aan den Koning van Frankrijk het aanbod mogen doen om
door oprichting eener Fransche West-Indische Compagnie, met onze Handelsmaatschappij
van dien naam vereenigd, ten koste van Spanje in de zeeën bewesten de Kaap en op
de Amcrikaansche kusten op buit en veroveringen uit te gaan
Toen de Gezanten in Frankrijk aankwamen, bevond zich de Koning met zijnen Raad en Humie aau-
.. rr·· Ti/r · · 11 1 komst in Frank-
hui geheele Hof te Compiègne. Te Senlis werden zij van wege Zijne Majesteit verwelkomd,
en om dichter bij Compiègne te zijn, waar alle woningen bezet waren, den April
naar Noyon geleid. Hun, die op het oogenblik het bewind voerden, was, volgens de verze-
kering den Heer van langerak gegeven, de komst der Nederlandsche Ambassade zoo lief en
aangenaam, alsof zij van God uit den Hemel was gezonden. Niettemin was het er zoo verre
J af, dat de komst van. eenen tweeden Pauselijken Nuncius en de doorreize van Pater macstro
zonder uitwerking zouden gebleven zijn, dat Parijs eenige dagen lang vol geweest was
van het gerucht van eene verandering in het besluit des Konings. Deswegens had langerak
het hoog tijd geoordeeld, dat de Gezanten niet langer loefden te komen. Onder degenen,
die hen te Noyon begroetten, toonde zich de Heer d'espesse bijzonder ijverig. Geen
wonder, want hij was tot den post van Gezant te *s Gravenhage bestemd. In de eerste υυ MAUKiEa
«lagen van April (1624) was du maurier door zijnen Koning teruggeroepen. Bij de aan-JooT^^Ïspesse
I slaande komst der Nederlandsche Gezanten, had de Koning geschreven, kon niemand
Zijne Majesteit beter inlichten dan hij, en voorts dacht hij hem bij zich te houden, ten
^ einde zich door hem in eene andere betrekking te laten dienen. Het vertrek van
% DU MAURIER, die Frankrijk zoo lange jaren in de Vereenigde Provinciën had vertegen-
woordigd, was niet zonder beleekenis. Het kon len onzent in zoo ver geen onaangenamen
^ indruk maken, als met hem de levende getuige verdween van den tegenstand vroeger
door de Fransche Regering legen de personen geboden, die in 1618 gezegevierd hadden.
' Aitsema, I. p. 353, 354.
III Deel. 4 Stuk. λ
i
-ocr page 26-:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
ir,23_ Maar van den anderen kant moest het stof lot nadenken geven, dat hij, een Protestant,
door een Katholiek werd vervangen. Kon dit niet bewijzen, dat de Koning van zins
was ons ten aanzien van de Protestanten in zijn Rijk met verzoeken aan te komen, met
wier overbrenging en aanbeveling een Protestant zich moeijehjk kon belasten? De Jezuiten,
zoo heette het reeds, stonden thans het huwelijk van 's Konings zuster met den Engelschen
Prins voor; kon de vervanging van den braven du maurier niet mede tot de verwezen-
lijking der nieuwe hoop strekken, die zij zich voorspiegelden?
In weerwil van eene ongesteldheid zou de Koning onzen Gezanten vroeger dan zij
hadden durven hopen, audientie verleenen. Daartoe te Compiègne gekomen, werden
zij ontvangen aan ^de woning van den Connétable, omstuwd van de Maarschalken
de gréqui, de la force βπ de ghatillon. De Kouing ontving hen in de tegenwoor-
digheid van den Graaf de soissons , de Hertogen van longueville , vewdóme en chevreuse ,
en den Markies de la vieuville. Hij hoorde hunne rede met ongeveinsd welgevallen
aan, en verklaarde dadelijk, dat hij den Connétable, vieuville en den Secretaris
d'auquerre, eenen staatsman den Nederlanders zeer toegenegen, belast had met de taak
om met hen te onderhandelen. Dat alzoo deze last aan de grootste persoonaadjes van
het Rijk . werd opgedragen, niet anders alsof het hier eene onderhandeling gold met
den Keizer of den grootsten Koning van Europa, ergerde de Spaansche Ministers en de
Pauselijke Nunciussen in geene geringe mate, — Op de eerste conferentie, die zij den
April, met die Commissarissen hadden, begrootten zg het bedrag van het verlangde sub-
sidie op twee en een half millioen. Op de bezoeken, die zij in den tijd, welke tusschen
deze en de volgende conferentie verliep, te Compiègne aflegden, bemerkten zy, hoe y verig
de tegenstanders van de alliantie tusschen Frankrijk en de Provinciën aan het werk
waren, en hoe zij de voorstelling ingang trachtten te doen vinden, dat onze Staat binnen
De Koning ^ort te gronde gericht zou zijn. Op de tweede conferentie verklaarden de Commissarissen,
ondÏrKonhig beslotcn was de Staten bij te staan, maar verlangde te weten, wat Hun
voorwaarden. Hoog Mögenden daartegen voor den Koning zouden willen doen, en wat verzekering wij
aanboden. Dus scheen men te denken, dat wij in den nood, in welken wg, naar men
meende, verkeerden, bereid bevonden zouden worden, door den afstand van eenig deel
van ons grondgebied aanvankelijk reeds een deel onzer onafhankelijkheid prijs te geven.
De Gezanten wilden van zulk een verzoek niets hooren, en verklaarden daarop niet eens
naderen last te durven vragen, niettegenstaande men hen waarschuwde geene oorzaak
te geven, dat de onderhandeling werd afgebroken, hetgeen juist datgene zijn zou, wat
onze vijanden wenschten. Zooveel vernamen zij buiten de conferentie, dat de Koning
den Staten in allen gevalle geenen onderstand zou gunnen, dan bij wijze van leening en
onder beding van teruggave binnen zekeren tgd en met bijvoeging van eenige voor-
waarden. Om den indruk van het verhandelde nog minder bemoedigend te maken,
moesten de Gezanten bovendien vele klachten over de rooverijen van de Algerijnen en
m
DES VADERLANDS. 819
Tunetanen en van Nederlandsche kapers Ternemen: de benadeelde Franschen, heette
het, konden bij ons geen recht krijgen, want de rechters hadden deel aan den ge-
maakten buit. Hierop voerden de onzen aan, dat op hunne beurt Fransche onderdanen rooverijen der
Algerijnen.
kaperbrieven van den Koning van Spanje aannamen, en onze scheepvaarders benadeelden.
Dan, antwoordden de Commissarissen, zullen wij ze als zeeroovers doen straffen. Voorts,
ten einde oiider eenigen "schijn aan onze Admiraliteiten de rechtspraak op de ingebrachte
pryzen te kunnen betwisten, had de Koning reeds in zijn Ryk een bijzondere Commissie
met de beoordeeling van zulke zaken belast. Zooveel bleek, dat als Hun Hoog Mögenden
zich niet lieten vinden tot het ontwerpen van een reglement ter regeling van de han-
delingen der kaperschepen, de geheele zending vruchteloos zou afloopen. — Van den
anderen kant deden zich voorteekenen op, die bewezen, dat de Koning zich al meer
en meer tegen de Spanjaarden verklaarde. Het verdrag door den Commandeur de sil-
LERY, Fransch Gezant te Rome, op het oogenblik zelf van den val van het Ministerie
zijner bloedverwanten, nog in allerijl met den Paus gesloten, en waarbij den Spaanschen
troepen de doortocht door de Valtelline uit Italië naar toegestaan was, zou,
ilus bleek genoegzaam, gewraakt, ja, eenige duizenden manschappen in Picardië tot
verzekering der grenzen gelegerd worden. Voorts liet de Koning onzen Gezanten, die
wat nader bij Compiègne wenschten te zijn, het kasteel Monchy inruimen, hetgeen den
Pauselijken Nuntius geweigerd was. — Op de eerstvolgende conferentie gaven de Ge-
zanten te kennen, dat zij den Koning niets anders tot erkentenis van den door hem
te verleenen onderstand konden beloven, dan wederkerigen bijstand ingeval dat de
Koning dien behoefde. Van lieverlede lieten nu de Commissarissen de door hen eerst
verlangde voorwaarden varen: doch zg bleven slaan op de teruggave na afloop van de
te sluiten overeenkomst. Zelfs dit was de onzen nog te veel gevergd. Zij begeerden
eene vrije gunst, welke, meenden zij, het Fransche Goevernement er zelf belang bij
had ons te verleenen. Met de teruggave, verzekerde men daarop, zou het zoo naauw
niet genomen worden: slechts verlangde Zijne Majesteit zich eenigzins te kunnen ver-
antwoorden tegenover zijne onderdanen, die onder zulke zware lasten gebukt gingen.
Nu de Gezanten zelfs toen niet toegaven, schenen sommigen van de Heren verstoord te
worden, en zeiden, dat de onzen met hunne bedenkelijkheden den Koning afkerig zou-
den maken van alle alliantie, daar wij weigerden zijne aanbiedingen aan te nemen.
Noch door deze verwijten noch door de tromvhartige vermaningen van den Connétahle^
tlat zij toch door geene halsstarrigheid de kans zouden voorbij laten gaan, lieten de onzen
zich overhalen. Integendeel, zg stelden de zaak voor, zooals zij huns bedunkens waarlyk
was, hoe de Nederlanders, om ten dienste van de geheele Christenheid en bepaaldelijk
van Frankrijk, de algemeene monarchie van de Spaanschen te weren, dagelijks hel
hloetl der hunnen stortten en gedurig alles op het spel zetten, wat God Almachtig hun
in deze wereld had verleend. Doch niets mocht balen. Wilden zij, dus voerde men den
1028—
1G25.
Klachteu over
fr
1
'7
Tf
i
f
V
f
4*
-ocr page 28-:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
lf)23— onzen Ie gemoet, wilden zij 's Konings aanbod niet aannemen, dan behoefden zij zich
ook niet over de teruggave Ie bezwaren, en konden wel dadelijk henen gaan. Alsnu
inziende, dat werkelijk de onderhandeling zou afgebroken worden, lieten zy zich tot
eenige nadere beraadslaging in: de teruggave zou althans niet geschieden, dan na afloop
niet bloot van den tijd in het verdrag te bepalen, maar van den geheelen oorlog, en
slechts wanneer de Koning, zelf in oorlog geraakt, ze zou behoeven. Dit kwam neder
op wederkerigen onderstand, hetgeen juist dat was, wat zij verlangd hadden te verkrggen.
Doch deze voorslag had het geluk niet den Commissarissen te behagen. Voorloopig
bleef deze zaak onafgedaan. Thans zou de duur der alliantie bepaald worden. Onze
Gezanten verlangden , als niet in het algemeen kon vastgesteld worden, dat zij van kracht
zou zijn, zoo lang de oorlog zou duren, dat haar dan ten minste een duur van twaalf
jaren verzekerd zou worden. De Fransche Heren wilden slechts van een verbintenis
voor drie jaren hooren, na afloop van welke de Koning het verdrag telkens vernieuwen
kon. Ook dit punt bleef vooreerst onbeslist. Toen het nu op de begrooling van de som
der geldelijke bijdrage aankwam, maten de Commissarissen het voordeel zeer breed uit,
hetwelk onze Republiek er bij ervaren zou, dat de Koning door het oprukken zijner
troepen naar Picardie de Spaansche Nederlanden bedreigde, en, hetgeen zijn voornemen
was, nog dezen zomer zich met een leger van 46,000 man in Italië zou laten vinden.
Deswegens meenden zij met een subsidie van een millioen in het eerste, en van 600,000
gulden in de volgende jaren der allianlie te kunnen volstaan. De onzen drongen op
de ontvangst van minstens 1,400,000 aan, en ook dit punt werd aan de beslissing
van den Koning overgelaten. Alsnu kwam men van de Fransche zijde voor den dag
met het verzoek, dat Hun Hoog Mögenden zich verbonden om gedurende de jaren,
dat zij den onderstand zouden ontvangen, geen onderhandeling van vrede of bestand aan
te gaan zonder 's Konings toestemming. Hiertoe toonden zich de onzen niet gezind, ten
minste zoo er nog sprake bleef van de teruggave der te verleenen sommen. Niettemin
Do punten van verlangden de Fransche Gecommitteerden dat nu men zich van weerszijde verklaard had,
IpiriftgeSd%l de besprokene punten op schrift gebracht zouden worden, om in de volgende con-
ferentie vastgesteld en onderteckend te worden onder voorbehoud van de goedkeuring
des Konings en der Slaten-Generaal. Deze overhaasting konden de onzen niet al te zeer
wraken, omdat zij genoeg inzagen, dat zoo er niet spoedig eenige artikelen van verdrag
tot stand kwamen, de geheele zaak ongedaan zou blijven: de minste schorsing der on-
derhandelingen zou aan de steeds woelende tegenwerking de baan ruim laten. Intusschen
verzochten de Gezanten op alles ten spoedigste nadere bevelen uit 'ä Gravenhage. Tevens
^ meldden zy, dat de Kardinaal de Richelieu in het Ministerie was opgenomen, eene ge-
beurtenis, die zij nog niet als zoo zeer gunstig schenen te beschouwen; immers noemen
zij hem in hun bericht aan de Staten met zinspeling op zijn geestelijk karakter, »den
besten van die Orde," als wilden zij zeggen, dat zijn stand hun Hoog Mögenden niet
DES VADERLANDS. 29
te zeer moest verontrusten. Tegen de eerstvolgende conferentie hadden de Fransche 1623—
1625.
Heren eenige korte artikelen op schrift gebracht. Zij hielden daarin de eischen vol,
die zij mondeling gedaan hadden. Anderen last hadden zij niet, en begeerden de
onzen wat meer, dan moesten zij zich tot den Koning zeiven wenden, die trouwens
op het punt was op reis te gaan. Dus verzochten de Gezanten tegen den volgendén
dag gehoor bij zijne Majesteit en, volgens welgemeenden raad, ook bij de Koningin-Moeder.
Voorts bedongen die artikelen, dat Hun Hoog Mögenden den Koning, desnoodig, zouden
bijspringen met volk, geld en schepen, volgens 't traktaat van het jaar 1608; dat de
Nederlanders zich met 's Konings onderdanen zouden associeren in de vaart naar Oost- en
West-Indië; dat zij hunne alliantie met die van Algiers en Tunis zouden verbreken of
anders zich verantwoordelijk stellen voor hunne rooverijen; dat de Staten den Koning
voor zijn geld dadelijk zouden voorzien van oorlogschepen van drie- tot vierhonderd
ton, en, eindelijk, dat, indien de Koning, in oorlog zijnde, zijne Fransche regimenten
noodig had, de Staten ze ten hunnen koste te scheep va^x Calais οΐ Dieppe zouden
laten overvoeren. — Op de audientie verzochten de Gezanten den Koning vijftien of
zestienhonderd duizend gulden gedurende minstens zes jaren te mogen ontvangen. Hij
beloofde dadelijk twaalf honderdduizend voor dit, en achthonderdduizend voor twee vol-
gende jaren. Kwamen de Staten in bijzonder dringenden nood, dan zou hij meer willen
toestaan. De Koningin-Moeder ontving hen, even als de Koning, met alle vertoon van
welwillendheid. Uit verdere bezoeken, waaronder mede een aan den Kardinaal gebracht,
begrepen zy zooveel, dat zij zich met hetgeen de Koning ten aanzien van het bedrag
van het subsidie beloofd had, moesten vergenoegen.
Terwijl de Gezanten antwoord uit 'ä Gravenhage wachtten, werden de conferenties
voortgezet, op eene van welke hun zooveel bleek, dat men de alliantie afhankelijk
stelde van de vervulling van den eisch, ten aanzien van de zaak van Algiers gedaan :
't was, zeiden de Commissarissen, niet mogelijk, dat de Koning zich met ons verbond,
zoo de Algerijnen van hunne alliantie met ons gebruik konden blijven maken om Zijner
Majesleits onderdanen te benadeelen. Dus zagen de Gezanten zich genoodzaakt hen op
<lit punt met eenige inwilligingen tevreden te stellen. Den Mei ontvingen zij
brieven van Hun Hoog Mögenden en sedert konden zij met meer zékerheid handelen,
doch daarom met geen grooter hoop van in allen deele te slagen, daar zij zich door
de ontvangen bevelen geenszins in staat gesteld zagen om het verlangen der Franschen
op alle punten te bevredigen. Bepaaldelyk moesten zij te kennen geven, dat Hun Hoog
Mögenden de verdragen met de Barbarijsche Staten niet konden verbreken, en nog veel
minder de verantwoordelijkheid wegens de van die zijde bedreven zeerooverijen op zich
konden nemen. Werkelijk verklaarden, na nieuwe gedachtewisseling over de punten van De onderhan-
geschil, 's Konings Commissarissen de onderhandeling voor afgebroken. De Gezanten f^ébroL^n.'"^"^"
vertrokken naar MoncAy, en dadelijk verspreidde zich floor het gansche Hof het gerucht,
' ί
50 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1623—
1625.
Jat men met wederkerig ongenoegen gescheiden was. ETenwel staakten zy hunne be-
zoeken en beleefdheden niet. Dientengevolge werd er wederom eene en andere con-
ferentie gehouden, welke daartoe leidde, dat zy tot den Koning werden verwezen, die
hun den Junij audientie verleende, hun vriendelijk te woord stond en hun een
gunstiger bescheid van zijne Commissarissen deed verwachten. Niettemin werd de voor-
spoedige voortgang der beraadslagingen ook nu door de voortdurende klachten over de
zeerooverijen belemmerd. Er dreigde eene nieuwe breuk. Maar vernemende, dat de
Koning van zins was te vertrekken; dat de Connétable zich naar Dauphiné stond te
begeven, en dat hunne onderhandelingen onder de hand gestadig werden tegengewerkt,
Niettemin komtbeyverden zich onze Gezanten ten zeerste om tot een eind te komen. Met Gods hulp,
er een Verdrag , .. .. , . · i i λ τ ■·
tot stand. schrijven zij, was de uitkomst nog zoo gunstig, dat den Juny een traktaat van
alliantie gesloten en twee dagen daarna geleekend werd. Dadelijk vertrok de Markies
DE LA viEuviLLE naar Parijs om hun wissels ten bedrage van 600,000 gulden op het
verleende subsidie te bezorgen, en van nu aan werd met meer vastberadenheid de hand
geslagen aan alles wat in Duitschland, Zwitserland en Italië tot afbreuk van de Spaansche
macht beraamd was geworden. Immers was Lord garlisle aangekomen, en scheen niets
het sluiten van een verbond met Engeland^ door de verzwagering van de beide rege-
rende Huizen bekrachtigd, meer in den weg te staan. Voordat onze Gezanten naar
Holland terugkeerden, ontvingen zij ter gelukwensching wegens het gesloten verdrag be-
zoeken van Lord kensington en Lord garlisle, en voorts van de Hertogen van guise,
GHEVKEUSE CU ANGOULiÊiME, en andere Grooten. Na op het afscheidsgehoor bij den Ko-
ning en de andere hoofden van het Vorstelyk Gezin ten vriendelgkste bejegend te zijn,
kwamen zij in het begin van Julij te '5 Hage terug
Inhoud van het Bij het traktaat beloofde de Koning voor het jaar 1624 te leen de som van 1200,000
verdrag. ^^ ^^^^ ^^^^ ^^^ ^^^^ volgende jaren een millioen gulden. De Staten verbonden zich,
deze sommen drie jaren na het sluiten van vrede of bestand terug te geven, en geen
vrede of bestand zonder 's Konings raad en tusschenkomst te sluiten. Kwara[ de Koning
in oorlog, of had hij zulks anderzins noodig, dan zouden de Stalen hem met de helft
van het thans door Zijne Majesteit toegestane bedrag ondersteunen, en dat wel ter keuze
van den Koning in geld, in manschappen of in schepen. Binnen zes maanden zouden
de Staten zich met Zyne Majesteit verstaan tot maatregelen om de westelijke zee tegen
de rooverijen van die van Algiers en Tunis te vrijwaren. Binnen drie maanden zouden
de Collegiën ter Admiraliteit recht doen op de klachten der Fransche kooplieden, en in
die Collegiën zou niemand geduld worden, die eenig deel had aan de vrge nering of
1 I
'ï
ï
f i
1 Deze bijzonderheden zijn ontleend aan de brieven door de Gezanten geschreven en te vinden
in het Register der Brieven, Memoriën en Bijlagen, ingekomen uit Frankrijk van 1622—1625,
op het Rijksarchief. — Resol. Stat.~Gen. 10, 12 Julij, 1624.
DES VADERLANDS.
een ig voordeel Irok van den gemaaklen buit. Wanneer de Staten vrede hadden, zouden zij
de Fransche regimeöten, zoo zij door den Koning terug geroepen werden, te Calais of
Dieppe laten brengen. Een bijzonder artikel vergunde vrije uiloefening van de Katho-
lieke godsdienst ten huize yan den nieuwen Franschen Gezant uitsluitend ten behoeve
van Fransche onderdanen, en bepaalde dat de Fransche regimenten dit jaar (1624) en
de twee volgende betaald zouden worden uit het verleende subsidie; maar dat de Staten
de 114,000 gulden, die het onderhoud dier regimenten in dezen tijd zou kosten, niet
zouden behoeven terug te geven i.
Zoodanig was de afloop van de beide Gezantschappen. Veel stoffelyk voordeel beloofde Beteekenis van
het onderhandelde nog niet; wij hadden ons moeten te weer stellen tegen de aanmatiging JicnSif"'Til
zoowel van Engeland als van Frankrijk, die het bondgenootschap dus begrepen, alsof
wij daarbij onze onafhankelijkheid veil moesten hebben, en vooral de naijver tusschen
(!ie beide Mogendheden had het ons mogelijk gemaakt onze zelfstandigheid zonder ern-
stiger tegenkanting te handhaven. Evenwel, dat er voor het oog der wereld door die
beide Rijken op nieuw een bondgenootschap met de tegen Spanje oorlogvoerende Repu-
bliek was gesloten, was een onwedersprekelijk bewijs, dat de oude staatkunde van Koning
JAC0I5US overvleugeld was, en dat in Frankrijk een stelsel van regering aan de orde was
gekomen, hetwelk de kuiperijen van Spanje in het binnenland zou fnuiken en in hel
buitenland op Spanjes en Oostenrijks vernedering Frankrijke gezag zou pogen te vestigen.
Geen wonder, dat de Katholieke wereld ontsteld werd door deze verandering van den
toestand. Al was Frankrijk eene Katholieke Mogendheid, en al heette de Koning van
Frankrijk de oudste zoon der Kerk, slechts gemoedelijke Christenen, gelijk Pater de bé-
rulle, die naar Rome gezonden werd om de dispensatie voor het huwelijk der Fransche
Prinses met den Engelschen Prins te verkrijgen, konden langs den nu ingeslagen weg de
vredelievende zegepraal van het Katholicisme over de ketterij in Engeland en de Neder-
landen hopen. Het was duidelijk, dat Frankrijk van zins was een gezag in te roepen',
boven dal van Kerk en Paus verheven; want in naam van het Katholicisme den verdedigers
van hel Katholicisme en van het Pausdom de wet te stellen en zich met ketters en opstande-
lingen Ie vereenigen, ging niet aan. En welk was dat gezag? Immers geen ander dan
dat van de rede van Staat. Dit recht was het wat de kardinaal de righelibu inriep,
vertegenwoordigde en van den aanvang aan met volle bewustheid uitsprak. In Februarij
1624 schreef hij naar Londen aan den Graaf de tilueres: »hier te lande voert alleen
de rede gebied en naar hare wet zullen zonder overijling alle besluiten genomen worden
met waardigheid en roem voor Zijne Majesteit en met voordeel voor zijne bondgenooten ^ "
Des Kardinaals geestige landgenooten gevoelden dadelijk de beteekenis van zijn optreden
' aitsema, I, p. 284—287.
- glizot, Projet de mariage royal, in Revue des deux mondes, 1 Oct. 1862, p. 51 ö.
51
1023—
1625.
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1623— en gaven hem den naam van den Kardinaal van Staat ^, en sedert was rede van Staat
het wachtwoord in Europa. In die zelfde maand Februarij (1624) schrijft de Geldersche
Edelman van der Capellen, vóórdat righelieu nog alles vermocht: )) La raison d'Ëstat
zou Frankrijk wel raden, om ons assistentie te doen legen Spanje, maar de Raad van
den Koning is of gecorrumpeerd of wordt al te zeer geregeerd van de ïezuiten Dus
was er eene nieuwe macht in Frankrijk opgestaan, door een uitstekend man vertegen-
woordigd, en het Katholicisme had alle reden lot vrees. Thans berouwde het Spanje
en den Paus, dat men niet alle onwelvoegelijkheden van bugkingham verduurd en niet
wal minder hooge eischen op het stuk der godsdienst had laten gelden, liever dan het
Engelsche huwelijk Ie laten varen. Vandaar de voorstellen aan Pater MAësTRO naar En-
geland medegegeven, die gezegd werd aanbiedingen over te brengen, zoo ruim, dat zij
niet af te slaan waren Vandaar ook, dat Monsignore spada , de Pauselijke Nuncius
te Parijs, verzekerde, dat, zoo de Koning van het huwelijk zijner zuster met den Prins
van Wales wilde afzien, de Koning van Spanje gaarne hare hand zou vragen voor den
Infant don garlos, zynen broeder, wien hij dan na isabellas dood de soevereiniteit
der Zuidelijke Nederlanden zou verzekeren Ziedaar weder eene schikking, van welke
voor de onafhankelijkheid der Noordelijke Gewesten groot* gevaar te wachten stond. Doch
voor al die aanbiedingen had righelieu geene ooren. Hij wilde Frankrijk de wereld-
heerschappij allerminst met Spanje laten deelen, en begreep, dat er in Frankrijk
geen rust, geen onderwerping van alle hoogheid onder het gezag des Konings te ver-
krijgen zou zijn, zoo men Spanje niet verpletterde, welke Mogendheid anders, steunend
op de Grooten, en de Hugenoten zeiven misleidend, spoedig in Frankrijk de heerscher
zou weten te worden.
Spanje geeft Dus zag de Spaansche Regering zich teruggestooten te Parijs, zoowel als te Londen,
Zou zij den strijd opgeven? Neen! Op nieuw zou zij de kans der wapenen beproeven.
Spanden met nieuwe hoop op de overwinning de ketlersche volken zamen; verhief
Frankrijk eene valsche godheid ten troon; werden nu ook de bloeijende Kerken in
Zuid-Amerika aangerand, en (de berichten deden het reeds vreezen) ook aldaar het rijk
van Spanje en de voornaamste bron harer inkomsten door de Hollanders bedreigd, —
deu strijd niet op.
daarom de moed niet verloren: het was niet mogelijk (zoo dachten de Katholieken),
dat God de zaak zijner Kerk verliet en den gruvrel van den opstand niet eindelijk be-
schaamde. Slechts moest men niet vertragen,) en de gelegenheid, die er nog bestond,
gebruiken. In Italië kon Spanje niet anders dan den aanval van Frankrijk, met Savoye
' Le Cardinal d'Etat. Guizot, t. a. pl. p. 520. ^ y. d. Capellen, Gedenkschr. I, p. 250.
3 Brief van joim chamberlain aan carleton, bij guizot, t. a. pl. p. 517.
^ Guizot, t. a. pl. p. 522.
DES VADERLANDS.
en Venetië in verbond, afwachten; maar in de Nederlanden was het immers verklaarde
oorlog, en, had men sedert de hervatting van den strijd wellicht daarom slechts slappe en
halve maatregelen genomen, omdat men steeds met den Prins van Oranje onderhandelde
en de uitkomsten niet omverwerpen wilde, die deze voorspiegelde, — thans nu de Prins
eindelijk óf voor ongezind óf voor onmachtig gehouden moest worden om buiten Engeland
of Frankrijk of de Staten om, op eigen hand eenig verdrag met Spanje aan te gaan,
behoefde men niets of niemand meer te ontzien. Het oogenbhk was in zoover gunstig als
de Keizer in Duitschland thans de handen ruim had. De beide legers van mansfeld en
giiristiaan vau Brunswijk waren verstrooid, en in weerwil van de vertoogen der Keurvor-
sten van Saksen en van Brandenburg, die aan het Rijk thans de rust hergeven en de legers
naar huis gezonden wenschten te zien, hield Ferdinand II zijne troepen op de been
Ook betiilen gabor was niet in staat hem ernstige bezorgdheid in te boezemen. Deze
A^orst wist zelf maar al te goed, dat nu zijn bondgenoot in Bohemen was verslagen, hij
liet zonder anderen steun niet zou kunnen volhouden. Hij zond den edelman johan
adam van vizkow uit Zijne hofstad Neuhäusel herwaarts. Deze Gezant verscheen den
IC·®" Maart ter vergadering der Staten-Generaal. Hij verhaalde de gansche toedracht der
zaken sedert de nederlaag bij Praag. Moravië zou de zijde des Konings van Bohemen,
l)ij eenig vertrouwen op zijne zaak, niet hebben behoeven te verlaten. Nadat nu de
Markgraaf van Jägerndorff zich met een leger van 7000 man in den nazomer van 162i
Φ
met hem vereenigd had, en de vijand het beleg van Neuhäusel had moeten opbreken,
had hij gehoopt dat Moraviê zich voor hem zou verklaard hebben. Maar zulks was niet
geschied en hij had met den Keizer vrede moeten maken. Evenwel, door de belofte
dal Vorst ohristiaan van Brunswijk met zijn leger in Silezië zou verschijnen, op-
gewekt (en tevens door iiaga uit Conslanlinopel bewerkt , wos hij op nieuw ten
oorlog getogen; doch toen deze Vorst uitbleef en niets van zich liet hooren, was zyn
leger, dat uit Turken en Tartaren bestond, die slechts voor een beperkten tijd onder
de wapenen bleven, uiteengegaan. Slechts met Duitsch krijgsvolk zou hij Moravië
bezet kunnen houden om ter gelegener tijd de zaken van Koning frederik in Bohemen
Ie lierstellen. Dus moest deze Vorst zelf aan het hoofd van een leger van löOOO man
voetvolk en ΰΟΟΟ ruiters in Silezië komen en tevens zorgen, dat tilly door een tweede
leger werd bezig gehouden; voorts moest de Koning van Groot-Drilannic zich eindelijk
de zaken aantrekken en aan de legermacht der vijanden in de Palis de handen vol geven.
Dan zou hij van zijne zijde met 20,000 man naar oprukken en teweegbrengen,
1623--
1625.
Gezantschap
van ΒΕΤΗΙ,ΕΝ
GABOR.
dat de Turken Stiermarken, Kroatië en Windischland bestookten, en den Chan der
lartaren zou hij met eene som van 20,000 dukaten overhalen öm Podolië te teisteren
en dus alle hulp van de zijde van Polen af te snijden. Bleef men daarentegen van den
' V. D. cArELLEN, I, p. 256. ^ Vergel. Resol. Stat.-Gen. 11 Sept.; 11, 19 Od.; 14Dcc. 1023.
ΠΙ Deel. 4 Stuk. Ö
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
kant van den gewezen Koning van Bohemen in gebreke om zoo krachtig als hy ver-
langde, op te treden, dan zou hij ten tweeden male met den Keizer vrede moeten ma-
ken, — Deze rede was er op berekend om hen tot wie zij gericht was, te overtuigen,
dat de Vorst al het mogelijke gedaan had, en thans niets meer kon doen, als men het on-
mogeljjke niet deed om de oorlog in die streken te hervatten. Zy was niets dan eene
aankondiging, dat hij met den Keizer tot eene schikking zou komen: slechts wenschte
hij daarbij de schuld op zijne voormalige medestanders te werpen en tevens een deel
van de gemaakte kosten terug te bekomen. Immers bij een afzonderlijk verzoek meldde
hij zich bij de Staten om eenigen bijstand in geld aan. — De Staten begrepen dat zy,
jaarlijks eene uitgave van 14 millioen aan oorlogskosten doende en thans zeiven door
hunne bondgenoolen ondersteund, zich van het verstrekken van dien onderstand moesten
veiontschuldigen. Zij deden zulks in beleefde bewoordingen; maar, bood de zomer eenige
gunstige uitkomst aan; keerde zich de staatkunde in Qroot-Britannië ten beste, en behaalde
de West-Indische Compagnie groote voordeelen, dan, zoo beloofden zij, zouden zij zien,
wat zij nog voor hem doen konden. De Koning van Bohemen zou wel gewenscht heb-
ben, dat men hem meer dan woorden gegeven had, maar deze ongelukkige Vorst kon
zelf minst van allen volbrengen wat de zich noemende Koning van Hongarije van hem
verlangde, en de Prins van Oranje hield het er ook voor, dat men van dien bethlew
GABOR steeds meer geruchts vernomen dan baats gehad had, zoo zelfs, dat hy wel eens
gezegd had te twijfelen, of·er wel werkelijk een bethlen gabor bestond i.
Van dien kant zou de Keizer derhalve niet belet worden zijne krijgsmacht aan
spiNOLA ter beschikking te geven voor het geval, dat hij in de Nederlanden eenig wa-
penfeit wilde verrichten. Maar het gunstig oogenblik moest niet verzuimd worden.
Immers reeds trok de Koning van Frankrijk in Picardië troepen bijeen, en werd de
Graaf van Mansfeld met de middelen toegerust om een nieuw leger op de been te
brengen en den krijg in Duitsehland te gaan vernieuwen.
1623—
1025.
Mansfelds leger toch, welks verblijf in Oost-Friesland den Oost-Friezen en den Stalen
zooveel overlast en moeiten veroorzaakt had, was geheel uiteengeraakt. Na de ver-
slrooying van het grootste gedeelte van zijn voetvolk ten gevolge eener nederlaag, in het
ampt van Cloppenburg (in het Oldenburgsche) geleden, was zijne macht nog slechts
zoo onbeduidend, dat de Oost-Friezen begrepen, dat er geen geld noodig zijn zou om
hem tot den aftocht te doen besluiten: gebrek aan mondbehoeften, meenden zy, zou de
overige troepen wel doen verloopen, of had men nog geweld noodig om ze weg te
jagen, daartoe waren de Oost-Friesche soldaten en boeren wel in staat. Toch zorgden
de Stalen, dat het getroifen akkoord 3 vverd voltrokken, en de opgenomen penningen
1 Resol. SL~Gcn, G, 7, 25, 26, 27, 28, 29 Maart, 1624. Aitsema, I. p. 350. v. d. capell.
1, p. 252, 250. 2 Zie hiervoor, D. III, Stuk III, bl. 824.
DES VADERLANDS.
aan m4.nsfeld werden Terslrekt. De ruiters, beide van mansfeld en Vorst christiaan,
(He zich bij hem gevoegd had ^, gingen meerendeels, na door, bemiddeling van den
Graaf van OWewötW'g'vergiffenis gekregen te hebben, in 's Keizers dienst over; de anderen
trokken bij kleine benden naar huis. De ontruimde plaatsen werden in handen van Handelwijze der
Hun Hoog Mögenden of hunne Gecommitteerden overgeleverd, en slechts onder deze ^^üJ/anl
voorwaarde Avas aan mansfeld het geld uitbetaald geworden Spoedig echter kwam
van wege den Graaf van Oost-Friesland het verzoek, dat zyne Huizen mochten ont-
ruimd worden, met de klacht, dat de Staatsche soldaten het met afbreken en vernielen
veel erger maakten, dan het Mansfeldsche krijgsvolk ooit gedaan had. De Staten ant-
woordden , dal zij dat verzoek niet konden inwilligen, voor en aleer de Graaf genoegzame
waarborgen verschafte, dat de onzijdigheid van de andere zijde onverbrekelijk onderhouden
zou worden. Hierop kregen zij het bescheid terug, dat juist de bezetting van die vasle
[)unlen in het Graafschap den Keizer nopen zou zich aldaar te vestigen, vermits hij er
geeiie Nederlandsche troepen kon dulden. Deze redenering werd door de Staten als geldig
erkend, en zij ontruimden 's Graven huizen; slechts Lieroord hielden zij bezet, totdat de
Graaf behoorlijke acte van neutraliteit van de Infante isabella zou hebben overgelegd,
hetgeen nimmer is geschied Tegelijk loonden Hun Hoog Mögenden zich minder stout
tegenover den Graaf van Oldenburg, die van de verwarring destijds gebruik makende, zich
de heerlijkheden lm- en Kniphausen, welke tot Oost-Friesland behoorden, had toege-
ëigend. In plaats van de Stenden van dit Landschap op derzelver verzoek en overeen-
komstig hun eigen vroeger gedrag in hun recht te handhaven, verontschuldigden zij zich ,
dat zij niet van meening geweest waren zich ecnig gezag in hel beslechten der geschillen
lussehen de Graafschappen Oldenburg en Oost-Friesland aan te matigen. Ook de zaak
van tien Wezerlol liet men in deze dagen rusten — Zoozeer ontzagen de Staten thans den
Keizer, ten einde hem geene aanleiding te geven hun openlijk de oorlog aan te doen.
Zou derhalve mawsfeld weder deel aan den krijg nemen, dan moest hem een nieuw
leger verschaft worden. Hiertoe nu werden in het voorjaar van 1624 maatregelen genomen.
In Februari]· was mansfeld in den Haag om nog het een en ander betreffende de afdan- Mansfeld
I · .. 1 · 1 . lif'jgt ceu nieuwe
Kmg zijner troepen Ie regelen. Hij wachtte er bevelen uit Frankrijk om tot de oprichtmg legermacht.
van een nieuw korps over te gaan. Frankrijk verlangde eerst te weten wat jacobus zou
doen, of deze Vorst hem in Duifschland zou willen gebruiken om den nieuwen Keurvorst
van i\e Palts van zijnen zetel af te stooten, heigeen Frankrijk ^ dal steeds met den Hertog
van Bcijeren bevriend was, niet rechtstreeks kon ondernemen. Dus zou hij zich voor
alle dmgen naar Engeland begeven, en den ΙΙ^βη Maart nam hij zijn afscheid van de
• Zie hiervoor, D. 1Π, St. III, LI. 822.
= V. d. capelleii, I, bl. 226 , 228 , 229. Aitsema, I, bl.34.3.
' ϊ· Jd. 344-350. ■ ί Aitsema, I, bl. 348.
OU
1C23-—
1625.
I
'1
■ί
Γ)0 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1023-
1625,
Stalen. Hg werd met alle eerbetoon bejegend en hem een oorlogschip lot den overlocht
verleend i. Niettemin liet hy geen aangenamen indruk achter. Men vergaf hem de
moeijelijkheden niet, die hij ons, terwijl hij in Oost-Friesland was, berokkend had.
Men sliet zich aan de ijdelheid van zijne »Vorstelijke Genade": want sedert de Koning van
Bohemen hem het Vorstendom Hage?iau in leen gegeven had, maakte hij aanspraak op
den titel van Prins Blen begreep dat aan zulk een man zulk eene ernstige taak, als
waartoe hij nu weder geroepen stond te worden, kwalijk te vertrouwen was ^, en van
zijne verschijning in Engeland schreven onze Gezanten, toen aldaar tegenwoordig, in
eenen loon, die juist niet geschikt was om den ongunsligen dunk weg te nemen. Bij
den Prins van Wales en de Ministers klaagde hij over Hun Hoog Mögenden, dat zij hem
niet ondersteund hadden, en de ondankbare, die met zijn volk slechts door de aalmoesen
uit Groningen en Friesland voor den hongerdood behoed was, verweet hun bepaaldelijk,
dat zij hem geene mondbehoeften hadden toegevoerd. Nu, te Londen, had hij het voor-
komen van een theaterheid aangenomen. Gehuld in rood fluweel, met goud overdekt,
kwam hij, niet zonder een grooten toeloop van volk, onzen Gezanten hun bezoek
beantwoorden. Trouwens de ontvangst te Londen was wel geschikt om hem te misleiden
aangaande hel gewicht van zijn persoon, die toch eigenlijk zoowel door Koning jacobus
als door Frankrijk werd verloochend. Hij werd bij den Prins van Wales gehuisvest Ie
St. James in het kwartier, vroeger bestemd voor de Infante van Spanje, en vertrok
met een juweel van 50,000 gulden waarde, hem door den Koning, en twee paarden,
hem door bugkiivgiiam geschonken. Maar daar slond tegenover, dat de Koning hem niet
openlijk in diensl genomen wilde hebben: slechts mocht hij lijden, dat hem geld werd
gegeven, als de oorlog gevoerd werd op den naam van een ander. In Frankrijk was
hem voorgeslagen den titel van Generaal van de Zwitsers aan te nemen, zeker in ver-
band met den tocht naar de Valtelline. Maar die lieden, de Zwitsers, zoo liet mansfeld
zich uil, behaagden hem niet: liever had hij den titel van Generaal van eenen naam-
koning, van den Koning van Bohemen, »toi herstel van de vrijheid in Duitschland^*
In Junij (1624) in Frankrijk gekomen wilde Koning lodewijk niet, dat hij te Parijs
kwam: hij werd gehuisvest op een kasteel van den Hertog van angoulème, met wien
hij over den te ondernemen krijgstocht onderhandelde De zaak liet zich toen gunstig
aanzien en , van geld uil Engeland en van manschappen door i^m/i/cryVt; voorzien, scheen
hij een leger van 20,000 man op de been te zullen krijgen ß.
1 ResoL Stat.-Gen. 11 Maart, 1624. Aitsema, p. 344. 2 v. 0. capell. I, p. 109.
3 v. d. capkll. I, p. 251. Zie Rapport van de buitengew. QczAiiienm Engeland, 1624.
5 Correspondentie van de buitengew. Gezanten in Frankrijk (1624). Rijksarch.
6 V. D. cAPELiEN, 1, p. 276, 281, 285.
-ocr page 37-DES VADERLANDS.
3Iaar in allen gevalle zou het nog een geruimen lijd aanhouden, eer Spanje's legen-
])arlij deze aanwinst van macht zou hebben bekomen. Intusschen kon in de Nederlanden
cenig schitterend wapenfeit verricht en van den ijver van de vele edellieden, die ter ver-
dediging van de zaak van Kerk en Koning waren toegestroomd, gebruik gemaakt worden.
De Prins en zijne vertrouwden wisten wel, dat het thans van 's vijands zijde ernst zou
wezen. Vandaar dat zijne Excellentie gezegd werd, *s vijands plannen toen meer te duch-
ten, dan hij ooit te voren gedaan had; vandaar vooral de zwaarmoedige taal van eenen
3IARQUETTE, die, Avederom met het commando te Arnhem bekleed, zich uitliet, dat liij
nu over de 50 jaren het land had gediend, maar het nimmer in zulk eenen nood gezien
had, als nu. Daarbij stak de kalmte en moed der burgers gunstig af. Zij hadden nimmer
op berekeningen vertrouwd, die nu faalden, en beschouwden de moedeloosheid der
legerhoofden als het gevolg van de luiheid en lafhartigheid van menschen, die in een
oorlog zonder veldslagen het middel hadden gevonden om zich te verreken, en thans
huiverden hun weelderig leven aan de gevaren van een ernstigen strijd te wagen ^
Doch op welk punt zou spinola ons aanranden? Hij van zijne zijde kon thans niet
meer op verstandhouding van binnen rekenen en hij wist hoe onaantastbaar onze
grenzen waren, als men ze verdedigen wilde, en nu werden zij behoorlijk van krijgsvolk
voorzien De beste partij, docht hem, was Breda te belegeren. Deze vesting, van Plan vaii spi-
NOLA om ßreda
de groote rivieren verwijderd, kon niet als Bergen op Zoom door den onophoudelijken te belegeren,
toevoer der Hollandsche burgerij van het noodige worden voorzien. Slechts door een
leger te velde kon de afsnijding der stad worden verhoed, en zou de Prins van Oranje
nu meer dan in de laatste jaren eenen veldslag wagen? Wel ging met Breda, al kreeg
spi>'OLA het in zijne macht, voor zijne tegenpartij niet veel verloren; maar met dat
beleg hield hij zijn leger werkzaam en den moed er in, terwijl, wanneer elders, in
Maanderen oi op de Fransche grenzen, gevaar mocht dreigen, hij niet te ver weg was
om spoedig ter verdediging bij de hand te zijn. Reeds in Junij (1624) liep het gerucht,
(lat het op Breda gemunt was Toch duchtte men, toen Graaf Hendrik van den bero
met zijn volk van omtrent Rijnberk kwam afzakken, dat de vijand eene poging zou
wagen om ergens een leger over onze rivieren te brengen en dan het hart des lands
in te rukken Maar zulks geschiedde niet, en in Augustus was Breda reeds nagenoeg
omsingeld. Tegen dat alles was en werd van onze zijde niets gedaan, tot ergernis van
menig vurig vaderlander, die reeds in de ziekte, welke onze soldalen in dezen lijd
aantastte, een teeken van God zag, dat geen lafharlig ontwijken van den slag een leger
tP
' v. d. capelles, I, ρ. 289 , 290 , 291, 300 , 301, 304. ^ ν. d. Capellen, I, bl. 293.
v. d. capelles, I, ρ. 288 , 289. 4 ν. d. capellen, I, ρ. 280 , 285.
' ^· capellen, 1, ρ. 291, 292 , 297-299.
ο ι
1623—
1625.
\
-ocr page 38-:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
IC'23— vermocht te sparen. Deze bezoeking in ons leger kwam te treffender voor, omdat te
gelijker tijd gezegd werd, dat spinola zijn volk, hoezeer slecht betaald, rondom Breda
lustig aan het vs^erk hield i. De ongeduldigen van de tegenovergestelde zijde klaagden
evenzoo: dat er grond was om de trouw van Graaf Hendrik te verdenken; dat de Mar-
kies spoediger besluit had moeten nemen, en dergelijke klachten meer.
Intusschen tegen het einde van Augustus, zoo scheen het, zou de Prins van Oranje
De Prins trekt wat gewichtigs aanvangen. Hij verliet 'ä Gravenhage en kwam te Knodsenburg, tegen-
te velde.
over ISijmegen, alwaar veel krijgsvolk, waaronder de vier nieuwe Engelsche regimenten,
bgeengetrokken, en veel geschut en middelen van vervoer te water en te land zamen-
gebracht werden. Doch ook nu, hoezeer Wezel geheel open lag, slechts van een klein
garnizoen en weinig krijgsvoorraad voorzien, en Rijnberk nog gemakkelijker te nemen
zou geweest zijn, richtte de Prins niets noemenswaards uit. Toen, dacht men, de Prins
zal Wezel, als Rijkslad, ontzien om zich des Keizers ongenoegen en tilly's leger niet
oj) den hals te halen, en op Gelder of Few/oo zal hij los gaan. Maar ook dit gebeurde
niet. Ook had hy iets gansch anders op het oog. Om zich in staat gesteld te zien zyn
eigenlijk doel te bereiken , hield de Prins het voor eene gunstigê omstandigheid, dat spinola's
leger met het beleg van ^rerfa werd beziggehouden, en slechts om den vijand te misleiden,
had hij zijne krygsmacht boven aan de Waal en Maas gebracht, vanwaar liij ze toch spoedig,
de rivieren 'af, op hel bedoelde punt kon brengen. Dat punt was wederom Antwerpen.
Zoo als de politieke toestand thans gesteld was, kon hij van de voorspraak of tusschen-
komst van geen enkele Mogendheid bij eene toekomstige schikking eenig voordeel voor
zich verwachten. Zich zei ven moest hij een pand verschaffen, dat hem in staat zou
kunnen stellen gunstige voorwaarden te bedingen. Daartoe was Antwerpen de geschiktste
plaats. Maar in het geheim moest dit plan beraamd worden: YidSii in Holland en Zeeland
kon de verovering van die stad niet aangenaam zijn. — Toen de Prins in de laatste helft
der maand September zich in en om Geertruidenberg kwam legeren, bracht hij vriend
en vijand in den waan, dat het zijn doel was Breda te ontzetten. TVare dit echter zijn
voornemen geweest, zoo zou zijne houding aan het hoofd van een leger, voorzien van
meer geschuts, dan ooit te voren, en met zijnen broeder en zijnen neef ernst Casimir
als onderbevelhebbers bij zich, volkomen onverklaarbaar geweest zyn 3 Immers zou het
spiNOLA bij eenige vaardigheid van den Prins niet mogelijk geweest zijn, de stad zoo
volkomen in te sluiten , en zou in allen geval een aanval op de beTegeraars te wagen
zijn geweest. Wat voor het overige het behoud der stad betrof, daarop meende de Prins
gerust te kunnen zijn; hij moet niet ongaarne gezien hebben, dat de vesting, die hij
steeds als een model had geprezen, thans voor een jaar van mondbehoeften voorzien en
door 4000 strijders verdedigd, in de gelegenheid gesteld werd om tegen een leger van
• V. D. CAI-ELLEN, I, p. 300, 309, 313, 315. ^ v, CAPELLEN, I, ρ. 307—313.
-ocr page 39-1623—
1620.
DES VADERLANDS. 59
180Ü0 man, meesterlijk verschanst, beproefd Ie worden bevonden. In Holland dacht
men er eveneens over: er kwamen prenten uit, om de poging ter bemachtiging van
Breda als eene onzinnigheid bespottelijk te maken. Hoe het zij, naar de algemeene
scbalting dong spinola. met dit beleg naar eenen roem, dien niemand aan Prins maurits
scheen te kunnen betwisten, en de Prins van Polen uit Brussel gekomen om de bele-
geringswerken te bezichtigen, sprak slechts uit, wat een ieder gevoelde, als hij zeide:
nu is hel lol geworpen tusschen den Markies en Prins maürits, en is het gedaan met
den roem van den een of den ander i.
Maar dat alles zette de Prins op het spel om Antwerpen te bekomen. Hij wilde zich
van liel kasteel dezer stad meester maken: was dit in zijne handen, dan meende hij
den sleutel tol de stad te bezitten. Daarna toch zou niet alleen de verovering gemak-
kelijker wezen, maar ook van eene zaak, die den Staten niet aangenaam was, een zoo
schoon begin gemaakt zijn, dat zij de voortzetting niet zouden kunnen keren. '
])e Prins was onderricht, dat het getal waarlijk weerbare manschappen op het kasteel Aauslug op het
van Antwerpen slechts gering was; de meeste der daar liggende soldaten waren, heette ^^^^^^^
hel, oud en ongeschikt. Gezorgd hebbende, dat er niets van zijn voornemen uitlekte,
stelde hij den ridmeesler broechem, drossaart te Bergen op Zoom, aan hel hoofd van
duizend man voetvolk en tweehonderd ruiters met het noodige krijgsmaterieel op wagens
geladen. Den soldaten zeiven werd wijs gemaakt, dat Bergen op Zoom de plaats der
bestemming was, en voor zoover zij uil deze vesting zelve gelicht waren, dat het leger
te velde hel doel was van den tocht. Op weg werden de wagens met het Bourgondische
kruis gedekt, en deed men de soldaten hunne oranje en blaauwe sjerpen door roode
vervangen, opdat de boeren hen voor Spaansch volk zouden houden; ook kregen zij
order op de vraag, waar zij heen gingen, te antwoorden^ dat zij een convooi naar
Antwerpen deden, hetgeen niemand vreerad kon dunken. Dus kwamen zij den
Octobcr in den nacht voor het kasteel. De wind belette de bezetting het gedruis,, dat
Zij maakten, te hooren. Dus lieten zij hunne ponten te water en richtten de ladders op
legen de wallen. Alles ging goed, totdat een oud soldaat op zijn post, bij hel ster- ι
rehcht in den helderen nacht de indringers bemerkende, zijn musket loste om hel
garnizoen te waarschuwen. Dadelijk snelden al de schildwachten naar het bedreigde
punt. Middelerwijl was de wind zoo hevig geworden, dat het moeite inhad de ponten
aan den wal en de ladders legen den muur opgericht te houden. Nu beving een schrik
de bestormers; zij achtten de zaak verloren, en trokken ijlings terug 2
Hoe geweldig moet deze uitkomst den Prins getroffen hebben! Terwijl de onderneming
^venl uifgevoerd, zoo gespannen was hij op den uitslag, had hij zich nacht en dag
' AITSEMA, p. 333.
" aitsesia, I, p. 335. v. d. Capelles, 1, ρ. 316, 317. Resol. Slal.-Gen. 19 Ocl. 1624.
' κ
ALGE3IEENE GESCHIEDENIS
40
1623—
1625.
' V. jj. CAPELLEiV, I, p. 325.
in zijn vertrek gehouden, en het gerucht verbreid, dat hij ziek was. Had hij dan
daarom met zooveel gelatenheid den vijand zich rondom Breda laten nederslaan om het
doel, dat hij daarbij op het oog had, zoo treurig gemist te zien? Nu had hij met al
zijn toeven en beramen niets gewonnen, maar alles verloren. Zelfs tegenover spinola ,
die, nu hij zich al dien tijd zoo in het oog loopend gespaard gezien had, op nieuw
vertrouwen op 's Prinsen vredelievende bedoelingen moet hebben opgevat, was de Prins
na die vermomming zijner soldaten thans ontmaskerd. Aan eene herhaling van zulk een
aanslag was niet meer te denken: immers zou men nu dubbel op zijne hoede zijn, en
werkelijk liep eene maand later een vernieuwde poging om Antwerpen te verrasschen,
door Graaf ernst Casimir ondernomen, met beschaming af i. Dus bleef niets over dan
Breda te ontzetten; maar daartoe had men het te ver laten komen, en de aanhoudende
regens, gepaard aan de uitwerking van het doorsteken der dijken bij ter Heide, noopten
veeleer den Prins aan het opbreken van zijn leger te denken. Zoo zou dan spinola al
den roem beërven, door den Prins in zijne krijgskundige loopbaan behaald. En met
welk een gelaat voor de Staten te komen? Hy had hen tot nog toe in den waan ge-
houden, dat hij zich steeds beijverde om Breda te ontzetten, en nog onlangs van hen
de aanmaning gekregen, dat hij de convooijen des vijands niet ongemoeid zou laten. En
thans moest hun de tijding van den mislukten aanslag ter oore komen! Hij achtte de zaak
gewichtig genoeg om uit het getal der Gedeputeerden te velde de Heren muys , sonck en
iiarteveld Opzettelijk naar den Haag te zenden, ten einde de toedracht aan eenige Ge-
committeerden der Staten in vertrouwen mede te deelen. Bovendien geld en altyd geld
moest er in hel leger zijn, en met een verzoek aan te komen tot onderhoud van een
zoo kostbare krijgsmacht, met welke niets was uitgevoerd, ja, slechts teleurstelling en
schande behaald, waarlyk het moet hard gevallen hebben. De Staten-Generaal evenwel
behandelden den Prins in deze omstandigheden met de meest mogelijke welwillendheid. De
Commissie, benoemd om de Gedeputeerden te velde te hooren, bestond uit vertrouwden
van Zijne Excellentie en bracht het advies uit, dat zij, na gehoord te hebben wat de
Prins hen van het afsnijden van 's vijands convooijen als anderzins had laten weten,
»zulks bevonden militaire zaken te wezen, die men zou mogen stellen ter dispositie en
wijs beleid van Zijne Excellentie." Hiermede vereenigden zich Hun Hoog Mögenden en
den Prins lieten zij bedanken voor de goede zorg, die hij droeg voor het behoud der
Landen; eindelijk machtigden zij den Raad van State, om, ten einde het leger dadelijk
van geld te voorzien, 50,000 gulden op te nemen op het uit Frankrijk te wachten
subsidie En hoe zouden die van Holland (de Stalen der Provincie waren op dit
tijdstip niet bijeen) de zaak anders dan met alle kalmte hebben kunnen opnemen? Zij
waren niet gesteld op het behalen van krijgsroem aan gene izyde van de grenzen der
2 Resol. Stat.-^Gen. 18, 19 Oct. 1024.
-ocr page 41-DES VADERLANDS. 41
Linie, allerminst op de verovering van Antwerpen, en moest Breda vallen, de neder-
laag zou grooler zijn voor den Prins, dan voor het Land. Inderdaad, de Hollandsche
en Zeeuwsclie kooplieden konden niet verstoord zijn over gebeurtenissen, die den triomf
van hun gezag en invloed moesten verzekeren. De Prins was geknakt, alles was hem
legengeloopen, het scheen, en het werd met zoo vele woorden uitgesproken, dat God
zich tegen zijne pogingen aankantte en spotte met zijne aanslagen ^, en dat juist op
oenen tijd dat de sterkstgekleurde berichten inkwamen van opstanden tegen het gezag
van Spanje in Mexico en Porto-rico, waarvan de West-Indische Compagnie partij zou
nioelen en kunnen trekken en van verbazende voordeden door de vloten behaald,
die de kooplieden naar Brazilië hadden uitgerust. Zoo was de oorlog, voor zoo ver zg
liuiten toedoen van den Prins gevoerd werd, voorspoedig, en zagen zich zijne mededin-
gers naar de oppermacht door den buit aan gene zijde van den Oceaan behaald, instaat
gesteld om den strijd in den zin, dien zij verkozen, zoolang zij wilde^ voort te zetten.
Maar wat verkondigden dan de schepen, die uit West-Indién binnenliepen? De uit- Verovering van
, . . , San Salvador in
i nsling der West-Indische Compagnie ^ ^ drie en twintig groote schepen en drie jachten Brazilië.
slerk, was in de laatste dagen van het jaar 1625 uitgeloopen met cene onderneming
legen Bahia de todos los Santos, het voornaamste Kapiteinschap van Brazilië, op het
oog. Op de reede van St. Vincent, een der Kaapverdische eilanden, wachtte de Admi-
raal de schepen, die niet alle op hetzelfde tijdstip waren afgezeild. Alleen het schip
Ilollaudia, te ver naar de Afrikaansche kust afgedreven, verscheen daar niet. Hoezeer
zich de Heer van dortii, bevelhebber over het krijgsvolk en bestemd tot gouverneur
der te maken veroveringen, daarop bevond, ging de Admiraal, nadat het scheepsvolk zich
ververscht en de soldaten zich den tijd te nutte gemaakt hadden om zich te oefenen,
zonder de Jlollandia af te wachten, onder zeil. In het begin van Blei (1624) versoheen
de vloot in de nabijheid der kust van Brazilië, en dadelijk werden maatregelen genomen
om San Salvador, de hoofdstad van het Kapiteinschap, aan te tasten. Bij de uitvoering
onlmoetle men dadelijk krachligen tegenstand van het geschut der kasteelen en ver-
sterkingen. De Vice-Admiraal piet ηειν streed onder het geschut eener batterij met
drie schepen tegen de Portugesche bodems, wel 26 in getal, die dicht onder den wal
lagen, en toen dit gevecht met te weinig vrucht en te groot verlies voortgezet zou ge-
worden zijn, zond hij een zestigtal manschappen in drie booten af om de vijandelijke
schepen te beklimmen en zoo mogelijk te vermeesteren. Dit gelukte: Λvanl de Span-
jaarden, bij Wien de gedachtenis van Gibraltar nog niet uitgewischt kon zijn, verlieten
bij hunne aannadering in allerijl hunne schepen en staken ze voor het grootste gedeelte
m den brand. Dii >vanhopig gedrag des vijands gaf den Admiraal met zijnen Krijgsraad
' v. d. capelles, i, 325, 339. 2 jx^sol. Stat.-Gcn. 2G Junij, 1624. v.ö.capell. 1,282,283.
3 Zie hiervoor, D. HL St. III, bl. 830.
ΠΙ Deel. 4 Stuk. 6
1623—
1625
ν'ί
1C23—
1625.
42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
het noodige vertrouwen. Men begreep van de gelegenheid gebruik Ie moeien maken,
en zond den Vice-Admiraal 280 gewapende matrozen loe. Dus versterkt, landde deze
dappere bevelhebber, beklom een fort en bracht eene batterij tot zwijgen, uit welke
den onzen veel schade werd toegebracht. Zijn trompetter, die weldra sneuvelde, was de
eerste, hy zelf de tweede boven op den wal, die door de Portugesche soldaten,
hoezeer veel talrijker dan de onzen, met overhaasting werd verlaten. Thans viel de nacht
in en piet hein bepaalde zich bij het vernagelen der stukken. Toen verliet hij den
gevaarlijken post en gunde zijn volk de hoog noodige rust. — Middelerwijl had de Ad-
\
miraal eene landing laten verrichten door al de soldaten, wegens ziekte slechts twaalf-
honderd man sterk, en, by afwezigheid van den Heer van dorth , door albert schouten
aangevoerd. Zij werden door tweehonderd en veertig matrozen, die de veldstukken be-
dienen en de mond- en krijgsbehoeften toevoeren zouden, ondersteund. Een tweetal
manschappén, door vroeger bezoek van dit oord met de plaatselijke gesteldheid wel
bekend, leidden de troepen langs een engen weg naar de stad. Hier had de vijand hen
met weinig moeite te keer kunnen gaan; doch hij waagde het niet hun onder de oogen
te zien. Toen de nacht kwam, hadden zich de onzen met weinig verlies in eene voor-
stad genesteld. De duisternis maakten zich de Spanjaarden ten nutte om, op het voor-
beeld van hunnen bisschop, de geheele stad in haast en verwarring te verlaten, en naar
de naastbijgelegen bosschen te wijken. De goevernqur don diego de mendoza de furtado
achtte het beneden zich zoo schandelijk te vluchten: hij bleef met zijnen zoon nagenoeg
alleen in de stad, en viel in de handen der onzen, toen zij^ des anderen daags de ver-
laten plaats vermeesterden. Van eene bende, als welke door de West-Indische Compagnie
was bijeengebracht, liet zich, toen haar zoo onverwachts een zoo belangrijke buit in
handen viel, geene matiging verwachten. Het goed van eenen vijand, dien men had
leeren verachten en vervloeken, werd een rechtmatige roof geacht, en wat men niet
bemachtigen kon, mocht niet ongeschonden blijven. De tegenwoordigheid van den Heer
VAN DÖRTH, die juist na deze gebeurtenissen aankwam, strekte om de grootelijks ge-
krenkte tucht te herstellen. Ook vaardigde hij, volgens den last hem uit het vaderland
medegegeven, opene brieven uit, waarbij een iegelijk, die zich onder de gehoorzaam-
heid van de Staten en de Compagnie wilde begeven, ongemoeiden terugkeer in de stad
benevens alle bescherming verzekerd werd. Slechts weinige minvermogenden maakten
van dezen vrijdom gebruik. Zoo kwalijk beantwoordden de ingezetenen, ja zelfs de
inboorlingen der Spaansche bezittingen in Amerika de verwachting, die men hier te
lande gekoesterd had, dat zij, warsch van het Spaansche juk, ons als bevrijders zouden
ontvangen. Bij eenen tocht met het doel ondernomen om den omtrek der stad wat
nader op te nemen, viel de nieuwe goeverneur in eene hinderlaag en werd wreedelyk
afgemaakt. Nu was men den man kwijt, die door het ontzag, dat zijn stand en ervaring
inboezemden, alleen berekend was om aan de eerste vestiging der Nederlanders op dezen
DES VADERLANDS. 819
bodera eenige achtbaarheid bij te zetten. De majoor albert schouten volgde hem op; 1023—
1C25 ·
liij wist de orde niet te handhaven en verwaarloosde de werken, die aan de vesting
te doen ^γaren. Toen ook hij gestorven en door zijnen broeder willem vervangen was,
verliepen de zaken nog meer, daar het volk alsnu in zijnen bevelhebber een voor-
beeld van losbandigheid had. Zeker zou er veel geestkracht toe behoord hebben om
n;i zulk eene overwinning, en terwijl er telkens rijkbeladen schepen, die onbewust van
den overgang der stad in de baai liepen, zondèr slag of stoot in de handen der onzen
vielen, de vereischte matiging in acht te nemen. Hoe het zij, deze toestand der ver-
overde stad beloofde voor het vervolg weinig goeds. Maar dat vernam men zoo spoedig
niet in het vaderland. Aanvankelijk vond men niets dan stof tot roem op het bericht
van de behaalde zege. Alleenlijk begreep men, dat dit begin tot meerdere krachtsin-
sjjanning verplichtte. Spanje zou het uiterste in het werk stellen om de indringers
weder uit de rijke kolonie te verjagen: daartegen moest voorzien worden en was de
Compagnie reeds vroeger bedacht geweest op het uitrusten van eene nieuwe vloot
thans werden alle krachten ingespannen en faalde de onderstand der Staten niet, en
niet lang duurde het, of weder waren 18 schepen en 7 jachten gereed, bemand met
1690 bootsgezellen en 1550 soldaten, onder bevel van den Adnüraal jan direzoonlam.
En hierbij bleef het niet. Daar de geruchten van de groote toerustingen in Spanje
aanhielden, zoo werden nog veertien schepen en twee jachten met 1451 bootsgezellen
en 5158 soldaten, onder boudewijn Hendriks, Burgemeester van Fdam, als Generaal,
cn ANDRiEs VERON, als Admiraal, uitgerust. Ditmaal nam men alleen schoon en uit-
gelezen volk aan. Mansfeldschen en Brunswijkschen werden om hunne moedwilligheid
bij de vorige uitrusting beloond, afgewezen In de maand October (1624) vertrok een
van de jachten naar Brazilië om den onzen aan te kondigen, welk eene macht ter
handhaving der verovering zij uit het vaderland te wachten hadden Κ
In ditzelfde jaar had men behalve dit alles, zich niet langer door ontzag voor En- Vestiging
fjcland laten terughouden om zich voor goed in Noord-Ameri/ca te vestigen Toen de
West-Indische Compagnie eenmaal was opgericht, aan welke men immers ook Engeland
uitgenoodigd had zich aan te sluiten; toen voorts onze betrekking tot deze Mogendheid
van dien aard geworden was, dat wij in haar of een openbaren vijand of een oprecht
bondgenoot zouden hebben , zoodat wij haar of niet zouden behoeven te ontzien of haren
' /fcio/. Slat.-Gcn. 3 Mei, 1624. = y. d. capeileh, I, p. 310.
2 Aitsema, I, p. 336—343. v. d. capell. I, p.302, 303, 304, 305, 309, 315, 318, 330, 331.
^ Zie hiervoor, D. 111. St. III, bl. 441. In het najaar van 1620 konden de kooplieden, die
het oog op Nieuw-Nedcrland gevestigd hadden, elkander onderlmg niet verstaan. De Staten-
Gcncraal zochten te vergeefs de partijen overeen te brengen, en het verzochte nieuwe octrooi
werd niet verleend [RcsoL Slat.-Gen. 6 Nov. 1620).
6*
-ocr page 44-44 ALGEMEENE GESGHI|:DENIS
1623— naijver niet zoozeer zouden moeien duchten; toen nam de West-Indische Compagnie op
Ji () ^
zich, een aantal nyvere burgers, die door de Engelschen aangezocht werden om zich
naar Virginie te begeven, op hare kosten naar Noord-Amerika over te voeren en de
Staten-Generaal bekreunden zich niet orn het vertoog vancARLETON, die zich beklaagde,
dat zich de Hollanders in Virginie, aan land, havens en plaatsen andere namen gevende,
als op eigen grondgebied gevestigd hadden Integendeel het betwiste land werd in
naam der Staten-Generaal in bezit genomen
Zoo kwamen de Nederlandsche kooplieden ten koste van vijanden en mededingers
in h«l bezit van een "grenzenloos gebied, hetwelk hen in slaat moest stellen, zich
boven alle voorwaarden, die men mocht wenschen hen te laten onderschrijven,
verheven te rekenen, en hen tot de ware en eenige heerschers maakte in het land.
Geen wonder, dat de Prins, die gehoopt had de middelen der Republiek ter zyner be-
schikking te krijgen, by de vlucht, door de met hem naar het hoogst gezag dingende
macht genomen, en bij de teleurstelling en beschaming in den laalslen tijd keer op
keer door hem ondervonden, zich verwonnen achtte. Met zijnen moed was zijn lig-
chaam geknakt. Hij leed aan eene leverkwaal; de koorts ondermijnde zijn gestel, en
De Prins wordt sedert den IS''™ November, in den Haag terug, werd hij spoedig bedlegerig Nog
evenwel hield hy zich met staatszaken bezig: hij had er geen vrede mede, dat het be-
wind hem ontsnapte. Minder dan ooit ontzag hij zich zijne luim te toonen. Eenmaal
zelfs verzuimde hij de Gedeputeerden der Staten te verzoeken zich te dekken, en liet hen
blootshoofds slaan om het woord van zijn ongenoegen aan te hooren, en toen de Staten
hem te kennen gaven, dat zij, behoudens zijn advies, wegens zijne voortdurende onge-
steldheid zijnen broeder voorloopig in zyne plaats de bediening van Kapitein-Generaal
ü
ι Resol. Holl. 20, 21 April, 1622.
2 Resol. Stat.-Gen. 9 Febr.; 16 Maart; 27 April, 1622. Werkelijk Λναβ de Hollandsche volk-
planting Nieuw-Nederland begrepen in de landen, waarover jacobus I bij een charter van
2 April 1606, ten behoeve van twee Compagniën beschikt had (zie r. πμ,οκετιι , Gesch. d.
Vereen, Stat. van N. Amer. uit h. Eng. door M. Keyzer, I, hl. 55); doch de Hollanders be-
weerden, dat de streek tusschen den 40®'®" en den 45®'®" graad N. B. Imn wegens vroegere
inbezitneming toekwam, en niet zonder grond: immers had uüdson, aan het hoofd eener door
Nederlanders uitgeruste onderneming, die oorden bezocht, en dit was de aanleiding geworden
ecner eerste blijvende vestiging, door Hollanders geschied (zie hetzelfde Werk, hl. 62, 63). Had
men den giftbrief van jacobus moeten ontzien, geen minder grond zou er bestaan hebben om de
aanspraak der Franschen te erkennen, daar ook de Koning van Frankrijk in 1603 de landstreek
tusschen 40 en 45 graden N. B. had Aveggeschonken (zie ΗΠ,οηΕτπ, bl. 54).
s- . '
v. d. capell. I, p. 303. r. hildreth, t. a. pl. M. 94.
4 aitsema, hl. 357. Resol. Stat.~Gen. 19 Nov. 1624.
ρ
DES VADERLANDS. 41
wilden opdragen, deed hij lien gevoelen, dat het niet aan hen," maar, het mocht dan zijn
op hunne machtiging, niettemin aan hem stond om zich een plaatsvervanger te stellen i.
Tecrcn het voorjaar (van 162b) nam de ziekte zoozeer toe, dat de Prins zelf niet anders
Ö '
dan den dood voor oogen zag. Toen ontbood hij Prins Hendrik uit Rozendaal, en han-
delde met hem over hetgeen er verder tot behoud van Breda te doen zou zijn, en over
(ie keuze der oilicieren van de 20 nieuwe Compagniën ruiters, die hij de Staten bewogen
liad, benevens twee nieuwe regimenten infanterie op te richten. Nog een belang
was er, waarover hij zitjnen broeder onderhield. Hy zelf ging sterven zonder wettige
kinderen na te laten. Zijn broeder was reeds een en veertig jaren oud, en, zag hij
niisscliicn uit naar staatkundige uitkomsten, die wel nimmer zouden komeiï, zoo was er
kans dat ook hij ongetrouwd bleef, en met hem de mannelijke linie van den grooten
avillem van Oranje uitstierf. Dit wilde Prins maurits verhoeden. Verlangde hij vóór Huwelijk vnu
zijnen dood de zekerheid, dat er werkelijk een huwelijk door zijnen broeder zou \vorden
gesloten, zoo kon men naar geene prinsessen omzien, wier hand slechts ten prijze van
langdurige en ongewisse onderhandelingen te bekomen zou zijn; neen! men moest eene
jonkvrouw vinden, die bij de hand was en dadelijk gereed zou zyn. De zoodanige trof
l^ins maurits aan in de schoone achtentwintigjarige amalu van solms, hofdame van
de onttroonde Koningin van Bohemen. Haar vader, joan albreciit van solms-braun-
fels, was, bijkleed met de waardigheid van opperhofmeester van frederik V, met dezen
Vorst in den Haag gekomen, en aldaar in Mei 1625 overleden, na zijne gemalin en
kinderen aan de bescherming der Staten-Generaal te hebben aanbevolen ™ Wat tnoest
Prins HENDRIK van den voorslag denken? Hoezeer de rang der Gravin aanzienlijk genoeg
was, daar het geslacht van solms uit dat van Nassau gesproten en herhaaldelijk met
dit Huis verzwagerd was, zoo moest de Prins niettemin, als hij haar trouwde, afstand
doen van alle uitzichten op eene mogelijke verbintenis met een der koninklijke Huizen
van Europa^ die bij het herstel van den vrede, zoo scheen het, de verzoening der Re-
publiek met de Mogendljeden zou kunnen bevorderen en tegelijk de nog altijd onzekere
betrekking van het Huis van Oranje verzekeren. Daarentegen zou hij zich thans ver-
binden met eene jonkvrouw uit de hofhouding van die Vorstelijke familie van de Po//.?,
' V. D. CAPELL. p. 348, 352, 353.
2 ^an (leze twee regimenten bestond het eene uit Fransclicn en had den Hertog van candale
tot Kolonel j het andere stond onder het bevel van den Heer von hatzfäld. Zie Mémoir. de Frêd.
Uenn, p. 29. De Hertog van candale had zich reeds laten overhalen ora zich in de dienst der
Kcpuhliek van Venetië te begeven, en niettegenstaande de Staten hem, ten minste tot het ontzet
■van Dieda toe, hier wcnschten te houden, moesten zij op den aandrang van den Venetiaanschen
Gezant zich getroosten hem dadelijk verlof te geven (Jièsol. Stal.-Gen. 20 April 1625).
'UesoL SlaL~Gen. 6 Junij, 1623.
1623—
1625.
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
46
1023—
1025.
sinls meer dan eene halve eeuw wegens haar heerschzuchtig Calvinisme befaamd en aan
de Hoven van Keizer en Koningen slecht gezien. Zoo zou hij zich alom op eene zon-
derlinge wijze laten kennen, en was zijn fortuin Toor goed verspeeld. Zijn broeder
mocht den moed opgeven, en nu hij door den dood alles ging verlaten, geene zwarigheid
zien in de opoiTering van vooruitzichten, die hij zelf in den tijd zijner kracht niet ver-
smaad had; maar hij, frederik Hendrik, was nog vol leven en meende zich zekere
wegen open te mogen houden. — Doch ontbrak het dien zieltogendenden broeder aan de
middelen om hier dwang uit te oefenen? Voorzeker niet. Tot welk een slap kon hi]
voor zijn sterven niet nog komen? Zou er voor hem geen middel te vinden zijn om
zyne onechle zonen en dochters te wettigen en zijnen broeder van zijne aanzienlijke
erfenis te versteken? Hoe het zij, Prins Hendrik leende het oor aan zijns broeders raad
en gaf zijne toestemming tot het huwelijk. Nu moest het dan ook, om den Prins vol-
komen gerust te stellen en hem alle vrees te benemen, dat men later de gegevene belofte
weder mocht verbreken, ten spoedigste voortgang hebben. Prins Hendrik ontbood den
President der Staten-Generaal bij zich, en deelde hem mede, dat zijn broeder hem tot
een huwelijk »vermaand" had. Hij noemde hem de bedoelde jonkvrouw, en verklaarde,
dat hij daartoe wel genegen zou zijn; maar dat hij Hun Hoog Mögenden in deze zaak
wilde kennen, niet gezind zijnde hierin iets te doen zonder hun goeddunken. De
Staten antwoordden op deze mededeeling, dat zij al voorlang gewenscht hadden, dat hij
zich in het huwelijk zou begeven, en de nu voorgestelde verbintenis vonden zij zeer
goed, en niets hadden zy verder te wenschen, dan dat hij de \Oltrekking wel zooveel
mogelijk zou willen bespoedigen. — Inderdaad niets konden de Staten tegen dit huwelijk
hebben; integendeel, alles liep zamen om het hen van ganscher harte te doen toejuichen.
Verzwagering met een buitenlandsch, misschien katholiek Hof kon hun niet anders dan
hagchelijk voorkomen. Sterk genoeg gevoelden zij zich om hun behoud niet van de
genade van eenige Mogendheid, ter liefde van den Prins van Oranje verleend, af te
wachten, en al wat de betrekking van dat Vorstenhuis in hun midden bescheiden hou-
den kon, moest hun gewenscht voorkomen. Dus waren zij volkomen oprecht, toïn zij
de mededeeling van den Prins dus beantwoordden. De Staten van Holland toonden
metterdaad, dat zij alles wat de spoedige voltrekking van het huwelijk zou kunnen be-
lemmeren , uit den weg wilden ruimen, door den verloofden ontslag van de gewone hu-
Avelijksgeboden te verleenen. Niet alleen Prins Hendrik , maar ook zijne bruid wenschten
de Staten-Generaal door eene Commissie uit hun midden op plechtstatige wijze geluk:
der Gravin lieten zij de verzekering geven, dat zij, wanneer het huwelijk voltrokken
zou zijn, met daden zouden bewijzen, dat het hun aangenaam was i. In het begin van
1 In het begin van Mei besloten de Staten ταη Ilollmid bij de Staten-Generaal te bcwilligeii
in een geschenk van twintig duizend galden aan de pas geliuwde Prinses {Resol. Holl. 1 Mei, 1625).
DES VADERLANDS. 41
April werd het λΥΟίΙίοΙ^Ίί. voltrokken. Reeds den dier maand keerde de jongge-
irouwde Prins naar het leger te Rozendaal terug, in weerwil van het voorstel, hem door
Hun Hoog Mögenden gedaan om de reis nog een dag of twee uit te stellen
Zoo kon Prins maurits dan ten dezen aanzien gerust sterven. De Staten toonden lot
het laatste toe hunne zorgvuldige belangstelling in zijnen toestand: zijnen drie geneesheren ^
liclcn zij voorstellen, zoo noodig, nog eenige vermaarde geneeskundigen bij Zijne Excel-
lentie te ontbieden. Zulks werd niet noodig geoordeeld, en men was er nog slechts op
liedaclit om den lijder de toespraak van een godsdienstleeraar te verschaflen. De pre-
dikant, wiens dienst hiertoe werd ingeroepen, was bogerman, de president derDortsche
Synode, die ook Graaf Willem lodewijk in zijne laatste dagen had bijgestaan. De
Prins zal belioefle gehad hebben zich overtuigd te houden, dat het beginsel, door dezen
man vertegenwoordigd, toch het ware was: anders zou bij de herinnering van het voor-
gevallene in en sedert 1618, de last der zelfbeschuldiging hem voorzeker te zwaar ge-
weest zijn.
1623—
1625.
Dood van den
Prins.
Wat BOGERMAN zclven aangaat, de ervaring der laatste jaren had hem niet geschokt,
en hij beloonde zich bekwaam om dezen stervende volgens de regelen der leerstellige
godgeleerdheid te onderhouden, en hem zalig te spreken, nadat hij zich overreed had,
dat daartoe gronds genoeg bestond. ïoen hij uit den mond van 's Prinsen Secretaris
juMus vernomen had, dat de Vorst hem wel zou willen ontvangen, had hg het zijn
])l.icht geacht, deze laatste dienst te bewijzen aan den man, »die," zegt hij in zijn uit-
voerig verslag van zijne herhaalde bezoeken bij den Prins afgelegd, » die ons allen zoozeer
aan hem verplicht had." — De Prins stierf voorwaar niet als een geloofsheld, maar als een
arme zondaar, hoezeer de predikant hem in bijzonderheden van zijne voortreflelijke daden
en slechts in liet algemeen van zijne zonden sprak; ja, bogerman prees hem en dankte
God om zijne belijdenis van schuld en om de al te groote moeite, die Zijne Vorstelijke
Genade, hoewel te vergeefs, genomen had om zoovele bijbelplaatsen, als hij hem had
opgegeven, in het geheugen te prenten. Voor het overige, de woorden, door den Prins
gesproken, verraden ten volle den staat van zijn gemoed. Hij gewaagde van dezulken
die het, zoo drukte hij zich uit, in den mond hadden, maar niet in het hart. Alsof bij
zich wilde verontschuldigen, dat hij het niet in den mond had; niet, liet hij onmiddellijk
volgen, dat hij daarmede wilde zeggen, dat hij het wel in het hart had. Intusschen, juist
<lil, dat hij deswegens bekommerd scheen, was den predikant genoeg: »'tis recht,
genadigste Heer," zeide hij, »en het is een hooge trap in 't oprecht berouw, zich te
bekommeren over de onvolkomenheid van het berouw." De vromen, voegde hij er bij,
beklaagden hunne onvolmaaktheid: dat deed Zijne Vorstelijke Genade ook. — Toen bo-
' Wacexaar, x, bl. 498, 499. RcsoL Holl 16 April, 1625. Resol. Slat.-Gen. 29, 31 Maart;
11 April, 162o. . 2 Valestius, romp en iiovius {Resol Slat,-Gen. 29 Maart, 1625).
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1023— (iERMA.iv den dag vóór 's Prinsen dood met de Prinses van Portugal, 's Prinsen volle
1625. , f _
zusier, en de jonge Prinses van Oranje, die daar geknield bij hel ledikanl lagen, een
gebed gedaan liad, en daarop had uitgeweid over het onderscheid tusschen den dood der
heiligen en dien der goddeloo25en, waarmede hij den Prins, zonder het rechtstreeks te
zeggen, heilig verklaarde, zag de Prins hem met zijn stervenden blik zoo sterk aan,
dat de predikant er zich over verwonderde. De Prins zal onder al die woorden zijn
hart op den bodem hebben willen zien. Eindelijk sprak hij: »zoo geloof ik mede,"
alsof hij te kennen wilde geven: in allen gevalle, de woorden Gods, welke die man
gebruikt heeft, zyn waar. En straks herhaalde hij wat hij in deze laatste dagen telkens
in den mond gehad had: »ik ben wel geresolveerd." Zoo zag dan de moedige Prins
ook den dood moedig in het aangezicht. Hij stierf na een leven, in welks jeugdige
kracht hij zijne groote talenten op het oorlogsveld dienstbaar makende aan de voorzetting
van het werk zijns onvolprezen vaders, een weergaloozen roem heeft behaald. Wie zal hem
beschuldigen en niet veeleer beklagen, dat hij zich bij gemis van een geloof zoo hoog
en zoo heilig als in zijnen vader geweest was, tot eene valsche staatkunde heeft laten
verleiden, die hem zeiven geene voldoening bereid en toch de Republiek der Vereenigde
Landen onder Gods bestuur geenszins van »den weg afgebracht heeft, dien zij te be-
wandelen had om onder de volken een beginsel te bewaren, dat zonder den zedelijken
ondergang der menschhcid niet verloren kan gaan i.
1 liet verhaal door bogerman uitgegeven van zijne bezoeken Lij den Prins gcbraclit, is overge-
drukt bij aitsema I, p. 376—384. Dit verhaal besluit de auteur op eene eigenaardige wijze.
OpdaÏ liet land van den dreigenden val belioed worde, wil liij, dat liet voorbeeld van des Prinsen
dood, wiens ziel nu ontAvijfelbaar in de glorie was, allen aanspore om allereerstIGods gunst te
zoeken. En straks laat hij hierop eene vermaning volgen tegen liet misbruik van de leer van
het eindelijk behoud der uitverkorenen in weerwil van hunnen val. Dit toevoegsel was niet vleijend
voor de nagedachtenis van den Prins: immers kon het hem slechts ingegeven zijn door het besef,
hoe men 's Prinsen heiligverklaring tot vergoelijking kon gebruiken van zoo menige zwakheid,
waaraan hij algemeen als schuldig bekend stond.
DES VADERLANDS. 41
PRINS FREDERIK HENDRIK WORDT AANGESTELD JN ZIJNS BROEDERS
PLAATS. VERLIES VAN BREDA. DE NEDERLANDSGHE VLOOT
VOOR ROCHELLE. FRANKRIJKS ARGWAAN TEGEN 's PRINSEN
STAATKUNDE. NIEUW VERDRAG MET FRANKRIJK.
(1635-1637).
lu den avond van den April kwamen de Stalen-Generaal, op liet berichl van 1625-
's 1'rinsen overlijden, dien dag voor de iweede maal bijeen. De Vergadering was ver- ^^ gtaten-Ge-
slerkl door een aantal leden van de Stalen van Holland. Men nam alsloen het volgende ne^aal benoe^^^^^^
besluit: »Vermits het God Almachtig beliefd had, dien avond uit dit jammerdal t^ot Japi^^^^^^^^
eeuwig rijk Ie halen den doorluchligen en hooggeboren Vorst en Heer maumts, ρπηδ^^αΐ.
van Oranje, Godzaliger gedachtenis, en overzulks noodig was bevonden, dat op de ver-
xekering van den Staat van 't Land, op het behoud van de ware Gereformeerde Religie,
nütigaders op hel beleid van den oorlog orde gesteld werde; vermits voorts Hun Hoog
Mögenden- in aanmerking namen, dat Zijne Excellentie Prins hekdrik was de eenige over-
gebleven zoon van den Heer Prins wiLLEMvan Oranje, die de fondamenten van de vrijheid
van dezen Staal had gelegd en zijn bloed daarvoor vergoten, en de eenige nagelalen broeder
van den tegenwoordig overleden Prins van Oranje, welke die vrijheid met zoo grooten
yvcr cn kloekmoedigheid dapper had gehandhaafd; dat, eindelijk, de genoemde Prins
zich onderscheidde door goede hoedanigheden, groole ervarenheid cn ondervinding; ~
7^0 hadden Hun Hoog Mögenden na ryp beraad goedgevonden, dat tot handhaving van
de Unie en den Slaal cn van de rechten en privilegien van den Lande, zoo in het algemeen,
als van elke Provincie, Sleden en Leden van dien in het bijzonder, lot bescherming
van de ware Gereformeerde Religie, zoo als zij nu hier te lande op openbaar ge^ag werd
uilgcocfcnd, mitsgaders lol handhaving van de tegenwoordige Regering en tot het beleid
van den oorlog Ie water en Ie land, aan hooggedachlen Heer Prins hewdrik zou worden
111 Deel. 4 Stttk. ''
ΚΟ ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— opgedragen liet Kapileinschap- en Admiraalschap-Generaal over het krijgsvolk te water en
1627
te land in diensl dezer Landen. Tevens werd besloten, dat de Heren van essen, vajt
DUIVENVOORDE en VAN HAERSOLTE zich dadelijk naar het leger zouden begeven, om den
Prins met deze aanstelling bekend te maken en hem den eed af te nemen. — Bg dit
besluit verklaarden de Gedeputeerden van Friesland en van Groningen en Ommelanden,
de benoeming voorloopig dus te begrijpen, dat de Prins met die waardigheden bekleed
zou zyn, op denzelfden voet, als waarop zijn overleden broeder ze gedurende het leven
van Graaf wili^em lodewijk had bekleed. Hiermede gaf Groningen te kennen, dat zij
zich door het genomen besluit niet gebonden wilde gerekend hebben om over het Stad-
houderschap harer Provincie ten behoeve van Prins Hendrik te beschikken — Reeds den
volgenden dag kwamen de drie Gecommitteerden tegen den avond te Waalwijk^ waar
de Prins was, aan. Op hunne mededeeling antwoordde hij, dat hij door de opdracht
dier hooge waardigheid zich te meer vereerd en op eene onvergetelijke wijze verplicht
achtte, naarmate hij ze minder meende verdiend te hebben; Hun Hoog Mögenden zouden
wel bekwamer hebben kunnen vinden, maar niemand, die hem in genegenheid te boven
ging; hij Avist, welken eerbied hij Hun schuldig w^as, en gaarne zou hij dengenen heb-
ben gehoorzaamd, dien de Stalen-Generaal goed zouden gevonden hebben te benoemen.
Daar het Hun evenwel beliefd had, hem deze eer te doen, zoo was hij willens de be-
trekking ten dienste van den Lande te aanvaarden en in alles volgens de bevelen van
Hun Hoog Mögenden te handelen. Na deze woorden gesproken te hebben, legde hij
den eed af. Toen de Gecommitteerden den Prins het voorbehoud der Provinciën Fries-
land en Groningen mededeelden, antwoordde hij, dat hem alles lief zou zijn, wat Hun
Hoog Mögenden goedvonden. Prins ernst gasibiir verklaarde, dat hij den tegenwoordigen
Kapitein- en Admiraal-Generaal gaarne zou eerbiedigen en gehoorzamen, gelyk hy den
overleden Prins gedaan had. Bij de kennisgeving aan de hoofdofficieren, dat zij voortaan
eenen anderen bevelhebber te gehoorzamen zouden hebben, betuigden velen van hen
met tranen, en allen met groote droefheid, hoe leed hun de dood van Prins
MAURiTS was 3
Blijkbaar was de zoo snelle benoeming van Prins maurits opvolger, zonder vooraf-
gaande beraadslaging van eenige beteekenis, en zonder raadpleging met de Provinciën ^,
het gevolg van eene afspraak tusschen de mannen van invloed in Holland en de Gede-
puteerden der andere Provinciën in de Slaten-Generaal. Men zag in, dat het van het
hoogste belang was, dat de belangrijke strijdkrachten van den Staat zonder een oogen-
blik tijdverlies onder het bevel gesteld werden van een Hoofd, dat geen ander gezag
zou kunnen of willen erkennen, dan der Staten-Generaal, en tevens ontzag zou inboezemen
» ResoL Stat.^Gen. 23 April, 1625. Üesol Holl, 23 April, 1625.
2 ResoL StaL~Gen. 27 April, 1625. 3 Zie v. d. Capellen, I, bi. 349.
DES VABERLANBS. lil
aan de vele aanzienlijke Yreemde Veldheren, in ons leger tegenwoordig. Het bevelheb-
Ijerscliap, dat Prins uendrik gedurende zijns broeders ziekte bekleed had, was door hem
uitiTCoefend krachtens eene acte van dezen Vorst, welke met zijn overlijden kwam te
vervallen. AVanneer er nu een tijd van lange en misschien weinig eendrachtige beraad-
slagingen had moeten verloopen, vóórdat het leger een nieuw hoofd bekomen had, zou
een MA^'SFELD, die zich mede in het leger bevond (loen de Gecommitteerden hem kwa-
men bezoeken, lag hij, lijdend aan de jicht, nog te bed), het bevel wel eens ongevraagd
licbben kunnen aanvaarden. Zoo zou der Staten krijgsmacht ter beschikking hebben
kunnen komen van een huurling van Frankrijk en Engeland, die daarenboven niet
eens te vertrouwen was voor hen, die hem op het oogenblik betaalden. Niet zonder
reden had de Prins, voorzeker in verstandhouding met de Staatsleden, gezorgd gedurende
(Ie laatste dagen in het leger tegenwoordig te zijn, en noch de naderende stervensure
zijns broeders, noch de pas geknoopte huwelijksband had hem in den Haag kunnen
terughouden. — De persoon van den Prins van Oranje was in dit oogenblik eene ware
uilkomst voor de zelfstandigheid van den Staat. — 3Iaar bovendien waren die van Bolland
iiel met zich zeiven eens den Prins tevens tot Stadhouder van hun Gewest te benoemen,
liet best in slaat om den aard der betrekkingen met de Mogendheden in den bestaanden
toestand der Europesche zaken te beoordeelen, begrepen zij, dat niet alleen ons leger
eenea bevelhebber, maar ook onze Staat een hoofd noodig had, hetwelk alle mededinging
van het Buitenland naar invloed of oppergezag hier te lande kon uitsluiten. En ook
tol dat einde was Prins prederik Hendrik de als bij uitstek aangewezen persoon. Zoon
van eene Fransche Prinses, bij de hevige tweespalt tusschen de Fransche diplomatie en
ilc partij, die in 1618 gezegevierd had, steeds op de hand van Frankrijk^ kon zijne
vprlieihng lot Stadhouder dit Rijk niet anders dan genoegen doen, en Engeland had
evenmin aanleiding als recht om daarover eenig ongenoegen te toonen. En ook met
het oog op het Binnenland kon men niets vinden, dat de aanstelling van den Prins
volstrekt onlried; integendeel veel vond men, dat ze grootelijks aanbeval. Het was nu
len nunsle zonneklaar bewezen, dat de staatslieden, die in 1618 gevallen waren, noch
misdadig geweest waren, noch dwaas. Aan de toen zoo grievend bejegenden eenige
voldoening ic geven, ten einde de bitterheid te verzoeten, en menig braaf en bekwaam
uian \^eder voor het vaderland te winnen, zulks kon niet anders dan als eene gewenschte
7^aak beschouwd worden. De tegenkanting van de drijvers onder de kerkelijken behoefde
men daarbij niet te duchten: de reden van staat in 1618 ten hunnen voordeele inge-
roepen, kon thans tegen hen gekeerd worden, en de Kerk had alsnu de handen vrij
vvat mmder ruim, dan toen zij over het gezag van oldeotarnevelt klaagde.
Dus verhepen er "slechts weinige dagen, voordat dê Staten van Holland den Prins tot
Stadhouder en -Kapitein- en Admiraal-Generaal van hunne Provincie in het bijzonder
benoemden. Reeds daags na Prins maurits overlijden kwam men in de vergadering der
lf)2o—
1G37.
De Stalen van
Holland benoe-
men den Prins
lot Stadhouder
en bevorderen
zijne benoeming
nis zoodanig bij
de andere Pro-
vinciën, belmlve
bij Groningen.
7*
-ocr page 52-:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1625— Slalen van Holland voorzien van staatsstukken, die bij de opdracht van het Stadhouder-
schap geraadpleegd zouden moeten worden, en werd dan ook de vraag voorgesteld, of
men dadelyk in de vervulling van die betrekking zou voorzien of zulks nog zou uit-
stellen. De Vergadering nam zelfs niet in bedenking of het soms raadzaam zou zijn ze
onvervuld te laten: slechts stelde zij de benoeming vier of vijf dagen, tot dingsdag den
29sten April, uit. Den jjej ^Yg^^j ijg^ verslag uitgebracht op de adviezen der leden
aangaande de opdracht van het Stadhouderschap, en met algemeene stemmen daartoe
besloten. Daar de Prins benoemd werd op dezelfde commissie als wylen zijn broeder,
en deze gesteld was op den naam van Holland en Zeeland met West-Friesland, zoo
werd levens besloten, ernstige brieven aan de Staten van Zeeland te schrijven, dat zij
zieh ten aanzien van de gedane keuze met de Provincie Holland zouden gelieven Ie
vereenigen, en dit niet alleen, maar ook uit aanmerking, dat Prins maurits mede Stad-
houder Avas geweest van Gelderland^ Utrecht en Overijsel (Groningen noemde men niel:
(laar, begreep men, moest Graaf ernst opvolgen), werd besloten, bij die Provinciën
allen mogelijken ijver aan te wenden, dat zij den tegenwoordigen Prins van Oranje mede
lot Stadhouder wilden aannemen, »ter betere correspondentie" mei Holland: eersteven-
wel zou men de Gedeputeerden dier Provinciën polsen, op welken voet die bemoeijing
op de haar aangenaamste wijze zou kunnen geschieden
De opvolging van Prins frederik. iiewdrik in al de waardigheden, die zijn broeder
bekleed had, kreeg alzoo Ie zeer het aanzien van eene zaak door de Provincie//oi/öwc/
doorgedreven, dan dat sommige andere Provinciën, jaloersch op hare zelfstandigheid,
alvorens daartoe over te gaan, haar niet in nadere overweging zouden genomen hebben.
In Zeeland, waar de vyandelijkheid legen de richting van oldenbarnevelt minder het
werk eener partij, dan'hel gevolg van een algemeen gevoelen geweest was, en waarde
overwinning over die richting behaald niet als eene schuld op de gewetens drukte, in
Zeeland althans kwam men op legen de vaardigheid, waarmede de aanstelling tot Kapitein-
en Admiraal-Generaal in de Staten-Generaal haar beslag gekregen had, zonder dat dé
Provinciën daarin gekend waren; en vond Holland in de banden die haar van ouds met
Zeeland verbonden, eene aanleiding om deze Provincie uit Ie noodigen, zich met hare
keuze, op den Prins uitgebracht, te vereenigen, — die van Zeeland zouden liever gezien
hebben, dat Holland uil die Verbonden de verplichting had afgeleid om zulke gewich-
tige besluiten niet zonder Zeeland Ie nemen. Niettemin, aangezien het voor Zeeland
niet wel doenlijk was zich af Ie scheiden, en den Prins niet als Stadhouder aan ie nemen
zooveel geweest zou zijn als Holland hel genot van een machtig beschermheerschap te
verzekeren, om daarvan voor zich zelf afstand te doen, terwyl toch de Prins van Oraw/e
steeds als Markgraaf van Vere en Eerste Edele op Zeeland een bijzondere betrekking
1 Resol V, Ml 24 April; 1 Mei, 1625.
-ocr page 53-1625-
DES VADERLANDS. 55
gehad had, zoo werd len laalsle, cn wel spoedig genoeg, de Prins ook door Zeeland ^^^^
eenparig lot Stadhouder verkozen i. Ook als eerste Edele werd Prins frederik Hendrik
door de Staten Tan Zeeland erkend; maar ongaarne bleef men adriaaw van manmaker ,
die Prins mauriïs in hoedanigheid van eersten Edele vertegenwoordigd had, cn dien nu
ook Prins iiendrik tot zijnen vertegenwoordiger had aangesteld, als zoodanig dulden.
Ook kreeg manmaker in 1650 in die waardigheid eenen opvolger in den persoon van
joax de knuit
De andere Provinciën, die de Staten van Holland voorgenomen hadden te vermanen
Prins Hendrik insgelijks tot haren Stadhouder Ie verkiezen, volgden den aangewezen ·
gang der zaak. 3Ien mag veronderstellen, dat zij de gepastheid dier keuze inzagen;
niaar al hadden zij dit niet gedaan, zich bloot te stellen aan het ongenoegen van zulk
een aanzienlijk persoon in de Ptcpubliek, dien zelfs Holland begrepen had noodig te
hebben, het ware volslagen dwaasheid geweest Vandaar dat men zelfs van de zijde
van Gelderland geen spoor bemerkte van beschouwingen, als die wij in de gedenkschrif-
ten van alexander van der capellen aantreffen.^', waar deze staatsman nog meer dan
een jaar vóór Prins maurits dood zijn gevoelen verklaart dat het bedenkelijk zijn zou,
in geval van diens overlijden, Prins iiendrik of een ander Heer van het Huis van Λ'αί^αίί
tot het Stadhoudersambt te verheffen. Daardoor, vreesde hij, zou de macht van dat ge-
slaeht^in de Republiek zoo groot worden, dat de vrijheid tegen zulk een gezag niet te
handhaven zou wezen. Deswegens zou hij het raadzaam vinden, schrijft hij, dal een
Geklerseh edelman, cn wel Graaf herman otto van stirum , die als Heer van Bronh-
horsl een eersten rang onder de Geldersche Edelen bekleedde, lot stadhouder benoemd
werd, cn dat wel onder allerlei voorwaarden en beperkingen, die hem slechts in naam
lot het hoofd der Provincie zouden gemaakt hebben. Doch diergelijke denkbeelden
durfden zich evenmin in Gelderland als in Utrecht en Overijsel openbaren. Slechts
Groningen en Ommelanden en het Landschap Drenthe hadden den moed eenen anderen
weg in te slaan. Holland en de andere Provinciën konden niet verlangen, dat de Prins
van Oranje door nagenoeg over alle Nederlanden Stadhouder te zijn, bepaaldelijk tegen-
over hel buitenland, eenigermate het voorkomen eens Alleenheerschers bekwam; integen-
deel, zij moesten gaarne zien, dat de Prins door de omstandigheid, dat len minste ééne
der zeven Provinciën een anderen Stadhouder koos, zich herinnerd zag, dat hij zijne
waardigheden aan de vrije beschikking dier Provinciën dank wist. Dus stond hel van den Graaf ebxst
aanvang aan vast, dat Groningen Graaf ernst Casimir tol Stadhouder zou kiezen, hetgeen sSóuder'^'l'au
die Provincie met Ie minder aanstoot doen kon, omdat de zaken daardoor slechts lol den
toestand terugkeerden, die lot aan den dood van Graaf Willem LODEΛVIJκ bestaan had.
i?
'I
7
2 wacekaak, XI, bl. 5, 6.
4 I, bl. 203 , 204.
' Λο/H/e« υ. Zeeland, 16 Mei; 17 Junij, 1625.
^ V. D. CAPELLES, 1, 341, 350.
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1635— Allerbelangrükst is mede de vraag, hoedanig de uitwerking was, die de verheffing
1627.
van Prins frederik. Hendrik op de Zuidelijke Nederlanden moest hebben. Vroeser,
Met welk oog l ν σ ^
nioestea de Zui- toen de patriotten in die Provinciën in hunne verbeelding aan eene herstelling van de
delijke Nederlan-
dea de verheffing verdreven Remonstranten de mogelijkheid der verzoenmg met het Noorden vastmaakten,
»MK.^iiTePHüs ïweii aldaar de oogen op Prins Hendrik geslagen i. ïhans was aan dezen Vorst
ZuiddVeNeder-bezwaar, neen! met algemeene ingenomenheid het beleid der zaken toevertrouwd;
landen aanzien?' met hem sclieen eene verdraagzame staatkunde aan het roer te zullen komen, zoo als
zelfs de Katholieken slechts konden wenschen. Zou het dan niet mogelijk wezen, dat
onder dien Vorst de beide deelen van het verscheurde Nederland, voor het minst na
isabella.'s dood, herecuigd, en de Zuidelijke Gewesten eenmaal ontheven werden van de
drukkende verplichting om zich ten behoeve van Spanjes oorlogen te laten uitputten?
Zou men dan slechts onder Spanjes gehoorzaamheid aan den invloed van Frankrijk
kunnen ontsnappen en niet veeleer in een verbond met het Noorden onafhankelijkheid
en macht tegelijk kunnen vinden? Zulke beschouwingen konden niet missen in den
geest van vaderlandschgezinde Zuid-Nederlanders op te komen. Ja! wat meer zegt, zij
moesten Prins Hendrik zeiven treffen. Het beginsel, dat in zijnen vader geleefd had,
was in hem evenmin als in zijnen broeder maurits. W^illem I had geloofd aan het recht
der Gemeente en geen Vorstengezag degelijk gegrondvest geacht dan op de vrije opdracht
dier Gemeente en op de voortdurende goede verstandhouding met haar. In de school van
maurits had Prins Hendrik in de laatste jaren maar al te zeer naar andere steunsels voor
een gewenschte vorstelijke stelling leeren omzien: eenen Vorst, afhankelijk van onderda-
nen, die willekeurig over eigene middelen beschikten; eenen Vorst, niet op denzelfden
grond staande als andere Vorsten, noch door dezen als een der hunnen erkend, kon ook
hij zich niet denken. Bovendien, voor den Staat, aan welks hoofd hij zich thans gesteld
zag, scheen geene uitkomst uit den oorlog te voorzien, dan gedekt en vertegenwoordigd
door eenen Vorst, die zich aannemelijk zou'weten te maken bij de Mogendheden van
Europa. Dus scheen ook het welbegrepen belang van de Republiek er mede gemoeid,
dat de Prins geen al te republikeinsche denkbeelden in praktijk bracht, maar op de
grondvesting eens Vorstendoms bedacht was. Door aansluiting aan Frankrijk zoo iets
te willen bereiken, zou dwaasheid geweest zijn. Had oldenbarnpvelt grond gehad tot
eene innige verstandhouding met dat Rijk, daar hij het Fransche Koningschap tegen het
binnen- en het buitenland steunde en aldus tegenover Spanje eene Mogendheid slaande
hield, van welke de Republiek niets en hare tegenpartij alles te duchten had; thans
nu er een man als righelieu aan het roer stond, zounaauwevereenigingmetjFmwÄnjVf
slechts afhankelijkheid van Frankrijk wezen. Ook naar Engeland kon de Prins het
oog niet wenden als naar een oord, vanwaar, door of in weerwil van de Regering,
1 Zie Meryoor, D. III. St. III, bl. 397.
-ocr page 55-1625—
1627.
DES VADERLANDS.
iels in hei belang der toekomst van Nederland en van zijn Huis was te wachten, sedert
daar eene staatkunde aan de orde was, die het Bewind hij het gereformeerde volk gezien
en de natie in het buitenland slechts lot de mededingster onzer Republiek kon maken.
Eindelijk, naar de zijde yan, Duiischland scheen alle uitzicht op invloed en uitbreiding
Yolslrcklelijk afgesneden, sedert de legers des Keizers aldaar alles hadden ingenomen.
Z.00 was dan de blik van den Prins, als het ware, noodwendig op Spanje bepaald, en
hij moest zich afvragen of het niet mogelijk zijn zou, deze Mogendheid te nopen, de
erkenning van de Nederlanden en van hem in de hoedanigheid van hunnen Vorst, als
eene zaak aan te merken, door haar eigen belang en waardigheid aanbevolen.
Opmerkelijk is het, dat de Prins, bij zulk eenen staat der zaken, zich eene vijandige
(laad legen de Zuidelijke Nederlanden, met name het ontzet van Breda, als een eerste
pliclil, als eene heilige erfenis, door zijnen pas ontslapen broeder zag nagelaten. Laat .
ons zien, met welk eenen uitslag hij die taak heeft opgenomen.
Tol de middelen, die Prins maurits gehoopt had tot ontzet van Breda aan te wenden,
behoorde, behalve de versterking des legers met de nieuwe Engelsche en Fransche
regimenten, ook de dienst hem te bewijzen door de troepen, die mansfeld van het Aankomst van
Fransche en het Engelsche Bewind last gekregen had voor de hem door de bondge- maksfeli} niemv
noolen, Venetië daaronder begrepen, te verstrekken gelden ten getale van 12 of 15,000
man te werven. Namen dezen den weff over Noord-Brabant naar Duilschland en de
Palis,
ter welker herovering Engeland ze eigenlyk bestemd wilde zien, dan zouden
zij, op hel oorlogslooneel voor Breda verschenen, den vijand, zonder belangrijke moeite
of tijdverlies van hunne zijde, nopen het beleg op te breken. Kon de Prins deze dienst
van die troepen erlangen, dan wilde hij hunne werving gaarne bevorderen. Dus werd
daartoe een Nederlandsche Commissaris naar Hamburg gezonden, ja, de Prins liet toe,
dal hel volk op zijnen naam, welke in die slreken beter klonk, dan die van mansfeld,
gelicht werd. Het punt van vereeniging was op de Engelsche kust in en bij de stad
Dover, en een deel der troepen zou over ons land derwaarts trekken, l. Maar Koning
J.vcoBus leefde nog, en deze gaf nog allijd het denkbeeld niet op om Spanje's bondge-
nool tc blijven. Hij Λγϋ(ΐβ het doen voorkomen, alsof hij door Spanje's onwil om hem
de leruggave van de Palts te bezorgen tot zulke maatregelen ter herovering van dat
grondgebied genoopt was; maar beijverde zich die maatregelen te nemen zonder vijan-
delijkheid tegen Spanje te toonen. Dus kon het in zijne bedoeling niet liggen, dat die
soldalen gingen medewerken om spinola te beletten, zich van /ïiWfl meeslcr te maken.
Hij verbood zulks uitdrukkelijk 3 en verlangde, dat zij, te Calais geland, door
Noordelijk hrankrijh naar de Palts zouden trekken. Maar de Fransche Regering, niet
' J, 1)1. 316 , 319 , 320 , 321, 325 , 32Ö, 327. aitsema, I, ρ
I
t
r
S
'"sSs
336.
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
ί
1025— gezind zich door een rechlslreeksche vijandelgke daad 's Keizers loorn op den hals Ie
halen, verontschuldigde zich bij jagobus en verzocht de Slaten-Generaal, den troepen
van MANSFELD over hun grondgebied den doortocht te vergunnen. Dan zouden zij, dit
voegde zg tot aanbeveling daarbij, hunne hulp tot ontzet van Breda kunnen gebruiken.
De Staten lieten zich overhalen; doch jagobus geheel in overeenstemming met zijne
hersenschimmige staatkunde, wendde zich tot het Bewind van de Aartshertogin om
over haar gebied den doortocht voor die troepen te erlangen. Zij antwoordde, dat zij
niet vermocht den tocht van een leger te bevorderen, hetwelk bestemd was om den
Keizer te bevechten. Nu schoot er niets anders over, dan dat de troepen over Neder-
landsch grondgebied zouden gevoerd worden. Maar de Nederlanders waren inderdaad weinig
op het bezoek van zulke gasten gesteld. Reeds waren die af deelingen, welke door
hun land naar Rotterdam gericht werden om naar Engeland overgevoerd te worden hun
lot overlast, en liever dan ze te Schiedam te houden, zond men in Januarij (162b) een
deel te scheep de zee in. Doch daar zulks niet in overeenstemming was met het sedert
beraamd plan, zoo liet het zich wel wachten, dal die schepen niet naar Engeland
zouden komen. Door tegenwind, heette het, gedwongen, liepen zy 'm Zeeland binnen.
In Februarij verscheen aldaar het geheele Mansfeldsche leger uit Frankrijk en Engeland.
Deze troepen in kleinere vaartuigen over te schepen en zoo naar de Langestraat in
Noord-Brabant Ie vervoeren, was thans de toeleg; want ze over land te laten trekken
duldden de Zeeuwen evenmin gaarne als de Hollanders, en bovendien vreesde mansfeld
zelf, dat op die wyze het door dwang gepreste volk de gelegenheid zou te baat nemen,
om het vaandel te verlaten. Met het aanbrengen van vaartuigen en het overschepen
verliep veel tijd. Daardoor leden de soldaten geweldig en er ontstond groote sterfte. |Ten
slotte zagen de Staten van Zeeland om de groote ellende, die de laatst scheep geblevenen
wegens de vorst moesten verduren, zich genoopt, hun een tijdelijk verblijf te Mc/t/e/èiwi/, |
Vere, VUssingen, Arnemuiden en Rammekens te veroorloovên. Reeds werd veler on- |
genoegen en Avantrouwen door dat volk van mawsfeld opgewekt. Zou, dus sprak men, |
de toelating van troepen, tegen den Keizer geworven, niet als eene daad van vijande- |
lijkheid van de Republiek tegen den Keizer worden opgenomen, en met de overschryding |
onzer Oostelgke grenzen door de Keizerlyken worden gestraft? Doch nu het zoo ver
gekomen was, moest de zaak voortgang hebben, en wenschte men slechts verzekerd te |
zijn, dat men van die troepen de''gewenschle dienst hebben zou. Trouwens de Keizer |
ondersteunde op zijne beurt onze tegenpartij in Brabant en had veeleer reden om ons
dankbaar Ie zyn, dat wij troepen, tegen Dmtschland bestemd, hier Λverk ga^en. Dus
werd MANSFELD, te ^sJJage verschenen, afgevraagd, of hij nu gezind was tot hel ontzet
van Breda mede te werken. Daar hij het krediet der Stalen bij het langzaam binnen-
1 A1TSEMA , I, p. 392.
\
■ J
-ocr page 57-DES VADERLANDS. 41
komen der gelden uit Engeland noodig liad, zoo beantwoordde liij die vraag toeslem- 1C25--
niend, en Engeland, voortaan buiten maclite om den stroonn te keren, was gezind, tegen
l)clofte van vaardiger voldoening voor de zaak van Amboina, toe te slaan, dat mansfeld
zijne macht daartoe liet gebruiken. Met jacobus dood (hij stierf den April) verviel
liel door hem gegeven verbod van zelf. Maar hoe was die macht middelerwijl versmol-
ten! Men berekende, dat er slechts een derde van de troepen over was gebleven, toen
zij in de Langesiraat waren aangekomen i. En zelfs daar gekomen, viel op dat volk
niet te rekenen: alle dagen liepen er van die manscJiappen naar de Spaanschen over,
en dit terwijl mawsfeld, de staatkunde van den op dit tijdstip ziellogenden jacobus in
toepassing brengende, de Spaansche krijgsgevangenen zonder rantsoen terugzond, met
de verklaring, dat hij geen vijand was van den Koning van Spanje 2. Inlusschen Hol-
land verklaarde voor de veiligheid harer grenzen aan het behoud van Breda veel ge-
legen te achten. Nu de Prins door zijne toenemende ziekte belet was de zaak mei
kracht te behartigen, trok die Provincie ze zich aan. Den fliaart (162l>) ver-
schenen ter vergadering der Stalen-Generaal eenige buitengewone Gedeputeerden van
Holland en deden het volgende voorstel: »dewijl de tijd begon te naken, dat over hel
ontzet van Breda len eerste diende beraadslaagd te worden, en de Prins Van Oranje
door ligchaamszwakte verhinderd werd ditmaal te velde te gaan, of het niet noodig zijn
zou, eenigen af te vaardigen, om met Prins Hendrik in overweging te nemen, op
welke wijze die onderneming ter hand zou genomen worden." Dit voorstel werd aan-
genomen , en de Heren van essen , van noordwijk , sommelsdijk , van beveren ,
broekuove?», getgens, magnus, ιοαοπϊμι, rode, haersolte ch broersma aangewezcu
oin in tegenwoordigheid van Prins maurits , zoo zijn toestand zulks beliet, of anders
met Prins he^'dr^κ alleen, over de bedoelde zaak te raadplegen 3.
Z.00 ZOU het derhalve aan die zijde, vanwaar de toevoer der middelen komen moest,
met aan gewdligheid ontbreken. Groote opofferingen en krachtsinspanning zouden Voortzetting
noodig zijn: want spinola kon door de ijverige ondersteuning, die de Aartäherlogin alsnog
bij hare onderdanen vond, en door hare voorspraak bij den Keizer en den Keurvorst
^an Bcijeren, zijn leger, dat door verloop en ziekte aanmerkelijk versmolt, tot genoeg-
zame slerkle terugbrengen, zoodat hij in het begin van het jaar 50,000 man voetvolk
pn 8000 man paardevolk rondom Breda onder zijne bevelen had. Door Graaf hendrik
DE^ BERG Werd zorg gedragen, dal er gestadig een veilige toevoer van levensmid-
p cn uil Lter naar hel leger plaats had, op zulk eene meesterlijke wijze, dat de
' 30 Not.; 10, 13, 14, 19, 20, 23, 30. 31 Dec. 1624. 1, 13, 25.Jan.;
- O, 14, 17, 18 , 20 , 25 Febr.; 3, 4, 8, 12, 13, 19, 20Maart; 7Aprill625. ν.d.cAPELLEif,
. p. 334, 337, 341, 342, 352. Wagesaah, X, hl 494 , 495. Aitsema, I, p. 401, 402,
A'tsema, I, p. 405, 406. 3 Resol. Stat.-Gen, 24 Maart, 1625.
ΙΠ Dèel. 4 Stuk. 8
-ocr page 58-58 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— Staalschen gedurende al den tijd van het beleg geen belangrijken aanval op de convooijen
beproefd hebben, daar de onderneming toch ijdel zou geweest zijn. Niettemin sleeg de
prijs der noodigste levensbehoeften in het kamp tot een zorgelyke hoogte; aan verfris-
schingen van buitengew^onen aard was daar niet te denken. Dit slak ongunstig af bij
den overvloed, zelfs aan wijn en kaas, die door dagelijkschen onbelemmerden toevoer
in het Slaatsche leger aangetroffen werd, hetwelk, nu het met de laatstelijk geworven
soldaten en de nieuwe Engelsche en Fransche regimenten versterkt was, tot 40,000 man
was opgevoerd, In de vesting zelve was in 't begin des jaars de voorraad groot genoeg,
en werd de prijs der levensmiddelen door de Overheid zoo laag gehouden, dat het beleg
door de ingezetenen met ongeloofelijk geduld werd uitgestaan, sleeds evenwel in de ver-
onderstelling, dat de belegeraars door het Staatsolie leger in het naauw gebracht, het
niet lang meer zouden kunnen uithouden. Zoodra die verwachting faalde, besefte men
met schrik, dat de voorraad beperkt ^γas, en zag men al het beangstigende van den
toestand in dubbele mate in. Op de trouw der vreemde bevelhebbers van de troepen in
de belegerde stad kon men evenwel te geruster zijn, omdat zij, ten gevolge eener
gunstige beschikking, de soldij van hel volle getal hunner manschappen bleven ge-
nieten , niettegenstaande dezen van dag tot dag verminderden.
Bij de onmogelijkheid om spinola door geweld of door afsnijding van toevoer tot
het opbreken van het beleg te dwingen, scheen er een middel over om die uitkomst
te verkrijgen. Het bestond in het stoppen van de Merk bij Zevenbergen. Slaagden de
onzen er in, eenen dijk dwars door den mond van dat riviertje te leggen, dan zou hel
water zoo geweldig stijgen, dat menige post van den vijand onhoudbaar, en het tevens
mogelijk werd om Breda met behulp van schepen van nieuwen voorraad te voorzien.
De onzen beproefden dit werk; doch nu eens maakte de vorst dan weder de onslui-
migheid van het afkomend waler den arbeid en de kosten vruchteloos
. Ei··
1
Den 50®^®° Maart, voordat het Staatsche leger met de naauwelijks aangekomen ver-
sterkingen iets lot ontzet mocht ondernemen, besloot spinola, kennis dragende van de
SpiNor.A eisdit toeueménde schaarschte der levensmiddelen daarbinnen, de vesting op te eischen. Hij
^ ^ deed dit, en stond daarbij den bevelhebber justinus van nassau eenigen tijd toe, om op
ontzei te wachten. Eerst na verloop van dien tijd zouden de artikelen van overgave, die
men van nu aan zou vaststellen, van kracht zijn. Wilde de goeverneur niet van het ont-
werpen van zulke artikelen hooren, dan zou hij er later » zoo goedkoop niel afkomen."
De Graaf altijd op ontzet rekenende antwoordde, dat hij grootelijks verwonderd was ge-
weest over den brief van den Markies, vooral omdat deze scheen te meenen, dal hij men-
schen , die niets dan de schande vreesden, met bedreigingen vervaard kon maken : de slad
hoopte hij hun, die ze hem te bewaren gegeven hadden, weder in handen te Istellen. —
1 Resol. Stal.-Gen. β Jan. 1625.
-ocr page 59-DES VADERLANDS. 41
liet bericlil van Prins maurits dood kwam den belegerden tegelijk met dat van Prins ]ß25—
HENDRIKS nieuwen ijver ter oore. Dus werd hun moed en vertrouwen daardoor veeleer
versterkt, dan verzwakt. Na een weinig eervollen afloop van eenen aanval op den toren
van Oosterhoutf uit welken de vijand in staat was ons leger te bespieden, gaf Prins
hendrik, niet zonder aandrang van de zijde der Staten i, den Mei bevel, het
Spaansche kwartier van ter Heiden aan te tasten , schoon de kansen tot den goeden uitslag
hoogst ongunstig schenen. De Engelschen onder den Generaal vere betoonden groote
4 dapperheid. Zij veroverden eene schans en eene halvemaan voor het fort. Maar toen
zagen zij zich buiten slaat de flankering van het fort te beklimmen, bij gebrek aan
ladders en haken, daar de wagens, die deze werktuigen moesten aanvoeren, door de
voerlieden, voor het schieten der Spanjaarden vervaard, verlaten waren. Alsnu werden
' ^ de Engelscken uit de ingenomen posten teruggeslagen, en de aanval niet zonder belang-
rijk verlies opgegeven. Zoo ontviel dan den belegerden het vertrouwen. Eerst nu gevoelden
zij den slag van het overlijden van Prins maürits en den dreigenden hongersnood. De
Λ} Prius van Oranje van zijne zijde, begaan met het verlies van zoovele dappere manschap-
pen Tan de oude Engelsche regimenten, en het nieuwe volk, dat van dag lot dag verliep,
i" niel vertrouwende, ried nu, na overleg met buitengewone Gecommitteerden van de Staten,
den bevelhebber van Breda op het treflen van een akkoord met den vijand bedacht te
ζ zijn, opdat hij, langer Avachtende, zich niet met minder eervolle voorwaarden zou
'L· moeten vergenoegen. Hij zelf trok van Dongen, waarheen hij tot den laatslen aanval
^ zijn lioofdkwarlier verplaatst had, in den nacht van den Mei naar de Lange-
i straat terug. Mansfeld maakte zich gereed om naar Duiischland te vertrekken als
liad hij hier niets meer te doen. Den laatslen Mei had het onderhoud plaats tusschen
de gevolmachtigden van spinola en die van justinus vaw nassau. De eisch, dat den
Gcreforniccrden vrijheid van geweten en de vergunning om hunne dooden op het kerkhof
« Ie begraven, zou worden verleend, werd volstrekt afgeslagen. Daarentegen was spinola
onbekrompen in het toestaan van alle krijgsmanseer bij het uittrekken der bezetting,
|· die zelfs eenig geschut mocht medevoeren, en zich van een overvloedig aantal wagens
, cn schuilen voorzien mocht om hare goederen in te laden. Den ii-^en Junij trok het zg geeft zidi
l' garnizoen de slad uit naar Gceriruidcnherg, onder geleide van Graaf herman van den
^s berg , zoon van Graaf Hendrik , aan het hoofd van eenige compagnien ruiters. De Ne-
derlandsche ini\inlerie, alleen 5000 man slerk, zag er zoo welgedaan uit, dat zij minder
bleek geleden te hebben dan de belegeraars. Bij hel voorbijtrekken bewees spinola den
ouden goeverneur, den zoon van don emmanuel yan Portugal en den beiden natuurlijken
zonen van Prins maurits, de hartelijkste beleefdheden. Aan de burgerij werd volkomen
>ergelelheid van alles wat voor en na de inneming der slad in 1590 geschied was,
ι
1
over.
' neml. Slal.^Gen. 17 Blei, 1625. 2 β^^οΐ. StaL-Gen. 30 Mei, 1625.
8*
Γ)0 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1023-
1627,
toegezegd. Niemand werd gedwongen binnen de twee eerstvolgende jaren de stad te
verlaten: mits men zich bescheiden aanstelde, zou men om geenerlei reden bemoeijelijkt
worden, en wie na dien tijd wilde vertrekken, behield daarbij vrije beschikking over
zijne goederen. De predikanten mochten onbelemmerd de stad verlaten, en hun zouden
ten dien einde wagens en schuiten verstrekt worden. De inwoners, eindelijk, zouden
niet zwaarder belast worden dan in de overige steden van Brabant. — Ziedaar voorvv^aar
artikelen, waarin zulk een verzoenende geest doorstraalde, dal wanneer zij bestemd ge-
weest waren om eene proeve te leveren van een algemeene bevrediging der Nederlanden,
en tevens om de Noordelijke Provinciën daartoe uit te noodigen, zij niet uitlokkender
hadden kunnen zijn. Dat de openbare uitoefening der Gereformeerde Godsdienst niet
werd veroorloofd, was eene grieve; maar die werd opgewogen door den vrijen uittocht,
aan de predikanten verleend, waarmede men scheen te kennen te geven, dat men wel
die Godsdienst evenmin kon vrijlaten als de Katholieke in de Vereenigde Provinciën
vrij was, maar dat men dezen hare Godsdienst gaarne gunde, tloe het zij, de capitulatie
van Breda was wel geschikt om in het Noorden eene algemeene ingenomenheid met
spijfOLA teweeg te brengen. In het Zuiden, daarentegen, waar men zich moeijelijk voor-
stellen kon , dat de belegeraars met wat krachtiger en herhaalden aanval niet tot het
opbreken van het beleg te dwingen zouden geweest zijn, moest men zich geneigd ge-
voelen Prins ηενόκικ dank te welen, dat hij zijne tegenpartij zulk eene groote voldoening
gegund had. Want groot was de voldoening, nu de vt'ereldberoemde vesting, de zetel
der Prinsen van Oranje in de Nederlanden, na zulk een langdurige inspanning van de
uiterste krachten der Republiek was overgegaan; nu de Capucijnen en de Jezuilen daar
weder gevestigd werden, en in de hoofdkerk door den Kardinaal alpiionso de la gueva ,
in tegenwoordigheid der Infante, de mis weder gevierd was. De Paus dankte Gpd des-
wegens in een zegenend schrijven aan dien Kardinaal, als wegens eene zalige verademing
te midden van den storm, die de Kerk teisterde. Ook de Infante en spisola kregen
brieven van zijne Heiligheid, waarin de inneming van Breda als eene onvergetelijke
overwinning door de Hemelsche Machten over de heiligschennis behaald, werd verheer-
lijkt, en de vroomheid der Vorstin, zoowel als de dapperheid van den Markies, als van
een anderen Scipio of Caesar, in weidsche bewoordingen erkend werd i.
Doch wat de beleekenis van den overgang van Breda voor de beide deelen van Neder-
land moge geweest zijn, de gevolgen van deze gebeurtenis konden zich niet ongestoord
ontwikkelen. Die beide deelen van hetzelfde land stonden elk met eene verschillende partij
in Europa in verband, en van de wisselvalligheden van den strijd dier partijen ook op
andere punten hing het af, Avat de Noordelijke Provinciën te verrichten ende Zuidelijke
te lijden zouden hebben. Vooral kwam in aanmerking, wataanving. Bij de plan-
» Aitsema, I, bl. 391—418. v.d.cafell. I, p.336, 350—352, 354, 355, 356, 357, 859, 360-
-ocr page 61-DES VADERLANDS. 41
nen, die hij len uitvoer ^vilde brengen, liad uicnELiEu zich zeer bepaaldelijk voorgenomen , 1025—
^ ' 1637·
de Republiek der Vereenigde Provinciën als een krachtig hulpmiddel te gebruiken.
Het traktaat van Compièg^ie 1 was slechts een begin. Voor het oogenblik vergenoegde Plannen van
men zich bij de Staten aan te dringen, dat er orde gesteld werd op het stuk van de
zeeroovers van Algiers en Tunis. Frankrijk wilde in de Middellandsche zee en op
eigen kust ontzien zijn. Was de Spaansche zeemacht door de onze, in goede verstand-
houding met de Barbarysche Staten, overvleugeld, zulks mocht niet uitsluitend ten
onzen eigenen voordeele strekken. Frankrijk verlangde hare schepen nevens de onze
veilig en geëerd te zien, en zou ten minste niet dulden, dat de zeeroovers aan hun
boiulgenootschap met de Nederlanders de middelen ontleenden om de Franschen met
kleinachling te bejegenen en te benadeelen. Dus moest den Algerijnen en Tunetanen
aan het versland gebracht worden, dat zij in de Franschen onze geëerde bondgenooten
en medestrijders tegen Spanje hadden te zien. Dit scheen niet beter te kunnen ge-
schieden, dan door eene nieuwe zending naar Algiers, waarbij een Nederlandsch Gezant Op aandrang
bicheijeit.
,Μ
zich in de bres zou stellen voor de Franschen, die door een Algerijn, laatstelijk uit eene ^vordt punackek
Zceuwsche haven uitgezeild, .waren gevangen genomen. Dus besloten de Staten Dr.
piJNACKER op nicuw naar Algiers te zenden, al was het dat de zaak der gevangenen
misschien beter op eene andere wijze zou kunnen gediend worden, aangezien die per-
soon niet anders dan tegenwerking van wijnand de keyzer te wachten had. Van de
gelegenheid wilden Hun Hoog Mögenden gebruik maken om dien consul, welke veel
hebzucht verried, terug te laten komen, ten einde verslag te doen, en hem door jakob
mijle te vervangen. Lambert van der haer zou iegelijk als Consul te Tunis worden
gevestigd De voornaamste grond echter van de nieuwe zending was de aandrang van
J'rankrijk, waaraan men te eerder gehoor gaf, omdat het niet raadzaam was in de te-
genwoordige omstandigheden de houding, die wij met betrekking tot de Mohammedanen
hadden aangenomen, ten spijt van Frankrijk yo\ te houden: nu deze Mogendheid zich
van onzen invloed in Algiers meende te moeten bedienen, sloot zij zich eenigermate
aan onze vredelievende staatkunde tegenover de Turken aan, hetgeen voor ons eene niet
verwerpelijke zaak was, daar het de hatelijkheid van ons verbond met Algiers in de
oogen der Christelijke wereld eenigzins temperde.
Ging hier dus ons belang met dat van Frankrijk zamen, niet minder was dit hel
ge\al bij de krijgsverrichtingen, die op twee onderling zeer verwijderde punten omstreeks
dezen tijd plaats hadden. Frankrijk had ons bij het laatste verdrag hulp beloofd. Maar
' Zie hiervoor, bl. 30.
Dr. pniiACKEn had liever zijne eigene schoonzoons cobkelis en willem moons in die betrekkingen
gepiaalsl ge2ien. llesoL Slat.-Gen. 12 Julij; 12, 21 Sept.; 5, 8 Nov.; 19 Dec. 1Ö24. 7 Jan.;
1, 10 Febr.; 8 Maart, 1025.
1Γ)35—
1(527.
62 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
het was om ons aan Ie moedigen en te verplichten het leger van spinola. bezig en als
het ware rondom Breda belegerd te houden. Niet alleen de Spaansche macht werd
hierdoor geboeid, maar ook de Keizer, op wiens plannen de Koning van Frankrijk
gansch niet gerust was, genoodzaakt, zijne beschikbare troepen tot handhaving van dat
beleg af te staan. Hoe langer die staat van zaken duurde, hoe aangenamer het Frank-
rijk zijn moest. Middelerwijl kon righelieu, zonder veel troepen op de noordelijke
grenzen des Rijks te laten, zich, met den Hertog van iSauoye vereenigd, tegenover Genm
doen gelden, ten einde zich van de westelijke Alpenpassen te verzekeren, en aldus van
deze zijde, zoowel als door Valtellina, den vrijen toegang tot/to/iê'te verkrijgen, in welk
schiereiland hij het er op gezet had den overheerschenden invloed van Frankrijk te
vestigen i. Nog op een andere wijze dan door den strijd tegen de Spanjaarden in de
Zuidelijke Nederlanden vol te houden, diende de Republiek de zaak van Frankrijks
heerschappij in Ilalie, De aanval, namelijk, tegen Brazilië gQïïchï, dwong man-
schappen en schepen uit Napels en Sicilië te trekken en alzoo zijne macht in Italië te
verzwakken. Dit brachten de Staten wel degelijk in rekening om bij Frankrijk de
slipte betaling van het jaarlijksch subsidie te bevorderen
Eicuelieu Maar vooral was de kardinaal-staatsdienaar van lodewuk XIII voornemens de Repu-
derXuning^ der gebruiken tot fnuiking van de Hugenoten. De aanspraak door Rochelle op
Stapten totoii(kr-zelfstandigheid in het Rijk gemaakt, verdroeg zich niet met de eischen van 's Konings
ckelle, gezag, en in die slad en haren aanhang vonden de binnenlandsche tegenstanders van dat '
gezag, zoowel als de buitenlandsche vijanden van/^raw/cnjA;, een allergevaarlijksten bond-
genopt. Zonder de medewerking der Vereenigde Provinciën was die wonde in Frankrijks
ligchaam niet te heelen. Slechts wanneer zij den eenigen machtigen Staat, Aie'm Europa
op het Gereformeerde geloof en op republikeinsche beginselen gegrondvest was, tot hare
onderwerping met de Regering des Konings zag zamenspannen, moest Rochelle op den duur
begrijpen, dat hare zaak verloren was. Anders had zij allijd reden om, rekenende op
het n?edegevoel der Nederlandsche geloofsgenooten en op eene wijziging in den staat van
zaken, zich nog niet gewonnen te geven. De slofTeiyke hulp van der Staten scheeps-
macht zou de Fransche Regering ter bedwinging van Rochelle wellicht niet hebben
kunnen missen; maar onschatbaar was vooral de zedelijke ondersteuning, haar daartoe
door de Republiek verleend. Bovendien, wist zij de macht der Nederlandsche ketters en
republikeinen tegen de ketterij in Frankrijk te gebruiken, hoe erkentelijk moest haar
deswegens het Katholicisme niet zijn? Zoo slaagde de Kardinaal er in, de gemoederen
der Katholieken te verdeelen, en zich by velen hunner zijn bondgenootschap met de
Staten en zijn bedenkelijk optreden in Italië te doen vergeven. '
Weldra zou het blijken, welke dienst hij in dit opzicht van de Nederlanden yerlangde.
ι v. d. CAPELLEN. I, ρ, 338.
2 Resol Slat.-Gen. 19 Sept. 1624.
-ocr page 63-DES VADERLANDS. 41
De nieuwe Gezant, d'espesses, kwam en reple nog van niets bepaalds. Den ^Qs'e'i Augus- 1635—
tus had hij zijn eerste gehoor ter vergadering der Staten-Generaal. Op reis herwaarts Komst van deu
was hem het bericht toegekomen, dat de Markies de la vieuville was ontslagen en op βοΙαηΓ
het kasteel van Amboise vaslgezet. Dit deelde hij dadelijk mede, er bijvoegende dal het d'espesses, te
geenen invloed op het staatsbeleid hebben zou. Wel moclit hij dit zeggen. Immers was ^
dat aftreden een blijk, dat riguelieu's doortastende staatkunde steeds meer zegevierde.
La vreuville had hem, rigiielieu, ter liefde van de Koningin-Moeder in het ministerie
moeten opnemen. Dus vervulde deze in het Bewind nog slechts eene min of meer on-
dergeschikte betrekking. Maar thans had hij den Koning welen te doen begrijpen, dat
VIEUVILLE nog niet genoegzaam berekend was voor de stoute maatregelen, die de tijds-
omstandigheden vorderden, en dat er meer orde en regelmatigheid in het beheer der
geldmiddelen dringend noodzakelijk was. De verwijdering van den superintendent der
financiën was er het gevolg van geweest, en righelieu was van nu aan de eerste man
in Frankrijk, om waar te maken wat Frankrijks Gezant in de ISederlanden bij dat
eerste gehoor als het groote doelwit van Frankrijks buitenlandsche staatkunde voorstelde.
Onder anderen zeide hij bij die gelegenheid, dat de Koning zijne gedachten gezet had
op het herstel der zaken in Duiischlmid, iets waarop hij niet minder naijverig was dan
zijne voorzaten, die daarbij zooveel roem en voordeel behaald hadden. Bij die vermeer-
dering van Frankrijks gezag in Europa wonnen, zeide hij, de Vereenigde Provinciën
hel vooruitzicht, dal haar vijand eindelijk machteloos zou worden en zij dus lot een
verzekerden vrede zouden geraken. En legen al die voordeden, ons door Zijne Majesteit
verschaft, vraagde hij slechts één ding, namelijk, recht en schadevergoeding voor de
koopHcden, die door de onzen verongelijkt waren, — Ten einde hunne bereidwillig-
heid te lüonen om betreiTende deze zaak in een vergelijk te treden, werden dadelijk
de Graaf van kuilenburg en de Heer van koordwijk. gecommitteerd om deswegens de
nicdedcelingen cn voorstellen van den Gezant te hooren i.
'ίΛ
Tegen het einde van de maand September (1624) kwam uit Parijs de bekrachtiging
van het in den zomer gesloten verdrag, vergezeld van vriendschappelijke brieven Ier
bcanlwoonling van die, met welke de Staten de opzending der bekrachtiging van hunne
7.ijdc vergezeld hadden doen gaan. Richelieu schreef bij deze gelegenheid, dat hij door
de alliantie te bevorderen slechts den wil van Zijne Majesteit gevolgd had, en, dat hij,
vermiLi dan de wil des Konings zoodanig was, niet in gebreke zou blijven, bij alle ge-
legenheden te toonen, dal hij in vvaarlieid een dienaar was van Hun Hoog Slogenden
»n hel algemeen en van elk een in het bijzonder, s. — Ziedaar wel de taal van den
slaatsilienaar, wiens wil alvermogend was, omdat hij dien lot den wil zijns Konings wist
' llcuA. Siat~Gen. 24 , 28 Aug.; 3, 4, 12, 21, 23, 26 Sept. 1624.
ncioL SUiL-Gcn. 28, 30 Sept. 1624.
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1025— Ie maken. Verklaarde zulk een man zich den dienaar der Staten-Generaal, zoo was er
1627
alle grond om Ie verwaclilen, dat hij ook hun zijnen wil zou weten op te dringen.
Zulks bleek al spoedig.
In de laatste dagen van Novèmber (1624) kwam aan de onzekerheid of het huw^elijk
Tan de Fransche Prinses met den Prins van W^a/e^ voortgang zou hebben, een einde.
De Koning van Engeland hdA, alvorens zijne toestemming te geven, van Frankrijk de
belofte van medewerking tot herstel van frederik V in de Palts verlangd j- doch
Frankrijk had zich daartoe niet willen verbinden. Eindelijk was men van de Engelsche
zgde over dit bezwaar heengestapt, en dus was de verbintenis tusschen de beide Hijken
beklonken Maar nu ook had rigiielieu de handen ruim om aan zijne plannen in
de vereischte orde uitvoering te geven.
Verdrag, be- Den IS^'^ii December (1624) verscheen ter vergadering der Staten-Generaal de Heer
Baron de coup- bellujon, Baron be couppet , met de verklaring, dat hij door den Connétable, Her-
tog de lesdiguieres , herwaarts gezonden was om zaken van groot gewicht, en verzocht,
dat er commissarissen benoemd mochten worden, wien hg met den inhoud van zijnen last
bekend zou maken. Aan dit verzoek werd voldaan en de uitslag was, dat er reeds
elf dagen later met medewerking van Prins maurits een geheim verdrag lot stand kwam
van den volgenden inhoud: Dat de Staten om de voornemens yan Frankrijk, Engeland,
Venetië en Savoye te ondersteunen met de maand Maart eerstkomende voor zes of acht
maanden twintig goed toegeruste en met soldaten bemande oorlogschepen zouden leveren,
die zich zouden begeven naar de havens van JSice en Villa-Franca, waar de Nederiänd-
sche Admiraal de bevelen zou ontvangen van den Hertog van Savoye of van den Cöwwe-
tahhy of in hunne afwezigheid van den Prins vaij Piemont of den Maarschalk de cRequi.
De Staten zouden de eerste drie maanden de kosten, berekend op öOOO gulden per maand,
betalen, onder voorwaarde, dat ze hun bij het gelukken der onderneming teruggegeven
zouden worden, waartoe de Hertog de lesdiguières zijne goederen verpandde. Gebeurde
het, dat de Hertog van Savoye of de Connétable een ander krijgsplan opvatten, zoo
zouden zij de Staten van hunne verplichting ontslaan en hun de reeds gemaakte uitga-
ven teruggeven. Kwam een schip te verongelukken, zoo zou de schade vergoed worden.
Eindelijk, zoo het geen oponthoud veroorzaakte, zouden de schepen onderweg den Span-
jaarden alle mogelyke afbreuk mogen doen. ·— Het voorstel lot eene dergelijke overeen-
komst mocht de Stalen niet bevreemden, immers was bij het traktaat van Compiègne
bepaald, dat, als de Koning in oorlog kwam, οΐ zulks anderszins noodig had ^ de Stalen
hem zouden ondersteunen in geld, in manschappen of in schepen Maar, mocht men
vragen, was er eene scheepsmacht noodig om de bondgenooten in het bezit van berg-
1 Brief van den Nederl. Gezant uit Parijs, van 22 Nov. 1624, in Register der Brieven enz.
(llijksarcliief). 2 Resol. Stat.-Gen. 13 Dec. 1024. ^ Zie hiervoor, bl. 30-
DES VADERLANDS. 65
passen te stellen, en zoo het daartoe Tan belang kon zijn Genua Ie bedwingen, was 163δ —
het te denken, dat Frankrijk eene onderneming Tan dat gewicht zou laten Yolvoeren
cn, door te weigeren de Terantwoording daarvan op zich te nemen, een ander wellicht
de vruchlen zou laten inoogsten ? Dat de Hertog de lesdiguières , vroeger steeds de voor-
stander van de Hugenoten en onze begunstiger bij den Koning, de persoon was, metwien
liet verdrag werd aangegaan, scheen slechts een middel om zekere vermoedens af te snijden.
Van die vermoedens getuigde het tot stand gekomen verdrag zelve. Immers werd daarin
het geval voorzien, dat het krijgsplan eene wijziging zou ondergaan. AVat eindelijk dc
bepaling aangaat, dat de schepen onderweg den Spanjaarden, zoo mogelijk, afbreuk
zouden mogen doen, deze schijnt slechts tot een voorwendsel te hebben moeten dienen,
üin dc Nederlandsche ingezetenen te paaijen. — Ware het niet bekend, dat de vrede, Waarschijnlijke
in Oclober 1622 te Monlpellicr tusschen den Koning en de Hugenoten gesloten, niet ^^
^ oprecht gemeend was geweest; dat sedert dien tijd die van Rochelle de Regering, soms
met geweld, hadden willen dwingen, het fort St. Louis, dat hen bedreigde, volgens
hel vredesverdrag te sloopen; dat ook Montpellier en do Cevennen niet vrij noch met
\ rust gelalen waren; dat eindelijk de Hertog van soubise reeds in het najaar van 1624
4 den teerling weder had geworpen en gemeend had tot de poging te moeten overgaan
1. om door een nieuwen burgeroorlog den ondergang van de godsdienst en de vriyheid van
ItoclieUe af te weren i; — ware dit alles niet het geval geweest, men zou kunnen ver-
onderslellen, dat Frankrijk met het verdrag van 24 December, door de gouppet ge-
sloten, met oprechllieid te werk ^γas gegaan; maar thans bestaat er maar al te veel
^ grond om te meenen, dat de wijziging, die de bestemming der uitrusting weldra be-
kwam, van den aanvang aan in het plan heeft gelegen. Wel is het waar, dat de Her-
log van Savoye cn lesdiguières de onderneming in Italië liefst niet door de oorlog
legen de Hugenolen teruggezet wünschten te zien; maar zij konden hopen, dat de
Hugenoten zonder oorlog tot onderwerping zouden gebracht worden, zoo zij den Koning
over eene Nederlandsche vloot zagen beschikken, en dat die vloot dan toch daarna ten
luinnen dienste zou zijn. Hoe het zij, duidelijk is het, dat de Koning tot zijn eigen-
lijk doel reeds met het door gouppet gesloten verdrag niet weinig verkreeg. Immers
hel zeer veel gewonnen, dat de Nederlanders zich verbonden hadden, den veld-
licer en den bondgenoot des Konings schepen te leveren: hiermede toch waren zij
builen de mogelijkheid gebracht om bij eenige voorkomende gelegenheid voor die van
liochelle hetzelfde te doen. — En bij dit alles kunnen wij niet aannemen, dat onze
Slaalslieden de blinde slachloflers geweest zijn. Neen! Zij namen de gevolgen van dc
alliantie met Frankrijk, hoe ongaarne dan ook, voorzeker willens en wetens aan:
«ant dat verbond te verbreken, op een volstrekt onzekere uitkomst te trachten zich
' Z'e s. j. Y. ijssELSTEiN, De Fransche Protest, en de Ncderl Rep. in den jare 1625. bl. 39—57.
Hl Deel. 4 Stuk. · 9
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1625— met Spanje te verstaan, en zich daarmede Frankrijk en Engeland tegelijk tot vijand
te maken, zou onzinnig geweest jeijn.
Dat het den Koning van Frankrijk er in dezen tijd om te doen was een sterke
scheepsmacht bij een te brengen, met het doel, zoo als het den Rochellers voorkwam,
om hunne slad te blokkeren, bleek op nieuw uit het verzoek, dat de Gezant d'espesses
Verzoek van den IS·^®!* January (1625) aan de Staten-Generaal richtte. Het strekte tot de vergun-
^Fra^r^T^ om landc acht schepen te mogen koopen. Voorts ten duidelijken blijke dat
hoo^^n"weder op de bedwinging van oproerige onderdanen zou aankomen, verzocht de Ge-
zant, dat de Staten den uitvoer van krijgsbenoodigdheden naar Frankrijk zouden te
keer gaan. Het dubbele verzoek werd zonder bedenken toegestaan i. Maar nu ontvin-
gen de Staten van hunnen Gezant uit Parijs twee brieven, den een van den en
den ander van den Januarij, die van gebeurtenissen gewaagden, welke gewichtige
gevolgen hebben zouden. Van de oproerige handelingen van soubise, hoe hij zich
met zeven of achthonderd man op het eiland Ré vertoond, zich van daar met vijf of
zes van zijne oorlogschepen in zee begeven, op Blavet ^ een aanslag gewaagd had, die
door een Hollandschen scheepskapitein zou ontdekt zyn geworden, sprak de eerste dier
brieven op eenen toon, alsof dat alles weinig te beduiden had: de Gedeputeerden der
Gereformeerde Kerken, ja zelfs die van Rochelle, wraakten die bedrijven van soubise
als misdadig bepaaldelijk in eenen tijd, dat de Koning zulke groote zaken had voor-
genomen tot het gemeene beste der Christenheid. Ook toonde de Koning zich daar-
over gansch niet bekommerd; geen honderd soubises, had hy gezegd, zouden hem
van zijne oorlogsplannen op Italië aftrekken. — Dus ontveinsde men nog, dat men
voornemens was soubise, zoo mogelijk, te vernietigen. — Doch in het volgende schrij-
ven (van 25 January) werd bericht, dat de zaak veel ernstiger was, en soubise de vijf
of zes oorlogschepen van den Hertog van Nevers in de haven van Blavet had aange-
tast en veroverd of verbrand. Hiertegen en om alle verdere voornemens van den Heer
van soubise en de zijnen voor te komen, was hij, de Nederlandsche Gezant, door den
lieer van auquerre , opzettelijk van 's Konings wege tot hem gezonden, zeer dringend
verzocht, bij Hun Hoog Mögenden en zijne Excellentie door een buitengewonen afge-
vaardigde de krachtigste aanbevelingen te willen doen om op het spoedigste een » ge-
en straks om 1G trouw secours" van zestien groote en wel toegeruste oorlogschepen te mogen bekomen,
zijnen^^^b^Xnd^^ weten, zes te leen volgens het traktaat van Compiègne, en zes andere te huur; de
tegen SOUBISE. yjgj. overige wenschte de Regering te koopen. Zoo waren de Staten voorbereid op het
verzoek, dat hun den ötl®^! Februarij door d'espesses, ter hunner vergadering verschenen,
' gedaan werd. Hij stelde het bedrijf van soubise voor als dat van een zeeroover aan het
1 Besol St.-Gen. 13 Jan. 1625.
- Blavet is de naam van een rivier ia Bretagne. De havenstad aan haren mond heet thans/'Oneni.
-ocr page 67-DES VADERLANDS. 819
hoofd Tan opgeraapt en om schulden voortvluchtig volk: de Gereformeerden, zeidoliij,
hadden geen deel aan dit oproer. De Koning had van hen, ja zelfs van de Gemeente
van Rochelle voldoende beluigingen ontvangen, en hun de verzekering gegeven, dat hij
hen bij hunne rechten en vrijheden zou handhaven. Op het verlangen van den Gezant,
dat er Commissarissen zouden worden aangewezen om met hem over de zaak in onder-
handeling Ie treden, Averden met deze taak belast de Heren randwijk:, broekuoven,
MAGNUS en SGHAFFER. Bij de conferentie kwam natuurlyk de uitrusting der twintig
schepen ter sprake, door de Staten ten verzoeke van den Connétable, alsmede de aan-
koop van acht schepen, den Koning zeiven toegestaan. Hiermede was eigenlijk de zaak
reeds meer dan gevonden. Het fijn beleid der Fransche staatkunde had volkomen ge-
zegevierd. Werkelijk deelden de Gecommitteerden twee dagen later aan de Vergadering
mede, dat de Fransche Gezant verzocht, dat van die twintig schepen, zestien in het
voorbijgaan gebruikt mochten worden tot vernieling van den Heer van soubise , opdat de
Koning, verlost van dezen rustverstoorder, zijne bondgenooten te beter zou vermogen bij te
staan. Dit verzoek, dus besloten de Staten, zou aan zijne Excellentie worden medege-
deeld. Van den Prins die, ligchamelijk zoo zeer verzwakt, zich gansch ontmoedigd
gevoelde en van de goedgunstigheid van Frankrijk de middelen hoopte om Breda te be-
houden , was geen andere raad te verwachten, dan dien hij gaf, namelyk, dat men in
dezen slaat van zaken den Koning van Frankrijk onbekrompen de twintig schepen be-
hoorde aan te bieden, die op het oogenblik werden uitgerust. Slechts wenschte liij,
dat men den Koning verzoeken zou, wel te willen zorgen, dat het doel, waartoe die ,
uitrusting verzocht was, niet werd verwaarloosd, en derhalve dadelijk de uitrusting van
andere schepen te gelasten, die dan de onze in hunne onderneming tegen soubise zou-
den vervangen, zoodat zij den tocht naar de Middellandsche zee konden uitvoeren. Met De stalen staaa
dit advies vereenigden zich de Staten-Generaal, en de Fransche Gezant aanvaardde der ^^^ verzoek toe.
Staten aanbod met voorloopige dankzegging in naam van den Koning, waarop Hun
Hoog Mögenden aan de Collegiën ter Admiraliteit lieten schrijven, dat zij op die sche-
pen kloeke mannen zouden aannemen, om den roem der natie te handhaven en met
de zaak eere in te leggen i. Op deze wijze kon de Koning van Frankrijk de verbin-
tenis, die de Staten jegens den Connétable hadden aangegaan, van nu aan als uitdruk-
kelijk jegens hem geschied aanmerken, en dien ten gevolge werd zij dan ook den
25sten Februarij door zijne Majesteit bekrachtigd
Door jlen Koning de beschikking toe te staan over de schepen, te voren aan den
Connélahle beloofd, konden de Stalen verwachten, dat zij van de belofte aan dezen
laatsten gegeven ontslagen >varen. Daarbij vleiden zij zich, dat het lot geenen strijd met
1 Resol Stal.-Gcn. 5, 7, 8, 9 Febr, 1G25. Register v. Briev, enz. uit Frankrijk, 1622—1025.
2 Zie AiTSEJiA, I, p. 290—292.
1C25—
lftS7.
9*
-ocr page 68-:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
IG25— SOUBISE ZOU komen, maar dat deze Hertog zou beginnca te beseffen, dat hü slechts
1027 ^
een werktuig in de hand van Spanje was om den Koning van Frankrijk te beletten
zijne ondernemingen tegen de Spaansche macht in Italië uit te voeren. Dat hij tot zulk
een inzicht mocht komen en de wapenen nederleggen, trachtten de Staten te bewerken,
door hunnen Gezant, den Heer van langerak , hem in dien geest te laten schrijven ^ . En
moest het tot een treffen komen, dan, hoopte men, zou er te voren tyd genoeg ver-
loopcn om den Koning in slaat te stellen, zelf schepen uit te ruslen, die de dienst der
onze onnoodig zouden maken, zoodat zij den oorspronkelijk beraamden, aan minder be-
denking onderhevigen tocht naar de Middellandsche zee zouden mogen voortzetten. Maar
al die verwachtingen waren ijdel. Den Maart verscheen d'espesses ter vergadering
der Generaliteit, en uit hetgeen hij te berde bracht, bleek zoo veel, dat de Koning de
twintig schepen, te voren voor den Connétable bestemd, aanvaardde; maar dat hij des
niettemin de zestien schepen, die den Februarlj van de Staten gevraagd waren,
bleef verlangen. Slechts verklaarde hij zich thans te vreden met twaalf in plaats van zes-
tien, aangezien zijne onderdanen hem cenige gewapende schepen zouden leveren. Zoo
scheen hij zijn vorigen eisch te matigen, terwijl hij toch, zoo men die tAvintig schepen
mede rekent, inderdaad tw^ee en dertig in plaats van zestien oorlogsbodems zou bekomen.
Evenwel niet al die 52 schepen zouden tegen soubise gebruikt worden, maar, zoodra
de 12 laatst gevraagde geleverd zouden zijn, zouden er twintig van de 52 tot de bewuste
onderneming naar de Middellandsche zee worden afgezonden. Ten slotte kwam de zaak
hierop neder, dat er ten minste 12 Nederlandsche schepen tot fnuiking van de oproerige
Bepaling om- Hugenoten gebruikt zouden worden. En opdat deze twaalf schepen in het gevecht,
ovci·^ Nederknd-hin dienst niet zouden kunnen weigeren, zoo verlangde de Koning, dat zij slechts
soldaten, fe welen met niet meer dan 60, bemand, en
teins te voeren, onder het bevel van Fransche kapiteins gesteld zouden worden.
Dit trachtte men op eene schijnbaar zeer eenvoudige wijze te verkrijgen. De Koning,
heette het, had reeds 12 kapiteins bestemd om bevel te voeren over de 12 schepen, die
op de westelijke kusten van Frankrijk dienst zouden doen. Dus hadden de Staten niets
anders te doen dan van de 20 kapiteins, die zij voor de schepen, volgens het met
GouppET gesloten verdrag te leveren, bestemd hadden, er 12 terug te houden en ze
voor de 12 laatst aangevraagde bodems te bestemmen. Op de 8 van dat twintigtal overige
schepen konden zij dan (alsof dit eene gunst was) zulke kapiteins en zulk een aantal
soldaten plaatsen, als zg zeiven zouden goed vinden. — Zoo zou de Koning van de
dienst van 12 Nederlandsche schepen volkomen verzekerd zijn. Aan de levering van de
overige scheen hij niet zoo streng te hechten. Maar, daar er toch werkelijk 52 waren
aangevraagd, zoo zouden de Stalen zich reeds gelukkig mogen rekenen, bijaldien zij
1 Rcsol Stat.-Gen. 14 Febr. 1625.
-ocr page 69-1625-
1027.
DES VADERLANDS. 69
Tooreerst, onder welke voorwaardcD dan ook, met het IcTeren van 12 schepen konden
Yolslaan. Ten einde hen te minder zwarigheid te doen vinden om zich naar 's Konings
verlangen Ie voegen, werd, ten eerste^ de ratificatie van het met couppet gesloten ver-
drag als een bewys voorgesteld, hoe de Koning onze zaak door de bestrijding van de
Spaansche macht wilde bevorderen : zij werd den Staten als eene weldaad toegerekend,
waarvoor zij niet na konden laten den Koning te danken; ten tweede werd de belofte
gedaan, dat wij tot loon voor onze bereidwilligheid, waartoe wij trouwens, zeide de
Gezant, verplicht waren, op vermeerdering van den ontvangen bijstand konden rekenen;
en, eindelijk, werd de opstand van soubise als onbeduidend voorgesteld: hij was, heette
het, verafschuwd door de zijnen, verlaten door die van Roch eile ^ verschrikt door zijn
tegenspoed en nog meer door de bewustheid zijner, misdaden. — Tot hetgeen er ten
gevolge van'die aanvragen nog te regelen zou zijn, vraagde d'espesses, dat de Staten
eenige Gecommitteerden zouden benoemen. Dit deden Hun Hoog Mögenden: vak essen,
koordwijk en joaghimi waren de aangewezen personen In de conferentie dezer
Heren met d'espesses kwam de Gezant duidelijker voor de wezenlijke bedoeling uit,
gelijk bleek uit de memorie van zijne hand, die de Gecommitteerden den volgenden dag
in de Vergadering brachten. Thans werd voorgesteld, dat op 12 van de 20 volgens het
verdrag van December ten eerste te leveren schepen onder de Fransche kapiteins al de
onderofficieren en ongeveer 80 man Nederlanders zouden zijn, en dat de oorspronkelijk
voor die schepen bestemde Nederlandsche kapiteins mede zouden varen, doch geheel aan
het gezag van de Fransche onderworpen, totdat 12 andere schepen zouden zijn aan^
gekomen, op welke de Hollandsche kapiteins dan zouden overgaan. Daar evenwel
de 20 schepen dus ingericht zouden zijn, dat zij ook voor de Middellandsche zee ge-
schikt waren, zoo zou Zijne Majesteit de Koning van Frankrijk yevzochi worden, om
liever de 12 schepen, die later zouden aankomen, op de westelijke Fransche kust te
houden, en de 12 ^ndere met de 8, welke daarmede het twintigtal uitmaakten, naar
hunne bestemming in de Middellandsche zee te laten vertrekken. — Dit nieuw ontwerp
bracht mede, dat de Hollandsche kapiteins op die 12 schepen, wier bemanning, wel
te verstaan, met Fransch krijgsvolk zou worden versterkt, zoo veel als gyzelaars zyn
zouden voor het eerlyk dienstbetoon der Nederlandsche bondgenoolen, en dat zij niet
ontslagen zouden worden voordat de Staten het uiterste zouden gedaan hebben en het
twintigtal ook nog door een twaalftal schepen zouden hebben doen volgen. Dus scheen
het plan nog bezwarender dan het aanvankelijk had moeten voorkomen. Hiertegenover
stond echter, dat de Koning thans aanbood om de kosten van die twaalf schepen voor
zijne rekening te nemen. En levens bood de Gezant een nieuw lokaas aan door de
mogelijkheid voor te spiegelen, dat de Koning den Hertog van soubise vergiffenis
Rcsol Siat.-Gen. 17 Maart, 1625.
-ocr page 70-:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
]β2δ— schonk, zoodra hij dit, aan het hoofd van eene ontzagwekkende scheepsmacht, met
voegzaamheid doen kon. — Voordat de Gecommitteerden met overlegging van de me-
morie van den Gezant verslag van hunne conferentie uitbrachten, deelden zij den Prins
de zaak mede. Zijne Excellentie was steeds tot inwilliging geneigd, omdat het thans
zeker was, dat de Fransche Regering, zoo zij haren zin kreeg, het leger van mans-
FELD vergunnen zou Breda te helpen ontzetten. Hoe het zij, hij verklaarde dat hij
het geenszins geraden vond, »de kapiteins, die aireede op de schepen gesteld wa-
ren, daarvan af te trekken, omdat zij hunne provisie gedaan en de schepen van
alles verzorgd hadden." Dit advies van den Prins was dubbelzinnig. Immers kon het
dus opgevat worden , dat de Hollandsche kapiteins op hunne bodems, hoewel door Fransche
bevelhebbers gecommandeerd, moesten blyven. Maar ook kon er uit afgeleid worden,
dat men op hunne schepen geen gezag aan vreemden moest inruimen i. De Staten
vatten het op in den laatsten zin. Althans zig besloten, »zich met dat advies vereeni-
gend," de Gecommitteerden te verzoeken, »de redenen van verontschuldiging in geschrift
te willen stellen," om die aan den Ambassadeur te overhandigen, en tevens met de
aanwezige Gedeputeerden der Collegiën ter Admiraliteit t^ willen spreken, )> om van
Staten wil- hen te verstaan wat middelen er waren om de twaalf schepen uit te rusten." Dus wil-
len deze bepaling
ontduiken. den de Staten de onderwerping van Hollandsche schepen en manschappen aan Fransch
gezag ontgaan, en tevens stelden zg de inwilliging van het verzoek om die 12 sche-
pen boven de 20 te leveren, afhankelijk van hetgeen de Admiraliteiten aangaande
hare middelen verklaren zouden Den volgenden dag deden de Gecommitteerden
op nieuw verslag van hunne bemoeyingen. Zij leverden thans eene uitvoerige memorie
in van den Luitenant-Admiraal de hautain, die het bevel over de twintig schepen
voeren zou. Deze vlootvoogd somde daarin de bezwaren op, die het in zou heb-
ben , dat Fransche kapiteins Nederlanders zouden commanderen. Zulks zou, zeide hy,
tot nadeel van den Koning van Frankrijk zeiven strekken: onze matrozen verslonden
de Fransche taal niet en zouden niet willen staan onder het commandement van Fransche
kapiteins. Ook de Gedeputeerden der Admiraliteiten waren gehoord, en dezen hadden
verklaard, dät zij de twaalf schepen niet binnen zes weken of twee maanden gereed
konden maken, en dat zij ook iiiet voorzien waren van geschut ι om ze naar behooren
te monteren Deze bezwaren werden den Franschen Gezant medegedeeld. Hij verze-
kerde daarop, dat men het onderling wel eens zou worden , en schreef werkelijk
in dezen zin aan zijn Hof. De Staten dachten zoo licht niet over de zaak; maar
intusschen werd de uitrusting der 12 schepen vastgesteld: voorloopig zou men daar-
1 Later Iierliaalde de Prins zijn advies met eenige wijziging in de uitdrukking. Toen zeide
hij, dat liij het niet geraden vond die kapiteins terug te stellen. Resol. Stat.-Gcn. 21 Maart.
2 Resol Slat.-Gen. 18 Maart, 1625. ^ Resoh Stat.-Gen. 19 Maart, 1025.
-ocr page 71-DES VADERLANDS. 41
toe vier van de schepen nemen, die tot beyeiliging Tan de groole visschery bestemd 1G25—
waren i. Aangaande het bevel door Fransche kapiteins op Nederlandsche schepen
te voeren, trachtte men tot eene schikking te komen. Dus deed nu hautain met
advies van den Prins eenen voorslag van dezen inhoud, dat hy, gekomen zijnde op
de hoogte van Calais en Dover ^ den Franschen troepen te Ilavre de Grace daarvan
bericht zou geven, om met eenige schepen bij hem te komen en dan te zamen naar
Belle-Isle (op de Kust van Bretagne, niet ver van Blavel) te gaan, ten einde aldaar
te vernemen, waar soueise zich ophield (hij was, namelijk, uit de haven van Blavet,
waar men gemeend had hem in te sluiten, met nagenoeg al zijne schepen, ont-
snapt, en werd te Bochelle gewacht, waar de gemoederen gedurig onrustiger werden).
Was men het verblijf en de sterkte van soubise te weten gekomen en het plan om hem
aan te vallen beraamd, dan zouden de Fransche troepen op onze schepen overgaan;
Fransche kapiteins zouden het bevel hebben over de Fransche soldaten, maar de onze
over de matrozen en het geschut, benevens het beheer over het geheele schip, met
dien verstande, dat alles zou geschieden met gemeen overleg en volgens besluit van
eenen krijgsraad, zamengesteld uit officieren van de beide natiën. Deze voorslag mis-
haagde niet ten eenen male aan den Franschen Gezant en de edellieden, die hem uit
Frankrijk ter bevordering van de uitrusting waren toegezonden doch hun last luidde
anders, en dus mochten zy dien voorslag niet aannemen. Niettemin besloten de Staten-
Generaal, zich met dat voorstel vereenigend, het naar den Koning en zijnen Raad op
te zenden ten einde daarop hunne goedkeuring te verkrijgen Het was niet waar-
schijnlijk, dat die goedkeuring zou verkregen worden; immers bij zulk eene schikking
zouden de Franschen op de Nederlandsche schepen ten slotte toch in de hand der Hol-
landers geweest zijn. Intusschen werd de uitrusting der twintig schepen thans zooveel
mogelijk bespoedigd. Men had juist van Frankrijk de uitdrukkelijke vergunning ver-
kregen om de Mansfeldsche troepen tot ontzet van Breda aan te wenden. En tevens
Avaren de Admiralileilen den Gezant d'espesses behulpzaam om twaalf schepen in huur
te bekomen Den eersten April nam hautain zijn afscheid van de Staten-Generaal
om aan het hoofd der 20 schepen zoodra doenlijk in zee te steken. Zijne Instructie
I had men aan Zyne Excellentie medegedeeld voor het geval, dat het hem zou gelieven
I ze te lezen. Het is onzeker of de Prins in zijn steeds verergerenden loestand dit wer-
I kelijk gedaan heeft
I Den April kwam uit Parijs het bericht, hetwelk men had kunnen voorzien,
I - namelijk, dat de Koning met den voorslag niet tevreden was lakgerak: was in den
' Resol. Stat.-Gen. 21 Maart, 1625. - Met name, de la forest, de mantv, eu de st. mies.
^ Resol. Stat.-Gen. 22 , 23 Maart, 1625. « Besol. Stat.-Gen. 24 , 25 , 29 Maart, 1625.
^ Resol. Stat.-Gen. 25, 29 Maart; 1, 6 April, 1625. e Resol Stat.-Gen. 7 Apr. 1625.
-ocr page 72-72
ALGEM.EENE GESCHIEDENIS
1625— Minislerraad geroepen: de Kardinaal, de Kanselier, Graaf van Schömberg, enviersecre-
Verstooidlicid van Slaat ^γaren tegenwoordig. Niettegenstaande onze Gezant den ijver en de
des Konings des- oprechtlieid der Staten met vele redenen had in het licht gesteld, werd hem te ffemoet
wegens. ^ ο σ
gevoerd, dal de Koning reeds vroeger de vier gronden van verontschuldiging wegens het
-bevel, door Fransche kapiteins op de Hollandsche schepen te voeren, niet zonder groot
ongenoegen had vernomen, en dat men thans met verbazing verslaan had, hoe de Staten
het verzoek van zijne Majesteit ten dien aanzien eerst ten volle hadden toegestaan, maar
Ν
twee dagen daarna met een gansch ander voorstel waren voor den dag gekomen. Met
buitengewone heftigheid verklaarden de ministers, dal de Gezant aan de Staten moest te
kennen geven, dat de verstoordheid van den Koning hem zijne goede genegenheid te hun-
waart ten eenen male zou doen verliezen, ten -ware zij ten spoedigste en ten volle aan
zyn verlangen voldeden. Daarna iraden de Ministers in eene beantwoording der vier gron-
den van verontschuldiging. Wat den eersten betrof, dal, namelijk, de Hollandsche kapi-
teins, die hunne schepen van alles voorzien hadden, zich die schepen niet konden zien
ontnemen, antwoordde men, dat de Fransche kapiteins met lijf en goed voor alles zouden
inslaan, nadat er behoorlijk inventaris van zou zijn opgemaakt: de Koning zou cautie
laten stellen in handen der Staten, waartoe hij de som van 120,000 gulden in handen
had. Daarenlegen moest Zijne Majesteit er op blijven aandringen, dat Hun Hoog Mogen-
den het geschut op de schepen leverden, aangezien hij daarloe builen staat was. Op het
tweede bezwaar, dat onze matrozen de bevelen van Fransche bevelhebbers niet zouden
verslaan, werd geantwoord, dat die orders lichtelijk door tusschenpersoncn den matrozen
aan het versland zouden kunnen gebracht worden. Wat, ten derde, de Gereformeerde gods-
diensloefeningen op de schepen betrof, de Koning zou die volstrekt niet verhinderen, ja,
verbieden, dal, zoolang de beide natiën bijeen zouden zyn, de mis of andere Kalliolieke
godsdienstoefeningen in het openbaar gehouden werden. En wat, eindelijk, hel bezwaar
aanging, dat de manschappen van de beide natiën met elkander geenen vrede zouden
kunnen houden, de hooge nood, waarin 's Konings zaken zich bevonden, dwong tot
het aanwenden van allen mogclijken invloed dal zij elkander vreedzaam verdroegen.
Nadat aldus al die bezwaren, meenden de ministers, gebleken waren slechts ijdele
verontschuldigingen te zijn, vraagden zij met grooler verstoordheid, dan hel den Gezant
mogelijk zou geweest zijn te schrijven, de reden waarom de Staten thans datgene wei-
gerden waartoe zij verbonden waren: zulke verontschuldigingen toch stonden met eene
weigering gelijk. Ja, zij voegden er dc bedreiging bij, dat de Koning, kreeg hij zijn
verlangen niet, al zijne » secoursen" (en dus ook de troepen, die tot ontzet van Breda
zouden worden aangewend) zou terugroepen. De eisch des Konings ging nu zoo ver,
dat hij het generaal commandement voor den Groot-Admiraal van Frankrijk vorderde
over al de twinlig schepen zoo lang de andere 12 niet zouden aangekomen zijn of zoo
lang hij ze zou moeten gebruiken. — Onze Gezant dus door de Ministers bejegend
1
-ocr page 73-DES VADERLANDS. 41
zijnde, vond bij den Koning en de Koningin-Moeder geen meerderen Iroost: deze Vor-
slelyke personen begrepen, dat de vriendschap en bijstand des Konings Hun Hoog
Mögenden meer waard moest zyn, dan het volhouden van die verontschuldigingen. Van
nu aan bepaalde hy er zich toe, om hunne Majesteiten en de Heren Raden ootmoedig
om matiging van hunne gramschap tegen soubise te smeeken, opdat hy zich met hen
mocht verzoenen i. Dit zeker zou uitkomst in alle zwarigheden hebben gegeven. — Den
volgenden dag verscheen d'espesses ter vergadering. De toon, dien hij aansloeg, was
geheel overeenkomstig den brief, dien men van langerak ontvangen had. Hij had
wel voorspeld, zeide hij, dat de zwarigheden, door de Staten bij de uitrusting der sche-
pen gemaakt en de langzaamheid, met welke zij plaats had, cene slechte uitwerking
zouden hebben. Thans stond de zaak zoo, dat hunne wijsheid er spoedig in zou die-
nen te voorzien. Geen hunner bezwaren kon bij den Koning gelden of hem van be-
sluit doen veranderen. IVat de vergoeding van de kosten betrof, steeds had Zijne Majes-
teit gezegd, dat hij daarin koninklijk zou voorzien. Maar wat de 12 schepen aanging,
Zijne Majesteit begeerde, dat zij ten spoedigste met de andere zouden gezonden worden,
om onvoorwaardelijk door Fransche kapiteins gecommandeerd te worden. Hij wachtte
dus nog dezen dag een antwoord, overeenkomstig de verplichting, die zij aan
Zijne Majesteit hadden. Zoo zij w^eigerden of uitstel zochten, hetgeen hij voor hetzelfde
zou houden, zou hij hun mededeelen, wat hij hun van 's Koningswege te verklaren
had De bedreiging, welke de Gezant als nog terughield, betrof de herroeping van
al den bijstand, welken de Staten in hunnen oorlog van den Koning genoten.
Na het aanhooren dezer dreigende taal, antwoordden de Staten, dat het hun leed was '
dat Zijne Majesteit geen genoegen had genomen met hunnen welgemeenden voorslag, en
dat zij by gevolg de zaak nader zouden onderzoeken. Ten dien einde werden de vroe-
ger met deze conferentie belaste personen verzocht den Prins daarover te spreken
Deze Vorst, die den dood nabij was en zijne laatste hoop, het ontzet van Breda, met
eene weigering van de eischen der Fransche Regering vervlogen moest achten, ant-
woordde op de mededeeling, dat hij het nader verzoek, van wege den Koning van
Frankrijk gedaan, zeer bedenkelijk vond; doch dat men in den tegenwoordigen slaat
van zaken, zich zou moeten voegen en den Koning te wille zijn. Hierop besloten de
Staten, den Franschen Gezant te laten verklaren, dat Hun Hoog Mögenden gehoopt
hadden, dal zijne Majesteit genoegen zou genomen hebben met hun vorig besluit,
waardoor hij ook, zoo zij meenden, beter gediend zou zijn geweest; maar dewijl men
^ Register der Briev. Memor. enz. ingekom. uit Frankr. v, 1622—1625, en daarin de Brief van
Langerak van 3 April, 1625. 3 Begister enz. folio verso 522.
^ResüL Slat.-Gen. 8 April, 1625.
m Deel. 4 Stujc. 10
-ocr page 74-:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1625— zag, dat Zijne Bïajesteit de zaak anders begreep, zoo zouden Hun Hoog Mögenden
De staten ge ^^^^^ "^^egen en diensvolgens order stellen, dat er twaalf schepen werden
vendeneischtoe. geigygyj^ Qver welke Fransclie oiRciers gesteld zouden worden. Ten dien einde zou
men den Ambassadeur vragen, hoe ver hij met de uitrusting van de twaalf andere
schepen gekomen was, en hem aanbieden om aan te vullen, wat daaraan nog ont-
brak. Maar deed hij nader aanzoek om uit de twintig er dadelijk twaalf ter beschik-
king zijner Regering te hebben, zoo zou men zulks toestaan. — Het laat zich den-
ken , dat de Ambassadeur het aanbod aangreep om de twaalf schepen dadelijk uit de
twintig te nemen, en terstond werden bevelen in dezen zin aan den Luitenant-Admiraal
DE HAUTAIN afgevaardigd. — Zoo kreeg Frankrijk ten volle zijnen zin. Slechts ver-
klaarde joachimi, dat hij zich bezwaard vond, daarin zonder last van zijne principalen
te bewilligen — Wat de Stalen den Koning van Frankrijk toestonden, werd in een
verdrag vervat, hetwelk den tw^aalfden April w^erd onderteekend
Intusschen legden de Fransche gemachtigden de zaak niet dus aan, dat zij
met den huur of koop van de 12 schepen, wier komst de vloot van hautain in
slaat stellen moest den tocht naar de Middellandsche zee voort te zetten, spoedig ge-
reed konden wezen. De edelman, die deswegens met de Admiraliteit van Rotter-
dam in overleg was getreden, had beweerd, niet naar verlangen te kunnen slagen
en twee van 's Lands schepen geeischt. Toen de Admiraliteit verklaard had, ze niet te
kunnen missen, was hij met ongenoegen vertrokken. Ten einde alle redelijke klachten
uit den weg te ruimen, ontboden de Staten den bekwamen Equipagemeester blauhulk
uit Enkhuizen ^ om den Franschcn edellieden in hunne onderhandelingen met onze
leveranciers ter zijde te slaan Doch weldra bleek, dat de Fransche Ambassadeur niet
op de uitrusting aandrong; hij verwachtte, heette het, tijding uit Frankrijk, dat
soubise zich met den Koning verstaan had. Dus werd blauhulk van de hem opgelegde
taak ontslagen. Spoedig echter werd hij opnieuw, benevens elias trip, daarmede
belast; doch wederom slechts voor een korten tijd, daar de Ambassadeur geen order
ontving om haast met de zaak te maken De Staten Generaal, daarentegen, lieten
het van hunne zijde niet ontbreken aan ernstige aanmaningen, aan de Admirali-
teiten gericht, om de vloot van twintig schepen, zoo spoedig mogelijk, in zee te
doen steken Frankrijk gebruikte een geschikt middel om alle uitstel in deze zaak
te verhoeden, door de toezending van den geldelijken onderstand zoo lang op te hou-
den, tot dal de schepen op de Fransche kust zouden aangekomen zijn Bovendien
^Resol Stat.-Gen. 9 April, 1625. ^ Resol. Stat.-Gen. 12 April, 1625. aitsema, I, p. 292.
^ Resol. Slat.-Gen. 10, 15, 24 April, 1625.
^Resol. Stat.-Gen. 25 April, 20 Mei, 7 Junij, 1625.
siïeso/. Stat.-Gen. 25, 26, 28 April, 2 Mei, 1625. eßriefv. langerak v. d. 18April, 1625.
-ocr page 75-DES VADERLANDS. 819
bracht men de zaak te eerder gemoedigd ten uilToer, omdat men nog steeds mocht 1025—
1C27 ·
hopen, dat eene Tijandelijke handeling tegen soubise niet teyens die van Rochelle
treffen zou, aangezien deze stad tot nog toe niet openlijk gemeene zaak met dien Her-
tog had gemaakt. Ja zelfs scheen het denkbaar, dat een treffen met soubise vermeden
zou kunnen worden. De Koning toch bood hem vijf schepen en later zelfs de twaalf
thans in de Nederlanden uitgeruste schepen aan orn daarmede in gezelschap van hautain
en zyne vloot naar Genua te vertrekken, mits hij al de schepen, die hij den Koning
' ontnomen had, eerlijk teruggaf i. De berichten evenwel, die van zulke schikkingen
spraken, strekten slechts om hier te lande te bewimpelen wat stond te gebeuren: het
was maar al te duidelijk, dat de Koning het op de fnuiking van de onafhanke-
lykheid der Gereformeerden gemunt haden dat dezen datgene waarop zij als op een
recht aanspraak maakten, niet zonder den stoutslen tegenweer zouden prys geven. Dat
hij thans de Nederlanders tot bondgenooten in dien stryd zou hebben, maakte den
Koning, zoodra hij stellig vernomen had, dat de Staten hem alles toegegeven hadden,
bijzonder tevreden. Schoon alle wantrouwen niet geweken was, zou de vervallen termijn
van het subsidie voldaan worden, en bij de plechtigheden van het huwelijk van den
Koning van Groot-Brilannië met 'sKonings zuster, kreeg onze Gezant zijne plaats nevens
de buitengewone Gezanten van Engeland, onmiddellijk in de nabijheid des Konings van
Frankrijk, die zich bij die gelegenheid ten aanschouwen van een iegelijk minzaam met
hem onderhield Ook de Staten van hunne zijde betoonden zich voldaan, en boden
d'espesses een geschenk in dukaten ten bedrage van 4000 gulden aan
Intusschen was de hautain met zijne twintig schepen legen het begin der maand Junij Hautain komt
op de hoogte van Uavre de Grace aangekomen, en van daar zou hij, volgens zijn schrij- ^Fransdie^te
ven, naar lloehelle onder zeil gaan, vermits soubise zich in de wateren dier stad ophield
De Koning, zoo meldde hij bij missieve van den laatsten Mei, had hem gelast, bij de
afwezigheid van den Groot-Admiraal van Frankrijk, het bevel op zich te nemen over
acht Fransche Koningsschepen en over de Engelsche schepen, die gewacht werden, en
hem tevens aangezegd, de Fransche vlag te laten waaijen. Dit een en ander werd hem
door de Staten vergund te doen 5. — Wat aangaat dat in deze missieve van Engelsche
schepen gewaagd werd, ook van Engeland waren oorlogschepen gevraagd, ten getale
ï Brief v. iANGEHAK ν. d. 2 en d. 7 Mei, 1625.
2 Brief v. lasgerak v. den 16 Mei. Resol StaL~Gen. 25 Mei, 1625. Voor liet kleed, dien dag
door hem gedragen, Lraclit hij den Staten 1000 gulden in rekening. Den rouw voor den Prins
had hij voor die plechtigheid tijdelijk afgelegd. Rcsol Stat.~Gen. 31 Blei, 1625.
^Hesol. SlaL-Gen. 23, 28 Mei, 1625. * Resol. Slat-Gen. 10, 12 Junij, 1625.
® Rcsol SlaL-Gen. 13 Junij, 1625.
10*
-ocr page 76-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
van acht, om tegen sotjbise gebruikt te worden. Deze Mogendheid had werkelyk beloofd ,
zoo vele bodems te leveren; maar nog niet lang geleden hadden de Engelsche Gezanten
beweerd, dat die schepen slechts waren toegestaan om tegen Genua te dienen, en on-
langs had de Hertog van uucKiNGnAM, te Parijs gekomen, duidelijk doen blijken, hoe
ongaarne hij eenige Engelsche krijgsmacht tegen geloofsgenooten zou zien aanwenden —
Het vertrouwen, door den Koning aan onzen Admiraal geschonken, schrijft langerak
den 21 Junij, wekte de afgunst van eenige groote Heren van het Hof, en zij trachtten
den Koning over te halen, niet πΑυτΑΐΓτ met de Nederlandsche matrozen en scheepsvolk,
maar hen zeiven met hunne Franschen tegen soubise en Rochelle te gebruiken. Doch
dit kwam niet overeen met de denkbeelden van de voornaamste staatsdienaren, die, zoo
het schijnt, den Nederlander nog beter dan menigen Franschman vertrouwden, en aan
HAUTAIN werd in de eerste dagen van Junij door den Koning het bevel toegezonden om
naar BcUe-Isle (op de Zuidkust van Bretagne) te stevenen. Evenwel, voordat dit bevel
tot hem kAvam, was hij reeds naar Wight vertrokken waarschijnlijk om de Engelsche
schepen in te wachten, die echter vooreerst niet opdaagden. Toen de last hem eindelgk
bereikte, kon hij zich minder dan ooit bijzonder opgewekt gevoelen om hem met
grooten ijver na te komen. Hij had de onzekerheid en de vele moeijelijkheden, die den
toestand van zaken kenmerkten, genoegzaam bespeurd, en had reden om nog grooter
verlegenheid te duchten Immers de Koning, na den val van Breda zeer ontmoedigd,
en voor de Spaansche macht, in de zuidelijke Nederlanden en in Piemont ontwikkeld,
grootelijks beducht, leende in dezen tijd het oor aan de vredesvootslagen van den buiten-
gewonen Spaanschen Gezant, Don gondomar , en van den Pauselijken Legaat Maar juist
dit was voor het Ministerie eene reden om de vernietiging van den tegenstand der
Hugenoten thans door te zetten. Terwijl toch het werk van de beteugeling der ketterij
voortgang had, vermeden de Pauselijke en de Spaansche Gezant gaarne den Koning
met hunne voorslagen aan te komen. Derhalve vertrok de Groot-Admiraal, hertog van
MONTMORENGY, naar Dieppc, om zich in te schepen en het bevel op zich te nemen over
de Engelsche bodems, die aldaar eindelijk ten getale van acht waren aangekomen. De
Engclschen evenwel weigerden meer dan öO Fransche soldaten in elk schip in te nemen,
in plaats van 200, die de Koning daarop begeerde te stellen en wat meer zegt, ver-
nemende dat de tocht gemunt was op de Gereformeerden en soubise, en niet op
Italië, keerden zij tegen den verklaarden wil van hun Goevernement naar Engeland
1 Brieven v, langerak v. d. 2 en v. d. 30 Mei, 1G25.
2 Brieven v. lakgerak v. d. 13 en d. 21 Junij , 3G25.
3 Brief v. langerak, v. d. 27 Junij , 1G25, ^ Brief v. lancerak, v. d. 21 Junij, 1025.
5 Brief v. LAKGERAK, v. d. 3 Julij, 1625.
70
1025—
lß27.
DES VADERLANDS. 41
lerug. Hierna kwam de Hertog van montmorengy weder Ie Parijs. Toch was het 1625—
hoog lijd, dat de Koning zijne macht op zee rerloonde; λταηι soubise gedroeg
zich als meester van dit element, en met een zestigtal schepen, waaronder vier groole
cn kloeke Hollandsche, had hij zich op de rivier van Bordeaux doen zien. Zou
ιΐΑ,υτΛίΝ iels tegen hem uitrichten? Hieraan viel grootelijks Ie twijfelen. In het be-
gin van Julij kwam er bericht aan het Fransche Hof, dat er lusschen de Fransche
en de Nederlandsche bemanning op zijne schepen hooggaande Iwist ontstaan was; eenige
Franschen waren omgekomen, en de overige door den Admiraal ontwapend Maar
de heftigheid en verbittering van die van Rochclle werkte zooveel uit, dal hautains eer
in het spel kwam, en' dal hij, uitgedaagd, de vijandelijkheid niet ontgaan kon. Toen
hij te Belle-Isle aangekomen was, kwam lot hem een Nederlander, te Rochelle woon-
achtig, en vandaar afgezonden met de boodschap, dat die van Rochclle mei al hunne
eigene en soubises schepen niet zouden wachten totdat hij hen aanviel; maar dal zij
hem het eerst zouden zoeken aan te tasten en hem op allerlei wijze afbreuk Ie doen.
Daarbij ging de spraak, dat zij zich met de zeeroovers van Algiers zouden vereenigen,
die niets liever zouden doen dan bij deze gelegenheid op al de kusten van Frankrijk
en over de gansche zee te rooven en Ie moorden. In dezen slaat van zaken liet de
Koning door onzen Gezant den Admiraal aanzeggen, dat hij zich niet lichtvaardig in een
gevecht moest laten wikkelen, maar daarin den raad volgen van de Fransche kapiteins,
die bij hem waren, doch dal hij, als dezen hem zulks aanrieden, niet in gebreke mocht
blijven met alle dapperheid slag te leveren In de zorgelijke omstandigheden, in welke
ilAUTAiN zich bevond, schoot er inderdaad niels anders over, dan zijns lands vloot legen
alle gevaar te handhaven en te behouden. Wie slond er hem voor in, dal zelfs de
Koning eerlijk jegens hem gezind was? Als hij door die van Rochelle geslagen was,
zou immers die Vorst bij Spanje en den Paus met de nederlaag der Nederlanders zijn
voordeel kunnen doen en zich niettemin mei zijne oproerige onderdanen verstaan? Evenwel,
loen liij den Julij, versterkt door veertig Fransche schepen, zoo groot als klein, Ier reede
van Olonne gekomen was, zonden die van Rochelle vier afgevaardigden tot hem, met
een schrijven, waarin zij betuigden, rechtmatig legen hunnen Koning in de wapenen
Ie zijn ten einde van hem de vervulling zijner beloften te verwerven: meer dan dilbe-
oogden zij niet, en zij twijfelden niet, of zij zouden hun verlangen verkrijgen, waarna
zij lot onderdanigheid en alles tot vrede zou terugkeren. Intusschcn moesten zij zich
Ie weer stellen legen een ieder, die hen zou willen overvallen. Weshalve zij hem verzochten,
zich van alle vijandelijkheid Ie onthouden en geenszins de hand te leenen tol de onder-
drukking van dezulken, die met hem en de Stalen-Generaal dezelfde Godsdienst beleden.
Dil schrijven ging gepaard van een brief van den Graaf de laval, broeder van den
' Brief v. lasgenak, v. d. lO"^™ Julij, 1625. 2 Brief v. lancerae, v. d. IS''«'" Julij, 1025.
-ocr page 78-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
78
1625—
1627
W' !
I
li
Herlog DE l.^ TB-EMOüiLLE, wcl gcscliikt om diepen indruk op hautain Ie maken.
Hadden de Staten en de Prins, dus schreef hij, hem werkelijk gelast om vijandig legen
die van Rochelle op te treden, dan was het voorzeker, dat hun wijs gemaakt was, dat de
zaak SOUBISE alleen en niet al de Gereformeerde Kerken betrof. Dienaangaande wilde hij
hem thans heter ^onderrichten; doch had hij lust zijne handen in hun bloed te wasschen,
zoo zou God als een rechtvaardig rechter tusschen hen richten. Wat zijnen persoon aanging,
het zou hem altijd leed zijn, zich verplicht te zien, zyne wapenen tegen iemand te
keren, dien hij altoos als een groot vriend had lief gehad. — Dus aangezocht, antwoordde
HAUTAIN, dat hij 's Konings Raad bij zich had, met welken hij in Jast had alles te
overleggen. Toorts verzocht hij op schrift, wat zij voor te stellen hadden. Hierop lever-
den de afgevaardigden eene acte over, waarbij zij een wapenstilstand verzochten totdat
de uitslag zou gebleken zijn van de bezending weike van wege die van Rochelle bij
den Koning was. Na beraad met de Fransche officieren, die echter overstemd werden,
gaf HAUTAIN den afgevaardigden tot bescheid, dat hij twee of drie kapiteins naar jRocAe//e
zou zenden om nader bericht ten aanzien van eenige punten; voorts verzocht hij, dat
twee van de afgevaardigden deze kίφiteins zouden vergezellen en de twee anderen als
gijzelaars achterlaten. Wat hij door deze bezending wilde weten, vi'as, of de stad werke-
lijk haar besluit eendrachtig genomen had, en of zij gezind was den Koning aannemelijke
voorslagen te doen; zoo ja, dan zou hij hen bij Zijne Majesteit ondersteunen; maar an-
ders zou hy doeD, wat hem geboden was, en diegenen slaan, die zich legen's Konings
wapenen stelden. — Tevens verliet hij door een hevigen storm, heette het, genood-
zaakt, de reede van Olo7ine, en den Ιΰ^^ι^ wierp hij met een deel zijner vloot het anker
voor Esquillon in de nabijheid van Rochelle^ waarschijnlijk in de meening, dat hij
daarmede die van Rochelle, zoo van nabij bedreigd, te meer tot het aannemen van
'sKonings voorwaarden zou bewegen. Inlusschen had hij aldus een vast punt, waaruit
Rochelle bestookt kon worden, ingenomen. Genoeg, de tegenpartij hield het er voor,
dat, nu er eene onderhandeling hangende was, dit niet eerlijk was gehandeld, en
souBisE nam eene dreigende houding aan, zich met zijne vloot dus stellende, dat
hij den te Olonne achtergebleven schepen den toegang kon afsnijden. Wanneer wind-
stille het niet belet had, zou er reeds dadelijk een treffen gevolgd zijn, waartoe
het vooral den Franschen Vice-Admiraal de manty geenszins aan den lust ontbrak.
Middelerwijl kwamen de twee afgevaardigden uit Rochelle terug, lot nadere bevestiging
van hetgeen zij meldden , van twee anderen verzeld. Zij brachten eenen brief aan den
Admiraal, bij welken vooreerst verzekerd werd, dat hautains vermoeden aangaande het
gemis aan eenstemmigheid in de stad volkomen ongegrond was; vervolgens traden de
vertegenwoordigers der burgerij in dat schrijven in eene uiteenzetting van hunne grieven
tegen de Regering, die wel geschikt waren om eenen Nederlander, jaloersch op de vrij-
heid en den handelsbloei der gemeente, te treffen. Zij eindigden met de vraag: »oordeel
DES VADERLANDS. 41
nu, Mijnheer hautain, of er rechtvaardigheid is in hetgeen men tegen ons gepleegd 1025—
·· Ί . . 1 1627.
heeft, en of gij een werktuig zijn wilt, waardoor men zoo iets in het werk wil stellen,
In plaats, voegden zij er bij, van onze vloot, gelijk men ons voorgespiegeld had, te zamen
met de uwe voor Genua tegen den Spanjaard aan te voeren, waartoe wij ons gaarne
zouden hebben laten gebruiken, altoos bereid ons leven, goed en bloed voor dezen Staat
en voor u in de waagschaal te stellen, in plaats daarvan heeft men voor, de beide
vloten tegen elkander aan te hitsen, en de eene door de andere te verdelgen tot droefenis
zelfs van dengenen, die overwinnaar blyft. Zoo deze redenen u niet bewegen om ons
ongemoeid te laten, zullen wij niet ontzien wie ons zoekt te overvallen, besloten zijnde
te overwinnen of te sterven." Hautain antwoordde niets, dan dat men zich met die
klachten niet tot hem moest wenden, aangezien hy niets meer was dan een uitvoerder
van eens anders last. Voorts voegde hij er bij, dat hij wel zag, waar men hel op toe-
leide: men wilde, meende hij, beletten, dat er schepen van Olonne bij hem kwamen.
Dus zou ook hij doen, wat hij kon. — Het was slechts al te waar, dat men beide
violen door van weerszijde wantrouwen te zaaijen, tegen elkander aanhitste.
soubise, van hautains anhvoord onderricht, en vernemende, dat er 17 schepen van Olonne
in aantocht waren, besloot den Ιθ^^^ι Julij 1, met zijn gansche vloot, behalve de kleine
vaarluigen 74 zeilen sterk, hautain, die 29 oorlogschepen bij zich had, aan Ie tasten.
Deze was op den aanval niet verdacht, daar, naar hij meende, de wapenstilstand nog Hij wordt met
voortduurde en hij bovendien nog twee gijzelaars bij zich had. Behalve het voordeel hlndgemeerf^^'''^
van de verrassching had soubise dat van den wind. De vice-Admiraal van dorp kreeg
dadelijk twee branders aan stuurboord, een van welke een Hollandsch schip was. Voor
hem en zijne manschap schoot niets over, dan te trachten zich door zwemmen in hel
leven te behouden. De veertien andere branders van de tegenpartij deden geene uitwer-
king. Tegelijk waren die van Rochelle handgemeen met de vloot. Hautains schip werd
geweldig geteisterd. Het gros der vloot kon zich gelukkig achten, dat zij zich in de
volle zee vermocht te redden, waartoe haar de wind, die veranderd was en een inge-
vallen mist niet weinig te stade kwamen. Vyf schepen der onzen dreven tegen den wal
en konden zich niet, als dé anderen, met de vlucht redden. Van onze en 'sKonings
zijde sneuvelden öOO man. Hautain week met de vloot naar Morhihan, waar hij de
geleden schade herstelde, niets liever verlangende, dan zich op die van Rochelle te
wreken. Niels kon den Koning gewenschter zijn dan deze gezindheid van den Neder-
landschen vlootvoogd, en nu heette het, dat men het sluiten van den vrede mei de
Hugenoten zoolang zou uitstellen, totdat hij de gelegenheid zou gehad hebben eene
schitterende wraak te nemen. Zoo waren de oproerige onderdanen met hunne zegepraal
cn
' Aitsema en na Jicm wagexaar schrijven den Ι?'·"" Julijj maar aitseïia zegt, dat het op een
Zatordag was, cn die dag viel op den lO«'«".
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Terlegen, en de Regering van den yver en de trouw van haren bondgenoot verzekerd.
Zelfs zond Engeland de acht schepen Aveder op de Fransche kust, met den lastornzich
in alles naar 's Konings bevelen te gedragen. Ook nu echter was het eigenlijke doel
van den locht voor de Engelsche scheepsvoogden geheim gehouden. Toen hun dit bekend
werd, trotseerde de bevelhebber peotington op nieuw het ongenoegen zijner Regering en
keerde, ditmaal evenwel slechts met één schip, naar Engeland terug. De overige wer-
den , door de Engelschen verlaten, den Koning ter beschikking gesteld i.
Hautain In het begin van Augustus vertrok hautain- met genoegzaam herstelde schepen uit
de haven van Morhihan naar Olonne, om, niet bewogen door de brieven, die de predi-
kanten van Rochelle hem toegezonden hadden, van daar met de koninklijke vloot onder
MO.\TMORENGY naar Esquillon te gaan ten einde zijn plan om wraak te nemen te vol-
voeren Niettemin nam de Koning het voorkomen aan, alsof hy besloten was geenen
slag tusschen de beide partijen ter zee meer te laten wagen, en dat wel omdat
hij onze Nederlandsche soldaten en bootsvolk, van welke reeds een goed deel verloopen
heette te zijn, niet vertrouwde Doch dit was slechts schijn. De kans was te schoon
om Rochelle thans niet te tuchtigen. Met den Hertog de roiian verstond men zich,
begrijpende dat de legenstand te lande minder Ie beduiden had, en, was Rochelle een-
maal gevallen, van zelf zou ophouden; maar de slechting van het fort, dat deze stad
bedreigde, wilde de Koning lot geenen prijs toestaan, en alzoo bleef hier de burgeroorlog
woeden. Dus naderden de vloten elkander. Een schip, genaamd de Leeuw, door soubise
afgezonden om de koninklijke vloot op te nemen, werd op last van montmorengy aan-
gerand door vier of vijf schepen, waarop zich vele edellieden begeven hadden om hunne
dapperheid Ie loonen. Doch zij werden dus ontvangen, dat er verscheidenen sneuvelden
en het schip van sotjbise ongemoeid terugkeerde Maar dit was een gering voordeel
bij de nederlaag, welke die van Rochelle stonden te lijden. Den September ver-
loonde zich de koninklijke vloot met die van hautain , len bedrage van 70 schepen, de
schuilen met landingstroepen niet medegerekend, in de zeeengte, genaamd Ie Pertuis
Breton, noordelijk van het eiland Ré. Een vijftiental bodems van de scheepsmacht van
souBisE waren op dit tijdstip afwezig, of in zee of op andere punten van de kust. Boven-
dien was de Graaf de layal met 800 man van de dappersten in de stad, waardoor hij aan
het gevecht, dat op handen was, geen deel kon nemen. Hoezeer de wind gunstig was om
van de stad naar het eiland Ré, dat soubise verdedigen zou, te komen, slak niemand der-
1G2 δ-
ι 027.
xoelit een nieuwen
scheepstrijd.
1 Rcsol Stat-Gen. 11 Aug. 1625. Aitsema , I. p. 424—427. Brief v. langerak v. d. 29 Jalij
en v. d. 21 Aug. 1625. ν. ijsselstein , t. a. pl. bi. 75—81, 85—87.
2 Brief v. langerak V. d. 14 Aug. 1625. Resol. Stat.-Gen. 31 Aug. 1625.
Brief V. LANGERAK V. d. 4 Sept. 1625.
3 Brief V. LAKGEUAK V. d. 29 Aug. 1625.
-ocr page 81-DES VADERLANDS. 41
waarls van wal, en wel uit besluiteloosheid, daar de komst van de twee afgevaardigden, 1 «So-
la MiLLETiERRE en MADiANE, die met het Hof onderhandeld hadden, en verzekerden,
dat πΑϋτΑΐΡί niet vechten zou, zooveel te weeg bracht, dat men niet geloofde dat er
strijd geleverd zou wor.den. Den volgenden dag was de afvaart uit de stad naar Ré door
koninklijke schepen belet. De troepen des Konings vonden bij de landing op dit eiland ijjj verslaat
geen grooten tegenstand, daar de soldaten van soübise, niet wetende op welk punt zij
zou plaats hebben, verspreid waren. Maar eenmaal geland, moesten zij een hevig ge-
vecht verduren, dat slechts ten gevolge van eene vergissing in het commando der tegen-
partij, in het voordeel der Koninklijken uitviel. Soubise, die zich dapper gedragen had,
redde zich in een sloep naar Oléron. Tegelijker lijd had er een scheepstrijd plaats, die
mede zoo ongunstig voor die van Rochelle uitviel, dat zij door het Perluis Breton de
wijk namen, nadat hunne beste schepen, door het verraad van hunnen vicé-Admiraal,
op lager wal gedreven waren.· Op een hunner schepen, nagenoeg door de bemanning
verlaten en door honderden krijgslieden van de tegenpartij beklommen, slak een der
overgeblevenen den brand in het kruit, en hel schip met al wal er op was, sprong in
de lucht, het Hollandsche schip van kapitein cooraiAKS en nog drie,Fransche schepen
in zijnen ondergang medeslepend. Aan de soldalen en inwoners van Ré werd genade ge-
schenken mei vergunning om zich, onder belofte van in geen zes maanden de wapenen
legen den Koning te dragen, te begeven wervvaaris zij wilden, mits niet naar Oléron,
dal mitsdien levens in 's Konings macht kwam, en vanwaar soubise zich dan ook ver-
wijderde met al de schepen, die hij hereenigen kon. Vrijheid van godsdienst bleef aan
de overwonnenen verzekerd volgens de edikten
Na deze ontmoeting bleef Rochelle door de vereenigde scheepsmacht geblokkeerd.
Maar hautain begon dadelijk van terugkeren naar het vaderland Ie spreken, om, zeide en verlangt met
hij, zijne vloot van levensmiddelen en de noodige herstellingen Ie voorzien, waartoe hij ^^ keren,
alleen daar voldoende gelegenheid zeide te hebben. Eerst daarna zou hij bereid zijn
lot den locht naar Genua, waarop de Gezant van Savoye reeds aandrong. De Admiraal
vreesde, dat hij anders nog verder lol tuchtiging der ongelukkige Gereformeerden gebruikt
zou worden Zijne eer was, docht hem, ihans hersteld, en meer kon de Koning
waarlijk niet vergen, dan nu reeds door Nederlanders legen eene Gerefomieerde Stad
geschied was, die aan hun voorbeeld het denkbeeld en de kracht ontleend had om zich
vrij te willen maken.
Met het verlangen van den Nederlaudschen Admiraal verdroeg zich 's Konings voorne-
men in geenen deele. Van den indruk der behaalde zege gebruik makend, had hij een
— _ ^
' Verslag vao een ooggctuijjge in BcgisL v. Brieven enz. uit FranAr. f. 658—661. v. usselstew ,
p. 87—ÜO. Aitsema, p. 427, 428.
2 Brief Tan hautain, aldaar f. 639 v. en 640. Brief van ιανοεπακ, v. d. 9 Octobcr, 1625.
ίΠ Deel. 4 Stuk. H
-ocr page 82-:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1025— besluit ontlokt aan de aanzienlijksleij des Rijks, liet Parlement van Parijs en de
1637.
Geestelijkheid 5 welken hij de vraag van oorlog of vrede had voorgelegd. Volgens
het gevoelen dier Vergadering zou Zijne Majesteit den oorlog binnen en buiten het
Rijk voortzetten, waartoe hem toegestaan werd aanmerkelijke.geldsommen te heffen.
Dus konden die van Rochelle thans de voorwaarden niet verkrijgen, welke hun
vroeger waren gegund; de strijd tegen hen zou tot hunne onvoorwaardelijke onderwer-
ping toe worden voortgezet, en daartoe wenschle de Koning hautains vloot nog eenigen
lijd ten zijnen dienste te mogen houden of daarvan ten minste een zes- of zevental
schepen te koopen. Niets schoot den benarden Hugenoten over, dan Engeland en die-
zelfde Staten, wier scheepsmacht hen zoo gevoelig getroffen had, om hunne voorspraak
bij den onverbiddelijken Koning te smeeken. Op hun gebed zond lawgerak zijnen
secretaris naar 's Hage, ten einde hunne zaak te bepleiten en de terugroeping der
vloot te bewerken
Doch de mogelijkheid om ons eenigzins vrij tegenover Frankrijk te gedragen, zou
zich niet opdoen, voordat de eenstemmigheid tussclien Frankrijk en Engeland eeniger-
I male verbroken zou zijn. Laten wij zien, hoedanig, sedert da terugkomst van het
Gezantschap in den zomer van het jaar 1624, ^ onze betrekkingen waren mei dit
laatste Rijk.
Groot-Brilannië koos van toen aan met der daad partij, om fredeuik V met geweld
van wapenen weder in het bezit van de Palts te doen stellen. Daartoe ontzag jacobus
zich niet eenen algemeenen oorlog in Duitschland op te stoken. Het scheen slechts de
vraag, wie der beide Noordsche Koningen, die van Denemarken of van Zweden^ over-
gehaald zou worden om zich, aan het hoofd eener legermacht, in de Duitsche zaken te
Oudcrhaiulc- mengen. Toen onze buitengewone Gezanten nog te Londen waren, vernamen zij, dal
AMSTRUDTER, die van 's Konings wege mei eene bijzondere zending naar Denemarken
vertrok, krachtige taal tegen 's Konings zwager, ghristiaan IV, zou voeren, en verkla-
ren, dat, zoo hij thans geen partij trok, jacobus en de Prins van Wales zich toi Zwe-
den zouden wenden. Om Koning CHRiSTiAAii te minder te doen aarzelen, mocht de
Gezant hem verzekeren, dat Engeland binnen een half jaar mede de wapenen zou op-
genomen hebben Amstrudter kreeg in last de reize over 'ä Gravenhage te nemen,
en volkomen opening te doen van hetgeen hij in Denemarken te handelen had om den
Koning tot eenen stap te bewegen, tot welken hij reeds in 1621 op aanmaning van
den Prins van Oranje ooren scheen te hebben Ook de Keurvorsten van Saksen en
nemarken.
' Br. van langerak v. d. 8 Oclob. 1625. 2 ζ,,β hiervoor, bl. 9—23.
3 Zie het Rapport, aangehaald hiervoor hl. 10.
4 Zie hiervoor, D. Ilï, St. III, bl. 589 en volijg.
-ocr page 83-DES VADERLANDS. 83
Brandenburg zou amstrudter bezoeken. —Zijne mededeelingen beanlvvoordden de Slaten 1025—
1627·
mei de verklaring, dat zij tot jacobus plannen volgaarne met al hun vermogen zouden
medewerken. Den Prins gaven zij volmacht» om, in vereeniging met eenige Heren ter
zijner keuze, in deze zaak besluiten te nemen, mits het Land, zonder nadere raadple-
ging met Hun Hoog Mögenden, tot niets verbindende, en met brieven aan de Noord- ν
sehe Koningen, aan den Keurvorst van Brandenburg en de Vorsten en Sleden van den
Nedersaksischen Kreis poogden zij amstrudters gezantschap te ondersteunen Zoo
scheen niets meer te ontbreken aan de vervulling van den wensch, dat Engeland zich
bij den oorlog, dien wij te voeren hadden, zoo verklaarde, dat ons daardoor eenige ver-
lichting mocht ten deel vallen. Maar altijd was er nog eene zeer gewichtige zaak tusschen De znak vaa
de Engelschen en onze kooplieden Ie vereffenen. Zoolang de gemoederen in Engeland
verstoord over het gebeurde te Amboina niet waren nedergezet, bestond er een mid-
del , dat de parlij, die de tegenwoordig heerschende richting tegenwerkte, gebruiken
kon om den Koning en de gemeente tegen de Nederlanders op te zeilen en huiverig te
maken van eene staatkunde, welke de strekking had om de Vereenigde Provinciën uit
den nood te redden. De Koning bleef by zijne verklaring, dat, zoo de Staten zonder
nader aanzoek hem geene voldoening gaven, hij zijnen onderdanen zelf"recht zou ver-
schaffen, Dus drongen de Slaten er bij de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie
op aan, dat zij afgevaardigden naar 's Ilage zouden zenden om te beramen wal in
deze zaak Ie doen. Hierop verschenen de Heren Hendrik brouwer, Bewindhebber, en
WILLEM LOREEL, advokaat der Compagnie, die verklaarden, dat zij, na berichten van
van speult, den Goeverneur van Amboina^ en van carpentier, den Goeverneur-Gene-
raal, ingewonnen te hebben, de klachten der Engelschen met een eenvoudig verhaal
van het gebeurde dachten te wederleggen. Zoo zeker waren zij van hunne zaak. In
Engeland, daarentegen, hield men zich overtuigd, dat de Hollanders onverantwoordelijk
wreed waren te werk gegaan, en dat de slachtoffers onrechtvaardig veroordeeld ΛvaΓcn:
immers hadden zij, zeide men, na de gruwzame marteling hunne bekentenis herroepen.
Daarbij, de Koning was verontwaardigd, dat de Staten nog niets tot zijne voldoening ge-
daan hadden. Als zoodanig wilde Hun Hoog Mögenden de toezending doen strekken van
de oorspronkelijke berichten, bij de Compagnie uit de Oost-Indiën oniyoji^cn. Deze diende
de Koning ten minste af te wachten, en werkelijk verklaarde jacobus zich daartoe ge-
zind, mits zijn geduld niet langer op de proef werd gesteld, dan tot den Augus- Termijn door
tus: was deze termijn verstreken, en waren dan tevens de Engelsche Groenlandsvaarders
niet voldaan, zoo zou hij zich lot eenen maatregel van wedervergelding gerechtigd voldoeniugteont-
achten, die in het aanhouden van alle Nederlandsche schepen bestaan zou. Intusschen
begrepen de Stalen, dat de zaak met de mededeeling van de bewuste stukken aan den
' ResoL Stat.-Gen. 5, 6 Julij, 1624. 2 Zie liiervoor, LI. 19, 20,
11 ♦
-ocr page 84-84 ALGEMEENE GESCHIEDENIS χ
_j_
1625— Koning niet afgedaan zou zijn, en dat men er toe zou moeten OYergaanden Goeverneur
1627.
en Raden van Amboinci herwaarts lot verantwoording te ontbieden. Dit denkbeeld vond
geen bijval bij de Bewindhebbers, die beweerden, dat niemand zich voortaan de be-
trekking van Raad van Indi'é zou laten welgevallen, als men voor zoo iels bloot stond,
Cauleton bc-Tegen dat de 22ste Augustus naderde, begon CARLETOjf op ontvangen uitdrukkelijken last
™e°^zLk^^^^^ moeijen. Hij vond daartoe aanleiding in een geschrift alhier uitgekomen
onder den titel: Waarachtig verhaal van de tijding gekomen uit Oost-Indië, aangaande de
zamenzwering, ontdekt in de eilanden vanAmboina^, hetwelk-hij lasterlijk oordeelde en
welks drukker en auteur hij vervolgd wilde hebben. Bij de klachten, thans door hem
voor de Slaten-Generaal aangeheven, riep hij den naam van God in, die het slorten van
onschuldig bloed wreekte, en hij gewaagde van de onderdanen des Konings, die om ^γraak
schreeu\Yden over den gruwelijken dood hunner verwanten, vrienden en landgenooten.
AVel kon hij niet ontkennen, dat er eenige grond voor de gestrengheid der Hollanders
geweest was; maar, zeide hij, om ijdele taal en onuitvoerbare plannen mocht men
iemand niet op de pijnbank bréngen en met den dood slrafTen. Zulks, voegde hij er
bij, was allerminst de gewoonte der Nederlanders. Eindelijk, dus besloot hij, de han-
delwijze van den Raad van Amboina druiste in legen het Traktaat van vereeniging,
waarbij bepaald was, dat zulke zaken voor den Raad van Defensie, en als deze niet
beslissen kon, voor den Koning en de Staten moesten komen. — Op zulke taal moest
van deze zijde iels meer afdoends geschieden. Niet alleen loofden de Staten prijzen uit
voor den aanbrenger van de handdadigen lot de uitgave van het gewraakte geschrift;
maar zij gaven den Gezant eene schriftelijke verklaring, dat als de zaak werkelijk be-
vonden werd zich te hebben toegedragen gelijk de Engelschen beweerden, zij de schul-
dige Indische ambtenaren straffen zouden. Tevens verzochten zij, dat de Koning zelf
personen mocht aanwijzen, die in de Oost het gebeurde nader zouden onderzoeken.
Deze inwilliging werd door carleton hoogst onheusch opgenomen. Wie zou, zeide
hij, zich in de klaauwen van zulke wreedaards willen werpen, om de zaak op de plaats
zelve te gaan onderzoeken? En hij verdubbelde de heftigheid zijner redenen. Juist was
het Traktaat, den J^jjy j^gj Engeland gesloten, goedgekeurd. Welnu, verklaarde
de Gezant, de nieuwe alliantie liep bij deze aangelegenheid gevaar. De Koning zou om
wraak Ie nemen, voor niets terugdeinzen. Er was geen nader onderzoek meer noodig, dan
naar den graad van de strafbaarheid der verschillende medeplichtigen aan de veroordeeling
der Engelschen. — Het was duidelijk, dat zulke bewoordingen en bedreigingen den Ge-
zant waren ingegeven door den invloed van personen, die de alliantie met de AecieriaHi/eM
gaarne verbroken zagen en den sedert bugkingiiams terugkomst uit Spanje ingeslagen weg
1 Zie Eiblioth. v. Pamßetlcn enz. door P. A. Tide, verzamel, v. Fred. Muller, IV Stuk,
-ocr page 85-DES VADERLANDS. 41
weder verlaten wenschten le zien. Dien invloed vrij spel te laten, verkozen de Holland-
sclie Staatslieden niet, en zij namen van nu aan eene krachtige houding aan, len einde
te beletten, dat de eendracht der beide Landen in het staatkundige schipbreuk leed
wegens eene gebeurtenis, waarvoor in allen gevalle de Staten niet aansprakelijk waren, en
die de Bestuurders der Handelsmaatschappij moesten weten te verantwoorden. Op zulk eene
wijze zouden zij tevens het ongenoegen der andere Provinciën voorkomen, die zich om de
Compagnie in geene moeijelijkheden met Engeland gewikkeld wenschten te zien. Toen der-
halve GARLETON Verklaard had, dat de Koning met hetgeen hem den Augustus was
medegedeeld, niet vóldaan was, en tot de uitvoering van zijn besluit zou overgaan , zoo hem
geene gijzelaars gezonden werden ten waarborg dat er recht zou worden gedaan, kwamen de
Gedeputeerden van Holland in de Staten-Generaal met het advies voor den dag, dal De Slateu vau
men de Engelschen, bij de verdere behandeling van deze zaak, zou doen gevoelen, S^'^'niln^"^ hem
dat de Staten geen strafschuldige misdadigers waren, maar met den Koning rechters over
hunne en zijne onderdanen, en toen carleton alweder de oude klachten herhaalde,
stelden zij voor, die klachten aan de Bewindhebbers der Compagnie te zenden, opdat
zij zich daarop rechtvaardigen-mochten, en van Avege Hun Hoog Mögenden den Ambas-
sadeur aan te zeggen, dat »deze Staat niet verdiend had, dat hij, zonder eenigcn last
van Zijne Majesteit, zulke scherpe woorden en zoo hooge dreigementen gebruikte," en
hem te vermanen, dat »hij den Staat in zijne proposities, aan de Generaliteit gericht,
niet anders had te bejegenen, dan het behoorde." Na eenige aarzeling vereenigden zich
de Staten-Gerieraal met dit waardig advies van Holland. Slechts droegen zij den Heren
op (en het waren van de aanzienlijksten, met name de Graaf van Kuilenburg, noord-
wijk, sommelsdijk en joaghimi), dc boodschap op de beleefdste wijze in le kleeden.
Dus toegesproken, stemde carleton zijnen toon aanmerkelijk lager. Zijne propositie,
zeide hij, was eeniglijk voortgesproten uit den ijver en de genegenheid, welke hij den
welstand dezer Landen toedroeg. Geenerlei dreigement had hy daarmede bedoeld.
Slechts had hij willen waarschuwen voor de groote zwarigheden, die hij vooruitzag.
Reeds had zich in Engeland een Committé gevormd, dat zich ten doel stelde den Ko-
ning en zijnen onderdanen voldoening te verschaffen. De overwegingen van dit Com-
mitté zouden voor het Parlement gebracht worden en alle kans hebben van aldaar
aannemelijk geacht te worden. De Koning verlangde niets liever, dan dal hem een
middel gegeven werd om de drift zijner onderdanen neder te zetten. Zulk een middel
was gevonden, als Hun Hoog Mögenden den reeds door hem gedanen voorslag aannamen,
dien hij intusschen aanmerkelijk zachter inkleedde. — Met deze verklaring, die eeniger-
mate eene herroeping hceten mocht, konden de Staten zich voorshands tevredenstellen.
Middelerwijl verzuimden zij niet, de Bewindhebbers aan te sporen, de zaak alsnu ernstig
ter liarle te nemen. Er waren sedert met le huis gekomen schepen nadere berichten uit
de Oost aangebracht. Door deze en tevens door het verhoor, dat zij den Heer marschalk
1625—
1627.
:>8 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1625— afnamen, die als Raad van Amboina OYcr de veroordeeling geslaan had, zagen zich de
Zevenlienen in slaat gesleld, de volle waarheid Ie kennen en (docht hun) zich nog beier
Ie verantwoorden. Maar de omstandigheid dat marschalk niet als een gevangen man be-
handeld noch dadelyk geslraft werd, gaf in Engeland ergernis. Niet genoegzaam op de
uitwerking rekenend, welke de nadere rechtvaardiging der Compagnie, aan carleton
overhandigd, hebben zou, noodigden de Staten de Bewindhebbers uit, marschalk en
met hem houtman, gewezen Goeverneur, naar 's Ilage te zenden, om aldaar gehoord te
Maatregelen worden. Voordat aan dit verzoek voldaan was, waren er alreeds voorloopig maatregelen
wedervergelding in Engeland genomen tegen de goederen, aan de Nederlandsche
eT'^plannen^van Com.pagnie toekomende, waarbij het ons als eene proeve van gematigdheid werd toe-
scheiding tus- rrerekend, dat de Koninff de zaken der Compagnie niet vermengde met die van dezen
sehen de beide ^ ' ^ i ο ö
Conipagiiiën, Slaat. Maar bij die maatregelen van geweld bleef het niet. De Engelsche Compagnie
verlangde voor hare kooplieden en beambten vrijheid om Jacalra en die plaatsen te ver-
lusten, waar zij tot dusverre »onder de wreede heerschappij der Hollanders" hadden ge-
leefd , en om zich te vestigen en forten te bouwen op plaatsen, waar de Hollanders nog
geen wezenlijk bezit hadden om er eene » voorgewende soevereiniteit" te mogen doen gelden.
Tot volvoering van dit voornemen waren reeds allerlei benoodigdheden en ambtenaren
en ambachtslieden uit Engeland naar de Oost-Indië gezonden. — Ziedaar een verzoek,
dat de Kamer van Amsterdam niet zonder reden van groot aanbelang noemde, vcrmils
het, zeide zij, naar scheiding zweemde. Werkelijk, ware het toegestaan of het plan
zonder toestemming ten uitvoer gebracht, het Traktaat van vereeniging ware verscheurd
en de Engelschen hadden nevens ons gebied in de Oost eene eigen heerschappij opge-
richt, met alle middelen van verdediging en aanval toegerust.·
Ook de nadere rechtvaardiging en de becedigde verklaring van marschalk voldeden
den Koning niet. Integendeel hij bleef er steeds op aandringen, dat deze in plaats van
op vrije voeten te blijven, als een misdadiger zou behandeld worden, en als een die
onder den dekmantel der Justitie verscheidene menschen onschuldig ter dood had helpen
brengen. Ten einde die vertoogen niet geheel en al in den wind te slaan, benoemden de
Staten eenige Gecommitteerden om marschalk te verhooren, en toen dit geschied was,
lieten zij hem niet gaan, dan onder plechtige belofte, dat hij ten allen tijde gereed zou
slaan om op de eerste aanmaning terug te komen. Met dit al werden de vertoogen van
Engelands zijde zwakker i: het schijnt, dat men de rechtmatigheid van de gestreng-
heid der Hollanders was beginnen in te zien, en begreep dat men hun Rijk in Indië
evenmin met oneerlijke als met eerlijke wapenen zou kunnen omverwerpen: vandaar
1 Resol. Stat.-Gen. 6, 16, 18, 27, 29, 31 Julijj 1, 3, 7, 8, 16, 17, 18, 22, 23, 24,
29 Aug.j 9, 10, 17, 18, 20, 21, 25, 28, 30 Scpt; 12, 24, 30 Oct.; 2, 5, 7, 9, 10,12,15,
23, 26 Nov.; 7, 13 Dcc. 1624.
DES VADERLANDS. 41
die uiterste Toorslagen ταη eene ^γerkelίjke scheiding. Voor het overige bleef nu al- l(}2ó—
thans, bij de toenemende zwakheid van jagobus en de naauwer aansluiting van En-
geland aan Frankrijk, de staatkunde vrij van den invloed, dien het onvereffend geschil
anders had kunnen hebben. Zelfs liet de Koning zich de voor de Spanjaarden Afloop van de
verderfelijke ontknoping ^γelgeyallen, die de zaak der te Duins door onze schepen ge- kerkers, te Λκ?«^
blokkeerde Duinkerkers bekwam l. Een der vier bezet gehouden vijandelijke bodems
was het ontkomen; maar een ander was, na zeer geteisterd te zijn, in behouden liaven
verongelukt en de twee overige door twee van onze kapiteins in den grond geschoten
Zoo werden dan ook de diplomatische betrekkingen door den dood van garon die den
llden December (1624) overleed, niet afgebroken, zonder dat de Staten zoo spoedig
mogelijk in de benoeming van eenen opvolger voorzagen. De persoon, wien de zoo ge-
wichtige bediening werd opgedragen, was de Zeeuwsche Staatsman joagihmi. Holland joachiui wordt
hield hare bekrachtiging dezer keuze nog een weinig op door de verhooging van het f^^g^r^teio^rfel
traktement des Ambassadeurs te Londen van 8000 op 9000 gulden ^ in bedenking te
I houden, maar verzette zich weldra niet langer Ook was het weder wenschelijker dan
I ooit, dat de geschillen door eenen .man van verstand en gezag te werden ter hand
genomen. Ziende, dat men het in de byzondere zaak van Anihoina moeijelijk zou Grieven van
kunnen winnen, maakten de Engelschen thans den ganschen geest van het Nederland- de^gewezenG^e-
sehe beheer in Indië tot het voorwerp van hun beklag. Die geest was verligchamelijkt ^®™^'^^··®'^"«™"^
geweest in jan Pieterszoon koen, onlangs van daar in het moederland teruggekeerd.
Koen derhalve werd het doelwit van de aantijgingen der Engelschen. Zij wenschten te
verhoeden, dat hij ooit weder in die hooge betrekking van Goeverneur-Generaal door
de Oost-Indische Compagnie gebruikt werd, wel beseffende, dat in dit geval hetNeder-
landsch gezag den hunnen te sterk zou zijn. Den Februarij (1625) leverde
carleton een vertoog in tegen koen, ten bewijze dat hij in 1619 het Traktaat open- ^
baarlijk had geschonden, en derhalve volgens dal Traktaat zelve moest gestraft worden.
Om den schijn niet op zich te laden, alsof men de zaak van Amhoina opgaf, beklaagde
carleton zich bij deze gelegenheid weder, dat men marschalk alle vryheid gunde en
dat hij daarvan gebruik maakte ora zich zeer hatelijk over de Engelschen uit te laten.
Trouwens het volk te Londen had de terechtstelling der Engelschen door de Hollanders
in de Oost niet vergeten. Integendeel den Maart vonden de Hollandsche Gedepu-
teerden reden om ter Generaliteit te verklaren, dat de gemoederen steeds bitterder
' Zie hiervoor, hl 18, li). 2 fi^g^i^ StaL-Gen. 23 Oct. 1024. v. d. Capellen, I, bl. 320, 321.
3 Waarmede deze jaarwedde met die van den Gezant te Parijs gelijk geeteld werd. Van nu
aan kreeg berck te Venetië ook 9000 gulden.
^ Resol. Slat.-Gen. 27 Deo. 1024. 1, 10, 17 Jan.; 1, 8, 20 Maart, 1625.
-ocr page 88-■
88 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625_ werden, en die zaak op den kansel ter sprake werd gebracht en in de schouwburgen len
1 O 7
looneele gevoerd. Bovendien werd de gemeente door schotschriften en prenten, die het
gebeurde levendig poogden voor te stellen, opgezet i. Ten einde die blinde drift niet
tot nog gevaarlijker uitbarsUug te brengen, waren de Staten geneigd tot eenige inwilliging
te komen. Zij gaven marschalk te Delft huis-arrest en maakten met den Burgemeester
VAN DER GOES van dcze stad de afspraak, dat men hem voor de leus onder het toezicht
van eenen stadsbode zou stellen. Daarenboven zochten zij koews vertrek naar Oosl-
Indië op te houden, en schreven hem aan, dat hij niet van hier zou gaan zonder nader
order Met te meer schijn van redelykheid kon men dit vorderen, omdat koen ook
hier te lande en wel van de aandeelhouders der Compagnie zelve klachten tegen zich
had uitgelokt. De vrijzinnige handelspolitiek had in hem eenen voorstander, en daaraan
weet men, dat er onlangs van Avege de kamer van Delft een schip op vrijen handel
naar de Oosl-rlndiö was vertrokken, Hoe het zij, de Bewindhebbers meenden niets ern-
stigs meer van Engelands zijde te duchten te hebben, toen in de maand April de tij^
ding gekomen was van Koning jacobus dood. Aan zijne ingewortelde Spaanschgezindheid
had men de hatelijke beoordeeling geweten, aan welke de Nederlanders van zijne zijde
het voorwerp waren. Doch al was er met het overlyden van dien Vorst tijdelijk een
struikelblok voor buckinghams drijven uit den weg geruimd, de weerzin der Engelsche
natie had dieper wortels. Ook karel I begreep de zaak van Amboina niet gewonnen
te kunnen geven. Bij het naderen van den dood des ouden Konings was men er een
oogenblik op gedacht carleton van hier terug te roepen, hetgeen den Staten Avaarlijk
niet onaangenaam zou geweest zijn; want die Gezant kon hier onmogelijk meer achting
en liefde genieten, dan hij verdiende, en dat was luttel; maar spoedig kwam men
van dat denkbeeld terug, en na 's Konings overlijden werd carleton in zijne betrek-
• king bevestigd en hem de last opgedragen om te verklaren, dat de nieuwe Vorst
zich niet minder gezind zou betoonen om de rechten zijner onderdanen tegen aanmatig
ging te handhaven
Intusschen was amstrudter op de terugreize van zijne zending te Hage aangekomen,
en met vereenigde krachtsinspanning schenen Engeland en de Republiek thans ook
legen Spanje oorlog te zullen voeren. De zaken in het Noorden waren naar wensch
geschikt.
Betrekkingeu Koning van Zweden, die als de handhaver was opgetreden van die belangen in
tusschen Ztveden. BuUschland, welke de Republiek der Vereenigde Provinciën sedert 1621 aldaar min of
en Denemarken. , , . vi 1 . · i ιντ i 1
meer had prijs gegeven, moest zich, toen de keizerlijke legers in het Noorden van het
1 Rcsol Stat.-Gon. 28 Febr.; 8, 12, 13 Maart, 1625.
2 Resol Stal.-Gen. 4, 5, 17, 27, 29 April, 1625. ^ Resol Slal.-Gen. 17 April, 1625-
-ocr page 89-1625—
1627.
DES VADERLANDS.
Rijk waren doorgedrongen, geroepen achtende orde, de zedelijkheid, de nijverheid en de
Gereformeerde Godsdienst Ie beschermen. Deze rol kon hij niet op zich nemen zonder
grootelijks den naijver van den Koning van Denemarken op te wekken, die juist door
den voortgang der Keizerlijke wapenen, door welken gustaaf adolf zijnen moed ge-
prikkeld voelde, was afgeschrikt van de taak, die hem bepaaldelijk door den afgevaar-
digde van den Prins van Oranje was aanbevolen. Bij de kwaadwillige stemming van
ghristiaan ÏV ten zijnen aanzien was het voor gustaaf adolf niet raadzaam zich aan
hel hoofd eener krijgsmacht in de Duitsche zaken te steken: immers zou hij eenen
mededinger, ja bijna eenen vijand in den rug hebben gelaten. Van het plan derhalve,
hetwelk hij in 1624 had om zich door Polen eenen weg naar ÄVe^je te banen, Bohemen
weder in opstand te brengen en den Keizer aan te tasten, moest hij afzien. Hij maakte
vrede met Polen en trok met zijne krijgsmacht naar de grenzen van Denemarken om
GHRISTIAAN rekenschap te vragen van zijne gezindheid en vergoeding voor de schade,
hem toegebracht tijdens den oorlog, dien hij met MoscimÜ en Polen had gevoerd i.
Bij deze omstandigheden verkeerde de Koning van Denemarken in genoegzaam on-
weerbaren toestand, toen hem van de zijde van Engeland die dringende aanzoeken
gedaan werden om thans ten minste de partij van de Gereformeerden in Duitschland c.n
van den onttroonden Keurvorst van de Palts op zich te nemen. Het spreekt van zelf,
dal degene, die hem zulk een voorstel deed, zich verbond om den twist, welke er tus-
schen hem en den Koning van Zweden bestond, bij te leggen, opdat hij van deze zijde
gerust zijn Rijk tegen het Noorden ongedekt mocht kunnen laten. Ten einde den
Koning van Zweden een weinig aan de verplichtingen te herinneren, die hij -nog te ver-
vullen had voordat hij aan eigen oorlogsplannen dacht, en hem te doen gevoelen, dat
hij in het belang der groote zaak zou moeten beginnen om volgens de verdragen onzen
Slaat in zynen slrijd rechtstreeks te hulp te komen, werd rutgers, 'sKonings zaakge-
lastigde te 'ä Gravenhage, sedert het najaar van 1624 weder herhaaldelijk aangemaand,
om bij zynen Meester op de aflossing van zijne schuld en op het verleenen van het bij
traktaat bedongen »secours" aan te dringen 3. De eerste maal antwoordde rutgers
met de mededeeling, dat de vrede tusschen Zweden en Denemarken beklonken was 3
Inderdaad, dat hij den Koning van Denemarken door eene vredelieveude gezindheid de
handen ruim liet om te doen wat Engeland van hem eischte en de Staten zich jegens
Engeland verbonden hadden mede te bevorderen, was het beste raiddel om van de
lastige aanmaningen van Hun Hoog Mögenden verschoond te blijven. — In Maart 162J5
was eindelijk het doel der Engelsche vertoogen bereikt, christiaait IV had zich, om
door zijnen mededinger in het Noorden niet overvleugeld te worden, als het ware ge-
' V. D, capellen, hl. 286.
3 Resol Staf.-Gen. 18 Oct. 1Ö24.
III Deel. 4 Stuk.
2 Resol. Stat.-Gen. 16 Oct., 1624. 18 FeBr. 1625,
η
90 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— noodzaakt gezien om zijne plannen van 1G21 met veel ongunstiger kansen te gaan
uitvoeren. Met dit bericht kwam amstrüdter den April te 's Gravenhaae, en de
DeKoaingvan _ .
Denemarhen be-giaten waren er zoo mede ingenomen, dat zij hem, als had hij hunne zaken behartigd,
in^ ^iDuitschiandmQi een gouden kelen vereerden. Trouwens, nu de Koning van Zweden van zijne
( ce e nemeu. j^fx^g^ niet alleen de Koning van Denemarken zonder wantrouwen zijne
wapenen zuidwaarts wenden; maar zou gustaaf adolf wellicht niet ongaarne van zijn wer-
keloos leger de 4000 man ten onzen behoeve afslaan, tot wier levering hij bij het verdrag
gehouden was. In dezen zin werd hem werkelijk in dezen tijd door de Staten geschre-
ven Doch dit was slechts eene bijzaak. Het voornaamsle was, dat de Koning van
Déncmarken thans volkomen' trad in het spoor, hetwelk de Prins van Oranje in 1621
voor hem gebaand had. In dezen slaat van zaken begreep men den toen afgebroken
draad weder te moeten aanknopen, en vosbergen , welke in dien tijd de onderhandelingen
gevoerd had, werd weder naar i)e?iemar/i;e?^,gezonden, om allen twijfel nopens de be-
doelingen zoo van Zweden als van onze Republiek uit 'sKonings hart weg Ie nemen.
VOSBERGENS taak was tegelyk al de Vorsten en Sleden in Noord-Duilschland tot een
werkdadig aandeel in den ontworpen kruistocht tegen den Keizer te stemmen Meer
evenwel konden de Staten voor het oogenblik niet voor ghristiaan doen. De Koning
van Engeland, die er sterk op aangedrongen had, dat zij een hulpkorps van ruiters en
voetvolk naar Denemarken zouden zenden, begreep zelf de veiligheid van hunne ver-
ontschuldiging, en nam er genoegen mede, dat men allen stofielijken bijstand bepaalde
bij het leenen van eenig geschut Immers ook van Zweden hadden wij geen hulp-
troepen te 'wachten. De Koning schreef, dat hij de 4000 man terug zou houden, daar
hem verzekerd was, dat Hun Hoog Mögenden ze wel wilden missen, zoo Zyne Majesteit
zich de zaak der Godsdienst in Duitschland aantrok
Mgeland wil Het werkdadig deel, dat Denemarken aan den oorlog zou nemen, maakle Enge-
ËigclschreT'Ne- ^^^^^ slouler, en deze Mogendheid was er op bedacht eene vloot in zee te brengen
uiiTusten^^^ Nederlandsche scheepsmacht vereenigd, gemeenschappelijk op te treden.
Daarloe was de Ridder st. leger in de maand April (1625) te 'ä Gravenhage ge-
komen. Aanvankelijk werd de zaak zeer geheim behandeld. Maar na des ouden Ko-
nings dood kwam men er rond vooruit, dat de Staten waren aangezocht en goed-
gevonden hadden, een twintigtal schepen bij eene Engelsche vloot van meer dan
tachtig zeilen te voegen. Tegelijk was er sprake van een offensief en defensief
* verbond met Engeland te sluiten en van een buitengewoon Gezantschap derwaarts
te zenden om deze allianlie te bevorderen, en tevens den Koning met zijne troons-
2 Resol. Stat.-Gen. 5, 11 April; 2, 7 Mei, 1625.
^ Resol Stat.-Gen. 26 Junij, 1625.
» Rcsol Stat.-Gen. 3 Apr., 1625.
3 Resol Stat.-Gen.'29 Mei, 1625.
DES VADERLANDS. 12l>
beklimming geluk te wensclicn Deze zaak Merd bepaaldelijk door de Provincie 1625—
Holland en de Stad Amsterdam gedreven. Maar zij vond in den Prins geen voor- Prinseu ge-
slander. Gingen die plannen van Engeland door, dan werd de oorlog eerst
algemeen; de Republiek vond zich daarbij aan de zijde van Engeland medegesleept tot «auuwe aanslui-
ting aan Enge-
nieuwe vijandelijkheden tegen Spanje, en 's Prinsen hoop om zich met deze laatste land. Hij blyft
Mogendheid te verstaan en zoodoende eene verzekerde betrekking te bekomen, was ver- |ing met^sjXv.
ijdeld. Hij was ook na den val van Breda alles behalve oorlogzuchtig gestemd. — De
Hertog van PaUs-Neuburg, wiens begeerte om eindelijk in het gerust bezit van zijn
aandeel aan de Guliksche erfenis te komen, hem naar vrede deed verlangen, en die
zich tot bemiddelaar tusschen de beide partijen geroepen achtte, beijverde zich
zeer om aan een ontwerp van schikking met den Keurvorst van Brandenburg y in 1624
door bemiddeling van den Graaf van scinA'-ARTSENBERG tot stand gebracht ^^ gevolg
Ie doen geven. Hij had te Madrid bewerkt, dat aan de Infante volmacht verstrekt was
om dat verdrag goed te keuren en voor zooveel hare partij betrof, ten uitvoer te leg-
gen. Daarna had hij zich naar Parijs begeven, om de Koningen van Frankrijk en
Engeland tot de uitvoering van dat verdrag te verbinden, waarvan het gevolg zou
zijn, dat de Spaansche en de Staatsche troepen het Duitsche grondgebied zouden ruimen
Hierop nu kwam hij bij den Prins van Oranje in het leger bij Breda, en hij vond in dezen
Vorst een voorstander van zijn plan Voorwaar wel een bewijs, dat de Prins geenszins
op de voortzetting, veel min op de dubbel krachtige hervatting van den oorlog bedacht
was; anders zou hij de krijgskundige posten, die de Nederlandsche troepen in Duitsch-
land bezetten, ongaarne prijs gegeven hebben willen zien. Wat men in dezen tijd van
Prins Hendrik hooixle, waren voorslagen lot hel verleenen van aden van neutraliteit en
het slechten van vestingwerken. Zoo wenschle hij, dat men zich met de tegenpartij zou
verstaan om lot de onzijdigverklaring van Goch en Zevenbergen ^ over Ie gaan, ja hij
was niet vreemd van het denkbeeld om Steenbergen te ontmantelen Er heerschte
groote sterfte in het leger; maar de Prins wendde geene poging aan om de leemten aan-
gevuld te krijgen: slechts sprak hij van het opbreken van het veldleger, len einde de
troepen in de grensvestingen te verplegen Marqüette en smeltsing bleven bij den
Prins in aanzien, en werden door hem begunstigd Hij vond er geen bezwaar in, den
Koning van Denemarken bij de hem geleende kanonnen, bovendien ingenieurs en kanon-
niers af to staan, en hadden de Staten dit niet ongeraden gevonden, het >vare geschied
i.f
I«
1-3
d
92
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Gezanteu
Engeland'
noemd.
1025— Hud de Spaansclie Gezant gondomar, door zijne bemoeijingen in Frankrijk, door den
Pauselijken Legaat ondersteund, de oorlog kunnen bezweren, en door bevrediging van
KARELS eisclien ten aanzien van de Palis de uitrusting der Engelsclie vloot kunnen ver-
hoeden het ware onzen Prins volkomen naar den zin geweest. Geen wonder, dat
van 's Prinsen vredelievende stemming iets in Frankrijk uitlekte. CnaxiLLON kwam her-
waarts om teweeg te brengen, dat eenig wapenfeit de geruchten van onzen verslapten
ijver mocht wederspreken en toen nu Breda yydLS gevallen, was de meening, tot in
Venetië toe, algemeen, dat de oorlog tusschen de Nederlanders en Spanje ten einde was
Onze Gezant in Frankrijk had al zijne welsprekendheid noodig om de geruchten te
loochenen, dat er een Bestand tusschen de Staten en de Infante op handen was. Deze
Vorstin, zoo verhaalde men te Parijs, had den Prins door brieven tot goede diensten
willen bewegen — Maar het kwam geenszins met Hollands bedoelingen overeen om uit
Spanjes hand eenen Vorst, al was die Vorst ook de Prins van Oranje, en misschien een
deel van Zuidelijk A'ßi/cr/ant/ en daarmede een gevaarlijke mededinging binnenlands, aan
te nemen. Dus was deze Provincie van harte geneigd bugkingham en den jongen Koning
in hunne oorlogzuchtige voornemens de behulpzame hand te bieden. Een tijd lang liet
zich eenige tegenstand gelden tegen de uitvoering van hetgeen met Hollands bedoelingen
strookte. De begeerte van den Prins, dat in joaghimis Instructie de last zou vervat worden
om den nieuwen Koning geluk te wenschen, en de besluiten, door de Staten-Generaal den
gsteu en den lO'^^Mei (162ö) genomen, dat JOAcmmi alleen zou vertrekken, en dat hem
volmacht zou verstrekt worden om over een of- en defensieve alliantie te handelen, moeten
als bewijzen van dien tegenstand aangemerkt worden. Immers verviel op die wijze de zending
van het buitengewone Gezantschap, hetwelk bestemd was om voor de oogen van Europa
een onwcdersprekelijk blijk te geven, dat de Republiek besloten was, met Engeland
innig vereend te werk te gaan. Spoedig echter werd die tegenwerking overwonnen.
Men kwam in de Staten-Generaal met eene aanbeveling voor den dag van de buiten-
gewone zending. Bleef zij achterwege, zoo beweerde men, zoo zou het den schyn heb-
ben alsof de Staten zich aan 'sKonings vriendschap niet gelegen lieten liggen. Men
kon hem (dus voegde men er bij) niet minder eervol behandelen, dan indertijd jacobus I
Buitengewone en LODEwW XIII, wien men mede zoo plechtig geluk gewenscht had. En dadelijk
daarop werd met meerderheid van stemmen besloten, dat de buitengewone zending zou
doorgaan. Zes dagen later werden de personen benoemd, welke daarmede belast zouden
worden. Het waren sommelsdijk en btjrmania De eerste yerontschuldigde zich ß;
doch men nam zijne verontschuldiging niet aan. Ook zal zij niet oprecht gemeend ge-
DES VADERLANDS. ^ 95
weest zijn. Sommelsdijk was van nu aan de slaalkunde van righelieü toegedaan. Mag 1G23--
1627.
men het er voor houden, dat Frankrijks zoo fijn overlegde maatregelen, die de Staten
er toe gebracht hadden om hautain met eene vloot tegen de Hugenoten uit te zenden,
het uitwerksel geweest zijn van een raad uit Holland, zelf gegeven door iemand, met
de zaken en .personen alhier bijzonder bekend, dan was voorwaar niemand daartoe be-
kwamer dan sommelsdijk. Doch hoe dit zij, de staatkunde van kigiieheu vorderde het
krachtig optreden van Engeland, in vereeniging met de Republiek, tegen Spanje, en
lang duurde het niet, of de benoemde Gezant verklaarde zich nader. Slechts had hij
zich eerst willen overtuigen, dat hij bij het aanvaarden van die betrekking den goeden
dunk van den Prins niet verbeuren zou. Hieromtrent gerust gesteld, nam hij de be-
noeming aan
Niet alleen door schepen wenschte Engeland ondersteund te worden, maar ook door Engeland\'x&i\%i
eenige officieren en manschappen der Engelsche of Schotsche regimenten, in de dienst βοίιΤρροΓ^ϊΓΧ
onzer Republiek tot goede krijgslieden gevormd, en berekend om ongeoefende soldaten door g "^^Ι®^])® ^^^^^
i leer en voorbeeld voor te gaan. Ook tegen de vervullinff van dezen wensch had de Prins menten in Ncder-
f o o o ^ laudschfi aienst.
i allerlei bezwaren. Eerst verlangde de Koning tijdelijk de dienst van den Generaal cecil
J en van 2000 man met hunne oflicieren, wier plaatsen intusschen hier te lande onvervuld
zouden blijven. Deze vraag werd door de Staten beantwoord met de verklaring, dat men
1 slechts 10 of 12 Compagniën kon missen, en dat men verwachten moest, dat de Koning
I ze tijdens haar afzijn zou bezoldigen ^ Later werd het verlangen van Engeland nader
I omschreven. De Koning verzocht nu veertig officieren ter zijner keuze en vier of vijf
J musketiers uit elke Compagnie. Zoo was het duidelijk, dat onze Engelsche regimenten
I hunne beste manschappen zouden kwijt raken. Toch begrepen de Staten, dat men dit
I verzoek niet moest weigeren, aangezien Zijne Majesteit, daar die manschappen zijne
onderdanen waren, kon bevelen, wat hy nu verzocht. Niettemin kwam de Prins daar
tegen op: men moest, zeide hij, bij een aanbod van negen of tien Compagniën blijven,
en de keuze der officieren moest niet aan den Koning of zyne Gezanten worden over-
gelaten , en met dit advies vereenigden zich aanvankelijk de Staten Generaal Intusschen
hadden de Engelschen gehandeld, alsof hun oorspronkelijke verzoek door de Staten
reeds was toegestaan. Carleton kondigde aan, dat men hier binnen kort uil Huil 2000
man te wachten had: daarvoor, zeide hij, zouden eigenlijk 2000 man oudgedienden moeten
worden afgestaan, maar liever had men 5 man uil elke Compagnie: op deze wijze zou
het gansche bedrag der door ons te leveren soldaten nog geen öOO man beloopen, wes-
halve wij van geen overdreven eisch zouden mogen spreken. Daarentegen verzocht Zijne
Majesteit weder het gebruik, op zijne kosten, van de Compagnie karabiniers van
1 Resol Stat.-Gcn. G Junij, 1625. 2 ^esol Stat.-Gen. 29 Mei, 1C25.
RcsoL Siat.-Gcn. 7, 10 Junij, 1625.
-ocr page 94-94 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— Kapitein balfour; voorts de vergunning om eenig geschut en geNveer uit onze magazijnen
te mogen koopen, en ten slotte de dienst van eenige Nederlandsche artilleristen en ma-
trozen — Het laat zich denken, hoe den Prins deze aanzoeken zullen gesmaakt
hebben, die ons zulke opofferingen vergden ten Jbehoeve eener onderneming, welke hij
onzeker noemde hetgeen zoo veel zeggen wilde, als dat hij in de zaak niet was
ingewijd noch daarmede ingenomen. Om 's Prinsen wille hielden de Stalen hunne
weigering vol, doch zwak, en dus, dat zij al spoedig aanbiedingen deden, die nader
bij de Engelsche eischen kwamen. By zijn afscheid gaf sommelsdijk te kennen, dat
men carletons ontevredenheid diende te ontzien, en weldra kregen kakels onderhan-
delaars, ten spijt van 's Prinsen raad, nagenoeg hunnen zin Maar de invloed van
den Prins op de officieren en manschappen, op welke 's Konings keuze viel, vermocht
zoo veel, dat niet allen zich die keuze lieten welgevallen Intusschen kwamen de
2000 man uit Huil voor den BrieU^Mi, Baar de twintig schepen, welke door de Staten
aan de Engelsche vloot zouden worden toegevoegd, ook soldaten zouden voeren, zoo
werd alsnu verzocht, dat 1700 man van die 2000 op die twintig bodems zouden
worden ingescheept. In plaats der overige 500 zouden wy oudgediende korporaals en
soldaten afstaan. Deze nieuwe voorslag droeg wederom 's Prinsen goedkeuring niet weg:
éénen oudgediende tegen drie nieuwe soldaten te leveren, was, docht hem, genoeg
Doch hoe stond het intusschen met de uitrusting der bewuste twintig schepen? De
13e sclieeps- inspanning, daartoe vereischt, was niet gering. Immers was het gebleken, dat er mede
Vhamsche^ kutt ^ene geheel nieuwe organisatie vereischt werd van de scheepsmacht, welke de Vlaamsche
zen '^wlrrifbczet houdcn en de Noordzee veilig maken moest. Met de vredelievende ge-
dachten, welke den Prins in het voorjaar van 1625 vervulden, stond natuurlijk in
verband^ dat de blokkade der Zuid-Nederlandsche havens slap werd gehandhaafd. Het
was toen zoo ver gekomen, dat de Spaansche schepen de haven van Duinkerken vrijelijk
uit- en invoeren. Daarentegen werd aan de maatregelen tegen de Engelsche schepen,
Avelke die haven bezoeken wilden, de hand gehouden. Dit verdroot de Engelschen
vooral omdat zij geene verslapping van den oorlog der Republiek tegen Spanje duldden.
Dus trad garleton , den 29®*®" Mei, met eene memorie op, ^vaarbij hij over dien
staat van zaken klaagde, met het verzoek, dat de schepen van Hun Hoog Mögenden
mochten gelieven de oorlog te voeren tegen hunne vijanden en niet tegen hunne vrienden.
Het besef, dat de met nieuwe kracht aan te vangen oorlog bedrijvigheid op alle punten
vorderde, bracht te weeg, dat Holland zonder aarzelen tot herstel van de gestrengheid
» nesol Slat.-Gen. 11 Junij, 1625. = Resol. StaL-Gen. 1 Junij, 1C25.
3 Resol. Stat.-Gen. 11, 12, 16, 18, 20 Junij, 1625.
4 Resol. StaL-Gen. 25, 28 Junij, 1625. 5 Hesol. Slat.-Gen. 30 Junij; 4 Julij, 1625.
zee wordt ver
sterkt.
1C25—
1627.
DES VADERLANDS. 93
(Ier Wokkade overging. Nadat de Provinciën wakker gemaakt Avaren door hel bericht,
dat de Duinkerkers, als die dezen zomer wel 50 schepen zouden uitzenden, op het
punt stonden om meester op zee te voorden i, werden tegen de Duinkerkers maatrege-
len genomen, gepaard aan dezulke, die dienen zouden tot hesclierming der groote en
der kleine visscherij. Achttien oorlogschepen en elf jachten werden bestemd tot be-
zetting van de Vlaamsche kust; zestien schepen tot beveiliging der visscherij, en bovendien
zouden nog tien schepen, elk bemand met 75 man, tijdelijk worden uitgerust om in de
Noordzee van de Vlaamsche kust af tot aan Tessel toe te kruisen. Vermits zulke verorde-
ningen vroeger herhaaldelijk krachteloos waren gemaakt, zoo werd thans verordend,
dat geen van al die schepen aan hunne dienst onttrokken zou mogen worden, noch door
llun Hoog Mögenden, noch door zijne Excellentie, noch door de Collegiën ter Admi-
raliteit
In weerwil nu van deze dubbel strenge maatregelen van waakzaamheid langs de Ne-
derlandsche kusten, en de uitrusting onlangs ten behoeve van Frankrijk onder hautain
gescliied, liet Holland en bepaaldelijk Amsterdam het niet aan ijver ontbreken tot het
leveren van de twintig schepen. Die van 130 lot 170 last zouden met 80 tot 100, die
van 260 tot SOO last met 150 tot ΙΰΟ koppen bemand worden, en door het aanstellen
van bekwame kapiteins zou men zorgen dat de eer der Staten ongeschonden bleef
De acht schepen, die de Admiraliteit van Amsterdam van de twintig leveren moest,
waren vóór het begin van Julij (1625) reeds naar Tessel verzeild: de oilicieren zouden
zich derwaarts begeven, zoodra de vereischte penningen verschenen waren, die de
Provinciën nog tot de zaak moesten opbrengen. Reeds was dan ook de Admiraal aan-
gewezen , die als broeder en bondgenoot ^ van den Engelschen vlootvoogd het bevel over de
20 schepen zou voeren, » houdende zijne vlag en met eenen Nederlandschen vice-admiraal
en schout-by-nacht onder zich, mits staande onder den Engelschen Admiraal en hebbende
de tweede plaats in den krijgsraad, wiens besluiten hij door zijne kapiteins zou laten
volvoeren." De Prins benoemde zijnen neef, willem van Nassau, Heer van la lecq,
natuurlijken zoon van Prins maurits. Laurens reael , gewezen Goeverneur-Generaal raaWan de" twTn-
in Oost-Indië, en bekend om zijne remonstrantsche gevoelens, werd vice-admiraal zich^'^bij^'^e'ί
Doch met de benoeming van eenen Admiraal was nog weinig geschied, zoolang gf^'sche vlootzul-
len voegen, wer-
al de schepen niet gereed waren, en Zeeland^ de Provincie, waar de Prins steeds den benoemd,
den meesten invloed had, was nog niet vaardig. Integendeel op de mededeeling, dat
zij geen raad wist om de vier schepen, wier uitrusting haar toebedeeld was, te beko-
Dc Admiraal
1 Hesol Stat.~Gen. 13 Mei, 1625.
® Resol. Stat.-Gen. 21 Mei, 1625.
® ResoL SlaL-Gen, 23 , 26 Junij; 3, 4 Julij, 1625.
96 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— men, moest zij Yan de Slaten-Generaal het Yerwijt hooren, dat zij zeer kwalijk gelian-
deld had én met niets te doen, én dan nog zoo laat te waarschuwen, nu de tijd op
welken de Engelschen de 20 schepen verlangd hadden gereed te zien, reeds bijna eene
maand verstreken was. Toch werd Zeeland niet van de verplichting ontslagen i, en, was
die radeloosheid slechts aan gemis van ingenomenheid met het plan toe te schrijven geweest,
thans kwamen de vier schepen vrij spoedig gereed Immers was het van nu aan onmo-
gelijk zich aan de krachtige deelneming aan den vernieuwden oorlog te onttrekken. De
Prins zelf moest dit thans inzien. Om op hem te werken, zoo schijnt het, kwam er tegen
het midden van Julij (1625) plotseling een buitengewoon Gezant, de Heermokton, uit
Engeland over, die den Prins naar//α^^β ontboden wenschte te zien, maar eindelijk met
, Gecommitteerden van de Slaten-Generaal uit alle Provinciën naar den Prins te velde vertrok,
en het gevolg van dat bezoek was, dat de Prins alsnu liet weten, dat, vermits Hun Hoog
Mögenden de zaak van de vereeniging onzer schepen met de Engelsche vloot aan hem had-
den gelieven op te dragen, hij daartoe alles doen zou, wat hij kon, tot meeste dienst van de
gemeene zaak en van Hun Hoog Mögenden in het bijzonder Dus had hij dan thans zijne
partij gekozen. Inderdaad, de aandrang was niet langer te keren. Ook de Keurvorst van
Brandenburg was nader ingelicht. Z-ijn Resident floris van Merode, Heer van Paimen,
Gezindheid Vau en zijn afgevaardigde Doctor πειμβαοπ, kwamen op tegen de voorstelling van den Palts-
^ Afgezant, den Vrijheer fraws spirinck, alsof het verdrag tusschen de
beide possiderendc Vorsten iets meer ware dan een ontwerp, aan hetwelk de partijen niet
gebonden waren. Integendeel, de Graaf van sciiwartsesberg was weder in den Haag
geweest om met de Staten een verdrag aan te gaan, waarbij de oude betrekkingen, uit
de bezetting van zekere plaatsen van 's Keurvorsten gebied door Nederlandsche troepen
voortvloeijend, van nieuws waren geregeld, en dit verdrag werd in het voorjaar van
1G2Ö bekrachtigd Ook zag het er in Duiischland weder gansch niet naar vrede uit.
De aaneensluiting van Engeland en Frankrijk, de verbonden dezer Mogendheden met
Denemarken en Zweden, door welke tegelijk Oostenrijk in Duiischland, en Spanje in
Italië bedreigd werd, beantwoordde de Keizer met nieuwe bewegingen van tillys troe-
pen, en Spanje met plannen op de Noordduitsche havensteden. Door den Beijerschen
Gezant trachtte deze 3Iogendheid te Brussel te verkrijgen, dat haar eene haven aan de
Eems werd ingeruimd. Hiervan moest zij afzien. Immers de Nederlanders uit Emhden
te verjagen, waarvoor de Infante voor tilly den titel van Spaanschen i/rant/e over had,
was eene hagchelijke zaak, en bovendien de Graaf van Oost-Friesland, die in zijne
ff
•iL
ï Resoh Stat.-Gen. 5 JuHj, 1625. 2 /{g^oZ. Stat.-rGen. 18 Julij, 1625.
3 Resol. Stat.-Gen. 7, 11, 14, 17 Julij, 1625.
Resol Stat.-Gen. 30 Sept. 7, 23 Oct. 1624. 6 Mei, 1625.
DES VADERLANDS. 97
verbeelding de bandelooze troepen van mansfeld weder zag naderen, zocht weder 1625—
heul bij de Slaatsche bezelling op Lieroord, en dacht niet meer op de ontruiming van
deze sterkte Alzoo in de hoop op het bezit van een vast punt op de JEems teleur-
gesteld, kwam Spanje met eene nieuwe aanvrage tot Duilschland. Bij de zamenkomst
in Julij (162 li) tusschen tilly, wallenstein en den Spaanschen Gezant te Dudersladt,
Λvas er sprake van de inruiming van Lübeck. Door middel van de Hansesteden verlangde
Spanje eene Duitsche vloot te stichten, ten einde de Nederlandsche en de Engelsche
scheepsmacht te bestrijden doch ook dit plan moest falen: de macht des Konings
van Denemarken, krachtig door Frankrijks geld ondersteund, dreigde, en de Staten-Ge-
neraal bewerkten de Hanse door hunnen afgevaardigde vosbergen, die haar de keuze
van de partij, aan wier zijde de Slaten stonden, als de braafste en minst hagchelijke
voorstelde
De beweging, door tilly's troepen gemaakt, bracht, daar zij Ravensberg endeil/ar/c
bezetten, zijne macht aan den Rijn De eerste, die hierdoor bedreigd werd, was b^ans- Beschikkingen
FELD, en hoe weinig was hij tegen eenen ernstigen aanval bestand! Door Gecommitteerden p^^
van de Slalen-Generaal vergezeld, die zorgen moesten, dat hij onze grensbewoners geen
te grooten overlast aandeed, was hij naar de omstreken van Rees gelrokken. Het kre-
diet der Slaten en de hem door Engeland beloofde sommen, telkens door Hun Hoog
Mögenden voorgeschoten, hielden hem staande. Venetië verstrekte geene gelden meer
In weerwil van alle zorgen, verliep het leger; de beste bestanddeelen wilden niets meer
van hem en van zijn krijgsbevel weten: een duizendtal Schotten, die zich van hem had-
den verwijderd, kwamen onverwachts te Rotterdam aan om naar hun Vaderland terug
Ie keren. Het overschot was een zedelooze hoop. Er was, schreven de Nederlandsche
Gecommilleerden, iitryGEiss en clant, geen order meer onder hen te houden; de
officieren hadden reden om te vreezen, dat zij door hun eigen volk aan den vijand over-
geleverd zouden worden. Hun gedrag bracht tegelijk de krijgstucht van onze troepen in
Duitschland in opspraak, en de Keurvorst van Keulen klaagde, dat onze soldaten met
die van mansfeld de ingezetenen oppakten en op rantsoen stelden. Eenige Compagniën
Nederlandsche ruilers, heelte het, waren handdadig geweest bij de plundering van Or-
dingen door Vorst guristiaan van Brunswijk. Toch moest deze bende voor den honger
behoed, en ten dienste van de Noordsche Koningen, die bij hunne krijgsplannen op
mansfelds Ondersteuning rekenden,, gespaard worden. Voor tilly, die omstreeks hel
midden van Julij (1620) een kamp bij Bielefeld betrokken had, moest mansfeld in
veiligheid gesteld worden. Men wist daartoe geen beter middel, dan hem de rivieren
2 o. klopp, Tilly und Gust. Adolf, S. 375—378.
* Besol. Stat.-Gen. 14, 24 Julij, 1625.
' ncsoL Stat.-Gen. 19 Junij, 1625.
s Uesol. Stat.~Gen. 26 Junij, 1625.
5 Resol SlaL-Gen. 31 Maart, 1625.
lU Deel. 4 Stuk.
13
-ocr page 98-98 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— af door ons land naar de Wezer te vervoeren, waar hij zich met de Deensche macht
1627. .
kon vereenigen
Daar alles zich lot eene dubbel hardnekkige algemeene oorlog zelte, zoo ving men
ook weder Ie Constantinopel de oude bemoeijingen aan, om den Yorst yam Zevenbergen,
BETELEN GABOR, Op te stoken, ditmaal, eensdeels, opdat hij den Koning van Polen zou be-
letten zich ten behoeve van den Keizer tegen de Noordsche Vorsten te doen gelden, en,
anderdeels, opdat hij den Keizer in Hongarije werk mocht verschaffen. De Staten on-
dersteunden deze pogingen van den ijverigen haga met hunne brieven
Te midden van al deze oorlogsplannen en geruchten en de daarmede vermeerderde aan-
sluiting lusschen Engeland en de Vereenigde Provinciën, sliep de zaak van Amboina
niet, schoon, gelyk van zelf spreekt, thans de loon der En gelschen vrij wat lager gestemd
was en hunne eischen op verre na zoo overdreven niet meer waren.
Staat van het Eerst toen de zending van het buitengewone Gezantschap beslist was, begon carletou
Ler'gebeurde'^te wed^r van die zaak te reppen Vroeger zouden dezulken, die dat openlijke bewijs
Amhoina. ^^^ naauwe vereeniging met dat R^k te sluiten liever verhoed hadden, gaarne heb-
ben gezien, dat de zaak van Amboina ongenoegen gebaard en de afreize van joagiiimi
zonder buitengewone Gezanten nevens hem bespoedigd had. Dus werden toen ge-
ruchten uitgestrooid van Engelsche schepen, die op onze Oostindievaarders loerden, en
de Staten van Zeeland namen daaruit aanleiding om op joaghimis vertrek aan te drin-
gen — Nu CARLETON wcder eens de oude grieve ophaalde, begon hij met de verkla-
ring, dat de Koning voldaan was over hetgeen van wege de Staten geschied was en
met hun besluit om recht te doen. Zijne Majesteit zou den tijd afwachten, dat de
gevangenen hier gebracht zouden zijn. De Staten, namelijk, hadden beloofd, dat de
rechters van Amboina hier ter verantwoording zouden komen. Voorts werd zonder verder
verwijl op drie punten voldoend antwoord gevraagd, ten einde eene dergelijke rechts-
pleging in de toekomst verhoed mocht worden — Den Stalen moest het aangenaam
zijn, zoo de Compagnie op die punten eenige genoegdoening kon geven, mits zg met
de handhaving van het Nederlandsche gezag in Oost-Indië strookte, en de Bewindhebbers
op hunne beurt hadden alle reden om het Land niet in moeijelijkheden te brengen:
immers zouden zy anders de ondersteuning der Staten gemakkelijk hebben kunnen ver-
beuren, die zij bij het voortduren der klachten van eenige participanten nog altijd
noodig hadden. Dus was het niet onwaarschijnlijk, dat men, voor zoo lang het duren
» Resol Stat.-Gen. 3, 8, 14, 10, 18, 23, 24, 2G Julijj 1, 9 Aug.j 20 Sept. 1C25. Brief ν.
LANCERAK, van 12 Sept. 1625. 2 n^sol Stat.-Gcn. 15, lö, 22 Mei^ 2, 30 Junij, 1625.
3 Resol Stat.-Gen. 29 Mex, 1625, '' Resol Stat.-Gen. 12 Mei, 1625.
5 Resol Stat.-Gen. 29 Mei, 1625.
-ocr page 99-DES VADERLANDS.
ZOU, lot eene schikking zou komen. Werkelijk gaven de Zeventienen toe op liet
eerste punt, dat de Engelsclien vrij uit Jacatra zouden mogen vertrekken, zonder dat
zij, onder voorwendsel dat zij hunne schulden niet aangezuiverd hadden, zouden terug-
gehouden worden. Ook het tweede punt, hetwelk de jurisdictie betrof, scheen geene
zwarigheid te zullen baren, en omtrent het derde punt werd de volgende voorslag
schriftelijk ingediend, dat de Engelsche Compagnie forten zou mogen bouwen op alle
plaatsen, waar haar zulks goed zou dunken, mits niet op de Molukken, Amboina en
Banda, noch binnen het rechts- en grondgebied van de Nederlandsche Compagnie, of
binnen de 10 Duitsche of 50 Engelsche mijlen afstands van onze forten, en mits ook
Avij nieuwe forten op gelijken afstand van de Engelsche zouden mogen aanleggen Zoo
kwam onze Compagnie tot grooter inwilliging, dan waartoe zij zich tot nog toe had
kunnen verstaan. De reden was tweeerlei: vooreerst had zij, nu de Engelschen tot de
oorlog tegen Spanje schenen besloten te zijn, niet meer te duchten, dat zij ons in de
Oost aan Spanje zouden willen verraden; ten tweede lioopte zij aldus te verkrijgen,
dat de door Engeland genomen maatregelen van bedwang ophielden, die haar noopten
hare schepen » bij Noorden om" te laten varen Niettemin de Engelschen te vergunnen
forten op de Molukken, Amboina en Banda te bouwen, zou, docht haar, gelijk staan
met het prijsgeven van ons gezag in die gewesten: de Engelschen behoorden zich te-
vreden te stellen met het hun verleende derde van den belangrijken handel van die
eilanden, op welke wij ons met opoffering van geld en bloed hadden gevestigd, terwijl
het den Engelschen ingeruimde voordeel dezen niets gekost had
Evenwel hoe groot ook de inwilligingen waren, welke zich de Nederlandsche Oost-In-
dische Compagnie getroostte, carleton wilde niet beloven, dat zij in Engeland voldoening
zouden geven. Integendeel, hij gaf te kennen, dat wat er op de drie punten besloten was,
aldaar slechts ontevredenheid zou kunnen baren Intusschen had hij reeds eene maand
te voren volkomen volmacht gekregen om met de Gezanten der tegen Spanje en Oos-
fenrijk gestemde Koningen en Vorsten over het sluiten eener alliantie te handelen en
toen hij die weinig bemoedigende verklaring, aangaande de Oost-Indische zaken aflegde,
waren onze buitengewone Gezanten reeds naar Engeland op reis. Zij vonden er het Hof ijve- Xonjgt
rig oorlogsgezind. Op de rivier bewees eene menigte groote schepen, voor de vloot bestemd, J^^^f^Se Ge^
dat het met de uitrusting ernst was. De Koning drong bij het Parlement op spoed aan zanten teXoaii^«.
bij het toeslaan van gelden, en in dezelfde zitting, waarin karel I dit gedaan had, ver-
geleek de Bisschop van Lincoln, Groot-Zegelbewaarder, geheel Europa met den vijver
99
lG2o—
1627.
» Resol. Stat.-Gen. 1, β, 7 Junij, 1G25. = Resol. Stat.-Gen. 7, 10 Junij, 1625.
^ Zie brief van de Stat.Gen. van 13 Julij aan de Gezanten in Engeland, in het Journael van
de Legatie, 1625. Ms. toeiomende aan Mr. l. ed. lekting.
"" Resol. Stat.-Gen. 26 Janij, 1625. ^ Resol. Stat.-Gen. 26 Mei, 1625.
13*
-ocr page 100-100 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— Tan Bethesda, beroerd, naar hij hoopte, door eenen goeden Engel. Dadelijk bij het
Hunne eerste gehoor, helwelk zij bij BUGK:iriGHA.M hadden, stelde de nog alles Yermogende slaals-
gesprekken met dienaar hun de Traaff voor, welk kriiffsbedriif men met de vereenigde vloot, als zij een-
Bngelsche Staats- 6 » Jb J & .
lieden. maal gereed was, zou aanvangen: zich er loe te bepalen om op zee buit te maken,
zou niet geëvenredigd zijn aan de verwachting van vijand en vriend, en veroveringen
te maken, waarmede het Rijk beladen zou blijven, was niet raadzaam. Zoo zagen onze
Gezanten zich zonder verwijl de verplichting opgelegd om te verklaren, wat de Koning
van ons zou mogen hopen. Hun streven moest wezen, eene te meesterachtige bemoeijing
van Engeland met onze zaken te verhoeden. Uit de wijze, op welke buckingham zich
uitliet, bleek dat daarvoor gevaar genoeg bestond: zonder uitstel, zeide hij,— een half
uur was thans kostbaarder dan anders eene maand, — moest er eene of- en defensieve
alliantie worden gesloten, en die alliantie zou ten doel hebben, den Koning van Bohemen
te herstellen en aan de Vereenigde Nederlanden een erkenden slaat te verzekeren, waar-
door vrede in de Christenheid zou gesticht worden. — Volgens deze voorstelling zou
onze Slaat op gelijke lyn met den ongelukkigen frederik van de Palts gesteld zijn,
en zich de rol van Engelands beschermeling moeten getroosten. Aan deze Mogendheid
zou de schoone rol van verdedigster der ellendigen zyn opgedragen, en dat misschien
nog wel zonder dat zij daarom openlijk met Spanje zou breken. Tegen zulke gevaar-
lijke denkbeelden moest gewaakt worden, en sommelsdijk was er volkomen toe berekend.
Op die vraag aangaande de bestemming aan de vloot te geven, verontschuldigden zich
de Gezanten een bepaald plan voor te stellen: de bescheidenheid en de vrees van be-
langzuchtig te zullen schijnen, zeiden zg, verbood hun zulks. Maar nader en met her-
haling gedrongen, openbaarden zij deze meening, dat de Koning van Spanje op drie
verschillende plaatsen kon worden aangetast, namelijk, in de Wesl-Indiën, in Spanje of
in Vlaanderen. Voor eenen tocht naar de West-Indiën zou de vloot niet ruim genoeg
van allerlei behoeften voorzien zijn; om vijandelijkheden op de Vlaamsche kust te be-
drijven waren de schepen te groot: dus scheen er niels over te schieten, dan dat de
vloot den koers naar Spanje wendde, om aldaar in de ééne haven na de andere 's Ko-
nings schepen te vernielen en hem alzoo met éénen slag te ontwapenen. Wilde Zijno
Majesteit tevens eene landing doen in Spanje, of met een ander machtig leger in Vlaan-
deren, hij zou daarmede den vijand groolelijks in het naauw brengen. Maar het zou
noodig zyn, dat de Koning, in plaats van de vloot, gelijk het voornemen was, op naam
van den Koning van Bohemen te laten uitvaren, in Duitschland openlijk de banier van
Groot-Britannië ontrolde, en voorts was het vooral vereischt te weten, of en in hoe verre
Frankrijk zich door daden aan de zijde der bondgenooten zou plaatsen. — Deze taal
getuigde van inzicht en bekwaamheid. Ten einde geen wantrouwen Ie verraden, werd
van eene landing in Vlaanderen niet geheel gezwegen; door de vermaning dat de Ko-
ning op eigen naam in Duitschland moest optreden, wilde men het gevaar voorkomen,
BES VADERLANDS. 101
1625—
1627.
dat de Keizer op ons en niet op Engeland tevens de bemoeijing met de zaken des Rijks
mocht NYreken, en de vermelding van de noodzakelijkheid dat men zich yimFrankrijks
gezindheid vergevvisle, zette de kroon op de behendige rede. Inderdaad het beste mid-
del om aan de drukkende bescherming van Engeland te ontkomen, was dat wij ons
even naauw aan de eene als aan de andere dezer Mogendheden aansloten. BucKmanAM
scheen minder aan de aansluiting van Frankrijk te hechten: in dit Rijk, verklaarde
hij, had hij veel weifeling aangetrofTen; men had er geene ooren gehad naar zijn voor-
stel om eene of- en defensieve alliantie te sluiten en Artois en Henegouwen met ge-
meenschappelijke troepen te bezetten. Tot dit laatste wantrouwde de Fransche Regering
den Koning van Groot-Britannië te zeer, vreezende, dat deze Vorst de Zuidelijke iYec?er-
landen bezet zou houden. Toch speelden bückinghams gedachten op eene bezetting van
Vlaanderen. Hij vraagde rechtstreeks, bijaldien de Koning aldaar een leger deed inruk-
ken, wat Hun Hoog Mögenden tot hel uitvoeren dier onderneming zouden willen toe-
brengen. — Maar, duchtte Frankrijk de vestiging eener Engelsche krijgsmacht op zijne
noordelyke grenzen, wy hadden geene mindere reden om haar op onze zuidelyke te vreezen.
Daarvan getuigde het antwoord onzer Gezanten. Zij gaven geene hoop op groolen steun
van onze zijde: den Koning, zeiden zij, was het lot het bereiken van zijn doel voor-
deeliger dat ons leger sterk bleef, dan dat het zich door verdeeling verzwakte, hetgeen·
het geval zou zijn, als wij hulptroepen bij 's Konings leger voegden. Terwijl eene En-
gelsche krijgsmacht in Vlaanderen was, moesten wij den vijand op een ander punt bezig
houden: dat was de ware manier , om den Koning bij te staan. Eerst wanneer de vijand
al zijne macht hetzij legen het Engelsche, hetzij tegen 't Piederlandsche leger keerde,
moest men de beide legers bijeenbrengen of den vijand tusschen twee vuren zien Ie
krijgen. — Dit antwoord beviel den Hertog slechts ten deele: het was hem te ontwij-
kend, te algemeen; hij verlangde, bij een bepaald plan van eenen Vlaamschen krijgs-
tocht, eenè juiste opgave, hoeveel krijgsvolk wij gezind zijn zouden by's Konings macht
Ie voegen, en om, zooveel in hem was, onze aansluiting aan Frankrijk te keer te
gaan, bracht hij den toestand aldaar op nieuw Ier sprake: alles, zeide hij, werd in
Frankrijk op de onderdrukking der religie toegeleid, en hopen wilde hij, dat hautain
niet legen Souhise zou vechten. — Bij een bezoek, dat de Groot-Kamerling, Hertog van
Pemhroke^ aan onze Gezanten bracht, werd dezelfde aandrang herhaald: het was raad-
zaam , voegde die staatsdienaar er bij, dal wij bij den jongen Koning de gelegenheid waar-
namen , en met hem handelden, zoo het behoorde: kregen wij ten gevolge der oorlogsver-
klaring van Engeland aan Spanje in onze oorlog eene aanmerkelijke verlichting, en zou,
wanneer door de oorlog de handel op Engeland stilstond, alle handel ons loevloeijen,
dan moesten wij er op bedacht zijn, den Koning zulk een onberekenbaar voordeel te
vergelden, — Het is duidelijk, >Yat de Engelschen beoogden: opofleriog van onze onaf-
hankeUjkheid ten behoeve van den Koning. Alleen op deze voorwaarde, deed pembroke
102 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— gevoelen, kon karel I overgaan om de Provinciën bij te slaan: anders immers zou hy
in onzen Slaat zich een geduchlen mededinger opkweeken, hetgeen toch niet van hem
kon gevergd worden. — Hierop sloeg het antwoord, dat de Gezanten op zulke redenen
gaven. Wij hadden, zeiden zij, geene macht om hel immer zonder de Koningen,
onze naburen, uit te houden. Dat wilde zeggen, dat de Koning in ons nimmer
een mededinger zou hebben te duchten, dien hij slechts door de aanvaarding der soeve-
reinileit onschadelijk zou hebben kunnen maken.— Gelukkig, dat onze Slaat nog eenen
Prins van Oranje bszat, die overgezet kon worden tegen eiken vreemden Vorst, welke
op het hoogst gezag in ons Land belust raochl zijn. Gelukkig ook, dat onze Gezanten
voor den Engelschen invloed onomkoopbaar waren. Niet zij namen geschenken aan,
maar de Engelsche Heren namen ze van ons aan: prachtige tapijten kamerbehangsels
hadden de Gezanten medegekregen om aan bugkingham en pembroke aan te bieden,
ter erkentenis van de ten vorigen jare gesloten overeenkomst. — Voor alle verleiding
Λvas ons Gezantschap veilig, met sommelsdijk aan het hoofd, die, riguelieus staat-
kunde huldigend en daaraan als aan het eenige redmiddel voor Europa uit alle ongelegen-
heden geloovend, voor onzen Slaat innige aansluiling aan Frankrijk verlangde. Tot in^
Engeland toe zocht hij de middelen om Nederland en zichzelven aan Frankrijk ndLUge-
naam te maken. Op zijn gedurig aandringen hadden de Staten hem een koslbaar ge-
schenk in lijnwaad en damasl nagezonden voor Henriette van Frankrijk, bij gelegenheid
van haar huwelijk met karel I i, en aan beleefdheden jegens de Fransche Groolen,
die de jonge Koningin naar Engeland geleid hadden, de Heren de chevreüse, ville-
aux-glergs cn b'effiat, liclen het onze Gezanlen niet ontbreken. Ja, bij een legen-
bezoek, dat deze Heren de Gezanten brachlen, bepaalden onze Ambassadeurs zich niet tot
aanbevelingen en beluigingen , maar rcplen van een middel, dat de Koning van Frankrijk
moest aanwenden om Spanje voor altijd te leeren, andere Vorsten met rust te laten.
Het bestond hierin, dat die Koning de Spaansche schepen, als zij, met schatten be-
vracht, uit Wesl-Indiën terugkeerden, af moest snijden met behulp van eene vloot van
120 zeilen, waarvan tachlig onophoudelgk zee zouden moeten bouwen. ·— Op deze
wijze zou Engeland niel uitsluitend de winst van de tegenwoordige uilrusting, juist ook
van tachlig schepen, bejagen.
Hunneaudien- ^^ eerste audientie bij den Koning, aan rouwbeklag en gelukwensching gewijd,
iibg^'^ hadden de Gezanlen den Julij (1620) een nieuw gehoor om hunnen meer bijzon-
deren last te openen. Zij kleedden alstoen hunne bedoeling in den vorm van een ver-
zoek om bevestiging en, zoo het geschieden kon, uitbreiding van de beslaande alliantie.
Voorts gaven zij den wensch te kennen, dat de Koning het onderhoud van mansfelds
troepen op zich zou nemen, en den Staten de tot hunne verpleging voorgeschoten gel-
' ResoL Stat.-Gcn. 26 Junijj 12 Julij, 1625.
-ocr page 103-DES VADERLANDS. 103
den zou teruggeven. Op deze vragen beloofde de Koning Commissarissen te zullen I62ö—
1627
aanwijzen, met welke onze Ambassadeurs over de zaken zouden beraadslagen, en weldra
werden bugkinguam , pembroke , garlisle , brooks en de secretaris gonway als zoodanig
benoemd. De laatste gaf zijn verlangen te kennen, dat onze Gezanten in de conferentie
een korte memorie medebrachten, waarin zij van eene of- en defensieve alliantie als het
doel van hunnen wensch zouden gewagen. De Gezanten echter, steeds schroomendc,
onzen Staat als hulpbehoevend en niet als hulpbiedend te doen voorkomen, sloegen dit
stellig af. — Doch de conferenties zouden niet zoo spoedig eenen aanvang nemen. De in De coufercnlies
jLo/ii/e/ï heerschende pest, die den Koning met een'deel der Commissarissen naar/7aw/J-g^èi^^"
ioncourt verdreef, was daarvan de openlijk erkende oorzaak; maar de blijkbare ongezindheid
der Stalen om zich blindelings aan Engelands leiding over te geven, en de innige zamcn-
Averking, die er tusschen Hun Hoog Mögenden en de Fransche Regering ontstaan was,
benamen aan de Engelsche Heren het noodige vertrouwen om met ijver de onderhande-
lingen aan te vangen. Alle bemoeijingen bepaalden zich eenen tijd lang tot gesprekken
met enkele staatslieden, die eene taal voerden, welke dezelfde strekking had als de
vroegere redeneringen van bugkingiiam en pembroke, en dan ook evenzoo werd be-
antwoord.
Na het bericht, hetwelk onze Gezanten den Julij uit ^s Gravenhage kregen,
scheen het, alsof zij in het geheel niet tot onderhandelen zouden komen. Morton,
zoo luidde dat bericht, had het voorslel gedaan om in Holland over eene of- en defen-
sieve alliantie te handelen. Dientengevolge verklaarden zij zich bereid om hun afscheid
te vragen, en bepaalden er zich toe om aan den Prins zekere onlwerpartikelen over te
zenden van een. traktaat, zoodanig als zij uit gesprekken met de Commissarissen bespeurd
hadden dat in Engeland niet onaangenaam zou zijn. De gezindheid van den Prins
was, docht hun, waarborg genoeg, dat men bij de alliantie niet te veel aan Engeland
zou toegeven. Dus meenden zij gerust te kunnen zijn op hetgeen er te 'ä Ilage zou
vastgesteld worden, en intusschen was het hun niet ongevallig, dat zij dé verpeste stad
zouden kunnen verlaten, die al meer en meer door al wat aanzienlijk was, werd ge-
schuwd. Van dc eerste conferentie derhalve, die den 23®ten Julij plaats had, maakten
zij gebruik om de Commissarissen te verzoeken hun een gehoor lot afscheid te bezor-
gen. Dit verzoek ontstemde de Commissarissen; zij zeiden niet te welen, dat morton
zulk een uitgestrekten last had, dat hij niet gedurig nadere instructies zou moeten
vragen, hetgeen natuurlijk veel tijd zou doen verspillen; bovendien de Koning had hem
reeds teruggeroepen. Het blijkt uit alles, dat nu de buitengewone Gezanten eenmaal
in Engeland waren, de Engelschen het voor hunne belangen dienstiger achtten, dat te
Londen^ met de tegenwoordige Ambassadeurs onderhandeld werd, dan Ie ^sHage
onder den invloed van den Prins. Ook sommelsbijk kenden zij als eene niet gemak-
kelijk te winnen partij. Keerde deze staatsman naar Holland terug, dan werd, meenden
104 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1025— zij, de kraclit die hen tegen\Yerkle, verdubbeld. Veiliger achtten zij, den tegenstand
1627
verdeeld Ie houden en in Engeland Ie onderhandelen. — Intusschen de stand van
zaken vereischte nader bericht uit den Haag, en de Gezanten zagen zich genoodzaakt,
aan de besmetting blootgesteld, m Londen te blijven. In ééne week stierven aldaar 48b5
menschen. Terwijl het Hof van Ilamptoncourt naar Windsor, en van Windsor weder
naar elders vluchtte, omdat zich telkens onder het hofgezin gevallen van pest voorde-
den, en het Parlement naar Oxford verplaatst werd, kwamen onze Gezanten er thans
rond voor uit, dat zij vurig naar de gelegenheid uitzagen om in een ander oord gehuis-
vest te worden. Eindelijk was te Oxford eene woning voor hen in gereedheid gebracht,
maar toen zij zich derwaarts op reis begeven hadden, was het Parlement aldaar reeds
ontbonden, en werden zij weder naar Southamplon verwezen, alwaar de Koninklijke Com-
missarissen zich met hen zouden bevinden. Intusschen, namelijk, was het uitgemaakt,
dat de onderhandelingen te 's Ilage afgebroken, en in Engeland voortgezet zouden wor-
Outwerpartike- den Daartoe kregen de Ambassadeurs de door hen opgezonden ontwerpartikelen met
en'defenskve al-menige aanmerkingen op enkele punten terug. Het eerste dier artikelen hield in, dat
liantie. ^^^^^ ^^ defensieve alliantie zijn zoude tegen Spanje, strekkende om den Koning
van Bohemen te herstellen en Spanje's heerschzucht te weren. Daarna werd voorge-
slagen , dat de alliantie zou duren, totdat de Koning van Bohemen hersteld zou zijn, en dat
zij zou opengesteld worden voor andere Vorsten en Sleden, daartoe binnen drie maanden
bij Gezantschap uit te noodigen. Voorts werd onder anderen bepaald, dat, bijaldien de
Koning met eene landingsarmee eene verovering maakte, hij die voor zich alleen zou
houden, en deze buit niet als die ter zee gemaakt, naar evenredigheid van de bijge-
brachte strijdkrachten zou worden verdeeld. Vele artikelen hadden de strekking om
het verdrag dienstbaar te maken ter voorkoming van den overlast en de gewelddadig-
heden, legen welke onze schepen zich gedurig teweer te stellen hadden, bepaaldelijk bij
de handhaving van hel recht om den handel van contrabanden door het bezoeken van
verdachte bodems te keren. Ook zouden, volgens het ontwerp, alle maatregelen van
wedervergelding wegens 't gebeurde in de Oost-lndièn door dit verdrag van zelve opge-
heven zijn. Een der artikelen sprak van den doortocht door ons land op verzoek aan
een leger des Konings te verleenen. Eindelijk verdienen nog deze tAvee artikelen ver-
melding, dat de nieuw uilgevonden middelen om den vijand te vernielen, aan beide
natiën gemeen zouden zijn, en dat de Koning, zoowel als onze Republiek, verplicht
zou zijn in zijn land een staand leger te houden; het Engelsche zou niet minder sterk
mogen zijn, dan van 2U of 50,000 man. — Bij deze artikelen nu Avaren door de Staten
aanmerkingen gevoegd. De voornaamste brachten mede, vooreerst, dat de alliantie zoo
lang zou dienen te duren als de lieerschzuchtige plannen van en hare aanhangers;
1 Resol Stat.-Gen. 1, 2, 3 Aug., 1625.
-ocr page 105-DES VADERLANDS. 12l>
ten minste toUlat de staat der Nederlanden verzekerd zou zijn; ook moest men, om den
Keizer niel in het harnas te jagen, vermyden aan den Keurvorst van de Palts den
titel van Koning van Bohemen te geven. Ten tweede, moest het artikel, hetwelk van
den doortocht van een Engelsch leger gewaagde, worden weggelaten; althans moest men
van dit onderwerp zoo weinig mogelijk reppen, en, zoo de Engelschen er van begonnen,
moest men verklaren daartoe geenen last te hebhen. Eindelijk, kantten zich de Staten aan
legen het denkbeeld, dat, zoo de Koning een krijgstocht in Vlaanderen beoogde, zijne
troepen in Slaatsch-Vlaanderen landen zouden. Prins Maurits, zeiden zij, was-steeds
van gevoelen geweest, dat in zoodanig geval de Engelsche troepen tusschen Calajs en
GrevcUngen moesten landen: Staatsch-V laanderen kon geen legers voeden, vooral wegens
gemis aan drinkwater voor de paarden. Bovendien was een aanval op Gent of Brugge
zeer bezwaarlijk, vooral sedert Spinola. eene vaart had gegraven, die de aannadering
voor een leger aanmerkelijk bemoeijelijkte. — De aanmerkingen, door de Staatsleden in KritiekyansoM-
den Haag gemaakt, ontsnapten niet aan de kritiek van onze Gezanten in Engeland. "Ij'jfgingcn^d^^^
SoMMELSDiJK sclierpte zijne pen, en in den vorm van een vertoog aan den Prins schreef
ι 'i r ^ O on twerpartikeleu
hij eene uitnemend gestelde beoordeeling. De Gezanten, dus schreef hij, zagen zwarig-voorgesteld,
heid in het verlangen der Staten, dat de fnuiking van de heerschzucht van Spanje als
het doel van den oorlog werd opgegeven. Immers dit zou den Koning van Groot-
Brifannië door Europa als eene aanmatiging wórden toegerekend, even verwerpelijk als
de gewraakte heerschzucht van Spanje. Ook zou de Koning voor geene andere zaak
willen strijden, dan voor die van de herstelling zijns zwagers, en tot deze bepaalde zaak
alleen zou hij de ondersteuning zijns volks en de medewerking der Koningen van
Oenemarken en Zweden kunnen verkrijgen. Ook achtten zij het andere doel ongerijmd,
dat 'de oorlog niet zou mogen eindigen, dan als de staat der Vereenigde Provinciën
verzekerd zou wezen. Wanneer zou dat zijn? Dat mocht heeten, den Koning van
Groot-Brilannië tot iels te willen verplichten, dat hij onmogelijk kon begeren. Im-
mers Frankrijk en Engeland verlangden niets liever, dan dat wij steeds met Spanje
in oorlog waren. Bovendien, door zulk een doel voor den oorlog te stellen, openden
wij den Koning van Engeland bij ons de deur, daar wij zoo doende onze verzekerdheid
aan hem te danken zouden hebben. Ook zagen de Gezanten niet in, waarom men den
lilel van Koning van Bohemen zou vermijden: men had den Keurvorst in die hoedanig-
heid beschermd en ondersteund, en om zulk een onbeduidende zaak, als het toe-
kennen van een titel, zou de Keizer onze Provinciën niet ontzien, zoo hij het om
eene andere reden niet deed. Die reden was, dat Frankrijk en Engeland het niet
zouden toelaten. Wat het artikel aanging, waarin van den doortocht van Engelsche
iroepen door ons land sprake was, dal artikel was daarom noodig, omdat, als de Ko-
ning van Frankrijk zich zou aansluiten, men hem de artikelen moest mededeelen. Deze
Vorst nu wilde niets weten van eene landing van Engelsche troepen in Vlaanderen,
2933 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Begeerde men zijne goedkeuring daar immer toe te Terkrijgen, dan zou ze slechts dan
Ie wachten zijn, wanneer het heeten zou, dat die troepen het op Duitschland gemunt
hadden. Niettemin waren de Gezanten bereid, de inlassching van een artikel, dat van
eenen doortocht door ons land gewaagde, te trachten te verhoeden, voor zoover dit zou
kunnen geschieden zonder wantrouwen jegens de Engelschen te verraden.
Zoo waren de onzen genoegzaam voorbereid op de onderhandelingen, toen van de
zijde van Spanje eene laatste poging werd beproefd om Engeland te ontwapenen.
G0ND0MA.R was aangekomen, en bood het vooruitzicht aan eener spoedige teruggave
van de Palts, onder voorwaarde dat de uitgeruste vloot teruggehouden en geen nieuwe
handeling met Nederland aangegaan Averd. Doch de Koning had voor die beloften geene
ooren, en de onderhandelingen der Commissarissen met de Nederlandsche Ambassadeurs
vingen den ö'^·'» September (1625) aan. Onder de beweegredenen tot de alliantie ver-
langden de Engelsche Heren de handhaving van den staat der Nederlanden vermeld te
zien. Onze Gezanten verzetten zich, om de bekende redenen, daartegen. Hun hoofd-
grond was, dat de Koning van Frankrijk en andere Vorsten overgehaald moesten worden
om tot het verbond toe te treden, en wel, wegens het verloopend saizoen, binnen zeer
beperkten tijd. Leende men nu een doel aan de alliantie, hetwelk aan die Vorsten
niet aannemelijk kon voorkomen, dan werd die toetreding onbepaald verschoven. Ein-
delijk namen de Engelsche Commissaris'sen genoegen met de vermelding van het twee-
ledige doel: wederstand tegen Spanjcs heerschzucht, en herstel van 's Konings broeder
in zijn erf in Duilschland.
Toen men het in zoo verre eens geworden was, Averden de onzen verzocht eenige ar-
tikelen te ontwerpen. Zij namen dit op zich, ontveinzende dat er reeds artikelen door
hen naar 'ä Jlage opgezonden en van daar terugontvangen worden. Deze hadden zi] dus
slechts aan de Engelsche Commissarissen over te leveren, en wel nagenoeg in hunne
oorspronkelijke gedaante: want, zoo als Avéldra bleek, in den Haag bleef men na de
aanmerkingen van sommelsdijk niet op de voorgestelde wijzigingen aandringen: integen-
deel, men vond die aanmerkingen onwedersprekelijk en verontschuldigde zich eenigermate
ze uitgelokt te hebben. Evenwel door een paar wijzigingen onderscheidden zich de thans
overgeleverde artikelen van de oorspronkelijke redactie. Het eerste artikel, namelijk,
vermeldde als beweegreden tot den oorlog de onrust, door de heerschzucht van den
Koning van Spanje geslicht, en het tweede verklaarde, dat de oorlog zoo lang zou
duren, als de Koning van Spanje de vrijheid der Vereenigde Provinciën bleef belagen
en de Palts door hem of zijne aanhangers bezet bleef. — De Engelsche Heren beloonden
zich tevreden, en verklaarden, dat het ontwerp hun voorkwam zich door » gematigdheid,
beleefdheid en bescheidenheid" te onderscheiden, ja zij beloofden, dat zij zich beijveren
zouden de onzen in die deugden nog Ie overtreiTen. Daarbij bespoedigden zij de zaak,
zoo veel mogelijk: de Koning zou niet naar Plymouth vertrekken, waar hij de scheeps-
1g25—
1627.
DES VADERLANDS. 159
macht zou gaan inspecteren, Yoordat het verdrag gesloten zou zijn. ïoch opperden de Com-
missarissen nog drie belangrijke punten, die, zeiden zij, de onzen zouden moeten inwil-
%en, indien men lot een goed besluit komen wilde. Het waren de volgende: vooreerst, . gewich-
' ° ° tigo eischen door
als de Koning een machtig leger Ie velde bracht, zouden wij hem moeten ondersteunen deEugelschenge-
, . opperd en door de
door een derde van de kosten te dragen. Ten tweede, wij zouden zijne Majesteit eene stad onzen afgewezen,
moeten inruimen, waar hij zijn leger veilig zou kunnen terugtrekken. Ten derde, bij eene
uitrusting Ier zee zouden wij de helft of ten minste een derde van de vloot moeten leve-
l en. —■ Deze eischen beantwoordden onze Gezanten met de aanmerking, dat, willigden de
Staten ze in, zij daardoor meer verzwakt, dan versterkt zouden worden en derhalve het
doel der alliantie, wederzijdsche versterking, zou worden gemist. Tot afwering van het
voorstel ter inruiming van een plaats ten gevalle van 's Konings krijgsbewegingen in de
Nederlanden, traden zij in meer bijzonderheden. Dat voorstel, zeiden zij, verried eenig
wantrouwen, en zulks kwam niet te pas, aangezien het ongerijmd was te stellen, dat wij
iets bedoelen zouden tegen eene Mogendheid, machtiger dan wij, en die ons bovendien
hulp bood. Daarbij er was geen stad van dien aard, als men verlangde: zelfs Sluis be-
antwoordde niet aan het doel, daar men van dien kant Vlaanderen nimmer met goede
kans met een groot leger kon inrukken. Voorts, bijaldien wig aan Engeland eene
plaats inruimden, zon Frankrijk oenen dergelijken eisch doen. En, eindelijk, de Gezanten
Maren buiten staat in zulk eene zaak te beslissen, daar al de Leden van de Unie der
Provinciën daarover eerst geraadpleegd moesten worden. — Op deze wijze trachtten zij
eenen eisch af te snijden, die, ingewilligd, Engeland het voordeel terug zou hebben
doen erlangen, hetwelk hij door oldenbarnevelts beleid had moeten opgeven. En de
Koninklijke Commissarissen betoonden zich niet halsstarrig. Integendeel, zij gaven de
bezwaren der Nederlanders op die drie punten toe; slechts verlangden zij thans, dat dezen
zich bij eene gemeenschappelijke uitrusting ter zee tot het leveren van een vierde zouden
verbinden. De onzen stonden dit toe, gelijk het dan ook reeds met de daad was aan-
genomen. Zoo was dan de zaak beklonken. Alleenlijk nam men van de Engelsche Acte, waarbij
zijde
zijne maatregelen, dat de zaak van Atnhoiua met deze alliantie en met de opheffing als
der represailles, niet tevens als afgedaan zou beschouwd worden. Zij verlangden, .dat
onze Gezanten bij acte verklaren zouden, dat zij dit mede dus begrepen. Dezen sloegen
zulks af: wilden de Commissarissen, zeiden zij, zulk eene acte stellen, het stond hun
vrij; maar zij, als vertegenwoordigende de Staten Generaal, konden zich met eene zaak,
die bijzondere personen aanging, niet bemoeijen. Hun Hoog Mögenden, voegden zij er
hij, hadden reeds genoeg verdriet van de zaak gehad, en bleek het niet dat onze
Compagnie, om haren volslagen ondergang te verhoeden, zoo had moeten handelen, als
2IJ te Amhoina gehandeld had, zoo zou zij de gevolgen van haar gedrag ook van de
zijde der Slaten ondervinden. Dus schoot den Secretaris gonway niets anders over, dan
zelf de verlangde acte te stellen. Hij deed zulks, en twee maanden later leverde gar-
nog on-
wordt
18*
-ocr page 108-108 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— leton liaar in bij de Slalen Generaal. Behalye de verklaring, dat met de allianlie de
bewuste zaak niet geacht moest worden afgedaan te zijn, behelsde zij den eisch, dat
de Slalen binnen achttien maanden recht deden; anders zou het den Koning vrij staan
maatregelen van wedervergelding te verordenen of zelfs zynen onderdanen recht te ver-
schaffen 1. — Voordat de arlikelen geteekend werden, verbonden dei partijen zich
wederkerig, dat er aan de zaak geene ruchtbaarheid zou gegeven worden. Het zou
heelen, dat men slechts een defensief verbond op nadere goedkeuring van Hun Hoog
Mögenden had geslolen. Dit moest dienen om den nayver van den Koning van i^mwÄnjVr,
welken de onzen niet in de zaak gekend hadden, te voorkomen. Bij het afscheid be-
toonde zich de Koning zeer voldaan. Reeds had hy, zeide hij, personen benoemd,
bestemd om Frankrijk en andere Mogendheden tot toetreding tot de alliantie uit te
noodigen. Hun Hoog Mögenden, verzocht hij , zouden hetzelfde doen, en zijnen Gezant
te ^s Jlage de instructie mededeelen, die zij hunnen afgevaardigden naar de bedoelde
Hoven zouden medegeven. Hij was bereid de Slalen kennis te laten nemen van de in-
structies, die hij zijnen Gezanten zou verstrekken. Na al die blijken van vertrouwelijkheid
en innigheid van 's Konings zijde, waagden onze Ambassadeurs de vraag te opperen, of
het wel raadzaam zijn zou, dat de Engelsche en de Nederlandsche Gezanten 'm. Frankrijk
het verzoek tot toetreding gezamenlijk deden, en of het niet beter ware, dat men af-
zonderlijk optrad, terwijl men niettemin vertrouwelijk te werk gaan en elkander gedurig
raadplegen kon. — Het blijkt dat sommelsdijk te Parijs de handen vrij wilde houden. —
Terugkeer der Den Oclober waren hij en burmatïia. te ^s Gravenhage terug, en reeds den
deden zij verslag van hunne zending
Uit het gesloten verdrag vloeide voort, dat andere 3Iogendheden, bij wie men daartoe
de gezindheid onderstellen mocht, uitgenoodigd werden om lot de alliantie toe te treden,
In de eerste plaats moest van onze zijde de Koning van Frankrijk worden aangezocht.
Scheepten wij ons bij de algemeene oorlog uitsluitend met Engeland in, dan was het
Ie verwachten, dat wij er onze onafhankelijkheid of ten minste onze zelfstandigheid bij
zouden inschieten, en, bovendien, Frankrijks jaloersheid en toorn opwekkend, de onder-
sleuning van dit Rijk verliezen en zijn ongenoegen ondervinden zouden. Dus was men
spoedig bedacht op het benoemen van eenen builengewonen Ambassadeur naar Parijs,
Twee dagen reeds, nadat sommelsdijk en burmania hun verslag hadden uitgebracht,
verklaarden de Gedeputeerden van Holland zich gereed lot die benoeming over te gaan;
en verlangden dat ook de overige Provinciën de zaak ter hand namen. Zij gaven gehoor
aan den aandrang van personen, die begrepen, dat, wildé men vrij zijn in de onder-
» Resol Stat-Gen, 6 Nov. 1625.
2 Zie Journael van de Legatie van Aerssen, Burmania en Joackimi aen den Coning van
Gr. Brit. in Junio 1Ö25. Ms. van Mr. i,. ed. Lenting, te Zutfen.
\
\
Gezanlen,
. i-
-ocr page 109-DES VADERLANDS. 12l>
bundeling met Frankrijk, men aan Engeland den lijd niet moest laten om nadere lG2ó—
stappen te doen. Den 20sten Oclober was de Instructie gesteld en werd sommelsdijk met sommelsdijk
goedkeuring "van den Prins en met eenparige stemmen benoemd, » als hebbende de ^^"'^^j^pgg^yo^^
met Enqeland helpen sluiten en dragende van de zaak Tolkomen kennis." Die Ambassadeur
naar Jrmh-'iß,
Staatsman, dadelijk ter vergadering -versehenen, ontveinsde met, dat de Prins hem reeds
gepolst en er sterk op aangedrongen had, dat hij de taak zou aanvaarden. Reeds had
iiij zyne Excellentie zijn woord gegeven; toch zag hij zich liever ontslagen of eenen of
οΓ twee andere Heren nevens hem gezonden. — Dit kon hij ongeveinsd betuigen, want
hij doorzag de moeijelijkheden en duchtte de verantwoordelijkheid der zending, vooral
wegens het besluit, juist genomen, om de vloot van hautain terug te roepen. Tot
dezen slap gaven de Staten als grond op, dat die Admiraal zijne schepen alhier moest
komen herstellen en van versehe manschappen en oorlogs- en mondbehoeften voorzien,
ten einde in slaat te zyn den tocht naar de wateren van Genua te volvoeren. Hoe liet
zij, de Staten ontsloegen sommelsdijk niet, noch stelden hem iemand ter zijde^ en hij
nam de benoeming aan. Dat de Prins zyne aanstelling gaarne zag, laat zich begrijpen.
De zending Avas eene noodwendigheid, en, eenmaal ingelicht hoe de Ambassadeur zich
ten aanzien van het kiesche vraagstuk omtrent hautaiks terugroeping zou gedragen,
moest hij de taak liefst opgedragen zien aan eenen man als sommelsdijk, wien het
nimmer aan gronden voor zijn gevoelen ontbrak. Wat de vraag betreft, of zijn persoon
in Frankrijk aangenaam zijn zou, sommelsdijk had reeds overvloedig gelegenheid gehad
om den Koning en zijnen Raad te overtuigen, dat zij in hem den man niet terug
xouden vinden, die het wantrouwen van Hendrik IV en den haat van de Koningin-
Moeder had gaande gemaakt en oldenbarnevelt ten val had gebracht. Hij had genoeg
kunnen toonen, dat hij righelieu verslond, en dat deze Staatsdienaar in hem eenen
kraclitigen steun te verwachten had. Werkelijk gaf d'espesses dadelijk den volgenden
dag te kennen, dat hij sommelsdijks benoeming aangenaam vond, en den 29»^™ nam
de nieuw benoemde van de Slaten afscheid, belovende het aan niets te zullen laten
ontbreken, en den goeden uitslag God den Heer bevelende i.
Het was tijd dat hij vertrok, zoo hij voorkomen wilde, dat hem van Engelands zijde Bedoelingen
ecnige belemmering in den Aveg werd gelegd. Deze Mogendheid achtte Nederland nog
met genoeg verbonden te liebben. Tweeërlei was er wat zij nog niet vertrouwde:
vooreerst, de gezindheid van den Prins lot schikking met Spanje, en len tweede, de
verslandhouding van de Republiek met Frankrijk. Engeland zou oorlog voeren en moest
daarbij de Vereenigde Provinciën tot vertrouwden strijdgenoot hebben, en in dien krijg
mocsl Engeland de eerste rol spelen. De oorlog moest strekken om Engeland groot te
maken. Vernederde men Spanje, maar werkte men tevens Frankrijks grootheid in de
van
- tó
' RcsoL SlaL-Gen. 6 , 8, 17 , 20 , 21, 29 Oct. 1625.
-ocr page 110-110 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hand, zoo zou men meer verliezen dan winnen. Derhalve moest gezorgd worden, dat
Frankrijk zich niet al te krachtig ontwikkelde; Frankrijk moest door verdeeldheid zwak
blijven; de uitvoering der plannen van righelieu om de Hugenoten te fnuiken en den
Adel te breidelen moest worden bemoeijelijkt, en de steun, dien het Koningschap steeds
bij de Republiek der Yereenigde Provinciën gevonden had, aan righelieus Bewind
worden onttrokken. Ten einde de afwending van hetgeen Engelands Regering vreesde,
en de vervulling van hetgeen zij hoopte, te verzekeren, koos bugkiitgham de partij om
weder eens het vermogen van zijne persoonlijke verschijning te beproeven. Hij besloot zich
naar ^sJIage en daarna naar Frankrijk te begeven, om en in Holland en ïn Frankrijk
zelf in den zin van die denkbeelden te arbeiden. Onder de Hollandsche burgerlieden zou
hij, dus waande hy, zijnen zin gemakkelijk weten door te drijven, en hoe gevoelig men
was in de hoogste kringen van het Fransche Hof voor de bekoorlijkheden van zijnen
persoon, daarvan vleide hij zich bij zijn laatste bezoek de proeven ondervonden te hebben.
Maar juist zijn meer dan vrijmoedige omgang met Koningin akna gaf righelieu, die
hem doorgrondde, het middel aan de hand om zijne herhaalde overkomst naar Frankrijk
te keren. Eenen man, verklaarde hy, die zich zoo onbetamelijk gedragen had dat hij de
Koningin in opspraak had gebracht, kon al wie de eer van den Koning en van Frank-
rijk lief had, niet aan het Hof dulden. Maar de Staten konden zich niet verontschul-
digen van de eer om den overmoedigen grooten Heer ten hunnent te ontvangen. Dus
zou hij in den Haag verschijnen, waar zich tegelijk Deensche Gezanten zouden bevinden
ten einde met Engeland ,en de Republiek gelijktijdig den onderstand te regelen, dien
hun Koning tot d.eri aangevangen oorlog ontvangen zou.
1G25—
1()27.
Den eersten November (162ö) deed carleton aan den Raadpensionaris duik de mede-
deeling, dat de Hertog van bugkingiiam en de Graaf van holland ^ reeds van den
Koning afscheid genomen hadden, om herwaarts over te komen en te handelen over
hetgeen tot uitvoering van de alliantie gedaan diende te worden, en met name over de
vraag te beraadslagen, op welke wijze de onderhandeling in Frankrijk aan te leggen
zijn zou. Deze mededeeling had kennelijk ten doel om de reize van sommelsdijk te
doen uitstellen. Wel was hij reeds afgereisd; maar men kon hem in Zeeland, waar
hij den Prins moest spreken, eenen brief achterna zenden Werkelijk schreef men den
Prins, dat hij met sommelsdijk zou overleggen, of hij nu de reis niet zou uitstellen.
Reeds was do Gezant weder van den Prins vertrokken; maar, op dit schrijven ijlings bij
Zijne Excellentie teruggekomen, kwam hij met hem overeen, dat het w voegzamer >vas
en dienstiger om alle jaloezijen te weren, zoo hij zijne reize zonder omzien voort-
I Mr. rich, eerst Lord kensington, en sedert 1624 Graaf holland. In Holland noemde Inj z'di
in officieële stukken Graaf van Holland, Comes Hollmdiae.
DES VADERLANDS. 12l>
Zelle Aldus wist sobimelsdijk. zieh aan eenen invloed le onttrekken, die hem de handen
zou hebben kunnen binden. Maar de komst van de hooge Engelsche Heren was daarom
nog niet doelloos. Zij zagen zich nog allijd de taak voorgesleld om de neiging tot
vrede, waar zij hier beslaan mocht, te bestrijden, en van den anderen kant al datgene
le bevorderen, wat strekken kon om de innigheid van de betrekking tusschen de Re-
publiek en Frankrijk in de waagschaal te stellen.
Grond genoeg meenden zij te hebben om hier te lande neiging lot vrede le vermoe-
den. Het werd onzen Gezanten te Londen door de hoogste Staatslieden onder het oog Vermoedens
gebracht, dat er ongunstige geruchten liepen omtrent den Prins, hoe hij de Armi-'^^gezindhéw
nianen ondersteunde en de Regering tegenwerkte, conway betuigde hun in de maand ^™·^®·
September, dat na den dood van Prins maurits de moed der Nederlanders blijkbaar van
dag lol dag verslapte: zulks bleek, zeide hij, uit hel opbreken van het veldleger, het
afdanken der waardgelders ^ en het onzijdigverklaren van Goch, en dal het min gunstig
onthaal, helwelk de hebzuchtige aanzoeken der Engelsche edellieden, olïicieren in onze
dienst, bij de Staten vonden, vooral aan den Prins werd geweten, spreekt van zelf. Ook
in Frankrijk was de meening omtrent 's Prinsen gezindheid lol schikking zoo weinig ver-
vallen, dat d'espesses het nog in het begin van Oclober 1621i noodig vond, bij de over-
handiging van de wissels ter aflossing van de helft van het jaarlijksch subsidie, de Stalen
le waarschuwen legen den toeleg des vijands, die ons thans weder hoopte te verschalken
met voorslagen van Trede of bestand. De oorlog, zeide hg , had ons met benijdenswaardigen
voorspoed overladen en ons Land zoo beroemd gemaakt, dal, zoo de Vaderen eens terug-
kwanien, zij moeite zouden hebben hunnen geboortegrond le herkennen; de vrede, daar-
entegen, zou een gevaarlijk insluimeren zijn, een droom, uit welken wij spoedig zouden
opschrikken En dat al zulke vermoedens niet uit de lucht waren gegrepen, was op Houding vau
nieuw gebleken uit de houding van Zeeland. Nadat de Staten van dit Gewest tegen
liet midden van September zeven aanzienlijke leden uit hun midden naar 's Hage
gezonden hadden om zitting te nemen in de vergadering der Generaliteit, verscheen
sedert den derzelfde maand bijna twee maanden lang geen enkel Gedeputeerde
dier Provmcie ter vergadering. De Slaten-Generaal betuigden deswegens hunne be-
vreemding 1 En inderdaad de zaak was opmerkelijk genoeg. Door weg te blijven in
oenen lijd, dat de alliantie, pas mei Engeland gesloten, moest geratificeerd worden ^,
en met Denemarken bepalingen omtrent de oorlog in Duitschland moesten^ getroffen
1025—
1627.
112 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1G25— worden, sprak Zeeland, door zich aan de verantwoording dezer handelingen Ic ont-
trekken, stilzwijgend eene soort van veto uit. Het schijnt, dat die Luitengewone zen-
ding had moeten strekken om de gemoederen in Holland tot de meening van Zeeland
over te halen, en dat, toen dit gebleken was een ijdel pogen te zijn, de Heren, door
zich te onthouden, alle deelgenootschap aan de thans doorgedreven maatregelen van zich
wilden afwentelen. Daarbij bleef de Provincie achterlijk in de vervulling harer gelde-
lijke verplichtingen. Metterdaad scheidde zij zich al dien tijd van de Unie af, en wet-
tigde tot de vraag, of Zeeland soms liever met Vlaanderen tegen Holland, dan met
Holland tegen Vlaanderen verbonden wilde zijn, en of de jaloezij tegen Amsterdam
De Prins reist soms grooter geworden was, dan die tegen Antwerpen. — Zoo dit gedrag van Zeeland
voedsel vond in de meening, die men had van de gezindheid van frederik Hendrik,
was het tijd, dat deze Vorst, sedert het bezoek van morton van de onmogelijkheid om
legen den stroom op te zeilen overluigd, de Provincie tot andere gedachten bracht.
Werkelijk zien wij hem kort nadat Zeeland die houding had aangenomen, het besluit
opvallen om naar dat Gewest Ie vertrekken, en dat in weerwil van de zwarigheid, door
de Slalen-Generaal onlleend aan de aldaar heerschende sterfte Toen de Prins bij
zijn voornemen bleef, stelden hem de Staten den Heer randwijk, en de Raad van State
den Heer dierout ter zijde, met den last om de opbrengst der aan de Generaliteit toege-
stane gelden Ie bevorderen. Deze bezending trof doel. De Staten van Zeeland namen
sedert maatregelen » om Ie helpen herstellen het onderlinge mistrouwen onder de leden
der Unie en sedert 15 Nov. verscheen ten minste één Gedeputeerde van Zeeland,
de Heer bexVumont, weder geregeld ter vergadering der Slaten-Generaal. Doch de
uitwerkselen der verslapte tucht, het gevolg van veler geringe opgewektheid tot den
staat derblolc-oorlog, bleven niet uit. De strenge bevelen, lot het getrouw en sterk bezetten der
vlaamsclT kuft! gegeven, waren slechts onvolkomen opgevolgd. De Collegies ter Admi-
raliteit haalden gaarne het geld uit, hetwelk de uitzending der schepen zou gekost
hebben, of wendden de dienst der schepen tot convooijen aan. Het gevolg was, dat
toen het bericht kwam, dat de Duinkerkei-s zich den eerslvolgenden springvloed ten
nutte wilden maken om, een dertigtal schepen sterk, met wel 5000 soldaten, hunne
haven uit te loopen, van alle kanten hulp in den nood moest worden gezocht. De
Admiraal van der leck zou met de twaalf schepen, die hg gereed had om zich te
Plymouth bij de Engelsche vloot te gaan voegen, eerst nog een tijd lang op de hoogte
van de Vlaamsche kust kruisen ja, van de Engelsche vloot werden er enkele schepen
bestemd om, met de onze vereenigd, dezelfde dienst te doen Toch verhoedden deze
' lies. Stat.-Gcn. 10, 10, 18, 21, 23 Oct. 1625. ^ Stat.-Gcn. 3 Nov. 1025.
8 Res. Stat.-Gcn. 9, 13 Aug, 1025
* Rcsol. Stat.-Gen. 7 Oct. J025. Journael van de Legatie van somiielsdijk cn buuma.ma. Met
derwaarts
DES VADERLANDS. 12l>
maatregelen het ongeluk niet. Den October (1625) kwam het bericht, dal bij den
laatsten storm vier van de oorlogschepen op de Vlaamsche kust waren gestrand, en dat
men van lo de masten had moeten kappen. Hiervan hadden de Duinkerkers gebruik ge-
maakt om met 1 ö schepen uit te loopen, en reeds hadden zij verscheiden visschersbuizen
genomen of in den grond geboord. Maar wat vernam men nu daarbij? Den November
maakten zich de Gedeputeerden van Schiedam lot de tolken van het volgende bericht.
In hunne stad waren eenige schippers gekomen, die verhaalden, hoe een Duinker-
ker bij slil weder eene boot had uitgezet en daarmede de stuurlieden uit de visschers-
])uizcn gehaald had, en dat wel onder het oog van veertien oorlogschepen, zonder
(lal een ran die alle deze daad van geweld gemeend had te moeten beletten. Andere
lijdingen spraken van een kapitein, die een Duinkerker, door de onzen vervolgd,
den pas had kunnen afsnijden, maar dit niet gedaan had, of deden, wat meer is, den
maatregel van het kappen der masten, door zoovele kapiteins genomen, als hoogst verdacht
voorkomen. Een dier kapiteins werd, bij voorbeeld, gezegd eerst twee dagen na den
slorm zijn mast gekapt te hebben i. Zulk eene wanorde, als waarvan deze berichten
getuigden, kon geen plaats gegrepen hebben zonder opzettelijk verzuim, ja, het bleek
genoegzaam, dat menig scheepsbevelhebber zich moedwillig builen staat gesteld had om
zijn krijgsplicht Ie vervullen. Zóó algemeen was onder de vloot de meening verbreid,
ilal onze voormalige vijanden niet meer de vijanden waren, die men thans te bestrijden
had, en dal zij die de oorlog op den nog gevolgden weg wilden voortzetten, de ver-
trouwden van den Prins en de voorstanders van de wezenlijke belangen des Lands niet
waren. Evenwel de Prins had reeds de onmogelijkheid om vrede met Spanje te sluiten
ingezien. Dadelijk toen het ongeval op zee was geschied, beijverde hij zich (hij was
toen juist in Zeeland) om de ontredderde schepen weder in dienst te krijgen, en sloot
hij zich dus\an de Slaten-Generaal aan, die maatregelen verordenden om de ontsten-
tenis van hel vereischte aantal schepen op de Vlaamsche kust dadelijk te verhelpen
ja, toen hij in den Haag terug was en het bericht was ingekomen, dat »de zwarighe-
den ter zee dagelijks vermeerderden," en de oorlogschepen, het eene om deze, het
andere om gene reden, gezamenlijk te huis kwamen, verscheen hij zelf in de vergade-
ring der Slaten-Generaal, waar met zijn advies besloten werd, dadelijk alle schepen,
die men te Tessel, in de Maas^ in het Goereesche Gat en in Zeeland kon bekomen,
onverschillig of zij landboderas of wel visschersschepen waren, toe te rusten en voor
ileze daad pleegde Engeland vijandelijkheid tegen Spanje, doch, zeide conway, er was reden toe:
want Spanje had verraderlijke verstandhouding in Ierland aangeknoopt, en die Duinkerkers sche-
nen het ook op Engeland gemunt te hebben. Ook werden in dezen tijd kaperbrieven door de
Engelsche Admiraliteit legen Spanje afgegeven.
^ Hesol Slat.-Gen. 13, 18 Nov.; 30 Dec. 1625.
ΠΙ Deel. 4 Stuk.
1625—
1627.
2 Resol Slat.-Gen. 30 Oct.; 1 Nov. 1625.
15
114 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zes weken -van levensmiddelen te Toorzien. In plaats van de kapiteins, wier gedrag
onderzocht zou worden zou er Toor goede bevelhebbers worden gezorgd, en een
commandeur-generaal aangesteld worden. Aan de acht schepen van hautain, die, naar
» men zeide, in Engeland waren aangekomen, zou geschreven worden, dat zij zich in
dezen dringenden nood onverwijld naar het bepaalde punt van vereeniging (op de hoogte
van Duinkerken) zouden begeven, na de Franschen, die zij aan boord hadden, te heb-
ben laten overgaan op de Fransche bodems, die zij bij zich hadden. Eindelijk, allerwege
zouden jachten heengezonden worden om alle verspreide oorlogschepen op te halen,
en onze koopvaarders te waarschuwen, dat er »onraad in zee" was ^ — Onder deze
maatregelen trekt dc aandacht de terugroeping van die schepen van hautain. Zou wel-
licht onder de redenen dier opzettelijke desorganisatie onzer vloot in de Noordzee ook
deze geweest zijn, dat men eenen toestand wilde doen ontstaan, die de terugkomst der
Aandrang tot "^^oot van HAUTAIN tot eene noodwendigheid maakte? Zeker is het, dat het deel, het-
HAUTAiNs'^^vbot Admiraal aan den aangevangen verdelgingskrijg tegen die van Rochelle gehad
wit Frankrijk, had, hier te lande verontwaardiging had gewekt; de predikanten begonnen zich met
de zaak te bemoeijen; de Synode van Overijsel ging over tot hel doen van eenen stap bij
de Staten-Generaal en zou weldra op het terugroepen der vloot, ja op het verleenen van
hulp aan die van Rochelle aandringen afgevaardigden uit deze ongelukkige stad waren
in den Haag aangekomen, en, al kregen zij op aandrang van den Franschen Gezant geen
openbaar gehoor, al ontveinsden zelfs de Staten iets van hun verblijf alhier te weten, niet-
temin hunne vurige taal en bitter beklag konden niet anders dan indruk maken, en
men verwees hen niet naar dien Gezant, zoo als deze bleef verzoeken Hoe het zij,
de Staten begrepen de vloot van hautain niet langer ter beschikking des Konings te
kunnen laten, en namen de ontsteltenis op zee te baat om den Koning de terugkomst
der hem toevertrouwde schepen als eene noodwendigheid voor te houden Nog voordat
SOMMELSDIJK de reis uit Zeeland had aangenomen, ontving hij een brief, dat hij op
dien grond den terugkeer der vloot moest zien te verkrijgen. De groote staatsman had
ingezien, dat er aan den aandrang toegegeven en hautain teruggeroepen diende te
worden; maar met zijne gewone vastheid keurde hij de wijze af, op welke de Staten
dit doel wilden bereiken. Hij vond het, schreef hij, niet raadzaam, den Koning op
die manier als het ware verlof te vragen om hautains vloot terug te bekomen: daarmede
liet men, zoo kwam het hem voor, den Koning de vrijheid om het te weigeren. Men moest
veeleer, zijns bedunkens, gebruik makende van een door den Koning tot den Ambas-
' ResoL Stat.-Gen. 13, 18, 20 JVov. 1625. 2 ncfoL Slat.-Gen. 14 Nov. 1625.
3 Dit weten wij niet uit de ResoL der Stat.-Gen., maar uit die yan Holl. 20 Dec. 1625.
4 ResoL Stat.-Gen. 6, 11 Oct., 1625. ^ ResoL Stat.-Gen. 3 Nov. 1625.
1625—
1627.
1625—
1627.
DES VADERLANDS. IIb
sadeur van Savoye gesproken en door dezen aan den Heer yan langerak overgebracht
woord, het voorkomen aannemen alsof men 's Konings vergunning reeds bekomen
liad, en hautain eenvoudig last geven om herwaarts weder te keren, ten einde zyne
schepen te reinigen, te herstellen en op nieuw van voorraad te voorzien
De tijd van de aangekondigde komst der Lords buckingiiam en holland was daar, Komst van de
kort na het midden der maand December. Den door den Prins van de /Toorntr«^ liam en holland
(bij Rijswijk) afgehaald, en met de hoogste eer ontvangen, verschenen de Engelsche s Giavenhage.
Heren, door garleton vergezeld, den ler vergadering der Staten-Generaal. De ι
gewone Gezant deed het woord. Hij vermeldde de punten, over welke de Koning ver-
langde dat de onderhandeling met de buitengewone Ambassadeurs zou loopen. Zij waren
vier in getal. Het eerste betrof het herstel van den Koning van Bohemen in zijne erf-
landen, en dienaangaande erkende de Koning van Groot-Brilannië dankbaar al wat de
Staten voor zijnen schoonbroeder gedaan hadden en nog deden. Het tweede bedoelde
het herstel van vrede en rust in gansch Duitschland, en met betrekking daartoe dankte
de Koning voor de ondersteuning, door de Staten aan den Koning van Denemarken
en den Graaf van mansfeld verleend: trouwens Hun Hoog Mögenden, dit deed de spreker
gevoelen, hadden er het grootste belang bij, dat chuistiaan IV zich legen den Keizer
handhaafde, aangezien anders de stroomen Eems, Wezer en Flbe geheel en al onder
de macht der keizerlijke veldheren stonden te geraken. Het derde punt had de veilig-
heid van 's Konings onderdanen en bondgenooten ten doel legen de dreigende uitrusting
van Spanje. Ook hier had Zijne Majesteit den ijver der Stalen Ie prijzen wegens de
twmtig schepen, door hen verstrekt; maar daarentegen moest hij op betere bewaking
der Vlaamsche kust aandringen. Het vierde punt, eindelijk, betrof «de handhaving der Hunne bcmoei-
Gercformeerde Godsdienst, en in de gedachtenis, hoe de godsdienstige geschillen nog ji"fis™akcn^hier
met lang geleden den Slaat der Landen op den rand van den ondergang gebracht had-
den, vond de spreker aanleiding lot de vermaning om loch een waakzaam oog op de
rehgie te houden 2 — scheen eene ongepaste en onkiesche herinnering, maar inder-
daad roerde de Gezant hier het gewichtigste punt der geheele zending aan. Het was
er BUGKiïiGnAM om te doen, den Contraremonstranlschen geest Ie doen herleven. Zoo
oordeelde hij het rechte middel Ie IrefTen om Iegelijk alle gedachte aan een verdrag
met Spanje af te snijden, en aan het bewind van richelieü den steun der Stalen te
benemen. De Prins met zijne gezindheid lot vrede gaf, meende hij, toe aan de denk-
beelden, die de Remonstranten hadden gekoesterd. Daartegen was het zaak den ijver
'ier Contraremonstranten op te roepen, die, wieder tot invloed gekomen, wel zouden
weten te bewerken, dat geen Nederlandsche scheepsmacht den Kardinaal langer lot on-
' Zie Rapport van de Legatie des Heeren ν. Sommelsdijk enz.
2 Hesol. Slat,-Gen. 19, 21 Nov. 1625.
16*
-ocr page 116-116 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1C25— derdrukking van Rochelle len dienslc slond. Z.00 zou en de oorlog krachtig voortgezet,
1627
en Frankrijk verdeeld en zwak blijven, opdat ten laatste en Engeland en de Prins van
Oranje aan Spanje voorwaarden zouden kunnen voorschrijven, die deze Mogendheid te
eerder geneigd zou zijn te vervullen, wanneer zij zich de gelegenheid zag aangeboden
om zich ten koste van Frankrijks kracht en ondeelbaarheid schadeloos te stellen. Dit
was de staatkunde, -die een buckikgiiam hier te lande kwam aanbevelen; dit het lokaas,
hetwelk liij den Prins kwam aanbieden, opdat deze den ingeslagen weg voor goed zou
verlaten. Deze staatkunde evenwel moest den Hollandschen staats- en kooplieden, van welke
de kracht der Republiek uitging, noch minder naar den zin zijn, dan die, welke
FREDERiK HENDRIK bezield had: nog zekerder dan deze, scheen zij tot inwilligingen van
Spanje te leiden, welke gevaarlijk konden worden voor de zelfstandigheid en zelfrege-
ring der Hollandsche stedelijke Overheden. Maar de voortzetting van den oorlog achtten
zij in allen gevalle noodzakelijk om het tegenwoordig gevaar af te wenden, Wie kon
voorspellen, wat die oorlog zou opleveren ? En intusschen zou sommelsdijk te Parijs
wel zorgen, dat er, tegen alle kuiperijen, in ons bondgenootschap met Frankrijk een
tegenwicht gevonden werd.
De blijken, dat bügkingiiams tegenwoordigheid den Remonstranten geen voordeel deed,
bleven niet lang uit. D^ags na. zijne plechtige ontvangst deelden de Gedeputeerden van
Holland ter Generaliteits-vergadering mede, dal eenige onrustige personen te Utrecht
zich verstout hadden twee vergaderingen te houden. Bij gelegenheid dat de eerste door
den Oilicier werd verstrooid, had men dezen beambte met dreigementen bejegend,
ja later had er eene bijeenscholing van gewapende manschappen op het St. Janskerkhof
plaats gehad, en, bovendien, eenige leden der uiteengedreven vergadering hadden zich
laten ontvallen, dat hunne zaak wel van liooger hand in bescherming zou genomen
worden, en, voegden de Gedeputeerden er bij, » dergelijke ongerijmde propoosten meer." —
liet laat zich begrijpen, dat thans vooral zulke uitbarstingen, welke geschikt waren
den Engelschen Heren alle vertrouwen op den Prins te benemen, streng moesten gekeerd
worden. Dus besloten de Staten-Generaal op die mededeeling, aan de Staten ^s Lands
en de Regering der Slad van Utrecht te schrijven, dat zij Hun Hoog Mögenden de toe-
dracht der zaak nader zouden berichten en goede zorg moesten dragen, dat zulke ver-
gaderingen, volgens de bestaande plakaten, geweqrd werden: hadden zij daartoe de
w macht en autoriteit" der Staten-Generaal van noode, zoo zou deze hun niet ontbreken
13e hoop der Ζ,οο ZOU derhalve aan de plakaten weder streng de hand gehouden worden en was
veTvb^^^r"^*^'^ '^'erlossing der te Loevestein gevangen Remonstrantsche predikanten vervlo-
gen. Die hoop was opgewekt door de bekende gezindheid van Prins Hendrik en ver-
sterkt door eenige gunstige beschikkingen. Zoo had cornelis van der mijle in de
1 Resol. Stat.-Gen. 22 Nov. 1G25.
-ocr page 117-lf)25—
1C27.
DES VADERLANDS. 117
maand Julij (16215) Yan de Stalen van Bolland verlof gekregen om Nveder in den Haag
te komen wonen; ja, op verlangen van den Prins had hij den IG^"'^ Septernher de plech-
tige lijkstaatsie van Prins maurits bijgewoond. In dezen lijd was het mede, dat hooger-
beets, op voorspraak van den Prins, Loevestein verlaten en zich op zijn Huis te Weer
bij Wassenaar vestigen mocht, al was het ook slechts om daar spoedig Ie sterven. Bo-
vendien werd hugo de groots zwager, nikolaas yan reigersbergen, tot raadsheer in
den Hoogen Raad bevorderd i. Maar zoodra de Prins zich in de staatkunde, door buc-
KiNGDAM te 'ä Hage gepredikt, had laten inwijden, welke trouwens in de hoofdgedachte
met die van Prins maurits overeenkwam, gaven de goed ingelichten onder de Remon-
stranten alle hoop verloren, en uytekbogaert schreef in Julij van het volgende jaar
(162G) eenen brief, waarin hij van Prins Hendrik zeide: »het schijnt, dat hij de onzen
maar met schoone woorden heeft opgehouden, totdat hij tot zijn voornemen aangaande
het Goevernement zou gekomen zijn" en: »of het de Prins ooit recht gemeend heeft,
weet God." ^ De Prins zelf heeft zich beijverd zijnen broeder te doen gelooven, dat
hij het nooit recht gemeend had. Volgens eene mededeeling, jaren later door hem aan
den Heer d'estrades gedaan, had hij, ten einde met Prins maurits op een goeden
Toet te blijven, dezen verzekerd, dat hij zich met de Arminianen nooit had ingelaten
dan om zijns broeders belangen Ie dienen en hem alles aan te brengen wat in hunne
vergaderingen voorviel Hier echter deed hij zich ongunstiger voor, dan hij verdiende.
Z.00 laaghartig was hij niet. De zaak is deze, dal hij en vóór 1G18 en in 162Ö de
overtuiging gekoesterd heeft, dat de staatkunde der Remonstranten de ware en met zijne
persoonlijke belangen de meest overeenkomstige was. Doch hem ontbrak de erkentenis
van een beginsel, dat zich den geest als eeuwig waar openbaart, en waarvoor men des
noods zijn eigen belang kan verzaken, om slechts met dat beginsel te zegevieren.
In weerwil van buckinghams aanbod om de religie tot een punt van onderhandeling
te maken, hadden de Staten de dwaasheid niet om den vreemdeling op nieuw
recht van uitspraak in zulk een kiesch binnenlandsch belang toe te staan. Toch gaf
men in dit opzicht den trouweloozen Engelschman reeds Ie veel loe. Bij hun afscheid
verklaarden de Engelsche Gezanten, dat op het vierde punt, de Godsdienst betrciTende,
niet Nvas gehandeld, »dewyl hel God den Heer beliefd had, de religie zoowel in deze
Landen, als in de Rijken van Zijne Majesteit te planten. Vermits echter de mensche-
lijke boosheid zoodanig was, dat zij de godsdienst steeds zocht te ondermijnen, zoover-
zocht Zijne Majesteit Hun Hoog Mögenden, de beginsels van tweedracht en oneenigheid
in de religie bij tijds voor te komen, zoowel door goede zorgvuldigheid, als door aulori-
Icit, opdat het kwaad niet zoo groot werd, dat het daarna niet Ie herstellen zou zijn, en tot
» Wage.^aar, XI, p. 44, 45. 2 Aitsema, 1, p. 517.
' Leltres etc. du Cte. d'Estrades, I. p. 47, 48.
-ocr page 118-118 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
eene dier openbare factiën kwame uit te barsten, hoedanige zelfs Koningrijken met
groot gevaar, maar Republieken mét den ondergang bedreigden > en slechts te Terhelpen
>Yaren door onderdrukking van de eene der beide partijen. Zonder dit redmiddel zou
deze Staat voor het minst zeer verzwakt en den vijand eene bres geopend worden om
hier binnen te dringen, hetgeen de vrucht van de alliantien met Zijne Majesteit zou
verijdelen. Om deze redenen zou de Koning niet gaarne zien, dat deze Staat weder in
dezelfde kwaal verviel als vroeger: de zaak zou dan vrij wat erger zijn, dan de eerste
maal." — Duidelijker konden de Staten niet verplicht worden tot nieuwe vervolging
der Remonstranten. — De Staten antwoordden mondeling, dat, daar de Staat op de
religie gegrondvest was, er zorg zou worden gedragen, dat er geene godsdienslige par-
tijschappen ontstonden, maar dal zij geweerd en voorgekomen werden. En juist op den-
zelfden dag, waarop dit gesproken werd, hadden zij besloten, den Staten des Lands en
de Regering der Stad van Utrecht op hun reeds voor nagenoeg drie weken gegeven be-
richten te antwoorden, en hen te vermanen een wakend oog te willen houden en de
vergaderingen van Arminiaanschgezinden te weren, opdat »de remediën daarna niet te
moeijelijker vallen mochten, en verder geene meerdere matiging in de uitvoering der pla-
katen te gebruiken, dan by die plakaten zeiven werd toegelaten — Zulke veror-
deningen moesten eene goede uitwerking maken op de Engelsche Ambassadeurs.
1025—
1027.
Doch wat richtten deze Ambassadeurs hier op de eerste drie punten der onderhandeling
uit? Eerst was bepaald, dat de conferenties ter tegenwoordigheid van den Prins zouden
plaats hebben; doch later werd voegzamer gevonden, dat Zijne Excellentie er niet bij
tegenwoordig zou zijn, opdat hij te beter als bemiddelaar zou kunnen optreden. Van
wege Gelderland was eerst ra.ndwijk als commissaris aangewezen; doch waarschijnlijk
wegens de veelheid der andere bemoeijingen hem opgedragen, zag hij zich door den
Heer kelfken vervangen. Maar ook voor dezen werd een ander in de plaats gesteld,
en wel de Graaf van kuilenburg , misschien wel om iemand van den hoogsten rang
aan tegenover de hooge Engelsche Heren te stellen. — Het was er op aangelegd, dat
Deensche Gezanten aan de onderhandelingen zouden deel nemen. Maar reeds in Sep-
tember was de Kanselier jakob ulefelt te '5 Ilage geweest, belast met het verzoek
dat men zijnen Meester, die de wapenen had aangegord om te verhoeden dat geheel
Duitschland werd onderdrukt, met zes of zevenduizend man, de troepen van mans-
FELD daaronder begrepen, een drietal maanden lang zou bijstaan. Zoo zou hij in afwach-
ting van de hulp, door Frankrijk en Engeland toegezegd, legen tilly en wallensïei«
bestand wezen. Dit verzoek reeds door onzen Resident aitsema , herwaarts overgekomen,
voorbereid, en aangedrongen door de overweging, dat de bezetting van de monden der
Noord-Duitsche rivieren onze uitsluiting van den ganschen handel in die Λvateren en den
Bijstand
Denemarken ver-
leend.
1 Resol Stat.-Gen. 14 Dec. 1625.
-ocr page 119-DES VADERLANDS. 12l>
ondergang van onze weerbaarheid ten gevolge zou hebben, vond een gunstig gehoor. 1625—
31en besloot het regiment van Hatzfeld, gebracht tot de sterkte van 5000 man, den
Koning toe te zenden, en daarentegen een twaalftal Compagniën nieuwe ruiters., die
men anders zou afgedankt hebben, in dienst te houden Daar evenwel Hatzfeld in
de dienst der stad Hamburg was overgegaan, zoo werd Kapitein Hendrik van merwe,
die zich in de Palts onderscheiden had, lot kolonel over het regiment aangesteld, het-
welk met eenige honderden van de manschappen, die pas uit den ongelukkigafgeloopen
tocht naar Brazilië waren te huis gekomen, voltallig zou gemaakt worden. Den β«^®"
November (1620) ging de nieuwe kolonel met zijn regiment, dat echter nog geen 2200
man sterk was, op de kosten der Staten naar de Weser onder zeil. Nog voor het mid-
den van dezelfde maand kwamen die troepen ter plaatse hunner bestemming aan; maar
toen was van mer>ve reeds overleden
Na zich lot zijn genoegen van zijne zending gekweten te hebben, vertrok ulefelt,
om echter weldra in gezelschap van den Heer giiristiaan Thomassen ^ terug Ie ko-
men, die met hem benoemd was om aan de onderhandelingen met de buitengewone ι
Engelsche Gezanten deel te nemen
Van de tegenwoordigheid van den Heer gabriel oxenstjerna, herwaarts miZiveden Gabkieloxen-
overgekomen om de Staten en den Prins 's Konings deelneming bij het overlijden van
Prins maurits te betuigen, maakten Hun Hoog Mögenden gebruik om gustaaf adoi.f
Ie laten verzoeken, mede tegen het midden van November Gezanten over Ie zenden om
bij die confereniies tegenwoordig te zijn. 's Konings gewonen Resident rutgers, werd
daartoe procuratie gezonden, doch de dood belette hem zich van die laak te kwijten. Dien
ten gevolge woonde geen vertegenwoordiger van Zweden de onderhandelingen bij. Ook
zou de Koning van Zweden, na de overeenkomst door Engeland met Denemarken ge-
IrofFen, voor eerst geen werkzaam deel aan den oorlog in Duitschland nemen, te meer
omdat de wapenstilstand, die den oorlog, door Zweden met Polen ïn Lijfland gevoerd,
een lijd lang geschorst had, weder was opgeheven. Liever dan door eenen inval in
lijfland den Koning van Polen te beletten den Keizer hulp Ie bieden, zou gustaaf
adolf zich rechtstreeks met de Duitsche zaken bemoeid hebben. Doch dit zou
Denemarken niet naar den zin geweest zijn. Ook was ulefelt, zoo het schijnt,
ccnigzins achterdochtig aangaande hetgeen oxenstjerna nader te zeggen mocht heb-
ben. Toen nu de Deensche Rijkskanselier in Oclober 162Ö voor een tijd vertrokken
' iieso/. Slat.-Gen. 11, 22, 23, 30 Sept.; 1, 2, 3, 5, Oct. 1625.
' Resol Slat.-Gen. 11, 22 Oct.; 7, 10, 30 Nov, 1625. Aitsema, I, 468.
Aitsema (l, p. 473) noemt hem tiiomas tho thomarop; in het ligchaam van 't traktaat heet
"i ^ aits. thomas va» tomme rdp. 4 Hes. Stut.-Gen. 28 Oct.; 23 Nov. 1625. ,
120 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— was, verklaarde de Zweedsche Staatsman nader, wat de Staten trouwens reeds door
1637
hunne Gezanten uit Londen vernomen hadden, dat zijn Koning gaarne een leger zou
bijeenbrengen ten behoeve van de groote zaak in Duilschland, mits hij tot de uitgaven
eenige ondersteuning erlangde. De Staten konden hierop voor alsnog niet veel ant-
woorden; maar zij verleenden althans al weder uitstel van betaling der door den Koning
geleende gelden
Wat de Engelsche Gezanten door vertrouwelijke gesprekken buiten de ambtshalve
gevoerde conferenties mogen hebben uitgewerkt, de onderhandeling leidde tot een
Verdrag met Verdrag, den December geteekend, en van den volgenden inhoud. Het verbond (dus
«emarhvt ^^cdo- '»'erk-laarde de voorrede), tusschen Groot-Britannie, Denemarken en de Vereenigde Pro-
vinciën aangegaan, strekte lot herstel en behoud van de vrijheid, rechten en constitutiën
van het Duilsche Rijk, en bij gevolg tot bestrijding van allen, die dezelve thans zoo
gewelddadig schonden of ze in het vervolg schenden zouden. Daarop bepaalden de
artikelen, dat de Koning van Denemarken zijn leger op de been zou houden, en het
vermeerderen zou met 25 tot 50,000 voetknechten en 7 tot 8000 ruiters. Om hem
daartoe in slaat te stellen, zou hij ondersteund worden door den Koning van Groot-
Britannië met eene bijdrage van 500,000 gulden in de maand, en door de Staten
Generaal met een subsidie van Ö0,000 gulden in de maand 2, De Koning van Groot-
Britannië zou voorts eene tweede vloot in zee brengen, waartoe de Staten hun aandeel
zouden leveren. Bovendien verbonden dezen zich, tegen het volgende zomersaizoen een
goed leger te velde Ie brengen, ten einde den Keizer te beletten met alle macht tegen
de Denen op te trekken. De Koning van Denemarken was^ slechts in zoover aan de
plichten van het bondgenootschap gebonden, als hem voldoende bijstand zonder fout
verleend wevd. Naardien de Koning van Frankrijk dien van Denemarken onder belofte
van bijstand had uitgenoodigd de rechtsovertredingen in het Rijk ter harte te nemen,
zoo zou die Vorst uhgenoodigd worden tot het tegenwoordig verbond loe te treden, of
len minste zich van die belofte van bijstand te kwijten. Dezelfde uilnoodiging zou tot
den Koning van Ztveden gericht worden. — Ook Venetië en Savoye alsmede de Duilsche
Keurvorsten en alle andere Vorsten, Stalen en Sleden, die er belang bij hadden, en
met name de Vorst van Zevenbergen, bethlept gabor, zouden aangezocht worden in
het verbond te treden
Ziedaar een traktaat, dat wel blijken draagt van de lichtvaardigheid van den hoofd'
persoon in de handeling, den hertog van bugkingham. Op welk eene onbewimpelde
wijze werpen zich de verbondenen op als rechters in de zaken van het Rijk en als
ι Resol. Stat.-Gen. 3, 5, 6, 8, 13, 14, 28 Oct. 1625.
2 Slechts Holland stond deze som onvoorwaardelijk tocj de andere Provinciën waren niet zoo
vaardig {Resol Slat.-Gen. 5, 6 Dcc. 1625). ^ Aitsema, 1, p. 480, 481.
ten.
DES VADERLANDS. 12l>
handhavers van de geschonden Rijkswellen! En dan welk een onlzaggelijke som beloofde 1625-
1627
Engeland aan Denemarken. Waarlijk, daar het onmogelijk was om aan zulk eene
drukkende verplichting te voldoen, zoo werd daarmede den Koning christiaan slechts
een voorwendsel gegeven om zich bij min gelukkigen uilslag op grond Tan onvolkomen
ondersleuning te verontschuldigen, of zelfs om zich aan zyne verplichtingen te onttrekken.
Voorzeker zal buckingham , in Holland van nabij ziende wat zulk een klein volk ver-
mocht te dragen, de raming gemaakt hebben, wat het grootc en machtige Engeland
niet zou vermogen. Slechts vergat hij, dat dezelfde onuitputtelijke bron in Engeland
niet vloeide. Inderdaad de Koning lag reeds overhoop met zijn Parlement, en de natie
was verstoord over de wijze, waarop 's Lands zaken door een kleinen kring van onwaar-
dige vertrouwden werden bestuurd Dus ontbraken vertrouwen en bereidwilligheid,
en zoo weinig kon karel I reeds nu op de middelen zijner onderdanen rekenen, dat
hy, terwijl zijne Gezanten Ie '5 Jlage schatten beloofden, zijne juweelen, ten einde
in de eerste behoefte te voorzien, herwaarts zond om daarop geld voorgeschoten te krij-
gen. En nog werden de Provincie Holland en de Stad Amsterdam door de geldschieters
verzocht, met haar krediet tusschen beide te komen, alvorens zijne Majesteit op dat pand
een paar millioenen guldens kon bekomen
Ecne Memorie, bij het traktaat gevoegd, gaf meer bepaald te kennen, dat de terugkeer
van den Keurvorst van de Palts in zijne erflanden de bedoeling was, cn hield voorts
in, dal hel subsidie van Engeland zoo lang zou verstrekt worden, totdat Koning karel
door een leger Ie land, zoowel als door zijne vloten, den Koning van Denemarken
krachtdadiger zou ondersteunen, dan door geldelijke bijdragen kon geschieden. Eindelijk
herhaalde de nadere Memorie, dal vóór den Maart eerstkomende het traktaat
door (Ie verschillende Verbondenen bekrachtigd, moest zijn
Vóór hun vertrek verzochten de Engelsche Ambassadeurs nog de gunstige beslissing
der Staten op enkele punten van minder belang, en op het punt van de uitslaande ge-
schillen tusschen de Oost-Indische Compagnien der beide natiën. Op dit laatste punt
beloofden de Staten, in geval de Engelsche Compagnie Gedeputeerden herwaarts zond,
te zullen zorgen, dat er ook van deze zijde afgevaardigden aangewezen werden om de
geschillen in recht en redelijkheid af te doen, en wanneer eenigen van de rechters van
Amboina overkwamen of reeds overgekomen waren, daarop zulke orders te stellen, dat
de Koning geene reden van ongenoegen zou hebben — Hiermede hielden de Stalen
de handen ruim genoeg.
' Ilapport v. de Legatie v. Sormelsdijk enz.
- ncsol. Stat.-Gcn. 13 Dcc.; ResoL lloll. 23, 25 Febr.; 3 Maart, 1625. aitsema, L p. 479.
aitsema, l. p. 482, 483.
^ ResoL Slat.-Geru 14 Dec. 1625. Een van de rechters was onlangs op een Engelsch schip in
t'cne Engelsche haven binnengeloopen cn aldaar ίη hechtenis genomen, licsol. Stat.-Gen. 8 Dcc. 1625.
Iii Deel. 4 Stuk. ig
-ocr page 122-122 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— Na dit bescheid bekomen te hebben, namen de buitengewone Gezanten hun afscheid,
bedankende υοογ de groote eer hun bewezen. De Staten beantwoordden deze plichtple-
ging door van hunnen kant te danken voor de bijzondere toegenegenheid aan den Staat
dezer Landen betoond, verzoekende » het traktement, dat Hun Hoog Mögenden naar de
manier dezer Landen gedaan hadden, ten goede te willen nemen." — Dus verontschul-
digden zy zich eenigermate wegens een onthaal, dat wel niet overeenkomstig was aan
de dwaze weelde, gewoonlijk door een bugkingham ten toon gespreid, maar dat niette-
min mild genoeg mag genoemd worden. Ten minste werden bugkingham en holland
al den tyd van hun verblijf vrygehouden en kregen zij gouden lampetten ten geschenke,
ter waarde gezamenlijk van 30,000 gulden. Carleton, die bij deze gelegenheid zijn
gezantschapspost verliet om dien aan een opvolger over te laten, ontving de som van
800 dubbele rijders ten geschenke Hem werd bij het afscheid door bugkingham de
getuigenis gegeven, dat wie hem ook opvolgen mocht, wij geenen Ambassadeur konden
bekomen, die ons gunstiger was, dan garleton. — Zoo oordeelde de Engelsche Lord.
De goed ingelichte Nederlander, daarentegen, ziet in garleton^ het werktuig, door
jagobus bestemd om Nederlands kracht te ondermijnen. Hem scheen thans in zijn
vaderland de waardigheid van Vice-Kamerling toegedacht. Als zijne opvolgers werden
verscheidene personen, onder anderen amstrtjdter, gedoodverwd
Houding van Maar lioe gedroeg zich de Fransche Gezant bij al die onderhandelingen van de aan-
Gezant^^ij^Ït vertegenwoordigers van Groot-Britannië en Denemarken? Nog den δΟ^'ο»
October (1625) had hij op de vraag van Hun Hoog Mögenden, of hij gelast was, met
de Engelsche en Deensche Ambassadeurs tot het sluiten van een nader verdrag mede te
werken, toestemmend geantwoord Doch toen het zoo ver kwam, ontsloeg hij zich
van het geven van een antwoord op de vraag of hij nu gereed was, door de mededeeling
van een door hem ontvangen brief aan den Prins van Oranje. In dien brief was hem
gelast, geen deel te nemen aan de onderhandelingen der andere Gezanten, maai· af te
wachten totdat dezen het verdrag gesloten hadden, om eerst dan de bedoeling zijns
Konings mede te deelen Het is duidelijk, dat men te Parijs niet gezind was
de richting te volgen, die BUGioNGnAM aan de staatkunde gaf. Dal die gevolmach-
tigde van den Britschen Koning niet geneigd was het staatsbelang van Frankrijk^ zoo
als het Ministerie van den Kardinaal zulks begreep, te bevorderen of slechts te
ontzien, bleek maar al te zeer uit den invloed, dien hij gedurende zijn verblijf in
Holland uitoefende op de bevelen, aan hautain gegeven. Terwgl de mededeelingen
1 Resol Stat.-Gen. 13, 14, 16 Dcc. 1625.
~ Resol, Stat.-Gen. 14 Dec. 1625. Rapport van de Legatie v. Somnielsd. enz.
3 Resol. Stat.-Gen, 28, 30 Oct. 1625. * Resol. Stat.-Gen. 24, 25 Nov. 1625.
vei'dras.
DES VADERLANDS. 159
van d'espesses strekten om het Yoorldurend Terblijf van hautains vloot in de wateren 1C25—
1637.
van Rochelle als den Koning steeds aangenaam, en tevens om het gevaar van nieuwe
botsingen als voortaan opgeheven voor te stellen ^^, gaven de Engelsche Ambassadeurs
aan de Staten-Generaal berichf, dat hun Koning de Engelsche schepen uit Frankrijk
teruggeroepen had, en dat wel met hel kennelijke doel om bij de beraadslagingen, of
men hautains schepen nog tot het eind des jaars voor Rochelle laten zou, de schaal
tol een weigerend antwoord te doen overslaan. Reeds met het behoud van een deel dier
schepen zou men in Frankrijk tevreden gew^eest zijn. Inziende, dat de Staten nimmer
zouden toelaten, dat al de twintig schepen vóór Rochelle bleven, bood de Koning aan,
een zestal van hautains schepen te koopen. Doch zelfs hiervan meenden de Staten, na
die mededeehng der Engelsche Gezanten, zich op advies van den Prins te moeten ver-
ontschuldigen. Daarentegen vergunde men den Koning hier te lande andere schepen te
koopen. Doch deze vergunning kon natuurlijk niet bevredigen. D'espesses ontveinsde
dan ook zijn misnoegen niet: die verontschuldiging, zeide hij, zou geweten worden of
aau onwil, of aan onvermogen. Noch het een, noch het ander zou ons voordeelig zyn,
daar zulks den Koning, die slechts in schepen hulp van deze Landen kon verwachten,
van ons zou kunnen vervreemden
Onder deze omstandigheden was de taak van sommelsdijk. te Parijs alles behalve ge- instructie vau
makkelijk. Bij de innige verstandhouding, ten gevolge van bugkikghams overkomst,
lusschen Engeland en de Vereenigde Provinciën ontstaan, verlangden de Stalen, dat
SOMMELSDIJK in gedurige verstandhouding met de buitengewone Engelsche Gezanten, die
in Frankrijk gewacht werden, zoude handelen zonder er acht op te slaan, dat zy
by de Instructie, aan dien Ambassadeur gegeven, hem vrij gelalen hadden om ten
niinste in een bepaald geval zonder de Engelschen met Frankrijk te onderhandelen.
Dit geval zou zich dan voordoen, wanneer de Koning er niet toe over wilde gaan om
zieli aan de alliantie, met Engeland en Denemarken gesloten, openlijk aan te sluiten.
Hoezeer onze Gezant hem met het aanbod vleijen mocht, dat wij Zijne Majesteit, wan-
neer hij zich aan de alliantie aansloot, als het hoofd van hel geheele bondgenootschap
zouden erkennen, was het toch niet waarschijnlijk, dat de Koning daar ooren naar zou
hebben. Immers zulk eene naauwe aansluiting aan Engeland, zulk eene zamenwerking
lol ontbreideling der Gereformeerde elementen in Duilschland sloot vooreerst de staking
der maatregelen legen die van Rochelle, en voorts de aftreding van den Kardinaal in
zich. Sommelsdijk: begreep dus zeer goed, dal het op eene afzonderlijke onderhande-
ling lusschen ons en Frankrijk zou nederkomen, waarvan hel doel zou zijn, dat wij,
^ ResoL StaL'Gen. 17 Bec. 1625.
' Besol. StatMien. 21, 22 Oct, 1025.
= llmol SlaL-Gen. 25 Nov.; 5, 7, 10, Jl Dec. 1625.
18*
-ocr page 124-124 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ΐΓ)2δ-— Olldanks onze vereeniging met Engeland^ van Frankijks gunsl en"onderstand verzekerd
bleven, een doel dat lichtelijk te bereiken zou zijn, wanneer wij 's Konings ministers
slechts bevreesd maakten door te laten doorschemeren, dat wij anders tot vrede of be-
stand met Spanje zouden moeten komen
Met betrekking tot den binnenlandschen strijd in Frankrijk hield de Instructie niets
in, dan dit, dat sombielsdijk, hier als in alles met latfgekak nevens hem, zich zou
beijveren, den vrede tusschen den Koning en zijne Gereformeerde onderdanen te bemid-
delen. Onze buitengewone Ambassadeur zag wel in, en wat hij dadelijk in Frank-
rijk hoorde, moest het hem ook buitendien doen begrypen, dat er voor die van
Rochelle niets te bedingen zou zijn, daar de Koning vorderde, dat zij zich, na hem
zoo zeer getrotseerd te hebben, op genade overgaven. Ook verklaarde langerak, dit
deel der Instructie ziende, dat hij zich niets goeds beloofde van eenige tusschenkomst
ten hunnen behoeve. Niet minder bezwaar zag onze gewone Ambassadeur in de ver-
plichting om de tehuiswaartszending van uautain te verlangen. Doch ten aanzien van
dit laatste punt had sommelsdijk zyn plan gevat. Kon hij den Koning overtuigen, dat
de Stalen noch op bestand met Spanje bedacht waren, noch geneigd om hunne zelf-
standigheid eenigzins ten behoeve van Engeland op te offeren, dan, meende hij, zou
Zijne Majesteit hen niet vergen hem langer hunne vloot te leenen, eensdeels omdat dit
de gemoederen ten onzent licht in opstand zou kunnen brengen en van Frankrijk ver-
vreeraden; anderdeels omdat men na den slag, aan de scheepsmacht der Hugenoten
toegebraclit, en bij de aanzienlijke krijgsmacht, die legen Rochelle in het veld gebracht
werd, deze stad ook zonder de dienst onzer vloot wel zou kunnen bedwingen.
Eerste gehoor Aan dit krijgsplan was sombielsdijks eerste optreden geëvenredigd. Den November
bij^^de" KTnbg.'^ had hij zijn eerste gehoor te St. Germain. Zijne ontvangst was gelijk aan die van den
Gezant eens Konings, en bepaaldelijk niet minder luisterryk, dan die van den Spaan-
schen Gezant, Graaf gondomar , kort te voren geweest was. Hij hield bij deze gelegenheid
eene uitnemend krachtige rede, waarin hij de onwrikbaarheid van den grondslag des
bondgenootschaps tusschen Frankrijk en de Nederlanden staafde, en bepaaldelijk deed
uitkomen, dat de Staten door het laatste verbond met Engeland volstrekt niet bedoeld
hadden in strijd met hunne verplichtingen ten aanzien van den Koning te handelen,
noch iets van hunne soevereiniteit hadden prijs gegeven. Hierop en na 's Konings ver-
plichtend antwoord vernomen te hebben, zeide hij dadelijk, dat Hun Hoog Mögenden,
verstaan hebbende, dat zijne Majesteit goedgevonden had, dat hautain zich zou gaan
ververschen, ten einde te bekwamer te wezen om den Koning tot den tocht naar Genua
ten dienst te slaan, dezen vlootvoogd hadden gelast ten eersten huiswaarts te keren, Ie
meer omdat hij noodig was om de Duinkerkers uit de zee te verjagen. Op dit woord
Zie de Instructie vóór sommelsdijks Rapport (op het llijksarchiei).
-ocr page 125-DES VADERLANDS. 12l>
geide de Koning niets, dan dat hij met zijnen Raad over de zaak zou spreken. — Zoo 1025—
had de Nederlandsche staatsman eenen degelijken grondslag voor de onderhandelingen gelegd.
De Commissarissen, met welke hij en zijn ambtgenoot langerak handelen zouden, waren
de Kardinaal, de Kanselier d'aligre, de Maarschalk de Schömberg en d'aüquerre,
belast met het departement der Nederlandsche zaken. Maar voordat zij met deze staats-
lieden in conferentie traden, hadden zij bij een eerste bezoek een onderhoud met den Eerste bezoek
Kardinaal, waar dadelijk de zaak van Rochelle ter sprake kwam. De onzen verzochten ^^^chelilu.
voor de Stad dezelfde genade, die de Koning aan de andere Fransche Gereformeerden
vergunde; doch de Kardinaal achtte den Koning aldus geen genoegzamen waarborg gege-
ven, dat zij niet op nieuw in opstand zouden komen, terwijl Zyne Majesteit afgeleid was
door den oorlog buitenslands, en hij vraagde, of onze Gezanten, wanneer zij deze hunne
hoedanigheid ter zijde zetteden en die van Raden van Staat van zijne Majesteit aanna-
men , eenen anderen raad zouden kunnen geven, dan die strekte tot Rochelles volslagen on-
derwerping in het staatkundige. De onzen konden hierop niet veel meer antwoorden, dan dat
bij de overweldiging van het Huis van Oostenrijk het herstel van de zaken in Duitschland
nog dringender was dan de volvoering van 's Konings voornemen tegen Rochelle, een
maatregel trouwens onraadzaam wegens de moeijelykheid aan het bedwingen van
eene zeestad verbonden^ en wegens den schok, dien de trouw der Nederlanders daardoor
lichtelijk zou ondervinden. Zelfs dit had geenen invloed op den onverbiddelijken Kar-
dinaal: de Koning wilde en zou meester wezen van Rochelle en niemand kon dat voor-
nemen beletten,. Ook de openlijke toetreding van den Koning tot de onlangs door de
Nederlanden gesloten of- en defensieve alliantiën zouden onze Gèzanten, zoo sprak de
Kardinaal zouder omwegen, niet verwerven. Plaatste de Koning zich aan de zijde der
Gereformeerden in Europa, dan zou niet één Katholiek Vorst met hem vereenigd blijven,
en Spanje zou daardoor slechts het getal zijner aanhangers vermeerderd zien. Doch onder
de hand zou Frankrijk alles kunnen doen, wat wg tot styving van onze belangen be-
geerden. Het voorbeeld van Hendrik den Grooten, door de onzen den Kardinaal tot
ontzenuwing van zijne gronden te gemoet gevoerd, had de kracht niet om hem te over-
tuigen. Dus gaven zij dat denkbeeld op, en verzochten, dat Frankrijk ten minste met
onzen Staat een verbond zou willen aangaan, Engeland, hetwelk ons met zijne
alliantie begunstigd had, zich geenen invloed bove» Frankrijk op onze Republiek
gegund zou zien. Dit woord Avas wel geschikt om 'sKardinaals aandacht te trekken,
en uitgenoodigd om zich nader te verklaren, zeide somqielsdijk , dat het 's Konings
katholieke alliantiën in Italië en elders eer versterken dan verzwakken zou, zoo hij
Zïch openlijk legen Spanje verklaarde en tevens met Engeland en onze Republiek,
liclzg gemeenschappelijk of afzonderlijk, eene defensieve alliantie sloot lot verzekering
van de Rijken en Landen der geallieerden. Dit denkbeeld, zeide de Kardinaal, Λν38
uUvo€rl>aar, mits de ügue legen Spanje lot een bepaald getal jaren beperkt was. Doch
126 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
1025— zulks zou nader blijken, als de alliantie, door ons met Groot-Britanni'è gesloten, in
1627
's Könings Raad en door de Commissarissen met ons overwogen zou zijn. In drie of
minder dagen zoude men elkander kunnen verstaan, ten wai^e de zaak van Rochelle den
spoedigen afloop vertraagde; in allen gevalle, voegde hij er bij, zou men kunnen over-
eenkomen, dat de alliantie beginnen zou, zoodra die zaak ten einde zou zijn gebracht.
De Maarschalk van Schömberg, hoezeer niet zoo openhartig sprekende als de Kardinaal,
wien kracht van overtuiging en wil beslissende taal ingaf, zeidemede, dat eerst Rochelle
ónderworpen moest zijn, voordat Zijne Majesteit tot eenige nadere handeling met Hun
Hoog Mögenden zou kunnen verstaan.
De Koning zal Zoo bleek van nu aan duidelijk, dat de Kardinaal ons de gunst van Fr ankrijks alli-
PiOvinlfën'^^Scen ^ slcchts verleenen wilde op voorwaarde dat wij niet het minste beletsel aan de
uootLliap^vcilec- 'volvoering van zijn voornemen tegen Rochelle in den weg leiden. De tegenwoordigheid
iien, zoo niet de HAUTAINS vloot vóór die Stad was hem een waarborg van de door hem begeerde
zaak vau Rochelle
eerst geschikt zij. gezindheid der Staten, en tevens een voornaam middel om zyn doel met Rochelle te
bereiken, daar deze Stad slechts dan den strijd meende te kunnen volhouden, als die
vloot vertrokken zou zijn. Intusschen was den of December ten derden male
aan dien vlootvoogd de last afgegaan om huiswaarts te keren. Had hij die nieuwe aan-
maning ontvangen en gaf hy er gehoor aan, wat kon de Kardinaal dan anders denken,
dan dat de mannen, die in Holland zijne staatkunde wenschten te steunen, machteloos
geworden waren, en dat de Provinciën zich voor goed aan de heillooze leiding van
Engeland, bezield door een buckingham, hadden overgegeven? Doch in de eerste dagen
van December kon hij zich nog vleijen, dat πΑυτΑΙτί bij den strijd der invloeden in
Holland zich vrij zou blijven achten om naar den zin der Fransche Regering te hande-
len, en hoopte hij in sommelsdijk den man te vinden, dien hij van het noodzakelijke
zijner bedoelingen kon overtuigen en tot het doordrijven van de daarmede overeenkom-
stige besluiten bij de Nederlandsche Regering zou kunnen gebruiken. Doch de^e hoop
zou teleurgesteld worden: want, beloofde righelieu aan Nederland Frankrijks jalliantie
niet anders dan op voorwaarde, dat wij hem tegen Rochelle bijstonden; sommelsdijk had
het er op gezet, righelieu te overtuigen, dat Frankrijk Nederlands toegenegenheid en
vertrouwen slechts dan kon behouden, wanneer het ons van het verleenen van dien
bijstand ontsloeg. ·
'Niet minder ijverig, dan de Nederlanders de) bevrediging van Rochelle mochten
wenschen, trachtte de Gezant van Savoye te Parijs, de abt de l'esgaille, deze uit-
komst te weeg te brengen. Hij zeide, dat zijns meesters plannen op HaWè hoe eer
hoe beter met Frankrijks onverdeelde mqcht verwezenlijkt moesten worden, of de
Hertog zou zich genoodzaakt zien, ten einde niet alleen te blijven staan, de zijde van
Spanje te kiezen. Derhalve verlangde die Gezant van sommelsdijk , dat hij bij die van
Rochelle zijnen invloed zou gebruiken, opdat zij zich aan den Koning onderwierpen. Doch
: \
-ocr page 127-DES VADERLANDS. 12l>
soMMELSDiJK begreep, dat hij hier met de uiterste omzichtigheid en oprechtheid moest leas-
te werk gaan. Wie aan Frankrijks oppergezag de toekomstige regeling Tan Europa
wenschle toevertrouwd te zien, moest Rochelles volkomen onderwerping begeren;
wie, zich daarentegen, ter regeling van Europa's toekomst, al was het ook eerst na
ecnen oorlog, met Spanje wilde verslaan, moest wenschen, dat er een dubbelzinnige
vrede in Frankrijk gesloten werd, waardoor de Koning zwak bleef en de Paus dezen
Soeverein niet langer als den verdelger der ketterij nevens of boven 5/?«w/e kon erkennen.
Zoo oneindig gewichtig was het vraagstuk van Rochelle, en, had sommelsdijk het vaste
plan om zich eerlyk met Frankrijk en niet ten laatste met Spanje te verslaan, dan
moest hij zich bij Frankrijks binnenlandschen strijd uitsluitend op 'sRonings zijde
plaatsen. Zoo kon Rochelle slechts datgene van zijne voorspraak hopen, wat tevens door
's Konings gebiedend belang zou gevorderd worden.
In weerwil van zijnen toeleg om alle slinksche handelingen te mijden, nam som-
melsdijk toch cene misleiding te baat om hautain op de hoogte der zaken te brengen.
Hij had uit zijn schrijven gemerkt, dat de brief der Staten van den SOs^en Oclober,
waarbij hij voor de eerste maal teruggeroepen was, dien vlootvoogd niet ter hand was
gekomen. Waarschijnlijk had de Fransche Regering die letleren opgehouden. Dus schreef
hij aan hautain eene missive, waarbij hij hem bericht gaf van zijne echtgenoot, en,
zeide hij, eenen brief van hare hand toezond, zonder voorts eenigzins op zijne terug-
roeping te zinspelen. Maar die zoogenaamde brief van Mevrouw hautain was de
aanschrijving van Hun Hoog Mögenden van den October.
De eerste conferentie namen onze Gezanten te baat, om de Fransche Commissarissen
lol de overtuiging te brengen, dat het weinig raadzaam was de belegering van Rochelle
voort te zeilen, als zijnde eene onderneming eensdeels van onzekere uilkomst voor de
eer des Konings, en anderdeels geschikt^om 's Konings geallieerden achterdochtig Ie
maken of in hun eigen boezem tweedracht en scheuring te verwekken. Er waren,
voegden zij er bij, andere middelen genoeg om 's Konings eer in deze zaak volkomen
voldoening te verschaffen. Gevraagd zijnde een zoodanig middel te noemen, stelden
onze Gezanten de voorwaarden voor, die men van Rochelle zou mogen en moeten
eischen, waardoor 's Konings gezag over de Stad volkomen verzekerd zou zijn; slechts
inoesl zijne Majesteit niet op de slechting van de oude vestingw^erken der stad aan-
dringen, vermits daarin niet alleen de stedelingen, maar alle Gereformeerden eene
schennis van het edikl van Nantes zien zouden. Deze taal mishaagde geenszins. Inte-
gendeel , men kwam tot de verklaring, dat de Koning met die van Rochelle tot een vergelijk
moest zien te komen, voordat de Oostenrijksche en Spaansche partij Dmischland in
sterkere banden sloeg; ja, de Kardinaal scheen verrukt over sojisielsdijks redenen en
noothgde hem tol een afzonderlijk onderhoud, zeggende, dat zij te zamen wat goeds
zouden kunnen tot stand brengen voor Frankrijk en de gemeene zaak.
.1025—
1G27.
128 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Voordat dit onderhoud plaats had, kreeg onze Gezant in een gesprek met den Gezant
van Savoye en bellujon , baron de gouppet , de gelegenheid zijne trouw aan RicnELiEU te
toonen. Deze staatslieden zeiden de goedkeuring van den Kardinaal verkregen te hebben
op het plan, dat de Slaten-Generaal, de Hertog van Savoye en de Connétable die van
Rochelle zouden overhalen om, tegen onderwerping aan 's Konings eischen, van Zijne
Majesteit vergiffenis te vragen. Bij deze gelegenheid, namelijk, zorgde sommelsdijk, dat
eensdeels deze stap niet tot een vergelyk mocht leiden, in hetwelk men licht een
schoonschijnenden vorm ter bemanteling van eene zwakheid van 's Konings zijde zou
erkennen, en anderdeels, dat men zich vooraf van de goedkeuring der Koningin-Moeder
zou verzekeren, opdat des Kardinaals tegenstanders, op welke die Vorstin invloed had,
dat, wat er degelijks lot stand zou komen, niet uit haat tegen den Kardinaal in duigen
mochten werpen.
Den December had het afzonderlijke onderhoud plaats. De Kardinaal ontving
onzen Gezant met de betuiging, dat hij met hem wilde handelen, niet als met eenen
Ambassadeur, maar als met den Heer aerssen, zijnen vriend. Hij wilde met hem een
vaste vriendschap sluiten, gebouwd op goede fundamenten, daar zij beiden de dienst
van hunne Soevereinen voor oogen hadden. Hij was, voegde hij er bij, zonder kuiperij
of achterdochtige handelingen, zoo hoog in aanzien gestegen, dat hij geen aardsch
goed meer behoefde te begeren, en wenschte niets anders dan na zijn spoedig te wachten
levenseinde een eervollen naam in de geschiedenis. Na deze inleiding trad de Kardinaal
in eene beschouwing over de macht van al de Mogendheden, die men als verbonden
tegen Spanje kon aanmerken, en kAvam hij met sommelsdijk overeen, dat zij beiden
eene begrooling van de krijgsmacht, die elk dier Mogendheden zou kunnen leveren,
zouden opmaken, deze beide begroolingen tol ééne zouden zamensmelten en ze aldus,
tot één gebracht, den Koning zouden voorleggen, opdat deze daarop een besluit nemen
mocht ten aanzien van zijn deelgenootschap aan den gemeenschappelijken strijd legen
Spanje en Ooslenrijk. Blaar, voegde hij er bij, de zaak van Rochelle raoestj jeerst ge-
schikt, anders braken zij zich het hoofd te vergeefs: immers kon hij Zijne Majesteit niet
raden, den oorlog buitenslands te beginnen, tenzij hij van den vrede binnenslands ge-
Voorwaarden , heel verzekerd ware. Zoo kwamen zij dan over die zaak te spreken, en eindelijk
natfaan^die'^van werden zij liet eens op het volgende middel: die van Rochelle zouden schuld bekennen,
SÏbber^^''^'^ vergiffenis vragen, hunnen Raad van Ach t-en-veer lig afzetten, eenen Intendant van
justitie ontvangen en al de vestingwerken slechten, die zij uit eigen beurs en tegen
's Konings wil gemaakt hadden. — Sommelsdijk beloofde zijne hulp om die van Ro-
chelle tot zulk eenen stap te bewegen, en ging dadelijk over iom ten dien einde niet
den Gezant van Savoye te spreken; bellujon werd gebezigd om den voorslag aan
de Gedeputeerden van de Gereformeerde Kerken mede te deelen,
ΛVeldra verschenen die Gedeputeerden zeiven bij sommelsdijk, en spoedig bleek hel,
!
DES VADERLANDS. 12l>
(lat, liever dan lot het slechten van de buitenforten over Ie gaan, hetgeen het vertrek 1625—
1627.
der vermögendste ingezetenen en daarmede het verval der Gemeente ten gevolge zou hebben,
de stad zich een beleg zou laten welgevallen, te meer daar zij steeds op ondersteuning
van buitenslands en van binnenslands rekende, en meende dat de zee haar ruimschoots
vergoeden zou wat zij, van het binnenland afgesneden," te kort mocht komen. Slechts
dan zouden die van Rochelle tot het slechten hunner buitenwerken kunnen besluiten,
zoo de Koning het fort, door hem tegen de stad aangelegd, wilde afbreken. — Zoo scheen
de goede uitslag te zullen falen en onze Gezant eerlang te zullen moeten komen tot Onze Gezant
..„,., 1 1 .. · 1 11 rept van zij α ver-
hel vragen van zijn afscheid, eenen maatregel, dien hij zich voorgenomen had Ie nemen, trek.
in geval de Koning, door de stad te belegeren, de rechten van al de Gereformeerden
in zijn Rijk bedreigde en van geen verdrag met ons wilde hooren, voor en aleer die
binnenlandsche oorlog tot haar doel geleid had. Deze stap, en zulks bleek al aanstonds
uit een gesprek met aijquerre, wien hij dit zijn voornemen mededeelde, was wel
geschikt om de Flansche ministers tot nadenken te brengen, en hen tot het doen
van allerlei aanbiedingen te bewegen: immers met het vertrek van dezen Gezant
scheen alle band tusschen de beide Landen verbroken en de Republiek der Ver-
ecnigde Provinciën voor goed Engeland in de armen geworpen en het werktuig
eener godsdienstoorlog geworden. — Tegen dat er op den gedanen voorslag nader
bericht uit Rochelle kwam, trachtte sommelsdijk te bewerken, dat de Koning zich
bereid mocht verklaren aan de Staten-Generaal de belofte te doen, dat hij zijn fort
binnen een half jaar of een jaar tijds zou slechten. Tevens stelde hij een ontwerp, op
welke wijze de Koning, in de veronderstelling dat de zaak van Rochelle geschikt was,
zich zonder lol het verbond met Engeland toe Ie treden, maar nevens Engeland, tot
hel herstel der onderdrukte of bedreigde Vorsten in Duitschland zou kunnen laten
gelden. Dit zou moeten geschieden met een leger van 20 of 2ö,000 man voetvolk, en
5 of 5000 ruilers, hetwelk onder den Markgraaf van Baden, met een Franschen Maar-
schalk van de Gereformeerde Godsdienst nevens hem, eenen inval in Beijeren zou doen,
ten einde tilly uit de oorden te trekken, die hij thans bezet hield. Daarenboven zou
de Koning, zonder zijne onderneming in Itali'é te staken, een tweetal even groole legers
post moeten doen vatten, het eene in Champagne, het andere in Picardië, om de
Spaansche macht in bedwang te houden en de strijdende party in Duitschland te meer
vertrouwen in te boezemen.
Terwijl de zaken zoo ver gebracht waren en er voor het oogenblik niets vastgesteld
kon wonlen, was er tijd om over den toestand na te denken, en begon men aan het
Hof hoe langer hoe meer in te zien, dat Rochelle gezind was om eene belegering af
te wachten, en dat wel in de hoop, dat zij door Engelsche en Nederlandsche hulp zou
ontzet worden. Men had in die stad vernomen, dat er eene nieuwe alliantie tusschen
Engeland en de Niederlanden gesloten was en welke geest zich daarbij had laten gelden,
2957 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— ja, voorzeker was het aan die ταη Rochelle Ier oore gekomen, door welke middelen
men in' Nederland de terugkomst der vloot van hautain wilde afdwingen. Den onwil
van het Engelsche Bewind om Engelsche schepen ter beteugeling van Rochelles tegen-
Richelieu wil stand te leenen aan bugkinghams toorn toeschrijvende, moest righelieu zich afvragen,
tusschenkomst""'^ of hij hem niet al te hard bejegend en al te streng den toegang tot Frankrijk ontzegd
Beloonde men hem eenige inschikkelijkheid, dan wellicht zou hij zich ontzien
het vertrouwen van Rochelle langer voet te geven. Sommelsdijk ontveinsde niet, dat
hij deze meening koesterde, en de Fransche Ministers vatten het denkbeeld op om tot
buckingham door tusschenkomst van sommelsdijk verzoenende taal te spreken en thans
den Lord uit te noodigen om in persoon te Parijs de geschillen te komen schikken.
Immers slechts door toegefelijkheid van de zijde van die van Rochelle kon de oorlog
vermeden worden, en op die toegefelijkheid viel niet te rekenen, zoo zij niet beseften, dat
zij door het buitenland verlaten waren. Van 's Konings zijde was geene inschikkelijkheid
te wachten. Met een krachtigen eed verklaarde de Kardinaal, dat Zijne Majesteit zich
niet kon verbinden om binnen zekeren tijd het fort St. Louis af te breken. Het gemeen
te Parijs raakte reeds op de been op het gerucht, dat de Koning thans niet doortastte
en Rochelle niet» verpletterde. Geen wonder, dat men tot het besluit kwam, dat de
Koning aan den Franschen Gezant te Londen^ den Heer de blainville, en de Hertog
de ghevreuse aan den Hertog van bugkingham in Holland zou Schrijven om door naderen
uitleg, aan vroeger gebruikte bewoordingen gegeven, den Engelschen Lord te bewegen
te Parijs te komen. Te eerder kwam men tot zulk een bijna laaghartigen stap, omdat
SOMMELSDIJK, die zich reeds minder voorkomend betoonde en van vertrekken sprak,
zoo er geen kans van schikking met Rochelle meer overig scheen, slechts dan zou kun-
nen blijven, wanneer hetzij buckikgham zelf, hetzij een ander aanzienlijk en door
BUGKINGHAM gemachtigd Heer in Frankrijk te wachten was. Bovendien het vertrek der
Nederlandsche vloot scheen het gevolg te moeten zyn van dat der Engelsche schepea,
en onlangs had Koning karel, in een schrijven aan den Hertog de gheyreuse, scherp
en hooghartig de terugzending dier schepen gevorderd, daar hy nimmer zou dulden,
dat zy tegen die van de Religie gebruikt werden. Kwam het zoo ver, dat ook de Ne-
derlandsche schepen vertrokken, dan scheen van Engeland en de Vereenigde Provinciën
voor den Koning slechts vyandelijkheid, voor Rochelle de krachtdadigste hulp te
wachten, en voor Frankrijk schoot niets over, dan zich zonder eenigen vriend of bond-
genoot aan eigen zwakheid overgelaten te zien, of zich aan Spanje in de'armen le
werpen j en daarmede van den roem afstand le doen om aan deze Mogendheid het beleid
der Europesche zaken te ontwringen. Zoo zou de stoute Kardinaal zijne plannen
geboorte verydeld gezien hebben. Al het mogelyke wilde hy beproeven om zulk eeB^
gevaar af te wenden, eh hij liet sommelsdijk verzoeken den Hertog van buckingham te
schrijven, dat hij het voorgevallene wilde vergeven, en in Frankrijk komen, waar bij
151
het vleijendst onthaal zou vinden. Ditmaal door richelieü zeiven uilgenoodigd, weigerde
onze Gezant deze dienst niet. In zijn brief stelde hij den slaat der onderhandeh'ng
naar waarheid voor, en gaf te kennen, dat hij, buckingham, de man was om de treu-
rige zaak tot eene spoedige schikking te brengen: hij moest den vrede maken, of
niemand zou zulks vermogen. Op dezen grond betreurde hij, dat de Hertog op een
woord, hem te 's liage gezegd, liet plan om in Frankrijk te komen, had laten varen.
Dal woord moest hij geenszins als een blijk van wantrouwen legen zijn persoon opvat-
ten; integendeel, hij kon er op rekenen, dat hij met de grootste betooningen van eer
en gunst ontvangen zou worden. Tevens zond hij hem een stuk, dal, nog ontbrekend
aan de tapisserij die de Stalen hem vereerd hadden, thans door een agent van Hun
Hoog Mögenden uit Calais overgezonden zou worden. Ten slotte gaf hij zijn leedwezen
Ie kennen, dat hi] hem Ie ^s Hage niet had kunnen ontmoeten, om hem te toonen,
hoe het Nederlandsch publiek en hy zelf zich aan hem verplicht gevoelden. — Eenige
(lagen later schreef hij nogmaals en nog sterker, er de verklaring bijvoegende, dat be-
paaldelijk RICHELIEU hem meer leedwezen over het gebeurde betuigd had, dan het hem
mogelijk zijn zou uil Ie drukken: de Kardinaal, schreef hij, had gezworen, dat hij nog
heler dan de vorige maal zou ontvangen worden, en bediend zou wOrden door de oiïicic-
icn van Zijne Majesteit en gehuisvest in het hólel van den Hertog de chevredse. —
Tol eiken prijs meende men buckingham te moeten verbidden. Immers was alsnu de
Ambassadeur van Savoye, die van zijns meesters voornemen om zich in de gegeven om-
slundigheden rnet Spanje te verstaan, geen geheim gemaakt had, naar Engeland
vertrokken, en het was licht na te gaan, w elke voorslagen hij den Hertog aldaar
doen zou.
Intusschen bleek, dat iia-utaiiv den brief van sommelsdijk ten geleide van het bevel Hautainraceut
om naar het Vaderland terug te keren had ontvangen. Den lö^e·» December (1625), ig^KoXgs^^Teritf
namelijk, kreeg onze Gezant eenen brief van den Admiraal van de reede van St. Marlin, '^elioevcn.
"aarin hij hem verwittigde, dat hij alsnu van den Koning, van den Groot-Admiraal,
den Hertog de montmorbngy, en van auquerre verlof gevraagd had om het anker te
mogen lichten. Hij had den last van Hun Hbog Mögenden zoo begrepen, alsof hij tot'
zijn vertrek 's Konings verlof behoefde, en, zoo als bleek uil latere brieven, bleef hij tot in
het begm van Januarij (1626) in deze meening. Sommelsdijk betreurde, dat hij den last maar
niet dadelijk had gehoorzaamd, in de veronderstelling, gegrond of ongegrond, dat 's Ko-
nings verlof reeds verkregen was. Thans had hij zich verbonden om 's Konings beslissing af ,
Ie wachten, en dit achtte sombielsdijk een groot bezwaar. Niettemin drong hij bij den Heer
a«QI'erre aan op de inwilliging van iiautains verzoek. Doch het antwoord was, dat Zijne
Majesteit dat verlof voor alsnog niet kon verleenen, en het dan ook in geenen deele vroeger
verleend had; dat παπταικ verplicht was tot in Januarij dienst te doen; dat Zgne Majesteit
al hel noodige verordend had om de schepen te ververschen, waarmede de eerst aangevoerde
1635—
1627.
17»
-ocr page 132-132 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lf)25— reden van zijnen terugkeer verviel, en dat, eindelijk, het antwoord moest afgewacht wor-
den , hetwelk de Staten geven zouden op Zijn Majesteits verzoek om eenige schepen uit
hautains vloot te mogen koopen. Ten slotte verzekerde auquerre , dat de laatste brieven
van d'espesses het verlof voor de vloot om te blijven inhielden. Tegelijk met deze ver-
klaring werd op sommelsdijk gewerkt door de vertrouwelijke mededeeling, hoe men
zijnen persoon bij den Koning verdacht had pogen te maken, en hoe veel dank hij der-
halve Zijner Majesteit verschuldigd was, die hem niettemin zijn vertrouwen had geschon-
ken. Ten bewijze daarvan, voegde de Secretaris er bij, had de Koning hem belast,
hem thans met de Orde van St. Michiel te vereeren. Desniettegenstaande ontveinsde
auquerre hem niet, dal en het deel door hem aan de nieuwe alliantie met Engeland
genomen en de gedachtenis zyner vroegere innige betrekkingen met de Fransche Gerefor-
meerden hem noch steeds aan mistrouwen bloot stelden, te meer omdat by het verne-
men , dat hij in Frankrijk komen zou, die van Rochelle stoutmoediger geworden waren
en op hem als op hunnen Messias het oog geslagen hadden. Op deze taal bleef som-
melsdijk het antwoord niet schuldig, en, zeide hij, zoo men hem kwalijk nam, dat hij
de zaak van Rochelle door wederzijdsche inschikkelijkheid bijgelegd wenschte te zien,
en misduidde dat hij er zich niet toe leende om die Stad met dreigementen tot onder-
werping te brengen, zou hij gaarne zijne bemoeijingen slaken.
Weldra kon *s Konings Raad niet langer veinzen, dat het vraagstuk omtrent het ver-
trek der Nederlandsche vloot nog onopgelost was, daar er te Parijs bericht werd ont-
De Staten slaan "^^i^gen, dat de Stalen zelfs het verzoek, door den Koning gedaan om zes van die schepen,
'afom^eeni^TsXc- betalende, te mogen houden, hoezeer eerst toegestaan, laler afgeslagen hadden.
penvauHAUTAINS in jgu Geheimen Raad werd sommelsdijk, bi] monde van den Kardinaal, voorgehouden,
vloot te mogen
koopen. dat Zijne Majesteit zulks vreemd vond; dat men echter dat besluit niet aan eenige ver-
andering in de gezindheid van Hun Hoog Mögenden jegens Zyne Majesteit wilde toe-
schrijven, maar aan invloed van vreemden: dij; nu zou men gaarne verontschuldigen,
zoo zij spoedig op hun besluit terugkwamen. Anders zou men het er voor moeten
houden, dat Hun Hoog Mögenden van zins waren den tegenstand van la Rochelle omhi'
de hand te stijven, en, door vreemden verleid, onder voorwendsel van de bestrijding van
Spanjes heerschzucht, in de eerste plaats ten minste, een godsdienstoorlog tegen de Ka-
tholieken Vorsten beoogden, waardoor de Koning van zijnen kant genoodzaakt zou zijn
de maatregelen te wyzigen, die hij reeds genomen had en nog stond te nemen tot on-
dersteuning van hunne zaak. Het Jjesluit dezer met grooten ernst voorgedragen rede
was het dringend verzoek, aan sommelsdijk gericht, dat hy ηαυταΐΐί zou schrijven, zijn
vertrek tot nader order van Hun Hoog Mögenden uit te stellen. Ten antwoord op deze
toespraak haalde sommelsdijk de redenen op, die de Staten voor de terugroeping der
vloot zeiden te hebben, en hij verklaarde, dat zij zich door geenen invloed of arglist
zouden laten aftrekken van de vriendschap van Zijne Majesteit. Zoo zij een zoo hatelijke
DES VADERLANDS. 12l>
bedoeling met de gesloten of- en defensieve alliaEitie gehad hadden, zouden zij immers 1625—
Zijne Majesteit niet hebben uitgenoodigd, daaraan, liefst in de ruimste mate, deel te
nemen. Voor het overige moest hij zich verontschuldigen van in dien zin aan hautain
Ie schrijven, daar dit rechtstreeks tegen de bevelen van Hun Hoog Mögenden zou in-
druisen. Daarentegen kon hy niet Nveigeren te beloven, dat hij aan de Staten schrijven
zou om hen te verzoeken, den Koning, daar zij hem wel wilden vergunnen zich in
Holland schepen aan te schaffen, liever toe te staan zes schepen van hautains vloot bij
aankoop te mogen houden, hetgeen het tijdvèrlies en de gevaren, met de wisseling
der schepen in dit wintersaizoen verbonden, besparen zou. — Werd dit verzoek toege-
staan, zoo zou de Koning in de hoofdzaak zijnen zin krijgen: in het terugblijven toch
van een deel der vloot had de Fransche Regering een middel om het vertrek van het
andere deel genoegzaam te vergoelyken. Maar van den anderen kant bleef voor de
Nederlanders al het aanslootelijke van den maatregel bestaan. Dus was het niet waar-
schijnlijk, dat de Staten in de zaak zouden treden, al was het ook, dat tot naderen
aandrang verklaard werd, dat het verschenen bedrag van het subsidie gereed lag, maar
niet zou uitbetaald worden alvorens er gunstig antwoord ontvangen was.
. Middelerwijl deed de Fransche Regering al het mogelijke om hel bevel van Hun Hoog
Mögenden aan hautain gegeven krachteloos te maken. Met geen ander doel verzocht
zij SOMMELSBIJK deu courier, die hunne brieven aan den Admiraal moest overbrengen,
naar Holland terug te zenden, en toen de Gezant verklaarde zulks niet te mogen doen,
weigerde zij den courier de vereischte paspoorten, zoodat hij niet naar de vloot kon af-
reizen ; ja, zij ontzag zich niet eenen list te beproeven om sommelsdijk die brieven
afhandig te maken.
Bij dezen staat van zaken was de eenige weg om voor het oogenblik uit de moeijelijk-
heden te geraken, dat er een verdrag van vrede tusschen den Koning en Rochelle lot
stand kwam. Werkelijk waren er Gedeputeerden van deze Stad naar Parijs op weg,
en SOMMELSDIJKS bemiddeling bleef men begeren. Maar de hoop op inschikkelijkheid
zoowel aan de eene, als aan dei andere zijde bleef gering. Doch al kwame het in
Irankrijh lot eene schikking, dreigend liet zich de verwijdering tusschen de beide
kroonen, van Engeland en van Frankrijk^ aanzien. Raakten deze in openbare oorlog,
dan zou Spanje en Oostenrijk daarby slechts kunnen winnen, en onze ondergang daar-
van het gevolg zijn. Dus liet sommelsdijk het niet aan raadgevingen ontbreken, dat
men toch de verbittering niet door hartstocht verergerde: Frankrijk , dus sprak hij lot den
Maarschalk de Schömberg , had bij zulk een strijd meer te vreezen, dan Engeland. Hel
grensde bijna van alle zijden aan Spanje en was onvoorzien van schepen, terwyl Enge-
land de zee bezat, en, van alle natiën afgescheiden, een wereld op zich zelve uitmaakte,
en iedereen kon benadeelen, zonder van iemand benadeeld te kunnen worden. Ook
waren de Engelschen niet gelijk aan de Spanjaarden, maar van zulk eene natuur, dat
134 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— zij voor geen hooghartige of uitlartende woorden zouden buigen, al moest het ook
alles barsten.
Vóórdat de Gedeputeerden uit Rochelle aankwamen, ontving de Kardinaal een bericht,
dat wel geschikt was om aan het wantrouwen legen Hun Hoog Mögenden op nieuw voedsel
Kapitein QUAST te geven. De Nederlandsehe kapitein qtjast met acht schepen van hautains vloot, waar-
leu ^L'hepen 'dë onJ&i' een Fransche bodem, naar Plymouth gezeild, om aldaar de schepen van soubise
taak liem m de ^ ^^ houden, had aldaar in het laatst van November uit Haqe last gekregen
dienst van den Ko- s ' σ σ
Hing van Frank- gm ten spoedigste naar de Vlaamsche kust te varen, ten einde de Duinkerkers uit de
rijk opgedragen,
zee te jagen Deze kapitein met zijn scheepsvolk, onder Fransch gezag en onder de
Fransche vlag varende, als uitmakende een deel van eene vloot, die onder 's Konings be-
velen stond, had dien last der Staten als een uitkomst aangemerkt en als het einde
van de gehate taak om geloofsgenooten te verdrukken. Thans barstten de lang gesmoorde
klachten uit: was het niet schandelyk die van Rochelle te tuchtigen, daar zij tegen hunnen
Koning hetzelfde deden, wat wij tegen den Koning van Spanje gedaan hadden, een
bedryf, dat door God den Heer zoo was gezegend, dat wy nu woonden in een vryen
Staat; hielpen wij de Religie verdrukken, dan konden wy wel eens de vrijheid weder
verliezen. Het Iaat zich denken dat bij deze stemming de ontruiming onzer zeven bodems
door de duizend of twaalfhonderd Franschen, die een deel der bemanning uitmaakten,
veeleer een wegjagen scheen, en dat het verwisselen van de Fransche met de Oranje-
kleuren meer naar een afrukken dan naar een strijken van de vlag geleek. De ver-
loogen van den Heer DE MANTi, den Franschen bevelhebber, die den kapitein waarschuwde,
dat hij eerst nadere bevelen van hautain en de Fransche Regering moest afwachten,
hadden niets vermocht; de Nederlander had den Franschman te gemoet gevoerd', dat
hij niemand kende, dan Hun Hoog Mögenden en zijn Grooten Admiraal, den Prins van
Oranje, Op zijn klein schip en boot had manti al dat volk niet kunnen ibergen:
zelf ziek van ergernis, was hij aan land gegaan met een deel zijner manschap:, die in
Engeland honger en gebrek te gemoet ging, terwijl de overigen op Bordeauxsthesche-
pen gebrekkig geborgen waren. ^ · Ü
De Koning was over dit geval zoo verontwaardigd, dat hij van Hun Hoog Mögenden vol-
doening gevorderd wilde hebben, die in eene voorbeeldige straf van den kapitein bestaan
moest, en hoe dit bericht de Fransche Ministers aandeed, laat zich gemakkelijks nagaan.
Zij zagen daarin de eerste uitvoering van hetgeen met buckingham was beraamd, en
verwachtten' niets anders of hautain zou nu ook spoedig zijnen post verlaten. Dus liet
richelieu onzen Gezant verzoeken, aan hautain te schrijven, dat hij met de rest van
zijne schepen te Rhê zou blijven, in afwachting van het besluit, dat de Stalen zouden
nemen op 's Konings laalslen voorslag. Dit 'verzoek verklaarde sommelsdijk niet te
ï Zie hiervoor, bi. 114, en ResoL Stat^Gen. 14 Nov. 1625,,
-ocr page 135-DES VADERLANDS. 12l>
kunnen inwilligen: het zou strijden legen zyne commissie, en hautain \yas ook te ver- ]f)2s—
ständig, dan dat hij meer op zulk een schrijven, dan op de bevelen van Hun Hoog
Mögenden zou letten. Hoezeer dit antwoord mishaagde, toch meende men sommelsdijïc,
len behoeve der onderhandelingen met de Hugenoten, in Frankrijk te moeten houden.
Het ontbrak in de laatste dagen van het jaar (1625) den Koning niet aan vermaningen
om toch den stryd tegen Rochelle niet door te zetten. Een brief van den Connétable, uit
Turin geschreven, waarschuwde hem ernstig, en ontveinsde niet, dat de Hugenoten van
Guienne en Languedoc weder gemeene zaak maakten met de bedreigde stad. De Veneti-
aansche Ambassadeur te 'ä Hage, goktareni , kwam als buitengewoon Gezant met eenen last
van dezelfde strekking te Parijs. ïastle Frankrijk in Italië door, omlegen het Milanesche
op te rukken, slechts dan zou Venelië openlijk Frankrijks zijde kiezen. Wie daarbij
bedenkt, dat ten gevolge van de gewelddadigheden, welke de Engelschen zich legen
Fransche schepen veroorloofden, en van het steeds vermeerderend ongenoegen over de
gedragingen van de priesters en verscheidene andere personen van den hofstoet, dien de
jonge Koningin van Groot-Britannie uit Frankrijk had medegebracht, de breuk tusschen
de beide Rijken al grooter en grooter werd, en, eindelijk, dat noodwendig aan de ver-
ceniging van de Nederlandsche en de Fransche scheepsmacht een einde stond te komen,
dan kan het niet bevreemden, dat zelfs de hardnekkigheid van Richelieu eindelijk
moest inzien, dat de terechtstelling van Rochelle voor het oogénblik moest worden
uitgesteld.
Hoe schoon in deze omstandigheden de kans ook was der Gedeputeerden van Ro-
chelle, die in de eerste dagen van het jaar 1626 aankwamen, de Kardinaal drong on-
wrikbaar aan op de voorwaarde, dat de buitenwerken der stad geslecht zouden worden,
zonder dat de Koning daartegen eenige belofte van het slechten van zijn fort doen zou:
konden zij, dus werd hun te gemoet gevoerd, daartoe niet verstaan, dan mochten zij
wel weder naar huis vertrekken en den oorlog afwachten. Hierop verzochten zij nog
een paar dagen tot nader bedenken, en in dezen tijd hadden somjielsduk en langerak
(Ie gelegenheid om den Kardinaal nogmaals oprecht en ernstig datgene te raden wat hun
zijn belang cn dat der Vereenigde Provinciën scheen aan te bevelen. Om hem te over-
tuigen, dat ?ijn eigen belang den binnenlandschen vrede vorderde, voorspelde hem
soMsiELsniJK, dat, was de oorlog eenmaal uitgebroken, hij zijn gezag met meer dan
vijftig koningskeus zou moeten deelen, ja wel geheel zou kunnen verliezen. De Kar-
dinaal wilde zich wel laten verbidden, en zeide, wel Ie mogen lijden, dat onze Gezan-
ten aan de Gedeputeerden van de Kerken een middel van accobrd, dat hij bedacht had,
voorsloegen op hunnen naam en zonder hem daarin te mengen, te Avelen, dat die van
Rochelle, behalve de aanneming van al de andere voorwaarden, door den Koning gesteld,
Z-ijne Majesteit zouden aanbieden alle hunne vestingwerken te slechten, wanneer Z-ijne
Majesteit zijn fort slechten wilde, en dal de Koning aan onze Gezanten onder de hand
2963 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— eene acte zou geven, dat hij het fort nimmermeer slechten zou. Onze Gezanten ant-
woordden, dat zij dit wel wilden voorslaan; maar dat die van Rochelle zulks nimmer
zouden aannemen, dewijl zij zoodoende zeiven de instandhouding van het fort zouden
Ontwerp van ^^^^^gbrengen. Deswegens, uit richelieus voorslag opmakende, dat de Koning zich
verzoening tus- met eene formaliteit zou tevreden stellen, sloegen zn zeiven een ander middel voor,
sehen den Koning
en Rochelle, door
hierin bestaande, dat die van Rochelle zouden aanbieden al hunne vestingwerken te slechten,
voorgeslageT" ™ O™ liun berouw te loonen; dat de Koning dit aanbod zou aannemen, het in den Raad
zou doen onderzoeken, en daarna verklaren, dat hy zich volkomen voldaan achtte en
hun niet vergen wilde hun aanbod gestand te doen, opdat zulk een belangrijke zeestad
niet van hare verdedigingsmiddelen mocht ontbloot worden. Zij, de Gezanten, zouden
hiervan acte in handen krijgen, ten einde die van Rochelle te kunnen verzekeren, dat
de Koning werkelijk die verklaring doen zou, en dit alles zou geschieden zonder dat
er iets van blijken zou, daar zulks anders 's Konings eer te kort zou kunnen doen. De
Kardinaal zeide, dat hij dit middel edelaardiger en uitvoerbaarder vond, dan het zijne; dat
zij, de vertegenwoordigers der Staten, aan Zijne Majesteit geen naijver konden inboeze-
men, omdat Hun Hoog Mögenden zijne beste vrienden waren en hem in deze zaak
goed hadden bijgestaan, en dat hij niemand vreemds er in zou kennen, gunnende aan
Hun Hoog Mögenden en in het bijzonder aan hem, sommelsdijk, de eer een werktuig
geweest te zijn van deze schikking, die hij evenzeer wenschte als onze Gezant. Dus
vond hij goed, dat onze Ambassadeurs aan de Gedeputeerden van Rochelle de beide
voorslagen deden, of liever den hunnen alleen en op hunnen naam, en er bijvoegden,
dat de Stalen hunne vloot zouden versterken, zoo zij, geen rede verstaande, den oorlog
zochten, maar daarentegen hunne vloot zouden terugroepen, zoo men geene zekerheid
gaf, dat men zich met het aanbod zonder de uitvoering zou tevreden stellen. Namen
de Gedeputeerden den voorslag aan, dan zouden onze Gezanten met den Kardinaal de
middelen beramen om dit accoord door den Koning en de Koningin-Moeder met-sommige
leden van den Raad, die nog eerst gewonnen zouden moeten worden, te doen goedkeuren,
ïen slotte zeide hy, dat hij op dien voet met die van Uochelle afzonderlijk vrede wilde
maken: de opstand van Languedoc zou wel te beteugelen zijn. Dit behaagde den onzen
niet: zij wenschten een algemeenen vrede gesloten te zien; anders toch zou ook de
oorlog weldra weder algemeen zijn. Voor hun scheiden deed de Kardinaal hun nog
eene mededeeling, die de strekking had om Ie doen blijken, dat, wat de stemming van
Spanje betrof, de oorlog tegen Rochelle op dit oogenblik met minder gevaar zou kun-
nen doorgezet worden. Die Mogendheid, namelijk, had juist, zeide hij, den vrede m
Italië op de wenscheUjkste voorwaarden aangeboden. Liet Rochelle zich tot verdrag
vinden, dan zou hij Spanjes aänbieding afslaan; maar wilde die Stad niel toegeven, dan
zou hij vrede met Spanje maken. — Ten gevolge van de afspraak had er nu ten huiae
van sommelsdijk een bijeenkomst plaats van al de Gereformeerde Gedeputeerden, 200
DES VADERLANDS. 12l>
van Languedoc en Guienne, als Tan Rochelle en Montauban^ benevens den Heer de i625
1627.
MONTMARTiN, Gedeputeerde van de Kerken van v^ege den Adel. In dit onderhoud ble-
ven de Gedeputeerden staan op den eisch, dat hel Fort St. Louis zou geslecht worden:
anders zouden zij zich den oorlog getroosten, waartoe zij trouwens, zeiden zij, goeden
moed hadden, mits Hun Hoog Mögenden en Engeland den Koning niet ondersteunden:
God zou tegen een trouweloos Hof hunne wapenen zegenen, omdat zij rechtvaardig
waren. Tegen zulke taal zette sommelsdijk zijne koele staatkundige wijsheid over; doch
hunne leus bleef: »geen vrede, dan die het fort onder de voet zou werpen," en hetgeen
zij te Parijs vernamen van Engelands gezindheid en van hetgeen er in Nederland om-
ging, stijfde hen in dit besluit. Voor het steeds waarschijnlijker geval, dat het tot een
afbreken der onderhandelingen kwam, maakte onze Gezant met medeweten van Richelieu
gebruik van de dienst van den Hertog de la tremouille, die bereid was door
zgnen broeder, den Graaf de la val, aan die \άώ Rochelle de gelegenheid te geven om
de onderhandelingen zelfs in dat geval weder aan te knopen. Steeds hoopte hij, dat
men zich van de zijde des Konings eindelijk van de noodzakelijkheid der slechting van
het Fort St. Louis zou laten overtuigen. Doch deze wijze van handelen mishaagde aan
de andere Gedeputeerden der Kerkeny welke gaarne zagen, dat al de Gereformeerden
hel onderling eens en gezamenlijk in verstandhouding bleven met den Hertog de rohan ,
die, al ware hij alleen, toch den oorlog wilde doorzetten. — Tot de inwilliging trouwens
van het verlangen van die van Rochelle dat het genoemde fort zou afgebroken worden,
scheen weinig kans. De Kardinaal, verdrietig, zoo het scheen, over een scholschrift
waarin hem de begunstiging der ketters werd verwelen, verklaarde, dat hg de pogingen
om tol een vergelijk te komen moede was en zich niet meer met de zaak wilde be-
moeijen: het mocht gaan, zoo het wilde. Tevens ried hy onzen Gezanten, na het mo-
gelijke lol schikking gedaan te hebben, nu ook geen audientie lot bevordering van de zaak
bij den Koning aan te vragen, maar de uilkomst Gode aan te bevelen. Wellicht evenwel
gaf hem integendeel de verwachting, dat men met Engeland op een beteren voet zou
komen, meer vertrouwen. Immers waren er thans buitengewone Gezanten vandaar te
wachten. Wel verontschuldigde zich buckingham, die aldus de eer aan zich hield;
»naar Lord dollakd en carletow zouden overkomen. Wat hier van zij, de onzen
bleven gezind als laatste middel den Koning rechtstreeks in den naam der Slaten-Gene-
neraal te verzoeken, ter liefde van Hun' Hoog Mögenden door het slechten van het fort
Jen vrede te willen slichten: slechts wenschten zij hierin niets te doen, dan met stil-
zwijgende goedkeuring van den Kardinaal. Van deze nu verzekerde hun deze Slaals-
"lan, hun radende om zulks ie doen nog voordat de Engelsche Commissarissen kwamen,
' Getiteld: ProUematicae quaestiones, disputandae in Sorbona, sub magisterio CardinaUs de
Richelieu, scu Rupella.
lU Deel. 4 Stuk. 18
-ocr page 138-138 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— en dan tevens bij de Koningin-31oeder gehoor Ie vragen. Het ware doel der audiëntie
1627
moesten zij, zeide hij, niet ruchtbaar maken, maar voorgeven, dat zij ze vraagden om
van Zijne Majesteit de gelden ter voldoening van het subsidie en ter betaling van het
scheepsvolk der hem verstrekte vloot te verzoeken; voorts moesten zij hun verzoek om
den vrede voor de Gereformeerden aandringen door de belofte, dat bij nieuwen opstand
na den hun geschonken vrede Hun Hoog Mögenden Zijne Majesteit op nieuw met eene
vloot zouden dienen, en eindelijk moesten zij zich onthouden van te spreken van het
slechten van het fort, dit overlatende voor nadere onderhandelingen met hem, den Kar-
dinaal, en den Maarschalk de Schömberg. Onze Gezanten gaven^hun woord, dat zij
zich geheel naar dezen raad zouden gedragen, alleenlijk betuigende het er voor te
blijven houden, dat er geen vrede was te hopen, zoo het fort niet werd geslecht.
Straks daarna drukte sommelsdijk zich jegens auquerre sterker uit, zeggende, dat als
de Gedeputeerden van Rochelle moesten vertrekken zonder eenige hoop op vrede, hij
mede zijn afscheid zou verzoeken, ziende dat de Koning al zijne Geallieerden minder
achtte dan één armzalig fort, hetwelk hij later, desverkiezende, tien voor één en op
dezelfde plaats kon herbouwen, en, voegde hij er bij, trok zich de Koning de bestrijding
van onze vijanden niet aan, dan zouden Hun Hoog Mögenden in plaats van hem te
water of te land hulp te bieden, al hunne strijdkrachten te huis laten komen.
Hunne audien- Den Januarij verkregen zij gehoor bij den Koning. Hun verzoek, dat hij om
dra'^Ëlnin™^ den wil van Hun Hoog Mögenden aan zijne onderdanen den vrede vergunnen zou, aar-
ö*
zelden zy ditmaal niet, onder andere drangredenen, aan te dringen met de verklaring,
dat, zoo de Koning geen vrede in zijn ïlijk maakte, de Spanjaarden hunnen zin zouden
hebben, en zich tot 's Konings nadeel met zijne tegenwoordige Geallieerden zouden ver-
slaan. — Hunne kalme en krachtige uiteenzetting beantwoordde de Koning met de volgende
met groote ontroering en langzaam uitgesproken woorden: » Mijne Heren, ik neem uw
tusschenkomst zeer goed op; maar ik kan aan die schelmen van Rochelle niet denken,
zonder dat mij het bloed in het aangezicht stijgt: want door hunnen opstand hebben zij
al mijne plannen gebroken. Ik had myne wapenen gereed om den Spanjaard den oorlog
aan te doen en mijnen vriendeai in 'Italië en Duitschland te hulp te komen, en zij zijn
mij in den weg getreden. Evenwel ben ik niet afkerig van den vrede; maar men moet
niet spreken van het fort: want liever zou ik mijn éer, mijn leven en miijn kroon op
'' het spel zetten, dan dat te dulden. Ik vind goed, dat gij vertrouwelijk spreekt met den
Kardinaal en Schömberg, en daartoe zal ik hun last geven. Maar, mijne Heren, nog
beklaag ik mij over uwe schepen, die zich zoo ten onpas van de Engelsche kust hebben
verwijderd, na de Franschen met geweld op den wal gezet en mijne vlag onwaardig en
zonder eenigen eerbied behandeld te hebben." Na hel gedrag van qüa.st zooveel mogelijk
verschoond te hebben, waarschuwden onze Gezanten den Koning nogmaals, dat hij toch,
terwijl Europa bezig was zich in twee partijen te verdeelen, niet verzuimen zou zijne
DES VADERLANDS. 159
allianlien te maken, opdat hij ten laatste niet alleen mocht blijven staan, hetgeen zijn
vader steeds met groote wijsheid had verhoed, zich altijd het hoofd toonende van de
tegenparlij van Spanje en Oostenrijk. — In de hierop gevolgde audientie bij de Koningin-
Moeder bracht deze de zaak van het fort ter sprake, en noemde dit den steen des aan-
stoots, zeggende, dat onze Gezanten niet hopen moesten, dit punt te zullen kunnen
winnen. '
Hoe het zij, van het gehoor bij den Koning was het gevolg, dat onze Gezanten van Coufereutie,
nieuws gemachligd waren om met den Kardinaal 'en Schömberg te onderhandelen. In gevolgd,
de eerste zamenkomst was sommelsdijκ wederom welsprekend en onuitputtelijk in het
bijbrengen van gronden, dat men toch, ter liefde van Hun Hoog Mögenden en door
hen tegen mogelijke schade gewaarborgd, het bewuste fort zou laten slechten. Doch de
Kardinaal verklaarde ook nu, dat de Koning hen op nieuw verboden had van de
slechting te spreken. De eerste steen van het fort afgebroken zou, dit deed hg gevoelen,
voor de geheele Katholieke partij het sein wezen om zich tegen den Koning te stellen. '
Derhalve alle middelen mocht men beproeven, maar dat nimmer toestaan. — Bleef men
dus ten dezen aanzien biJ het oude, in een ander opzicht vernamen de Gezanten thans
wat nieuws, namelijk, dat de Koning de hulpbieding aan zijne Geallieerden wegens de
Ijclegering van Rochelle niet zou behoeven uit te stellen, vermits hij door de Provinciën
Laiiguedoe, Vivarais en Guienne en bovendien door de Geestelykheid zoo krachtig tot
die onderneming ondersteund werd, dat hij al zijne middelen voor den buitcnlandschen
oorlog beschikbaar hield. Zoo gaf dan de Kardinaal mede te kennen, dat de onder-
handeling over een nadere alliantie met de Staten-Generaal om den wil van Rochelle ι
niet langer behoefde uitgesteld te worden, en dat hij van nu aan bereid was deswegens
met S03IMELSDIJK in het bijzonder in overleg te treden, daar toch, zeide hij, op Enge-
land geen staat was te maken; ten slolte verzoekende, dat de onzen niet meer van het
slechten van het fort wilden spreken, daar het eene uitgemaakte zaak was, dat de
Koning daartoe nooit zou overgaan. Op deze gewichtige mededeeling antwoordden de
onzen, dat zij dan niet zagen dat er iets meer te doen was, en, zeide sommelsdijk , hij
wilde wel verklaren, dat, zoo de Koning in zijn land geen vrede maakte, al de Ge-
allieerden op hunne eigene zaken zouden letten, en wal de byzondere onderhandeling
over eene alliantie met Hun Hoog Mögenden'aanging, dat zou tijds genoeg zijn, als
de Engelschen gekomen en gehoord waren, en bovendien die van jRocAeü/e hunne uiterste
niecning op de laatste voorwaarden hun door den Hertog de la. tremouille medegedeeld^
kenbaar gemaakt zouden hebben.'
Dus moest onze Gezant dan duidelijk iaten doorstralen, dat het voor de Nederlanders
cn de Gereformeerden in Duitschland onmogelijk was gemeenschappelijk met Frankrijk
te handelen, wanneer dit Rijk zich binnen zijnen boezem lot denvervolger en verdelger
^an de Gereformeerden maakte. Zoo moest hij er voor uitkomen, dat de oorlog een
1(·)2δ—
mi.
18*
-ocr page 140-140 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— godsdienstoorlog geworden was, en dat men, na zich eerst onder de leiding van Enge-
land zooveel mogelijk te hebben te weer gesteld, zich, ten spijt van Frankrijk, het-
welk in Europa alleen zou worden gelaten, met Spanje verstaan zou.
Op sommeisdijks autwoord kon Schömberg zich niet onthouden den toon des verwijts
aan te slaan; maar de Kardinaal, beseffende, hoe raadzaam het was de Staten-Generaal
niet los Ie laten noch door hen losgelaten te worden, zeide, dat zij de onderhandeling
dan wat zouden uitstellen; maar dat Zijne Majesteit met Hun Hoog Mögenden in het
byzonder zou handelen. Sommelsdijk zag hierin zwarigheid, doch uitte ze niet, en
men scheidde in de overtuiging, dat men de zaken vooreerst op haar beloop moest
laten, » God biddendeschrijft sommelsdijk , » de meeste wijsheid en den besten raad
aan Zijne Majesteit te laten verkiezen."
Toen er dadelijk daarop bericht kwam niet alleen, dat die van Rochelle onderstand
in schepen en krijgsvolk uit Engeland te wachten hadden, maar ook dat hun uit
Holland schepen met mondbehoeften zouden worden toegezonden, had sommelsdijk de
gelegenheid om de deswegens aangeheven klachten te beantwoorden met de aanmerking,
dat de vrede zulke bezwaren zou hebben weggenomen.
Intusschen kwamen de Engelsche Heren iiollaxd en garleton den IS^®'^ Januarij te
Lord HOLLAND
eu CARLETON ko- Parijs aan. Het gerucht was hun reeds vooruit gegaan, dat zij lot het geweld, tegen
mm Frankrijk te gebruiken, de hand volstrekt niet zouden leenen; integendeel, dat zoo de
Engelsche schepen, alhoewel de Franschen op grond van een plechtig verdrag recht op het
gebruik dier schepen meenden te hebben, langer in de wateren van ÜÄe terug gehouden
werden , de Koning ze met een groote vloot zou laten halen. Niettemin bouwden zy op de
voorkomendheid, waarmede zy genoodigd waren, de verwachting, dat ziy , desverkiezende,
den vrede voor die van Rochelle van den Koning zouden verkrijgen. Tegelijker tijd iontvin-
De Staten slaan i ·
's Konings ver- gen onze Gezanten antwoord van de Staten-Generaal op 's Konings nader verzoek om eenige
ΒΛορεα^ΰίΓίΓΑυ- schepen te mogen koopen. Het luidde weigerend, met deze bepaling evenwel, dat de Ge-
koopL ^^ zanten, zoo deswegens groote ontevredenheid ontstond of gevaar dreigde dat alle vriendschap
tusschen de beide Landen zou worden verbroken, den Koning den aankoop van zes
schepen, waaronder echter het Admiraalschip niet zijn mocht, zouden mogen toestaan.
Auquerre had zich lot nog toe verontschuldigd, verlof lot het vertrek van hautaihs
vloot Ie geven, op grond dat het antwoord van Hun Hoog Mögenden op 'sKonings ver-
zoek nog niet was ingekomen. Toen nu die Heer dat antwoord hoorde, natuurlijk zonder
daarbij de inwilliging te vernemen, welke alleen in het uiterste geval mocht verleend
worden, toonde hij zich zeer verstoord. Zijne Majesteit, zeide hij, had drie soorten van
schepen, Fransche, Engelsche en Nederlandsche: de eerste waren ongeschikt, onbedreven
en onbemand; de andere onwillig en op het punt om des noods met geweld te ver-
trekken; alleen die van Hun Hoog Mögenden waren goed en zeer geschikt ten oorloge,
met name wegens de bedrevenheid van het scheepsvolk. Lieten derhalve, zeide hij,
DES VADERLANDS. 141
1625-
1637.
Hun Hoog Mögenden hunne schepen terug komen, dan schenen zij Zijne Majesteit te
willen dwingen de zee te ruimen en zijn voornemen op te geven. Op Avat manier hij
zulk een bericht aan den Koning zou overbrengen, Avist hij niet. Werkelijk vernam
Zijne Majesteit de zaak niet zonder uit te roepen: »Wel! hoe is het mogelijk, dat de
Heren Stalen mij dat weigeren: zij toonen, dat zij niet veel om mijne vriendschap geven.
Hoe durven zij mijn geld eischen op denzelfden tyd, dat zij mij ontzeggen wat zij mij
schuldig zijn." Niettemin was de uitbarsting niet zoo groot als te verwachten was, en
wel om reden dat de Heer. auquerre door eene vertrouwelijke mededeeling uit den
Haag onderricht schijnt geworden te zijn van de inwilliging, die de Gezanten gemach-
tigd waren te verleenen. Derhalve wetende, dat men zich slechts recht ontevreden te
toonen had om die inwilliging te erlangen, zoo betoonde men zich van stonden aan minder
voorkomend jegens sommelsdijk; zelfs de gewone Ambassadeur van Venetië, die in het
geheim schijnt geweest te zijn, beging tegen hem eene grove onbeleefdheid. Van zijne
zijde begon onze Gezant, zijn verblijf thans, zeide hij, als nutteloos aanmerkende, te
spreken van zijn vertrek. Als in antwoord hierop, ving men nu aan, de grieven der Fransche
kooplieden tegen onze Oost-Indische Compagnie, hoezeer de Nederlandsche rechter in
die zaak reeds uitspraak gedaan had, weder op te halen en den wensch te kennen te
geven, dat de Gezant blijven mocht om daarover te handelen. — Tegenover de Engelsche
Gezanten, die, zeiden zij, gekomen waren om Frankrijk in eene algemeene Ligue op te
nemen, om den vrede met Rochelle te bemiddelen en om hunne schepen terug te krijgen,
volgde het Fransche Ministerie dezelfde handehvijze, als tegenover de Staten-Gcneraal.
Men was, met vermijding van den hatelijken naam van Xz'^we, geneigd in vereeniging met
Engeland en de Staten een leger in Duilschland te werpen; maar nam de bemiddeling
slechts onder voorwaarde aan dat de Engelschen voor den Koning partij kozen en hem
de verhuurde schepen lieten houden. Was Engeland nevens Nederland \n dit opzicht
Frankrijk te wille, dan zou de Koning zich tegen Spanje verklaren, ja in persoon aan
het hoofd zijner troepen optrekken; maar voor het andere geval was men reeds bedacht
op de zending van den Markies de Rambouillet naar Spanje en van den Markies
d'effiat naar Duilschland om te onderhandelen met den Keizer. De Engelsche Gezanten
weten de geringe bereidwilligheid, die zij bij 's Konings staatsdienaren vonden aan de
omstandigheid, dat hautain nog altijd nalatig was om op het bevel hunner Hoog Mö-
genden te vertrekken. Dit, meenden zij, gaf den ministers de stoutheid om aan Rochellé
mets toe te geven. Deze stad van hare zijde was al minder en minder gezind om voor
den Koning te buigen. De koerier van den Hertog de la tremouille kwam den 278ten
■ianuarij terug met het bericht, dat Rochelle eerst geneigd was geweest de voorwaarden
aan te nemen, maar nadat haar de krachtige bijstand van Engeland en de Vereenigde
Provinciën en de steun der andere Hugenoten was voorgespiegeld, ten laatste de slech-
ting van hel fort bleef vorderen, ja bovendien de teruggave eischte van de eilanden
]625-
1()27.
142 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Wié en Oléron, bevelende dat hare Gedepuleerden Yoorlaan geheel in vereeniging met
de Gedepuleerden der andere Gereformeerden zouden handelen. Hiermede was elke
bemiddeling, van dien aard dat sommelsdijk er zich toe zou hebben kunnen leenen,
volslreklelijk afgesneden; want op de mededeeling der Gedepuleerden van de Kerken,
dat wanneer de Nederlanden en Engeland voor de veiligheid der Gereformeerden borg
bleven, zij 'sKonings vrede zouden aannemen, kon hij geen nieuwe stappen doen: zulks
zou op eene Ligue met Rochelle zijn neergekomen, Avaartoe hij zeide geen lust
Ie hebben.
Toen de zaken dus stonden werd onze buitengewone Gezant den laalsten Januarij
(1626) genoodigd ten huize van den Kardinaal. Hier vond hij verscheidene groote
Heren. Zijne Eminentie begon met hem op vertrouwelijken toon te waarschuwen, dal
hij alleen, volgens hetgeen den Koning en hem, Kardinaal, was aangezegd, den vrede
van die van de Religie tegenhield door hen aan te moedigen met de verzekering, dat
de vloot zou teruggeroepen worden en met de belofte van bijstand. Sommelsdijk ver-
antwoordde zich op deze aantijging op waardige wijze. De Kardinaal, welke slechts om
der bijstanderen wil die verklaring schijnt te hebben willen uitlokken, verklaarde in
vertrouwen, dat hij de bedrogenste mensch van de wereld was, zoo hij door sommelsdijk
werd bedrogen, liet zich dadelijk overtuigen, en verzocht sommelsdijk zich op nieuw
met ijver tot het bemiddelen van den vrede te willen laten gebruiken: want, zeide hij
als in het grootste geheim, de zaken met die van de Religie waren zoo ver gebracht,
Re^eringls geäid weinig aan ontbrak of de vrede was beklonken: zij zagen af van den eisch, dat
tot vrede met ijgj fort geslecht wei'd, mits de Koning er geen groot garnizoen onderhield; van den
Jiochelle.
anderen kant zou men van geenen Intendant spreken, en zouden de zaken blijven,
gelijk zy waren. Nu wilde, wel is waar, de Koning zijne vryheid om het bedrag der
bezetting naar willekeur te bepalen, niet laten beperken; maar, wanneer onze Gezant,
schijnbaar op eigen gezag, hun de verzekering gaf, dat de Koning er niet meer dan
600 man zou leggen, zoo zou deze belofte niet gelogenstraft worden en hij zou de eer
wegdragen van den vrede tot stand te hebben gebracht. Hierbij voegde de Kardinaal
eene mededeeling, die de strekking had om sommelsdijk te doen gelooven, dat de En-
gelschen het in allen deele met den Koning eens waren en gezind om, wanneer die van
Rochelle den vrede thans verwierpen, den Koning met een talrijke vloot te ondersteunen,
ten einde hen tot rede te brengen. Was de vrede gemaakt,,zoo eindigde de Kardinaal,
alsdan zou er spoedig een defensieve Ligue met Engeland en Hun Hoog Mögenden ge-
sloten zyn; de Koning zou zich in Duitschland doen gelden en den oorlog in Italië met
kracht voortzetten; maar (verklaarde hij later) lot hel verdrag, ter ondersteuning van
Denemarken door Engeland en. de Staten gemaakt, zou de Koning niet toetreden:
liever wierp hij zijn geld in het water, dan dat hij zijnen naam leende tot zulk eenm
alle opzichten bespottelijk traktaat. — Ziedaar wel, immers zoo scheen het, eene aan-
DES VADERLANDS. 12l>
merkelijke Terantlering. Zoo gunstig, evenwel, als de Kardinaal de zaken Toorstelde, 1625—
schijnen zij inderdaad niet geslaan Ie hebben. Den indruk duchtende, die het wellicht
niet lano- meer te keren vertrek van ha-Utains vloot stond te maken ^ en niets anders
verwachtende, dan dat Engeland en de Slaien ' Rochelle eindelijk bijstand zouden
zenden, schijnt hij begrepen te hebben, dat de vrede ten spoedigste gesloten moest
worden. De Engelsche Gezanten zal hij hebben weten te bewegen zich niet tegen dat
werk te verzetten: tegenover hun Hof waren zij genoegzaam verantwoord, zoo zij voor-
gaven, dal de vrede bij hunne aankomst reeds zoo goed als gesloten was geweest.
Niettemin Lord holland onthield zich aanvankelijk van alle deelneming aan de zaak:
hij was ongesteld, zoo het heette; maar carleton Λverkte er dadelijk persoonlijk loc
mede, en schijnt zelfs ten koste van sommelsdijk de eer te hebben bejaagd van de
laatste hand aan den vrede te leggen.
Ten gevolge van de nieuwe opening van den Kardinaal had er nu den eersten
Februari] ecne conferentie van sommelsdijk en garleton met de Gedeputeerden der
Gereformeerden plaats. Aanvankelijk waren dezen onverzettelijk: de oorlog oordeelden
zij raadzamer dan een onzekere vrede. Na twee uren over- en wedersprekens beloofden
zij des anderen daags zeer vroeg huli nader besluit Ie zullen mededeelen. Alsloen ver-
klaarden zij van den Koning de belofte te verlangen, dat hij het fort dan ten minste
later zou slechten, als hunne gehoorzaamheid zulks zou verdienen, en dat hij er niet meer
dan vierhonderd man in zou leggen, voor de eene helft Zwitsers en voor de andere
helft Franschen. Voorts verlangden zij het eiland Pthé, thans door 's Konings troepen
bc7xt, aan Rochelle hergeven te zien. — De uilslag dezer conferenliën werd, daar
garleton zich van die taak verontschuldigde, door sommelsdijk, hoezeer, niet vrij van
koorts, den Februarij 's morgens vroeg ter kennis van den Kardinaal gebracht.
Onze Gezant bepleitte krachtig de zaak der Ihans zoo inschikkelijke Gereformeerden,
inzonderheid drong hij aan op de ontruiming van Rhê, welke als nu hel hoofdbezwaar
uitmaakte. Maar meer kon hij niet verkrijgen, dan dat de Koning zich met een gar-
nizoen van een duizendtal manschappen op dat eiland zou vergenoegen, en voor het
betamelijk gedrag dier soldaten zou zorgen. Na een zeer vertrouwelijk onderhoud, be-
paaldelijk ook over de staatkunde van Engeland^ verzocht alsnu de Kardinaal onzen
Gezant, zoo mogelijk nog denzelfden dag den vrede met Rochelle lol stand Ie brengen,
en vóór het scheiden kwatn sommelsdijk, uitgelokt door de kalme en afdoende verklaringen
^an den Franschen staatsdienaar lol de mededeeling, dat de Staten den Koning den koop
van zes schepen zonder de uitrusting vergunden, waarna de overige schepen der vloot
dadelijk zouden ontslagen worden. De Kardinaal betuigde hierop, dat als Hun Hoog
-'^logenden van den beginne aan zulke taal hadden willen spreken, de betaling van het
subsidie geen oogenblik uitstel zou geleden hebben.
Zoo scheen dan thans de zaak lot een gunstig einde te spoeden. Nog éénmaal echter
-ocr page 144-144 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1625— scheen weder de afloop twijfelachtig, daar de Kardinaal onzen Gezant den February
1627.
eenige ontwerparlikelen van een verdrag tusschen den Koning en zijne onderdanen toe-
zond, van welke het laatste ten aanzien van het fort en van de bezetting des eilands
zoo weinig inwilligde, dat sommelsduk het ongerijmd en volstrekt onaannemelijk achtte.
Doch nu werd den Kardinaal de noodzakelykheid om niet te onverbiddelijk te zyn door
de Engelsche Ambassadeurs aan het verstand gebracht, die hem lieten welen, dat, ver-
langde de Koning binnen dezen dag een besluit van de Kerken, ook zy binnen den-
zelfden dag van den Koning een besluit begeerden ten aanzien van de terugzending der
Engelsche schepen. Van zijnen kant wist onze Gezant den Kardinaal zulk een duidelijk
blijk te geven van zijne gezindheid en bekwaamheid om Frankrijks grootheid ten dienst
te slaan, dat de Minister wel huiverig moest worden om de vriendschap van de Repu-
bliek te verbeuren door den vrede aan die van Rochelle te onthouden. Lord hollakd,
namelijk, erkennende, dat de groote beloften, aan Denemarken gegeven, wel onvervuld
zouden blyven, had reeds te 's Hage met den Prins van Oranje gesproken over eene
andeie onderneming van den Koning van Grooi-Dritannië, hierin bestaande, dat hg,
Plan van Έη Fraukrijks goedkeuring, een leger van 25 of 30,000 man zou zenden om Duin-
geland ora tidi kerken te belegeren. Van dit plan gewaagde Lord holland nu ook in Frankrijk, en
vau Duinlcerlcen -ij . · i
meester te maken. SOMMELSDIJK maakte hel in een juist op dezen 4^®" Februarij toegezonden memorie den
Kardinaal smakelijk op eene wijze, die hem niet anders dan aangenaam kon zijn. Hij
voorzag in deze memorie dit bezwaar, dat men duchten moest aan Engeland een zoo
gewichtig punt, als Duinkerken yfa.s, aan grenzen te laten innemen. De lijden,
zeide hij, waren, sedert den tijd dat een Hertog van Bourgogne of Bretagne met En-
geland tegen den Koning van Frankrijk zamenspande, gansch veranderd, en, in het
ergste geval dat Engeland zich met Spanje tegen Frankrijk verbond, was het toch om
het even, of Duinkerken Engelsch was of Spaansch. Maar juist door aan Engeland de
behulpzame hand te bieden tot zijn voornemen tegen Duinkerken, verwekte men een
strijd van jaren tusschen deze beide Mogendheden, daar Spanje deze stad steeds zou
pogen te heroveren. Zoo zouden beiden haar geld uitputten en hare legermacht te gronde
richten, en Frankrijk zou roemryk en bloeijend, ja de eenige scheidsrechter worden in
de geschillen der Christenheid: Calais zou zich zien toevloeijen wat Duinkerken ver-
loor, en de Vereenigde Provinciën, niet langer tot de uitrustingen ter zee genoopt,
waartoe Duinkerkens vyandelijkheid haar noodzaakte, zouden vermögender zijn tot
Frankrijks dienst. — Doch het liet zich aanzien, dat de Kardinaal buiten slaat zijn zou
om, al wenschte hij zulks, den vrede tot stand te brengen. Hij werd overstemd in den
Raad, die daartoe te voren bewerkt was; slechts de Koningin-Moeder had hem onder-
steund, maar hare pogingen waren te kort geschoten, hetgeen zij met tranen beschreid
had, en Schömberg had zich zeer ontevreden betoond, dat men de Engelschen met den
vredehandel met Rochelle gemoeid had. Thans was het eenige, wat den tegensland in
DES VADERLANDS. 12l>
's Konings Raad tot zwijgen kon brengen, dit, dat die van Rockelle niet langer op 1625---
^ 1627«
eenige belofte Tan slechting van het fort aandrongen. En juist dit veisten de Engelsche
Ambassadeurs (de Graaf van uollakd was in het hotel Chevreuse aan eene veel vermo-
gende verleiding blootgesteld) in dit hagclielijk oogenblik van de Gedeputeerden der Ker-
ken te verkrijgen. Daarmede was de vrede gesloten, die nog den ö·^®" laat in den nacht
geteekend werd. Hiermede scheen tevens de toenadering tusschen Frankrijk en Engeland De vrede met
® 1 1 r Roc/ie/lekomiiot
ZOO zeer bevorderd, dat bugkikgham op nieuw bij brieven van den Koning en de Ko-stand.
ningin-Moeder werd uitgenoodigd om over te komen, ten einde nu de noodige maat-
regelen tegen Spanje te beramen, te meer omdat ook de Prins van Piemont tot het-
zelfde doel te Parijs gewacht werd.
Onze Gezanten bleven niet in gebreke den Kardinaal met den vrede geluk te wenschen.
Doch hi] w^es deze beleefdheid af met een brief aan sommelsdijk, waarin hij hem al
de eer der zaak toekende. God, zoo schreef hij, had aan Frankrijk door middel van
zijn wijs beleid eenen vrede willen geven, zoo roemrijk en voordeelig voor den Koning,
(lat al de heugenis der Vaderen geen dergelijken kon. aanwijzen. In de voor de Staten
verplichtendste uitdrukkingen voegde hij er de uitnoodiging bij, dat sommelsdijk alsnu
zijn verdere dienst zou leenen om Hun Hoog Mögenden van den gesloten vrede alle
voordeel Ie verzekeren. — Zelfs de Gedeputeerden der Kerken waren over onzen Gezant
tevreden, omdat hij hen steeds door middelen van overtuiging, en niet, zooals de an-
deren , zeiden zij, door dreigementen tot toegefelijkheid had willen bewegen. Dat de
Staten het bericht van den vrede met blijken van blijdschap ontvingen laat zich ge-
makkelijk nagaan.
Wat SOMMELSDIJK nu liet eerst te doen stond, was aan te dringen op de uitbetaling
van het subsidie en het terugzenden van de vloot. Hoezeer de vrees van eene botsing tus-
schen onze schepen en de Gereformeerden thans was opgeheven, verzuimde hij dit laatste
te minder, opdat het den schijn hebben mocht, dat de Staten ze werkelijk nood ig hadden
en de reden van terugroeping niet uit de lucht gegrepen was geweest. Al dadelyk
bleek, dat hel de wensch was, de beslissing omtrent de vloot nog €ien dag of twaalf op te
houden, totdat de vredesartikelen door die van/iocAeWe bekrachtigd zouden zijn. —Maar
niet zonder ongenoegen met de Flansche Regering zou hautains vertrek plaats hebben.
Den Februarij kreeg de Secretaris auqtjerre van dien vlootvoogd bericht, dat hij
met den eersten goeden wind zou verzeilen, daar hij wist, schreef hij, dat zulks de
"il zijner Meesters was. Nu verzocht auquerre dadelijk onzen Gezant aan hautaiw te
schrijven, dat hij, zonder nader order van hem, sommelsdijk, of vergunning van den
iïerlog de montmouency, niet zou vertrekken. Sommelsdijk schreef aan hautain, doch
oiet geheel in den zin van den Franschen staatsdienaar: immers schroomde hij tegen
' Rcsol. Slat.-Gcn. Π Febr. 102β.
ΠΙ Deel. 4 Stuk. ig
-ocr page 146-146 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1025— het bevel van Hun Hoog Mögenden Ie handelen. Hij bepaalde er zich loe, hem
1C27
Ie gelasten, den Koning zes schepen uit zijne vloot te laten kiezen, hetgeen natuur-
lijk zijn vertrek nog een geruimen lijd zou moeten vertragen. Tevens gaf hij den
Admiraal bericht van den gesloten vrede. — Doch dit schrijven kon niets meer baten.
Voordat hét voor Rochelle aangekomen kon zijn, wäs hautaiit, die eerst in Januarij het
eerste bevel, dal reeds van 20 October dagteekende, ontvangen, en sedert slechts op
Vertrek vaa goeden Wind gewacht had, reeds, en wel den S^®'^ Februarij, vertrokken Dit mocht
vloot.^™ ^^^ ^ heeten op een ongelukkig tijdstip geschied te zyn. Nu de vrede gesloten was, kon
zyn verblijf voor Rochelle in de Vereenigde Provinciën geen ergernis meer geven; gelijk
dan ook de Engelschen alsnu hunne schepen vergund hadden te blijven. Maar voor de
Fransche Regering was zyn vertrek eene hoogst bedenkelijke zaak. Thans toch scheen
de vrede weder op losse schroeven gesteld, daar het zich liet aanzien, dat die van
Rochellef uit deze gebeurtenis nieuw vertrouwen scheppende, het verdrag niet zouden
ratificeren. Geen wonder, dat men aan het Fransche Hof uiterst misnoegd was. De
Ongenoegen Koning barstte uit, dat de Staten hem schandelijk hadden mishandeld; men sprak van
onthoofden of ophangen als de door onze vlootvoogden verdiende straf, en wie zich
minder hartstochtelijk uitlieten, zeiden dat men nu duidelijk had kunnen bespeuren,
dat al wat de Staten vroeger met betrekking tot Rochelle gedaan hadden, slechts eene
.bedekte ondersteuning geweest was, en dat zy Zijne Majesteit in den nood zouden
hebben gelaten, zoo hij den vrede niet had gesloten. Kortom de Koning had geleerd,
dat hij op geen verdrag met Hun Hoog Mögenden kon rekenen, zelfs niet wanneer het
er op aan mocht komen om bij hen voor hem zeiven bescherming tegen vijandelijk
geweld te^ vinden, — Z.oo behaalden de Staten voor al hunne zorgen en opofferingen
niets dan ondank, terwijl Engeland, aan welks verleiding men juist hunne Irouwelooze
houding toeschreef, met eer en dank van de zaak afkwam. — Dat de betaling van het
subsidie nu vooral weder vertraging zou ondervinden, liet zich begrijpen. De veront-
schuldiging van SOMMELSDIJK., dat de vloot noodig was ter bezetting der Vlaamsche kust,
werd niet aangenomen, en werkelijk bleek, dat die reden slechts een voorwendsel was
geweest. Anders toch zouden de Staten de zeven schepen, die met quast waren terug-
gekeerd, en tevens eenige schepen, van de vloot van den Heer yan der leck te huis
gekomen, niet dadelijlt voorloopig buiten dienst gesteld hebben Evenwel, hoezeer ver-
klaring verlangende, hoe het vertrek van hautain te rijmen met den aankoop van zes
schepen, door sommelsdijk toegestaan, scheen de Kardinaal om den wil van dat voorval
niet na te willen laten met onzen Gezant te blijven onderhandelen. Maar het stond te
vreezen, dat hij die gebeurtenis als een gewenscht middel zou gebruiken ter veront-
schuldiging, dat de Koning zich niet openlijk met de fnuiking van den Spaanschen
deswegeiis
het Hof.
» ResoL Stat.-Gen. 9 Maart, 1626. 2 Resol Stat.-Gen. 9 Jan.; 6 Febr.; 20 Maart, 1620.
-ocr page 147-DES VADERLANDS. 147
1625—
1627.
invloed in Duitschland zou bemoeijen, ja, met Spanje in Italië vrede zou sluiten. Hoe
kon, zou het heeten, de Koning Spanje tot zijn openbaren en onverzoenl^ken vijand
maken, met geene andere vrienden, dan de Engelschen en de Nederlanders, die, gelyk
nu gebleken was, even weinig te vertrouwen waren, aan zyne zyde ? Toch was de vrede in
Italië reeds vroeger eene uitgemaakte zaak. De markies de coeuvre in de ya/ieZ/me deed
voorslagen tot verdrag, zoodat contareni reeds in het begin van Februarij vreesde, dat Frankrijk is
er in Italië niels zou uitgevoerd worden, hoezeer de Fransche en de Savooische troepen, ΜεΓδ/?^}^'^^
met Venetiaansche hulpbenden vereenigd, thans een leger van wel veertigduizend man
voetvolk en zevenduizend ruiters uitmaakten, waarmede men in het ingetreden jaar half
Milaan zou kunnen veroveren. Omstreeks denzelfden tyd meende CHaxiLLON te Parijs
reeds te welen, dat de vrede tusschen Frankrijk en Spanje gesloten was. En inderdaad,
Frankrijk had alle reden om op zijne hoede te zijn. Immers ook Savoye kon het niet
vertrouwen. De Hertog was thans innig met Engeland verbonden en vleide sommelsdijk. , en
van dien Vorst ten minste kon men niet anders verwachten, dan dat hij de oorlog slechts
wilde aanvangen om hoe eerlioe beter van Spanje voordeelige voorwaarden voor zijnen
invloed in Italië te verwerven, en alsdan Frankrijk te verlaten, ja zich misschien wel
met Spanje tegen Frankrijk te vereenigen. Van de te Parijs vereenigde diplomaten
vertrouwde righelieu sommelsdijk nog het best: vandaar dat hij niet ongaarne zag, dat
cn de Engelschen en de Prins van Pïemont onzen Gezant de leiding der gemeenschappe-
lijke onderliandeling opdroegen en hem verzochten een betoog te stellen van de redenen,
die Frankrijk bewegen moesten om met vereenigde macht tegen Spanje en den Keizer
op te treden, en levens een plan van verdrag te ontwerpen, tusschen Engeland en
Frankrijk rnel dat doel te sluiten. Doch de staatslieden, die aldus gemeenschappelijk te
werk zouden gaan, waren het onderling niet eens. Engeland^ niet gaarne ziende, dat
Frankrijk door een al te krachtig optreden de leiding der zaken in handen kreeg, ver-
langde meer niet, dan dat Koning lodewijk de Nederlanders bleef ondersteunen en 1
den Koning van Denemarken door bijstand in geld onder de wapenen hield: zelfs
reple carlexoii niet meer van een inval van Engeland in Vlaanderen. Sommelsdijk,
daarentegen, en de Prins van Savoye wenschten, dat Frankrijk een sterk leger in
Duitschland zond, waarin beiden het middel zagen om de macht des vijands, elk aan
zijne grenzen, hetzij geweerd hetzij verzwakt te zien.
Terwijl sommelsdijk aldus de man was van het algemeene vertrouwen, en memories
stelde van een onmiskenbare kracht om Frankrijk tegen de onbegrensde heerschzucht
van Spanje op te zetten, werd hem van alle kanten voorspeld, dat hy een geweldigen
slorm van 'sKonings toorn wegens hautains vertrek zou hebben te verduren, en daarna
voldoening ζΛι hebben te geven, voor en aleer hij tot eenige onderhandeling werd toe-
gelaten. Het onderhoud, dat hij duchten en waarnaar hij toch verlangen moest opdat
de zaak lol eenige opheldering kwam, werd hem na gedurig uitstel eindelgk verleend
19»
-ocr page 148- -ocr page 149-DES VADERLANDS. 12l>
bevoegd persoon met geloofsbrieven. Deze zou door sommei,sdijk aan den Koning in 1625—
zijnen Raad voorgesteld worden om Hun Hoog Mögenden wegens hel vertrek van hautain
te verontsckuliigen; hij zou verklaren, dat het hun leed was, Zijne Majesteit daardoor
reden van ontevredenheid gegeven te hebben; het aanbod doen om de vloot weder voor
Rochelle Ie doen komen, de beschikking over de bediening van den Admiraal aan
den Koning over te laten, en den kapitein quast af te danken, en ten slotte Zijne
Majesteit verzoeken, hun zijne gunsten en traktaten niet alleen te laten behouden,
maar ze te vermeerderen en Ie versterken. Hierop zou de Koning dadelijk de veront-
schuldigingen aannemen; de terugzending der vloot niet begeren, maar zich met den
koop van zes schepen tevreden stellen; voorts Hun Hoog Mögenden verzoeken, den Heer
hautain genadig te willen zijn en hem in zijne bediening te laten, omdat hij zijne
Majesteit wel gediend had; maar verlangen, dat quast afgedankt bleef. Wanneer dit
alzoo geschiedde, zou de Koning niet alleen de beloofde penningen doen overmaken,
maar ook met sommelsdijk een degelijk nieuw verdrag aangaan. — Onze Gezant verbond
zich dezen voorslag aan zijne Regering bekend te maken. Daarop deelde de Kardinaal
hem mede, dat hij den Engelschen had voorgesteld een leger van 20,000 man te voet
en 5000 paarden in Duitschland te brengen, hetzij geheel uit Franschen, hetzij uit
Engelschen, of wel voor de helft uit de beide natiën zamengesteld, mits de Koning
van Groot-Britannië de helft van de kosten droeg, en dat wel onder deze leus, dat
men de Duitsche vrijheid en de uit hun erfdeel ontzette Vorsten kwam herstellen. De
Engelsche Ambassadeurs hadden gezegd deswegens bevelen uit Londen te moeten wach-
ten, nu het Parlement vergaderd was, vanwaar de penningen moesten komen, waarop
de Kardinaal had voorgeslagen »den Koning te willen helpen om zijn Parlement te
vermeesteren, en alzoo zooveel gelds te krijgen als hem zou believen." Namen de
Engelschen zijn voorstel niet aan, en dit kon de Kardinaal verwachten, daar het
wederzijdsche misnoegen tusschen Engeland en Frankrijk zich al duidelijker verried, dan
zou hij raden, Hun Hoog Mögenden de middelen te geven ten einde twee legers te
formeren, waarmede zij aanvallender wijze te werk zouden kunnen gaan. Doch de linan-
liën waren nog niet genoegzaam in orde, almede door het bankroet vao twee koninklijke
bankiers, en voor het overige kon hij over dit alles en nog veel meer met sommèlsdijk
niet spreken, voordat hij bericht uit den Haag zou hebben aangaande de gezindheid
^an Hun Hoog Mögenden om den Koning de verlangde voldoening te geven.
Sommèlsdijk hield 's Kardinaals begeerte om alvorens Ie weten of de vrede door de Gere-
formeerden werkelijk zou aangenomen worden, voor de ware reden waarom die Staatsdienaar
nog uitstelde met hem in onderhandeling te treden. Evenwel reeds voonlat het stellig be-
ncht gekomen Avas, dat Rochelle de voorwaarden aannam, Hel de Kardinaal zich over-
halen om zich voorloopig met onzen Gezant in een onderhoud in te laten. Uit de
toen gevocrtle redenen bleek het mistrouwen legen Engeland zoo groot te zijn, dat
162S—
1627.
VÓO ALGEMEENE GESCHIEDENIS
de Koning geen Engelsch leger op zijne grenzen zou willen zien, zonder zelf een
leger bij de hand Ie hebben, zoo sterk als het Engelsche en het Spaansche leger te
zamen, om tegen alle voorvallen en tegen eene mogelyke vereeniging dier beide le-
germachten bestand te zijn. Dus was het nu Frmihrijks streven, dat Engeland liever
door ons land heen een leger zou brengen naar den omtrek van Bremen^ den Koning
van Denemarken ter hulp. Dit echter verklaarde onze Gezant voor eene onmogelijk-
heid. In dezen slaat der zaken en gezindheden achtte sommelsdijk, en de Kardinaal
beaamde zijn gevoelen, niets anders doenlijk of wenschelijk, dan dat Frankrijk met de
Vereenigde Provinciën afzonderlijk een defensief verdrag sloot, waarbij zij den Koning
in geval van nood schepen beloofden, en haar wederkerig voor een aantal jaren een
afdoende ondersteuning in geld zou verzekerd worden, mits zonder verplichting van
teruggave, daar onze Slaat, zeide hij, reeds meer belast was dan hij gelden zou als hij
in veiling kwam: slechts de nood had ons gedwongen bij het verdrag van Compiègne
teruggave te beloven. Hiermede zou de Koning vrede met Spanje kunnen houden,
maar wij in staat zijn de oorlog voort te zetten, en Frankrijk eenige verzekering be-
komen, dat ook wij geene voorwaarden van Spanje zouden aannemen: onze aansluiting
aan een algemeene ligue was daarom niet wenschelijk, omdat deze of niets te beteekenen
zou hebben of ons zou verplichten tot eene medewerking verre van onze grenzen, waartoe
wij niet in staat waren.
Na de laatste tijding uit Rome, volgens welke de Paus besloten had de Valtelline door
zijne troepen te laten bezetten en de Franschen van daar te verdryven, scheen intusschen
de oorlog in Italië met vereende kracht te zullen voortgezet worden. Tevens sprak de
Koning van onderstand in geld aan Denemarken te verstrekken, toldat hij zelf een leger
in Duitschland zou hebben doen inrukken. Maar tegen dat bericht'uit Rome slond een
ander uit Brussel over van dezen inhoud, dat de Infante zich beijverde om een verdrag
met Frankrijk tot stand te brengen, daarbij zelfs de teruggave van de Valtelline aan-
biedende. De Ministers zouden niet gaarne met den Paus gebroken hebben uit vrees
van daardoor de Katholieken binnenslands tegen zich te krijgen. Dus omhelsden zij
VredetuBschen gaarne de bemiddeling, en het bleef bij de beloften, die men aan Savoye gegeven had:
toen het tot een traktaat met den Herlog zou komen, begaf zich de Kardinaal naar een
buitenverblyf en liet de zaak onafgedaan. Weldra vertrok de Prins van Piemont met hoog-
gaand ongenoegen. Voor de Engelsche Ambassadeurs bleef er ook weldra, daar hetgeen
der beide Kroonen ernst was om krachtig en zonder wantrouwen zamen te werken, niets
anders over dan hun afscheid te nemen. Cakleton verzocht onzen Gezant te dien einde
zijn advies om eene acle van afscheid op te maken, waarin de slaat, in welken men de
zaken liet, bondig zou beschreven worden. Maar ten slotte kwam het tusschen Koning
LODEWiJK en de Engelsche Ambassadeurs tot eene vernieuwing van de oude defensieve
alliantie, hetgeen echter niets meer beleekende, dan dat het nog tot geen oorlog lus-
Frankrijk en
Spanje,
£
DES VADERLANDS. 181>
sehen de beide Rijken komen zou. Zoo weinig ontveinsde sommelsdijk, dat het hem
niet onbekend was, hoe weinig genegenheid de Engelschen aan het Fransche Hof von-
den, dat hij hen met ernstige meening, hoezeer op half lagchenden loon, Terzocht alle
aanbeveling van de zaak der Vereenigde Provinciën na te laten, daar ze den Staten
eerder nadeel dan voordeel deed. Werkelijk was het den Engelschen met die aanbeve-
ling slechts te doen om een hoogen dunk van de innigheid van hun verbond met ons in te
boezemen. De eenige verzekering van gewicht, die de Engelschen bij hun vertrekme-
dekregen, was deze, dat de Koning zijne subsidien aan giiristiaan van Denemarken ioi
onderhoud van mansfeld zou blyven verstrekken, totdat hij zelf zyn leger, hetwelk hij
in Champagne op de been zou brengen, in Duitsehland zou doen rukken. Dit even-
wel zou niet gebeuren voordat de Engelschen door de Nederlanden een leger van
15000 man in Duitsehland gebracht zouden hebben. Met die belofte was de Agent
van Denemarken gansch niet tevreden: de heerschzucht zijns Konings was niet gediend
met de van Franhrijhs zijde verlangde verbintenis, dat de oorlog niet verder strekken
zou dan tot de teruggave van de Palts. Buitendien wilde Frankrijk den Hertog van
Beijeren lot zijnen dood toe in het bezit van dat Gewest laten, ja, wat meer is,
in de beste verstandhouding met de Infante en de Katholieke Duilsche Vorsten,
trachtte Frankrijk thans vrede in Duitsehland te bemiddelen.
Middelerwijl verliep dag op dag, zonder dat er eenig antwoord kwam op den eisch
om voldoening aan de Staten gedaan, en voordat die gegeven was, wilde men niets met
onze Ambassadeurs vaststellen. Het eenige wat sommelsdijk in dien tusschentijd nuttigs
doen kon, verzuimde hij niet Ie doen. Toen namelijk de vrede in Italië met Spanje
gesloten was, trachtte hij te vreeg te brengen, dat dit bericht den Koning van Dene-
marken niet ter oore mocht komen, dan tegelijk met de verzekering van een belang-
rijken geldelijken bijstand: anders, vreesde hij, zou die Vorst, vermoedende, dat er nu
van Frankrijks zijde niets in Duitsehland gedaan zou worden, zich mede met den
Keizer verzoenen, en zouden de keizerlijke troepen licht naar de Vereenigde Provin-
ciën komen afzakken. Voorts weigerde hij zich in te laten in eenen voorslag, hem
gedaan van wege den Prins van Piemont^ die, verbitterd wegens Frankrijks bonds-
hreuk, eene algemeene alliantie van Engelandy Denemarken^ Zweden^ de Stalen-Ge-
neraal, Venetië en Savoye zonder Frankrijk lot stand zou hebben willen brengen, om
alzoo deze laatste Mogendheid te dwingen.
Eindelijk baande onze Gezant zich door een beleefd, maar dringend brieQe den weg
tol den Kardinaal, die steeds door ziekte belet heette te zijn. Ten gevolge van hel
toen gehouden onderhoud maakte hij het ontwerp van een verdrag, op hetwelk men hel
eens zou kunnen worden. Slechts zou, bij onlstenlenis van de voldoening, de zaak niet
tot een besluit kunnen komen. ^
Den Maart kwam eindelijk de koerier uit Holland aan met brieven van den
1625—
1027.
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
]625—. Maar zij hielden geen anderen last in, dan dat de Gezanten het vertrek van
1627.
HAUTAIN zouden verontschuldigen, en dat wel zonder andere gronden daartoe aan te
voeren, dan dezelfde, die zij reeds zonder uitwerking hadden bijgebracht. Hoe weinig
zij zich ook van de mededeeling van de missive van Hun Hoog Mögenden beloven
konden, wilden zij ze den Kardinaal dadelijk kenbaar maken; maar thans had hij, naar
't schijnt, in ernst de koorts, en het afscheid der Engelsche Gezanten hield den Koning
en de andere staatslieden terug. Eerst den eersten April derhalve was er eene conferentie
ten huize van den Kanselier met Schömberg en den Heer d'erbaut, die auquerre in
de hoedanigheid van Secretaris van buitenlandsche zaken was opgevolgd, eene verande-
ring , die, bij de bekendheid van auquerre met onze zaken en by zyne genegenheid voor
Hun Hoog Mögenden, niet in ons voordeel was. Nog vóórdat de onzen te kennen gaven,
dat zij eenige missive onlvangen hadden, verklaarde de kanselier, dat hy en zyne mede-
commissarissen van den Koning last hadden met hen op eene goede defensieve Ligue
te handelen, daar Zijne Majesteit onze Republiek in stand wilde blijven houden, als
Dc Fransche noodig en dienstig voor gansch Europa, en tevens kwam hij met een uitvoerig ontwerp
dwg^i^TeT oTt- van alliantie voor den dag. De Secretaris las het voor en teekende er de aanmerkingen
tie πιεΓ'α "'ver- Gezanten bij aan. De tijd van de Liguc was gesteld op tien jaren, terwijl de
eemgdc Pi'ovm-Qjj^en dien tot lö jaren verlengd wenschten te zien; de som, waarmede de Koning
den voor. ο η
ons ondersteunen zou, werd nog opengelaten. Voorls vorderde de Koning de benoe-
ming van al de oiTicieren en tevens van priesters bij de Fransche regimenten in onze
dienst. Dezen eisch, die den Prins van Oranje allen invloed op die troepen zou benomen
hebben, sloegen de Gezanten dadelijk af, en wat bepaaldelyk de aanstelling van pries-
ters betrof, 'het gedrag der priesters, die in het gevolg der Koningin in Engeland ge-
komen waren, deed daarvan niet veel goeds verwachten. Wijders sprak het ontwerp
van eene vloot van 25 groote schepen, door Hun Hoog Mögenden te verleenen, ;Z00wel
tegen eenigen buitenlandschen vijand, als legen 's Konings oproerige onderdanen, die
hier uitdrukkelijk als de belijders van de » Hugenoten-religie" aangewezen werden. Te
bedenkelijker was dit, daar de klachten der Gereformeerden wegens overtreding der
• voorwaarden van 's Konings zijde reeds grond gaven te verwachten, dat de vrede niet
lang zou duren. Bovendien werd de alliantie zoo doende levens offensief, schoon men
alleen van eene defensieve gewaagde. Een niet minder belangrijk arlikel verlangde,
dat de Staten niet over vrede of bestand zouden mogen handelen zonder toestemming
van Zijne Majesteit. Deze bepaling was voorzien, en de Prins van Oranje schreef, dat
hy zoo iets in het verdrag niet wenschte opgenomen te zien. Doch sommelsdijk. zag
daarin geene zwarigheid, daar, zeide hij, de Staten zich ten aanzien van Engeland
aan een dergelijke voorwaarde hadden gebonden. In geval, eindelijk, de Staten strijdig
met het traktaat mochten handelen, zouden zij de genoten subsiditin terug moeten beta-
len. — Al deze eischen bleven niet zonder ernstige tegenspraak van de zijde der onzen.
DES VADERLANDS. 181>
Ook werd er nog niets vaslgesleld. Zelfs konden onze Gezanten geen afschrift van het
onhverp bekomen. Vóór het scheiden werd nog ernstig op voldoening wegens de be-
kende grieve aangedrongen. Onze Ambassadeurs brachten de gewone verontschuldigingen
bij, doch zonder rechtstreeks van de laatste missive te spreken, voorzeker vreezende,
dat zulks de nu aangevangen onderhandeling slechts zou kunnen belemmeren. Evenwel
bespeurden de Fransche Ministers genoegzaam, wat er van de zaak was. Maar in weer-
wil van dat alles spraken en handelden zij, alsof de zaak mei Nederland gevonden was,
als wilden zij te kennen geven, dat wij niets beters konden doen, dan het ontΛverp met
al zyne bezwarende bepalingen aannemen — Den April werd sommelsdijk aange-
zegd , dat hij den volgenden dag audientie zou hebben bij den Koning en de Koninginnen,
en dat hij dan zijn afscheid zou kunnen nemen, aangezien hunne Majesteiten naar Fontaine-
hleau stonden te vertrekken. Maar later, daar men wel merkte, dat hij lot dat ontwerp, zoo
als het daar lag, nimmer zou toetreden, kreeg hy uitstel, en de Koning vertrok, zonder
hem zijn afscheid gegeven te hebben, en wel, zoo men zeide, op grond dat hij verno-
men had, dat de Blaten geene voldoening wilden geven, maar zich met nietsbeduidende
verklaringen meenden te behelpen, zoodat eene daad, die hy nog steeds w een dolksteek
in zijn hart" noemde, ongewroken bleef. Bovendien had de Koning bepaaldelijk kwalijk
genomen, dat sommelsdijk bezwaren geopperd had tegen de aanstelling van priesters bij
onze Fransche Regimenten. — Sommelsdijk liet zich door dit een en ander gansch niet
uil het veld slaan, maar deed scherp genoegd gevoelen, dal er den Regeerders van/^mw/inj/c
veel aan gelegen was, dat Hun Hoog Mögenden, door hen verlaten, geene besluiten namen
builen hen om. Hoe het zij, thans waren alle verdere beraadslagingen uitgesteld lot eene
nadere bijeenkomst te Fontainebleau. Hier kwamen onze Gezanten den April, na de
Paaschdagen aan, en den ISi^e" had er eene conferentie plaats, wederom door den Kar-
dinaal niel bijgewoond. Nu werd hel ontwerp, naar het inzicht der onzen, zoo het Hoezeergewy-
heelle, gewijzigd, overwogen. Het bedrag van het subsidie was thans gesteld op niet
meer dan een millioen, waarvan nog afging de som van 49,000 gulden voor de oflicieren, "emelijk.
en de alliantie was op een duur van zes jaren verkort. De toezending van onze vloot
daarentegen werd nu verlangd voor het geval, ten eerste, dat de Koning door eene
vreemde 3Iogendheid werd aangetast »om wat oorzaak het ook mocht wezenen ten
tweede, dat ongehoorzame onderdanen van de »Hugenoten-religie" tot hun plicht
moesten gebracht worden: in dit laatste geval zou het Nederlandsche scheepsvolk, hetwelk,
gelijk gebleken was, niel tegen die van Rochelle verkoos te vechten, teruggezonden
worden, zoodra zij de schepen ter bestemder plaatse gebracht zouden hebben. De aan-
' Zoo verklaart zich ook, hoe d'espesses zeggen kon, dat, volgens zijne berichten, sommulsdijk
'net voldoening terug zou komen. {ResoL Stat.-Gen. 10, 29 April, 1625).
ΠΙ Deel. 4 Stuk. 20
-ocr page 154-1625 —
1627.
154 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
stelling, eindelijk, der prieslers bij de regimenten, werd vastgehouden. — In weerwil van
de bezwaren, zoo als wel te verwachten was, hiertegen van onze zijde ingebracht, ver-
klaarde de' Maarschalk, dat het 's Konings besluit was, dat de onzen die artikelen zoo
zouden aannemen en teekenen, vermits er geene verandering in kon toegelaten worden:
de inhoud toch was alleszins billijk, en dit traktaat zou men nog slechts kunnen ver-
werven onder beding van de verlangde voldoening. Sommelsdijk antwoordde hierop,
dat dit geen onderhandelen maar de wet stellen heeten moest, en dat hij nu niets beters
kon voorslaan, dan dat hij het ontwerp van Zyne Majesteit medenam om het in de ver-
gadering der Slaten-Generaal te doen onderzoeken. Dit zeide hij met groote kalmte en
op eerbiedigen toon, omdat, schryft hy, zijn oogmerk bereikt was, daar hij de betaling
verzekerd kon achten van hèt geld, dat men Hun Hoog Mögenden schuldig was en
welks verstrekking het bewijs kon leveren, dat Frankrijk niet volstrekt met ons, noch
wij met Frankrijk gebroken hadden. Doch de Maarschalk voer hierop uit met groole
drift, dat het een schande zou zijn voor Zijne Majesteit, zoo men zijne denkbeelden
aan de beraadslagingen der Staten onderwierp, en dat hij zulks niet wilde dulden,
en meteen eischte hij het ontwerp tei'ug, dat sommelsdijk in zijne hand had. »Waar-
om," voegde hij er bij, »zijt gij gezonden, zoo gij geene volmacht hebt om te slui-
ten." Onze Gezanten lieten zich niet ontslellen, en »bleven," schrijft sommelsdijk,
»zedig bij d^n text," door zich te beklagen, dat zij de geschriften hadden moeien
afgeven", daar toch hun geheugen niet sterk genoeg was om zonder afschrift aan Hun
Hoog Mögenden rapport te doen. Hij kon, zeide hij voorts, geene bepalingen toe-
stemmen, die hij wist dat het Land schadelijk zouden zijn. Doch Soevereinen laten
vaak dingen toe, die het hunnen ministers niet voegt toe te staan: daarom had hij
de mededeeling van het ontwerp aan de Slalen als een hulpmiddel aangegeven: dus ver-
zocht hij een afschrift. Maar dit werd afgeslagen, en tegelijk de hoop op eenige wij-
ziging afgesneden. Door het gesprek op minder gewichtige verschillen te brengen ^ zette
onze Gezant de gemoederen een weinig neder, waarna men scheidde, terwijl de »gansche
besoigne als desperaat bleef steken." Nog denzelfden avond had er een ministerraad
plaats, die drie uren duurde, in tegenwoordigheid van den Koning, de Koninginne-
Moeder en den Kardinaal de righelieu.
Bij een bezoek aan dezen laatste gebracht, vóór de afscheidsaudientie bij den Koning,
gaf SOMMELSDIJK te kennen, dat hij de hoop op een-voordeelig traktaat had opgegeven:
het ontwerp, herhaalde hij hier, scheen eene wet, die men ons stelde, geen verdrag, dat
men ons vergunde. Niettemin zeide hij den Kardinaal dank voor zijne gunst, in welke hij
de Staten voor het vervolg aanbeval. De Kardinaal, hoezeer persoonlyk zijn leedwezen
Avegens hel mislukken van de poging om met ons een traktaat te sluiten betuigende,
verklaarde, dat het meerendeel van het Hof blij zou zijn, dal onze Gezant onverrichter
zake scheidde, en dat men hem niet naloopen zou om hem terug te houden. Toch
DES VADERLANDS.
1626—
1627.
liet hij, zich nog met enkele punten in, waardoor de onzen gelegenheid hadden om te
verklaren, dat zij niet verslaan konden, dat voortaan zelfs op de Vlaamsche kust de
handel voor de Franschen vrij zou moeten zijn, en dat de verplichting om den Koning
onvoorwaardelyk legen de ongehoorzaamheid binnenslands hulp te bieden onredelyk
was, daar de Koning het wel als ongehoorzaamheid zou kunnen gelieven aan te mer-
ken, zoo die van de Religie weigerden naar de mis te gaan. Ook op 't punt van de
aanstelling van priesters bij de Fransche regimenten vorderde de Kardinaal eene belofte.
Meer kon sommelsdijk niet doen, dan hem zijn woord geven, dat hij de zaak aan den
Prins zou voordragen: het traktaat, zoo 't nog tót stand kwam, moest strekken om
onzen Slaat te handhaven en niet om hem door zulke bepalingen, die tegen de voor-
waarden van zijn bestaan indruisten, om ver te werpen: voor het overige, reeds nu
hadden de Franschen in onze dienst meer gelegenheid om hunne godsdienst te oefenen,
dan zij zeiven zochten^ Doch de Kardinaal stelde er bijzonder veel prijs op om die
zaak door te drijven: hij meende, met die zorg voor de eeuwige zaligheid der soldaten
onder de keilers, het wantrouwen der Katholieken te beter te zullen ontwapenen, en
wilde de vereischte toestemming van den Prins verwerven legen eene gunst, die men
voor Zijne Excellentie bij de hand had. De Prins, namelijk, had door sommelsdijk laten
verzoeken toegelaten te worden tot het verhef van zekeren lol op de Rhone. De Regering
maakle zwarigheid dit toe te staan, hoezeer zij erkende, dat 'sPrinsen Stadhouder te
Orangef de Heer van valkenburg, zich onberispelijk gedroeg, daar hij geweigerd had,
de vesling aan de Hertogin de rouan over te leveren. Maar zïj verlangde een middel
in handen te houden om den Prins eenige wederdienst Ie vergen, en kwam niet nader
dan tot de verzekering, dat men den Prins stilzwijgend in het bezit van den lol zou
laten: nieuwe brieven van verhef verkoos men niet te verleenen. Doch thans opende
men het vooruitzicht den Prins ten volle te bevredigen,^ wanneer hij inschikkelijk was
on de aanstelling van meer Fransche priesters toegaf; ja, de zaak, zoo gaf men te ver-
slaan, van het traktaat zelve zou nog goed kunnen.afloopen, als sommelsdijk de schrif-
telijke belofte wilde afleggen, dat hij zijn best zou doen om, benevens eenige meerdere
voldoening voor het vertrek van hautain, de aanstelling der priesters te verkrijgen, De
Gezant weigerde zulks volstrekt. Den April verkregen de Ambassadeurs eindelijk
audiëntie bij den Koning. Niettegenstaande, zeiden zij, hel traktaat niet lol stand scheen
te zullen komen, wilden zij Zijne Majesteit verzekeren van de geneigdheid der Stalen
en des Prinsen lol 's Konings dienst, waarlegen zij 's Konings gunsl bleven verzoeken,
die wij na den vrede luss^hen Zijne Majesteit en Spanje in dubbele mate noodig hadden.
Daarop brachten zij Ier rechtvaardiging van hautains verlrek hel een en ander bij,
zeggende, dal hel een onschuldige en argelooze handeling was geweest. Op dit alles
en wat zij nog meer verzochten, gaf de Koning goed bescheid behalve op het verlrek
der vlooi. Dit noemde hij een slechten streek, dien men hem gespeeld had, en de
Richemku
tracKt door een ig
gunstbetoon aau
den Prins van Z.
Exc. oogluiking
ten aanzien der
aanstelling vau
priesters bij de
Fransche regi-
menten te ver-
werven.
Afscheidsgehoor
bij den Koning.
20*
-ocr page 156-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
rechtvaardiging van een onverschoonlyke daad achtle hy geene Toldoening: hy zou
zien, wat de Staten doen zouden.
Alvorens sommelsdijk nu vertrok, zou men nog de proef nemen, in hoe verre men
het ten aanzien van een verdrag van alhantie eens zou kunnen worden. Op de eerste
bijeenkomst, die daartoe dienen zou, en waarbij ('t geen een ongunstig teeken kon geacht
worden) de Kardinaal niet tegenwoordig was, verlangde men, dat de Gezant het accoord,
waarvan hem niet eens een afschrift verleend werd en waarin de betwiste punten nog
onopgelost Avaren gebleven (alleen *t artikel aangaande de priesters mocht vervallen),
zonder voorbehoud zou leekenen. Toen hij dit weigerde, voerde men hem tegemoet, dat
voorzeker Hun Hoog Mögenden vooraf met anderen over de zaak zouden willen raadple-
gen en den loop der zaken afwachten, met andere verwijten meer betreffende de par-
tydigheid van Hun Hoog Mögenden tegen de Katholieken. Na getracht te hebben de
Fransche Commissarissen van de oprechtheid der Staten te verzekeren, gaf sommelsdijk,
wel beseffende niets meer te zullen verkrijgen, te kennen, dat hij zich met de verlenging
van het traktaat van Compiègne zou tevreden stellen. Doch zelfs dit wenschte men niet toe
te slaan, daar men verstoord was, dat ile Staten den Koning niet onvoorwaardelijk tegen de
Hugenoten hulp Λvilden bieden. Op eene tweede en laatste byeenkomst bleven de Commissa-
rissen, schuilende achter's Konings uitgedruklen wil, op al hunne onbillijke eischen staan.
Alleenlijk stonden zij toe, ten gevalle van sommelsdijk, dal den Heer d'espesses een afschrift
van het ontwerp, en dat wel ongewijzigd, toegezonden zou worden: want onzen Gezant
te nopen rapport te doen van een stuk, dal hij niet kon voorleggen, zou toch al te veel
van spot gehad hebben. Begeerden de Staten-Generaal, voegden zij er bij, het con-
cept, zoo ^als het daar lag, niet aan te nemen, dan zou de Koning weltevreden zijn,
dal hij voorlaan zijn geld kon houden. Wat de sommen, die de Slalen van den Koning
te eischen hadden, te welen 120,000, door hen ten behoeve van mansfeld voorgeschoten,
en 500,000 gulden wegens het subsidie, aangaat, in gereed geld konden de Gezanten
ze niet medekrijgen: slechts bekwamen zij assignaties om het bedrag na drié of vier
maanden te ontvangen. De gelden, voor de dienst van de vloot van hautain verschul-
digd, zouden later begroot en afgerekend worden. Uit alles bleek, dat de Regering
tegenover de Katholieken de houding aannam-, dat onze Gezant onverrichter zake ge-
scheiden was. Niettemin was de band van vereeniging tusschen de beide Staten niel
gansch verbroken, dank vooral de wijsheid van onzen buitengewonen Gezant. In deze
gansche zoo kiesche en bezwaarlyke onderhandeling is de vastberadenheid en bezadigdheid
van dezen Staatsman niet genoeg te roemen. Aan de eene z^e kwam hij de verzoeking
te boven om zich jegens het Fransche Bewind te verbinden tol meer dan de Staten
zouden hebben kunnen bekrachtigen, en van den anderen kant was hij zich genoeg
meester om dat Bewind geen grond van achterdocht of beklag f Ie geven, hetgeen bg
de minste toenadering van zyne zijde tot de Engelsche of Savooische Gezanten hel geval
1625—.
1627.
DES VADERLANDS. 181>
zou geweest zijn. Sommelsdijk was juist de man Toor den toestand. Zijne vroegere 1625—
gedragingen in Frankrijk zoowel als in ons Vaderland hadden hem daartoe voorbeschikt.
Tol de schuld toe, vroeger door hem op zich geladen, moest dienstbaar zijn om hem
thans tot hel werktuig te maken tot het behoud der zelfstandigheid van zijn land in een
hagchelijk tijdsgewricht. Gelijk de achting van hautain bij zijn Opperhoofd, den Hertog de
HONTMORENGY, Ongekrenkt was gebleven i in weerwil van het valsche van zgne slelling,
zoo leed sommelsdijks aanzien ganschelijk niet bij de moeijelykheden van zijne taak. Hg werd
bij zijn vertrek vereerd met een diamant van wege den Koning; zijn zoon werd mede tot
St. Michielsridder verheven; langerak. kreeg een gouden ketting van 4o00 gulden
waarde, om van de geschenken aan de Secretarissen niet te spreken. Den Mei Sommelsdijk
(1626) was sommelsdijk te Gravenhage terug, waar hij den volgenden dag in de
vergadering der Staten-Generaal verslag van zijne zending deed.
Z.00 zag dan de Republiek zich ten taak gesteld, de oorlog tegen Spanje voort te
zeilen, zonder eene krachtige afleiding door deelneming van Frankrijk aan den strijd te
mogen verwachten of zelfs te kunnen wenschen. Immers die deelneming was aan eene
bedenkelijke voorwaarde gebonden, den doortocht van Engelsche troepen door ons land.
Met Irouwelooze bedoelingen wellicht zouden die troepen herwaarts komen. Dus stond
ons niets anders te doen, dan onze grenzen te bewaren; Denemarken, zoo veel in ons
was, door onderstand in staat te stellen en aan te moedigen om den vijand in Noord·
Duilschland bezig te houden, en voorts Engeland, zonder deelgenootschap aan zijne
vermoedelijke bijbedoelingen, in hetgeen dat Rijk ter zee tegen Spanje ondernam,
Ier zijde te slaan.
Het had niet weinig moeite ingehad, eer de twintig schepen, die de Vereenigde Tocht der ver-
Provinciën omstreeks den zomer van het jaar 1625 bij de Engelsche vloot voegen zouden, gcÏ^^l^n Ser-
gereed waren 2 De Engelschen klaagden in de maand Julij over 't lange uitblijven
van ons contingent; doch toen ontbrak er nog veel aan de uilrusting der Engelsche
schepen niel alleen, maar ook aan de wapening en oefening der soldaten, die daarop
ingescheept zouden viorden Inlusschen werden er bepalingen vastgesteld omtrent den
voet van de vereeniging der Nederlandsche en der Engelsche scheepsmacht. Onze twintig
schepen zouden een afzonderlijk eskader vormen. Doch de Admiraal zou de orders
mvolgen van den Engelschen vlootvoogd, den »Maarschalk-Generaal" gegil \ Dc
Nederlandsche Admiraal en vice-Admiraal zouden slem hebben in den Krijgsraad, en
' Rcsol. StaL-Gen. 9 Maart, 1020. 2 liesoL Stat.-Gen. 21, 23 Aug. 1625.
' UesoL Slat.-Gcn. 1 Aug. 1625. Brief v. 22 Julij, 1625, van onze Gezanten in Engeland
aan L Lxc. (In het Journaal van Sommelsdijks Gezantschap in Engeland, op het Rijksarchief).
^ Onder hem bekleedde sx. leger de waardigheid van η eergeant-majoor-generaal" (Zie het-
zelfde Journaal),
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1620— de Hollanders een vijfde deel van den te maken buit erlangen Men had het voor-
nemen, eeno landing te beproeven op de oevers van de Gmdalquivir, en 'sKonings
schepen, die men daar dacht aan te treffen, te bevechten. Niet vroeger dan tegen het
najaar (1625) zeilde de vereenigde vloot naar hare bestemming; doch reeds voor het
eind des jaars was zij, na een vergeefschen aanslag op de Andalusische kust, in Engeland
terug, zonder iels uitgericht te hebben Groot was deswegens dé ontevredenheid in
Engeland in ons vaderland blijkt het niet, dat men zich veel aan de zaak liet ge-
Uiüusting van legen liggen. Niettemin werd uitvoering gegeven aan het reeds in den vorigen zomer
eene tweede ver- ι λ- > 7 7 ι ι
oeiiigde vloot, beraamde plan om eene reservevloot uit te rusten, waartoe de JSederlanden weder hun
contingent zouden leveren Vooraf echter verlangde men de schepen der vorige vloot,
die nog te Plijmoulh waren gebleven, herwaarts over te laten komen, en eerst het
aantal der Engelsche schepen en den tijd te vernemen, tol de nieuwe onderneming be-
paald. Hollands advies was, om van de schepen, die met hautain van Rochclle, en
laatstelijk met reael ^ γαη Plymouth terug waren, er vijftien voor de tweede Engelsche
vloot uit te rusten ß. In April waren de Engelsche schepen tot den nieuwen tocht ten
gelale van 50 gereed. Alleenlijk moesten de in Frankrijk geworven scheepssoldaten
nog overkomen. Intusschen was het tijd dat ook ons eskader gereed kwam. Holland
liet het daartoe niet aan aanmaning aan de Provinciën ontbreken, en de Prins benoemde
REAEL lot Admiraal Doch bij de schaarschheid der gelden, die er bij de Collegiën
ter Admiraliteit bestond, en bij het uitblijven van het aandeel, dat de Provinciën aan
de uitrusting moesten belalen, kwam zij niet spoedig tot stand. Het scheen zelfs, dal
Zeeland zich niet verplicht rekende om lot de zaak mede te werken
Blokkade der Die nieuwe inspanning inlusschen mocht geen voorwendsel zijn om de bezetting der
Vlaamsche Rust op nieuw te verwaarloozen. Integendeel de Collegiën ter Admiraliteit
zouden te zorgen hebben, dat die kust tegen April geblokkeerd was met derlig sche-
pen, elk voerende 20 of 22 stukken en bemand met minstens 7ö man en 20/muske-
tiers, behalve 15 jachten, van öO man en 8 gotelingen voorzien. Ten einde den ijver
der kapiteins te bevorderen en bekwame zeeofficieren te vormen, werd alsnu bepaald,
Vlaamsche kust.
1 Resol Slat.-Gen. 3 Ang. 1625. ResoL SlaL-Gen. 2 Jan.j 4 Febr. 1620.
3 Rapport van Sommdsdijks Gezantschap in Frankr. Onder 17 Jan. 1626,
4 ResoL Stat.-Gen. 19 Dcc. 1625.
^ Van der leck was reeds in Februarij hier te lande terug {Resol. Stat.xGen. 4 Febr. 1626).
0 Resol. Stat.-Gen, 6 Febr.; 19, 20 Maart, 1626.
7 Resol. Stat.-Gen. 13 Maartj 4, 6, 14, 17, 27, 30 April, 1626.
« Resol. Stat.-Gen. 2, 4, 8, 13, 25 Hei; 6 Jmiij, 1626.
1625-
1G27
DES VADERLANDS. Iä9
dut de kapiteins voorlaan (gelijk reeds in Zeeland geschiedde) niet bloot ύοογ een enkel
saizoen zouden verbonden ^γorden, maar voor zoo lang zouden worden aangenomen,
als zij zich goed gedragen zouden. Quast kreeg het commando over deze scheepsmacht ^
Bij de dus voortgezette kostbare oorlog was het moeijelljk genoeg de zaken der Unie
in redelijke orde te houden. Aan de medewerking van sommige Provinciën ontbrak
maar al te veel. Hoe de oneenigheden binnen den boezem eener Provincie de opbrengst
van de oorlogslasten aan de Unie stremden, was meer dan eens ondervonden, en,
volgens de uitdrukking van een der Leden van Friesland zelve, in den zomer van hel
jaar 1625, »flakkerde de twist in dit Gewest nu bijna tot de daken uit." Zoo spraken
de vertegenwoordigers van Wester go. Alleen dit Lid der S laten van Friesland had Ge-
deputeerden naar '5 Gravenhage gezonden, waar de Staten-Gcneraal de geschillen zouden
beslechten. De andere Leden, met name Oostergo, Zevertwolden en de Sleden, sloegen
hel gezag van Hun Hoog Mögenden in den wind De zaak was deze, dat de Steden Geschillen iu
bij de ondergeschikte rol, die haar in de Staatsregeling der Provincie was aangewezen
zich niet aan de schatting, welke haar opgedrongen werd, wilden onderwerpen. Maar dat
men geen middel vond om de zaak door onderlinge schikking te regelen, was wel een
bewijs, dat er bij de partijen geen zeer krachtige liefde bestond voor de gemeenschap-
pelijke zaak der Unie: anders had men zich beijverd om door wederzijdsche tegemoet-
koming de verplichting der Provincie tegenover de Generaliteit te voldoen. Hoe het zij,
's Lands behoeften vorderden de opbrengst der consenten. Dus besloten de Sfeaten-Generaal, Dc Statcu-Gc-
in de Friesche zaak, hetzij de andere Leden vertegenwoordigers zonden al of niet, eene j^ggl^j^j^^g^aak!
beslissende uitspraak Ie doen en die uitspraak te doen uitvoeren. In allen gevalle zouden
zij, van den Qclober (162ö) aan, het onderzoek aanvangen. Werkelijk daagden
er geene andere Gedeputeerden uit Friesland op. Hun Hoog Mögenden bepaalden nu
zelven den voel, waarop de verpachting der middelen in die Provincie zou plaats heb-
ben, des noods op hun gezag, en gaven aan Graaf ernst Casimir ten dien einde het
noodige bericht. Evenwel aarzelden de Slalen-Generaal om volstrekt tegen den zin en
wil van de meerderheid der Staten van Friesland handelend op te treden, en zij trachllen
van de verschillende Leden der Provincie de verklaring te bekomen, dat zij zich aan
de uitspraak onderwierpen. Doch alleen wederom die van Westergo gaven zulk eene
acte. Alsnu namen Hun Hoog Mögenden noode de toevlucht tol een uilersten maat-
regel, Ie weten, de zending van eenige Staatspersonen naar de Provincie, ten einde de Vergecfsclic
Gewestelijke Slaten door overreding lot bewilliging te brengen. Na lang uitstel werden teu'^ïa/^pS'
uit den Raad van State de Heren randavijk , broekhoven en van der lingen aange-
wezen om zich naar Friesland te begeven, ten einde de uitvoering te verzekeren van
hel besluii van Hun Hoog Wogenden »op hel vinden van de consenten" in die Pro-
2 Resol Slat.-Gen. 3 Sept. 1625.
' neml Slal.-Gcn. 6 Febr.; 1 Junij, 1626.
-ocr page 160-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1625_ vincie. Zij deden eene vergeefsche reize; al hunne pogingen sluillen af op de onver-
1627
' zellelykheid der drie Leden; zelfs niet zóó ver konden zij het brengen, dat de middelen
bij voorraad verpacht werden. Toen dan de Gedeputeerden onverrichter zake terug
waren gekomen, besloten de Staten-Generaal, de Staten van /Vie^tec/schriftelijk ernstig
aan te manen de verpachting der middelen alsnog op den door hen beraamden voet te doen
plaats hebben, of de zaak alsnu eendrachtig tegen den April (1626) aan eene
nieuwe uitspraak van Hun Hoog Mögenden te onderwerpen, onder bedreiging dat zij anders
de middelen onverwijld bij executie van de onwillige Leden zouden laten invorderen
Maar nog voor dien April kwam er een brief van Graaf ernst Casimir
met de vraag of men niet iets moest toegeven aan het bezwaar der Sleden tegen de
zoogenaamde » corpergeldendie men van haar vergde niettegenstaande men haar het
derde deel der pachtpenningen onthield, waaruit zij vroeger die belasting plachten te
vinden. De Slaten-Generaal antwoordden, dat vóór elke inwilliging de middelen ten
minste bij voorraad moesten verpacht worden: want de zaak leed geen langer uitstel.
In weerwil van den drang der omstandigheden lieten de Staten van Friesland de mis-
Niciiwe bezen-sieven van Hun Hoog Mögenden onbeantwoord. Dezen zagen zich derhalve genoodzaakt
l'en^va/bTdmu^^^ tot eene nieuwe bezending te besluiten, die, als de zaak niet in der minne te schikken
zou zijn, de verpachting bij executie zou doen geschieden met behulp van den Stadhou-
der, Graaf ernst Casimir, en van de niet weerbarstige Leden. De Gedeputeerden zouden
bevelschriften medekrijgen aan de kapiteins der naastgelegen ruiter-compagniën, terwijl
aan de Admiraliteiten van Amsterdam, het Noorderkwartier en Dokkum order gegeven
zou worden om te zamen een viertal oorlogschepen gereed te houden, ten einde op de
personen, schepen en goederen van de onwillige Leden der Provincie beslag te leggen.
Zoo stonden de Staten-Generaal op het punt met wapengeweld tegen een deel des
Lands op te treden: een burgeroorlog zou er het gevolg van kunnen zgn: want de
Steden hadden zich onderling verbonden, zich legen de executie te verzetten. Dit ver-
kondigde de Heer intiiiema, toen hij den April weder ter vergadering der Staten-
Generaal verscheen, nadat er een geruimen tijd lang geen enkel afgevaardigde van
Friesland was opgekomen. Weldra daarna vernam men, dat ook het Lid ZevenwolJen
zich de executie niet zou laten welgevallen. Niettemin begrepen de Staten-Generaal
met advies van den Raad van State de zaak door te moeten zetten. Alleenlgk jwensch-
ten zij alsnu den Sleden vooraf eenigzins tegemoet te komen, en toe te staan, dat de
corpergelden voor een deel werden opgelegd aan de huizen ten platten lande, die geen
schot betaalden noch nering deden ^ Tot deze inwilliging gemachtigd, vertrokken
beraamd.
1 ResoL Stat.-Gen. 23 Sept.3 28 0ct.; 18, 20, 22, 29Dec.lG25. 3 Febr.j 20, 24 Maart, 1626·
2 Resol. Stat.~Gen. 7, 11, 20, 21, 22, 24 April, 1626.
-ocr page 161-DES VADERLANDS. 161
1635—
1627.
dezelfde Gedepuleerden i nogmaals naar Leeuwarden. Ditmaal schenen zij beier Ie zullen
slagen ten gevolge van de vastberadenheid, die de Stalen-Generaal lieten blyken. Althans
nog vóór het eind van April lieten Oostergo en Zevetiwolden zich overhalen om onder
zekere voorwaarden de verpachting der middelen volgens de uitspraak te laten geschieden.
Deze twee Leden evenwel betuigden hun misnoegen, dat aan de Steden uit naam van
Hun Hoog Mögenden eene schriftelijke belofte gedaan was, dat binnen vier maanden in
hare grieve zou worden voorzien. Niettemin waren de Steden niet tevreden gesteld:
op haren tegenstand stuitte de zaak op nieuw af. Den Mei ontstond er naar aan-
leiding van de aanstaande verpachting te Leeuwarden een volksoploop. De Gedeputeerden onlusten te
vonden het ongeraden de verpachting door te zetten, en waren den Mei wederom Leeuwarden.
onverrichter zake in den Eaaq terug. Wat nu te doen? De Staten wisten er niet beter
op, dan, na beraadslaging met zijne Excellentie en den Raad van State, te besluiten,
dat aan de Staten en den Stadhouder van Friesland, alsmede aan de Stad Leeuwarden
ernstig zou worden geschreven, dat recht mocht worden gedaan tegen de aanleggers
van den oploop, en dat daarbenevens aan de Leden der Staten en aan al de Steden
afzonderlijk zou worden opgedragen, de zaken dus in te richten, dat de verpachting
legen den eersten November geschieden zou: anders moesten zij niet vreemd vinden,
dal Hun Hoog Mögenden ze op hun gezag doen lieten. Middelerwijl hadden zij order
Ie stellen, dat de achterstallen der Provincie betaald werden. Wat voorls de grieven
betrof, die zij buitendien beΛveerden te hebben, zoo moesten zij tegen de aanslaande
maand Julij Gedeputeerden zenden van genoegzamen last voorzien om ze ten overstaan
cener Commissie uit de Slalen-Generaal te kunnen beslechten — Maar achtten de Staten-
Generaal het ongeraden geweld te gebruiken, de Stadhouder en de Gedeputeerde Staten
van Friesland schijnen de Sleden door het vertoon van militaire macht tot onderge-
schiktheid te hebben willen brengen. Althans men deed eenige troepen naar Leeuwarden
oprukken. Doch dit besluit verwekte in de steden en bepaaldelijk in Leeuwarden ern-
slige onlusten. De burgerij dezer stad ontwapende de soldaten, eigende zich de sleutels
d.er poorten toe, en bleef zelve in de wapenen. Nu meende zich het gemeen alles
veroorloofd. Er was geen ontzag meer voor de stedelijke Overheid; het huis van een der
burgemeesters werd aangerand; geweerschoten gelost legen het gebouw, waar de Stalen
vergaderden; bij de Heren van sghwartsenberg en. rienk van burmania de glazen
ingesmeten, en zij met de hunnen in hunne huizen belegerd. Op de eerste slechts gedeel-
telijk volledige berichten dezer gebeurtenissen schreven de Slalen-Generaal, na raadple-
ging met Zyne Excellentie en den Raad van State, dat de Stadhouder, ernst Casimir,
met de Heren van het Hof van Friesland en de Magistraat van Leeuwarden, zich be-
' Te weten: rasdwuk, broekhoven en uit den Raad van State vak der lingeïf.
' SlaL~Gen. 3, 9, 12, 15 Mei, 1626.
πι Deel. 4 Stuk.
21
-ocr page 162-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1625— ijveren zou om door inschikkelijkheid de rust Ie herstellen. Men zou de burgerij over-
reden de wapenen af te leggen en ze aan de soldaten terug te geven onder belofte,
dat dezen de stad zouden verlaten om tegen den vijand op te trekken. Maar toen Huit
Hoog Mögenden al het gebeurde vernomen hadden, besloten zij, dadelijk eenige Gedepu-
teerden van hunnent wege te zenden naar Steenwijk of eene andere plaats bij of op de
grenzen van Friesland^ met den last om de Gedeputeerde Staten der Provincie en den
Stadhouder bij zich te noodigen ten einde met hunne medewerking de Volmachten ten
spoedigste bijeen te doen komen, en intusschen te trachten de orde te herstellen, en
althans te zorgen, dat zich het verzet legen de wettige Regering niet tot de andere
drie Leden der Provincie uitstrekte. De Deputatie zou brieven aan de krijgsbevelhebbers
medekrijgen om des noods met geweld te kunnen optreden. Dadelijk Averd deze zen-
ding opgedragen aan de Heren randwijk, beaumopft en sommelsdijk, die niet lang
geleden lid van den Raad van State geworden was i. Deze laatste naam was wel een
bewys, dat de Staten de zaak als zeer gewichtig beschouwden. Doch sommelsdijk ver-
ontschuldigde zich: ook was bij de behandeling van het ingekomen Fransche alliantie-
ontwerp zijne tegenwoordigheid in den Haag onmisbaar, — en de Heer matelief werd in
z^ne plaats aangewezen. Toen de Deputatie reeds vertrokken was, kwam er bericht uil
Friesland, dat de Gedeputeerde Staten, naar Bcrguni geweken, zich op verzoek van
eenigen uit het Hof en uit de Magistraat en van de Burgerhoplieden weder in de stad
begeven hadden, waar zij alsnu beraadslagen zouden op de beschrijving der Staten. Graaf
ERTfST CASIMIR liad het voornemen om binnen acht dagen met zijne gemalin te 'ä Gra-
De staten-Ge- vcnhage te komen. Dus scheen de zaak op weg om zich lot rust te schikken. Dén
geweldigr'^maX Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden werd een bode nagezonden, dat zij alsnu
, seene soldaten moesten laten marcheren, maar van den Graaf Stadhouder instructiën
Friesland af. ö '
vragen. Doch voordat dit had kunnen geschieden, was dc Graaf reeds in den Haag, en
ried, dat men de Gecommitteerden zou terugroepen, hetgeen dan ook dadelijk geschiedde.
Het schijnt dat de Friezen, door wederzijdsche toegefelijkheid, de inmenging van
de
macht der Staten-Generaal wilden voorkomen. Zelfs van de zending van Gecommitteerden
legen Ju lij ter onderwerping der geschillen aan Hun Hoog Mögenden verontschuldigden zich
gelijkelijk de twistende partijen. Men verwees de beslechting naar den Ie houden Landdag
en de uitvoering der uitspraak der Stalen-Generaal werd eene onmogelgkheid geacht
Hoe weinig ijverig en hoe verdeeld de belangstelling van Zeeland was in dei zaken
van het Gemeenebest, is ons reeds gebleken Κ In het begin van December (1625)
ι Resol. Stat.-Gen. 23 Oct. 1625.
2 Resol. Stat.-Gen. 28, 29 Mei; 1, 2, 3, 7, 8, 17 Juuij, 1626.
-ocr page 163-DES VADERLANDS. 165
moest die Provincie Aveder aangemaand worden, dat zij zich slipt zou houden aan de 1625—
1627.
bepalingen, onlangs ter veiliging van de zee getroffen, en de schepen, die haar ter uit-
rusting waren toegewezen, niet langer dralen moest uit te zenden. De Admiialiteit van de
Maas, het is waar, verzuimde op dit tijdstip evenzeer hare verplichtingen. Doch de
achterlijkheid der Rotterdamsche Admiraliteit schijnt te wijten te zijn geweest aan mis-
bruiken, die zoo ver gingen, dat de zaak len onderzoek aan gedelegeerde Rechters
werd opgedragen Het verzuim in Zeeland daarentegen, had, zoo schijnt het, eenen Zeeland
13 verre vau
staatkundigen grond ^ Althans in het begin van het jaar 1626 gingen de Staten van vaardige mede-
, 1 . .., 1 rr · r»·· -11 · 1 · Werking met de
Ijct Gewest over tot eene daad m strijd met de Unie. Zij vermmderden eigenmachtig Generaliteit.
het bedrag der Compagniën, die ter hunner betaliog stonden. Dadelijk werden, zoodra
de Heer hautain, Commandant van Sluis, dit te *sHage bekend gemaakt had, de Prins
en de Raad van State ter vergadering der Staten-Generaal ontboden, en werd besloten
in de eerste plaats aan de kapiteins dier Compagniën Ie schrijven, dat zij het bevel
(Ier Zeeuvvsche Stalen niet zonder nader order der Staten-Generaal mochten gehoorza-
men , en ten tweede, eene bezending, beslaande uit de Heren van beveren en sghaffer ,
zoo noodig met den Prins aan het hoofd, naar Middelburg af te vaardigen. Eerst tegen
Maart werden de Compagniën weder voltallig gemaakt In Mei daaraanvolgende ver-
klaarde de Provincie zich op verre na niet in staat om hare quote in de oorlogslasten
te voldoen, en drong zy dus op vermindering dier quote aan. In November, toen de
begroeting voor 1627 moest ingediend worden, had Zeeland dan ook, benevens Fries-
land, hare consenten voor 1626 nog niet ingebracht. Het is waar, de Admiraliteit te
Middelburg had zich in schulden moeten steken; maar op welk eenen toon drong zij op
siilwidie aan! Zij schreef, dat zoolang zij dezen onderstand niet ontvangen had, zij de
schepen, naarmate zij binnenkwamen, zou afdanken. De Staten-Generaal smeekten
haar, dit )) schadelyk voornemen" toch niet te volvoeren. Trouwens veel Zeeuvvsche
schepen zouden er niet binnenkomen, len minste niet van de bezetting der Vlaamsche
kust. Immers bleek later, dat Zeeland den geheelen zomer slechts één schip op die
kust gehad had
Nog een Gewest was er, hetwelk, schoon niet lot de i/wte behoorend, maar niettemin
grootendeels uit 's Gravenhage door uitspraken in gedurige geschillen en door tel-
' De onrustigheid, onder de Gemeente deswegens te Rotterdam ontstaan, was zoo groot, dat de
Kechters zich naar h Gravenhage moesten verplaatsen {Resol. Slat.~Gen. 8 Maart, 1626). De
fiskaal berck (verwant van den Gezant te Ycnetië) en een Raad dier Admiraliteit voor Zeeland
werden te 's Hage gevangen gezet (ald. 8, 31 Maart). Zie voorts v. D. Capelle» , I, ρ. 391, 3Ö9.
^ RcsoL Stat.~Gen. 4, 6, 8, 24 Dec. 1625. 1, 8 Apr., 1626.
3 liesol. Slat-Gen. 9, 10 Febr.j 2 Maart, 1626.
^ Resol Slat.-Gcn. 24 Sept.; 31 Oct.; 23 Dec., 1626.
21»
-ocr page 164-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
kens herhaalde bezendingen Lesluurd, eene nimmer ruslende bemoeijing der Slaten
vorderde. Het was Oost-Friesland. Slechts hunne gedurige lusschenkomst onttrok dit
Graafschap aan den invloed onzer Spaansche tegenpartij, die, daar eenmaal ingevoerd,
onzen vijand zoo veel nader bij onze grenzen zou gebracht hebben. In den nazomer
van het jaar 1625 overleed Graaf enno, en zijn zoon rudolf ghristiaan, die in de
geschillen van zijn Huis met zijne onderdanen reeds den weg naar den Haag geleerd
had volgde hem op. Dadelijk na zijne regeringsaanvaarding barstten er hooggaande
oneenigheden uit. Een deel der Stenden, door den Graaf gestijfd, verkoos niets toe te
brengen tot het onderhoud van het garnizoen te Embden,- cn deze Stad verlangde
door de bijdragen van de andere Leden van het Gewest in staat te blijven om hare
troepen op de been te houden. Dus trachtte zij door inlegering in de steden Aurich
en Norden de nalatigen" te dwingen; maar haar krijgsvolk werd Aurich uitgedreven.
De Staten-Generaal den jongen Graaf niet dadelijk onheusch willende bejegenen,
gelastten de bevelhebbers hunner troepen, den kapitein coenders te Lieroord, en
Ke Staten be- ERENTiiEiTER te Embden, zich ditmaal niet met den twist te moeijen. Maar zij achtten
nieuw mefdt z'li ^i® omstandigheden van dien aard, dat alweder besloten werd eene Deputatie naar
ken van Oosi- Qost-Friesland te zenden, ten einde de zaken te schikken. Zi\ werd te Embden
FrieslaJid.
goed ontvangen. Doch weldra kwam het voorstel, waarin ditmaal de Stad Embden
en de Graaf zamenstemden, dat de Stalen die stad door hun garnizoen zouden laten
ruimen. Dit was de eenige voorwaarde, heette het, waarop de Graaf onzijdigheid van
den vijand zou kunnen verwerven. De nabijheid van tilly maakte het waarschynlijk,
dat de Liguislische troepen, ten einde een tegenwicht tegen der Slaten invloed in Oost-
Friesland ie stellen, aldaar een vast punt wenschten in te nemen; maar juist dit moest voor
ons eene reden zijn om het Graafschap niet geheel aan den vijand over te laten. Hoe
het zij, de Slaten, begrijpende dat de Stad Embden, yo\ partyschappen, ons garnizoen
niet kon missen, besloten aan dat voorstel geen gehoor te leenen. Geen wonder, dat
de maatregelen der Nederlandsche Gecommilleerden den Graaf niet behaagden; hij klaagde
deswegens Ie Gravenhage, en de Slaten zeiven verlangden verklaring van de handelwijs
hunner Afgevaardigden. Dezen tastten niettemin door, en deden den IS^en pèbruarij eene
uitspraak, strekkende om den Graaf te doen bewilligen in de noodige middelen' omhel
Landsgarnizoen te Embden in sland te'houden Alsnu beriep zich rudolf ghristiaais
op een nader onderzoek van Hun Hoog Mögenden. Dezen verzochten den Graaf in persoon
te 's Gravenhage te willen komen, om alhier tegelijk met de Gedeputeerden der Oost-
1 Zie hiervoor, D. III St. III bl. 783.
2 Resol Stat.-Gen. 10, 12, 13, 23, 25 Sept.; 4, 9, 11 Oct.; 12, 30 Νον.^ 8 Dec., 1625.
8, 23, 24, 25 Febr. 1026. Resol. Holl. 23 Sept. 1625.
1625—
1627.
1025—
1027.
DES VADERLANDS. 16Ö
Friesche Stenden te worden gehooid. Doch inlusschen gaven zij hunnen Commandant
erentreiter bevel den Administratoren de hand te bieden tot inning der middelen ter
betaling van het garnizoen van Embden, en stelden order, dal er behoorlijk zorg ge-
dragen werd voor het onderhoud der dyken. Wel was het noodig, dat zy zich dus
lieten gelden; want aan mededingers naar het bezit van het recht van bescherming ont-
brak het niet. Immers in Maart (1626) kwamen te Embden* een Afgevaardigde van den
Koning van Denemarken en een van den Aartsbisschop van Bloemen om het geschil tusschen
den Graaf en zijne Stenden bij te leggen. — De Graaf verscheen niet op de uitnoodiging.
De Stad Embden^ daarentegen, zond afgevaardigden, die zich volkomen tevreden ver-
klaarden met de gevallen uitspraak, cn door de Staten verordend Avenschten te zien, dat
(Ie grenzen van het Gewest door hare troepen bezet mochten worden; daarmede zouden de
strooperijen van het garnizoen van Xtw^ew worden gekeerd, waarachter de boeren scholen,
als het er op aankwam hunne belastingen te betalen. Op het bericht, door den Graaf over-
gezonden , dat hij op het punt was zich met zijne Stenden te verstaan, bleven de uiterste
maatregelen der Staten, zeer tegen den zin van die van Embden, een tyd lang opgeschort
Doch de Graaf, gerugsteund door een deel der Ridderschap, door de Steden JSorden en Anrieh
en door den Huismanstand, zocht slechts uitstel van de uitvoering der uitspraak van de Ne-
derlandsche Gecommitteerden, en de Staten begrepen zich niet langer door hem te moeten
laten ophouden, toen de Heer amama, als Afgevaardigde van zijne Genade en van een
aanbevelingsbrief van den Koning van Denemarken voorzien, herwaarts kwam, om zich,
xeide Inj, met de Embdensche Gedeputeerden te verstaan. Het was er op toegelegd
om de Staten van hunne voor Embden gunstige beschikking terug te brengen; doch
llun Hoog Mögenden waren niet Yoornemens hun opzet te laten varen. Onder degenen,
wien de taak werd opgedragen om de partijen op nieuw te hooren, was sommelsdijk , die
zou weten door te zetten, wat hij noodig oordeelde. Dus werd, met inachtneming van
eeiiigcn vorm van beleefdheid jegens den Graaf en met uitstel van beslissing op onder-
geschikte punten, besloten, datgene waarop het eigenlijk aankwam, de bezetting der
grenzen cn de betaling van het garnizoen van Embden, onverwijld door te drijven
tr bestond dringende reden om den Graaf te dwingen de Oostelijke en Zuidelijke gren-
zen van zijn land door troepen, die wij vertrouwen konden, te laten bewaken.
Immers er viel niet langer op te rekenen, dat de Koning van Denemarken in
staat zou zijn de keizerlijke troepen in den Nedersaksischen Kreis in bedwang te houden,
Pil hun het voortrukken te beletten. Toen de Staten in het najaar van 1624 tot eene gtaat der krijg-
werkdadige ondersteuning van dien Koning waren overgegaan had hij dezen bijstand
hoognoodig. Na den ongelukkigen val met zijn paard in eenen kuil op den wal van eaksischcn Kreis.
' IlesoL StaL-Gcn. 5, 11, 29 Blaart; 21, 24 Apr.; 1 Mei, 1626.
= Rosol StaL-Gen. 5, 9, 11 , 14, 18, 20, 22 Mei, 1620. ^ Zie hiervoor, bl. 118—120.
-..·. -viï ."'iJAJ
-ocr page 166-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1625— Hameln (in Julij 1625), len gevolge waarvan zijn hoofd eenigermale gekrenkt bleef,
1.6 3 7 ·
was zijne hoofdmacht op Bremen teruggetrokken, en de uitkomst van den slag by Kalen-
berg (in Qctober 1625) had het vertrouwen op de macht der Denen nog meer moeten
schokken De toegezonden hulp had den Koning weinig gebaat. Mansfeld, wiens
voetvolk door ons land en verder te scheep naar de Wezer was gevoerd en wiens
ruiters door eene Afdeelirig Nederlandsche kavallerie, 22 Compagniën sterk, van Rees
noordwaarts waren geleid werd in die streken vanslecht onthaald. Koning
ghristiaan zond hem Oostwaarts, in de hoop, dat hij er in slagen zou, wallenstein
zich achterna te lokken, door Brandenburg naar Silezië door te dringen, zich met
BETiiLEN GABOR, die hier te lande weder op onderstand aandrong te vereenigen, en
zoo Weenen te bestoken. Na te Lauenburg de Elbe overgetrokken te zyn, trachtte hij,
door den Koning aan zichzelven overgelaten, zich ten koste van Lubek te onderhouden.
Doch deze Stad, niet gezind zich door dit krijgsvolk te laten brandschatten, en, zoo als
de aanzienlijkste Steden in den Nedersaksischen Kreis, in geenen deele met den Koning
van Denemarken en zijne oogmerken ingenomen verzette zich gewapender hand tegen
MANSFELDS eischcn en bracht hem gevoelige slagen toe Niettemin zou zijn tocht
voortgang hebben. Hij kreeg het Nederlandsche regiment van wijlen Kolonel vaw merwe
mede, hetwelk trouwens niet meer dan de helft van de vereischte sterkte bezat öïaar
Mansfei.ü bij in het midden van April (1626) ontmoette hij wallenstein bij Dessau (aan de zamen-
' vloeijing van Elbe en Mulde), en Averd verslagen Het Nederlandsche regiment werd
nagenoeg vernield
Ook Vorst giiristiaan van Brunswijk, dien de Staten, in weerwil van tilly's waarschu-
wing en bedreiging lo, door eenige troepen , onder den Gelderschen edelman walraven van
gent, lieten ondersteunen Avas in zijne pogingen niet voorspoedig. Uq zou Westfalen
tegen de Liguistische en keizerlijke troepen beveiligen. Na eenen mislukten aanslag op Gos-
lar, trok hij Paderborn. Van hier brak hij weder op naar den omtrek van
« mailath, Gesch. d. östr. Kaiserst. III. S. 111—113.
2 Zie hiervoor, bl. 97, 98. Resol. Stat.-Gen. 28 Sept.; 12, 22 Oct., 1625.
Resol Stat.-Gen. 9 Oct., 1625.
^ Resol. Stat.-Gen. 21 Apr. 1626.
5 mailaxh, S. 109—111. Dr. o, klopp, das Ύerhalten der Stadt Hannover beim Beginne des
dän. Krieges [Zeitschr. des histor. Vereins f. Niedersachs. Nachtrag zu Jahrg. 1856)·
« MAiLaxH, t. a. pl. S. 121. ArrsEsu, I, 467, 468.
7 Resol. Stat.-Gen. 30 Dec., 1625. 16 Febr., 1626. ^ Resol. Stat.-Gen. 11 Mei, 1626.
9 Aitsema, bl. 549, 550. Resol. Stat.-Gen. 31 Mei, 1626.
^^Resol. Stat.-Gen. 28 Oct., 1625. 29, 30 April, 1626. ^^ Resol. Stat.-Gen. 5Dec. 1625-
Dessau geslagen.
DES VADERLANDS. 181>
167
zekerde zieh ταη deze stad, zoowel AÏsydU Münden·, maar Ie iVo?'£//teim Averd hy ziek, liet
zich naar Wolfenbütlel voeren, en stierf aldaar Het Bisdom Halbersladt en de Abdij Hirsch- chbistiaan
feld, door zijnen dood opengevallen, werden door den Keizer aan zijnen zoon , den Aarlsher- van buunsavuk
' komt te stfirveii.
log leopold, geschonken 2 Bij zulk een tegenspoed moest de macht van Koning chris-
TiAAN aanmerkelijk lijden.. Ten overvloede werden die Leden van den Nedersaksischen
Krcis, welke loch reeds naar den Keizer overhelden, te meer ongezind om hun lot aan
dat van dien Koning te verbinden, doordien zij, by de geruchten die er liepen dat de
Stalen een bestand met Spanje zouden sluiten, in de meen ing verkeerden, dat christiaan
weldra niet langer door de Nederlanders ondersteund zou worden. Zoo stellig werden
zulke geruchten verspreid, dat de Staten hunnen Resident aitsema last gaven, ze te
weerspreken
Vreemd was het niet, dat men zich in die streken aldus over de gezindheid der
Nederlanders uitliet. Ook in de Middellandsche zee was het gerucht in omloop, dat wij Geruchlen vau
bestand tusschen
1G25—
1627.
vrede met Spanje hadden. Reeds behandelden de Algerijnen ons deswegens niet langer de Nederlanders
als bondgenoolen, maar als vijanden Zelfs in ons land werd geloof geslagen aan het-
geen er van aangevangen vredesonderhandelingen gesproken werd. De voorstellen, met
het Bewind der Infante over de uitwisseling der gevangenen gewisseld, gaven daartoe
aanleiding. Reeds dat er gevangenen in zulk een aantal uit te wisselen waren, was
een bewijs, dat aan de voorschriften, die het gedrag onzer zeemacht tegenover den
vijand regelden, de hand niet werd gehouden. Immers schreef de wreede krijgswet
voor, de manschap der veroverde Duinkerksche schepen onverbiddelijk over boord te
werpen. Maar velen beschouwden in het jaar 1625 het Vlaamsche zeevolk naauwelijks
meer als onze vijanden: zoo algemeen was de overtuiging, dat het met het voortzetten
van de oorlog niet langer ernst was. De koopvaarders namen de gewone behoedmid-
delen niet meer om legen vijandelijke aanranding beveiligil te zijn. In Julij van dat
jaar moest het plakaat, waarbij hun was voorgeschreven, slechts in behoorlijken slaat
van verdediging en Ier onderlinge hulpbieding lot admiraalschappen vereenigd te varen,
vernieuwd worden, en nog werd het niet algemeen gehoorzaamd. In Mei 1626 klaagde
de Admiraliteit van het Noorderkwartier, dat zij binnen haar rechtsgebied het gemelde
plakaat wegens den tegenstand van eenige zeesleden niet kon toepassen, en de Adini-
laliteit van Amsterdam verklaarde, dat ook zij, in dat geval, de voorschriften niet zou
kunnen doen gehoorzamen. Alstoen besloot men eenige Heren uit de Stalen-Generaal
' De Staten betuigden Graaf ehnst Casimir, toen te 's Hage, hunne deelneming in dit verlies.
De overleden Vorst was de broeder van zijne gemalin {Resol. SlaL~Gcn. 30 Junij, 1626).
- Maiutu, S. 121.
3 Resol Slat.-Gen. 6 Mei, 1626.
^ Res. StaL-Gen. 13 Aug. 1626.
-ocr page 168-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
Ie deputeren om de bedoelde Steden tot rede te brengen, en deze maatregel bleef niet
zonder vrucht In het begin van het jaar 1626 werd ook de krijgswet der voetspoe-
ling weder vernieuwd. Slechts passagiers, jongens en dezulken, die zich tegen hunnen
wil op het schip bevonden, mochten gespaard, maar matrozen en krijgsvolk moesten in
het water geworpen worden. Tot nadere verklaring werd daarbij bepaald, dat, zoo men
personen in handen krijgen wilde om tegen de Nederlanders, die te Duinkerken ge-
vangen zaten, uit te wisselen, men visschers of andere menschen van de kusten van
Spanje moest oplichten Hoe het zij, er waren verscheidene gevangenen uil te wis-
Onderliande-seien. Tijdens het leven van Prins maurits was het steeds Mevrouw tserglaes, die
uitwTLeiing^ dor de mededeelingen en onderhandelingen desvvegens belast was geweest 3Iaar in
den aanvang van het jaar 1626 kreeg david pallache, zoon van josepu pallagiie,
den zaakgelastigde van Marocco, een paspoort van Zijne Excellentie om naar Brussel
te gaan, ten einde de zaak eener algemeene uitwisseling te behartigen Zoo had men
eene heusche reden om het verzoek af te slaan, door don diego de mendoza fürtado ^,
gewezen goeverneur van Bahia, onzen krijgsgevangene, gedaan, om zich op zijn woord
van eer, of, zoo als hij later aanbood, op een borgtocht van 50,000 gulden, naar
Brussel ter bevordering dierzelfde zaak Ie mogen begeven. Niettemin vermocht de aan-
drang van dien Portugees en van de geestelijken ophoven en maillard, welke sinls
geruimen tijd, verdacht van verraad, in onze gevangenschap verkeerden ^, zoo veel,
dat Prins Hendrik, met goedvinden der Staten, aan spinola schreef, dat deze Markies
Zijne Excellentie mocht onderrichten, of de Infante werkelyk genegen was lot eene
algemeene uitwisseling; zoo ja, dat hare Hoogheid eenige personen naar St. Donaes
zenden zou, wervvaarts wy alsdan mede Gedeputeerden zouden zenden. Dit nu gaf grond
lot de meening, dat de uitwisseling slechts een voorwendsel was, waarachter de toeleg
schuilde om te beproeven of men zich met den vijand zou kunnen verstaan. Intusschen
onderhandelde pallagiie niet zonder goeden uitslag, en toen de Prins van Portugal^
's Prinsen zwager, dit Land verliet, waar hij zoo langen tijd gastvrijheid en onderstand
' ResoL Stat.-Gen. 14, 16, 20, 30 Mei, 1626.
2 Resol Slat.-Gcn. 29 Dec. 1625. 19 Jan. j 12 Febr. 1626.
3 Resol StaL-Gen. 10 Dec. 1624. 13 Febr. 1625.
5 Er waren meer lioogaanzienlijke Portugesclie gevangenen, door de West-Indische Compagnie
gemaakt: don luis coütiniio, zoon van den Graaf rodondo , Joannes mendez de vasconcellos,
FnANCESco de ESSE. De Staten-Generaal verordenden in April, 1626, dat men hen met onderscheiding
zou behandelen [Resol Stat.-Gen. 3 April, 1626).
Resol Stat.-Gen. 25 Oct. 1623. Jacobus I had, tot groote ergernis der onzen, liet uiterste
gedaan om de loslating van ophoven te bevorderen [Resol Stat.-Gen, 9 Mei, 1623).
1625 —
1627.
gevangenen.
V. D. CAPELLEN, I, bi. 402.
DES VADERLANDS. 181>
genoten had, om zich in Brabant te Testigen, kreeg hij den last mede ora de uitwis- 1625—
seling haar beslag te doen krijgen. Werkelgk werd van de Brabantsche zijde iemand
aangewezen, die te Middelburg in Vlaanderen zou komen om met eenen Gedeputeerde
van onzen kant over de zaak in gesprek te treden. De Brabantsche Gecommitteerde was
een man van aanzien, mei name jan de kesselaer, Ridder, Heer van Marquetle
on dadelijk moest het Bewind der Aartshertogin zich eenigzins beieedigd gevoelen door-
dien de persoon, welke door de Stalen met de onderhandeling belast werd, hem in rang niet
evenaarde. Deze was baniel slachmulder , advokaat-fiskaal van hel Collegie ter Admiraliteit
in Zeeland. Ook was de voorslag, met welken kesselaer aankwam, niet overeenkomstig
de meening van Hun Hoog Mögenden, die niets anders dan eene algemeene uitwisseling
van te water gevangen gemaakte vijanden verlangden. — De tijd, dat men nog aan
de mogelijkheid van verdrag zou hebben kunnen denken, was voorbij, en de Staten
lieijverden zich, alle gedachten aan iets van dien aard af te snijden door te verklaren,
dat hunne bedoeling geene andere was dan den blaam van zich af te werpen, alsof zij
zich ora het gesmeek en gejammer der betrekkingen van de Nederlanders, die te Duin-
herken gevangen zaten, niet bekreunden. Te Brussel was men minder besloten ten
oorlog. Althans het bericht, dat de voetspoeling onlangs op nieuw strengelijk op de
l)emanning van een Duinkerker boot was toegepa.st wekte aldaar bevreemding en
verontwaardiging, en om met zijn onderhandeling voort te kunnen gaan verlangde pal-
LAGiiE herhaaldelijk uit den Haag de verklaring, dat zulks buiten order en last der
Staten geschied was. De Staten antwoordden daarop dubbelzinnig, gebruik makende
van de omstandigheid, dat juist de Kapitein der boot den dood toevallig ontkomen was,
en door pallaciie nader voor te schrijven, dat hij zou bedingen dat al diegenen zouden
losgelaten worden, die vóór cenen te bepalen dag gevangen genomen waren of zouden
worden, gaven zij te kennen, dat zij de mogelijkheid nog altijd toegaven, dat er op
zee kwartier werd verleend s. — De menschelijkheid kwam op tegen de strenge hand-
having der krijgswet. — Het schijnt, dat de bemoeijingen van pallaghe te zeer voel
gaven aan de meening, dat het om de aanknoping van vredesonderhandelingen te doen
^vas. Althans, op voordracht van de Staten van Holland, werd het hoofdbeleid van de
zaak der uitwisseling dien persoon uit de handen genomen, en hem nog slechts opge-
' ^'^'aarscliijnlijk een neef van den Nederlandsclien Generaal maiiqüette, die in Maart, 1626»
overleed. Stakexbiioek , Commissaris-Generaal van de Cavallerie, werd zijn opvolger als Luitenant-
Generaal van dit wapen, en Graaf h. o. van stirom werd stakesbboeks opvolger in de door die
bevordering opengevallen betrekking {Resol Stat.-Gen. 20, 25 Maart, 1626).
^ nesol. Stat.-Gen. 13 Mei, 1626.
® ResoL Stat.-Gen. 30 Jan,} 4 Fcbr,; 9, 14, 23, 24,27, 30 April; β, 20Mei} 3,13 Junij, 1626.
lU Deel. 4 Stuk. 22
1025—
1G37.
170 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dragen paspoorten aan Ie vragen voor slaghmulder en voor gekard Berckel, Raad van
Rotterdam y die dezen lot dit werk toegevoegd werd. Niet dan met moeite verkreeg
PALLAGHB de Verlangde paspoorten. Daarmede in den Haag aangekomen, was hij ook
met een brief van spiiïola. aan den Prins belast. De Staten braken dezen brief open,
en, zeggen de Resolutiën der Slaten-Generaal, hij werd bèvonden van gelijken inhoud
te zijn als de boodschap aan Hun Hoog Mögenden. Alsnu vingen de onderhandelingen
geregeld aan. De Staten schijnen niet veel vertrouwen gehad te hebben op de stand-
vastigheid der onderhandelaars aan onze zijde. Ten minste namen zy maatregelen om
de inwilliging, tot welke zij, slechts bij de uiterste volharding van de andere partij,
komen wilden, voor die Heren zeiven zoo lang mogelijk verborgen te houden. In het
midden van October (1626) had de zaak haar beslag, en de wisseling werd met alle
mogelijke voorzorgen uitgevoerd. Don diego de mendoza fürtado nam een beleefd
afscheid van de Slaten-Generaal
Evenwel de oorlog zou worden voortgezet. Wilden wij eensdeels Frankrijks bondge-
nootschap niet geheel verbeuren, zoo moest aan dit Rijk getoond worden, dat wij ten
minste ons niet met Spanje wildén verslaan. Vandaar dat wij sommelsdijk, uit Frankrijk
terug, oorlogzuchtige maatregelen zien ondersteunen Maar van den anderen kant
noopte ons het dreigend afzakken der Liguistische en Keizerlijke troepen tot zelfver-
dediging tegen eene mogelijke aanranding onzer grenzen.
Door de geweldige inspanning, die de inneming van Breda gekost had, uitgeput,
was cr van de strijdkrachten der Zuidelijke Nederlanden in dit jaar niet veel te duchten.
Ook hoorde men nog van niets gewichtigers dan van eenige weinig beduidende uitrus-
tingen te water, door spinola beraamd, en van oorlogschepen, die uit Spanje zouden
komen, om in vereeniging met de Duinkerkers onze visschers in het naauw te brengen
Tegen dat het zoo ver komen mocht, kregen de Spanjaarden aireede eene geduchte
Ontmoeting van waarschuwing. De Kapitein van der burcht, namelijk, die een aantal van | 28 vis-
buecht"^^"^mtgeleidde, ontmoette in de lente van dit jaar drie schepen, \xi\.\Spanje
l^ke^^chepen"^'^^'^''^'^'^^^®' ^®"'·' andere waren geladen, en bestemd naar Duinkerken om
daar te blijven en ten oorlog dienst te doen. Hij begroette ze met het kanon; het ge-
vecht duurde van 4 uren na den middag lot 10 uren in den avond, en het had dit
gevolg, dat een der schepen in den grond werd geschoten. Des anderen daags werd
het andere veroverd; maar het derde ontkwam door de vlucht
1 Resol. Stat.-Gm. 7, 8 Julij; 1, 14, 25, 31 Aug.; 4, 8, 16, 19, 23, 25, 28 Sept; 7,
15, 17, 28 Oct.; 7 Nov. 1626. Resol. Holl. 23, 24 Sept.; 7 Oct. 1626.
2 Resol. Stat.-Gen. 13 Mei, 1626. 3 jj^^o/. stat.-Gen. 14 April; 17 Junij, 1626.
Resol. Stat.-Gen. 15 Junij, 1626.
171
1625—
1627.
DES VADERLANDS.
Dringender scheen het gevaar, dat onze grenzen van den kant van dreigde.
Reeds den IS'leii Mei was de Prins er op bedacht om oorlogsbehoeften, ponten en zoo
voorts naar onze oostelgke grenzen te doen opvoeren, en repte hij van het byeenbrengen
van een veldleger. De Staten-Generaal deelden zijne inzichten, en toen de Heer van
iiUMEN, Agent van den Keurvorst van Brandenburg ^ om (Jei' Staten bijstand verzocht
len einde het Land van Mark, bepaaldelijk Lünen i, tegen den vijand te beschermen,
oordeelde de Prins het wel te laat om dat stadje te ontzetten; maar, om iets van belang
uil te richten, wenschte hij uitvoering te geven aan het besluit om het leger Ie velde
te doen trekken '
Ook bleef men de hand houden aan de zaken van den Koning van Denemarken, Voortgezcite
Toen derhalve christiaan IV, na mansfelds nederlaag, om 100,000 gulden voorschot
op het door ons beloofde subsidie verzocht, werd dit verzoek toegestaan. Men had zich chhistiaan.
kunnen verontschuldigen met de omstandigheid, dat het traktaat, tusschen Grool-
Briiannië, Denemarken en onze Republiek gesloten, door die eerste Mogendheid nog
niet bekrachtigd was. Ook kwam er niets van eene nadere byeenkomst van Ambas-
sadeurs van Engeland en Denemarken in den Haag, die tegen het voorjaar van het jaar
1626 bepaald was om aan dat verdrag de laatste hand te leggen. Niettemin achtte
zich onze Slaat jegens Denemarken verbonden, en, hoe veel bezwaar het ook mocht
i tl hebben om de vereischte penningen gereed te bekomen, ghristiaan werd niet verle-
gen gelaten Men moest er overheen slappen, dat men zoo doende de hand leende
lol den dwang, die den sledelijken vrijheden en handelsrechten door de Denen werd
aangedaan. Zelfs moest men Engeland ter zijde staan, waar deze Mogendheid het rechts-
gebied van Hamburg op de Elbe uitdrukkelijk in den wind geslagen wilde hebben,
en met liare schepen nevens de onze dien stroom bezette, len einde den uitvoer ten
behoeve van Spanje te keer te gaan
Ook het gebeurde in Brazilië was niet geschikt om de deelhebbers aan de West-
Indische Compagnie naar het staken van den oorlog te doen verlangen. Integendeel zij
moesten zich de gelegenheid niet gaarne benomen zien om het daar geleden verlies
to herstellen.
Wal men na de verovering van Bahia vervracht had was geschied. Spanje had
Verlies van
San-Salvador,
' Aan de Lippe, hencden Hamm. 2 Resol. Stat.-Gen. 18 Mei; 3,4 Junij, 1626.
' iieso/. Slal.-Gen. 11 Mei; 10 Junij, 1626. ^ Resol. Siat.-Gen. 22 , 26 , 27 , 28 Md, 1626.
' Stat.-Gcn. 3, 4 April; 29, 30 Junij, 1626. Hoe gaame de Staten de handelsvrijheden
ook van Bremen ontzien zouden hebben, blijkt uit Imnne betuigingen aan den Bremenschen Af-
gevaardigde, die in September 1623 kwam klagen over de belemmering, Avelke der scheepvaart op
de Wezer Averd aangedaan om den toevoer van proviand aan Tilly te beletten. Resol Stat.-Gen.
9 Sept.; 11, 26 , 28 Oct. 1623. β Zie hiervoor, bl. 43.
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
het uiterste in het werk gesteld om de indringers weder uit de rijke kolonie Ie verjagen,
en wat meer zegt, met goeden uitslag. In Januarij, 1625, vertrokken uit de Spaansche
havens een en dertig groote oorlogschepen en een achttal kleinere, met zevendui-
zend vijfhonderd man, zoo soldaten als bootsgezellen, onder het opperbevel van don
FREDERiGo DE TOLEDO. Bij dc Kaapvcrdische eilanden vereenigde zich deze krijgsmacht
met de Porlugeesche vloot, twee en twintig groote en veertien kleinere schepen sterk,
met vierduizend man, zoo matrozen als krijgsvolk. Den vierden April kwam de geheele
scheepsmacht in de baai vóór San Salvador en de forten. Hier hadden de Nederlan-
ders tweeduizend man soldaten in bezetting, behalve de zwarten en de Portugezen in
hunne dienst. Zij hadden een zeventienlal schepen ter hunner beschikking. De mond-
behoeften hadden niet zoolang gestrekt als men berekend had; maar door de verovering
van eenige Spaansche schepen met leeftocht was daarin voorzien Toledo deed dadelyk
cene landing en vestigde een deel zijner krijgsmacht vooreerst in een paar kloosters,
terwijl de vloot de baai gesloten hield. De Nederlanders deden een dapperen uitval;
doch dit deed tot de zaak niet af, en deze stond hagchelijk, voornamelijk wegens het
gebrek aan tucht, dat binnen de muren onder de onzen heerschte. Terwijl de stad al
meer besloten werd, leden de schepen der belegerden zoo geweldig van hel vyandelijk
geschut, op den wal geplant, dat zij spoedig den belegeraars geen zorg meer baarden.
De radeloosheid der Nederlanders, een gevolg van hun rechtmatig wantrouwen op hun
opperhoofd, willem schouten, bracht hen lot opstand: zij namen, voornamelijk op
voorgang van den sergeant valte , den kolonel schouten gevangen en stelden hans
ernst kijff in zijne plaals aan. Doch deze was alles behalve op een krachtige verde-
diging bedacht. Integendeel, hg nam de eerste gelegenheid te baal om den vyand te
doen verstaan, dat hij geneigd was de stad op zekere voorwaarden over te geven,
Hij bedong drie weken tijds om de schepen, die de onzen nog over hadden, zoo te
herstellen en toe te rusten, dat men daarmede naar hel vaderland terug zou kunnen
keren. Daarenboven verlangde hij vier schepen tot dat doel van den vijand Ie löen. Het
volk zou met krijgseer uittrekken, al hun goed met zich voerend; maar de gevangenen
zou men uitleveren. Of kijff hoopte, dat binnen die drie weken de hulp, door het voor-
uitgezonden jacht reeds aangekondigd, uit het vaderland zou opdagen, waarmede de over-
eenkomst van zelve zou verbroken worden, zulks is niet gebleken. Maar zeker is het,
dat TOLEDO niet gezind was zulke gunstige voorwaarden toe te staan. In Aveervvil van
de moedige taal, door de belegerden aanvankelyk op de verwerping van hun voor-
stel gesproken, kwam het weldra tot een verdrag: want — althans de gewezen
1g25--
1027.
' Volgens het getuigenis van den gewezen predikant van San Salvador, enoch tertesiüs
{Resol Stat.-Gen. 8 Nov. 1625). = Resol Slat.-Gen. 13 Jan. 1626.
1025—
1027.
DES VADERLAKDS. 173
predikant van San Salvador, enogh tertenius, geluigde zulks l — de slad zou het
geen drie dagen meer hebben kunnen houden. Bij de getroffen overeenkomst werd
den Nederlanders niet veel meer vergund, dan zij eerst met zoo veel kracht van zich
geworpen hadden: zij moesten ongevpapend uittrekken; slechts de kleederen, die zij aan
hel lijf hadden, mochten zij behouden, benevens een valies of knapzak met eenige
onmisbare benoodigdheden: op de schepen gekomen zou men hun het noodzakelijke lot
de reize verschaffen en eenige wapenen ter hunner verdediging terug bezorgen. De ge-
heele ontzaggelijke buit viel derhalve den oorspronkelijken eigenaren weder in handen.
0[) deze voorwaarden werd de slad den Mei ontruimd.
Maar waar toefde inlusschen de scheeps- en krijgsmacht, die in het vaderland was
uitgerust? Eerst met het einde van Februarij (1625} was zij uil gezeild. Aan de voort-
varendheid van den Admiraal haperde het niet, dat zij hare beslemming niet vroeger
bereikte: windstille en ziekle onder het volk waren daarvan de oorzaak. Eerst tegen
het eind van Mei kwam men op de hoogte van Bahta. Zoodra de Admiraal bespeurde,
dat de toegang door eene sterke macht versperd was, besloot hy; in de meening dat
de slad nog niet was overgegeven, den vijand aan te tasten. Maar de Spaansche vlag
van de bolwerken ziende waaijen, en een sterke vloot onder de batterijen voor anker,
met eenige ontredderde Nederlandsche schepen in de nabyheid, zag hij van den aanval af.
Op den terugtocht, bij welken hen aanvankelijk meer gevaar van de ondiepten dreigde,
dan van de Spanjaarden, die er niet op gesteld schenen hen te bemoeijelijken, maakte
de Generaal boudewijn Hendriks zich van het eiland Porlorico meester. Doch daar hij
hel kasteel niet in zijne macht kon krijgen, moest hij dit voordeel weder opgeven en Pö^to^^w!
richtte den koers naar de Kust van Guinea, waar de Admiraal lam intusschen mede was
aangekomen ^ In den zomer van 1626 was deze Admiraal in het land terug, zonder op
die Kusl veel te hebben uilgericht. Het kasteel del Mina was te vergeefs bestormd
lu de ontvangst van het krijgsvolk, hetwelk San Salvador had overgegeven, hier
Ie lande was veel te voorzien. Werd die zedelooze bende niet tevreden gesteld met
de belaling, die zij vóór hare afdanking te vorderen had, zoo was van haar veel
overlast Ie vreezen, in de eerste plaats voor de Bewindhebbers der West-Indische Com-
pagnie. Dezen wendden zich derhalve in het midden van Augustus (1620) tot de
Slaten-Generaal met de mededeeling, dat bij de aankomst der bewuste manschappen
voor de betaling van ongeveer 1600 man te zorgen zou zijn. De Staten antwoordden,
dat aan niemand belaling zou geschieden, tenzij eerst bleeke, dat hij zijn plicht
' Uesol StaU~Gen. 8 Nov. 1625. 2 ji^soL Stut-Gen, 22, 24 Jan.; 10 Maart, 1626.
' Aitsêma, I, hl 419—422. V. Capellen I, bl. 338, 366, 303, 394.
^ RcsoL Stat.-Gen. 25 Mei; 4 Julij, 1626.
Bericht van de
verovering van
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
had gedaan, en aireede werd besloten, dat men het Tolk niet aan land zou laten komen,
alvorens het verhoord zou zijn. Den eersten October kwamen eenige schepen uit Bahia
binnen: het waren de van den vyand aan het volk verhuurde bodems. Dadelijk werd
verordend, dat alle schepen, die van Brazilië kwamen, door oorlogschepen zouden be-
waakt worden, opdat het volk ze niet mocht verlaten, voordat het onderzoek was afge-
loopen. Het gevolg van het onderzoek was, dat de Kapiteins kijff en borssel en on-
geveer veertig soldaten, die de aanleggers geweest waren van den opstand legen schouten ,
in verzekerde bewaring werden gesteld. Ook zij, die leden van den Krijgsraad te San
Salvador geweest en aldus voor de overgave der stad verantwoordelijk waren, werden
benevens schouten in rechte betrokken. Aanvankelijk was de rechtspleging over de
beschuldigden aan den Krygsraad opgedragen; maar, hetzij dal men de vreemde offi-
cieren, welke daarvan lid uitmaakten, niet met de zaak gemoeid wilde hebben, of
om eene andere reden, met die laak werd de Raad van State belast. Dit Collegie echter
verontschuldigde zich, en niet dan na tusschenkomst van den Prins liet hij zich die
bemoeijing welgevallen. Toen het nieuwe jaar was ingetreden, begonnen de Stalen
te verlangen dat er een einde aan de zaak kwam. Zy zou voor de beklaagden
De soldaten gunstige wending nemen. Mevrouw de Prinses van Oranje, de Magistraat van
Srde tf 6·Ξ' Gravenhage en verscheidene aanzienlijke personen verzochten vergiffenis voor hen,
Salvador gevan- Z,elfs de Raad van State, die hen volgens de krijgswetten ter dood had veroordeeld,
gen, krijgen ver-
giffenis. verklaarde medelijden met hen te hebben. Zoo werd dan vooreerst de terechtstelling
uitgesteld. Maar een paar dagen na dit besluit verscheen constantijn hïjigens, Secre-
taris van den Prins, voor de Staten om uit naam der Prinses het verzoek om genade te
herhalen: deze hare eerste bede, hoopte zij, zouden Hun Hoog Mögenden niet afslaao.
Aan deze smeekstem gaven de Stalen gehoor. Nadat den gevangenen eerst het vonnis
des doods was voorgelezen, werd hun medegedeeld, dat zij genade erlangden. iZij ont-
vingen dit bericht zonder een woord Ie spreken. Slechts stomme teekenen van dank-
baarheid gaven zij. Vier van de soldaten vielen op hunne knieën i. [
Be West-In- Hoedanig was nu de uitwerking van zooveel bedrogen hoop en zulk een geweldig verlies
aischeCompagnie jg West-Indische Compagnie? Het was een bange tijd, toen de eersle berichlen van
verliest den moed ^ ^ b J »
niet. de nederlaag aankwamen. In dat oogenblik viel er een besluit der Stalen-Generaal uit
1625—
1627.
aanmerking »dat men van alle kanten niets hoorde dan zwarigheden." Het strekte om
met den Prins buitengewoon en plechtig te raadplegen, wat er lot verzekering van den
Staat des Lands zou dienen te geschieden Niettemin de zaak der pas opgerichte
Maatschappij op te geven en de uitgesfholen kapitalen verloren Ie achten, het kwam la
de gedachten niet op. Dadelijk toen er aanvankelijk gunstige lijding van Porto-Rico
' ResoL StaL~Ge7i. 15 Aug.j 1, 2 , 3, 14, 15 , 20 , 22 , 27 0ct.5 4, 8, 13, 17, 18Nov. 1625.
13 Jan.; 14, 16, 17 Maart, 1626. 2 HßsoL SlaL-Gen. 19 Aug. 1625.
DES VADERLANDS. 181>
kwam, werden de krachligsle maatregelen genomen om met behulp Tan de Staten- 1C25—
1627.
Generaal het bezit van dit eiland te handhaven i, en toen raen ook deze hoop moest
opgeven, gaf men den toeleg niet op om een nieuwe krijgsmacht lol herstel der geleden
schade naar Zuid-Amerika Ie zenden. Reeds in de maand Maart was piet hein tot Ad-
miraal en Kapitein-Generaal der West-Indische Compagnie aangesteld, en deze benoe-
ming had eene groole beteekenis De Maatschappg drong er op aan, dat de Staten
de beloofde ondersteuning van schepen en krijgsvolk niet langer zouden uitstellen, en
was bedacht op middelen om zeevarend volk door vaster hoop op buit te lokken
Toen zij vergund had, dal de door haar bij de verovering van San Salvador gemaakte
gevangenen, met dox diego de mendoza. fürtado aan het hoofd, in de wisseling werden
begrepen, deed zij haar recht op ondersteuning met dubbele kracht gelden, dewijl zij
zich daardoor van het rantsoen had verstoken; doch alles met geen ander doel dan
))om wat notabels met courage bij de hand Ie nemen." Niet minder dan dertig
schepen had zij plan uit Ie rusten
Maar hoe zou zoo iets bewerkstelligd hebben kunnen worden, bijaldien de oorlog niet
ware voortgezet? De aandeelhouders en Bewindhebbers der West-Indische Compagnie
derlialve konden niet anders dan met afkeuring van bestand of vrede hooren, daar zij
niet gezind waren hunne onderneming met schade en schande te slaken.
Met vermeerderde deelneming alzoo had men de aandacht gevestigd op hetgeen de
Koning van Denemarken in den Neder-Saksischen Kreis stond uit te voeren. Het was
van het uiterste belang, dat de macht van tilly en wallensteiw niet versterkt werd
door troepen, hem door spinola uit de Zuidelijke Nederlanden toegezonden. Reeds was
er ccnig volk van daar naar Duitschland op weg. Daarom moest ons leger hem in
onlzag houden en dwingen op zijne hoede te zijn. Onze krijgsmacht was in den zomer
van 162G niet zoo sterk als zij geweest was na de lichting, Yooral in Franicrijk ten
behoeve van het nog gehoopte ontzet van Breda gedaan. De pest had de gelederen
aanmerkelijk gedund, en daarbij de verbazende schuld, door Holland aangegaan (sedert
1G21 was deze Provincie boven alle consenten 3,177,000 gulden te kort gekomen ,
had haar op de afdanking van al de nieuw gelichte Compagniên doen aandringen
Docli de Prins had verlangd, dat er van die troepen 12 Compagniên ruiters in dienst
mochten gehouden worden. Dus bleef het getal der afgedankte ruitercompagniën op elf
' nesol. StaL-Gen. 24, 29, 31 Jan.; 13, 24 Febr. 1620. Resol Holl. 2 April, 1626.
2 Rcsol. StaL-Gen. 28 Maart, 1626.
Resol. Slat.~Gen. 25 Mei, 1626. JiesoL Holl. 9 April, 1626.
^ Resol Slat.~Gen. 24 Oct.; 21 Nov., 1626. Resol Holl 25, 27 Nov., 1626.
' ^^ö^'· 9 »«^c- 1625. 6 Res, Holl 12, 18 Dec. 1625.
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1625— bepaald i. Ook was het geen lijd om ons leger meer te verzwakken, zoo men de macht
des yijands in Europa yerdeelen en zijnen besten troepen op onzen grenzen werk ver-
De Prins eu schaffen wilde. Met dit doel trok de Prins in den zomer van 1626 te velde, kort na
SLTii trekken^'tó tien doop van den zoon, later willem II, hem den Mei geboren. Bij de gelegen-
heid dezer gebeurtenis wenschten de Heren, door de Staten Generaal gecommitteerd,
den vader toe, dat »de jonge Heer Prins in Godes vreeze opwassende de voetstappen
mocht volgen van zijnen Heer Vader, Grootvader en Oom, Godzaliger gedachtenis, om
te zijner tijd te mogen wezen een goed instrument tot bescherming van de vrijheid
dezer Landen," en Prins Hendrik antwoordde, »dat er een dienaar van Hun Hoog
Mögenden was geboren, die zijner voorouderen voetstappen zou navolgen, waartoe hij
hem ook door Gods genade zou opvoeden.*' En op het aanbod van Hun Hoog Mogen-
den om over den doop te staan, zeide de Prins, dat hij » geene andere gedachte had,
dan dat Hun Hoog Mögenden niet alleen gevaders, maar ook vaders van den jongen
Prins zouden willen wezen Zoo was de betrekking tusschen den Prins van Oranje
en de Staten naauwer geworden, toen hij den Julij van hen afscheid nam om
zich, vergezeld van zeven Gecommitteerden te velde, uit elke Provincie eenen, naar
onze zuid-oostelijke grens te begeven Graaf erkst Casimir vertrok mede uit den
Haag en met twee van de Gecommitteerden der Staten, de Heren haersolte en lyglama ,
bij zich, vestigde hij zyn hoofdkwartier te Deventer Immers was het hem te doen
om eene vesting in de nabijheid te winnen, terwyl de Prins te i/se/èo/·^ gelegerd bleef,
ten einde den vijand, die onder den Graaf van den berg in den omtrek van Wesel
lag, te beletten het bedreigde punt ter hulp te snellen. Zoo viel het Graaf ernst
Oldenzaui bc-CASIMIR gemakkelijk, het stadje Oldenzaal, waar slechts zeven of achthonderd man in
legerd en ingcno-^^ veroveren. In de grachten dezer vesting, op eene hoogte gelegen,
werd het water opgehouden door twee beeren. Dadelijk richtte ernst Casimir het vuur
zijner batterijen tegen dat werk, met dit gevolg, dat de beeren bezweken, het water
men.
' Onder de twaalf ridraecsters, die de Prins in dienst wenschte te houden, kwamen τοογ de
namen van den Hertog de boüillon, den Heer de iiaütepenne (een Barlaimont), den Hertog d£ la
force, den Earon de montjoie (een Engelschman). Er waren slechts drie Nederlanders onder.
De Staten namen de vrijheid haütefenne op de lijst door Graaf Jürgen ernst van stirum Bronk-
horst te vervangen, mits deze zijne Compagnie voetvolk liet varen. Maar de voorspraak van den
Hertog de bouillon bewerkte, dat πλϊίτερεννε in dienst bleef. Res. Stat.-Gen. 9, 11, 12, 13, ^^
Oct. 3625.
2 Res. Stat.-Gen. 27 Mei, 1626. Over de geschenken bij den doop zie Resol. Stat.-Gen. 3
Julij, en wagenaar, XI, bi. 44.
3 Res. Stat.-Gen. 12, 19 Julij, 1626. De Provincie Holland had gewenscht, dat de Priiis door
den Raad van State naar het leger vergezeld λυβγο geworden. Res. Stat.-Gen. 16, 17Julij, 1626.
Res. Holl. 16, 17 Julij, 1626. ^ v. d. Capellen, I, bl. 408.
DES VADERLANDS. 181>
uit de grachten liep en de plaats zich den eersten Augustus overgaf. Deze krijgsver- 1626—
richting van den Graaf zal bij die Friezen, welke het geweld van's Lands soldaten liever
legen den vijand, dan legen hunne Steden gekeerd zagen, een gunstigen indruk gemaakt
hebben. Te meer omdat hij gelijktijdig het Huis Lage had laten innemen en vernielen,
een roofnest, waaruit tot zelfs het Friesche landvolk bestookt werd l. Ζ,οοklein Olden-
zaal zijn mocht, was het niettemin, als hoofdplaats van Twente, de zetel der geeste-
lijke en staatkundige Regering des Konings aan de oost-zijde van den Rijn. Ook
beschouwden de Staten de verovering als eene heugelijke zaak. De Prins en de Graaf
werden opzettelijk bedankt voor hun beleid, de klokken geluid, en den Ambassadeurs
van Frankrijk en van Venetië (van wege Engeland was er toen ter tijd slechts een agent
door eene Commissie uit de Staten-Generaal van de gebeurtenis kennis gegeven. Na de
overgave werden de vestingwerken geslecht. Er was nevens de sterke plaatsen aan den
Usel geen vesting op onze oostgrens noodig, en de bezetting van dit vaste, punt zou
eene aantal soldaten gevorderd hebben, die men beter kon gebruiken 3.
Dadelijk drongen de Staten op eene nieuwe krijgsonderneming aan. Daartoe verlang-
den zij, dat de macht van Graaf ernst niet lang bij Oldensaal zou worden opgehon-
ilen. Werkelijk vereenigde deze Bevelhebber zijne troepen spoedig met die van den
Prins; maar slechts om in de kwartieren, die deze tot dusver betrokken had, achter-
gelaten te worden terwijl de Prins zelf een aanslag tegen Vlaanderen ging wagen. Mislukte tocht
Bij Wezel was, heette het, de vijand thans te sterk om met hoop van een spoedigen gJJJ
en tevens günstigen uitslag iets te ondernemen. Of het intusschen met het oog op
<len staat van zaken in Duitschland niet beter geweest ware te trachten, op onze oost-
grens een voordeel te behalen, voor deze vraag ontbreekt het niet aan grond Maar
misschien wilde de Prins den Graaf van den berg wel met rust laten, en voorzeker was
Vlaanderen des vijands zwakke zijde, wanneer men op de bevolking der zuidelijke Neder-
landen indruk wilde maken en daar wellicht de een of andere omwending uitlokken
wilde, eene uilkomst, die bepaaldelijk Zeeland niet ongaarne zou gezien hebben. Hoe
liet zij, in het midden van Augustus zond de Prins den Kolonel de famars met ongeveer
' In de Mém. de Fréd. Henri^ p. 36, leest men Chasteau de Laer; doch bij ν. ο. Capellen, bi.
410, en in de Res. der Stat.-Gen., 5 Aug. 1626, leest men van het Huis te Laege. Er ligt een *
Lage tusschen Nijenhuis en Ootmarsum. Het bericht bij aitsema, l, b|. 541, die het kasteel ook
Ket Huis te laegh noemt, maakt het duidelijk, dat dit Lage bedoeld is.
^ Ie weten dobley cabletos, neef van den met Lord uollakd naar Frankrijk getrokken Am-
l>a88adeur carletou.
' Aitsema, I, 540—542. Resol. Stat.-Gen. 5, 17 Aug. 1626.
^ neml. Siat.-Gen. 21 Aug. 1626. ^ y. 0. Capellen, I, bi. 410, 411.
Hl Deel. 4 Stük. 25
-ocr page 178-1625—
1C27.
178 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
6000 man Yoelvolk en 4 compagniën ruiters Tan Emmerik de rivier af, waartoe hij de
noodige schepen bijeengebracht had. Famars had in last op de hoogte van Kieldrecht bij
Hulst aan land te gaan, en het fort van dien naam te bemachtigen, en zich daarna te
St. Jans-Steen neder te slaan, ten einde de hulp af te snijden , die men uit Aniwe^ew naar
het bedreigde punt zou kunnen toevoeren. Dat punt was Hulst, en de Prins stelde zich
voor, zoodra famars dien post ingenomen zou hebben, met de hoofdmacht des legers
voor die vesting te verschijnen. Daags na famars vertrek te Emmerik scheep gegaan,
haalde hij dien bevelhebber voor de Kil in. Dit bewees, dat de genoemde Kolonel zich niet
zeer gehaast had, en de vertraging van 's Prinsen aanslag vloeide er noodwendig uit voort.
Zijne Excellentie gelastte den Kolonel zoo veel mogelijk spoed te maken. Desniettemin
haalde hij hem bij het Slaak op nieuw in, en moest hij al weder wachten, ten einde
hem den tijd te laten om zijne bestemming te bereiken. Den Augustus te Saaf-
lingen, op de hoogte van Kieldrecht, gekomen, zag famars vijandelijke troepen met
ecnig geschut in slagorde staan. Deswegens een geduchten tegenstand vermoedende,
achtte hij het onraadzaam te landen, en keerde naar Bergen op Zoom terug, waar de
Prins middelerwijl was aangekomen. Deze vond het thans op zijne beurt ongeraden
den tocht voort te zetten, daar hg het er voor houden moest, dat de vijand zijne maat-
regelen genomen had om hem te beletten, wat bij verrassching had moeten uitgevoerd
worden. Later vernam men, dat de troepen, die famars gezien had, slechts in één re-
giment van 800 man en een 1200tal boeren bestonden, zoodat hij, meende men, den
last, die hem gegeven was, zonder veel moeite zou hebben kunnen volvoeren Niettemin
was de vijand vroeg genoeg gewaarschuwd geweest om op zijne hoede te zijn, almede
door zekeren mislukten aanslag met een vuurschip op Sas van Gent, eenige dagen te
voren ondernomen onder het beleid van iemand, die, zoo schijnt het, niet veel ver-
trouwen verdiende, te weten den Kapitein van der elst, genaamd blaauwbeen. Deze
persoon wendde zich later tot de Staten met verzoek om vergoeding van onkosten en
teruggave van penningen, ter bevordering van dien aanslag voorgeschoten ten bedrage
van 7050 gulden ^
Dat de uitslag der onderneming tegen Vlaanderen niet aan de verwachting en de
berekeningen van den Prins beantwoordde, kon Holland niet onaangenaam zyn. Van
» Mémoires de Fréd. Henri, ρ. 36—38. Aitsema, bl. 542. Resol, Stat.-Gen. 27, 28 Aug.j
2 Sept. 1626. Van der Capellen, I ρ. 411—413.
2 Resol. Stat.-Gen. 17, 20 Oct. 1026. Zie over blaaüwbeen hiervoor, D. III, St. III, bl.80o»
806. De Staten kochten de aanspraak van den Kapitein af met 1000 gulden. Kort na den
dood van Prins maürits uit de gevangenis ontslagen, was hij door den Prins tot ridmeester aan-
gesteld en ook op andere wijzen begunstigd [Resol. Stat.-Gen. 26 Junij, 1625).
BES VADERLANDS. 179
^ψι^·
dien kant verlangde het geen toewas lot de Unie,»vermits daardoor allerlei elernenten
in den Slaat zouden zijn opgenomen, die het overwicht en de zelfstandigheid van Hol-
land gefnuikt zouden hebben. En hoe vt^einig de vijand ook door de krijgsbewegingen
was benadeeld, hij was er door belet geworden meer hulp aan tilly te zenden. Dit
doel poogden de Staten te zekerder te bereiken, door den Prins, in het begin van
September op de zuid-oostgrens teruggekomen, aan te manen, in die streken op nieuw
aanvallenderwyze op te treden. Zij zouden, dus lieten zij hem weten, alle zorg dra-
gen , dat het hem daartoe aan niets zou ontbreken
Nog altijd kon men op een belangrijk wapenfeit van Koning christiaan hopen
Christiaan van Brunswijk, het is waar, was gestorven op het oogenblik, dat hij met
minder woestheid meer goeds aan zijne zaak scheen te zullen doen ^; bovendien mans-
feliï was geslagen; maar wallenstein had hem niet dadelijk vervolgd, zoodat hij, met
een Deensch korps onder den overste BAUoissirr en met Hertog johan ernst van Wei-
mar vereenigd, den tocht, bethlen gabor te gemoet, kon voorlzetten Op dezen verwachtingen
Vorst waren groote verwachtingen gevestigd, en de Staten bleven niet in gebreke hem "gj^'^geyeg^j^/'^"
in zijn streven zoo veel mogelijk te ondersteunen. Door den onvermoeiden haga werk-
ten zij hem te Constantinopel in de hand. Het belang van 's Keizers tegenpartij bracht
mede, dat de Turksche Pacha te Ofen een oorlogzuchtig man was, gezind om mede
de wapenen tegen Oostenrijk te voeren. Daarom drong haga aan op de terugroeping
van den vredehevenden Vezier sofi mohammed, die Ie Ofen bevel voerde. Deze land-
voogd stierf, en nu werd hij door den krijgshaftigen müstafa pacha vervangen Naar-
mate betulens kans schooner stond, was het raadzamer hem te ondersteunen, en gaarne
willigden de Staten het verzoek in van den Koning van Denemarken^ dat zij, in af-
rekening van het door hen aan Zijne Majesteit verstrekte subsidie, eene som van 50,000
Rijksdaalders naar Constantinopel zouden overmaken, ten behoeve van Vorst bethlen
en om hem te dienen tot zijnen tocht naar Sileziè\ manspeld Ie gemoet β. Maar ook Ie
's Uage had bethlen gabor herhaaldelijk zijne onderhandelaars. Kort voor de komst
der Engelsche en Deensche buitengewone Ambassadeurs in December 1625 was alhier
een zaakgelastigde van den Vorst, die toen werd ilitgenoodigd zyne Gezanten herwaarts '
Ie zenden legen den SO^'^n jjaart (1626) 7, wanneer de Engelsche en Deensche Am-
' ResoL Stat.-Gen. 2 Sept. 1626.
' Zie V. D. capellen, 1, 405.
ΛλίΑ^Ιΐί
' ν. D. CAPELLEN, I, 408.
4 MAILÉTH, S. 122.
' MAiLaTH α. pl. — iiesol. Slat.-Gcn. 4 Aug. 1025.
ö ncsol StaL~Gen. 18, 22, 23 Julij. Resol Holl. 21 Julij, 1626.
' Renol. Stat.-Gen. Π, 16, ]?, 18 Bec. 1625. Bij deze gelegenheid gaf de Vorst deu Staten
Ijcricht van zijn huwelijk met de jongste zuster van den Keurvorst van Brandenburg, en noo-
1c25-
1627
25*
-ocr page 180-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1625— bassadeurs terug zouden komen oei aan de gemaakte bepalingen de laatste hand te
1627.
leggen. Van deze nadere bijeenkomst, naar welke ook de Koning van Zweden uitge-
zien had, kwam niets, waarschijnlijk ten gevolge Tan de bekoeling van den yver der
Britsche Regering. Ook was er op dat lydstip geen zaakgelastigde van den Vorst van
Gezant van dieu omstreeks het midden van Augustus (1626) verscheen hier van
^'or^Me'i G'ra-^jijngni^yege Je Heer mathijs quaa.de van Wickrodt en Zoppenhruch, en hield den
2isteii van die maand in de vergadering der Staten eene fraaije rede in het Latijn i.
Van dat God, zoo sprak hy, bethlen gabor tot een koninklijken rang had verheven,
had hij zich den bijstand der bedrukte Christenheid ten doel gesteld. Van zijne voor-
zaten had hij de liefde tot de vrijheid geërfd. Dus kon in zijne oogen dat Huis niet
anders dan eene ergernis zijn, hetwelk, beginnende met het Duitsche Rijk, eene alge-
meene Monarchie bedoelde. Was Oostenrijks macht versterkt door de onderwerping
van Duitschland, waarmede zagen Frankrijk, Britannië en Denemarken zich dan niet
bedreigd, en vooral deze Republiek, een gebouw, door den volhardenden moed en de
vlijt der voorouderen geslicht, dat niet geslecht of aan het volstrekt bewind van éénen
onderworpen kon worden zonder den ondergang der naburen. Slechts door een naauw
verbond van al de tegenstanders kon de uitbreiding der Spaansch-Oostenrijksche macht
gestuit worden. Hoezeer hij, bethlen gabor, geen bondgenootschap noodig had om
een machtig en gelukkig Vorst te wezen, wenschte hg toe te treden tot de alliantie,
waartoe te ^s Hage door de Gezanten van Engeland en Denemarken de grond was ge-
legd, en dat onder voorwaarde, vooreerst, dat Frankrijk, Savoye en Venetië mede
toetraden of ten minste de oorlog in Italië voortzetten, en, ten tweede, dat er een
plechtig ΐ Gezantschap gezonden w^erd naar de Ottomannische Porte. Geen Rijk was
machtiger dan dit. Al was het in Azi'è bezig gehouden, toch kon het in Europa een
sterk leger te velde brengen. Alleen de Tartaren leverden eene schare van 100,000
ruiters. Oostenrijk deed zijn uiterste best om het voor zich te winnen, en Spanje, dat
steeds zoo hoog opgegeven had van zijnen afkeer om met ongeloovigen in verbond te
treden, trachtte thans vrede met de Porte te sluiten. Was de andere partij ons te Con-
slanlinopel voor, dan waren de gevolgen niet te voorzien. Doch al deinsde zij onder
het deksel der godsdienst, hoezeer eigenlijk om andere redenen, voor een verbond met
Turkije terug, toch was die zending volstrekt noodig. Maar hij verlangde mede, dat
men hem bij de beweging, die hij met zijne ruiters naar Silezië maakte, krachtiger
digde hij Ilun Hoog Mögenden op de plechtige viering tegen den 22'·®" Februarij (1626) te i^ßScAfl«·
De Staten verontschuldigden zich wegens den verren afstand.
» De credentiebrief was gedagteekend den 18··=" April, te Corona. Is dit Kronstadt, ookBrasso
genaamd, in Zevenbergen?
DES VADERLANDS. 181>
dan met de troepen van mansfeld en den Hertog Tan Saksen-Weimar scheen te ge- 1625—
1627
schieden, zou ondersteunen. Behalve het leger, dat naar Silezië trok, had hy drie
andere legers noodig om intusschen zijn land te beveiligen. Zoo ver strekten zijne mid-
delen niet, en bij den uitgeputten toestand zijner schatkist verzocht hij om een subsidie
van 40,000 Rijksdaalders in de maand, waarvan hy bereid v\'as de eerste termijnen in
wissels op Belgrado en Conslantinopel mede te nemen. Op zijne voorstellen en zijn
verzoek wenschte hij een spoedig en ondubbelzinnig besluit, daar er niet gedurig een
afgevaardigde uit Zevenbergen kon overkomen. — Behalve met deze Latijnsche rede
kwam de Gezant nog met eene Hoogduitsche propositie voor den dag, van deze strek-
king, dat de Staten zorgen zouden, dat aan de invordering der oorlogsbelasting in de
Guliksche Landen ten behoeve van den Keurvorst van Brandenburg, streng de hand
werd gehouden. De Hertog van Palts-Neuburg, klaagde de spreker, maakte, om die
invordering te keer te gaan, gebruik van het voor twee jaren tusschen hem en Bran-
denburg gesloten, maar door den Keurvorst niet bekrachtigde verdrag. Bij deze over-
eenkomst waren ook de zusters en dochters van den Keurvorst van de opvolging uitge-
sloten , iets dat de Vorst, na zijn huwelijk met de Brandenburgsche Prinses, ganschelijk
niet goed kon keuren — Hier sprak het familiebelang van den Vorst duidelijk. Maar
ook die aandrang op de aanwending van onzen veel "vermögenden invloed te Conslan-
tinopel was een uitvloeisel van zijn bijzonder belang. Hij rekende zich yerloren, zoo
de Porte er geen voordeel meer in zag om hem legen Ooslenrijk staande te houden.
Ook lieten de Staten zich niet te ver met hem in. Zij antwoordden reeds den 26®'®·! Antwoord der
"Augustus (1626), dat zij met blijdschap de voortreffelijke voorslagen van den Vorst ter '"-i"®
üiuiking van de Spaansch-Oostenrijksche Macht vernomen hadden. Oostenrijk in zijne
eigene landen te beoorlogen, dat was de ware weg en het eenige middel, waardoor
nict Gods hulp de zaken hersteld en het Spaansche juk afgeweerd kon worden. Maar
van de aanvankelijk lot stand gekomen alliantie had de Koning van Groot-Briiannië
de hoofdleiding, en tot nog toe had zijne Majesteit geenen Ambassadeur herwaarts ge-
zonden om de zaak met den Deenschen Gezant haar beslag te geven. Op de punten,
van wege den Vorst van Zevenbergen voorgesteld, konden Hun Hoog Mögenden dus
niet alleen en afzonderlyk besluiten. Zijn afgevaardigde moest zich lot den Koning
van Groot-Britannië wenden, te meer, daar reeds was afgesproken, dal van de door
liem gevraagde 40,000 Rijksdaalders Iwee vierden door Koning kabel I, één vierde
door Koning οπκιβτιααν IV zou worden geleverd, en Frankrijk^ Venetië en Savoye
verzocht zouden worden, het laatste vierde Ie verschaffen. W^al Hun Hoog Mo-
' Resol. Stat.-Gen. 21 Aujj. 1626. Niet alleen door dit huwelijk trachtte caiiniel bethlen zich
naauwer met de beschaafde wereld van westelijk Europa te verbinden. Zijn brocdere zoon, Graal
«•eter betiilejt, zoüd hij naar Leiden {Resol. Stat.-Gen. 2 Sepi. 1626).
182
1625— genden betrof, zij schonken reeds onderstand aan Denemarken, hadden nog onlangs
50,000 Rijksdaalders naar Constantinopel overgemaakt, en zouden voortgaan te doen,
wat hunne middelen hun zouden Yeroorlooven. Eindelijk, steeds waren zij genegen den
Keurvorst van Brandenburg in zijne rechten te handhaven, weshalve zij hem bij de
invordering der oorlogsbelasting zoo veel mogelijk zouden ondersteunen i. — Het laat zich
denken, dat de Heer qua.ade met zulk een antwoord weinig tevreden was. Hij le-
verde deswegens eene memorie in, on het gevolg daarvan was, dat er eenige artikelen
werden opgesteld, waarbij de Vorst van Transsylvanië^ op hoe onbepaalde verklaringen
dan ook, lot de alliantie zou toetreden. Zij behelsden, dat, terwijl bethleiv met een
leger van ten minste 15,000 man te velde zou trekken en een ander van 40,000 zou
onderhouden om zijne grenzen te dekken, de Geallieerden hem 8 tot 10,000 man voet-
volk en 2000 ruiters zouden toezenden en hem met 40,000 Rijksdaalders in de maand
zouden ondersteunen. Ditmaal noemden de Stalen niet bloot Frankrijk^ Savoye en
Venetië, als die één vierde van deze som zouden leveren, maar gaven te kennen, dat de
Geallieerden (zonder namen te noemen) voor dit vierde instonden. Dus schenen zij
zeiven daaraan ook iets te willen toebrengen. Doch, stond de Heer quaade naar Lon-
den te gaan, zij zorgden, dat joaghimi vooraf onderricht was, dat zij niet van meening
waren iets meer te doen, dan waartoe zij zich in December (16215) verbonden hadden —
Voordat het jaar 1626 ten einde was, zag men den Afgevaardigde van den Zevenberg-
schen Vorst uit Engeland alhier terug met een aanbevelend schrijven van Koning ka-
rei, en de mededeeling, dat Zijne Majesteit zijnen Meester in de alliantie had opge-
nomen, en zich verbonden had om 100,000 gulden te Constantinopel te leveren, legen
dat de' Geallieerden het omtrent de verdeeling van de 40,000 Rijksdaalders onderling
eens zouden geworden zijn. Alsnu verzocht de Gezant Hun Hoog Mögenden den Vorst
mede van hulïne zijde bepaaldelijk lot het verbond toe te laten, en hem eenige pen-
ningen voor te schieten. Dit laatste vond bezwaar. Tot in Februarij (1627) bleef
QUAADE hier, op hoop van nog iels te verwerven; doch eindelijk moest hij zichigetroos-
ten , met een gouden ketting vereerd, te vertrekken '
Doch na hetgeen intiisschen in Duitschland was voorgevallen, zou bethlen gabor
Oorlogsbedrij- geinen onderstand van deze zyde meer bekomen noch begeren. Nadat tilly met zijne krijgs-
ven m Nedersak· macht in Hessen de uitvoering eener uitspraak van het Rijkskamergericht in het geschil
tusschen Hessen-Kassei en Hessen-Darmstad over de Marburgsche successie was gaan
verzekeren ^, wendde hij zich tegen den Koning van Denemarken, veroverde Minden
sen
1 Resol. Stat.-Gen, 26 Aug. 1626. 2 Resol Stat.-Gen. 31 Aug.j 3, 9, 17, 19 Sept. 1626.
3 Resol. Stat.-Gen. 23, 24 Dec. 1626. 4 Jan.j 2, 2, 9, 11, 15 Febr. 1627.
ί Ten einde de Mogendbeden, die tegen het voorjaar (1626) weder te 's Hage bijeen zouden
DES VADERLANDS. 181>
en belegerde Göttingen. Om hem yan daar af te leiden, liel Koning christiaan het 1625—
slot Kalenberg aantasten. Dit gaf aanleiding tot een ruitergevecht, waarin de Denen
verslagen werden, en het gevolg was het ontzet van Kalenberg en de overgang van
Göilingen. Nu ging tilly Nordheim belegeren, en de Koning trachtte het te ont-
zeilen. De Liguistische veldheer achtte het onraadzaam het beleg door te zetten, en
irok ongemerkt af. De Koning hem achterna. Had hij bij Duderstadt, alwaar hij tilly
aantrof, dadelijk slag geleverd, wellicht zou de uitkomst in zijn voordeel geweest zijn;
doch, aan de slechte kans ontsnapt, nam tilly weder eene voorwaarlsche beweging aan,
terwijl zich wanorde en ontbinding in het Deensche leger openbaarde. Bij Luiter aan
den Barenherg dwong tilly den Koning, den Augustus, tot een gevecht, het-
welk ten gevolge van de aankomst der versterking, door WALLiiNSTEiw den volgenden
dag toegezonden, met de volslagen nederlaag der Denen eindigde. Ter naauwernood
ontkwam de Koning aan het gevaar van in 'svijands handen te vallen, en redde zich
binnen Wolfenhullel, om >veldra naar Stade te wijken. Nadat men hier te lande
op het bericht van tillys aftocht van Nordheim^ gemeend had, dat deze veldheer ten
eenen male was verslagen en de latere tijding van 's Konings nederlaag aanvankelyk
niet had kunnen gelooven, moest men eindelijk de treurige waarheid wel aannemen.
Maar de Staten lieten er zich niet door uit het veld slaan. Zij besloten dadelijk den Houdiug der
Koning bij brieven aan te manen »de zaak
met courage te hervatten." Vün deze jcrlaag van
zyde, voegde men er bij, zou men niet nalaten hem te ondersteunen, zoowel met
delijke bijdragen, als door voorspraak bij Frankrijk en Engeland. Aitsema kreeg in
last, zich naar den Koning te begeven, en hem in dien zin toe te spreken, en dadelijk
werd aan JOAcniaii en aan langerak opgedragen bij de Hoven, bij welke zij de Staten
vertegenwoordigden, te bewerken, dat de Koning ook van die zgden tot volharding
werd aangespoord 3.
Deze aanmoediging verklaart voor een deel, hoe christiaan de zaak niet opgaf noch
ernstig vrede zocht, in weêrwil van zijne nederlaag en van den thans verklaarden afval
van hen, die vroeger zijn sterkste steun in Nedersaksen geweest waren. Immers zijn
neef, Hertog frederik ulrigh van Brunswijk, was van nu aan geheel eenstemmig
lomen, benevens onze Republiek, haren invloed mocliten laten gelden in liet belang van Hes-
sen-Kassei , vervoegde zich alhier in Mei van dit jaar Vorst PHiiiPs, zoon van den Landgraaf
MATOiTS. Bij deze gelegenheid sloten de Staten met hem eene geheime overeenkomst, die echter
door de gebeurtenissen krachteloos moest blijven. Resol. Stat.-Gen. 11, 16, 25 Meij 8 Jnnij,
1620. In den winter van het vorige jaar had de Landgraaf op lang aandringen 100,000 gulden
op het krediet van Holland te leen gekregen. Resol. Slat.-Gen. 11 Beo., 1624. 2 , 22 , 28 Jaii.j
7 Feljr.j 18 Maart j 5 Apr. 1625. » Mailuth, a. pl. S. 124—129,
2 v. d. capelles, I, bl. 414. 3 Resol. Stai.-Gen. 14, 15 Sept., 1626.
-ocr page 184-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
met zijne Stenden, die er reeds een tijd lang op aangedrongen hadden, dat hij zich
van het verbond met zijnen oom zou losmaken, en de voortdurende bezetting van Wo/-
fenhuttel en Nordheim met Deensche soldaten hoogst ongaarne zagen Voor het overige
werd 's Konings geheele ondergang voor het oogenblik verhoed door de traagheid,
waarmede tilly hem vervolgde voorzeker een gevolg van de oneenigheid tusschen
hem en wallenstein. Beiden dienden niet denzelfden Heer, en de Keurvorst van
Beieren werd wellicht door de toen nog algemeen verspreide meening, dat het tusschen
Engeland en de Vereenigde Provinciën ter eener en Spanje ter anderer zijde tot vrede
zou komen, er toe gebracht om geene te groote voortvarendheid aan zijnen veldheer
voor te schryven. In geval van vrede zou hy den steun van Frankrijk en de toe-
gefelijkheid van Engeland en van de Staten behoeven, en deze kon hy door al te
groote felheid tegen Denemarken verbeuren. Hoe het zy, vier weken na den slag by
Lutter had ghristiaan IV weder een leger van minstens 20,000 man rondom zich. De
Deensche Stenden waren gezind hunnen Koning te ondersteunen en den dreigenden
inval van vreemd krijgsvolk in hun land te keer te gaan Weldra hield de Koning
van Denemarken de Staten aan hun woord, en verzocht herhaaldelyk om eenig voet-
volk ter zijner hulp Holland was voor de inwilliging van dit verzoek gestemd
maar de zaak werd aan het oordeel van den Prins en van Graaf ernst Casimir onder-
worpen, en dezen, toen te velde, waren niet gezind hun leger te verzwakken^. Graaf
ernst, hoezeer christiaan IV in dezen tijd de oogen op hem had geslagen om hem
lot opperbevelhebber van zijn leger te maken, en zelfs de Staten verzocht hem daartoe
verlof te geven, zal meer op de hand van zijnen zwager frederik. ulrigh van Bruns-
wijk, dan op die van den Koning geweest zijn. De Staten sloegen dit verzoek van
den Koning beleefdelijk af, op grond, dat de Graaf zich wegens zijne betrekking als
Stadhouder niet verwijderen kon Dat christiaan IV den Prins niet volkomen ver-
trouwde, schijnt te blijken uit eene waarschuwing, door de Staten aan den Prins ge-
richt) volgens wier strekking Zijne Excellentie zou hebben te zorgen, dat aiItsema bij
den Koning niet in verdenking geraakte i\
Ten einde evenwel het vertrouwen, dat christiaan IV op de Staten gevestigd had,
niet ten eenenmale te beschamen, bood zich eene gunstige gelegenheid aan. — Dß
tijd, voor welken de vier Engelsche regimenten ons laatstelyk waren toegestaan zou
^ Das Herzogth. Lüneb. in d. Jahren \Q26 u. 1627, v, Dr. o. klopp, in Zeitschr. des kist.
Vereins f. Niedersachs. Jahrg. 1858, S. 176—193. 2 JUiLaTH, S. 130.
3 MAiLaTH, S. 132. Resol. Stat.-Gen. 3, 10, 23, 26 Oct., 1626.
» Resol. Holl. 8 Oct., 1626. β Resol Stat.-Genr 22 Oct,, 1626.
ί Resol. Stat.-Gen. 27 Mov. 1626. s ^esol. Stat.-Gen. 11 Oct.j 7 Mov.. 1626.
9 Zie hiervoor, bl. 17, 22.
1025—
1627
DES VADERLANDS. 181>
met den eersten November len einde loopen. Na dit tijdstip zouden zij, niet langer
102 i·
door den Koning van Grool-Britannië onderhouden, len onzen laste zijn gekomen.
Het was der Staten voornemen niet deze nieuwe uitgave op zich te nemen. In plaats nu van
te verzoeken, dat karel I die regimenten ten zijnen koste in onze dienst liet blijven,
beijverden zich de Staten, den Vorst, die van zins scheen die troepen in ier/andte ge-
bruiken, tot het besluit te bewegen om ze in de dienst van i)enemar/i;e?i te doen overgaan.
Reeds een jaar vroeger hadden de Staten van Holland ά\ί denkbeeld geopperd i. Geen won-
der, dat zij thans op de verwezenlijking aandrongen, schoon de Prins niet gezind scheen om
de zaak te bevorderen Immers hield hij de bewuste troepen in den omtrek van Rees, in plaats
van hen, volgens de afspraak, met den Agent garleton gemaakt, in de sleden aan de
Maas te leggen, van waaruit zij gemakkelijk over zee vervoerd konden worden. Ein-
delijk werden alle zwarigheden uit den weg geruimd; de Stalen namen maatregelen om
de overvaart te bespoedigen, en onder den Kolonel morgan, die, bij de oude Engel-
sche regimenlen in onze dienst aangesteld, daarloe van de Staten verlof behoefde, be-
gaven zich de vier regimenten naar Denemarken op reis Doch hoe ook versterkt,
de zaken van den Koning van Denemarken kregen geen beter aanzien. Integendeel, Afloop van
ïiANSFRiiOs toelit
ook zijn uitzicht op de gewichtige gevolgen, die de onderneming van mattsfeld en naar Silezic.
wediar in vereeniging met betelen gabor beloofde, werd ten eenenmale verijdeld.
Werkelijk vereenigde zich bethlen gabor, ondersteund door den Pacha van Ofen,
mei mansfeld en aveimar; maar daartegen had zich ook wallenstèiw op dat gebied
met den Palalijn esterhazy vereenigd. De beide legers leden evenzeer door allerlei
gebrek, en het vreemdsoortige der bestanddcelen, waaruit zij bestonden, had heillooze
gevolgen. Genoeg, de Vorst van Zevenbergen zag meer heil in de aanvaarding der hem
aangeboden voorwaarden, en omstreeks het einde van het jaar (1626) sloot hij te Leut-
schau vrede met Oostenrijk, Nog voordat deze vrede voltrokken was, verliet mansfeld
den \orst. Hij wilde over Venetië naar Engeland; doch overleed op de reize derwaarts.
Niet lang na hem kwam ook de Hertog van weimar in Hongarije te slerven Zoo
traden de stoutste voorvechters der Protestantsche partij in Duilsehland, de een na den
auder, van hel tooneel. Het was te voorzien, dal in een niet zeer verwijderde toekomst
aan allen tegenstand tegen de Ligue en den Keizer een einde zou komen. Dit scheen ' ^
wel geschikt om den Nederlanders eindelijk den moed te benemen: dengenen, die voor
bestand met den vijand gestemd waren, moest men, scheen hel, van nu aan vrijer spel
laten. Doch verre was het er af, dat men hier aldus zou geoordeeld hebben.
'hjist de gebeurtenissen in Duitsehland brachten te weeg, dat alle gedachte aan
' llesol Holl. 13 Sept., 1625. 2 Resol, Holl. 30 Sept., 1625.
3 ResoL Siat.-Gen. 4, 6 Meij 11 Aug.j 12, 19, 22 Oct.; 1, 2, 4, 14, 19, 27 Νον.^ 19,
, 21 Dec., 1626. ßesoL IMl. 19, 25 Hov.; 19 D^c., 1626. ^^ MAiLaxif, t. a. pl. S. 123.
1CS5—
1627.
186
^WiPP
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
vrede Ier zijde werd gesteld. De voordeelen, door de medestanders van onzen vijand
behaald, deden de mogelijkheid van een aannemelijk verdrag vervallen, en het was
maar al te waarschijnlijk, dat de Liguistische en de Keizerlijke troepen, na den
Koning van Denemarken geheel uit het veld geslagen te hebben, op ons zouden
afkomen. De tegenwoordigheid van den Nederlandschen resident aitsema. op den Neder-
Saksischen Kreisdag lokte de vertoornde aanmerkingen der Keizerlijke afgevaardigden
uit TiLLY verklaarde, dat men den Hollanders een sterk gebit in den mond
moest leggen, en beginnen moest met hen van het grondgebied des Rijks te verjagen
Dus moesten wij of met schande en verloochening van ons beginsel vrede zoeken, of
dubbel krachtig tot voortzetting onzer zelfverdediging besluiten. Dit laatste was het ge-
val, en heilzaam werkte de nederlaag der buitenlandsche Geallieerden om de Nederland-
sche bondgenooten onderling naauwer aan een te verbinden. Hadden zich Zeeland en
Friesland of niet of flaauw aan de staatkunde aangesloten, die, dank den moed van
Holland, in de Slaten-Generaal nog de overhand behouden had, thans betoonden zij
zich weder gewilliger om in de lasten der Unie te deelen. Geen wonder, want
zonder hoop op den steun van de Mogendheid der Vereenigde Provinciën kon Friesland
niet dan met ontzetting de benden van tilly en wallensteiüt tegemoet zien, en Zee-
land niet zonder zorg de hervatte aanslagen uit Vlaanderen verwachten.
Omstreeks het midden van October (1626) kwam er een schrijven van de Gedepu-
teerde Slatcn van Friesland aan de Slaten-Generaal in een toon, als men in langen
lijd niet ontvangen had. Hun Edel Mögenden verontschuldigden zich wegens de ver-
traging , die het inbrengen der Consenlen nog altijd ondervond, en beloofden dat er spoedig
een gunstig besluit op de zaak zou genomen worden, eene belofte wier vervulling weldra
door hel overmaken van zekere sommen werd aangekondigd Die missieve nu was
verzeld van eene andere, waarin de Friesche Heren klaagden, dat zij te zeer ontbloot
waren van krijgsvolk. Hoe zouden zij ook van de Stalen-Generaal vermeerdering van
troepen hebben kunnen verwachten, zoo zij hunne verplichtingen jegens de Unie niet
nakwamen? En zij meldden zich niet te vergeefs aan. De Staten-Generaal verlangden
niels liever, dan Friesland weder tot het vertrouwen te zien terugkeren, en tevens
het land van die zijde voldoende te beschermen. Dadelijk deden zij den Prins en den
Graaf-Sladhouder de noodige voorslagen om in de behoefte der Provincie te voorzien
Groningen en de Ommelanden lagen nog nader bij het gevaar. Ook verlangde deze
Provincie, bepaaldelijk naar aanleiding van de ingevallen wintervorst, hare bezetting
tot 25 Compagniën voetvolk en 6 Compagniën ruiters gebracht te zien. Anders meende
zij zich te helpen met het in dienst houden van eenige Compagniën waardgelders
De Toordecleu,
door de tegen-
partij in Thdtsch-
land beliaald,
brengen meer
aaneensluiting
tussclien de Pro-
yineiën te weeg.
A'^eranderde
gezindheid van
Tricsland,
' Aitsema, I. hl. 407. |
^ iUuLaTH, S. 131. •i Resol. Stat.-Gen. 19, 20 Oct., 1626. |
1625—
1C27.
DES VADERLANDS. 187
Op kosten der Unie, of wel met het lichten van eenige onzer soldaten uit Emh-
den. Dit laatste ware bij den toestand van Oost-Friesland een hagchelijke maatregel
geweest. Doch de Prins voorzag in al de wezenlijke behoeften der Noordelijke Pro-
vinciën, door van de 43 Compagniën, die in de beide Gewesten waren, 15 Com-
pagniën te Dalen, een uur gaans noordelyk van Koeverden, te leggen, om in vereeni-
ging met lö Compagniën ruiters, die uit de IJselsteden konden toeschieten, den vijand
het hoofd te bieden, hetzij hij op Friesland of op 't Oldampt het oog had i.
Van de zijde van Zeeland (wij hebben het gezien was den ganschen zomer (1626) en van Zeeland.
niet of naauwelijks medegewerkt lot de bezetting der Vlaamsche kust en lot het be-
drijven van vijandelijkheden legen de Duinkerkers. Doch ten gevolge van de verande-
ring van den toestand na de nederlaag des Konings van Denemarken hooren wij uit
Zeeland den voorslag komen om zelfs op de Spaansche kust de hervatte gestrengheid
des vijands in het overboord werpen zonder onderscheid van al de opvarenden der ge-
nomen schepen met gelijke munt betaald te zetten 3. En de Afgevaardigde van de Ad-
miraliteit van Middelburg, Mr, johan huyssen van cattewdijke, die zich in hel begin
van November (1626) bij de Stalen-Generaal aanmeldde, voerde een gansch anderen
loon, dan men van de Zeeuwen gewoon was geworden W^el duurde het nog lang
eer Zeeland hare Consenten inbracht; wel besloot men deswegens alsnog eene bezen-
el ing derwaarts te laten vertrekken, hetgeen slechts door eene buitengewone Deputatie
uil de Zeemvsche Staten voorkomen werd maar voor het oogenblik was er geen ver-
smading van de staatkunde, die Holland in de Stalen-Generaal deed gelden. Men begreep,
dat de Provinciën elkander moesten verstaan en ondersteunen. In één woord, al had men
den vyand verzocht eendracht onder ons Ie willen stichten^ hij had het niet beter kun-
nen doen, dan juist len gevolge van die door hem behaalde voordeden geschiedde,
welke ons lol moedeloosheid en zelfverzaking schenen te moeten brengen.
Zoo aarzelden de Staten dan ook nu vooral niet om in Oost-Friesland dien toestand De Staten ver-
te verzekeren, welke de veiligheid onzer grenzen vereischle. Tegen den is^en Juüj ^va-
ren de Oost-Friesche partijen wederom"' te 's Hage genoodigd ter beslechting der geschil-
len en ter opheffing der bezwaren. Slechts de Afgevaardigde van Embden was tamelijk
trouw op den lijd daar. Hij bracht aan het licht, dat de Graaf thans zijn uiterste best
deed om den Staten-Generaal in de stad Embden zelve den grondslag te benemen, op
welken zij steeds gesteund hadden. V^^aarschijnlijk gebruik makende van de gelegen-
heid, dat Prins Hendrik lot ondersteuning van den aanslag op Oldensaal eenig volk
• Rcsoi StaL-Gen. 3, 5, 29, 31 Dec., 1626. 2 zie hiervoor, bl. 163.
nesol StaL-Gen. 26 Oct., 1626. < Resol Siat.-Gen. 3 Nov., 1626.
^ RcsoL Siat.~Gen. 28 JVov.j 4, 5, 10 Dec., 1626.
wiijiaiciibiliii· - .
24*
-ocr page 188-ir.25 —
1Ü27.
188 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lijdelijk uit Embden had laten uittrekken, trachtte de Graaf aldaar aan die lieden hel
hoogste woord te Yerschaffen, welke van de inmenging van Hun Hoog Mögenden niets
wilden weten. Met het doel om in deze belangrijke aangelegenheid met den Prins en
Graaf ernst Casimir te raadplegen, werden de Heren bicker en ter kuilen melden
Heer gruis uit den Raad van State naar het leger te velde afgevaardigd. Zijne Excel-
lentie oordeelde, dat, zoo er geene geruststellende berichten kwamen, men op nieuw
Gedeputeerden naar Embden zenden moest om de gevreesde onheilen Ie keren en de
laatste uitspraak ten uitvoer te leggen. De vertegenwoordigers van Embden drongen
daarop sterker dan immer aan; doch gaven levens de verzekering, dat ook van de zijde
der Ridderschap en den Huismanstand een verzoek om uilvoering der uitspraak Ie wacli-
ten was. Werkelijk kwamen in het midden van Augustus de Afgevaardigden van die
beide Leden der Oosl-Friesche Stenden met dat verzoek opdagen. Voorzeker alsnog in
de verwachting dat de krijgskans gelukkig voor den Koning van Denemarken zou af-
loopen, meenden de Stalen zich niet te moeten overijlen , maar den thans aangekon-
digden zaakgelastigde van den Graaf Ie moeien afwachten. Daar die persoon zich echter
lang wachten liet, werden al vast de Heren feith , hinlopen , walta , ter kuilen en
BROERSMA als Gedeputeerden naar Embden benoemd. Niet eerder dan den l^ten Oclo-
ber, toen de Graaf welen moest, dat na de nederlaag by Luiter de Staten zich geen
langer uitstel zouden veroorlooven, verscheen zyn afgevaardigde amama , nadat de andere
Oost-Friesche Gedeputeerden reeds weder vertrokken waren, en er dus geen gemeen-
schappelijk overleg kon plaats hebben. Hoe het zij, zijne Genade liet verklaren, dat
hij zich slerk maakte Ie bewijzen, hoeveel hij om des vredes wil had toegegeven: meer
kon hij niet, als hij niet bloot in naam Graaf wilde blijven: zoo zeer streefden eenige
lieden naar eene ongebonden vrijheid. Tenzij nu de machtige hand Gods hel belette —
zoo stellig zeide hij was thans zijn voornemen — zou hij op den te bepalen dag in persoon
overkomen om Hun Hoog Mögenden de handen te kussen en hun zooveel eer te bieden,
dal zij ongetwijfeld voldaan zouden wezen. Het was laster, dat hij in Embden Ag Veer-
tigen tegen de Magistraat opzette. Ten slotte verzocht hij aan de Deputatie, die op
haar vertrek stond, tegenbevel te geven. Doch de Staten begrepen dit verzoek niet Ie
moeten inwilligen, en de Deputatie vertrok. In het begin van November kwam er een
schrijven van den Graaf met het verzoek, dat de Staten hunne Gedeputeerden, zouden
terugroepen, op grond dat hij alsnu inderdaad in persoon stond over te komen. Al
dien lijd hadden de Gedeputeerden nog niet veel uitgericht. Maar thans moest er dan
ook een einde aan den onzekeren loesland gemaakt worden. Den November (1626)
verklaarde de Raad van State bij monde van sommelsdijk, dat de zaak van Oost-Fries-
land van hel hoogste belang moest geacht worden, en dat het noodig was iemand naar
Zijne Excellentie in het leger te zenden ten einde afdoende maatregelen Ie beramen:
de invloed van het Collegie der Veertigen binnen Embden moest gefnuikt, deze stad
DES VADERLANDS. 181>
Yoor onzen Staat verzekerd, en den Graaf in dien zin geschreven worden, dat hem 1625-
geene hoop op weifeling van deze zijde overbleef. De Heren walta uit de Slaten-Generaal
en nuyaiiens uit den Raad van State vertrokken en stelden met den Prins vast wat er
gedaan moest worden. Maar alsnu verscheen de Graaf in persoon. Met zijnen Raadsheer
λμαμα en zijnen Kanselier wiauda, die voor hem het woord voerde, verscheen hij ten
gehoore ter vergadering der Slaten-Generaal. De uitspraak van den Februarïj,
dus sprak de Kanselier, kon zijne Genade niet goedkeuren, al ware 'talleen omdat zij
zoo gebiedend gesteld was, dat daarmede zijn gezag volstrekt werd miskend, hetgeen de
Staten herhaaldelijk verklaard hadden niet te willen doen. De stroopers uit LingenVan
hij met zijn eigen volk wel beteugelen; kwamen er Nederlandsche of Embdensche sol-
daten , zoo zou het kwaad slechts verergeren, en de landlieden, aan nieuwe gasten ten
prooi, gansch onvermogend worden om de verlangde belastingen te betalen. Tot ge-
ruststelling van de Staten voegde hij er bij, dat de gedachte verre van hem was, om
zijn recht te handhaven door eenige vreemde middelen, strekkende tot zijn eigen ver-
derf en tot nadeel van dezen Staat. — De Graaf wilde zeggen, dat hij de krijgsmacht
van TiLLY niet wilde inhalen. — Alhier waren de Staten-Generaal met de tegenwoordig-
heid van den Graaf verlegen, en daar de conferentie met hem niet vlotte, zoo vaar-
digde men weldra eene boodschap af naar de Gedeputeerden te Embden, dat zij lot
nadere inlichting een of twee uit hun midden herwaarts zouden zenden. Middelerwijl
hadden er over de Oost-Friesche zaken conferenties plaats, waaraan de Prins, de Raad
van State en eenige Gedeputeerden der aanzienlijkste Hollandsche Steden deel namen met
de strekking om der Staten invloed en macht in het Landschap te verzekeren. Toen de
Gedeputeerden te Emhden ten antwoord gegeven hadden, dat zij vooreerst niet konden
komen, werden de onderhandehngen met den Graaf hervat, doch met zoo weinig vrucht
dal de Graaf ongeduldig begon te worden. Inlusschen gingen de Stalen tot daden
over, en deden een drietal Compagniën in Emhden binnenrukken, waarna hel licht
viel de ons gunstig gezinde Magistraat, zonder haar aan eene herkiezing bloot te stellen,
in het bewind te handhaven. Nu achtle de Prins het niet eens noodig den Graaf eenig
l)esluit op de met hem gehouden conferenties te doen geworden. Veeleer moest meji, ^
dit was het advies van zijne Excellentie, Gedeputeerden van de Stenden van Oost-Friesland
en van de stad Emhden laten overkomen, om de voorwaarden der bezetting van hun
Land te regelen, en vérder de nog hangende geschillen af te doen. Dit werd den
Graaf, ler vergadering verschenen, medegedeeld, met uilnoodiging dat hij zoolang hier
wilde blijven, tol die Gedeputeerden hier gekomen zouden zijn. Hoezeer de Graaf de
Uilnoodiging afsloeg, op grond dal bij het naderen van tilly's volk zijne tegenwoordigheid
in zijn Graafschap vereischt werd, en hij Ie kennen gaf, dal hem zulk een bescheid
bevreemdde, daar men de zaak met hem had kunnen afdoen en hij niet beter wist, of
^e geschillen met zijne Stenden waren reeds bijgelegd, zoo ontveinsde hij toch zijn on-
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
lfi25— genoegen; maar bij den Prins beklaagde hij zich rondborslig, dal hij hier zoo minach-
lend bejegend en vruchlelooos opgehouden was: hij verdiende, verklaarde hi], de
verdenking niet, alsof hij lot de andere partij overhelde. De Staten niettemin den
schyn niet schroomende alsof zij den Graaf in zijn eigen Land niet vertrouwden, besloten
hem het verzoek te herhalen van in persoon alhier de komst zijner Stenden, die legen
9 Februarij herwaarts geroepen Averden, af te wachten. Daar hij genoegzaam aan de
genade van Hun Hoog Mögenden overgeleverd was, liet de Graaf zich overhalen. Wel-
licht hoopte hij nog, dat hij zelf de zaak met de Stalen wel ten einde zou kunnen
brengen; bovendien men kon niet weten, wat de gebeurlenissen in den Nedersaksischen
Kreis verder zouden opleveren, en in allen gevalle er konden geene Stenden van Oost-
Friesland wettiglijk herwaarts komen, zonder dat er door den Landheer een Landdag
was uilgeschreven
Voornem^us Dus bleek het mede uit hunne maatregelen in Oost-Friesland, dat de Staten gezind
eche'^'^Lpgerhool waren den oorlog vol te houden. Toonde spinola zich thans niet bedrijvig, dan zouden
^ de Vereenigde Provinciën den Koning van Denemarken licht met nog meer troepen,
dan reeds door de toezending van de vier Engelsche regimenten geschied was, tegen
tilly kunnen versterken Werkelyk dwong hy ons dan ook, door geruchten van be-
wegingen en enkele aanslagen, onze macht op de grenzen bijeen te houden. In de
gegeven omstandigheden was het bij voortduring raadzaam tilly niet te tergen, en zoo
mogelyk op een voet van onzydigheid met hem en zijne bondgenooten te blijven. Toen
derhalve Nederlandsche ruiters het stadje Schöppingen ^ tegen het begin van de maand
Julij (1626) geplunderd en aldaar meer dan vijftig menschen hadden doodgeslagen, en
niet alleen de Keurvorst van Keulen, maar ook tillt deswegens voldoening gevorderd
en op betere handhaving der onzijdigheid aangedrongen hadden, besloten de Stalen dat
feil te wraken en kastijding der schuldigen te beloven, die echter niet zoo spoedig werd
toegepast, als de Aartsbisschop wel wenschte
De beweging in Augustus (1626) door den Graaf iiendriic van den berg ónderno-
men, zoo het schijnt om, zoo mogelijk, 's Prinsen aanslag tegen Vlaanderen te keer te
gaan, leidde tot niets. Toen die aanslag mislukt was, trok de Graaf van den berg, na
Grol van versehe troepen en mondbehoeften voorzien te hebben, den Rijn weder over
Hadden de Staten gaarne gezien, dat het leger na 's Prinsen terugkomst van Bergen op
1 Resol. Slal.-Gen. 8, 22, 23 Julij; 3, 6, 9, 15, 19, 21, 27, 28 Aug.; 1, 17, 18 Sept.;
1, 5, 28 Oct.; 5, 6, 17, 25, 29 Nov.; 13, 17 Dec. 1626. 1, 5, 12, 13, 14, 15, 16, 17.
19, 26, 28, 30 Jan. 1627. Jlcsol Holl 23, 24 Julij; 30 Nov.; 1 Dec. 1626.
2 Resol Stat.-Gen. 14 Nov. 1626. ^ Noord-westelijk van Munster.
4 Resol. Stat.-Gen.Q, 11, 28 Julij; 28Dec. 1626. ^ Resol Slat.-Gen. 29, 31 Aug. 2Sept. 1626.
-ocr page 191-DES VADERLANDS. 181>
Zoom dadelijk op nieuw ecne vijandelyke vesting had aangerand, de versterking, die 1625—
1627
Grol alsnu bekomen had, en het gevaar dat men zich 's vyands leger op den hals zou
halen, maakten het onraadzaam deze plaats te bestoken. Het denkbeeld om op Lingeii
aan Ie trekken, werd door de Legez-hoofden mede verworpen, wellicht uit vrees van met
tilly in aanraking te komen i. Hoe zeer men dit wilde vermijden, bleek, schijnt het,
ook hier uit, dat men Koning ghristiaan de Engelsche regimenten niet volgens zijn
verzoek over land, maar over zee verkoos toe te zenden
Een eerste bewijs, hoe ons de vijand op onze grenzen, na de nederlaag van onzen
bondgenoot te Lutter, werk zocht te verschaffen, kan men zien in den aanval, dien
hij omstreeks het begin der maand October tegen het veldleger waagde, hetwelk de
Prins sedert den September (1626) te Vinnen betrokken had op den linkeroever
van den Rijn even boven Rees. Aan het besluit om zijn leger zoo ver zuidwaarts ge-
legene kwartieren te laten betrekken, schijnt de bedoeling niet vreemd geweest te zijn
om van naderbij het oog te houden op hetgeen de vijand kon aanvangen ten einde de
invordering der contributien door Brandenburgsch-Nederlandsche troepen ^ in de Palts-
Neuburgsche landschappen te keer te gaan. Hoe het zij, de Graaf van den berg zorgde
bij de hand te zijn, en kwam na te Wezel mede den Rijn overgetrokken te zijn,
zich te Issum legeren, tusschen Rijnberk en Gelder, waardoor hij tevens den arbeid be-
schermde aan een-kanaal, dat van Rijnberk naar de Maas bij Venloo gegraven werd
Den October dan deed de vijand bij het aanbreken van den dag met 70 compagniën juval van de
paardevolk, löOO man voetvolk en een zestal veldstukken eenen inval in onze leger-
l)Iaats. Hij maakte gebruik van eene doorwaadbare plaats in zeker riviertje, waar, g^^f
gevolge van een misverstand van den Commissaris-Generaal der Cavallerie, den Graaf van
STiRUM, geen genoegzaam sterke wachtpost geplaatst was. Zoo overrompeld, verloren de ,
onzen verscheidene manschappen aan dooden en gevangenen, onder welke laatsten de
Graaf van stirüm zelve zich bevond, benevens den Ridmeester smeltsing en den Heer i
VON poDLiTz, die weldra overleed aan de bekomen wonde. Toen het Nederlandsche leger |
op de been kwam, was zulks genoeg om den Graaf van den berg tot den aftocht te j
doen besluiten, daar hij anders bij den engen overtocht over dat riviertje, zeer in het
Daauw zou geraakt zijn. Zonder van dit voordeel gebruik te maken, lieten de onzen
' Resol. StaL-Gen. 2 Sept. 1626. Resol Holl, 23,24 Sept. 1626. aitsema, I hl. 555.
- Resol StaL-Gen. 12 Jan. 1627.
^ Tot welk een wraak de strooptocliten dier soldaten iu liet Bergsland soms aanleiding gegeven
hadden, kan men zien bij aitsema, I bl. 457.
^ Ia de Mém. de Fréd. Henri wordt dit kanaal Fossa Marmna, elders Eugeniaansche Gracht
H'^noemd naar de Infante isabella claua eugesia.
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
hem mei den buit van geroofd goed, vier standaards en 6 of 700 paarden ongemoeid
aftrekken
Kort na dit treffen was men op grond dat er in dit saizoen niets van belang meer
scheen te zullen voorvallen, op hel opbreken van het leger bedacht, en voor het eind
der maand werd het volk weder in de garnizoenen gelegd Maar nog zou men voor
het einde van dit jaar (1626) een nieuw bewijs van 's vijands bedrijvigheid bekomen.
Eerst werd een aanval op de Klundcrt verwacht maar een paar dagen later had Sluis
een ernstig gevaar af te weren. De aanval werd gericht op het fort het Pas ^ aan gene
zijde van het Zwin gelegen. Was dit genomen, zoo meende men, zou Sluis het niet
kunnen houden. Maar de goeverneur dezer vesting, hautain, was op zijne hoede en
zond het fort uit de slad versterking toe, zoodat de vijand na een tweewerf herhaalden
aanval de wijk moest nemen. De ijverige hautain overleed spoedig daarna, zoo het
schynt, ten gevolge eener bij deze gelegenheid gevatte koude
Doch SPINOLA had meer in den zin dan losse aanvallen, slechts bestemd om onze
krijgsmacht bezig te houden. De Republiek der Vereenigde Provinciën had nu lang
genoeg bestaan, om alle volken te leeren, dat ondernemingsgeest op het gebied van
handel en zeevaart een bron van kracht en vermogen verstrekt, berekend om den oor-
log zonder uitputting vol te houden. De Keurvorst van Brandenburg begreep dit reeds
in 1615 en gaarne zou hij Koningsberg tot een tweede Amsterdam hebben willen
verheffen; maar hij had te veel te doen om ten spijt van benïjders en belagers het ge-
zag van zijn Huis over zijne ten deele onwillige onderdanen te handhaven, dan dat zulk een
denkbeeld eenigermate verwezenlijkt kon worden. Weldra zou zelfs een wallenstein,
bedacht om zich eeiie vermogende Souvereiniteit in het Mecklenburg sehe te stichJen,
zeer goed inzien, dat hij daartoe met aansluiting aan de Nederlandsche Republiek den
zeehandel in dat oord bevorderen moesl. Jammer maar, dat de handel zich niet op
begeerte noch in het belang van een Vorst laat opwekken. — In spinola nu kon de geest
van zijne vaderstad, den Italiaanschen handelstaat Ce/ma, niet in die male verdoofd zijn,
dat ook hij de wenschelijkheid en de noodzakelijkheid niet zou begrepen hebben om
den handel en de zeevaart in de Spaansche Nederlanden op Ie beuren. Hij had dezelfde
elementen onder de hand, die aan de Noordelijke Nederlanden hunne onuitputtelijke
kracht verzekerden. Zouden Antwerpen en Brugge het den Noord-Nederlandschen koop-
Spinola wil
de zuidelijke Ne-
derlandcu door
bevordering van
den handel en
door uitbreiding
vau de macht ter
zee met de Noor-
delijke Provin-
ciën doen wed-
ijveren.
'Aitsema, I, bl. 542, 543. v. d. Capellen, I, i.1. 414, 415. Mém. de Fréd. Jlenri, f-
38—41. Resol. Stat.-Gen. 6 Oct. 1626.
2 ResoL Slat.-Gcn. 12, 28 Oct. 1626. v. d. Capellen, 1, bl. 416.
3 Resol Stal.-Gen, 31 Oct. 1626. Resol Stat.-Gen. 2, 3, 18 Nov. 1626. aitsema, I bl. 583.
5 Zie hiervoor, III. D. II St. bl. 571. ι
1025—
1027.
Aauval op Shds.
DES VADERLANDS.
sleden niet meer kunnen afwinnen? Was geen gelegcp haven? Had de Koning
dan geene overzeesclie Koloniën meer? Stroomde de Ryn niet dicht genoeg hy de Oos-
telijke grenzen van het gehoorzaam gebleven Overkwartier van Gelderland! — Zulke
denkbeelden bezielden hem en regelden in dezen tijd zijne handelingen. Evenwel zij
zouden verijdeld worden. In het Noorden bloeide de handel en deinsde de koopman voor
de sloutsle en koslbaarsle ondernemingen niet terug, omdat hij voor zich zeiven werkte
en de zaken van slaat en oorlog in zijn bedwang wist te hebben en te houden. In de
zuidelijke Nederlanden zou de koopman vooral hebben moeten arbeiden in het belang eener
dynastie, voorstandster eener niet bepaaldelijk nationale zaak. Dus bleef de geest traag
en de pogingen eener Regering, die de gevolgen wilde zonder de oorzaak plaats te geven,
bleven vruchleloos. Bij de praklyk der tirannij de vruchten der vrijheid in te oogsten
is dan ook niemand gegeven. De Republiek der Vereenigde Provinciën, de voorgangster
in handel en nijverheid, te haten en te willen vernietigen, en dan zelf een vruchtbare
nijverheid en een bloeijenden handel te stichten, dat ging niet aan. Niettemin men
vleide zich met zulk eene uilkomst, en dit was noodig, en voor de aanvoerders, die
anders zeiven den moed zouden hebben moeten verliezen, en voor hen, die de middelen
opbrachten en zich toch eenmaal vergoeding voor hunne opofferingen dienden te beloven.
De Gceslelijkheid in Spanje en in de zuidelijke Nederlanden stond den schat der kerken
en kloosters niet af ^ zonder hoop op teruggave, en de nog niet uitgeputte burgerstand
)n de Vlaamsche en Brabanlsche sleden zou geen geld over gehad hebben voor de
oorlog, zoo zij niet geschenen had het uilzicht te openen om den Hollander en den
Zeeuw den voet Ie lichlen op het gebied zelve hunner kracht. ^
Zoo zien wij dan den Koning van Spanje, niet zonder overleg met het Hof van ^ru^ie/,
UI verband niet den voorlgang der keizerlijke wapenen op het gebied van de Duitsche
Hanse ^ cn weldra van Denemarken zelve, in dezen tijd eene zoogenaamde Admira-
lileil of Compagnie van Koophandel oprichten die uit het Noorden en de Oostzee op
Spanje handelen en dus de bron van de eerste welvaart der Noord-Nederlanders stoppen
en mellerlijd den loevoer van graan en hout herwaarts bemoeijelijken zou. Tegelijkertijd
' Zie v. d. capellen, I, bl. 119.
De Vencliaansche Ambassadeur, ter {jelukwensching met de inneming van Oldenzaal ter
verijadering der Slaten-Generaal verschenen, narn de gelegenheid Avaar lot de medcdeeling, dat
de Keizer het cr op toelegde om de steden aan de Oostzee te vermeesteren ten einde daardoor
flen handel van onze llepubliek te ihuiken. Hij voegde er de aanmerking bij, dat de llertog
van Beijercn het leger niet zoo ver op de grenzen verwijderd wenschte te zien {Resol. Stat.-Gen,
7 Aug., 1626). Dit laatste verried het verschil van bedoelingen, dat er tusscheii den llertog en
den Keizer bestond (zie hiervoor, bl.'184).
195
1625-
1627.
25
lil Deel. 4 Stuk.
-ocr page 194-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
werd (wij zagen het reeds een kanaal gegraven, dat den Rijn met de Maas bij
Venloo verbinden, en onder medewerking van den bedrijvigen Hei^tog van Palts
JSeuburg, die zich den post van President van den Krijgsraad nevens dé Infante te
Brussel had weten te verwerven de Rijnvaart langs onze rivieren afsnijden zou.
Zoo zouden ook de vreemde en overzeesche waren uit Duitschland kunnen loevloeijen,
wier aanvoer te land, terwijl de blokkade der kust den toevoer over zee belette, de
Noordelijke Provinciën verrijkte. Reeds verbood de Koning dezen toevoer in den zomer
van 1623 doch daar al die nieuwe kanalen nog niets opleverden, zoo baarde dat
verbod slechts ongelegenheid, en een jaar later trachtte men zich van weerszijden te
verstaan om de licenten weder te openen, dat is, den handel, behoudens betaling van
de rechten van uitvoer, loe te staan. Alleen de Provincie Holland was ook in dit op-
zicht voor gestrengheid, en verlangde handhaving van het plakaat, hetwelk van onze
zijde verbod met verbod beantwoordde
Maar vooral begreep de vijand zijne scheepsmacht te moeten versterken, ten einde de
onze te verdelgen en daardoor aan onzen handel en visscherij het wapen te benemen,
zonder hetwelk zij in tijd van oorlog of onveiligheid niet bestaan konden. De Infante
bevorderde in den zomer van 1623 door hare persoonlyke tegenwoordigheid te Z^iww/ierA'C«
niet alleen het aanleggen van een paar forten, waaronder één bestemd om het zooge-
naamde Schcurfjc, dat is den havenmond dier stad, te bestrijken; maar ook het bouwen
van een twaalftal oorlogschepen, die men de Twaalf Apostelen doopte ^ ^ daar hunne
dienst, door de verdelging der kettersche scheepsmacht, tot uitbreiding des geloofs zou
strekken. Doch bepaaldelijk in den zomer van 1626 hoorde men van krijgstoerustingen
der Spanjaarden te water. In de eerste dagen van Julij heette het, άΐΐΧ\.α los Passages,
in Discaye^ in aller ijl veertig wachtschepen gebouwd werden, en dat de vyand gereed
was om uit Ostende met zeven en uit Duinkerken met negen groote Koningschepen en
een groot getal bodems, door bijzondere ondernemers ter kaapvaart uitgerust, in zee te
loopen. Voor het einde der maand vernam men reeds en later hoorde men nogmaals,
hoe verscheiden visschersbuizcn genomen, in den grond geboord of in brand gestoken,
en de opvarenden over boord geworpen w^aren. Men had geen gereeder middel daartegen
bij de hand dan de schepen, toegerust om zich bij de nieuwe Engelsche vloot te voegen.
Zoolang deze nog niet zeilvaardig was kon men ons contingent ter verdediging tegen
' Zie liicrvoor, bladz. 191.
2 Zie brief van lakgerak, v. d. 2 Maart, 1625, in het bovenaangehaalde Register der Brieven
enz. op het Rijksarchief. ^ Aitsema , I, hl. 520—522.
4 liesol Stai.-Gen. 15 Oct.; 6 Nov.; 3 Dec., 1620. ^ Aitsema, I, 520.
® Zie liicrvoor, bl. 158.
1025-·
1627.
DES VADERLANDS. 19)5
dat geweld gebruiken. In vereeniging met de bodems, door de Admiraliteiten alsnog 1625—
lot veiling van de zee te leveren, hoopte men aldus )> met Gods hulp de kwade desseins
van den vijand te keren," door hem zelfs het uitloopen uit Duinkerken te beletten.
Dus werd, na overleg met den Prins, aan den Admiraal reael de last opgedragen om Voorzorg der
zich met de bewuste schepen op de Vlaamsche kust te begeven en daar de berichten onvwwaaTde^^^
af te wachten, die uit Engeland komen zouden om den tijd te bepalen, waarop de vTrTons es'
aankomst van zijn eskader aldaar werd te gemoet gezien i. Het was nog onzeker, niet kader met de Eu-
gelsche sclieeps-
alleen wanneer, maar ook waartoe die tweede Engelsche vloot zou gebruikt worden. Bij macht,
de uitbreiding der Spaansche zeemacht scheen de Koning van Groot-Britannië te beginnen
te vreezen voor de veiligheid van zijne eigene landen, en verlangde zijne Majesteit dat
ons contingent tot die vloot ook ter bewaking der Engelsche kust zou mogen dienen
Dit kon natuurlijk niet in de bedoeling der^Staten liggen. Gezamenlijk met Engeland
cenen krijgstocht tot een bepaald doel te ondernemen, was iets waartoe men zich niet
onwillens verslond; maar onze schepen, als waren zg een deel der Engelsche scheeps-
macht, in onze zee te laten gebruiken, en bovendien (want ook dit verlangde klarel I)
op Engelsche schepen Nederlandsche officieren te laten dienen, ziedaar eene zaak, waarbij
onze zelfstandigheid kon schijnen schade te lijden. Dus bedacht men hier een ander
doel voor de zamenwerking der vloten. De uitkomst van den aanval op de Spaansche
kust in het vorige jaar was niet van dien aard, dat zij tot eene herhaling uitlokte, en
elders iels in de Middellandsche zee uit te voeren was ongeraden. De Hertog van «Sayo^ß
zou Genua gaarne door onze vloot geknakt gezien hebben maar wat zouden wij er
ons toe leenen om eene stad aan te randen, die op vrijheid aanspraak maakte, en in
liet gevaar, dat haar dreigde, eene aanleiding gevonden had om te kennen te geven,
dal zij met ons op een voet van onzijdigheid wilde blijven ΟοκταιιεηΓ, vroeger
Gczanl Ie 'sJIage, noemde den tocht tegen Genua, die het eerste voorwendsel geweest
' Resol. Slat,~Gen. 4 Junijj 2, 4, 6, 8, 21, 25, 30 Julijj 24 Sept.j 1626. Hesol Holl, 4,
fi JuUj, 1626. Vas der capellen, I, bl. 406. In April (1626) had meu de behoefte ingezien
aan jneer gezags bij den bevelhebber van de zeemacht op de Vlaamsche kust, en deswegens
>iarisus iiollaer, êcu cenvoudig zeeman, in de betrekking van Commandeur aldaar, door den
Heer VAX Donp, eenen man van geboorte, doen vervangen. Resol. Stat.~Gen. 27, 28 April, 1626.
bchtcr had de Kapitein quast , mede gemeenlijk Commandeur genoemd, het -voornaam beleid in
iianden. Tegen liet eind van September (1626) werd zelfs de Admiraal vAN der leck uit het
Icn«r geroepen om met twee of drie Raden ter Admiraliteit zich ter vloot op de Vlaamsche kust
hegeven {Resol StaL-Gen. 25 Sept.; 3 Oct. 1626).
' -^^io^· StaL-Gen. 14 Julij; 19 Sept., 1626.
^ Xie Verbaal van Sommehdijks Gezantsch. in Frankrijk ten jare 1625 en 1626.
* ResoL StaL~Gen. 4 Dec. 1625.
25*
-ocr page 196-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1C25— was om hautains vloot op de Fransche kust te krijgen, ronduit eene dwaasheid i. Ook
was Genua in goeden staat van tegenweer^ In het voorjaar van 1626 had zy meer dan
12,000 man in hare voorsleden, en OYer de 65 galeijen in hare havens Derhalve
opperde men de vraäg of het niet geraden zou zijn, dat de vereenigde scheepsmacht
zich ten doel slé^e de Spaansche West-Indische vloot op te vangen, en op advies van
den Prins liet men dit der Engelsche Regering voorstellen In allen gevalle werd
besloten, dat reael zich slechts tot eene onderneming, die van de Spaansche kust zou
uitgaan, en slechts zoolang als zulk eene onderneming zou duren, met de Engelschen
vereenigen zou: wanneer de Britsche vloot niet zoo spoedig als de zijne gereed was,
zou hy ze op die kust gaan afwachten, waarbij hy tevens een waakzaam oog kon houden
op de versterking, die den vijand op onze grenzen uit Spanje werd toegevoerd Het
door de onzen geopperde denkbeeld om der Spaansche zilvervloot lagen te leggen,
bleef den Spanjaarden niet verborgen, en het was almede
om dit te beletten, dat
SPINOLA het besluit nam om ons op onze eigen kust werk te verschaffen. Tegen het
midden van Oclober (1626) werd men hier bericht, dat hij geld in overvloed naar
Duinkerken gezonden had, waar al wat het land aan schepen leveren kon, verzameld
werd. Na aankomst van de |iit Spanje verwachte versterking zou, in vereeniging met
eene genoegzame landmacht, een aanslag tegen Walcheren of Cadsand gedaan worden,
en, als om te toonen dat bet ook te doen was om ons verkeer met de Hansesteden te
belemmeren, heette, het, dat die scheepsmacht voorts naar de Elbe koers zou richten.
Dat alle kracht werd ingespannen om zulke plannen te voorkomen ®, laat zich denken,
en daar de Admiraal van dür leck klaagde, dat er bij voortduring niet genoeg schepen
bij de hand ^waren om tegen den vijand eer te behalen, zou reael , die nog altijd niet
tot zijnd "bestemming in de Spaansche zee was uitgeloopen, zich alsnog eenige dagen
lang ter zyner beschikking stellen |
• Evenwel voor het einde van het jaar (1626) was reael naar de Engelsche k|ist ge-
stevend. Maar men liet hem niet lang aldaar. R.eeds voor het eind van Januari] i(1627)
verzocht de Admiraliteit van Amsterdam, dat hem gelast mocht worden weder vóór
Duinkerken te komen, en weldra werd hem op advies van d,en Prins geschreven, dat
!ί,·.
1 Zie liet zooeven aangehaalde Gezantscliapsverbaal.
: /
2 Zie een brief van langerak van den 21 Junij, 1625, in het Register van brieven enz.
3 Resol Stat.-Gen. 16 Julij, 1626.
Resol. Stat.-Gen. 15 Aug.; 4, 19 Sept.j 17 Oct.; 14 Wov.j 14 Dec., 1626.
5 Er was sprake van het stoppen van liet Scheurtje of havendiep van Duinkerken doormiddel
van gezonken schepen {Rcsol. Stat.-Gen. 16 Nov.j 2 Dec. ,1626).
« ResoL Stat.-Gen. 14, 31 Oct.; 3, 7, 9, 16, 19, 25 Nov.; 23 Dec., 1620.
-ocr page 197-DES VADERLANDS. 181>
bii met ziïn eskader eenen loclit zou doen naar de kust van Spanje, waar dcEngelsche 1020—
1027
vloot hem zou kunnen vinden: slechts de schepen, die daartoe ongeschikt waren, zou
hij herwaarts of op de Vläamsche kust hebben te zenden i.
Zoo zorgde men, dat een smaldeel, aanvankelijk bestemd om met de Engelsche vloot
zamen te werken, zich builen alle gemeenschap hield met hetgeen de Engelschen mochten
ondernemen. Er was reden toe. De oorlog van Engeland tegen Spanje was niet ernstig Redeneu, die
gemeend. Thans achtte bugkingham den tijd gekomen, om door de ondermijning ^'an Jß^^^ge^"
het gezag van richelieu Frankrijks macht te breken. Daartoe moesten de Hugenoten
Aveder tol verzet tegen hunne Regering worden aangespoord. Hiermede vreesde de En-
gelsche Hertog niet de Katholieke Spanjaarden te vervreemden: integendeel, hij vleide
zich, dat Spanje zich zou laten vinden tot verdrag met het Calvinisme, door Engeland
aangevoerd en tevens bedwongen. De eigenlijke vijand van Spanje en van de Engelsche
staatkunde was eensdeels de richting van richelieu, die door de werking van een be-
ginsel, ergerlijk voor Spanje en uucKiNGnAM , άάπ Frankrijk veerkrachj. beloofde, ander-
deels de geest van burgervrijheid, die Holland bezielde,
In dezen stand van zak^n was het Ie wachten, dat de Engelsche Regering zou trach-
ten ons zonder eigen wil mede te slepen tot al wat zij in den zin had. Daartoe moest
de Conlraremonstranlsche richting hier te lande worden aangekweekt, en de stoute geest
(Ier kooplieden gefnuikt, bepaaldelijk de kracht der Oost-Indische Compagnie gebroken
M ordcn. De Fransche Regering daarentegen moest meer dan ooit .beseffen, dat zij het
Itondgenoolschap der Republiek volstreklelijk behoefde en alles in de hand werken wat.
(Icn band van vereeniging, die ons met Engeland verbond, los kon maken.
Reeds bij gelegenheid dat sommelsdijk in April, 1626, van den Kardinaal afscheid Poging om deu
nam, had deze gezegd, dat Hun Hoog Mögenden geenen vreemdeling in cenig Rcgerings-^"J^jgJ^'^
collcgie behoorden te dulden, ten ware zii ffeliik recht aan eenen onderdaan van den
° ' .j ö j 111 iien Raad vau
Koning van Frankrijk geneigd waren toe te slaan. Dit zag op het reclit van zitting in State te onttie-
dcn Raad van Slate, hetwelk den Engelschen Ambassadeur tot nog toe niet rechtstreeks
opgezegd was. Wel had men in het najaar van 1616 aanmerking beginnen te maken
op de tegenwoordigheid van den Gezffnt by bepaalde beraadslagingen van dat Collegie
docli sedert oldenbarnevelts val had men Engeland te zeer ontzien om die kiesche
zaak aan te roeren. Maar kort vóór die aanmaning van den Kardinaal, toen de Am-
bassadeur CARLETOK den Haag verlaten had en zyn neef alhier slechts den titel van
Agent voerde, had de Provincie llollmd in de Slaten-Generaal de vraag aanhangig ge-
maakt, m hoeverre hel bewuste recht den Engelschen "Ambassadeur nog altijd toekwam.
De Commissie, aan welke dit onderzoek werd toevertrouwd, verklaarde, dat aangezien
de tracialen, waarbij dat recht was verleend, met het Bestand ten einde geloopen waren,
' Ucsol Slat.-Gen. 5, 22 Jan.; 4 Febr. 1027. 2 Zie hiervoor, D. III, St. II. bl. 631 en632.
-ocr page 198-α
en het sedert niet hersteld was, het recht van zitting, aan carletow toegestaan, sedert
den afloop van het Bestand als eene beleefdheid en niet als eene verplichting moest
beschouwd worden. Op dpzen grond werd dan ook door de Staten-Generaal besloten het
recht voortaan als afgeschaft te beschouwen. Dit besluit, door joagiiimi aan het En-
gelsche Hof kenbaar gemaakt, verwekte het hooggaand misnoegen van den Koning:
Carleton, heelte het, was niet voor goed teruggeroepen; hij zou wederkomen, en van
nieuvvs op zitting in den Raad van State aanspraak maken. Hierdoor werden de Staten
van Holland eenigermate in hun voornemen geschokt; doch de meerderheid bleef gezind
het eenmaal genomen besluit gestand te doen: slechts zou men den Ambassadeur bij
zijne wederkomst de zaak als nog niet ten eenemale uitgemaakt doen voorkomen
Doch niet alleen door aanspraak te maken op dat recht, maar door het plegen van
feitelykheden toonden de Engelschen, dat zij ons volk als verplicht beschouwden om
Gewelddadig- hunne leiding in oorlog en vrede te volgen. Sedert de maand September van het jaar
scheTte^LOMen rezen er klachten van onze kooplieden, dat huane schepen in Engeland werden
handel. aangehaald, en wanneer zij bij uitspraak van den Rechter der Admiraliteit werden vrij-
gelaten , dan waren de goederen verkocht en de gelden, die zij opgebracht hadden, onder
den naam van koninklijke subsidiën, aan den Koning geleverd Men dacht er over,
om deze gewelddadigheden met maatregelen van wedervergelding te beantwoorden, doch
koos de partij om eerst te beproeven, wat de zending van een geschikt onde^andelaar
Jakob cats als hier kon uitwerken ß. Holland belastte den Dortschen Pensionaris, jagob cats , met
deze taak. Als Hollandsch ambtenaar verdiende hij genoegzaam het vertrouwen dezer
Provincie, en als Zeeuw en Contraremonstrant kon hg in Engeland niet anders dan aan-
genaam zijn. De stad Dordrecht maakte zwarigheid haren beambte af te staan tot eene
zending met geen hooger titel dan van commissaris; maar eindelijk week zij voor
den ernstigen aandrang der Stalen van Holland, die beloofden dat de afwezigheid van
den Staatsman slechts een drietal maanden zou duren; ^ en vergunden, dat hij den titel
van Gedeputeerde nevens den gewonen Ambassadeur zou voeren
Vóór zijn vertrek viel er met cats veel te bespreken. Aan het verbod van den handel
met Spanje werd door de Engelschen minder streng de hand gehouden, zonder dat zij
1 Resol. Stat.~Gen. 20, 26 Maart, 1626. Resol Holl. 19 Maartj 13 Junij, 1626. Van om
capellen I, bl. 401, 402. Volgens dezen schrijver zou JOACunnde zaak een tijd lang verborgen
gehouden hebben, en cauleton, buckingham en conway, er eindelijk van onderricht, verklaard
hebben, dat zij het den Koning niet durfden te kennen geven.
2 Resol. Stat.-Gen. 12 Sept. 1626.
3 Resol. Slat.~Gen. 30 Sept,; 26 Nov. 1626. Resol. JIoU. 25 Nov. 1626.
'' Resk Stat.-Gen. 13 Deo. 1626. Resol. Holl. 2, 7, 12. 18 Dec. 1626.
1025—
1627.
■f
Afgevaardigde
naar Engeland
benoemd,
"Τ"
198
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
DES VADERLANDS. 181>
daarbij aan onze koopvaarders eenige meerdere bate gunden, terwijl zij ons toch van den 1625 —
anderen kant geneigdheid lot verdrag met Spanje toedichtten om hunne eigene slapheid
tegenover dit Rijk te vergoelyken i. De vijandelijkheden tusschen Frankrijk en Engeland
namen toe, en daarbij ontzag men onze onzijdigheid geenszins. In de maand Januarij (1627)
wilde een Engelsch oorlogschip een Fransch schip nemen voor de stad den Briel: de Magi-
straat der stad moest zich met de zaak bemoeijen om deze inbreuk op het soevereine
recht van onzen Staat te verhinderen Daarbij werd de zaak van Amhoina weder
levendig. Bij zijn vertrek had buckingham in het midden van de maand December
(1625) acte verleend, dat hare verdere behandeling anderhalf jaar zou worden uitge-
steld 3; tegen het midden van Junij 1627 zou zij dus hervat moeten worden, wanneer
men rekende, dat al de rechters in het geding herwaarts over zouden gekomen zijn ,
Maar de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie waren er op bedacht den Goeverneur-
Generaal koen weder naar de Indiën te zenden, en dat ofschoon de Engelschen in de .
rechtspleging tegen het verraad te Amboina slechts de uitvoering zagen van de voort-
varende beginselen van dien man. Dus was aan joaghimi in Maart 1626 last gegeven
de gemoederen in Engeland deswegens behendiglijk te polsen. Weldra was er een brief
van den Koning gekomen, waarbij hij verzocht, dat men zooveel ontzag voor zijne eer
zou toonen, dat men koen niet naar de Oost-Indiën terugzond. De Staten van Holland
besloten, dat men hierop in beleefde bewoordingen de verzekering geven zou, dat koen
nog niet zou vertrekken, maar wilden niet, dat de Staat zich verbond om hem nimmer
Ie laten gaan. De Stalen-Generaal antwoordden eenigzins minder oprecht: dat zy zich
verwonderden over de meening, alsof men den ouden Goeverneur-Generaal zijn post
weder zou laten aanvaarden: zulke berichten waren van personen afkomstig, wien de
vriendschap tusschen de beide landen niet lief was Op al deze punten moest bij de
instructie, aan cats te geven, worden gelet. Ook moest Frankrijk ingelicht worden
omtrent de bedoeling der zending van den buitengewonen Gedeputeerde naar Enge-
land. Bij de rol van bemiddelaars, die wij onze gewone Gezanten te Parijs en ic Lon-
den tusschen de beide Mogendheden wenschten Ie laten vervullen, mocht hel den
schijn niet hebben, of Engeland het voorwerp was eener grootere vertrouwelijkheid van
onze zijde 6. Zoo liep het dan tot omstreeks het midden van Maart (1627} voordat zijne aauliomst
GATs te Londen was aangekomen. Uit de vertrouwelijke gesprekken, daar gevoerd, en J^jn^'^^Srnrai
den aard der gewelddadigheden, die men zich legen onzen handel veroorloofde, was het
nesoL Stal.-Gen, 4,9, Sept. 1626. 8 Febr. 1027. 2 Resol StaL-Gen. 15 Jan. 1627.
riesol. SlaL-Gcn, 13 Febr. 1626. « Resol. Stat.~Gen. 3, 23 Dcc. 1626. 8 Jan. 1627.
Rcsol SlaL~Gen. 7, 26 Maart; 4 Aprii, 1626. IlesoL IIoU. 25 Maart, 1626.
Resol. SlaL-Gen. 23 Jaa.; 8 Maart, 1627.
1625— duidelijk genoeg, wat de Engelsche bewindslieden Yoor hadden, in een gesprek door
1627
ga.ts met den Grool-Tresorier gehouden, somde deze op wat de Nederlanders niet al
met de Engelschen gemeen hadden: de ligging aan de zee, de godsdienst, de vijand-
schap tegen Spanje, tot de gronden van de taal toe. In een onderhoud met onzen
Afgevaardigde verklaarde ca.rhsle , dat Frankrijk onze tusschenkorast niet zou aannemen,
omdat deze Mogendheid ons niet voor onpartijdig, maar »voor één met EngelancV^ zou
houden Inderdaad, dat verlangden de Engelsche Heren: onze natie wenschlen zij
geheel ter hunner beschikking te hebben. Zy spraken vriendelijke woorden in de ver-
onderstelling dat wij volgzamer dan de Engelschen zeiven zouden zijn. Wilde het Par-
lement in zijnen tegenstand tegen BuciaiiGiiAM geene gelden toestaan, dan moesten de
Nederlandsche kooplieden den Koning offers brengen, en kozen de Staten geen partij
voor Engeland tegen Frankrijk, dan zouden de Nederlanders ondervinden, dat hun
handel, zoo goed als de Fransche, er last bij zou lijden. Dit was de beteekenis van den
maatregel, Tolgens welken Nederlandsche goederen, aangetroffen op Fransche schepen,
die genomen waren, met de Fransche goederen ongescheiden verkocht werden. Om zoo
over Nederland en zijne hulpbronnen te kunnen beschikken, moest de geest, dien men
met OLDENBARNEVELT had willen begraven, gefnuikt blijven. Zoo verklaart zich, dat
GOJVWAY, bij een ambtshalve gebracht bezoek, in last had onzen buitengewonen Gezant
van 's Koningswege te verzoeken, dat aan de Remonstranten geen meerdere vrijheid
mocht worden gegeven dan voordezen: hij voegde er bij, dat Zijne Majesteit onlangs,
vernomen hebbende dat die secte wederom grond scheen te winnen, daarover in zijne
tegenwoordigheid diep gezucht had. Maar vooral ook moest de Oost-Indische Compagnie
ontleerd worden, daden van uitsluitende soevereiniteit in de Oosl te plegen: daar was
de leerschool der stoutheid en de oorsprong der kracht, waarmede wij ons als groole en
Koen vertrekt volmaakt zelfstandige Mogendheid in Europa gedroegen. Hel bleek evenwel niet, dat die
^^^ ^^ch naar Engelands zin te voegen. Juist gedurende
den tijd van cats verblijf in Engeland werd het ruchtbaar, dat koen ons land verlaten
en zich naar de Oost-Indiën begeven had. Wel had hy op de vloot, die derwaarts ging,
de waardigheid van Goev^rneur-Generaal niet ten toongespreid, noch had hij-als zoo-
danig van de Staten-Generaal commissie bekomen, maar de Goeverneur-Generaal pieter
GARPENTiER, al dccd hij zulks wegens het gemis dier commissie van Hun Hoog Mögenden
met eenig voorbehoud, gaf hem niettemin bij zijne komst te ^atoiJia, in September 1627,
op de brieven van de Bewindhebbers der Compagnie, zijne waardigheid over
τ
F
1 Zie deze en andere bijzouderheden in Verbad van den Heer Pens. Cats gaende als extraord.
Ambass. naer den Coninck v. Engel. 1627 (Rijksarch.)
2 p. Λ, LEüPE, in bijdracje tot de Taal-, Land- en Volkenkunde v. Ned. Ind.-N. Volgreeks,
D. II bl. 13 enz.
200
m
fmm
OES VADERLANDS. 201
Het laat zich lichtelijk nagaan, hoe het bericht Tan koens vertrek in Engeland werd 1625—
opo^enomen. Dat was, zeide men len aanhooren van ga.ts, zijne Majesteit verguizen, en
alle vriendschap tusschen de natiën met voelen treden: nu bleek, dat der Staten Klachten des-
schoone woorden slechts dienden om hunne kwade bedoelingen tegen de Engelsche natie zijde.^""
Ie verbloemen, en buckingha.m zeide, dat men noch Zijne Majesteit, noch hem zou wijs
maken, olat koen builen medewerken der Staten vertrokken was, zoo men hem niet
dadelijk, als het ware mgt den strop om den hals terug deed komen en diegenen strafte,
die zich verstout hadden, hem te doen vertrekken. Cats kon niel veel op zulke ver-
wijten antwoorden, daar hij onkundig was van het deel, dat de Staten aan koens vertrek
«eliad mochten hebben. Hij kon niet anders dan voldoening beloven op de zaak van
Amboina, waarin hel oordeel over koen begrepen scheen. Maar, voegde hij er volgens
zijne Instructie bij,' de toegestane 18 maanden waren Ie kort: er was meer tijd noodig
voor de overkomst der rechters, en hen, die achtereenvolgens aankwamen, moest men
'zacht bejegenen; anders stond het Ie vreezen, dat de nog niel aangekomenen, verne-
mende welk eene behandeling hun weervaren zou, Ie vergeefs op zich zouden lalen
wachten. Deze gronden vonden ingang, en zelfs werd men het eens, dat de rechlshan-
(iel tegen de rechters van Amboina in Nederland zou worden aangevangen, slechts met
gedurige kennisneming van den Courtmeesler der Engelsche lakenhandelaars, thans Ie
Belfl gevestigd, en van den facteur,der Engelsche nalie te Amsterdam. In weerwil van
(leze inwilliging bleef de Koning volharden bij zyn protest, verval in de acte, waarbij
li ij zich voorbehouden had, bij gemis van voldoening zichzelven recht te verschaffen.
Maar wat verrichtte cats tot herstel van de aanrandingen, waarover onze scheepvaart Beinoeijinge»
zich te beklagen had? Om eeni^e orde te brengen in den chaos, en afdoening mogelijk ^^
Ie maken, bracht hij de verschillende gevallen, waarbij aan de onzen reden tot klachten
was gegeven, lol zes punten terug, welke lot de vaststelling van even zoovele beginselen
inoeslen leiden, die de uitspraak gemakkelijk konden maken, en levens lol een grondslag
konden strekken van een zoogenaamd reglement van marine ^ waarbij de betrekkingen
ter zee tusschen de beide natiën geregeld zouden worden. Daar de Engelschen er belang
bij hadden om, onder voorwendsel dat het recht onzeker was, voort te gaan onrecht te
plegen en hel gepleegde onrecht onvergoed Ie lalen j zoo werd de behandeling der zaken
in de orde der zes punten, door cats gesteld, niet goed gevonden. Niettemin ging onze
buitengewone Afgevaardigde onverdroten voort om voor de Nederlanders, die in hunne
belangen gekrenkt waren, als pleitbezorger in de bres Ie springen. Maar wal ook de
Rechter der Admiraliteit mocht beloven, en hoe uiterst eervol de Engelsche Commissa-
rissen onze Gezanten mochten behandelen, de knevelarijen gingen haren gang.
Tegen het midden van Junij (1627) was de lijd, die cats zich vergund had gezien,
ten enide, en werd hij huiswaarts ontboden, Dus moesl men dan toch tol eenig eind-
besluit komen. Maar dit liet zich nog altijd wachten. De Grool-tresorier verklaarde
III Deel, 4 Stuk. 26
3?»
202 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ronduit, dat vele van dq. klachten niet konden verholpen worden wegens schaarschheid
van de finantiën. Reeds schenen de Staten-Generaal gehoor te zullen geven aan de
aanzoeken onzer kooplieden en met geweld van oorlogschepen onze zeevaart te willen
beschermen Eindelijk liet zich de Rechter der Admiraliteit vinden tot behandeling
der zaken in de orde der zes punten. Maar grondig geschiedde deze behandeling niet.
Men vergenoegde zich met een kort en algemeen antwoord, waarmede de onzen, het
ongenoegen duchtende, dat hunne vergeefsche bemoeijingen in Holland zouden veroor-
zaken, zich niet tevreden konden stellen. Toch moest ga.ts vertrekken: hij deed het
onder betuiging, dat hij verslag zou geven aan de Stalen, die, zeide hij, geen genoegen
zouden nemen met de uitkomst der onderhandeling. Zoo scheidde cats, in het eind
der maand Julij, met een beklemd hart. Had de Engelsche staatkunde minder vat op
hem gehad, hij zou meer vertrouwen gehad hebben en het niet voor onvermijdelijk
hebben gehouden, dat wij door Engeland werden medegesleept
Ons mede te slepen, van onze middelen zich tegen Frankrijk te bedienen, ons met
deze Kroon voor goed in onmin te brengen, en ons dan de voorwaarden op te dringen,
waarop zij zich met Spanje zou verslaan, ziedaar het doel der Engelsche Regering, en
tevens van garletons komst te ^s Hage in den zomer dezes jaars (1627).
Buckixgiiam's Carleton vertrok herwaarts een paar dagen voor het tijdstip, waarop de Hertog van buc-
^l^^^krijk KJ^ctHAM, Vergezeld van de zegenwenschen van onze beide Ambassadeurs, Londen ver-
laten had om zich op de vloot Ie begeven. Steeds had Zijne Hoogheid, want dezen
titel voerde de Hertog, zich in zijne gesprekken met onze Gezanten voorgedaan als on-
geloovig aan de mogelykheid eener minnelijke schikking van de geschillen met Frankrijk.
In zulke zaken gelooft men slechts, wat men wenscht. Werkelijk wilde de Hertog het
tot vijandelykheden laten komen. Frankrijk, zeide hij, moest belet worden, zich op
zee uit Ie rusten en de Religie uit te roeijen. In de verplichting om aan bet traktaat,
lusschen lode\yijk XIII en die van Rochelle onder Koning karels medewerking geslo-
ten, de hand te houden, zag hij voor Engeland eene reden om zich met de binnen-
» Besol Stat.-Gen. 12 Junij, 1627.
2 Sterk spreekt de mismoedigheid van cäts in zijn sclirijvcn van den 17'^''° April (1627) aan de
Staten-Generaal: »liet schijnt, zegt hij daar, dat alle revolutiën van liemel en van aarde tegen-
woordig tenderen om alles over Ixoop te werpen, dcAvijl vi] merken, lioe vreemd hier en elders
de zaken beleid worden." En liij voegt er een paar Latijnsclie dichtregels bij, die te kennen
geven, dat de Goden, wanneer zij het er ^p gezet hebben om alles omver te werpen, de men-
schen in zonde en schuld doen vervallen, als om hen niet onverdiend te ^straffen. In zijn rap-
port schrijft hij ergens op den kant: Hlium si languidum, rosa si marcida, quid fiet? Deus seit,
d.i. Wat moet er vanivorden, wanneer de lelie [Frankr ij k)dctvijnt, en de roos {Engeland) verwelkt?
God weet'het!
1625—
lß27.
\
DES VADERLANDS. 205
landsche belangen Tan Frankrijk le bemoeijen. Zoo was dan de loevoer van oorlogs- 1625—
1027.
en mondbehoeften, ja van krijgsvolk naar Rochelle, en de blokkade der eilanden Ré
en Oléron, die de Koning bezel had, het eigenlyke doel van den locht der viool, door
bugkingham aangevoerd, al ontveinsde hij zulks, ten einde, al was reaels eskader ook
zijn eigen weg gegaan ^, toch noch een deel van onze scheepsmacht mede te krijgen,
immers zond hij aan van der leck het bericht, dal hij eene Spaansche vloot van 60
of 80 zeilen op hel spoor was, en voegde daarbij het verzoek, dat deze onze Admiraal
hem met een goed aantal schepen wilde volgen. Van der leck nam voor, zich met
een lienlal schepen bij den Hertog le voegen, evenwel niet zonder van de zaak door
zijnen secretaris kennis le geven aan de Stalen-Generaal ^ Doch Hun Hoog Mögenden
keurden dat voornemen niet goed, ten minste hooren wij hen weldra zich tegenover den
Engelschen Gezant verontschuldigen wegens de onmogelijkheid om ons conlingent zoo
spoedig met de Engelsche scheepsmacht le vereenigen
Van het wezenlijk doel, dat Engeland met de buitengewone zending beoogde, bleek Οαβ^κτον u'
weinig uit de rede, welke door den Gezant Baron carleton d' imbercourt (dezen titel Qravenhaye.
liad hij sedert bekomen) den Junij (1627) in de vergadering der Stalen-Generaal
werd gehouden. De onzekerheid van de openbare zaken, sprak hij, en de bijzondere ver-
wikkelingen tusschen de wederzijdsche onderdanen waren de aanleiding van zijne komst,
(lic een bewijs was van 's Konings genegenheid en van zijn vertrouwen, dat de Staten
(le vrije verklaring van zijne voornemens met eene openhartige mèdedeeling van de hunne
zouden beantwoorden. Na deze inleiding, die veel le denken liet, en na eene welwil-
lende vermelding van gats bemoeijingen te Londen, verklaarde hij voorts, dal de Koning
de pogingen goed opnam, van onzentwege aangewend om de geschillen tusschen Zijne
Mnjesleil en Frankrijk bij le leggen; schoon hy billijke reden had om gevoelig te zijn
wegens het ongelijk en de onwaardige bejegening, hem van die zijde aangedaan, Hoe
het zij, hij vergat het bondgenootschap niet, van ouds tusschen de beide Kroonen beslaande
en onlangs door 's Konings huwelijk bevestigd. De eerste mededeeling, dus ging hij
tlaarop voorl, die hij le doen had, was deze, dat de Koning^ het vaste voornemen had
oni volgens het of- en defensief verbond, met ons gesloten, de oorlogstoebereidselen tegen
Spanje voorl te zetten. Onder zijne oogen was eene vloot onder den Hertog van bug-
ki^giiam uilgezeild, en Zijne Majesteit verzocht, dat wij thans len derden male, en
liefst met nog meer stiptheid, ons aandeel lot de uitrusting mochten leveren. Van de
zaak van Amboina gewaagde hij daarna op de gewone wijze. Dat ongelukkig voorval,
' Keael kwam eene maand nadat de Hertog uitgezeild was, weder hier te lande te huis.
Hij liad van de gclegenlicid gebruik gemaakt om een aantal Nederlandsche en Engelsche gevan-
ßcncn uit de slavernij bJj de Marottanen te verlossen. Hesol Stat.~Gen. 7, 10, 13 Julij, 1627.
= Rcsol. Slat.-Gen. 18 Junij, 1627. 3 Resol. Slat.-Gcn. 12 Julij, 1627.
26^
-ocr page 204-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1625— dus drukle hij zich uit, was Ie houden Toor » ertie biltere vrucht, gesproten uit het
1g27.
bloed, dat eerst gezaaid was door een zekeren jan pietersz koen." Dus was hel Zijner
Majesteit, zijnen Raad en der geheele natie zeer vreerad voorgekomen, dat men dien
persoon wedermet eene hooge bediening bekleed , naar de Oost-IndU'n teruggezon-
den had, Eene vermelding van de grieven der te Delft gevestigde Engelsche laken-
handelaars was het slot dezer rede 1.— Met deze min duidelijke en achter bijzaken, waar-
toe geen buitengewone zending noodig was, verscholen verklaring is het de moeite waard
de vertrouwelijke mededeeling te vergelijken, Velke'onze cats te Londen vernam van
het doel van carletoks komst. Zij strekte, heette het, om eene nadere alliantie met
Hun Hoog Mögenden te sluiten, om 's Konings handelingen ten aanzien van Frankrijk
te rechlvaardigen en om ons te bewegen, dat wij ons door geene vernieuwing van oude of
oprichting van nieuwe traktaten aan Frankrijk aansloten. Lieten de Slaten toe, dat
Frankrijk, of liever de Kardinaal, eene les van Engeland kreeg, dan zou hun zulks tot
groot voordeel strekken: Frankrijk zou daarna hen in grooter eere houden, en zich
niet langer aan de ondersteuning onzer partij in Duitschland kunnen onttrekken. — Op
zulke gronden liet cats zich overhalen om werkelyk aan de Slaten te schryven, dat
zij bij dezen staat van zaken geen verdrag met i^raw/inj'A;behoorden te sluiten, temeer,
daar dit Ilyk ons het gewone subsidie toch niet zou betalen, daar het door den oorlog
mei Engeland zijn geld zelf wel noodig zou hebben. — En welke waarde kunnen wij
hechten aan carletons stellige verzekering, dat de Koning met Spanje zou blijven oorlogen,
als wij in het rapport van cats lezen, dat buckingham hem reeds den Mei gezegd
had, dal hij den vrede mei Spanje in handen had, als hij wilde: maar, had hij er als
tot geruststelling bijgevoegd, hij zou daarin niets doen dan met kennis van de Stalen.
Later hoorde onze Afgevaardigde nog meer, namelijk, dat garleton mede in last zou
hebben , om waar het pas gaf, opening te doen van hetgeen mei den Koning van S/i^iZii/ß
en de Aartshertogin gehandeld was aangaande de voorAvaarden des vredes. Doch hij
moest Hun Hoog Mögenden daarbij verzekeren, dal de Koning met dien Vorst en Vorstin
geenerlei verdrag zou aangaan, dan onder eerlijke mededeeling van ai hel verhandelde
aan de Staten.
Zoo hadden zich onze Staatslieden kunnen voorbereiden op hetgeen zij garleton Ic
antwoorden zouden hebben. Ook waren zg te voren onderricht geworden van een voor-
nemen, in Engeland beraamd, en welks uitvoering bestemd was om den Prins van Oranje
aan geheel Europa en bepaaldelyk aan Frankrijk voor te stellen als door dank voor
De Plins vau hooge Onderscheiding aan de Kroon van Engeland verbonden. Ik bedoel 's Prinsen
Omvje wordt yerkiezing tot ridder van den Kouseband. De Prins had deze bedoeling van het eerbe-
Ridder van deu
Kouseband. wijs doorgrond: daarom schreef hij reeds in Mei (1627), dat joaghimi op beleefde wijze
Resol Sial.-Gen. 24 Junij, 1627.
-ocr page 205-DES VADERLANDS. 205
zou trachten te bewerken, dat de Koning er \oor alsnog niet toe overging om hem die 1625—
eer aan te doen: de spanning, welke er thans tusschen Groot-Brilannië en Frankrijk
bestond, welk laatste Rijk de zaak zou kunnen rnisduiden, was de grond, met welken
de Prins zijne Terontschuldiging rechtvaardigde. Zij mocht niet baten. Den
Junij (1627) verscheen de Ambassadeur carleton plechtig ter vergadering der Staten-
Generaal, en maakte zijns Meesters voornemen bekend om den Prins het lidmaatschap ,
van de genoemde Orde te schenken, ten teeken van 's Konings voortdurende toegenegen- _
heid en eerbied jegens de Staten, die, als zijnde een ligchaam uit verscheidene leden
bestaande. Zijne Majesteit niet als éénen persoon kon huldigen. De Koning, verklaarde
hij, erkende in den tegenwoordigen Prins van Oranje dezelfde verdiensten als in wijlen
zijnen broeder. Tegelijk met hem werden de Koning van Zweden en de Hertog van
suFFOLK tot de waardigheid van ridders van den Kouseband verheven. T^ slotte gaf de
Gezant te kennen, dat zijn Meester door ilit teeken de geheele wereld wilde doen zien,
dat hij de vriendschap der Staten hoog waardeerde, en dat hij Hun Hoog Mögenden op
den rang der Koningen, zijn naaste bondgenooten en vrienden, plaatste. Voor het overige
Averd den Prins vergund, de eer onder dezelfde voorwaarden, als vroeger Prins maurits ^,
Ie aanvaarden
Dus bestond er vöor Frankrijk reden genoeg om te duchten, dat de Republiek ein-
delijk buiten staat zou bevonden worden om aan de verleiding van Engeland^ door ge-
heele klassen van hare ingezetenen , ja soms door de heerschende partij eener gansche
Provincie ondersteund, wederstand te bieden.
Volgens belofte was den Franschen Gezant te '5 Hage het ontwerp-verdrag, hetwelk staat der on-
soMMELSDiJK gemeend had niet zonder verslag aan zijne lastgevers te mogen aannemen ^» ^et^'^jtïs/bvli.
omstreeks het midden van Mei, 1626, toegezonden. Doch Frankrijk legde toen nog zoo
weinig begeerte aan den dag om de alliantie te vernieuwen, dat d'espesses niet voornemens
was een woord van de zaak te reppen, zoo hij daarover niet van wege Hun Hoog Mö-
genden werd aangesproken Dus verlangde Frankrijk, dat de eerste stap door ons
gedaan werd. Maar op advies van den Prins bepaalden de Stalen er 2ich toe, om aan
den Franschen Ambassadeur te verklaren, dat zij hel aan hem overlieten, van het ont-
werp-verdrag opening te doen, hetzij in hunne vergadering, hetzij aan eenige Gecommil-
leerden uil hun midden. Dit was geen dadelijk verzoek om opening van onderhande-
lingen. Hoe het zij, de Gezant kondigde aan, dat hij zelf hel concept Ier vergadering
van Hun Hoog Mögenden zou komen mededeelen. Dit deed hij werkelijk den Junij
(1626); maar hij meende geen afschrift van de artikelen te mogen'geven: daartoe
moest hij eerst machtiging vragen. Bovendien was er, zeide hij, nog een geheim
' Zie hiervoor, D. 111, St. II, bl. 553. 2 Hesol. Siat.-Gen. 29, 30 Junij, 1627.
^ Zie hiervoor, D, 111, St. lY, bl. 166. Uesol SlaL-Gen. 20 Mei, 1626.
-ocr page 206-1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
1C23— arlikel, rakende de godsdiensloefening der Katholieke Fransche soldaten in onze dienst
1627.
1.
doch dit zou hij thans niet voorlezen, opdat de Staten daarvan ten minste geen kopij
zouden kunnen vragen Maar by nadere overweging verlangden de Staten niet eens
een afschrift van de voorgelezene artikelen: immers oordeelden zij ze toch onaannemelijk.
Derhalve begrepen zy, dal men van nu aan zich geen ander doel moest voorstellen,
dan de vernieuwing van het traktaat van Compiègne Doch sommelsdijk , in al wal er
met Frankrijk gehandeld werd betrokken, begreep, dat men den Ambassadeur moesl
verzoeken, zijnen Koning vergunning te vragen, kopij van de ontworpen artikelen te ver-
leenen Ongetwijfeld zag hij in de onverschilligheid der Staten ten aanzien van het nieuwe
verdrag gevaar voor de goede verstandhouding met Frankrijk, aan welke hij zich steeds
ten hoogste gelegen liet liggen. Niettemin bleef zoowel de vernieuwing van het traktaat
van Compiègne, als het sluiten van eene nieuwe alliantie hangende. Totdat Frankrijk in-
zien zou, dat het noodig was onzen Slaat door eene duidelijk uitgesproken verbintenis aan
zich verknocht te houden, viel er tusschen ons 'Bewind eh den vertegenwoordiger der
Fransche Regering in den Haag niet veel meer voor dan klachten en vertoogen ten gevolge
Oiiordelijkhc- van ergerlijke daden door Fransche officieren onderling hier te lande gepleegd, en die
scTDnhierteknde hoogen dunk van de goede zeden dier vreemde Heren inboezemden. Zoo randden
l)c(lrevcu. cenige Fransche officieren, met den kapitein verneuil aan het hoofd,- den koetsier van
d'espesses aan, en over deze beleediging was deze Gezant zoo verstoord, dat hij de
oproeping der daders naar Frankrijk bewerkte, waar zij te recht zouden staan. Doch
dit zou eene verkorting geweest zijn van het recht, dat den Staten,en den Prins als
opperhevelhebber des legers toekwam om van zulke vergrypen tegen de openbare tucht
en orde kennis te nemen. Vandaar aarzeling van onze zijde om hen, die zich aan die
balddadigheid schuldig gemaakt hadden, uit te leveren, en deswegens hoog beklag van
den in zijnen bediende beleedigden Ambassadeur. Bij weigering, zeide hij, van 's Ko-
nings verzoek om uillevering zou bij wel de laatste Fransche Gezant zijn, die Ie'ä/ia^e
resideerde, en zou men geene betaling van het subsidie mogen verwachten. Deze be-
dreigingen troffen haar doel niet. Integendeel de Staten lieten de zaak in het leger op
hun gezag vervolgen, en behielden zich voor, de beschuldigden, zoo zij zulks verdien-
den, door Zijne Excellentie te laten ontzetten. Later droegen zij hel gerechtelyk onder-
zoek aan den Raad van State op; doch dit achtle de Prins minder vereerend voor zich
en voor degenen, die nevens hem aanvankelijk met die laak belast waren geweest. Dus Ham
hij de gelegenheid waar om zijnen wensch te kennen te geven, dat aan de zaak een einde
gemaakt werd: met het doel, zeide hij, om den Koning van Frankrijk genoegen te
geven, verlangde hij den kapitein vernueil met zijne medeplichtigen voorloopig in hunne
1 Zie hiervoor, bl. 155. 2 j{esol StaL-Gcn. 22, 25, 26, 30 Meij 5 Juni], 1626.
3 Vergel. hiervoor, bl. 30 en 156. Resol. StaL-Gen. 6, 8 Junij, 1626.
Α
-ocr page 207-DES VADERLANDS. 181>
dienst te schorsen, totdat hij zelf, met de Gedeputeerden te velde tegen den winter in if>25—
den Haag komende, nader raad zou schaflen. Hiermede vereenigden zich de Staten.
De bewuste officieren werden geschorst en vertrokken naar Franhrijlc. Thans had d'es-
PESSES reden om te betreuren, dat het rechtsgeding niet voor den Raad van State was
gebracht, en al toonde hij zich sedert inschikkelijker op het stuk der door hem ver-
duurde beleediging, de grieve, dal in deze zaak geen recht was gepleegd, bleef een
der voorwendsels, waarop men zich aan de Flansche zijde beriep, om het uitstel der
betaling van het subsidie te verontschuldigen
Tegelijkertijd was er een andere zaak, wier vervolging de Staten zich niet verlangden
Ie zien onttrekken. De luitenant kolonel d'estiaux, van het regiment van den Hertog
de candale, had den zoon van den Generaal Markies de gourtaumer in een tweege-
vecht omgebracht. Nu verlangde de vader van den verslagene zich door een nieuw
tweegevecht op d'estiaux te wreken. Deze ergernis wenschten de Staten te voorkomen:
»zoodanige enormiteiten en goddelooze actiën, zoo verklaarden zy, verkozen zij hier te
lande niet te laten inkruipen," te meer daar het duelleren in Frankrijk zelf verboden
was. Tevens besloten zij d'estiaux af te zetten en hem op de voorpoort te 'ä Hagc op te
sluitea ten einde hem voor den Raad van State te recht te doen staan. Ook zij, die
bij het duel als seconden gediend hadden, zouden worden afgezet. Evenwel kreeg men
te 'sllage de gelegenheid niet om aan den Luitenant-Kolonel de handen te slaan. Hij
bleef in het leger, waar de Prins de vervolging der zaak had aangevangen. Maar wel-
dra deed zich voor den Jïarkies een machtig beschermer op in den persoon van den
JCardinaal de righelieu. Desniettegenstaande besloten de Staten, dat het recht zijnen
voortgang zou hebben. Doch thans verscheen d'espesses, vergezeld van een opzettelijk
om deze zaak overgekomen Franschen edelman, voor de Staten-Generaal, met het verzoek
uil naam des Konings, dat aan d'estiaux vergiffenis geschonken en hij in zijne betrek-
king hersteld mocht worden. De Prins om zijn advies gevraagd, was van gevoelen, dal,
aangezien de zaak nog zoo versch was, het niet geraden was den beklaagde vergiffenis
te schenken. Dus wilde hij hem die gunst wel verleend hebben: alleenlijk moèsl er
nog slechts wal tijd over verloopen. De Staten beseffende, dat de zaak wegens de tus-
schenkomst van den Koning en den Kardinaal met groote kieschheid moest behandeld
worden, liet ze geheel aan den Prins over om daarin naar zijn goedvinden te beschik-
ken. Maar de vader van den verslagene bleef voldoening eischen. Evenwel bij dezelfde
gelegenheid, dat hij recht tegen den moordenaar van zijnen zoon vraagde, had de mar-
kies betaling verzocht van zijne jaarwedde over een tijdperk van drie jaren, dal hij af-
wezig was geweest. Dus hadden de Staten een middel in handen om hem ter neder te
^ Resol. Slat.-Gen. 31 Aug.; 2, 4, 7, 10, 21 Sept.; 8, 10, 22, 28, 31 Oct. 162G. 7 Jan.;
1 April, 1027.
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
zeilen. Werkelijk kwam mén hem eenigermate in zijn verzoek Ie gemoet. Ook ver-
oorloofden de Stalen hunnen Gezant te Parijs geenszins hunnen naam te gebruiken bij
heigeen hij ten laste van d'estiaux meende te moeten verrichten i.
Nog andere onaangenaamheden tusschen de Staten en de hier te lande in eenige bediening
geplaatste Franschen waren er hangende toen het Ministerie van lodewijk XIII
inzag, dat men zich moest getroosten by de Republiek een eersten slap te doen, ten
einde te verhoeden, dat zij bij de tusschen Frankrijk en Engeland uitgebroken vijan-
delijkheden geheel onder den invloed van dit laatste Rijk geraakte. Een dringende brief,
in September, 1626, door sommelsdijk aan righelieu geschreven zal zeker het zijne
hebben toegebracht om den Kardinaal de noodwendigheid eener toenadering te doen
beseffen.
Dat er eene poging zou gedaan worden om zich met Frankrijk in de groote zaak te
verstaan, bleek het eerst uit een besluit van de Staten-generaal den December
(1626) genomen, waarbij zij, overwegende dat het traktaat van Compiègne met het
loopende jaar (1626) ten einde spoedde, Gecommitteerden benoemden, uit elke Provin-
cie éénen, om ftiet den Prins in overleg te treden, wat dien ten gevolge te doen. Dit
besluit werd spoedig gevolgd door een verzoek van den Franschen Ambassadeur, daar-
toe strekkende, dat eenige leden der Stalen gecommitteerd zouden worden om met hem
1 Resol. Stat.-Gen. 11, 18, 24, 27 Aug.; 14 Sept.; 8, 10, 15, 21 Oct.; 3, 18, 27 Γϊον.;
1 Dec. 1626. 19 Febr.; 22, 29 Mei, 1627. Lajjgerak as^as niet onpartijdig in de zaak. Immers
had hij gaarne den Markies de clerjiost in d'estiaux plaats aangesteld gezien [Resol. Slat.-Gen.
27 Aug. 1626), cn deze clermont zal met hem in naauwe betrekking gestaan hebben. Tenminste
Avas hij in tweeden echt gehuwd met eene clermont d'amdoise.
- Eenige Fransche Officieren j met den Kapitein vitenval aan het hoofd, hadden zich niet ont-
zien den President der Staten-Generaal onbeschoft te bejegenen, omdat het hun niet was toege-
staan eenige paarden vrij van conyooi naar Frankrijk te zenden. Tegelijk had de »geweldige"
STAKENBEEK zich over de bedienden van den Franschen Ambassadeur te beklagen, die hem schade
toegebracht en hem ligchamelijk mishandeld hadden [Resol. Stat.-Gen. 26 Nov.; 3 Deo., 1626.
9 Febr. 1627). Bovendien \ielen er hooge Avoorden tusschen de Staten en d'espesses over de ver-
vulling van de opengevallen plaats van een Franschen officier, die bedrog gepleegd had door
zich voor meer manschappen te laten betalen, dan hij onder de wapenen had, maar door den
Koning en zijnen Gezant beschermd werd. De Ambassadeur betwistte thans het recht dat men
gehad had oin hem af te zetten, zonder den Koning in de zaak te kennen [Resol. Holl. 16, 22
Julij, 1626. Resol. Stat.-Gen. 7, 23, 31 Dec. 1626). Toen later de Koning in de afzetting
scheen te bewilligen en eenen anderen Franschen edelman in zijne plaats aanbeval, trof liet dat
het juist een dergenen was, die den koetsier van den Gezant hadden belecdigd: vandaar strijd
van belangen tusschen den Koning en zijnen Gezant [Resol. Stat.-Gen. 4, 5, 6, 13 Jan j
10 Febr. 1627). 3 Archiv, de la Mais. d'Or. Ser. lï, T. III, ρ. 0—11, ^
1C25—
1027.
DES VADERLANDS. 181>
in conferentie Ie treden. Kort te Toren had de Prins door langerak hel voorstel ontvan- 1025—
1627
gen Tan twee nieuwe artikelen , bij het traktaat van Compiègne te voegen. Om deze pogingeü tot
met zijne Excellentie en sommelsdijk te onderzoeken, werden er alsnu eenigen gecora-
mitteerd, en deze Heren zouden tevens overleggen, of het dienstig was met den
Gezant in onderhandeling te komen. Het kwam niet tot eene benoeming van personen,
van Staatswege belast om met d'espesses te onderhandelen; maar juist daardoor ontstond
hel vermoeden, dat er wonder veel in het geheim met Frankrijk beraamd werd. Dus
oordeelde men, dat het raadzaam was lot een besluit te komen en den Koning kort en
goed de verlenging van het traktaat van Compiègne te vragen. De Engelsche partij,
die voor eene overeenkomst van meer gewicht beducht was geweest, kon daar moeijelijk
tegen opkomen. Alsnu beijverde zich sommelsdijk om den Kardinaal de richelieu te
doen gevoelen, dat Frankrijk^ zoo het dezen Staat niet geheel aan Engeland wilde
prijs geven, het aanbod der verlenging van het genoemde traktaat gretig moest aan-
nemen , en de toezending van het subsidie hervatten, zonder er op aan te dringen, dal
wij ons daartegen uitdrukkelijk verbonden, den Koning hetzij tegen de Hugenoten,
hetzij tegen de Engelschen bij te staan: zulke eischen zouden de gansche zaak in
duigen werpen en te weeg brengen, dat wij niet eens onzijdig zouden kunnen blijven,
maar lot vijandelijkheden tegen Frankrijk medegesleept zouden worden. Tevens stelde
SOMMELSDIJK, leu einde aan velen hier te lande alle voorwendsel te benemen om zich
legen de vernieuwing van het bondgenootschap met Frankrijk te verklaren, zichzelven
borg, dat het subsidie spoedig weder zou toegezonden worden, en zorgde hy, dat men
zich tegenover Frankrijk warsch betuigde van alle verdrag met den vyand ^ Zoo
kwam de Kardinaal dan thans tot het besluit om het oude bondgenootschap met onzen
Slaat te vernieuwen. Maar, begeerde men hier Ie lande, ten einde'opspraak en legen-
werking te verhoeden, de zaak zonder groot gerucht af te doen, ricuelieu wilde onzen
Slaat door de openbaarheid der handeling te vaster verbinden en tevens klaar aan
Engeland doen blijken, dat hare pogingen om de Vereenigde Provinciën aan zich te
keienen, mislukt waren. Dus liet hij van wege den Koning y^n Frankrijk het verzoek
tol de Staten richten, dat er iemand van hier mocht overkomen om een nieuw trak-
taat op den voet van dat van Compiègne te sluiten en mede de geschillen tusschen
Frankrijk en Engeland Ie bemiddelen, Sommelsdijk werd met name genoemd, als de
persoon, wiens overkomst den Koning aangenaam zou zijn. De Provincie Holland ver-
klaarde dadelijk, dal zij de inwilliging van dat verzoek noodig achtte: slechts begreep
zij, len einde den naijver van Engeland te gemoet te komen, dat de te benoemen Ge-
zant zich, na afloop van zyne bemoeijingen in Frankrijk, naar Engeland zou moeten
' Uesol. Sfat.-Gen.^lO Dcc. 1626. 2 Jan.; 19 Febr. 1627. Archiv, de la Mais. d'Or. Seriell,
Ï. III. p. 11^14.
1ί)2 ALGEMËENE GESCHIEDENIS
162.5— begeven. Die uilnoodiging van Koning lodewuk trof juist op den tijd dat sommelsdijks
1 Λ Λ «
hoog bejaarde ouders overleden waren. Reeds om deze reden kon die Staatsman niet
geneigd zijn de taak op zich te nemen. Maar ook righelieu begreep weldra, dat hel
niet raadzaam was te veel te vergen. Derhalve nadat hij de Staten had laten vermanen,
het buitengewone Gezantschap te bespoedigen, zoo men het geschikte oogenblik niet
wilde laten voorbijgaan, en nadat dien ten gevolge de instructie reeds was ontworpen,
kreeg d'espesses in het begin der maand Mei (1627) den-last om te verklaren, dat
de gelegenheid voorby was, en de Koning niet meer op de komst van een buitenge-
wonen Gezant aandrong. Niettemin zou zijne Majesteit op de overgezonden artikelen
nopens een nieuw traktaat besluit verwachten. Dit besluit evenwel kwam niet spoedig
tot stand, daar de Staten ongezind waren om zich, gelijk de Koning verlangde, te
verbinden, niet zonder de toestemming van zijne Majesteit met den vijand te onderhan-
delen : te beloven het niet zonder kennisgeving aan zijne Majesteit noch zonder zijne
tusschenkomst te doen, was het uiterste waartoe zij konden komen. Dus bleef de zaak
zoo lang slepende, dat langerak schreef, dat men zich deswegens in Frankrijk ver-
wonderde. De Staten wierpen de schuld op d'espesses , die, zeiden zij, gedurig om
ongesteldheid verhinderd was. Thans evenwel besloten zij het ontwerp onder handen te
némen, en het met hunne aanmerkingen naar Frankrijk op te zenden, met de verkla-
ring, dat zij op geen anderen voet, dan uit die aanmerkingen bleek, eenig verdrag
zouden kunnen sluiten. Voordat hel gewijzigd ontwerp verzonden werd, verkreeg men
van d'espesses de verklaring, dat de Koning niet op het woord toestemming zou aan-
dringen. Evenwel eerst na eene aansporing van den Prins, dat er aan de zaak een
einde moest komen, en na eene nieuwe aanmaning uit Frankrijk, werd het con-
cept van alliantie nog vóór het midden van Julij (1627) naar Parijs gezonden
Het komt tot duurde het niet lang, of de zaak kreeg voorloopig haar beslag. Den
ïooi^'di'^Sen Parijs een verdrag gesloten. De bekrachtiging echter door de
niet belhaclitigd. Staten bleef achterwege. Ook was menig punt onuitgemaakt gebleven, noch in dier-
voege beslist als de Stalen begeerd hadden. Het tweede artikel behelsde, dat in de
negen jaren, gedurende welke de Stalen een millioen jaarlijks van den Koning zouden
ontvangen, geen vredehandeling met den vijand zou aangevangen worden dan met
medeweten 2 van zijne Majesteit. Maar in een der bij het traktaat gevoegde geheime
artikelen was daaraan nog het woord toestemming ^ toegevoegd. Hiermede nu oordeelden
de Staten, dat zij zich van den Koning te zeer afhankelijk zouden maken. In het
dertle artikel, waarin gevorderd werd, dat de Staten den Koning met geld of wel met
-------- ,
1 Arc/riv. de la Mais. tVOr. t. a. pi. p. 14, 15, 18—20. Resol Stat.~Gen. 6,7, 10 April;
5 Mei; 4, O, 12, 14, 18, 19, 22, 29 Junij; 2, 7, 9 Julij, 1627. Besol. Holl. 4, 7, 17 Mei;
13 Julij, 1627. 2 Su et avis. 3 Agrcation.
DES VADERLANDS. 181>
manschappen of schepen zouden bijstaan tegen elk en een iegelijk, was de bepaling: met
tut sondering van der Staten vrienden en bondgenooten weggelaten. Wel is waar ont-
sloeg de Koning bij het tweede der geheime artikelen de Stalen van de verplichting om
hem ditmaal tegen de Engelschen bij te staan; maar zij vreesden, dat zij dan ten minste
later verplicht zouden kunnen worden om zulks te doen. De omstandigheden nu verbo-
den om slechts aan de mogelijkheid daarvan te denken. In hetzelfde artikel waren de
woorden ingelascht: als Zijne Majesteit in zijne Staten door den oorlog wordt aange-
rand. Dit zag op bystand tegen de Hugenoten Ie verstrekken, en was dus even onaan-
nemelijk. Het vierde artikel stond den Koning des benoodigd toe, alhier lö schepen
te laten koopen of huren. Doch het derde geheime artikel bracht dit getal op vijf
en twintig, genoegzaam met uitdrukkelijke aanduiding, dat zulks op de Engelschen
gemunt was. Eindelyk sprak hetzelfde artikel van vloten van 's Ronings bondgenooten,
die, als zij in deze wateren kwamen, door de onzen niet aangerand zouden mogen
worden. Door die bondgenooten schenen de Spanjaarden verstaan te moeten worden.
Alzoo achtte men dien eisch hoogst gevaarlijk. Dat de Koning beloofde, die bondge-
nooten te zullen beletten ons eenige schade toe te brengen, scheen een zwakke waar-
borg, of hadden wij niet reeds thans Ie klagen dat de Duinkerkers in de havens van
Calais en Boulogne een onschendbaar toevluchisoord vonden? i Om deze en andere rede-
nen was er grond genoeg om het traktaat niet te bekrachtigen De vrienden van
Frankrijk ten onzent begrepen, dat als men te zeer op de voltooijing van liet werk
aandrong, men slechts den tegenstand tegen het bondgenootschap met Frankrijk zou
wakker maken. Niettemin en juist door deze matiging waren zy in staat om te weeg
te brengen, dat de vriendschap tusschen de beide Staten ongekrenkt bleef 3.
1625—
1627.
1 Resol Stat.-Gen. 6, 10, 25 Aug. 1626. 2 Hesol. Holl. 15 Oct. 1C27.aitsema, I,p.971—973.
^ Vergel.· AITSEMA, p. 741.
224 ALGEMEExNE GESCHIEDENIS
VOORTGAANDE WEIFELING DER REPUBLIEK TUSSGHEN ENGELAND EN
FRANKRIJK. VOORSLAGEN VAN DEN VIJAND TOT VREDE. ZIJN
INVAL IN DE VELUWE. MEER AFDOEND VERDRAG MET -
1027— afloop der onderhandeling met Frankrijk bewees, dat men, ja, dit Rijk de
SI.vriendschap niet meende te moeien opzeggen; maar dat men Engeland te zeer ontzag
lijcnliierteliviidc. om een krachtig -verbond van onderlinge verdediging met Frankrijk aan te gaan.
Engeland Λvas vooral sterk door den invloed, dien het op zoo velen onzer landgenoolen
uitoefende. Wel was 's Prinsen oor geopend voor de redenen van sommelsdijk , en
idezjen kon het niet moeyelijk vallen, den Prins te overtuigen, dat er bij de verwezen-
lijking van Engelands plannen eer noch voordeel, noch zelfs eene dragelijke betrekking
voor hem overschieten zou; maar al wie onder de ingezetenen geenen geest had, fier
genoeg om aan burgervrgheid en zelfstandigheid te gelooven, noch geduldig genoeg oni
onze onafhankelijkheid door hel bewaren van het evenwicht tusschen de beide Mogendheden,
wier invloed hier om den voorrang dong, gehandhaafd te willen zien, al dezulken
moesten er naar haken om door aansluiting aan een machtig Vorst, met name aan
den Proteslantschen Koning van Groot-Britannië, den staatkundigen toestand tot eene
oplossing te leiden. Dezelfde partij streefde er naar om door zamenwerking met de
Gereformeerden in het buitenland de Nederlandsche Kerk tot roem en eer te verheflen.
Al was in Holland de eene zoowel als de andere parly door de krachtigste karakters
en de werkdadigste elementen vertegenwoordigd, in deze Provincie had de geest van
zelfstandigheid steeds den boventoon. Maar in menige andere Provincie heerschte of
onverschilligheid, of eene slapheid, die het gevolg was, deels van vertrouwen op de eene
of andere .uilkomst, welke de handelingen van het Buitenland mochten opleveren,
deels van wantrouwen op de staatkunde, die in Holland voorzat.
DES VADERLANDS. 181>
ΙΓ)27—
1C30.
Slapheid van
Bepaaldelijk Zeeland bleef een Iraag lid der Unie Toen het jaar 1627 verschenen
was, en deze Provincie hare consenlen over het jaar 1626 nog niet had ingebracht,
achtle, tegen het einde van de maand Februarlj, de Raad van State het noodig, eenc Zeeland.
Deputatie derwaarts te zenden, len einde op de nakoming harer verplichtingen aan te
dringen. Randwijk en sommelsdijk werden met deze taak belast: namen, welke
verraden, dat het bezwaar . vooral van staatkundigen aard geacht werd. De benoemde
Heren verontschuldigden zich, en de Staten-Generaal zouden hunne redenen hebben laten
gelden; doch de Staten van Holland achtten de zaak gewichtig genoeg om door eenige
buitengewone Gedeputeerden ter Generaliteit te laten verklaren, dat de verontschuldi-
gingen niet behoorden aangenomen te worden. Dus vertrokken de beide Heren. Vóór
het eind van Maart waren zy terug, zonder dat hunne reize veel had uilgewerkt:
immers brachten zij de boodschap mede, dat de Stalen van Zeeland alsnog Gecommit-
teerden zenden zouden »om hunnß gelegenheid te openen," dat is, om den staat hunner
geldmiddelen open te leggen en daaruit het onvermogen der Provincie te bewijzen om
op den ouden voet tot de lasten der Unie bij te dragen. Daartoe verscheen dan tegen
het midden van Mei eene buitengewone Deputatie uit Zeeland, bestaande uit de Heren
willem brouwer, Burgemcester van Middelburg; Mr. gerard crommon. Secretaris van
Goes, en Mr. johan boreel, Pensionaris der Provincie, Op grond van den achteruit-
gang van haren handel, en van de tegenspoeden, die de visscherij zoo goed als te niet
gedaan hadden, strekte hun aanzoek tot vermindering van Zeelands quote, » opdat door
onmacht en gebrek van onderlinge correspondentie eerst het Land van Zeeland, en
daarna de andere leden der Unie niet mochten vervallen in een onherstelbaar ongemak,
maar bij redres van de quote in billijkheid alle leden van de Unie ie zamcn blijven
geconserveerd." Uit zulke woorden bleek, dat Zeeland van de vermindering harer
lasten het behoud van de Unie, immers van hare bondgenootschappelijke betrekking.
lot dezelve, afhankelijk stelde. De Heren bewezen, dat in hunne Provincie niet alleen
al de gemeene middelen, bij de acte van Unie voorgeschreven, ten behoeve der Gene-
raliteit geheven werden^ maar dat nog andere belastingen bovendien tot hetzelfde einde
waren ingevoerd. De opbrengst der domeinen kon de Provincie niet, zoo als anders
plicht ware geweest, mede tot den oorlog bestemmen, aangezien de administratie meer
schuldig was, dan zij ontving. De geestelijke goederen (behalve de tienden) waren
reeds in de eerste jaren van den oorlog verkocht. Kortom, de som, volgens de pelilic
van den Prins en den Raad van Slale vereischt, overschreed de middelen jaarlijks met
een bedrag van drie of vier ton gouds. Reeds had men een kapitaal van één millioen
en drie ton gouds opgenomen, en bovendien 6 ton besteed tot betaling van de renten
van penningen, ten behoeve der Unie geleend, en, belastte men sommige koopwaren
' Zie over de houding van Zeeland in 1026, hiervoor, bl. 162, 163
-ocr page 214-224 ALGEMEExNE GESCHIEDENIS
]ß27— zwaanier, alsdan speenden de ingezetenen zicli van liet gebruik, en de opbrengst was
1030.
1 In weerwil van al zulke vertoogen beloonden de andere Provinciën geen
medelijden met hare zuster, noch gezindheid om haar verzoek gehoor Ie geven. Toen
de Zeeuwsche Gedeputeerden nog den Junij (1627) verzochten, dat er Gecom-
mitteerden zouden benoemd worden, len einde over hunne zaak te handelen, ant-
woordden de andere Provinciën, dat zij onnoodig achtten om daarover te spreken,
aangezien het aan niet eene uit haar midden aan grond ontbrak om te klagen, dat zy
te hoog belast was. Holland bepaaldelijk weigerde tot het benoemen van Gecommit-
teerden over te gaan, tenzij eerst eene Commissie belast werd met de taak om kennis
te nemen van hare bezwaren, »die zoo groot waren, dat zij er onder bezweek." En
dit verklaarde Holland op een iyd, dat zij met de daad toonde niet voor de uiterste
aanwending van haar trouwens nog ongeschokt krediet terug te deinzen. Juist den
volgenden dag klaagde de Ontvanger-Generaal der Unie, dat hij, ter betaling van de
ongerepartieerde Compagniën soldaten, op naam der Staten-Generaal geen geld kon krij-
gen, al stijfde Holland Hun Hoog Mögenden ook met haar krediet. Dus schoot er niets
over, dan dat Holland het geld door hare eigen Ontvangers liet opnemen. En hiertoe
was de Provincie gereed. Hoe het zij, Zeeland bleef op het benoemen van Gecommit-
teerden aandringen, cn Holland herhaalde de voorwaarde, op welke alleen zij zulks kon
toestaan. Er vielen felle woorden, en het ontbrak niet aan stemmen, die er op wezen,
hoe gevaarlijk het was, dat in dezen tijd zulk een strijd in 'sLands vergadering gestre-
den werd, Eindelyk namen die van Zeeland aan, het verzoek, dat men zich de ge-
wone quole nog voor deze reize zou laten welgevallen, tot hunne principalen over te
brengen. Zij deden het onder de betuiging, dat dezen het vreemd vinden zouden, dat
er niet eens Gecommitteerden gesteld waren om hun te woord te slaan
Vordeeldlieid Hoe sommige Provinciën meer bezig gehouden werden door twisten over rang of recht
tusschen de stad gjigen boezem, dan door den toeleg om eendrachtig de lasten der Unie te torschen,
daarvan leverden in dit jaar (1627) Groningen en Ommelanden weder een treffend
voorbeeld op. De Stad Groningen^ namelijk, beweerde met haar grondgebied (de zoo-
genaamde Stads tafel) en hare Heerlijkheden, de beide Oldampten en het Gorecht,
eene afzonderlijke Soevereiniteit uit te maken, w^aarover de Ommelanden niet mede te
zeggen hadden. *Dit docht den Ommelanden te strijden tegen de uitspraak der Staten-
Generaal van 1597, volgens welke er slechts ééne Provincie was, uit Stad en Omme-
landen bestaande. De Stadhouder en de Gedeputeerde Staten hadden bijeenkomsten be-
legd om tot eene minnelijke schikking te komen; doch die van de Ommelanden hadden
Groningen en
Ommelanden.
geringer
1 Resol Stat.-Gcn. 13 Jan.j 20, 23, 26, 27 Febr.; 1, 2, 25 Maart; 15, 19 Mei, 1627.
2 Resol Stat.-Gen. 29, 30 Junij; 1 Julij, 1627. i
-ocr page 215-DES VADERLANDS,
daar geene ooren naar en zonden (in de eerste maand van het jaar 1627) liever eene 1627—
Bezending naar de Slaten-Generaal om hun recht te bepleiten. Zij gaven daarbij hoog
op van de gevolgen, die de verongelyking, welke zy leden, hebben kon: er zou uit
kunnen voorlvloeyen, zeiden zij, dat ;)de Ommelanden zich in 'svijands contributie
begaven." Lang duurde het niet, of de Stad zond eene tegenbezending naarGravcn-
hage, met de klacht, dat als de Stad iets voorstelde tot bevordering van de Consenten,
de Ommelanden zulks afsloegen onder voorwendsel dat zy eerst hunne grieven, loulei'
beuzelingen beweerde de Stad, opgeheven wilden zien. Het scheen wel, zeidc haar
Avoordvoerder, dat de Ommelanden daarmede bedoelden, de lasten der Unie alleen te
laten aankomen op de Stad, wier trouwen ijver voor het gemeenc beste zij kenden.
Zoo was, een kleine twee maanden geleden, de Landdag bijeengeroepen om op de
petitie van oorlog voor 1627 te besluiten, en over de bescherming van het platte land
tegen de strooperijen van den vijand, over de vernieuwing van de plakaten tegen het
aannemen van sauvegarden en het opbrengen van contributiën aan den vijand, en over
maatregelen tegen andere misbruiken te beraadslagen; maar alle vruchtbare besluiten
en nuttige verordeningen waren door de Ommelanden gekeerd. Op al deze klachten
grondde de Stad het verzoek, dat de Staten-Generaal de Bezending van de Ommelanden
zouden verwijzen naar de Provincie met last om de zaak van de consenten en van
's Lands verdediging te behartigen. Eene zending van Gecommitteerden uit de vergade-
ring van Hun Hoog Mögenden was niet aan te raden, aangezien de Stad zich nimmer
zou laten welgevallen als beklaagde tegenover de Ommelanden te recht te staan. Bij
zulke geschillen kwam de rechtspraak toe aan den Raad der Stad. Deze had ook hare
grieven: zij vergat ze uil liefde voor het gemeene beste en om den gang der zaken
niet te stremmen; maar, miskende men haar recht, zoo zou zij die grieven welen te
gedenken. — Het antwoord der Staten-Generaal luidde, dat de uitspraken, in 11>97 en
J liOO door Hun Hoog Mögenden bij de geschillen tusschen Stad en Landen gedaan,
volkomen in hare waarde bleven: wat voorts een punt van twist uitmaakte, moeslinde
Provincie zelve ten overslaan van den Stadhouder, vóór den Mei aanslaande, bij
minnelijke schikking worden bijgelegd. Gelukte dit niet, zoo moesten de partijen hare
zaak door afgevaardigden aan de beslissing van de Staten-Generaal onderwerpen,"^zonder
intusschen den gang der zaken deswegens te stremmen. — Deze aanmaning echter baalU;
aanvankelijk niet veel. Die van de Ommelanden bleven sommige maatregelen beletten,
welke tot het aannemen van de noodigsle consenten vereischl waren, Maar, voerde
liun Gedeputeerde ter Generaliteit, broersema, den Heer schaffer. Gedeputeerde der
Slad Ier zelfder vergadering, te gemoel: hield de Stad zich slechts aan de uitspraken
van 1097 en 99, zoo zouden alle misverstanden uil den weg geruimd zijn. — In het
voorjaar echter begonnen de Ommelanden iels loe Ie geven: de consenten Averden ge-
dragen, en men trad ten overslaan van den Stadhouder in onderhandeling ter bijlegging
254 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Tegen het eind der maand 3Iei ver-
1627—
1030.
der geschillen. Doch zonder gelukkig gevolg
schenen er weder Afgevaardigden van de Ommelanden Ie ^sHage met verzoek, dat de
Stilten-Generaal de zaak alsnu ter hand wilden nemen. Lang liet de Stad Groningen^
die als onwillig tot schikking was voorgesteld, den op haar gelegden blaam niet op zich
rusten. Ook zij zond weder afgevaardigden, en thans benoemden Hun Hoog Mögenden
Gecommitteerden om de zaak te schikken. Daar echter de leden dezer Commissie wel-
dra als Gedeputeerden tc velde naar het leger trokken, zoo bleef de zaak onafgedaan,
en met de vernieuwde vermaning, dat de gewone loop der zaken, zoo als de afgevaar-
digden zeiven van nabij hadden kunnen waarnemen, geene vertraging lyden kon,
werden de partijen verzocht legen het midden van November op nieuw vertegenwoor-
digers te zenden om alsdan de zaak af te maken
Houding eu Maar vooral de wijze, op welke men zich ten aanzien van de Remonstranten gedroeg,
Re^onstïauten!^ een maatstaf geven ter beoordeeling van de betrekkelijke sterkte der partijen, die
in Holland hare krachten tegen elkander beproefden. De party der zelfstandigheid en
der instandhouding van het bondgenootschap met Frankrijk kon niet anders dan op de
hand zijn der Remonstranten, voor zoo verre dezen niet met het denkbeeld van een her-
eenigd Nederland dweepten; de partij, daarentegen, der aansluiting aan Engeland had
de vurige Contra-Remonstranten, welke voorbijzagen, dat de Engelsche staatkunde ten slotte
lot verdrag met den vijand strekte, in haar gevolg. — Genoeg was er sedert de veroordee-
ling der Remonstranten gebeurd en uitgelekt om de meening te vestigen, dat de staatslie-
den, die het slachtoiTer der uitgebarsten godsdienstgeschillen geweest waren, ganschniet
strafbaar waren geweest. Zoo moest dan de Contra-Remonstrantsche kerkleer eenig en al-
leen op hare waarachtigheid steunen. Gesteld nu ook dat aan de Dortsche Synode alsnog
zooveel gezags werd toegeschreven, dat men hare uitspraak als ontwijfelbare waarheid
liet gelden, toch moest men zich ontzien, de Remonstranten van nu aan alleen ter
zake der verschillende opvatting van een leerstuk Ie vervolgen. Kortom de vereischle
stoutlicid begon te ontbreken om aan de plakaten tegen de Remonstranten gestreng de
hand te houden. Bovendien, door den dood van Prins maurits en de ambtsaanvaarding
van Prins Hendrik aangemoedigd, begonnen de.vroeger vervolgden in sommige steden
telkens openlyker te vergaderen, bepaaldelijk Ie Gouda ^ te Rotierdam, in den Briel
en te Woerden. In de eerste dezer steden stelde het volk eenen gevangen predikant
met geweld in vrijheid. Daar en elders hoorde men de Remonstranten voorspellen,
dat hun haan nu haast koning zou kraaijen, en bidden voor den triomf hunner zaak
lot wraak van de vermoorde slachtoffers. Vroedschapsleden in den Briel wegens hunne
Remonstranlsche gevoelens ontslagen, wisten de Staten tot de verklaring te brengen, dat
1 ResoL Stat.~Gen. 23, 26 Jan.; 8 Febr.; 201 23 Maart; 3 Apr.; 29 Mci;\3, 4, 8 JuniJ;
8, 10 Julij, 1627.
\
-ocr page 217-1627—
1630.
DES VADERLANDS. 217
zij deswegens niet uit de Regering geweerd behoorden Ie worden. Zelfs Ie Amsterdam
^vaagden de Remonstranten bijeen te komen. Doch hoedanig in deze stad ook de heerschende
gezindheid der Vroedschap mocht zyn, de geest der invloedrijkste predikanten was er nog
van denzelfden stempel als vóór 1618. Geen wonder derhalve dat het volk die vrgmoedigheid
(Ier Remonstranten niet duldde, en den April, zijnde den tweeden Paaschdag, hunne
vergadering verstoorde. Het gemeen sloeg aan het plunderen van het huis der bijeen-
komst ; maar deze balddadigheid werd krachtig onderdrukt door eenige stadssoldaten onder
den Majoor ha.sselaar , die zich niet ontzagen met scherp te schieten. Twee oproermakers
sneuvelden op de plaats, eenige anderen werden later terechtgesteld. Hierna verbood
(Je W'ethouderschap niet alleen op nieuw zulke vergaderingen te houden-, maar ook ze
met geweld te verstoren i. — Weldra waren de Staten van Holland genoodzaakt, zich
met het godsdienstige vraagstuk te bemoeijen, doordien niet alleen de Regering van
Gouda zich wegens dat gewelddadig verzet tegen het Gerecht bij hen beklaagde; maar
ook de Synoden van Noord- en Zuidholland de handhaving der plakaten van hen vor-
derden De zaak nogmaals aan de beslissing der Kerk over te laten, kwam in niemands
gedachte op, en toen de genoemde Synoden zich in Junij (162C) tot de Staten-Generaal
wendden met het verzoek om machtiging tot het bijeenroepen ecner Nationale Synode,
stelde de Vergadering haar antwoord uit ^, zonder voornemen· om er immer op terug te
komen. Doch ten voordeele der Remonstranten te beslissendit vermochten de Staten van
Holland niet. De regeringsleden, met de omwenteling van 1618 op het kussen ge-
komen , waren niet geneigd af te treden, of misschien wel ter verantwoording geroepen
te worden. Daarbij kwam de invloed, door Engeland uitgeoefend, en de noodzakelijk-
heid om tegenover deze Mogendheid den scliijn te mijden, alsof men gansch afvallig
werd van de beginselen vroeger gehuldigd, op welke zij zoo veel verwachtingen gebouwd
had. Alleen Rolterdam wenschte voor hel minst oogluiking voor de vergaderingen der
Remonstranten: in deze stad toch was hun aantal zoo aanzienlyk, dat men hun niet
zonder gevaar van een bloedblad te keer scheen te kunnen gaan. Maar de overige Sle-
den, ten minste de meerderheid in de Vergadering vanverklaarden zich gezind
de bewuste plakaten, die zij voor eeuwige edihlen hielden, te handhaven. Rotterdam ver-
ijdelde de uitwerking van dit besluit, daar zij wist door te drijven, dat men alvorens
verder te gaan met den Prins zou raadplegen Zooveel werd hierdoor verkregen, dat
de zaak lot het volgende jaar slepende bleef. Toen echler vermocht de vrees voor weer-
wraak, door de Remonstranten te nemen, zoo veel, dat verscheidene Leden der Stalen
verklaarden in geene der zoo hoog noodige middelen te zullen bewilligen, zoo er niet
eerst een vaste voet geraamd werd tegen de woelingen, die de gevestigde Godsdienst
' Wagenaab, XI, hl 45. ^ Resol. Iloll. 11, 19 Maart, 1G2Ö; 30 April; 5, 8 Mei, 1627.
^ Resol. Slat.-Gen. 26 Suni], me. ^ Resoh Holl, 3, 8, M\}, 162G.
ΙΠ Deel. 4 Stuk. 28
-ocr page 218-218 ΑΙΓχΕΜΕΕΝΕ GESCHIEDENIS
1027—
1630,
bedreigden. Echler besloten de Staten in overleg met den Prins, die steeds tot zachtheid
ried, niet om de plakaten te vernieuwen, maar om aan de Steden eenen brief te schrijven,
wiens uitdrukkingen op 's Prinsen raad nog aannierkelijk werden verzacht, en die daartoe
strekte, dat men de plakaten niet als afgeschaft mocht beschouwen. Leiden ging zoo
ver, dat zij bleef weigeren te bewilligen in de voorgestelde vernieuwing der verponding ^,
zoo de godsdienst niet krachtiger werd gehandhaafd en ook de Vroedschap van iïoiieri/am
zich niet gezind beloonde om in hare stad den bewusten brief te publiceren. Men voerde
Leiden te gemoet, dat als het land door gebrek aan geldmiddelen te gronde ging, de
Religie mede verloren was. Doch eindelijk verklaarde Rotterdam de uitgebannen predi-
kanten , eenen grevinghoven , lansbergen en anderen, die daar vryelijk over straat gingen,
te willen weren Dit was echter niet veel gezegd, en van hunnen kant vonden de
S laten geenen grond om last te geven tot inhechtenisneming van predikanten, behalve
dezulken, die, zoo als uytenbogaert en diegenen, wier namen in den aanslag tegen Prins
MA.URITS genoemd waren, een vonnis wegens staatsmisdrijf ten hunnen laste hadden Ja
zelfs leenden Hun Edelmogenden hun gezag tot een maatregel van de zijde der Kerk,
die de strekking had om de aanhangers der veroordeelde b Artikelen weder in de ge-
meente op te nemen Ook een besluit, waartoe men in October (1627) overging,
en dat bijzonder dreigend scheen, werd dadelijk ontzenuwd. Toen, namelijk, kreeg het
Hof van Holland last om dezulken, die verboden vergaderingen bezochten, wanneer de
Wethouders der Sleden niet bij machte waren zulks te beletten, in den Haag te beschri]-
ven. Maar ten slotte werd op aandrang van Rotterdam begrepen, dat het Hof die macht
slechts ten verzoeke der plaatselijke Wethouderschappen zou mogen uitoefenen — De
mannen van doorzicht en invloed helden al meer en meer over tot die staatkunde, w.elke
aan de burgerregering zelfstandigheid verzekerde ^, en had de Amsterdamsche Vroedschap
' Bij deze gelegenheid maakten de Edelen aanspraak op het recht om het platte Land te ver-
tegenwoordigen , en kwamen op tegen de bepaling dat Commissarissen, in deze zaak doof de Ste-
den benoemd, over het platte Land hunne bemoeijingen zouden uitstrekken.
2 nesol Holl. 9, 10, 19, 20 Maart^ 1, 3, 30 Aprilj 4, 7, 8, 18, 19, 20, 21 Mei; 17, 18,
22, 25, 29, 30 Junij; 2, 30 JuJij; 7 Aug.j 3 Oct., 1627^Απ8Εμα, I, bl. 666 , 667. van der
capellen, I, bl. 424, 425. 3 Jieso/. Holt. 5 Mei, 1627. Resol. Holl 12, 14 Mei, 1627.
5 Resol. Holl. 6 Oct., 1627. In de Provincie Utrecht was het Hof eene toevlucht voor de Re-
monstranten , die wegens verboden vergadering door de Wethouderschap der Hoofdstad veroordeeld,
zich op dat Collegie, zoowel als op de Gedeputeerde Staten 's Lands beriepen. De Staten-Generaal
rieden de Stad geen appel van hare vonnissen te gedogen, aangezien er geen hooger beroep was
van plakaten, door Hun Hoog Mögenden uitgevaardigd [Resol. Stat.-Gen. 4, 6 Febr. 1627).
.1
6 Te vergeefs beijverden zich echter üe c.roots betrekkingen om hem de vergunning te doen
erlangen om in het land terug te keren {Resol. Holl. 4 Maart, 1627). Ook üytenbogaerts ver-
DES VADERLAINDS. 219
in 1618 de verwijten der Calvinisten voorkomen en oproer verhoed door tegen olden- 1627—
BARNEVELT partij te kiezen, thans gevoelde zg zich stei;k genoeg om weldra de stoute
taal van sommige Contra-Remonstrantsche drijvers met ballingschap te straffen^ en den
Remonstranten de hand boven het hoofd te houden.
Bij zoodanigen blnnenlandschen toestand was het reeds veel, dat degenen, wien het
beleid der zaken toevertrouwd was, het roer niet uit de handen lieten glippen. Om niet
overstelpt te worden, kwam het er op aan, zelfstandigheid, goeden moed, kracht lot
volharding te toonen. Wat de Duitsche zaken aangaat, wel was het niet mogelijk de
wapenen des Keizers en der Katholieke Ligue te sluiten, maar niettemin moest men den
legenstand levendig houden,, waar hij nog niet geheel was opgegeven; men moest too-
nen, dat men de «enmaal gekozen partij niet verzaakte en het ingenomen standpunt
wenschle te handhaven. Bovendien, waar die belangen, van wier stoutmoedige behar-
tiging de kracht van Holland en mitsdien van de Republiek afhing, door de oorlog, ^
in Duitschland en in het Noorden gevoerd, bedreigd werden, daar moesten de Staten
hunne stem wel laten hooren, ten einde zich voor onherstelbare schade te vrijwaren.
Tegen het einde van het jaar 1626 ondervond de Hollandsche handel in de Oostzee een Belemmering
van den liandel
gevaarlijke belemmering ten gevolge van den oorlog lusschen Polen en Zweden. — in de Oostzee.
Dadelijk na de alliantie, in December 1625 te ^s Hage met Engeland en Denemarken
gesloten, was de Heer gamerarius belast met de laak om den Koning van Zweden uil
Ie noodigen lot hel doel des bondgenoolschaps mede Ie werken In hel daarop volgende
voorjaar had die Vorst eenen inval in Koerland gedaan; doch op de uilnoodiging dm
lot de alliantie toe te treden, antwoordde hij ontwijkend: hij zou zich eerst nader kun-
nen verklaren, als er iemand met volkomen last tot hem zou gezonden zijn Evenwel
den lo^en Augustus van dat jaar berichtte camerarius, als opvolger van wijlen den
Zweedschen resident rtjtgers optredend, aan de Stalen-Generaal, dat zijn Koning, legen
Polen oorlog voerend, in Pruisen was gekomen, om lot hulpbieding van onze vrienden
in Duitschland nader by de hand Ie zijn. Eene maand later kregen de Staten een brief
van gustaap adolf, nog vóór de nederlaag bij Lutter, uit Dirschau ^ geschreven, met
het verzoek, dat Hun Hoog Mögenden hem met raad en daad zouden bijstaan, aange-
zien zijne kriggsbedryven in die oorden strekten om de taak dergenen, die in Duitseh-
zoek om ontheven te worden van het tegen hem gevelde vonnis, of zich ten minste vergund te
zien, zicli voor het Hof te komen rechtvaardigen, werd afgeslagen [Resol Slat.-Gen. 9 Jan., 1627).
Deze mannen hadden al te zeer gelijk gehad: hun terugkeer zou voor hen een triomf en voor hunne
tegenpartij eene niet te verduwen beschaming geweest zijn. Toch kwam uïtekbogaeut in het
voorjaar van 1627, doch zeer ter sluiks, in het land {Resol Holl. 5 Mei, 1627).
' Resol. Stat.-Gen. 17 Dcc. 1625. 2 Rßsol Stat.-Gen. 15 April,· 10 Junij, 1626.
Aan de Weichsel, nier ver van den mond der rivier en derhalve van Dantzig.
28»
-ocr page 220-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
land tegen den Keizer streden, te verlichten i. Voorzeker was de Koning van Zweden
er op uit, ingeval ciiristia.an IV voorspoedig was, zich de gelegenheid ten nutte te
maken ten einde Polen tot de verlangde offers te dwingen, of zoo die Vorst niet slagen
mocht, zich de baan te bereiden om zelf in Duitschland op te treden. Bus was het
voor onzen Slaat raadzaam hem aan te moedigen, en men besloot hem eenen zaakge-
lastigde ter zijde te stellen. De aandacht viel op karel van cracau, die, vroeger
Agent in Spanje na het overlijden van pieter isaäcs, Nederlandschen Commissaris
in de Sont, in deze laatste betrekking was aangesteld Doch het scheen bedenkelijk,
cracau, al was het ook slechts lijdelijk, van zijne standplaats in Denemarken te ver- ;
wyderen, om eene zending bij eenen Vorst te vervullen, die den Koning van Dene- 1
marken steeds een voorwerp van nayver was. Intusschen, voordat-men het met zich-
zelven eens was, welken persoon te kiezen, was de aard der zending aanmerkelijk ver-
anderd. Koning christiaan Avas geslagen. Dus was het wenschelijk, dat gustaaf adolf
zijnen strijd tegen Polen zoo spoedig mogelijk staakte, ten einde de onderliggende partij
#
in Duitschland bij te springen. Bovendien was de belemmering, die de handel op
Dantzig leed, zoo belangrijk geworden, dat alleen reeds deswegens vurig naar eene ver-
zoening verlangd werd. Daar evenwel des winters de scheepvaart toch stil stond, meende
men in het najaar (van 1626) nog lijd Ie hebben om zich Ie bedenken Dit duurde
totdat de Staten-Generaal in November door hun medelid den Heer matelief, die we-
gens eene rechtzaak eene reis naar Polen ondernomen had ^, nader bericht kregen, en
door gamerarius verzocht werden te willen bewerken, dat Dantzig zicK in den strijd |
onzijdig mocht houden. Op gustaaf adolfs met wapengeweld aangedrongen eisch, dat I
Ρ
zij den tol van alle in- en uitgaande goederen voortaan niet aan den Koning van Po/ew, |
maar ^ aan hem zou betalen, had deze Stad, die niets liever dan onzydig bleef en zich |
inderdaad tot dusverre onzijdig gehouden had, maar ongezind was öm eed en plicht
jegens den Koning van Polen Ie verzaken, alle vergunning lot uit- en invoer ten eenen-
maie opgeheven, liever ziende, dat er ganschelijk geen tol werd betaald, dan dat del
1 ResoL Stat.-Gen. 13 Aug.; 19 Sept. 1626. ^ Zie hiervoor, III D., III St., bl. 4 en 5.
3 Resol Stat.-Gen. 16, 30 Oct.j 1, 12 Nov. 1625. Met cracau hadden naar de betrctkiniij
gedongen isAAc luz, Agent te Venetië, en de Admiraal willekeks.
^ Resol. Stat.-Gen. 10 Oct. 1626. Resol. Holl. 6, 7, 8 Oct. 1626.
5 Resol. Stat.-Gen. 2 Julij, 1626. In den brief van aanbeveling, dien matelief aan den Ko-|
iiing van Polen medetreeg, gaven de Staten dezen Vorst den titel van Koning van Zweden Λ
anders zou hij geweigerd hebben hem aan te nemen. Men rechtvaardigde zulks door de lierin-l
nering dat men den Koning dien titel, onder protest van non-prejudicie ten aanzien van cusTAAFj
adolf, mede gegund had, toen laatstelijk de Poolsclie Gezant zerokski te 'sHage geweest was.
(Zie hiervoor, D. III, St. III, hl. 619). ^ Resol. Stat.-Gen. 29 Nov. 1626.
220
1627—
]Γ.30.
DES VADERLANDS. 181>
opbrengst Poleiis vijand ten Dutle kwam Dit nu was een slaat van zaken, dien onze i(i27—
Ilollandsche handelaars niet konden verduren. Men mat het in de vergadering der Slaten
van Holland breed uit, wat het wezen zou, zoo men geen koren uit Polen ontving en
geene Nederlandsche waren derwaarts gevoerd werden, en klaagde, dat Danlzig aldus
mei den Keizer en den Koning van Spanje zamenspande. Op deze mededeeling volgde Maaticgelcn
het besluit, dat men den Staten-Generaal zou voorslaan, brieven te schrijven aan dy
Koningen van Zweden en van Poleii en aan de Slad Dantzig, dat zy deze voor de
gansche Christenheid zoo schadelijke oorlog zouden slaken, en toch vooral de handel
niet langer versperd mocht worden. Doch de Staten-Generaal trokken zich de zaak van
Holland niet zoo sterk aan, en vonden den toon in de ontworpen brieven te stout. Zij
vonden, dat Holland alles te zeer met geweld wilde drijven. Door het sluiten van de
licenlen voor onzijdige Mogendheden waren reeds de Koningen van Zweden en Polen,
zelfs persoonlijk ontrijfd, daar zij hun gewonen toevoer van wyn niet uit onze havens
konden bekomen, en hoe zouden dan die Vorsten een verzoek om vrijdom van handel
opnemen, dien men hun van onze zijde ontzegde? Dus achtten Hun Hoog Mögenden
beier, vermits in die brieven mede de komst van een Gezantschap ter bemiddeling van
den vrede werd aangekondigd , zich in de te verzenden missieve lot de vraag te bepalen,
of zulk een Gezantschap aangenaam zou zijn. Holland echter verlangde de brieven af Ie ·
lalen gaan, zóó als zg\waren, en de Stalen-Generaal dit niet kunnende keren, namen het
beginsel aan, dat er een Gezantschap naar het Noorden zou vertrekken, maar bepaalden,
da!, de brieven niet eerder zouden afgaan, dan de Instructie voor de Ambassadeurs vast-
gesleld zou zijn, en dat men met het stellen der Instructie op nadere berichten uit die
kwartieren zou wachten. Dit liet Holland zich niet welgevallen. Hare Gedeputeerden
herinnerden, dat de tijd der bijeenkomst van den Landdag in Polen niet kon verzuimd
worden, en onlzagen zich niet te verklaren, dat, als de handel versperd bleef, de Pro-
vincie » licht.tol onvermogen zou vervallen," en dat zij bij langer uitstel » op haar eigen
welsland zou moeten lellen." Dit was zoo veel gezegd, als dat zij de gelden tol hot
onderhoud der troepen en versterkingen, di^ de andere Provinciën tegen de dreigenthi
krijgsmacht van den Keizer en van spinola verdedigden, zou moeien inhouden. Voor
deze redenen zVvichllen de andere Provinciën, en Hollands wil geschiedde
Tegen het midden van Maart (1627) ging men over tol de keuze der Gezanten: men Gezanten tot
diende daarbij te lellen op bedrevenheid in het Latijn, aangezien alle onderhandelingen
in deze taal zouden moeten gevoerd worden. Gekozen weerden roguus van den iiokert , ^"len benoemd,
lid van dén Hoogen Raad, andries bicker, Burgemeester van Amsterdam y simoïï va^t
' A1TSEM.\, bl. 553.
2 Rcsol. Slat.~Gen. 29 Nov.; 10, 11, 12, Dec. 1626. 2, O Jan., 1627. Rcsol Holl. 1, 10,
12, 18 Dcc., 1626.
224 ALGEMEExNE GESCHIEDENIS
j627— BEAUMONT, Gedeputeerde van Zeeland^ die de benoeming niet aannam, vóórdat de Staten
zijner Provincie hunne toestemming gegeven hadden, en gysbert van boetselaer , Heer
van Boetselaer en Ruwiel, Gedeputeerde van Utrecht, die echter wegens ongesteldheid
de moeijelijke reize niet aanvaard heeft
Nog vóórdat deze Gezanten verlrokken, vernam men, dat hunne bemoeijing aange-
naam zou wezen. In het begin van April (1627) verscheen voor de Staten-Generaal de
Secretaris der Stad Dantzig, met name gregorius kammermann. Hij stelde gustaaf
ADOLFS bedrijf in geen gunstig daglicht, en betuigde het gerucht niet te kunnen ge-
looven, dat Hun^ Hoog Mögenden den Koning van Zweden in zyne onrechtvaardige han-
deling zouden stijven. Ook den Koning van Denemarken had hij van wege de Stad,
die hij vertegenwoordigde, om zijne bemiddeling verzocht; maar die Vorst had zijn besluit
van dat der Staten afhankelijk gemaakt: zonden dezen Gezanten, dan zou ook hij zulks
doen Gustaaf adolp , wel bevroedende, dat de Afgevaardigde van Dantzig de gemoe-
deren alhier niet voor hem zou hebben ingenomen, deed de Staten weldra weten, dat
hunne Gezanten hem aangenaam zouden zyn, zoo zij zulke voorslagen doen zouden,
als met zijne waardigheid en de iechten van zijn Koningrijk overeenkwamen Nog
een ander bericht werd in dezen tijd alhier ontvangen, hetwelk nog meer geschikt was
om ongenoegen tegen den Koning van Zweden te verwekken. Het betrof een handels-
verdrag tusschen Zweden en Spanje, waarbij, met uitsluiting van de Nederlanders, Ham-
burg tot stapelplaats der wederzijdsche waren zou zijn aangewezen. Een Zweedsch koop-
man zou deswegens reeds te Brussel onderhandeld hebben. Zoozeer woog dit gerucht
bij de Staten, dat zij in de Instructie hunner Gezanten den last vervatten om vaii die
Hunne Instructie, zaak rekenschap te vragen — Naarmate er meer vooringenomenheid tegen onzen Staat
bij den Koning van Polen kon verondersteld worden, en er van zijne scheepsmacht in
de Oostzee meer schade te verwachten was, wanneer onze schepen de blokkade, die hij
had aangekondigd, niet ontzagen naar dezelfde mate hadden de Gezanten stelliger
last om dezen Vorst vertrouwen in te boezemen; ja, ingeval het doel bereikt en een
bestand-getroffen werd, mochten zij zelfs verklaren gelast te zijn, door een traktaat de
vriendschap tusschen ons en Polen te bevestigen. Tegen den Koning van Zweden, daar-
s
entegen, in geval de gunstige voortgang der bemiddeling aan hem moclit haperen, was
den Gezanten voorgeschreven den loon des verwijts aan te slaan. Ook den Keurvorst
van Brandenburg moesten zij bezoeken, opdat de door hem op de been gebrachte krijgs-
i'iïesoZ, Stat.-Gen. 11, 12, 20 Maart, 1627. Resol. Holl. 26 Ïehr. 5, 8 Maart, 1627. Aitsema ,
I, bl. 601. 2 Rßsol, Stat.-Gen. 2 April, 1627. / Aitsema, I, bl. 601.
3 Resol. Stat.-Gen. 10 April, 1627. Resol. Stat.-Gen. 17 Maart; 22 April, 1627.
5 Resol. Stat.-Gen, 17 April, 1627. '
-ocr page 223-DES VADERLANDS. 181>
macht (hij was als yassal den Koning van Polen tot bijstand verplicht) niet tot vermeer- 1027—
Χ680·
dering van Polens strijdlust mocht strekken l.
In het begin der maand Mei vertrokken deden zij op de reize Koppenhagen aan, Hun bezoek te
Koppenhagen,
waar zij gemeend hadden den Prins van Denemarken te begroeten. Daar deze zich niet
in de hoofdstad bevond, verzochten en erlangden zij gehoor bij den Staatsdienaar, die in
's Konings afwezigheid zooveel als Stedehouder was, met name frans ransow, den Kanselier
en eenige leden van den Rijksraad. De gelegenheid namen zij te baat om te verzoeken,
dat eenige belemmeringen, welke onze koopvaarders door *sKonings verordeningen ge-
IrofTen hadden opgeheven mochten worden. — Den toegang tot de haven van
door eene vloot van 13 Zweedsche oorlogschepen versperd gevonden hebbende, kwamen
zij den eersten Junij te Pillau aan, om van daar met twee Zweedsch-koninklijke jachten
Iiaar Elbing te varen, waar zij in de eerste plaats door den goeverneur gabriel oxenstjerna
verwelkomd werden, en vernamen, dat de Koning den vorigen naolit bg eenen aanval
legen een wachtpï)st van die van Dantzig gewond was, hoezeer niet gevaarlijk. Reeds ^Humicai^iëutie
den lO^"'! Junij hadden zy bij zijne Majesteit in zijne tent voor Dirschau gehoor, om van Zweden,
hem, bij alle betuiging van lof en blijdschap over zijnen krijgsroem, het staken van het
verder bloedvergieten aan te bevelen, en hem de vergunning te vragen, om den Koning
van Polen te gaan berichten, dat hij wel te bewegen zou zijn om zich in een vrede-
handeling in te laten. Zij lieten niet na er het verzoek bij te voegen, dat intusschen
de scheepvaart weder Onbelemmerd gedreven worden mocht. In zijn antwoord gaf de
Koning zijne wees te kennen, dat de bemiddeling groote zwarigheden zou ontmoeten.
Hij oordeelde, dat de Staten een te ootmoedigen toon jegens den Koning van Polen
hadden aangenomen: uit goedheid voor ons zou deze Vorst toch niets doen of laten en
de Poolsche adel zou zich in geen geval getroosten hun graan onverkocht in de maga-
zijnen te laten liggen: dus behoefden wij waarlijk den Koning niet om vergunning van
vrijen uitvoer te smeeken. Op toornigen loon liet hij zich uit over de hinderpalen, die
de Stad Dantzig hem in den weg leide. Niettemin verklaarde hij er zich niet tegen,
dat zij naar Warschau gingen om te trachten den vrede te bemiddelen, en beloofde
van zijne zijde den handel niet te zullen belemmeren, behalve met Dantzig: er waren
trouwens buitendien havfns genoeg. — Den Junij begaven onze Gezanten zich,
onder geleide eerst van Zweedsche, daarna van Poolsche soldaten, naar de op een kleine
mijl afstands gelegerde Poolsche armee, waar zij zeer eervol ontvangen werden, om den
volgenden dag naar Dantzig te trekken. Na den Raad aldaar bezocht te hebben, zetten
zij de reis naar Warschau voort. Hier werden zij door niemand hoegenaamd verwel-
komd, hoezeer zij hunne komst door hunnen Secretaris vroeg genoeg hadden laten aan-
^ Zie de Instructie bij aitsema, 603—606. 2 jiqsoI Slat.-Gen, 5 Mei, 1627.
3 liesol Stat.~Gen. \ Febr., 1627.
-ocr page 224-224 ALGEMEExNE GESCHIEDENIS
1037— kondigen i. Door een paar personen van geenen of lagen rang liet de G-root-Rijks-
Maarsclialk lien welen, hoe zy zich lot het erlangen van gehoor bij den Koning moesten
eu bij den Ko- aanmelden. Dit bekwamen zij dan ook tegen den Julij. De Koning ontving hen
mng van ponder de minste beleefdheid of voorkomendheid: hij bleef gedekt en verzocht hen niet
zich te dekken. Hunne Latijnsche toespraak was evenwel vereerend genoeg. Nimmer,
zeiden zij, had den Staten de begeerte, doch tot dusver steeds de gelegenheid ontbroken
om zijne Majesteit van dienst te zijn, maar zij zouden liever gehad hebben dat zij eeuwig
zijne schuldenaren waren gebleven, dan dat zij, zoo als thans, in de ramp des oorlogs,
die hem trof, de aanleiding gevonden hadden om hem eene dienst te bewijzen. Immers
Zijner Majesteit en der gansche Christenheid meenden zij met de bemiddeling van den
vrede eene dienst te doen, tot welke zij, wegens het aandeel, dat zij aan de ongele-
genheden des oorlogs hadden, niet ongeroepen geacht konden worden. Wat baatte
Polen, zoo gingen zij voort, voorzeker om op den Adel te werken, wat baatte Polen
. de vruchtbaarheid van het jaar, zoo de oorlog den uitvoer uit de volle graanschuren
belette? Niet dat 's Konings leger niet sterk genoeg was om dit kwaad te verhelpen; maar
onder Christen Mogendheden was het eervoller den weg der minnelijke schikking in te
slaan. Daartoe boden zij hunne goede diensten aan, belovende niets te zullen voorslaan,
dan wat zich met zijn belang en zijne eer verdroeg. — De Vice-Kanselier beantwoordde
deze rede uit naam des Konings, allereerst met eene waarlijk Oostersche lofspraak op
de regering van Zijnen Meester, die zooveel geluk aanbracht, dat de »Blaten van het
Koningrijk Polen en het Groothertogdom Lilthauen, vrij boven alle natiën, een volk
geboren in vrijheid en tot vrijheid, het vaderlijk bewind van Zijne Koninklijke Majesteit
met alle onderdanigheid vereerden, de naburige Vorsten hem ontzagen en zijne vriend-
schap aankweekten, en de barbaarsche natiën, tegen wélke zijn zwaard de Christenheid
behoed had, den naam van zulk een groot Vorst hadden leeren vreezen." Die Koning,
zeide voorts de Staatsdienaar, gewoon de bedoelingen van anderen naar de zijne 'af Ie
melen, nam de redenen der Nederlandsche Gezanten .-gunstig op; hij zou ze door zijnen
Staatsraad laten overwegen, en niet alleen aan de Vereenigde Provinciën, maar aan de
geheele wereld toonen, hoe gezind hij was tot vrede en (voegde hij er in éénen adem
bij) hoe zeer hij de goddelooze aanslagen verfoeide dergenen^. die hoogst misdadig het
gebied van anderen wilden bemachtigen, en door gruwelijke eerzucht gedreven, het slorlen
van christenbloed niet ontzagen. — Voorwaar eene zinspeling op Zweden, die onzen
Gezanten weinig hoop moest geven op het slagen van hunne onderneming! ^ — Do
i
i
' De huizen in de stad, ten hunnen gebruike aangewezen, Avaren te vuil om tè betrelten:
dus vestigden zij zich in een grooter huis gelegen builen de stad.
2 Onze Gezanten begroetten ook 's Konings oudsten Zoon, Prins wladislaw. Hij liet hen be-
antwoorden met een Aveidsche vermelding van zijne aanzienlijke verwanlschap. De Prins was m
ï- ' ,■·' J . .. - .
-ocr page 225-DES VADERLANDS.
koelheid der ontvangst moesten zij, behalve aan het natuurlijk bondgenootschap, dat ^jgJ^ ■
er tusschen Polen en Ooslenrijk bestond, en aan de omstandigheid dat hun een
afgezondene van de Infante uit Brussel voor was geweest, vooral daaraan toeschrijven
dat zij eerst den Koning van Zweden bezocht hadden, hetgeen zy trouwens wegens de
tegenwoordigheid van dezen Vorst in Pruisen niet hadden kunnen nalaten. Dadelijk bij
de eerste conferentie, die zij ten huize van den Vice-kanselier met eenige daartoe aan-
gewezen Senatoren hadden, werd hun te kennen gegeven, dat Hun Hoog Mögenden niet
volkomen juist ingelicht schenen te zijn ten aanzien van de oorzaak en den voortgang
der Zweedsche oorlog: Koning sigismund, en niet gustaaf adolf, had recht op de
Zweedsche Kroon, en dus zou met onderhandelen weinig uitgericht kunnen worden.
Niettemin wilde men wel hooren, welke voorwaarden de onzen tot staking van den kryg
voorstellen zouden, te eerder omdat men den invloed van Hun Hoog Mögenden op gustaaf
ADOLF hoog genoeg aansloeg om te meenen, dat zij hem tot het volgen van hunnen
wil zouden kunnen dwingen. Intusschen toen onze Gezanten hierop met bescheidenheid
en voorzichtigheid hadden geantwoord, bemerkten de Poolsche Commissarissen, dat zij te
veel van de onzen verondersteld en verwacht hadden, eri gaven voor, dat zij ook
slechts van hen hadden willen hooren, wat gustaaf adolf voorsloeg, en of hij ook om
vrede vraagde, een verzoek, dat trouwens, nu de kosten tot den oorlog gemaakt waren,
geen gunstig oor zou vinden. Hiermede liep de conferentie hoofdzakelijk af. — Thans
hadden de Ambassadeurs het antwoord des Konings op hunne propositie te wachten.
Duchtende dat zij om dit antwoord te vernemen aan eene even vernederende ontvangst ten
hove blootgesteld zouden worden, namen zij hunne maatregelen om zulks te voorkomen. Daar
evenwel de Koning, door hen zoo dadelijk op eene gansch andere wijze te ontvangen,
den schijn niet op zich kon laden alsof hij eene begane fout had moeten herstellen, zoo
werd bepaald, dat het bewuste antwoord hun door eenige aanzienlijke Staatsdienaren ten
hunnen huize zou overhandigd worden, gelijk werkelijk den 17Ju lij geschiedde. Bij Antwoord vau
dit staatsstuk beklaagde zich de Koning, dat de Nederlanders zich het door Zweden
gepleegde onrecht niet eerder aangetrokken hadden, dan thans nu zy er zeiven schade pi^opositie.
bij leden. Om met' vrucht vredesvoorslagen te kunnen doen, zoo luidde 's Konings ant-
woord verder, schenen de Staten niet genoeg te bevroeden, hoe misdadig de handel-
wijze was van den vijand, die eenen inval gedaan had op Poolsch grondgebied, Poolsche
bezittingen roofde of vernielde en eigen bloed veil had om Poolsch bloed te vergieten.
In dezen staat van zaken kon er niet met voegzaamheid van vrede gesproken worden.
De wederrechtdijke aanvaller had meermalen van vrede gerept, maar als men hem bil-
lijke voorwaarden aanbood, had hij ze trots verworpen, hoezeer, als hij terug moest
Moscovitisch tosfuum, Avaarmede liij te kennen gaf, dat hij er nog steeds aanspraak op maakte
otu tot Groot-Vorst van Moscovië gekozen te worden.
•I
■Μ
226 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1G27— geven, wat hem niet toekwam, hij zich binnen het nietige Sudermanland beperkt zou
moeien zien. Zoo de Gezanten op last der Staten, en zonder wederspraak van Zijne
Majesteit, een poging wilden doen om de oorlog te doen eindigen, zouden zij de aan-
matiging des vijands bij eigen ervaring leeren kennen. Dit was het wat Zijne Majesteit
voor het tegenwoordige op de propositie der Nederlanders te antwoorden had. — Zulk
een bescheid was niet geschikt om de onzen in hun vredewerk te bemoedigen. Slechts de
ééne uitdrukking: zonder wederspraak van Zijne Majesteit, gaf te kennen, dat de Koning
Igden mocht, dat zg nog een poging deden om met gustaap adolf in onderhandeling
te treden; doch dit kon geen vertrouwelijke vergunning, veel min eene uitdrukkelijke
lastgeving heeten. Op welken grondslag derhalve die onderhandeling aan te vangen?
Inderdaad, van nu aan kon de zending als mislukt beschouwd worden. Alleen, hadden
onze Gezanten zulks vroeger nog niet genoegzaam ingezien, dan leerden zij nu althans
beseffen, hoe noodzakelyk het voor den Koning van Zweden zijn zou, de Protestantsche
partij in Duitschland by te springen. Immers, won de Keizer het pleit, dan was er
geen twijfel aan, of de Koning van Polen zou ondersteuning genoeg vinden om deri
zoon van kaeel IX van den Zweedschen troon Ie stooten. Maar juist' hierin lag een
grond van hoop, dat GUSTAAip den Koning van Polen vrede zou willen gunnen, zoodixi
zijn tijd om in Duitschland op te treden zou gekomen zijn: want een dubbelen oorlog
te Yoeren, ging boven zijn vermogen. En dan zou Polen niet volstrekt onwillig bevonden
worden. Thans reeds wees de Vice-kanselier, bij de nadere verklaring, die onze Gezanten
hem na het ontvangen van zulk een weinig bevredigend antwoord ontlokten, op de uit-
drukking zonder wederspraak van Zijne Majesteit, en zeide, dat den Poolschen Veldoverste
in Pruisen, gonjegpolski, 's Konings meening zou worden aangeschreven, ja, dat de
Koning zelf in het leger zou komen, alwaar zy dan de gelegenheid zouden hebben om
zich van hunne taak te kwijten. -
Reeds den SSstcn Julij waren zy te Langenau in de nabijheid van hel Poolsche leger
aangekomen, en weldra werd vastgesteld, dat er op gelijken afstand tusschen de beide
legers eene bijeenkomst van eenige afgevaardigden van beide zijden ter onderhandeling
zou plaats hebben. Doch het liet zich aanzien, dat dit voornemen juist niet spoedig
uitgevoerd zou worden. Den Augustus begaven onze Ambassadeurs zich naar hel
Tweedeαυαίβη-^^®^*^®^^® leger, en bekwamen eenige dagen later op nieuw gehoor bg Koning gustaaf.
tie bij GusTAAFMet geduld hoorde Zijne Majesteit hunne rede aan, hoezeer zij de blijken droeg, dat
de sprekers ook de andere partij hadden gehoord. Des te zekerder kon lïien aan op
hetgeen hij zeide, dat hij om geen bestand, lang of kort, zou ontruimen wat hij bezet
hield, en geen vaste plaatsen tegen een stuk perkament zou ruilen; dat ónderhandelin-
gen slechts lot verklaringen en alzoo tot vermeerdering der verbittering leidden: ook
zonder met woorden kwaad bloed te zelleü, kon men elkander wel slag leveren, zoo
als nog daags te voren geschied was. — De Koning doelde op eene schermutseling,
DES VADERLANDS. 227
waarbij hij zelf in levensgevaar was geweest. — Evenwel ter liefde van Hun Hoog 1637—
Mögenden zou hij in de bijeenkomst bewilligen. Ten slotte deelde hij zyne meening
raede aangaande den toestand van Duitschland en legde daarbij een bewonderenswaardig
vertrouwen aan den dag op de mogelijkheid om 's Keizers macht lot den aftocht uit den
Nedersaksischen Kreis te nopen. Hiermede zouden Hun Hoog Mögenden zeer gebaat en
verlicht en, meende hij , in slaat gesteld zijn om hem krachtig bij te staan. — Des anderen
daags verklaarde de Zweedsche Rijks-kanselier 'sKonings gevoelen nader: onze Gezanten
zouden een bestand van weinige jaren, zonder eenige teruggave van ingenomen plaatsen,
voorslaan, en binnen den tijd van dat bestand zou in eene onzijdige stad ten overstaan der
Gezanten van verschillende Mogendheden een blijvende vrede bemiddeld worden. Toen
de Gezanten omstreeks het midden van Augustus in het Poolsche leger waren aange-
komen, om de meening van Koning gustaaf, als het pas gaf, voorzichtig mede te deelen,
had de Koning van Polen noch personen tot de bijeenkomst benoemd, noch haren tijd
bepaald. Een der eerste dagen van hun verblijf in het Poolsche leger was het tijdstip
door Koning gustaaf gekozen om zijnen vijand gelegenheid te geven tot eenen veldslag,
welken onze Gezanten uit een gunstig standpunt konden aanzien en die voor den Zweedschen
Vorst met de zege bekroond werd. Den volgenden dag (18 Augustus) namen de Polen den
hun op nieuw aangeboden strijd niet aan. Jn den avond trachtten de Zweden zich van een
gehucht meester te maken, welks bezit voor de veiligheid van het Poolsche leger van het
uiterste gewicht was. Slechts de omstandigheid dat gustaaf adolp, die overal in persoon
tegenwoordig was, met een musketkogel in den schouder gewond werd, bracht te weeg, dat
de Zweden hun voornemen opgaven. Op het gerucht, door dit voorval in hunne omgeving
ontstaan, dat de Koning ύάτλ Zweden doodelijk gekwetst was, begrepen onze Gezanten niet
langer onder de Polen te moeten blijven en gingen naar Dantzig om aldaar te wachten
totdat de Koning van Polen de personen en den tijd lot de bijeenkomst zou bepaald
hebben. Intusschen was van die zijde reeds de voorslag ingekomen, dat de onderhande-
lingen dus zouden worden ingericht, dat er in het open veld twee tenten, éénevoorde
Polen, de andere voor de Zweden zouden worden opgeslagen, en eene derde tent lusschcn
die beide midden in voor de Nederlandsche Afgevaardigden, die over en weder zouden
gaan om de voorstellen aan te hooren en over te brengen: alzoo meende men de ver-
bittering te zullen verhoeden, die vroegere pogingen lol verdrag verijdeld hadden.
Beaühokt, die de reis naar Dantzig over Dirsehau nam, vond den Koning weder
op de been, zonder eenig blijk van zwakheid van ligchaam of geest: ook toonde de
Vorst gansch geen grootere geneigdheid tot vredesonderhandelingen dan vroeger, en wat
men deed, zeide hij, moest haastelijk geschieden: want hij was niet van zins lijd te ver-
Hezen, maar den lijd te gebruiken.
Op het bericht dat de Commissarissen benoemd waren, begaven zich onze Gezanten
onmiddellijk naar Dirsehau ^ waar zij den SO^ten Augustus aankwamen. Den September
29*
-ocr page 228-224 ALGEMEExNE GESCHIEDENIS
1627— werden de onderhandelingen op de vroeger beraamde wyze aangevangen. De Bisschop van
Culni voerde het woord voor de Poolsche Commissarissen; de Rijks-kanselier was mede-
Aanvang der on- '
derha;ideliiigen. Commissaris aan de Zweedsche zijde. Dadelijk verklaarden de Po/ew, dat, daar hun Koning
de beleedigde partij was, zij geene andere voorwaarden wisten voor Ie slaan , dan vroeger,
namelijk, dat Prins gustaaf van het Koningrijk Zwerfe» afstand doen en de overweldigde
plaatsen in Lijßand en Pruisen met volkomen schadeloosstelling ontruimen zoude. De
onzen verheelden hun natuurlijk niet, dat zulk een voorslag geen gehoor zou vinden. Nielte-
min drongen de Poolsche Commissarissen er op aan , dat de boodschap aan de Zweden werd
overgebracht, en de onzen begrepen zich er toe te moeten leenen. Alvorens echter daartoe
te komen, verkregen zij , in de Zweedsche tent verschenen , van den Rijks-kanselier de verze-
Güstaaï wil kering, dat zijn Meester gaarne vrede zou gunnen, ingeval de Koning van Polen verklaarde,
bcz^t der KiOonKroon van Zweden met rust wilde laten, zonder daarop eenige aanspraak te
van Zweden door y^aken voor zicli of zijne nakomelingschap. Hierna de voorwaarden van de Poolsche zijde
den Koning van d σ i
Tolen gewaar- vernemend, verklaarden de Zweedsche Commissarissen, na een verhaal van huns Meesters
borgd zien.
recht op zijn koningrijk, ze voor volstrekt onaannemelijk te houden » voor zoo veel de terug-
gave van het Rijk van Zweden aanging." Deed sigismund afstand van dien eisch, dan zou
men het over de teruggave van de in Lijßand en Pruisen bezette plaatsen eens kunnen
worden; doch vrat de schadeloosstelling betreft, deze zou Zweden veeleer, reden hebben van
Polen te vorderen. Dit antwoord door onze Gezanten vernomen hebbende, bleven de Po/c»
op hun stuk slaan: in allen gevalle meenden zij, dat den Koning voor zyn recht eenige
vergoeding moest verschaft worden, en daar geen voorstel daartoe strekkende van de
Zweden te' wachten was, zoo verzochten zij de Nederlandsche Ambassadeurs een zooda-
nigen voorslag te opperen. De onzen maakten zwarigheid dit te doen, en toen de Zwerfcw
hun hetzelfde verzoek deden, verontschuldigden zij zich desgelijks. Dus zou thans aan
de beide Koningen rapport gedaan worden, of er nog een middel zou te vinden zijn
om de onderhandeling niet af te breken. De komst van sigismund in zyn leger
bespoedigde deze zaak, en den September kwamen de Poolsche Commissarissen
met eenige artikelen voor den dag, waarvan de voornaamste waren: gustaaf adolf
zou zijn leven lang in Zweden blijven regeren, mits de Koning van Polen den
titel mede zou voeren; na gustaafs dood zou Zweden weder aan sigismund of
aan zijne nakomelingschap komen; alle plaatsen in Lijßand en Pruisen zouden
ontruimd worden met herstel van de daarin veroorzaakte schade; uit de Zweedsche
domeinen zou aan sigismund worden toegestaan een jaarlijksch inkomen van hon-
derdduizend rijksdaalders, en aan zyne dochter een bruidschat naar de Zweedsche wet.
Met deze artikelen in de Zweedsche tent gekomen, vernamen de onzen, dalj dit inder-
daad dezelfde voorwaarden waren, die vroeger door Zweden waren verworpen; gustaaf,
zeide de Kanselier, was de man niet om zijn leven lang bij genade van sigismund te
regeren en dan zijne nakomelingschap te laten aanzien, dat een ander zich van het
DES VADERLANDS. 181>
Koningschap meester maakte. Zelfs weigerden de Zweedsche Commissarissen eenige tegen- 1027—
1030
artikelen op te stellen, Λvaardoor zij demogelijkheid afsneden om te beproeven, of er eenige
voorslag van bemiddeling te doen zou zijn. Hoe het zij, de onzen polsten de Zweden later,
of het hun dan zou vrijstaan voor te stellen: dat na den dood en bij ontstentenis van
nakomelingen van Koning gustaaf de Kroon van Zweden aan sigismund en zijne naza-
ten zou komen. De Kanselier verwierp dezen voorslag niet geheel, maar eensdeels
vreesde hij, dat bij zulk eene bepaling, waarbij alleen de Koning van Zweden qh zijn
kroost SIGISMUNDS heerschzucht in den weg zouden staan, zijn leven en dat der zijnen te
zeer aan den dolk van den een of anderen gedienstigen moordenaar blootgesteld zou
wezen, en anderdeels oordeelde hij, dat het voorstel tegen de Zweedsche rijkswetten
indruiste, die sigismukd met zijne nakomelingen hadden uitgesloten: in allen gevalle
zou zoo iets niet vastgesteld kunnen worden zonder de Zweedsche Stenden er in te
kennen. Evenwel de Koning veroorloofde, dat de voorslag aan de Polen gedaan werd.
En zie, nadat zulks met het noodige voorbehoud door de onzen geschied was, scheen hij
vrij wel te voldoen. Ook de Koning nam hem goed op; maar niettemin verklaarde hij,
dal de zaak zoo gewichtig was dat hij daarop voor alsnog geen vast besluit kon
nemen. Daar nu ook de Koning van Zweden, wegens de noodzakelijkheid om zijne
Stenden te raadplegen, daartoe buiten staat was, zoo begreep men, dat de hoofdzaak
voor dezen lijd niet uit te maken was. Van beide zijden, daarentegen, toonde men zich weuscht
gezind om eenig voorstel van voorloopige schikking, waarvan een wapenstilstand
gevolg zou kunnen zijn, aan te hooren. Gustaaf begreep voorzeker, dat wegens de kome».
onderwerping van zijnen zwager van Brandenburg aan den Keizer en de tegenwoor-
digheid van WALLENSTEIN op de grenzen van Pommeren, zijne stelling tegenover het
Poolsche leger, hoe gunstig ook voor het oogenblik"", spoedig hagchelijk zou kunnen
worden. Doch nu stelden de Polen de ontruiming van den door gustaaf bezette land-
streek weder als voorwaarde van den wapenstilstand, terwijl de Zweden zulks zelfs strij-
dig met het begrip van wapenstilstand achtten: ging men van hunnen kant lot die
ontruiming over, dan verlangde men zekerheid, dat sigismund van zijn recht o\) Polen
uitdrukkelijk afzag of het feitelijk opgaf. Stond de Koning van Polen een wapenstil-
stand van dertig jaren toe, dan achtte gustaaf, dat hem feitelijk genoegzame waarborg
gegeven was: immers, onder anderen in aanmerking nemende dat Polen geen erfelijk
Rijk was, meende hij, dat tegen het verloop van dat tijdperk de toestand van dien aard
zou wezen, dat Zweden gemakkelijk tegen de aanspraak van des, nakomelingen van den
thans reeds zestigjarigen Koning bestand zijn zou. Bijgevolg stemde hij er in toe, ter
eere, verklaarde hij, van Hun Hoog Mögenden en ten verzoeke van hunne Gezanten,
dat dezen eenen wapenstilstand van dien duur voorstelden. Maar nu maakte sigismunü
1 liesoL Siat.-Gcn. 31 Aug. 1627. Aitsema, 1, bl. 648.
-ocr page 230-224 ALGEMEExNE GESCHIEDENIS
zwarigheid om voor zgn persoon en nakomelingen de verbindtenis aan Ie gaan, dat gustaaf
gedurende dien tijd in het bezit zijns Koningrijks zou gelaten worden: liever moest men van
de Republiek of Kroon van Polen verkrijgen, dat deze den Koning van Zweden de verlangde
verzekering gaf ook voor dengenen, dien zij uit Sigismunds geslacht tot Koning zou verkie-
zen. Hiermede echter, zoo oordeelde gustaaf, bleek sigismuwd de verklaring slechts te
ontduiken en de zaak op de lange baan te schuiven, en de openbar^ onderhandelingen
werden afgebroken. Niettemin gaven de Zweedsche Commissarissen te kennen, wel te mogen
lijden, dat er over een kort bestand (van twee of anderhalf jaar), ' natuurlijk zonder
ontruiming, onderhandeld werd: daarmede toch zou gustaaf dien tijd onaangestast zijne
stelling op vijandelijk gebied behouden. Inziende, dat het alzoo toch tot een kort be-
stand zou komen, hetwelk aan Koning sigismuwd of geen verlichting van oorlogskosten
zou aanbrengen, of hem de wapenen uit de hand zou nemen, en van den anderen kant
wetende dat gustaaf eiken dag een beslissenden slag zou kunnen slaan, boden de
φ
Poolsche Commissarissen nu aan, dat de Koning zich zou kunnen verbinden voor zich
en zijne opvolgers, die tot Koningen van Polen verkozen zouden worden. Hiermede echter
Terklaarde gustaaf thans weder, zich niet verzekerd te achten tegen's Konings nakome-
lingen , die geen Koningen van Polen zijn zouden en door Oostenrijk of Spanje in hunne
aanslagen ondersteund zouden kunnen worden. Nieltemin had er nog eene <;onferentie
plaats, doch zonder ander gevolg, dan dat men overeenkwam, met uitstel van dat hoofd-
punt, voorloopig over eenige ruw ontworpen artikelen van wapenstilstand te beraadslagen.
Zulks echter kon geen grooter gewicht hebben dan een gemeenzaam gesprek onder
bijzondere personen, vermits de Polen voor hetgeen sigisbiund niet persoonlijk betrof,
geene volmacht van den Staat konden toonen en dus buiten macht Λvaren om hun
Land tot iets te verbinden. Te vergeefs boden de Poolsche Commissarissen aan, de
verklaring te doen, dat zij in hunne hoedanigheid van Rijksraden voor de bekrachtiging
De onderhaa-^^^^ Landdag instonden, .— gustaaf achtte alle verder onderhoud ijdel, en onzen
delingeu worden Q^zanten schoot niets anders over dan voor te stellen, de bewuste artikelen, zooals ze
afgebroken.
waren, naar den Poolschen Landdag te verwijzen, en intusschen alle wapengeweld te
schorsen. Hierover moesten de wederzijdsche Commissarissen hunne Meesters raadplegen
en het antwoord zou zonder nadere bijeenkomst kunnen gegeven worden. Dus werd
»met groot leedwezen van onze Ambassadeurs, zegt het bericht, de verdere handeling
afgesneden." ft
Toen het dien ten gevolge lot hun vertrek zou komen, gaven zij niet onduidelijk te
kennen, dat zij, wegens het onwaardig onthaal te Warschau^ van den Koning van Po^e»
geen afscheid zouden kunnen nemen. Dit werkte zooveel uit, dat die Koning hen tot
Afscheidsaudiën- ^ene plechtige en eervolle afscheidsaudientie liet noodigen, welke zg aannamen. Thans
ïbg^'ia? pS« Koning zelf ongedekt totdat zij zich op zijn verzoek gedekt hadden. Zoo
iu het leger. scheidde men met vriendelijke bewoordingen. Wegens de vruchteloosheid hunner vrede.:·
1627-
1030.
:
DES VADERLANDS. 181>
lievende pogingen IroosUe zich Zijne Majesleit met het vertrouwen, dat »God uit aan- 1637—
merking zijner rechtvaardige zaak de overweldigers van vreemde Ryken te zijner tyd
wel zou strafien."
Op den dag van hun vertrek naar Dirschau vertrok de Koning naar den Rijksdag te
Warschau. Te Dirschau hadden de Gezanten nog een onderhoud met gust aap adolf over de
belangen van den Nederlandschen handel. De Koning verklaarde, dat hoe lief hem ook de
welvaart der Nederlanders was, hij de haven van Dantsig niet voor allerlei schepen kon
open laten: anders zouden die van Dantzig spoedig meester van de Oostzee zijn, hetgeen
voor de Nederlanders ruim zoo schadelijk zou wezen als voor hem zeiven. Verbonden
zich die van Dantzig geenè oorlogschepen meer uit te rusten, dan zou hij hunne haven
dadelijk openen, en de scheepvaart, behoudens een matig recht, vrij stellen. Voordat
zij met deze boodschap naar Dantzig vertrokken, legden zij een bezoek af bij den Burg-
graaf VON DOHNA, die al sedert eenigen tijd daar was om hen van wege den Keurvorst
van Brandenburg te begroeten en zijnen Meester in der Staten goede giinst aan te be-
velen. Den laatsten September scheidden zij van den Koning, na elk met een gouden
ketting en vijftig schippond koper begiftigd en in Zijn Majesteits tent gul en vrolijk
onthaald te zijn. Te Dantzig verzocht hen de Raad zoolang te willen blijven tot er eenig VertocfdevGc-
bericht zou gekomen zijn, wat er op den Landdag, die den lö'^^'i October geopend werd,
aangaande de hervatting der onderhandelingen was besloten. De Raad verwachtte van
daar wel wat goeds, maar, wanneer intusschen onze Gezanten vertrokken en de Koning
van Ziveden naar Siokholm teruggekeerd zijn mocht, zonder volmacht achter te laten,
zou de trots der Poolsche Grooten zich den schijn niet willen geven, alsof zij om ver-
drag verlegen waren. De onzen antwoordden, dat zij naar huis spoedden, daar de winter
de reize over zee stond af te snyden en de reize te land te gevaarlijk was: ook zagen zij niet
in, zeiden zij, dat hunne tegenwoordigheid zoo veel nut zou stichten. Dit gaven de
Heren van Dantzig volstrekt niet toe. Eindelijk besloten de onzen nog eene poging te
doen om de onderhandelingen weder aan te knopen of ten minste levend te houden.
Diensvolgens begaf zich de Heer van den ïionert naar Elbing om den Zweedschen
Kanselier te spreken, die zich toen aldaar bevond, terwijl gustaaf Wof mite belegerde,
en te verkrijgen, dat de Koning bij zijn vertrek naar Zweden in handen van zijnen Kan-
selier, die in Pruisen bleef, eene volmacht achterliet. Dit werd door van den honert
zonder moeite verkregen. Van dezen uitslag van het verzoek, den Koning van Zweden
gedaan, gaven onze Gezanten, op aandrang van die van Dantzig^ l)ericht aan den Ko-
ning van Polen^ aan den Landdag en aan de voornaamste Rijksgrooten l. Den tijd, ge-
' Te Elbiïig vernam van den uosert, dat er een Engelechman, met name speiïs (spekce)^wa8
overgekomen om güstaaf de orde van den Kouseband over te brengen, en tevens bij de onder-
handelingen tegenwoordig te zijn, die er tusschen Polen en Zweden plaats hadden. Doch güstaak
224 ALGEMEExNE GESCHIEDENIS
1027— ilurende welken zij. nu besloleü hadden af te wachten, welke besluiten de Poolsche
' Landdag len aandien \an 'den vredehandel zou nemen, maakten onze Gezanten zich ten
nulle om zich ter begroeting van den Keurvorst van Brandenburg naar Koningsberg te
begeven. De valsche stelling, in welke de Keurvorst zich zoo wel tegenover den Koning
van Polen als tegenover dien van Zweden bevond, had het hun onraadzaam gemaakt, dit
vroeger te doen: thans scheen die verhouding op weg om verbeterd te worden. Hun ver-
blijf te Koningsberg namen zij waar, om by den drievoudigen Raad aan te dringen op de
opheffing van belemmeringen, aan welke de Nederlandsche handelaars in die stad onder-
Avorpen waren. Ten einde den Keurvorst, die aan Koningsberg geen staatkundig recht
toekende, niet te grieven, gaven zij bij deze gelegenheid den vertegenwoordigers der Stad
geene geloofsbrieven over. — Bij hunne terugkomst te Danlzig (den November 1627}
waren de twee oorlogschepen aangekomen, die bestemd waren hen naar huis te brengen.
De lijd van het vergeefsche wachten begon hun lang te vallen. Eerst den December
kwam er bericht wat er ten laatste op* den Landdag ten aanzien der aangelegene zaak
De ouderhan- verhandeld was: er was besloten dat de onderhandelingen hervat en volmacht zou ge-
herrat^ wordemgeven worden aan zekere personen, die zich ten eerste tot de laak zouden voorbereiden:
de Bisschop van Culm, Vice-kanselier des Ryks geworden, zou deswegens dadelijk met
onze Ambassadeurs in briefwisseling treden. Alsnu zonden dezen de schepen, die hen waren
komen afhalen, terug, en getroostten zich, zelfs boven hetgeen van hen gevergd kon
worden, al zulke bemoeijingen, Sis tot hel bespoedigen van de wederaanknoping der
, onderhandelingen, tot welke alsnu ook Afgevaardigden van den Keurvorst van Branden-
burg zouden toegelaten worden, konden leiden, daarbij zorgende, dat wat zij tot dusver
verricht hadden, bchoorlyk door de Polen op prijs werd gesteld. Waar hun zulks noodig
docht, ontzagen zij zich niet hun ongenoegen te toonen, in aanmerking nemende, dat
»de humeuren der Poolsche Heren, indiervoegc zijnde bejegend, zich Ie beter lalen han-
delen heigeen zij ook metderdaad bevonden. — Voordat de conferenties op de te bepalen
plaats waren geopend, beloonden zich de Pruisische en de Poolsche Gecommitleerden
bijzonder begerig, dat er voorloopig een wapenslilstand van eenige maanden zou worden
afgekondigd, in de hoop, dal men dan gemakkelijker tot verder bestand zou kunnen
geraken. De Zweedsche Kanselier was daartoe minder gezind: hij had eene talrijke
ruiterij te onderhouden, hetgeen zonder oorlogsmaatregelen legen hel landvolk niet kon
geschieden. Ook toen men omtrent een korten wapenstilstand onderling was overeenge-
komen, toonde de Zweedsche Kanselier zich zoo weinig vaardig, dat de Hoog aanzien-
lijke Poolsche Commissarissen, die reeds te Rijzcnborg, lusschen welk stadje en ü/ane;!-
Λν38 van meening, dat het aanzien van dien persoon te gering was, dan dat het niet beneden
de waardigheid der Nederlandsche Gezanten zou geweest zijn, hem nevens zich tot de conierenties
toegelaten te zien (aitsema, I, p. 642).
DES VADERLANDS. 181>
voerder de onderhandelingen zouden gehouden worden, waren aangekomen, verklaarden 1627—
behoudens hunne eer en waardigheid niet langer te kunnen wachten. Toen eindelijk
de conferenties in het midden Tan Februarij, 1628, begonnen waren, bleek al spoedig,
dat men elkander niet zou kunnen Terslaan. Vooral de Zweden beloonden zich verre zij leiden tot
van inschikkelijk. Gustaaf wilde, om ten behoeve Tan de overwonnen partij in Duiisch-
land by de hand te zijn, zijn leger in die streken bijeenhouden, en meende, ook
zonder bestand, van het zwakke en kwalijk aan tucht gewende Poolsche leger weinig
te vreezen Ie hebben: integendeel, de voortdurende staat van oorlog veroorloofde hem zich
ten koste van Polen en Pruisen allerlei geldopbrengsten te verzekeren. Toen in hel
volgende jaar (1629) de tyd daar was, dal hy zijne krygsmacht westwaarts deed op-
rukken, kon hij zonder nadeel met Polen vrede sluiten, en alstoen deed hij het liefst
zonder de bemiddeling der Staten, ten einde niet genoodzaakt te zijn zich ten gevalle
van den Nederlandschen handel tot opofferingen te verbinden. In het laatst van Maart
(1628) vingen de Zweden de vijandelijkheden op nieuw aan, en tegen het einde van
April vertrokken onze Gezanten uit Elbïng. In het midden van Mei te Elseneur aan- Onze Gezanten
gekomen, moesten zij op sterker geleide van oorlogschepen wachten om tegen de Duin-^^^^^^ Tterug*^
kerkers beveiligd te zijn. Derhalve namen zy eene uilnoodiging Tan den Koning van
Denemarken op zijn kasteel Kronenborg aan. Den lO'^^n Junij Avaren zij, in hel Vlia
ingeloopen, in het Vaderland terug Het Gezantschap had althans zooveel opgeleverd,
dat de Mogendheden bespeurd hadden, dat de belangen, die met de scheepvaart op de
Oostzee in betrekking stonden, niet zonder ons dienden behandeld te worden.
Zoolang en zooveel mogelijk hielden de Staten de ondersteuning van den Koning van
Denemarken vol. Op het einde van het jaar 1626 en laler klaagde Koning ghristiaan , dc Koning van
dal het maandeliiksch subsidie hem door ons niet slipleliik werd betaald; maar aan Holland Denemarkm bij
. , voortduring door
haperde hel niet. Deze Provincie begreep, dat men dien Vorst, slechts door de hand niet ons ondersteund,
van hem af te trek*ken, van verdrag met den Keizer kon afhouden. Steeds beijverde zij
zich derhalve om de andere Provinciën tot de geregelde opbrengst harer quote in dat
subsidie te bewegen. Ook de Prins liet zich aan deze zaak gelegen liggen Werkelyk
gaf christiaan den strijd nog niet op. Als wilde hij zich, vóór het te laat was, nog in
het bezit van zijn heerschzuchligen wensch stellen , zetle hij den Aartsbisschop van Bremen
af ten behoeve van zijnen zoon, en drong dienzelfden Prins, trots den Keizer, in 'l
> Zie het bericht van dit Gezantschap Lij aitsema, I bi. 603—€47, 708—715. Slechts de
persoon], voornaamw. wij en ons heeft aitsema in sy en haer veranderd. Een en andermaal
heeft hij zelfs verzuimd de verwijzing weg te laten op bijgevoegde stukken, die bij liet oorepron-
lelijk rapport voorhanden Avaren, maar bij zijn kopij ontbreken.
2 ResoL Slat-Gen. 28 Dec. 1626. 1, 9, 27 Febr.; 8 Maart; 1 April, 1627. Resol Holl,
21 Doe. ]626, en bl. 1, 1627.
254 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
sss
Bisdom Halbcrstadt Om die sloulheid Ie verantwoorden, moesten alle hulpmiddelen
beproefd worden. — In de eerste dagen van Mei (1627) verscheen hier een afgevaar-
digde van Zijne Majesteit met name sigismükd buchner. Hij verzocht, behalve om be-
taling van de verschenen termynen van het subsidie, bovendien om eene som van
50,000 Ryksdaalders aan den Prins van Zevenbergen over te maken: dus scheen hij
toen nog niet te weten, dat deze Vorst den strijd tegen Oostenrijk reeds had opgegeven
Ook op de bezetting van de Wezer met Nederlandsche oorlogschepen ten einde tilly
den toevoer af te snijden, drong bughner aan doch deze zaak hing zamen met de
vraag, in hoeverre Holland en Zeeland zich zouden getroosten hunnen handel op dat
punt te stremmen. — De Koning van Denemarken verkreeg in den zomer (van 1627}
eenen medestander in den persoon van den Markgraaf georö frederik van ur/ac/t.
Deze Vorst, die zich sedert den slag bij Wimpfen aan den strijd onttrokken had, was
in den laatsten lijd naar Zwitserland gegaan, en, verkleed van daar vertrokken ^,
kwam hij in het begin van Mei (1627) te 'ä Gravenfiage aan. Hij verzocht gehoor bij
de Staten-Generaal; doch in aanmerking nemende, dat hij eenigzins ongesteld was, ge-
lastten Hun Hoog Mögenden eenigen uit hun midden om hem te hooren. Zijn verzoek
was, dat hij in staat mocht gesteld worden om, van de noodige penningen voorzien,
zich naar den Koning van Denemarken te begeven: hij verlangde een oorlogschip tot
de reize. Dit laatste werd hem toegestaan — Dat onverwacht optreden van den Mark-
graaf stond in verband met een gansch plan van nieuwe krachtsontwikkeling in den
Neder-Saksischen Kreis en in Silezië, waar de Hertog van Weimar werkte. Dit had
hij te Gravenhage met den Koning van Bohemen besproken en aan de Staten mede-
gedeeld. Om het uit te voeren waren er meer troepen noodig, en buchner verzocht
dan ook, dat hier te lande drie nieuwe regimenten voor zynen Koning mochten ge-
worven worden. Dit verzoek sloegen de Staten af; want zulks toe te slaan >vare een
verzwakken van hun eigen leger geweest, en zij mochten den Prins niet builen staat stellen,
iets met dat leger uit te richten, om een allijd gewaagde onderneming zoo ver van huis
te ondersteunen. Op het geheele plan hadden zij weinig vertrouwen, zoolang Frank-
rijk en Engeland zich de zaak niet krachtdadig aantrokken en Venetië onze mild-
heid jegens anderen niet een weinig gemakkelijker maakte door het hervatten van de
gestaakte betaling van het subsidie. Aan pogingen om de hulp van al die Mogendheden
» Mailuth, p. 133. 2 Zie hiervoor, bl. 185.
3 ResoL Stat.-Gen. 4 Mei, 1627. Resol, Holl. 8 Mei, 1627.
Λ Zie hiervoor, D. III St. III, bl. 698. ^ MAiLare, L u. pl. 133.
6 Resol. Stat.-Gen. 5, 6, 8, 10 Mei, 1627.
' Resol. Slat.~Gen. 21, 27 Mei; 16, 22, 25 Jumjj 10 Julij, 1627.
]C27—
1630.
\
-ocr page 235-DES VADERLANDS. 181>
weder te winnen, ontbrak het van Demmarkens zijde in geenen deele. Reeds in 't 1627—
najaar van 1626 zou christiaan IV Gezanten zenden naar Frankrijk en Venetië'^, en
in Julij (1627) kwam de Deensche Maarschalk mordiaaw herwaarts op reis naar Enge-
land In April (1627) kwarn ghristiaan willem, Markgraaf van Brandenburg,
Administfator van Magdeburg en 'sKonings Generaal-Overste-luitenant in den Neder-
Saksischen Kreis, in het grootste geheim in persoon in den Haag. Hier openbaarde hij
den Prins zijn voornemen om over Frankrijk en Italië^ bepaaldelijk over Venetië, naar
Transsylvanië te reizen, ten einde den Vorst van dit Land op nieuw op te zetten tegen
Oostenrijk, tegelijk door een boerenopstand in zijne Erflanden ^bedreigd. Ook hij ver-
langde een oorlogschip, om hem naar Calais te brengen, en een voorschol op het
subsidie door de Staten aan Denemarken verstrekt. Later werd hem het voorschot en
dadelijk het oorlogschip ten gebruike verleend, zoodat hij zich reeds voor het einde van
dezelfde maand op reis begaf Zijn doel bereikte hij niet. Weldra moest hij den
Hertog van Weimar, die overleden was, in Silezië vervangen. Want al die bemoeijin-
gen en krachtsinspanning van Koning christiaan , zelfs het werven van rooverbenden en
het wapenen der boeren zou te vergeefsch zijn. In het begin Van Augustus (1627) trok »sKoningszaken
tilly de Elbe over De Markgraaf van Baden werd door den Graaf von schlick: ge- ^^^^ aditcrmt.
slagen, terwijl de Keizerschen reeds in Holstein doorgedrongen waren. Daar Brunswijk
Nederlandsche hulp inriep en men in Duitschland niet gerust was op hetgeen de Prins,
die in Gelderland te velde was getrokken, met zijn leger zou uitrichten, zoo werd aan
TILLY de bewaking van den Neder-Saksischen Kreis opgedragen, daar toch ook Stade,
Bremervoorde, Nienburg en Wolfenbuttel nog Deensch garnizoen in hadden. MaarwAL-
lenstew trok Jutland in, zoodat güristiaan zich en zijn leger op de eilanden zijner
Monarchie in veiligheid moest brengen Het was te laat om nog eenig nut te hebben
van de vierduizend man, in dezen zomer voor Denemarken in Frankrijk geworven 7.
Zonder uitwerking bleef vooralsnog de poging om de Hollanders door den angst voor de
' Resol. Slat,~Gen. 10 Nov, 1626.
2 Resol Stat.-Gen. 13, 14 Julij, 1627. De Maarschalk werd te 's Gravenhage in verzekerde
Ijcwaring gesteld, waarschijnlijk op aanvrage van iemand, die geld van hem te vorderen hadj
docli, als belast met een Gezantschap, ontslagen.
^ Resol. Stat.-Gen. 8 Mei; 17 Julij, 1627. Aitsema, 1, p. 602. Lieüwe v. aitsema zelf was
kort te voren erkend als agent van Vorst cnniSTiAAN avillem {Resol. Slat.-Gen. 20 Febr. 1627).
Deze was een zoon van Keurvorst joachim fbederik van Brandenburg.
^ Resol. Stat.-Gen. 21 Aug. 1627. ^ ^egol. Stat.-Gen. 9 Aug. 1627.
® Pfister, Gesch. d. Teutschen, IV, S. 472. Aitsema 648 , 649.
' Resol. Stat.-Gen. 20, 29 Julij, 1627.
-ocr page 236-224 ALGEMEExNE GESCHIEDENIS
]ß27—. gevolgen, die het hebben zou, zoo de vijand de monden van de Weser en Ae ElhehQ-
inachligde, tot het zenden van eene vloot te bewegen en op de laatste bede om troe-
pen, door Koning ghristiaan bij het naderen van tilly's krijgsmacht tot de Republiek
gericht antwoordden de Staten, zoowel als op het verzoek der stad Brunswijk, dat
wy onze legermacht niet verzwakken konden, en dat Denemarken, behalve het subsidie,
hetwelk wij bleven betalen, al den bijstand, dien het ons mogelijk was te verschaffen,
van ons verwierf door de bezigheid, die wy op onze grenzen aan de armee van spinola
gaven, welke armee anders de macht van tilly licht verdubbelen zou
Werkelijk gaf de krijgsmacht der Republiek Spanje's troepen op hare grenzen werks
genoeg. Was het, zoolang Frankrijk buiten eigen gebied werkeloos bleef, onmogelijk
den voortgang van Oostenrijk en de Ligue in DuitscJiland paal en perk te stellen,
niettemin en juist daarom verlangde Holland te toonen, dat wi] den strijd niet opgaven,
en dat de vyand er niet op rekenen moest nu ook de Vereenigde Provinciën spoedig
II U d 1 uitgeput zyne voorwaarden te zien aannemen. In afwachting van den
dea strijd onver- tijd dat Frankrijk eenmaal gereed zou zijn om zijne ware gezindheid ten aanzien van
droten voortgezet , rr · i i i
hebben, Oostenrijk en Spanje aan den dag te leggen, en opdat richelieu intusschen den moed
tot volharden niet mocht verliezen, moesten wij niet versagen, maar den vijand een goed
gelaat blyven toonen. Deze toeleg ging bepaaldelyk van de Provincie Holland uit
Maar ook de Prins was van hetzelfde gevoelen. Toen er legen het einde van het jaar
1626 ernstig sprake was van de afdanking der troepen, aangenomen lot ontzet van
Breda en tot nog toe niet gerepartieerd, verklaarde Zijne Excellentie zich krachtig daar-
tegen; men kon zoo spoedig geene ruiters terug krygen: zij waren noodig om den
vijand het overtrekken van den IJsel te beletten: den Spanjaard en den Keizer moest
men toonen, dat men de macht en den wil'^had om het Land te verdedigen en van
God den Heer de uitkomst verwachten — Doch welke middelen wendde Holland aan,
om een zoo stout voornemen uit te voeren?
Het was niet genoeg, dat het volk in Holland, de rijken en neringdoenden in de
eerste plaats, ontzettende belastingen betaalden; ook de andere Provinciën moesten be-
wogen worden om de oorlogslasten Ie blijven lorschen en vooral om zich niet aan het
onderhoud van het zeewezen te onttrekken, al scheen het dat daarby Holland en Zee-
land alleen belang hadden. Zoo Holland geen meester meer was op zee, zoo het niet
tegen de Duinkerkers bestand bleef, ja, zoo het niet in staat was zich in dé Oostzee,
wanneer de Hanzesteden Ie eeniger tijd alle zelfstandigheid mochten verloren jhebben,
» Resol. Slat.-Gen. 26, 3Θ Aug. 1627. 2 Hcsol S£at.~Gen. 11 Au'g. 1627.
3 Resol. Slat.-Gen. 19, 26, 30 Aug. 1G27. Resol. Holt. 1627, M, 1, 7.
5 Rósol. Holl. 21 Dec. 1626. 9 Jan. 1627.
-ocr page 237-DES VADERLANDS. 181>
tegen eene vloot van liet katholieke Duitschland^ met vereenigd, te doen gelden, ^jIJ^p
alsdan zou het niet langer bij machte zyn om, zooals het thans deed, meer dan de helft
in de lasten der Unie te dragen, — en weerloos vielen de Landprovinciën den vijand ten
buit. Aan Hollands overmacht op zee, zoo drukten de Staten van Holland zeiven het
uit, »hing naast God het gansche behoud dezer Landen." Toen derhalve de Provinciën, ^^ „^ορί;
in den winter van 1626 op 1627, traag, waren in het opbrengen van haar aandeel in 'iet
millioen, dat de Staten-Generaal besloten hadden aan de Admiralileten te verstrekken l, zeewezen,
gingen de Staten van Holland zoo ver van te verklaren, dat zij, bij gebrek van beta-
ling dier gelden, genoodzaakt zouden zijn om wat zg aan de landmacht bekostigden,
aan het zeewezen te besteden Hiermede ,dreigden zij, dat zij de Provinciën aan zich
zeiven zouden overlaten, en hun gewest, met behulp der vloot en zyner eigene grens-
steden, die zij reeds bedacht waren in beteren staat te brengen op zich zelf zouden
trachten te verdedigen. Wel hadden de Collegies ter Admiraliteit onderstand noodig.
Dat verscheidenen der Raden ter Admiraliteit te Rotterdam zich aan schandelijke mis-
bruiken hadden schuldig gemaakt; dal ook de andere Collegies, bepaaldelijk dal van
Amsterdam, soms hoogst eigendunkelijk, vooral in het gebruiken van de dienst der
schepen, te werk gingen dit een en ander kon geen reden zijn om aan die Collegies
geld Ie onthouden. — Reeds vóórdat de Staten-Generaal gelden hadden toegestaan, had
Holland het Collegie van Rotterdam herhaaldelijk voorschollen gedaan maar nu
dienden de Provinciën dan toch mede het hare Ie doen, en zïj werden er gedurig toe
aangemaand: voornamelijk hare quote ten behoeve der Admiraliteiten wenschle men betaald
te krijgen, wanneer er in 1627 sprake was van bezendingen van wege de Generaliteit
aan de Provinciën te doen Immers de uitrustingen konden noch gestaakt, noch
minder slerk gemaakt worden dan vroeger, wanneer men wilde dat onze kracht tegen
die, welke de vijand te water ontwikkelde, zou blijven opwegen. Reeds begon
men Spanjes machtsontwikkeling ter zee te vergelijken met de uitrusting der armada.
van 1588, en bij hunne eigene onderhoorigen drongen de Staten im Holland thans
tol opofferingen, met verklaringen, als deze : dat het te vergeefsch was een deel zijner
middelen te sparen, .waar het geheel op het spel stond met lijf en leven, vrijheid en -
» Resol. Stat.-Gen. 8 Maart, 1627.
2 Resol Holl 10 Dec. 1626. Besol Slat.-Gen-Anei, 1627. W. 30 April; 20Julij, J627.
3 Resol. Holl 5, 9 Maart, 1627.
■'Resol Stat.~Gm. 7, 8, 11 Jan.j 3 Apcil, 1627. De Admiraliteit van Amslerdam werd in de-
zen tijd wegens hare eigendunkelijke handelwijze door de Generaliteit streng berispt. Zie de Resol
(I Slat.-Gen. op de aangehaalde dagen. ^ Resol Stat.-Gen. 1, 2 April; 8 Mei, 1626.
<5 Resol Stat.-Gen. 6, 8 Jan.; 1 April; 1 Mei; 2, 14, 21 Junij, 1627. Resol Holl 21,
22 Junij, 1627.
DES VADERLANDS. 239
Holland en Zeeland, dat de licenlen gesloien en de handel mei neutralen verboden 1627-—
bleef De andere Provinciën, door dien maatregel van alle handelsverkeer met
land langs de grenzen verstoken, ondervonden daarvan groot nadeel, en verweten den
beiden Zeeprovinciën, dat zij den landhandel licht konden verbieden, daar zij zeiven zicli
schadeloos hielden, zoolang de handel ter zee naar Frankrijk en Buitschland open bleef.
Beroofde dat verbod haar van noodige winsten, dan konden zij ook geene buitendien
reeds ondragelijke lasten ter beveiliging van de Hollandsche en Zeeuwsche zeevaart op-
brengen. Was het ook, zoo spraken zij, niet ongerijmd door buitengewone opbrengsten
de kas der Admiraliteiten te stijven, die men door het sluiten van den handel op de
neutralen van een deel harer gewone inkomsten beroofde? — Aan dit beklag nu wenschte
Holland tegemoet te komen door het openen van den handel met de neutralen en rnet
de dorpen, die onder contributie zaten, voor te stellen Zeeland was in dit opzicht
weder minder mild: zg was tegen het openen der licenlen op de neutralen, verklarende
dat deze zaak de ondergang van hare Provincie zijn zou. Dit advies van Zeeland en
de overweging, dat de vyand tegen den aanstaanden veldtocht van de opheffing van hel
verbod al te veel voordeel zou hebben, brachten de Staten van Holland weder terug
van hun gevoelen en van een reeds in de Generaliteit genomen besluit. Zij dachten
thans de Provinciën tevreden te stellen door het aanbod eener verhooging van de con-
vooijen op de Fransche kust lot de Somme toe, en op de Ecms, Wezer en Ëlhe.
Amsterdam evenwel was zelfs tegen deze inwilliging. Die Stad vreesde, dat reeds
daardoor de handel zou worden verlegd Inlusschen bewilligden reeds niet alleen
Zeeland, maar ook Gelderland, Utrecht en Friesland in het millioen ten behoeve der
Admiraliteiten Weldra werden alle Provinciën het eens, dat of de licenlen op neu-
tralen gesloten moesten blijven, maar dan ook de zeehandel op de Eems en Aa Weser
en op de Fransche kust tot de Somrne toe, in het verbod moest begrepen worden,
waarmede den Landprovinciën de grond van beklag over onbillykheid benomen was; óf
de licenten aanmerkelgk verhoogd moesten worden. Ten slotte stond //o/ZaMt/de sluiting
loe van Eems en Wezer, en van de havens van Boulogne en Calais; dit laatste evenwel
slechts onder beding dat het met toestemming van den Koning van Frankrijk zou ge-
schieden. Daar nu deze toeslemming alles behalve zeker was, en toch de Elbe open
bleef, zoo had Hollands inwilliging voorshands niet veel te beduiden. Ook Zeeland, dat
vooral bij den handel op Calais belang had, zal wel reden gehad hebben om zich Ie
mogen vleijen, dat Frankrijk zijne toestemming niet zou geven. Voor het geval, dat
' Zie hiervoor, bl. 194. 2 Zie Kesol Holl. 1627, bl. 2. 11 Jan.
3 Resol. Slat.-Gen. 4, 13 Febr.j 5 Maart 1627. Resol. Holl. 26, 27 Febr.; 7, 20Maart, 1627.
* Resol. Stat.-Gcn. 11, 13, 18, 19 Maart, 1627.
1027—
1630.
240 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
de Koning van Frankrijk de sluiting zijner kust lot de Somme niet toestond, werd
bepaald, dat de licenten, onder zekere bepalingen, geopend zouden worden i. Het
schijnt, dat Frankrijk werkelijk zwarigheid gemaakt heeft. Althans tegen het midden
van Junij was er weder sprake van het openen van den handel op neutralen, evenwel
met uitsluiting der oorlogsbehoeften. Doch Holland vond in eenen tijd, dat het leger
te velde trekken zou, de opening der licenten niet raadzaam Eerst in October, toen
er weder bijna een millioen voor de Admiraliteiten benoodigd was, vorderden de Pro-
vinciën op nieuw opening der licenten, die dan ook werd toegestaan 3.
Dat zy, die in Holland de zaken leidden, in weerwil van al den angst en de zorgen
van den toestand, onvoorwaardelijke volharding tot richtsnoer gekozen hadden, blijkt ook
ten duidelykste hieruit, dal de Staten dier Provincie alles wat aanleiding tot onderhan-
deling met den vijand kon geven, afgesneden wilden hebben. In het jaar 1626 hadden
de onderhandelingen over de wisseling der gevangenen grond gegeven lot allerlei ge-
ruchten van bestand of vrede Dit maakte het eenigzins bedenkelijk, dat men in
Nieuwe onder- α r>r\M i i i i τ · · ι· '
handelingen tot den zomer van 1627 weder van onderhandehngen over mtwissehng van gevangenen
mwenmf hoorde. Er kwam toen een tweede contrakt van uitwisseling van gevangenen te water
en Ie land lot stand. Van de lïrabantsche zijde was wederom de Heer van marquette
met de onderhandelingen belast geweest, en van onzen kant de Heer bergicel , wien,
wegens het overlijden vaa slacumulder, thans de Heer joost van der hooge, oud-
burgemeester van Middelburg, Ier zijde was gesteld. De wisseling begreep ook de builen
de Nederlanden^ ja, de buiten Europa gemaakte gevangenen. Voor zoo ver de buiten
Europa gemaakte gevangenen betrof, was de bekrachtiging van den Koning van Spanje
noodig, en de Infante had zich verbonden, binnen drie maanden Zijner Majesteits goed-
keuring Ie verkrijgen. Tegen dit Iweede contrakt nu verklaarde zich dadelijk de stem
der Staten van Holland. Zij oordeelden, dat het voor hel Land niet dan zeer ondienstig
kon wezen, daar het scheen Ie zullen leiden lot afschaffing van het recht van voetspoe-
1 Resol. StaL-Gen. 13, 24, 26, 27 Maart, 1627. Resol. Holl. 25, 27 Maart; 2 April, 1627.
2 Resol. Stat.-Gen. 12 Junij, 1627. Resol Holl. 30 Junij, 1627.
3 Resol. Stat.-Gen. 8 Oct. 1627. Resol. Holl. 8, O Oct. 1627. A. v. d. Capellen I, bl. 433.
^ Zie hiervoor, bl. 167—170. Wat wagenaar (II, p, 107) schrijft, dat hem uit echte aantee-
keningen vau dezen tijd (1626) was gebleken, dat er ter yergadering van Holland onder den eed.
van geheimhouding over bestand met den Aajand was geliandeld, schijnt op cene misvatting te
berusten. Werkelijk zijn de Staten, toen het op het sluiten van het traktaat van 162ébetreffende
de wisseling der gevangenen aankwam, uiterst geheimzinnig te werk gegaan, maar het doel der
geheimhouding schijnt geen ander geweest te zijn, dan de zucht om zoo gunstig mogelijke voor-
waarden voor onze gevangenen te bekomen en de onderhandelaars niet dan ten uiterste met onze
laatste voorwaarde hekend te dóen worden (zie hiervoor, hl. 170).
DES VADERLANDS.
- ■■•'[-'■f^iii-vri
24t
ling, lol welks handhaving nog onlangs krachlige maalregelen waren genomen Schafte 1627—
men dat recht af, dan zou zulks aanleiding geven tot yerslapping van den strijdlust onzer
bootslieden, die er alsdan op rekenen konden, dat zij op hunne beurt, wanneer zij zich
gevangen lieten nemen, door den vijand gespaard zouden worden. Op grond hiervan
werd van Hollands wege aan de Commissarissen , ditmaal te Rozendaal bijeen, geschreven ,
dat zij in geene tweede wisseling hadden te treden. Berckel begaf zich daarop naar
den Haag om de Vergadering van Holland te melden, dal men reeds zoo ver was gevor-
derd, dat men zich niet meer met eere terug kon trekken. Nu schoot niets over,
dan te zorgen, dat, zoo mogelijk, ten minsle de overloopers niet in deze genadige han-
deling werden begrepen, en de Stalen van Holland keurden het traktaat, den 3·'™ Julij
vastgesteld, goed, onder beding dat alle hoop op verdere wisseling afgesneden, en aan
de voelspoeling de hand gehouden werd ^ Doch nu werd den jujy ^^η de
Slaten-Generaal de mededeeling gedaan, dat er zich eene zaak van gewicht bij het sluiten
van het akkoord had voorgedaan. De ingezetenen van Drente en van het naburige Overijsel
hadden grooten overlast van de verordeningen der Overheden van die plaatsen, welke de
vijand in zijn bezit had. Dezen verleenden aden van vrijdom, doch onder voorwaarde
(lat de daarmede begunstigden in handen van de Geestelijkheid der plaats alle kellerij
afzwoeren, en in handen van den naaslaanwezigen Goeverneur trouw zwoeren aan den
Koning van Spanje In het voorjaar van 1627 ging de vgandelijke Overheid er toe
over om predikanten en rechters in Twente builen de sauvcgarde te sluiten. De inne-
ming van Oldenzaal had den toesland niet gunstiger gemaakt. * Immers de werken
dezer vesting waren geslecht: dus hadden de Staten er geene bezelting, bij machte om
het omliggende land builen overlast te houden, en de Koninklijke Overheden beweerden
er evenveel gezag te hebben, als Hun Hoog Mögenden. Wat van onze zijde met brand-
schatten en oplichten van personen mocht gedaan worden, beantwoordde de vijand met Maatregelen
even harde maatregelen. Doch nu had hij, vóór het scheiden van de Commissarissen
Rosendaal, van een akkoord ook betreffende die zaak gerept. De Heer ter küilen ,
lid van de Slaten-Generaal voor Overijsel, had zich met voorkennis van den Raad van Stale
m\ixv Rozendaal begeven. Maar om den voorslag aan te nemen of af te slaan, was een besluit
van de Staten noodig. Dat was de zaak van gewicht, den 14·^®" Julij Hun Hoog Mögenden
medegedeeld, en wel op zulk eene wijze, dat de Slalen-Generaal tot het openen van
onderhandelingen machtigden: ter kuilen , Berckel en vaw der hooge zouden alvorens
met Zijne Excellentie te velde gaan spreken. Doch de Staten van Holland, ongetwijfeld
' Zie hiervoor de noot 1, bl. 238.
- Resol Stat.-Gcn. 7 Julij, 1627. Resol Holt. 18, 21 Junij; 6, 9 Julij, 1027.
3 Resol. Stat.-Gen. 4 Julij, 1626.
III Dkel. 4 Stuk.
ymm!,
51
■1
i
-ocr page 242-1627—
1030.
242 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
het bedenkelijke van nieuwe woordenwisselingen inziende, en wellicht de zaak als een
voorwendsel beschouwende, besloten daags daaraan, dat geen verdere bijeenkomst zou
toegestaan worden, zonder toestemming van hunne ν Vergadering. Doch eenige dagen
later kwam bbägkel van den Prins terug met het bericht, dat Zijne Excellentie begreep,
dat men liever dan in Twente het geweld tegen predikanten en rechtelijke ambtenaren
te laten voortduren, op die wijze tot een schikking moest zien te komen. Alsnu be-
sloten de Staten van Holland, »hoewel de meeste Leden liever hadden gezien, dat
men geene conferentie meer met den vijand had gehouden om de groote opspraak,
daarin gelegen, nogtans volgens advies van Zijne Excellentie de conferentie te laten
voortgaan." — Duidelijker konden zy hunne afkerigheid van elke onderhandeling met
den vijand niet aan den dag leggen. — Het gevoelen van de Staten van Holland had
deze uitwerking, dal de Staten-Generaal den Heer ter kuilen aanvankelijk van alle
verdere deelgenootschap aan de zaak ontsloegen: zij vonden beter, dat er geen Gecom-
mitteerde uit hun midden aan de conferentie deelnam: Berckel zou met den Heer van
iTTERSUM, Drost van Twente, de zaak afdoen. Doch weldra kwamen zij hierop terug,
en TER KUILEN werd lot deelneming aan de onderhandeling gemachtigd. In September
^(1627) vernam men, dat de Infante wat er Ie Rosendaal gehandeld was, niet had goed-
gevonden. Nu had MARQUETTE een nieuwen voorslag, aan hare Hoogheid en hare Raden
aangenaam, en dezen verzocht hij op eene nieuwe conferentie voor te dragen. De Staten
van Holland verstonden, »hoewel deze manier van bijeenkomen zeer bedenkelijk ge-
oordeeld werd, dat het voor deze reize, doch alleen voor Iwee dagen, zou worden toe-
gestaan." Met dit advies vereenigden zich de Staten-Generaal. De bijeenkomst bracht
de zaak niet ten einde. Ten minste in het begin van November (1628) heette het,"
dat dè Prins gaarne zou zien, dat eenige leden der Staten gecommitteerd werden om
met hem over de relorsiemaatregelen in Twente in conferentie te treden. '^ Aan dit vpr-
zoek werd voldaan. Toen later van de Staten veilangd Averd besluit op het verhandelde
Ie nemen, vonden zij goed de zaak aan het goedvinden en de beslissing van den Prins
in overleg met de Heren van Overijsel te laten, en toen er eindelijk rappört van zou
worden gedaan, verkozen Hun Hoog Mögenden op dien grond van de zaak geen ken-
nis te nemen i. — Misschien was het raadzaam, den vijand in den waan te laten, dat
wij vrede wilden, en de bondgenoot in de meening te brengen, dat wij vrede konden
sluiten. Zeker is het, dat de veerkracht der Zuidelijke Nederlanden niet kon winnen
door de meening, dat er verzoening met hel Noorden mogelijk was. Het was een tijd-
stip van groote spanning in de Zuidelijke Provinciën. In het begin van 1627 was een
aanzienlijk Geestelijke uit Brabant, jan kerresians geheeten, een naam bekend onder
Gi'oole spaa-
TiiiJg in de Zui-
delijke Ncderlan-
deu.
» Resol. Stat,-Gen. 25 Meij 14, 22, 20 Julij; 2, 6 Aug.; 4, 27, 28, 29 Sept.; 5, G, 20,
28 Nov.; 10 Dcc. iG27. Resol Holl 15, 22 Julij; 27 Sept. 1627.
DES VADERLANDS. 2151
de dienaren en raadslieden van Prins philips willem van Oranje, bescherming op ons
grondgebied komen zoeken, klagende over de »groole tirannij," die hem (zeggen de
aanleekeningen der Slalen-Generaal) »van de andere zijde" werd aangedaan i. Laler
lezen wij dal de Bisschop en andere Geestelijken, uit Antwerpen verwezen, zich op
ons gebied nedergezet hadden. Uit zulke voorvallen blijkt, dat zelfs hooge Geestelijken
afkerig waren van den gang van zaken, en het verlies der zelfstandigheid, hetwelk er
het gevolg van was, onwillig duldden. Brahaiil en de andere Zuidelijke Gewesten wer-
den als een aanhangsel van Spanje beschouwd. In Staatstukken, van onze zijde uitge-
gaan, werd de Infante Goevernante voor den Koning van Spanje genoemd De bena-
ming van rebellen, in Brabantsche plakaten aan ons gegeven, wilde de Raad van State
beantwoord h(ibben met den titel van Spaansche tirannij, aan de Regering der Infante
te geven; men zou, zoo sloeg hij in Sept. 1625 voor, spreken van »Landen en Sleden
aan de Spaansche tirannij onderworpen In het voorstel door Don diego de mexia
in 1627 aan de Staten van Brabant en van de andere Provinciën gedaan, strekkende
lot eene naauwere aaneensluiting van de Rijken van Zijne Spaansche Majesteit wer-
den die Gewesten als een deel der Spaansche bezittingen aangemerkt. Dit verdroot velen
in die Landen. Een dèel der Geestelijkheid ging zwanger met het denkbeeld van een
Nederlandsche Katholieke Kerk, ontslagen van den boei van Spanje. Tot die Kerk,
vleiden, zij zich, zouden de tegenwoordige Prins van Oranje en de Remonstranten zich
luien overhalen, die, dachten zij (en sommige Remonstranten lieten zich werkelijk dus
uit β), zich liever met de Roomsch-Katholieken verdroegen, dan zich door de Contra-
remonstranten te laten vervolgen. Werkelijk werden er in 1627 stemmen gehoord, dat
men den Roomschen hier Ie lande vrijheid van godsdienst moest verleenen Zulk een
wensch was een aanmoediging aan de onvergenoegde Brabanders gegeven, en daar de
Staten-Generaal zich builen alle dergelijke raadslagen houden wilden, zoo beantwoord-
den zij zulke denkbeelden met eene eenigzins strenger handhaving van de plakaten
legen Roomsche godsdienstoefeningen
' Resol. StaL-Gcn. 13 Febr. 1627. ^ jiesol Stat.-Gcn. 6 Aug. 1627.
3 Resol. Stat.-Gen. 28 Sept. 1623. Resol. Stat.-Gcn, 14 Sept. 1623.
s Zie AiTSEMA, I, 672—675.
" Zie een pamflet opgesteld naar aanleiding van eenen brief in dezen lijd door RElGERSBEaceN
aan zijnen zwager n. de giïOOT geschreven, bij aitsesia, 658—666.
" Zie hetzelfde pamflet hij aitsema, I, hl. 664. De Prins, in den zomer van 1626 te Emme-
rik zijnde, meende, evenzeer als de Goeverneur dezer stad, Graaf willem van nassau, de proces-
sies der Katholieken aldaar niet te moeten beletten [Resol. Stat.-Gen. Sept. 1626).
δ Archiv, de la Mais. cVOr. S. Π, T.III, L.476, Resol. Stat.-Gen. 6 Febr.; 10 Sept. 1627.
1Γ.27—
1630.
31*
-ocr page 244-262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
In (lezen slaat van zaken deden Hun Hoog Mögenden en de Prins aan het hoofd
onzer landmacht het hunne om én Spanje én den Keizer te toonen, dat wij, met of
zonder de toetreding der Zuidelijke Nederlanders, gezind en Lij machte waren om onze
zelfstandigheid en onafhankelijkheid te handhaven. Nadat in den zomer van 1626 de
Over- en Neder-Deluwe en de Tielerivaard van allen overlast des vijands en van de
invordering van oorlogsbelasting bevrijd geworden waren door den aanleg van wykschan-
sen en wachthuizen, en door de regeling van de dienst der gewapende hoeren ^, was'
men er tegen den winter van hetzelfde jaar in die sireken weder op uit, om zich on-
der 's vijands contributie te begeven. Doch de Staten gingen dit te keer, en vonden in
den Heer van zoelen , ambtman van de Neder-Betuwe, .den Heer van πεμλιεν , ambt-
man van de Over-Bctuwe, en den Heer van hemert, ambiman van de Tieler- en
Bommelerivaard, een krachligen steun. De Jonkers, wier bedrijf die lafhartigheid was,
zouden gevangen genomen en anderen ten voorbeeld gestraft worden — Ook van den
Oostkant was men bedacht op maatregelen om den landzaat gedurende den winter in.
geval van vorst voor den inval des vijands te behoeden. Vooral op aandrang en door
de voorschotten van Holland werd gezorgd voor het openhouden en bezetten van den
IJ sei Toen de vorst aanhield, maakte de Prins aanstalten om naar de Oostelijke
grens te trekken, en zond eenige Compagniën met wagens cn matrozen derwaarts, die
hij weldra zelf volgde ^ En toen nu de zomer naderde, besloot hij te velde te trek-
ken, een maatregel, met welken de lichting van een 40-lal Compagniën waardgclders
ter vervanging van de soldaten in de garnizoenen gepaard moest gaan Maar om
's Prinsen voornemen ten uitvoer te brengen, was er geld noodig, en bovendien maakte
Zijne Excellentie zwarigheid om te velde te gaan zonder de ongercpartieerde ruiters en
voetknechten, tol wier onderhoud alleen 150,000 gulden noodig zouden zijn. Holland
voorzag daarin steeds door het »inlerponeren" van haar krediet; maar hare ontlasting,
» Resol. Stat.-Gen. 13, 17 Junij, 1626.
2 Resol Stat.-Gcn. 9, 19, Nov.j 5 Dec. 1620. 5, 6, 8, 10, 13, 15 Maart, 1627. Dat even-
wel die straffen niet al te streng toegepast zullen zijn, laat zich denken, daar de Steden aan
den Waalkant zich nog in JuHj 1627, bij liet aannemen van sauvegarde van den vijand, konden
verontschuldigen door te wijzen op het voorbeeld van de Steden Buren en Kuilenburg: de eerste
eene Ileerlijlclieid van den Prins van Oranje, de andere van den Graaf van Kuilenburg. Eerst
■wanneer deze zich mede verbonden, den vijand gewapenderhand uit het land te houden, zouden
ook zij zulks doen. De Staten-Generaal deze klacht vernemende, zouden den Prins en den Graaf
over de zaak spreken. Resol. StaL-Gen. 13 Julij, 1627.
3 Resol. StaL-Gen. 26 Nov.j 1 Dec. 1626. 1 Apr. 1627. 1
4 Resol. Stat.-Gen. 7 Dcc. 1626. 22, 26 Jan. 1627.
ä Resol. Stat.-Gen. 12, 24 Junij, 1627. a. v. d. careilen, I. hl. 425.
1027—
1G30.
Maatregelen
om liet land voor
den overlast des
vijands te bewa-
ren.
DES VADERLANDS. 2155
door de andere Provinciën beloofd, bleef steeds aclilervvege. Dus aclille zij dit het
geschikte tijdstip om te doen gevoelen, dat als de andere Provinciën geen geld gaven,
de veldtocht zou moeten achterblijven. Evenwel op nieuwe beloften verschafte Holland
weder geld
Dadelijk na de plechtige ontvangst van de Ridderorde van den Kouseband, begaf zich
de Prins den Julij naar het leger. Den IS''«"^ derzelfde maand brak hij op van
Emmerik naar den kant van Millingen, met het doel om van daar naau. Grol voort te
trekken, ten einde te zien of de vijand hem tijd zou laten deze plaats aan te tasten. Beleg om
STCsin eren
Dit gebeurde: reeds den was de vesting ingesloten. Zij was legen het beleg niet
1627—
1630.
van nieuwen voorraad noch van versch volk voorzien, zoodat de bezetting slechts uit 7
Compagniën voetknechten en ééne Compagnie ruiters bestond In de stad had matthijs
van dulgken hct Opperbevel. Onder den Prins waren met het beleg belast Graaf ernst
casimir en Jonker willem van tsassau van der leck, natuurlijke zoon van Prins
MAURiTS en Luitenant-Admiraal van Holland. Den SG''^®'^ begon het kanon te spelen en
werden de loopgraven geopend. Die van binnen deden met uitvallen en schieten al wat
mogelijk was. De Commandant werd al spoedig gekwetst en vervangen door lodewijk
verreijcken, ridmeester van de Compagnie ruiters en zoon van den Audiencier te Brussel,
Den Augustus waren de loopgraven tot aan de grachten gebracht, en werden maat-
regelen genomen om deze te dempen. Doch nu naderde de vyand (Graaf Hendrik, van
DEN BERG lag met het Spaansche leger bij Wesel) van den kant van »S'/ai/ii'o/m en
om zich weldra ook noordelijk voor de belegerde stad, te Eihergcn, te vertooncn. Do
Prins liet den belegeringsarbeid desvvcgens niet slaken: slechts hield hij zich met ecne
genoegzame macht gereed om den aanval van buiten af te slaan. Trouwens de vijand
trok zonder aanval gewaagd te hebben af: hel gebrek aan foerage, want alle voorraad
was door ons leger opgeruimd, dwong hem af te deinzen. Intusschen was het een
wedstrijd tusschen onze Engelsche en Fransche korpsen, wie van beiden hel eerst over
de gracht zou zijn, en de Prins loofde voor dengenen, die deze eer genieten zou, een
prijs uit van 5000 gulden. In den nacht lusschen den en den IG^ï^n deed Graaf
HENDRIK VAN DEN BERG een enkele poging lot ontzet: een schans door Schotten bezet,
behoorende lot het kwartier van Graaf ernst , was het punt, w^aar hij den aanval deed;
doch hij werd afgeslagen. Nog denzelfden dag raakten de Franschen, en daags daaraan
de Engelschen over de gracht. Nadat nu de vijand uil den walgang gedreven was,
ging het aan een ondermynen van den wal. De belegerden begrepen geen ontzet te
kunnen hopen, maar beschouwden eershalve hunne taak nog niet als geëindigd. Toen
evenwel de mijn der Engelschen zoo ver was gevorderd, dat er dc brand in gestoken
» Resol. Stat.-Gen. 24 , 25 Junij; 3 Julij, 1627. Resol. Holl. 22, 25 Junij, 1627. Zie
hiervoor, bl. 214. 2 Resol. Stat.-Gen. 20 Julij, 1627· Resol. Holl. 22 JuHj, 1627.
262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— kon worden, en alles lot den slorm gereed was, liet de Prins de slad opeischen. Doch
de belegerden waclillen de ontbranding der mijn af, en keerden de belegeraars lot
driewerf toe. Bij deze gelegenheid sneuvelde avillem van nassau. Na het schot, dat
hem velde, vielen er nog slechts een tweetal scholen; want met de ontploffing van
De slad geeft eene tweede myn bedreigd, gaf de bezetting zich over. Den Augustus werd hel
zich o\ci. contrakt van overgave geleekend: met wapenen, bagage, en met alle krijgseer zou de
bezetting aftrekken. De Spaansche beambten mochten ongemoeid de stad verlaten,
gelijk mede de Geestelijken en al wie verder verkoos, dezen zoowel als genen binnen
behoorlyke termijnen i
Niet gering was de indruk door de inneming van eene vesting gemaakt, voor welke
Prins maurits tweemaal het hoofd gestooten had. Dezulken die droomden van een verzoend
Nederland, zagen reeds in frederik Hendrik den Vorst van het hereenigde Rijk. Vondel
drukte uit wat er in den geest der zoodanigen omging, waar hij de Nederlanders af-
vraagt: »wat eere zij nu voor Willems dappren zoon bereidden," en de verschillende
Provinciën uitnoodigt, »zamengestrengeld, met gravenband en myter en hertogelijken
schepter te komen: hij (de dichter) zou haar voorgaan met zijne cither: een andere leid-
star kende hij niet dan 't licht dat van 's Prinsen helmlop blonk." Prins Hendrik moest
Vorst worden in Spanjes plaats: want »de Hemel had besloten der mindere Vorsten
groei lot tuchtiging der groote Anderen, daarentegen, die den Prins met achter-
docht gadesloegen en hem van neiging tot bestand verdacht hielden, werden door die
krijgsdaad dubbel verrascht en righelieu kon naauwelijks gelooven, dat de Staten,
zonder alsnog het subsidie uit Frankrijk ontvangen te hebben, aanvallender wijze wa-
ren te w^erk gegaan Inderdaad was dit wapenfeit een sprekend bewijs, dat de Keizer
van ons geene zwakheid te wachten had, en dat Frankrijk eenmaal op ons zou kun-
nen rekenen. Wat spinola betreft, deze had sedert eenigen tijd de oogen bepaaldelijk
op Holland en Zeeland gevestigd, ten einde, door te toonen wat hij ter zee en op de
stroomen vermocht, die Provincies lot het besef te brengen, dat het raadzaam was zich
met hem op de eene of de andere wijze te verstaan. Hij zag niet ongaarne, dat de
Prins met het leger der Staten in Gelderland werd bezig gehouden. Dus liet hij,
naar het schijnt, den Graaf van den berg slechts voor de leus eenige bewegingen
lot ontzet verrichten. Immers, ware Prins Hendrik genoodzaakt geworden het beleg
op te breken, dan zou deze zich met zijn leger dadelijk hebben kunnen begeven
naar het punt, hetwelk hij intusschen dacht te bedreigen, en daardoor zou hij zijn
Aanslag van voornemen verijdeld hebben gezien. Dit punt was het hart van Zeeland. Hij ge-
tastte een voldoende krijgsmacht zich Ie Zandvliet te nestelen, aan de Schelde
1 Aitsema, I, 680—684. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 42—48. Α. τ. d. Capellen, I, bl. 429, 430.
2 Zie vondels Verovering van Grol, 3 γ, d^ Capellen, I, ρ. 425. Aitsema, 1, ρ. 684.
-ocr page 247-DES VADERLANDS. 2155
tusschen Bergen op Zoom en Antwerpen gelegen. Dit >Yas een bedreiging voor ge- 1627—
1g30.
lieel Zeeland, hetwelk van hier langs de beide Scheidearmen gemakkelijk te naderen
\vas, en van den anderen kant was de tegenwoordigheid aldaar van eene vyandelijke
macht, terwijl de Prins met het leger der Staten verre af was, eene uitnoodiging en
aanmoediging van dezulken in Zeeland, die zich in verstandhouding met spinola. voor
eene andere staatkunde mochten willen verklaren. — Zeeland was nog altijd uiterst flaauw
in de behartiging van de plichten door de Unie haar opgelegd. In weerwil van de *
belofLc door de Zeeuwsche Admiraliteit gedaan l, verschenen er den ganschen zomer
nagenoeg geene Zeeuwsche schepen om te kruisen op de Vlaamsche kust, en te ver-
geefsch was de gedurige waarschuwing, dat Zeeland, zoo het zich zoo weinig beijverde,
geen aandeel in het millioen, voor de Admiraliteiten bestemd, zou genieten In hel
begin van Augustus (1627), toen de vijand reeds troepen verzamelde om iets langs de
Schelde te verrichten, was er bij de Stalen-Generaal alweder sprake, dat Zeeland dooi-
den Raad van State zou bezonden worden om deze Provincie aan te manen, haar
aandeel aan de legerlasten te betalen en haar ook in andere opzichten aan hare ver-
plichtingen te herinneren. Vóór het zoover kwam, ontboden de Staten-Generaal de
aanwezige secretarissen van Zeeland en hielden hun voor, dat de Ontvanger-Generaal
geen raad wist om aan geld te komen. Holland had goeden wil en geld, maar moest
zich de handen gebonden achten, zoolang de andere Provinciën hare quote in twee
maanden soldij niet opbrachten, en nu haperde hel voornamelijk aan Zeeland. Zou
de zending van eenige leden van den Raad van State naar Middelburg iels uitrichten,
dan moesten de Stalen van Zeeland hunne zitting een paar >Yeken vervroegen. Dit
evenwel verkozen zg niet te doen. De Heeren neck en gruys kwamen te Middelburg
en vertrokken weder onverrichlerzake onder protest — In zulke omstandigheden trof
de krijgskundige verlooning van spinola. aan den oever der Schelde. Doch en de wan-
kelmoedigheid van de voorstanders eener veranderde staatkunde, en de invloed der vast-
beradenheid van Holland, en de spoedige gunstige afloop van den veldtocht in Gelder-
land, brachten te weeg, dat alles bij het oude bleef en dat de bezetting en bevesliging
van Zandvliet geene gevolgen had. De vijand had zich veel voorgesteld van eenen aan-
slag tegen het eiland van Goes, hetwelk wegens den Gelderschen krijgstocht nagenoeg
van garnizoen ontbloot was: het was kermis in de stad, en dit scheen het landvolk,
op alles behalve 's lands verdediging bedacht, derwaarts te moeten lokken. Nieltemi?i
mislukte de onderneming. Het lage water had vertraging gegeven. De boeren brachten d^ aanslag
door het opsteken van hunne rederykersvaandels den vijand in den waan, dat er Staat-
' ncsol. Slat.~Gcn. 8 Jan. 1627. ^ jiesol. Slat.-Gen, 1, 16 Julij; 5, 22 Aug. 1627.
^ Rcsol Slat.-Gen. 6, 8, 9, 31, 21 Auy. 1627.
-ocr page 248-248 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627_ sehe troepen waren. Inmiddels liep al hel volk Ie wapen, en de Kalliolieken loonden
zich even ijverig als de Gereformeerden lol bewaring van lijf en goed — Op het
eerste bericht van 's vijands onderneming hadden dc Staten-Gcneraal den Prins te velde
verzocht, voor het zenden van troepen naar Bergen op Zoom Ie zorgen, en later maan-
den zij de Zeeuwen lol behoedzaamheid aan. Inlusschen was Grol veroverd, en ver-
zochten de Gecommitteerde Raden van Zeeland om de toezending van^eenige Compag-
niën, hetgeen ihans eene gemakkelijke zaak was
Met dit al bleef de vijand zijne sterke stelling te Zandvliet ^ inhouden. Het scheen niet
raadzaam eene poging Ie doen om hem van daar Ie verdrijven; maar de Prins deed alles
wal strekken kon om zijn verblijf aldaar onschadelijk te maken. Onder bevel van den
Goeverneur van Sluis liet hy troepen post vallen ten zuiden van Zandvliet bij Lilloo,
en aldaar op den weg naar Zandvliet het fort Blaugaren en een ander fort Frederik
Hendrik stichten. Deze plaats bezocht de Prins in persoon in de maand October (1627). —
Was voor Grol zijn neef willem van nassau in zijne nabyheid gesneuveld, hier kwam
hij op nieuw in levensgevaar; bij hel uitstappen van een sloep werd de kapitein, die
hem daartoe de hand reikte, door een kanonskogel doodelijk getroffen. — Voorts werd
voor de veiligheid van de tegenoverliggende Zuid-Bevelandsche kust gezorgd, terwijl de
vereeniging van Bergen op Zoom cn Steenbergen, door middel van twee forten, weldra
een vernieuwd beleg van de eerste dezer plaatsen lot eene onmogelijkheid maakte
Maar terwijl wij dus Ie lande voordeel behaalden, zonder daartegenover noemenswaarde
schade Ie lijden, scheen onze zeemacht meer dan ooit bedreigd. In hel begin van
Augustus (1627) had men zekere berichten, dat er Spaansche schepen op de Vlaamsche
Staat van zaken kust i te wacliten warcn. De Luitenant-Admiraal van Zeeland, van dorp, verscheen in
persoon Ier vergadering der Stalen-Generaal om voor te stellen, dat men bij het naderen
van dat gevaar de schepen ontbieden zou, die in de Noord-zee kruisten. Op dit voor-
stel moest de bedenking volgen, vooreerst, dat die kruisers niet zoo spoedig bij de hand
konden zijn, en ten Iweede, dal nog zeer onlangs door den Agent van cragau bij
missieve uit Elseneur geklaagd was over den geringen ijver onzer kruisers in de Noord-
zee cn zou men dan nu hunne dienst geheel opschorten? — In dezen slaat der
zaak wisten de Staten op dat voorstel van van dorp niets beiers te doen, dan zich voor
te nemen in de versterking der zeemacht op de Vlaamsche kust te voorzien loldal de
kruisers terug zouden zijn, den Luitenant-Admiraal intusschen gelastende zich zelf der-
op zee
1 Aitsema, I, 684. Resol Stat.-Gen. 2, 3 Sept. 1627.
2 Jlesol Stqt.-Gcn. 5 , 7 , 9 , 22 , 24 , 26 , 27 , 30 Aug.; 5, 6 Sept. 1627.
3 ResoL Stat.-Gen. 4, 6, 9, Septr 1627.
4 Mém. de Fréd. Henri, ρ. 48, 49. Aitsema, I. ρ. 685. ^ Resol Stat.-Gen. 2 Aug, 1627.
\
-ocr page 249-DES VADERLANDS.
waarls te begeven Spoedig verzekerde men zich, dat de schepen van de contingenten
der drie Hollandsche Admiraliteiten op de kust aanwezig waren, hetgeen cenige ge-
ruststelling scheen te moeten geven, al was het ook, dat de Zeeuwsche schepen aldaar
nog steeds ontbraken Maar te gelijker tijd scheen ook voor de veiligheid der Noord-
zee gezorgd te moeten worden, en de Provincie Holland voerde feiten aan, die daarvan
de noodzakelijkheid moesten doen gevoelen. Zeven buizen waren voor Tessel door vijf
Duinkerkers genomen. Dertien Duinkerksche schepen en een Biscayer, zoo zeide men
in de Vergadering van Holland^ in de omstreken van liilland aangekomen, waren den
Augustus (1627) slaags geraakt met zeven Nederlandsche oorlogschepen, ter be-
veiliging der haringvisschers bestemd, en hadden er drie van vermeesterd; de overige
waren gevlucht. Op het vernemen van dit voorval schreven de Staten-Generaal de Col-
legies ter Admiraliteit dadelijk aan, om alle beschikbare schepen, hetzy tot convooi of
kruisvaart bestemd, zoo spoedig mogelijk naar de kust te zenden, en de verschillende
Handelscompagniën, tot de Groenlandsche Compagnie en de Moscovievaarderstoe, lever-
manen, het land, gelijk zij verplicht waren en menigwerf beloofd hadden, in dezen
plotselingen nood by te staan en hare' schepen mede naar de kust te doen stevenen.
Maar tevens zonden zij derwaarts de order, dat de Luitenant-Admiraal of de Comman-
deur, zonder de kust te ontblooten, den vijand zou gaan opzoeken, en zich »zoo veel
door Gods hulp zou kunnen geschieden" van zijne scheepsmacht zou zien meester te
maken. Vooral Holland drong op dit laatste punt aan. Minstens 24 buitengemeen toe-
geruste en met soldaten bemande schepen wilde deze Provincie onder van dorp op de
hoogte van de Maas vereenigd hebben. Zij scheen daarbg niet te tellen, dat zoodoende
de Vlaamsche kust noodwendig moest ontbloot worden: want ook de convooijers zouden
niet zoo haastig derwaarts spoeden op een tijdstip dat er meer dan honderd haringbuizen
voor Enkhuizen gereed lagen, die uit wilden zeilen en daartoe om acht in plaats van
drie oorlogschepen ten convooi verzochten. Daarbij kwam dat de Oost-Indische Com-
pagnie gansch geen schepen beschikbaar had, en de West-Indische Compagnie slechts
twee of drie schepen, doch onbemand en onvoorzien van kruit en lood, zou leveren.
Doch de Commandeur quast had immers gemeld, dat men met weinig schepen op de
kust in staat zou zijn het binneiiloopen der Spaansche schepen in de Vlaamsche
havens te beletten — Hoe het zij, het valt moeijelijk het vermoeden te onderdrukken,
dat mannen van invloed en gezag in Holland dien Spaanschen schepen het binnenloopen
niet belet hebben willen zien. Bij de onderhandelingen, namelijk, over een nieuw ver-
drag tusschen Frankrijk en onze Republiek was er sprake geweest van vloten van
'sKonings bondgenooten, die, als zij in deze Avateren kwamen, door de onzen niet
' Resol StaL-Gen. 6 Aug. 1627. 2 Rßsol. Slat,-Gen. 9, 22 Aug. 1627.
» nesol Slat.-Gen. 28 Aug.j 8, 9, 10, 13 Sept. 1627. liesol Holt. 8, 9, 11 Sept. 1627.
lU Deel. 4 Stuk. 52
249
1627—
1g30.
-
"iH-.-.UJ,!·!
2Ö0 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1C27— aangerand zouden mogen worden Zulk eene vloot nu zou er thans werkelyk in de
te verwachten Spaansche schepen aanwezig zijn, en, al was het verdrag, waarin dat
artikel voorkwam, niet bekrachtigd, de mannen, welke aansluiting aan Frankrijk wil-
den, zullen dit Rijk toch gaarne de bate van dat artikel gegund hebben. Frankrijk werd
heftig door de Engelsche zeemacht bedreigd, en in zijne maatregelen tegen Rochelle
belemmerd. Kon nu onze Republiek niet, even als vroeger, den Koning openlijk schepen
tot bijstand zenden, zoo moest zij (dit verlangde Frankrijk) ten minste toelaten, dat de
met dat Ryk op dit oogenblik bevriende macht van Spanje in deze wateren ter beteu-
geling van Engelands aanslagen versterkt werd: daartegen verbond de Fransche Regering
zich gaarne, dat het door ons oogluikend doorgelaten Spaansche eskader ons niet zou
deren. Dus schijnt men in Holland, toen men, de kust in allen gevalle min of meer
ontblootend, eene vloot in zee gezonden wilde hebben om, zoo als de Hollandsche Heren
voorgaven, de visschers te beschermen, en zoo als de Staten-Generaal bedoelden, de
bewuste Spaansche schepen op te zoeken, wel te hebben geweten, dat die schepen
onze vloot niet zouden afwachten, maar van de gelegenheid gebruik zouden maken om
zich in Duinkerken of elders in den omtrek te bergen. Althans den lO'J^'i September
kregen de Staten door een schrijven van Kapitein liefheeber (zoö het schijnt, dezelfde
die met drie andere kapiteins aan de ontmoeting met de 14 vijandelyke bodems door
Spaansclie de vlucht onlkomen was het bericht, dat de vijand den met 17 schepen
W ui·· Biscaye zonder veel schade te Duinkerken was binnengeloopen. Dadelijk be-
greep men, dat nu de voornaamste reden lot de buitengewone uitrusting vervallen
was. Evenwel, al wenschte men de West-Indische Compagnie voor hare bijdrage te
bedanken, en de haringbuizen niet langer, door haar de vereischte geleischepen te
onttrekken, in de haven terug te houden, toch was er nog sprake om de beraamde
onderneming ter zee door te zetten. Alvorens zich naar de ÏCust te begeven, zou de
vloot kruisen tegen de Duinkerkers, die nog in zee waren Dit was juist het ge-
schiktste middel niet om de reeds binnengeloopen schepen te beletten weder uit te
loopen en de zee dubbel onveilig te maken. Maar wat was het geheim van deze zaak? —
Het was niet genoeg, dat de Spaansche schepen veilig binnen Duinkerken of Ostendc
waren: ten einde den Koning van Frankrijk legen de Engelschen van dienst te kunnen
zijn, moesten zij de gelegenheid hebben om deze havens weder te verlaten. Werkelijk
vernam men spoedig van onzen Agent te Calais, dat een twintigtal schepen in die ha-
vens op de loer lagen om uit te zeilen en die gelegenheid schijnt men hun van
onze zyde te hebben willen gunnen. Dat te midden van dit alles Holland het zenden
eener sterke zeemacht naar de Noordzee krachtig doorzette, schijnt ten doel gehad te
1 Zie hiervoor, LI. 211. 2 Er waren twee kapileins van dien naam in de marine.
3 Hcsol SlaL~Gcn. 13 Sept. 1627. Ucsol Holl. 13 Sept. 1627. " ResoL Stat.-Gen, 27 8ορίΛ627.
\
-ocr page 251-DES VADERLANDS. 2151
hebben den Engeischen, die erger dan ooit op onze schepen beslag légden, ontzag in 1627—
1G30·
te boezemen: het gevaar der Tisscherg schijnt eenigermate een voorwendsel geweest te
zijn. Intusschen ontstonden er geruchten, die de scheepskapiteins, welke met die veer-
tien Spaansche schepen slaags geweest waren, in verdenking brachten, of zij wel op-
rechtelijk den toeleg gehad hadden om den vijand afbreuk te doen. De Staten waren ■
verplicht, liefhebber en de drie andere kapiteins met hunne onderhebbende officieren
in verzekerde bewaring te laten nemen en aan een verhoor te onderwerpen l. Maar,
wat erger was, de Engelschen hadden het plan doorgrond: zij zagen in, dat de Repu-
bliek niet onpartijdig was tusschen de Franschen en hen, daar alleen door onze oog-
luiking aan Frankrijk eene versterking zijner zeemacht ten deel stond te vallen, die
zij reeds sints Februarij met zorg vooruitgezien hadden Daarenboven, er werden in
Amsterdam en Enkhuizen, ten spijt van garletons verzoek om zulks te beletten
een tiental schepen voor Fransche rekening uitgerust. Konden die bodems, die Neder-
landsche officieren aan boord zouden krijgen mede veilig uitloopen, dan was de
Fransche zeemacht spoedig de Engelsche te sterk. Dat nu verlangde Engeland te ver-
hoeden , en ons tegelijk onze partijdigheid betaald te zetten. Den October tegen Een Frausdi
schip wordt door
het vallen van den avond liepen zeven Engelsche oorlogschepen » met omgeslagen vlag- de Engelschen in
gen, onbekend", 's lands oorlogschepen en eenige Oost-Indische schepen voorbij zeilende, J^^^^vcroVerd. ^^
Tcssel binnen en vielen een van de Fransche schepen aan, welke aldaar op het uit-
zeilen lagen. Tot in den duisteren nacht toe aan het kanonvuur blootgesteld, moest die
bodem met slechts ÖÖ man, waaronder 16 Nederlanders, bemand, zich ten laatste
overgeven. Dadelijk werd door de Admiraliteit van Amsterdam last gegeven om, door
het wegnemen van tonnen en door verbodsbevelen aan onze loodslieden, den Engel-
schen het wederuitloopen te beletten, en tevens eenige onzer oorlogschepen voor de
haven op de wacht te stellen. De Staten-Generaal van hunne zijde, in óverleg met
den Raad van State, die ter vergadering ontboden werd, besloten eenige staatslieden ·
naar de plaats der gewelddadige ontmoeting te zenden, en de vijandelijkheden, zoo zij
nog voortduurden, door goede woorden te doen eindigen: zoo dit niet baatte, zouden zij
onze oorlogschepen tusschen de beide partijen post laten vallen, met order om terug te
schieten, zoo zij van eene der beide zijden last leden. Negen Heren, waaronder cats,
eenige leden van de Staten van Holland uit het Noorderkwartier en een lid van den
Raad van State, trokken naar den Helder. Zij vernamen, onderweg, dat het getal En-
gelsche schepen later aangegroeid was, zoodat er 15 aanwezig waren, terwijl er niet
^ Resol. Stat.~Gen. 15, 30 Sept. 1627. ^ Resol. Stat.-Gen. 8 Fcbr. 1627.
3 Resol. Slal.-Gen. 10, 18 Sept. 1627. Resol. Holl. 10, 17 Sept. 1627.
Resol. Slat.-Gen. 23 Sept.; 2 Oct. 1627.
32*
-ocr page 252-2Ö0 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
meer dan 6 Slaalsche voorhanden waren, waarbij trouwens 7 of 8 schepen van de Oosl-
Indische Compagnie geleld konden worden. Alsnu zorgden zij, dat deze laatste bij de
hand. bleven, en dat onze scheepsmacht van elders versterking mocht bekomen. ·—
Intusschen was de Prins, die op de hoogte gehouden was van al wat er zorgelijks in
. de laatste dagen was voorgevallen, op aandrang van de Staten van Holland, die om het
gewicht van het oogenblik bijeen bleven, te 's GravenJiage uil hel leger aangekomen l.
Den Oclober deden in de tegenwoordigheid van den Prins, van Graaf ernst Ca-
simir en den Raad van Slate, de Gecommitteerden, uit Tessel teruggekomen, verslag,
en meldden, dat bij hunne aankomst aldaar de meeste Engelsche schepen met het ver-
overde Fransche schip vertrokken waren: alleen de Vice-admiraal en de Schout-bij-nacht
waren achtergebleven, waarby vijf kleine schepen gekomen waren, die, zoo als men
zeide, met toestellen geladen waren om brand te stichten. De Gecommitteerden hadden
de acht Slaalsche schepen, alsloen aldaar aanwezig, gelast, zich rondom de Engelsclien
Ie scharen om hun het uilloöpen te .beletten. — Op dit bericht begrepen Hun Hoog
Mögenden, dal, zoo wij de Engelsche schepen bezet hielden, men in Engeland op onze
schepen in nog grooter aantal beslag zou leggen, dan men nu reeds deed, en dat wij
bovendien onze oorlogschepen beter op de Vlaamsche kust konden gebruiken. Dus zou
men zich tot een betoog van beklag bij den Engelschen Ambassadeur, gepaard aan een
verzoek om voldoening, bepalen. Sommelsdijk maakte met pauav lid uit van de Com-
missie, die deswegens lot garleton gezonden werd. De Ambassadeur antwoordde, dat
de Nederlanders ook wel eens schepen van hunne vijanden in de havens van den Koning
van Groot-Briiannië hadden aangetast: hij kon geen voldoening geven. Het verzoek zou
hy overschrijven, en zijnen neef naar l'essel zenden om te vernemen of de Engelsche
schepen, die daar waren, order hadden om te blijven; hadden zij zulks niet, dan zou
hy ze vermanen zich te verwijderen, mits de Staten beloofden de uitrusting voor Fraw/i-
rijlc te slaken; en in het andere geval, zou hij ze voor het minst ontraden den Fran-
schen schepen verdere vijandelijkheden aan te doen
De houding Doch hoe gedroegen zich de Staten bij die voor den Koning van Frankrijk zoo grie-
sclien^Gezant bij ^ tegenover den Ambassadeur van dezen Vorst in den Haag? Sedert
«leze zaak. SQsten Auguslus (1627} had LODEwiJK. de Staten openlijk, op grond van het verdrag
van Compiègne, om twintig schepen verzocht tot zijnen bijstand, ten einde de bedoe-
lingen der Engelschen te verijdelen, die reeds op Ré geland waren om Rochelle in haar
verzet legen den Koning te stijven. Zonder eene uitbarsting van misnoegen hier te
lande zou het niet mpgelyk geweest zyn, dit verzoek toe te staan. Ook ried de Prins
onzijdigheid aan tusschen Frankrijk en Engeland. Dus wachtte d'espesses, in weêr-
1 Resol Stat.-Gen. 6, 8, 9, 10, 11, 12 Oct.'1627. Resol. Holl. 9, 10, 11 Oct. 1627.
2 Resol Slat.-Gen. 14, 15 Oct. 1627. Resol. Holl. 14, 15 Oct. 1627.
1027—
1G30.
\
-ocr page 253-DES VADERLANDS. 2155
wil van al zynen aandrang, Ie vergeefs op een bevredigend antwoord l. Meer dan eene 1C27—
maand lang had hij gewacht, toen die noodlottige gebeurtenis voorviel. Alzoo was er
wel reden om te trachten hem neder te zetten: want wat was natuurlijker, dan dat hij
vermoedde, dat de Engelschen dus gehandeld hadden met oogluiking van die groote
partij in ons land, welke de uitrusting van eenige schepen voor Frankrijk als eene
bedekte hulp legen Rochelle ergerde? Dadelijk op het vernemen van het feit kwam
d'espesses zich voor de Staten beklagen en verzocht Hun Hoog Mögenden op het ge-
beurde order te stellen, opdat er niet in strijd mocht gehandeld worden met de allian-
tie tusschen zijnen Koning en de Stalen (waarvan dezen juist dezer dagen door de
ontvangst van een termijn van het subsidie de aangename uitwerking genoten hadden).
Van het voorbarig woord van een lid der Staten (zoo het schijnt) gebruik makend,
beweerde de Gezant, dat de Nederlandsche Regering den Koning schadeloosstelling voor
het verloren schip schuldig was Dit waren Hun Hoog Mögenden gansch niet gezind
te erkennen. Niettemin, toen zij het besluit genomen hadden om zich van alle weer-
wraak op de Engelsche schepen binnen Tesscl te onthouden, begrepen zij zich bij den
Franschen Gezant te moeten verontschuldigen, en lieten hem door eene Commissie be-
tuigen, dat hel gedrag der Engelschen hen zeer verstoord had; dat zij de gepleegde ge-
welddadigheid niet hadden-kunnen verhoeden, en voortaan order zouden stellen. Deze
verklaring echter deed niet veel af, D'espesses vernam sedert, dat er te Rolterdam volk^
ten dienste van den Koning van Engeland werd bijeengebracht, en liet zich wijsmaken,
dat bij den aanval tegen het Fransche schip de Nederlanders, die zich daar bevonden,
niet legen de Engelschen hadden willen vechten, ja, de Franschen verraden hadden,
cn dal de Oost-Indievaarders op den Franschman geschoten hadden. Dcswegens be-
klaagde hij zich, en tevens verzocht hij, dat de Admiraliteiten gelast mochten worden,
al hare schepen naar Tessel Ie zenden, waar, zeide hij, nog meer Engelschen te wach-
ten waren: de Amsterdamsche Admiraliteit, meende hij, had ondersteuning legen de
Engelschen geweigerd. Om, zoo mogelijk, te keer Ie gaan, dat de Ambassadeur der-
gelijke ongunstige geruchten naar zyn Hof opzond, beloofden hem de Staten, dat de
Fransche schepen, zoo lang hg ze nog in eene onzer havens houden wilde, als Ne-
derlandsche schepen zouden bewaard worden. — Doch in weêrwil van de voorzorg der
Staten, nam de Koning het bericht, toen het hem ter öore kwam, vrij ongunstig op.
Hij schreef uit zyn leger voor Rochelle, dat Hun Hoog Mögenden hem voldoening
moesten geven. Evenwel, voegde hij er bij, verleenden zij veilig geleide aan de nog
in hunne havens aanwezige Fransche schepen, dan zou hij zulks als een leeken aan-
merken, dat zij zich door dien aanslag mede beleedigd gerekend hadden, verre van
^ Resol. Stat.-Gen. 27, 30 Au{j,j 13 Sept. 1G27.
^ Bij de Staten van Holland was daar werkelijk sprake van geweest [Resol. Holl. 9 Oct. 1027).
-ocr page 254- -ocr page 255-DES VADERLANDS. 2155
bescherming der visscherij begeven. Nu verordenden de Slalen alle maatregelen om legen 1G27—
hel lijdslip van den springvloed onze scheepsmacht op de kust aanmerkelijk versterkt
te krijgen: Commissarissen vertrokken naar Tessel, naar het Noorder-Kwarlier, naar
Amsterdam, Rotterdam en Middelburg^ om aan die bevelen kracht bij te zetten. Ook
\verd CARLETON van wege de Staten verzocht, te willen te Aveeg brengen, dat ereenige
Engelsche schepen op de Vlaamsche kust gezonden werden. Dit was eene schrandere
handelwijze: immers, zoo doende, waarschuwde men de Engelschen te voren, en voor
de uilkomst stelde men hen ten deele verantwoordelijk. Raakten de Spanjaarden de
havens uit, dan kon men tot de Engelschen zeggen: waarom zijn uwe schepen ook
niet beter bij de hand geweest ? Carleton maakte genoeg haast met de zaak: hij schreef
niet alleen aan den Koning, maar nam op zich, aan de vlootvoogden te Sandwich en
te Dtiins te schrijven, dat zij ten spoedigste eenige bodems afzenden zouden: van dorp
zelf zou GARLET05S brievcn naar hunne bestemming doen overbrengen. Werkelijk werd
de scheepsmacht op de Vlaamsche kust uit de Maas en Zeeland versterkt; maar de
Fransche Ambassadeur werkte er. onder door zijn aandringen op bijstand tegen nieuwe
aanvallen, door de Engelschen, zeide hy, legen de uitgeruste Fransche schepen beraamd,
cn wat men van den Opperbevelhebber der vloot vernam, getuigde steeds van weinig
vertrouwen en van veel onzekerheid. Hij liet vragen, ingeval de vijand, door mist of
storm begunstigd, uit kwam te loopen, en het Kanaal was uitgejaagd, of hij dan verder
gadegeslagen en ook in de Fransche havens, binnen welke hij mocht inloopen, geblok-
keerd moest worden. Op deze vraag vonden de Staten niet geraden, dadelijk en dui-
delijk te antwoorden. Zij verlangden hel advies van den Prins. Zijne Excellentie ant-
woordde ten deele eenigzins onbepaald; van dorp moest den vijand najagen (dus ook
hij veronderstelde, dat de blokkade reeds doorbroken was) en zoeken hem alle afbreuk
te doen naar zijn uiterste vermogen; in de bijzonderheden kon men hierop gcenen last
geven. Maar, voegde hij er meer bepaald bij, kwam de vijand in Fransche havens in
te loopen, dan moest hij hem daar blokkeren, gelijk voor dezen altijd was geschied. —
Dit laatste nu was het juist, Avat de mannen van invloed in de Slatcn-Generaal niet
wilden zien gebeuren. Zij vonden goed, dat de President (toenmaals de Heer sghaffer
uit Groningen) nader met den Prins zou spreken, opdat Zijne Excellentie order mocht
geven, dat de Luitenant-Admiraal zou nakomen »wat hem voor dezen gelast was,
namelijk, dat hij den vijand zou ver'vOlgen lot Engelands einde en dan weder naar de
Kust zou keren" i. Hiermede verviel de verplichting om de ontkomen schepen ook in
eene Fransche haven bezet te houden.
Terwijl de Staten dus beraadslaagden, was er reeds iels beslissends op de Vlaamsche
kust gebeurd. Daags na dat besluit kreeg de Vergadering door middel van ecnen Zij slagen daarin.
Resol Stat.-Gcn. 18, 19, 20, 21, 25, 26 Oct.j 11, 12 Nov. 1627. ResolUoU.WOtumi.
-ocr page 256-2Ö6 ALGEMEENS GESCHIEDENIS
expressen bode bericht uit Boulogne van den November, dat de vijand met 16
schepen was uitgeloopen, zonder dat onze Luitenant-Admiraal het gemerkt had. Alsnu
besloten de Staten den Vlootvoogd aan te schrijven, dat, bij aldien de vijand noordwaarts
gestevend was, hetzij om onze visschers te belagen, hetzij om verder naar de Sont of
de Elbe koers te zetten, hij hem terstond najagen en hem alle mogelijke afbreuk doen
zou, waartoe hij zelfs niet behoefde te ontzien troepen aan wal te zetten, zoo de
vyand zich ergens op eene reede geborgen mocht hebben; maar, waren de ontsnapte
schepen westwaarts gezeild, dan moest hij ze mede vervolgen, » zich richtende naar de
order, hem gisteren aangeschreven, en naar hetgeen Zijne Excellentie hem voor dezen
gelast had" l. — Deze order was slechts voor de ingewijden niet dubbelzinnig: door
hetgeen den Admiraal voor dezen gelast was, verstonden de Staten, dat hij den vijand
slechts tot Engelands einde moest vervolgen, en dan terugkeren. — Drie dagen later
besloten de Staten, » alzoo zekere berichten gekomen waren, dat de schepen uit Duin-
kerken waren geloopen in den nacht tusschen Dingsdag en Woensdag laatstleden en
dat de Luitenant-Admiraal van dorp ze gevolgd zou zijnde Collegies ter Admiraliteit
te gelasten, al de schepen die nog in het land waren, dadelijk in zee te zenden met
last om te kruisen, ten einde de inkomende schepen te beschermen. Na verloop van
de eerste helft der maand November (1627) had van dorp nog niets van den vijand in
zee vernomen, en werden er omtrent de toedracht der zaak van het pitloopen der Duin-
kerkers inlichtingen ingewonnen van dien aard, dat de Staten raadzaam oordeelden, ze
»tot nadere gelegenheid op te sluiten Toch schenen zij te verwachten, dat er nog
iets tusschen onze vloot en den vyand zou voorvallen, ten minste stelden zij eene beslis-
sing uit aangaande een subsidie aan de Rotterdamsche Admiraliteit te verleenen, »totdat
men tgding uit zee zou hebben van het gepasseerde tusschen de schepen van deze Landen
en die van den vyand" Maar in het begin van December was alle onzekerheid opge-
1627—
lf530.
^ V
-ocr page 257-DES VADERLANDS. 2155
heven. Alslocn \Yaren van dorp en quast terug: zij deden verslag van heigeen zij 1(')27—
gedaan hadden bij hel vervolgen des vijands, en leverden een memorie in, waarbij uit-
eengezet werd, wat strekken kon om beter orde op de kust te houden en den vijand
afbreuk te doen. Bewijs genoeg, dat den vijand lot dusver geen afbreuk gedaan was.
Van dorp verlrok den lO^^n December weder naar de kust, zonder dat er ernstig ge-
volg was gegeven aan de beschuldigingen, tegen zijn gedrag ingebracht. Later meldde
hij, dat al de schepen van de kuslen ontredderd binnengekomen waren
Het gebeurde inlusschen was wel geschikt om den Engelschen Ambassadeur het erg-
ste te doen denken. Den November verscheen hij, op zijn verzoek in tegenwoor- De Engelsche
_ Gezant vraagt re-
digheid van den Prins, Graaf ernst Casimir en den Raad van Slate, voor de Staten- kenschap vau de
Generaal om hen rekenschap af Ie vorderen, of zij van zins waren bij de of- en statenln'dezeu!'^
defensieve alliantie, met Engeland geslolen, Ie blijven, al of niet. Zyn Koning, schoon
aangezocht het verbond met ons te breken, bleef daaraan getrouw, maar verlangde te
Avelen, wat hij van ons denken moesl — Met dat beroep op de alliantie had de
Gezant het traktaat van Southampton op hel oog. Op grond van dit Iraklaat beweerden
de Engelschen, dat onze schepen hunnen Koning moesten ondersteunen legen de Fran-
schen, als die thans voor aanhangers van Spanje moesten gelden. Dit was hel voor-
wendsel, waaronder zij zich vaak aanmatigden onze schepen op te houden — En nu
scheen het, dat wij Frankrijk op nieuw strijdkrachten tegen Engeland hadden laten
toevoeren. Deswegens verzocht de Ambassadeur ondubbelzinnig antwoord op de volgende
vragen: Houden de Slaten schepen op de Vlaamsche kust om de havens gesloten te
houden? Heeft hunne viool onder van dorp uildrukkelijken last, de Spaansche schepen,
die uitgeloopen zijn, te vervolgen en te bevechten? Zullen hunne schepen de Spaan-
schen vervolgen, ook als zij den koers richten naar de Sont, de Elbe of de Weser,
of wel naar Uitland en Ν oor d-r Schotland, of eindelijk (en hierom was hel eigenlijk te
doen) naar Frankrijk^ Zullen zij, wanneer de Spaanschen in eene Fransche haven in-
loopen, hunnen vlooi voogd last geven hen daar1te blokkeren? Zoo de Spaanschen op
nieuw uilloopen, zullen dan de Staalsche schepen ze bevechten, ook al voeren zij de
Fransche vlag? Zoo de Spaanschen, met eene Fransche vloot vereenigd, de Engelsche
vloot aanvallen, zullen zich dan de Staalsche schepen met de Engelschen vereenigen?
260 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627—
1630.
Zoo de vereenigde Spaansclie en Fransche vloot de Britsche of lersche kust bestookt,
zullen dan de Staatschen de Engelschen helpen Terdedigen? — Op al deze vragen be-
paalden de Stalen er zich· toe, den Ambassadeur den brief te laten lezen, dien zij den
13den November, aan yah dorp hadden toegezonden. Doch hiermede stelde hij zich niet
tevreden, te minder omdat de GrifEer de laatste woorden verzweeg, waarin te lezen
stond, dat bijaldien de vyand om de West naar Frankrijk liep, hij zich zou richten
naar den geheimen last, hem door Zijne Excellentie gegeven. Dus moesten de Staten
beloven de vragen van den Ambassadeur nader te onderzoeken i. Schriftelijk be-
antwoordden zy ze. echter niet. Ook weigérden zij hem kopg van de missieve aan
YAW DORP geschreven. Maar met het antwoord, in overleg met den Prins, hem mon-
deling gegeven, nam hij genoegen, en verzocht, dat yas dorp gelast mocht worden,
de Spaansche schepen op weg naar de Sorlingeti of naar andere streken van Groot-
Britannië en Ierland, werwaarts zij, naar men zeide, den koers gericht hadden, te
vervolgen. Derhalve schijnt men garleton bevreesd gemaakt te hebben voor eene lan-
ding, door de Spaanschen in Ierland of Schotland te ondernemen. Geen wonder, dat
hij tevreden was, zoo de Staten hem beloofden, dat zij in dit geval hunne vloot lot
Engelands beschikking stelden. Want op dat verzoek schreven zij werkelijk aan van
DORP, dat, zoo hij te Dover vernam, dat de Spaanschen den weg langs Engelands kus-
ten waren ingeslagen, hij ze met schepen moest vervolgen: waartoe hij zich in
Engeland van mondbehoeften en bij joaghimi van geld had te voorzien Drie weken
later verontschuldigden zich de Staten, bij gelegenheid dat zij verscheidene propositiën
van CARLETON beantwoordden, nog bepaaldelijk wegens de uitrusting van Fransche
schepen in hunne havens. Deze hadden zij toegelaten, wegens de verplichting, welke
het traktaat van Compiègne hun oplegde. Te weten, reeds vóór dat dit traktaat ten
einde was geloopen, was zij aangevangen: op een tijdstip derhalve dat er nog geen
misverstand tusschen Engeland en Frankrijk bestond. Voorts, voegden zij er bij, was
er nog geen nieuw traktaat met Frankrijk gesloten, en kwam er op nieuw een ver-
bond tot stand, het zou niets ten nadeele van Engeland bevatten
Tegelijkertijd deden de Staten ook den Franschen Ambassadeur bevredigende verzeke-
ringen. Eene stellige belofte te geven, dat zij den Franschen schepen veilig geleide
uit onze havens verschaffen zouden, ging om Engelands wil niet aan. Dus namen zij
de uitvlucht te baat, dat in het ver verloopen saizoen, bij de stormen en de vorst, die
te wachten waren, aan een voorspoedig uitbrengen der bewuste schepen uit Amsterdam
niet Ie denken viel. Zij beriepen zich daarbij op de ondervinding, door den minister
DES VADERLANDS. VS9
gedurende vier winters alhier opgedaan, Zoodra dit beletsel niet meer beslaan zou, be- 1627—
loofden zij het uitvaren der schepen Ie begunstigen; maar, zeiden zij, in volle zee
gekomen, zouden zij ze niet verder mogen geleiden: dit verbood de plicht der onzijdig-
heid tegenover Engeland
Nadat de moeyelijkheden, door de strijdige eischen van Frankrijk en Engeland
ontstaan, eenigermate waren opgeheven en reeds vóórdat het zoover was gekomen, was
het der Stalen voornaamste bemoeijing door onderstand, aan Koning christiaan verstrekt,
Ie zorgen, dat de Wezer- en Elbestroom niet gansch en al aan hel gezag der Keizer-
schen onderworpen werden.
Het weigerend antwoord, dal de Koning van Denemarken op zijn verzoek om troepen Staat der zaken
11-1 1 1 O 1 -111 Koning
en schepen van onze Republiek ontvangen had en de ervarmg, dat de oorlog ^^^ Denemarken.
sehen Frankrijk en Engeland hem alle hoop op degelijke ondersteuning van die Mo-
gendheden benam, maakten dien Vorst gansch moedeloos. Niels schoot hem over dan
alle wantrouwen ter zijde te zetten en gustaaf adolf om bijstand Ie vragen. Hij deed
dit bij een brief, geschreven den September (1627), waarin hij zich beklaagde
over zijne bondgenooten, die hem met groote beloften van onderstand in den oorlog
gewikkeld en daarna schandelijk hadden verlaten Ook de Keizer begreep, dat voor
Denemarken voor het oogenblik geen kraclildadige hulp dan van die zijde kon opdagen.
Daarom trachtte hij met de grootste toezeggingen gustaaf adolf tot bondgenoot legen
Denemarken te winnen, of ten minste te verkrygen, dat hij zich bij Denemarkens
tuchtiging onzijdig hield. Hij zou hem vrede met Polen en hel bezit van Lillhauen
bezorgen, ja, alleenlijk de hoogheid over de Sonl aan zich houdende, hem met de
Deensche Kroon beleenen Doch de Koning van Zweden verkoos geen leenman Ie
worden van den Keizer, zonder gezag over de Sonl, noch zich, zoodoende, lot een
werktuig te vernederen tegen zijne vrienden en zijn eigen welbegrepen belang. Daarom
sloeg hij die aanbiedingen af. Maar dil gedrag gaf hem dan ook alle aanspraak op
GIIRISTIAANS verlrouwen, en was meer dan iets anders geschikt om dezen Koning niet
allen moed Ie doen opgeven.
Daar akoo de mogelijkheid nog bestond om Denemarken voor den ondergang, en de
Weser en Elbe voor het oppergezag des Keizers Ie bewaren, zoo loonden zich de zeven De Staten blij-
Provinciën weder werkdadig in hel toezenden van hetgeen gevorderd werd om Koning Jtèunen?
CHRISTIAAN dc vaste punlen, welke hij nog aan de Elbe bezat, te doen behouden. Wel
hadden de Staten in September (1627) zich op nieuw van het zenden van soldalen en
schepen moeten verontschuldigen ^: de staat van zaken op zee was niet van dien aard,
' Resol. Slat-Gen. 17, 20 Nov.; 16 Dcc. 1627. ^ Zie hiervoor, bladz. 236.
^ Aitsema, I, 1)1. 642. v. d. Capellen, I, bl, 441.
5 Resol. Stat.-Gen. 2, 10 Sept. 1627.
55 *
-ocr page 260-260 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627—
1630.
(lat men aan het zenden Tan een eskader naar de Weser of de Elbe denken kon, en
liet bezeilen van eenige stad in Holstein mei Nederlandsch krijgsvolk zou, vreesde men j
een oorlogsverklaring van den Keizer uitlokken. Niettemin begon het gevaar, dat de
vryheid dier rivieren bedreigde, by Holland al meer en meer te wegen. Deze Provincie
wenschle het aantal der convooischepen op de Elbe en de Weser te versterken, voor
alsnog met geen anderen last dan om onzen handel te beschermen, maar bovendien ver-
langde zij door het aanleggen van een fort, zoo mogelijk, het bedwang over den mond
der Elbe.sim ons en onze vrienden te verzekeren. Daartoe had men het oog geslagen
op het eiland Krautsand tegenover Glüchstadt, dat echter spoedig άοον ym Hamburg
bezet werd i. Aitsema moest Koning christiaan deswegens polsen en die van Hamburg
aanmanen om de hand te bieden, ten einde de Noordzee, welke men nu ging bestoken,
vrij te houden, volgens de strekking der alliantie, die in 1615 voor 12 jaren met de
Hanse was aangegaan, en die men nu wenschle te vernieuwen. Wat de gevolgen zouden
Avezen, zoo de Keizer meester werd jvan Denemarken en van die twee rivieren, en ons
en onzen bondgenooten de handel op Noord- en Oostzee werd afgesneden, moest den
anderen Provinciën en levens Frankrijk en Engeland helder voor oogen worden gesteld ^ —
Tot het einde van October (1627) evenwel bleven de zaken hangende: slechts verschafte
Holland den Koning intusschen alle mogelijke gemak om over het Nederlandsche gel-
delijke subsidie te beschikken Maar alstoen noopten de belangryke berichten, van
AITSEMA ontvangen, lot meer veerkracht. Krachtig, zoo vernam men, werkten de
Keizerschen den invloed der Nederlanders op de Hansesteden legen. Zij riepen legen
den December een Hansedag te Lubek bijeen, waarop zij aitsema niet zouden
dulden, wien zij zelfs het verblijf in Hamburg door de Regenten dezer stad ontzegd
wenschten te zien Hierop namen de Staten het besluit om Glückstadl met mond-
en krijgsbehoeften, en de soldaten aldaar en Stade van soldij te voorzien, als het beste
middel om het gewenschte doel te bereiken. Met allen ijver werd aan dit besluit gevolg
gegeven. Maar Holland verlangde verder te gaan, en den Koning troepen aan te bieden
tol verzekering van de Sontingcn mogelijke aanslagen van wallekstein. De Prins kon
zich hiermede vereenigen, mits de soldalen, daartoe benoodigd, door nieuwe manschappen
vervangen werden Maar zulke plannen vereischten spoed in de uitvoering en tevens
' Resol. Stat.-Gen. 3 Nov. 1627.
- Resol. Holl. 17, 23 Sept. Ilesol. Stat.-Gen. 27 Nov.; 1 Dcc. 1627.
3 ResoL Stat.-Gen. 21, 22, 25 Scpt. 1627. Resol. Holl. 2, 8 Oct. 1627.
^ Resol. Stat.-Gen. 16 Nov. 1627. Aitsema, 649. De Statenbesloten, dat ansmx tc Hamburg zoa
blijven resideren, en schreven aan de Magistraat, dat hem geen overlast of onbeleefde bejegening
mocht Avorden aangedaan. s
ii Resol. Stat.-Gen. 23, 27 Oct.; 2, 4, 22, 23, 24, 25Nov. 1627. Resol. Holl. 8, 9 Oct. 1627.
-ocr page 261-1627—
1630.
DES VADERLANDS. 265
geheimhouding. Het was zaak dat het den Keizer niet ter oore kwam, wat men hier
voor den Koning van Denemarken doen wilde, en hoe was dit mogelijk, als men
daarover in de volle vergadering besluiten nam? Wel werd in dezen lijd, zoowel in de
vergadering der Slalen van Holland ^ als in die der Staten-Generaal, geklaagd over tie
ruchtbaarheid, die alles dadelijk bekwam, wat in dq eene zoowel als in de andere ver-
gadering beraamd werdj wel werden daartegen zekere maatregelen genomen doch
niels scheen te balen. Hoe het zg, in de Deensche zaak werd de Prins verzocht met
Graaf ernst Casimir en eenige Gedeputeerden uit de verschillende Provinciën zonder
nadere ruggespraak besluiten te nemen en uil te voeren — In de maand December
(1627) kwam een Afgevaardigde van den nieuwen Bisschop van Verden en Coadjutor
van Bremen en llalbersiadt, Prins frederik van Denemarken, aan de toezending van
krijgs- en mondbehoeften en geld naar de Elbeveslingen nieuwen spoed bijzetten. Het was
de persoon van detleff von bughwold, krijgscommissaris van 's Prinsen vader. Ook
de Graaf van tiiorn kwam omstreeks denzelfden lijd in den Haag om voor den verleenden
onderstand te danken en tevens te verzoeken, dat er ook schepen aan Glückstadt
mochten toegezonden worden. Onder den naam van convooijers ten geleide van eene
nieuwe bezending benoodigdheden, gingen er twee schepen uit Amsterdam mede
naar de Elbe, en de bevelhebbers dezer schepen kregen den geheimen last om als
Glückstadt of Krautsand aangevallen werden, 's Konings volk bij te slaan. Stade droeg
men aan de zorg der Engelschen op Gaarne had men ook uit het Noorder-Kwarlier
twee convooijers medegegeven; maar de Raden van het Collegie, aldaar gevestigd, be-
grepen, dat het saizoen Ie ver zou verloopen om vóór de vorst iels op de Elbe Ie
kunnen uilrichten
Wel mochten de Slaten, bij de hulp, die zij aldus bereid waren tegen de uitbreiding
van 's Keizers macht in Noord-Duitschland en Denemarken te bieden, beducht zijn,
dat zulks door den Keizer als een openbare vredebreuk zou worden aangemerkt. Reeds
trokken tilly's troepen meer westwaarts op en bedreigden Oost-Friesland met eene over- Slaat van üakeu
rompeling. Dus was het zaak, de posten, die onze troepen in dit Graafschap bezeilen, "
niet op Ie geven, maar veeleer te versterken, en toch waren, korl voor de nadering
der troepen van tilly, de partijen in Oost-Friesland het eens geworden om gezamenlijk
Ie Hage de ontruiming, thans niet alleen van Lieroord, maar ook van Embden te
' Resol. Stat.-Gen. 17 April, 1627. 2 Resol. Slat.-Gen. 20, 22 Nov, 1627.
In deze dagen werd er een halsjuweel van de Engelsclic Kroon in Holland te pand aan-
geboden, ten einde daarop een som van 160,000 Rijksdaalders ten behoeve van Denemarken tc
bekomen. Slechts als dc Staten hun krediet interpoucerdcn, kon men ccnen geldschieter vinden
{Resol. Slat.-Gen. 14, 16 Dcc. 1627. Resol. Holt. 14 Deo. 1627).
^ liesol Slat.-Gen. 1, 4, 6, 7, 8, 10, 13, 18, 20 Dec. 1627. JXesol. IMl. 13 Deo. 1627,
-ocr page 262-262 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1637— verzoeken. — Tegen het eind van Maart (1627) was de Graaf van Oost-Friesland uit
den Haag vertrokken zonder dat er iets afdoends was verricht. Eene voltallige vertegen-
woordiging toch der Oost-Friesche Stenden daar ter stede kwam niet tot stand, aangezien
de steden Norden en Aurich en de Huismansstand zich door den Graaf, met wien zy
het eens waren, genoegzaam vertegenwoordigd achtten en dus geene Afgevaardigden her-
waarts zonden. De Staten bepaalden er zich toe, den Graaf acte van neutraliteit te
verleenen, onder voorwaarde dat men van de Infante binnen drie maanden gelijke acte
verkreeg, en te beloven, dat zg zoolang de beslissing zouden uitstellen, of zij de grenzen
door hun krijgsvolk zouden laten bezetten, al of niet. Maar intusschen hielden zij binnen
Embden hunne tegenpartij met geweld uit de Regering. Anders zouden 's Graven voor-
standers daar spoedig de bovenhand hebben bekomen. Zelfs werd zijne Genade den
28steii Junïj (1627) in deze stad gehuldigd. Zoo scheen alles weldra zamen te zullen
werken om de inmenging van Hun Hoog Mögenden onmogelijk te maken. Zelfs op de
Staten van Groningen en Ommelanden schijnt omstreeks dezen tijd in den zin yan den
Graaf invloed uitgeoefend te zyn geworden. Tenminste verontschuldigden dezen zich
langer voor het onderhoud der 300 man te zorgen, waarmede laatstelijk de bezetting van
Embden versterkt was, en verzochten de krijgsmacht in hun Gewest· te vermeerderen
met eene Compagnie, daartoe uit die stad terug te roepen. Daarbij liepen er geruchten,
dat een afgezondene uit Brussel de Oost-Friesche kust had opgenomen om een geschikt punt
op te sporen, waar de vijand zich zou kunnen nestelen — Toen nu gebleken was, dat
de Infante de neutraliteit niet wilde verleenen, dan onder voorwaarde dat de Staatschc
troepen Embden en het Huis Lieroord ruimden, en de Graaf van wege den Keizer
gedreigd werd, dat, zoo niet alle gemeenschap met de Staten werd afgebroken, hij als
van het leen vervallen zou worden beschouwd en een ander met Oost-Friesland zou
worden begunstigd, liet zich ook van de'zyde van Embden zelve het verzoek niet lang
wachten, dat de Staatsche troepen hare wallen mochten verlaten; anders, zoo zeiden hare
Gedeputeerden in het midden van de maand December, zouden de strooperijen der sol-
daten uit Lingen niet ophouden, die niet alleen het platte land uitmergelden, maar
hunne stad als geblokkeerd hielden, hetgeen hunne burgery wanhopig maakte. Chris-
telijk mededogen zou, hoopten zy , de Staten tot de inwilliging van hun verzoek bewegen :
het Avelvaren of de ondergang der stad was ten eenen male in de hand van Hun Hoog
Mögenden, die de vervreemde harten door hunne goedertierenheid tot zich trekken en
elkeen den mond zouden stoppen, wanneer zy hunne troepen terugriepen, wier verblyf
als de eenige oorzaak werd aangemerkt van den overlast, dien Oost-Friesland van dc
> Zie hiervoor, bi. 190.
2 RgsoL Stat,-Gen. 27 Febr.; 2, 3, 23 Maart; 1, 3, 8 April; 13, 15 Juüj, 1027. 1
1627—
1630.
DES VADERLANDS. 265
Spaansclien moest verduren i. Doch niet lang zoii dil beroep op hunne menschlievendheid
der Staten geweten blijven drukken: want reeds vóór dat de Embdensche Gedeputeerden
zich dus te V Hage hadden laten hooren, ^γaren troepen van de Graven van Anholt ^ en TiLLY's"^roepea
i^ukkcii iii dnt
Fursienberg niet alleen in het Oldenburgsche, maar ook in Oost-Friesland ingetrokken, Graafschap,
en nu zouden ten minste die van Ërnbden weldra geen heil zien dan in het behoud
der Staatsche bezetting, en er zou een einde komen aan de kortstondige vriendschap
met hunnen Graaf, die verdacht werd het inrukken der Keizerschen te hebben bevorderd.
Dadelyk op het vernemen van het overschrijden der Oost-Friesche grenzen door die
troepen verlangde de Staatsche bevelhebber te Embden, erentreiter, de noodige voor-
schriften , hoe te handelen: of hij hun zou moeten toelaten de stad in- en uit te trekken,
gelijk zij te Bremen en te Hamburg deden, en desverkiezende, Gnetóyï te bemachtigen.
Zonder aarzelen begrepen de Staten van Holland, met wier gevoelen de Staten-Generaal
zich vereenigden, dat in deze omstandigheden noch Lieroord noch Embden dienden ont-
ruimd te worden, maar dat de eerste dezer plaatsen in slaat van verdediging gesteld en
de bezetting der laatste, zoo noodig, met drie of vierhonderd man moest vermeerderd
worden: er zou een vertrouwd persoon in die stad worden gezonden om »de goeden
onder de ingezetenen te stijven" en de Staten door zijne berichten op de hoogte der
zaken te houden; maar Grielzijl of Norden te bezetten zulks oordeelde men, waar-
schijnlijk op den voorzichtigen raad van den Prins, onraadzaam, hoezeer sommigen in die
plaatsen, zoo zij in 's Keizers handen vielen, reeds een ander Duinkerken vooruitza-
gen. — Dat die van Embden de Keizerschen niet zouden wenschen in te halen, bleek
al spoedig', daar zij op het bericht, dat 600 man reeds Friedenburg bezet hadden en
in het Graafschap te wachten waren, door hunne Gedeputeerden lieten verklaren, dat
zij hunne poorten goed gesloten zouden houden, en aan de Staten overlieten, of Hun
Hoog Mögenden van hunne zijde Grietzyl of andere plaatsen wilden innemen. — Wer-
kelijk verzochten zij weldra onbewimpeld, dat de Staten hen thans niet zouden verlaten.
Alsnu werd ook het gedrag geregeld, dat erentreiter met de Keizerschen, als zij reeds
op de grenzen van Groningen staan zouden, in acht zou te nemen hebben : kwamen zij in
geen grooter getal dan van tien of twaalf man onder het iori Lieroord, of bij Boerlange,
of bij de voorschans van BelHngwolde, zoo zou hij zulks toelaten en de onzijdigheid bewaren;
maar naderden zij die plaatsen met meerder macht, of pleegden zij vijandelijkheden, of
veroorloofden zij zich, al ware het met weinig volk, onze grensvestingen voorbij te trek-
ken, zoo zou hij dit evenmin dulden, als dat zg met manschappen, veel of weinig, binnen
' Resol. Stal-Gcn. 1 Nov.j 14, 15, 17 Dec. 1627.
^ ÏIct volk van den Heer van aiinolx avas befaamd. Nog versch moest het in het gelicugen
liggen, hoe schandelijk het in het naburige Graafschap Benlhcim huis gehouden had in J623
{liesol. Stat.-Gen. 15 Sopt. 1623).
1C37—
1630.
2G4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Lieroord, Emhden of onze grensforten kwamen. Het zou verboden worden, hun eenigen
loevoer Ie doen, om hetwelk te beletten de Oost-Friesche wateren door uitleggers zouden
bezet worden. Gaarne zouden die van Groningen en Ommelanden gezien hebben, dat
ook Grietzijl en Dijk (aan de Eems tusschen Boertange en Leer) dadelijk bezet werd;
doch daartoe kon men niet besluiten. Nadat deze bepalingen getroffen waren, vertrok
Graaf ernst Casimir naar zijn Goevernement; de Heer feith ging als vertrouwd com-
missaris naar Emhden, waar hem een gecommiteerde uit Friesland en een uit Groningen
zou worden toegevoegd en de verschillende Oost-Friesche Deputatiën kregen haar
afscheid met de boodschap, dat sedert haar laatst verzoek de zaken geheel van aard
veranderd waren, en dat het er thans op aan kwam, Emhden en Lieroord tegen allen
overlast te verzekeren, Avaartoe Hun Hoog Mögenden steeds genegen zouden zijn —
Hoe weinig de Graaf in zijne gedragingen de Staten kon trotseren, blijkt uit de omstan-
digheid, dat hy hen juist in deze dagen verzoeken moest, hem nog voor drie jaren
hun krediet voor 60,000 Rijksdaalders, die hij schuldig was, te verlengen. Om hem
van zich afhankelijk te houden, stonden de Staten hem dit aanvankelijk voor een half
jaar, doch weldra daarna voor twee jaren toe
Naarmate de Keizerschen meer vorderingen maakten, scheen het gevaar van de
oneenigheid tusschen Frankrijk en Engeland grooter, en bijgevolg de noodzakelijkheid
dringender om door buitengewone Gezantschappen naar Parijs en Londen de verzoening
dezer twee 3Iogendheden te bewerken. Daarbij kwam, dat op menig lastig aanzoek,
in den laatsten tijd door b'espesses of carleton gedaan, het steeds een gereed ant-
woord geweest was, dat de verklaringen der buitengewone Gezanten alles zoutlen ophel-
deren. Dus diende de zaak dier Ambassadeurs wel ernstig ter hand genomen te worden.
Vooral zij, die naar Engeland afgevaardigd stonden te worden, zouden behalve den
algemeenen staatkundigen toestand meer dan één gewichtig belang te behandelen hebben.
Nog altijd was de zaak van de tarra niet geschikt, noch de w^ensch van de merchants
advenlurers te Delft vervuld en de impost op de Engelsche lakenen afgeschaft^; maal·
vooral baarde de vervolging dergenen, die de Engelsche zamenzweerders te Amhoina
terechtgesteld hadden, bij voortduring en bijna bij toeneming de grootste moeite
' Met ware jaloerschheid handhaafde de Oost-Indische Compagnie haren invloed en
macht tegen een iegelijk, die zich op hét gebied, dat zij zich toegeëigend had, eeniger-
hl
" Uit Friesland voegde zich bij hem de Heer γκλνοκεκα, uit Groningen de Heer hüninga.
jf
2 Resol. Stat.-Gen. 14, 18, 20, 21, 23 Dec. 1627. V. d. cafellen, I, bl. 443, 444.
ArrsEMA, I, bl. 592—598. 3 ^lesol. Stat.-Gen. 16, 21 Dec. 1627; 15 Jan. 1628.
^ Resol. Stat.-Gen. 16 Maart, 162^; 12 Julij, 1627.
^ Op welken voet de zaak thans stond, zie hiervoor, bl. 201.
-ocr page 265-DES VADERLANDS. 2155
mate wilde doen gelden. Toen er legen het einde van het jaar 1626 sprake was van de 1G27—
1 GBO»
oprichting eener Oost-Indische Compagnie in Frankrijk te Morbihan, en van de groole
privilegiën, met w^elke zij van Staatswege zou worden toegerust, was men er dadelijk op Ijverzucht ou-
uit om die mededinging in de beginselen te stuiten. Men beschouwde de onderneming (^g^pagniu.
als eene zamenspanning van trouwelooze Nederlanders, en riep de hulp der Staten van
Holland in, die, verlangde men, hunnen Ambassadeur in Frankrijk gelasten zouden die
personen, door alle middelen, van hun voornemen af te brengen. Onder deze personen
was een zekere schapekaas van Alkmaar met eenen bilotti. Maar vooral ook vreesden
de aandeplhouders der Compagnie, dat hugo de groot, de hoop opgevend om ooit in
het vaderland terug te keren, zijne groole kennis van onze scheepvaart en koloniën zou
misbruiken om die Fransche Maatschappij eene voorspoedige ontwikkeling te verzekeren.
Liever zagen zij, naar het schijnt, den banneling in hel land weder, dan dat zij hem
in het buitenland tegen hunne welvaart lieten zamerispannen. De Staten echter begre-
pen, dat het gevaar zoo groot niet was, en moeiden zich niet met de zaak ^ — Doch
zelfs de Engelsche Oosl-Indische Compagnie werd door onze Maatschappij, met welke
zij vereenigd heette, binnen zekere perken gehouden. Zoo zag men, toen de Koning
van Groot-Dritannie aan de Compagnie van zijne landgenooten de vergunning verleend
had om Bantam handel te drijven, onze Oost-Indische Compagnie zich dadelijk
daartegen verzetten En nu was de bekwame en stoutmoedige koen sedert het einde
van het jaar 1627 weder in Batavia gevestigd Gaarne zouden de Engelschen de zaak Weaerkcngü
van Amboina als het middel gebruikt hebben om dien Goeverneur-Generaal den ^oetJJJ^
te lichten, Allengskens waren er al meer van de gcwezene rechters der Engelschen
op Amboina hier te lande aangekomen. Zij waren in huisarrest gehouden om ten allen
tijde ter verantwoording geroepen te kunnen worden Toen zij zich nu nagenoeg
allen, voor zoo ver zij nog in leven waren, alhier betonden, gaven de Staten den
Ambassadeur carleton in de keus, of de Iloogc Raad, dan wel de Provinciale Raad
van Holland in de zaak van Amboina recht spreken zou, levens verzoekende, dat men
in Engeland middelerwijl op zou houden beslag te leggen op de schepen der Oost-
Indische Compagnie, een maatregel van weerwraak, die slechts Ie pas kon komen, als
men den Koning geen voldoening zou gegeven hebben, terwijl men er thans op uit
was om door eene onpartijdige uitspraak die voldoening te verschaffen. Daar de En-
gelschen den persoon van koen in de zaak mengden, zoo boden de Staten aan, door
de te stellen rechters mede Ie laten onderzoeken, in hoeverre deze Goeverneur daaraan
' Resol Holl. 12, 21 Dec. 1626. Zie voorts het meermalen aangehaalde pamflet bij aitsema,
op bladz. 661.
2 Resol. Stat.-Gcn. 14 Maart; 1, 4, 29 Mei, 1626. ^ Zie hiervoor, bl._200.
·' Resol Stat.-Gen, 20 Julijj 22 Aug.; 15, 18, 25 Sept., 1626. 23, 24 Junij; SOJuUj, 1627.
111 Deel. 4 Stuk. 34
]627-
1030.
266 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
werkelijk mede schuldig stond. Inlusschen zouden zij hem in zijné bediening lalen, en
hem niet, naar den eisch der Engelschen, dadelijk terugroepen. — Carleton koos
geen der beide Hoven, maar verlangde enkele leden uit hun midden tot rechters ge-
delegeerd te zien, gelijk nu ook geschiedde. Maar in plaats yan de zaak nu ook met
Tertrouwen over te laten, kwam hij in de vergadering klagen over langwijlige rechts-
bedeeling en over de verklaring, door de Oost-Indische Compagnie aangaande' koens
gedragingen overgelegd: in die memorie noemde hij eenige punten valsch, andere be-
lagchelijk: bij het lezen, zeide hij, zou de Koning in verzoékiiig komen om van
de Compagnie zyne verontwaardiging over te brengen op dezen Staat. Hij verzocht als-
nog, dat men koen terugroepen, en diegenen straiFen zou, welke medeplichtig waren
aan zijn vertrek Deze toon van den Ambassadeur was in volkomen overeenstemming
met de daden van zijn Goevernement. Drie onzer Oost-Indievaarders, rijk geladen uit
Suratte gekomen, werden te Portsmouth aangehouden om reden, heette het, dat hier
geen recht werd gedaan in de zaak van Ainhoina, en in plaats van ze op de vertoogen
van joacnimi en de klachten, alhier aan garletow gericht, dadelijk los te laten, gaven
de Engelschen slechts hoop op het ontslag der schepen, op voorwaarde dat onze Compag-
nie met de buitengewone Ambassadeurs onderhandelaars uit haar midden naar Engeland
zou zenden, iets waartoe de Bewindhebbers niet wenschten over te gaan voordat de sche-
pen ontslagen zouden zijn — Bij dat geweld bepaalden zich de Engelschen niet: onder
voorwendsel dat de Portugezen, te Amsterdam gevestigd, Spaansche onderdanen waren,
hield men hunne schepen aan Tegen het einde des jaars (1627) werd de schade, ons
door de Engelschen aangedaan, begroot op 8 millioen, behalve eene schade van twee
en een half millioen, welke alleen de Oost-Indische Compagnie had geleden Waarlijk
het was tijd, dat men maatregelen nam om geweld met geweld te verzetten. Zoo Holland
in dezen tijd zoo krachtig op versterking der scheepsmacht aandrong, daarmede was veel-
eer eene bedreiging der Engelschen, dan de beveiliging der zee tegen de Duinkerkers
bedoeld. Aanleiding om geweld ook tegen de Engelschen voor te schrijven, had men
reeds in September (1627} ontleend aan het geval, dat negen boeijers, van Amsterdam
naar llouen bestemd, door een Engelsch oorlogschip w^aren genomen, zonder dat de
convooijer, dien zij bij zich hadden, daar iets tegen had gedaan, omdat hij geenen
last had zich tegen de Engelschen te verzetten. Alsnu wendden zich de kooplie-
den, die op Frankrijk handelden, tot de Staten-Generaal met verzoek, dat zooda-
nige last aan de convooijers mocht verstrekt worden, en met advies van den Raad
1 Resol. Stat,-Gen. 12, 26, 28 Julijj 2, 5, 25 Aug.; 18 Sept., 1627. Rcsol Holl. 11, 16,
17 Sept., 1627.
2 Rcsol. Stat.'Gen. 6, 12, 23 Oct.j 2 Nov., 1627. Resol Holl. 6, 7, 10 Oct.; 9 Nov. 1627.
3 Resol Stat.-Gen. 24 Nov., 1627. Resol Holl 10 Dec., 1627.
-ocr page 267-DES VADEKLANDS.
van State en goedkeuring van Zijne Excellentie werd besloten, aangezien onze Regering
met alle Soevereinen de verplichting gemeen had, om hare onderdanen voor aanranding
van vriend of vijand te bewaren, dat de convooijers gehouden zouden zijn, onze schepen
tegen een ieder te beschermen
Te midden van al deze onaangenaamheden tusschen Engeland en de Staten werd
de buitengewone zending derwaarts en naar Frankrijk niet uit het oog verloren, Reetls
in het midden van Junij (1627) was, op grond dat de oneenigheden tusschen de beide
Kroonen gedurig toenamen, tot die zending besloten en de instructiën voor de te be-
noemen Gezanten opgesteld Men had toen van beide zyden de verzekering, dat de Am-
bassades gunstig zouden ontvangen en hare voorslagen lol bemiddeling in overweging
genomen zouden worden Doch toen de oneenigheid lot dadelijke vijandelijkheden
was uitgebroken, scheen elke poging lot verzoening vooreerst voorbarig. Niettemin
werden van tijd tot tijd, wanneer de ongelegenheden, waarin wij door den strijd tus-
schen de twee Mogendheden gebracht werden, zich recht levendig deden gevoelen, de
instructies op nieuw ter sprake gebracht Holland was in deze zaak het voorlvarendst.
Reeds in Oclober (1627) ging deze Provincie lot de benoeming over van sommelsdijk: De buiteng
1 . ^ n 11 1 r-f j '·! wone Gezanten
als buitengewonen Gezant van wege Holland naar l^ranknjk^ en van adriaan pauw, naar franiriß
Heer van Heemstede, in dezelfde betrekking naar Engeland, Zij besloot daarby in '
de Generaliteit te bewerken, dat vosbergen (uit Zeeland) aan den benoemden Gezant
naar Frankrijk, en haersolte (uit Overijseï) aan dien naar Engeland mocht worden
toegevoegd Eerst eene maand later begonnen de Staten-Generaal dc zaak ernstig ter
hand te nemen, en sloegen kandwuk. (uit Gelderland) voor om met sommelsdijk naar
Frankrijk te gaan, zich ten aanzien der keus van haeesolte met //o/Zancivereenigend.
Maar nu deed zich de moeijelijkheid op, dat sommelsdijk zich door geene verzoeken
of aanmaningen liet bewegen om de taak te aanvaarden. Behalve dat de zending veel
bezwaar en weinig voldoening beloofde moest hij zijne tegenwoordigheid alhier onmis-
' ncsol Stal.-Gen. 10, 11, 15, 22 Sept., 1627. RcsoL Holl. 10, 11, 15 Sept., 1627.
^ Resol Stat.-Gen. 12, 18 Junij, 1627.
3 Resol. Slat.-Gcn. 29 Junij j 27 Julijj 6 Sept., 1627. Caiïleton evenwel· liad verklaard, dat dc
voorslag tot scliikking met Frankrijk niet van zijns Konings zijde kon uitgaan, omdat hij de belec-
digde partij Avas; ook van Hun Hoog Mögenden kon die voorslag niet komen: zij >varen daartoe
te naauw met Zijne Majesteit verbonden; maar wilde dc Koning van Frankrijk of zelf of door
Hun Hoog Mögenden eenige opening doen, zoo zou hij Iconen, dat 't algemeene welzijn en de
toestand van Duitschland hem ter harte ging {Rcsol. Stat.~Gcn. 15 Sept., 3627. Resol. Holt.
15 Sept., 1627).
^ Resol. Stat.-Gen. 30 Aug. j 29 Sept.; 2iOct., 1627. Resol. Holl. U, 23 Sept.; 6, 12 0et.l627.
5 Resol. Holl. 8 Oct., 1627.
267
1027—
1G30.
54*
-ocr page 268-268 ALGEMÉENE GESCHIEDENIS
1627— baar rekenen, bij de gewaagde en loch voorzichtige en sluwe staatkunde, die wij, tus-
sehen Frankrijk en Engeland in het gedrang gekomen, in dit lijäsgewricht, en wel
bepaaldelijk, zoo het schijnt, op sommelsdijks voorgang, in praktijk brachten: hoe licht
kon de Engelsche partij alles bederven, en ons lot de niachtelooze volgeling van En-
geland makende, ons levens in onverzoenbare onmin met Frankrijk storten! — Som-
MELSDiJK moest in den aandrang van sommigen het streven vermoeden om hem van
het tooneel Ie verwijderen. Geen wonder, dat hy vooralsnog onwrikbaar was. Een bij-
komende reden van sommelsdijks onwil schijnt de benoeming van randwijk als mede-
gezant geweest te zijn. Dezen Heer loch kwam, als uit Gelderland herkomstig, den
voorrang toe, en in Frankrijk als tweede persoon op Ie treden, dit liet zijn karakter
niet toe. Hoe het zij, ten einde hem, zoo mogelyk, nog over te halen, of een ander
in zijne plaats Ie benoemen, werd in November in allerijl eene buitengewone vergade-
ring van de zeven voorzittende Steden van het Zuider-, en van de drie voorzittende
Steden van het Noorderkwartier van Holland opgeroepen. In de vergadering ontboden,
deed hij zyne redenen van verontschuldiging gelden; doch de Staten namen ze niet
aan, en na eenige voorwaarden omtrent zijne geldelijke schadeloosstelling bedongen Ie
hebben, liet hij zich overhalen — Ook iiaersolte verontschuldigde zich. Maar zijne
weigering liet men zich Ie eerder welgevallen, omdat zij gelegenheid gaf tot eene
schikking, die sommelsdijk aangenaam moest wezen. Randwijk, namelyk, wiens hoe-
danigheid SOMMELSDIJK in den tweeden rang zou geplaatst hebben, kon alsnu met
Heemstede naar Engeland afgevaardigd, en vosbergen aan sommelsdijk worden toege-
voegd. Doch thans maakte ook deze laatste, als lid van de Staten-Generaal, aanspraak
op den voorrang^ terwijl sommelsdijk lid was van den Raad van State, dat is, van een
Collegie welks leden door de Staten-Generaal werden aangesteld. Dit bezwaar echter
werd dus uit den weg geruimd, dat sommelsdijk voor den lijd der legatie ontslagen
werd van den eed, door hem als lid van den Raad van State aan de Generaliteit ge-
daan, en nu had hij als uit Holland afgevaardigd boven den Zeeuw vosbergen den
voorrang
Tegen het midden van December (1627) waren de vier Heren gereed om de reize
deels naar Parijs, deels naar Londen aan Ie nemen Doch vóór hun vertrek zouden
D'espesses stelt zich nog bezwaren opdoen. Den derden Januarij (1628) verscheen d'espesses voor de
Staten-Generaal. Zijn Koning, zeide hij, had hem gelast, hen Ie waarschuwen, dat
Jmïï;·?}™ Mnge^ ^^ vernomen had, hoe het aan den invloed van Engeland te wijlen was, dat zij het
naam zou zijti.
1 üesol Holl. bl. 310, 311. 8, 9 Nov., 1627. '
2 ResoL Stat.-Gen. 10, 18, 27, 23, 30 Nov., 1C27.
3 iïesp/. Slat.-Gen. 16 Dcc., 1627. Resol. Holl. 11 Dec-, 1627.
: 1
-ocr page 269-DES VADERLANDS. 2155
onlangs door langerak geslolen traktaat niet geratificeerd hadden, ja, dat zij dezen 1627-
Gezant wilden terugroepen, om hem hun ongenoegen wegens het sluiten van dat
traktaat te toonen i. Dit vond Zijne Majesteit zeer vreemd, en zoo de Gezanten met
voorstellen strijdig met dit verdrag mochten aankomen, zou hij ze met geen goede
oogen kunnen aanschouwen. Bij deze gelegenheid kwam hij terug op de zaak van het
door de Engelschen te Tessel genomen Fransche schip. Daarvoor had de Koning nog
altijd geen voldoening ontvangen. AVat zou, dus vraagde hij, eenmaal de nakomeling-
schap zeggen, zoo het heeten moest, dat in de havens der Republiek, die in het bezit
was van het gebied der zee, schepen, uitgerust voor den eersten Koning der Christen-
heid, wien die Republiek den grootsten dank verschuldigd was, niet veilig geweest
waren? Het was bewijsbaar, dat de Staten te voren van het plan der Engelschen on-
derricht geweest waren. Dus moest er voldoening gegeven zijn vóórdat de Ambassadeurs
vertrokken. — Deze propositie scheen werkelijk hun vertrek te moeten verdagen. Van
den anderen kant echter had zy dit goeds, dat zij den Engelschen Ambassadeur in de
meening moest brengen, dat bij de Slagen het voornemen niet bestond orn de ratificatie
van het traktaat door het buitengewone Gezantsêhap haar beslag te doen krijgen, en
in het algemeen, dat aan de vriendschap tusschen Frankrijk en onzen Staat nog veel
ontbrak. Dit was alles wat sommelsdijk wenschen kon, ten einde het kwaad vermoe-
den van CARLETON en van de Engelschgezinden hier te lande af te leiden. Hoe hel
zij, hij schijnt zich om die voordracht van d'espesses niet te zeer bekreund te hebben.
Althans daags daarna besloten de Staten in tegenwoordigheid van Zijne Excellentie en den
Raad van State, dat de legatie niettemin voortgang zou hebben, en dat men aan d'espesses
ten antwoord zou geven, dat tot de Ambassade besloten was om redenen, die de geheele
Christenheid betroffen, en dat zij dus niet om eenige toevi^llig voorgekomen zaken, .
waaromtrent men den Koning tevreden hoopte te zullen stellen, achterwege kon gela-
ten worden. — Niet allen echter waren van zulk een goed vertrouwen. De Raad van
State wilde, dat men zich eerst door brieven zou vergewissen, dat de legatie in Frank-
rijk aangenaam zou zyn, en walta , een der Friesche Gedeputeerden, drong bovendien
nog op de terugroeping van langerak aan: bleef hij in Frankrijk^ dan zou hij slechts
de ratificatie van dat nadeelig verdrag voorslaan In weerwil van dezen tegenstand,
werd het antwoord aan d'espesses in dien zin gesteld. Het gevaar, waaimede de won-
derlyke voorspoed van de wapenen der vyanden en de ongelukkige oneenigheid der
bondgenooten de geheele Christenheid en onze Republiek in het bgzonder bedreigden,
was de oorzaak der Ambassade. Men zou den Koning wel weten te overtuigen, dat
de Staten, niet gewoon zich door anderer invloed te laten besturen, ook thans van die
zwakheid vrij waren gebleven. Had langerak misschien in het bewuste traktaat het
ί Vcrgel. Rcsol. Hoü. 9 Nov., 1627. = ResoL Stat.~Gen. 3, 4 Jan., 162a
-ocr page 270-270 ALGEMEENE. GESCHIEDENIS
1(127— een en andei' toegegeven, in slrijd met onze verplichtingen jegens andere Staten, dan
zou de Koning vyel eenige wijziging toestaan, opdat het verdrag eerst uitvoerbaar mocht
worden. — Op deze taal volgde den Januarij een wederantwoord van den Fran-
schen Gezant. Het zou den Koning onaangenaam zijn, zoo de Ambassadeurs wyzigin-
gen in het traktaat voorstelden: in dat geval ware 't beter, dat zij de reis niet aan-
vaardden. — Nu scheen de zaak ernstiger; maar de Staten namen ze evenwel niet
ernstiger op: zij hielden zich, verklaarden zij den Gezant, overtuigd, dat de Koning,
beter onderricht, zich tevreden zou laten stellen; weshalve zij volhardden bij hun voor-
nemen om de Ambassade te laten vertrekken. Werkelijk kregen de Gezanten den
Januarij (1628) op Zondag (de wind was gunstig) hun afscheid l. — Het blijkt,
dat sommelsdijk, door bijzondere verstandhouding in Frankrijk^ zeker was van zijne
zaak. Dit begon d'espesses te bevroÏiden, en het verdroot hem. Den Januarij
verscheen hij weder ter Statenvergadering, en zeide, dat er gèene reden bestond om
te meenen, dat de Koning er anders over dacht, dan hij in zijne propositie gezegd
had, die trouwens duidelijk genoeg was geweest, en ten bewijze legde hy de brieven
van den Koning en den Secretaris d'erbaut over. Volhardden, voegde hij er bij, Hun
Hoog Mögenden thans nog bij een besluit, den Koning onaangenaam en voor dezen
Staat nadeelig, dan protesteerde hij tegen het vermoeden, alsof hij zynen plicht niet
gedaan had, zich troostende met de gedachte dat de eerlijkste menschen aan laster
bloot staan; hij trouwens, zeide hij, was sedert zijne komst alhier, en bepaaldelijk bij
deze gelegenheid, wonderlijk en gruwelijk door den laster vervolgd geworden. — Men
ziet het, de Gezant, vermoedende dat hy een speelbal in de hand van de eigenlyke
raddraaijers geweest was, had het geduld verloren. Ten einde hem neder te zetten,
verleenden de Slaten hem acte, dat hij bij zijne propositie van den voldoende en
duidelyk de bedoeling van Zijne Majesteit had uitgedrukt; maar dat zy niettemin hun
besluit, wegens den hagchelijken toestand van Europa en van hunnen Slaat, moesten
doorzetten iij
OokcAELETON Ook GARLETON had van zijne zijde voorwaarden geopperd, aan Welke de Staten, gelyk
voorwaar- verstaan gaf, moesten voldoen, zoo zij verlangden, dal het buitengewone Gezant-
schap zijnen Meester aangenaam zou zijn. Zoo kwam hij op tegen de afdanking der
Compagnie van montjoye uit de dienst der Staten, en het daaruit voortvloeijend ontslag
van dien officier, die trouwens by voortduring van zijn post afvyezig was. Daarmede,
dus ontzag carleton zich niet te spreken, zou men montjoye's betrekkingen legen zich
innemen, en in de Ambassadeurs zou aan onze natie oneer worden aangedaan Voorts
drong hy er op aan, dat aan het Gezantschap eenige Bewindhebbers der Oost-Indische
' Resol. StaL-Gen. 10, 11, 13, 14, 15, 16 Jan., 1628. ,
2 Resol. Slat.-Gen. 18 Jan., 1628. ^ jiesol. SlaL-Gen. 30 Oei., 1627.
stelt
den.
■ I
-ocr page 271-DES VADERLANDS. 271
Compagnie zouden worden loegevoegd, indien men niet vruchteloos wenschle te onder- 1027-
liandelen Zoo vorderde bij eensdeels dal de Staten aan bijzondere belangen zouden
toegeven, anderdeels dat de Oost-Indische Compagnie recht zou gaan halen te Londen,
waar men zich wederrechtelijk door het aanhouden harer schepen deed gelden, en dat
zij tegelijk eenige aanzienlijke mannen uit haar Bestuur aan de willekeur en hel geweld
van verbitterde mededingers zou prijs geven. — Maar hel misverstand, dut zich tusschen
de Stalen en den Franschen Gezant had opgedaan, trok carletoks aandacht en hij
meende daarvan gebruik te moeien maken om een nieuwe poging te doen ten einde ons
bondgenootschap met Frankrijk te verbreken. Den SO^ten Januarij (1628) verscheen hij
in de vergadering der Slaten-Generaal. Terwijl hij (dus sprak hij), gedurende het op-
onthoud, dat de Gezanten wegens tegenwind ondervonden, Hun Hoog Mögenden telkens
en met bedreigingen gedrongen zag lot de ratificatie van zeker traktaat, had hij dal
traktaat eens nader onderzocht, of er ook iels in was, strijdig met der Stalen bondge-
nootschap met Engeland. En hy had bevonden, dat inderdaad de beide allianties niet
zamen konden gaan: de alliantie met Engeland bracht gemeenschappelijke vijandelijk-
heden tegen de Spanjaarden mede, en eene nadere bepaling bij het traktaat mei
rijk gewaagde van de Spanjaarden als bondgenooten. — Dus bleek de Gezant zich nog
niet gerust te stellen mei de verklaring, hem kortlings op zijn aanzoek mondeling door
de Staten gegeven, dat wij de Spaansche schepen overal (dus ook als zij gemeenschap-
pelijk met de Franschen optraden) vijandelijk zouden bejegenen, slechts mei voorbehoud,
dat de - onzijdigheid met Frankrijk gehandhaafd bleef ^ — Daarna zinspeelde carletons
redevoering op de groole sommen, uil Frankrijk overgemaakt om hier Ie lande schepen
te koopen 3, Stonden zij Frankrijk dit toe, dan zouden zij, eenmaal opgeëischl oni
volgens de alliantie aan Engeland hun contingent van schepen te leveren, niet in staal
zyn aan hunne verplichting te voldoen, en niet alleen dit, maar zij zouden zoo zeer
ontbloot raken van schepen en bootsvolk, dat zy den roem zouden verliezen van alle
natiën in tal van schepen ie overtreffen, en dat ten voordeele hunner openbare vijanden:
dezen toch trokken voordeel van hetgeen Hun Hoog Mögenden aan Frankrijk verleenden.
Die vriendschap met Frankrijk, waarop zij zooveel prijs schenen te stellen, zou hun
op hunnen ondergang en dien van hunne beste vrienden te slaan komen. Hunne Gods-
dienst, die immers de Koning van Frankrijk in zijn eigen Rijk bestreed, hun handel
en hunne meerderheid op zee werden gelijkelijk bedreigd. Ten slotte: Ie beweren, dat
zij hel bewuste artikel van het Fransche traktaat niet zouden bekrachtigen, en toch de
uitvoering van dat artikel toe te laten; te beluigen, dal zij aan de alliantie met Enge-
land de hand wilden houden, en levens hunne havens in wapenplaatsen tegen
1 BesoL Stat.-Gen. 3 Jan., 1628. 2 Resol. Slat.-Gen. 3, 15 Jan., 1028.
3 liesoL Slat.-Gcn. 18 Jan., 1628.
-ocr page 272-i
272
]627_ te verkeren; te beloven, dat zij Spanje gezamenlijk met Zijne Majesteit zouden bevech-
ten, en tegelijkertijd hunne schepen en bootsvolk in de dienst te laten gaan van hen,
die zich met de Spanjaarden vereenigd hadden, dit alles zou in Engeland strijdig ge-
oordeeld worden met de aloude rondheid van dezen Slaat en met de oprechtheid der
onzijdigheid, krachtens welke zij de buitengewone Gezanten zonden, die voor het overige
zonder twijfel zeer eervol ontvangen zouden Avorden, als de vertegenwoordigers van de
Provinciën, die Zijne Majesteit met toenemende genegenheid, op het voorbeeld van
zijne voorgangers, als zijne beste vrienden, buren en bondgenooten beschouwde i. —De
zoele toon, op het einde aangeslagen, was een bewijs, dat de Gezant meende in de
laatste dagen veld te hebben gewonnen. Inderdaad gaf hem, behalve de verstoorde hou-
ding van d^n Franschen Ambassadeur, het op handen zijnde vertrek van sommelsdijk
hoop genoeg. Deze man was de groote voorstander van der Staten innige aansluiting
aan Frankrijk] hij was de geheime aanlegger van alles wat er tot uitvoering van het-
geen Frankrijk wenschte, geschied was. Hield deze de aanhangers van Engeland niet
meer door zynen persoonlijken invloed in bedwang, en moest hij de onderhandsche lei-
ding der zaken te 's Hage opgeven, dan was er voor de Engelsche belangen veel goeds
De statcu be- verwachten. Maar het scheen, alsof de Gezanten, en bepaaldelijk sommelsdijk , niet
SSfcler bui! konden. Tegen het eind der maand Januarij (1625) werd de wind, die ge-
tengewone Ge· ^'^gd werd tot nog toe tegen geweest te zijn, eindelyk gunstig. Maar nu had sommels-
dijk Aveder een ongemak aan zijn been. Hij had een val gedaan, tengevolge daarvan,
dat twee windhonden, al spelende, hem legen het lijf waren geloopen Toch wilde men
deswegens het vertrek niet vertraagd zien: sommelsdijk zou op kosten van het Land twee
wondheelers mede mogen nemen, en verontschuldigde hij zich desniettegenstaande, zoo
zouden de overigen afreizen, en hij eenige dagen later volgen. Tot dit laatste móest men
besluiten. Doch nu weder konden de Ambassadeurs de Maas niet uitloopen. De Staten
evenwel, niet gezind zich van hun opzet te laten afhouden, gaven bevelen, daler, het
mocht kosten wat het wilde, schepen voor Scheveningen zouden komen, om de Gezanten
in te nemen. Doch dit scheen nog veel bezwaar in te hebben: de pink, met welke men
de schepen, die voor de Maas lagen, ontbood, vond den gezagvoerder niet. Alsnu werden
er in alle richtingen, naar Zeeland, naar Tessel, en nogmaals naar de Maas, bevelen
gezonden om toch maar schepen voor Scheveningen te krijgen Onder deze tol ongeduld
tergende omstandigheden liet zich de geest van carleton niet onbetuigd. Hij maakte van
de gelegenheid gebruik om er nogmaals op aan te dringen, dat er vertegenwoordigers van
de Oost-Indische Compagnie mede naar Engeland gezonden, en de uitspraak in de zaak
van Amboina bespoedigd mocht worden. Hij hield het er voor, zeide hij,ldat Gods
1 Resol Stal.-Gen. 20 Jan., 1628. ~ ^ y. d. Capellen, I, 449.
3 licsol. Stat.-Gen. 24, 20, 28, 29 Jan., 1628.
DES VADERLANDS.
voorzienigheid hel vertrek van de Ambassadeurs had verhinderd om den Stalen de ge-
legenheid Ie geven, eersl dien sleen des aanstoots uit den weg te ruimen. Met de oude
Heidenen geloofde hij, dat er een bepaalde Godheid is, belast met de taak om te ver-
hoeden, dat Avreedheid en onmenschelijkheid ongestraft bleven — De Gezant zeide
dit met het oog op de wreedheid, volgens hem door de onzen in de Indißn gepleegd
tegen de Engelschen te Amboim, en tegen de inboorlingen, waar wy dezen liever had-
den uitgeroeid, dan te dulden, dat zij zich met de Engelschen legen ons vereenigden.
Toch zou de Engelschman zyn verzoek niet ingewilligd zien. De Gezanten zouden
zonder Gedeputeerden der Compagnie vertrekken. — Evenwel, niet zonder nieuw op-
onthoud. Toen ten laatste va.n dorp zelf met een meer dan genoegzaam aantal schepen
voor Scheveningen zou komen, was wederom de wind niet gunstig om van daar onder
zeil te gaan. Ten slotte gingen de Ambassadeurs scheep in het Goereesche gat. Som-
MELSDiJK volgde hen ecnige dagen later
Het was of het vertrek van dezen Staatsman den Franschen Gezant geheel uit den
band deed springen. Tevens barstten er ongeregeldheden uit, door welke zijn Hofstoet
geweldig aan de kaal^ werd gesteld, en die aanleiding gaven, dat hel onzedelijk levens-
gedrag van den Ariil/assadeur zelven grootelljks in opspraak kwam. Hij zelf kwam den
273
1627—
1630.
Ongeregeldhe-
17den Februarij verhalen, dat er in den verleden nacht in een herberg een vechtpartij
van
had plaats gehad lusschen personen van zyn Huis en drie Duitschers, waarbij een dezer ^r^^iscliea
zant,
laalslen was gebleven. Zeven personen waren" handdadig geweest aan den. doodslag,
waaronder vier van het gezin van den Ambassadeur en twee soldaten van 's Prinsen
lijfwacht, wien de Gezant in zijn huis eene schuilplaats verleend had. Nu konden,
klaagde hij, de zijnen niet meer ongemoeid over straat gaan. Dus riep hij de lusschen-
komst van Hun Hoog Mögenden in, opdat zij bij publicatie de strijdlusligen verboden,
de een den ander aan te randen. Bleek na onderzoek, dat de zgnen schuldig waren,
dan mocht hij lijden dat zy gestraft werden, en bood hjj aan, ze naar zijnen Koning
Ie zenden, die ze dan zou straffen of herwaarts terugzenden om hier gestraft Ic worden.
Al vast vraagde en weldra erlangde hij een paspoort voor iemand, dien hij naar Frank-
rijk wilde zenden, om aldaar van het gebeurde verslag te doen. — De voorslag was
blijkbaar eene poging om dezulken, wier gedrag zich in het ongunstigste daglicht zou
verloonen, eerlang te verwijderen. De Gezant zelf duchtte de ruchtbaarheid van som-
mige zaken: zijn geweten was niet gerust, daar hy menigmaal, met verlreding zijner
waardigheid, zelf deel nam aan de bijeenkomsten in de huizen der ontucht — Het
Hof van Holland zag zich het onderzoek der zaak opgedragen. Eerst op herhaald ver-
zoek vaardigden de Staten eene publicatie uit, zooals d'espesses verlangde; maar zij
den
Ge-
' Resol Slat.-Gen. 29 Jan. 1628.
3 Aitsema, 1, bl. 770.
^Eesol Stat.-Gen. 1, 4, 12 Febr. 1628.
5ΰ
1627—
1630.
274 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
deden het niet zonder hem te doen welen, dat er doorgaans groote klachten vielen over
de verregaande onbetaraelykheden, bij nacht door lieden van zijn Huis gepleegd, en
zonden den fiskaal ten zijnent om onderzoek naar de schuld zijner beschermelingen te
doen. — Te midden van deze voor hem zoo onteerende moeijelljkheden -slelde zich de
Engelands in-Gezant nog te weer tegen inwilligingen, die de Staten gezind schenen den Engelschen
^''^wlnnen!'^'^ ' tegelijkertijd dat zij, alsof zij bij sommelsdijks afwezigheid de schaal naar de
zijde van Engeland lieten overslaan, ten verzoeke van ga-rletgit, het vertrek der door
Frankrijk opgekochte schepen en den uitvoer van derwaarts bestemde oorlogsbehoeften
verboden. Alleen Hollands volledige toestemming haperde nog aan dat verbod. De inr
willigingen aan Engeland^ die d'espesses te keer wilde gaan, bestonden hierin, ten
eerste, dal de Stalen aan eenige voorname Engelsche officieren vergunnen zouden in de
krijgsmacht van karel I over te gaan, zonder hunne betrekking hier te lande te ver-
liezen, en, ten anderen, dal alhier een corps van 1000 ruiters \oor Engeland zou gelicht
' worden. Dit zou op eene hulpbieding in manschappen nederkomen, en d'espesses
dreigde, dat de Fransche officieren van hier teruggeroepen zouden worden, als wij den
Engelschen toestonden onze dienst te verlaten om hunnen Koning te dienen De
Stalen wezen Koning kakels verzoek om alhier die lichting te bewerkstelligen, op
grond van het gevaar, dat ons op onze Oostelijke grens reeds zoo van nabij bedreigde,
beleefdelijk van de hand. Carleton liet zich echter door deze eerste weigering niet
V
uit het veld slaan. Hij wendde zich nogmaals tot de Staten, en trad op zeer weiwil-
lenden en vertrouwelijken loon in uitleggingen omtrent 's Konings staatkunde 4egenover
Frankrijk, len einde de vooringenomenheid van de vrienden van Frankrijk te ontwa-
penen, Zijn Meester, zeide hy, eenmaal betrokken in de geschillen tusschen lodewijk
en die van Rochellß, was wel genoodzaakt geweest om de eerlijke handhaving van het
verdrag,j met deze laatslen gesloten, te verzekeren. Liever dan dit af te keuren moes-
ten wij, onze bedoeling voor de geheele wereld verklarende en langerak, die het
Iraklaat met Frankrijk gesloten had, openlgk wrakende, onze schepen in evenredig
aantal Ier redding van Rochelle bij de Engelsche voegen, die ten getale van zestig voor
het einde van Maart te Plymouth zeilree zouden zijn,^n bovendien later eene nieuwe
vloot van honderd zeilen, die de Koning daarna zou uitrusten, weder met een eskader,
dal een vierde van dal aantal bedroeg, versterken ^ — Het was duidelijk merkbaar aan
garletons taal, dat sommelsdijk afwezig was, en dat hij zich thans vrijer durfde uiten
en beleren uilslag hoopte. Wat vroeger, omstreeks het jaar 1617, gezien was, her-
haalde zich: de Veneliaansche Gezant liet zich gebruiken, orn.de verloogen van den
Engelschen Ambassadeur te ondersteunen. Immers zag men den Heer soranzo Weinige
1 Resol Stat.-Gen. 17» 21, 23, 24, 25 Febr.; 11, 13 Maart, 1623.
2 liesol. Slat.-Gen. 2, 3 Maart, 1028.
-ocr page 275-1627—
1630.
DES VADERLANDS. 27S
dagen na carletons laatste optreden ter Generaliteit Terschijnen om de door dezen ver-
kondigde voorspelling, dat de uitroeijing van de Gereformeerde Religie in Frankrijk
den ondergang van onze Republiek ten gevolge zou hebben, te bevestigen door de
mededeeling, dat de Paus, de Keizer, en de Koningen van Spanje en Frankrijk het
eens waren om die van de Religie en de ongeloovigen ten eenenmale uit te roeijen
De gang, dien de zaken nu schenen te nemen, gevoegd bij de kwelling en de ver-
bittering wegens het rechtelijk oüderzoek, dat hij zich tot in zijn huis toe inoest ge-
troosten, deed den Franschen Gezant het hoofd geheel en al verliezen. Den ίο·^®·» Maart
leverde hij eene Memorie in, ten einde den uitvoer van eenige scheepsbehoeflen te Onbeschofte
verkrijgen, die hem een dag of tien te voren geweigerd was. Maar in dat stuk wierp Ge"
hij de vraag op, hoe gehandeld zou worden met de twee soldaten, die in zijn huis een
toevlucht gevonden hadden, en dit onderwerp bracht hem buiten zichzelven. Hun Hoog
Mögenden, schreef hy, die de rechtvaardigste en noodzakelijkste zaken wel wisten uit
te stellen, konden, als het hun goed docht, ook de rechtspleging in deze zaak wel
schorsen, totdat hij het goedvinden van Zijne Majesteit zou verstaan hebben. In dezen
toon ging de Memorie voort. Vol was zij van hatelijke en breedsprakige verwijten be-
treffende het vroeger gebeurde met zijn koetsier. Het was de toon van den razenden
Franschman, die, alle banden der welvoegelijkheid afgeworpen hebbende, zijneijdelheid
naakt aan den dag legt. Zijn verbeten woede gaf hij lucht, niet lellende, dat hij
daarmede eene lans brak voor de vijanden van Frankrijk zeiven. Voordat dien twee solda-
ten, zeide hij, eenig leed geschiedde, zouden al de braven van zijne natie met hen
sterven. Er was sedert eenigen tijd geen Ambassadeur in den Haag geweest, wiens
waardigheid niet geschonden was. Slechts één Mohammedaan, door zijn eigen landge-
nooten gewraakt, was met waren eerbied behandeld Eenen minister van Engeland
ontzag men zoo weinig, dat rjien hem zelfs aan een verhoor onderwierp Die van
Zweden werd gruwelijk gedreigd, omdat hij de waarheid aan zijnen Koning had ge-
schreven. Wat ten aanzien van den Ambassadeur van Venetië geschied was, zou hij
maar zwijgen ]V[en moest zich (voegde hij er bg) niet verwonderen, dat hij ook voor
1 Resol. Slat.-Gen. 10 Maart, 1C2S.
2 d'Espesses schijnt den Ambassadeur van Perzië te bedoelen, die in 1020 ca 1027 in Holland
vertoefde. Over hetn en zijne zending later.
2 Waarschijnlijk APOrdt hiermede de Agent, neef van CAULETOJi, bedoeld, met Avien de Staten
zoo weinig plichtplegingen gebruikten, dat zij hem Avel eens ter hunner vergadering ontboden.
^ Resident van Zweden was in dezen tijd camerariüs. Op welk bijzonder feit de Fransche Gezant
hier doelt, is moeijelijk na te gaan.
^ Men liet (misschien bedoelt b'EsrESSES dit) dien Ambassadeur keer op keer te vergeefs solli-
citeren om de teruggave van zekere parels, Yenctiaanscli eigendom, die door JVederlandsche sol-
5U*
-ocr page 276-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Treemde diplomaten, zelfs voor eenen minister van Frankrijks vijand partij trok: als de
Koning, zijn Meester, zijne vijanden met de wapenen des oorlogs en der lioofscliheid zou
overwonnen hebben, waren zij spoedig Frankrijks vrienden. De Duitschers, die deze
plaats alle nacht met bloed bezoedelden en zelfs somtijds onbekenden voor de zijnen
vermoordden, konden nogtans geen rust noch dragelijken toestand hopen, dan van de
grootheid en goedheid van zijnen Meester. Hij had· de eer Ambassadeur te zijn van den
eersten Koning der wereld en van den machtigsten van der Staten bondgenooten. Al
die bondgenooten hadden belang bij de handhaving van het staats- en volkenrecht in
dit land, hetwelk de algemeene stapelplaats i der volken was. Maar vele voorrechten
gingen te loor door het slecht gebruik er van gemaakt. Voor dat alles zyn behoorlijken
gang ging, moest men niet verwachten, dat hij iets verzwijgen zou, hetzij voor hen
hetzij voor Zyne Majesteit. In de dienst van zijnen Meester zou hij niet buigen ter liefde
noch uit vrees van iemand ter wereld
De Staten too- Hcl laat zich denken, dat de Staten zich niet ongestraft zulke taal tegemoet lieten
gens^hm ^oflge-Terwijl zy zich ten aanzien van den uitvoer van oorlogsbehoeften ten gevalle
noëgen. Koning van Frankrijk inschikkelijker beloonden, besloten zij weldra kopij van
d'espesses Memorie naar Frankrijk te zenden aan onze Ambassadeurs, met last om de
dwaasheid en ongerijmdheid van dat stuk den Koning voor te houden, en te verzoeken
' dat Zijne Majesteit geliefde orde 'te stellen, dat de Ambassadeur hen niet anders beje-
genen mocht, dan in overeenstemming met de vriendschap, met welke Zijne Majesteit
zelve Hun Hoog Mögenden vereerde, en met den eerbied, die tusschen geallieerden
gebruikelijk was, opdat zij met zulke beleedigende en onbeschofte proposities niet meer
lastig gevallen mochten worden. Hierbij lieten Hun Hoog Mögenden het niet; maar
tien dagen na de inlevering der Memorie, zonden zij den Graaf van ktjilewburg , en de
Heren willem boreel en harteveld , Gedeputeerde uit het Slicht, tot d' espesses , met
de boodschap, dat zij niet gewoon waren met zulke proposilien, maar met vriendschap
en eerbied bejegend te worden, en het verzoek, dat hij zich voortaan van dcrgelijk0
taal zou onthouden. Hierop antwoordde de Gezant met eene omslachtigheid, die be-
wees, dat hij zijne redenen zelf niet machtig was, en eindelijk verklaarde hij, dat,
bijaldien de pen wat te ver mocht hebben geloopen uil ongeduld dat hij geen ant-
woord'kreeg op zgne proposities, zijne bedoeling evenwel geene andere was, dan zijnen
daten "warcn prijs verklaard. Voorts had deze Gezant zicli uiterst misnoegd getoond, dat aan
zijnen koerier dépêches waren afgezet met behulp van Staatsclie ruiters op Hollandscli grondge-
bied door een dronken kapitein in Deensclie dienst, maar zoon van den Heer nosA, griffier van
het Hof van Holland {Resol. Stat.-Gèn. 10, 14, 18, 19 Junijj 15, 16 Aug. 1627. Resol Holl.
18, 25 Junij, 1G27).
J L· êtape commune. 2 jicsol. SlaL-Gen. 3, 11, 13 Maart, 1628. '
J627—
1630.
1627-
1G30.
DES VADERLANDS. 277
Koning en dezen Staat Ie dienen. Daar hij Yoorls de Gedeputeerden beleefd behandeld
en bedankt had, besloten de Staten de zaak daarbij te laten. Maar spoedig kreeg de nij "wönlt te-
Gezant een last uit Frankrijk, waarbij hij, ten gevolge van den invloed van zijnen'""gseroepen.
zwager, den markies ο'ερρια,τ, onder een schoonschijnend voorvi'endsel teruggeroepen
werd uit eene standplaats, alwaar hij zijne waardigheid zoo zeer met voelen had ge-
treden. De Koning, heette het, wenschte zijne dienst te gebruiken bij de onderhande-
lingen onzer builengewone Ambassadeurs te Parijs. Onderlusschen zou één zijner secre-
tarissen de zaken van het Gezantschap waarnemen
Mag men het er voor houden, dat sommelsüijks vertrek de Engelsche partij met
meer vertrouwen vervulde, ook in eene binnenlandsche aangelegenheid schijnt de uit-
werking van de afwezigheid van dien Staatsman niet miskend te niogen worden. Ik
bedoel eenen stap in deze dagen door den Raad van State gedaan.
Den ^aart (1628) zond de Raad van State aan de verschillende Provinciën eene Klaclit van den
missieve van het uilerste gewicht. Zij behelsde klachten over velerlei zaken, 's Lands qy^j. ^^ miïken-
geldmiddelen, zeide het Collegie, waren in verwarden toestand: lusschen het inkomen van zijn ge-
en de lasten van den Staat was geen behoorlijk evenwicht. Bovendien ontbrak het aan
eenheid in de regering: de gewichtigste zaken werden uitgevoerd en gemeenlijk be-
langrijke besluiten genomen builen kennis van den Raad. Vandaar dat de wanorde
toenam, het krediet meer en meer haperde, hel openbaar gezag gekrenkt werd, en
de ongehoorzaamheid van het krygsvolk veld won. Op grond van een en ander ver-
zochten de Heren van den Raad, als het eenig Collegie, dal door den eed zijner leden
verplicht was om het belang der Generaliteit voor te slaan, dat hun eene zoodanige
inslriictie mocht gegeven worden, waardoor zij in slaat gesteld werden dien eed na te
komen. — Hel is geenzins te verwonderen, dat de Raad van State tol dezen maatregel
was overgegaan. De laatste lijden (men denke slechts aan het gebeurde met het inval-
len van de Spaansche schepen in de Vlaamsche havens en het weder uitloopen dier
bodems) hadden voorbeelden opgeleverd, hoe door middel van dubbelzinnige orders door
enkele stoute personen handelingen waren doorgedreven buiten welen van de gezamen-
lijke Staatsmachten, of wel in strijd met hare bedoelingen. De.Republiek had zich
daarbij niet te slechter bevonden; maar zulk een schouwspel kon niet anders dan man-
nen ergeren, die krachlens hun ambtjaloersch moesten zijn op hun gezag, — en werkelijk
werd dc orde in den Staat daardoor op eene hoogst bedenkelijke wijze in de waagschaal
gesteld. Doch hel kwaad school in hun eigen Collegie: immers was het bepaaldelyk
SOMMELSDIJK, wclke in zijn ijveren voor het bondgenootschap met Frankrijk zich zulk
een stout ingrijpen in het Staatsbeleid veroorloofde. Niet vreemd is het alzoo, dal de
Raad van. Slate in sommelsdijks afwezigheid tot'dien slap overging. Maar de grieve
Resol Stat.-Gen. 14, 16, 18 , 22 , 23 , 25 , 29 Maartj 10 April, 1628.
-ocr page 278-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
was ouder en algemeener. De Raad kwam al minder en minder in lel, en moest zich
van de zijde van enkele Provinciën en van de Stalen-Generaal soms eene behandeling
gelroosten, die hem recht gaf Ie vragen, of hij op die wijze nog in slaat was eenig
nut te stichten en aan het doel zijner toch zoo noodige instelling Ie beantwoorden.
Zoo onderzocht, bij voorbeeld, de Provincie Holland de juistheid van de berekening
van hetgeen zy te betalen had ten behoeve der Compagniën, die ter harer repartitie
stonden. Die rekening op te maken, of, zoo als hel heette, de rollen van de Com-
pagniën Ie sluiten, was de laak van den Raad van State, en dit Collegie klaagde in
Augustus, 1626, dat men zijne eerlijkheid had behooren te vertrouwen, en wal hij
gedaan had niet aan een vernieuwd onderzoek had moeten ondervi^erpen: dit strekte,
voegde de Raad er bij, tot verkleining van zijn gezag, ja, lot verzwakking van de
Unie.. Toch werd hij door de Stalen-Generaal geenzins in het gelijk gesteld i. In
het volgende voorjaar waren het weder de Staten ι van Friesland ^ die den Raad van
State kwetsten. Hij had aan Hun Edel Mögenden geschreven, ten einde Hun, in min-
dering hunner Consenten, de betaling van den arbeid aan de vestingwerken van Koe-
vorden op Ie dragen; doch de Stalen hadden hooghartig geweigerd die missieve aan te
nemen, en ze ongeopend teruggezonden. De Stalen-Generaal hielden de Staten van
Friesland, op het verzoek van den Raad van State, de kwade gevolgen hunner han-
delwijze voor 2 Maar intusschen de slag was aan de waardigheid van den Staatsraad
toegebracht. Eindelijk waren het in November 1627 de Stalen-Generaal zeiven, welke
den Raad eene beschaming aandeden. Zij besloten in de petitie van Zijne Excellentie,
Graaf ernst Casimir en den Raad van State, een paar niet onbelangrijke punten door
te schrappen, en haar in een ander punt te verbeteren. Eerst dus gewijzigd, zou zij
aan de Provinciën verzonden en aanbevolen mogen worden. De Raad van State vond
niet goed in de weglating der bewuste punten Ie treden, en wal deden nu de Stalen-
Generaal? Zij bekreunden zich niet om het gevoelen van den Raad en deden de ver-
andering zeiven
lß27—
1630.
Zulke ervaringen moesten den Raad van State grieven en op herstel van eer en ge-
zag bedacht maken. Vandaar almede de maatregel dier missieve van den IS^^·! Maart.
De Raad had ze vooraf aan den Prins medegedeeld; doch deze had de afzending her-
haaldelijk ontraden, en verlangd, dat daaraan geen gevolg gegeven werd buiten zijn
medewelen, waartoe hij als medelid van den Raad dubbel gerechtigd was. Zijne
Excellentie zag in, dat sommelsdijk. er door werd getroffen, en deze Staatsman had
niets builen verstandhouding met hem verricht. Nietlen)in zond de Raad van State tot
groot ongenoegen van den Prins de missieve aan de Provinciën. Maar hetzij de Raad het
2 Rcsol Slat.-Gen. 15 Mei, 1G27.
1 Resol. Siat.-Gen. 13 Aug. 1020.
3 ResoU Stat.~Gen. 29 Nov.; 1 Dcc. 1627.
-ocr page 279-DES VADERLANDS. 503 «
niel langer durfde Tolbouden zulk eene gewichlige zaak builen de Slaten-Generaal om 1627—
te Tcrrichten, hetzij hij zich Tan de tusschenkomst van Hun Hoog Mögenden wat goeds
beloofde, hij deelde van die missieve kopij aan de Slalen mede, met verzoek, dat zij
de poging bij de Provinciën ondersteunen wilden. Maar het was er ver af, dat Hun De Stateu-Ge-
Hoog Mögenden daartoe geneigd zouden geweest zijn. Naauwelijks hadden zij kennis yachton hoog op!
van de missieve genomen, of zij ontboden den Raad van State, en vraagden hem, waarom
men de punten in den brief voorkomende Hun niet had medegedeeld, opdat daarover
met gemeen overleg beraadslaagd had mogen worden. Nu zou, zeiden zy, de
missieve in de Provinciën de consenten slechts vertragen en het Land in onrust bren-
gen. Voorls vorderden zij rekenschap, vooreerst, of werkelijk de missieve met eenparige
stemmen was gesteld. — De Stalen begrepen, dat ten minste sommelsdijk niet voor
den maatregel had kunnen wezen. — En, ten tweede, waarom men het stuk builen
kennis van Zijne Excellentie had verzonden. De Raad antwoordde, dat tot den maatre-
gel met eenparige stemmen was besloten. — Dus zal de zaak na sommelsdijks vertrek
haar beslag gekregen hebben. — En op de tweede vraag verontschuldigde zich het Col-
legie met de verklaring, dat zij niet geweten hadden, dat de Prins nadere kennisge-
ving had verlangd. — Alsnu werd hun van den kant der Stalen-Generaal voorgehouden,
dal de Provinciën, elk in het bijzonder, hunne principalen niet waren, maar de Pro-
vinciën te zamen, met andere woorden, de Stalen-Generaal. Daarna tot tweemalen toe
op den loon des gezags uitgenoodigd om met de bijzonderheden voor den dag te komen,
op welke elk punt der aanklacht doelde, verontschuldigde zich de Raad op grond der
afwezigheid van sommigen zijner medeleden. — Natuurlijk, zij moesten duchten zich
SOMMELSDIJKS Ondank op den hals te halen. — Evenwel, de Slaten-Generaal gelastten
hun, tegen den volgenden dag de redenen van hun beklag nader bloot te leggen. Zij
deden dit schriftelijk, en het opstel werd in de tegenwoordigheid van Zijne Excellentie
in de vergadering van Hun Hoog Mögenden gelezen. Toen zulks was afgeloopen, werd
hun aangezegd, dat de bedoeling goed kon zijn, maar dat zij zoo ten aanzien van
den vorm als van den inhoud verkeerd gehandeld hadden. De Stalen-Generaal, dit
werd hun ten overvloede herinnerd, hadden zich bij artikel 32 der aan den Raad
gegeven Instructie uitdrukkelijk de bevoegdheid voorbehouden, om in geval van
nood zeiven order te stellen op zaken, ter beschikking van den Raad gesteld. Het
vergrijp met zijne kwade gevolgen moest hersteld worden, zeiden alsnu de Staten, en
vraagden, hoe de onrust, door de missieve in de Provinciën teweeggebracht, weder
tol bedaren te brengen. De Raad, niet toegevende dat hij zich vergrepen had, be-
loofde evenwel bij nadere brieven zijne eigenlijke bedoeling aan de Provinciën kenbaar
te maken. Alsnu werd door de Stalen-Generaal een ontwerp gesteld, dat de Raden van
State slechts te leekenen hi^dden. Doch dezen weigerden zulks: zij zouden zeiven, zeiden
zij, een ontwerp stellen en aan het oordeel der Staten onderwerpen. Toen het ingeleverd
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lß27—, ^vas, moesl lict mei Zijne Excellentie nader onderzocht worden; middelerwijl raoclilen
de brieven niet worden afgezonden. Spoedig evenwel werd het ontwerp goedgekeurd;
doch daarmede de zaak niet als afgedaan beschouwd: de schennis, zeiden de Staten,
van hun gezag was niet hersteld, noch de ondienst van het Land weggenomen: men
behield zich voor, later op de zaak terug te komen
Zoo mislukte de door den Raad van State gedane poging ten volle. Het staatsbeleid zou
uilsluitend bij de Stalen-Generaal blijven berusten, en scheen er soms kloek beraad of
snelle daad noodig, waar de besluiteloosheid' of de oneensgezindheid van dat veelhoofdig
ligchaam elke handeling belemmerde, zoo schoot er niets over dan dat de een of de
andere ondernemende Staatsman of Slaalsparlïj zich eenen sloulen greep in de zaken
van Staat veroorloofde.
De Prins zag dit in. Slechls door verstandhouding met enkele invloedryke, bekwame
en moedige pei'sonen zou hij in slaat wezen zijnen zin door te dryven. Evenwel hoe
meer litiden naar zijn hart hij in Staten en Gemeenteraden aangesteld kon krijgen, des
te beter zou het wezen, en kon hij bovendien van de bijzondere omstandigheden der
aanzienlijke Sleden gebt-uik maken om hare regenten te doen ondervinden, dat zij tot
bevordering hunner belangen de oogen naar hem te wenden hadden, zoo kon hy zich
beloven, ten laatsle vrij vermogend in den Slaat te worden.
Dc Prins doet Hoeveel hij er zich aan gelegen liet liggen door de verkiezing der Vroedschappen
^ne verkiezing te in Yioej ^p het beleid der zaken in de Sleden te oefenen, blijkt uit het ten jare 1627
Utrecht bmten de ^ i ^ ο
nominatie van de insschen hem en de Regering van Ulrecht voorgevallene. De leden der Vroedschap
Yroedschap.
dezer Stad werden sedert 1619 benoemd voor hun leven, en de Prins-Sladhouder had
slechls bg eene ontstane vacature uit een hem door de Vroedschap aangeboden tweetal
te kiezen Doch bij de keuze van eenen Burgemeester en twee Schepenen, die hem
in Oclober 1627 te doen stond, veroorloofde zich de Prins wat zijn broeder Ie vergeefs
had getracht te doen: hij ging builen de nominatie, zich beroepende op eene acle der
Slalen-Generaal van de maand September 1619, waarbij den Stadhouder die bevoegd-
heid verleend was. Dit liet zich de Ulrechtsche Regering niet aanleunen. Zij zond
eene Deputatie tot de Stalen-Generaal om te verklaren, dat zij 's Prinsen handelwijze
niet kon toelaten, als strijdende mei hare privilegiën: de acte, op welke Zijne Excel-
lentie zich beriep, was slechls een voorslag geweest, die nimmer kracht van wet be-
komen had Tegen den persoon van den door den Prins benoemden Burgemeester,
JAN FLORissEN NiEUPOORT, wcrden tevens allerlei bezwaren aangevoerd: hij was, heette
» Resol. Stat.'Gen. 17, 19 , 20 , 22 April, 1628. Resol. Holl. 17, 20 April, 1628. van der
Capellen, I, bl. 461—463. 2 Zie hiervoor, III D. III St. hl 555.
lß27—
1630.
DES VADERLANDS. 281
het, een man, die aan slinksche streken schuldig stond. De Ridderschap der Provincie
dacht er anders over: in haren boezem werd het besluit doorgedreven om den Prins te
bedanken wegens die keuze, als een blijk ran zijn wijs beleid i. Zoo scheen de
Stadsregering bij de Stalen 's Lands van Utrecht geenen steun te zullen erlangen. Ook
besloot zy zich ditmaal 's Prinsen keuze te laten welgevallen, maar met behulp der
Staten-Generaal haar recht voor het vervolg te handhaven Werkelijk trok zich de
Generaliteit de zaak aan. Zoo in den winter van dit jaar 1627/28 ook Utrecht zich
onder de Provinciën bevond, welke door eene Bezending van de Staten-Generaal tot het
verkenen der gevraagde Consenten moesten aangemaand worden, zal de begeerte der
Stad om hare privilegiën voor verdere aanranding te behoeden, wel onder de redenen
behoord hebben, waarom men alle punten der petitie niet dadelijk gaaf toestond. Trou-
wens de zaak der Consenten werd spoedig naar genoegen geschikt
Ook Ie Nijmegen ging Zijne Excellentie in het begin van Januarij (1628) bij de ver- Desgelijks te
kiezing van een magistraatslid buiten de nominatie, en in Noord-Brabant verwekte 's ^fg"^^^'
Prinsen benoeming van eenen niet geboren Brabander tot Drost in het Gewest groot
misnoegen bij den Raad van Brabant, die bij deze gelegenheid weder te vergeefs op
rechten pleitte, welke hun, eenmaal tot de Unie van Utrecht toegetreden, naar zij
beweerden, toekwamen. Yaiü der Capellen (sedert Augustus 1625 lid der Generaliteits-
Rekenkamer , die deze gevallen vermeldt, voegt er in zijne Gedenkschriften ^ deze
woorden bij: » Prins maürits heeft wel in lijd van nood verandering gedaan van Magis-
traten om de Arminiaansche factie te dempen, maar is vroeger of later niet licht buiten
de orde gegaan, noch heeft gehandeld legen de privilegiën van de Landen of Sleden.
Niemand wil den legenwoordigen Prins ook in zulke zaken tegenspreken. Evenwel
behoorde hij anders onderricht te worden, daar het te beduchten staal, dal bij anderzins
oorzaak geven zal lol alle onlusten en muiterijen." Niet alleen in de burgerlijke regering
wraakte van der Capellen 's Prinsen machlsaanmaliging; maar elders in zijn werk op
dit zelfde jaar leekenl hij aan: »ondertusschen komt de autoriteit in militaire zaken
allengskens aan den Prins, tot praejudicie van de Staten ö."
^ Een hewijs dat er toen ter lijd nog meer verdeeldheid in den boezem der Staten van i//r(?c/</
])e8tond, levert het beklag, door de kleine Steden van het GcAvest bij de Staten-Generaal gedaan,
dat van de Gedeputeerden der Provincie ter Generaliteit de Heer kode derwaarts gecoinmitleerd
was zonder dat zij er in gekend waren, en de lieer van weede , die als gewoon lid zitting hield,
eigenlijk geen uitgestrekter commissie had dan voor de zaak van de uitdieping van den Geldersclien
iJsel {Rcsol. Stat.-Gen. 27 Nov. 1027). ^ a. v. d. cai-elt-en, 1, hl. 437, 438.
3 ïiesoL Stat.-Gcn. 25, 29 Oct.j 18 Nov. 1G27. 20 Jan.j 8, 27 Fehr. 1028.
^ ResoL Slnt.-Gen. 26 Aug. 1025. ^ bl. 438. 6 I, bl. 456.
-ocr page 282-m ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1027^ Niets scheen zoozeer tot vermeerdering van 's Prinsen gezag in de Republiek te moeten
strekken, als de handbieding, door hem in dezen tijd aan de Regmng van Amsterdam
verleend, lot beteugeling der oproerigheid binnen deze stad.
De Gedeputeerden der Zuid-Hollandsche Synode hadden in het voorjaar van 1628 alweder
grond gehad zich bij de Staten van Holland te beklagen over de aanmatigingen der
Remonstranten, bepaaldelijk te Rotterdam, Schoonhoven, Woerden en verscheidene
landgemeenten i. Ook te Amsterdam veroorloofden zich de Remonstranten bijeenkomsten
te houden. Dit gaf ergernis bij de Contraremonstranten. De predikant adri^aw smout
verklaarde openlijk, dat men het Trojaansche paard wederom inhaalde, en het volk
trachtte door oploop de vergadering der Remonstranten te verstoren. De Regering der stad,
Avclke sedert het vorige jaar eenige voorstanders der Remonstranten in haar midden telde,
verkoos die heftige taal en die balddadigheid niet toe te laten. Zij had' besloten niet
andermaal als in 1616 en volgende jaren den weg te volgen, dien de godsdienstige drijvers
haar wezen: thans had zy zedelijke kracht genoeg om haar gezag legen de rustverstoorders
te doen gelden. Was men niet gezind aan de staatkundige denkbeelden toe te geven,
die sommige Remonstranlen in deze dagen mogen gekoesterd hebben, nog minder was
men geneigd zich door (ie blinde staatkunde der Contraremonstranten te laten leiden.
In allen gevalle de Regering verlangde meester te blgven en het beleid noch aan de
straat, noch aan den predikstoel over Ie laten. Hadden de Contraremonstranten in 1618
den Prins en de krygsmacht op hunne hand gehad, ihans zou het den oproermakers,
De Prins iazoover komcn moest, blyken, dat de Prins de Regering Ier zyde zou staan.
'Amsterdam ge- Diensvolffens beschermde zii de Remonstranten tegen het geweld. Tegen deze handelwiize
roepen om de orde ° j ο σ ο j
der Regenten kantten zich de Contraremonstranten aan met het verwekken eener levendige
beweging. Zij hielden bijeenkomsten cn ontwierpen verzoekschriften, die door eene
groote menigte burgers gcteekend werden. Niet verlangende zich op deze wijze de wet
gesteld te zien, verbood de Magistraat diergelijke zamenrotting en het onderteekenen van
verzoekschriften. Dit verbod baatte niet. Integendeel er werd een nieuw verzoekschrift
op den naam der dolerende predikanten en Kerkeraad ontworpen, waarbij ten ernstigste
op het verbieden der Remonstranlsche Vergaderingen werd aangedrongen. Thans achtle
de Wethouderschap den tijd gekomen om haar gezag door de tusschenkomst van den
Prins te handhaven. Zy noodigde Zijne Excellentie uit, in hare stad te komen. De
Prins hierin niets willende doen buiten kennis der Staten-Gencraal, maakte Hun Hoog
Mögenden bekend, dal hij van zins was aan die roepstem gehoor te geven. Hij verscheen
den April te Amsterdam met een aanzienlijk gevolg. De West-Indische Conipagnie
te handharai.
vreesde, dat de Prins wellicht in het voordeel der Remonstranten mocht beslissen, wier neiging
lol vrede mei de Zuidelijke Nederlanders haar zou gedwarsboomd hebben bij de krljgs-
Rcsot. Holl. 31 Maart; 1 April, 162S.
i
-ocr page 283-1G27—
1G30.
DES VADERLANDS. 285
onderneming 5 die zij tegen Spanje in Zuid-Amerika op het oog liad. Dus wendde zij
zich bij monde van hare hoofdaandeelhouders tot Zijne Excellentie met hel verzoek, dat
hij de gevestigde Leer zou handhaven en de bijeenkomsten der bij kerkelijk vonnis ver-
oordeelden niet zou toelaten. De Prins wist zeer goed, dat de staalkundige verwach-
tingen der Remonstranten niet te verwezenlijken wai-en en dat de oorlog moest worden
voortgezet. Eene uitspraak in hun voordeel zou eene staatkundige beteekenis gehad
hebben, die noch met zyn gevoelen noch met dat der Amsterdamsche Regering overeen
zou gekomen hebben. Dus handhaafde hij wel aan den eenen kant het gezag der Magistraat
door het leekenen en indienen van verzoekschriften te verbieden; maar van den anderen
kant verzekerde hij, dat de Godsdienst gehandhaafd en de Remonstrantsche vergaderingen
geweerd zouden worden i. Hiermede werd voor het oogenblik de rust hersleld, en de
Prins, te *s Hage teruggekeerd, werd plechtig door de Slaten van Holland \oov de door
hem genomene moeite bedankt. Evenwel de Amsterdamsche Regering bleef van zins,
de Remonstrantsche godsdienstoefeningen toe te laten, zoodra zij zulks zonder gevaar van
zich in staatkundig opzicht misduid te zien, zou kunnen doen: het drijven der predi-
kanten en de beweging onder het volk zou haar daarvan niet terughouden.
De oplossing der vraag van vrode of voorlgezellen oorlog hing voornamelijk af van
onze betrekking tegenover Frankrijk. Werd de vriendschap mei dit Rijk niet verbroken, king tegenover
^ _ TrankrijJc. ^
Onze betrek-
dan zou do krijg voortduren: want Frankrijk had het voornemen om aan Spanje en Oos-
tenrijk wat hun nog van de wereldheerschappij overschoot, te ontwringen. Frankrijks
bondgenoot te blijven én met Spanje vrede te sluiten zou voor onze Republiek niet meer
zamen kunnen gaan. Wel stond den Koning van jPraMÄrijVi; ter onderwerping van i?oc/iei/e
eene Spaansche vloot ten dienst. Richelieu had een list te baat genomen om zich van Spanjes
hulp tegen de Engelsche vloot en de Gereformeerden te verzekerei^. Wetende dat de
uitrusting der Engelschen in 1G27 op Frankrijk gemunt was, had hij de Spanjaarden
in den waan gebracht, dat zij de bedreigde partij waren: daarop had h\^\mn Frankrijks
bijstand aangeboden onder voorwaarde dat zij, wanneer Frankrijk werd aangevallen, op
hunne beurt hulp zouden bieden. Maar weldra zou Spanje met Engeland vrede ma-
ken om tegen Frankrijks optreden in Italië bestand te zijn, «n zouden zelfs Fransche
Gereformeerden bij Spanje steun zoeken legen de Regering van hun Land. Zoo zouden
ook de partijen in ons Vaderland zich genoodzaakt zien andere wegen in te slaan. De
Remonslranten, afkerig van het met Spanje Yevhonden Engeland, zouden warsch worden
van den vrede; de Contraremonstranten, die zich Engeland zagen ontvallen, zouden
den oorlog met minder vertrouwen zien voortzetten; maar niet zonder verzaking hunner
beginselen zouden zij op vrede met hunnen aartsvyand bedacht hebben kunnen zijn.
' Rcsol Stat.-Gcn. 8 April, 1C28. Itesol. Holl. 15 April, 1628. Van der Capellen, I, 403.
AITSEMA, I, 702, 703. Wagenaar, XI, 77—79.
36*
-ocr page 284-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Doch zoo ver was liel voor hel oogenblik nog niet gekomen. In de eerste plaats hebben
wij ihans te zien, wat sommelsdijk in. Frankrijk verrichtte. Ongetwijfeld was het zijn
doel, het bondgenootschap met Frankrijk^ van hetwelk hij als het ware de vertegen-
woordiger geworden was, in stand te houden. Maar had hij daartoe slechts Ie zorgen,
dat het door lawgerak op den SS^ten Augustus 1627 gesloten traktaat i bekrachtigd
werd? Als hij het dus aangelegd had, zou hij de fijne Staatsman, die hij was, niet
hebben moeten wezen. Ware een traktaat bekrachtigd, dat ons dwong de Franschen,
tydelijk met de Spanjaarden vereenigd, tegen de Engelschen bij te slaan in een tijd,
dat de Koning van Frankrijk tegen het Gereformeerde Roehelle \n de wapenen w^as,
zoo ware de tegenstand in ons Vaderland niet te keren geweest; sommelsdijk ware
teruggeroepen, het bondgenootschap met Frankrijk verbroken, en onze Slaat had zich
in de armen van Engeland geworpen. Dus moest het traktaat niet bekrachtigd, maar
LANGEaAic gewraakt worden. Gaf men aan de Engelschgezinde en Conlraremonslrantsche
parlij deze voldoening, dan kon zy hen-, die bij ons het beleid van zaken hadden,
niet van Franschgezindheid noch van de ondersleuning eener Regering, die de Huge-
noten vervolgde, beschuldigen, en inlusschen kon de Koning van Frankrijk zijnen
gang gaan en Rochellc bedwingen zonder dat deze ongelukkige Stad zich van onze zijde
bijgestaan zag. Werd het laatste traktaat al niet bekrachtigd, het bondgenootschap met
Frankrijk werd intusschen niet verbroken en de volkomen aansluiting aan Engeland
bleef belet. Dit was alles wat men voor het oogenblik wenschen kon en vermocht te
bereiken, en ricuelieu, die zich uitnemend met sommelsdijk verstond, zal dit voorzeker
genoegzaam hebben ingezien. Slechts uit de omstandigheid dat zich die beide Staats-
lieden ten aanzien van hetgeen alleen mogelijk en wenschelijk was, verslaan hadden,
laat zich de stoutheid verklaren, waarmede de proposities van d' espesses , die onzen
Gezanten den tocht naar Frankrijk op zulk een Instructie, als zij bekomen hadden,
ontried, door dc Stalen bejegend werden. Ja, op de uiterst stellige verklaringen van
den Koning zeiven, dat hij hen niet eenmaal ten gehoore zou toelaten, zoo zij de
bekrachtiging van het traktaat niet medebrachten, werd geen acht geslagen. Hoe ster-
ker men van de Fransche zijde aandrong op de bekrachtiging van het traktaat, des te
grooter verdienste zou er in steken ze te weigeren. Dus vermeerderde die aandrang
sombielsdijks kracht. Hoe het zij, van 's Konings wege werd zelfs aan den Heer de
VALENgAY, Goeverneur van Calais, geschreven, dat hij den Gezanten bij hunne aankomst
de voorwaarde moest herinneren, op welke alleen de Koning gezind was hen toe te
laten. Hiervan verwittigd, zeiten de Stalen (wij hebben het gezien) niettemin het Ge-
zantschap door: slechts voor geweld van de zijde van den Heer de valencay zoui men
wijken, en alsdan onder protest wegens zulk een ongehoorde schennis van het volken-
}()in—
1ö30.
• Zie liicrvoor, bladz. 210, 211.
-ocr page 285-1627—
1630.
DES VADERLANDS. 28ο
recht dadelijk naar het Vaderland terugkeren. Eenmaal te Parijs gekomen, zouden de
Gezanten evenwel den Koning niet trotseren noch buiten hem om iels uitrichten, en
bepaaldelijk niets afdoends handelen met de Koningin-Moeder, die zich met de zaak
scheen te zullen bemoeijen, omdat haar de verzoening der beide Kroonen bijzonder
ter harte ging 1.
De op den voorgrond gestelde beweegreden van het buitengewone Gezantschap was lustrucUe der
1 π I ; η 7 I · buitengewone Ge-
het herstel van de goede verstandhouding tusschen Frankrijk en Engeland, wier οn-zanten naar dat
eenigheid den Keizer in slaat stelde om in Buitschland allen tegenstand legen het
gezag van Ooslenrijk te bedwingen, den voorvechter van de Protestanten, ghihstiaanIV
van Denemarken, builen gevecht Ie stellen, en onze Republiek met eenen inval te
bedreigen, waarvan de verdelging van de Gereformeerde Religie het gevolg scheen te
moeien zijn. — Bij eene nadere Inslruclie, geteekend den SS^ten Oclober 1627, was
onzen Gezanten voorgeschreven, de bekrachtiging van het bewuste traktaat, bijaldien
men van de Fransche zijde daarop mocht aandringen, te verontschuldigen op grond dat
aan de verzoening tusschen de beide Kroonen meer gelegen was: werd deze getroflen,
dan zou het overige van zelve volgen, maar kwam zij niet tot stand, dan zou ons de
onderstand van één of twee millioenen niet kunnen baten, aangezien de onderlinge
vriendschap der beide Koningrijken de voornaamste voorwaarde was van ons beslaan.
Althans zoo het traktaat niet gewijzigd werd, mochten de Gezanten lot zijne bekrachti-
ging de hand niet leenen.
Eene herhaaldelijk door joachimi aangeboden gelegenheid om zich vóór hunne
komst in Frankrijk met hen te onderhouden, sloegen onze Gezanten af, om reden
dat dit wellichl het verlrouwen op onze volstrekte onzijdigheid mocht schokken. Trou-
wens aan de middelen om zich met de buitengewone Gezanten, die onze Staat naar
Engeland zond, te verslaan en gedurig te beraden, zou het niet ontbreken, vermits er
ter dezer gelegenheid een afzonderlijke paketbootdienst tusschen Frankrijk en Engeland
werd ingericht
Hel ongemak aan zijn been verschafte sommelsdijk de gelegenheid om niel eerder in Hunne aankomst.
Frankrijk aan te komen, dan nadat hij vernomen had, dat vosbergen, die niet Ie
Calais maar Ie Doulogne was ontscheept, aldaar met alle mogelijke eerbewijzen was ont-
vangen; dat zelfs de Goeverneur van Calais, na ontvangst van nieuwe brieven van
Zijne Majesteit, zijn leedwezen betuigd had, dien Staatsman niel Ie hebben mogen
' Zie Seerete Resol. van de Slat.-Gen. 16 Jan. 1628, aangehaald in het Verbael van de Heeren
van sommelsdijck ende vosbergen van hare exlraordinaris Ambassade oen den Coninek v. Vranck-
rijck in de Jaren 1028 ende 1029. Op hel Rijksarchief. De volgende hij zonderheden betreiFende
het Gezantschap zijn uit dit Yerhaal geput.
2 Resol. Slat.-Gen. 27 Maart, 1028.
-ocr page 286-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
onthalen, en dat de Koning uit het leger voor Rochelle op weg was naar Parijs.
Den Maart kwamen de beide Ambassadeurs met een trein van koetsen van verschillende
Gezanten en, Edellieden y benevens de koninklijke rijtuigen, met den Maarschalk de cna-
TiLLON, hun ter halverwege tusschen St. Denis en Varijs tegemoet gekomen, in deze hoofd-
stad aan. Des anderen daags kregen zij'van den Koning, die te FerraïZ/ci was gaan jagen,
de boodschap, dat hunne komst hem aangenaam was, — zoodat niets aan het eervolle
hunner ontvangst onlbrak. Den Maart hadden zy de eerste audientie bij den
Koning. Op het lang verhaal van den toestand der Europesche zaken, door onze Ge-
zanten gedaan om de noodzakelijkheid der verzoening tusschen Frankrijk en Engeland
te doen uitkomen, antwoordde de Koning niets anders, dan dat hij aan de Engelschen
geene aanleiding tot vredebreuk had gegeven, en dat, als dezen ten tweeden male kwamen,
zy nog beter dan de eerste maal zouden worden afgewezen. Voorts deelde hij hun
mede, dal hij tot Commissarissen om met hen te handelen gesteld had de Heren de bdl-
LiON, d'ERBAUT en viLLE-AUx-GLERGs. Met alle minzaamheid had de Koning hen aange-
hoord ; slechts had zijn gelaat, toen zij van de dankbaarheid gewaagden, die de Staten steeds
voor de weldaden van Frankrijk beloond hadden en nog van zins waren te betoonen,
een spoor van ongeloovig misnoegen verraden. De houding van Zyne Majesteit bij deze
gelegenheid werd naauwkeurig gadegeslagen door de Secretarissen van den Nuncius des
Pausen, en de Ambassadeurs van Spanje en Brabanty die te midden van den drom van
Prinsen en Edelen tegenwoordig waren.
Hoezeer nu de Koning Commissarissen had aangewezen, liet het zich al dadelyk ver-
wachten, en hoorden onze Gezanten zich door sommigen voorspellen, dal hunne onder-
handeling gerekt zou worden tot na den val van Rochelle. Geen wonder, want vroeger
kon Frankrijk niet met genoegzaam gezag en verzekerdheid met Engeland vrede maken;
en zoo lang moest tevens het verblijf van onze Ambassade den Kardinaal dienstbaar zijn
om in ons land de uitbarsting te voorkomen van die partij, welke de Fransche Gere-
formeerden noode gefnuikt zag. Spoedig zou die Stad echter nog niet vallen. Het is
,Avaar, righeueu had nu voor Rochelle het opperbevel te land en te water zelf aan-
vaard, begerig naar de eer der verovering, die hem kracht moest bijzetten tegenover
eene Geestelijkheid, welke niet schroomde te erkennen, dat zij Frankrijk aan den
Koning van Spanje wilde brengen Daarbij was de Stad nu, zoo het heette, van de
•v
1627—
1630.
land- en de zeezijde volkomen ingesloten: om den toegang te water te sluiten, had men
schepen laten zinken, onder andere ook Nederlandsche, welke men gedwongen had hunne
lading wyn in alleryl te ontladen. — Maar niettemin was de toegang niet zoo versperd,
ï Vestigde zich de Koning van Spanje slechts in Frankrijk (dus spraken de geestelijken volgens
de medcdeeling van den Hertog de guise aan onze Gezanten), zoo waren binnen 50 jaren
zijne kinderen toch Franschen.
DES VADERLANDS. 503 «
of hier en (laar kon nog wel een pinas uit- en inkomen. Bovendien dè Spaansche
vloot was weggezeild, en de Fransche in verschillende havens verspreid. Wel zou de
Hertog DE GuisE zich, zoo het heette, te Lissabon met eene door de Portugezen uil te
rusten Spaansche vloot vereenigeri, om gezamenlijk een zeetocht tegen de Engelschen
te ondernemen; maar die Hertog had lot uitrusting zigner eigene schepen slechts een
onbeduidende som bekomen en rekende niet vroeger dan tegen het eind van Jun^
daarmede gereed te zullen zyn, en wat hier vooral van belang was, de Spanjaarden
zouden waarschijnlijk niet bijzonder vaardig bevonden worden om hunne scheepsmacht
by de Fransche te voegen. Immers ondersteunden zij den Hertog van Rohan in zyn
gewapenden tegenstand tegen den Koning. Maar meer dan alles stond den Kardinaal
tot de onderwerping van Rochelle in den weg, dat de Katholieken hem die eer niet
gunden, en de Grooten de gevolgen van die gebeurtenis duchtten. De Hertog de che-
VREUSE verklaarde onzen Gezanten, dat, zoo die Stad veroverd werd, al de Prinsen
van het Fransche Rijk in slavernij zouden gebracht zijn. Alzoo was de overgave in
de eerste maanden althans nog niet tc wachten.
Reeds in een eerste gesprek kwam de Secretaris d' erbaut met de verklaring voor den Hunne eerste
dag, later door den Secretaris de bullion in sterker bewoordingen herhaald en met eeden
bevestigd, dal de Koning niet zou toelaten, dat men met onze Gezanten lot eenige on-
derhandeling, welke zaak ook betreffende, overging voor en al eer het traktaat, met
LAWGERAK gesloten, zou zijn bekrachtigd: immers alvorens hen tot de taak van bemidde-
laars loe te lalen, verklaarde zijne Majesteit te moeten welen of hij met ons eene alliantie
had, al of niet. Integendeel, antwoordden hierop de onzen^ het is wenschelijk dat het
traktaat alvorens niet beklonken zij; dan immers hebben de Engelschen te meer grond
om op onze Onpartijdigheid te vertrouwen, en is bij gevolg de goede uitslag onzer be-
middeling te waarschijnlgker. Doch dit mocht niet baten. Op de eerste conforenlie
verklaarden de Fransche Commissarissen geen anderen last te hebben, dan de onzen te
hooren op de bekrachtiging van het traktaat. Wel konden zij toegeven, dat het niet
bekrachtigd werd zoo als het daar lag ; maar de Staten-Gcneraal hadden bij eene missieve
van den ΙΟ'^βί^ Januarij, waarin de Fransche Heren sommelsdijks stijl meenden te erkennen,
verklaard, dat de wijzigingen, die zij verlangden, gering waren, en zonder dit schrijven
van Hun Hoog Mögenden zouden hunne Gezanten niet in Frankrijk toegelaten zijn.
Die geringe wyzigingen dan wenschten zij thans te hooren. — Onze Gezanten sloegen
de uitnoodiging beleefdelijk af en gaven te kennen, dat zij in dezen lijd liever geene
uitdrukkelijke alliantie gesloten zagen, vermits dezelve Engeland slechts zou krenken:
gaarne zagen z^ij dan ook af van het subsidie, waarvan de betaling in dezen tijd den
Koning zwaar moest vallen, mils zij slechts toegelaten werden als bemiddelaars van
eenen vrede, die hun meer dan één of zelfs twee millioenen in het jaar waard was.
Deze taal werd hoog opgenomen: wij beleedigden, zeiden de Commissarissen, den
1027—
1630.
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Koning, door Ie onderslellen, dat hij onYermogend was, zoo lang de oorlog met jE'ni/e/awcZ
duurde, ons het subsidie te hetalen, en het voegde ons niet Zyner Majesteit Yoorwaar-
den voor te schrijven. Na afloop der conferentie deelde de Heer de büllion den onzen
in vertrouwen mede, dat als zij op deze wijze voortgingen, zij eerstdaags een antwoord
te wachten hadden, dat hun grootelijks mishagen zou. Ten einde derhalve te verhoe-
det, dat de Koning, bij de afwezigheid van righelieu, die voor RocJielle gebleven
was, tot èen driftig besluit gebracht werd, gingen de onzen er toe over om eenige
punten op te geven, die zij in het traktaat gewijzigd verlangden, zonder evenwel te
gewagen van het gewichtigste bezwaar, dat men tegen het traktaat had, namelijk, de
hulp, die wij krachtens hetzelve den Koning tegen Rochelle zouden moeten bieden.
Dit punt durfden zij niet aanroeren uit vrees van te doen vermoeden, dat wij de handen
ruim wilden houden om met de Engelschen Rochelle te kunnen ondersteunen. Reeds
vernamen zij weldra daarna, dat de Fransche Ministers hen voor Engelschgez^nd
hielden en op het punt geweest w^aren om de Staten tc verzoeken andere onderhande-
laars in hunne plaats te zenden. Intusschen hadden zij reden om te vermoeden, dat
LANGERAK in de meening verkeerde, dat de bekrachtiging van het door hem gesloten
traktaat nog onder de mogelijkheden behoorde , en dat het aan sommelsdijks eigenzinnig-
heid was te wijten, dat die bekrachtiging niet tot stand kwam. Van dezen waan en
van de meening, dat hij tot het sluiten van het traktaat genoegzaam gemachtigd zou
zijn geweest, beijverden zij zich van nu aan hem terug te doen komen, hem verzeke-
rende, dat zij hem, zoo hij zulks volhield, openlijk zouden moeten wraken, en tevens
bewerken, dat hem uit ^s Gravenhago eene vermaning geworden mocht, dal hij zijne
handelingen beter naar der Staten bedoeling zou hebben in te richten.
In de tweede conferentie bleek, dat de koninklijke Commissarissen wel bevroedden,
dat er van onze zijde nog andere wijzigingen van het verdrag dan de medegedeelde
verlangd werden, en verzochten zij de onzen daarmede dadelijk voor den dag te
komen, ten bewijze dat het hun met de behandeling van het traktaat ernst was.
Deden zij dat, alsdan zouden zij middelerwijl met betrekking tot den vredehandel tus-.
sehen de beide Koningen zoo veel kunnen doen, als de eer van den Koning van
Frankrijk toeliet;, in allen geval mochten zij niet verwachten, dat Zijne Majesteit eeni-
germale de hand leenen zou tot hunne briefwisseling met hunne ambtgenooten te
Londen, aangezien dit den schijn zou hebben, alsof de Koning door hunne tusschen-
komst de eerste voorstellen deed, hetgeen zyne eer niet toeliet, vermits Engeland en
geenszins Frankrijk de aanvaller geweest was. — Maar, zoo als gezegd was, de mede-
deeling van al onze bezwaren legen het traktaat werd verwacht, en juist dit verlang-
den onze Gezanten te ontgaan, vermits zij de breuke der onderhandelingen als het
onvermijdelijk gevolg daarvan voorzagen. Niettemin, toen de Koning, met d'erbaut in
?;ijn gevolg, in het begin van April zijne hoofdstad weder voor het leger verliet, zeide
1027—
1630.
DES VADERLANDS. 503 «
hij l)ij het afscheid lot onze Gezanten, dat zij aldaar bUjven zouden en dat hij der
Koninginne-Moeder volkomen last gegeven had om met hen te handelen. Ook was de
felheid van büllion zoozeer niet te duchten: de voornaamste reden van zijn onwil om
de onzen dadelijk lot onderh^indelingen over den vrede toe te laten, was de vrees, dat,
zoo hy dit deed, hij het vertrouwen verliezen zou van de Katholieken, die den oorlog
tegen Engeland wilden zien voortduren, wel bevroedende, dat Frankrijk b^ den vrede
zich de verkregen veiligheid van die zijde en de bekomen ruimte van middelen tegen
Spanje ten nutte zou maken. Van den anderen kant was het niet raadzaam zich met
de Koninginne-Moeder tot bevordering van den vredehandel in te laten. Deze Vorstin
moest, als moeder van de Koningin van Groot-Briiannie^ de bijlegging der geschillen
verlangen. Maar om den vrede te verkrijgen, had zij zich, gelijk wij straks zien zul-
len , aangesloten aan eene partij, die righelieu's val beoogde. Dit lekte uit. Vandaar
dat DE EULLiON censklaps de bemiddeling van onze Gezanten inriep om vrede met En-
geland te bekomen. Met de uiterste geheimzinnigheid verzocht hij onze Gezanten Hunnebemoei-
T 1 ■ ··»» 1 τ IJ alsbemid-
eenige punten van verdrag op het papier te brengen, die dan, in cylerschrnt gesteld, ^^^eencu
aan onze Gezanten in Engeland zouden overgezonden worden, in hoop dat de vrede
gesloten en afgekondigd zou kunnen zijn voordat iemand er van zou weten: binnen eenei'«^««^·
maand moest de zaak beklonken wezen, of het geschikte tijdstip was voorbij. Hel is
duidelijk, dat hij degenen die legen en buiten RicnELiEu met j&X^e/iiwi/onderhandeklen,
wilde verrasschen en overvleugelen. De Kardinaal was van de zaak bewust; ghatillgn
werd er eenigermate mede gemoeid; maar voor lawgerak werd zij geheel verborgen-
gehouden. Aan dat verzoek gaven de onzen gehoor. In de door hen ontworpen arti-
kelen Helen zij opzettelijk de zaak van Rochelle 9η van de Fransche Gereformeerden,
die de Koning van Groot-Britannië als zijne bondgenoten handhaven wilde, geheel ter
zyde. De artikelen werden met alle mogelijke middelen van geheimhouding naar En-
geland overgezonden. Daar de onzen inlusschen vernamen, dat de Koning van Grool-
Britannië uitdrukkelijk verklaard had, van geen vrede te willen hooren, dan mits
LODE\YiJK van de bedwinging van Rochelle afzag, en dal hij eene onderneming lot ontzet
van die stad op het oog had, waarloe alles gereed was, zoo voegden zij bij die artikelen
de verklaring, dal die onderneming den vredehandel niet mocht beletten: daar er in de
punten van geen wapenstilstand sprake was, zoo, zeiden zij, kon zij niettemin voortgang
hebben. Later vernamen zij nog, dat karel I Ie kennen had gegeven, wel te mo-
gen lijden, dat onze Gezanten te Londen met die Ie Parijs over (fen vrede brieven
wisselden. — Inlusschen liel de Koninginne-Moeder onze Gezanten, die zich niet
haastten om onder hare leiding tol onderhandelingen over te gaan, onder de hand be-
richten toekomen, bestemd om hun vertrouwen te winnen en haar als in geenen deele
Spaanschgezind Ie doen voorkomen. Maar zij wisten te goed, wat deze Vorstin in het Raadslagen der
, j partijen in JPranA-
1627-
1630.
sciiild voerde. Van den vrede, onder hare bemiddeling, met medewerking van den riß.
57
III Deel. 4 Stuk.
-ocr page 290-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Herlog vapr lorraine en niet zonder den invloed Tan Mevrouw de ghevreuse , die tegen
RICHELIEU met een onverzoenlijken haat bezield was, tusschen Frankrijk en Engeland
gesloten, zou de bevrediging van Rochelle eene voorwaarde geweest zijn.-^Zoo zou men
iiicnELiEu^s eerzucht verijdeld, en de Prinsen, hetzij Katholieke of Gereformeerde, te-
gen het gevaar, dat hen van den kant eener krachtige Regering bedreigde, verzekerd
hebben. Dat onze Gezanten medewerkten om zulk eenen toeleg in het belang van den
Kardinaal te doen mislukken, was tevens in het welbegrepen belang van ons vaderland.
Plamien van Immers reeds vóórdat richelieu er in geslaagd was om Spanje met Frankrijk tegen
^Xyefe/iJ'^^^^'^cn Engeland te verbinden, waren er door middel van den als schilder zoo beroemden ru-
waarin de ^jjj^g Onderhandelingen gevoerd tusschen Spanje en Enqeland, en in den vrede, welke
Ycreenigdc Pro- o σ
vinciën begrepen het doel dier onderhandelingen was, zouden de Vereenigde Provinciën mede begrepen
zijn geworden dat is, Engeland zou in verstandhouding met Spanje deze Republiek
gelracht hebben te dwingen tot het aannemen van voor Spanje verdragelijke voorwaar-
den. De Brabantsche patriotten, door snisoLA, zoo het schijnt, ondersteund, werkten
daaronder, om met behulp der Remonstranten eene aansluiting aan de Noord-Nederlan-
ders te weeg te brengen, met het doel om , bij den vrede hunner Noordelijke broeders
met Spanje, zooveel als maar eenigzins mogelijk zyn zou, van hunne eigene nationale
onafhankelijkheid te redden. 'Toen nu de vereeniging van Frankrijk en Spanje in het
voorjaar van 1628 al losser en losser werd, zag men den draad dier onderhandelingen
weder opvatten. Onze Gezanten in Frankrijk wisten in de maand April, dat de En-
gelschen in verstandhouding met rubens stonden; zij vermoedden, dat ook de Aartsher-
togin in de onderhandeling betrokken was, en verwachtten, dat de zending van lord
garlisle over Brabant naar den Haag ter bevordering van zulke vredeplannen met
Spanje moest strekken. Deze ontwerpen nu waren het juist, aan welke de Koninginne-
Moeder zich te Parijs dienstbaar maakte, en welke dOor Staatslieden, die, gelijk som-
melsdijk, en vosBERGEiv, ons land evenmin aan de hand van Engeland als aan die van
de Brabantsche patriotten Spanje in de armen gevoerd wilden zien, gedwar^oomd
moesten worden.
Niettemin zochteii onze Gezanten een gehoor bij den Herlog van lorraine, die in
weerwil van de tusschen hem en de Fransche Regering nog altijd bestaande spanning
gedurende de Paaschweken te Parijs was gekomen. Men bleef op deze audientie, die
den April plaats had, van beide zijden bij algemeene of weinig afdoende gesprekken.
1(527—
1030.
zouden worden.
Tc vergeefs tracktten de onzen den Hertog aan het spreken te brengen over den Keurvorst
van Beijeren en over het voornemen, dat hem werd toegeschreven, om dien Vorst tegen
Oostenrijk in het harnas te jagen. Toen zij nu ook gehoor bij de Koninginne-Moeder
zouden erlangen, werd zulks bij herhaling uitgesteld, daar zich hare Majesteit, zoo hel
» Resol IIoU. 30 Sept. 1027.
-ocr page 291-1G27-
1630.
DES VADERLANDS. 291
heette, tot onpasselijkwordens toe Loos gemaakt had op den broeder des Konings, die
wegens zijnen hartstocht voor Prinses maria, de dochter van den nieuwen Hertog van
MANTUA, zich meer dan haar Hef was, beijverde om in Ilalië tegen Spanje en Savoi/e
lot krachtige maatregelen over te gaan. Zij behoefde een voorwendsel om in deze dagen
den Ambassadeur van mantua niet te ontvangen, en kon dus, wilde zij zich niet ver-
raden, onze Gezanten niet toelaten. Bovendien zal zij inlusschen wel bevroed hebben, dat
zij onze Gezanten niet daar zou brengen, waar zij ze hebben wilde. — Middelerwijl kwam er
antwoord uit Engeland. De Koning van Groot-Britannië had op de artikelen, door de onzen
uit Parijs overgezonden, aangemerkt, dat zij van den Koning van Frankrijk of zijne
Ministers behoorden te komen. Geen wonder: men had in Engeland een oor voor de
vredesvoorslagen, van dien anderen'kant uit Frankrijk gedaan, en wilde dus wat van de
zijde der Regering scheen te komen, niet met een half woord verslaan. In een onderhoud,
dat onze Gezanten met den Heer de büllion over het bekomen antwoord hadden, werd
men het eens, dat men de Engelsche onderneming lot ontzet of len minste lot verver-
sching van Rochelle haren gang moest laten gaan. Reeds omtrent het midden van April Eugelsche vloot
was, zeide men, de Engelsche vloot op de hoogte van Ile-Dieu gezien, en de haven
van Rochelle scheen op verre na niet zoo ontoegankelijk gemaakt voor groole schepen,
als RICHELIEU gcacht werd Ie wanen. Toch hield men het er voor, dat die vloot niet veel
zou uitrichten: buckikgiiam, meende men, was het met de onderneming geen ernst. En
niet zonder grond dacht men er zoo over. Had hy de belegeraars laten aantasten, zoo
zou hij de Spanjaarden gedwongen hebben, den Koning van Frankrijk volgens hel nog
beslaande verdrag bij Ie springen, of wel den vrede met Frankrijk op Ie zeggen en zich
daardoor het gevaar op den hals te halen, dat lodewijk in Italië openlijk voor den '
Hertog van mawtua partij trok. Bovendien mocht men vragen, of hel voor Engeland
Λτοί geraden was door een aanval op 's Konings leger het eergevoel der Franschen en
hunne liefde voor hunnen Koning aan Ie wakkeren, op een tijdstip, dal men zich in
verband gesteld had met eene partij in dat Rijk, om, buiten 's Konings hooge Regering
om, vrede te sluiten? Dus was het te voorzien, dal de geheele Engelsche onderneming
zou eindigen, gelijk zij werkelijk geëindigd is: dat, namelijk, de vloot zou afdeinzen
zonder zelfs levensmiddelen in Rochelle binnengebracht te hebben. — Maar al stond
het vast, dat men de nadering der vloot door geen voorstel van wapenstilstand zou Irach- *
ten Ie keren, toch meende de bulliok, dat de onzen hunnen koerier nogmaals naar
Engeland moesten zenden, om er op Ie laten aandringen, dat men op de twee artikc- ^
len, waartoe de geheele voorslag teruggebracht was, sluilen zou zonder van Roebelle te
gewagen. Het schijnt, dat hij het er voor hield, dat buckingham dubbel spel speelde
en zich den pas niet wenschte af te snijden om, als Rochelle gevallen was en de Kar-
dinaal zijne tegenstanders in bedwang had weten te houden, zich met den alsdan on-
verwinnelijken Minister te verslaan. Hoe het zij, de onzen zonden op nieuw eenen
57*
-ocr page 292-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— koerier naar Londen en in hunne berichten konden zij vrijelijk uitweiden over het
^^^^ wenschelijke, dat karel I zich nu haasten zou om Rochelle^ie hulp te komen: dit gaf
hun een schijn van ingenomenheid met de zaak der Hugenoten en met karels plan-
nen, terwijl zij zeer wel wisten, wat hem in den weg stond om met zijne vloot wat
degelijks uit te richten. -
Den tweeden Mei hadden onze Ambassadeurs gehoor by de Koninginne-Moeder; maar
wel verre van alsnu van de aan hare Majesteit door den Koning verleende volmacht
gebruik te maken om met haar over den vrede met Engeland te spreken, zeiden zij,
dat zij wel gemerkt hadden, dat er zoo lang Rochelle zich in dien toestand bevond,
over geene openbare aangelegenheden met eenige hoop om wat degelijks uit te richten
kon gehandeld worden, en hielden hare Majesteit met bijzondere belangen bezig, die
zij in last hadden nevens de Staatszaken aan hel Fransche Hof voor te staan. Van hare
zijde gaf de Vorstin zich evenmin bloot.
Gedurende een geruimen tijd was er geene sprake geweest van de wijzigingen, in
ons verdrag met Frankrijk te brengen. Maar den derden Mei kregen onze Gezanten
brieven uil den Haag in antwoord op de punten van wyziging, die zij zich genood-
zaakt gezien hadden op te stellen. Dfi Staten mochten lijden, dat de onderhandeling
over die wijzigingen, als het dan niet anders kon, de bemiddeling van den vrede tus-
schen Frankrijk en Engeland voorafging. De Instructie der Gezanten, schreven Hun
Hoog Mögenden, voorzag in alles: daaraan hadden zij zich bij de vraag, wat zy al of
niel toeslaan konden, slechts Ie houden. Verlangden de Franschen, bij gebleken onmo-
gelijkheid om elkander op het nieuwe traktaat te verslaan, dat men dat γαη Compiègne
zou doen herleven, zoo konden zij daarin niel bèwilligen, vermits de tijden veranderd
en toen dat traktaat gesloten was, Frankrijk en Engeland niet in oorlog waren. Maar
wilden de. Franschen, bijaldien hetgeen zij begeerden, niet ingewilligd werd, de onder-
handeling afbreken, dan moesten de Gezanten, alvorens daartoe te komen, Hun Hoog
Langebak Mögenden vooraf van den stand der zaak verwittigen. Voorts gaven de Stalen bij deze
wordt gevyraakt gejegenheid hunne bevreemdinff te kennen over de redenen, die langerak zich ver-
wegens het slui- O O O 7
ten van hettrak-oQ,.]oofd had; zij gelastten hem kopij over te zenden van de aanschrijving, op welke hij
taat.
zich beriep ten bewijze, dat hij bij hel sluiten van het traktaat niet buiten zijnen last
zou gegaan zijn. Eindelijk gaven zy dezen hunnen gewonen Gezant een grievend blijk
van mistrouwen door te besluiten aan de buitengewone Ambassadeurs kopij te zenden
van alles wal zij hem aanschreven. Zelfs was er sprake van om hem ter verantwoor-
ding naar Holland Ie roepen l. Op de mededeeling van dit bericht erkende langerak
zijn ongelyk, bood aan, zijne woorden in de tegenwoordigheid der Fransche Commissa-
rissen te herroepen, en zeide met de verklaring dat hy iels in handen had, waarmede
Rcsol. Slai.-Gen. 12, 18 April, 1628. Resol. Holl. 12, 13, 15, 18, 20 April, I628.i
-ocr page 293-DES VADERLANDS. 503 «
hij zich kon verdedigen, niels anders te hebben willen zeggen, dan dat hij vrienden 1627—
had, die hem wel van alle zwarigheid zouden welen te ontheffen En hiermede werd
het wederkerig vertrouwen hersteld.
De eerste gelegenheid na de ontvangst der brieven van Hun Hoog Mögenden namen
de onzen te baat om te doen gevoelen dat, zoo zij dan tot beraadslagingen moesten
overgaan, strekkende om het traktaat voor de Staten aannemelijk te maken, zij dit
geene zaak achtten, die, gelijk de Franschen schenen te meenen, met eene geringe
wijziging van enkele bepalingen spoedig af te doen was.
Inlusschen kwam den Mei te Parijs het bericht aan, dat de Engelsche vloot
was afgedeinsd. Hierop werd het vermoeden algemeen, dat zulks lift gevolg was van
een aangevangen vredehandel. Wie onder de aanzienlijkslen niet in alle geheimen wa-
ren ingewijd, zelfs de broeder des Konings, verkeerden in de meening, dat onze Ge-
zanten de bemiddelaars van dien vrede waren. Trouwens sedert werd er meer openlijk
over vredesonderhandelingen gesproken, en over de rol, die de onzen daarbij zouden
kunnen vervullen. Maar te Parijs^ bij de afwezigheid van den Koning en den Kar-
dinaal, begrepen dezen, zou er niels van aanbelang in die zaak kunnen verricht wor-
den. Dus begonnen zij Ie wenschen, dat zy naar het leger mochten ontboden worden.
Doch hoe gedroegen zich de Staten bij de onderhandsche pogingen om vrede tusschen
Engeland en Spanje tot stand te brengen, eenen vrede, waarin ten spijt van den Kar-
dinaal, de Fransche Hugenoten en Prinsen, en, ten spijt van de mannen der moedige
volharding, de Noordelijke Nederlanden zouden begrepen zijn? Kwam carlisle werke-
lijk naar den Haag om zulke denkbeelden te verwezenlijken? Dat hij gezegd werd bij
xijne doorreize door Brabant de Infante te Brussel niet gesproken te hebben, bewees,
volgens sommelsdijk , niets legen het vermoeden, dat hij optrad 'als bemiddelaar van
eenen vrede tusschen Engeland en Spanje. Immers had de Infante hem te Duinkerken
DO« CARLO COLONNA te gemoet gezonden, en er behoefde juist niet te Brussel onder-
handeld te worden. Ook zag men reeds, dat aan het verbod van handel tusschen de
Engelsche en Duinkerkers de hand niet meer werd gehouden. ^
3Iaar wij hadden op dal tijdstip buitengewone Gezanten te Londen. Wat berichtten
dezen? Hoedanig was over het algemeen tot dusverre hun wedervaren geweest?
Bij de aanbeveling van den vrede met Frankrijk ^ die onzen builengevvonen Gezanten instructie onzer
naar Londen opgedragen werd, zou het dezen onmogelijk zijn van 's Konings voornemen ïantcn^naar ίσίζ-
den.
^ Uit een later onderhoud van onze buitengewone Gezanten met den fleer vaif langeuak mag
men opmaken, dat deze met die vrienden den Kardinaal de richelieü bedoelde, die liem bezwo-
ren had, ten einde hij niet ten val moclit komen, het traktaat te sluiten, liem op verbeurte
van zijn leven belovende, dat hij hem wel bij de Staten van alle blaam vrijwaren zou. Waar-
schijnlijk rekende de Kardinaal daarbij op sommelsdijk.
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1c27— om RochelleiQ ontzeilen, met afkeuring Ie gewagen. Toch zou karel I van dat voor-
nemen moeten afzien, indien er vrede lusschen da beide Ryken zou komen. Vandaar
dat de Instructie, welke die Gezanten medekregen, in eenigzins tegenstrijdige uitdruk-
kingen van die zaak gewaagde. Het zou zijne Majesteit, zeggen de Staten in dat Staat-
stuk tot groote eer en onsterfélijken lof verstrekken, de Kerken van Frankrijk aan
eenen goeden vaslen vrede te helpen; en, voegen zij er in éénen adem bij, niet alleen
zijne wapenen, maar ook die van Frankrijk^ in plaats van ze legen elkander Ie scher-
pen, tegen hunnen gemeenschappelijken vyand te wenden. Ook moesten de Gezanten
bepaaldelijk wijzen op den gevaarlijken toestand, waarin 'sKonings landing op het eiland
Ré, zoo zij weder mislukte , de stad Rochelle en al de Fransche Kerken zou brengen.
De behartiging van nog andere belangen, waaronder die van den handel eene voor-
name plaats bekleedden, werd aan de buitengewone Gezanten opgedragen. Zij moesten
tegen de represailles op de Oost-Indische Compagnie opkomen, om herstel vragen voor
de schennis van onze haven van Tessel,.wa^r men het Fransche schip had aangerand
en genomen, en klagen, dat het traktaat van Southampton hetwelk den Engelschen
de bevoegdheid had toegekend om zich door visitatie te overtuigen, of onze schepen,
naar eene Spaansche haven bestemd, ook verboden waren voerden, misbruikt werd.
Die visitatie toch was sedert op mee'st alle schepen toegepast, welke door het Kanaal voe-
ren. Bepaaldelijk waren er Nederlandsche schepen, die op handelden, opgebracht,
hoezeer die plaats niet onder de gehoorzaamheid van Spanje stond en de Engelschen
daar zeiven handel dreven. Ja zelfs hadden de Engelschen Afgevaardigden van daar ten
hunnent ontvangen en goed bejegend, en dat terwijl zij onzen handel met die van iSa/e/«,
als waren zij niets dan zeeroover« en vijanden van het menschelijk geslacht, voor een
gruwel verklaarden
Hunne aankomst Februarij (1628) kwamen rakdatijk en pauw te Gravesand aan. Hier
la Engeland: t^vam joAGHiMi hen spreken, en zeide hun, wat hij ook aan beide naar Frankrijk
bestemde Gezanten had willen zeggen, dat de Hertog van bucküstgiiaji hem in vertrou-
wen medegedeeld had, dat de Koning misschien tot vrede met Frankrijk bewogen zou
' Artikel 33. Zie Verbael van de UIL v. rakdavijck ende van heemstede van de Legaiie naer
Engelandt, in den jaere 1628 cn 1629. Op het Rijksarchief. Aan dit stuk zijn de volgende
bijzonderheden ontleend,
^ Nog altijd hadden de Koninklijke Commissarissen, die met de onzen het traktaat ύάώ. South-
ampton hadden gesloten, des wegens geene geschenken van de Staten ontvangen. Voor het ver-
trek vau dit nieuwe Gezantschap werd daarin voorzien, liiaar later besloten, dat men hetj doen
van die geschenken zou achterw'ege laten {Resol. Stat.-Gen. 20 Dec, 1627,· 2 Junij, 1628).^
2 Cats had, in Engeland zijnde, reeds over'dezc zaak geklaagd. Zie jRcio/. Stoi.-Gen. 5 Aug. 1627,
-ocr page 295-DES VADERLANDS. 503 «
kunnen worden, indien de Koning van Frankrijk kon overgehaald Avorden om met 1627—
Engeland de zaken van Denemarken en Duitschland Ie helpen liandliaven, en daartoe
twee derden der noodige opofferingen legen één derde, door Engeland te leveren, wilde
bijbrengen; voorts indien hij die van Rochelle en de andere Gereformeerden in het be-
zit wilde laten van hetgeen bij het laatste accoord, onder bemiddeling van Graaf hol-
land en Baron garleton getroffen, bedongen was.
Den met 's Konings harges van Gravesand lot voor den Tower gevaren, wer-
den zij met een trein van koetsen van Ambassadeurs, Engelsche edellieden en hande-
laars op Nederland van daar naar hun hotel gevoerd; maar koetsen van den Koning
ontbraken bij den optocht. Hierover gaven onze Gezanten hunne bevreemding te ken-
nen, te meer omdat deze zaak algemeen werd opgevat als een blijk, dat er lusschen
den Koning en de Staten niet de beste overeenstemming bestond, en dat hunne komst
niet aangenaam was. De Burggraaf van wimbleton antwoordde, dat hij niet wist, hoe
's Konings koetsen afwezig waren gebleven, daar hij last gegeven had dat zij tegen-
woordig zouden zijn, en bood aan om de plechtige ontvangst te herhalen, ten einde de
begane fout te herstellen. Dit namen onze Gezanten aan: zij begaven zich derhalve
terug naar den Tower^ dien zij bij deze gelegenheid bezichtigden, en werdei^ van daar
alsnu mede met 's Konings koetsen op den vollen middag de stad doorgevoerd.
Den werden zij ten hove ter maaltijd genoodigd om daarna hunne eerste
audientie bij den Koning en de Koningin Ie erlangen. Op hun eerste bezoek bij den eerste
Hertog van buckingham toonde deze te weten, dal er in de vergadering der Stalen min- onderhoud met
7 σ σ BUCKINGHAM.
der eervol van hem was gesproken, als van iemand, die niet te vertrouwen was en die
vreemde plannen had. Ook beklaagde hij zich, dat hij in zijn voornemen om den
Ministers des Konings van Frankrijk de onderdrukking der Hugenoten te beletten, en
hen tot hulpbetoon legen Spanje en Oostenrijk te nopen, door Hun Hoog Mögenden ver-
hinderd was. Zag Frankrijk af van zijne tegenwoordige staatkunde en besloot het de ge-
meene zaak te behartigen, dan zoude zijn Meesler, hoe zwaar ook beleedigd, zich niet
afkerig van den vrede beloonen. Bij Spanje^ voegde hij er later bij, was geneigdheid om
zich met Engeland te verstaan, en zoowel spinola als de Spaansche Ambassadeurs Ic
Paiijs hadden hunne dienst veil om den vrede te bemiddelen, als Hun Hoog Mogen-
den het konden goed vinden. Voorts ontzag de Hertog zich niet onze Gezanten te ver-
zoeken, dat zij door hunnen invloed de leden van het Parlement zouden opwekken lot
welwillendheid om den Koning gelden toe te kennen: was het Parlement daartoe niet
bereidvaardig, dan zou de Koning zonder hetzelve belastingen invorderen: al de Heren
van den Raad hadden beloofd, den Koning hierin behulpzaam Ie zijn, al moesten^zij
daarvoor sterven. — Conavay, Secretaris des Konings en belast met de Nederlandsche
zaken, en de Graaf van pembroke, Grooi-Steward of Hofmeester, betuigden al dadelijk,
dat 7,ij geenszins met den oorlog legen Frankrijk waren ingenomen, en riguard wes-
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
TON, Kanselier van de Sclialkisl, verklaarde, dat hij en de gansche Raad lot vrede mei
Frankrijk gezind was.
Den hadden onze Ambassadeurs, aangezien de Koning voor een dag of veertien
naar Theobalds en New-Market stond te vertrekken, hunne tweede audiëntie, waarbij
men zich niet bloot bij plichtplegingen en algemeenheden hoopte te bepalen. Op
hunne uitvoerige uiteenzetting der gronden, die den vrede tusschen Engeland ο,η Frank-
rijk dringend noodzakelijk maakten, antwoordde de Koning in denzelfden zin, als zij
BUCKiNGHAM fccds hadden hooren spreken. Ook uil zyner Majesteits mond moesten zij
op hunne klacht over de schade, die hun handel by dien oorlog leed, het weinig
troostrijke woord vernemen, dat wy mede eenig ongemak om het gemeene beste moesten
weten te verduren. Ten slotte zeide de Koning, dat hy eenige Heren van zijnen Raad
zou committeren om met de onzen te handelen aangaande de ondersteuning van den
Koning van Denemarken en andere zaken, welke zij'in last hadden in het midden te
brengen. De Vorst won door zijne redenen bij deze gelegenheid het vertrouwen en
den goeden dunk van onze Gezanten.
Commissarissen Maart vernamen zij, dat de volgende Heren Avaren aangewezen om met hen
benoemd om met Onderhandelen: de Graaf van marlborough, Groot tresorier, de Graaf van man-
hen tc handelen. ' '
ghester, Voorzitter van den geheimen Raad, de Hertog van buckingham , de Graaf
van pembb.oke, de Graven dorset, suffolk, bridgewater, garlisle en holland, de
Burggraven conway en m^mbleton, de Baron garleton van Lmbercourt, de Secre-
taris GOOKE en RICHARD WESTON, kanselicr van de schatkist. Dat de naam van den
Baron garleton onder deze Commissarissen werd aangetroffen, was het gevolg daarvan,
dat de Koning hem uit de Vereenigde Provinciën teruggeroepen had, daar, zeide men,
met de komst onzer buitengewone Gezanten de onderhandelingen naar Londen verplaatst
waren. Deze uitdrukking alleen was genoeg om te doen beseffen, welk doel men met
die onderhandelingen wenschte te bereiken , en wat al de welwillendheid der Engelsche
Carletons ver-Cl^^ooten, onzen Gezanten bewezen, 4e beduiden had. Eerst den Maart vernam
trek uit JMW. j^gjj in den Haag, dat garleton last had om naar zijn land terug te keren. Toch,
verklaarde hij toen, nog wat in Holland te willen blijven: waarschijnlijk hoopte hij nog
wat afdoends te kunnen verwerven. Met het plakaat intusschen, dat Hun Hoog Mö-
genden uitvaardigden om den uitvoer van schepen en van scheeps- en krijgsbehoeften te
verbieden en het dienstnemen van hunne onderzaten bij vreemde Mogendheden te keer
te gaan, was hij niet tevreden. Het was in zijn oog wel voldoende om aan bijzondere
personen dien uitvoer te beletten, maar de Staten schenen zich daarbij voor te behou-
^ dea , de eene of andere Mogendheid met de vergunning om zich het verlangde aan te
schaffen te gerieven. Voorts verlangde garleton eene bepaalde verklaring, wat men
doen zou, zoo de Spaansche vloot zich weder met de Fransche vereenigde, en een vast
besluit op de uilrusting van het Nederlandsche contingent bij de Engelsche scheeps-
1627—
1630.
1
f
DES VADERLANDS. 297
macht te Toegeiii — De Staten evenwel -verkozen zich niet nader Ie verbinden. Daar de 1627-
1630.
Gezant alsnu stellig verklaard had eerstdaags te zullen veptrekken, antwoordden zij op
zijne aanmerkingen, dat de onzijdigheid niet veroorloofde aan Frankrijk volstrekt alles
te weigeren. Wat reeds naar Frankrijk was uitgevoerd, was of bijzonder eigendom
van den Koning ^ of elders licht te bekomen. Op de toezending van een eskader ter
versterking van de Engelsche vloot moesten zij zich nader met Engeland beraden,
aangezien de alliantie, van de vereeniging onzer schepen met de Engelsche sprekende,
bedoelde, dat alleen de Spanjaarden de te bestrijden vijand zouden zijn. Wat eindelijk
de nieuwe vereeniging der Fransche en der Spaansche vloot betrof, deze was gansch
onzeker; maar, werden de kusten van Zijner Majesteits Hijken aangerand, dan zouden
wij hem bijstaan. — Deze laatste verklaring vond ga.kleton niet duidelijk genoeg. De
Staten wijzigden ze naar zijn verlangen; maar sommelsdijk sprak in Frankrijk anders.
In geval van landing der Franschen, met Spanjaarden vereenigd, op de Engelsche kust,
zeide hij tot den Hertog yan guise, waren de Staten niet gehouden de Engelschen bij
te staan, aangezien, al hadden de Franschen volk van eene andere natie onder zich,
het altijd de Franschen bleven, die den aanval deden; of het Spanjaarden of Turken
waren, die zij bij zich hadden, was om het even.
Daar carlbton dan nu (hij was weinig voldaan over 't bekomen antwoord) van ons
zou scheiden, zoo besloten de Stalen hem met een gouden keten van 3000 gulden, en
zijnen Secretaris met een medaille van 100 gulden waarde te begiftigen. Deze geschen-
ken voldeden niet. Carleton, die hebzuchtig was en ook onlangs van zijn karakter als
Gezant misbruik gemaakt had om een overmatige menigte goederen vrij van licent in
te voeren, was onkiesch genoeg om te verklaren, dat die gift voor hem, als bijzonder
persoon, te groot, maar, beschouwd als vertégenwoordiger eens Konings, te klein was.
Dus zou hij te Delft tapijtwerk gaan koopen, om tot behangsel van een vertrek te
dienen, en het den naam geven, alsof de Staten het geheel betaald hadden. Ook de
Secretaris vond de medaille te gering: elders had hij, en anderen hier, meer gekregen.
De Stalen merkten de mededeeling van den Ambassadeur aan als niet geschied, en
namen van zijnen Secretaris den penning stilzwijgend terug Doch op den achtsten
Mei (1628) liet carleton weten, dat daar carlisle in het land was aangekomen, het
hem niet betaamde de vereering aan te nemen Hij zal gemeend hebben geen ge-
' Op de kanonnen, onder anderen, was 's Konings wapen ingegoten. Dit was de dekmantel,
dien men gebruikte om den uitvoer van geschut naar Frankrijk te vergoêlijken.
2 Res. IIoIL 23 Maart, 1628. ResoL Slat-Gen, 21,^22 Maart; 6, 22,28 April; 3, 7Mei, 1028.
3 Ook had hij, voegde hij er bij, te Delft het verlangde tapijtwerk niet gevonden. Hij had de
keten aan eenen klerk overhandigd; doch deze had zich niet bevoegd geacht ze aan te nemen
{Hesol. Stat.-Gen. 8 Mei, 1628).
111 Deel. 4 Stuk. ' 58
-ocr page 298-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
]627— schenk te kunnen aanvaarden, nu wat de nieuwe Gezant zou blijken te zeggen te heb-
1G3 O * *
' ' ben, bewijzen zou, dat de Engelschen. geen enkel punt van geschil als afgedaan
beschouwden.
Komst van Den Mei kwam de Graaf van carlisi.e aan. De Prins reed hem tot Rijswijk
gemoet om hem te verwelkomen. Den elfden had hij audientie bij de Slaten en er-
langde op zyn verzoek Commissarissen uit hun midden om met hem te onderhandelen.
Dezen brachten den 18'^™ rapport uit omtrent de vijf punten, door de Engelsche Heren
iri het midden gebracht. Bij het eerste verlangden zij van de Staten nadere geruststelling van
de Merchanis-adventurers, die bezorgd schenen, dat op hunne schepen en goederen, by
wijze van represaille, beslag zou worden gelegd. By het tweede verzochten zij, dat
Hun Hoog Mögenden hunnen Gezanten te Londen volmacht zouden geven om eene alli-
antie te sluiten met de Koningen van Groot-Briiannië, Denemarken en Zweden ter
verzekering van de vrije vaart door de Sont, in de Oost-zee en op de rivieren de A^Z&e,
de Wezer en de Eems, en dat zij zich aireede zouden uitrusten om met kracht in die
wateren op te treden. Bij het derde werd gevorderd, dat volkomener voldoening zou
gegeven worden, nopens het vertrek van koen naar Batavia; dat wegens het gebeurde
op Amhoina eindelijk recht gedaan, en eene Deputatie naar Engeland gezonden zou
worden, om de hangende geschillen tusschen de beide Oost-Indische Compagniën bij te
leggen. Bij het vierde werd op nieuw verbod van toevoer van schepen en krggsbe-
hoeften aan Frankrijk geeischt: de aanspraak van deze Mogendheid stond niet gelijk
met die van Engeland: de Staten toch waren door een verdrag tot levering van krijgs-
behoeften aan Engeland gehouden, en ten aanzien van Frankrijk verplichtte hen geenerlei
verdrag, ja dit Rijk was verbonden met hunnen doodvijand. Bij het vijfde punt, eindelijk,
verlangden de Gezanten bepaaldelijk te 'mogen weten, hoe de Staten zich gedragen
zouden bij de vereeniging van de Fransche en de Spaansche macht, met name in geval
van aanranding van den Britschen bodem, hetzij onder Fransche, hetzij onder Spaan-
sche vlag. — Op het eerste punt antwoordden de Staten, dat zij zich tot geruststelling der
Engelsche handelaars niet duidelijker konden uitdrukken: zij zouden afwachten, of die
kooplieden nog iets naders begeren zouden. Op het tweede, dat de noodwendigheid om tot
liet aangaan van allianties vooraf de Provinciën te raadplegen, hun verbood dadelijk op het
verzoek te besluiten. Toch zouden de Gezanten, tegenwoordig in Engeland aanwezig ^
kunnen vernemen wat hun ten dien aanzien medegedeeld zou worden. Trouwens de
zaak namen Hun Hoog Mögenden zeer ter harte: reeds hadden zy schepen naar de
en de Eems gezonden, en steeds gingen zij voort Denemarken te ondersteunen, hopende
dat de Koning hetzelfde doen zou. — Hoe weinig grond er tot deze hoop bestond, bleek
juist in deze dagen, daar de Engelsche troepen van morgan uit Stade hier te lande
aankwamen. Deze stad, welker bewaring aan de Engelschen was toeverlrouwdi, was
door den vijand genomeii. — Op het/derde punt gedroegen de Slaten zich aan hunne
DES VADERLANDS.
verklaring, vroeger aan Baron carleton gegeven, en de oorzaak van de vertraging der
rechtspraak in de· zaak van Amboina aan de Engelsehen wijtende, verzochten zij de
Gezanten, te zorgen dat de getuigen niet langer mochten uitstellen uit Engeland her-
waarts te komen Gedeputeerden van de Oost-Indische Compagnie kon men niet naar
Engeland zenden, voordat de drie schepen ontslagen waren: eerder, namelijk, kon men
niet verwachten dat de benadeelden dien maatregel goed zouden vinden. Op het vierde
luidde der Staten antwoord, dat zij niet begrijpen konden, hoe hel met hunne onzij-
digheid overeen te brengfen zou zijn, Frankrijk allen toevoer van dien aard te weige-
ren. Op het vijfde, eindelijk, gaven zij geen ander.bescheid, dan dit, dat eene verzoe-
ning tusschen Engeland en Frankrijk dadelijk eene breuk tusschen Frankrijk en Spanje
en bijgevolg de oplossing van alle zwarigheden ten gevolge zou hebben. Evenwel,
randde Spanje Zijner Majesteits Rijken aan, dan zouden zij niet in gebreke blijven het
verdrag met naauwgezetheid na te komen, in geval van aanranding van hun Land der-
gelijke hulp van Engeland verwachtende. — Bij de overhandiging van dit korte en
bondige antwoord lieten de Stalen den Graaf carlisle levens een gouden keten Ier waarde
van 11500 gulden aanbieden. Het schijnt evenwel dat Hun Hoog Mögenden grond hadden
om Ie verwachten,' dat deze vereering niet zou worden aangenomen. Geen wonder: de ,
Gezant had met zijnen ambtgenoot menige aanmerking op der Stalen antwoord. Boven-
dien moesten de Engelsche Heren een ernstige aanmaning vernemen, eensdeels lol terug-
betaling van 650,000 gulden, die de Staten in der tijd voor de troepen van mansfelb
hadden voorgeschoten; andersdeels tot verzekering van het onderhoud der uit Stade
teruggekeerde en hier te Zwol aangekomen Engelsehen ten getale van 1700 man,
welke de Staten by gebreke daarvan zeiden Ie zullen afdanken. Dus was garlisle niet
in de stemming om met welgevallen een geschenk Ie aanvaarden. Althans de Staten
hielden het terug. Nog evenwel was de wisseling van bitse bescheiden tusschen de
Stalen en de Engelsche Gezanten niet aan een eind. Na eerst der Staten antwoord op
het punt betreffende de zaak van Amboina stilzwijgend te hebben aangenomen, kwam
CARLETOPf den 20sten voor den dag met een protest betreffende de procedure, in die zaak Protestbetref-
1 1 τ 1 · < · ·· · fende de procc-
gevolgd. In dit stuk verklaarde hij plechtig, dat het Zijner Majesteits bedoeling niet dure ia de zaak
299
1g27—
1630.
m\
was geweest die zaak, welke hij weder met de hardste uitdrukkingen kenmerkte; g^jj
de beslissing der Stalen over te laten om hier te lande beslecht te worden, zooals men
aangevangen had te doen. Ten slotte begeerde hij, dat dit prolesl lol een blijvend ge-
tuigenis in het Register van der Staten Resolutiën zou worden ingelascht. Hierop werd
' Tegelijk Avendden zich de steeds in arrest gehouden rechters in de zaak van Amboina (zeker
met zonder goedvinden der Heren) tot de Staten met verzoek om spoedig recht, hetgeen, zeiden
zij, door het wegblijven van hun aanklagers in Engeland vertraagd werd [Resol. SlaL-Gen.
10 Mei, 1628).
58^
-ocr page 300-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
in tegenwoordigheid van den Prins en met zijn advies besloten, dat men garletow
verzoeken zou, dit protest in te trekken, en dat men hem bij weigering een contra-
protest zou overhandigen, waarbij de Staten den Gezant herinnerden, dat de rech-
ters in de bewuste zaak, op verzoek van den tegenwoordigen en den vorigen Koning,
met geen ander doel herwaarts tol hun groot verdriet en onberekenbaar nadeel waren
opontboden, dan om hier te recht te staan; voorts dat de rechtbank met medeweten en
volgens het oordeel van hem, garleton, zeiven was zamengesteld. Bygevolg verklaar-
den zij, dat na al hetgeen zij om aan den Koning voldoening te verschaffen in dezen
gedaan hadden, zij veeleer reden zouden hebben om te protesteren en rondelijk te be-
tuigen, dat, zoo Zijne Majesteit geen voldoening verkreeg, de schuld daarvan niet aan
hen lag. — Nog vóórdat aan dit besluit gevolg kon gegeven worden, kwamen carlisle
en GARLETON beleefdelijk afscheid nemen, en toen de eerste de vergadering verlaten
had, bleef de laatste achter om Hun Hoog Mögenden tot de toezegging te bewegen,
dat den Gezanten, die hem zouden opvolgen, zitting in den Raad van State zou ver-
leend worden i. — Gelyk men vermoed had, weigerde garletopt zijn protest in te
trekken; maar tevens weigerde hij het contra-protest aan te nemen. Toch lieten onze
Gecommitteerden dit laatste stuk in zijne woning. Voor hun scheiden lieten zij den
eisch gelden om de bewuste 650,000 gulden en den vervallen interest daarenboven, en
ontlokten den Gezant de bekentenis, dat deze schuld hem zeer kwelde, en^dat hij zijn
uiterste best gedaan had ze te doen kwijten. Daags daaraan bracht carletox, de neef,
het contra-protest ten huize van den Heer feitii, eerste der tot deze zaak Gecommit-
teerde Heren, en leide het aldaar neder. De Staten lieten het stuk dadelijk weder door
I
eenen klerk in het huis van den Engelschen Agent nederleggen. Deze bezorgde het in
eenen brief gesloten aan dien klerk terug. Alsnu zonden Hun Hoog Mögenden den Am-
bassadeur garleton, die, terwijl men carlisle nog aan de plaats van zyn verblijf beleef-
delijk had laten groeten, zonder eenige beleefdheid te ontvangen vertrokken was, het
stuk achterna .met het bericht, dat als hij het niet behield, zij zijn protest zouden
aanmerken als niet ontvangen
Zoo liep de zending van Graaf carlisle af. Het is duidelijk, dat, zoo hij van vrede-
plannen met Spanje en van aansluiting aan zekere partij in Frankrijk heeft durven
reppen, hij geen geopende ooren heeft gevonden. Wegens den onvriendschappelijken
afloop der Ambassade begon sommelsdijk te duchten, dat Engeland en Spanje^ die,
meende hij, het onderling eens waren,vons alsnu buiten den vrede gesloten zouden
1 Hij poogde dit recht te staven in een geschrift, dat in het Secrete Register werd nedergelegd.
Aitsema geeit er (1, 764) den inhoud van op. ^
2 Rcsol Stat.-Gen. 9, 11, 14, 15, 17, 18, 20, 21, 22, 23, 24 Mei, 1628.
1027-
1630.
DES VADERLANDS. 503 «
houden. Doch nog gaf bugkingh,v.m zijn denkbeeld niet op. Alleenlijk trachtte hij langs
slinksche wegen in Nederland zijn doel te bereiken, en wel door geheime versland-
houdinff, door middel van den Agent carleton, rnet den Prins. Na de terugroeping
... O 1 σ Qij2en Staat iu
van den Ambassadeur carleton, zegt van der gapell«rr in zijne Gedenkschriflen l, eenen vrede met
deed de Koning van Engeland door zynen Resident in den Haag Zyne Excellentie aan-bcgn^pen^ afge-
zeggen, dat hij verscheidene malen door den Koning van Spanje was aangezocht om
van vrede te handelen: eindelyk had hij zich daartoe laten vinden, en in het traktaat
had hij de Vereenigde Nederlanden mede besloten. Hij begeerde, dat Zijne Excellentie
dit nog geheim wilde houden. Doch de Prins antwoordde, dal de Koning volgens de
alliantie, die er tusschen hem en ons bestond, niet in onderhandeling met Spanje ver-
mocht te treden, veel min iets van onzentwege te bepalen, en dat hij (de Prins) eene
zoo gewichtige zaak niet geheim kon houden. Ook deelde hij ze dadelijk aan de Ge-
committeerden der Staten mede.
Zoo sliet Engeland het hoofd bij onzen Slaat en bij den Prins. Niels was zoo geschikt
om de Engelschgezinde partij te verzwakken, dan hetgeen nu uitkwam, dat de vrede
met Spanje aan het uileinde lag van den weg, dien men gezamenlijk met die Mogend-
heid zou bewandelen. Slechts enkelen hier Ie lande zullen het in die mate met de
raadslagen der staatkunde van eenen ^ugkingham eens geweest zijn, dat zij verdrag met
Spanje onder Engelands beschermheerschap zouden begeerd hebben.
]627—
1630.
De voorsla"
wezen.
Met denzelfden slag vielen de plannen in duigen, die spinola mag hebben gekoesterd.
Wal hij beoogd en aangevangen hebben mag om de Noordelijke gewesten -meer te win-
nen, dan Ie overwinnen, had de Spaansche Regering laten begaan, omdat het de her-
eeniging der Nederlanden in de hand werkte, welke zij zelve, alleenlijk öp eene an-
dere wijze, verlangde tot stand te brengen. Maar nu de Noord-Nederlanders zich tegen-
over de slappen van Engeland zoo halsstarrig beloonden, en het Spaansch bewind alle
gedachte aan vrede ter zijde meende te moeten stellen, kon de toeleg van spinola ge-
vaarlijk worden. Men hield hem in Spanje, waar hij zich heen had begeven, terug;
men verweet hem daar, dat hij den Koning op ongehoorde kosten gejaagd had om Breda
machtig te worden, en zich had laten misleiden door de hoop, dat hij slechts zulk een
gewichtig punt had te winnen om, door geheime verstandhouding met invloedrijke per-
sonen of met eene machtige partij, Holland onder zekere voorwaarden den Koning Ie doen
toevallen. Men ]gaf hem ook de schuld van het verlies van Grol, eene stad, van wier ge-
wicht hy hoog had opgegeven, toen hij ze in 1606 bemachtigd had, en die hij nu niet
scheen te teljen. In één AvOord, spinola was in ongenade gevallen, en menigeen dacht hem
reeds hetzelfde lot toe, hetwelk men vermoedde, dat de Spaansche bewindslieden vroe-
ger om gelijke redenen parma hadden doen ondergaan. ^ Verscheidene Spaansche Land-
' 1, bl. 472, 473.
- A. v. d. capellen, I. bl. 474.
-ocr page 302-514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1027~- voogden, die hart hadden gekregen voor de Nederlandsche nalionalileit j zijn de slachlof-
fers geworden van de staatkunde der Spanjaarden in hunne worsteh'ng met het noorde-
lijk gedeelte der Nederlanden. Spi^ola was één van die. Twee jaren later kwam hij
in Italië, na een roemeloozen*strijd, die zijn Italiaansch hart moest grieven, mismoedig
en uitgeput te sterven.
Inderdaad de Nederlanders wilden van geenen vrede met Spanje weten, en begrijpende,
dat de handhaving hunner overmacht op zee en der onaantastbaarheid van hun grondgebied
een volstrekt vercischte was om van den vijand geene voorwaarden te behoeven aan te
nemen, onder welken vorm of door wiens bemiddeling zij dan ook mochten worden
aangeboden, zoo namen zij het moedig besluit om, al stonden zij ook alleen, wat op-
oiTeringen het ook kosten mocht, hunne scheepsmacht sterk te houden en hunne gren-
zen, bepaaldelijk tegen elke aanranding van Spanjes bondgenooten, de Keizerschen,
krachtdadig te verdedigen.
Middeleu aan- Toen in October, 1627, de vraag of men de ongerepartieerde Compagniën nu al of
afdanken zou, ter sprake kwam, nam men in aanmerking, dat de toestand van
^®"· Duitschland zoodanig was, dat de geheele » Papistische Ligue" wel op ons zou kunnen
afkomen, en, op een paar Compagniën na, besloot men die troepen in dienst te houden.
De Prins beloonde zich zeer bezorgd voor de verzwakking van het leger hier te lande:
de Staat, zoo redeneerde hij, had slechts de keus tusschen twee partijen, of de oorlog
op alle punten gaande te houden, of zich met den vijand te verdragen: tot het een nu
zoowel als lot het ander was eene sterke krijgsmacht noodig, die des noods meer dan
bloot verdedigender wijze handelen kon zoo hij een verdrag sloot, wenschte hij zulks
te doen aan het hoofd van een leger, in staat om voorwaarden te stellen voor zich zei-
ven en daardoor voor de onafhankelijkheid van het Land. — De petitie van oorlog, die
tegen het einde van November (1627) werd ingediend, drong de verplichting om met
moed en ernst op de handhaving van den Slaat des Lands te lellen, met de opmerking
aan, dat »geheel hel Christenrijk, ja hemel en aarde lot een aanmerkelijke verandering
schenen te neigen, die op de verdrukking der ware Ghristelyke Religie uit moest loopen,
ten ware de almachtige God, die'alles regeert, zulks genadig afwendde —Verreder-
halve van eenige troepen af te danken, werd in Maart 1628 besloten, 10,000 man voet-
volk voor zes maanden nieuw aan te nemen Mits de andere Provinciën zich aan de
bekostiging der scheepsmacht niet onttrokken en haar aandeel droegen in de hoogbenoo-
»
digde twee millioen , op nieuw aangevraagd tot de uitrusting van schepen, om de Vlaam-
sehe kust te bewaken en van Noorwegen tot Bayonne toe te kruisen was Holland
f ρ
ι liesol. Stat.-Gen. 26 Oct. 1627. Uesol Holl 16 Oct.j 9 Nov. 1627.
2 Resol Stat.-Gen. 29 Nov. 1627. ^ Resol. Stat.-Gen. 14 Maart, 1628.
nesol. Stat.-Gen. 13, 16 Nov.; 16, 18 Dcc. 1627. 6 Jan. 1628. Resol. Holl. 17 Dec. 1627.
DES VADERLANDS. 503 «
steeds bereid, door het verstrekken van gereede gelden eiken aanvang eener ontbinding
der krijgsmacht te verhoeden Deze Provincie moest voorgaan, zoo de andere zouden
volgen. Dus getroostte zij zich een jaarlijksch te kort van 5 millioen waarin voor-
zien moest worden. De Gecommitteerde Raden der Provincie klaagden, dat zekere pos-
ten niet langer onbetaald konden blijven: men liep,met de ordonnanties der Provincie
te koop, en de Vergadering der Staten van Holland, betuigden zij, was voor de nako-
melingschap niet verantwoord, zoo zij dezen bloeijenden Staat te schande lieten komen.
De Vergadering verlangde niet dooi; tijdelijke maatregelen, maar door invoering van ge-
wone blijvende middelen in den nood te voorzien: want, verklaarde zij, de oorlog was
blijvend, en dat moesten de middelen ook^zijn Maar door het goede voorbeeld van
Holland lieten de Provinciën zich niet genoegzaam tot gelijke standvastigheid bewegen; zij
schenen alweder door mondeling voorgedragen redenen overgehaald te moeten worden.
Op voorstel van Holland zouden zij tegen het voorjaar van 1628 allen weder bezonden
worden In Gelderland was men er op bedacht om vermindering der quote in de gewone
lasten der Unie te verzoeken Utrecht maakte nog voorwaarden, alvorens zij in den geld-
nood der Admiraliteiten hielp voorzien Friesland had hare consenten van 1627 op het
einde van dit jaar nog niet ingeleverd en tusschen de Stad Groningen en Ommelanden
iiield de oneenigheid nog steeds aan, hetgeen niet anders dan tot verachtering der consen-
ten kon ^trekken Blaar haar verzuim verontschuldigden de Provinciën vooral door op de
houding van Zeeland te wijzen werd deze gewijzigd, dan zouden ook zij bereid bevonden
worden lo. — Dus was het van de dringendste noodzakelijkheid de maatregelen toe te passen,
die men ten aanzien dier Provincie beraamd had. Reeds in het najaar van 1627 zou zij al
weder bezonden worden; doch het scheen moeijelgk personen te vinden, tot die taak ge-
neigd 11. Eindelijk werd in het midden van November met Zijne Excellentie Graaf ernst
' nesoL Slat.-Gen. 31 Bec. 1627. Resol Holl 22 Dcc. 1G27. 7 Maart, 1628.
Resol. Holl. 10 Dec. 1627.
3/ieso/. Holl. 25 Febr.j 20 April, 1628. Resol. lioll. 1628. p. 350.
^ Resol. Stat.-Gen. 29 febr.i 27 April, 1628. = y. d. Cafelles, I, p. 438, 439,446,447.
^· Resol Stat.-Gen. II Maart, 1628.
Resol. Stat.-Gen. 28 Dcc. lf'27. Eerst in Febr. kwamen Frieslands conscntcn in [Resol.
Slat.-Gen. 2 Febr. 1628).
«Ycrsel. hiervoor, lil. 216. Resol. Stat.-Gen. 28 Oct.; 16 Nov.j 2, 4 Dec. 1627. 26 April;
16, 18, 19 Mei, 1628. « Zie over Zeeland, hiervoor, M. 214.
•w
Resol. Stat.-Gen. 15 Nov. 1Π27. 6 Mei, 1628.
" Resol. Stat.-Gen. 8, 10, 13, 14 Sept. 1627. Resol. Holl 8, 13 Sept.
1627—
1c30.
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1037— CASIMIR en den Raad van Slale beraadslaagd wat ten aanzien Tan Zee/onci te doen , en be-
slolen, de Slaten dezer Provincie te verzoeken, binnen 14 dagen eene vergadering uit te
schrijven, welke de Staten-Generaal van zins waren door eene aanzienlijke Deputatie te
Deputatie naar doen bijwonen. Benoemd daarloe werden de Heren vapf sCHAGEïf en iiarteveld , bij welken
PiOWncieTof'^de ^^^ Raad van State twee zijner medeleden voegen zou. Doch harteveld verontschuldigde
vervulling liarer ρη „u ging de Heer van schagen alleen met de Heren van der lingen en velt-
verplichtingeu te '
bewegen. driel uit den Raad Deze Gedeputeerden kwamen met gunstige berichten aangaande de
bereidvaardigheid der Provincie terug, en weldra leverde Zee/önoi zijne consenten in over
het jaar 1627 en tevens die over 1626, welke nog altijd achter waren gebleven
De tijd was voorbij, dat Holland by haren Zeeuwschen bondgenoot langer weifeling in
het beleid der zaken kon toelaten. De slappe behartiging van de bezetting der Vlaamsche
kust was het middel geweest, waardoor het in- en uilloopen der Spaansche schepen
mogelyk was gemaakt: daarom had men aan eenen Luitenant-Admiraal van Zeeland
(van dorp) hel opperbevel over de scheepsmacht in die wateren gelaten; doch thans
begon men te spreken van een onderzoek naar de gedragingen van dien vlootvoogd.
Trouwens dit werd aan Zijne Excellentie overgelaten. Maar van nu aan zou Holland^
op verzoek der Slaten-Generaal, een aanzienlijk en moedig man tot Luitenant-Admiraal
aanstellen, en bovendien nog drie Vice-Admiraals of Commandeurs onder hem 3 ^ en
Zeeland zelf trad in deze denkbeelden. Men hoorde van deze Provincie wieder eene
openhartige taal, die tevens zooveel als een erkentenis was van vroeger ongelijk. In
Maart (1628), namelijk, verscheen eene Zeeuwsche Deputatie met het verzoek, dat, om
aan de schaden, door de Duinkerkers toegebracht, paal en perk te stellen, de schepen van
Holland onder een goed Hoofd in zee mochten gebracht worden: ten hunnent, zeiden
de Afgevaardigden, had men voor de uitrusting van een goed aantal schepen gezorgd.
Inderdaad het was noodig genoeg, of verhaalden de Zeeuwsche Gedeputeerden niet
zeiven, dat de Duinkerkers meester van de zee geworden waren; dat zij al de schepen
roofden, die ze ontmoetten; dat, terwijl zij te voren de onzen ontvluchtten, het thans
de onzen waren, die hen ontweken? Ook, voegden zij er bij, werd de gemeente in
Zeeland^ die hare schepen verloor, ongeduldig en begon te spreken »met vreemde en
ongehoorde termen." — Hetzij de gemeente van vrede met den vyand begon te spre-
ken, hetzij ze hare Overheden van neiging lot verdrag beschuldigde, altijd bleek uil
deze mededeeling, dat de regenten van Zeeland die neiging wilden Ie keer gaan
1 JXesol, SiaL-Gen. 16, 22, 20, 28 Nov. 1627. 14 Maart, 1628. Resol Holl, 17 Dec. 1627.
2 Resd. Stal.~Gen. 13, 28 Dec. 1627. Resol Holl. 14 Dec. 1627. j
3 Resol Slal-Gen. 18 Nov.; 31 Dec. 1627. '
-ocr page 305-of dien blaam niet langer wilden verdienen ■— Maar om krachtdadig legen de
Duinkerkers op te treden, zoude voetspoeling weder hersteld dienen te worden doch
de Hollandsche en Zeeuwsche gevangenen te Diiinimicen klaagden, dat men dreigde Het recht der
tien van hen tegen éénen Brabander of Vlaming te zullen ombrengen, als dat recht niet raM^d^mL· en
werd afgeschaft, en te Rotterdam gebeurde het, dat de matrozen van een oorlogschip,
dat zeilree lag, weigerden in zee te gaan, zoo zij tot de uiloefening van dat recht ver-
plicht werden. In Mei veroverde de Gommandeur quast een Duinkerker, en verleende
de bemanning kwartier om redenen, die de Slalen voldoende achtten. Over het algemeen
zag men het beste bootsvolk den eed tot de voetspoeling weigeren, hetgeen veroorzaakte,
dat de oorlogschepen zich met het slechtste volk moesten behelpen. Alzoo moest in deze
zaak op nieuw raad geschaft worden, en de Admiraliteiten, de Prins en de Staten-Ge-
neraal hadden de sloutmöedigheid niet om de voetspoeling vol te houden. Zij besloten,
doch zonder dadelijke toestemming van Holland^ de West-Indische Compagnie te ver-
zoeken, de gevangenen, die zij maken zou, hetzij Spanjaarden of anderen, herwaarts
te zenden om onzen vijand met gelijke bedreiging, als die hij onzen gevangenen gedaan
had en die hij reeds begon te volvoeren, te kunnen beantwoorden
Dat de goedé voornemens ter belere beveiliging van de zee niet krachtiger uitgevoerd
werden, en dat men dan ook van dorp het bevelhebberschap liet behouden, schijnt
daaraan te moeien worden toegeschreven, dat en de Oost-Indische Compagnie, ten einde hare
te huis verwachte rijk beladen schepen veilig binnen te brengen, een tiental schepen
behoefde en van de Slaten verkreeg en vooral dat de West-Indische Compagnie een
goed deel der krachten verslond, welke het land tot uitrusting en bemanning eener
groote scheepsmacht beschikbaar had Die Maatschappij in hare groole plannen te
beperken zou onraadzaam geweest zijn. Integendeel, zij was sleeds het voornaamste
oorlogswerktuig. Liet men haar ten koste der Spanjaarden en Portugezen in Zuid-Amerika
veroveringen en buit maken, dan was dit het sprekendst bewijs, dat men geene ooren
had tot verdrag, en tevens het beste middel om het Land, door zijn aandeel aan dien buit
' Rcsol. Slat.~Gen. 11 Maart, 1628. Resol. Holl. 11, 12 Maart, 1C28. v. d. Capellen, bl. 457,
458. Nog in April jaagden de Duinkerkers een vloot van 180 haringbuizen weder de Maas in,
na van de twee convooijers een in den grond geboord en den ander genomen te hebben [Resol.
Holl. 20 April, 1628. Resol. Stat.-Gen. , 20 April, 162S). Res. Stat.-Gen.29 kpvil-, iMei, 1628.
2 Zie over de voetspoeling, hiervoor, bl. 167—169 , 238. '
3 Resol Stat.-Gen. 22, 28 Maart; 3, 21 April j 1, 10, 12, 30 Mei; lJulij, 162S. ResolJlolL
13 April. 1628. Hiermede was de voetspoeling zoo goed als opgegeven. Later leest men dan ook,
dat een Duinkerker zich overgaf onder voorwaarde dat het volk in handen van de Justitie zoa
overgeleverd Avorden {Resol. Stat.-Gen. 8 Mei, 1628).
^ Resol. Stat.-Gen. 15, 20 Mei, 1628. » Resol. Hall. 13 April 1628.
505
1627—
1630.
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Ie -verrijken en den handelstand eensdeels de opofferingen te vergoeden, die hij zich lot
instandhouding van het krediet Tan den Slaat getroostte, en hem anderdeels in slaat te stellen
met die opofferingen voort te gaan. Hoe het zij, de veiligheid op zee liet steeds veel Ie
wenschen over, zoo zelfs dat de Regering van Amsterdam aan de Staten-Generaal en
den Prins kwam aanbieden tien of twaalf' oorlogschepen uit te rusten en te bemannen.
Zij wenschte daarbij hel recht te bekomen om de oflicieren te benoemen en van hunne
instructie te voorzien, slechts onder goedkeuring van Hun Hoog Mögenden en van den
Stadhouder, en het beheer der op haar krediet ten laste van 't Land te negotiëren pen-
ningen verlangde zij geheel onder haar gezag te houden. Dit aanbod werd door de
Stalen beantwoord met uilbundigen lof wegens de zorg der Regering van Amsterdam,
maar levens met het verzoek dat men eenige wijziging in het plan geliefde te brengen,
ten einde geene onregelmatigheden in 's Lands financiën te weeg gebracht mochten wor-
den 1. Geen wonder, het aanbod strekte ver: het scheen tot de oprichting van cene
Stedelijke scheepsmacht te kunnen leiden. Later nog droegen de Stalen van Holland asai
de zeesleden dezer Provincie de laak op, om tot de beveiliging der zeevaart maatrege-
len te nemen, en dat zonder de Collegiën der Admiraliteit daarvan te verwittigen. De
Staten-Generaal echter zorgden, dat niets beraamd werd builen de Gedeputeerden der
Admiraliteit ]Vog bedenkelijker voor hét gezag des Lands was een plan van de Am-
sterdamsche Kooplieden lot oprichting van eene Kamer van Assurantie, die ΰΟ of 60
oorlogschepen bestendig in zee zou hebben, om de door haar verzekerde schepen te
%
geleiden, en de zee ten eenenmale veilig Ie houden
In hel jaar 1626 was piet hein den Sl®^®'^ Mei aan het hoofd eerier vloot van negen
groote schepen en vijf jachten onder zeil gegaan, om zich met "den Generaal boude-
WiJN HENDRIKS tc vereenigeu, waarna men legen de grootste macht van Spanje ruim
bestand zou wezen. Hij meende dezen vlootvoogd op de hoogte van Guadeloupe te vin-
den; doch vernam, dat hij overleden was. Na dit verlies was de manschap zijner vloot
tol volslagen wanorde vervallen, en, het langer zwalken op zee moede, naar huis te-
ruggekeerd. Zonder deze scheepsmacht kon piet hein niets van belang uitvoeren \ Na
eenigen lijd aan de Afrikaansche kust te hebben vertoefd, stevende hij weder naar Bra-
zilië. Althans hij schreef den 27sten Maart,* 1627, uit Bahia, dat hij aldaar verschei-
dene schepen veroverd had: vier, met 2000 kisten suiker beladen, zond hij naar iTo/Zawrf
op; vier hield hij er by zich; de overige verbrandde hij f:
De geringe voorspoed der liiatsle uitrustingen ^ ontmoedigde de Compagnie in geenen
1 Resol. Stat-Gen. 4, 5, 12 Junij, 1628. ^ jigsol. Stat.-Gen. 7, 12 Oct. 1628.
3 v. 1). capellen, I, 476. Legatie in Frankr. 1628 fol. r.203. ^ Aitsema, I, bl. 553, 554.
5 Resol. Stat.-Gen. 20 Julij, 1627. ß Zie hiervoor, bl. 171—171.
1627—
1630.
Plannen, in
Amsterdam be-
raamd, om door
ecne eigen
schcepsraaclit de
veiligheid op zee
te handhaven.
Ondernemingen
en plannen der
"West-Indische
Compagnie.
DES VADERLANDS. 507
deele. Zij hield zich overtuigd, dat in die oorden een goede slag Ie slaan zou zijn, 1627—
1G30·
en rustte zich reeds in het najaar van 1627 lot eene nieu\Ye ondernerfting uit Piet hein
was de man, wien men de uilvoering zou toevertrouwen. Vóór den winter van hel
laatstgenoemde jaar was hij hier terug; hij verscheen den November, begeleid door
eenige Bewindhebbers der Compagnie voor de Staten-Generaal, om verslag la doen van
zijne reis en van Iwee gelukkige krijgsbedrijven, door hem in de Dahia verricht. Met
een gouden keten en met eenen penning van hetzelfde metaal werd hij begiftigd
Het plan was, twee aanzienlijke violen in zee Ie brengen, eene van 56 schepen legen
het voorjaar, en nog eene van 45 schepen legen het najaar van 1628, wier uitrusting
te-zamen ongeveer 4 millioen kosten zou. De Compagnie verzocht door de Slalen on-
dersteund te worden tot de eerste vloot met soldij voor ΙΰΟΟ man soldalen, gedurende
10 maanden, en lot de tweede met het onderhoud van 4200 man voor twaalf maanden,
de ΙΰΟΟ man der eerste uitrusting, die tegen het najaar te huis zouden zijn gekomen,
daaronder begrepen. Bovendien verlangde de Maatschappij twee schepen ter vergoeding
van de winst, die zij had kunnen doen met de uitlevering van hare gevangenen, welke
zij aan den Slaat had afgestaan. — Het was op de verovering der Spaansche zilvervloot
gemunt De Slalen van Holland gaven spoedig vergunning lol bevordering van hel
voornemen der Compagnie De Staat was aan de Compagnie nog - drie ton gouds
schuldig 5 en dat subsidie zou in mindering d(^zer schuld verstrekken. De Slalen-Ge-
neraal draalden langer met de bewilliging, en stonden ten laatste slechts het onderhoud
van 1200 man voor negen maanden toe, waarmede de Compagnie genoegen nam, daar
zy zich ten slolle lot ééne uilrusling, tegen den zomer te bewerkstelligen, bepaalde.
Die uitrusting zou nu uit 56 of 57 schepen bestaan, voorzien van 800 stuk geschuls
en 4000 matrozen. Den April stelden eenige Gedeputeerden der West-Indische
Compagnie de vlootvoogden piet πειν en πεκβκικ gorneliszooit loncq aan de Slalen
voor, in wier handen zij, de eerste als Generaal, de tweede als Admiraal, den ver-
eischten eed aflegden 6. ' ,
Zoo sterk gewapend hier Ie lande en zoo besloten om onze tegenpartij in Amerika
afbreuk te doen, moesten wij op vijandelijkheden, bepaaldelijk van Spanjes bondge-
noot, den Keizer, verdacht wezen. Dat wij zulks waren, bleek uit meer dan éénen
maatregel, in het voorjaar van 1628 genomen.
Dat de Prins vermoedde, dat er in dit^jaar, 1628, op onze grenzen te strijden zou Voorbehoed-
vallen, blijkt uit de vermaningen, door hem gericht tot de officieren der Fransche ™en ^^vljand^'^^op
_______1__________onze Oostelijke
grenzen.
^.BcsoL Slat.-Gen. 8 Oct. 1627. 2 jiesol. Stat.-Gen. 5 JVov. 1627.
3 Rcsol. Slat.-Gen. 11, 16, 19 Nov. 1027. " * Rcsol. IML 22 Dec. 1627.
^ Rcsol. IML 1627, bl. 237 i 1628, M. 350.
® ResoL Stat.-Gen. 29 Febr.; 27 , 28 , 31 Maart; 13 April, 1628. Rcsol IIoll. 3 Maart, 1628.
' 59*
-ocr page 308-508 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— troepen in onze dienst, ^zicli loen me Γ verlof in Frankrijk bevindende, en wien hij be-
val legen den eersten Mei alhier lerug Ie zijn, gelijk mede uit zijne bemoeijing om de
in die regimenten ontstane leemten met nieuw volk uit Frankrijk aan te vullen i. In het
begin van de maand April werd de Geldersche IJ sei nader opgenomen ter beantwoording
der vraag welke werken tot verzekering van het Land legen de overkomst van den vijand
op de Veluwe dienden gemaakt te worden. In het midden derzelfde maand werd eene
schipbrug, geschut en ander krijgsmaterieel naar onze Oostelijke grenzen gezonden Ook
zorgden de Staten, dat'de Keurvorst van Brandetiburg getrouw bleef aan datgene waar-
toe hij zich bij traktaat jegens ons verplicht had 3 en zich niet ten gevalle van den
Keizer ontwapende. Reeds in den zomer van 1627 gaven de Stenden van het Land
van Kleef hun verlangen te kennen, dat hunne ingezetenen van de oorlogsbelasting
ontheven en hunne Steden door de garnizoenen ontruimd mochten worden. De Keur.-
vorslelijk-Brandcnburgsche Raden verzochten alsloen Hun Hoog Mögenden te zorgen,
dat die Sleden hare verplichtingen zouden nakomen Maar 'in het begin van Novem-
ber van dat jaar lieten diezelfde Raden weten, dat, vermits de middelen tot onderhoud
der troepen hoe langs hoe meer afnamen, zij de Compagnie ruiters van den Overste
VAN GENT zouden verminderen lot 60 paarden onder eenen Luitenant, en de Compagnie
van den Ridmeester von quaade yon zoppenbrogh zouden afdanken. De Staten schre-
ven de Brandenburgsche Overheden te Emmerik aan, dat zij, zonder voorafgaand ge-
meen overleg, aan dat voornemen geen gevolg mochten geven, als strijdig met de allian-
tie; maar zij kregen ten antwoord, dat de vermindering der eene en de afdanking der
andere Compagnie geschieden moest, op grond van het uitdrukkelijk bevel van den
Keurvorst Hun Hoog Mögenden lieten het echter hierbij niet berusten. Was de be-
krompenheid der geldmiddelen, schreven zij, de oorzaak dier handelwijze, zoo zouden zij
niet alleen!de Compagniën, bij de alliantie bedongen, maar meer andere onderhouden,
mits men hen de conlributien liet invorderen, uit welke die troepen betaald moesten worden.
Tegelijkertijd namen ^ij maatregelen om de aangevangen verzwakking van de Compagnie '
van VAN GENT tegen te gaan, ten einde te verhoeden, dat de slad Soest, waar zij in
bezetting lag, door geene andere troepen mocht overrpmpeld worden. Zij ontboden
Gedeputeerden van de Brandenburgsche Raden άάάχ ^s Gravenhage, verzoekende, dat
men intusschen de afdanking zou opschorten. In het begin van Maart verscheen er een
' Rapport van sommelsduks legatie in Frankrijk, 1628.
2 Resol Stal.-Gen. 4, 17 April, 1628. llcsol Holl. 20 April, 1628.
3 Zie hiervoor, D. 111. St, 111, hl. 711—714. ^ Resol. Stat.-Gen. 6, 20 Julij, 1627-
5 Resol. Stat.-Gen. 3 Nov.; 30 Dec. 1627. 20, 28 Jan. 1628. Toen ter tijd trad christjaak
von iiëimbach als Brandcnburgscli zaakgelastigde te 's Gravenhage op. De Heer van rujien was
in Januari] overleden (fieso/. Stat.-Gen. 29 Jan. 1628. aitsema , 601.)
DES VADERLANDS. 509
Afgevaardigde, met name johan diederigh yaw aur. Hlaar de Slalcn raoesten zelven 1627—
ondervinden, dat de fondsen, uit welke zij de Brandenburgselle troepen meenden te
betalen, 7.00 licht niet te heffen waren. Gebruik makende van de obligatie, die zij van
den Keurvorst in handen hadden, ten bedrage eener som van 226,962 gulden aan in-
tcreslen van het kapitaal van 248,000 gulden, hetwelk hij schuldig bleef, stelden zich
de Staten voor, in de Guliksche Landen door hunne eigene soldaten de oorlogsbelas-
ting te laten invorderen, onder voorgeven, dat zulks strekte om hunne voorschotten
terug te bekomen. Reeds waren er twee Guliksche edellieden gevangen binnen 'ä Ilage
gebracht, als gijzelaars ter verzekering der gevorderde opbrengst. Maar de Vorst van
Palts-Neuburg kwam legen dat voornemen op, eerst in bescheiden bewoordingen, maar
weldra met bedreiging, dat, zoo de Staten zijne onschuldige onderdanen lieten bloeden
voor de bijzondere geldschuld van den Keurvorst, hij zich bij zyne vrienden en bond-
genooten, en bepaaldelijk bij den Keizer en het Rijk, zou beklagen. Zoo doende zouden
de Staten den Keizer eene aanleiding hebben gegeven om zich 'verder op hunne grenzen
uit te breiden, en te weeg gebracht hebben wat zij vermijden wilden. Ook verleenden zij
uitstel van de executie, met welke de Landen van Gulilc en Berg bedreigd waren
3Iaar, in allen gevalle, hunne stelling binnen Soest en hun gezag in het Graafschap
Mark wilden zij handhaven. Toen er een regiment keizerlijke troepen te EriviUe in de
buurt van Soest gekomen was en daardoor de toevoer van levensmiddelen naar de
garnizoenen van Soest en Lüneu^ ja de mogelijkheid om de oorlogsbelasting in de landen
van Mark, Berg en Ravensberg in te vorderen, scheen afgesneden te zullen worden,
l)egrepen de Staten, door de Brandenburgsche Overheden zelven aangezocht, raad te
moeten schaffen. Zij zorgden, dat het reeds tot muiten neigende garnizoen van Soest
door belofte van dadelijke betaling tevreden gesteld en van eigenwillige ontbinding >verd
teruggehouden, en verordenden, dat de wallen van Lünen in beleren staat van tegen-
weer gebracht werden, en Ravensberg door de zorg van den Overste vaw gent slerker
bezet en Taeter bevestigd werd: de kosten daartoe vereisoht konden gemakkelijk uit de
opbrengst der - contributiën gevonden worden, en deze zouden de Brandenburgsche
Overheden daartoe dan ook te besteden hebben. Doch naauwelijks was dit besluit ge-
nomen, of er kwam bericht, dat de Compagnie van van gent werkelijk op last van
den Keurvorst gecasseerd was. Maar de Staten lieten zich hierdoor niet van hun opzet
afbrengen. Zij noopten de Brandenburgsche Raden de reeds afgedankte of lot geringer
' RcsoLStat.-Gen. 25, 29 Jan. 5 1, 3, 5, 8, 24, 25, 28 Febr.; 3, 8, 16 Maart; 2Junij,1628.
- In de Resol. der Stat.-Gen. (3 April, 1628) staat, dat liet regiment van den Overste erwitte
in het Graafschap Mark in de Soestsclie huurt Avas komen logeren j doch dit is waarschijnlijk aan
een verkeerd verstaan der mededcelinjj van den Brandenburgschen zaakgelastigde van aim te
wijten. Erwitte is een plaatsje ooslelijk van iSoes/en in de onmiddellijke nabijheid dezer stad gelegen.
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
slerkle teruggebrachle ruilers in sland en op het behoorlijke gelal Ie houden. Wat er
aan hunne zorg te kort schoot, zou vaiï gekt zelf vergoeden door op naam van den
Keurvorst alle benoodigdheden te innen: alleenlijk hoopte men dat deze Vorst zijne eer
lief genoeg zou hebben om het niet op dien Overste te laten aankomen i. —Doch zoo
de Staten op de onafhankelijkheid van den Keurvorst rekenden, vergisten zy zich groo-
telijks. Hij beklaagde zich orer het besluit der Staten om de ruilers van den door hem
ontslagen van gent op de been te houden, als over een onlijdelijke inbreuk op zijn
soeverein recht. Maar wel bevroedende, dat dit de manier niet was om de Stalen terug
te houden van handelingen, die zijne zaak niet anders dali bij den Keizer bederven
konden, liet hij den Heer van der ahr in de maand Julij (1G28) eene verlrouwelyke
mededeeling doen, om Hun Hoog Mögenden te doen beseffen, hoe hagchelijk zijn toe-
stand was. Ten gevolge van de herhaalde klachten der Guliksche en Bergsche Stenden
en der Kleefsche Geestelijkheid, tegen hem bij het Keizerlijke Hof ingebracht, dreigde
de Keizer hem met den Rijksban, heigeen hem op het verlies van al zyne landen te
slaan zou kunnen komen. Om nu de pogingen, door hem aangewend ten einde dit
oordeel te bezweren, niet verijdeld te zien, verzocht hij de Slalen, de maatregelen te
slaken, die zij tot executie der genoemde landen voorhadden: hij zelf had reeds alle
brandschatting tegen GuU/c en Berg verboden en de gestrengheid legen de Iloomschen
gematigd. — Dus zouden dan de Gereformeerden, die onder het Palls-Neuburgsche
Bewind stonden, zich moeten blijven getroosten, wat zij in een verloog aan de Slalen-
Generaal eene gruwelijke tirannie noemden; van meer dan 70 kerken waren de predi-
kanten verjaagd, en de scholen afgeschaft; te Gulik en te Wezel was, tegen de capi-
tulatiën, de Gereformeerde godsdienstoefening verboden. Dil· was niet te keren zonder
maatregelen van wedervergelding legen de Roomschen onder het Brandenburgsche Bewind;
maar nu Vie Keurvorst zulke maalregelen niet durfde toepassen, hadden de R^oomschen
het spel gewonnen. De Slalen beantwoordden de mededeeling van den Amplman van
DER AHR niet anders dan door te verklaren, dat zij bij het besluit lot uitstel der executie
zouden blijven ,
In dezen sland van zaken was het den Slaten geraden voorzichtig Ie werk te gaan,
bepaaldelijk in Oosl-Friesland^ ten einde den Keizerschen zoo min mogelijk aanleiding
te geven om de nog als bestaande aangenomen onzijdigheid voor geschonden te houden
Dus ontrieden zij Graaf ernst Casimir zich in persoon naar Embden te begeven, en
verklaarden het verbod van toevoer aan de Keizerschen in dat Graafschap aldus, dal
1627—
1630.
Moeijelijke toe-
stand vaa den
Keurvorst vau
Brandenburg,
Staat van zäken
in Oosi-Fries-
land.
1 Resol Slat-Gen. 4, 6, 29 April; 5, 12, 13, 23 Mei, 1628.
2 Resol. Slat.-Gen. 29 Mei; 24 Junij; 11, 18, 19, 29 Julij; 2 Aug., 1628.
3 Zie over den staat van zaken in Oost-Friesland, hiervoor, bl. 261—264.
DES VADERLANDS.
men aan dien loeYoer uit liet Munslersche en uit andere onzijdige plaatsen in Duitscli-
land geene belemmering in den weg moest leggen. Maar de eisclien onzer legenpartijders
werden al stouter. Zij bezetten, in de laatste dagen van het jaar 1627, het Huis te
Griet met drie Compagniën, en begeerden toevoer uit Emhden. De ingezetenen dezer
stad waren gezind zulks te weigeren en bezetten eenige plaatsjes in de buurt', benevens
het eilandje JSesserland, tegenover hunne stad gelegen. De troepen, daartoe vereischt,
werden vervangen door Nederlandsche Compagniën, van Graaf ernst Casimir gezonden.
Doch de Graaf van AnhoU ontzag zich niet al die macht, binnen en rondom Emhden
vercenigd, te tarten, door uit naam des Keizers te vorderen, dat de stad Emhden
door hare eigene en de Nederlandsche soldaten ontruimd werd, om zijn volk in te
nemen. Ten einde geen te grooten aansloot te geven, vonden de Staten goed, dat men
de dorpen rondom de stad voor de Keizerschen ruimde, alleenlijk Nesserland niet. Met
al die voorzorg schenen toch de vijandelijkheden niet te vermijden te zullen wezen. De
Keizerlijke troepen vermeerderden gedurig en begonnen reeds te schieten op de schepen,
die naar Lieroord voeren. Op grond hiervan verordenden de Staten, dat die schepen
voorzien zouden worden van convooi om ze te verdedigen tegen al wie ze zou willen
aanhalen of beschadigen. Toevoer van mondbehoeften uit Emhden zou geweigerd worden,
ten einde te verhoeden, dat aldaar gebrek ontstond, en onze beambten zouden de
Keizerschen, die zich om te stroopen over onze grenzen waagden, dadelijk doen dood
slaan en niet gevangen nemen om, als zij gevangen waren, deswegens niet in geschil
te geraken. Wat er voor het overige vijandelijks tegen de Keizerschen gepleegd werd,
mocht den schijn niet hebben van onzen kant te komen. Zoo mochten de Staten wel
lijden, dat er kapers tegen hen uitgerust werden, mits men daartoe brieven nam van
den Koning van Denemarken Akholt klaagde dan oók weldra, dal de soldaten van
het Embdensche garnizoen, onder voorwendsel van in de dienst des Konings van Dene-
marken te zijn, zich allerlei vijandelijkheden veroorloofden Evenwel wenschten de
Staten zich niet bij voortduring te onthouden van den, maatregel om allen toevoer over
Eems, Wezer, Rijn en IJsel te verbieden, ten einde de Keizerschen tot den aftocht
uit Oosl-Friesland te nopen. Zij deden het onder voorwendsel van vrees voor duurte
in hun land, en het aantal hunner oorlogschepen op de Eems werd vermeerderd en
ook de Jahde bezet 3. Tevens kwamen zij in rechtstreeksche briefwisseling met den
Generaal tilly. Ditmaal verzocht hij zelf, dat het Nederlandsche krijgsvolk Embderland
voor 's Keizers troepen zou ruimen, die aldaar de winterkwartieren behoorden te be-
' ncsol. StaL-Gen. 3, 4, 5, 11, 13, 14, 15, 18, 22, 23 Jan.; 20 Maartj 1 April, 1628.
- ResoL SlnL-Gen. 13 Maart, 1628.
^ BesoL Slat.-Gen. 25, 31 Jan.; 3, 21, 24 Febr.; 13 Maart, 1628.
511
1C27—
1630.
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
trekken. De brief was voor het overige vrij beleefd en de Generaal gaf den Staten
den titel van Hoogmogenden hijzonder groofgunstige lieve Heren en vrienden, hetgeen
sterk afslak bij den loon, dien tilly's afgevaardigden eene' maand later te Hamburg
voerden, de Bewindhebbers van dezen Slaat met den bijnaam van rebellen bestempelend
en hunnen Resident met een gewelddadig onderzoek van zijn huis bedreigend —'De
Staten besloten na vrij langdurig beraad en advies van den Prins en den Raad van State,
dit schrijven ontwijkend te beantwoorden. Maar die van Groningen, het gevaar, dat
hen het naast bedreigde, door nioedbetoon en streng wachthouden meenende te kunnen
afwenden, vreesden, dat de Keizerschen door zulk een antwoord in den waan zouden
komen, dat wy ons de gewelddadigdheden, die den Oost-Friezen te wachten stonden, niet
zouden aantrekken. Daar echter was het verre van daan. Immers handhaafden de Stalen
niet alleen de blokkade der Eems tegen tilly's beklag, bij een tweeden brief ter
hunner kennis gebracht; maar ook lieten zij door hunne Gecommitteerden, welke nog
altijd geen verlof konden bekomen om huiswaarts te keren, aan die van Embden yevze-
keren, dat zij, als de Keizerschen hunne Stad aanrandden, op onze hulp konden rekenen.
Hun Hoog Mögenden zouden hen helpen verdedigen met alle macht van het Land en
niet minder zorg voor hen dragen, als voor eene der sleden dezer Landen, aan welke'
hun het meeste gelegen was. Maar, raakten de Oost-Friesche soldaten op het Land
met de Keizerschen in gevecht, dan mochten de onzen hun niet bijspringen, te meer
daar de Keizerschen, gelijk nog onlangs een hunner kapiteins gedaan had, Ie Lier ver-
klaarden, geenen last te hebben om legen de onzen eenige vijandelijkheid te plegen.
Alleenlijk wanneer Nesserland werd aangetast, welks bezit lot het behoud van de stad
Embden noodzakelijk was," mochten onze soldalen de Oost-Friezen helpen. Deze bepa^
ling echter moest voor de laalsten geheim blijven, opdat zij den strijd niet lichtvaardig
mochten aanbinden. Op deze wijze, terwijl Embden, ook door de inundatiën, genoeg-
zaam verzekerd was, en de wederzijdsche bevelhebbers de krijgstucht handhaafden,
konden de beide legermachten in Oost-Friesland nog een geruimen lijd rustig tegen
elkander overslaan: trouwens het gebrek aan toevoer zou de Keizerschen niet gedwongen
hebben het landschap te verlaten, daar aan de handhaving van het verbod niet streng
genoeg de hand werd gehouden
Redenen waren er genoeg, waarom de Liguistische troepen zoo rustig tegenover de
onzen en op onze grenzen stand hielden. De toestand was ten gevolge der geheime
1 Zie den brief bij aitsema, I. bl. 688·
2 Rcsol Stal.-Gen. 21 Febr., 1628.
3 Resol. Siat.-Gen. 26, 27, 29, 31 Jan.; 3, 10, 11, 18, 19, 25, 27 Febr.; 12, 15 Maart;
7, 25 April; 4, 8, 11 Mei, 1628.
1627-
1630.
DES VADERLANDS. 503 «
inzichten van sommige Mogendheden nog zoo onzeker, dat het voor dc Duitsche Ligue lß37—
, j 1630.
en den Keizer de geschikte lijd niet was om door Ie tasten. Spanje was alsnog de
bondgenoot van Frankrijk^ en Frankrijk prikkelde den naijver \άώ Beijercti; Engeland,
van den anderen kant, onderhandelde met Spanje en hoopte ons Land in den beoogden
vrede begrepen te zien. Zoo zal het dan van verschillende zijden niet aan vertoogen
ontbrokeü hebben om den Keizer te doen begrijpen, dat bij door te gröote voortvarend-
heid lichtelijk alles zou kunnen bederven en het vredewerk in duigen werpen, helwelk
zooveel schoons voor hel Katholicisme beloofde.
Maar al hadden de raadslagen der Mogendheden den Keizer de overschrijding onzer
grenzen niet belet, de Nederlanders waren op alle punten zoo zeer op bunne hoede,
dat naauwelijks een vijand vertrouwen kon, zoo hij een aanslag waagde, anders dan
met schande van de onderneming af te zullen komen. De Friezen en Groningers bepaal-
delijk hadden met hunnen Stadhouder een plan van verdediging beraamd, voornamelijk
in een stelsel van fortificatiën beslaande, , lot welks uilvoering de Staten bereid waren
middelen en soldaten Ie verstrekken En, voorts, in het Noorden \vas nog geen vrede
gemaakt: van die zijde derhalve waren de Keizerschen nog niet verzekerd. Integendeel
de Nederlanders hielden den tegenstand van Denemarken steeds gaande In November
(1627) was laureä's reael in het geheim afgevaardigd om den Koning van Denemar-
ken een paar duizend Nederlandsche soldaten ter verzekering van de Sont legen de rao-
geiyke aanslagen van avallensïei\ Ie gaan aanbieden en den waren staat van zaken in
hel Deensche Rijk op te nemen De Staten van Holland hadden reeds dadelijk, zon-
der dat men vooraf 's Konings gevoelen vernomen had, krijgsvolk naar Elseneur gezon-
den willen hebben. Zij waren ernstig beducht voor de plannen van avallensteiw, wiens
stoute geest de Oostzee-Provinciën, in vereeniging met de Hansesteden en met mede-
werking van Spanje, groot wilde maken door de middelen, waardoor Holland groot was
geworden, ten einde alzoo Holland Ie overvleugelen en te vernietigen. — Christiaan IV
ontving en hoorde den afgevaardigde beleefdelijk, maar sloeg het aanbod af, verklarende
dat hij, hoezeer door Engeland in den sleek gelalen echter genoegzaam in slaat was
om met zijn eigen volk de Sont te beschermen. De Koning wist wel, dat het lol de
verdediging van de Sont niet komen zou. Reeds was hij met den Keizer aan het on-
derhandelen, en derhalve had hij het middel in handen om des noods aan de vijande-
Zetulins van
' ResoL Stat.-Gen. 20 , 28 April; 4 Hei, 1628. ^ Zie hiervoor, hladz. 261.
3 llesol. Stat.-Gen. 1 Fcbr. 1628. Aitsema, I, 715—720. De hablle persoon in de Resol. v.
Holt. (9 Nov. 1627) bedoeld, is voorzeker t. reael.
* Toen cats (in 1627) in Engelarid vertoefde, was kabel I met het subsidie, ann Denemarken
beloofd, reeds drie millioen ten achter.
514 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Iijkheden een einde Ie maken. — Op de terugreize leed het oorlogschip van kapitein
MOONS, waarmede rexel gekomen was en terugvoer, op de Jutsche kust schipbreuk.
Hij en de gansche bemanning redden zich het leven, maar vervielen onder de Keizer-
lijke troepen, die daijr ter plaatse gelegerd waren. Men merkte spoedig, dat onze Ge-
zant geen alledaagsch persoon Λvas, en toen men vernam, dat hij van den Koning van
Denemarken kwam en vroeger Goeverneur-Generaal in Indië geweest was, vermoedde
men wonderveel van hetgeen hij daar had uitgericht: men nam hem gevangen en in
weerwil der verloogen van de Staten, door aitsema. te Hamburg ingebracht, tegen eene
handelwijze, die in strijd was met de tot nog toe beslaande onzijdigheid, zond rnen
hem op naar Praag en Weenen, ten einde zijne loslating des te langer te kunnen uit-
stellen: want intusschen hoopte men de uilvoering der gevreesde plannen, bij ontstente-
nis van zijnen persoon, te verijdelen. De Staten lieten het verder niet aan pogingen
ontbreken om zijne bevrijding te bevorderen. Zij schreven over de zaak aan wal-
lenstein, en magligden aitsema door 'goede vrienden te Weenen zyn onlslag uit de
gevangenschap te bewerken Eerst toen de vrede tusschen den Keizer en den Koning
van Denemarken voldongen was, werd hij ontslagen.
Al moest men nu ook ten gevolge van christiaans antwoord van de bezetting der
Sont met Nederlandsche troepen afzien, in de monden van de Elbe en de andere rivie-
ren verlangden de Staten hun gezag te doen gelden; want, al ontbrak het den Keizer-
schen nagenoeg aan schepen, men was niet zeker van de gezindheid der Hansesteden,
die niet van harte met de Denen medewerkten en deels door de gebiedende taal, deels
door de verleidelijke voorstellingen der Keizerlijke bevelhebbers en afgevaardigden lich-
Bij voortduring tß^i)^^ zamcnspanning tegen onze belangen overgehaald konden worden. Dus liet
liouilcu de staten j^gj^ j^y yoortduring eenige oorlogschepen op de Elbe-, valte het denkbeeld op om door
oorlogschepen op
de Elbe.
brieven den Deenschen Ryksraad den plicht der verdediging van het land op het hart
te drukken, en trachtte vooral zich met den Zweedschen Resident tot wering van het-
geen de vijand in de Oostzee op het oog had, te verstaan. Aan geene maatregelen liet
men het ontbreken om den Koning van Denemarken in hel bezit van Glückstadt te
handhaven, in overeenstemming met de beden, door 's Konings toenmaligen Resident
JOSIAS VAN VOSBERGEN ^ te 's Graveuhage tot de Staten gericht. Het was hoognoodig,
dat zij de hand van die stad niet aftrokken: de toestand aldaar was ongunstig, en er
diende in voorzien te worden, dat de gelden, uit Nederland verstrekt, ten volle tot die
einden aangewend werden, tot welke zij zoo hoog noodig waren.
1 Aitsema, 1, bl. 716. Resol Stat.-Gen. 29 Jan.; 5, 6 April; 9 Julij, 1628,
- Zie AITSEMA, I; bi. 651. Resol. Siat.-Gcn. 24 Aug. 1627. In Junij 1623 schijnen' de
Statenno-j aan vosberoens bevoegdheid te twijfelen {Resol. Stat.-Gen. 10, 13 Junij, 1628).
1627—
j630.
1627—
1630.
DES VADERLANDS. 515
Dat de Keizerlijke Bevelhebbers zich legen de bezelling der Elbe door onze scheeps-
macht en legen de ondersleuning van Glückstadt verzetten zouden, liet zich verwachten.
TiLLY deed het door met die van Hamburg maatregelen Ier handhaving der onzijdigheid
te ontwerpen, uit welke volgen zou, dat er aan de Elbe of op het Krautsand geen
forten werden aangelegd, noch op die rivier oorlogschepen gehouden, noch versterking
van krijgsvolk derwaarts gezonden. Hierdoor echter lieten de Stalen zich niet afschrik-
ken: zij maakten hunne toetreding tot die bepalingen afhankelijk van twee voorwaar-
den, dat de Koningen van Groot-Britanniè en van Denemarken ze mede goed zouden
vinden, en dat er zekerheid zou gegeven worden, dat er geen Spaansche of Keizersche
oorlogschepen op de Elbe of van daar in de Noordzee zouden komen. En intusschen
vermeerderden zij hunne scheepsmacht op de Elbe aanmerkelijk. Er werden drie sche-
pen heengezonden, wel te verstaan boven het getal dergene,, die er''reeds waren, en
commissie van den Koning van Denemarken gegeven aan zes van onze scheepskapiteins
op de Elbe, om voortaan, hoezeer blijvende in onze soldij, op naam van dien Koning
te dienen. Stade, dat aan de zorg der Engelschen was toevertrouwd, ging verloren;
maar Glückstadt vermocht het nog te houden len gevolge der trouwe toezending van
levensmiddelen en krijgsbehoeften door de Staten, en van het geld door de bemoeijing
der Regering van Amsterdam geleverd, wier krediet de noodige voorschollen op het
subsidie verschafte i. Het aanzoek om bijstand in krijgsvolk werd afgeslagen, doch in
1 RcsoL Stat.-Gen. 14, 15, 18, 20, 21, 22, 25, 28, 29 Jan.; 1, 2, 4, 14, 17 Febr.; 24,
27 Maart; 1, 15, 16 April; 3, 8, 27 Mei; 3, 4 Junij; 3, 4 Oct.; 29 Nov. 1G28. ResoL Holl.
7 Maart, 1G2S. Martin van deb meden, kwam als Koninklijk Decnsclie Krijgscommissaris herwaarts
om den nood der Deensclie steden op de Elbe kenbaar te maken. Bovendien was hier in dien
lijd 's Konings Sccrelaris Ferdinand güntheii. Deze klaagde over den toevoer, door onze kooplie-
den aan de Keizerschen in Jutland en Holstein verstrekt. De Staten vaardigden daartegen eene
waarschuwing uit [Resol. Stat.-Gen. 21 Maart; 8 Mei, 1628). Ook verzocht Günther ratificatie van
het traktaat van 1625, of anders teruggave van 's Konings ratificatie [Resol. Stat.-Gen. 27 Apr.
1G2S). De Administrator van Magdeburg vertoefde in 't voorjaar van 1628 mede hier te lande:
hij woonde te Leiden [Resol. Stat.-Gen. 7 April; 3, 15 Junij, 1()2S) en verkeerde in zeer be-
krompen omstandigheden [Resol. Holl. 19 Dec. 1628). Ook de Markgraaf van Baden-Durlach
schijnt in dezen zelfden tijd in den Haag geweest te zijn. Men had het oog op hem om, bij-
aldien de Keizer tot vijandelijkheden tegen ons mocht overgaan, hem aan het hoofd eener bende
Duitschland in tc zenden. Intusschen kreeg de Markgraaf de Compagnie, vroeger gecommandeerd
door den Engelschen kapitein balfour, die wegens eene laak, hem door karel 1 opgedragen, ge-
dwongen was geworden van zijn commandement afstand te doen. De Markgraaf kreeg de Com-
pagnie niet bij benoeming, maar als vroeger ten aanzien van den Ucrtog van Weimar geschied
was, als gift ten bewijze van der Staten en 's Prinsen gunst (v. d. Capellen, I, 452. Resol.
Holl. 30, 31 Maart, 1628).
40*
-ocr page 316-I
516 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— bedeklen Torm herhaald. De Engelscbe troepen, namelijk, waren uit Stade afgelrok-
ken onder de belofte, dat zij den Koning van Denemarken in het eerste halfjaar niet
zouden dienen. Diensvolgens waren zij uit die streken verwijderd en hier te lande aan-
gekomen. Nu dan was het verzoek, dat de Staten een aantal van 4ίί0 Duitschers, welke
met die troepen uit Slade herwaarts gekomen waren, in dienst zouden nemen, en daar-
entegen een gelijk getal soldaten aan Koning ciiRisTiAAii afslaan. Doch ook in dezen
vorm verlangden de Staten , op 's Prinsen advies, geene manschappen naar Glückstadt over
te zenden. Liever zag de Prins die 450 man onder de nieuwe lichting hier te lande dienst
nemen; maar, blijkens het verslag later vernomen, waren die Duitschers ten eenenmale
verloopen. Ten slotte werd op raad van Zijne Excellentie de Koning van Engeland
verzocht, ten spoedigste in plaats zijner nu afgetrokken onderdanen, andere twee dui-
zend man naar Glückstadt en Crempe te zenden, en te vergunnen, dat de ten onzent
aangekomen Engelschen en Schotten onder onze Engelsche en Schotsche regimenten
verdeeld werden
De Deensclie Iniusschen kregen de Stalen in Julij (1628) bij monde van den Heer palle rosen-
HosENCRAis^"^tc ccrste rechtstreeksche mededeeling, dat de Koning aan het onderhandelen was
's Jlage. ^^^^ vrede. Daartoe aangezocht, had hij, hoezeer, zeide de Gezant, den vijand mis-
trouwend, toch de voorwaarden willen weten. Zoodra hij ze vernomen had, zou hij ze
aan de· Stalen mededeelen. Iniusschen verzocht hij, dat wy thans, volgens vroeger
aanbod, boven het gewone subsidie duizend muskeliers, en ter vervanging van de uit
Slade vertrokken Engelschen, andere troepen naar de Elhe, en schepen naar de Sont
zouden zenden om aldaar te dienen, alsof zij *s Konings schepen waren. Het scheen
duidelijk, dat de Koning dit een en ander slechts verlangde om den vijand te kunnen
verklaren, dal hy zich met voortgezelten, ja vermeerderden bijstand vleide, en om alzoo
betere voorwaarden Ie bedingen. Hoe het zij, Hun Hoog Mögenden, wilden niet aan
hun vroeger gegeven aanbod gehouden wezen, vermits, zeiden zij, de omstandigheden
sedert veranderd waren en zij verre van troepen te kunnen missen, zeiven nieuwe troepen
hadden moeien lichten. Ook van hetgeen de Koning verder verlangde, verontschuldig-
den zij zich; slechts sloegen zij het verzoek om schepen in de Sont niet volstrektelijk
af. Hel zou gevaarlijk geweest zijn, eenen Koning, die slraks vrede met den vijand
slond Ie maken en zich door schoone aanbiedingen men wist niet waartoe kon laten
overhalen, eenige troepen toe te vertrouwen en tevens onze bedreigde stelling Ie ver-
zwakken. Met dit antwoord echter nam ROSEPfCRAifz geenszins genoegen. Hy beriep zich
op de alliantie, die er lusschen zijnen Meester en de Staten bestond. Yan hunne nieuw
gelichte manschappen konden zy, zoo verklaarde hy , gemakkelijk eenige duizend missen;
^ Resol Slat. Gen. 20, 31 Mei, 1028. De Schotten, een derde van het getal uitmakende,
werden in de maand Junij door de Staten gecasseerd {ResoL Stat.rGen. 12 Junij, 1628).
iDimers was er geene waarschynlijkheid, dat zij dit jaar aangevallen zouden worden, en, 1627—
1630.
geschiedde dit, dan waren die troepen spoedig terug te zenden. Zij hadden onlangs
zeiven aangeboden op een Terder Yerwijderd punt, namelijk de Sont, troepen te leveren,
en men behoorde den Koning tegemoet te komen, daar hij meer deed, dan hij verplicht
was, door hulp te verleenen aan Stralsund, hetwelk zonder hem reeds veroverd ge-
weest zou zijn, tot groot nadeel van onzen handel in die streken ^ — Hierop vertrok
ROSEiiCRAHz naar Engeland; maar hij liet de zaak aan 's Konings resident over, die
echter straks door eenen anderen, met name Johannes sgultetus, vervangen werd
Deze herhaalde het verzoek met nieuwen aandrang en grooter ernst. De sleden aan dè
Elbe, wier behoud door onze troepen bewerkt zou worden, zouden Hun Hoog Mogen-
den als een waarborg lot het terugerlangen der bestede krijgskosten in hunne macht
mogen houden. — Zijn verloog bleef niet zonder uilwerking en de Stalen namen thans
met Zijne Excellentie in beraad, of zy een drieduizendlal soldalen lol ontzet Mxn Creuipe
zenden zouden. De uilslag evenwel der beraadslaging was het besluit, dat men die
manschappen niet missen kon. Piog evenwel gaven zy, die de zaak van den Koning
van Denemarken behartigden , de hoop niet op om de Stalen te bewegen. De Admini-
strator van Magdeburg, toenmaals voor een tijd met dei; woon in Holland gevestigd
voegde zijne beden bij die van den Resident, en gaf hoog op van zekere gewichtige
ondernemingen, die .men zou kunnen uitvoeren, wanneer de Staten voor korten lijd een
korps van 4000 man wilden afstaan. Doch alles te vergeefs: de Staten bleven weigeren
Van de raadslagen, door de Keizerlijken gesmeed om de Hansesteden onder hun be-
dwang te krijgen, en van het lot van de Hanseslad Stralsund kregen de Stalen weldra
nader en rechlslreeksch bericht. Tegen het eind van Augustus (1628), namelijk, vernamen dc Keizer tracht
Hun Hoog Mögenden, dat Deventer als Hanseslad van wege Burgemeesteren en Raad van yQ^^^z^jnT^zaak
Keulen mededeeling bekomen had van het ontwerp eener algerneene handelsmaalschap{)ij,
door den Koning van Spanje en de Hansesleden op te richten, aireede door dien Koning
met groole voorrechten begiftigd, en bestemd om den Nederlandschen zeehandel in den
grond te boren. Weldra daarna bleek, dat de Regering van Nijmegen mede uit Keulen
de uitnoodiging gekregen had om op de bijeenkomst, te dier zake legenden ll^^u Sep-
tember te Lubek te houden, gemachtigden te zenden, en penningen lot het doel bij te
dragen. Dit trokken de Staten zich aan. Zij waarschuwden de Hansesleden, in deze
zaak met voorzichtigheid te werk te gaan en niets te besluiten, wat lot nadeel van de
' liesol Slat.-Gen. 18, 25, 29, 31 Julij, 1628.
" Jos. VOSBERGEN achttc zich evenwel niet ontslagen. Hij had onder zich de waarde van groole
sommen, vooftvloeijend uit de Engelsche juweelcn [liesol. Slat.-Gen, 18 Aug. 162S. Aitsema,
I, 790, 791). . 3 Zie hiervoor, blz. 315, Noot 1.
^ Resol. Slat.-Gen. 2, 3, 9, 14, 22 Aug.; 5, 6 Oct. 1628.
-ocr page 318-526 ALGE3IEENE GESCHIEDENIS
318
1027—
1030.
Nedcrlandsche Hansesleclen zou kunnen strekken. Tevens droegen zij onzen Resident
AiTSEMA. op, )) een wakker oog te houden" op heigeen er té Lubek verhandeld zou
Gezantschap worden En wat Stralsund aangaat, in het midden van September (1628) kwam te
lierwaaiffafgevaardigde dezer stad, met name lvurentius Rostock, voorzien van
geloofsbrieven van den 15 Julij gedagleekend. Gansch onverdiend, zoo verklaarde hij,
werd zijne vaderstad vijandelijk aangerand. Toen in November van het vorige jaar de
Vorst van Pommeren ^ zich had laten overhalen om aan eenige regimenten van den
Keizerlijken Maarschalk vos arnheim winterkwartieren te vergunnen, had Slralsund dien
overlast afgekocht. Niettemin had die krijgsbevelhebber het eilandje Denholniy in de
haven der stad gelegen en onder haar rechtsgebied staande, ingenomen en met geschut
voorzien om de stad en hare schepen te besloken. Deze intusschen hadden hem daar
zoo krachtdadig den toevoer afgesneden, dat hij zich genoodzaakt had gezien, het eiland
te ruimen. Doch sedert had men de stad van de landzijde belegerd, en bood men
haar geene vriendschap aan, dan op voorwaarden, die haar aan de genade van de Kei-
zerlijken zouden overgeleverd hebben. Zij was dan ook aan hunne vijandelijkheden
blootgesteld, en ten laatste was de Hertog van Friedland met meer volks verschenen.
Daartegen zou de stad het niet lang hebben kunnen uithouden, wanneer niet eerst de
Koning van Denemarken^ en daarna die van Zweden bijstand verleend hadden. Maar
die bijsland moest in zooverre door de ingezetenen gekocht worden, als zij de hun ter
hulp gezonden troepen zeiven dienden te onderhouden, en nu raakte hunne beurs ledig.
In dezen nood derhalve baden zij, zich beroepende op de alliantie van 1616, de Ne-
derlanders om geldelijke bijdragen. Anders zou hunne vrijheid verloren moeien gaan,
en onze Staat daarbij groot gevaar loopen. Immers hadden de Paus en Spanje het
voornemen om van Slralsund een ander Duinkerken te maken, ten einde, meesier van
de Oostzee geworden, de Vereenigdc Provinciën in haar bestaan Ie bedreigen. Tevens
verzochten zij, dat hun eenige Gecommitteerden van de Staten mochten worden toege-
zonden, om hun, zeide de Gezant, tot raadslieden te strekken, maar zeker ook om een
onwraakbaar bewijs te erlangen, dat de Staten zich hunner aantrokken. Ongeveer ge-
lijktijdig ontvingen Hun Hoog Mögenden een schrijven van güstaaf adolp met het ver-
zoek, dat zij hem ter verdediging van Stralsund met raad en daad wilden bijstaan. Op
het verzoek der Stad verlangden de Staten het advies van den Raad van State in over-
leg met Ziijne Excellentie. Het strekte daartoe (en de Staten vereenigden zich daarmede),
dat men wegens het hooge gewicht der zaak de Stad noodzakelijk met penningen on-
dersteunen moest; maar dat alvorens een geschikt persoon derwaarts gezonden zou
worden, om den toestand aldaar naauwkeurig op te nemen Weldra evenwel bleek,
' ncsol Stat.-Gen. 25 Aug.j 5 Sept., 1628. 2 Bogislaus XIV, laatste Vorst van het Land.
3 Rcsol Stat.-Gen. 15, 21 Sept.; 3, 10 Oct., 1628.
DES VADERLANDS. δ19
dat Nveinige dagen na Rostocks afvaardiging lierwaarls het beleg van Stralsund ,vvas op- 1627-—
gebroken. Hoezeer nu deze Stad niettemin, ook bij monde vah lieuwe van aitsema,
op ondersteuning in gekl bleef aandringen, vonden de Stalen vrijmoediglieid om zich
voor ditmaal te verontschuldigen. Zy bepaalden er zich toe, karel vancragau, thans
Nederlandsch Commissaris in de Sont, als raadsman naar' Stralsund ie Toen men
dezen echter de behoefte der Slad op nieuw voorhield, stelden de Staten de som van
30,000 gulden ter zijner beschikking i.
Intusschen gingen de Staten bij voortduring met alle voorzichtigheid tegenover de Ilomling der
. -lil onzen tegenover
Spaanschen en Keizerschen op onze grenzen te werk. Toen dezen in het midden der dcKeizcrscheniu
maand Junij (1628) het Huis te Ravensberg belegerden, begrepen de Staten, na Jen
Prins geraadpleegd te hebben, dat daartegen wegens den afstand en de sterkte der be-
legeraars niets moest gedaan worden Weinig later gelastten Hun Hoog Mögenden den
Commandant van Emmerik, οττο van gent. Heer van Diden, eenige Keizerschen, ten.
gevolge van een misverstand met onze soldaten door hem in hechtenis genomen, zonder
losgeld te ontslaan en straks om zekere Commissarissen door den Keizer gemachiigd
om te Huisen de Kleefsche archieven te gaan inzien, hoezeer zonder paspoort te Em-
merik gekomen, niet op te houden, maar te laten gaan zonder te doen blijken, dat hij
Hun Hoog Mögenden deswegens geraadpleegd had
Tevens handhaafden zij met vernieuwing van vroegere plakaten de krijgstucht onzer
soldaten op Duitsch grondgebied, ten einde aan de strooperijen, waarover klachten
vielen, en aan andere gewelddadigheden paal en perk gesteld mocht worden Ook
tilly van zijne zijde hield de hand aan de krijgstucht, en wallenstein gedroeg zich
zelfs heusch jegens de Nederlanders, toen hij een Hollandsch schip, uit Pruisen terug-
kerend, en door een Keizerlijk oorlogschip genomen, dadelijk liet ontslaan-Maar toen
er bericht kwam, dat acht nieuw geworven Keizerlijke Compagniën, te zamcn 2400
' Eerst hij nadere overweging werd cbacaü mot die taak belast, nadat de Ueer diedehik van
ALEWijN, Commissaris Generaal van de schepen, die tot de legerdienst benoodigd waren, daartoe
vroeger benoemd was geweest, aitsema, I, bl. 702. Resoi Slat,~Gen. U, 20, 25, 26,31 Oct.; 1,2,
3 Nov. 1628. 2 nesol. Slat.-Gen, 19, 24 Junij, 1628.
3 nesol. Stat.-Gen. 28 Julij, 1628.
^ Resol. Stat.-Gen. 15, 22 Sept.j 1628.
δ Resol. Stat.-Gen. 11 Aug.; 7 Sept. 1628.
c Resol. Stat.-Gen. 28 Aug.; 11 Oct., 1628. Graaf ekkst casimir verzocht een 26-tal paarden
vrij van recliten te mogen uitvoeren voor den Hertog van Friedland, op hoop dat zijne onderda-
nen in Duitschland daardoor eenige gunst zouden genieten. Dit werd ten gevalle van dien Graaf
toegestaan, met de vermaning dat hij bij deze gelegenheid aan deii Hertog het ontslag van den
Admiraal reael zou aanbevelen, daar hun Hoog Mögenden in het zekere onderricht waren, dat
dit van den wil diens Hertogs afhing {Resol. Stat.-Gen. 13 Nov., 1628).
526 ALGE3IEENE GESCHIEDENIS
man sterk, onder bevel van Graaf monteguguli, in de sleden Xanten^ Calcar, Goch,
Kranenburg cn in eenige vlekken ingelegerd zouden worden, vermaanden zij de bestuur-
ders dezer plaatsen, zulks, als strijdig met hare onzijdigheid, niet toetelalen^, entoen
de Vorst van Falts-Neuhurg eenige Compagniën Keizerlijke ruiters in het Guliksche ver-
deelde om ze tegen de Nederlandsche en Brandenburgsche troepen te gebruiken, wanneer
dezen daar de oorlogsbelasting zouden komen invorderen, vonden de Stalen geene zwa-
righeid in het advies van den Raad van State om op dat terrein geweld met geweld te
keren Werkelijk werd een vijandelijke toeleg van Graaf heivdrik van den berg op
eenig Nederlandsch krijgsvolk in het Guliksche in den winter zegevierend verijdeld
Geene uitdaging, maar handhaving van de ingenomen stelling, ziedaar den regel, volgens
welken zij bij het meer en meer aandringen van de Keizerlijke troepen te werk gingen.
Staat van zalceu Hetzelfde beginsel brachten zij bij voortduring in Oost-Friesland in toepassing. De
treurige dood van den jeugdigen Graaf van dit Gewest scheen zyn geslacht en aanhang
meer naar de zijde der Staten-Generaal te moeten doen overhellen. Immers was hij om-
gekomen door de hand van den Luitenant van den Overste gallas. Deze met andere
Keizerlijke Officieren door den Graaf onthaald en met hem in twist geraakt, had hem
in hel oog gestoken: eene verwonding, die de Graaf slechts weinige uren overleefde
Doch zijn broeder Graaf ulricu II bleef de staatkunde van zijnen voorganger getrouw
Oefende het gezag van den Keizer mede op dezen Vorst zijnen invloed uit, ook Graaf
ERNST CASIMIR, den Stadhouder van Friesland en Groningen poogde de Keizer schrik
aan te jagen door zich als zijn opperrechter te doen gelden. Hij liet hem door zgnen
fiskaal naar Praag dagvaarden. De Stadhouder deelde de acte van dagvaarding aan de
Staten mede, en dezen stelden ze den Raad van Stale in handen, ten einde hun daarop,
in overleg met Zyne Excellenlie, van advies te dienen. Zij vereenigden zich met den
raad, hun door dit Collegie gegeven en daarloe strekkende, dal Graaf ernst casisim zich
op den gestelden dag door eenen gevolmachtigde zou laten vertegenwoordigen: de ver-
dediging, welke dien zaakgelastigde werd opgedragen, waren zij gereed met een schrijven
van hunnenlwege te ondersteunen — In den zomer van 1628 schenen de Staten de
gestrengheid hunner maatregelen tegen de Keizerlijken in Oost-Friesland, en dip kracht
waarmede zij zich binnen Emhden hadden doen gelden, eenigzins te matigen.' Hunne
Gecommitteerden werden naar huis ontboden, en, op het verzoek van de Regenten dier
Stad, de afsluiting van den toevoer langs de Eems opgeheven en de oorlogschepen terug-
1G37—
1630.
m Oost-Fries-
land.
» Resol. Stat.-Gen. 22, 29 Sep., 1628. 2 RcsoI. Stat.-Gen. 20 Oct. 1628.
3 v. d. capellen, I, bl. 490. Rcsol. Stat,-Gen. 3, 12, 13 Mei, 1628. aitbema, I, 629.
5 Resol Stat.-Gen. 28 Aujj. 1628.
è Resol. Stat.-Gen, 19, 24 Junij, 1623.
1(527—
1030.
DES VADERLANDS. 521
geroepen. De gronden, die men voor deze handelwijze kon aanvoeren, waren, dat de
verbodsmaalregelcn loch niet baatten, daar den Keizerschen over land het noodige toege-
voerd werd, en ten slotte daardoor slechts de handel van Embdeti geinuïkt werd, in
die mate, dat er oproer te duchten was. Tevens stelde men den Graaf, die zich beang-
stigde, dat zijn Graafschap door eene legermacht, in naam van de Stad Embden, maar
inderdaad aan de Staten toebehoorend, op de Keizerschen en op hem stond veroverd te
worden, genoegzaam gerust door de verzekering, dat men zich aan de onzijdigheid wilde
houden, en zoo de Keizerschen eenige plaats ontruimden, die niet zou laten bezetten.
Toch week men geen voetstap achterwaarts. Die van Embden erkenden dit dan ook, en lieten
in dezen lijd de Staten-Generaal bedanken voor de moeite en kosten ten hunnen behoeve
aangewend: zij hadden, dus verklaarden zij , hun behoud naast God aan de Stalen te danken.
En zoozeer vertrouwden zij op hunnen voorldurenden bijstand, dat zij hen verzochten,
de soldaten der Slad, welke op de forten builen Embden lagen, onder de hand met
Nederlandsch krijgsvolk te willen versterken. Dit verzoek werd toegestaan, doch, bij het
uitdrukkelijk verzet van den Graaf, met alle voorzorg, dat de maatregel werkelijk onder
de hand mocht worden uitgevoerd, en onder beding dat de hulp onzer troepen slechts
lot verdediging zou worden ingeroepen en niet om aanvallenderwyze te werk te gaan ^
Maar het bericht van deze vergunning was nog niet afgezonden, toen amama, door den De afgevaai··
di^dc vmi den
nieuwen Graaf afgevaardigd, voor de Stalen-Generaal verscheen. Ilij behoefde niet op nieuwen Graaf
te halen, zoo sprak hij, hoe krijgslieden van de Katholieke Ligue, met den mantel der sHage.
Keizerlijke Majesteit omhangen, zich in O ο st-Friesland gelegCÏÜ hadden onder de betui-
^ging, dat het kort zou duren, en dat zij als vrienden kwamen. Doch hoe vriendelijk
zij handelden, was Gode bekend, 's Graven onderdanen werden tot het merg toe uitge-
zogen. Zijn streven was alzoo het land van deze gasten ontruimd tc krijgen. Afgevaar-
digden, door hem naar 's Keizers Hof gezonden, waren met den last aan tilly terug-
gekomen, om Oost-Friesland voor een ander Gewest te verlaten. Deze krijgsbevelhebber
gaf eerst schoone beloften ; doch zij werden niét vervuld. Later zeide hij de vervulling van
's Graven wensch voor een gedeelte toe; doch zelfs dit bleef achterwege, en als reden
werd opgegeven, dat den Engelscl^en en den Zweden werd toegestaan volk in Embden
i^e lichten, en dat die van deze Stad er op uit waren om de Keizerschen onverhoeds
op 4iet lijf te vallen: een vermoeden, dat gevoed werd door de verstandhouding, waarin
zij met de Staten-Generaal stonden. Nu was 's Graven verzoek, dat het Hun Hoog
Mögenden mocht gelieven niets aan te vangen, waardoor zyn land en lieden te gronde
zouden worden gericht. Kon hij den Keizerlijken bevelhebbers daarvan de verzekering
geven, zoo twijfelde hij niet, of het zou hun vertrek bevorderen. — De Raad van State,
' Resol Stat.-Gen. 23, 24, 27, 29 Julij; 8, 11, 12, 17, 18, 25 Aug.; 18, 28, 31 Oct.;
1 Nov., 1628.
526 ALGE3IEENE GESCHIEDENIS
geraadpleegd wal men hierop besluiten zou, was van oordeel, dat men den geheimen
last aan den Commandant te Embden deswegens niet langer behoefde op te houden, en
dat men ten antwoord aan 's Graven afgevaardigde volstaan kon met de verklaring, dal
Avij niet gezind waren eenige vijandelijkheid tegen 's Keizers troepen te plegen, zoolang
dezen er geene aanleiding toe gaven. Met dit advies vereenigden zich de Staten: alleen-
lijk maakten zij de afzending van den last aan ERE^TREITER van een nader overleg met
den Prins afhankelijk — Bij al de voorzorg der Staten gebeurde er omstreeks den-
zelfden lijd iets, dat de "Keizerschen lichtelijk hunne goede trouw had kunnen doen
verdenken. Kapitein roussel, binnen Embden in garnizoen, trad met verlof van zyne
betaalsheren, de Stalen van Friesland, voor eenigen tyd in de dienst van den Koning
van Denemarken om volk voor hem te werven, en nam, mei oogluiking van erent-
reiter , derlig muskettiers uit zijne Compagnie met zich, met wier behulp hij zich in
naam van Koning ghristiaan van het Huis te Pettecum meesier maakte. De Keizer-
schen heroverden het echter weldra en vonden daar binnen die Nederlandsche soldalen.
Op dit voorval wislen de Staten niets beters te doen, dan den advokaat-fiskaal der Gene-
raliteit te machtigen, de zaak te onderzoeken en legen dien Kapitein te procederen,
en den Commandant een strenge afkeuring en waarschuwing te doen toekomen. Straks
besloten zy bovendien, den Stalen van Friesland hunne bevreemding te kennen te
geven wegens hel dien Kapitein legen de bestaande bepalingen verleende verlof, en den
Raad van State te machtigen den Kapitein ter verantwoording voor zich te dagen. Doch
wellicht duchtende, dat hij zich al te zeer zou kunnen verantwoorden, lieten zij hem
gelasten, ten blijke dat hij werkelijk door Denemarken in dienst genomen was, zich
met zijn volk naar de Elbe Ie begeven: bleef hij langer in Ileiderland dan zouden zij
genoodzaakt zijn op zyne handelingen te lellen. Op de klachten van gallas antwoord-
den alsnu de Staten met de verklaring, dat men, trachtende beide met den Keizer en
den Koning van Denemarken alle geede vriendschap te onderhouden, niel kon nalaten,
den een zoo wel als den ander wat hij behoefde, uit deze Landen Ie verschaffen
. Hel vertrek onzer oorlogschepen was voor de Keizerschen het sein om de schepen
op de Eems aan te houden, te onderzoeken en rantsoen te laten betalen. Dit kon
niet geduld worden, en spoedig scheen weder een oorlogschip noodig om daartegen
Ie waken. In overleg met de Gedeputeerde Stalen van Friesland deed Graaf eënst
CASIMIR daartoe een oorlogschip door de Admiraliteit van Dokkum uitrusten. De Slaten-
Generaal vermoedden echter, dal dit weder een staaltje was van de oorlogzuchtigheid
onzer beide noordelijke Provinciën, en gaven haren Stadhouder bevel, dat hij de Frie-
sche en Groningsche garnizoenen op zware straflcn zou verbieden, eenige vijandelijk-
16s7—
]6ao.
' llesol Slat.-Gen, 3,9, 10 Nov. 1628.
2 Resol Stat.-Gen. 13, 14, 18, 20, 24 Nov. 1628.
DES VADERLANDS. 523
heid tegen de Keizerschen te plegen i. Nog altijd hadden de Friezen en Groningers 1637—
zich met eene vijandelijke onderneming van den Prins op onze Oostelijke grenzen ge-
vleid. In den nazomer hadden zij er op aangedrongen, dat Lingan zou belegerd wor-
den. Gaarne zouden zij daartoe de legerkosten voorgeschoten hebben: zoo veel was het
hun waard, dat de vijand uit Oost-Friesland werd afgeleid. Toen nu de Prins tegen
het einde van Augustus (1628) den Haag verliet om Bergen op Zoom ^ en de omstre-
ken te bezoeken, meende men, dat het was om 's vijands macht derwaarts te lokken,
ten einde Graaf erkst Casimir te schooner kans tot het beleg van Lingen te verschaffen.
Doch weldra bleek, en verklaarde de Prins uitdrukkelyk, dat hij nog in dit jaar niets
aanvallenderwijze tegen den vijand zou ondernemen
Intusschen vermenigvuldigden zich de berichten aangaande vredesonderhandelingen Geruchten van
tusschen den Keizer en Koning christiaan., Cracau schreef, dat eenige Rijksraden, aelingeu van deu
persoonlijk zeer tot vrede genegen, van den Keizer vrijgeleide hadden bekomen om met
zijne Commissarissen te Hamburg te komen onderhandelen. Deze tijding gaf aanleiding
tot ernstige beraadslagingen, 's Prinsen advies was, dat men dezen vredehandel met
alle gevoegelijke middelen behoorde te keer te gaan. Dus besloot men, den Koning
van Benemarken te waarschuwen, dat het aanbod van vrede geenszins voor oprecht kon
gehouden worden, en hem aan de verplichting te herinneren, die hij bij de alliantie,
met Engeland en ons gesloten, op zich genomen had, om niet afzonderlijk over vrede
te handelen Bij de hoogst gebrekkige Λν'^ζβ evenwel, op welke Engeland aan de
verplichtingen, welke die alliantie opleide,, beantwoord had, ontbrak het den Koning
van Denemarken geenszins aan een voorwendsel om zich daaraan niet gehouden te reke-
nen. Dus bepaalden de Staten zich niet bij brieven aan dezen Vorst gericht; maar
schreven in denzelfden zin ook aan aitsema ; ja, zonden missieven aan de Koningen
van Zweden, Groot-Britannië en Frankrijk: aan den eersten, om hem aan te sporen
tot bijstand, zijnen Deenschen nabuur te verleenen; aan de beide anderen, om hen te
verzoeken, thans ten minste ruime subsidiën naar Denemarken te zenden Güstaaf
adolf had dio aanmaning niet noodig: op zijnen tijd zou hij de gelegenheid, die hem
zijne gunstige stelling in Pruisen en de zwakheid van Polen aanboden, gebruiken,
» liesol. Stat.-Gen. 1, 8 Dec. 1628.
2 Kort te voren had de vijand beproefd eenige soldaten van het garnizoen van Bergen op Zoom
om te koopen. Doch dit verraad was onidekt door eenen Franschman'inet name LOüis db saul-
Gi'En, Sieur d' Ormois, die deswegens door de Staten beloond werd [liesol. Stat.-Gen. 26 Julij,
1628, Aitsema , I bl. 780).
^ A. v. d. cAPrELLEN, l, 479, 480, 486. Rcsol. SlaL-Gen. 28 Aug. 1628. Resol. Boll. 25
Nov. 1628. 4 jiesol. Stat.-Gen. 12, 14 Bcc. 1628.
^ Resol. Stat.-Gen. 14 Dcc. 1628.
41 Deel. 4 Stuk. 43
-ocr page 324-1627—
1G30.
524 ALGEMEENE "GESCHIEDENIS
om zich tegen den Keizer te verklaren, wiens'gezag zich in die streken niet kon ves-
tigen , zonder dat de Koning van Zweden zijnen invloed in de Oostzee en de hoop om
zich ten koste van Polen te verheffen, verloor ^ Maar Etigelands middelen waren bij
het wantrouwen tusschen Piegering en Parlement te beperkt, «n zijne staatkunde te
onoprecht en te weifelend, dan dat er van die zyde eene afdoende ondersteuniog voor
Denemarken te verwachten kon zijn. Frankrijk daarentegen kon zijne plannen tegen den
Spaanschen invloed in Ilalië niet doorzetten, zoo de Keizer niet in het Noorden werd
beziggehouden en belet om zijne legermacht door Zwitserland, Spanje ter hulp, der-
waarts te zenden. Maar juist dit maakte het den Keizer raadzaam aan Denemarken de
gunstigste voorwaarden aan te bieden, en de vrede zou door geene tusschenspraak ge-
keerd kunnen worden.
Des te meer was er voor Frankrijk aan gelegen, dat onze Slaat den oorlog volhield,
len einde in deze streken een deel der Spaansche en, zoo men hopen mocht, ook der
Keizersche macht beziggehouden werd. Zonder eene naauwe alliantie tusschen dat Rijk
en ons scheen er aan eene krachtige voortzetting van den Nederlandschen oorlog niet te
denken. — Doch laat ons zien, wat onze buitengewone Gezanten sedert het eind van
de lente van dit jaar (1628) in Frankrijk uitrichtten
Na het afdeinzen der Engelsche vloot van voor Roehelle, en bij de waarschijnlijkheid,
dat deze Stad nu spoedig zou moeten vallen , begrepen de Fransche Ministers minder
geheimzinnig van vredesonderhandelingen met Engeland te kunnen spreken: immers
zou dit Rijk alsnu het denkbeeld niet langer kunnen volhouden om voorwaarden voor
de Hugenoten te bedingen. Tevens gaven zij te kennen, dat voor Frankrijk nu de tijd
nabij scheen, dat het weder op hel buitenland zou kunnen letten, en dat bepaaldelijk
de zaken van Ilalië 's Konings bijstand vereischten. Van den anderen kant had-Fraw/cnjVi
thans minder behoefte, dan vroeger, aan vrede met Engeland, hetwelk zich zoo weinig
geducht had gemaakt. Geen wonder derhalve, dat de Ministers weder met het denkbeeld
voor den dag kwamen, dat alvorens zij de Stalen als bemiddelaars lieten optreden, het
traktaat, met hen gesloten, bekrachtigd moest wezen. Zoo werd dan den liJi^^^iJunij
(1628) dit Staatstuk weder ter hand genomen. Van de zijde der Fransche Commissaris-
sen , wien de Heer de bouteiller , Secretaris der Koningin-Moeder, in plaats van d' eh-
ba.ut, alsmede d' espesses , uil Holland teruggekeerd, waren toegevoegd, werd alles
gedaan wat strekken kon om de ,onzen lot die bekrachtiging Ie bewegen·: had zij haar
beslag gekregen, zeiden zij, dan zou men ons ook voldoening geven op al die bijzon-
dere klachten betreffende aangehouden schepen als anderzins, Avaarop onze Gezanten steeds
aandrongen. Maar daartoe zou men zich vooreerst van onze zgde hebben moeten ver-
binden, geen vrede te maken zonder 's Konings toestemming Op dit punt waren de
Verdere onder-
liandeliiigeu der
buitengewone Ge-
zanten in Frank-
rijk,
Nieuwe onder-
handelingen over
het Verdrag.
1 Zie biervoor, bladz. 233.
3 Agréation.
- Zie hiervoor, bladz. 293.
DES VADERLANDS. 525
Franschen zoo zeer gesteld, dat zij beloofden, ons bij de inwilliging daarvan volkomen 1(')37--
genoegen Ie geven ten aanzien van onze onzijdigheid tegenover Engeland. Doch juist
dat waren de onzen builen machte toe te slaan: de vrijheid, zeiden zij, die wij tegen
de Spanjaarden handhaafden, konden wy aan niemand afslaan. Het hoogsle, waartoe
zij komen konden, was dit dat zij 's Ronings lusschenhomst als tot den vrede noodig
zouden erkennen. Wat den onzen buitendien mishaagde was, dat in de voorrede van
het traktaat, zoodanig als de Franschen het ontworpen hadden, als beweegreden werd
vermeld, dat daardoor het beslaan der Vereenigde Provinciën minder dreigend voor de
orde in Europa gemaakt w erd. Dit noemden zy beleedigend, en zy verlangden, dat de
Fransdie Regering zich ten dezen aanzien wat minder op het'standpunt van den Paus
mocht plaatsen. Maar wat de Franschen vooral wenschten, was van de onzen de be-
lofte te verkrijgen van dadelijken bijstand in schepen aan den Koning te verleenen.
Dit nu weigerden de onzen standvastig. De Slaten medeplichtig te maken aan den
val van Rochellc, ging niet aan. Had men zich tot zulk eene inwilliging verstaan, het
zou hel ongenoegen binnen ons land onbedwingbaar gemaakt hebben en misschien
vrede met Spanje onder voorwaarde van gemeenschappelijke ondersteuning van Rochelle
ten gevolge hebben gehad. Met groole behoedzaamheid evenwel gingen onze Gezanten
in de zaak te werk: de naam van Mochelle werd aanvankelijk niet genoemd: men deed
het voorkomen, alsof er slechts sprake kon zijn van hulpbieding tegen de Engelschen.
Moest de onderhandeling afspringen, dan wenschten zij liever den schyn te doen bestaan
alsof de onmogelijkheid om den Koning te beloven, niet zonder zijne toestemming vrede
te sluiten, de oorzaak van de breuke ware. Het zou, meenden zij, hun slechts lot hunne
eer nagegeven kunnen worden, dat zij zoo vast op het stuk onzer vrijheid geslaan had-
den. Doch toen de Koninklijke Commissarissen schenen toe te geven, dat wy den
Koning niet tegen de Engelschen zouden behoeven bij te staan, diende de verklating
te volgen, dat wij hem evenmin legen Rochelle hulp konden bieden, en hoe omzichtig
cn van ter zyde dit ook door de onzen werd te kennen gegeven, het bracht dadelijk
van de zijde der Commissarissen een storm van hatelijke vervvyten te weeg, waarop zy
met de grootste heftigheid en hardheid verklaarden, dat aan de onderhandelingen een
einde gekomen was, en dat Zijne Majesteit zich hield aan het met lakgerak gesloten
traktaat, waarin hij geen letter zou laten veranderen. Te vergeefs zochten de onzen
die verbolgenheid te matigen:' men legde hun de vra^g voor, of zij dan bleven by de
dubbele weigering om 's Konings toestemming als eene voorwaarde van vrede met
Spanje te erkennen, en om hem legen zijne oproerige onderdanen by te staan. Toen
onze Gezanlen het antwoord ontweken, verklaarde de büllion, dat zij van nu aan niet
meer met hen te handelen hadden, en dat de Koning nu wist, waarvoor hij ons te
houden had. — Het schijnt, dat de Fransche Heren het er voorhielden, dat nu de zen-
ding van Lord garlisle haar doel niet getroffen had, alle kans van zamenspanningvan
526 ALGE3IEENE GESCHIEDENIS
if)27— onze zijde met Engeland en Spanje legen Frankrijk was vervallen, en dat zij derhalve
onzen Staat naar hunnen wil konden zetten. Zooveel bleek, dat als ons werkelijk geen
steun dan van Frankrijk te hopen zou zijn, dit Rijk van onze.hulpeloosheid geen edel-
moedig gebruik zou maken, maar ons zou willen nopen onze onafhankelijkheid prijs
te geven. De Markies d'effiat liet zich .later ontvallen, dat hij het er Toor gehouden
had, dat de Hollanders met de Franschen zoo goed als ééne natie uitmaakten, en zon-
der eenig bedenken al het hunne met de Franschen gemeen zouden gemaakt hebben.
Beschouwden de onzen het niet alzoo, dan spraken de Franschen van ontrouw aan
onze zijde.
Na het gebeurde werd echter de eerste stap tot wederaanknoping der onderhandelin-
gen door de Franschen gedaan. Zij zullen begrepen hebben te stout geweest te zijn.
ville-AUx-glergs, in verlrouwen tol onze Gezanlen gekomen, gaf hun te kennen, dat
dè Koning geenen bijstand tegen de zoodanigen, die wy niet bestrijden wilden, van
ons zou vergen, zoo wij ons het woord toestemming wilden laten welgevallen, en dat
wy dit doen moesten ter liefde van den Kardinaal, die zeer op de vaststelling van
het traktaat gesteld was. In de conferentie, hierop gevolgd, gaven de Franschen den
eisch om het bewuste woord in het traktaat opgenomen te zien, nagenoeg op, en
ook op het andere punt betoonden zij zich vry wat toegefelijker. De onzen namen
terstond het verloren grondgebied met kracht en waardigheid weder in, en verlangden
dat ons het secours beloofd zou worden met de verzekering, dat men van ons geen
wederkerige hulp zou vorderen, zoolang als de tegenwoordige oorlog met de Engelschen
Onze Gezanten duurde. Van beide zijden zouden alsnu de herziene artikelen opgezonden worden, len
nader bè- ^ji^^de daarop de uiterste meening, zoo des Konings als der Staten, te verstaan. De
Nederlandsche Gezanten namen de gelegenheid waar om Hun Hoog Mögenden te ver-
zoeken om, hetzij de alliantie gesloten werd of afsprong, verlof te bekomen tot hun
vertrek, en voor te stellen, alsdan over Engeland huiswaarts te keren, vooral teij einde
den argwaan, aldaar wegens hun verblijf in Frankrijk gerezen, weg te nemen. Dit
was een geschikt middel om de Franschen van onze zijde nieuwe overleggingQn met
Engeland te jdoen duchten. — Terwijl antwoord gewacht werd, verlangde mén met
onze buitengewone Gezanten eenige particuliere zaken van Franschen tegen onze Oost-
Indische Compagnie af te handelen. Op hun zeggen, dat zulks even goed door onzen
gewonen Gezant kon geschieden, kregen zg het bescheid, dat deze een goed man was,
maar dat men met hen, omdat zij meer gezag in hun land hadden, in éénen dag
meer zou doen, dan met hem in eene maand. i
Intusschen kwamen er brieven van de Nederlandsche Gezanten in Engeland, waaruit
bleek, dat de Koning van Groot-Britannië alsnu niet langer eenige voorwaarde len be-
hoeve der Hugenoten in de vredesartikelen wenschte opgenomen te zien, maar zich
vergenoegen zou met de verzekering, dat de Koning van Frankrijk dadelijk na den
richt.
1C27-
1630.
DES VADERLANDS. 527
vrede, door hem met Engeland Ie sluiten, aan zijne Gereformeerde onderdanen vergif-
fenis en het genot hunner vroegere voorrechten zou gunnen. De bullion evenwel be-
greep op de mededeeling van dit bericht, dat de Koning van Engeland zich alsnog- de
bescherming van Fransche onderdanen bleef aanmatigen, en zeide, dat men Frankrijk
liever in assche zou zien liggen, dan zulks toelaten, en bovendien vernemende, dal
op nieuw eene poging tot ontzet van Rochelle met een sterkere vloot zou gewaagd
worden, verklaarde hij, dat het onnut was van onderhandeling te spreken voordat men
den uitslag van de nieuwe onderneming gezien had. Niettemin vond hij goed, dat onze
Gezanten iels op het papier zouden stellen, dat tot grondslag zou kunnen dienen van pyjite^
een vergelijk, dadelijk nadat Rochelle ingenomen zou zijn, tusschen den Koning en zijne ^an^e^
overige Gereformeerde onderdanen, met name met die van Nimes, Castres, Usez en de Religie.
Montauhan te treffen, opdat de moeijelijkheden met deze Sleden hem niet verhinderen
mochten, zich onmiddellyk met de zjiken van Italië en Düitschland te bemoeijen. Hun
ontwerp-arlikelen werden door een tegenontwerp van de bullion beantwoord, waarbij
niets hoegenaamd aan de Fransche Gereformeerden werd toegezegd, en slechts verklaard
dat het den Koning vrij stond zijnen onderdanen vrede te geven, op de voorwaarden,
dié hij redelijk zou oordeelen, opdat geen vreemdeling grond mocht hebben er zich
mede te bemoeijen. De onzen verlangden de uitdrukking zoo gewijzigd te zien, dat
de Koning hun den vrede op redelijke gronden zou verleenen, en niet bloot op gron- s
den, die hij redelijk zou oordeelen. Te meer wenschten de onzen, dat aan de Huge-
nolen eenige verzekering gegeven werd, omdat men de Fransche Regering niet ver-
trouwde, en zelfs zoo ver ging van te vermoeden, dal de troepen, die de Maarschalk
DE cuEQUi op Zijn eigen naam den Hertog van Mantua ter hulp voerde, beslemd waren,
om, terwijl de zaken tusschen dezen Herlog en dien van Savoye spoedig geschikt zou-
den zijn, den Herlog van κοπαν op het lijf te vallen. Ten bewijze dat de Fransche
Regering wel bedacht was om na Rochelles val de builenlandsche zaken ernstig ter
hand te nemen, was het niet voldoende, dat de ^bullion onze Gezanten verzocht een
memorie te stellen ten belooge, hoe dreigend ook voor Frankrijk de uitbreiding was
van 's Keizers macht in hel Westen en Noorden van Düitschland. Hoe het zij, de
Koning verlangde aan die van de Religie in zijn land geene andere verzekerdheid te
geven dan zijn woord, en alzoo werd het beter geoordeeld, alle briefwisseling over
den vrede met onze Gezanten in Engeland voorshands te slaken.
3Iiddelerwijl liepen er geruchten, dat de Slalen 55 schepen met krijgs- en mondbe-
hoeften bij de laatste Engelsche vloot gevoegd hadden, en dat die schepen na het ver-
trek dier vloot in de rivier van Bordeaux aangehouden waren. Onze Gezanten begre-
pen de zaak dus, dat de Franschen een voorwendsel gezocht hadden om zich van die
INederlandsche schepen meester te maken, ten einde ze tegen de nieuwe Engelsche
De onzen ont-
werpeu eeuige
van ver-
526 ALGE3IEENE GESCHIEDENIS
vloot te gebruiken, en in dien zin schreven zij naar Holland Ten slotte bleek, dat
wel 5ö schepen aangehaald waren, doch slechts om gevisiteerd te worden; maar dat er
slechts drie waren aangeslagen, die, trouwens buiten welen van de Nederlandsche over-
heid, aan Rochelle toevoer hadden willen bezorgen.
- Al dien lijd waren onze Gezanten buiten rechtstreeksche betrekking gebleven met
het Hof en den Kardinaal^ de rigiielieu voor Rochelle. Doch omstreeks het midden
der maand Julij (1628) kwam de Heer de chaxeauneuf van daar. Deze vernam van de
onzen met eenige bevreemding, dat men hun steeds de noodzakelijkheid voorgehouden
had, dat vooraf het traktaat geratificeerd werd: de Kardinaal, zeide hij, was van een
ander gevoelen, namelyk, dat de Koning ook zonder alliantie ons kon en zou bijstaan
en nimmermeer verlaten, en dat onze tusschenkomst ter bevordering van den vrede met
Engeland steeds aangenaam zou zijn, zoo wy slechts de toeslemming van Engeland
daartoe hadden. Zoo bleek de Kardinaal op nieuw het vertrouwen van sommelsdijk
niet Ie beschamen. Dit moest dezen Staatsman moed geven, en niet minder moest tot
versterking van hunne stelling hel bericht strekken, hun door den Prins toegezonden,
van de mededeeling hem in het begin van Julij door den Agent garleton gedaan
Zoo toch kon den Franschen blyken, dat wij desverkiezende ons dadelijk, en op nieuw
door bemiddeling van Engeland, met Spanje zouden kunnen verstaan.
Nader bericht Den Julij ontvingen onze Gezanten te Parijs het antwoord, hetwelk Hun Hoog
1Γ)27--
i6:{o.
ίειΓ uiTwË^e! Zogenden, in overleg met den Prins en Graaf ernst Casimir, besloten hadden te geven
op hunne mededeeling van de herziene artikelen van het Verdrag. Men hield vol, dat
hel woord agréalie of eenig ander van gelijke kracht niet in het traktaat mocht worden
opgenomen, en dat bij de te verleenen wederkerige hulp tegen 's Konings vijanden,
met het oog op Rochelle^ hetgeen men echter niet erkend wilde hebben, onze vrienden
en bondgenoolen moesten uitgezonderd blijven. Des noods zou men kunnen toeslaan,
wat men tot nog toe, in weerwil van de bemoeijingen van delopez, opzettelijk daartoe
door den Kardinaal gezonden, steeds geweigerd had dat Frankrijk zich ten onzent
schepen en oorlogsbehoeften zou mogen aanschaffen, doch slechts met dit beding, dal
de toestand dezer Landen zulks zou toelaten. Ook waren de Staten niet volstrekt on-
geneigd om zich te verbinden in zekere gevallen de Spaansche schepen te ontzien, die
deel eener Fransche vloot zouden uitmaken. Ten slotte behelsde het bericht, dat de
Gezanten het in geen geval tot eene breuke mochten laten komen, zonder eerst nog
om nader last te schrijven. Zelfs bij het afweren van den aandrang om het woord
agréatie op te nemen, moesten zij zich niet overijlen, maar tyd trachten te winnen, m
yilesol. Slat.-Gen. 28 Julij, 1628. ResoL Holl. 27 Julij, 1628.
2 Zie hiervoor, bl. 301. 3 ResoL Stat.-Gen. 21 April; 17, 26 Mei, 1628.
1027—
1C3Ü.
DES VADERLANDS. 529
ea
de hoop dat zij het lot ecne schikking lusschen Engeland en Frankriß zouden kunnen
brengen i. — Dus schreven de Stalen; maar inderdaad Nvenschten zy , zoo het schijnt, dat
alles slepend gehouden werd, zoolang het lot Tan Rochelle nog niet beslist ^γas. Brak
men vóór dat tijdstip de onderhandeling af, dan zouden wij ons onvermijdelijk aan de
zijde van jFmw/rry/iif vijanden geschaard gezien hebben, en dit vvenschte men te voorkomen.
in het begin van Augustus wierpen de onzen nog een voorslag op om die netelige zaak Voorslag onzer
Gezanten tot be-
te schikken: de Koning zou die van Rochelle tot den voetval toelaten, hun genade vredigingdesKo-
schenken, een tyd lang met zijn Hof zijn verblijf binnen hunne stad komen houden "
cn van hen zulke verzekeringen "ontvangen, als hunne gehoorzaamheid voortaan boven
verdenking zouden kunnen stellen; ten overvloede zouden de Koning van Engeland
en de Staten zich kunnen verbinden om Rochelle te straffen, in geval zij hare den Ko-t
ning te geven beloften niet nakwam. Het antwoord was, dat de Koning niet anders
dan met zijn leger na verovering der wallen zyn verblijf binnen Rochelle verlangde te
houden, en wat de Engelschen ook doen mochten, al kwamen zij Parijs belegeren,
het beleg van Rochelle zou de Koning doorzetten. Deze grootspraak kwam niet overeen
met hetgeen onze Gezanten in deze dagen van den Hertog de chevreuse en den Maar-
schalk DE LA FORCE vemamcn. Volgens hen was de Kardinaal ontmoedigd door de schade,
welke de werken, ter afwering eener Engelsche vloot vervaardigd, ten gevolge van eenen
storm geleden hadden, en begon hy daarenboven te duchten, dat de Koning hem niet
langer op dien weg zou willen volgen. Deswegens zou hij thans door de zending van
den Graaf de tillières naar Engeland hebben willen te weeg brengen, dat hem van
die zijde geen beletsel legen de verovering der stad werd in den weg gelegd. In deze Onzc Gezanten
omstandigheden begrepen onze Gezanten, dat hunne tegenwoordigheid in het leger goed ™„ηηοη doen om
zou kunnen doen, en gaarne zouden zij op een wenk van de Koningin-Moeder zich der-
waarts begeven hebben. Werkeliik had de Heer de cnateauneuf omstreeks dezen tijd Engeland te
bevorderen.
ooren naar het denkbeeld eener toenadering lot Engeland en eener bijeenkomst van
Commissarissen der beide natiën in den Haag. Deze inschikkelijker gezindheid namen
onze Gezanten Ie baat om zich te beklagen, dat men hen al dien lyd van het Hof
verwijderd had gehouden: voorzeker, zeiden zg, vreesde men Spanje een voorwendsel
te geven om aan Frankrijk de dienst van zijne vloot te onttrekken. Zooveel was zeker,
dat men niet gezind was de onzen openlyk als onderhandelaars te erkennen, zoo zg ^
noch uitdrukkelijken last van de zijde van Engeland konden vertoonen, noch uit
^s Jlage gemachtigd werden om op de voorwaarden, door de Franschen gesteld, de
alliantie met onzen Slaat te sluiten. Kon men ons daartoe brengen, dan gaf men de
tijdelijke ondersteuning van Spanje^ aan hetwelk men weldra den oorlog stond te
verklaren, gaarne prijs.
' Resol. StaL-Gen. 4, 8, 10, 11 Julij, 1628. Resol Holl. 6, 7 Julij, 1628.
III Deel. 4 Stuk.
42
-ocr page 330-550 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1C27-
1630.
Den Augustus hadden de onzen de in deze oraslandigbeden gewenschle audientie
bij de Koninginne-Moeder Zij gaven te kennen, dat het hun raadzaam docht, al
aanstonds eene schikking te beramen voor bet tweeërlei geval, dat Rochelle door den
Koning veroverd, of door de Engelscben ontzet zou zijn. Doch de Vorstin verklaarde
zich niet. Maar van den anderen kant deed zich weder eenige hoop op. De Deensche
Gezanten, namelijk, onverrichter zake uit Parijs naar ioncie« vertrokken, hadden aldaar
te . kennen gegeven, dat de Fransche Ministers van tijd lot tijd eenige genegenheid om
over vrede te bandeken, hadden laten doorschemeren. Hierop hadden onze Gezanten
aldaar, met medewerking van den Ambassadeur van den Koning laten voorstellen
Commissarissen tot den vrede naar den Haag te zenden, alwaar dan ook Fransche Com-
missarissen komen zouden. Zijne Majesteit bad zulks niet afgewezen, mits de zaak werd
voorgesteld als kwame zij blootelijk van die Ambassadeurs en niet van de beide Koningen.
Men zou zich beijveren om de vereischte verklaring omtrent de zending van Commissa-
rissen te bekomen vóórdat Rochelle of ontzet of veroverd, zou zijn, vermits het te wachten
was, dat na de eene of de andere dezer gebeurtenissen de gemoederen dubbel verbitterd
zijn zouden. Dat de tijd verstreken zou zyn om nog vóórdat de Engelsche vloot naar
Rochelle in zee slak, de voorloopige maatregelen te treffen, zulks hield onze Gezan-
ten te Parijs geenszins van de vereischte stappen terug: immers waren zij ook nu'van
oordeel, dat men de poging der Engelscben tot ontzet haren loop moest lalen, en ze
door geen voorstel van wapenstilstand moest trachten t&'keren. Dat de beslissing van
Rochelles lot slepend zou blijven, achtten zij van alle rampen de grootste. Eerst als die
nieuwe poging mislukt zou zijn, mocht men zich vleijen, dat de Koning van Engeland
zich onlslagen zou achten van het woord, dat hy aan de Hugenoten zeide gegeven te heb-
ben. Dus oordeelden zij de mededeeling hunner ambtgenoolen in Engeland bij eene
nieuwe audientie aan de Koninginne-Moeder te moeten voordragen. Het was hun er om
te doen, Ie bewerken, dat nadat de slag zou getroifen hebben, toch noch niet alle band
verbroken zou wezen» De Koningin-Moeder echter kon zonder overleg met den Kobing in
het leger niets vaststellen. — Terwyl alzoo bescheid op haar bericht derwaarts afgewacht
werd, viel er weder iets voor, dat wel geschikt was om op nieuw achterdocht tégen de
Ijedoelingen der Stalen-Generaal op te wekken. Er verscheen, namelijk, te Parijs een
Franschman, dienende onder een der Fransche regimenten in Holland, die voorgaf
vaandrig Ie zijn en door zijn« medeofficieren met berichten afgezonden te wezen, welke
hij echter over boord had moeten werpen, daar het schip, waarmede hy den overtocht
gedaan had, door een Duinkerker vervolgd was. Mondeling bracht hij alsnu aan den
Heer DE viLLE-Aux-GLERCs en daarna aan den Koning in het leger de tijding, dat de
F,
Vermoedens
tegen de oprecht-
heid der Stuten.
At
I
Ü«
f
» Zij waren de eerste Ambassadeurs, welke hare Majesteit in haar nieuw gebouwd paleis van
liet Luxembourg ontving.
DES VADERLANDS. 531
1G27-
1630.
Graaf de layal, die van den Koning als bewijs van goederlierenheid verlof gekregen
had om naar Holland te gaan, met 18 vrybuilerschepen uit eene onzer havens naar de
Engelsche kust was overgestoken om zich by de vloot, naar Rochelle bestemd, te voegen.
Dadelijk beyverden zich onze Gezanten den slechten indruk vv^eg te nemen, dien deze
tijding maken moest. Zij waren zeker, zeiden zij, dat geene schepen van het Land,
noch vrgbuiters met kennis van Hun Hoog Mögenden zoo iets zouden ondernemen. Wal
den persoon van laval aanging, voor hem konden zij niet instaan; maar zooveel wis-
ten zij, dat hij zich hoogelijk beklaagde over de weinige ondersleuning, die hij in Hol-
land gevonden had. — Wat de Gezanten hadtien durven verzekeren, werd later bevestigd.
De Staten-Generaal gaven zich veel moeite om den zich noemenden vaandrig lè lalen
logenstraiFen. Bij zijne terugkomst te 's Hage. werd hij in hechtenis genomen om ver-
hoord te worden, en nu bleek, dat hij door den"Hertog van slbeuf, goeverneur van Pi-
cardiëy was afgezonden geworden. Voorzeker moet deze zaak als eene poging worden
verklaard om door het zaayen van wantrouwen lusschen Frankrijk en de Staten onmin
Ie doen ontstaan, in de hoop, dat Hun Hoog Mögenden alzoo lot vijandelijkheden en in
dit gewichtig tijdsgewricht ten laatste nog tot deelneming aan den Engelschen tocht lot
ontzet van Roehelle zouden gebracht worden i. — Intusschen was er in Engeland eene
gebeurtenis voorgevallen, uit welke men met gelijke waarschijnlijkheid den voortgang
en de staking van dien tocht kon afleiden. ΒυακίΝαπΑΜ werd vermoord, en deze ge-
Aveldige dood trof hem, naar het schijnt, omdat men hem verdacht van yerstandhouding
met Spanje, en vermoedde, dat of de uitzending der vloot wederom slechts een ijdel
vertoon zou wezen, of het ontzet van Rochelle aan verkeerde einden dienstbaar gemaakt
zou worden. De Hertog stond ten doel aan de heftigste schimpschriften. Ook in ons
land kwamen er libellen tegen hem uit, en de Agent carleton verzocht de lusschen-
komst onzer Rechterlijke Overheden daartegen Geruchten van aanranding van zijn
persoon liepen er reeds in den voorzomer te Parijs en te ^s Hage en welk een ijver
hij ook voorwendde om de uilrusting en afvaart der vloot te bespoedigen; al wilde hij
^ Toch zijn cr Nederlandsche schepen met de Engelsche vloot naar Rochelle medegegaan. Onze
Gezanten te Londen, namelijk, -vergunden, op verzoet van bückingham, den Jcoop van eenige
schepen van Hollandsche schippers, in Engeland aanwezig, met het doel om ze bij die vloot te
voegen. Slechts zes of zeven schippers waren bereid tot het vcrkoopen van hun schepen; doch
buitendien werden er verscheiden Hollandsche schepen geprest. Op de klacht onzer Gezanten
antwoordde carleton, dat Koningen het recht hadden om zich in tijd van nood aldus te lalen
dienen. Over het recht van Koningen, zeiden de onzen daarop, wilden zij niet twisten: slechts
moesten zij verlangen, dat de onzen overeenkomstig de alHantiën werden behandeld.
2 Resol. Stat.-Gen. 25 Aug. 1628. Zie Biblioih. v. Pamß.,enz. door p. a. tiele, IV^® Stuk,
N". 2198, 2206, 2210. 3 Resol. Slat.-Gen. 12 Julij, 1628.
Buckingham
vermoord.
42*
-ocr page 332-r» Κ'Λ
3o2
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zich clilmaal zelf op die vloot inschepen, en al verklaarde hij, zoodra hij Frankriß
vóór Rochelle den vrede zou hebben afgedwongen, naar Lissabon te zullen stevenen
om de Spaansche vloot te vernielen, — de vermoedens weken niet; veeleer dan aan
zijne oprechtheid Ie gelooven, schreef men hem het voornemen toe om ten slotte met
militaire macht den binnenlandschen tegenstand tegen zijne plannen te bedwingen
kortom, met hem meende men den boozen genius van den Koning uit den weg te
ruimen, en hij viel den September door de hand van felton. Deze gebeurtenis
gaf in Frankrijk hoop, dat nu de voorgenomen tocht lot ontzet van Rochelle geen
voortgang zou hebben, en de bullion verzocht onze Gezanten een opzettelijken bode
naar Engeland te zenden, ten einde te weeg te brengen, dat de vloot niet uitzeilde, en
aan alles wat er tot voorbereiding van eenen vrede van Kroon tot Kroon beraamd was,
alsnu gevolg gegeven werd. De onzen betoonden zich niet vaardig om te trachten door
hun schrijven het afvaren der vloot te keer te gaan. Hoe zouden zij zulk eene daad
immer voor het Gereformeerde Nederland hebben kunnen verantwoorden? Dus verklaarden
zij, dat zij het onmogelijk achtten, de staking van den tocht te verkrijgen. Inderdaad,
in Engeland waren de gemoederen van het algemeen nog niet rijg voor het inzicht, dat,
zoo hel der vloot gelukken mocht Rochelle te ontzetten, dit slechts tot verwezenlyking van
btjckinghams Staatkundige plannen zou gestrekt hebben. Buitendien de soubise en de la val
De Eogelscbe drongen krachtiger dan ooit op het vertrek aan, en den September stak de vloot,
nieuw si Λίϊ zeilen sterk, in zee. De weigering der onzen om iets te doen, ten einde zulks
chelle onder zeil. ^^ beletten, en het bestaande vermoeden, dat er Hollandsche schepen onder de vloot
^γaren, hadden ten gevolge, dat zij nu minder dan ooit voor de geschikte bemiddelaars
gehouden'werden. Ook kwam er van den Koning na lang tydsverloop geen ander ant-
woord op de missive der Koninginne-weduwe, dan dat Zijne Majesteit de laatst voorge-
slagen wijze van bemiddeling niet goed vond. Tegelijk bleek, dat in dezen Jijd de dienst
van den Ambassadeur van Venetië als bemiddelaar gebezigd werd. De onzen hadden
liever den Gezant van Denemarken, den Heer zobel, als '^zoodanig gebruikt gezien.
De bullioiï echter bleef verzekeren, dat er niet anders met Engeland zou gehandeld
worden, dan op den door de onzen ontworpen voet, en dal zij hel niet vreemd moesten
vinden, dat men hen niet gebruikte. Desniettemin en ofschoon men hun alsnu in den
mond gaf, zich naar het leger te begeven, verkozen de onzen te blyven, omdat zij niet
verlangden werkelooze getuigen van den overgang der stad Rochelle te wezen.
1637—
1g30.
Nog vóór het einde der maand September kwam de Engelsche vloot vóór Rochelle
aan. Op het bericht snelde al de Adel, die nog niet in het leger was, met 'sKopings
broeder aan het hoofd, uit Parijs derwaarts, en het volk stroomde, op het voorbeeld
DES VADERLANDS. δ19
der Koningin, naar de kerken, waar gebeden verordend waren 1. Rochelle was, toen
die hoop op redding uit zee opdaagde, door hongersnood lot het uiterste gebracht. Zoo
goed was de toegang door den opgeworpen dijk nog niet afgesloten, of, hadden de En-
gelschen een ernstigen aanval op de belegeraars en hunne werken beproefd, zij zouden
ontzet hebben kunnen aanbrengen. Doch niets van belang voerden zij uit. Na den
dood van buckingham , die reeds zoozeer geweifeld had, was men in Engeland over-
tuigd geraakt van het hagchelijke eener staatkunde, die langs den weg der omverwer^
ping van de orde in Frankrijk tot alliantie met Spanje leidde. Dus huiverde men voor
de gevolgen eener nederlaag terug, die men Frankrijks Koning zou hebben doen
ondergaan. Geen wonder, dat men de gevaren ontzag, welke de overwinning in allen
gevalle zoude medegebracht hebben. Dientengevolge bezigde men de vloot voor Rochelle
niet tot ontzet, maar slechts mis eene bedreiging, ten einde zoo voor Engeland
voor de belegerden gunstige voorwaarden te bedingen bij den vrede, over welken van
nu aan ernstig onderhandeld werd. De gansche toestand spande zamen tot den val der
ongelukkige slad en hare laatste ijdele hoop strekte slechts ora haren doodsnood eenige
dagen te rekken.
Den 30®tea Oclober kwam te Parijs het bericht aan, dat de Koning binnen Rochelle
was. Met betamelgke stilte werd deze overwinning van den Koning over zyne eigene
onderdanen den avond van dien dag door de burgers gevierd. Voor de Louvre en het
Luxembourg, waar naast onze gewone Gezant woonde, hadden er zelfs geene feestelijk-
heden plaats. Ook te ^sHage geschiedde de mededeeling op de minst kwetsende wijze.
Den November verscheen de kortelings aangekomen nieuwe Fransche Gezant
1627—
1630.
Rocielle geoffc
zich ovei'.
DE BAUGY voor de Staten-Generaal met eene missieve van zynen Koning, geschreven
binnen Rochelle, behelzende het bericht, dat Zijne Majesteit de inwoners zacht en
genadig behandeld had, daar hij hun vergiflenis, het behoud van hun goed, en vrij-
heid van godsdienst had toegestaan. Hun Hoog Mögenden betuigden zich over die
goede behandeling ten hoogste verblijd. Daarna liet de Prins de Staten welen, dat
de Gezant van zins was in den avond voor zyne woning eenige^ teekenen van blijdschap
te vertoonen; maar dat hij dit niet begeerde te doen _legen den zin van Hun Hoog
Mögenden. Dezen lieten hem hierop door Zijne Excellentie verzoeken de gesteldheid
deze Landen in aanmerking te nemen, maar lieten de^ zaak aan zijne wysheid over.
' Bij deze opgewonden stemming liepen de Gereformeerden te Parijs en in de omslreken ge-
vaar. De Koningin zond dan ook. eenen ^officier naar onze Gezanten met het bericht, dat zij
den Gereformeerden ried hunne predikatiën tc schorsen. Anders gingen onze Gezanten trouw te
Charenion ter kerk. Niettemin zong men den volgenden Zondag, bij de dienst ten huize van
den lieer de langehak, de psalmen zoo luide, dat (zeide de ville-aüx-clercs) men het op het
Luxembourg hij de Koningin-Hoeder had kunnen hooren.
526 ALGE3IEENE GESCHIEDENIS
]627— Onze Gezanten Ie Parijs ontdoken de verplichting om wegens de overgave \(xn Rochelle
^ de Koninginne-Moeder opzetlelyk geluk te gaan wenschen, op eene behendige Avijze.
Reeds vóór deze gebeurtenis hadden zij gehoor verzocht, om hare Majesteit namens Hun
Hoog Mögenden een veertiental jachtvalken voor den Koning aan te bieden. Door on-
gesteldheid der Vorstin was de audiëntie achterwege gebleven tot na Rochelle's val, en
nu wenschten onze Gezanten haar tevens geluk met hare herstelling en met de gelegen-
heid, die de Koning, thans van de zorg voor binnenlandsche onlusten ontheven, beko-
men had om »zijne zinnen en wapenen tot de ontlasting en bescherming van zijne
Geallieerden bezig te gaan houden."
Omstreeks het midden van November gaven de onzen alsnu te kennen, dat zij gehoopt
hadden, dat na de inneming van Rochelle de Koning en de Kardinaal dadelijk te Parijs
zouden zijn gekomen, en dat hiervan het gevolg zou geweest zyn, dat zg hadden kun-
nen vertrekken en dat onze Slaat weder met bgstand in geld ondersteund zou gewor-
den zijn. In plaats daarvan was er, zeiden zij, grond om te duchten, dat de zaken van
het buitenland op nieuw bij de verdere onderwerping der Hugenoten, in Languedoc,
zouden moeten achterstaan. \Hierop kregen zij het geruststellende antwoord, dat, al
onderwierpen de Steden van Languedoc zich niet dadelijk, dit des Konings voornemen
om Casale te ontzetten niet zou behoeven te verydelen, en, bracht hij dit voornemen
ten uitvoer, dan had hy daarmede krachtdadig party gekozen tegen de Spaansche macht
l)e staat der en invloed in Italië. Het betrof hier de handhaving van den Franschen Prins karel
za eii 111 α le. ^^^ GONZAGA, Hertog van Nevers en Rethelois, als Vorst van Mantua en Montferrat.
Spanje wilde geen Franschen Vorst in dit Italiaansche Hertogdom dulden, en de Keizer,
op Spanjes hand, weigerde karel van gonzaga te erkennen en wenschte op Mantua,
als Rijksleen, beslag te leggen. Al wat in Italië Spanjes overmacht duchtte, onder-
steunde den nieuwen Hertog van Mantua: met name Venetië en zelfs de Paus, die,
zeide men, zoo Spanjes aanzien niet gefnuikt werd, een kapelaan van Spanje stond le
worden. Daarentegen sloeg karel emanuel I van Savoye met Spanje de handen in
een, en sloot met deze Mogendheid een verdrag ter verdeeling van Montferrat^ waarby
Casale, toenmaals als de eerste vesting van Boven-Italie beschouwd, aan Spanje ten
deel viel. Maar slechts door geweld zou Spanje zich van deze sterkte meester kunnen
maken, en don gonzales de gordova, Spaansch Goeverneur van Milaan, belegerde
haar reeds sedert het voorjaar van 1628. — Besloot de Koning van Frankrijk werkelijk
zich rechtstreeks en krachtig in de Italiaansche zaken le mengen, dan had hij ons
bondgenootschap noodig om verzekerd te mogen zijn, dat een voornaam deel van de
Spaansche cn misschien tevens van 's Keizers macht op onze grenzen zou worden
beziggehouden. Niettemin repten de onzen volstrekt niet van de hervatting van onder-
landen en iVa«^ Ija^jelinecn, dic zouden moeien strekken om het traktaat alsnu zii η beslag te doen
rtjk krijgt haar ° ' j ο
beslag niet, erlangen. Voorzeker achtten zij het niet raadzaam zoo dadelijk, als het ware op het ver-
-ocr page 335-DES VADERLANDS. δ19
sehe graf van Roc/ielle, een vriendschap naauwer dan ooit met den Koning aan te gaan. 1627-^
Bovendien de parlij, die door Engeland gekozen worden zou, was nog hoogst onzeker, en
een overhaaste verbintenis van onzen Slaat met Frankrijk kon die Mogendheid tot aan-
sluiting aan Spanje bewegen. Maar vooral dat de Koning van Frankrijk zich in der
minne met de Hugenoten in Languedoc zou kunnen of willen verslaan, was nog twij-
felachtig : integendeel, dagelijks verzekerde men stelliger, dat het thans op de onderwer-
ping van de Steden dier partij gemunt was, en de vijanden van RicnELiEu, benevens
de Spaanschgezinden, met de beide Koninginnen aan het hoofd, drongen er krachtig
op aan, dat de op Pmhelle behaalde zege tot den ondergang van al de Gereformeerden
zou worden voortgezet. In deze omstandigheden hadden onze Gezanten in allen gevalle
naderen last uit Gravenhage noodig, en zij bleven niet in gebreke daarop aan te
dringen. — Tegen den tijd evenwel, dat de Koning en de Kardinaal te Parijs terug-
gewacht werden, bleek al duidelijker, dat er een krachtdadige en spoedige tusschen-
komst in Italië ophanden was. Nog vóór des Kardinaals aankomst deelde de bullion
onzen Gezanten eenige artikelen mede, een onlwerp-traktaat met Engeland behelzende y
waaromtrent men het met Engeland bijna eens geworden was, toen de overgave van
Rochelle de onderhandeling had afgebroken. Een van die artikelen bepaalde, dat men
zich met de Nederlandsche Ambassadeurs beraden zou, wat te doen lot het algemeene
welzijn der Christenheid; maar, wat den onzen minder aangenaam was, er werd mede
in voorgesleld, dat er geene teruggave van eenige ter wederzijde genomen eigendommen
zou geschreden, behalve alleen van het schip, door de Engelschen binnen de haven van
Tessel genomen. Hieruit was licht af te leiden, dat als de Engelschen zulks weigerden,
de Franschen de waarde van den bodem van ons zouden vorderen, te meer omdat
DE BAüGY by zyn eerste gehoor, in zijn overigens welwillende toespraak tot de Slaten-
Generaal, onder andere klachten ook de zaak van dat schip aangeroerd en de teruggave
van dien bodem gevorderd had i. Den tienden December gingen onze Gezanten den Kar-
dinaal te Leuville bezoeken. Bij deze gelegenheid ontwierp de Kardinaal aireede eene ver-
deeling der rollen in den aanstaanden algemeenen oorlog: Frankrijk zon'm Italië ^ of zoo
hier de zaak geschikt werd, in Duitschland, Engeland in Denemarken, en wij op onze
eigene grenzen oorlogen. Wie van de Bondgenoolen in gebreke bleef of trouvi'eloosheid
pleegde, zou een zekere som gelds, vooraf weg te leggen, verbeuren, of den beiden an-
deren recht geven om hem met de wapenen te doen boeten. Onze Gezanten merkten er
hij op, dat van geen vijandelijkheid rechtstreeks tegen Spanje gewaagd werd, en dat de
Kardinaal niet scheen te willen welen, welke plaats op onze grenzen wij aantasten
zouden. Eene of- en defensieve alliantie met Engeland te maken, zulks verklaarde hij
uitdrukkelijk, was zijn wensch niet, wegens de grilligheid der staatkunde van dal Land.
Resol Stat.-Gen. 8 Nov. 1628.
-ocr page 336-1027-
1G30
556 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Mei dit ai werd van de zijde der Fransche Ministers geenerlei yver beloond om zich Ie
verzekeren van de medewerking der Republiek der Vereenigde Provinciën bij hetgeen men
legen de Spaansehe heerschappij in den zin had. Doch dil was niet, omdat men ons bond-
genootschap niet noodzakelijk achtte, maar omdat men ons thans ook buitendien wel ver-
trouwde en wel wist, dat wij geen vrede met Spanje zouden sluiten: daarbij kwam dat
men de aflossing der geldelijke verplichtingen, die men aan de Republiek verschuldigd
was, meende te mogen uitstellen lot lijd en wijle dat er een traktaat zou vastgesteld
zijn. Maar bovenal, de Kardinaal speelde in deze dagen eene dubbelzinnige rol. Hij
liet het in het onzekere of het leger tegen Italië dan wel tegen Languedoc zou ge-
bruikt worden. Zoo verhoedde hy tegenwerking tegen zijne plannen. Tot die rol nu be-
hoorde, dat hy zich niet op den besten voet met de Nederlanders veinsde. Had hij
dadelijk een traktaat met hen aangegaan, hij zou zgne bedoelingen Ie spoedig hebben
verraden. En zoo goed veinsde hij, dat zelfs de Nuncius van den Paus onze voorspraak
by den Kardinaal meende te moeten worden. — Den December ontvingen onze Ge-
zanten gehoor bij den Koning. Na hem met zijne terugkomst, doch zonder van
te gewagen, geluk gewenscht te hebben, drukten zij Zijne Majesteit, als naar gewoonte,
de roeping 'op het hart om de Christenheid in behoorlijk evenwicht te stellen. Zij ein-
digden met het verzoek, dat hij aan zijnen Raad gelasten zou, de zaak, die hen hier
Ouze Gezanten nu ZOO lang opgehouden had, spoedig en vooral gunstig ten einde te brengen.-— In-
tiik "bcdacht,dcrdaad, het werd tyd, dat zij vertrokken. De vrede met Engeland zou ook zonder
hen spoedig tot stand komen, of wilde de Engelsche Regering zich alsnog aan Spanje
aansluiten, dan zouden zij zulks alhier te Parijs niet kunnen keren. En wat de be-
trekking tusschen onzen Staat en Frankrijk betrof, het scheeri raadzaam, haar stilzwij-
gend te laten zoo als zy was. Dit oordeelde men ook te 'ä Gravenhage. Aanvankelijk
had men na hel bericht van den overgang van Rochelle, het traktaat met Frankrijk in
de vergadering van de Slalen-Generaal en van Holland ter hand genomen met het doel
om de beletselen lot het sluiten eener alliantie uit den weg te ruimen; doch iiien kwam
van dit denkbeeld terug, en nam het besluit om sommelsdijk en vosbergen terug te roe-
pen Dientengevolge ontvingen deze Heren den December (1628) een brief van
de Slaten-Generaal, waarby hun gelast werd, zich aan alle verdere conferentiën op het
stuk van het traktaat te onttrekken, en met de verklaring, dat zij in de gegeven tijds-
omstandigheden noodwendig in persoon nieuwe instructies moesten gaan halen, hun af-
scheid te nemen zonder nogtans daarmede aansloot aan den Koning te geven. ïn gevalle
zij derhalve bespeuren mochten, dat zulks inderdaad aanstoot gaf en tol » merkelijke on-
diensl'* van dezen Staat kon strekken, zouden zij alvorens bericht opzenden en nader
order afwachten. In allen gevalle moesten zy steeds gewagen van hel verlangen van Hun
» IXesol Stat.-Gcn. 1, 5, 8, 16, 17 Dcc. 1628. Resol Holl. 24 Nov.; 2, 8, 9, 15 Dcc. 1628.
-ocr page 337-DES VADERLANDS. 523
Hoog Mogenden om met den Koning in vriendschap Ie blijven en hun onzijdig slandpunt
bij den slrijd lusschen Zijne Majesteit en den Koning van G'rooi-^ntowme Ie handhaven.—
Gelijktijdig mei de terugkering onzer buitengewone Gezanten uit Parijs waren Hun Hoog
Mögenden van zins ook de tehuiskomst der naar Engeland gezonden Staatslieden Ie doen
plaats hebben. Immers zou het voortdurend verblijf dezer laatsten te Londen ^ by de
Fransche Regering kwade vermoedens hebben kunnen verwekken. — Toen de inhoud
van dit schrijven den Franschen Ministers ter oore gekomen was, nam de bullion het
voorkomen aan, alsof de weinige vrucht, die. hunne ambassade gehad had, aan de hals-
starrigheid der Stalen te wijlen was, die het woord agrealie niet in het traktaat wilden
toelaten. Zulks verweet hij hun herhaaldelijk op heftige wijze. Dit bezwaar scheen
derhalve als de reden te moeten gelden der vruchteloosheid van de gevoerde onderhan-
delingen. Hoe het zy, de Kardinaal sprak tot de onzen op volkomen kalmen toon en Onderhoud van
nam aan, dat ook zonder traktaat de uilwerking eener alliantie lusschen ons en Frank- onze Gezanten.
rijk zou kunnen genolen worden. Ook van Denemarhens voortdurend deelgenootschap
aan den oorlog tegen hel Huis van Oostenrijk wilde hij zich verzekeren, en hij zond
met dat doel eenen afgevaardigde derwaarts, ten einde den Koning alle verzoening met
den Keizer te ontraden en hem, in geval hij den oorlog volhield, bijstand te beloven.
Alleen scheen hij zich er weinig aan gelegen te laten liggen om den vrede met Enge-
land tot stand te brengen: immers wilde hy niets toegeven op het punt van den hof-
stoet der jonge Koningin; verscheidene Fransche personen, uil welke het Huis harer
Majesteit volgens hel huwelgkskontrakt beslaan had, waren afgezet en door Engelschen,
met name door vrouwelijke verwanten van den Hertog van ΒυοκικαπΑΜΤ", vervangen.
Richelieu nu vorderde herstel van den vroegeren toestand, al zou deze eisch ook hel
sluiten van den vrede onmogelijk maken. Deze houding was zoo roekeloos niet, als zij
scheen. Ware de vrede met Engeland tot sland gekomen, men zou er uit afgeleid
hebben, dat de Koning van Frankrijk gezind was de Hugenoten Ie sparen, en dit
wilde de Kardinaal vooralsnog niet erkend hebben, ten einde zijne plannen onbelem-
merd te kunnen doorzeilen. Daar evenwel bij de voortduring der vijandelijkheid lus-
schen die beide Rijken voor onzen Slaat de oude ongelegenheden bleven beslaan, en
ons traktaat met Frankrijk nimmer zonder ergernis van Engeland fot sland kon komen
zoolang de oorlog duurde, trachtten onze Gezanten, door audienlie bij de Koninginne-
Moeder te verzoeken en door de Ministers over de zaak Ie spreken, die moeijelijkheid
lusschen hel Fransche en hel Engelsche Hof uil den Aveg te ruimen. Inlusschen ver-
langden de Fransche Ministers van de onzen de belofte, dal Avij gedurende drie jaren
niel van vrede of bestand zouden handelen zonder 's Konings agrealie of goedkeuring.
Dit sloegen de onzen af: hadden wy dit eenmaal voor eenen lyd toegestaan, men zou
de gedurige vernieuwing der belofte hebben kunnen vergen, en bovendien het was te
gewaagd, dat wy ons zonder eenige voorwaarde lot voorlzelling van den oorlog zouden
111 Deel. 4 Stuk. 43
-ocr page 338-358 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1027— verbinden; zoo zou het geval zich kunnen voordoen, dat onze vijand, in vrede met
allen, alleen met ons Ie oorlogen had, waarvan onze ondergang het gevolg kon zijn.
Ontwerp-arti-Dus stelden de onzen legen dien voorslag eenige artikelen over, behelzende den inhoud
voo^rkoj^g" v^er-het met RICHELIEU Verhandelde, in dezer voege: Ten eerste, zoolang de Koning
^an Frankrijk in openbaren oorlog met Spanje zou zijn, zou hy den Staten jaarlijks
één millioen verstrekken, welke som hy verhoogen zou, zoodra hij vrede met Spanje
zou sluiten. Ten tweede, de Koning zou al de voorgeschoten gelden en~schadeloosstel-
lingen kwijlen, die de Staten van hem te vorderen hadden. Ten derde, daartegen be-
loofden de Ambassadeurs, in naam hunner Soevereinen, over vrede noch bestand te
zullen handelen, zoolang de Koning in openbaren oorlog met Spanje zgn zou. Ten
vierde, sloot de Koning vrede met Spanje^ dan beloofden zij evenzeer, nimmer over
vrede of bestand te handelen, zonder 's Konings medeweten, raad en tusschenkomst,
en voorts van jaar tot jaar het subsidie te gebruiken ten grootsten genoegen van Zijne
Majesteit, door een krachtigen aanslag tegen hunnen vijand, bestaande in het onderne-
men van belegeringen, het doen van invallen, of het toebrengen van andere nadeelen,
die de tijdsomstandigheden en hun eigene veiligheid zouden veroorlooven. Ten vijfde,
Avas eenmaal de vrede tusschen Frankrijk gh. Engeland gesloten, dan zouden zy bereid
bevonden worden om een naauwere verbindtenis met den Koning aan te gaan,
Afschcitlsaii- Den Hillen Januarij (1G29) hadden onze Gezanten audienlie bij den Koning ter gele-
KoningenlieKo" gei^^^eid van zyn vertrek naar het Zuiden. Zij wenschten hem zegen en overwinning
ningm-Weduwe, ^^^ eenen tocht, bestemd om de macht des Konings van binnen de behoorlijke
perken terug te brengen-, en smeekten hem tevens, alsnu vrede met Engeland te slui-
ten, ten einde zijne grenzen in zynen rug beter te verzekeren. Ten slotte deelden zij
Zijne Majesteit mede, dat zij huiswaarts ontboden waren en namen afscheid van hem,
hetwelk hy uiterst vriendelijk beantwoordde. Daarop begaven zij zich naar de Konin-
ginne-Moeder, naar welke de Koning zelf hen verwezen had tot beantwoording der
vraag, hoe de moeijelykheden der verzoening met Engeland op te lossen. Hare Majes-
teit gaf ten antwoord, dat zij hare dochter, de Koningin van Grooi-Britannië schrijven
en haar verklaren zou, tevreden te zijn met den Hofstoet, zoo als die thans was inge-
richt. — Dit ruimde inderdaad alle zwarigheden uit den weg. — Maar, voegde zij er
by, zij zou er verder met den Kardinaal over spreken. Ook de Heer de büllion be-
toonde zich toegefelijk op het punt van den Hofstoet: hij ging zoo ver van een artikel
te stellen, dat de onzen^by de vroeger naar jE'w^e/aiici opgezonden punten van schikkmg
voegen zouden, en waarbij verklaard werd, dat de Koning van Frankrijk de gansclie
zaak overliet aan de schikking, die de Koning van Groot-Britannië^ ten volkomenen ge-
noegen zijner gemalin, treffen zou. Dit onlwerp-arlikel gaf te meer toe, omdat men
vernomen had, dat 'Koningin Henriette met de tegenwoordige inrichting van haren
Hofstoet reeds genoegen nam. Jammer maar, dat de Kardinaal het geheel venvierp·
DES VADERLANDS. 339
Even inschikkelijk was de bulliow op het sluk van hel Flansche schip voor Tessel ge- ^^e^y"
nomen: dit moest en zou, zfeide hij, evenmin als eenig ander, prijs verklaard of onlno-
men Fransch eigendom van de Engelschen teruggevorderd worden: wat men daar-
voor eischte zou hij des noods uit zijn eigen beurs betalen. — De Kardinaal, daaren-
tegen, betoonde zich alsnu alles behalve voorkomend. Hij verklaarde bij zijn aanstaande
vertrek naar het leger geen tijd over te hebben om onze Gezanten tot hun afscheid af
te wachten. Trouwens verscheidene andere Gezanten bejegende hij bij deze gelegenheid
ruim zoo onheusch. Ten slotte echter ontving hij de onzen, doch zonder eenig gevolg,
omdat hij wenschle dat hun bezoek niet ruchtbaar mocht worden. Hij hield zich toen
weinig voldaan over de laatste aanbieding der onzen, en klaagde, dat Hun Hoog Mö-
genden de schepen, die zijn Koning gekocht had, niet uit hunne havens wilden laten
vertrekken. Dit deden zij, heette het, om de onzijdigheid niet te schenden; maar, zeidc
hij, inderdaad om geene andere reden, dan om te beletten, dat de Koning sterk ter
zee zou worden: desniettegenstaande, eer een jaar verloopen was, zou de Koning, be-
halve al de koopvaarders, in het bezit zijn van honderdveertig oorlogschepen. — Het af-
scheid was een mengeling van harde woorden betreffende de staatkunde, en van heusche
betuigingen betreffende de personen onzer Gezanten — Den 50«^®" Januarij verlieten
(lezen Parijs. Bij gemis van gelegenheid om scheep te gaan, moesten zij een lijd lang te
Calais vertoeven, indiervoege dat zij, den STstea Februafy scheep gegaan, den Si·«" Maart
Ie 's Hage aankwamen.
Omstreeks denzelfden lijd kwamen de naar Engeland gezonden buitengewone Gezan-
ten 3 te huisi^· Wat zij aldaar tot verzoening der Kroonen van Frankrijk «n Engeland
hadden uitgericht, is reeds gebleken uit het verhaal der bemoeijingen onzer Gezanten
in Frankrijk. De geweldenarijen, welke onzen handel waren en werden aangedaan. Verdere be-
waren daarbenevens^ het onderwerp hunner onvermoeide vertoogen. Men bleef in En- GezMkn^^in^"^'
■ ' geland,
^ De oude Hertog de sdlly was in deze dagen te Parijs. Hij ontving van onze Gezanten
ecu bezoek, en bewees hun de meest mogelijke heuschheidj zeer klaagde hij over den toen-
raaligen staat der finafaciën. Gedurende een tiental jaren, zeide hij, zouden den Koning geene
middelen ontbreken j maar daarmede zou de gemeente opgegeten worden. Sedert den dood van
Koning HENDniK-\varen er 400 millioenen verleerd. Hij voorzag vervolging van de Gereformeerden,
en, sprekend van zijn voornemen om des noods het land te verlaten, vraagde hij of hij in dit
geval bij ons welkom zou zijn. — Wat den toestand der geldmiddelen betreft, hoe hoog men ook
opgaf van den overvloed der hulpbronnen, over welke de Koning tot zijn buiterilandschen oorlog,
«loor het scheppen van ambten als anderzins, te beschikken zou hebben, voor het oogenblik was
ΡΓ nog weinig blijk van orde of ruimte in de financiën. Immers gebeurde het soms, dat de
Superintendent, de Markies d'effiat, bij een zijner vrienden ging logeren, omdat zijn eigen huis
belegerd werd door personen, die vorderingen hadden op de schatkist.
- Zie hiervoor, bl. 293—296.
cii bij Jen
Kardinaal.
45*
-ocr page 340-Κ)27~
1630.
l·,
geland aan den eenen kant >yeigeren de getuigen in de zaak van Amboina naar Ne-
derland over te' zenden, en hield Tan den anderen kant het ontslag der drie aange-
houden Oost-Indievaarders ^ op, totdat in die zaak recht zou gedaan zijn. Dit, gevoegd
bij zoo vele bgzondere grieven, gaf onzen Gezanten stof genoeg. Maar de Engelsche
Ministers zouden de onzen gaarne al die min of meer bijzondere belangen hebben zien
Ier zijde stellen, om met hen over de groote staatkundige belangen te handelen, en zij
zagen in den yver, door de onzen aan die zaken te koste gelegd, een bewijs, dal de
Nederlanders de handeling der algeiïieene staalkundige vraagstukken deswegens vernie-
den, omdat zij niet gezind waren zich met de ontwerpen en plannen, die aan het Hof
gesmeed werden, af Ie geven. Slechts de verzoening tusschen Frankrijk en Engeland
behartigden zij volgens hunne olïioiëele propositie. Met den abt de la scaglia ,
buitengewoon Ambassadeur van Savoye, die, na te voren zonder eenigen uitslag Ie
^s llage vertoefd te hebben, zich thans te Londen bevond, en met andere onderhand-
sche zaakgelastigden van deze of gene Mogendheid, wier bemoeijingen strekten om
onze Republiek aan de zijde der Spaansch-Oostenrijksclie coalitie tegen Frankrijk of
liever tegen den Kardinaal te scharen, lieten zij zich niet in De minste afwijking
van dezen regel van gedrag zou vat op hen gegeven hebben; reeds nu zeide de
Koning hun ronduit, dat er wel iets aan zou wezen van hetgeen verteld werd van
eene geheime onderhandeling tusschen ons en Spanje, Hoe hel zij, 'sKonings Minis-
ters moesten hun op die byzondere belangen te woord staan. Zy deden zulks dan ook
met zekere welwillendheid, vreezende anders de onzen te ontstemmen en alzoo de geler
genheid tot eene vertrouwelijkheid af te snijden, die wellicht later gewenscht zou zijn.
Ook bouwden de Koning en zijn gunsteling, bij den onwil van het Parlement om geld
te verschaffen zonder waarborg voor 's volks vrijheden, op de vertegenwoordigers van
onzen Slaat hersenschimmige verwachtingen. Zoo deed, legen het einde van April
(1628), BUGKiNGHAM onzen Gezanten den voorslag, of zij den Koning alleen pro forma
' Zie hiervoor, bl, 206.
2 Ook niet met jos. v. vosbekgen , schoon hij de broeder was van onzen buitenge wónen Gezant
te Parijs. Als tijdelijk resident van Denemarken (zie hiervoor, bl. 314, 317) bevond hij zich iu
het voorjaar van 1628 te Londen. Hij was de handlanger van een ontwerp van verdrag tusschen
Spanje en Engeland, waarin de Koning van Denemarken zou begrepen worden. Het Hof van
Jiriissel was hierin gekend, en, zeide hij, ook de Prins van Oranje en de Koning van Zweden.
De Koning, zijn Meester, wraakte λυοΜγβ zijne bemoeijingen en bückingham betuigde, dat de »ne-
gotiatiën" van dezen persoon »bestonden in phantasiën en spcculatiën." Des te meer sympathie
echter moest een bückingham met hem hebben. Werkelijk leende hij hem steeds het oor, ook
toen hij ried, eene belasting te leggen op de consumptiën, als anderzins, gelijk in Nederland.
Het Parlement, dit plan vernemende, dacht, dat het van onze Gezanten kwam. Dezen beijver-
den zich dadelijk om zulks te weerspreken. <
54Ó
DES VADERLANDS. 541
(zeide hij) niet twee millioen zouden kunnen aanbieden, of toelaten dat Zijne Majesteit
de goederen, in de drie aangehouden Oost-Indievaarders geladen, te gelde maakte,
onder verband van de inkomsten der Kroon: het Parlement dit vernemende (meende de
Hertog) zou Avaarschynlijk zijn str.enge eischen een weinig matigen. — Hoe kon het denk-
beeld in 's Hertogs brein opkomen om onze Republiek medeplichtig te maken aan de ver-
drukking der rechten van het Britsche volk? Trouwens wel Avenschten de onzen den
Koning op eene andere wijze tegenover zijn Parlement van dienst te zijn. Ten minste,
toen het in het begin van Mei tot eene ontbinding van het Parlement scheen te zullen
komen, trachtten zij den Koning tot herstel der goede verstandhouding met de verte-
genwoordigers zijns volks behulpzaam te zijn. Zij verzochten ten dien einde gehoor,
tevens te klagen hebbende over het onbelemmerd verkeer, dat er tusschen Diünhcrkeu
en dè Engelsche havens werd toegelaten. Deze laatste klacht, gepaard aan de verkla-
ring, dat de geruchten van verdrag met Spanje hun ter oore waren gekomen, was
het hoofdonderwerp van hun betoog op de audientie van 6 Mei: voor het oogenblik
was namelijk intusschen het gevaar- eener breuke tusschen Parlement en Kroon
voorbijgedreven, en onze Gezanten bepaalden zich tot eenen gelulovensch deswegens.
Meer zou dan ook waarschijnlijk de Koning niet met geduld hebben aangehoord. Im-
mers op hunne klachten en bedenkingen op het verkeer met den vijand, antwoordde
Zijne Majesteit, hun in de rede vallende, dat de onzen mede wel op Spanje handei-
tlen 1 en daarenboven dagelijks hunne brieven naar den vijand zonden. — Meer dan wen-
schelijk was het voor de onzen, dat de binnenlandsche geschillen in Engeland geschikt
werden. Kreeg de Koning van zijn Parlement geen geld, dan zou hij, scheen het,
zich door geweld middelen verschaffen, en ook de Nederlandsche eigendommen niet
sj)aren: aan het Hof hoorde men verhalen, dat, als het Parlement zonder vrucht kwam
te scheiden, de drie Oost-Indische .schepen dadelijk aangetast zouden worden Zou
iet5 dergelijks met eenigen schijn van grond kunnen geschieden, dan dienden de Ne-
derlanders als schuldig aan onrecht tegen de Engelschen voorgesteld te worden. Daaraan
ontbrak het dan ook niet van zekere zijde. De Engelsche Oost-Indische Compagnie,
hoezeer door haar slecht beleid en door de inhaligheid harer leden zelve de schuld van
haar verval en dreigenden ondergang, — bugkingham, in deze zaak wel te vertrou-
' Dit bezwaar wisten de onzen in een onderhoud met een der Ministers gereedelijk op te los-
sen , door te zeggen, dat het verbod van den handel op Spanje slechts ten gevolge zou hebben,
dat de Franschen en Levantijnen zich van dien handel ten nadeele der Nederlanders en Engel-
schen iouden meester maken, terwijl bij het verbod van den handel op Vlaanderen slechts onze
vijand schade kende lijden.
- Bückisgham deed het voorkomen, .alsof het denkbeeld van zulk een aanslag door jos. v. vos-
bep.cex geopperd was.
1027—
1030.
Hmiiie klacht
over het verkpcr
tusschen de En-
gelachen en clc
Duinkerkers, iti
Aveerwil der blok-
kade en des oor-
loge ook van
Engeland Jtcgeu
Spanje.
Verband tus-
schen Eiigelauds
binnenlandschen
toestand en onze
betrekkingen met
dat Rijk.
542 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
wen, verklaarde zulks zelf, — bood tegen onze Handel-Maatschappij rekesten aan het
Parlement, die men gedrukt verspreidde en aan de beurs en alom deed aanplakken, en,
wilden sommige Engelsche kooplieden, medeleden der Compagnie hunner natie, tegen
den inhoud dier verzoekschriften, als overdreven of valsch, verloogen inleveren, zoo
trachtte men dit te beletten. Onze Gezanten zagen in een en ander reden genoeg om
den Koning op nieuw audientie te verzoeken. Op hel hooren van hun vertoog ant-
woordde Zijne Majesteit, dat het niet vreemd was, zoo diegenen, wier handel in de
Oost-Indiën door onze Compagnie was te gronde gericht, zich alom en ook bij het
Parlement daarover beklaagden, en dat hun verzoek om ondersteuning redelijk was.
Geene bitsheid des Konings evenwel schrikte hen af, en kort daarna, in deze dagen
wegens de werkzaamheden, uit het byeenzyn van het Parlement voortvloeijende, geene
conferentie met de Commissarissen kunnende bekomen, verzochten zij al weder gehoor,
ditmaal om den Koning rechtstreeks rekenschap te vragen aangaande de niet te vergoelijken
onderhandelingen met Spanje, wier bestaan wel ontkend werd door dezen en genen Minis-
ter, maar door bugkingham niet werd weêrsproken. Hun vertoog by deze gelegenheid besloot
met de aanprijzing van eene oprechte en krachtdadige tusschenkomst ten behoeve van
Rochelle en tevens van eene even oprechte verzoening met Frankrijk. Hoe deze tAvee
zaken te rijmen, verklaarden zij niet. Ook moesten zij zich met een onvoldoend ant-
woord van den Koning vergenoegen. Slechts nam Zijne Majesteit straks daarna voor
onze Gezanten het voorkomen aan, alsof hij de zaak van Rochelle ernstiger dan tot nog
toe het geval geweest was, wilde behartigd hebben. Toen later de mededeeling, door
den Agent carletow aan den Prins van Oranje gedaan ^, in Engeland bekend geworden,
de uiterste bevreemding van onze Gezanten en van die van Venetië en Denemarken had
gaande gemaakt, meende bugkingham de onzen in persoon gerust te moeten stellen,
door de zaak op het gunstigst voor te dragen, alsof de Koning zich liever met
verzoende en de onderhandeling met Spanje slechts aanhield, om van Frankrijk te betere
voorwaarden te verkrijgen. De Koning, voegde hg er by, zonder evenwel de onzen te
overtuigen, zou liever zijn Kroon en leven wagen, dan zijn woord verbrekep, en hy,
Hertog, zou zich nimmermeer tot een trouweloosheid laten gebruiken. JoAGHijiii eindelijk
zou een reis naar 's Hage doen om aldaar in dezen zin te spreken. In weêrwil van al
deze betuigingen vraagde de Hertog de onzen (het was de laatste ontmoeting, die zij
met hem hadden), of de vrede met Spanje ons zoo ondienstig zou zijn, en verlangde,
dat zij zich dien aangaande rond zouden verklaren. ï
1027—
Kiäü.
Juist op het oogenblik, dat, ten gevolge van de tijdelyk herstelde eendracht tusschen
den Koning en het Parlement, het Hof, tredende in de gezindheid der volksvertegen-
woordigers, geneigd scheen om aan onze eischen gehoor te geven en de uitgave van
' Zie hiervoor, bl. 301.
■ V·
-ocr page 343-DES VADERLANDS. 355
die hatelijke rekesten der Oost-Indische kooplieden tegen te gaan, het verkeer tusschen
de Vlaamsche en de Engelsehe havens te verbieden, en de drie Oost-Indievaarders te
ontslaan, ontstonden er geruchten van eene breuk tusschen onze Republiek en den Ko-
ning, voortgevloeid uit berichten aangaande den uitslag van carlisles zending l. Maar
alsof men ten aanzien van hetgeen die zending bedoeld had, de gemeente op een dwaalspoor
wilde leiden, door den Nederlanders van datgene te betichten, waarvan men de Engel-
sehe Regering verdacht, werd er bij uitgestrooid, dat de Nederlanders met Spanje on-
derhandelden; dat zij den »Papisten" vryheid hadden gegeven, en alsnu, in vereeni-
ging meVFrankrijk en Spanje, Engeland den oorlog zouden aandoen. Doch kon hieruit
misverstand ontstaan, het gevaar was van korten duur: de feiten weerspraken de zaak.
Weldra was voorts de verzoening tusschen de beide Staatsmachten voor het oogenblik
zoo volkomen, dat de Koning den Juny eene Deputatie, uit de Lords buckisg-
HAM, HOLLAND, coJiWAT en GARLETON bestaande, tot onze Gezanten zond om hun die
gelukkige uitkomst aan te zeggen, en tevens te melden, dat hij gunstig beschikte o})
hun drieledig verzoek, ten einde hen op dien dag, Avelke een dag van vrolijkheid was,
daarmede te verblijden. Het ontslag der drie schepen werd verleend op de door Baron
CARLETOii in Holland bekomen belofte, dat in de zaak van Amhoina recht gedaan, en
zoodra die bodems in Holland aangekomen zpuden zijn, eene Deputatie van de Neder-
landsche Oost-Indische Compagnie naar Engeland gezonden zou worden om de han-
gende zaken af te maken. Bovendien besloot de Koning bij deze gelegenheid 2000
man hulptroepen naar Glückstadt te zenden, waartoe het regiment van morgan ^ thans
in Nederland dienen zoude. Dus Λvas voor het oogenblik de welwillendheid jegens ons
volkpmen. Garleton ging zoo ver van te verklaren, dat het protest, hetwelk hij vóór
zijn vertrek uit Hage ingeleverd had ^ ^ meer geschied was tot ontlasting van zijn
persoon, dan om den rechtshandel legen de gewezen rechters van Amboina te doeji
slaken voorts ried hij aan, met de rechtspleging haast te maken, ten einde hel ont-
slag der drie schepen te doen bespoedigen: de Koning, voegde hij er bg, begeerde
geene straf aan lyf of leven; slechts wenschte hij, dat men niet oogluikend eenige
der rechters naar IndiÜ zou laten vertrekken, noch dat 'er bevelen derwaarts zouden
gezonden worden, om zich aldaar len koste der Engelschen schadeloos stellen. —
Van zooveel invloed Avas de tijdelijke triomf der Parlementspartij op de gezindheid je-
gens Nederland. Ook mag de vrees om tijdens de afwezigheid der vloot de Nederlan-
ders zich tot vijanden te maken de Engelsehe Ministers tot die goedgunstigheden bewo-
' Zie hiervoor, bl. 298—300.
2 De vier regimenten, uit Slade gekomen, waren tot dén onder Generaal mop.gan teruggebracht.
IlesoL Slat.-Gen. 17 Julij; 2 Oct. 1628. ' Zie hiervoor, bl. 299.
^ Lngaiie van SommeUdijk en Vosbergen in Frankr. in 1028, foL recto 191.
1627—
1080.
584 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1G27— gen hebben. — Op liel ontvangen van deze bericlilen besloten de Staten de zending der
1) 'o^^ti d' Deputatie naar Engeland by onze Oost-Indische Compagnie te bevorderen, geene
sehe Compagnie bevelen tot wraakneming naar Indie te zenden, en tot-de aankomst der drie schepen,
zal eeue Deputatie .. , , , ·, i · i i
imnr Trngelattd tot ΛYler veilig geleide herwaarts zij reeds maatregelen namen, de rechtspraak m de zaak
yeuden. ^^^^ Amboina uit te stellen l. — De vervulling echter der beloften, den Junij met
zooveel ophef gedaan, bleef vooreerst achterwege. Onzen Gezanten werd niet onduide-
lijk te kennen gegeven, dat zij wel zouden doen, zoo zy de dienst door den Hertog
van BUGKiNGHAM in de zaak van het ontslag der drie schepen bewezen, met een ge-
schenk erkenden: wellicht verlangde men het geschenk te ontvangen alvorens dat ont-
slag te bewerkstelligen. Vóór 'sHertogs vertrek naar Porlsmouth werd evenwel de acte
van ontslag geteekend. Alzoo begaven zich onze Gezanten naar die zeehaven, ten einde
de afvaart der drie Oost-Indische schepen te bevorderen. De Heren heemstede en joa-
ciiiMi waren nog in die stad, toen de Hertog aldaar den September vermoord werd.
Dit voorval vertraagde Aveder het ontslag, en veroorzaakte tevens dat de Admiraal lam,
met zijn eskader aangekomen om de drie schepen huiswaarts te geleiden, niet mocht ver-
trekken. Na Aveinig dagen evenwel verleende de Koning daartoe het noodige verlof.
Gevolgen van Wat ZOU het gevolg zijn van 's Hertogs dood op den aard der betrekking tusschen
d^^'op" dTbe-O"® Land en Engeland F De Burggraaf do^chestek verzekerde reeds den September
^N^Mand ^^^ HEEMSTEDE, dat, daar de Koning nu door dien dood zijn eigen meester
gCAvorden was en zijne voornaamste Ministers onzen Staat wel genegen waren, \vij op
Zyn Majesteits gunst en bijstand meer dan ooit konden rekenen. Maar aan deze verkla-
ring werd de voorwaarde toegevoegd, dat de Staten den Koning voldoening moesten
geven in de zaak van Amboina. Werkelijk was Zijne Majesteit, heette het, in weerwil
dat men daarmede de jurisdictie der Nederlanders over de Engelschen in Indie scheen
te erkennen, er toe gekomen om aan de getuigen in deze zaak voor te stellen, zich
naar Holland te begeven; doch én de Engelsche Oost-Indische Compagnie én die getuigen
zeiven hadden zulks geweigerd, en daar de Koning hen niet dwingen kon, was alsnu
besloten, de afgelegde getuigenissen, behoorlyk gewaarborgd, naar'i/ia^e over te zenden.
Rekende men zich aldaar dan nog niet genoeg ingelicht, zoo konden enkelen van de
gcNvezen Amboinasche rechters naar Engeland overkomen om de getuigen te hooren, of
» Resol. Stat.-Gen. 3, 4, 5 Jalij, 1628. Het laatste besluit omtrent het uitstel der recht-
spraak was in strijd met carletons vermaning. Hun Hoog Mögenden schijnen het bericht dien-
aangaande niet goed verstaan te hebben: ten minste is er strijd tusschen het Verbaal der Gezanten
cn de inhoudsopgave van hunne brieven, iu de Resol. der Staten-Gen. Ook werd, evenzeer in
strijd met caiu-Etons verlangen, Aveldra aan twee van de gCAvezen rechters vergunning verleend
om zich onder de hand naar de Oost-Indiën tot vrouw en kinderen te begeven [Resol. StcU.-Gen.
20 Julij, 1628).
DES VADERLANDS.
wel deze taak aan de Tenvachle Gedepiileerden onzer Oost-Ïndische Compagnie worden
opgedragen. Dit besluit werd omstreeks het midden lan October (1628) door den Agent
GARLETON aan de Stalen medegedeeld, doch in veel heftiger bewoordingen dan die je-
gens onze Gezanten gebezigd waren. Carleton, namelijk, bestempelde het gebeurde
op nieuw met den naam van »bloedige slachterij" en besloot met de verklaring, dat de
Koning zich steeds voorbehield voldoening te nemen, gebruik makende van de macht,
die God, de Koning der Koningen, hem in handen gegeven had om zynen onderdanen
recht te verschaffen Tegelijkertyd vernamen de Staten, dat de Hofmeester der En-
gelsche lakenkoopers te Delft brieven naar Engeland schreef, die onze Regering in
een ongunstig daglicht moesten plaatsen. Deze persoon kreeg deswegens eene vermaning
voor de balie der Staten Generaal Yan den anderen kant haastte men zich hier te lande
niet om de belofte te vervullen, dat er vertegenwoordigers der Oost-Indische Compagnie
naar Engeland zouden afgevaardigd worden. Men achtte het een vereischte voor hunne
veiligheid, dat er eerst een acte werd verleend , waarbij hunne vrijheid van gaan. en komen
gewaarborgd werd Deze voorzorg was niet onnoodig: ook door een losprijs voor hunne
personen te vorderen kon men in Engeland aan geld trachten te komen. Bovendien de
vriendschap voor Spanje was aan het Engelsche Hof verre van uitgeroeid. Immers een dag
na die bemoedigende verzekering van Dorchester verklaarde de President van den Raad, dat
wij aan het Hof vijanden hadden , eenigen openbaar, maar de meesten bedekt: dezen, zeïde
hij, waren onzer tegenpartij meer toegedaan, en bovendien, voegde hij er bij, was er
iets, dat de onderhandeling ten Hove vertraagde, zonder dat hij zelf doorgronden kon,
wat het eigenlijk was. Zoo veel is zeker, dat garleton ten minste huiverig moest
worden om onze belangen voor te staan, daar hij thans beschuldigd werd zijn deel ge-
had te hebben van de buitensporig groote sommen, met welke de Nederlanders gezegd
werden de stemmen van sommige Raden tot het verleenen van het ontslag der drie
Oost-Indische schepen te hebben omgekocht. — Na bugkinghams dood durfde men van
zulke misbruiken spreken. Natuurlijk kregen de Nederlanders, als omkoopers, hun deel
van den blaam, die bugkingham, als omgekocht, werd nagegeven. Hieronder roeiden
de vrienden der Spanjaarden, en op deze \vijze was het gemakkelijk de gemoederen
legen de Nederlanders op te stoken. Tegelijk maakte men hen zwart bij de Antispaan-
sche partij door nog altijd vol te houden, dat zij met Spanje onderhandelden: deze mee-
ning liet althans de Koning zich niet benemen. — Zoo werd, wal bij het leven van
den Hertog reeds gewonnen scheen, thans op nieuw op losse schroeven gesteld, en een
ongehoord aantal schepen bleef zonder recht te kunnen erlangen, in Engelsche havens
1637—
1630,
2 Resol. Stat.-Gen. 18, 19 Oct. 1628.
' nesoL Stat.-Gen. 17, 18 Oct. 1628.
3 Resol, Stat.-Gen. 13 Oct.; 6 Nov. 1628.
III Deel. 4 Stuk.
44
-ocr page 346-584 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1027— (veerlieii alleen in die van Dover) opgehouden. Wij waren de eenige nalie niet, die
zulk een overlast van de Engelschen leden. De Hamburgsclie Afgevaardigde Ie
Londen klaagde, dat zijne medeburgers door de Engelschen erger dan door de Tur-
ken werden behandeld, en de Deensche Ambassadeur, dat de geweldenarijen der Engel-
schen geene natie ontzagen en ondragelijk waren te noemen. — Dit waren de gevolgen
van het slechte bewind, waaronder Engeland zuchtte. —^ De bereidvaardigheid evenwel
der Staten, die aan hunne scheepsbevelhebbers last gaven om, tijdens het verblijf der
Engelsche vloot op de Fransche kust mede de Engelsche schepen tegen de Duinkerkers
te beschermen werkte zooveel uit, dat ten minste die 14 schepen ontslagen zónden
woiden. Doch, was de toevoer van krijgsbehoeften naar Frankrijk, eene daad die niet
strafbaar was omdat het traktaat van Southampton ons onbelemmerden handel verzeker-
de, de grond der aanhouding van die schepen geweest, thans werd bij plakaat die toe-
voer verboden, hetgeen onzen Gezanten weder nieuwe stof gaf tot beklag. De Koning
sneed hun zonder plichtpleging de gelegenheid af om hem over deze zaak te onder-
houden, In één woord, er was wel eenige grond om (met den Deenschen Gezant) te
zeggen, dat de handelingen van het Engelsche Hof sedert het overlijden van den Hertog
niet gebeterd, maar verergerd waren. Cottikgtott, een erkend Roomschgezinde, vroe-
ger tot onderhandeling met Spanje gebruikt, kreeg alsnu zitting in 's Konings Raad.
Dit was bewijs genoeg, dat men hel denkbeeld van vrede met Spanje geenszins opgaf,
en om tevens te gewisser kennis van hetgeen er ten onzent omging, te bekomen, trachtte
Ei isvoonvaar-men weder den nieuw te benoemen Gezant (spewser werd als zoodanig gedoodvervvd)
dSiSmigvin zilliog in den Raad van State te verschaffen Weigerden de Staten hem die te ver-
eenen leenen fen onze Gezanten ontveinsden niet, dal dit te verwachten was), dan zou zulks,
Jingclscheii Ge- ^ . ' ' '
7!intto Vfr/rtWM-700 waarschuwde men hen, bij den Koning ongenoegen en verontwaardiging verwekken,
en de zending van eenen Ambassadeur zou wel achterwege kunnen blijven, — Wel is
waar verkregen onze Gezanten zoo veel, dat het getal der goederen, die het verboden
zijn zou aan Frankrijk Ie leveren, beperkt werd 3 j maar weder nam de toon van be-
klag over de rechtspleging in de zaak van Amboina en andere grieven de oude bitter-
heid aan. Toen echter met het nieuwe jaar uit Frankrijk tegelijk met de jiïekerheid,
dal de Koning Spanje en llalië zou gaan beoorlogen, aannemelijke vredesvoorwaarden
aankwamen, en het dus ongeraden scheen zich met hel bedreigde Spanje te verbinden,
werd de loon legen de onzen weder zachter. Onze Gezanten betoonden zichinayverig
op de eer van in hel te sluiten verbond als bemiddelaars vermeld te worden, eene vol-
doening, die bun scheen te zullen ontgaan, omdat de Ambassadeur van Venetië in de
haga.
1 ncsol, Stat.-Gen. 2, 3, 5 Oct. 1628. = jiesol. Stat.-Gcn. 15 Dcc. 1628.
De onzen zouden zich trouwens niet geweld tegen strenge toepassing van het verbod verzet
hebben {Resol. Stat.-Gen. 12 Nov. 1628).
DES VADERLANDS. 547
laatste dagen een meer afdoende rol bij de onderhandelingen gespeeld had. Doch zoo ^
gansch spoedig zou hel verdrag nog niet tot stand komen. Carlisle was, rijk begif-
tigd door den Hertog van Savoye en den Prins yanPiemont, uil itoiiè" teruggekomen
en de Gezant van dien Hertog herinnerde, dat zijn Meester mede om Engelands wil zich
met Frankrijk in oorlog had gestoken en dat hij thans niet aldus ter zyde gesteld kon
worden. Het wantrouwen jegen^ Frankrijk en de verbiltering wegens den mislukten
tocht naar Rochelle namen weder toe. Kortom de onzen moesten er van afzien in
Engeland te blijven tot de vrede met Frankrijk gesloten zou zijn, vooral ook tenge-
volge van de berichten, die zij van hunne ambtgenooten in Frankrijk kregen Zou
men in Engeland gaarne gezien hebben, dat zy aldaar nog gebleven waren om, nadat
de Gedeputeerden der Oost-Indische Compagnie waren aangekomen, toezicht over hunne
onderhandelingen met de Engelsche handelaars te houden, dit was geen genoegzame
grond van langer vertoef: immers joaghimi, die eenen uitstap naar Holland gedaan had,
en daar menige zaak verhaald had, welke hij niet veilig aan de pen gemeend had te
kunnen toevertrouwen, was tegen dien tijd in Engeland terug en kon zich van die
taak kwijten Den 7'·®'» Maart (1629) hadden onze Gezanten een plechtig afscheids- Onze Gezanten
gehoor bij den Koning, die hen ditmaal zeer heusch bejegende. Zij vertrokken ^^^
jgden yjj Londen, deze Stad in groote ontsteltenis over de ontbinding van het Parlement
en de gevangenneming van eliot en andere leden dier Vergadering achterlatende. Bij
(leze oneenigheid met het Lager-Huis was het Hof er weder op uit bij de volksparty
wantrouwen tegen onze Republiek te verwekken. Thans werd uitgestrooid, dal wij den
' Gedurende zijn verblijf in Ilalië had carlisle ook den Paus wenschen (e spreken. Doch deze
(zoo sclircef de Fransche gezant de béïhuke in Oct. 1G28 uit Rome aan d'espesses Ie Parijs) bad
bern gehoor geweigerd, ten ware bij de Kroon van Engeland voor zijne voeten medcbracbt. De
Paus was op de band van den llertog van Mantua en bij gevolg van Frankrijk en Vcnclië, eu
bij bleef zulks, al traebtte men ook den Kardinaal de uigiielieü bij bem verdacht te maken. De
Kardinaal, zoo verhaalde cahlisle in Febr. 1629 te Londen, zou plan gehad hebben om Pafriarch
van Avignon en voorts van Frankrijk te ΛVΌΓdcn. De edele Graaf liet zich meer zonderlinge za-
ken verlelicn. Zoo deelde liij in Maart 1628 aan onze Gezanten in Engeland mede, dat bij ia
Spanje ontdekt bad, dat Keizer kabel V bij zijn regeringsafstand bet plan gebad zou hebben
om Paus te worden, en, indien bij langer geleefd bad, dit doel waarschijnlijk zou hebben be-
reikt [Legatie van de Buiteng. Gezanten in Engeland in 1628 cn 1629). Cahlisle nam de terug-
reize over Holland. Hier kreeg bij alsnog wegens zijne medewerking tot het »luiten van het
verdrag van Soulhampton 8000 gulden ten gcscbenkc, die bij aan lijnwaad besteedde {Resol.
Stat.-Gen. 3, 12, 13 Jan. 1629).
^ Zie biervoor blz. 337.
3 Resol. Slat.-Gen. 20 Julij; 5, 10, 12, 15, 27 Dcc. 1623.
44*
-ocr page 348-1«27~
1630.
Koning legen zekere handelsvoordeelen het dubbel bedrag van de belastingen, die het
Parlement weigerde, hadden beloofd. ,
De houding, door onze builenge\Yone Gezanten, mannen van het hoogste gezag in
de Republiek, een jaar lang in de twee hoofdsteden, Parijs en Londen, met de meeste
standvastigheid in acht genomen, verbond dezen Staat tot voortzetting van den oorlog:
niet dan met den blaam eener wankelmoedigheid, ónverklaarbaar na zoo groole vol-
harding , kon zij thans de staatkunde, daar zoo waardig vertegenwoordigd, verloochenen.
En thans was daartoe minder reden dan ooit: immers, in weerwil van Engelands wan-
trouwen, was het zeker, dat Frankrijk den locht naar Italië zou doorzetten. Derhalve
konden wij de oorlog voortzetten met goede hoop op eene krachtige afleiding in het
's Prinsen ge-Zuiden. Ook de Prins van Oranje zag geen heil in bestand. Kon hij zelfde voor-
oorlog of bestand, waarden niet bedingen, dan vreesde hy daarbij slechts te kunnen verliezen. In dezen
geest schreef hij in September, 1628, aan onze Gezanten te Parijs, dat, wanneer onze
Slaat het immer raadzaam zou vinden over vrede te handelen, deze Slaat zulks zelf
behoorde Ie doen, zonder aan iemand, wie het ook ware, toe te laten voorwaarden te
stellen: geen vrede, dien men dank zou moeten welen aan de bemiddeling van een
»ander" Prins! Met de conferenties te Rozendaal (in Juny hervat) voegde hij. erbij,
was dan ook niels anders bedoeld dan de uitwisseling der gevangenen Dus liet Zyne
Excellentie zich dan ook niet lot onwil tegen Frankrijk verleiden. Gaarne zou karel I
hem van Frankrijk afkerig gemaakt hebben: met geen ander doel werd het voorstel,
hetwelk den Prins in het begin van het jaar' 1629 van wege den Koning van Frankrijk
gedaan schijnt te zijn om zyn Prinsdom Orange te verkoopen, door den Koning van
Groot-Britannië als eene grove beleediging, den Prins aangedaan, uitgekreten Door
< Resol. Stat.-Gen. 2G Jumj; 2Ö Julij, 1628. '
- Legatie der huitengcw. Gezanten in Frankr. fol. r. 258.
^ In November 1628 zond de Prins Iwee afgevaardigden, de lieren van der does en mosteks
(den een Gereformeerd, den ander Katholiek), naar Orange. Onze Gezanten beijverden zich toen
te Parijs om op een oogenblik, dat de religieoorlog in Languedoc scheen vernieuwd te zullen
worden, de vermoedens tegen te gaan, die uit deze zending konden ontstaan. In Januari] daar-
aanvolgende verhaalde hun de Maarschalk de la force, dat Orange, met tusschentomst van den
Paus, aan 4en Koning van Frankrijk geleverd was voor 100,000 kroonen. In Fehruarij (1629)
had CAßLisLE te Londen bericht, dat de zaak reeds door onderhandeling met den'Goeverneur der
Vesting haar beslag had gekregen. De Graaf van soissons zou Koning karei. I hebben laten
"verzoeken den Prins over te balen in den koop te bewilligen, maar lot antwoord gekregen
hebben, dat, eerst als hij zelf er toe twam om Groot-Britanniö te verkoopen, hij een ander zoo
iets zou aanraden. Later zeide karel I, dat de Prins nu wel zien zou, wie zijne goede vrienden
waren: hij althans zou nimmermeer getracht hebben den Prins zoo te verongelijken.
348
DES VADERLANDS. 355
geene invloeden teruggehouden, zou de Prins reeds vroeglijdig in hel jaar (1629), dit wisten 1«27—
1 ö 30·
de Gezanten te Parijs en te Londen te verzekeren aan al wie het hooren wilde, te velde
trekken, en daarmede een belangrijke afleiding van Spanjes macht te weeg brengen.
Maar niet te land alleen, voornamelijk op zee diende de Republiek zich sterk te
loonen. Dreigender dan ooit waren de plannen van den Keizer en van Spanje om zich
niet verbonden macht tot meesters in de Oost- en de Noordzee te maken. Gelukkig Hnndhaving
waren het steeds nog slechts plannen; maar van onze houding zou het afhangen, of zij, ""^se-ingfl»
voor een tijd ten minste verwezenlgkt, onze heerschappy zouden te gronde richten, al
of niet. De Ambassadeur van Savoye verhaalde onzen Gezanten te Londen, in de maand
Mei, 1628, dat spinola hem in Spanje zelf gezegd had, dat met den oorlog te lande
op onzen Staat niets te winnen was; dat hij derhalve, gelijk by zijne eerste komst in
de Nederlanden^ de overmacht op zee trachtte te bekomen, en zeer gaarne bekleed zou
geweest zijn met de waardigheid van Generalissimus van de Zee, die sedert den dood
van e3imanüel philibert van Savoye onvervuld was gebleven. Wal spinola in deze zee
«
zou gewenscht hebben, dat jaagde wallenstein na in de Oostzee. Reeds nam deze
Vorst den titel aan van Generaal van den Oceaan en van de Baliische Zee, en bij
den vrede, dien de Keizer met Denemarken stond te sluiten, beloonde hij zich be-
reidvaardig om de veroverde landen terug te geven, maar wenschte volkomen vrijheid
in de Oostzee te behouden. Ook Engeland had er groot belang bij, dat zulke plannen
niet verwezenlijkt werden, en bovendien had die Mogendheid te zorgen, dat niet aan
Nederland alleende eer hunner verijdeling bleef overgelaten: immers zou de Republiek,
zoo doende, in die wateren al te machtig en in de Sont meester zijn geworden. Van-
daar een voorslag yAwEngeland om gezamenlijk in de Oostzee op te treden. Daartoe zou
een nieuw traktaat tusschen karel I, giiristiaan IV en onzen Slaat gesloten hebben
moeten worden: want aan de verplichtingen, by hel Haagsche traktaat van 1625 aangegaan,
bekende Engeland zelf niet te kunnen voldoen. Doch de Koning van Denemarken (schoon
hij nog het voorkomen aannam van zich tot zulk een verdrag Ie verstaan) was reeds te ver
gegaan in zijne onderhandelingen met den Keizer, en ook zou hij, op die wijze door <le
twee Zeemogendheden geholpen, niet veel gezags op zijne eigene kusten hebben over-
gehouden. Dus verlangde hij liever onderstand in geld, of zoo J^'w^e/awi/eene vloot zond,
alsdan voor zich het opperbevel over die vloot. Met het ontwerp van dit gemeenschappelijk
optreden der vereenigde Engelsche en Nederlandsche zeemacht in de Oostzee stond een nieuw
plan ter bestryding van den Keizer te land in betrekking, door den HeerRoo, gewezen
Engelschen Ambassadeur te Conslanlinopcl, geopperd: bethlen gabor zou op nieuw in
hel Zuiden te velde gebracht en gustaaf adolf in hel Noorden over Duilsehland losge-
laten worden i. Alleen dit laatste gedeelte van het ontwerp werd ten slotte verwezen-
' In de laatste dagen van 1628 kwam noo te 's Gravcnhage, en sloeg aldaar zijn
-ocr page 350-584 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1037— lijkt: voor het. oogenblik strekte de nieuwe aanval, die den Keizer bedreigde, alleen
om den vrede met Denemarken te bespoedigen.
Troimens het ware niet raadzaam geweekt, onze scheepsmacht te verdeelen: hare
dienst in de Noordzee en in het Kanaal was te zeer vereischt. Dat spinolas aandacht
bepaaldelijk op de zee was gericht geweest, bleek maar al te duidelijk. De Duinkerkers
waren slout en sterk en onze zeemacht by voortduring zonder zamenhang ter bescher-
ming onzer koopvaarders en visschers bezig zoodat de vijand reeds bedacht was om een
eskader naar de Witte zee te zenden, ten einde aldaar onze Mosöovievaarders te bestoken
Bezwarende Maar hoe, mocht men al weder vragen, bij zoovele behoeften, hoe ter verdediging
onzer eigendommen op zee tegen vijand en bondgenooten beide, hoe bij de voortzetting
van den oorlog, aan de noodige geldmiddelen te komen? Zeeland en Friesland waren
alweder achterlijk om in de sommen, -voor land- en zeemacht vereischt, haar aandeel op
zich te nemen, zoodat men er alweder op bedacht was, deze Provinciën, gelijk het
heette, te bezenden. De scheepskapiteins op onze binnenwateren klaagden, dat zij in
geen jaren soldij of kostgeld ontvangen hadden en hunne matrozen stonden op het'
muiten. De Raden der Admiraliteit te Amsterdam werden op straat en in hunne huizen
door de schuldeischers van hun Collegie om betaling aangesproken. Weldra vernam
men, dat de Rotterdamsche Heren werden aangerand, en het verzoek om penningen,
lot de Staten-Generaal gericht, werd aangedrongen met de verklaring, dat het noodza-
kelijk was het »woedende graauw" tevreden te stellen. Nog in October (1628) ver-
stoutten zich matrozen uit Rotterdam in den Haag te komen, om de leden der Staten voor
de deur der Vergadering om betaling te vragen. De ordonnantiën van den Raad van State
werden met verlies van 18 percent verkocht, »lot groote disreputatie van de Regering,"
zeggen de Rcsolutiën van de Staten van Holland. Bitter klaagde de Raad van State over de
wanbetah'ng van de aannemers der vestingwerken en der legerdiensten. Die aannemers, door
hun werkvolk met den dood bedreigd, hadden gelijk, zeide dat Collegie, zoo zij de Re-
gering van trouweloosheid en bedrog beschuldigden, ja haar vervloekten.—Wel bleven de
Deputaties, naar Friesland en Zee/rtHt/gezondenniet geheel zonder vruchtmaar vooral
slaat der finan-
oiëa.
ontwerp voor. Zie liesot. Stat.-Gen. 29 Dcc. 1628; 8, 11, 12, 15 Jan.; 28 Maart, 1629.
Verbaal van de Legatie ή?. Engeland, in 1628 cn 1629. jj
J Resol. Stat.-Gen. 17 April; 30 Mei; 21 Julij; 14, 21, 28 Aug., 1628. Onze Gezanten
schreven uit Frankrijk van 1400 of 1500 Fransche matrozen, die bij de Yl^mingen dienst
ter zee hadden genomen. | l
2 Resol. Stat.-Gen. 30 Mei; 10 Junij, 1628. ^ liesol. Stat.-Gen. 15, 21, 22 Julij, 1628.
4 Resol. Stat.-Gen. 15, 23, 31 Mei; 6, 17, 22 Junij; 9, 10, 15, 17, 19 , 21, 27 , 29,
31 Julij; 2, 3, 17, 30 Aug.; 4, 27 Sept.; 25 Oct. 1628. Resol. Holl. 14 , 22 , 27 Julij;
10 Aug.; 30 Sept., 1628. V. d. Capellen, I, bl. 477. Aitsema, bl. 783.
DES VADERLANDS. 355
zou het, gelijk steeds het geval was, op Holland aankomen. Hier moesten nieuwe belas-
tingen toegestaan en in de verbetering van bestaande belastingen voorzien worden; doch
eer zulke maatregelen met eenparigheid van stemmen, gelijk een vereischte was, waren
toegestemd, moest er veelal een ongeloofelijke mate van geduld en overreding worden
aangewend. In den zomer van dit jaar (1628) weigerde vooral Amsterdam op staats-
huishoudkundige gronden de zoogenaamde verantwoording van de vijf speciën (wijn,
bier, zout, zeep, lakenen) onvoorwaardelijk aan te nemen, zoodat eraan gedacht wérd
dit belangrijke Lid van Holland door Zijne Excellentie te laten bezenden. Eindelijk
maakte die Stad hare inwilliging afhankelijk van de voorwaarde, dat het ontwerp der
Staten van Holland^ lot die verantwoording strekkende, over alle Provincies eenparig in
praktijk werd gebracht. Dit voorstel brachten derhalve Hun Edel Mögenden in de
Generaliteit ter tafel met de verklaring dat, zoo het niet aangenomen werd, zij niet
bij machte zijn zouden om hunne quote te blijven voldoen, hetgeen de »volslagen
ruïne" van de gezamenlyke Provinciën moest Ie weeg brengen. In Februarij (1629)
hadden al de Provinciën (behalve Zeeland) in de zaak bewilligd l.
Was de nood zoo hoog gestegen, hoe onbegrijpelijk gewenscht móet dan de lijding Verovering'der
niet geweest zijn, die in het midden van November (1628) werd aangebracht. In het
voorjaar des jaars was piet hein met eene sterke vloot naar West-Indië getogen De
Stalen-Generaal bleven steeds geneigd om de West-Indische Compagnie »in haar goed
voornemen lot afbreuk van den vijand te sterken" en den 12^®" Julij werd adriaaw
jAiiszoow PATER, als admiraal over elf schepen, die op nieuw zeilree lagen, door de
Gedeputeerden dier Compagnie aan de Stalen voorgesteld en door Hun Hoog Mögenden
heëedigd Naarmate er meer aan de ontwikkeling van de macht der Compagnie was
en werd te koste gelegd, zag men te verlangender naar lijding uit van het weervaren
der vloot Den November verscheen ter vergadering der Staten-Generaal de
schipper van een adviesjacht, door piet hein vooruilgezonden. Op de hoogte van de
Baai van Matanza op Cuba, zoo luidde zijn bericht, had die Admiraal den S''·^®'^ Sep-
tember ten gevolge van wisselvalligheden, gelijk de zee ze oplevert, de geheele vloot
van Nieuw-Spanje, uit 16 schepen beslaande, ontmoet en haar zonder slag of stool,
ja, zonder eenige kwetsuur van zijn volk veroverd. In <le 4 galjoenen en één groot
schip, tot die vloot behoorcnde, waren geladen 46 lasten zilver, allerlei zilveren vaat-
Nverk, een partij goud en juweelen, met een groote hoeveelheid kostbare verwslolTen en
' liesoL Stat.-Gen. 15 Sept. 1028. 21 Febr. 1629. liesol. Holl. 1628, hl. 451 j 8, 22, 27,
2hS JuUj; 1, 2, 3, 8, 9, 11, 12, 15, 18, 19 Aug., 1628. 2 Zie hiervooi·, bl. 306, 307.
Rcsol. Slat.-Gcn. 27 Mei, 1628. '' Resol Stat-Gen. 12 JuUj, 1628.
® V. fl. CAPELLEN I, bi. 478.
1627—
1630.
zijden. De elf andere schepen voerden huiden en Indiaansch hout. Bovendien waren
b]j die Yerovering 100 metalen en een zekere hoeveelheid yzeren stukken in de handen
der Nederlanders gevallen.' Alles te zamen werd voorloopig op eene waarde van 12 rail-
lioenen begroot De Staten vereerden op staanden voet den schipper met een gouden
ketting en medaille, en vergaten zelfs den bode niet, die het bericht van de aankomst
van dat adviesjacht te Rotterdam had aangebracht, noch den dienaar van den President
hunner Vergadering, die den Heren alom de tijding bekend gemaakt had, en dadelijk
werd besloten de heugelijke zaak aan de Provinciën te berichten met de verklaring,
dat Hun Hoog Mögenden van zins waren, zoodra piet heins geheele vloot binnen-
gekomen zou zijn, eene algemeene dankzegging aan God Almachtig over deze
victorie uit te schrijven, en alom teekenen van blijdschap te verordenen. Dien
dag hield de Vergadering zich met geen andere zaken bezig. — Welk eene uit-
komst in den nood! De buit was zoo groot, dat men niet nalaten kan medelijden
te hebben met den vijand, dien zulk een verlies trof, op een oogenblik, dat hij
tegen Frankrijk en Italië een nieuwen oorlog zou aanvangen. Welk eene volhar-
ding had hij noodig om de zaak niet geheel gewonnen te geven, nu hij eenen
schat zag verloren gaan, wiens verwerving zulke ontzettende kosten van convooi vereischte,
en dat terwijl hij, nog altyd niet bekomen van de krachtsontAvikkeling tot verovering
van Breda, nog oneindig meer geldgebrek had, dan Holland ^ — De Graaf van kui-
lenburg en de Heer van noordwijk, door de Stalen gecommitteerd, deelden de tijding
mede aan den Ambassadeur van Frankrijk, de Heeren beaumont en eyzinga aan den
Koning van Bohemen en den Gezant van Venetië, Hofmeester mortaigne aan de
Residenten van Engeland, Denemarken en Zweden. Ook bleef men niet in gebreke
onze buitengewone Gezanten te Parijs en te Londen de zaak te berichten met last van
mededeeling aan de Hoven aldaar. Sommelsdijk , vosbergen en langerak verzochten
gehoor bij de Koningin-Moeder en deelden hare Majesteit het bericht mede met de
verklaring, dat zoolang Indië Indië geweest was, men zoo iets nooit had gehoord. De
zaak wekte in Parijs de grootste belangstelling. Zelfs vrienden van de Spaansche partij,
als de Hertog van ciievreuse en de Ambassadeur en de Agent van Savoye kwamen on-
zen Gezanten gelukwenschen, en hoe moest rig^elteu door deze gebeurtenis geslyfd
worden in zijn voornemen om dadelijk met de wapenen legen de macht van het thans
zoo onberekenbaar verzwakte Spanje, in Italië op Ie treden! Ook de Gezanten te Lon-
den maakten van de tijding der door Spanje geleden nederlaag gebruik alsl een tegen-
wicht tegen den ophef,*dien men juist in die dagen maakte van het voordeel, dat En-
1 V. D. capellen I, bl. 488, 489. Aitsema I, p. 720—723.
2 V. d. capellen , I, bl. 477.
-ocr page 353-DES VADERLANDS. 355
geland genieten zou, zoo men, bij voorlgezellen oorlog tegen Frankrijk^ vrede met ies7—
1G30·
Spanje sloot, en tevens deden zij gevoelen, dat wij ten minste nu geene voorvraarden
van Spanje zouden aannemen. Dit moest ka.rel I op de onzen Gezanten verleende
audiëntie aanhooren. Hij hield zich goed. Met een blij gelaat wenschte hij den onzen
geluk. Op last van Hun Hoog Mögenden werd, na afloop van den rouw over den veron-
gelukten zoon van den gewezen Koning van Bohemen^ den Ι^^β" Februarij (1629) de
verovering der Spaansche zilvervloot met openbare feestelijkheden en vuurwerken aan
de woning onzer Gezanten gevierd. Er kwam bij deze gelegenheid eene buitengewoon
groote menigte volks op de been, die op het mildst met wijn en bier werd onthaald.
Alles liep zonder sloornis der orde af.
Toen die tijding in November aank\yam, was evenwel de buit nog niet binnen, en Voorzorgon
wat kon onze vloot, met zulk een lading belast en eenige veroverde bodems medevoe- binucu te
rende, niet overkomen! De Duinkerkers waren sterk in zee, en hoedanig de gezindheid
der Engelschen was, is genoegzaam gebleken. Ware de Engelsche vloot niet pas ont-
redderd en verstrooid van Rochelle teruggekomen, zij had (wie kon, bij de beslaande
zucht naar vrede en vriendschap tusschen Spanje en Engeland^ er voor inslaan, dat
het niet zou gebeuren?) zich met de Duinkerkers tot ons verderf kunnen vereenigen.
Reeds liep te Londen het gerucht, dat het voornemen bestond, om de schepen van de
West-Indische Compagnie, die in een Engelsche haven mochten binnenloopen, aan te
houden. Hoe het zij, dadelijk brachten de Staten in beraadslaging, of men de vloot
van piet hein niet eenige schepen tegemoet zou zenden »tol zijne meeste verzekering
legen de Duinkerkers als anderszins^ De President zou daarover spreken met Zyne
Eicellenlie, die gemachtigd werd de eskaders der verschillende Admiralileilen te gelas-
ten, elk in haar dislrikt op de verwachte vloot te lellen Na weinige dagen kwam
hel bericht van πΑυτΑΐΐί, den Goeverneur van Sluis ^ dat de vijand al zijne schepen ge-
reed maakte en met soldaten bemande; dat de Graaf van wacken zich in persoon met
de oorlogschepen uit Ostende in zee zou begeven, en dat er in Spanje 60 schepen
uitgezeild zouden zijn om bepaaldelijk piet hein af te wachten. Zulke berichten waren
Ie verontrustender in verband met de mededeeling van eenige buitengewone Gedeputeer-
den van Holland ter Generaliteit, dat in al "^onze zeegaten oorlogschepen en kruisers
binnenliepen, die om den handel Ie beschermen de zee behoorden te houden. Na hun
verzoek dat hierin onverwijld en krachtdadig voorzien mocht worden, werd in tegen-
woordigheid van den Prins en van Gedeputeerden der Admiralileilen besloten, dat zich
dadelijk bevoegde personen naar de Hollandsche Collegien Ier Admiraliteit zouden be-
geven, om te vernemen, waarom de schepen zich niet, volgens de beraamde orde, te
Vlissingen ververschlen, en voorts order te stellen, dat zij in haast ververscht en onmid-
' Rcsol. Stat.-Gen, 16, 17 Nov. 1628.
-ocr page 354-584 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dellijk weder in zee zouden gezonden worden. Naar Middelburg zou in denzelfden zin
worden geschreven De Heer van der bussen, die naar het Collegie Ie Rotterdam
gecommitteerd was geweest, bracht het omstandigste bericht terug. Men had aldaar
erkend, dat alweder verscheidene oorlogschepen, tot de Admiraliteit van de Maasbehoo-
rende, ihans wel meer dan 12, tegen de verordeningen uit zee binnengeloopen waren;
maar had zich verontschuldigd met de verklaring, dat de orde in de zeezaken niet wel
in achtgenomen kon worden, zoolang de verschillende Collegies ter Admiraliteit elk op
Men is be- ziclizelven handelden zonder van elkanders orders kennis te nemen Dit gebrek had
van Holland in den zomer op nieuw bewogen, bii den Prins en de Staten-
Boemmg van een ^ ο ο
Luitenant-Admi- Generaal aan Ie dringen, op de benoeming van eenen Luitenant-Admiraal van Holland,
raai van Holland. tv τ» · i · i i i i
die met het algemeene bestuur belast zou worden. De Prins hield de benoemmg op, bewe-
rende geen geschikten persoon voor die betrekking te kunnen vinden. Niettemin bleven
de Staten van Holland hem ernstig aanmanen om eene zaak van telkens meer blijkende
noodzakelijkheid niet uit te stellen, of althans krachtiger maatregelen tegen de heer-
schende wanorde te nemen. De slotsom van al de beraadslagingen was, dal men geene kans
zag iets lot verbetering uit te richten, voor en aleer door de Collegies ter Admiraliteit
zeiven een beter orde ware beraamd: vóór dien lijd zou de aanstelling van eenen Lui-
tenant-Admiraal niet balen Zoo bleef aan de bijzondere bedoelingen van sommigen
de noodige speelruimte, en aan de willekeur der scheepsbevelhebbers eene gereede
verontschuldiging gelaten. De scheepvaart intusschen zag zich steeds door den vijand
bedreigd: want ook de maatregel om het zoogenaamde scheurtje, waardoor de Duin-
kerkers in zee liepen, te stoppen door er schepen in te lalen zinken, een maatregel,
Avaarloe in den zomer alles gereed was, en welks uilvoering aan den Prins was over-
gelaten, bleef onuitgevoerd^: althans het uitloopen der Duinkerkers bleek in het najaar
niet belet geworden te zijn. Nu echter van plichtsverzuim bij onze Admiraliteiten en
van moedwil bij het bootsvolk, waarover gedurig maar al te zeer te klagen viel een
verlies als dat van piet heins buit het gevolg kon zijn (men sprak van meer danUO
Duinkerkers, die daarop loerden), werd al het mogelijke gedaan en het eskader van
dezen Admiraal kwam zonder aanmerkelijke schade binnen. De komst van den vlootvoogd
in het Goereesche Gat was het sein van velerlei vreugdebedrijven door het geheele land,
« Resol Stat.-Gen. 25, 28 Nov. 1628. Resol. Holl. 28 Nov. 1628.
2 Resol. Stat.-Gen. 1 Dcc. 1628.
3 Resol. Stat.-Gen. 1 Aug. 1628. Resol. Holl, 1 , 9, 16 Aug.j 5, 8, 11 Bec. 1628.
4 Resol. Stat.-Gen.Λ, 25 Julij; 15 Nov., 1628. V. d. Capellen, I, 479.
5 Resol. Stat.-Gen. 29 Aug., 1628. /
e Resol. Stat.-Gen. 5, 10, 12, 16, 19 Dec. 1628. 2 Jan., 1629. Rosol. Holl. 16 Dec. 1628.
}f)27—
1630.
DES VADERLANDS.
en in den Haag werd hij onder een overgroolen toeloop van volk niet anders dan als ^fgj^
een groot builenlandsch Vorst ontvangen
Na zulk een schitterend voordeel was het niet anders mogelijk, of men moest de oor-
log met kracht wenschen voort te zetten. Ook was de West-Indische Compagnie er
dadelijk op bedacht, zich tot een nieuwe onderneming uit te rusten. Reeds in de DoWest-indi-
sclie Compagnie
eerste dagen der maand Maart (1629) kondigde zij dit aan, en verzocht van den Slaat heeft weder nieu-
ondersteund te worden met 12 oorlogschepen voor vier of vijf maanden, naar behooren ^^^
van mond- en krijgsbehoeften voorzien en bemand, tot eenen tocht, waartoe zij zelve
van zins was 56 groote en 9 kleine schepen uit te rusten. Zoodra deze vloot terug
was, zou zij een nieuwe wat groots belovende onderneming aanvangen ^^ waartoe 5 of
6000 soldaten en 4000 matrozen vereischt zouden zijn, gezamenlijk door de Compagnie
te onderhouden, met dien verstande dat zij zich voor twaalf maanden de maandgelden
van 2000 man door de Staten verstrekt wenschte te zien; ontving zij deze ondersteuning
niet, dan zou zij, zich op minder groote schaal uitrustende, ook minder glansrijke uit-
komsten moeten verwachten. De Staten, het laat zich denken, zagen op tegen zulk
een betrekkelijk aanzienlijke bijdrage aan eene Maatschappij, die onlangs zulke ontzet-
tend groote winsten behaald had. Haar derhalve voor hare »heroïke en grootdadige
resolutiën" dank zeggende, gaven zij den wensch te kennen, dat zij de kosten der
nieuwe ondernemingen, lot welke, zeiden zij, God Almachtig ongetwijfeld zijnen zegen
zou geven, zelve zou willen dragen Van den anderen kant echter ontzagen Hun
Hoog Mögenden zich niet de Compagnie met grootere uitgaven te bezwaren, dan zy ge-
raamd had: immers vergden zij haar van den behaalden buil aan de aandeelhouders,
wien zij 50 per cent had toegedacht, een bedrag van 550 per cent uit te deelen
Een andermaal zou piet πειν niet aan het hoofd staan van die ondernemingen der
West-Indische Compagnie. Hij meende zich jegens die Handelmaatschappij te moeien
verschoonen van verdere dienst, en al bleek het len gevolge van het onderzoek der
^ Resol. Slat.-Gen. 23 Dcc. 1628. 12, 13, 14 Jan. 1029. Resol. Holl. 15 Dec. 1628.
V. D. Capellen , 1, bl. 490, 492, Aitsema , 724, 725.
2 Onze buitenfjcwoue Gezanten hadden uit Frankrijk eenen dojï geobgio de hemin medegebracht,
die, uit Douay ;iikomstig, bij den Spaanschen eersten minister olivaeez in dienst geweeat en groote
kennis van Spanje en de Spaansche Koloniën had opgedaan. Deze deed aan de Compagnie ecne
groote onderneming aan de hand en werd daarvoor al dadelijk beloond. Resol, Stat.-Gen.
10 Maart, 1629.
' Resol. Stat.-Gen. 2, 4, 7 Maart, 1629. Resol. Holl. 6, 17 Maart, 1629.
* Resol. Stat.-Gen. 31 Maart, ]629. Daarentegen vonden de Staten weder bezwaar in de mild-
lieid, waarmede de Compagnie bij deze gelegenheid de armen met een som van 54,000 gulden
bedacht. Resol. Holl. 6 Maart, 1629.
i
-ocr page 356-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
leSf— Slalen-Generaal en des Prinsen,.die zich deze zaak ernstig aantrokken, dat de Compagnie
licht te winnen zou zyn om de voorwaarden in te willigen, door den aanvoerder van
haren gelukkigen tocht gesteld, niettemin benoemde zij den Admiraal longq tot het
opperhoofd der toekomstige onderneming en piet hein verliet hare dienst l. Ook werd de
bekwaamheid en het gezag van dezen beproefden zeeman tot eene andere taak vereischt.
Wanordelijk- Erger dan ooit waren sedert het najaar van 1628 de klachten over de wanorde in het
beleid der zeezaken: de handel noch de visscherij genoten genoegzame bescher-
ming; onze oorlogschepen brachten den tijd door in Engelsche of in onze havens, en
lieten den Duinkerkers de baan ruim. Men vernam nu eens, dat een zeekapitein,
zich genoegzaam vrijwillig aan hen had overgegeven dan weder, dat over het alge-
meen onze zeeofficieren hunnen plicht tegen den vijand niet deden Met het nieuwe
jaar (1629) begon dadelyk de reeks van straffelooze geweldenarijen der Duinkerkers op
nieuw en dat terwijl er buitendien oorlogschepen in onze wateren zouden dienen te
blijven om eenen gedreigden inval op Walcheren te weren Alsnu begrepen de
Stalen van Holland, dat de tijd van ontrouw nagekomen bevelen en machtelooze ver-
ordeningen voorbij moest zijn, en dal er afdoende maatregelen moesten genomen worden.
Z.ij besloten op nieuw bij den Prins aan te dringen, dat de benoeming van een Luitenant-
Admiraal van Holland niet langer werd uitgesteld, en toen Zijne Excellentie de beraamde
middelen van verbetering had goedgekeurd, vervoegde zich eene Deputatie van buiten-
gewone Afgevaardigden uit hun midden ter vergadering der Slalen-Generaal met het
voorstel, dat men den Luitenant-Admiraal van dorp en de Vice-Admiraals quast en
uefiiebber (de dcrde Vice-Admiraal iiollaer was in den Haag) ter verantwoording zou
ontbieden, en dal eindelijk de ongeschikte kapiteins Averden afgezet en door bekwame
vervangen. Zes dagen later (den 16^^° Maart) verschenen op nieuw buitengewone Gede-
puteerden van Holland ter Generaliteit. Zij verklaarden aldaar, hoe de slagen, ons ter zee
door den vijand toegebracht, in zulk eene male toenamen, dat men naauwelijks meer
een glimp aan de zaak kon geven, wanneer de gemeente uitleg vraagde van zulk eenen
toestand van zaken: de ondergang van den geheelen Slaat dezer Landen scheen er on-
vermijdelijk uit te moeten voortvloeijen. Haperde het aan de inslrucliën der Admirali-
teiten, hetgeen men trouwens niet geloofde, dan behoorden zij verbeterd te worden.
Voorts sloeg men voor, dat, terwijl de Luitenant-Admiraal en zijne Vice-Admiraals hier
waren, Gecommitteerden op hunne bodems gezonden werden, om aldaar vrij en onpartijdig
onderzoek te doen; dat geene andere personen in de Admiralitcilen werden opgenomen,
...-- ij ,
1 Resol StaL~Gen. 17, 20, 21, 20 Maart, 1629.
2 Rcsol. Stal.-Gcn. 14 Sept. 1628. ^ j{csoL Stat.-Gcn. 15 Nov. 1628,
* Resol SlaL-Gen. 14 Jan.; 9 Maart, 1629. ^ Resol Siat.-Gen. 8, 9 Maart, 1629.
lieden in het zee
wezeti.
Middelen be-
3'aamd tot herstel.
DES VADERLANDS. 559 '
dan die zich op de zeezaken verslonden, en dat de leden dezer Collegies zich bij beurten
op de vlooi zouden begeven om des noods de bevelhebbers te doen slrafTen. De Slalen-
Generaal namen deze voorslagen gunslig op. Alleen zagen zy te recht bezwaar in eene
voorlvarendheid, welke door het oponlbod van al de Admiraals tegelijk de vloot tijdelijk
van al hare opperbevelhebbers zou hebben beroofd. Ook kon den Provinciën het voorstel
niet aanlagchen om slechts zeevaartkundigen in de Admiraliteiten te benoemen, daar
dezulken ten harent moeijelijk te vinden zouden zijn: Holland zelf, zoo gaven zij te
kennen, scheen kennis van hel zeewezen mede niet altijd bij hare benoemingen als een
vereischie aan te merken. Meer heil zagen zij daarin, dal aan die Collegies eindelijk
eens de waan werd ontnomen, alsof zij niet afhingen van de Staten-Generaal, maar
veeleer naar de Overheid der Sleden, alwaar zij gevestigd waren, hadden te luisteren i.
ïloe het zij, er zouden eindelijk krachtige maatregelen genomen worden. Het was hoog
tijd. Eensdeels zou de Prins gaarne een Superintendenl-Collegie van Admiraliteit in
den Haag gevestigd gezien hebben en daar in dit geval eene Stad als Amsterdam
zich in de zaken der zee haar invloed benomen zou hebben gezien, zoo was er
grond genoeg om niet door slapheid aanleiding te geven tot de verwezenlijking
van dat denkbeeld van den Prins. Anderdeels was de oprichting eener Kamer
van assurantie 3 nog niet opgegeven, te minder omdat de Provinciën, verlangende zich
voor een goed deel van de drukkende buitengewone bijdragen lot de vloot te ontslaan
en die kosten op de schouders eener Compagnie van kooplieden te laden, thans op die
oprichting aandrongen met de verklaring, dat zij ontheven wenschlen te worden van
eenen last, dien zij niet langer konden dragen. Zoo zou het openbaar gezag de macht
van den voornaamsten· tak des oorlogs uit de handen hebben gegeven ten behoeve eener
Voreeniging van rijke kooplieden. Dit zou eene verplaatsing en ontaarding der soeverei-
niteit ten gevolge gehad hebben, welke een ieder, die niet gansch onnadenkend was,
moest trachten te verhoeden. De toenemende krachten der Oost-Indische en de ver-
bazende voorspoed der West-Indische Compagnie moesten den Staat toch reeds ernstige
vrees aanjagen voor eene mededinging, die op den duur moeijelijk vol te houden scheen
te zyn. Bij gevolg werd de beraadslaging over den voorslag der kooplieden op de lange
baan geschoven, totdat in de herstelling der orde op zee genoegzaam voorzien was om geen
Compagnie van assurantie meer nopdig te doen zijn Zoo werkte alles mede om hel
gezag over de vloot op deze kuslen in krachtiger handen te doen overgaan.
üen Maart verschenen voor de Staten-Generaal verscheiden kooplieden, door de
' ücsoL Slal.-Gen. 9, 16, 19 Maart, 1629. Bcsol. Holl. 3, 8, 9, 13, 14, 16 Maart, 1629.
2 Resol. JIcll. 15 Maart, 16^9. 3 ZJe hiervoor, bl. 306.
* licsol. Slat.-Gen. 22 Maart; 5 April, 1629. Resol. Holl. 22, 23, 24, 29 Maart; 7 April, 1629.
lf)27-
1630.
r
'i-m·
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
5
gv
5ii8
Stalen van Holland tot Hun Hoog Mögenden verwezen, alsmede vele burgers van Hoorn,
met klaclilen over de schaden op zee geleden ten gevolge van het plichtsverzuim onzer
eskaders. De handelw^ze der Hoornsche kooplieden had steun gevonden by de Overheid hun-
ner Gemeente, welke gedreven werd door ingenomenheid met het plan der Kamer van assu-
rantie: het Noorderkwartier toch had kans zich lot uitvoering van dat plan met kapita-
len uit Utrecht, Gelderland en Overijsel gesterkt te zien i. Dus brachten de Hoornsche
adressanten eenen brief mede van Burgcmeesteren, waarin te lezen stond, dat velen
VAïf DORP voor de voornaamste oorzaak der wanordelijkheden hielden. Denzelfden dag
verscheen deze Ylootvoogd voor de Staten, en leverde hij zijn journaal en de lijst der
schepen onder zijne vlag, waarop hem werd aangezegd, dat hy eenige dagen in cie»//aagf
moest blijven om des noods door de Gecommitteerden gehoord te worden. Tegelyk wer-
den de Raden der Admiraliteit van Rotterdam en van Amsterdam door de Staten van
Holland gehoord. Weldra verscheen ook liefhebber spoedig daarna bezwaard door
een bericht van onzen Agent te Calais^ dat hij niet verkozen had den vijand omtrent
Bevezier te gaan opzoekien. — En toch vond men geene reden om eenige straf toe te
passen. Het bleek te duidelijk, eensdeels, dat het den Admiraliteiten te dikwijls aan de
benoodigde en haar toegezegde sommen haperde om de schepen steeds in goeden slaat in
zee te krygen, en anderdeels, dat de koopvaarders hunne schade voornamelgk aan zich
zeiven te wijlen hadden, daar zij, om kosten te sparen en tijd te winnen, ongenoegzaam
gemonteerd vertrokken, zonder zich tot admiraalschappen te vereenigen of het convooi
af te wachten, zoodat zij den vijand ongewapend in den mond liepen. Van al de in-
gewonnen berichten*was het eerste gevolg, dat de Admiraliteiten vermaand werden de
koopvaarders aan de nakoming der verordeningen te houden en gemachtigd om door
opgenomen gelden in hare dringendste behoeften te voorzien want de dienst der
oorlogsvloot kon niet stilstaan. De Oost-Indische Compagnie wachtte 7 of 8 schepen,
met eene lading van 6 millioen waarde, en behoefde alweder landsschepen om die bo-
dems op te wachten en veilig binnen te brengen — Van dorp evenwel zoju de plaats
' V. d. capellen, I, bl. 494, 495.
2 Quast verscheen niet: hij was bedrijvig op zee, en van hem kwamen in dezen tijd gedurig
berichten in van genomen of op strand gejaagde vijandelijke schepen (^Resol. Stat.-Gen. 31
Maart, 1629).
3 Be Heren van de Rotterdamsche Admiraliteit klaagden bij de Staten-Generaal, dat bij het
onderzoek, waaraan zij zich hadden moeten onderwerpen , de Raadpensionaris diiyck hen onheuscli
bejegend had. Hun Hoog Mögenden namen deze klacht niet gunstig op. Integendeel zij vonden
haar onvoegzaam, en achtten zich gekrenkt door de oneerbiedige wijze, waarop men zich over
een lid hunner Vergadering had uitgelaten(Reso/. Stat,~Gcn^ SO April, 1629).
* Resol. Stat.-Gen. 22,26,30Maart, 1629. ResoL Holl22,23, 24,26, 28 Maart; 6, 7 April, 1629.
K)37—
1030.
DES VADERLANDS. 559 '
ruimen. De Stalen van Zeeland zeiden hem zijne dienst, zijne jaarwedde en huizing 1627—
X 630
op, en dat niettegenstaande hij al wat tegen hem was ingebracht, voor valsch verklaarde
Zoo werd dan eindelijk aan het denkbeeld om een Luitenant-Admiraal van Holland aan
le stellen, gevolg gegeven, en niemand minders dan piet hein tot deze betrekking be- piet hein
noemd. Laureks reael werd voorbygegaan, hoezeer, zeide men, voor hem de plaats admiraal^^^"^^'
zoolang was opengehouden, en hij juist in dezen tijd, uit zijne gevangenschap ontslagen, in
het Vaderland terug was gekomen — De nieuwe Luitenant-Admiraal zou optreden met
eene uitgebreide volmacht. Op een voorstel van den Prins, ongetwijfeld in overleg met piet
HEIN ontworpen, zou hij in zee, al of niet in overleg met den Krijgsraad, kapiteins
kunnen afzetten en anderen benoemen. Voorts verlangde hij, dat er stipte betaling zou
plaats hebben, opdat hij, in zee komende, willig volk mocht vinden; dat het maand-
geld van matrozen en officieren verhoogd werd, opdat het Land gediend zou zijn van
kloeke en ervaren manschappen: onbekwamen wenschte hij hun ontslag le geven,
al werd daardoor ook het aantal koppen op elk schip verminderd: liever weinig goed
betaald en geschikt volk dan een groot aantal onwilligen en onbruikbaren. Bovendien
zouden maatregelen getroffen worden om le verhoeden, dat voorlaan te veel schepen
gelijktijdig binnenliepen, en om de winzucht der kapiteins langer niet ten prikkel
le doen strekken lot een langdurig vertoef in onze havens. Eindelijk verzocht de
Admiraal, dat verbetering werd ingevoerd in de vuurwapenen, overeenkomstig de
kortlings aan de Staten medegedeelde uitvinding van den Scholschen Kapitein Dou-
glas ■— Niet lang zou de Luitenant-Admiraal zijne waardigheid bekleeden, en
de orde ter zee helpen herstellen. Hij sneuvelde reeds den SO^te» Junij (1629) in zjjn dooa.
een gevecht legen,eenige vijandelijke schepen, van welke er drie veroverd werden. In
de drie weken, dat hij in zee geweest was, had hij, zoo sprak men, meer gedaan, dan
al de Admiraals, die voor hem geweest waren, le zamen Al de leden der Staten van
Holland woonden in rouwgewaad zijne plechtige begrafenis, diele DeZ/if plaats had, bij
Doch niet slechts door de West-Indische Compagnie, noch alleen Ier zee moest de
oorlog worden voortgezet, ook le lande zou de Prins met onze legermacht eenig be-
langrijk krijgsbedrijf uitrichten. De toestand evenwel was sedert het najaar van 1628
aaniTierkelijk veranderd. Zoolang Spanje nog vry sterk was, en, zoo er sprake was
van vrede, deze door bemiddeling van Engeland tot sland scheen le zullen komen, was
hol voor den Prins niet raadzaam aan onderhandeling le denken maar thans was
Spanje groolelijks verzwakt, en door den krijgstocht van den Koning van Frankrijk
' Resol Stat. Gen, 28 Maartj 13 April 1629. ^ y. d. Capellen, 499.
3 Resol. Stat.-Gen. 14 April, 1629. Over dien douglas en zijue uitvindingen zie ald. 7 Sept. 1628.
4 v. d. Capellen, I, bl. 511. ^ Holl. 4 Julij, 1629. ^ Zie hiervoor bl. 348.
τηη
356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
naar Piemont dubbel in het naauw gebracht; thans \Yas de Koning van Groot-Britannië
meer dan ooit door binnenlandsche onlusten, als het Avare, buiten gevecht gesteld,
en, op het punt om met Frankrijk vrede te sluiten, kon hij langer geene geheime
raadslagen met Spanje smeden. Dus zou de Prins dan nu voor zichzelven kunnen on-
derhandelen en Spanje, hetwelk er prijs op moest beginnen te stellen om Nederland
niet tot tegenstander maar tot bondgenoot tegen Frankrijk te bekomen, voorwaarden
kunnen afdwingen. Hoe het zij, de onderhandelingen werden welhaast hervat.
Pogingen lot Hoe ondoenlijk het ook was aan de voetspoeling de hand te houden en hoezeer
gèvarigenfitf g^^olg wederzyds gevangenen genoeg gemaakt werden, toch gaven de Staten-Gene-
raal in de laatste maanden van het jaar 1628 en in de eerste maand van 1629 op
dringend verzoek der betrekkingen van de ongelukkige gevangenen herhaaldelijk te
kennen, dat het nu geen tyd was om aan uitwisseling te denken De onderhandelin-
gen toch over zulk eene uitwisseling konden steeds als een voorwendsel tot andere
overleggingen met den vijand gebruikt worden. Maar kon men dan de Nederlanders,
die lot 'in verre oorden toe, onder anderen die 128 Hollandsche matrozen, welke te
Palermo in de gevangenis der Inquisitie zuchtten, onbarmhartig aan hun lot overlaten?
Ook zonder dat op de Vlaamsche Kust kwartier gegeven, of op onze grenzen onder-
handelingen geopend werden, scheen daar raad voor. Of had de Wesl-Indische Compag-
nie by hare laatste zegepraal niet menig Spaansch gevangene gemaakt s? En zoo de
handhaving der voetspoeling onze Nederlanders in de Vlaamsche gevangenissen aan den
dood bloot stelde, ook daar was middel op. Werkelijk werd legen het midden van
December 1628 besloten, een viertal schepen naar de Spaansche Kust te zenden om
aldaar een goed getal Spanjaarden op te lichten. Had men dezen in zijne macht, dan
kon men de Brabanders beletten onze gestrengheid op onze ten hunnent gevangen zit-
tende onderzaten te verhalen, en de voetspoeling kon van nieuws worden toegepast
Doch hoe het aangelegd werd, altijd zouden er gevangenen uit te wisselen zijn, en de
Staten van Holland betoonden zich reeds in November, 1628, niet afkerig van hel
denkbeeld om op nieuw onderhandelingen Ie openen ter verlossing van onze gevangenen,
bepaaldelijk van die, welke op zee den Graaf van wagkew in handen waren gevallen.
Althans toen spraken zij over de zaak met den Prins, die ze nog uitgesteld wenschte.
2 Resol. Slat.-Gen. 30 Dec. 1628.
1 Resol. StaL-Gen, 8 Sept.; 20, 21 Oct. 1628.
3 Resol. Slat.-Gen. 21 Piov. 1621.
Resol. Stat.-Gen. 16 Dec. 1628. Deze onderneming om Spaansche onderdanen van de Kust
op te lichten, meen ik voor dezelfde te mogen houden, als die welke later meermalen vermeld
wordt onder de benaming van het secreet exploit, met 4 schepen ónder Kapitein cleüTeu uit te
voeren. Resol, Stat.-Gen. 13 Jan.; 10 Maart, lf)29. Resol. Holl, 23, 24 Maart, 1629 (bl..672).
DES VADERLANDS, 561
maar Toorbereidende maatregelen goed vond i. Den äl®^·^*^ Februarij, 1629, deelden
de Heren van Holland ter Generaliteit mede, dat zij door de verwanten der gevangenen
te Algiers, te Tunis, op Sicilië en in Vlaanderen sterk >verden aangezocht om tocb
maatregelen ter hunner bevryding te nemen; zij vraagden, of men niet die 4 schepen
niet bloot naar Spanje zenden zou om gevangenen te maken, maar tevens naar A/^f'eri,
Tunis en Palermo om onze gevangenen te verlossen en of men niet tot eene alge-
meene wisseling van gevangenen, ook in Vlaanderen, zou kunnen besluiten, met dien
verstande dat men het daarheen zou leiden, dat de eerste opening van de andere zijde
gedaan werd. Drie dagen later vernam men reeds, dät de Graaf van wacren aan een
bijzonder persoon te Rotterdam geschreven en het aanbod gedaan had om al onze gevan-
genen te ontslaan tegen degenen die van zijn volk te Rotterdam gevangen zaten, en weldra
werden van wege de Staten-Generaal »zonder prejudicie van eenrge deliberatie" lysten
gevraagd van de personen, welke in onze steden verspreid gevangen zaten Op den
laatsten Maart werden drie leden van de Staten-Generaal gecommitteerd om met Zijne
Excellentie op het stuk van de wisseling der gevangenen in gesprek te treden, en zoo
vernam men 's Prinsen advies, dat men den vijand niet openlijk verzoeken moest, over
die zaak met ons in onderhandeling te komen. Zijne Excellentie had op zich genomen
onder de hand maatregelen te nemen door middel van »zekeren geheimen persoon,"
die ten dezen einde naar Brussel zou vertrekken om de Infante te polsen Op deze
Avijze had de Prins het ten volle in zijne hand om voorslagen van uitgebreider aard te
vernemen of te verstaan te geven.
Maar daarom behoefde het krijgsgevreld niet opgeschort te worden. Integendeel, hoe
den vijand tot de verlangde inwilligingen te nopen, zoo geen gevaar hem bij weigering
bedreigde? Dus werd al vroeg in het jaar van versterking der krijgsmacht en van het Maatregelen
betrekken van een veldleger gesproken. In het najaar van 1628 was het getal ïi^an-j^awi^rtegcnden
schappen in elk der i50 nieuwgelichte Compagnien Nederlanders verminderd lot 100.
Tegen den winter was er bij de Staten van Holland zelfs sprake van de geheele afdan-
king dier Compagnien, en men besloot slechts ze lot het voorjaar in dienst te houden op
de verklaring van den Prins dat de Slaat zich van nu aan tot den verdedigenden oorlog
te bepalen zou hebben, en op voorwaarde dat er geene waardgelders op de been zouden
worden gebracht Maar toen nu het nieuwejaar verschenen was, scheen het algemeen
1 Resol Holl. 29 Nov. 1628.
- De vereeniging van beiderlei laak werd ondoenlijk geacht {Resol. Slat.-Gen. 12, 20 Maart,
1029. Resol IML 21 Maart, 1629).
3 Resol Stat.-Gen. 21, 24 Febr.; 1, 17 Maart, 1629. Resol Hall 20 Maart, 1629.
^ Resol Stat.-Gen. 31 Maart; 5 April, 1629.
3 Resol Stat.-Gen. 16 Oct. 1628. Resol Holl 25 Not.; 8 Dec. 1628.
III Deel. 4 Stxjic. 46
-ocr page 362-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Tast Ie staan, dat er een belangrijke aanvallende beweging legen den vijand zou plaats
grijpen: er was daartoe in verband met righelieus plannen eene soort van stilzwygende
overeenkomst met Frankrijk aangegaan. Tegen het eind van Februarij (1629), heette
het, moesten alle Compagniën voltallig wezen; de Engelsche en de Fransche officieren
in onze dienst, die zich met verlof buiten 's lands bevonden, werden bij herhaling ge-
waarschuwd herwaarts te komen, en de 50 nieuwgelichte Compagniën zouden van 100
op 200 koppen gebracht worden i. Wat men van de vijandelijke macht in de vestingen
Breda en 'ä Herlogenbosch vernam, was wel geschikt om ons te doen verwachten, dat
wij geen hardnekkigen tegenstand behoefden te verwachten. Spinola. bleef afwezig, en
geld ter geregelde betaling der soldaten kwam er uit Spanje evenmin. Het garnizoen
van ^s Heriogenhosch, zeide men, voerde den boeren, wien zij hunne waren ontnamen,
te gemoet: »als de Koning ons betäalt, zullen wij u betalen." Te Breda was de be-
zetting wegeris die wanbetaling zoo oproerig, dat er twee Compagniën ruiters uit den
Bosch derwaarts moesten verlegd worden, om haar in bedwang te houden. Vernamen
die behoeftige soldaten, dat" 's Konings geld door de verovering der zilvervloot thans in
onze handen was, wat was er dan niet te verwachten? Kortom, er werden maatregelen
verordend om die zegepraal aan de garnizoenen van den vijand door luidruchtige feeste-
lijkheden in onze grensvestingen bekend te doen worden
Doch met dit al had de verlangde versterking der nieuwe Compagniën geenen voort-
gang. Wat er aan haperde waren gewichtige bezwaren, in de Provincie Bolland ge-
rezen. Amsterdam hield voor het oogenblik alles tegen.
De woelingen der Contraremonstranten waren aldaar in het voorjaar van 1628 tijdelijk
bedwongen Intusschen ging de kerkelijke autoriteit voort, bij monde van de Gedepu-
teerden der Provinciale Hollandsche Synoden legen de haars bedunkens niet streng genoeg
geweerde vrijheden te yveren, welke de Remonstranten zich legen de plakaten veroorloof-
den. — Had men in dezen tyd de veroordeeling der vijf Remonstrantsche artikelen slechts
niet al te streng uitgelegd, en het gevoelen der Nationale Synode daartegen slechts als
eene belijdenis der waarheid en geenszins als een noodzakelijk te omhelzen leer willen
erkennen, vele Renjonstranten zouden in den schoot der Kerk teruggekeerd zijn. Doch
zij werden leruggestooten, en het gevolg hiervan was, dat zy bij de Staten een rekest
indienden om vergunning van godsdienstoefening buiten de openbare kel^ken. Tevens
verzochten zij, dat hunne verbannen leeraars zouden mogen terugkeren en de zeven
nog op Loevestein gekerkerde predikanten in vrijheid gesteld mochten worden. — Als in
antwoord daarop, verzocht de Synode, te Delft in den zomer (van 1628) vergaderd, dat
» Resol Stat.-Gen. 8, 10 Febr.; 22 Maart, 1629.
2 v. d capellen, I, bl. 488. Rcsol Slat.-Gen. 12 Jan. 1629.
,,1627—
(i 1630.
Zij liebbea
geenen vaardigen
voortgaug.
Toestand van
Amsterdam, ten
gevolge van het
drijven der Con-
traremonstran-
ten.
DES VADERLANDS. 595
de Stalen vaü Holland de Remonslranlen bedwingen zouden, »die alsnu met geweld
aandrongen om hunne factie in alle steden op te dringen." De Vergadering belastte
het Hof en de oiEciers van justitie met de taak om de hand aan de plakaten te hou-
den; maar beloonde zich niet bijzonder gestreng, in zoo verre zij de rekwestrerende
Remonstranlèn naar hunne stedelyke Overheden verwces, alsof het nog in bedenking
kon komen, het verzoek op de eene of andere wijze in te willigen. Ook trachtten
Hun Edel Mögenden zulke maatregelen van de Zuid-Hollandsche Synode te verhoeden,
die door een al te uilsluitend drijven tot nieuwe scheuring in de Kerk schenen te leiden.
Toch bleef de belijdenis van het gevoelen, in de vijf Remonslranlsche artikelen uitge-
drukt, als een grond van uitsluiting van het Avondmaal in de openbare Kerk gehand-
haafd 1.
In weerwil van alle bevelen, aan de uitvoerders der justitie gegeven, hadden de Re-
monstranten, stout op de redelijkheid van hun streven en op de zedelijke ondersteuning
van velen der aanzienlijksten, den moed om, nu hun de toegang tot de openbare Kerk
ontzegd bleef, met hunne onderlinge bijeenkomsten zelfs in den Haag voort te gaan. Op
de klacht van den Haagschen Kerkeraad deswegens lieten de Staten van Holland onder-
zoeken , of het der rechterlijke en der stedelijke Overheid aan den wil of aan de macht
ontbrak om zulks ten minste in den Haag onder de oogen van de Stalen, van de hooge
Collegiën, van de Hoven en van zijne Excellentie te verhoeden. De Haagsche Overheid
antwoordde, dat zij, ziende hoe die bijeenkomsten in andere steden strafl'eloos geduld
werden, niet begrijpen kon waarom zij hare burgers harder zou behandelen dan anderen
het de hunnen deden. Het Hof betuigde mede, geen redelijken grond te kunnen aan-
voeren legen dezulken, die beweerden niet in te zien, waarom hun in den Haag ver-
boden was wat elders werd toegelaten. Tevens bleek, dat de plakaten niet zonder
medewelen van den Prins zoo slap werden uitgevoerd. " Zoo zagen zich de Staten van
Holland in ongelegenheid gebracht, te meer omdat zij met het besluit, waarbij zij de
Remonstranten aan hunne stedelijke Overheden verwezen hadden, aan de aanzoeken dezer
partij voet hadden gegeven. Niettemin vonden zij goed te verordenen, dat de bijeen-
komsten in den Haag zouden geweerd worden, zonder dat men er zich om bekreunen
zou, wat Ie dezen aanzien in andere plaatsen geschiedde Doch ook nu baatten geene
maatregelen van de Overheid: de Remonslranlen, het zegel der Magistraat verbrekende,
openden zich den toegang tot een huis, waar zij gewoon waren bijeen te komen en
welks gebruik hun verboden was ^
1Ö27—
1C30.
Bij het beroep van de Haagsche Overheid en van het Hof op de vrijheid, door de
Remonstranten in andere steden genoten, hadden deze Collegiën in de voornaamste plaats
' Resol. Holl. 21, 22, 25, 26, 27, 28 Julijj 2, 5, 9, 10, 11, 12, 15 Aug. 1628.
2 Resol. Holl. 29 , 30 Sept. 1628. ^Resol Stat.-Gen. 14, 16 Dec. 1628.
46*
-ocr page 364-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— Amsterdam op het oog, en bedoelden zij wellicht den Stalen eenen vvenk te geven,
I hoe noodzakelijk het was, deze Stad te beletten met de bescherming der Remonstranten
voort te gaan. Te Amsterdam, namelijk, had de Regering na 'sPrinsen vertrek het
getal der waardgelders vermeerderd en wachthuizen voor deze soldaten aangelegd, met
geen ander doel dan om de oploopen te keer te gaan, die het op de vergaderingen der
Remonstranten gemunt hadden. Zij ging daarbij met een vast besluit te werk. Zege-
praalden de Contra-Remonstranten', dan triomfeerde tevens een verderfelijke staatkunde in
geheel Holland. Die partij toch haatte niets zoozeer als den politieken geest, welke
hier te lande heerschte en in het buitenland bepaaldelijk door Frankrijk vertegenwoor-
digd werd. Liever dan dezen geest te zien zegevieren, zou zij zich des noods zelfs met
Spanje hebben willen verstaan, in den waan dat zulks tot eöne verdeeling van het we-
reldgebied tusschen haar en deze Mogendheid zou leiden. Deze gezindheid bracht mede,
dat de Hugenoten in Frankrijk ondersteund, en dit Rijk dien ten gevolge geknakt en
verdeeld en hier te lande een meer kerkelijke Overheid op het kussen gebracht werd.
Dit wilde de Amsterdamsche Regering verhoeden, en het was raadzaam niet te dralen;
want nog scheen Engeland eerder met Spanje dan met Frankrijk vrede te zullen maken,
en nog kon men op de voortzetting van den burgerkrijg in Frankrijk hopen. — De
maatregelen der Amsterdamsche Overheid kweekten dubbele ergernis bij de Contra-Remon-
Amsterdarnsche stranten, en nu hunne tegenstanders door de Magistraat beschermd schenen te zullen
pver hunne oT^^^^ wendden zij zich in het begin van December (1628) tot de Staten van/io/Zawi/.
vaif Gedeputeerden der Stad verlangden, dat men aan burgers, die over hunne Overheid
kwamen klagen, geen gehoor zou verleenen: aan de Magistraat kwam het toe op de rust
binnen hare muren order testellen, en zonder haar recht prijs te geven, kon zij hier geene
inmenging van eene andere macht gedogen. De Stalen stelden het antwoord uit op de vratig,
of men aan de klagende burgers gehoor zou verleenen, al of niet. Verwezen zij de klagende
burgers naar hunne Overheid, dan bevestigden zij het door velen gewraakte beginsel, volgens
hetwelk er geen algemeen kerkelijk gezag gelden kon. Daarom hielden zij de beslissing op.
Inlusschen drongen de Amsterdamsche Gedeputeerden op het recht hunner Stad aan : zij had-
den immers, zoo betuigden zij, het doel niet om eenige verandering te maken in de regering
van het Land, noch in de van Staatswege aangenomen Godsdienst: wat zij gedaan hadden
ter verzekering van de goede orde, berustte op het verdrag met de Staten-Generaal,
met Prins willem en de Stalen der Provincie tijdens den overgang der Stad tót de Slaatsche
parlij aangegaan: bij dit recht was de Magistraat besloten zich tegen een ieder Ie hand-
1 \
I Mon vergelijke dc verzen van Vondel in zijn Harpoen, gedicht in 1030:
Ik ken dc Pausen wel, die Frankrijk deelden uit
En schatten 's Konings erf op predikantenbuit.
Maar 't is lioclielle in end vrij hitter opgebroken.
BES VADERLANDS. 501>
haven. — Het koslle den Amslerdamschen Gedeputeerden moeite om een dadelijk ongunstig
besluit op hun verloog te verhoeden, en nog Terstond de Vergadering, dat de klagende
burgers hun voorstel schriftelijk zouden mogen indienen. Ja, zij bewilligde niet in het
verlangen der Amsterdamsche Gedeputeerden, dat het schriftelijk ingeleverde verzoek
eerst in hunne handen zou gesteld worden: het eenige wat zij toegaf was, dat het in
tegenwoordigheid yan al de Amsterdamsche Gedeputeerden zou gelezen worden. Maar
de zaak werd middelerwijl zoo ernstig, dat de Stalen, vreezende het gevaar te vergroolen,
besloten de klacht ongelezen aan de burgers terug te geven, en dezen, in weerwil van
alli bedenkingen, naar hunne Stedelijke Overheid te verwijzen, hen niettemin aan der-
zelver vergevingsgezindheid aanbevelende i. De orde, namelijk, werd te Amsterdam
zoo zeer bedreigd, dat zy niet dan door eene gewapende macht, sterker dan de Overheid
op het oogenblik ter harer beschikking had, te handhaven was. Reeds te voren was de
Regering der Stad op dit geval bedacht geweest, en zij had zich met den Prins verstaan,
dat haar des noods eenige Compagniën, ongetwijfeld dezulke op wier opperhoofden zij
rekenen kon, zouden worden toegezonden. Thans was de nood daar, en op verklaring De Prins zcudt,
van de stedelijke Overheid dat deze troepen niet gebruikt zouden worden tot verandering Overhdïl^^troo-
der Religie noch tot bevordering van de verboden vergaderingen der Remonstranten,
zond de Prins, zonder dat de kwaadwilligen daarvan iets schijnen vermoed te hebben,
op den December vier Compagniën in de slad. Deze zijne handeling maakte hij
aan de Staten van Holland bekend, welke Zijne Excellentie daarop verzochten, zichzelf
t^ens in persoon met eenige Gecommitteerden naar Amsterdam te begeven
1C27—
1030.
De amnestie, welke de Stalen van Holland aan de Regering hadden aanbevolen, werd
niet zonder eenige uilzonderingen uilgevaardigd. De voornaamste drijvers van het rekest
aan de Staten werden Ier slad uitgebannen. Anderen in boeten verwezen, of veroordeeld
om vergiffenis te vragen. De onrust echter duurde voort. Het bleek duidelijk, dal de
veiligheid der Remonslranlen en de handhaving der Remonslranlschgezinden in de
Vroedschap het gevolg was der versterking van de macht der Regering. Daartoe, morden
de misnoegden onder de schutterij, daartoe hadden zij hunnen eed niet gedaan: integen-
deel, die eed verplichtte hen legen de aanhangers der Spanjaarden op te treden, cn
daarvoor hielden zij de Remonstranten. — Zij die zoo spraken, waren niet op de hoogle
der veranderde omstandigheden. Kon ten allen lijde slechts grove misvatting de Remon-
slranlen voor bevorderaars van de bedoelingen der Spaanschen houden, thans was daartoe
de diepsle onkunde noodig. Maar de Amsterdamsche misnoegden verslonden geene rede. —
lioe hel zij, met hun gewetensbezwaar aangaande de strekking van den schutterseed
vervoegden zij zich bij de Leidsche Hoogeschool en bij de Gedeputeerden der beide
Hollandsclie Synoden. Het antwoord was, dat die eed althans niemand veroorloofde iels
2 Rcsol. Holl. 20 Dcc. 1628.
' ResoL Holl. 8, 12, 19, 20 Dec. 1G28.
-ocr page 366-ν
566 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Ie doen ten nadeele der ware Gereformeerde Leer, of aan de bevelen van gezworen
vijanden dier Leer te gehoorzamen. Dit antwoord stond der Amst^rdamsche Regering
niet aan: zy vaardigde er eene waarschuwing tegen uit, en bevolen allen schutters
hunnen eed te vernieuwen, daarbij verklarende, dat die eed insloot: het handhaven der
privilegiën, onder de byzondere kapiteinen, en het beschermen der burgers en inwoners
tegen allen overlast en geweld — Zoo zagen zich de misnoegden door invloed van
buiten gestijfd. Intusschen, ware de stedelijke Overheid voor de Contraremonstranten ge-
weken , het zou zoo goed geweest zijn, alsof zij afstand van de regering had gedaan:
immers zou in dat geval het meerendeel hebben moeten aftreden, om de baan ruina te
laten voor menschen, op wier wijs beleid in de behartiging van de algemeene belangen
Annterdam van den Staat niet te rekenen viel. Maar Amsterdam had het middel in handen om
^cnfzoomra'baar zie door geencn invloed te laten dwingen. Wilde men de nieuwgelichte Compagniën
ruitn ΙμΓοιώ de ^®*· brengen, de krijgsmacht bovendien versterken en het leger vroegtijdig
onlusten naar ha-ig velde doen trekken, zoo was er geld noodig. Verstrekte Holland geene groote
ren zin bij te leg- do
gen. sommen zoo was er aan dat alles niet te denken, en Holland kon geen geld geven,
1g27—
ic30.
zoolaiig Amsterdam tot de noodige finantieële maatregelen geene toestemming en lol het
opnemen yan gelden haar krediet niet verleende. Geene overstemming gold in de Stalen
van Holland op het sluk van finantieële verordeningen, en Amsterdam had het er op gezet
aan de bekrachtiging der vereischte maatregelen de voorwaarde te ι verbinden, dat men
haar gansch vrij liet in de beslechting der onlusten onder hare burgers. Het ontbrak
niet aan aandrang: mocht Amsterdam^ zoo werd er in de Staten van Holland gespro-
ken, de uitvoering van de belangryke onderneming, door den Prins beraamd, beletten,
en veroorzaken, dat de uitnemende gelegenheid, die zich nu aanbood, verzuimd werd?
Eindelijk werd in die Vergadering voorgeslagen, eene Commissie te benoemen, teneinde
over de middelen te raadplegen om de onlusten binnen Amsterdam bij te leggen. Dadelijk
antwoordden de Gedeputeerden dezer Stad, dat zij geene benoeming eener Commissie
konden toestaan, bestemd om te raadplegen over zaken in hunne stad voorgevallen, en
het beleid der regering aldaar rakende: daarmede zou men de vrijheid en gerechtigheid
der Stad te na komen, en van het middel, dat men scheen te willen toepassen, hadden
zij geen goede verwachting: het zou, docht hun, licht erger kunnen wezen, dan de
kwaal. Slechts onder deze voorwaarde hadden zy niet tegen de benoeming eener Com-
missie, dat zij zich het behoud van de gemeene rust in andere Steden tén taak stelde.
Alsnu benoemden de Staten eenige Gecommitteerden om eenen voorslag te doen, ten einde
de bezwaren van sommige Leden (want nog andere Steden nevens Amsterdam verzetten
zich tegen de maatregelen ter voorbereiding van den krijgstocht) uit den weg te ruimen:
den te ontwerpen voorslag zouden zij, zonder Amsterdams rechten in het minst in twijfel
» Wagenaar, XI, bL 82, 83.
2 ResoL· Stat.-Gen. 30 Maartj 17 April, 1G29.
-ocr page 367-DES VADERLANDS. 559 '
te trekken, aan de Heren dier Stad mededeelen, opdat dezen daarvan gebruik mochten
maken, ten einde zeiven de onlusten bij te leggen. De Gecommitteerden begrepen met
Zijne Excellentie in overleg te moeten treden, en verkregen daartoe verlof van de Ver-
gadering. Dus verzochten zij 's Prinsen gevoelen over den volgenden voorslag: ten eerste, Vierledige voor-
de Amsterdamsche Regering zou de veroordeelde en ingedaagde burgers in de amnestie t^n ^an Amster'
begrijpen, en, ten tweede, het besluit om twee leden uit haar raidden naar den Kerkeraad^^
af te vaardigen voorloopig onuitgevoerd laten; ten derde, het landskrijgsvolk zou de Stad
verlaten, en, ten vierde, zou door het gansche land order worden gesteld legen de
)) stoutigheid van de Remonstranten, Papisten en andere sectarissen." De Prins verklaarde
ten aanzien van de eerste twee punten niets te kunnen beslissen zonder met die van
Amsterdam te spreken. Wat het derde punt betrof, zoo was hij niet van meening de
Compagniën landssoldaten in Amsterdam te doen blijven, en legen het laatste punt had
hij geen bezwaar. Had Amsterdam zich naar dezen voorslag gevoegd, zij zou aan de
Contraremonstranten geleverd zijn geweest. Dat ook de Prins van zins scheen het lands-
krijgsvolk uit de stad te trekken, maakte de zaak vooral bedenkelijk: immers was de
krijgsmacht eenmaal afgetrokken, en was er dien ten gevolge eene omwenteling in de
slad ontslaan, spoedig, het is waar, zouden er troepen terug kunnen komen, maar dan
was de Stad aan de willekeur van het krijgsgezag onderworpen: het herstel der rust zou
op het puin van de onafhankelijkheid der stedelijke Regering gegrondvest worden. Geen
wonder, dat de Amsterdamsche Gedeputeerden met zulk eenen voorslag geen genoegen
namen. Het krijgsvolk, zeiden zij tot den Prins, was in hunne stad even gged als in
ieder ander garnizoen: het deed daar niemand kwaad, en de Prins had hel, behbudens
zijnen eed, niet kunnen weigeren, gelijk hij hel ook aan andere Leden, die zulks be-
hoeven mochten, niet weigeren zou. Bij deze gelegenheid sprak Zyne Excellentie
ernstige woorden: hg wilde onschuldig gehouden worden aan het verzuim van den
onschatbaren tijd, die verloren ging, en drong op de aanneming van den voorslag der
Commissie aan. Alsnu verklaarden zich de Amsterdamsche Gedeputeerden nader: de
eerste twee punten maakten inbreuk op de rechten en de waardigheid der Magistraat;
zij vonden ze zoo ongerijmd, dal zij ze veeleer bestrijden dan aanbevelen zouden. —
Zoo was men geen slap verder gekomen, en de beslissing op de vraag, of men voor-
loopig machtiging zou geven om de" toebereidselen tot heè veldleger te maken, werd
alweder tot in de volgende week uitgesteld i. Intusschen echter moeiden zich de
Slaten-Generaal met de zaak.
Den Februarij Λverd in deze Vergadering door den Zeeuwschen afgevaardigde i)e Staten-Gc-
• 11, neraal bmocijcn
1627—
1630.
BEAUMOST, welke die week president was, de aandacht der leden gevestigd op de omslan-^ct dczaak.
digheid, dat, hoezeer er besloten was om de 50 nieuwgelichte Compagniën Ie ver-
' Resol Holl. 16, 17, 20, 21, 22, 27, 28 Febr. 1629.
-ocr page 368-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
slerken, ten einde eene belangryke onderneming aan te vangen, op dezen maatregel
geen verdere krijgstoerustingen volgden. Waaraan het haperde, voegde hy er bij, kon
men niet met genoegzame zekerheid vernemen. Intiisschen verliep de geschikte lijd.
Derhalve stelde hy voor, eene Commissie te benoemen om over deze zaak met den
Prins te spreken, en te raadplegen, wat middelen aan te wenden ten einde verdere
vertraging te voorkomen. Na het rapport, door deze Commissie van de vervulling
van haren last uitgebracht, besloten de Staten-Generaal, de Heren bea.umont^ eysinga
en HAERSOLTE naar de Staten van Holland af te vaardigen. Daar verschenen, gaven
zij te kennen, hoe de voortgang der krijgsonderneming alleen belet werd door de
zwarigheden, die eenige, ook aanzienlijke Steden in Holland msisiklen tegen het be-
willigen van de vereischle penningen: deze zwarigheden berustten, ook volgens het ge-
voelen van den Prins, op w particuliere inzichten", die men wel op een andere manier
te recht zou kunnen brengen. Derhalve verzochten en vermaanden zij de Staten van
Holland alle particuliere inzichten voorbij te willen zien, ten einde den gewenschten
tocht lot afbreuk van den vijand niet langer te verhinderen, betuigende, in geval van
langer verzuim, onschuldig te willen wezen aan het daardoor berokkende nadeel, en
verklarende, dat de Gedeputeerden der Provinciën zulks ter hunner ontlasting in de
Resolutiën van Hun Hoog Mögenden zouden moeten laten aanteekenen en daarvan hunne
lastgevers verwittigen. Zij eindigden met de herhaling van het verzoek, dat de Staten
van Holland alle zwarigheden wilden overwinnen, de openbare dienst van het Land
boven all^ stellen, en op die loffelijke Provincie de blaam niet laden van de dienst
der Landeh bij zulk een gewichtige gelegenheid te hebben verwaarloosd. — In weerwil
van deze plechtige boodschap konden de Staten van Holland nog in geenen' deele tol
een besluit komen. De diiïicullerende Leden bleven beweren, dat eerst order moest ge-
steld worden op de handhaving aan den eenen kant wel van de godsdienst, maar tevens
aan den anderen kant van de Regering, opdat niet gene een voorwendsel mocht worden
tol omverwerping van deze. Zoo kwam men op hel vierde punt van den voorslag door
de Commissie der Hollandsche Heren met den Prins beraamd. In het concept van een
verordening, deswegens uit te vaardigen, was de bepaling vervat, dat aan de Sleden,
die niet in staat zouden zijn de facties tegen beiden, Godsdienst en Regering, te be-
dwingen, door de garnizoenen de sterke hand zou worden geboden. Dit, begreep men,
kon niet aangenomen worden zonder dat men den Prins daarop hoorde. Dadelijk werd
het gevoelen van zijn Excellentie gevraagd, die zich dus .verklaarde, dat de Regering
moest worden gehandhaafd, zoowel als de Godsdienst: werd er in steden, alwaar de
openbare Macht te kort school, iets feitelijks legen de Regering, of door het innemen
van kerken of openbare gebouwen tegen de Religie ondernomen, zoo behoorde de ge-
wapende macht bij te springen: maar hij kon niet goedvinden, dat deze macht gebruikt
werd om de verboden vergaderingen der Remonstranten op te sporen en te verslrooyen:
1C27-
1g30,
κ
l
-ocr page 369-(laarloe moesten de beslaande plakalen toereikend geacht worden. Tot de uitvoering —
• 1630»
dezer plakalen verlangde hij dat de bevoegdö Overheid op nieuw mocht worden aange-
maand. — Hiertoe besloot dan ook de Vergadering; doch men kwam er geen stap ver-
der mede. Niettemin scheen de Prins het er voor te houden, dat de voortgang van de
eene of andere krïjgsonderneming thans zoo goed als vast stond, en hij liet van de
Provincie Holland^ boven de kosten van de versterking der nieuwgelichle Compagniën,
nog de toestemming verzoeken tot het besleden eener som van 400,000 gulden, die,
gevoegd bij het bedrag door de andere Provinciën op te brengen, zouden dienen om
nog 12,000 man voetvolk te werven. Weigerde de Provincie dit verzoek, zoo zou zij
zelve hebben moeten erkennen, dat zij de reeds op haar geladen blaam verdiende. Dit Dc zaak wordt
evenwel was te veel, en eindelijk kwam men lot het besluit, dat voorloopig de loebe-noegcn
reidselen tot de krïjgsonderneming zouden mogen gemaakt worden. Toen men den Prins
van dit besluit kennis gaf, toonde hij zich zeer ontevreden dat men in eene zoo ge-
wichtige zaak zooveel tïjds met beraadslagen had laten verloopen: evenwel zou hij zonder
verwijl eenen aanvang maken en doen wat hem mogelijk zou zijn. De misnoegdheid
van den Prins verried misschien, dat hij gevoelde, dat de zaak nu lol eene schikking
zou geraken, die hem minder naar den zin was. Hoe het zij, den lO·^®" Maart, loen
men tot een eindbesluit trachtte te komen, had Amsterdam geen bezwaar meer. Thans
waren het weder de Steden Haarlem , Schoonhoven en Edam, die nog naderen last
moesten wachten. Eindelijk werd de petitie den 21®'®" Maart door alle Steden gaaf toe-
gestaan 1. De Regering van Amsterdam ging, zonder zich eenige machtsbtfperking van
welke zijde ook te behoeven te getroosten, op den ingeslagen weg voort, terwijl hel haar
niet ontbrak aan het vermogen om soms met kracht op te treden. Zoo werden de pre-
dikanlen smout en kloppenburg, die zich de scherpste aanmerkingen tegen het rege-
ringsbeleid veroorloofden, in het volgende jaar uit de stad gebannen. De Remonstranten, Πο Remon-
daarentegen, mochten zich een bescheiden kerkgebouw stichten Zelfs de Gedepu- gedahl.
teerden van de Höllandsche Synoden spraken van een zachter weg, tot bevrediging der
ontroerde gemoederen Ie volgen ^, en hoe hel in defi Haag gesteld was, blijkt genoeg-
' ResoL SlaL-Gen. 28 Febr.j 1, 4 Maart, 1629. ResoL Holl. 1, 2, 7, 10, 21 Maart, 1620.
2 Wagenaar, XI, bl. 83, 84, 87.
^ Resol. Holl. 29 Maart, 1629. Evenwel meenden de Staten aan dc plakaten de hand te moeten
houden en de Stedelijke Overheid, waar zij ze bleef in acht nemen, te moeten ondersteunen,
len bewijze kan strekken, wat in het begin van Maart (1629) met jou. arnoldus corviküs ge-
lieurde. Deze uitgebannen Remonstrantsclie leeraar was in het Land teruggekomen en had zich
m den Haag nedergezet met het doel om als advokaat van 't Provinciale Hof op te treden. Als
zoodanig had hij den eed gedaan. Niettemin verkoos hij de acte van stilstand niet te teekenen.
Deswegens was hij door den ijver van Willem bont, schout van Leiden, gevangen genomen, en
569
III Deel. 4 Stuk. 47
-ocr page 370-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— zaam uit de omstandigheid, dat uytekbogaart, in het land terug gekomen, er geduld
werd en er zijne aanhangers bij hunne godsdienstoefeningen voorging. Zoo werd het
voorgevallene in 1618 en lBl9, reeds'na een verloop van 10 jaren, met woord en daad
gewraakt, en zelfs bij de felste voorstanders der richting, die toen zegepraalde, ontbrak
het aan het vermogen om die slem te smoren en die beweging te keren.
Dus belette thans niets meer den voortgang van de krygstoebereidselen. Dadelijk werd
er een zoogenaamd vrij leger afgekondigd in den omtrek van Schenkenschans. Den
24sten April vertrok de Prins derwaarts i. Het was nog onbekend wat hij met het leger
zou aanvangen. Opzettelijk had hij de vesting Lingen door den Graaf vaw stirum,
Commissaris-Generaal van de Cavallerie en Goeverneur van Grol, aan het hoofd van
eenige troepen laten verkennen. Wezel was op dezelfde wijze door den Goeverneur van
''Rees, Kolonel pinsen, en ^s Hertogenbosch door den Luitenant-Generaal der Cavallerie
en Goeverneur van Grave, stakenehoek, verkend geworden. Zoo doende wist vriend
noch vijand, op Avelke van deze drie plaatsen de Prins het eigenlijk gemunt had. Den
äSstei April schaarde hij het leger op de Mookerheide in slagorde. Het bestond uit on-
geveer 24,000 man voetvolk en 4000 ruiters. Des anderen daags trok het meerendeel
dezer troepen bij Grave de Maas over, en sloeg den weg in naar ^s Hertogenbosch,
werwaarts stakenbroek zich reeds eenige dagen vroeger had heen begeven, om te ver-
hoeden dal er door den vijand versterking binnen gebracht werd. Graaf iiendrik
I yapf den berg bevond zich, bij de afwezigheid van spinola , aan het hoofd van het
leger, hetwelk de Zuidelijke Nederlanden, door den invloed der wegens hare goedheid
en vroomheid zoo beminde Infante, en bovendien door allerlei middelen van opwekking
en aanmoediging bewogen, met de uiterste inspanning marschvaardig hadden gemaakt.
\ Bij de onzekerheid, die er len aanzien van 's Prinsen oogmerk bestond, had van den
BERG zijne krijgsmacht naar Wezel doen oprukken. Doch op het bericht dat de onzen
zich op de Mookerheide gelegerd hadden, zakte hij zuidwaarts af, en trok zelfs een deel
der bezettingen van Lingen en Wezel aan zich. Alsnu begaf zich ook de Kolonel
piNSEix, die nog te Schenkenschans gebleven was, met zijne troepen naar het beleg van
De Prius slaat Hcrtogenbosch Zoo was het dan 's Prinsen doel deze stad te belegeren. Dit was
het beleg voor . n i .· i i >i i i τ· τ\
Hertogcnbosch.G^^^^ ondememuig, omtrent welke de vijand niet onverschillig kon bhjveni. De tegen-
woordigheid van ons leger op dit punt bedreigde van zoo nabij het hart ·ν3η Brabant,
dat er voor de Spaanschen niet aan te denken viel, zoolang de Prins daar vertoefde,
deze ambtenaar verzocht thans de praemic , op het gevangennemen van verbannen Remonstranten
gesteld, üont kreeg de helooning, en de Staten-Generaal besloten, dat corvinus over de grenzen
gezet zou worden. Resol. Holl. 1 Maart, 1629. Resol. Slat.-Gen. 7, 10, 15 Maart, 1629.
» RcsoU Stat-Gen. 18, 19, 23 April, 1629. f
- v. d. capellen, I, bl. 498, 500, 503. aitsema, I, bl. 855. Mcmoir, de Fn-d. Henri, 53—59.
y
-ocr page 371-DES VADERLANDS.
de noordelyke grenzen van Frankrijk Ie bestoken. Tevens scheen de vijand op deze
Avijze belet te worden om zijne macht, hetgeen ons belang ons noopte bepaaldelijk te
verhoeden, met die des Keizers te vereenigen. De oorlogsbedrijven, het is waar, gingen
met vredesonderhandelingen gepaard; maar niettemin moest het den Prins met het beleg
ernst wezen: immers met eene stad van dit gewicht, of veroverd of in het naauw ge-
bracht, konden gunstiger voorwaarden bedongen worden. Den Staten was het mede
volkomen ernst, den Prins allen mogelijken toevoer van middelen tot de gelukkige vol-
eindiging der onderneming te verzekeren. De gedurig herhaalde aanvragen om geld ten
behoeve van de belegeringswerken, die, om met de Gecommitteerde Kaden van
Ie spreken, » geld aten", werden steeds met toezending van de meest gereede penningen
beantwoord, heigeen echter, terwijl meer dan ééne Provincie traag betaalde en door
brieven of eene zoogenaamde bezending van Staatspersonen tot mildheid moest aangemaand
worden, niet geschieden kon zonder dat de Provincie Holland meer dan eens in den
nood bijsprong i. De Staten van dit Gewest werden tegen den Mei buitengewoon
bijeengeroepen om de noodige middelen aan te wijzen. In weerwil van de geweldige
schuld, die Holland reeds op zich had geladen, had zij nog groot krediet: waartoe de
verovering van piet hein, die 't land met geld vervuld had, zeer te stade kwam
Van tijd tot tyd werd de sluiting der licenten verlengd, bestemd om den vyand in Bra-
bant allen toevoer van levensmiddelen af te snijden Doch van de verbazende inspan- Dien ten go
ning van krachten, tot de verovering van eene plaats als 's Hertogenbosch vereischt, o^jJ" Oostdijkc
was dit de keerzijde, dat daardoor onze Oostelijke grenzen maar al te zeer van ^^rde-
digers ontbloot werden. Reeds in de eerste helft der maand Mei klaagde de Gedeputeerde
uit Overijsely dat de vijand de IJselstreek met gedurige uitvallen uit Lingen^ Ringel-
berg ^ en Wezel onveilig maakte. Met het leggen van een paar smakschepen van oorlog
op een tweetal punten van den IJsel werd daarin toen voorzien Drente werd door
de brandschatting van den ontvanger van hingen en de gedreigde executie geweldig in
het naauw gebracht — Maar nimmer zou men den Prins over nagenoeg al onze troepen
in den omtrek der belegerde vesting de beschikking hebben mogen laten, had men het
gemis eener gewapende macht binnenslands niet door eene lichting van waardgelders
vergoed. Hierop derhalve werd ook van 's Prinsen zijde sterk en herhaaldelijk aange-
' liesoL Slat.-Gen. 20. 22, 23, 2G, 30 April; 12, 14, 28 Mei; 2, 4, 5,19,21, 23 Junij, 1029.
Rcsol Holl 23 Mei, 1629. v. d. Capellen, 506, 507.
3 Eesol. Slat,-Gen. 13, 14, 28, Hei; 30 Junij, 1629.
^ Ringeiberg, Ringelsbcrg οΐ Ringenburg, een klein plaatsje een paar mijlen noordelijk van Wcze/.
^ Resol Stat.-Gen. 11 Mei 1629. ^ Hesol. Stat.-Gen, 18 Mei, 1629.
S71
47*
-ocr page 372-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— drongen, en loen deze maatregel voorlgang zou hebben kon Zyne Excellenlie zonder
vrees van weigering verzoeken, dal ook het nieuwe regiment Schollen, hetwelk voor
vier maanden in dienst genomen was, naar hel leger opgezonden zou worden Toen
er evenwel nog meer Schotten overkwamen, besloot men die slechts in mindering van
het getal der 6000 waardgelders in dienst te houden Tegen het midden van Junij
(1G29) kwamen er berichten, dat de vijand voor zou hebben den IJ sei over te komen
of eene der schansen, tot de verdediging dezer rivier aangelegd, in te nemen. Natuurlijk
stelden de Stalen den Gedeputeerden te velde en Zijner Excellenlie voor, een goed gelal
ruiters naar het bedreigde punt te zenden maar, daar het scheen, dat dit voorstel
of geen of geen genoegzaam 'gevolg hebben zou, kwamen de Gedeputeerden van Utrecht
met den voorslag voor den dag, dat alom in de steden en ten platten lande, buiten
kosten van de Generaliteit en ten laste van vermogende personen, een goed getal ge-
wapend volk zou gelicht worden tot verdediging des lands in deze gevaarvolle oogen-
blikken. De Staten bedankten hen voor hunnen goeden ijver; maar achtten den maat-
regel bezwaarlyk uitvoerbaar
Voorshands scheen evenwel van de Zuid-Nederlandsche krijgsmachl geen groot gevaar
Plannen aan te duchten. Juist de veelvuldigheid der plannen, in Brabant geopperd, om legen ons
vaderland een aanslag aan te vangen, welke eenigermate op kon wegen legen onze onder-
neming legen den Bosch, was een bewijs, dal men weinig kans zag om iets met hoop
van goeden uitslag te beginnen. Het denkbeeld om een inval in het land van Kadzand
te doen, werd Ier zijde gesteld ten gevolge der aanmerking, dal, al deed men zulks,
daarom Sluis en IJzendijk nog niet veroverd zouden zijn. Slaagde men in een ander
ontwerp, om dè nieuwe forten tusschen Bergen-op-Zoom en Steenbergen ie nemen, men
zou er niets mede winnen dan de gelegenheid om de eerste dezer plaatsen te belegeren,
en de uitslag van een vroeger beleg was niet uitlokkend. De Klundert kon door de
Hollanders geheel onder water gezet worden; zoo was dan ook van die zijde geen aanval
raadzaam. Evenmin meenden dé raadslieden der Infanle legen onze noordoostelyke gA-ns,
de J3oerlange en de moerassen van Friesland, iets te moeten ondernemen, op grond
dat die oorden te ver afgelegen waren en ze eerder door de onzen bezet, dun door
hunne legermacht aangerand konden worden. Zelfs vond men loen nog bezwaar in het
denkbeeld van eenen overtocht over den IJ sei: de steden, meende men, aan die rivier
waren niet wel in Ie sluiten, en in allen geval schenen Grol en Breêvoorl vooraf ver-
de zijde van den
vijand.
' Resol. Stat,-Gen. 16, 17, 25, 29 Mei^ 11, 15, 19 Junij, 1629.
^ Resol. Slat.-Gen. 14 Aprilj 17 Mei, 1629. ^ /j^^o/. stal.-Gen. 1, 2 Junij, 1629.
^ Resol. Slat.-Gen. 11 Junij, ]629. ^ Stat.-Gen. 19 Junij, 1629. -
■0
DES VADERLANDS. o/.)
meeslerd le moeten ziin. Dus besloot men lot niets anders, dan lol het aanwenden van ]627—
1G30.
alle macht om 's Hertogenbosch te ontzetten i. .
Maar toen de vrede tusschen den Keizer en Denemarken gesloten was, en derhalve
niet te twijfelen viel, of de troepen uit Noord-Diiitsckland zouden herwaarts koirien
afzakken, werd het gevaar dreigender.
De Staten hadden niet verzuimd al het mogeliike te doen, ten einde den Keizer duor De Statenstd-
° leu Glückstadi in
den oorlog tegen Denemarken af te leiden. Glückstadt werd onverdroten van geld en staat om hcttegen
allerlei benoodigdheden verzorgd en van goede raadslieden en ordelievende commissarissen houden,
voorzien, om het beleg vol te kunnen honden, en het verkeerde, ja verraderlijke beleid
van Deensche bevelhebbers en commissarissen te verijdelen Er was geduld toe noodig:
want die van Glückstadt pleegden geweld tegen onze zeevaarders, wanneer dezen den
Keizerschen in die streken voorraad toevoerden Dit was in zooverre slechts een voor-
wendsel, als bet hun met de voortzetting van den strijd tegen den Keizer geen ernst
meer was. Niettemin nam de Koning van Denemarken ^ ten einde ons subsidie te blijven
genieten, tot den einde toe het voorkomen aan, alsof hy geen vrede wilde. Gaarne zou
hij den onderstand tot zijne bedoeUngen hebben willen besteden maar de Slaten wilden
dien steeds tot onderhoud van Glückstadt aangewend hebben, en laler diende hun dat
geld, niet zonder bezwaar van de zijde van Holland en Utrecht^ om den Administrator
van Maagdeburg in slaat te siellen zijne schulden te belalen en naar Zweden le reizen,
ten einde bij Koning gustaaf adolf in dienst te treden — In de maand April (1029)
kreeg Koning ciiristiaans Resident scultetus een geheimen lasl. Hij strekte tot niels
anders, dan om ons de valsche meening in !.e boezemen, dat de onderhandelingen le
Lübeck niet tot vrede zouden leiden. Bovendien verzocht de Resident, dat de Slaten een
V
zevental schepen zouden leveren om den Koning rechtstreeks legen de aanmatigingen van
de Keizerschen op de Oostzee hulp te bieden. Doch dit verzoek had deze gevaarlijke strek- #
king, dat wij op die wijze de onzijdigheid met den Keizer, die wij nog steeds wenschten
le bewaren 6, openlijk zouden geschonden hebben. De trouwelooze mededeeling eindigde
met de verklaring, dat de Koning, hoezeer door al zijne bondgenooten, uitgenomen de
Slaten, verlaten, niet in gebreke zou blyven de verdediging zijner Rijken met Gods
hulp moedig tol hel uiterste voort te zetten 7. Kort na deze verklaring vernomen le
' v. d. capellen, I, bl. 503, 505, 506.
Resol. Slat. Gen.2, 8, 25, 26, 27,29,31Jan.i 5,21Febr.i 30Maart; 28 April; 16 Mei, 162i).
liesol. Stat.-Gen. 29 Jau.; 8, 9, 13 Febr. 1629.
^ ilesol, Stat.~Gen. 20 Maart; 10, 23 Mei; 13 Junij, 1629.
5 llcsot. Stat.-Gen. 14, 20, 25, 28 Apr.; 15 Mei,-1629. liaol. UoU.\2, 30 Maart; 7 Apr. 1629.
6 Resol. Stat.-Gen, 3 April, 1629.
' Resol. Slal.~Gen. 3, 6, 12 April, 1629. Resol. Holl. 6 April, 1629.
-ocr page 374-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hebben, onlvingen de Stalen eenen brief van hunnen Resident-aitsema uit Hamburg
met het bericht, dat de vrede tusschen Denemarken en den Keizer op handen scheen.
Hij schreef er bij, dat hij zich naar Lübeck zou begeven, om den Deenschen Commis-
sarissen voor te houden , hoe de Koning volgens het traktaat van 1623 verplicht was
de artikelen, alvorens hy vrede sloot, aan ons mede te deelen. Eene maand vóór dat
de zaak beklonken was, meldde aitsema reeds de voornaamste punten, waaromtrent de
onderhandelende partijen het eens geworden waren. Nu besloten ook de Staten, den Koning
rechtstreeks aan de zoo even genoemde verplichting te herinneren, zich zeiven het
rechtmatig getuigenis gevende, dat zij het traktaat getrouw waren nagekomen, in weer-
wil van al hunne bekommeringen sliptelijk het subsidie betalende; maar, zoo besloten zy ,
wilde de Koning niettemin vrede sluiten, dan verzochten zij hem te willen zorgen, dat
hij niets bedong ten nadeele van onzen Staat
De Staten-Generaal waren de eenige Mogendheid niet, die ghristiaan IV alsnog tot
voortzetting van den oorlog aanzetteden en. wilden in staaf stellen. De Koning van ^//^e-
land, met reden beducht voor de gevolgen, die de vrede in het Noorden hebben kon
om aldaar eene vijandige zeemogendheid te doen ontstaan, en pas (den April,
1G29) vrede gesloten hebbende met Frankrijk, liet ons weten, dat hij den Kolonel
MAGKAY naar Denemarken en den Admiraal PEHWiifGTOis met een eskader naar de Elbe
gezonden had, met het oogmerk om den Koning aan te moedigen En dit niet alleen,
Fmnkrijks ze- maar ook Frankrijk wilde in denzelfden zin op guristiaan werken. Deze Mogendheid ^
O piaa 111 α u. ^^ zaken in Ilalie voorloopig naar haren zin geschikt. In weerwil van de zwakke
pogingen van den Hertog van Savoye, die zulks zocht te verhinderen, had hetFransche
leger zich met geweld eenen weg door den bergpas van Suse gebaand; de Hertog h;ul
een verdrag geteekend, waarby hij afzag van zyn bondgenootschap met Spanje en den
Keizer, en het beleg van Casale was opgebroken. Nu voerde righelieu het leger naar
Frankrijk terug en versloeg in Languedoc den Hertog de rohan, die bij de eerlijke
(xereformeerden zijne zaak geen goed gedaan had door, terwijl zijn Koning in ι Italië
streed, Spanjes bijstand in te roepen. Later volgde de inneming van Privas, Caslres,
Ntmes en Montauban, de onderwerping van de Cêvennes en de bevrediging van de
Provinciën, waarin de Hugenoten zich gewapend hadden doen gelden Ten einde van
de behaalde voordeden partij te trekken en ze tevens te bestendigen, was het raadzaam,
dal Frankrijk den Keizer belette om Spanje door zijn bondgenootschap krachtdadig te
1 Resol, Slat.-Gen. 25, 28 April, 1629. '
2 Resol Stat.-Gen. 18 Mei, 1629. ^ Zie hiervoor, bl. 334.
* De Fransche Ambassadeur gaF telkens van Frankrijks gelukkig slagen aan de Staten bericht
{Resol. Slat.-Gen. 3, 12 April; 26 Hei; 6 Junij, 1629).
1g27—
1630,
DES VADERLANDS. 559 '
»r
ο/υ
lf)27—
1030.
Vrede van
heck.
Terslerken en op Frankrijks zegepralende inmenging in lialië wraak te nemen. Jleldit
denkbeekl in overeenstemming was de zending van cnaTEAusEUF naar Engeland met
den last om, met^tusschenkomst van den Nederlandschen Ambassadeur, te handelen over
den bijstand, aan den Koning van Denemarken te verleenen. De Staten zonden daarop
aan joagiiimi den last om naauwkeurig gade Ie slaan wat chaxeauneuf zou aanbrengen.
Hij zou, des gevorderd, mogen verklaren, dat, ingeval de Koning van Denemarken kon
worden overgehaald om de vredesonderhandelingen af te breken, Hun Hoog Mögenden,
nevens de ondersteuning van Engeland en Frankrijk, gezind waren met hun subsidie
van 50,000 gulden in de maand voort te gaan
Doch al deze raadslagen kwamen te laat. Naauwelijks liad sgultetüs nog den
Junij (1629), ten einde de Staten te bewegen tot het verleenen van twee maanden
subsidie tot een ander doel dan jLen behoeve van Glückstadt^ aan Hun Hoog Mögenden
de verzekering gegeven, dat de vrede niet zoo stellig te wachten was, als de roep ging,
of zij ontvingen een schrijven van aitsem.v , dat de Koninklijke Commissarissen zclven
hem den Mei hadden aangezegd, dat de vrede gemaakt was. Dadelijk lieten Hun
Hoog Mögenden sgultetus komen, en zeiden hen» aan, hoe zij op zijn bericht, zoo verre
afwijkende van hetgeen zij nu vernomen hadden, bijna besloten hadden zijn verzoek om
twee maanden subsidie te voldoen; maar dat zij daarin nu niet trad^en
De vrede was ook waarlijk bij de gunstige voorwaarden, die den Koning van Dene-
marken waren aangeboden, niet af te slaan geweest. Deze Vorst had Jutland en JJol-
slein terugbekomen. Alleenlijk had hij van alle inmenging in de zaken van Duitseh-
land en van alle aanspraak op de Aarts- en Hoogstiften in het Rijk voor zich en zijne
zonen afstand moeten doen. Wat den vrede op dien voet het meest bevorderd had, was
de eerzucht van wallenstein , die de handen ruim wilde hebben om aan de oevers van Plannen van
de Oostzee, ten spijt van Zweden, een Vorstendom Ie winnen, dal op het voetspoor, door
de Nederlanders aangewezen, door handel en zeevaart zou bloeijen, ten einde eenmaal,
wanneer de tijd daar zou zijn mn de nieuwe macht met voordeel tegen ons te keeren,
onze Republiek door het middel, hetwelk hare grootheid bewerkt had, ten val te
l)rcngen. Dus had hij aanvankelijk tijd en rust, ja de medewerking van de Nederlanders
zclven noodiff.
Ö
Van deze medewerking had hij zich reeds in hel begin van het jaar (1629) trachten
Ie verzekeren. In de maand Januarij kwam aitsema uil de plaats zijner residentie her-
waarts. Zijne voornaamste boodschap betrof voornamelijk een voorstel van den Hertog
van Friedland. Deze had de Hansesteden laten weten, dat hij geneigd, ja vast besloten
^vas, den hanilel in de Oost- en de Noordzee geenszins te belemmeren. Slechts begeerde
hij, dat men ook de Sleden, die 's Keizers zijde gekozen hadden, in de voordeden van
' llesul Slat.-Gen. 6, 28 Junij, 1629. 2 ncsol. Stal.-Gen. 13, 18 Jnnij, 1620,
-ocr page 376-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1027— den handel zou doen deelcn, en van de Ilansesleden verlangde hij, dat zij binnen eenen
gestclden lijd Hun Hoog Mögenden zouden bewegen om mede te v\'erken, dal de vrienden
des Keizers in hel handelsverkeer opgenomen werden, en om op hung^e beurt aan
marken en Zweden dezelfde welwillendheid jegens de Keizersche Noordduilsche handel-
steden aan te bevelen. Dit was aitsema. door Lübeck, Hamburg en Bremen verzocht in
het geheim aan de Stalen kenbaar te maken, en daarenboven verlangden die Steden te
Aveten, of en ipet welke voorwaarden zy in geval van nood door Hun Hoog Mögenden
bijgestaan zouden kunnen worden; maar, hiervan moesten zij ons vooraf verwittigen , in geen
geval zouden zij een openbare alliantie met ons durven aangaan. — Deze zaak hielden de
Stalen nog niet voor rijp tot eene beslissing, loen aitsema., reeds weder op zijn vertrek
stond. Zij Helen hem vertrekken met niet meer dan de algemeene v&rzekering, dal zij
de onzijdigheid te water wenschelijk achtten, en de alliantie met de Hanse begeerden
vernieuwd Ie zien — Intusschen trachtte wallensteiiv onder de hand de krachten van
onze landgenoolen dienstbaar te maken aan de verwezenlijking zijns denkbeelds. De
Stalen kregen bericht uit Stade, dat die Vorst met een Schotsch koopman Ie Zaandam
in onderhandeling was getreden, met het doel dat deze hier te lande scheepstimmerlieden
aannemen en ze naar Wismar zenden zou om aldaar schepen te timmeren, die dienen
moesten om den Vorst de heerschappij op de Oostzee te verschaffen. De Stalen schroomden
niet, dit op een krachtdadige wijze Ie keer Ie gaan: zij gaven hunne bevelen, dat de
Admiraliteiten van Amsterdam en van het J^oorderkwartier een wakend oog op de zaak
hielden, en den koopman zouden zien te vatten. Daarbij werd er een plakaat ont-
worpen , om aan alle timmerlieden te verbieden uil deze Landen te vertrekken en zich
elders lot den scheepsbouw Ie laten gebruiken.
Niet tevreden den Keizer door den oorlog in het Noorden bezig te houden, hadden
de Stalen zich ook beijverd op onze Oostelijke grenzen de verlamming van de krachten
onzer bondgenooten en de versterking van de macht onzer vijanden te verhoeden.
Hagclielijke De Kcurvorst van Brandenburg werd door den Keizer en de Keizerlijke Veldheren
KeurvoiX^ van op dezelfde wijze behandeld, als de zoo veel minder aanzienlijke Graaf van Oo^i-Fnei/awrf.
Brandenhurg. ijgloofde men dezen genade, zoo hij de Staten wist te bewegen om hunne stelling in
zijn land op te geven, men dreigde den Keurvorst vap Bratidenburg met den rijksban cn
berooving van zijne Provinciën zoo hij Hun Hoog Mögenden langer eenig recht liet
om in zijn land vaste plaalsen in te houden en door het invorderen van oorlogsbelasling
voor het onderhoud van een zeker aantal Brandenburgsche Compagniën, alsmede voor
« UesoL Slat.-Gm, 13, 22 Jan.; 10 Febr. 1629.
2 In November (1028) verhaalde de Deensche Gezant aan onze Ambassadeurs te Londen, dat
(Ie Keurvorst zijne aanspraak ,op de Guliksche en Kleeisclie Landen aan den Keizer zon hebben
afgestaan tegen de bevestiging van zijn reclit van opvolging in Pommeren. j | ^
de aflossing van 's Keurvorsten geldschuld te zorgen. — Steeds gingen de Staten voort Iß27—
ten behoeve van dit dubbele belang over de inkomsten van de West-Duitsche landen
van den Keurvorst te beschikken i. Voor alle dingen moesten de soldaten van van gent te
Soesi uit die middelen betaald, en deze Nederlandsche Overste in zyne raoeijelijke stelling
gehandhaafd worden. Gaarne had de Brandenburgsche Regering om den Keizer alle er-
gernis te benemen, den eed van trouw, door deze soldaten volgens het traktaat van 1624
nevens den Keurvorst ook den Staten gezworen, zoo gewijzigd gezien, dat daarbij
voortaan geen gewag meer van Hun Hoog Mögenden gemaakt werd ^ — Zulke maatre-
gelen hadden de Staten te keer te gaan, en tevens den al meer en meer vervolgden
Gereformeerden in de Kleefsche en Guliksche Landen de hand boven 't hoofd te houden
Maar de Keurvorst begreep eenen stap te moeten doen om zich met Hun Hoog Mö-
genden zoo te verstaan, dat den Keizer alle aanleiding benomen werd, om hem voor
zijne alliantie met hen te doen boeten. Verdroeg hij zich met Palis-Neuburg, dan Akkoord tus-
was de grond,'op welken de Staten zoowel als de Infante eenige punten in de Guliksche "J^sf
en Kleefsche Landen bezet hadden, vervallen. Palts-Neuburg was onder de bestaande γοϊ van Pa/S
omstandigheden licht tot eene schikking te brengen, die tot ophefling van de gewapende ^euhurg,
tusschenkomst der Staten moest leiden. Van deze schikking kwam de Graaf vak
SCHWARTSE>-BERG de Staten in April (1629) kennis geven. Zij was onlangs, zeide hij
bij zijne propositie, te Dusseldorp lot stand gekomen, en zou 25 jaren van kracht zijn;
zij kwam overeen, voegde hij er bij, met het ontwerp van verdrag in Mei laatstleden
door den Prins van Oranje voorgeslagen Deze schikking hoopte hij dat alsnu in
overleg met de Staten haar beslag zou krijgen, opdat de arme landen ende onschuldige
onderdanen niet nog erger mochten bezocht worden. De toestemming der Staten was
noodig: want het akkoord bracht mede, dat de Spaanschen en de Staten hunne troe-
pen terugriepen, of elk van beiden slechts ééne plaats bezet hielden, en alle vijande-
lijkheden en maatregelen van schadeverhaal staakten. Aan den Keurvorst zouden bij de
verdeeHng worden toegewezen: Kleef, Mark en Ravensberg; aan den Vorst van Palls-
Neuburg Gulik, Berg en de Heerlijkheden Ravestein en Breskesanl (in Vlaanderen);
behoudens de mogelijke ruiling van Kleef tegen Berg — In deze laatste bepaling
verborg zich eene zaak van het uiterst gewicht. Werd die ruiling werkelijk getroffen,
zoo Bekwamen wij een Spaanschgezind Vorst op onze naaste grenzen, als het ware aan
' Resol. Stat.-Gen. 1, 19 Dec. 1628; IfJ Jan.; 24 Febr. 1629.
2 Rcsol StaL-Gen. 27 Dec. 1628; 2, 4 Maart, 1629.
^ Resol. Stat.-Gen. 24 Febr.; 8, 9 M^iart, 1629.
^ Voorzeker tijdens het verblijf van van deu ahu te 's Hage. Zie hiervoor, hl. 308—;310.
Resol. Stat.-Gen. 31 Maart; 2 Apr. 1629.
Hl Deel. 4 Stuk. 48
577
DES VADERLANDS.
356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— den kop van de rivieren, die onze voornaamste verdediging uilmaaklen; als Heer van
Ravestein zou diezelfde Vorst buitendien reeds eenen voet in ons Land hebben. Het
was er op aangelegd om ons alsnu gansch en al de stelling te doen opgeven, die wij
door OLDENBARNEVELTS stoutc slaalkunde sedert het jaar 1610 in Duitschland hadden in-
genomen. En daartoe leende zich de Keurvorst van Brandenburg 1 — De Staten hielden
het er voor, dat het belang van dezen Vorst geenzins medebracht, den steun, dien hij
bij ons vond, aldus prijs te geven, en zij begrepen, dat zij zich niet moesten haasten
om hunne goedkeuring aan het ontworpen verdrag te schenken. Wanneer de Keurvorst
de schuld van hel onuitgevoerd blijven der beschikking op de Staten-Generaal kon
werpen, zou de Keizer hem daarvoor niet kunnen straffen. Buitendien veel schenen
zij er zich niet om te bekreunen, dat zij den Keurvorst bij den Keizer in een
ongunstig licht deden voorkomen. Immers besloten zij de maatregelen van weer-
wraak in de door hen bezette deelen van het Kleefsche gebied, die zij wegens de ver-
volging der Gereformeerden legen de Katholieken wilden nemen, in naam van den
Hoe de Staten Keurvorst te doen loepassen Eerst den 15·^®·! April beantwoordden de Staten de pro-
vL Tit^akkoord positie van SGIIWARTSENBERG. Het was, betuigden zij daarbij, Hun Hoog Mögenden zeer
beantwoorden, aangenaam, dat de possiderende Vorsten zich lot vriendschap begonnen te voegen, en
, zij hoopten, dat zulks tot hunner onderdanen heil zou strekken. Doch daar uit de
zwarigheden, die de uitvoering van het Traktaat van Xanten belet hadden, genoeg ge-
bleken was, dat de tegenpartij geene verzoening wilde, zoo achtten zij, alvorens verder
Ie gaan, niets zoo zeer noodig, dan dat eerst blijken mocht, hoe de Koning van S^jOiïwje
en de Infante over de getroffen overeenkotiist dachten. — Hiermede was duidelijk genoeg
gezegd, dat de Stalen wegens den voortdurenden staat van oorlog niet aan demogelijk-
heid van een verdrag geloofden. ^— Met zulk een antwoord was sghwartsenberg na-
tuurlijk niet levreden. Hij deed blijken zeer goed te begrijpen, dat de Staten hem
slechts een ontwijkend anlvt'oord gegeven hadden, en kwam intusschen met bijzondere
grieven voor den dag, onder anderen over de handelwijze van den Overste van gent
legen die van Paderborn ^ iels waarover gelijktijdig door eenen Afgevaardigde van den
Keurvorsl van Keulen geklaagd werd — Hadden de Staten hunne nadere verklaring
afhankelijk gemaakt van hetgeen aangaande de gezindheid der tegenpartij zou blijken,
Ook hel duurde niet lang, of zij werden ook van de Palls-Neuburgsche zijde aangemaand om
goedkeuring' van 'Ie overeenkomst goed Ie heeten, en Palts-Neuburg scheen de oprechtheid der tegen-
hét akkoord aan. ^^ kunnen Waarborgen. Tegen het eind van April verscheen de Baron von spie-
ring, Afgevaardigde van Hertog wolfgang willem, met dat doel voor de Staten-Gene-
raal, en voegde bij zijne propositie de mededeeling, dat de Hertog zelf te Brussel Avas
Rcsol. Slat.-Gen. 5 April, 1029. 2 RcsoL Slat.~Gen. 13, 17, 18, 20, 21 April, 1629.
-ocr page 379-DES VADERLANDS.
om van de Spaansclie zijde de toetreding te verzoeken, op welke men bij de Staten aan- Y^^^q""
drong. — Niettemin besloten de Staten den Palts-Neuburgschen Gezant op dezelfde
wijze te beantwoorden, als zij den Brandenburgschen gedaan hadden. Deze houding
was moeijelijker vol te houden, toen spiering de verzekering gaf, dat, als de Stalende
overeenkomst tusschen de possiderende Vorsten, voor zoo veel hen betrof, wilden uitvoe-
ren, Spanje dit stellig van hare zijde evenzeer doen zou. Sguwartsehberg , beangst dat
de voortzetting van de executie door Staatsche troepen de vervulling van des Keizers
bedreigingen ten gevolge zou hebben, beriep zich reeds op de overeenkomst als op eene
gedane zaak, ten einde maatregelen te doen shaken, die met het ophouden van'sKeur-
vorsten vijandelijke houding tegenover Palls-Neuhurg schenen te moeten eindigen.
Om de invordering der middelen in het Kleefsche en elders aan zich te houden,
konden de Staten zich beroepen op de noodzakelijkheid om de penningen, die zij den
Keurvorst geleend hadden, terug te bekomen, en op de verplichting, welke deze Vorst
had aangegaan, om gedurende 20 jaren cenig krygsvolk in dienst te houden; doch,
zoo antwoordde sghwartsenberg , om die schuldvordering konden de zoo gevaarlijke
brandschattingen niet worden voortgezel: de zaak zou op een andere wijze gevonden
kunnen worden, en wat de verplichting om troepen te onderhouden betreft, het was
nog niet eens zeker of de Keurvorst Kleef en Berg wel behouden zou, en behield hy
die Landen niet, zoo zou het doel van het onderhoud der troepen vervallen zijn. Hoe
hel zij, dat de executies thans strenger dan ooft werden uitgevoerd, was eene behande-
ling, die men van geen bondgenoot kon verwachten: de Slalen, zeide hij, traden op,
alsof 's Keurvorsten onderdanen hunne Heren in den Haag hadden. Doch in weerwil
van alles wat spiering en sghwartsenberg zeggen mochten, volhardden de Staten bij
hun eens gegeven uitstellend antwoord, en nog allijd bleven de executies voortduren,
slechts onder aanmaning aan onze ambtenaren en krijgslieden om zoo min mogelijk
reden tot klachten te geven i. Eene groote grieve van Brandenburg was het mede,
ilal die ingevorderde oorlogsbelasting ten deele bestemd was om een Brandenburgscli
regiment te onderhouden, dat thans aan het beleg van den Bosch deel nam. Zoo kon
de Keurvorst als medeplichtig worden aangemerkt aan de YÏjandelijkheden tegen 's Kei-
zers bondgenoot. Op den duur zou hü de gedreigde dwangmaatregelen van 's Keizers Dc suicn ge-
.., . Keur-
'-ijrle met kunnen ontgaan, en in dit geval zouden de Staten nog grooler nadeel onder- vorst vaa Bran-
vinden, dan wanneer zy nu eenige inschikkelijkheid gebruikten. Op deze gronden ^j^g ^
579
'é
-Λ
gaven de Staten eenigzins toe. Zij verzochten scnwARTSENBERG eenigen waarborg te
geven, dat zijn flieester bij het ophouden der executies aan zyne verplichtingen zou
voldoen, en toen nu spiering eene acle van goedkeuring door de Infante, volgens
1 Hesol Slat.-Gen. 25, 26-Aprilj 15, 23, 25 Mei, 1629.
48*
-ocr page 380-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zekere volmachl van den Koning van Spanje^ aan de overeenkomst lussehen de possi-
derende Vorsten gegeven, had ingeleverd, en aldus de door Hun Hoog Mögenden gestelde
voorwaarde vervuld kon schijnen; toen daarbij sgiiwartsenberg op bitteren toon om
bescheid vraagde, hetzij gunstig of ongunstig, met het doel om dadelijk te vertrekken;
toen eindelijk ook de Prins den raad gaf om de brandschatting voorloopig te slaken,
mits slechts van gents regiment behoorlijk onderhouden werd, — gaven Hun Hoog
Mögenden den Brandenburgschen Afgezant te kennen, dat zij de executies zouden op-
schorten en de Compagnie ruiters uit het leger vóór den Bosch zouden laten vertrekken,
mits de Keurvorst order stelde op het onderhoud van het krijgsvolk volgens de alliantie
en op de betaling van zijne schuld — De Staten behielden zich voor bij gunstiger
gelegenheid op de zaak terug te komen.
Zoo verdrong het gezag van den Keizer den invloed en de macht van de Staten op
onze ooslelyke grenzen al meer en meer. Dit bleek almede uit bet plakaat, dat de
Keurvorst van Keulen den 14''®° April (1629) uitvaardigde. Om den overlast en de af-
persingen der Staatsch-Nederlandsche en der Spaansch-Nederlandsche soldaten te beletten,
zoo stond er in dat stuk, had hy zich genoodzaakt gezien Keizerlijke troepen in te
nemen: voortaan zou men zich gewapenderhand legen de brandschattingen verzetten.
De vraag wat hierop te doen, werd aan den Raad van State voorgesteld, en
hel oordeel van dit Staatsligchaam was, dat dit plakaat een uitvloeisel was van de zucht
van den Keurvorst van Keulen om aan onze tegenpartij toe te geven. Immers, dal ook
legen de soldaten van de Infante gewapenderhand te werk gegaan zou worden, scheen
slechts een voorwendsel. Men wist niet beter, of aan onze zijde werd de krygstucht
onderhouden en de overtreders gestraft. Dus konden de Staten niet beter doen, dan
den Aartsbisschop aan te zeggen, dat hij dat dreigen met het inhalen der Keizerschen
zou- hebben na te laten, of dat Hun Hoog Mögenden maatregelen nemen zouden lot
handhaving der onzijdigheid en lol bescherming van hun krijgsvolk
1627—
1630.
Plakaat van deu
Keurvorst van
Keulen tegen de
afpersingen dor
vreemde solda-
ten.
Zoó bleven de Staten een fleren toon voeren, en gaven zij van hun gezag en invloed
niet meer prijs dan volstrekt noodzakelijk was. Dezelfde staatkunde bleef hun gedrag
in Oost-Friesland kenmerken Gedurende den winter (1628/29) deden zich geene
voorvallen op, die den toestand aldaar wijzigden Κ In het voorjaar drongen die van
op zoodanige ondersteuning aan, dat zij van den overlast der Keizerschen mochten ontsla-
gen worden. Hun Hoog Mögenden antwoordden, dat zy de zaak der ingezetenen van Emhden
even zeer als hunne eigene behartigden; maar dat zij hen thans slechts middellijk helpen
Staat van zaken
in Ooat'Fries·
land.
I Resol. Stat.-Gen. 29, 31 Mei, 0, 7, 11, 21 Junij, 1629.
a Resol. Stal-Gen. 26 April; 19 M( i, 1629. ^ Z[e hiervoor, bl. 320—323.
^ llcsol. Slat.-Gen. 24, 25 Jan.; 3, 6, 13 Febr.; 7 Maart, 1629.
DES VADERLANDS. 559 '
konden, te welen, door de gevolgen, die de krijgsonderneming, welke zij op het oog
hadden, op den algemeenen toestand zou hebben. De Gecoramilteerden, welke zij nu
en later naar Oosl-Friesland zonden, hadden in last alle botsingen tusschcn de partijen
in dit Graafschap te verhoeden De Graaf, daarentegen, vleide zich steeds door onder-
danigheid jegens den Keizer en door afwering der verdenking dat hy de Staatsche
troepen inhaalde, van den overlast der Keizerschen verlost te worden. De handel-
wijze van Kapitein roussel ^ en de versterking, die Denemarken en weldra Zweden
door Oost-Friesland uit onze Provinciën trok, strekten, gelijk 's Graven Afgevaardigde
verzekerde, den Keizer tot voorwendsel om zijne troepen in het Graafschap te laten.
Bleven echter die gasten in het land, dan konden 's Graven onderdanen en Zijne Ge-
nade zelve aldaar niet langer bestaan; de menschen met het vee zouden het land moe-
ien verlaten, om wat er overbleef door de woegte zee te laten verheeren. De gewone
slotsom was, dat de Staten hunne soldaten zouden terugroepen, opdat den Keizer alle
voorwendsel mocht Avorden benomen, om het land langer te bezetten: doch in geval de
Staten daartoe niet konden overgaan, dat zij hem, den Graaf, alsdan eene acte zouden
verleenen ten bewijze, dat hij en zijn vader en broeder steeds ijverig op de ontruiming
van Embden en Lieroord hadden aangedrongen, en voorts de verklaring behelzende,
dat Hun Hoog Mögenden met hel voortzetten van de bezetting dier plaatsen geenszins
van meening waren het Rijk of den Graaf eenigermate in hun recht te kwetsen, gelijk
üok onze garnizoenen niemand overlast zouden aandoen — In dit tijdsgewricht schenen
de troepen, die de Staten in Embden hadden, noodig te zullen worden om de grenzen
van de Provincie Groningen en Ommelanden, thans wegens het beleg van ^s Ilertogen-
hosch genoegzaam ontbloot, te beschermen. Niettemin liet men ze te Embden in
garnizoen; slechts zorgden de Staten-Generaal op verzoek van Stad en Landen, dat men
niet door deelneming aan de vijandelijkheden, door de Oost-Friezen legen de Keizerschen
gepleegd, dezen naar onze grenzen lokte. Achtten de Stalen van Groningen en Omme-
landen, dat zij meer krijgsvolk noodig hadden, dan moesten zij, zoo zeiden de Staten-
Generaal, zich tot den Prins en Graaf ernst Casimir in het leger wenden. Het liet zich
wel aanzien, dat zulks noodig worden zou. De Keizerschen vermeerderden in Oosl-
Friesland dagelijksi, en vingen legen die van Embden vijandelijkheden aan Juist om
deze reden nu was het raadzaam, Embden niet te onlblooten, daar deze vesting den vijand
hij eenen aanval tegen Groningerland in den rug zou bedreigen. Desniellegenstaande had
de Prins reeds bevel gegeven, om een 600-tal soldaten uit <le stad te lichten, ten
1627—
1630.
' Resol. StaL-Gen. 26 Blaart, 6, 7, 20 April; 24 Mei, 1629. = Zie hiervoor, bl. 322.
3 Resol. Siat.-Gen. 13 April; 19 Mei; 12, 25 Junij, 1629. Aitsema, I, bl. 933—935.
^ Resol. Slat.-Gc?i. 13, 20, 28 Mei, 1629.
356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Vf.
einde ze Ier verdediging van den IJsel Ie gebruiken. De Stalen zorgden, dal aan hel
bevel van Zijne Excellentie geen gevolg gegeven werd, maar hun tegenbevel kwam Ie
laat: allhans bij de 14 Compagniën, die in Julij uit Friesland en Groningen naar
Noordbrabant trokken, bevonden zich ook 600 man uit Emhden i. Dreigend kwam de
macht van den Graaf van den berg opzetten; daarbij was de komst der Keizerschen na
den vrede van Lübeck maar al te zeker te verwachten vermits nu de Prins niettemin
het beleg van Hertogenbosch wilde voortzetten, en hij van de troepen, die hij daar
onder zijn bevel had, weinig missen kon, zoo moest hij wel tot zulke maatregelen komen.
De belegeraars dezer stad waren verdeeld in drie korpsen, te zamen uitmakende
''Tlleiiogenbo^^^^ cene macht van 24,000 man voetvolk en 4000 ruiters. Van die drie korpsen stond
het eene onder bevel van den Graaf van stirum, het andere onder dat van den
Hertog van bouillon, het derde onder stakenbroek, wien tevens het algemeen
commando was opgedragen. In de eerste dagen van Mei was de stad ingesloten,
nadat de Prins hel vertrek van vei'scheidene vrouwen en kinderen, met name van
begijnen en dienstmaagden, had toegelaten. Z-ij was van allerlei voorraad voor langen
^ tijd "voorzien en werd, behalve door de ligging in een moerassig oord en door eene
genoegzame artillerie, verdedigd door 4 of öOOO man gewapende burgers, 5000 man
, / voetvolk en vier Compagniën ruiters, onder grobbendonk als Goeverneur. Terwijl
1627--
]Γ)30,
A'oortzettiüg
de aannadering der vesting nog niet ten volle was afgesneden, vond de Baron van
BALAN90N, Goeverneur van Breda, nog middel om er duizend man in te werpen.
De Prins zelf was gelegerd en verschanst aan dien kant, vanwaar de vijand tot hulp
der stad zou kunnen opdagen, te weten op de heide, waarover de wegen naar
Breda en Antwerpen loopen. De gemeenschap van zyn kwartier met dat van den
Kolonel pinsen, hetwelk in een moeras gelegen was, werd verzekerd door het aan-
leggen' van een breeden en stevigen dijk, waartoe, gelyk tot alle werken, duizenden
boeren werden gebruikt. Den Söst^®" Mei werden de loopgraven op drie punten ge-
opend met genoegzame voorzorgen om niet verrascht te worden door den vijand,j'die
bevel gekregen had om eene poging te doen ten einde de stad te ontzetten. Den
igden Junij sloeg de«Graaf van den berg zich te Turnhout neder met 30,000 man
voetvolk en 70 Compagniën paardevolk. Deze macht werd later nogr met manschappen
uit Breda versterkt. Hij voerde voorts 40 stukken geschut en al het benoodigde om
schipbruggen te slaan en, behalve allerlei benoodigdheden, zelfs korenmolens en bakovens
met zich mede. Na den soldaten een maand soldij gegeven te hebben, kv^am hij den
2ßstfin Junij te Sprang aan, op Hollandsch grondgebied tusschen Geertruidenbprg en den
ff
if
ί RcsoL Slat,-Gen. 25, 27 Junij, 1629. V. d. capellek, bl. 516.
2 Resol Slat.-Gen. 19, 25 Junij, 1629.
DES VADERLANDS. 559 '
Bosch gelegen. De Graaf vertoonde een groot vertrouwen op de onwederstaanbaarheid
zijner macht, en scheen niets anders te wachten, dan dat de Prins ten spoedigste het
beleg zou opbreken. Doch in plaats daarvan vuurde deze Vorst, en dat door zijn eigen
voorbeeld, de waakzaamheid en den ijver zyner manschappen te sterker aan en vermeer-
derde hij de weerbaarheid zijner verschansingen door het aanleggen van dammen in de
Dommel en de waardoor het water dezer riviertjes de lage plaatsen en de grachten
vulde, die de belegeringswerken omgaven. De Prins ontzag zich zoo weinig, dal de
Slaten-Generaal hem in bedenking gaven, of hij het bezoeken van de gevaarlijke plaat-
sen niet aan anderen kon overlaten, en hem in het algemeen vermaanden zich meer
ie sparen. — Na een dag te Sprang vertoefd te hebben, legerde zich de Graaf van
DEN BERG met al zijne macht te Haren, Zuid-Westelijk van den Bosch op den weg naar
Tilburg. Niettemin scheen de Prins de meening nog niet op te geven, dal hij, de
Maas over, den tocht naar de Bommelerwaard zou aanvaarden, en nam maatregelen oni
zulks te beletten. Intusschen naderden de loopgraven reeds de grachten der buiten-
werken van het Fort Isabelle, en die van de contrescarp van het Yori St. Antonie ^ niet
zonder dat men dezen voortgang met verlies van manschappen, ja van oflicieren, onder
anderen van den Kolonel de famars en den Sergeant-Majoor vitenval, moest betalen.
Tol tweemalen toe deed de Graaf vaw den bero eene poging om versterking in de stad
te werpen, doch telkens te vergeefs. Daarna brak hij van Haren op, legerde zich Ie
Bokstel^ waar hij eenige dagen vertoefde, en sloeg den Julij den weg in naar GiY/fC
Heeds in het midden der vorige maand had de Prins vernomen, dat er eenige duizenden DeKeizcisehen
zakken herwaarts
Keizerschen in aantocht waren, zoodat het licht viel te gissen, dat van den berg opge- af.
trokken was om zich met dié troepen te vereenigen en dan gezamenlijk iets van gCAviclit
te ondernemen.
Dat de Keizerschen herwaarts kwamen en ook zonder oorlogsverklaring met onzen
vijand stonden zamen te werken, mocht ons niet bevreemden. Of hadden wij 's Keizers
vijand, den Koning van Denemarken, niet tot het laatste toe bijgestaan? Hadden wij
zijne tegenpartij niet in Bohemen en de Palis ondersteund? Hadden niet wij voornamelijk
MANSFELD en GURiSTiAAN VAN BRUNSWUK legen DuUsckland losgelaten? Was niet reeds
lusschen de jaren 1615 en 1618 onze Regering de hoop en de steun geweest van ai wal
in Noord-Duitschlafid naar eene vrijheid streefde, die niet droomde van heerschappij, en
dus geen voorwendsel van godsdienst Ie baat nam, maar daarom Ie gevaarlijker was voor
hel gezag van .Keizer en Kerk? Niemand in onze Provinciën dacht dan ook aan onrecht,
toen de Keizerschen herwaarts afzakten
Maar wat kwamen zii verrichten? Dat zich de macht van den Graaf van den beug Hel oogmerk
1G27—
163η.
(lezer aanranding.
' Mémoires de Frédcr. Uenri, p. 57—80. Aitséma, 1, 85.')—859. V. 0. Capellen, I, bi, 502,
509, 512, 513. 2 y. d. Capellen, IjL 508.
356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mei eene afdeeliag van hel Keizerlijke of Liguislisclie leger zou vereenigen, was een blijk
dal deze twee Bondgenoolen het eens waren; het bewees, dat men een bepaald doel op het
oog had? Welk was dit doel? Zou het geweest zijn de Vereenigde Provinciën te vernieti-
gen ?, den zetel harer macht, te veroveren? Dat de Keizer dit verlangen moest,
lijdt geen twijfel. Met Hollands val den loop van het herstel der Kerk in hare rechten en be-
zittingen te voleindigen, en in ons land de anlidespolische en anticlericale partij over
gansch Europa in den wortel te treffen, niets kon hij vuriger wenschen. Doch welke
macht zou in staat zgn Holland te bedwingen, wanneer het zich verdedigen wilde?
Gesteld, dat men gelukkig genoeg was om het leger vóór den Bosch, hoe dan ook,
aanvankelijk als af te snijden, zoodra deze macht lot de verdediging van Holland noo-
dig was zou hij voor die verwijderde vesting niet langer toeven: want door de gelden,
voor het beleg benoodigd, in te houden en aan de betaling der soldy de voorwaarde Ie
verbinden, dat het leger het beleg opbrak, kregen de Staten hunne troepen onder hun
bedwang. En dan, van hoeveel vyandelijke legers kon onze bodem het graf worden!
Het was vroeger gezien. En kon niet de minsle tegenspoed der Keizerlijke wapenen in
Nederland, in hunnen rug, onder een hoofd als gustaaf adolf , eene onwederstaanbare
macht doen opdagen? — Een ander derhalve moet het doel geweest zijn, dat zich de
gezagvoerders van Spanje en de Infante, van den Keizer en de Ligue voorstelden.
Voorzeker zal het hun voornemen geweest zijn, een deel van het grondgebied der Sta-
ten te overheren, ten einde op de gemoederen te werken. Wellicht zou men zich in
Hollandt met den vyand voor de deur, met de armee op een verwgderd punt bezigge-
houden, bij de voortduring van onlzellende oorlogslasten zonder profijt, geneigd beloo-
nen om over bestand te handelen. In zulke omstandigheden zouden de Hollanders ook
met minder gunstige voorwaarden tevreden wezen. Deed Noord-Nederland ihans aan Zuid-
Nederland belangrijke inwilligingen, dan was hel spoedig door hel overwicht van het Zui-
den , zoo vleide men zich, overvleugeld. In allen gevalle de steeds vloeijende bron Aan
verzet tegen Keizer en Roomsch clericalisme was tijdelijk geslopL Inlusschen kon de nieuwe
Hertog van Mecklenburg eene Noordsche Zee-Mogendheid in het aanzijn roepen, en ver-
lamd en ontzenuwd, kon de Republiek, als de tijd daar was voor goed onschadelijk ge-
maakt, ja, haar beginsel vernietigd worden. In een woord de overweldiging van een
deel van ons grondgebied zou eene proef zijn, die men op de standvastigheid der Noord-
Nederlanders nemen zou. Terwijl deze proef genomen zou worden, lag de Prins voor
den Bosch: met een pand van dit aanbelang onder de hand, en met de. armee op zijne
wenken vliegend en ten minste voor een stout en vlug geslagen slag bekwaam, kon hij
tegenover vijand en vriend ook voor zich zeiven voorwaarden afdwingen. VHet is waar,
dat de persoon van den Prins de berekeningen van den vijand zonderling kon doen
falen. Werd hij onder deze omstandigheden in meerdere of mindere mate de handha-
ver der onafhankelijkheid der Noordelijken, zoodat dezen zijn oppergezag met liefde
1027—
1030.
t
li f
i'
■ /
erkenden; werd zijn.persoon levens in het Zuiden eene leuze van Nederlandsch palrio-
lisme, dan was ganscli Nederland op den duur lichtelijk voor Spanje en den Keizer
verloren. Ook was de Prins in dezen tijd, zoo het schijnt, het doelwit van meer dan
eenen aanslag. Den Mei deelde de Deensche Resident mede, dat hij een bericht
bekomen had uit Frankfort^ hoe alhier in den Haag een moord beraamd werd tegen
een groot personaadje, en vijf dagen later deed de Raadpensionaris verslag van een brief
uit Brussely waarin te lezen stond, dat aldaar vijf legen één werd gewed, dat Zijne Ex-
cellentie in dit jaar (1629) dood of gevangen in Brabant gebracht zou worden. De
Staten hechtten er zoo veel gewicht aan, dat zij voorzorgen legen de toelating van
vreemdelingen tot den Prins lieten nemen i. — Doch de Prins werd niet uit den weg
geruimd en men zou met hem Ie rekenen hebben. — Onderhandelingen waren er wer- Ondertusscheu
kelijk op louw gezet. Bij de raadplegingen te Rozendaal tusschen berkel en marquette deHngen'm^ dea
over de uilwisseling der gevangenen ® was den Prins de vrije hand gelalen. Hij was hangende,
gemachtigd, die zaak te bevorderen op zulk eenen voet als hij zelf raadzaam zou vin-
den Daar de West-Indische Compagnie vergunde, dat de door haar gemaakte krijgs-
gevangenen in de uilwisseling begrepen werden, zoo had de zaak geen bezwaar, en
een verdrag van wisseling werd spoedig geteekend Maar bij deze gelegenheid was
ook nog een andere persoon gebruikt, wier naam ons waarborgt, dat zij niet alleen
over de uilwisseling van krijgsgevangenen zal gesproken hebben. Volgens resolutie der
Slalen-Generaal ^ kreeg Mevrouw sercla.es de som van / lUO gulden lot vergoeding
voor gelijke som, »die zij zeide ter zake van de wisseling in het over- en wederreizen
besleed Ie hebben." Deze edelvrouw, van ouds in de vertrouwelijke mededeelingen
lusschen Prins maurits en het Hof te Brussel ingewijd, had slechts een woord noodig
om van wederszijde de vereischle openingen te doen Dit gaf aanleiding lot achter-
docht. In de oogen althans van zijnen neef, Graaf erkst Casimir, zal de Prins van
Oranje op den weg der verstandhouding met onze tegenpartij licht te ver zijn gegaan.
Immers mistrouwde hij Zijne Excellentie in die male, dal hij hem verweet, de Christelijke
Gereformeerde Religie en de regering van het Land, in strijd met zijnen lastbrief, Ic
willen veranderen, en de Arminianen, die het Land aan den Koning van Spanje wilden
brengen, Ie begunstigen. De Slalen-Generaal trokken zich deze zaak aan en namen
2 Zie biervoor 1>1. 361.
' Resol. Stat.-Gen. 23, 28 Mei, 1Π29.
= nesol. Slat.-Gen. 21 April, 1629.
* ResoL Stat.~Gen. 7, 14, 21, 22 Meij 2, 23 Jamj, 1629. » 30 Jumj, 1629.
® Zij zal de geheime persoon geweest zijn, van welken wij boven (bl. 361) vernomen hebben.
Door haar huwelijk zal deze dame ook een verwant geweest zijn van den Generaal tillt, die
mede tot liet Brabantsche geslacht serclaes behoorde.
58 Ö
1Γ)27-~
1G30.
III Deel. 4 Stuk. 49
-ocr page 386-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
eene geheime resolutie, waarbij zij hun leedwezen en bekommering deswegens be-
tuigden , en besloten Zyner Excellentie te laten Terzekeren van hunne volkomen tevre-
denheid over zyn regeringsbeleid, en daarentegen den Graaf, zoo hy bleek werkelijk
dergelijke woorden gesproken te hebben, hun misnoegen te kennen Ie geven, en voor
te houden, dat Hun Hoog Mögenden niet konden dulden, dat »de aanzienlijkste Per-
sonaadje van deze Regering bij de Regenten en ingezetenen met zulk een klaarblijkelijke
onwaarheid werd bezwaard" i. — De Graaf was niet op de hoogte om de zaken juist te
beoordeelen. Hoe het zij, onderhandelingen over verdrag met den vyand waren er hangende.
Terwijl marquette te voren, bij gelegenheid van de beraadslagingen over de uitwisse-
ling, wel met betuigingen van de vredesgezindheid der Infante, maar toch slechts met
onaannemelgk geachte voorslagen voor den dag was gekomen, had hg by de laatste bij-
eenkomst te Rozendaal eene acte vertoond, gedagteekend van den Januarij (1629j,
Avaarby de Infante door den Koning van Spanje onbeperkt gemachtigd was om over
bestand of vrede te handelen: hij bezat daarbij eene procuratie van de Infante, op hem,
MARQUETTE, luïdendc. Had men vroeger van de andere zijde aangedrongen op eenige
recognitie voor den Koning van Spanje uit de domeinen onzer Provinciën; op bijstand
van schepen aan denzelfden Koning te verschaffen; op vrijheid van openbare godsdienst-
oefening aan de Roomschen hier te lande te verleenen; op opening van de Schelde:
voorslagen, die, zoo zij aangenomen waren, onze Republiek in eene betrekking van
cïjnsbaarheid tot Spanje zouden gebracht hebben; — thans liet men al die eischen,
de opening van de Schelde alleen uitgenomen, vallen; ja het bleek genoeg dat men
zelfs op deze uitzondering niet zou aandringen en met eene vernieuwing van het vorige
Bestand voor 34 jaren tevreden zou wezen ® Men stelde er steeds hoogen prijs op,
dat de zaak haar beslag zou krygen gedurende het leven der Infante. Geen wonder:
zoo werd de vraag, die sommigen voorzeker voor den geest zweefde, of men hel
bewind der Zuidelijke Provinciën niet aan den Prins van Oranje zou opdragen, ter
zijde gesteld: want wie zou de beminnelijke Prinses bij haar leven hebben willen
1 Resol Stat.-Gen. 23 April, 1629. Secr. Resol. van dezelfde dagteekening. Van der capellex
{1, 533) spreekt van jaloezij tussclien den Prins en Graaf ernst Casimir. De Prins zou niet hebben
tunnen verdragen, dat de Graaf eerder dan hij, met de loopgraven gereed zou zijn, en dezen
daarom eenigen tijd stil hebben doen staan. Van der Capellens mededeeling doet iets ergers dan
jaloezij bij den Prins vermoeden. Ernst Casimir, zou men uit zijne woorden mogen opmaken,
ging den Prins, die het beleg Avilde-rekken, te snel voort, cn had ernst Casimir onbelemmerd
voort kunnen gaan, den Bosch zon gewonnen geweest zijn, alvorens de vijand den inval in de
Veluwe had kunnen bewerkstelligen.
2 aitsema, I. bl. 898. Bij dezen schrijver wordt op bl, 898 van een bestand van34, opbl.899
van een bestand van 24 jaren gesproken.
1027—
1G30.
Φ
DES VADERLANDS. 595
verdringen? Van den anderen kant stelde dat 54-jarig tijdperk de hervatting der
onderhandelingen uit lot over den vermoedelijken levensduur van den Prins van Oranje y
ten minste tot eenen lijd, dat deze Vorst niet meer aan de volvoering van stoute ontwer-
pen zou denken. Zoo zou alleen de uitputlende oorlog zijn geslaakt en de Nederlanden
zouden op nieuw hebben kunnen beproeven, of zij onder tweeërlei regering lot éénheid
in streven en staatkunde zouden kunnen komen. Maar juist op deze proef wilde de
Spaansche partij het niet laten aankomen. Hadden de Zuidelijke Provinciën vrede met
ons, dan zou het voor de Spaansche staatkunde niet langer mogelijk wezen, de geest-
drift voor de heilige zaak des geloofs als een hefboom te gebruiken. Aan den éénen
kant vrede te hebben met ons, Onroomschen, en van den anderen kant misschien ter
liefde van Spanje met den katholieken Koning van Frankrijk oorlog te moeten voeren,
dat was eene zaak, waartoe men de Zuidnederlanders niet zou kunnen brengen. Dus
stond eene hernieuwing van het bestand voor Spanje met een prijsgeven der Neder-
landen gelijk. Derhalve moest deze Mogendheid een wakend oog verlangen te houden
op hetgeen er beraamd werd. Als een middel om dit doel te bereiken, schijnt de
poging aangemerkt te moeten worden, in dezen tijd door den Hertog ύάώ Palz-Neiiburg
gedaan, om hier te lande een bezoek te brengen.
In de laatste dagen van April (1629) ontving de Prins in het leger vóór den Bosch ße Vorst van
van dezen Vorst een schrijven uit Brussel. Naar het schijnt tot nadere verklaring uit-wil hier te lande
gelokt, schreef deze den eersten Mei den Prins eigenhandig een zeer gewichtigen brief.bezoekbrea
gen.
Zijne Excellentie echler, en geen wonder zoo de Vorst de voorstander der Spaansche
belangen moest wezen, zag geen heil in de voorlzctling eener geheime briefwisseling,
beantwoordde 's Vorsten laatsle schrijven na zich beraden te hebben met de Gedeputeerden
te velde, en zond de vermelde missieven aan den Raadpensionaris duyck, die ze den
lO'len Mei aan de Slaten-Generaal mededeelde. Reeds waren dezen verwittigd, dat Vorst
woLFGANa WILLEM herwaarls wilde komen. Immers hadden zij den Keulschen Agent
VArr DER VEECKEN doen welen, dat niets den Vorst belellen zou hier te lande toegelaten
Ie w.orden, zoo hij slechts niet in dienst stond van den Koning van Spanje. Van der
VEECKEN had daarop geantwoord, dat hij niet dan titulair lid was van den Spaanschen
Raad van State, en als zoodanig geenen eed gezworen had. Uil een nieuwen brief aan
den Prins van Oranje en uit de propositie van den Baron von spiering bleek, dat de
Vorst het denkbeeld om over te komen niet opgaf. De Stalen zagen minder zwarigheid
in zijne overkomst, dan de Prins met de Gedeputeerden te velde. Dezen verlangden
hem onder een beleefde verontschuldiging den toegang ontzegd te zien. Hun Hoogmo-
genden, daarentegen, wenschten slechts, dat, zoo hij ovcrkwan, hij zich in den Haag
cn niet in het leger aanmeldde. Niettemin vereenigden zij zich met het gevoelen van
den Prins, en antwoordden spiering, dat 'sVorsten komst in dit tijdsgewricht zijne be-
langen niet zoozeer zou kunnen bevorderen, als Hun Hoog Mögenden wel wenschen zouden,
49*
-ocr page 388-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en dat wel wegens de, afwezigheid van Zijne Excellentie en van vele aanzienlijke Staats-
lieden , zonder wie men niet gewoon was zaken van gewicht te behandelen. Bovendien (voeg-
den zy er bij) Zijne Doorluchtigheid had in een schrijven aan Zyne Excellentie gewag gemaakt
van eenige andere zaken. Maar deze oordeelden Hun Hoog Mögenden van zulk een aanbe-
lang, dat de Gedeputeerden der Provinciën zich bezwaard zouden vinden daarin te treden
zonder daarop bijzonderen last ontvangen te hebben. Korlom, Hun Hoog Mögenden
vertrouwden, dat Zijne Doorluchtigheid naar zijne gewone wijsheid wel zou inzien, dat
zijne komsl tot een betere gelegenheid diende uitgesteld te worden i. Op deze wyze
werd de inmenging van het medelid van den Spaanschen Raad afgewezen. Wie ver-
langen mochten, dat er een Bestand werd getroffen, zy wenschlen het onder den invloed
der patriotsche Zuid-Nederlandsche partij tot stand te zien komen, en daartoe was het
oogenblik gunstiger dan ooit. Een Nederlandsch Graaf, neef van den Prins van Oranje,
stond, ten spijt van garolo de colomba, aan het hoofd der Zuid-Nederlandsche leger-
macht; een Vorst uit het Huis van Nassau, jan van nassau, bekleedde een bevelheb-
berschap onder hem; de Hertog van aersgiiot vergezelde hem, en de Graaf van war-
FusÉ, directeur van de financiën, die zoo talrijke verwanten had in onze Provinciën,
stond hem in het leger ter zijde Bij de Spaansche partij was de Graaf van den berg
reeds nu aan verdenking blootgesteld, zóó zeer dat hij zich meende te moeten ver-
antwoorden ^
Maar wat volgde op de beweging, den Julij door dezen Graaf aangevangen? ^
In plaats van Grave te gaan belegeren, trok hij bg Mook de Maas over, en legerde
zich den Julij bij Kranenburg, Deze beweging stond in verband met het voor-
nemen om zich van eenen overtocht over den IJscl te verzekeren. Had hij zelf met
zijne hoofdmacht eene poging daartoe gewaagd, hij zou de onzen genoopt hebben zich
met eene genoegzame macht tegen hem te stellen, terwijl hij nu, op die hoogte toevend,
de onzen dwong, tegen hem op hunne hoede te blyven, zoodat het punt, waar de
IJscl stond overgetrokken te worden, ongedekt bleef. Dit punt was IJseloord, even
beneden de scheiding van Wju en IJsel. Derwaarts had hij den commandant van Lm-
gen, lugas cairo, gelast zich met een ig volk en met schuiten, op wagens vervoerd^
heen te begeven. Deze veldoverste kwam er met nog geen 600 man in den nacht
van den Julij aan. Voor de schans IJseloord, juist dien nacht, na 'sdaags te
1627—
1630.
De vijand trekt
den IJsel over.
voren onbezet geweest te zijn, door 60 Arnhemsche burgers betrokken, ^tuit hij het
hoofd; daarop vervordert hij den tocht benedenwaarts tót Westervoort, en ][iier niets vin-
dende, dat hem eenigen tegenstand kon bieden, behalve een oorlogschip, hetwelk hij
' Resol Slat,-Gen. 28 April; 10, 14, 15, 21, 23 Mei, 1Ö29. v. d. Capellen, I, bl.507, 51J.
2 v. d. capellen, 1, 503, 505, 512. 3 aitsema, I, 873. Zie hiervoor, bl. 383.
%
-ocr page 389-DES VADERLANDS. 559 '
dadelijk met zijne vijf stukken geschut in den grond boorde, zelle hij zijn volk onge- 1627—
1630.
moeid over. Eenigen tijd nadat hij den overkant bereikt had, daagde eerst een hoopje
Arnhemsche burgers met een paar stukken geschut, daarna eene Engelsche Compagnie
op. Doch de burgers konden niets uitrichten en de Engelsche Compagnie werd verslagen
na haren kapitein met eenige manschappen, gesneuveld, te hebben achtergelaten. Alsnu
zag CAIRO zich door niets belet, zich behoorlijk te verschansen en meer volks tot een
bedrag van 2000 man voetvolk en 700 ruiters over de rivier bij zich te doen komen
Hoe dit te verklaren? Het is gewis, dat bij de groote vereeniging van troepen, door
het beleg van ^s Hertogenbosch gevorderd, de IJsel niet naar behooren bezet was. Ten
overvloede had de Provincie Groningen de acht Gompagniën infanterie, die ter harer
reparlilie stonden, uit de steden van Overijsel terugontboden, om haar eigen grondge-
bied te beschermen , hetwelk by het zomerweder, dat de moerassen had opgedroogd,
zijn voornaamste sterkte verloren had, en men kon de Staten van Stad en Landen zulks
niet al te kwalijk nemen, daar zij die Compagniën slechts hadden afgestaan onder voor-
waarde dat zij ze zei ven niet noodig zouden hebben. Thans was de nood daar, en
ook uit Embden lichtten de Provinciën Groningen en Friesland gezamenlijk een bedrag
van 500 man — Doch was dan de Prins volstrekt buiten staat geweest om een deel
van zijn leger naar het bedreigde punt te richten? Neen! en hij had zulks ook niet
verzuimd. Reeds voordat de Graaf van den berg naar Grave was opgerukt, had hij
den kolonel varic naar den IJselkant gezonden met volmacht om aldaar uit de garni-
zoenen een 20-tal Compagniën, elk 200 man sterk, zamen te trekken. Doch de vrees,
dat VAN DEN BERG het op Grave gemunt had, bracht te weeg, dat de Prins dien kolo-
nel bevel gaf, zich met het gros dier Compagniën in Grave te werpen. Opdat alsnn
<lc IJsel en de Waal niet geheel ontbloot bleven, beval zijne Excellentie den Graaf van
sTiRUM met SO Compagniën voet- en 20 Compagniën paardenvolk derwaarts te trekken.
Zoolang van den berg niet verder dan Kranenburg oprukte, meende van stirum te
Nijmegen te moeten blijven. Hier kreeg hij bericht van hetgeen er te IJseloord voor-
viel; maar hij hechtte er geen gewicht aan, en bepaalde zich tot een verzoek aan den
Goeverneur van Nijmegen, dat deze er een paar Compagniën heen zou zenden. Eene
dezer Compagniën was de Engelsche Compagnie geweest, Avelkc met verlies was afge-
slagen
Zoo zou dan de verdediging van het aangerande punt op den moed en den ijver der Dc slapheid
Geldersche ingezetenen zijn aangekomen. Twee dagen te voren, zoo lezen wij in de fn^e^-wded^ging
van het bedreigde
------punt.
' Mém. de Fréd. Henri, 83, 85. ν. υ. Capelles, 520, 521.
2 Rcsol Stat.-Gen. 12, 16 Julij, 1629.
3 Mém. de Fred. Henrik p. 3—85. v. d. cai'elles, 516.
-ocr page 390-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Gedenksclmflen van Prins Fredmh Hendrik, waren de Slaten van Gelderland, Ie
Arnhem vergaderd ^ van den aantocht des vijands onderricht. Toch gaven zij geen bevel
lot tegenweer: de boeren werden niet gewapend, noch zelfs de hulp ingeroepen van
een vierhonderdtal manschappen, die te Doesburg beschikbaar waren. Blijk genoeg,
dat en de bevolking de opgewektheid miste om zich voor den vgandelijken inval te
vrijwaren, en de Regering te onzeker was aangaande de staatkunde van het oogenblik
om krachtig handelend op te treden. En geen wonder. Van de komst van den Engel-
schen Ambassadeur, den Ridder roe , die tegen het midden van Julij op reis naar Zwe-
den en Polen den Haag aandeed, was, meende men, het eigenlijke doel het verlangen
om den Prins in het leger vredesvoorslagen te doen Den dag vóór 's vyands overtocht
over den IJsel vond zich de President van de Staten-Generaal gedrongen in de schaars
bezochte Vergadering (er was slechts één Gedeputeerde van Gelderland tegenwoordig; die
van Zeeland en Friesland ontbraken geheel) het volgende voor te dragen. Alhier in den
Haag, zeide hij, liepen sterke geruchten, dat in eenige Provinciën door bijzondere per-
sonen de zaak heengeleid en voorbereid w erd tot een bestand met den vijand. Nu vraagde
hij, of iemand daarvan kennis had of last had gegeven tot onderhandelingen met zoodanig
doel. Hy voor zich (het was de Heer veltdriel) verklaarde, dat hij daarvan niets bij-
zonders wist, en was van oordeel, dat, ingeval er iets van aan mocht wezen, daarvan
aan deze Vergadering opening had behooren te geschieden. Hy eindigde met te betui-
gen, onschuldig te willen zijn aan alle onheil en zwarigheid, die den Staat door zulk
eene manier van doen, te welen door bijzondere onderhandeling met den vijand, zou
mogen overkomen — In Gelderland althans zal men niet vreemd geweest zijn van
den dunk, dat de zaak door bestand stond geschikt te worden. Wellicht meende men,
dat de bezetting van een deel van ons grondgebied een punt was, Avaaromtrent de in-
gewijden het eens waren ten einde het doel te zekerder te bereiken. Hoe het zg, van
een moedig besluit bij hel volk of de Regering in Gelderland bemerken wij geen spoor,
en toen nu weldra de Slaten van Gelderland eenen maatregel opperden, die het land
voor den vijand geheel open liet, klonk uit de Vergadering der Staten ian Holland
de stem: willen ons die van Gelderland verraden? 3
Bij de Staten-Generaal, dat is, bij Holland, welke Provincie bepaaldelijk!jin dit tijds-
gewricht de Staten-Generaal gaande en slaande hield, bestond de toeleg om in deze om-
standigheden niet te onderhandelen. Den Prins wilde men de middelen gunnen, hoe
bezwaarlijk het ook wezen mocht, om het beleg van den Bosch voort te zetten, en, kon
\
1 ResoL Stat.~Gcn. 11, 12, 14, 25, 26 Julij, 1629. v. d. Capelles, bl. 517.
2 Hcsol Stat.-Gen. 21 Julij, 1629. YeTgel Resol. ΗοΙΙΛΊ Mi] 16 Aug. 1629. ν. d. Capellen 520.
3 ν. d. capellen, 522.
]027-
1C30.
DES VADERLANDS. 559 '
men den vijand den IJ sei niet weder over drijven, dan zou men hem welen Ie beletten, 1627—
in Holland door te dringen of zich van eene der hoofdsteden des lands te verzekeren.
Om zijne tegenwoordigheid op de Veluwe zou men zich niet bekreunen. Bleef slechts
het volk Avillig, en hield hel de ooren gesloten voor al wie eene beweging zou hebben
willen uitlokken, ten einde het Bewind tol het aannemen van deze of gene voorwaarden
te dwingen, dan zou eindelijk den Bosch wel bezwijken en de Prins naar eer en plicht
gehouden zyn, den vijand het land te doen ruimen. Deze zware proef nu is zegevie-
rend doorgestaan. Alleenlijk Averd het land nog vóór den val van 's Hertogeiibosch van
de vreemde indringers gezuiverd.
Toen hel bericht tot de Slaten-Generaal was gekomen, dat de vijand zich aan deze Standvastigheid
zijde van den IJsel verschanst had, was het kloeke besluit, in tegenwoordigheid van Generaal, bepaal-
verscheidene buitengewone Gedeputeerden van Holland genomen, kracht en moed legen
dit ongeval over te stellen: » met vigueur en courage daarlegen te gaan," was het woord
Van het oogenblik af, dat het was gebleken, eensdeels, dat wij een deel van 's,Keizers
leger herwaarts zouden zien afkomen, anderdeels, dat de Prins in geen geval zijne
krachten vóór den Bosch aanmerkelijk zou wenschen te laten verzwakken, hadden de
Staten geene kosten ontzien om van alle gelegenheden gebruik te maken, ten einde
onze reeds zoo kostbare armee nog te versterken. De meeste gelegenheid daartoe ver-
schafte de vrede in het Noorden, die de troepen, welke den Koning van Denemarken
gediend hadden, beschikbaar liet. Op dezen grond stelden de Heren van Holland om-
streeks het midden van Junij voor, den Koning van Groot-Briiannië zonder eenig ver-
wijl te verzoeken, dat hij de Engelschen, die onder Kolonel morgan in Denemarken
waren, gedurende den tijd, dat het beleg van den Bosch duurde, op zijne kosten
in onze dienst liet overgaan. Toen dft Prins bleek op hetzelfde denkbeeld gekomen te
zijn, werd onze Resident aitsema. dadelijk gelast te zorgen, dat het regiment in geen
geval uiteenging, al zou het dan ook op onze rekening komen. Toen in hel begin
van Julij 400 Engelschen op hel eiland Guernsey zich geneigd betoonden om in onze
dienst te treden, namen Hun Hoog Mögenden de aangeboden dienst dadelijk aan, ter
aanvulling van de manschappen, die nog altijd aan het vereischte getal waardgelder«
ontbraken Van nog andere troepen, meer dadelijk bij de hand, verzekerde men zich
bovendien den bijstand, toen tegen het midden van Julij 't gevaar nader kwam. Sinls
geruimen tijd, namelijk, bevond zich hier te lande een Zweedsche Maarschalk falken-
herg, om in onze streken volk voor gustaaf adolf te werven. Hoe geneigd om dezen
Koning te wille te zijn, hadden de Stalen hem, uil vrees dat daardoor soldalen uil onze
armee lot vreemde dienst zouden overgehaald worden, de vergunning om hier te werven,
geweigerd. Officieren en manschappen, die zich niettemin handelend of lijdelijk met
ResoL Slat.-Gen., 25 Julij, 1629. 2 RcsoI. Slal.~Gen. 19, 23, 25 Junij; 3, G Julij, 1020.
-ocr page 392-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
die werving hadden afgegeven, waren in heclilenis geraakt. Om der vriendschap wil
was men echter niet streng tegen de schuldigen te werk gegaan; integendeel, men had
ze ontslagen of laten ontsnappen, en alzoo was in Oost-Friesland een Zweedsch regi-
ment bijeengebracht. Deze troepen nu wenschten eerst de Staten van Groningen, op het
gerucht dat tilly naderde met een leger van 30 of 40,000 man, in hunne dienst te
nemen; naderhand verlangden de Staten-Generaal ze in 'sLands dienst te gebruiken,
en FALKENBERa liet zich overhalen, mits de Zweedsche Resident, thans Ambassadeur,
GAMERARius op zich nam, hem deswegens bij zijnen Koning te verontschuldigen
Of dit alles nog niet genoeg was, zoo werden er maatregelen genomen om nog een
ander regiment van die welke in Denemarken gediend hadden, van den Overste ferewz
of een ander, in onze dienst te krijgen. Namen wy niet ak die troepen in dienst,
zoo verklaarde de Prins, met de sterkste bewoordingen, het beleg van den Bosch mei iQ
kunnen voortzetten (en dat hij het zou voortzetten stond vast), zonder dat onze ooste-
lijke grenzen in gevaar van overweldiging kwamen. Dit betuigden uit zijnen naam
eenige Gedeputeerden te velde,· den Juljj in den Haag gekomen. Op hun voor-
stel werd dien dag de Keulsche Agent van der yeegken in de vergadering geroepen,
en hem aangezegd, dat byaldien het volk van de Ligue, van welke de Keurvorst het
hoofd was, herwaarts kwam, en ons openlijk of onder welk voorwendsel ook eenige
afbreuk deed, men zulks op zijne Landen zou verhalen
Bij al deze besluiten, die de begrooting van oorlog zoo ontzettend bezwaarden, werd
hel leger voor den Bosch steeds niet onvoorzien gelaten. Tonnen gouds werden aldaar
in weinige dagen verteerd. In het begin van Julij verklaarden de toenmaals overgeko-
men Gedeputeerden te velde, derwaarts niet met ledige handen terug te durven keeren.
In zoodanig geval, dat zich telkens herhaalde, \yas het steeds Holland, dat bij honderd-
duizenden gereed geld verschafte, legen dat de andere Provinciën eenmaal aan hare
verplichtingen voldeden Bij deze kosten was het een geringe troost, dat de Koning
van Engeland liet weten, dat hij van de Engelschen, die nieuw in onze dienst kwamen,
een 2000-lal voor 3 of 4 maanden voor zijne rekening nam
Doch op het oogenblik van de overschrijding onzer grenzen en der rivier den IJsel
Λ
door den vijand, waren al deze troepen nog niet bij de hand. Alleen was Juist van de
troepen van morgan een deel op de reede van Enkhuizen aangekomen, doch met ge-
brekkige wapenen en zonder geld om mondbehoeften te koopen. Zoo spoedig mogelijk
» Resol Siat.-Gen. 17 April, 1629. . Γ»
2 Resol, Stat-Gen. 31 Maartj 3, 4, April; 8, 21, Junijj 5, 14, 17, 18, 20 Julij, 1629.
3 Resol, Stat.-Gen. 15, 10, 17, 18 Julij, 1629. v. d. Capellen, I, bl. 518.
4 Resol. StaL-Gen, 23 Junij; 2, 3, 20 Julij, 1629. » Resol. Stat.-Gen. 16 Julij, 1620.
! ]γ.27-
1030.
BES VADERLANDS. 595
zouden zij, van al het noodige voorzien, naar Kampen gezonden worden, werwaarls, ^^Iq""
alsmede naar Zwol^ ook de Prins Avilde, dat zij, zoowel als de Zweden, zoodra zij
marschvaardig waren, zouden gericht worden
Maar in allen gevalle was de Graaf van stirüm aan het hoofd eener niet al te geringe Zwakke pogiug
1 1 1 f 1 om den vijand
macht op weinige uren afstands van het overmeesterde punt op den linkeroever van den terug te drijven.
IJsel. Hij had in last de rivieren tegen alle aanslagen van den vijand Ie beschermen,
en kon het niet anders dan van zijnen plicht achten, eene poging te wagen den vyand
van uit zijne verschansing bij Wesfervoort terug te dry ven, te meer daar hij spoedig
moest vernomen hebben, dat de Graaf van den berg naar Wezel opgerukt was om den
Rijn over te steken en zich met gairo te verbinden. Dus werd de Waal niet langer
Ijedreigd, en van stirum kon alle macht tegen dezen indringer keren. Werkelijk trekt
hij zijne troepen te Arnhem bgeen, met bevel aan den Kolonel varig om zich met zooveel
manschappen als hij uit Grave missen kon, met hem te vereenigen. Den SSs^c^^Julij had
hij nog niet meer dan 4000 man voetvolk en 8 of 10 Compagniën ruiterij te Arnhem
bijeen. Toch besluit hij nog denzelfden dag den vijand aan te tasten. Binnen het be-
reik van het vijandelyk kanon- en geweervuur laat hij zijne troepen stilhouden, nadat
hij den kapitein bassen vooruitgezonden had om, zoodra hij den vijand met de onzen
handgemeen zag, hem met zijne ruiters aan te tasten. Doch bassen laat zich verleiden
om vóór dit tijdstip met 's vijands ruiters bij eene ongunstige plaatselijke gelegenheid
den strijd aan te binden. Oiïze kapitein sneuvelde en zijne ruiters werden deels gedood,
deels op de vlucht geslagen. Middelerwijl liet van stirum zijne manschappen werkeloos;
door het vruchteloos verlies, dat zij geleden hadden, ontmoedigd, deden zij, eindelijk
gelast op de verschansing aan te vallen, hunnen plicht niet. De Graaf trok met de zijnen
in verwarring naar Arnhem terug
Hier bracht zijne komst natuurlijk groote ontsteltenis Ie weeg: de vrouwelijke huisge- In weerwil van
de Staten-Gene-
nooten van de Regenten waren de eersten die naar Nijmegen, Rotterdam en elders heen raai laat men den
vluchtten. De schrik verspreidde zich rasch wijd en zijd: alles stelde zich aan, alsofdt-
het geheele land verloren ware geweest. Het Hof van Gelderland besloot in overleg ^*·"^""·
niet van stirum, dat deze Generaal zijne troepen in de zwak bezette grenssteden zou
verdeelen. Deze maatregel, aan de Staten-Generaal bericht, bevreemdde Hun Hoog
llogenden ten sterkste. Immers zoo gaf men het platte land aan den vijand over; men
zag af van elke nieuwe poging om hem te verdrijven, en evenmin scheen men er op
bedacht om hem in te sluiten, ten einde hem te beletten zich verder uit te breiden
ßat was de strekking niet geweest van de bevelen, dadelijk na de ontvangst van het
Ilesol. Stat.-Gen, 23 Julij, 1629.
2 Mém, de Fréd, Henri, ρ. 85—87.
' v. D. CAPEUEH, 1, bl. 522ί 523. Jiesol Stat.-Gen. 26 Julij, 1629.
ΠΙ Deel. 4 Stuk.
50
-ocr page 394-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
bericht van den overtocht van den IJ sei dooi· Hun Hoog Mögenden gegeven. Op hun
last zou de Raad van State, te beginnen met den Haag, de waardgelders naar Arnhem
zenden; de troepen van morgan naar Utrecht richten, ten einde daar behoorlijk gewa-
pend te worden, en de Heren van Holland verzoeken eene goede som te leveren, ten
einde dat volk aan het marcheren te helpen. Voorts besloten de Staten door brieven
te bewerkén, dat Dortsche en Gorkumsche schutters naar de naaste garnizoenen uit-
trokken om de soldaten aldaar af te lossen, die dan mede naar iirwAm konden oprukken.
Amsterdam verzocht men om ö of 600 man, de Kamers der West-Indische Compagnie
aldaar, te Dort en te Delft, om de 1000 man, pas door de Compagnie gelicht, naar
het aangerande punt op weg te zenden. Toen dus dat bericht aankwam, lieten de Staten
het niet bij eene bloote verklaring van bevreemding. Zij zonden, terwijl hun getal
weder door verscheidene buitengewone Gedeputeerden van Holland versterkt was, vijf
Heren uit hun midden in allerijl naar Zijne Excellentie om hem over het hun zoo verder-
felijk dunkend besluit te onderhouden, en met hem alle middelen te beramen tot behoud
van den Staat. Holland bepaaldelijk, willende verhoeden, dal er tegenstrijdige bevelen
gegeven werden, en zeker ook den Prins geene aanleiding tot ontevredenheid over ei-
genwillige handelingen van hunne zijde wenschende te geven, waarvan hij gebruik zou
hebben kunnen maken om nu ook van zijnen kant builen de Stalen om te handelen,
slond er op, dat men alvorens den Prins gehoord te hebben de hand niet aan het werk
sloeg om de linie van de Grebbe tot de Eem in staat van verdediging te stellen i. Maar toen
men den volgenden dag vernam, dat de Graaf van stirum voornemens was zich weder
in het veld te begeven, besloten Hun Hoog Mögenden hem in dit zijn goed voornemen
aan te moedigen en hem alle mogelijke ondersteuning toe te zeggen. Spoediger dan zy
verwacht hadden, werden zy in staat gesteld om hem die hulp, des gevorderd, ook te
verleenen: Avant juist kwamen er onverzocht en onverwacht 1700 man goed uitgeruste
Schotten en Franschen te Enkhuizen aan, verzoekende in onze dienst te treden, en da-
delijk namen de Staten het aanbod aan Doch de Prins was niet van gedachte, dat er
een nieuwe poging tot verjaging van den vijand moest ondernomen worden. Op nieuw
verklaard hebbende, dat hij het beleg, waarmede zijne eer en die van het Land gemoeid
was, niet van zins was op te breken, en dat hij liever sterven zou dan zulks te doen,
zond hg Graaf erkst Casimir, aan het hoofd van een 120tal Compagniën voetvolk en 54
Compagniën ruiters, met geen anderen last dan om den vijand te beletten lin de Betuwe
door te dringen, en voorts de vaste plaatsen van eene genoegzame krygsmacht te voor-
zien. Dat de vijand zich aan deze zijde onzer rivieren verschanst had, werd als eene
gedane zaak beschouwd, die niet te verhelpen was. Nu moesten de ingezetenen maar
loonen, hoe zij zich gedroegen bij eenen toestand van zaken, die des te grievender en
1C27-—
1630.
1 Resol. Holt. 2G, 27 Julij, 1629.
2 Bcsol Stat.-Gen. 25, 26, 27 Julij, 1629.
-ocr page 395-DES VADERLANDS. 595
des Ie ondragelijker voor hen wezen moest, omdat zy in vele jaren den vijand binnen
het land niet gezien hadden i. Men had zich in dit opzicht als boven het lot onzer
arme en zwakke naburen verheven leeren beschouwen. Hoe het zij, aan de Staten-
Generaal en aan Holland zou het niet haperen, of de ingezetenen zouden zich stand-
vastig, volhardend en tot alle opofferingen bereid betoonen.
De Stalen-Generaal moesten zich laten welgevallen, dat men er zich toe bepaalde den
vijand slechts het doordringen lot voorbij de stad Utrecht, het innemen der stad Zwol
en der IJselsteden, en het overschrijden van de grenzen der Betuwe te beletten. Dit
laatste was opgedragen aan ernst Casimir, die te Arnhem, zyn hoofdkwartier gevestigd
had, en wiens macht versterkt was door eenige troepen onder hautain. Commandant
van Sluisy uit Zeeland gekomen het eerste zou de taak zijn van een legertje, dat,
uit de nieuw gelichte Compagniën eja uit Hollandsehe garnizoen-soldalen, die door
schutters vervangen werden, zamengebracht, in en om de stad Utrecht bijeen zou trek-
ken , terwyl de verdediging van Zwol en de IJselsteden door versterking der garnizoenen
aldaar zou verzekerd worden
Ten einde den onlmoedigenden invloed, dien de vlucht van aanzienlijke gezinnen uit
Arnhem en Utrecht op de volksmenigte hebben moest, tegen te gaan, en te loonen,
dat de Stalen-Generaal ten minste niet schroomden het gevaar van naderbij onder de
oogen te zien en er niet op rekenden, dat het middelpunt des lands of eenige groole
stad den vijand in handen zou vallen, hadden Hun Hoog Mögenden dadelijk ooren naar
het verzoek, hun eerst van wege de Staten 's Lands, toen van wege de Regering der stad
Utrecht gedaan, om de vergadering in dit tijdsgewricht naar hunne hoofdstad te verleg-
gen: als drangreden daartoe gebruikten die van Utrecht^ dat men aldus te sneller maat-
regelen zou kunnen nemen tot behoud des lands Alvorens echter aan dit denkbeeld
gevolg te geven, wachtten zij een nog dreigender oogenblik af, hetwelk niet lang zou
achterblijven.
Intusschen duurde het vervoer van troepen, krijgsbehoeften en geld uit Holland naar
de Veluwe onafgebroken voort. Nu in overleg met den Prins besloten was, de Vaarl-
sche Rijn en de Vecht in staat van tegenweer te stellen, had Holland 10 of 12duizend
boeren voor die van Utrecht veil om daaraan te arbeiden Aan het verzoek, lot de
Stad Amsterdam en de West-Indische Compagnie gericht, werd voldaan; de Stad zond
600 man, de Compagnie 1200, met 24 last meel en zevendehalfduizend pond buskruit
bovendien; een ongenoemde uit Amsterdam zond 60 last rogge, mede naar Arnhem β.
' Mém. de Fréd. Henri, ρ. 88, 89. Resol. Holl. 31 Julij, 1629.
" v. d. capellen, 1, 1)1. 516, 517. 3 Hcsol. Slal.-Gen. 27, 31 Julijj 4, 13 Aug. 1629.
* Besol. Stat.-Gen. 27, 29, 30 Julij j 11 Aag. 1629.
^ Resol. Hall. 29 Julij, 1629. ® Resol. Stat.-Gen. 27 Julij, 1629.
1627-
1630.
60*
-ocr page 396-356 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1027— Dit was slechts een begin en telkens als er te Zwol of in de IJselvestingen behoefte
gevoeld werd aan manschappen en oorlogsbenoodigdheden, zien wy in deze dagen de
Staten zich wenden tot Amsterdam, en deze Stad steeds aan het verzoek gehoor geven
De houding Hoe zij al deze troepen opleveren en missen kon, zou een onoplosbaar raadsel zyn,
Van Amsterdam , .. , , , . - i . · i · i
in deze dagen, vooral wanneer wg denken aan de spanning, die er in net voorjaar binnen hare muren
geheerscht had, wanneer men niet bedacht, dat eene Regering, w'elke zoozeer toonde,
dat het de Arminianen niet waren, die het Land aan den Spanjaard wilden gebratht heb-
ben, niets te duchten had van de Contraremonstranten. Dezen toch zouden bij de minste
beweging den blaam op zich geladen hebben van zamenwerking met dezulken, die de
uitkomst van een bestand met al zijne hagchelyke gevolgen aangegrepen wilden hebben.
Jammer maar, dat deze pogingen niet genoegzaam op de plaats zelve ondersteund
werden door maatregelen om den vyand hetzij door geweld hetzy door afsnijding van
toevoer te dwingen onzen bodem te verlaten. Voorslagen genoeg werden daartoe ge-
daan , onder anderen door den wakkeren van der Capellen ^, en volk, geneigd om een
stout stuk te wagen, zou er wel gevonden zijn, bepaaldelyk onder 't bootsvolk der West-
Indische Compagnie Desniettegenstaande belette men den vijand niet eens zich op de
Veltiive verder uil te breiden of nog sterker te nestelen. Men draalde met het afmaaijen
van het te veld slaande gewas en het opruimen der rijswaarden, waarin de vijand zich
I licht verschuilen kon om alzoo onze rivieren op nog andere punten over te komen
De vijand door Toen derhalve de vijand eene brug over den IJsel in gereedheid had 5, en hij sedert den
οηλογ^μοντεογ- Augustus door de Keizerschen onder Graaf montegugüli aan 't hoofd van 14,000
cuLi versterkt, j^jjjj voetvolk cn 5000 ruitcrs versterkt, over zooveel troepen kon beschikken, als hij
verkoos, vervulde hij spoedig de gansche Veluwe. Ileeds in het begin van Augustus
zochten enkele Veluwsche dorpen, als Eede en Nijkerk, door rijke geldelijke offers
den Graaf van den berg tot eene genadige behandeling te bewegen, verlangende zich
onder contributie van den vijand te stellen: een maatregel, die, behalve dat hy schan-
delijk was, niet eenmaal leniging van de oorlogsrampen beloofde: want waar de vijand
op den Veluw enzoom en in het Graafschap Zutfen contributie trok, pleegde hij niettemin
onlijdelijke gewelddadigheden en moorddadige wreedheden Harderwijk jien Ε Iburg
waren zwak en slecht bezet, en, kwam eene dezer plaatsen in de macht van den vijand,
zoo kon deze, mogelijk ondersteund door trouwelooze ingezetenen, middel vinden om
' Resol Slat.-Gen. 6 Aug. 1629. ν. ο. Capellen, I, bl. 525.
2 Zie zijne Gedenhschr. I, bl. 520—530. ·
3 Resol. Stat.-Gen. 4 Aug. 1029. ν. d. Capellen, 1, bl. 530.
^ Resol Slat.-Gen. 27, 30, 31 Julijj 1, 4 Aug. 1629. j
5 Resol. SluL~Gen. 28 Julij, 1629; β ν. d. Capellen, I, bl. 523.
-ocr page 397-DES VADERLANDS. 559 '
Holland over de Zuiderzee te besloken In Amersfoort was de geest der Regering ]ß27~
van dien aard, dat de overgang dezer plaats tot de zijde van den vijand te duclilen was.
Ook opperden eenige leden der Staten van Utrecht omstreeks den Augustus het
denkbeeld om de krijgs- en mondbehoeften, die zich aldaar bevonden, elders heen te
brengen, opdat zij niet in 's vyands handen mochten vallen Al die schade en schande
besloten de Staten op allerlei wijze te keren. Graaf ernst Casimir werd van de stem-
ming der Veluwsche dorpen verwittigd, aan den Graaf van den berg werd een brief
op hoogen toon geschreven om hem tegen de voortzetting van dat plunderen, branden
en moorden te waarschuwen en het voornemen verklaard om Amersfoort tot zelfver- üe Staten trach-
dediging te nopen. Ten dezen einde werd morgan, die toen ie ^s Hage was (zijne yaa^^iMm/o^^^^^^
troepen waren, op dringend verzoek van die van Zwol en Kampen, naar deze plaatsen*® verhoeden,
gericht geworden in de vergadering van Hun Hoog Jlogendcn geroepen, en hem
gelast zich naar Amersfoort te begeven om daar het commando op zich te nemen, en
van daar bericht te zenden, wat er noodig zijn zou: dan zouden de Staten hem van
alles voorzien. Zonder evenwel zoo lang te wachten, werd er onmiddellijk verordend,
dat er oorlogsbehoeften zouden heengezonden worden en het garnizoen tot 1000 man
zou worden vermeerderd, terwijl de Magistraat werd vermaand zich standvastig te houden
Tegelgk met deze besluiten gingen de Staten-Generaal er alsnu toe over om, verge- zij vcrleggea
zeld door een aantal buitengewone Gedeputeerden van Holland en door den Raad van Hng^La/dc^sfad
State, hunne zittingen naar Utrecht te verleggen. In den avond van den j\^ugusius
vertrokken Hun Hoog Mögenden derwaarts. Vóór hun vertrek bezwoeren zij nog de
Staten van Utrecht, zoo lief hun, dus drukten zij zich uit, hun eigen behoud was,
de aangewezen manschappen met morgan naar Amersfoort te zenden; maar levens,
vermoedende, dat deze veldheer die plaats door den vijand omsingeld zou vinden, vei-
ordenden zy, dat hij dan ten minste voor zijn persoon er binnen moest trachten te ko-
men: slaagde hy ook hierin niet, dan moest hy zich met twee of drie Compagniën naar
Naarden begeven 7: want alsdan zou men op de krachtige verdediging van de linie van
de Vecht en den Vaartschen Rijn bedacht moeten zijn. Inderdaad, hierop zou hel
aankomen: want juist op den dag van het vertrek der Stalen naar Utrecht gaf Amers-
foort, onder voorwaarde van vrije godsdienstoefening voor de Gereformeerden, na slechts Amersfoort
enkele scholen gedaan Ie hebben, zich aan montegugüli over, en daarmede viel den zich ο\er.
vijand een overgroole voorraad in handen. De meerderheid van de Magistraal der Stad
' Uesol. Stat.-Gen. 6, 8, 13 Aug. 1029. ^ Ucsol. Slal.-Gcn. 23 Aug. 1029.
3 Rcsol Stat.-Gen. 6, 13 Aug. 1029. Hesol. Stat.-Gen. 25, 26, 30 Julijj 3 Aug. 1029.
5 Rcsol. Stat.-Gen. 13 Aug. 1629. ° Resol. Holl. 14 iing. 1029.
^ Rcsol. Stat.-Gen. 14 Aug. 1029.
-ocr page 398-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1627— had de overgave zonder eenige ernstige poging van verdediging doorgedreven, en de
1030.
Commandant van dorp had geen vertrouwen op een goeden uitslag der verdediging
geloond. Wel kon de Magistraat zich door den Prins verlaten achten, en klagen, dat
hare stad buiten de linie van defensie gelaten werd; maar toch, er waren 7 Compagniën
soldaten binnen de muren, en behalve de burgerij zouden de boeren, van buiten in de
slad gekomen, gaarne raedegevochten hebben. Twee Zweedsche Kapiteins weigerden
dan ook het akkoord te teekenen
Door de tijding lieten de Staten-Generaal zich niet uit het veld slaan. Zij zonden aan
alle Provinciën bericht van de zaak; vermaanden Ä^arnjoew, Zwol^ Harderwijk^ Ε Iburg,
Rhenen, Wagemi^gen en Haltum op hare hoede te zijn, haar verzekerende van hunne
ondersteuning. Morgan ging naar Naarden, welks garnizoen versterkt werd, alweder
met troepen uit Amsterdam; een duizendtal soldaten werd uitgezonden om de posten
langs de Vecht te betrekken; de Admiraliteit van Amsterdam aangemaand de 16 ge-
wapende roeijachten lot beveiliging van dit riviertje in alleryl gereed te maken; voor
de talrijker bezetting van Wijk hij Duurstede y tegenover welke plaats hauterive met
14 Compagniën in de Betuwe lag, werd zorg gedragen; de Graaf van Kuilenburg wa-
pende de boeren van zijn Graafschap, en in deze omstandigheden werd geen gevolg
gegeven aan een ingekomen bevel van den Prins ora niet minder dan 10 of 5 Com-
btaat der ge- pagniën uit Utrecht naar de Bommelerwaard te zenden Maar binnen de stad Utrecht
Uirec/if. was de ontsteltenis der burgers zoo groot, dat (zoo drukken de Slaten-Generaal zich uil)
men ze naauwelijks in behoorlijke onderdanigheid aan de Regering kon houden De
Staten 's Lands beloonden zich ijverig genoeg om tot het behoud des Vaderlands mede
Ie werken; doch wat het eene uur door de Stalen was besloten, werd het andere uur
door de Slad herroepen Ten einde het vertrouwen te herstellen, besloten de Staten
van Utrecht zeiven den eed van trouw te hernieuwen, in de tegenwoordigheid der Staten-
Generaal , en dien te laten hernieuwen, mede ten overstaan van Hun Hoog Mögenden,
door hel Hof, de Magistraat, de kapiteins en verdere bevelhebbers, benevens alle bur-
gers en ingezetenen van Utrecht, De Slaten-Generaal achtten deze vertooning niet
raadzaam: er mochten gevonden worden, die den eed weigerden. Dus bepadlden zij er
zich toe, den Heer van brederode, die in de stad commandeerde, byzondere waak-
zaamheid aan te bevelen, en de hoplieden en andere officieren der Utrechtsche Schut-
terij in hunne vergadering Ie ontbieden en hun aan te zeggen, dat zij te Utrecht
gekomen waren om goed en bloed voor het behoud van 't Land op te zetten, en hen
1 v. d. capellen, 534. Rcsol Holt. 16 Aug. 1629. aitsema, 864 , 865.
2 Resol. Stat.-Gen. 15 Aug. 1629. 3 ν. d. Capellen, bl. 533.
^ Resol Holt. 14 Aug. 1629.
1627—
1630.
DES VADERLANDS. 559 '
op dezen grond aan te wakkeren en op te wekken. Voorts Iraclitlen zy Ie weeg te
brengen, dat de aanzienlijken een bewgs Tan vertrouwen gaven door de kostbaarheden,
die zij naar elders gezonden hadden, weder in de stad te laten brengen. Het was te
vergeefs. Zelfs kon men niet beletten, dat nog meer goederen builen de stad in vei-
ligheid gebracht werden
Na Amersfoort bezet te hebben, Avendde zich de vijand met een sterke macht tegen
Hattum, om, zoo scheen het, na dit stadje bemachtigd te hebben, op Kampen los te
gaan. Op dit bericht wisten de Slaten-Generaal niets beters te doen, dan de Rege-
ring yan Amsterdam te verzoeken eene Compagnie, die van nieuws binnen hare muren
was opgericht, naar Kampen te zenden en ze gaandeweg te versterken en van al
't noodige te voorzien. Maar deswegens verwaarloosden Hun Hoog Mögenden niet de
maatregelen voort te zetten, die den vijand moesten beletten in Holland of in de
Betuwe door te dringen: al de schepen en schuilen tusschen Utrecht en Nieuwersluis
zouden opgeruimd, al de houten bruggen op de Vecht vernield worden; alle wegen' en
kaden met behulp van de boeren van Maarsen, Maarseveen en Maarsenbroe/c door-
gesneden, en alle verlaten opengezet worden. Op het bericht van den Graaf van Kui-
lenburg , dat er wegens de droogte beneden Wijk plaatsen op de Lek waren, waar
men Ie paard door kon rijden, werd verordend, dat 100 muskeliers, totdat het gevaar
voorbij zou zijn, des nachts op de gevaarlijkste punten zouden waken. De Admirali-
Icil van Rotterdam werd, en dit op verzoek van Zijne Excellentie, aangeschreven eenige
jachten en schepen naar Woudrichem te zenden om den vijand gade te slaan. Voorts
nu de Eem in 's vijands macht was, moest de Admiraliteit van Amsterdam zorgen,
dal er uit dit riviertje geene vijandelijkheden op de Zuiderzee werden aangevangen.
Hadden de Slaten in de laatste dagen gemeend, dat men nu eenmaal troepen genoeg
in dienst had om den vyand in ontzag te houden, en hadden zij deswegens eenige aan-
biedingen van personen, die nieuwe Compagniën wilden oprichten, afgeslagen thans
namen zij weder alle gewapende hulp aan, die zich vinden liet, mils zij dadelijk gereed
ware, en schreven op nieuw naar aitsema, dat hij zoo spoedig mogelijk weder een
ülal Compagniën, elk 2 of 500 man sterk, zou overzenden Op de koslen werd niet
gelet, en dat terwyl er gezorgd moest worden voor de betaling van de lieden in Hol-
land, die troepen vervoerd en allerlei benoodigdheden geleverd hadden, opdat dezen,
vele in getal en meerendeels armoedige menschen, niet »tot desperatie gebracht wer-
den" In den benarden financieelen toestand gingen de Slalen-Generaal er toe staat deriinaa-
over om, ten einde in de eerste behoeften te voorzien, van de V^'^est-Indische Compag-
» nesol. Stat.^Gen. 16, 17 Aug. 162D. ^ j^qsoL Stal.-Gon. 0, 8, 11, 13 Aug. 1029.
ä Resol Stat.-Gen. 17 , 24 , 25 , 27 , 29 , 30 Aug. 1629. ^ Rßsol. Slal.-Gen. 16 Aujj. 1629.
-ocr page 400-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1627— nie, een en andermaal, op onderpand hunner acliën, een voorschot eerst van twee,
later van vier tonnen gouds te verzoeken. Zij beschikten reeds by gedeelten over het
bedrag, voordat de Vergadering der XIX, op dit tijdstip te Middelburg bijeen, het ver-
zoek kon toegestaan hebben ^ Voor het overige moest Holland door gedurige geld-
toezendingen en door negotiaties, die slechts door toedoen van haar krediet konden gesloten
worden, in den nood voorzien De Staten van deze Provincie besloten dan ook niet
uiteen te gaan, voordat men ten aanzien van de Veluwe gerust kon zijn. Zij zorgden
dat de gereede gelden lot geen andere doeleinden, dan den tegenwoordigen nood werden
besteed, en, zich niet om den naijver der Gecommitteerde Raden bekreunende, ver-
trouwden zij de sleutels van de geldkist aan drie Gedeputeerden uit hun midden — En
Staat van zaken ware de inspanning tot den oorlog te lande nog slechts met eenige meerdere gerustheid
tel* zcc
van den kant der zee gepaard gegaan! Maar reeds in Mei was er weder een elftal
schepen uit Ostende in zee geloopen. In den zomer viel er fel op de kust te strijden.
Toen toch werd een Duinkerker, bemand met 72 koppen, door onzen vicVadmiraal
WEMMER VAN BERGHEM genomcu. Op nieuw was men bedacht op het stoppen van
het Scheurtje voor Duinkerken·, daartoe was nu een geheele flotille van zoogenaamde
' zinkers gereed gemaakt. Doch de zaak had zoo spoedig geenen voortgang, niettegen-
staande zy noodiger geweest zou zijn, dan ooit, daar de vyand in de Vlaamsche havens
' gedurig nieuwe schepen toerustte, en men omtrent het midden van Augustus, toen de
angst te Utrecht op het hoogst gestegen was, tot de erkentenis moest komen, dat de
Vlaamsche kust van onze oorlogschepen geheel verlaten was
Staat der gc· En viel er op de volharding der Landprovinciën te rekenen ? Het gros der ingezetenen
Landprovindën.^ i» die Gewesten kon slechts eene middelmatige ingenomenheid hebben met de vrijheids-
begrippen en de handelsbelangen der Hollanders. Zij telden nog eene menigte hoog-
aanzienlijke familiën, die de Roomsch-katholieke godsdienst hadden blijven aanhangen,
en dezen konden in eene schikking met het Rijk en met Spanje^ veel min met de
Zuidelijke broeders aangegaan, onmogelijk iels anders dan eene weldaad en eene heerlyke
uitkomst zien. Het volk werd bewerkt door Jezuiten, die, in het land gedrongen,
gelden inzamelden, zelfs tot het ontzet van den Bosch; den ingezetenen de leer in-
scherpten, dat de oorlog tegen den Koning van Spanje, nu vooral nog volgehouden,
onrechtmatig was ^^ en tevens zelfs aan Roomsche Amsterdamsche kooplieden groole
voordeelen voorspiegelden tot loon voor contrabanden op vreemde namen aan de Span-
1 Jiesol. Stat.-Gen. 31 Juli]; 1, 4, 23 Aug. 1029. 2 Resot. Stat.~Gen. 30 Julij; 4Aug. 1629.
a Resol. Holt. 31 Julij; 15 Aug. 1G29. ν. d. Capellen, I, ρ. 530.
4 Resol. Stat.-Gen. 10 Meij 4, 10 Julijj 4, 9, 16, 19 Aug. 1629. Resol. Holl. 3 Aug. 1629.
5 Itesol. Stat.-Gen, 23 April, 1629. Resol Holl 27 Julij, 1629.
-ocr page 401-DES VADERLANDS. 401
1627—
1G30.
jaarden te leveren En welk een geesl in sommige Edelen uil de Landprovinciën
woonde, kan blijken uit den rechlshandel in deze dagen lusschen de Staten van Gel-
derland en maximiliaaw, Graaf van Bronkhorst en Heer vait batenburg gevoerd. Deze
beweerde niet onderlioorig te zijn aan het Ilof van Gelderland^ en uitgestrekter rechts-
gebied te bezitten, dan dit Hof hem toekende. Hij was, zeide hij, slechts onderhoorig
aan het Heilige Roomsche Rijk ; zijne Heerlijkheid Batenburg maakte een lid uit van
den Westfaalschen Kreis, en de dorpen, wier rechtsgebied het Hof van Gelderland hem
betwistte, behoorden reeds onder de Heren van Batenburg y voordat er Graven en Her-
togen van Gelder waren en bij gevolg eer er een Hof van Gelderland bestond. Hij
achtte zich en den Keizer door de aanmatiging van de Staten van Gelderland ten hoogste
beleedigd en in hunne Rijksrechten gekrenkt: vond hij geen steun bij de Staten-Gene-
raal, zoo zou hij zich tot den Keizer wenden. Hun Hoog Mögenden gaven hem natuurlijk
geen gelijk, maar ontrieden niettemin den Staten van Gelderland de zaak in dit tijds-
gewricht zoo heftig door te zetten als zij reeds aangevangen hadden. De Keurvorst van
Keulen, als voorzitter van den Westfaalschen Kreis, trok zich door zijnen Agent vai*
der veeckeiv de zaak des Heren van batenburg aan — Waarlijk zulke Heren moesten
(Ie troepen van monteguguli als wrekers van hunne en des Rijks aloude Hoogheid op
de aanmatiging van een burgerregering van gisteren aanmerken en inhalen.
En bij zooveel, dat menigeen in de Landprovinciën zoo niet geneigd om den vijand
in te halen, dan toch te onverschillig moest maken om hem met zelfopoffering te ver-
jagen, moet men nog de verdeeldheid voegen, welke tusschen de leden dier Provin-
ciën onderling heerschte, en die mede niet gunstig werken moest op de verdediging
des Lands, daar de zich verongelijkt achtende partij maar al te zeer geneigd pleegt te
zijn om van eene verandering van Regering herstel van grieven te verwachten. Om
niet te spreken van de oneenigheden tusschen de Stad Groningen en de Ommelanden,
die nog altijd niet bijgelegd waren in Overijsel lagen de kleine met de groote Steden,
in het Graafschap Zutfen de kleine Steden met de Hoofdstad overhoop. Hasselt en
Sieetiwijk klaagden, dat de Ridderschap en de drie Steden, Zwol, Kampen m Deventer,
haar en het geheele Land van Vollenhove onbillijk met belastingen bezwaarden, en
zich zooveel aanmatigden, dat zij, de inwoners der verongelijkte en vernederde kleine
Sleden, bij dc miskenning hunner privilegiën geene reden hadden om zich over de
Lnie te verblijden t En hoe de Stad Zutfen de Stad Doesburg bejegende, toen deze
benevens de apdere Sleden van het Kwartier op hel recht om mede vertegenwoordigd
' i?eso/. Stai.~Gcn. 13 Fcbr. 1629.
2 Resot. Stal.-Gcn. 13, 17 Junij; 29 Dec. 1028. 15 Maart; 3, 20 April, 1629.
^ Resol Siat.~Gen. 17 Junij; 15, 22, 27, 28 Sept.; lÖ Dec. 1628. 6, 17 Febr.; 11 Junij;
20 Aug. 1629. 4 Itcsol. Slat.-Gen, 14 Julij, 1628.
ΠΙ Deel. 4 Stük,
51
-ocr page 402-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
te worden, aanspraak maakte, is uit de Gedenkschriften van den Gelderschen Edelman
va« der capellen te zien
Onder zulke omstandigheden moest de weinig talrijke Vergadering der Staten-Generaal
de zaken gaande houden. Zeeland en Friesland loonden nog steeds zooyeel onverschil-
ligheid en zoo weinig neiging om iels van de verantwoordelijkheid voor hetgeen er ver-
richt en verhandeld werd, op zich te nemen, dat er al dien tijd geen vertegenwoordigers
dezer twee Gewesten ter Generaliteit opdaagden. Hoeveel volharding was er bij al die
redenen van ontmoediging dan niet noodig voor hen, die van geen schikking met den
vijand wilden weten, en den tegenstand onverdroten voortzetlen. Voorwaar, zoo de
Landprovinciën zich gemeenschappelijk aan den vijand hadden overgegeven, en Holland
zich tot onderhandelen verslaan had, het zou gemakkelijker te begrijpen zijn, dan het
te doorgronden is, hoe de strijd is volgehouden. Daartoe moeten wij ons herinneren,
dat de verovering der Zilvervloot was voorafgegaan, die aan het Land geld en krediet
verschafte, en aan de West-Indische Compagnie tegelijk het uitzicht opende en, als het
ware, de verplichting oplegde om Zuid-Amerika te veroveren, hetgeen zonder voorl-
zelling van den oorlog niet geschieden kon; maar vooral, dat de vrijheidsleer van den
waren Hollandschen patriot niet bloot verdedigd werd door de weinigen, die haar be-
grepen en Avaardeeren konden, maar dat het lot der godsdienst onafscheidelijk aan haar
lot verbonden was, waardoor zij den ijver der predikanten en hunnen ganschen aan-
hang voor zich had, en eindelijk, dat de praktijk en de baten der sedert den afval
van Spanje veranderde Staatsregeling reeds erfelijk waren gevNorden in verscheidene
Geslachten. Wat zou voor zulke familiën de val van het sedert 50 jaren gevolgde
stelsel, wat zou voor haar, bepaaldelijk in het Slicht van Utrecht^ alwaar zoo vele
Gereformeerden in het genot van de winstgevende bedieningen der Kerk geraakt waren,
de toepassing van het Reslilulie-edict geweest zijn? Om zulk een schrikbeeld Ie ver-
drijven, was hel raadzaam niet te bouwen op eenig bestand, maar den vijand uit de
stad te houden. Dus vond Holland, al ware het bloot in het eigenbelang van de meesle
aanzienlijke Ulrechtsche Geslachten, eenen sleun, die het Land in de tegenwoordige
«mslandigheden onmisbaar was. >
Bedacht om zich zoo veel mogelijk in hun opzet Ie versterken, besloten'ide Slalen-
Generaal nog dienzelfden 16'^®" Augustus, waarop reeds zooveel was omgegaan, de Pro-
vinciën Zeeland en Friesland uit te noodigen, om op dit moeijelijk tijdstip, a^l was het
dan slechls voor korten tijd, meer geregeld Gedeputeerden te willen zenden; voorls onze
Gezanten in Engeland en Venetië met de bedoelingen bekend te maken, Avaarmede men
zich uil den Haag naar Utrecht had begeven, en hun te gelasten bij die Hoven op
nieuw aan te dringen op ondersteuning, nu onze Slaat zich tegen den gemeenschappe-
.1627—
1630.
Hoc Ic verlda-
reii, dat de strijd
is volgehoudcu.
ι ^
DES VADERLANDS. 403
lijken vijand zoo dapper kweel en zich zoo veel opofferingen gelroosllc. De Fransche 1C27—
Regering was mede reeds vroeger op zulke gronden lot het verstrekken van een ruim
subsidie aangespoord; doch haar Ambassadeur had, evenals die van Venetië, weinig hoop
op de vervulling van dezen onzen wensch gegeven Tegelijk lieten Hun Hoogmogen-
den blijken, dat zij het plichtsverzuim, waaraan men zich te Amersfoort had schuldig
gemaakt, niet ongestraft wilden laten. De Raad van State werd gemachtigd, den Ka-
pitein VAN DORP, die aldaar gecommandeerd had, benevens allen anderen, die er den
Krijgsraad hadden uitgemaakt, te verhoeren, en voorts naar bevind van zaken tegen hen
te werk te gaan Maar dat er A'ermogende personen waren, die er belang bij hadden,
dat de zaak niet onderzocht werd, scheen daaruit te blijken, dat aan van dorp de ge-
legenheid gelaten werd om te vertrekken. De Raad van State verkeerde in de meening,
dat de Staten-Generaal hem daartoe verlof gegeven hadden; doch deze Vergadering ver-
klaarde geen kennis van de zaak te dragen. Daarentegen werden twee gewezen burge-
meesters van Amersfoort, van dam en goyer, uit Amsterdam gevankelijk naar Utrecht
gebracht Maar gemakkelijk moest het hun vallen, hun gehouden gedrag te veront-
schuldigen , door zich op den raad van dezen of genen, in de eerste plaats van den Prins
zeiven, te beroepen
Doch dringender, dan voor begaan verzuim te straffen, was het tegen nieuw verzuim
Ie waken, en dit deden de Staten-Generaal: zij zonden vertrouwde Staatslieden om den Maatregelen tot
slaat der verschansingen langs de Vecht tot den Hinderdam en aan den Vaartschen ΙΓ^γ^Γ" cn den
op te nemen, en waar die niet voldoende mochten zijn, voor de voltooijing, en voorts
voor al het mogelijke om de toegangen af te sluiten, zorg te dragen. De Amster-
damsche Oud-burgemeester getges ging in persoon uit Utrecht naar Muiden om bij deze
plaats, aan wier behoud, nevens dat van Woerden, Holland boven al gelegen was, op
den slaat der vestingwerken en op het doorsteken der dijken te letten. Bij Utrecht
zouden de sluisen builen de Weerd worden opengezet. Zoo kon men de linie, welke
deze stad en Holland beschermde, verzekerd achten, vooral toen de 10 roei-jachten,
door de Oost-Indische Compagnie uitgerust, goed gewapend, met 2K9 koppen bemand
en door mannen als trip en Hasselaar, aangevoerd, en straks met nog zes sloepén ver-
meerderd, uit Amsterdam op de Vecht verschenen waren Op de onuitputtelijkheid
van Amsterdams middelen scheen men te rekenen. Immers daar uit Utrecht reeds ver-
sterking gezonden was naar Elhurg en Harderwijk, dat met een beleg bedreigd scheen
' Resol. Stat.-Gen. 27, 28 Julij, 1629. ^ Hesol. Stat.-Gen. 1(5 Aug. 1629.
Uesol. Stal.-Gen. 20, 21 Aug. 1629.
^ V. D. CAPELLEN, 534. DE BORDES, De Verdedig, v. Nederl. in 1629, bl. 186-^190.
5 Resol Stat.~Gen. 17, 21 Aug.; BesoL Holl. 17 Aug. 1629.
51*
-ocr page 404-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1027— Ie worden, en men niet meer soldaten missen kon om de aanvragen ook van elders Ie
voldoen, werd Amsterdam verzocht eene Compagnie naar Kampen, en straks nog eene
naar Harderwijk, en onmiddellijk daarna'^ alweder eene Compagnie naar Wee«/? te zenden.
Eerst toen zich ook Elburg nog om eene Compagnie tol Amsterdam wendde, moest
de Stad zich daartoe buiten slaat verklaren, en zou Friesland verzocht worden hulp
derwaarts te zenden Daar deze Provincie benevens Groningen gemachtigd was om
ten laste der Generaliteit 3000 man te lichten, zoo meende men, kon zij wel wat troe-
pen missen Friesland zelf dacht er anders over: zelfs verlangde zij, dat Graaf ernst
CASIMIR in persoon zijn Goevernement zou komen verdedigen mol de Compagniën, die
Maatregelen ter Ier harer repartitie stonden bij zich Op de troepen van den Kolonel uauterive
en van Graaf ernst Casimir meenden de Staten-Gcneraal de bescherming van de
Neder-Be tu we, van WzJ/c tot aan de Uitertscke Hoofden, niet te kunnen laten aan-
komen. Dus beschreven zij uit de Graafschappen Buren en Kuilenburg en de Heer-
lijkheid Vianen den derden man, wonende binnen de sleden, en den vierden man ten
platten lande, tusschen de 20 en de 60 jaren, om dag en nacht gewapend de toegan-
gen te bewaken, en voorls evenzoo den derden en den vierden man uit Leerdam, Heu-
kelom, Asperen, Uselstein, Beest en Renooi, om van geweer en spade en mondbehoef-
ten voor 6 dagen voorzien, zich te Ravenswaai onder de bevelen van hatjterive te gaan
stellen. Aan de Staten van Zeeland ^verd geschreven, dat zij in allerijl de 480 boots-
gezellen , door de West-Indische Compagnie aangenomen, met zoo veel matrozen mogelijk
versterkt, naar de Willemstad en de Klundert zouden doen afzakken, en de Staten
van Holland werden uilgenoodigd mede den derden man uit de sleden en van hel platte
land welgewapend naar Utrecht te zenden. Niet ten onrechle rekenden de Stalen-Ge-
neraal op de bereidvaardigheid van Holland en spoorden zij reeds vooruil de andere
Gewesten aan om hel voorbeeld dezer Provincie te volgen. Immers wel vonden de Sta-
ten van Holland niet uitvoerbaar, den derden man Ie wapenen, daar de Sleden aan
schutters, en een groot deel van 't platte land aan wachten reeds zooveel manschappen
leverden, dat daarvan weinig viel te verwachten; maar zij verklaarden zich bereid om
voor eene maand of zooveel langer als Hun Hoog Mögenden zouden goedvinden, öOOO
weerbare mannen te lichten, mits de andere Provinciën naar billijke verhouding even-
veel deden tot behoud van het Xand. Niettemin kwamen er reeds een IBO-lal gewa-
pende boeren uil Holland aan, om de posten aan de Vecht te bezeilen ' |
Noodzakelijk- Wel was er waakzaamheid noodig. Aan enkele teekenen bleek, dat men het verraad
lieid der behoed-
jiaamluüd, —----—
' Resol Stat.-Gen. 16, 18, 19, 21, 27 Aug. 1629.
2 Resol Stat.-Gen. 19, 20 Aug-j liesol Holl. 18 Aug. 1629. ^ RcsoI Holl. 16 Aug. 1629.
^ Resol. Stat.-Gen. 18, 23 Aug.j Resol. Holl, 20, 21 Aug. 1629.
DES VADERLANDS. 4l>7
geene gelegenheid geven moest. Het Huis ter Eem, zeer sterk door onderwaterzellingen ,
en door 20 man van het garnizoen van Naarden bezet, werd door deze soldaten, zon-
der dat de plaats opgeëischt was, op eigen gezag verlaten i. De sluizen buiten dc
Weerd, by Utrecht^ werden den IS'iß'i Augustus gesloten gevonden zonder dat men
wist door wien en het opruimen van alles wat in den omtrek van de stad Utrecht.
en aan Vecht en Lek den vijand gelegenheid kon geven om zich Ie verschuilen of over
het water .te komen, het doorsnijden van wegen, dijken en dammen, en het openen van
sluizen werd, in weerwil van den aandrang van die van Holland en de bedrijvigheid
van den Raad van State, niet zoo slipt uitgevoerd, als wel wenschelijk was: een timmer-
man, gelast om zekere brug af te breken, zag zich daarin met geweld verhinderd, en
de Staten zagen zich genoodzaakt te dreigen, dat degenen, die men betrapte op hel
stoppen der gaten in de dijken, zouden gehangen worden zonder vorm van proces
Van de Stichtsche zijde waakten de boeren niet zoo ijverig als van de Hollandsehe, en
reeds was men in Holland bedacht op het geval, dat de vijand de Vecht overgetrokken
zou zijn Wat er met Amersfoort gebeurd was, wettigde hel wantrouwen, waaraan
de Regeringen van andere steden zich blootgesteld zagen. Het geven van hel wacht-
woord en de bewaring der stadssleutels te Wijk bij Duurstede en te Harderwijk werd,
tegen de privilegiën dezer Gemeenten en in weérwil van de klachten deswegens inge-
bracht, aan de Commandanten dezer plaatsen opgedragen: te VTtjVi beschouwden de Staten
den Kapitein Duijk als commandant, hoezeer een Fransch officier, trouwens builen hun
weten, acte als zoodanig van den Prins had bekomen; te Harderwijk commandeerde
de Utrechtsche Edelman reinier vajv golstein, door de Staten derwaarts gezonden Al
waren zulke maatregelen van voorzorg niet overtollig, toch beloonden zich de ingezele- standvaetigheid
nen der kleine steden geneigd genoeg om den vijand builen hunne wallen Ie houden. InLrekleine
Dit mag men van Rhenen getuigen (de Prins had dit plaatsje als te zwak willen prijs
geven), en vooral van Harderwijk, Ε Iburg en Hattum, die, opgeëischt door een Irom-
petter om zich aan den Koning over Ie geven, Ie verslaan gaven, dat zij voor den
Koning kruit en loot over hadden en anders niet. Die van Hattum naiiien voor, op
hel voorbeeld der Vaderen goed en bloed op te zetten, en te toonen, dat zij hel vader-
land en hunne eer liefhadden. Toen de vijand naderde, deden zij eenen uitval en brach-
ten te weeg, dal hij zich van hunne wallen verwijderd hield. Hunne kleine macht
' Resol. Slat-Gen. 15, 17 Aug. 16'29. Resol Stat.-Gen. 18 Aug. 1629.
» liesol Holl. 17 Aug.; Resol. Slat.-Gen. 19 , 21, 24 , 27 , 29 Aug. 1629; ν. d. Capelle.·«
535, 537.
^ Resol Stat.~Gcn. 25, 27 Aug.; IlcsoL Holl. 17, 18 Aug. 1629.
' licsol. Stat.-Gcn, 17, 23, 25 Aug. 1629.
414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1627— was met cenige manschappen uit Zwol vermeerderd geworden, en uit Amsterdam van
krijgsbehoeften voorzien l.
Onder dit alles verzuimde de Graaf van den berg geen van de middelen, die hem
lot zijn doel konden leiden. Terwijl monteguculi schandelijk ruw en onredelijk te werk
i. ging Avenschle hij door zachtheid, niet door geweld te winnen.. Door brieven be-
werkte liy de Regeringen der Steden, die hij zich gaarne zou hebben zien toevallen.
De boeren van het Gooiland liet hij verzoeken niet te vluchten, daar zij geen schade
zouden lijden, en aan de Staten-Generaal zeiven schreef hy in antwoord op hunne
klachten wegens de gewelddadigheden, door zijne soldaten gepleegd, eenen brief van
verontschuldiging van dien aard, dat Hun Hoog Mögenden dit schrijven stipt geheim
meenden te moeten houden Tegelijk werd door troepenvereenigingen bij Breda den
Prins reden gegeven om, juist toen men tegen den vijand op de Vehiwe het meest op
zijne hoede moest zijn, op nieuw de toezending van Compagniën van hier naar Noord-
Jirabant te vragen: men gaf natuurlijk daaraan op het oogenblik geen gehoor. Om
»in de tegenwoordige bezwaarlijke constitutie van 's Lands zaken" den Prins, die zich
ter beveiliging van Vecht en Vaart tot het mededeelen van ontwerpen bepaalde, welke
reeds vóór zij ontvangen werden, waren uitgevoerd^, ter zijde Ie staan, en hem tevens
te polsen op hetgeen liiij dacht. over de aanbieding van bestand, door den vijand ge-
^ daan, benoemden de Stalen van Rolland vier aanzienlijke mannen uit hun midden, die
met commissie van de Staten-Generaal naar het leger vóór den Bosch vertrokken Het
scheen noodig den Prins nader in te lichten.
Intusschen was het gevaar, toen men nog voortging zich te versterken en te waken,
Veirasschiiig reeds gelukkig voorbij. De Kolonel Baron van gent van dieden, goeverneur van Em-
merik, had reeds sedert eenigen lyd zwanger gegaan met hel denkbeeld om Wezel te
verrasschen: hij was met den toestand der verdedigingsmiddelen lot in de bijzonderheden
bekend, en stond met eenige ingezetenen in verslandhouding. De Prins had de uitvoe-
ring vroeger niet raadzaam gevonden, en ook in den laatsten tijd daarop niet aange-
drongen ; doch toen van den berg onze grenzen overschreden en eenige troepen uit Wezel
gelicht en met zich mede genomen had, kwamen die ingezetenen van Wezel, welke
de stad in onze handen wilden brengen, van dieden spreken, terwijl hij zich op zijnen
1 Resol Stat,-Gen. 17, 21, 25 Aug. 1629. ν. d. Capellen, 537, 538. αιτ5εμα[Ι869, 870.
Ernstig was Hattum niet bedreigd ge\vorden. Zie de bobdes, t. a. pi. bl. 203—^205.
2 AiTSEMA, bl. 867. 3 Resol. Slat.-Gen. 23 Aug. 1629. Resol. Holl. 17 Aug. 1629.
Resol. Stat.-Gen. 17, 18, 27, 31 Aug. 1629.
5 Resol Slat.-Gen. 17, 18, 20 Aug. 1629. Resol. Holl. 16, 22 Aug. 1629. Mém. de Fred.
Henri, ρ. 102—104. aitsema , 864.
DES VADERLANDS. 4l>7
post lussclien Arnhem en Kuilenburg bevond: zij deelden hem mede, dat een bastion, ^j^Jq'
waaraan gearbeid werd, op liet oogenblik in slechten staat van verdediging en gemak-
kelijk te beklimmen was. De Prins, op vaii diedeks verzoek van de zaak onderricht,
keurde goed, dat de onderneming gewaagd werd, en gaf aan Graaf ernst Casimir bevel
ze te ondersteunen. Deze verschafte aan den kolonel duizend man uitgelezen voetvolk
en. 800 man kavallerie, welke troepen den Augustus te Sehenkensdfans moes-
ten zijn. Bovendien zou wolf misligh, goeverneur van Breévoort, zich met 600
man gereed houden. Hem werd aangewezen, zich den lO'^^'i vóór het aanbreken
van den dag te 2 uren op een bepaalde plaats, op een half uur afstands van Wezel,
Ie bevinden. Den IS'^®'^ omstreeks den middag brak van dieden met de ter zijner be-
schikking gestelde troepen van Schenkenschans op. De slaat der wegen en de omstan-
digheid , dat men tot tweemalen toe in de duisternis van den regenachligen nacht ver-
dwaalde, bracht te weeg, dat zij eerst te vier uren in den morgenstond op het met
WOLF afgesproken punt aankwamen. Deze was op het gestelde tijdstip daar geweest;
maar geen troepen ziende opdagen, had hij zich, ten einde niet ontdekt te worden,
verwijderd. Hoezeer van dezen bijstand en tevens van de bedekking der duisternis ver-
stoken, zelte VAN DIEDEN dc onderneming door. Door twee Wezelsche burgers geleid,
beklimmen 50 man het bastion. Teruggeslagen door de wacht, Avorden zij krachtig
ondersleund door de benden, die hen op den voet gevolgd waren, en met gezamenlijke
kracht wordt het baslion vermeesterd. Nu laat van dieden door eene bende van 120 man
eene der poorten van buiten openbreken, en zendt den Kapitein hoyghens met 1 bO man
de stad in, die in weerwil van den tegenstand, hem door twee Spaansche Compagnien
geboden, de marktplaats bemachtigt. Toen van dieden, na het bastion behoorlijk bezet
gelaten te hebben, zich mede derwaarts begaf, ontmoette hij reeds onze kavallerie,
die de opengebroken poort was binnengelaten. Deze ruiters rijden alles wat zich in
de straten Λveren wil, overhoop. In persoon belet van dieden den Spaanschen goever-
neur, FRANCISCO LOZANO, ecuige Duitsche Compagniën, die in eene voorstad gelegerd
waren, binnen de stad te brengen. De goeverneur werd gevangen genomen, en de
manschappen die hem vergezelden, ten deele gedood. De Duitsche Compagniën en dn
soldaten der bezetting, die zich naar de torens op de wallen begeven hadden, gaven
zich alsnu over, en de plaats was reeds te vijf uren in de macht der onzen, wolf misligii
had het vuren gehoord, en daaruit bemerkende, dat de onderneming was doorgezet, had
hij zich gehaast zich naar de stad op weg te begeven, cn had de bezetting van de
twee forten, hel eene aan den Rijn het andere aan de Lippe^ lot de overgave gedwon-
gen. De vijand boorde zelf zijn gewapend schip, dat voor de stad lag, in den grond,
en zijne schipbrug over den Rijn raakte geheel uit elkander. Twaalf honderd gevange-
nen Averdcn voorloopig in de kerk bewaakt; twee honderd man waren er van de zijde
des vijands gesneuveld; van onze zijde niet meer dan 50 met 2 luitenants. Op de wal-
414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1627— len -vond men 54 kanonnen; de magazijnen waren wel voorzien Tan mond- en krijgsbe-
hoeften, en de goederen die Spaansclie en Keizerlijke oiBcieren, naar de gelogen ,
hier hadden achlergelalen, vielen onzen soldalen in handen. De burgers hadden zich
stil gehouden: niettemin werden de winkels op de markt, en alle kloosters geplunderd
Wal moest het gevolg zijn van de^ verovering van Wezel F De indruk, dien deze
Gevolgen dier gebeurtenis maakle, was geweldig. »Wat blijdschap, zegt aitsema daardoor alom
verrassching.
door alle Vereenigde Nederlanden veroorzaakt werd, is met geen longen uit Ie spreken,
evenzeer als de verslagenheid der Spaanschen," en van der Capellen breekt den ge-
wonen stijl zijner Gedenkschriften ^ af om een hooggestemde dankzegging aan God voor
eene »zoo wonderlijke verlossing" in te lasschen. Die stad, welke de diplomatie in
1614 lot groote ergernis der Gereformeerden aan spinola in handen had doen stellen,
opdat de Spaansche macht op dit gebied tegen den invloed, dien de Stalen zich door
de hardnekkige handhaving van hun krijgsgezag binnen GuUk verschaften, zou kunnen
opwegen die stad was thans op onze zijde teruggebracht en aan de Reformatie her-
geven, en hiermede de smaad van het verlies van Gulik meer dan hersteld. Maar deze
voldoening voor de eerzucht der Noord-Nederlanders was van minder aanbelang, dan de
beteekenis, die de verrassching der stad Wezel had in de oogen van den Graaf van
DEN BERG, en de invloed, dien zy dientengevolge op zijne besluiten uitoefende. Door^·
gaans wordt de zaak dus voorgesteld, alsof de Spaanschen en Keizerschen, nu Wezel
was overgegaan, zich den weg, langs welken zij allen toevoer van benoodigdheden be-
kwamen, afgesneden zagen, en zij nu, om niet te verhongeren, dadelijk den terugtocht
moesten aanvaarden. Dit is onjuist. Wezel was voor hen geenszins de eenige weg van
gemeenschap met Duitschland en de Zuidelijke Nederlanden; geheel de oostgrens van
Gelderland lag open. Daarby hadden onze troepen menig punt aan de rivier beneden
Wezßl bezet, zoodat, wanneer men den vijand zijnen toevoer langs den Rijn had kun-
nen en willen afsnijden, men niet tot den val van Wezel had behoeven te wachten.
Neen! de toestand was van anderen aard. De Graaf van den berg had de Veluwe be^^
zet in de hoop, daardoor eene beweging in Holland ten behoeve van een verdrag uit
te lokken. Nu had die bezetting reeds zoo lang geduurd, en nog had zich niet het
minste teeken geopenbaard, dat Holland met den vijand, genesteld op den bodem der
Unie, onderhandelen wilde. Integendeel, de eendracht aldaar Avas ongekrenkt, de partij-
zucht verstomde, voor geene opofferingen van schatten deinsde men terug en de toeleg
om den indringer in Vecht en Vaartschen Rijn een onoverschrijdbaren hinderpaal te doen
vinden, en zoo hij die wateren overschrijden mocht, hem in het hart yan Holland te
' Mém. de Fred. Henri, ρ. 104—109. ν. ο. capelleh, I. 535, 536. aitsema, I, bl. 871, 872,
Resol. Holl. 20 Aug. 1629.
? m. 872. 3 Bl, 530, 4 ^ie hiervoor, D. III, St. II, bl. 540, 542—544,
-ocr page 409-DES VADERLANDS. 409
verdelgen, Nvas openbaar. Zoo lang de troepen, gehoor gevende aan de bevelen van
1ÜÖU·
den Prins, zich lijdelijk hielden, en zelfs eene slad als ^mers/oori zonder noemenswaard
geweld kon genomen worden, was de staat van zaken voor onzen vyand nog vol te hou-
den; maar nu men, en zonder dal de Prins zulks had kunnen of willen beletten,
tot diergelijke aanvallende bewegingen als de verrassching van Wezel overging, moest
TAN DEN BERG tot de overtuiging komen, dat de kans voorby was. Nu kon zijn
stand hagchelijk worden. Eene Provincie van het gebied der Unie verder lot be-
vrediging van den euvelmoed en lot stilling van den honger van 's Keizers Kroaten
te lalen vernielen, wat voordeel zou het hem aanbrengen? De breuke lusschen de beide
verscheurde deelen van Nederland zou er slechts onheelbaarder, en zijn persoon slechts
gehater door worden. Want de middelen om zonder gewelddadigheden te gebruiken op
vreemden bodem gelegerd te blijven, vermocht noch de schalkist der Infante, noch die
van den Keizer of van den Koning van Spanje te verschaffen De soldaten gepaaid
met het vooruitzicht, dal zij in de vette Hollandsche »kaaskamer" zouden worden bin-
nengeleid begonnen reeds ongeduldig te worden. Teleurstelling en gebrek, ziedaar
genoeg om hen oproerig te maken. Dus besefte de Graaf, dal het tijd was, aan de
mislukte proeve een einde Ie maken, en hoe eer hoe beter monteguculi met zijne troe-
pen terug te roepen en tilly, die vast naderde, te lalen welen, dal hij met zijn gel-
deloos volk den tocht moesl staken 3, De Hollandsche volharding had het pleit gewon-
nen; de kooplieden hadden gezegevierd; de plannen van den Keizer om de Verecnigde
Provinciën te bedAvingen, waren verijdeld; de »restitutie" der Kerk, die in Duilsch-
land zoo voorspoedig om zich greep, was op de grenzen van Holland gestuit^, en voor
de menschheid hel beslaan van ten minste éénen vrijen burgerstaat gehandhaafd. Wal zou
gustaaf adolf vcrmocht hebben, zoo hij den Keizer, met de middelen van hel be-
dwongen Holland versterkt, tegenover zich had aangetroffen? Wal zou Frankrijk legen
Spanje hebben uitgericht, wanneer dit Rijk, ontheven van de zware taak om zijne Pro-
vinciën legen onze legers Ie beschermen, zijne macht niet langer verdeeld had gezien?
Met den Graaf van den berg deelde Prins prederik Hendrik de overtuiging, dal nu
aan alle proefnemingen en aan alle pogingen der diplomatie, om de Groolen der wereld
in staal te stellen die onbedwingbare kooplieden naar hunnen zin Ie zetlen, een einde
was gekomen. De zaak was anders uitgevallen, dan men menschelijker wijs had kun-
nen verwachten: hel volk had, volgens de zeer opmerkelijke uitdrukking in 's Prinsen
Gedenkschriften meer gedaan dan men verlangd had. Derhalve had hier, zijns be-
' aitsema, LI. 807. 2 V, jj. capellen, I, bl. 523. ^ Rcsol Holl. 25 Aug. 1029.
^ Zoo zeker rekende men op de lierstclling van de openbare Katholieke ecrcdicnst in Holland,
dat Boomsche terlsieradcn reeds te sclieep herwaarts gevoerd werden {Resol. Holl. 20 Aug. J02Ö).
= ρ. 90.
III Deel. 4 Stuk. 02
-ocr page 410-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1627— dunkens, als het ware een oordeel Gods uitspraak gedaan: de val Yan Wezel was in
zijn oog, een werk Gods en niet van nienschcn en hij was de eerste om de Stalen
uit te noodigen God in de openbare Kerken voor deze uilkomst te danken
Niet dadelyk durfde men in Holland de waarachtigheid van het heugelyk bericht
vertrouwen, en eerst na voorzichtig dralen werden openbare feestelijkheden verordend
en een dankdag uilgeschreven Ook slaakte men de maatregelen nog niet om de linie
van verdediging in den besten staal te brengen, evenmin als de verordeningen, die lot
Montecuculi de volkswapening strekten Eerst toen de tijding kwam, dat »iontecuguli Amersfoorl
foorl niet achterlating van slechts vijftienhonderd man verlaten had staakte Holland voor-
loopig de voorbereidende bemoeijingen lot de lichting van 15000 man, en tol de bewa-
Ook vond die lichling van öOOO man be-
king van de Vecht door bezoldigde boeren.
zwaar bij de Staten-Generaal; de hooge soldij, door Holland beloofd, mocht, vreesde
men, de soldaten der bestaande armee verleiden om op dien voordeeliger voet dienst te
nemen Bovendien was juist in dezen lijd het regiment van kolonel ferenz, sterk
vierdehalfduizend man, uit de Deensclie in onze dienst overgegaan, te Enkhuizen aan-
gekomen Weldra vernam men nu ook, dat zelfs de laatsle soldaat van den vyand
Amersfoort den Augustus verlaten had. Dit was echter niet geschied, zonder
dat het krijgsvolk zich schuldig maakte aan plundering, aan beleediging der burgers
en aan miskenning van het gezag der Magistraat, die door in naam van den Koning
te spreken iets meende te zullen uilrichlen Het was een les voor hen, die van heil
onder 's Konings gezag gedroomd hadden. Thans verzocht dezelfde Magistraat troepen
van de Slaten om tegen eene herhaalde komst van de Spaansche vrienden gewapend te
zijn. Dadelijk werd er een Zweedsch regiment heengezonden, en de Overste erewtrei-
TER werd commandant van de Slad en van het mede ontruimde Huis ter Eem. Deze
oüicier kreeg den last mede om de Magistraat, die de vijand had aangesteld, gevangen
naar Utrecht te zenden, aan welken last hij voldeed. Nu achtten de Stalen van Utrecht
zich bevoegd om eene nieuwe Overheid te Amersfoort aan te stellen; doch de Staten-
1 Al heeft de Prins dit niet met zooveel Λvoorden gezegd tot den bode, die hem het bericht
van de \crrassching van Wezel kwam brengen (in de bronnen vind ik ten minstej daarvan geen
bewijs), toch getuigen zijn Gedenkschriften (p. 109), dat hij daarin Gods hand opmerkte.
2 Resol Holt. 23 Aug. 1629. j ,
3 Resol. Holl. 20, 21, 22, 23 Aug. Resol. Stat.-Gen. 22 Aug. 1629. \\
Resol. Holl. 21 Aug. 1629. ^ nesol. Holl. 22, 23 Aug. 1629. i
G Resol. Holl. 22, 25 Aug. 1629, Resol. Stat.-Gen. 27 Aug. 1629.
7 Resol. Stat.-Gen. 23, 25 Aug. 1629. Resol. Holl. 23 Aug. 1629.
8 Resol. Holl. 22, 23, 25 Aug. 1629. aitsema, hl. 868.
-ocr page 411-DES VADERLANDS. 4l>7
Generaal, voorzeker de Slad als door de wapenen der Unie hernomen beschouwend, 1037—
kwamen daartegen op, en verlangden, dat die van Utrecht in deze zaak niels verrichten
zouden, zonder alvorens Hun Hoog Mögenden daarin gekend te hebben, en toen de
Staten van die Provincie, hen voorbijgaande, eene nominatie aan den Prins gezonden
hadden om daaruit de keus te doen, betuigden zij zich ontevreden over deze handel-
vvyze 1.
Nog een andere reden van ongenoegen was er op hetzelfde oogenblik legen de Staten Zwarigheden
.. tussclioü J/oZ/rtM/·/
van Utrecht. Dezen toch verklaarden zich onvermogend om de
in den laaisten llJÜ en utrecht over
aangevangen versterking hunner hoofdstad Ie bekostigen. De Gedeputeerden van Holland verschansingcu.
boden het geld daartoe te leen aan, op voorwaarde dal, op het voorbeeld van hetgeen
in andere Provinciën geschiedde, de Gedeputeerde Stalen van Utrecht persoonlijk borg
bleven. Weigerde men dit, dan wilden die van Holland onschuldig gehouden worden
aan alle onheil, dat uit de slaking der fortificatiën kon ontstaan, en Avenschten, dat de
Prins werd ingelicht, hoe de versterking niet uit onvermogen, maar uil onwil van de
Stalen van Utrecht achterbleef. Zoo ernstig gewaarschuwd, kwamen de Stalen van
Utrecht, na een onderhoud met den Prins, met het aanbod voor den dag om aan de
forlificaties van de stad en de kleine steden de som van 20,000 gulden Ie betalen, mits
de verdere onkosten door de Generahteit gedragen, en de Averken van de Grebbe zoo
spoedig mogelijk gemaakt werden, mede ten lasle van de Generaliteit. De Stalen-Ge-
neraal namen hiermede geen genoegen, zij dreigden met scherpe maatregelen, en toen
dit niets wezenlijks uilweikle, verklaarden zij, dat de Heren van Utrecht niet schenen
bedacht te Avillcn zijn op hunne eigene defensie, gelijk goeden bondgenooten betaamde.
Voorts vaardigden zij eene Deputatie naar zijne Excellentie af om hem de weerbarstigheid
dier Heren kenbaar te maken. Dus gedrongen, barstten die van Utrccht uit in de klacht,
dat de Staten-Generaal hunne Provincie in deze tijdsomstandigheden, daar zij metterdaad
grensgewest geworden was, ook als zoodanig volgens de Unie hadden behooren Ie be-
handelen door de lasten harer verdediging op zich te nemen. Voorts, zich bepaaldelijk
verstoord op Holland betoonende, verweten zij den Staten van dit Gewest, dat zij van
de ramp, die Utrecht getiOilen had, gebruik hadden willen maken om zich ten hunnen
koste te bevoordeelen Niettemin stonden zij voor het oogenblik zoo veel toe, dat de
werken dadelijk konden aangevangen Avorden. Maar Holland het zich die beschuldiging
niet aanleunen. Hare Gedeputeerden leverden een legenprotest in van dezen inhoud:
Het kwam hun, verklaarden zij, zeer vreemd voor, dat, wat de Staten van Holland
' Resol. Stat.-Gen. 25, 27, 2S, 29, 30 Aug. 1629.
' Wclliclit bedoelden die van Utrccht almede, dat die van Holland voor de Vaart sehe en Vecht-
sclxe linie ook daarom zoo veel over hadden, omdat zij, in geval van doorbraak van den Lek-
kcndijk, ook als waterkering zou kunnen dienen {Resol. Hall. 12 Sept. 1629).
414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
gedaan hadden, door Utrecht zoo miskend werd. Z.ij hadden Ier liefde en ten verzoeke
van die van Utrecht hxxxmQ burgers uit de sleden, hunne boeren van den akkerbouw
laten optrekken om stad en land van Utrecht door hunne wapenen of door het opwer-
pen van verschansingen te beschermen. Z,g hadden ten einde de buitengewone lichtin-
gen mogelijk te maken, hun Gewest met millioenen bezwaard, en hunne Gedeputeerden
met de Staten-Generaal naar Utrecht gezonden om deze Stad aan te moedigen tot vol-
harding. Dat alles nu werd met ondank en achterdocht betaald! Ook vonden zij het
onredelijk, dat die van Utrecht, op grond dat de vijand zich eens in hunne Provincie
vertoond had, beweren wilden frontier te zijn, even als Gelderland en Overijsel, die
den vijand dagelijks voor de mm-en harer sleden hadden. Zulks was bepaaldelijk onbil-
lijk met betrekking lol Holland^ dat, als degelijk en telkens metterdaad bedreigd fron-
tier, meer plaatsen moest verslerken, dan het geheele Slicht groot was, zonder daarvoor
aan de Generalileit, veel min aan het Slicht, een penning in rekening te brengen. Dus
mocht men hun wel gelooven, als zij beweerden, noch van Utrecht noch van eenige
andere Provincie iels te vergen, wat hare souvereinileil te kort doen of haar met be-
trekkelijk grooler lasten dan Holland kon bezwaren. Ten slotle betuigden zij, als men
aan hunnen ijver zulk eene hatelijke uillegging gaf, die van Utrecht gaarne alleen met
de versterking van hunne stad te zullen laten begaan i. ■— En hiermede liep deze zaak
af. De nayver van Utrecht jegens Holland had zich blootgegeven. Steeg Hollands over-
wicht bij de gebeurtenissen, die men beleefd had, dan moest deze Provincie ook maar
geld over hebben voor werken, die hare kracht verhoogden, in dezelfde mate als haar
aanzien steeg. — Zoo sprak het gekrenkte gevoel. Ten onrechte. Immers had Holland
werkelijk overheersching bedoeld, het zou van de Provincie Utrecht niet gevorderd heb-
ben, dat zij zelve zware offers bracht; had Holland de betaling op zich genomen,
Utrechti zou daardoor in eene betrekking van afhankelijkheid tegenover den machtigen
nabuur geraakt zijn. Met dit offer betaalde die Provincie hare zelfstandigheid.
Na den val van Wezel, voerde de vijand niets uit van hetgeen de onzen nog van
hem verwachtten. Men had op eene poging van zyne zijde gerekend om die stad te
heroveren, of in de Betuwe te dringen, met hel doel om daardoor ten minste den Prins
te nopen, hel beleg van den Bosch op te breken doch niets van dit alles gebeurde.
Bleef derhalve tot in de eerste dagen van Seplember de geest der Staten gespannen
op eenig krijgsbedrijf, ten einde den vijand, die onder jah van nassau lusschen Zut-
fen en Doesburg genesteld bleef, en de schansen aan den IJsel bezet hield allen
lust en macht lol eiken aanslag te benemen, en stelde men den Prins op nieuw de
vraag voor, of men hel plan niet zou ten uitvoer brengen, beraamd oili 's vijands brug
' Resol. Slat.-Gcn. 27 Aug.; 3,4,5,6 Sept. 1G29.
2 Resol. Slat.-Gen. 25, 27 Auff. 1G20. ^ Mem. de Fred. Henri, ρ. 110.
1027—
1030.
DES VADERLANDS. 4l>7
over den IJsel le vernielen^; van lieverlede week het gevaar zoozeer, dal men zich
veroorlooven mocht lot het opheffen der wachtposten langs de Vecht en den Rijn tus-
schen Vianen en Wij/c bij Duurstede over le gaan
De werkeloosheid, ook van onze krijgsmacht, in w^eerwil van den strijdlust der Sta-
len, was voorzeker mede daaraan le wijlen, dat de onderhandelingen over bestand van Onderhaudelin·
'sYijands zijde ernstiger dan ooit hervat waren. Nog hoopte de vijand iels le verkrijgen,
waarloe, zoo als hij zelf gevoelen moest, de kans voorbij was. De Hollanders zouden
thans minder dan ooit ooren hebben lol schikkingen, waarbij hunne regering eeniger-
mate Ycranderd of slechts in gevaar van verandering zou gebracht geworden zijn. In-
tusschen, slechts wanneer 's Prinsen betrekking eenigermale het karakter bekwam van
die van een zelfstandig Vorst, kon deze met het IrefTen van een bestand zijn ingeno-
men , en slechls in dit geval konden de patriotten in het Zuiden, zonder dat hun land
zijne zelfstandigheid en godsdienst prijs gaf, zich vroeger of later aan het Noorden in
vrede en bondgenootschap aansluiten. Toch wilde men nog het middel der onderhande-
lingen beproeven, of het gewenschte doel nog door beleid en overreding te bereiken zijn
mocht. Om den blaam niet op zich te laden, dal men den vrede afsloeg, Avaar hij
werd aangeboden, heigeen den oorlog misdadig zou hebben doen worden, verledigden
zich de Staten tol die onderhandelingen, welke bovendien dit voordeel hadden, dal zij
Frankrijk, hetwelk niets zoo zeer duchlle, dan dat Spanje de Republiek niet meer le
bestrijden zou hebben, daardoor gereeder worden moest,. om, zonder iets van onze zelf-
standigheid te vergen, eene krachtdadige allianlie met ons aan te gaan.
lf.27—
168Ü.
gen over bestand.
Den September (1629) deed de Raadpensionaris duygic, op last van die van
Holland, aan de Slalen-Generaal opening van zekere zaak van groot gewicht, de Pro-
vinciën in 't gemeen rakende. De zaak werd geheim behandeld. Zij betrof 's vijands
verlangen, uit een brief van marquette aan berkel gebleken, om de onderhandelingen
levendig te houden Het was de vraag, of men daaraan gehoor zou geven; en hel
antwoord moest men schuldig blijven, zoo de Provinciën niet werden geraadpleegd. Hel
besluit was, dal de Gedeputeerden de zaak, onder belofte van geheimhouding, aan de
mannen van het meeste gezag, elk in hunne Provincie, zouden mededeelen, om le
Aveten te komen, wat zij er van dachten. Binnen ruim veertien dagen zouden zij verslag
doen van hetgeen zij vernemen zouden, en inlusschen zouden de Slaten-Generaal den Heer
berkel, door hunnen Griffier, corkeus müsgh, als van wege hem zeiven, laten ver-
zoeken eens te Utrecht le komen. Dadelijk verzette de Afgevaardigde van Zeeland,
VOSBERGEN, zicli tegen dit besluit, w^aarin hij eenen aanvang van onderhandelingen
' llesol. Slal.-Gen. 25 Aug,; 9 Sept, 1029. Secrele Resol 5 Sept. 1629.
2 Rmol. Slat.-Gen. 29 , 30 Aug.; 4 Sept. 1629. ^ ν. d. Capellen, 1, I>1. 540.
414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
]f)27— zag, die liij dadelijk afgesneden wenschle Ie zien i. Hij liet zich hierin leiden door den
invloed van zijnen medegedeputeerde, eeaumont, toen afwezig. De voorbarigheid van
BEAüMONT werd later door zijne Committenten gewraakt Hoe het zij, in Zeeland bracht
de Kaapvaart winsten aan, en de West-Indische Compagnie, die in geval van vrede van
hare plannen zou hebben moeten afzien, lelde aldaar een groot getal aandeelhouders.
Genoeg om den tegenstand van vosbergen te verklaren, welke echter het besluit niet
keren kon. — Den September was berkel aangekomen. Nu werd den Griffier
gelast, hem buiten de vergadering aan te zeggen, dat hy een concept van antwoord
stellen moest op de missieven van marquette. Bij dit antwoord, door Hunne Hoogmo-
genden goedgekeurd, in bedekte uitdrukkingen van de zaak gewagende, verzocht hij
den onderhandelaar van de andere zijde wel Ie willen gelooven, dat hij als een goed
Christen niets liever zou zien, dan dal die »zwaarmoedige proceduren" eens aan een
«
eind mochten komen; daartoe zou hij, benevens zijn gebed tot God, niet nalaten al
wal redelijk en Christelijk was, loe te brengen. Ter zake komende, bericht hij, dat
de zaak overwogen was: maar wegens haar gewicht en omdat er hier te lande verschei-
dene »geïnteresseerden" waren, wien zij moest medegedeeld worden, was er nog geen
besluit genomen. Evenwel, voegde hij er bij, gaf 's vijands eisch, dat wij ons zouden
haasten, alsof er na den val van den Bosch geen bestand te verwachten was, aan velen
aanleiding om te denken, dat slechts het behoud dier plaats en geenszins eene geheele
bemiddeling in de bedoeling lag. Derhalve wachtte hij hierop nadere verklaring
Intusschen zou de inneming van den Bosch die voorΛvaarde van zelve doen vervallen.
Op de Veluwe en in Gelderland werd door hen, die het beleid van den oorlog hadden,
de vijand gespaard; maar 'ä iierlogenbosch werd tol de overgave gedwongen. Op de
vraag, lot den Prins gericht, of hij zeker plan van aanval op den vijand binnen onze
grenzen goedkeurde, antwoordde hij ontkennend, en ried slechts de eene of andere
onbeduidende onderneming voorwaardelijk aan Wezel werd met zoo weinig ijver
bewaakt, dat het was alsof het er op werd toegelegd, het weder in 's vijands han-
den te laten vallen. De Prins zou, ware het door de Staten niet verhoed, de 10
Compagnien, die hij vroeger naar die streken, voornamelijk naar Wezel, gezonden
had, weder van daar tot zich voor den Bosch hebben doen komen. Ook gedroeg
*
zich de Magistraat zoo, alsof zij zich weldra weder jegens de Spaansche heerschappij
Dc belaugeu te verantwoorden zou hebben Ook ten aanzien van de Katholieken te Emmerik
word^^do°or'^deu elders werden alle geweldige maatregelen door den Prins met de mee$te bezorgd-
Prins ontzien.
2 v. d, capelles,
bl. 556.
I
' Resol StaL-Gen. 3 Sept. 3 Secr, Resol. 5 Sept. 1629.
3 Secr. Resol. 8 Sept. 1629. ν. d. Capellen, bi. 547.
^ Resol. Stal.-Gcn. 9 Sept. 1629.
5 Resol. Slal.-Gen. 4, 14 Sept. 1629.
-ocr page 415-DES VADERLANDS. 4l>7
heid verhoed. Graaf ernst Casimir en de Gedepuleerden van IIuii Iloogmogenden le 1627-
Arnhem verlangden de Jezuilen, priesters en studenten uit Emmerik te verbannen: zy
Avaren daar in groot aantal, stonden in verstandhouding met den vijand, en hun kloos-
ter was een gebouw van dien aard, dat er een goed getal krijgsvolk zou kunnen schui-
len. De Raad van State en die van Gelderland ondersteunden dit voorstel; maar de
Staten-Generaal vonden er zwarigheid in, vermits het verblijf der .Tezuiten te Emmerik
op overeenkomsten steunde. Niettemin vonden zij goed, de »belhamels" voor een tijd
uit de stad te zetten, en de Nederlandsche kinderen, die bij de Paters onderwijs geno-
ten, naar hunne ouders terug le zenden; voorts wachten voor de deuren der Jezuiten
le plaatsen en eene Compagnie soldaten in het klooster le leggen. Doch toen de Prins
deze maatregelen vernam, betoonde hij zich misnoegd, dat men ze zonder zijn voorwe-
ten had uitgevoerd. Nog minder tevreden moest hij zich gevoelen, toen men vernam,
dat een sergeant-majoor, bij de afwezigheid van van dieden, niet alleen de Jezuiten
met hunne kvveekelingen, maar al de Roomsche geestelijken, benevens de kanunniken,
had doen vertrekken. De krijgsoverste werd ter verantwoording geroepen
Doch ^s Hertogenbosch zou niet ontzien worden. Al was het beleg misschien buiten
noodzaak gerekt ^, de Prins was zedelijk verplicht de stad in te nemen. Of waartoe zou
het anders gediend hebben, dat hij zoo hardnekkig voor die wallen gelegerd Avas geble-
ven, terwijl een groot deel van het Land overheerd, en het geheele Land bedreigd werd ?
Nadat de Graaf van den berg, naar de Veluive vertrokken, opgehouden had de be- Voortzetting
iegeraars le bedreigen was de belegering ijverig voortgezet. Toen de forten -'^■safte/Za
en Sint-Antonie in 's Prinsen handen gevallen waren, bleef de moeijelijkhei^ nog groot,
daar de weg, langs welken de gemeenschap lusschen die forten en de stad onderhouden
was, den onzen niet kon dienen om de slad le naderen. Die weg toch was smal, lus-
schen de Dommel aan de eene, en een diepe gracht en moerassen aan de andere zijde,
en bovendien op twee plaatsen verschanst Dus werden de loopgraven van alle kan-
ten , in weerwil van de zwarigheden en kosten (de arbeiders lieten zich tienvoudig be-
talen), onverdroten voortgezet; watermolens moesten den doorweekten grond voor de
aarden werken geschikt maken. Achtereenvolgens, en niet zonder veel verlies van man-
schappen, maakte zich de Prins meester van de Iwee verschansingen van den weg lus-
schen de forten en de stad, en noodzaakte daarmede de belegerden naar de halve maan
Yoor de Vuchlerpoort terug te Irekken. Zoo kwam men weldra voor de stadsgracht.
De genoemde halve maan werd den eersten September genomen, nadat de Engelsche
^ Resol Stat.-Gen. 1, 8, 18, 23 Sept. 1029.
= Zie v. d. capelles, behalve op bl. 533, ook op bl. 545 en 54G.
^ Zie hiervoor hl. 383.
^ Mém. de Fred. Henri, ρ. 82.
-ocr page 416-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
]fi27— Luitenanl-Kolonel vere en de Fransche Kolonel, markies de gourtaumer, er helleven
gelalen hadden Ook de diepe en breede gracht kwam men door, en nu ging men
er loe over om hel bolwerk, dal zich op dit punt bevond, en den muur te ondermij-
nen. Nadat meer dan ééne mijn zonder genoegzame uitwerking gesprongen was, had
len laatste de ontploffing van een paar mijnen in den nacht van den en in den
morgen van den lillen September zulk een gewenscht gevolg, dat er eene groole
bres in den muur en het bolwerk ontstond. De belegerden schaarden zich nog in
slagorde in en bij de bres, maar gaven tevens Ie kennen, dat zy met den Prins in on-
derhandeling wenschten te komèn. Reeds den den 10^®° en den Augustus,
toen de onzen lol de gracht genaderd waren, hadden de Gouverneur, de hooge Geeste-
lijken en de Magistraal der Stad de Staten van Brabant en de Infante verwittigd, dat
de vesting zonder dadelijke hulp niet meer te houden was Door hardnekkig stand-
houden op alle vaste punten en door gedurige uitvallen tegen den telkens naderkomen-
den vijand, hadden de bezetling en de burgerij der stad zich dapper gekweten, en
zonder verdenking van plichtverzuim konden zij alsnu op overgave by eerlijk verdrag
bedacht wezen. Eerst verlangden zij veerlien dagen lijds om de orders van de Infanle
te verstaan, en te vernemen of er nog hoop van ontzet voor hen was; doch toen de
De Stad capi- Prins dit verzoek had afgeslagen, vingen de onderhandelingen aan Den Sep-
tuleeit. tember besloten de Staten-Generaal Ie UirecIU, vernomen hebbende, dat de lang bele-
gerde Stad capituleerde, zich den volgenden morgen, met achterlating van den Raad van
State, naar Bommel te verplaatsen, waar men beraadslagen zou of men verder naar het
leger zou doorreizen. Dit laatste werd goedgevonden, en den na den middag ver-
gaderden Hun Hoog Mögenden te Wicht in het leger vóór den Bosch. Hier maakten
bepaaldelijk de schikkingen, met de Geestelijkheid der Stad en der Meijerij te treffen,
het onderwerp hunner beraadslaging uit. Zij besloten aanvankelijk, dat alle geestelijke
personen, zoo mannen als vrouwen, gehouden zouden zijn uit de stad teίvertrekken;
dat alle geestelijke en kloostergoederen, binnen de stad aanwezig, zoudenj komen aan
de Generaliteit, alsmede de kerken- en paslorijgoederen, zoo binnen als buiten de stad
gelegen; doch de verdere geestelijke en kloostergoederen, gelegen ten plaltén lande, in
onzijdige plaatsen, waar contributie betaald werd, zouden voor de eene helft door de
Generaliteit, voor de andere helft door de Geestelijkheid genoten worden. Den 13''®"
^ Resol Holl. 14 Aug. 1629. aitsema, W. 864. De brieven werden ondersclicpt. Men vindt
ze deels bij Bon, Gclcgentheyt van 's Ilcrtogcnbosch enz. bl. 238-—^240, cn alle bij Dr. iiEnMAKS,
Verzamel, v. oorkonden hctrekkcl. h. beleg υ., 's Ilerlogenb., bl. 252—258.
3 Mfhn. de Fred. Henri, 111—113. aitse.tia, LI. 831, 8S2. v. d. Capelles, bl. 540, 543, 544.
-ocr page 417-DES VADERLANDS.
417
1627—
10.30.
2 ResoL Stat.-Gen. 11, 12, 13 Sept. 1629.
verscheen de Prins in de vergadering om mede Ie raadplegen en voor de Geestelijkheid
te pleiten i. Alsloen kwam men overeen, dat de ingezetenen der stad zich zouden heb-
ben te richten naar de plakaten van het Land, behoudens, gelijk overal, de vrijheid
van geweten. Voorts lieten Hun Hoog Mögenden den eisch van de helft der geestelijke
goederen in neutrale plaatsen vallen, om den geestelyken daarvan, zoo lang zij leefden,
het vruchtgebruik te vergunnen. Ook zouden de monniken en nonnen in de stad
mogen blyven en hun leven lang worden gealimenteerd uit de inkomsten hunner kloos-
ters. Evenwel Hun Hoog Mögenden zouden ze, des verkiezende, in gewone huizen in
de stad kunnen laten wonen. De schilderijen, beelden en sieradiën zou de Geestelijk-
heid uit de kerken met zich mogen nemen. Toen de andere partij zich tevreden stelde
met het genot van de geestelijke goederen ten platten lande en in neutrale plaatsen,
werden de artikelen dienzelfden avond laat nog vastgesteld Zij waren ten getale van
27. Het eerste hield de vérzekering in eener volkomene amnestie ten aanzien van alles
wat er van het begin der beroerten tusschen de Stad en de Vereenigde Provinciën was
voorgevallen. Aan alle ingezetenen, zonder eenig onderscheid, werd hel behoud van
het leven en, voor zooveel het niet tegen de vroeger vermelde bepalingen streed, van
hun goed gewaarborgd. De Staten en de Prins namen aan , de Stad en al hare ingezetenen
met »alle zoetigheid en goedertierenheid" te behandelen, om »voortaan in alle vriend-
schap, op hun ouden vrijdom, met de andere Vereenigde Provinciën te verkeren."
Slechts voor deze reize zou de benoeming der Magistraat en der rechtelijke ambtenaren
aan de keuze slaan van Zijne Excellentie en de Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden.
Daarna zou de Regering aan de Magistraat en de drie Leden der Stad (de Geestelijkheid,
de Schepenen en de Raden) verblijven, en slechts geboren of genaturaliseerde Bosschenaars
daartoe aangesteld worden. Tol Goeverneur of plaatsvervanger van den Goeverneur zou geen
ander gesteld worden, dan een lid van het Huis van Nassau of eenig ander Nederlandsch
Heer of landzaat. Het garnizoen mocht met alle eer en behoud van wapenen, krijgsbe-
hoeften en eenig geschut de stad. uittrekken en zou kosteloos voorzien worden van de
middelen om de bagage naar Diest, Antwerpen of /?rei/a te vervoeren —Middelerwijl Hel garnizoen
waren uit de verschillende Provinciën eene ongeloofelijke menigte nieuwsgierigen aan-
gekomen om getuigen te zyn van den overgang der stad. De Prinses van Oranje en de
Koning van Bohemen hadden zich mede naar het leger begeven. Ten einde de vertooning
recht ontzagwekkend te maken en ook aan het uittrekkend Spaansche garnizoen een
groot denkbeeld te geven van de sterkte en het goede voorkomen onzer troepen, waar-
onder echter vele zieken waren, liet de Prins uit de naburige garnizoenen zooveel volk
komen, als men missen kon, en met die manschappen al de wachten verdubbelen. De,
' v. d. capellen, bl. 546.
3 aitsema, I, bl. 882—886.
lil Deel. 4 Stuk.
414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1027—: 'uiUocht had plaats op Maandag den Sepleraber. Grobbendonk, begroetle bij het
doortrekken den Prins, die omgeven was van een aantal Fransche en Engelsche edeilie-
i;
den van den hoogsten rang, en ontving van hem vele beleefde betuigingen over de ver-
dediging der stad i. — De Staten-Generaal verordenden, dat overal in de Provinciën,
nevens openbare teekenen van blijdschap, den October een dankdag zou gehouden
worden » over de groote genade, die God Almachtig dezen Staat had gegeven". Bij de
gebeden, dien dag op te zenden, moest niet verzuimd worden (zoo besloten de Staten) God
tesnieeken, dat hij de harten der ingezetenen yan ^sIlertogenbosch wilde hekeren, opdat
Maatreselen zij de ware kennis van Gods heilig woord mochten bekomen. Hiertoe trachtten zij da-
verde ^''g^ods-delijk mede te werken. Reeds in Julij had de Synode van Zuid-Holland, te Leiden
en^t Mei^L^^in ^^''g^derd, GiJSBERT voETius naar het leger gezonden, ten einde den Prins en de Gede-
te voeren. puteerden te velde te verzoeken om bij de te maken verovering bovenal de uitbreiding
van 'slieren woord en de voortplanting van Z-ijne Kerk in het oog te houden, en niet
alleen de Stad en de Meijerij met goede en trouwe predikanten te bekleeden, maar ook
»alle afgoderijen en superstitiën" daaruit te weren, en de geestelijke goederen »volgens
de generale intentie der eerste gevers" tot de ware dienst Gods en waarlyk tot vrome
doeleinden te bestemmen In hoeverre de Prins en de Staten geheel aan de strekking
van het laatste gedeelte van dit verzoek voldaan hadden, stond te bezien; maar aan den
' maatregel, in het eerste gedeelte aanbevolen, wilden zij dadelijk uitvoering geven. Zij
verordenden, dat voorloopig door de kerken van Gorkum, Heusden, Bommel en Utrecht
bij leening in de bediening Ie ^sBosch zou voorzien worden , om aldaar, nevens Dominus
coENRADus, die Woensdag den IS''®^! September met den Prins, de Staten en zoovele
toegestroomde Hollanders in zijn gehoor in de St. Jans-kerk eene dankzegging gehouden
had, »in alle modestie en discretie eene nieuwe gemeente op te kweeken" Later
beklaagde zich de Synode, dat de Staten deze zaak geregeld hadden zonder haar daarin
te kennen — Zijne Excellentie vond zwarigheid in de uitvoering van ,het besluit,
waarby de Bisschop van den Bosch gelast was, de kerken in de Meijerij ι^eη behoeve
van de Gereformeerde eeredienst over te geven. Niettemin besloten de||Staten dien
maatregel door te zetten, opdat de Roomsche Geestelijkheid, in geval het »^roote werk"
gelukte (waarmede de Staten het bestand bedoelden), zich niet op de possessie zouden
vermogen Ie beroepen '
Nu ^sHertogenbosch gevallen was, scheen het mogelyk om aan de vermindering der
1 Mém, de Fréd. Henri ρ. 114—116. aitsema, ρ. 886.
2 Zie bor, t. a. pl. bl. 222, cn hermans, t. a, pl. 236.
3 Resol Stal.-Gen. 16, 17, 18, Sept. Resol. Holl. 24 Sept. 1629.
4 Resol Stat.-Gen, 29 Sept.; 19 Oct. 1629. s ResoL Stat.-Gen. 10, 16 Oct, 1629.
-ocr page 419-DES VADERLANDS. 419
slrijdkrachleo te denken. De TÏjand op de Vehiwe scheen niet meer te duchten; met
een leger Tan geringer sterkte zou hij gemakkelijk te verjagen zijn; de kosten van
zooveel buitengewone troepen vyaren niet meer te verantwoorden noch uit te houden,
en bovendien begon men overlast van sommigen van al dat vreemde volk te krijgen.
Bepaaldelijk waren het de 21500 man soldaten van ferenz, die zich balddadigheden Men heeft to
1 p, , , 1 .. . , , TJirecht overlast
veroorlooiden. Slechts om beter toegerust te worden, waren zij nog niet naar het leger ^^^ ^^ vreemJo
vertrokken, waar de Prins hunne aankomst verbeidde Den September vervoegden
zij zich te Utrecht, waar zij in sommige kerkgebouwen gelegerd waren, op eigen ge-
zag in militaire orde en volle wapenrusting vóór het stadhuis. Een deel vatte post op het
Vreeburg. Het voorwendsel dezer vertooning was dat zij de volle maand soldij verlangden,
door Hun Hoog Mögenden verstrekt, maar waarvan hunne kapiteins hun slechts de helft
hadden uitbetaald. De Staten-Generaal, alsnog te Utrecht, hierop (het was zondag) bij-
eengekomen, droegen den Raad van State den last op om te zorgen, dat de troepen
uitéén zouden gaan, een duizendtal nog denzelfden dag naar het leger ingescheept
en eenige belhamels gevat en gestraft zouden worden, doch met voorzichtigheid en
rijp overleg met den Krijgsraad. De burgerij zou daarbij in de wapenen komen, om
allen euvelmoed der vreemde soldaten Ie weren. De Raad van State beraamde met den
Krijgsraad het plan om hen in de kerken, nadat zij derwaarts teruggekeerd zouden
zijn, met de andere troepen van het garnizoen te belegeren: wie eigenwiUig de kerken
verliet, zou neergesabeld, en de uillevering der belhamels geëischt worden. De uitvoe-
ring van dit ontwerp was bij de min gunstige stemming van de stedelingen en het
garnizoen te gevaarlijk. Daarom vereenigden zich de Staten-Generaal met een ander
voorstel, volgens hetw^elk eenige Regeringsleden de oproerlingen zouden zien te bewe-
gen genoegen te nemen met de halve maand soldij; zoo zij hierin niet slaagden, zou
men de kapiteins gelasten de volle maand te betalen, waarop de soldaten naar het
leger zouden worden ingescheept; alleenlijk zou men de belhamels uit de schepen
lichten om te recht gesteld te worden, of hunne straf zich tot gelegener tijdstip voor-
l)ehouden. Toch werd nog meer kracht ontwikkeld, dan dit voorstel medebracht. Ten
minste des anderen daags liet de Commandant der Stad, brederode, de Staten weten,
dat acht belhamels in hechtenis genomen waren; tevens stelde hij in bedenking, of
men die personen voor het oog hunner kameraden zou straffen, dan of men dezen da-
delijk naar het leger zou zenden. De stedelijke Regering was voor den laatsten maat-
regel, op grond, zeide zij, van de vermoeidheid der burgers, die anders nog langer in
de wapenen zouden moeten blijven. De Raad van State, in welks midden de Heer
VAX sojiaiELSDijK gedurende al dezen tijd groote werkzaamheid en veerkracht beloonde,
was voor de strengere partij. Maar de Staten-Generaal gelastten, de manschappen hoe
' i?ei. St. Gener. 2G, 31 Aug. 1C29.
155*
-ocr page 420-1627—
1630.
420 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
eer hoe beier in Ie schepen, en hun de belhamels achterna te zenden, om in het leger
hunne slraf Ie ondergaan
Hoe vurig moest na zulk eene gebeurtenis het verlangen worden om van het vreemde
volk zooveel mogelijk ie worden ontslagen. Toen nu IIerlogenhosch zich had over-
gegeven , en de vijand aan den IJsel zich slil hield, scheen de afdanking op eenigzins
ruime schaal mogelijk geworden te zijn ^ Doch de Prins was niet van dit gevoelen.
In plaats van onbezorgdheid by anderen te wettigen, had hij, ten minste zoo lang den
Bosch het nog hield, de versterking van de Grebbelinie en de voltooijing van de ver-
schansingen van de Vaart tot den Hinderdam 3 zoo behartigd, alsof er een vernieuwden
Redeu waarom inval te duchten was. En zoo lang de vijand den IJselpas bezet hield, scheen waak-
scheu ^ Die^^'m^t zaamlieid raadzaam. Maar waarom hem dan niet met geweld verjaagd, liever dan met
IJselpas^^^^ veT koslen en lasten onze armee op dien uitgebreiden voet gehouden? Na de ver-
jaagde. overing van den Bosch zal daartoe het vermogen althans niet ontbroken hebben. En
de Prins gaf werkelijk eene nieuwe krijgsbeweging als de reden op, waarom hij de af-
danking nog uitgesteld wenschte te zien Doch het waren keizerlijke troepen, die
onder Graaf jan vaw wassau dien pas bezetten, en konden dezen goedschiks aftrekken,
zoo was zulks boven eene vijandelijke ontmoeting te verkiezen, daar er geene oorlogs-
verklaring van den Keizer tegen ons, of van ons tegen den Keizer geschied was. Den
■ eersten September gaven de Staten-Generaal te kennen, dat men » van wege dezen
Slaat vooralsnog niet goedvond, de neulraliteit met de Keizerschen te breken" Maar
vooralsnog trokken de Keizerschen niet af; zy meenden, dat, bij de hangende onder-
handelingen tusschen ons en Spanje, de Stalen door het aanbod van de ontruiming van
ons grondgebied tot meer inschikkelijkheid te brengen zouden zijn. De Staten, dit
bevroedende, wilden juist die onderhandelingen te baat nemen om de Keizerschen
goedschiks te doen aftrekken. Daartoe verordenden zij, nadat marquette te kennen
gegeven had, dat de Infante, in weerwil van de overgave van den Bosch, tot vrede ge-
neigd was, in overleg met zyne ExccHenlie een nieuw onderhoud tusscheü berkeL en
MARQUETTE te Rozcndüal, waar onze zaakgelastigde hem te kennen zou gei'en, dat er
- ii
' Res. St. Gen. 1, 2, Β Sept. 1629. j \
2 Res. Holl. 20, 25 Sept. Nog tot in het midden van September kwam er nieuw volk, door
aitsema voor ons geworvcn, hier te lande aan [Res. St. Gen. IG Sept. 1629).
Res. St. Gen. 31 Aug.; 3, 6, 7, 9 Sept. 1629. Res. Holl. 12 Sept. 1629. Nog later drongen
die van Utrecht en de Prins, doch zonder veel ijver hij de Staten-Generaal op te Avekken, op
de voortzetting en de versterking der Grebbelinie aan {Resol. Stat.-Gen. 8 Nov.; 1 Dec. 1629).
'' Res. St. Gen. 4 Oct. Res. Holl. 28, 29 Sept. 1629. /
5 Res. St. Gen. 1 Sept. 1629.
-ocr page 421-DES VADERLANDS. 4l>7
aan de voortzetting der onderhandelingen niet te denken Avas, zoo de vijand of zijn 1627—
bondgenoot niet alvorens den IJselpas geheel verliet. Doch toezeggingen van hetgeen
de Stalen doen zouden, wanneer de tegenpartij hem hierin te wille was, mocht berkel
niet geven Op het vernemen van deze boodschap stelde marquette zich aanvanke-
lijk zeer boos aan; maar later vraagde hij, of Hun Hoog Mögenden tegen het verlaten
van den IJselpas niet gezind zouden zijn iets van hunne zijde in te wilhgen, bij
voorbeeld, Wesel aan den Hertog van Pals-Neuburg in te ruimen. Berkel be-
loofde niets, maar verklaarde dat, zoo de vijand onzen bodera niet verliet, de Staten
de middelen hadden om hem met Gods hulp van daar te verdrijven. Hierop begaf
zich MARQUETTE naar Brussel om het gevoelen van de Infante te gaan vernemen, ho-
pende, naar hij zeide, dat hij ten spoedigste met eenen last terug zou komen, die Hun
Hoog Mögenden naar den zin zou zyn. berkel , voegde hij er bij, kon de zaak voor
gedaan houden. Het spreekt echter van zelf, dat onze tegenpartij zonder eenigen waar-
borg, dat daardoor de voortzetting van de onderhandelingen verzekerd zou zijn, het
pand, dat zij bezat, niet uit de handen zou geven. Ook kwam er dadelijk bericht
aan berkel uit Brussel, dat men de Veluwe en den pas over den IJ sei zou verlaten,
zoodra er eenig verdrag zou gesloten en geteekend zijn. Dus zou marquette den
October weder te Rozcndaal wezen, ten einde de zaak zoover te brengen, dat men ze
door plechtige gezantschappen van wederzijde haar beslag kon doen erlangen. — Zoo
zagen de Staten zich de gelegenheid aangeboden om, zekerlijk op geene ongunstige
voorwaarden, tol het einde van den oorlog te geraken. Maar zij waren niet verlangend
naar den vrede, en schroomden dus niet de voorwaarde, welke de vijand aan den voort-
gang der zaak verbond, niet aan te nemen, en zich voor te behouden de indringers
Ie nopen ons grondgebied te ruimen. Dus toonden zij zich niet volvaardig en lieten
üERKEL aan zijnen medeonderhandelaar van de andere zijde antwoorden, dat hij niet be-
loven kon den October te Rozendaal te zijn. Hoe het zij, bij dezen staal van /.aken uc statcu pol-
moest men zich noodwendig met den Prins verstaan, die, terwijl Hun Hoog Mögenden
den 27sten September te Hage teruggekomen waren, zich nog in of bij den Bosch ^^ï
bevond. Dus zonden zy met berkel den Dorischen Pensionaris cats , die na het over- of niet.
lijden van duyck ^ vooreerst voorloopig den post van Raadpensionaris van Holland ver-
vulde , tot Zijne Excellentie 3, Zij brachten van den afloop hunner zending verslag terug.
' Secr. Res. 21 Sept. 1629.
- DuiJCK overleed in het midden van September. Den IS^e*» werd de vergadering van de Sta-
ten van Holland wegens zijne ziekte eenige dagen uitgesteld. Hij werd juist begraven op den
dag dat er in den Uaag dankzegging en feestelijkheden waren verordend wegens de verovering
van den Bosdi {Resol. Holl. 13, 19, 20 Sept. 1629).
3 Secr. Resol. 29 Sept.; 2 Oct. 1629. v. d. Capellen, bl. 547 , 548.
-ocr page 422-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
ilf)37— De Prins bad onder het gesprek Ie kennen gegeven, dat, zoo de Stalen goed vonden
bij traktaat een einde aan den oorlog te maken, zulks nimmer met meer eer en voor-
deel geschieden kon dan nu. Maar vonden zij dat niet goed, zoo moest men niet legen het
dragen van zware krijgslasten opzien: want de oorlog diende dan niet bloot verdedigen-
derwijze gevoerd te worden: deze wijze van oorlogvoeren was het verderf van het Land.
Zijne Excellentie verzocht zijnde zich nader te verklaren, deed niets anders dan herhalen
wat hij reeds gezegd had, met de vraag: wat de Heren begeerden dat hij meer zeggen zou
of wat zy meenden dat hij meer zou kunnen zeggen i. — üit deze taal van den Prins
bleek zooveel, dat, als de Staten geen vrede sloten, maar zich daarbij tot de bescher-
ming van hunne grenzen bepalen wilden, zij in Zijne Excellentie geen ijverigen helper
hebben zouden: want niemand dient met ijver eene zaak, die hij verderfelyk acht. Dus
werd hun de keus gelaten lusschen den vrede of eene veroverende oorlog. Het laatste
was in alle opzichten meer te duchten dan het eerste. Dus begrepen zij van nu aan
De Provinciën de zaak der onderhandelingen ernstiger ter hand te moeten nemen, en besloten, de
worden uitgcnoo- ^ .
digd zich op die Pi'ovmciën Uit te noodigen om over de groote vraag Ie beraadslagen, en daarna tegen
zaaktevciklaien. Februarij 1630 haar besluit kenbaar te maken. Opdat dit oponthoud de
andere partij niet moedeloos mocht maken, gelastten zij berkel te schrijven, dat men
wegens de inrichting van onzen Slaat tot dit uitstel genoodzaakt was , en dat hij hoopte
/ dat het wei ten goede zou uitvallen Dus konden de Infante en Spanje op een voor-
spoedigen voortgang van het vredewerk hopen. Zoo ver, dat de Provinciën op de vraag
van bestand beschreven waren, Avas het in al die jaren niet gekomen.
Hetzij omdat de tegenpartij, bij haren wensch naar vrede, inzag, dat de bezetting
van den IJselpas, die de gemoederen der onzen ergerde en verbitterde, meer goed
dan kwaad zou doen, hetzij dat men begreep anders spoedig voor geweld te zullen
De IJselpas moeten wijken, Graaf ja?i van nassau ontruimde nog voor het midden van October
zijnen post. Werkelijk had hij reden gehad om eenen aanval te duchten. De Prins had
Graaf ernst Casimir gelast zich met 10,000 man voetvolk en 53 Compagniën ruiters lusschen
Doesburg en Keppel neder te sluan op een uur afstands van Steenderen, vfaar jan van
NASSAU gelegerd Avas. Deze volvoerde dit bevel en intusschen liet de Prins de Staten
raadplegen, wat hij zelf met zijn leger aanvangen zou, of ook hij niet naar den IJ sei
zou optrekken Zoo moest jan van nassau het ergste vreezen. Vóórdat ernst gasimir
zich geheel verschanst had, kwam het keizerlijke legerhoofd met het meerendeel zijner
' AITSESIA, bl. 900.
2 AITSEMA, I, bl. 900. Secr. Resol. 11 Oct. 1629. v. d. Capelle», 548—550.
3 Mém. de Fred. Henri, ρ. 117. ν. d. Capellen, 548.
^ Resol Slat-Gen. 14 Oct 1C29. Resol Holl 13, 14 Oct. 1629.
-ocr page 423-DES VADERLANDS. 4l>7
cavallerie en eenig Toelvolk opdagen. Er viel eene schermutseling voor; maar de vijand 1627—
trok spoedig naar zijn kwartier terug, om daags daaraan, den Oclober, daaruit
op te trekken, onzen bodem geheel te verlaten en zich naar Rijnberk op weg tc be-
geven Alsnu, zoo ooit, kon men tot afdanking ten minste der in den laatsten lijd ge- Afdanking van
lichte troepen overgaan, die bijna 200,000 gulden in de maand verslonden. Juist deed zich
^veder het geldgebrek nijpend gevoelen. De Raad van State verklaarde, voor God Almachtig
en Hun Hoog Mögenden onschuldig gehouden te willen zijn, zoo de Staten niet ten spoe-
digste geld verschaften of tot de afdanking besloten De Zweedsche troepen konden wij in
allen gevalle niet in dienst houden: g.vmerarius vraagde ze voor zijnen Koning terug.
Het had nog veel moeite in, eer zij, behoorlijk ingescheept, naar de Oostzee op reis waren.
Hun overste, falkenburg, verlangde meer, dan de Staten hem in billijkheid meenden
te moeten verstrekken; toch beijverden zij zich, dat hij met tevredenheid naar den Ko-
ning vertrok, opdat deze geen slechten indruk van der Staten bereidwilligheid mocht
bekomen Ook de waardgelders werden nog vóór het einde van October afgedankt
en zijne Excellentie bewilligde in de afdanking van de 12,000 man, in het voorjaar op
kosten van Gelderland, Holland en Utrecht gelicht, alsmede in de vermindering van
de 1)0 Compagniën, in 1628 aangenomen, lot honderd man elk Intusschen begrepen
de Stalen, dat, daar het leger van den Prins vol zieken en het saizoen reeds zoo ver
verloopen was, de lyd was gekomen om hel te ontbinden. Daartoe ging de Prins dan Het leger voor
ook over ^; maar in plaats van volgens de uitnoodiging van Hun Hoogmogenden dade- bonden.''^'^'^
lijk naar den Haag te komen, om mede over de zaak van het bestand te raadplegen,
begaf hij zich naar Arnhem, om de grenzen aldaar in oogenschouw Ie nemen, en ver-
der naar Wezel. Gedurende deze reis zond hij den Kolonel hauterive met eenig
volk om de kasteden van Isselburg en Ringelberg in tc nemen, hetgeen zonder moeite
geschiedde In den nacht van den S^^^a November kwam de Prins in den Haag aan. De Prins in
Den volgenden dag werd hij door eene Deputatie der Staten-Generaal plechtstatig welkom
geheeten en bedankt voor de moeite en arbeid, door hem aangewend om de overwin-
ningen te bekomen, waarmede God Almachtig den Staat had gezegend. Op deze toespraak
antwoordde zyne Excellentie, dat hem alles wel was, zoo Hun Hoogmogenden tevreden
waren, en dat hij zich verplicht achtte, al de genoten eer en vriendschap met dienst aan
' Mém. de Fréd. Henri, ρ. 118. Rcsol. Stat.~Gen. 14, 15 Oct. 1629. v. d. Capellen 550,
551. 2 ncsol. Slal.-Gcn. 13 Oct. 1G29.
3 Resol. Stat.-Gcn. 4, 5, 8, 12, 16, 31 Oct.; 5, 19 Nov. 1629.
^ Resol. Stat.-Gcn. 19 Oct. Resol. Holl. 18 Oct. 1629.
5 Resol. Stat.-Gen, 25 Oct. 1629. ® Resol, Stat.-Gen, 18, 25 Oct. 1029.
' Mém. de Fréd. Henri, ρ. 118, 119. ν. d. Capellen, 558.
-ocr page 424-424 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1627— de Landen Ie betalen. Ook aan de Deputatie van Holland betuigde hij, dat hij de
Landen in alle voorkomende gevallen met ijver en naar zijn uiterst vermogen zou
bijstaan i.
Die van Friesland en Groningen hadden gaarne gezien, dat nog in dit jaar de reeks
van voordeelen wure voortgezet met de belegering van Lingen, waaruit hunne Provin-
ciën zoozeer vrerden bestookt. Doch de Prins achtte zulks in dit jaargetijde bedenke-
lijk Nog viel in het begin van November Roeroord door eene welgelukte verrassching
in onze handen en maakte zich stakenbroek op last van zijne Excellentie van Bu~
rich meester Deze beide plaatsjes zouden in het aanstaande voorjaar versterkt worden
Nog altijd waren er in evenredigheid van den geldnood en de verminderde behoefte aan
krijgsmacht niet genoeg troepen afgedankt. Ook stelde de Raad van State den
October voor, de regimenten van morga.n, ferenz, rosencranz, holgk en nog andere
Plau om eenige korpsen af te danken. Maar met deze troepen sloeg men een anderen weg in. De
Jr ^LuiiscMand I^^esident der Staten opperde het denkbeeld om de genoemde regimenten met nog 24
terenExcellentie nader aan te wijzen, in het land van Mark, en
alzoo in Duiischland, in een der met zijn deel der Kleefsche erfenis aan den Keurvorst
' van Brandenburg gekomen landen, buiten kosten van onzen Staat te doen overwinte-
ren Ziedaar een slap van groot gewicht. "Welk een bewijs van zelfgevoel gaf zulk
een voornemen! Hoe zouden daarmede de Stalen hunne stelling in Dmlschland met
fierheid hernemen! De Keizer, dus oordeelde men, zou den moed niet hebben, iets
daartegen aan te vangen. Zijne strijdkrachten met de onze te meten, moest hij schroo-
men, en ons, zoo hij het niet beletten kon, te verwijten wat hij zich zelf veroorloofd
had, ging niet aan. Of had hij ons grondgebied niet zonder oorlogsverklaring in het
belang van onzen vyand bezet? Welnu, wy zouden hem met gelyke munt betalen.
Bovendien, lot op den bodem van Duitschland bestreden wij Spanje en niet den Kei-
zer: of had Spanje niet nog aldaar eenige garnizoenen? Het is waar, wij wenschlen
de onzijdigheid niet openlijk verbroken te zien; maar toch, na het gebeurde ontzagen
wij den Keizer minder, dan in de laatste jaren het geval was geweest. I In de laatste
dagen van Augustus verbood Graaf ernst Casimir aan die van Munster qn Paderborn.,
)) op straffe van brand, lijf en leven," eenigen toevoer van levensmiddelen aan de vij-
anden te doen. De Keurvorst van Keulen beklaagde er zich over, als kon het zonder
1 Resol. SlaL-Gen. 4 Nov. Resol, Holt. 7 Nov. 1G29.
2 Resol SlaU-Gen. 1,4, Nov. 1629. 3 Resol Stal-Gen. 9 NoV. 1629.
^ Mém. de Fred. Henri, ρ. 119. ν. d. Capellen, ρ. 558, 559.
5 Resol SlaL-Gen, 20 Nov.; 17, 20 Dec. Resol Holl 29 Dec. 1629.
6 Resol Slat,-Gen. 26 Oct.j 5 Nov. 1629. v. d. Capellen, p. 559, 560.
ii'
-ocr page 425-BES VADERLANDS. 425
1627—
1630.
schennis der onzijdigheid niet geschieden Tegelijk was de uitvoer van eet- en drink-
waren naar de Ε eins boven Lieroord ^ naar de Wezer en de Jahde en alle stroomen
daaromtrent verboden, om de Keizerschen gebrek te doen krijgen. De mond der Wezer
en de Jahde zouden, zoowel als de Eems, geblokkeerd worden Bij het hernemen
van deze stelling in Buitschland, vloeide ons dan ook weder de hulde loe van die
Duitsche Vorsten, >Yelke wat van onze tusschenkomst te hopen hadden, en niet genood-
zaakt waren geweest op twee gedachten te hinken. Niet alleen de voormalige Koning
van Bohemen kwam de Staten te Vucht geluk wenschen met de verovering van *s Her-
togenbosch; maar ook Hertog julius van Wurtemberg, die daarbij zijn zevenjarig zoontje
aan Hun Hoog Mögenden aanbood ten dienst dezer Landen, tegen dat hij tot zyne jaren
zou zijn gekomen. De Hertog van simmern, broeder van den Koning van Bohemen,
wenschte den Stalen bij brieven geluk met hunne overwinningen, en durfde reeds op
bescherming en onderstand hopen De Hertog frederik van Holstein deed hetzelfde
en bood hun zijne vriendschap aan. De Keurvorst van Keulen beijverde zich om van
onzen vijand te verwerven, dat hem Papenmuts en Rijnberk in handen gesteld werden:
dan zou hij ze neutraal doen worden, en als het den Staten aangenaam was, de ves-
tingwerken slechten De Keizer zelf scheen zoo veel mogelijk den inval te willen
bemantelen. Ten minste schreef Graaf jan van nassau den eersten November aan den
Prins, dat hy order had van Zijne Majesteit om met zijn leger naar onzijdig grondgebied
op Rijks bodem terug te trekken, aangezien de aanleiding, waarom het binnen de
Nederlanden gezonden was, had komen op te houden. Verder verzocht hij te weten,
hoe de officieren en soldaten van zijn leger door de troepen van onze zijde zouden be-
jegend worden, ten einde zich dienovereenkomstig te regelen. — Op dezen brief ver-
zochten de Stalen den Prins te antwoorden, dat hem geen bescheid kon worden gegeven,
voor en aleer hij van wege den Keizer zou verklaard hebben, hoe zijn krijgsvolk zich
tegen het onze zou gedragen
Maar in allen gevalle vorderde de maatregel om die troepen op Duitschen bodem in
garnizoen te leggen, overleg en voorzichtigheid. De Prins en de Raad van Slate wer-
den gemachtigd om de oversten en kapiteins van de troepen, naar Mark, Bergland en
Kleefschland (want het plan was uitgebreid geworden) bestemd, voor zich te bescheiden,
ten einde hen onder anderen te doen begrijpen, dal de inkwartiering met zoo min
mogelijken overlast voor de ingezetenen van die oorden moest gepaard gaan. Voorts be-
greep men, dat het krijgsvolk onder een aanzienlijk Hoofd zou gesteld moeten worden,
' Resol. Stat.-Gon, 1 Sept. 1629. ^ nesol. Stat.-Gen. 25 , 28 Aug.j 1 Sept. 1629.
3 Resol. Slat.-Gen. 18, 20 Sept.j 10 Nov. 1629j 8 Mei, 1630.
^ Resol. Slat.-Gcji. 13, 14, 27 Nov. 1629. ® Resol. Stat.-Gen. 10, 14 Nov. 1629.
ΠΙ Deel. 4 Stuk. !54
1627—
1630.
426 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
die aansprakelijk zou zijn yoor alle overtreding der tucht. Spoedig werd Graaf willem
VAT» NASSAU met dat bevelhebberschap bekleed l. Eindelijk verklaarden de Raad van State
en de Prins het eene bedenkelijke zaak het stuk dier inkwartiering zoo openlijk op den
naam van Hun Hoog Mögenden aan Ie leggen, in dier voege dat door de Staten beamb-
ten gesteld werden om de penningen te ontvangen, uit welke die troepen onderhouden
zouden Avorden, Dat zouden onze onzydige buren, die anders, zoo als de Steden Essen
en Duisburg om van de Kéizerschen verlost te blijven, onze bezetting niet ongaarne
zagen, onmogelijk goed kunnen vinden: want voor den Keizer zouden zij het nimmer
kunnen verantwoorden. Legde men de zaak meer geheim aan, zoo zou, adviseerde de
Raad van State, er mogelijk eenig middel te vinden zijn »om altyd eene achterdeur
open te houden" tot ontlasting van Hun Hoog Mögenden. — Het geheele beleid der
zaak lieten de Staten na deze mededeeling aan den Raad en zijne Excellentie over
Alsnu beijverde men zich om de noodige gelden bijeen te krijgen, ten einde het be-
wuste krijgsYolk eene halve maand soldij te verschaffen, een maatregel, die hoognoodig
geacht werd om de uitvoering, van den aanvang aan, niet door wanorde in de waagschaal
te stellen. Immers het was woelig volk, dat bij het minste vermoeden van wanbe-
taling tot balddadigheid oversloeg. Hierover beklaagden zich de Gedeputeerden van
Utrecht^. Het regiment van morgan, dat aan den Koning van Groot-Britannië te betalen
stond, werd, ten einde zijne oproerigheid te voorkomen, voorloopig dopr de Staten be-
taald en ten spoedigste afgedankt Ten einde van de afgedankte vreemdelingen geen
overlast te hebben, stelden die van Holland voor, alle Duitschers naav Deventer, en alle
Engelschen en Schotten naar Rotterdam te vervoeren, ze aldaar te onderhouden en met
de eerste gelegenheid huiswaarts te bezorgen. Wie zich na een te stellen dag nog ten
platten lande zou vertoonen, zou als landlooper gestraft worden
Het middel, dat de Prins meende te moeten aanwenden om de Duitsche Vorsten en
Legerhoofden geen al te boos vermoeden omtrent onze voornemens te doen opvatten,
was de zending van eene legatie. Tilly had reeds over botsingen tusscljen zijne en
onze soldaten en over de blokkade van den mond der rivier de Wezerj geklaagd
' ν. Χ). CAPELLEN, 561. 2 γ. β. CAPELLEN, bl, 553, 559. J
a Resol. Stat.-Gen. 17, 20, 21 Nov.; 8, 9 Dec. 1629.
Resol. Stat.-Gen. 19, 22, 28 Dec. 1629. v. d. Capellen, 562.
5 Resol Stat.-Gen. 1 Dec. 1629.
« Resol. Stat.-Gen. 12 Nov.; 1 Dec. 1629. v. d. Capellen, 561.
7 Resol Stat.-Gen. 15 Dec. Resol Holl 14, 19 Dec. 1629. .'1
8 Resol Stat.-Gen, 30 Oct.; 6, 10 Nov. i629.
-ocr page 427-DES VADERLANDS. 4l>7
Bremen met dezelfde klachten eenen afgevaardigde gezonden Eindelijk op een bericht 1627—
van aitsema, dat velen, dezen Staat afgunstig, den Hertog van friedland sterk tegen
ons innamen; dat ook tilly zyn best deed bg de hoofden der Ligue om de onzijdigheid
met ons te verbreken, en op de verzekering van zijne Excellentie dat ook hem bekend
was, hoe de handelingen van Hun Hoog Mögenden door de Duitsche Vorsten met grooten
argwaan werden gadegeslagen, stelde men voor in de Staten Generaal, dat de Prins,
in overleg met Gecommitteerden, aan aitsema zou schrijven en hem gelasten den Hertog
VAN FRIEDLAND te gaan spreken, om zijnen ongunstigen dunk weg te nemen, en hem
van de »oprechte bedoeling" van de Staten te overtuigen. Voorts zou zijne Excellentie
een bevoegden persoon naar den Keurvorst van Keulen zenden ora hem eene diergelijke
boodschap te brengen
De stelling van den Keurvorst van Brandenburg werd bij de wending, die onze zaken Houding der
met betrekking tot Duitschland genomen hadden, in geenen deele gemakkelijker. Aan denKeurvorsUan
de voorwaarden, den Graaf van schwartsenberg den Junij gesteld werd ^^^^
stellig genoeg voldaan en de executies gingen voort, zoodat ook de Gezant van den
Graaf van Palts-Neuburg klaagde, verwijtingen deed en dreigde met 's Keizers wraak.
Het was nog in den tijd dat Keizers troepen niet met schande van den inval in de
Nederlanden teruggekomen waren. Dus hadden die bedreigingen ook eenigen invloed
op de Staten. Beducht dat de Keurvorst van Brandenburg zich in de armen des Keizers
werpen mocht, staakten zij, op advies van den Raad van State, de executies: alleenlijk,
om geen onherroepelijken stap te doen, behielden zij de goedkeuring van hel akkoord
tusschen de possiderende Vorsten zich nog voor, en van ontruiming van de door hun
krijgsvolk bezette plaatsen in de landen dezer Vorsten spraken zij geen woord. Om een
en ander te rechtvaardigen, voerden zij den Baron spiering op zijn verzoek om nader
besluit tegemoet, dat de volmacht van den Koning van Spanje ^ verouderd was en op
het tegenwoordig akkoord geene betrekking had Sedert was 's Keizers machteloosheid
gebleken, en de possiderende Vorsten hadden een aanmerkelijke vermeerdering van
Nederlandsche inlegeringen te Λvachten. Ook de Overste van gent Ie Soest gedroeg
zich weder eigenmächtiger dan ooit β. De Hertog van Palts-Neuburg ^ hoezeer de
vijandelijke gezindheid zijner Regering gebleken was uit onderschepte brieven, ter ge-
lukwensching van den Graaf van den berg bij zijnen inval in de Veluwe van haar
uitgegaan T, scheen weder van zins den v/eg der kuiperij bij dc onderhandeling over
' Besol. Stat.-Gen. 21, 28 Dec. 1629. ^ i{csol Slat.-Gen. 26 Dcc'; Resol Holl. IQ Dcc. 1629.
3 Zie hiervoor, bl. 380. ^ Zie hiervoor, bl. 380.
= Resol. Slat-Gen, 22 Junij; 9, 20, 21, 23, 31 Julijj 2, 3, 8, 10 Aug. 1629.
^ ResoL Stat.-Gen. 24 Nov.; 13 Dec. 1629. ' Rßsol. Stat,-Gcn. 6 Aug. 1629.
54*
-ocr page 428-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1627— het bestand te willen inslaan. Althans in de maand November en later verlangde hy
weder herwaarts over te komen, om, heette het, over de uitvoering van het akkoord
met Brandenburg »en andere zaken" te spreken. In April (1650) ontveinsde hij niet,
dat het hem te doen was om den vrede te bevorderen. De Staten verontschuldigden
zich hem te ontvangen i.
weerwil van den voorspoed, waarmede hunne wapenen in het najaar bekroond
waren, beijverden zich de Staten met zoo weinig opspraak mogelijk hunne stelling in
Oost-Friesland te handhaven. Tegen het einde van Augustus (1629) trachtte de Com-
mandant ERENTREiTER de Vermindering, welke zijn krijgsvolk ondergaan had by de
dreigende nadering van tillys en walleksteins troepen, zoo spoedig mogelijk, hersteld
te zien Maar toen het naaste gevaar geweken was, bleven die van Ëmbden op kla-
genden toon op de voortduring van der Staten ondersteuning aandringen. De reden
ligt voor de hand. Zy vreesden, zoo het tusschen onzen Staat en zynen vyand lot een
bestand kwam, weerloos overgelaten te worden aan de wraak van al wie zij zoo slout
getrotseerd hadden, van hunnen Graaf af lot den Keizer toe. Vandaar het verzoek door
hunne afgevaardigden gedaan, bij gelegenheid dat zy al weder te ^s Hage waren om
aldaar tegen hunne partij, den Graaf en de andere Oost-Friesche Stenden, gehoord te
worden Zij verlangden zoo niet openlijk, dan ten minste volgens de belofte, hun
in October van het vorige jaar (1628) gegeven onder de hand door Nederlandsche
troepen legen de Keizersehen bijgestaan te worden. Anders, verklaarden zij, was het
onmogelijk de zaken in hunne stad bij den wanhopigen toestand, waarin zij verkeerde,
langer slaande Ie houden. Eertijds, dus voegden zij er bij, hadden de onderdanen van
Hun Hoog Mögenden bij anderen mededoogen, raad en bystand tegen hunne vijanden
gevonden; om den wil van Hun Hoog Mögenden waren zy in dezen gevaarlyken toe-
stand gekomen, en zouden zy dan nu, door het Rijk voor vijanden verklaard, door Hun
Hoog Mögenden versmaad en troosteloos verlaten worden: hielpen de Staten hen nu niet,
dan zouden zij, naar het zich liet aanzien, later zoo spoedig niet geholpen worden
De laatste uitdrukking zinspeelt op het verwachte bestand. — Op die smeekbede kregen
die van Embden aanvankelyk een uitstellend antwoord. De zaak was van te veel ge-
wicht om zoo snel uitgemaakt te worden De klachten van den Graaf óver de ge-
weldenarijen, welke de Stad zich veroorloofde om de landbewoners lot het onderhoud
van haar garnizoen te dwingen, maakten anders op Hun Hoog Mögenden geen grooten
indruk, evenmin als zijne beschuldiging, dat eene kleine party aldaar alles dreef, het-
' Resol. Stat.-Gen. 14, 15 Nov. 1629 ; 5, 12 Jan.; 28 Febr.; 9 April, 1630.
3 Zie hiervoor, bl. 382. 3 j^esoL SiaL-Gen. 24, 27 Aug. 1629.
^ ResoL Stat.-Gen. 22 Sept. 1629. ^ liicrvoor, bl. 321.
ö Sccr. Resol. 2 Oct. 1629. 7 Resol. Stat.-Gen. 1, 16 Oct. 1629.
-ocr page 429-DES VADERLANDS. 4l>7
geen, zeiden 's Graven afgevaardigden, indruiste legen de akkoorden, met toedoen der 1627—
Staten-Generaal gemaakt, volgens welke de wettige machten moesten gehandhaafd wor-
den 1. Stonden de Staten het verzoek der Stad Embden toe, dan behoefde zij het
platte land niet langer gedwongen lasten op te leggen, en de twist zou veel van zyne
bitterheid verliezen Niettemin werden de Oost-Friesche partijen tegen het eind van
November onverrichter zake naar huis gezonden, om in Februarij terug te komen en
nader gehoord te worden. Die van de Stad kregen niets dan beloften mede en aan-
maningen om zich van verdere geweldenaryen te onthouden; doch zonder dat hun de
verplichting werd opgelegd om de vorige ie herstellen: vandaar dat die vermaningen
weinig invloed op hen hadden. Eerst in April (1650) verschenen zij en 's Graven zaak-
gelastigde weder te ^sHage. Ook toen bleven alle vraagstukken onbeslist, en een
nieuwe termijn, de eerste Oetober, werd ter hunner behandeling bepaald. Alleenlijk
verkreeg de Graaf op zijn verzoek van Hun Hoog Mögenden de verklaring, dat hun
krijgsvolk binnen Embden en Lieroord niets tegen den Keizer, het Ryk en den Koning
van Spanje zouden aanvangen. Hierop verwachtte men, dat de Stad door den Keizer
en den Koning van Spanje onzijdig verklaard zou worden, en dat zij dien ten gevolge
hare achterdochtige houding zou laten varen
De meening, dat de Stalen ernstig op Bestand bedacht waren, maakten de vrees of
hoop van nog andere Duitsche Mogendheden gaande. Den Oetober (1629) versche-
nen twee Raadsheren van den gewezen Koning van Bohemen. Op grond dat, zei-
den zij, Hun Hoog Mögenden ten gevolge van den voorspoed hunner wapenen door hunne
tegenpartij om bestand werden aangezocht, verzocht Zijne Majesteit hen dringend niets
Ie sluiten, tenzij zyn herstel er uitdrukkelijk bij bedongen werd. Bleef het Huis van
de Palts gefnuikt, dan zou de Keizer steeds de gansche macht van Duilschland tegen
dezen Staat Ie velde kunnen brengen. Het voegde, zoo verzekerden zij ten slotte, moe-
dig door Ie lasten, nu Oostenrijk en Spanje na de roemrijke overwinningen, door dezen
Slaat behaald, een gevaarlijke omAventeling begonnen te duchten Eene maand later
meldde zich een der Rijn-Paltsgraven, ludwig philip, bg Hun Hoog Mögenden aan
met het verzoek, dat zij »bij de tegenwoordige handeling van bestand" zouden gelieven
te bewerken, dat hem zyne erfgoederen werden teruggegeven De Keurvorst van
Keulen^ daarentegen, liet hen verzoeken, dat zij, in geval van vrede met Spanje, de
Stenden en Landen, die tot de Katholieke Ligue behoorden, er niet in zouden begrij-
' nesol Stat.-Gen. 5 Oct. 1629. 2 Hesol. Slat.-Gen. 24 Oct. 1629.
3 SecK Resol. 22 Nov. 1629. Resol. Slat.-Gen, 29 Nov.j 13 Dec. 1629 ; 3, G, 10, 19 April;
18 3Iei, 1630.
^ Resol Stat,-Gen. 24 Oct. 1629. ^ Hesol Stat.-Gen, 28 Nov. 1629.
-ocr page 430-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1627— pen, en in liet algemeen, dat zii zich rechtstreeks noch middellijk in de zaken des
Rijks zouden mengen
Onderhandeling Niet alleen uit deze verloogen van die Duitsche Vorsten blijkt genoegzaam, dat
o^er bestand. ^^ ernstig sprake van vrede was, maar ook daaruit, dat de Staten enkele besluiten
uitstelden totdat op de groote zaak beschikt zou zijn. Met name verklaarden zij
op dien grond niet te kunnen treden in het verleenen van. octrooi aan verscheidene
Zeeuwen, die zich ter kaapvaart wenschten uit te rusten Niettemin leidden de
onderhandelingen nog altijd tot niets, marquette schreef herhaaldelijk over de zaak
aan berkel; doch deze kreeg in last de missieven hetzij met een bloot bewijs van
ontvangst, hetzy in bewoordingen te beantwoorden, die de zaak op de lange baan
schoven ^ Ook werden de katholieke belangen in de onlangs veroverde Meijerij van
den Bosch in geenen deele door de Stalen ontzien, en wel op eenen grond, die van
een godsdienstigen schroom getuigde, welke evenzeer van het sluiten van een verdrag
met den vijand moest terughouden. Immers besloten de Stalen den SOste^» October, dat
de Meijerij zoo veel mogelijk op den voet van de Slad zou gebracht worden, en dat in
de kerken predikanten zouden worden ingevoerd, »opdat Gods woord voortgeplant en
deze Slaat gezegend moge worden Vandaar dat zij geenen onderhandschen verkoop
van geestelijke goederen, met het doel geschied om ze aan de Staten te onttrekken,
gelden lieten, en zich bij de toepassing der beraamde maatregelen niet door bedreiging
I van retorsie lieten weêrhouden Zelfs in weerwil van de »bezwaarlijke constitutie
der zaken in HerlogenboscJi'^ werd geene zwakheid beloond
Beschouwden dus de Staten de verbreiding der Gereformeerde Godsdienst als de voor-
waarde van den zegen Gods, geen wonder, dat ook de predikanten zich in denzelfden
zin verklaarden. In Zeeland stelden zij, hoezeer, gelijk zij met eenige bitterheid te ken-
nen gaven, onaangezocht, een betoog, waarin de vraag of men in goede conscientie
vrede met den Koning van Spanje mocht maken, ontkennend beantwoord en in geval
van vrede de wraak der Remonstranten en de ondergang der Dorische leer voorspeld
werd, en in Friesland raakte een lid van de Regering in groot gevaar, omdat hg had
beweerd, dat wij juist gewetenshalve vrede sluiten moesten, vermits zoodra de Koning,
tegen wien wij geene actie hadden, maar die eene actie had tegen ons, v^qde aanbood,
wij dien niet mochten afslaan 7. - - I .
Dg West-Indi- Maar ook de West-Indische Compagnie liet zich niet onbetuigd en meldde zich her-
sche Compagnie
ijvert tegea be- ----j
stand.
1 Resol. Slat.-Gen. 2 Jan. ]G30. 2 jie^o/. Stat.-Gen. 27 Oct. 1629.
3 Resol. Slat-Gen. 27 Oct.; 10, 12, 15, 16 Nov. 1629. ^^ Resol Stat.-Gen. 30 Oct. 1629.
5 Resol Stat.-Gen. 2, 9, 10 Nov. 1629. Resol. Slat.-Gen. 11, U, 29 Dcc. 1629.
' AiTSEMA, bl. 903—905. ■ '
-ocr page 431-DES VADERLANDS. 4l>7
haaldelijk aan bij de Slaten-Generaal, om het sluiten Tan bestand ten sterkste te ontra- 1627—
den. Zij beriep zich op de dienst, die het Vaderland van haar genoot, en herinnerde,
welk eene kracht het aantal harer zwaar gewapende schepen en ervaren zeelieden aan
den Slaat verzekerde, welke rijkdommen zij in het Land bracht, en welk een afbreuk
zij den vijand deed De Compagnie verlangde niet door het sluiten van vrede zich de
hoop afgesneden te zien op de zegepralen, tot welke zich nooit schooner kans had op-
gedaan. In de maand Mei (1629) werd Hendrik corkelis loncq, als Kapitein-generaal,
en piETER ADRiAANSz. VAN vLissiNGEN, als Admiraal onder hem, van wege de Compagnie
aan de Slaten-Generaal voorgesteld. Zij had ook thans een groot plan, waartoedadelyk26
schepen noodig zouden zijn, waarbij binnen drie maanden andere 26 schepen met ΰΟΟΟ
soldaten en 4000 bootsgezellen gevoegd zouden worden, wanneer de Slaten 2000 solda-
ten een jaar lang ten hunnen lasle namen en twaalf oorlogschepen leverden Hun
Hoog Mögenden beloofden niets, dan dat zij, wanneer het plan den gewenschtenuitslag
niet hebben mocht, op het verlangen acht zouden slaan naar evenredigheid van 's Lands
vermogen Ten einde de door haar ontworpen onderneming niet uit te stellen, moest
de Compagnie de door haar aan het vaderland in den nood geleende soldaten spoedig
terug verlangen. Daarentegen sprong zij de Staten in dienzelfden nood volvaardig bij
met kruit en met meel: zy en de Oost-Indische Compagnie hadden zooveel krijgs- en
mondbehoeften opgekocht, dat er anders voor het Land niet genoeg te bekomen zou
geweest zijn Tegen het eind van Augustus waren de Stalen bedacht om aan de
West-Indische Compagnie hare troepen terug te geven. Er was toen sprake van een
landing door haar krijgsvolk te ondernemen op de kust van Spanje of van Vlaanderen
Evenwel eerst in het begin van October, toen de Generaal waardewburg als bevelheb-
ber van de soldaten, die op de onderneming zouden medegaan, in handen der Slaten
den eed deed, lag de vloot zeilreê. Toen slak zij te eer in zee, opdat zij, zoo het
besland soms beklonken werd, daardoor niet zou teruggehouden worden Weldra kon
zij haar verzoek om afwijzing van den vrede aandringen met het verhaal van den goe-
den uitslag, waarmede een deel der vloot van den Admiraal pater terug was gekomen
De West-Indische Compagnie was een voorname oorzaak, dat de onderhandelingen
' Resol. Stat.-Gen. 16, 17 Nov. 1629. aitsema, bl. 900-^02.
- Men vergelijke hetgeen vermeld is op bl. 355.
Resol. Stat.-Gen. 24, 25 Mei; 1 Junij 1629. v. d. Capellen, bl. 505.
^ Resol. Stat.-Gen. 2, 20, 24 Aug. 1629. Resol. Holl. 18, 22, 25 Aug. 1629.
5 Resol. Stat.-Gen. 25 Aug. 1629. ν. d. Capellen, I, bl. 527, 530.
Resol. Stat.-Gen. 6 Oct. 1629. v. d. Capellen , 556.
' Resol. Stat.-Gen. 15 Nov. 1629. aiisema, I, bl. 901.
414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1G27— over vrede verijdeld werden, ook deswegens omdat het deel aan den buit, hetwelk liare
veroveringen den Prins beloofden, dezen minder gesteld op vrede moest maken. Nog
openden ten minsfe de openlijk aangeboden voorwaarden hem geen uitzicht op een meer
verzekerde betrekking, en welke baten kon dan een bestand hem beloven, die
eenigzins opwogen tegen heigeen alleen de West-Indische Compagnie hem verstrekte?
Zijne Excel- In November telde zij Zyner Excellentie de som van 424,000 gulden als zijn aandeel in
lentie wordt op .. , .., . . i r,-i i i i»t i ··
velerlei wijze be-de pryzen, tot het tgdstip na de verovermg van de Zilvervloot gemaakt. Nam hij, zoo
zeide zij daarbij, met dit bedrag geen genoegen, dan liet zij hem over zelf te bepalen
wat hij begreep dat hem toekwam, met de verzekering dat zij naauwkeurig aanteeke-
ning zou houden van de prijzen, die zij won, opdat daaruit op het stipst 's Prinsen
recht mocht voldaan worden i. Hoe kon bij zulke aanbiedingen de Prins nog voor het
bestand gestemd blijven? Toch verdacht men hem nog in Januarij (1650) van de »mis-
daad" dat hij in verstandhouding met degenen, die hem als Gedeputeerden te velde
waren toegevoegd geweest, buiten kennis der Provinciën een bestand met Spanje ge-
sloten had. Maar ook de Staten bonden den Prins met weldaden, Zy schonken hem
42,000 gulden wegens de buitengewone kosten, die het verblijf te velde van hem ge-
vergd had; zij verleenden hem het vruchtgebruik van de domeinen van '5//er/oi/ew^o^c/t,
tot zoolang hij weder in het volle genot van de inkomsten en domeinen van Breda ^ op
215,000 gulden in het jaar begroot, zou kunnen treden, en, eindelijk, werd aan het
driejarig prinsje, niet zonder den scherpen blaam van eenen van der capellek, de
titel en het inkomen van Generaal van de cavallerie verleend
Naarmate de Prins minder tot bestand overhelde en derhalve meer begreep, dat hel
daartoe niet zou komen, naar die mate werd hij te minder geneigd bevonden om in de
vermindering der krijgsmacht toe te stemmen. Maar al wilde //o/^iï/ic? mede geen bestand,
verlichting van oorlogslasten vorderde zij en een veroverenden oorlog verlangde zy niet.
Vandaar strijd van gevoelens. Eerst had deze Provincie in de vermindering der SO Cora-
pagniën van 200 op 100 man toegestemd ^^ thans verlangde zij de geheele opheffing
dezer benden, en besloot de 29 Compagniën, welke daarvan ter harer rekening stonden,
af te danken De andere Provinciën trachtten haar van dit besluit terug! te brengen,
en den ö^^n December (1629) werden daartoe uit de Vergadering der Generaliteit, waar
de Prins en de Raad van State tegenwoordig waren. Gecommitteerden na^ir de Staten
van Holland afgevaardigd. Reeds had de Pensionaris gats 's Prinsen bekommering over
1 Resol Stat.-Gen. 19 Nov. 1629.
2 Rcsol Stat.-Gen. 25, 26 Jan.; 28 Febr.; 1, 6 Maart, 1630- van der Capellen, I, bl. 568, 569.
3 Zie hiervoor, bladz, 423.
4 Resol. Holl. 9, 10 ϊίον. 1629. Resol. Stat.-Gen, 12 Nov, 1629.
-ocr page 433-DES VADERLANDS. 4l>7
het besluit van Holland te kennen gegeven: nog was de Ligue slerk op onze grenzen;
in Brabant >vierf men nieuw volk, en waren alle onze steden en frontieren behoorlijk
bezet, dan bleef er een onbeduidende macht te velde over. De Gedeputeerden van Hun
Hoog Mögenden, waaronder zich ook leden van den Raad van State bevonden, spraken
krachtige taal. Zij verklaarden, dat hunne lastgevers zeer verwonderd en ontsteld waren
over Hollands besluit, hetwelk, zeiden zy, door vriend en vijand uiterst vreemd werd
gevonden. Niettemin volhardden de Stalen van Holland by hun voornemen. Maar de
Prins, hiervan door ca.ts onderricht, verzocht een onderhoud met eenige aanzienlijke
leden der Vergadering van Holland^ na hetwelk de Staten de zaak in nadere overwe-
ging namen, de adviezen der Steden inwonnen, en voorloopig, doch met protest van
Haarlem en Gouda, in het behoud der Compagniën, altijd tot 100 man verminderd,
bewilligden l.
Daar deze zegepraal van het gevoelen zijner Excellentie op het besluit van Holland
een bewys was, hoe hij de staatkunde zou welen door te drijven, die hem met hel uit-
stel zijner hoop op een meer verzekerde betrekking in Nederland kon verzoenen, zoo
moest deze Provincie de vraag aangaande het bestand Ie ernstiger in overweging nemen, IloUand neemt
de vraag, betref-
al ware het alleen om den Prins te doen zien, dat het voorbarig zou zijn, nu reeds fende het sluiten
, , . 1 , , . 1 τ , 1 . van een bestand,
op de voortdunng van den oorlog te rekenen en zich op dien grond tegen de vermm-jQ ernstige over-
dering der armee te verzetten. De Gecommitteerde Raden van Holland maakten van de^™^'"®"
zaak der vredesonderhandelingen een punt van beschrijving voor de Staten, die in de
laatste dagen van November zouden bijeenkomen. Toen de beraadslagingen over die
zaak niet dadelijk ter hand genomen werden, waren er Leden, die weigerden over an-
dere zaken te stemmen, voordal over de groole vraag gehandeld zou zijn. De besluiten,
alsloen genomen, werden met de meest mogelijke zorgvuldigheid geheim gehouden ^
Intusschen kon de andere partij haar ongeduld niet bedwingen. Marquette schreef den
4ilen December uit Brussel aan den Schout van Bozendaal, Hendrik van zevender , hoe
hij ongaarne gezien had, dat »die van de Nederzijde" het besluit tot voltrekking van
»de groole handeling" zoo lang uitstelden. Dit bracht groot vermoeden te weeg, dal
zij deze zaak niet oprechtelijk meenden. Hij (marquette) had de houding der Stalen
tegenover zijn Hof steeds ten beste uitgelegd, maar nu begon hij zelf kwade vermoedens
te koesteren: dus zou hij de zaak verder op haar beloop laten en alles den Almachti-
gen God bevelen, ten einde zich aan geen verderen blaam of ongenade bloot testellen.
Twee dagen later evenwel schreef hij alweder, ditmaal rechtstreeks aan Berkel, met
het verzoek om onverwijld bericht van der Staten eindbesluit: hij verlangde te weten
of neen. De Staten namen deze uitnoodiging voor kennisgeving aan. Maar thans
' ResoL Holl. 4, 5, O, 7 Dec. 1629. ResoL Stat.-Gcn. 4, 5, 9 Dcc. 1G29.
2 ResoL Holl. bi. 838. 28 Nov.; 1, 11 Dcc. 1029.
UI Deel. 4 Stuk. öö
-ocr page 434-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1637— waren het die van Holland^ welke Hun Hoog Mögenden in bedenking gaven, of het
niet goed zou zijn de zaak levendig te houden. Men had voor, aan den vijand de
volgende voorslagen te doen: dat ook de Staten der Zuidelijke Provinciën het verdrag
mede zouden onderteekenen, waardoor zij zich verbinden zouden den gesloten vrede des
noods tegen den Koning van Spanje te handhaven; dat de West-Indische Compagnie zou
in stand blijven; dat de Keizer zich verbinden zou, gedurende het bestand ons geenen
oorlog aan te doen; dat Lingen, Rijnberk, de forten Zandvliet en Hoogewerf ζονΛ^η
worden ontmanteld, waartegen wij Lilloo en Blaauwg^ren zouden slechten i. — Nam de
tegenpartij deze voorwaarden aan, dan was waarlgk de vrede niet verwerpelijk. Diensvol-
gens legden die van Holland een ontwerp van antwoord voor, dat door berkel , schynbaar
uit zijn eigen naam, aan marquette zou gegeven worden. Met tegenkanting van Zeeland
en Friesland, die alle onderhandeling afgebroken verlangden te zien, besloten de Staten-
Generaal, den ontworpen brief af te zenden. Bovendien verzetten Hun Hoog Mögenden
zich niet tegen een voorstel, dat de strekking scheen te hebben om die onderhandelin-
gen in eenen anderen vorm te hervatten. Er was, namelijk, een voorslag gedaan tot
een onderhoud tussehen beambten van beide zgden, om de betrekkingen van de bewo-
ners der Meijerij te regelen. Hoezeer de Prins dit goed had kunnen vinden, was de
. ! Raad van State er tegen, én op grond dat daarbij ons soeverein recht op de Meijerij
te kort zou gedaan zijn, én deswegens omdat »het bedenkelijk was in deze gelegen-
/ heid des tijds eene openbare conferentie met den vijand toe te staan, waarvan buiten
en binnen de Landen zeer vreemd en verre builen de meening en legen de dienst van
Hun Hoog Mögenden geloofd en gesproken zou worden." In weerwil van dit advies
besloten de Staten-Generaal de conferentie toe te laten, doch met den last om het
recht der Generaliteit op de Meijerij in geen opzicht te laten betwisten, en zich niet
in te laten in eenige onderhandeling op het stuk van het bestand ^
Vertoog van He stad Haarlem had tegen de inwilliging der reductie van de öO Compagniën ge-
hesZüT stemd; zij had ze afgedankt willen zien; bewijs genoeg, dat hare Gedeputeerden als-
toen voor den vrede gestemd waren. Doch, wellicht juist door deze gezindheid der
Magistraat uitgelokt, openbaarde zich in deze stad zulk een heftig verzet tegen alle
bemoeijing, die tot bestand kon leiden, dat de Regering zich ten slotte αώ het hoofd
van de minderheid stelde, die in de Staten van Holland de onderhandelingen afgebro-
ken wenschte te zien. Deswegens richtten Hun Edel Mögenden tot de Haarlemsche
Magistraat den l^i^en Januarij 1630 eene missieve, waarbij zij uiteenzetteden 1, hoeonver-
antwoordelgk het zijn zou geen ooren te willen hebben voor een voorslag ί die de ge-
legenheid aanbood om een » goddelyken en eerlijken" vrede te verkrijgen, dat is zoo-
ί V. D. CAPELlEIf, I, bl. 563.
^ IXe&ol, Stat.-Gen. 13, 18, 24, 29, 31 Dec. 1629. Resol. ΗοΙΐί'9, 11 Jan. 1630.
-ocr page 435-DES VADERLANDS. 43Ö
danig een, waarbij wegens het behoud der godsdienst de eer van God en wegens het 1627—
behoud der onafhankelijkheid de eer des Lands gehandhaafd bleef. Niet dat zij Haar-
lem lot een roekeloozen slap wilden overhalen: neen! zij verlangden niels meer, dan
dat deze Stad zich bij de meerderheid zou voegen, die de onderhandelingen verlangde
voort Ie zeilen mits men zich overtuigd kon houden, dat zulks »met zekerheid en
vastigheid van Regering en Religie" kon geschieden, dat is, dat noch de soevereiniteit
in andere handen overging, noch de godsdienst in een geest van verzoening met Re-
monstranten of Katholieken gewijzigd werd. — Op dit schrijven antwoordde de Haar-
lemsche Regering den Januarij. Zy maakte zich in dit antwoord tot het orgaan
van al de vooroordeelen, welke bij minkundigen aangaande het twaalfjarig Bestand in
omloop waren. Op de verklaring, dal, om de onderhandelingen toe te staan, men
eerst de Regering en de Godsdienst verzekerd moest kunnen achten, vraagde de Ma-
gistraat niet onvernuftig, of die beiden dan nog eerst vastgesteld moesten worden, en
of zij niet verzekerd waren, wanneer men zich hield aan de instellingen, die met eeden
waren bekrachtigd? En bovendien, ging zij verder, zulk een verzekering van de Reli-
gie zou niet veel te beduiden hebben, waar (zoo als te Amsterdam, wilde zij zeggen,
schoon de naam dezer stad niet genoemd werd) de Remonstranten werden geduld, be-
schermd, ingehaald en in de Magistraat gebracht. Het besluit der Haarlemsche Vroed-
schap was en bleef: de onderhandeling over bestand af te slaan. — Niettemin gingen
de Stalen van Holland, nog vóórdat de Resolutie der Vroedschap van Haarlem inge-
diend was, er toe over om een voorslag te doen, dat de Leden zich onderling plechtig
en heilig onder eede zouden verbinden, de Regering, gelijk die thans geregeld was,
en de Religie, gelijk die in de openbaVe kerken werd geleerd, te handhaven. Deze
voorslag, in het geheim gedaan, werd ruchtbaar, ja in druk uitgegeven. Daar er
geene aanleiding lot zulk eenen voorslag bestond, ten ware men het voornemen had
om vredesonderhandelingen toe te staan, zoo werd de zaak zoo kwalijk opgenomen,
dal de Staten maatregelen namen om de verspreiding van de gedrukte exemplaren te-
gen te gaan
Zoo veel was uit den loop der beraadslagingen in den boezem der Staten van Het sluiteu van
Holland gebleken, dal de voortzetting der onderhandelingen niet zou kunnen door- eene oumogelijk-
gedreven worden, zonder dat men zich scherper dan ooit tot de vervolging der Re-
monstranten verbond. Maar nimmer zou Amsterdam zich daartoe laten vinden, en
buitendien op deze wijze zou juist dat, wat op verzoening berekend was, lot vernieuwde
breuk hebben geleid, en zouden de onderhandelingen een voorwendsel hebben kunnen
Nvorden om de Remonstranten op nieuw Ie vervolgen. Dit nu was het geschiktste middel
om hen, die voor de onderhandelingen gestemd waren, daartegen in te nemen, en de
' Aitsema, I, bi. 865—969. Resol Holl. 18 Maart, 1630. v. d. Capellen, I, Μ. 555 , 559.
-ocr page 436-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
Katholieken zoowel binnen als buitenslands Ie doen beseffen, dat er bij zulk eene ge-
zindheid geen'verdrag denkbaar was. Van alle kanten bleek alzoo dat het voortzetten
of weder aanknopen van oprechte onderhandelingen eene onmogelijkheid was. Nog een
tijd lang duurde de briefwisseling voort tusschen berkel en marquette, ook over het
bestand. In het einde van Januarij en wederom in April (1630) werd deze Heer, op
de telkens vernieuwde verklaring, dat hg zeer gaarne een stellig bescheid op zijne
vraag zou ontvangen betreffende der Staten gezindheid om te onderhandelen, al of
niet, met het bericht bejegend, dat de bewuste zaak nog niet zoo ver gebracht was,
dat er een einde mede gemaakt kon Avorden; doch telkenmale met protest van de Pro-
vinciën Zeeland^ Friesland en Groningen en Ommelanden, die, even als vroeger, de
zaak geheel afgebroken wenschten te zien i. Met dezelfde maand April begon er op
nieuw eene onderhandeling tusschen berkel en υλν der hooge aan deze, en mar-
quette aan gene zyde over de wisseling der gevangenen te water gemaakt; maar er
werd zorg gedragen, dat zulks geen voorwendsel werd om de zaak van het bestand weder
gaande te maken, hetgeen de andere party vurig bleek te verlangen. Toen het trak-
taat van wisseling was gesloten, verklaarde marquette , dat men van zyne zijde nog
even gezind bleef tot bestand; doch zonder antwoord daarop te bekomen Onbe-
scheidene bemoeyingen echter met de zaak duldden de Staten niet, en Willem usse-
LiNGs, die een geschrift, Waarschuwing tegen de Trèves, had uitgegeven, werd des-
Avegens streng berispt
De meening, dst er hier te lande ernstig over verdrag met den vijand gedacht werd, was
wel geschikt om Frankrijk tot stappen van toenadering tot onze Republiek te brengen,
liet beste middel toch om ons van vrede met Spanje af te houden, was ongetwijfeld
een verbond met Frankrijk, waardoor wij van ondersteuning van dié zijde werden ver-
zekerd en hoop kregen, dat Frankrijk zelf zich eenmaal openlijk en op alle punten
tegen Spanje zou verklaren. En dat Frankrijks belang grootelijks bedreigd zou ge-
worden zijn, zoo wij ons aan den oorlog onttrokken, lag voor de hand. Zoo de Keizer
zich handhaafde op het standpunt, dat hij in den zomer van het jaar 1620 gewonnen
had, was Spanje tevens opgebeurd, en zoo dit Rijk zich tegelijk van de,uitputtende
Toenadering
van Frankrijk.
» Resol Stat.-Gen. 4, 26 Jan.; 7 Febr.; 7 Maart; 25April, 1630. Resol Holl. 26April, 1630.
2 Resol StaL-Gen. 14, 18 Maart; 2, 25 April; 1, 10, 18, 30 Mei; 4, 8 Junij, 1630. Toen
zoo alweder eene wisseling van gevangenen te water beklonken was, vreesden de Staten, dat de
dus op nieuw gewettigde hoop op verlossing de heilzame vrees om zich aan den vijand over
te geven, nog meer moclit verminderen. Vandaar een voorslag om voortaan pf in het geheel
gcene wisseling meer toe te staan, of ten minste geen volk meer te lossen, dat gevangen geno-
men was op schepen, die zich niet volgens de voorschriften weerbaar hadden gemaakt {Resol.
Slat.-Gen. 5, 6 Junij, 1630). 3 Resol. Stat.-Gen. 14^ 15, 21 Junij, 1630.
]027-
1630.
DES VADERLANDS. 4l>7
inspanniDg van den oorlog met de Vereenigde Provinciën ontslaan kon, zou men spoe-
dig den Keizer en Spanje met onwederslaanbare kracht vereenigd zien om zich legen
Frankrijk, allereerst in Italië, Ie doen gelden. Geen wonder, dat Frankrijk aan de
Hugenoten vrede gunde ^ en zich met onzen Staat trachtte te verbinden, ten einde de
voortduring van den oorlog in de Nederlanden te verzekeren. Zoo bracht juist 's Kei-
zers zegevierend optreden tegen de Protestanten te weeg, dat de Fransche Gereformeer-
den niet geheel werden verdelgd en dat de Kardinaal richelieu de Gereformeerde
Republiek op nieuw met kracht ondersteunde.
1627-
XC30,
^ Zie hiervoor, bl. 375.
- V. D. GArULLEN, bl. 515.
-ocr page 438-458 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lß3Ü—
1634.
ι:ί
DE NIEUWE ALLIANTIE MET FRANKRIJK EN HARE GEVOLGEN.
GUSÏAAF ADOLFS OPTREDEN IN DUITSCHLAND. NIEUWE ONDER-
HANDELINGEN MET DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN.
NADER VERROND MET FRANKRIJK.
Houdiug vnii Jn het begin van het vorige jaar (1629) bleef, naar de klachten van den Ambassa-
Frankrijk gedu-
rende liet jaar deur BAUGY te 'ä Hage te oordeelen, de ontevredenheid der Fransehe Regeling voort-
1629
duren wegens de voorwaarden, die de onzen, om niet in onmin met Engeland te gera-
ken, met de vergunning tot uitvoer van schepen en krijgsbehoeften naar Frankrijk
moesten verbinden, en in de eerste plaats wegens onzen onwil om het door langerak be-
middeld traktaat te bekrachtigen Bepaaldelijk was men in Frankrijk verstoord op som-
MELSDiJK: men hield zich overtuigd, dat hij hier aan de meening voet had gegeven,
dat de wapeningen in Frankrijk minder op Italië dan op de Hugenoten gemunt waren
en inderdaad het mondeling verslag, dat sommelsdijk in de Vergadering der Staten van
Holland van zijn Gezantschap gaf, was niet geschikt om voor Frankrijk in te nemen
SoMMELSDiJK begreep in Holland niet als Franschgezind bekend te moeten slaan: van-
daar de toon van dat verslag; maar niettemin bleef hij ten sterkste der staatkunde van
RICHELIEU toegedaan. Den Maart schreef hij aan den Kardinaal een brief, waarin
hij hem den eersten man der eeuw noemt, en zegt, dat onze Staat het vaste besluit
genomen heeft om hem nimmer te verzaken en steeds te verdedigen. Db Staten be-
geerden (schrijft hij) hartstochtelijk den Koning en zijne groote plannen van nut te
kunnen zijn. Des Konings glorie, .grootheid en voldoening ging hun niet^ minder ter
1 liesol Stat.-Gen. 2, 8, 10 Jan. 1629. Zie hiervoor, bl. 210, 211.
3 Archiv, de la Mais, d'Orange, Sér. II, Tom. ΠΙ, p. 25—27.
3 Reiol. Holl 6 Maart, 1629. /I
DES VADERLANDS. 4l>7
harte dan hun eigen beslaan. Zij hadden, zoo gaat hij verder, hunne krygsmacht 1630-
aanmerkelijk versterkt, alleen om 'sKonings onderneming in Italië te ondersteunen,
en dat zonder eenig subsidie te bedingen, alleen met een hopend oog op den Kardi-
naal, en op het gevaar af van zich al de macht van Spanje en het Rijk op den hals
te halen, die anders tegen Frankrijk zou gewend zijn geworden. In dit voornemen,
zoo smeekte hij ten slotte, moest de Kardinaal ons versterken door den Koning thans
tot een mild subsidie te bewegen. Hij, sommelsdïjk , zelf zou zich altijd door den wil
des Kardinaals laten leiden — Zoo was van deze zijde tegemoetkoming beloofd, wan-
neer RICHELIEU wcder een verdrag ter onaer ondersteuning in den oorlog wilde aanbie-
den. Van den anderen kant beijverde zich baugy om het Fransche Hof te doen be-
seffen , dat men den Prins van Oranje ontzien en hem niet in zijne eer aantasten moest
door hem een gebied te doen verliezen, waarvan hij den naam voerde, en met den
Goeverneur van het Prinsdom Oranje te onderhandelen over de overgave der vesting
van dien naam tegen eene geldsom, welke niet anders dan een prijs des verraads zou
zijn Daar de gronden, door den Ambassadeur aangevoerd, voldingend waren, zoo werd
den Prins die grieve bespaard, en van nu aan kon men zich verzekerd houden, dat
Zijne Excellentie de nadere aansluiting aan Frankrijk niet zou verlangen te keer te gaan. —
Werkelijk kwam op dit een en ander rigiielieü lot een stap, die een traktaat ten ge-
volge kon hebben. Tegen het einde der maand Junij (1629) werd van hem een brief
ontvangen, geschreven aan sommelsdïjk. Hier zocht hg eene reden voor het achterbly-
Yen van de nadere alliantie lusschen de beide Staten in de breuke lusschen Frankrijk
en Engeland, die thans gelukkig geheeld was. Hierop volgde in de Slalen-Generaal
een voorslag van den Raadpensionaris duigk van deze strekking, dat Hun Hoog Mögenden
die missieve door eenige Gecommitteerden uit hun midden zouden laten onderzoeken
met het doel om uit te maken, of men de alliantie niet weder in het leven zou kun-
nen roepen. Het resultaat van het onderzoek zou in het register der geheime Resolu-
liën worden nedergelegd — Op denzelfden dag dat het bericht gekomen was van
den overtocht van den IJ sei ^ verscheen baugy ter vergadering der Slaten-Generaal,
en meldde van den vrede, door zynen Koning aan die van de Religie geschonken, als
ware het om te doen gevoelen, dat de aansluiting aan Frankrijk van nu aan niemand
meer behoefde te ergeren en dat dit Rijk de handen ruim zou krijgen om Spanje en
flen Keizer te tuchtigen^'. Toen hier, bij de overrompeling der Veluwe, de nood op hel
' {Vous) me trouverez ious jours très-phyahle ά voz commandemens. Archiv, de la Mais, d' Orange,
t· a. pl. p. 29—31. Dezen brief schreef sommelsdïjk eenigermate op last der Staten (zie Resol.
Slat.-Gen. 21 Maart, 1629).
- Archiv, de la Muison d'Orange, t. a. pL p. 27—29. Verg. hiervoor, bl. 341.
3 Resol SlaL-Gen. 22 Junij, 1629. ^ ResoL Slat.-Gen. 25 Julij, 1629.
-ocr page 440-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
hoogst was gestegen, wendde men zich ook tot Frankrijk om ondersleuning in geld
Ier bestrijding van de Yreeselijke kosten, die de talrijke lichtingen vorderden, en men
deed zulks met eenige bitterheid, daar men gezien had, hoe spoedig de oorlog in//αiiê
«
door den vrede gevolgd was geworden Weldra verscheen dan ook baugy weder voor
de Staten, en verzekerde, dat de Koning het besluit had genomen om dezen Staat by
te staan. Slechts werd gewacht op de komst van richelieu en d'effiat om de mid-
delen aan te wijzen ^ ·— Intusschen draalde men met het lot stand brengen eener
alliantie. Nog altijd scheen Frankrijk eenvoudig de ratificatie van het traktaat van
LANGERAK te verlangen: misschien dacht men, dat onze tegenwoordige nood ons in-
schikkelyker zou maken Doch zoo dit het geval v^'as, vergiste men zich, en toen
onze nood door schillerenden voorspoed vervangen was, kon Frankrijk met zulk een
voorslag niet meer voor den dag komen. Eindelijk was richelieu, gedwongen door de
trouweloosheid van den Hertog van Savoye en door de stelling, die de Keizer, na zich
van den bergpas in Graauwbunderland verzekerd te hebben, in Italië had ingenomen,
in het najaar (van 1629) gereed om op nieuAV aan het hoofd van een leger Italië in
Ie rukken. Van de aanvankelijke uitvoering van dit voornemen gaf baugy den presi-
dent der Staten-Generaal kennis, en zeide, dal de Koning met Hun Hoog Mögenden
middelen wilde beramen om Spanje geheel te fnuiken. De president, het was de Heer
VAN WOORDWIJK, anlwoorddc op deze mededeeling, dat het beste middel hierin bestaan
zou, dat de Koning een leger van 30,000 man met 8 of 10,000 ruiters in Artois oiHene-
gouwen liet inrukken. Na met den Prins over de zaak gesproken te hebben, herhaalde
NOORDWiJK het door hem uitgesproken gevoelen, als de meening ook van de Staten-
Generaal. In geval de Koning daartoe overging, kon de president er toen bijvoegen,
zouden de Staten het aan hunne krachtige medewerking niet laten ontbreken Zoo
ging van onze zijde de eerste voorslag uit om met gezamenlijke krachten de Spaansche
Nederlanden te bemachtigen.
Omstreeks dezen tijd meldde langerak, dat het nu de tijd was, om eene alliantie
met Frankrijk tot stand te brengen, en gaf in bedenking, daartoe eenen buitengewo-
nen Gezant derwaarts Ie zenden. Doch dit denkbeeld keurden die van Holland af,
en zij verlangden, dat men baugy af zou vragen, of hij last had over eene alliantie
te onderhandelen. Aanvankelijk beantwoordde de Gezant deze vraag ontkennend Maar
den 26®ten December verscheen hij voor de Vergadering, om de volgende mededeeling
te doen: Uit zijn bericht aangaande zijn gesprek met den Heer van noordwuk: had de
' Resol. Stat.-Gen. 21 Aug. 1629. Archiv, de la Mais, d'Orange, t. a. pl, p. 33.
2 Resol Slat.~Gen. 31 Aug. 1629. » Resol Stat.-Gen. 3, 10 Oct. 1629.
^ Jiesol Stat.-Gen. 23, 24, 29 Wov. 1629. s Resol Stat.-Gen. 6, 9, 11, 13 Dcc. 1629,
]630—
1634.
DES VADERLANDS. 4l>7
Koning verslaan, dat Hun Hoog Mögenden geneigd zouden zijn hem Ie ondersteunen,
in geval hij Spanje door eenen aanval op de Zuidelijke Nederlanden openlijk den oor-
log aandeed, en dat zij van den anderen kant zwarigheid maakten om hel traktaat van
LATiGERAK Ie Onderteekenen. Hierop had Zijne Majesteit, ten einde alles te vermijden
wat de zaak zou kunnen vertragen, aan hem, zijnen Gezant, volmacht gegeven om in
het geheim de voornaamste punten van het traktaat in overleg met de Staten in de juisle BAUQYhceftvoI-
bewoordingen Ie vervallen. Was dit geschied, dan zouden Hun Hoog Mögenden een plechlig jl^pig o°ver^eenö
Gezantschap lot Zijne Majesteit zenden , om hel ontwerp over te brengen, en daaraan eenige
artikelen toe te voegen, die, vervat in vorige traktaten, geen stof lol verschil konden ople-
veren. De Koning hoopte, zoo voegde baugy er bij, dat de zaak spoediger beklonken dan
ruchtbaar zou worden, en in allen gevalle vóór de lente afgehandeld zou wezen. —
Hierop benoemden de Stalen acht Gecommitteerden, twee uit Holland en uil elke der
andere Provinciën éénen, om met den Ambassadeur m nader overleg te treden. Ia
deze conferentie deelde baugy de volgende punten mede, op welke hij volmacht had
te onderhandelen en te sluiten, ter vernieuwing der allianlie: "1°. De Koning zou den
Staten ieder jaar de som van één millioen leenen, mits zij in oorlog bleven mei
vrede noch bestand sluitende zonder de goedkeuring en toeslemming ^ van den Koning,
en Zijne Majesteit volgens de vorige traktaten des gevorderd wederhulp verleenden.
Indien de Koning, in plaats van den Staten dien onderstand te geven, besloot aan
Spanje den oorlog te verklaren en met een machtig leger het bewuste grondgebied aan
te vallen (en binnen zes weken na de vernieuwing en onderleekening van de alliantie
zou hij deswegens een besluit nemen), alsdan zouden de Stalen dal leger versterken met
10,000 man voetvolk en löOO i'uilers, en van hunne zijde met 50,000 man voetvolk
en 4000 ruiters een krachtigen aanval doen op die vesting, welke men later onderling
bepalen zou. 5°. Zoo de Koning, na Spanje eersl den oorlog aangedaan te hebben,
daarna vrede sloot, en de Staten den oorlog voortzetten, zou Zijne Majesteit hun een
ruimer onderstand geven zoolang hun strijd zou duren, volgens het traktaat van Com-
piègne. Het vierde punt, eindelijk, sprak van de overkomst onzer Gezanten om de
laatste hand aan de zaak te leggen. — Van deze punten kennis genomen hebbende,
lieten Hun Hoog Mögenden hunne Gecommitleerden aan den Gezant verklaren, dal, zoo
de Koning met een leger van 40,000 man in Arlois of Henegouwen viel, de Stalen de
grenzen der Spaansche Nederlanden zouden overtrekken met het leger, dal zij onder
de wapenen hadden; zoolang de Koning geen leger over zijne Noordelijke grenzen deed
trekken en zich aldus ontzag met Spanje openlijk Ie breken, zouden de Staten de vrij-
heid hebben om met deze Blogendheid over bestand te handelen; zoo de Koning na eerst
met Spanje oorlog gevoerd te hebben, vrede kwam te maken, dan zou hij hen in dien
' Sans Ie gré et consentement de Sa Majesté.
III Deel. 4 Stuk. S6
-ocr page 442-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
Trede vervallen of hun, naar hun verlangen, een afzonderlijkbesland bezorgen; namen zij
echler het aanbod van vrede of bestand niet aan, dan zou de Koning hun, zoolang
hun oorlog duurde, twee millioen jaarlijks verstrekken. — Op het eerste punt begeerde
BAüGY te weten, of de Stalen van meening waren geene alliantie te sluiten, voordat
de Koning met Spanje gebroken had. De Stalen antwoordden, dat zij die voorwaarde niet
eischten en met den Gezant in conferentie zouden treden, zoo spoedig het hem gelegen
zou komen — Zoo scheen alles gemakkelijk gevonden te zullen worden. Maar de
Slalen waren niet gezind, de onderhandeling slechts voorloopig en in hel geheim hier
te lande te doen plaats hebben en ze eerst te Parijs voor het oog van Europa haar
beslag te doen krijgen. Daardoor zou hel den schijn hebben, alsof wij den Koning om
eene alliantie waren komen smeeken, en het was van de uilersle noodzakelijkheid, dat
nu wij ons zoo naauw aan Frankrijk aansloten, zelfs de schijn vermeden werd, alsof
wij, sedert Spanje voor goed machteloos geworden zou zijn om eenige aanspraaak tegen-
over ons te laten gelden, en Engeland niet in staat was om ontzag van ons te vorderen,
ten slotte onze zelfstandigheid voor Frankrijk veil zouden hebben. Zoo ver mocht het
nimmer komen en was het dan ook niet gekomen. Immers konden wij een eervollen
vrede van Spanje verkrygen, en Frankrijk moest niet meenen, dat wij bij de alliantie
grooter dienst ontvingen dan bewezen. Ja! slechts schoorvoetend moesten zy, die de
zaken goed inzagen, zelfs lot de gunstigste voorwaarden toetreden, omdat de uitbreiding
van Frankrijks macht tot op onze grenzen niet begeerlijk te achten was, en mogelijke
verstandhouding tusschen deze Mogendheid en den Prins, ten gevolge waarvan de rege-
ring alhier verandering zou kunnen dreigen, de zaak zorgelijk maakte. — Baugy,
daarentegen, bleef bij hetgeen hij eerst verklaard had: hij vond zich alleen gelast te
onderhandelen op de vier punten, en de zaak moest verder »om de eer en reputatie
van zijnen Koning" in Frankrijk door middel van derwaarts te zenden Ambassadeurs
met Zijne Majesteit zelve afgehandeld worden. Dit herhalende, sneed hij daarbij uit-
drukkelijk alle hoop af van naderen last te bekomen: hij vreesde, voegde hij er bij,
door zijn Hof gewraakt te worden en alzoo hel lol te ervaren, dal langerak van onze
zijde ondervonden had. Natuurlijk evenwel bleven de Slalen op hun stuk staan. Zij
besloten den Ambassadeur beleefdelijk te kennen geven, dat zij zich de alliantie met
Frankrijk steeds tol groole eer rekenden, en dan ook na den afloop van het traktaat
van Compiègne herhaaldelijk op vernieuwing des verbonds hadden aangedrongen; dat zij
diensvolgens wel geneigd Avaren om vooralsnog in het geheim, maar niet om stuksgewijze
te onderhandelen: dat is de helft hier en later de andere helft in Frankrijk af te doen.
Weshalve zij baugy verzoeken zouden, zich anderen last te zien te verschaiTen: wat
de plechtige slothandeling op zich zelve betrof, daarop zou wel iets lol onderling ge-
1030—
]634,
De Staten ver-
langen , dat de
onderhandelingen
tot de volledige
sluiting der alli-
antie toe in den
Haag plaats heb-
ben.
Secr. Resol. 26, 29 Dec. 162Ü.
-ocr page 443-DES VADERLANDS. 419
noegen te vinden zijn Alvorens echler dit antwoord aan den Gezant werd overgebracht, 1630—
won men *s Prinsen advies daarover in. Deze keurde het goed, en het werd overgele-
verd. Bij deze gelegenheid vraagden de Gecommitteerden den Gezant, of het zyne be-
doeling was, dat, als men het alhier op de eerste drie punten eens was geworden, hunne
bekrachtiging verzekerd was, al ware het ook, dat de bepalingen, waarop in het vierde
artikel gedoeld werd, slof tot verschil bleven geven, baugy antwoordde ronduit, dat
zijn last zeer slipt was, en dat hy slechts over die drie punten, en dat in het geheim, in
overleg mocht treden om op het spoedigst tot een resultaat te komen; maar dat het hier
aldus verhandelde van geene waarde zou zyn, voor en aleer de alliantie in Fra?ikrij/s
plechtig tot stand zou zijn gekomen. Niettemin zou hij op het verzoek der onzen Zijne
Majesteit over de zaak schrijven Hij deed zulks; doch het antwoord, dat hij bekwam,
was niet gunstig. De Slaten-Generaal lieten zich daardoor echler niet van hun stuk
brengen, en gaven baugy Ie verstaan, dat in geval de Koning eenen inval in de Zuide-
lijke Nederlanden doen wilde, hij van de zamenwerking van onze Republiek verzekerd
kon zijn, al was het dat er geen nadere alliantie lol stand was gekomen Zoo loon-
den de onzen zich in geenen deele om een plechtig gesloten verbond verlegen. Hiermede
nu was Frankrijk gansch niet gediend. Het kwam er voor dit Rijk op, aan ons te ver-
binden geen bestand te sluiten. Vóórdat wij ons daartoe verplicht hadden, kon Frankrijk
noch gerust jn Italië oorlog voeren, noch vooral aan Spanje ,οψ elk gebied en openlyk
den oorlog verklaren. Dus verlangde baugy met groolen aandrang, dat, al kwam er
dan geen alliantie tot sland. Hun Hoog Mögenden zich ten minsie verbinden zouden,
dat zoolang de oorlog tusschen Frankrijk en Spanje zou duren, zij geen bestand of
vrede met dezen hunnen vijand zouden sluiten. Van onze zijde volhardde men bij hel
vroeger beslolene en liet zich niet verder uit Thans begreep de Fransche Regering i^rankrijk ^aeit
alles toe te moeten geven. Den eisch dat de zaak in het geheim zou behandeld en eerst toe-
in Frankrijk op plechtige wijze haar beslag zou krijgen, liet zij vallen, baugy ver-
klaarde eerst aan den Prins, toen aan den President der Stalen-Generaal, dat zijn Koning
liem volkomen gemachtigd had om het traktaat aan te vangen, Ie voleindigen, Ie slui-
ten en te teekenen. Dien ten gevolge werden er Gecommitteerden aangewezen om de
onderhandelingen te hervatten. Den Februarij (1650) was er reeds een ontwerp
van alliantie, van geheime artikelen gevolgd, door baugy gesteld en gemeenschappelijk
overwogen. Bij de beraadslaging over dit stuk in de Stalen-Generaal, besloot men in
de voornaamste plaats, dat in het eerste geheime artikel duidelijk uitgedrukt zou wor-
den, dat deze Staat zich de vrijheid voorbehield om over besland of vrede Ie handelen,
' Secr. Resol. 4 Jan. 1Ö30. ^ jiggoL Slat.~Gen. 8 Jan. 1630. Secr. JXesol 8, 9 Jan. 1630.
^ èecr. Resol. \ Febr. 1630. Secr. liesol. 6 Febr. 1630.
06*
-ocr page 444-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1030— zoolang Frankrijk niet werkelijk, en wel op het gebied van Nederlandsche beziltin-
' ' , een, met deze Mogendheid in openbaren oorlog zou zijn gekomen Doch alsnu leed de
De zaak der al- ^ ' ' _ ^ ®
lianlie vindt ver- voortgang der onderhandeling eenige vertraging. Het al of niet sluiten der alliantie met
traginjï, waarvan
de oorzaak schuilt ^mn/injVi hing met de belangrijkste binnenlandsehe vraagstukken in Holland te zamen.
iiiwLf'^^ß·· alliantie met Frankrijk was stilzwijgend lot een aanvallenden oorlog in de Zuidelijke
Nederlanden besloten. De Stad Amsterdam nu kon zulk eenen oorlog en de gevol-
gen, die hij hebben kon, slechts onder ééne voorwaarde goedkeuren, en deze voor-
waarde was, dat zij alvorens een bolwerk zou hebben opgericht tegen alle mogelijke
min gewenschte uitkomsten. Zij verlangde vooraf de zelfstandigheid verzekerd te zien
van de partij, op welke zij in haren boezem vertrouwen kon, in geval van botsing met
de heerschzucht der Landsregering, door wien ook aangevoerd en door welken geest
ook gedreven. De Amsterdamsche Regering verlangde meesteres te zijn binnen hare
eigene muren, len einde den strijd voor hare beginselen des noods tegen de geheele
wereld vol te kunnen houden. De Contraremonslranten nu waren het, welke aan de
macht buiten hare wallen vat en steun gaven om haar in hare vrijheid te belemmeren:
de Contraremonstranten derhalve moesten onschadelijk gemaakt worden. Met te meer stout-
«wioedigheid kon de Regering der Stad tegen hen optreden, omdat zij in het vorige jaar
; (16i9} geloond had, dat zij, hoezeer voor't grootste gedeelte uit Remonstrantschgezinden
bestaande, meer dan eenig Lid der Republiek geneigd en bij machte was gm den Staat
/ Ie verdedigen, zoo legen openbaar geweld als tegen listige raadslagen.
Uit dit oogpunt moeten wij de belemmeringen beschouwen, die niet alleen de vol-
üevertraging;,lOoijing van het traktaat van verbond met Frankrijk, maar ook de toebereidselen tot
seientoT^eenen veldtocht, reeds in dit jaar (1650) te ondernemen, door toedoen \'an Amsterdam
veldioelit onder- ^^^^^ jg ^^^^ Holland ondervonden,
vmden, zijn aan ''
dezelfde oorzaak In het midden van Maart (1650) waren het de Heren van Holland, die naar hun
te wijten.
advies betreflendc de alliantie met Frankrijk lieten wachten, en nog in het begin van
Junij zag men de Staten-Generaal zekere moeijelijklieden, die er tusschen onze Regering
en de Fransche ontstaan waren wegens schepen van Calais, alhier opgebracht, te baat
nemen, om die van Holland aan Ie manen, eindelijk een besluit te nemen op het ont-
werp van die alliantie, opdat daardoor alle vergeldingsmaatregelen mochten verhoed wor-
den , die de Koning van Frankrijk anders tegen schepen en goederen van onze ingezetenen
zou kunnen nemen Maar ook de vermaningen, die de bespoediging ten doel hadden
van de maatregelen, welke met het betrekken van een veldleger in het voorjaar van
1650 in verband stonden, richtten zich bepaaldelijk lot Holland. De Priiis drong er
reeds van Februarij af op aan, dat de ΰΟ Compagniën weder op 200 man zouden ge-
bracht worden, dat de Provinciën op de voldoening harer legerlasten over het nieuwe
Resol Slat.-Gen. 15, 19, 23 Febr. 1630. 3 Hcsol Stat.-Ge\i. 14 Maartj 5 Junij, 1630.
-ocr page 445-DES VADERLANDS. 4l>7
jaar 1650 bedacht zouden zijn, en dal waardgelders voor vier maanden zouden gelicht wor- 1C30—
1634.
den, en dit alles op grond dat hij dagelijks meer van hel voornemen des vijands vernam
om ons met een groole machI aan Ie tasten. Aitsema schreef van kwade diensten en ophitsin-
gen legen deze Landen overal in het Rijk De Ambassadeur van Frankrijk, ondersteund
door dien van Venetië spoorde de Stalen aan om de gelegenheid waar te nemen, en
terwijl lodeaa^jk XIII op nieuw in Italie tegen Spanje mei een leger optrad, alhier
iets belangrijks legen onzen vijand te ondernemen Aan Holland, hetwelk steeds de
andere Provinciën voor moest gaan, haperde hel, dat daartoe niet werd overgegaan. Dus
werd in hel begin van Maart besloten, dat de Raad van State zich in de vergadering
der Staten van Holland zou begeven om te trachten de bezwaren dezer Provincie uit
den weg te ruimen. De Prins zag meer heil in de zending van eene Deputatie uil de
Staten-Generaal nevens den Raad van State: in hel vorige jaar had men van zulk eenen
stap de beste uitwerking gezien. Werkelijk ging men lot dezen maatregel o\er; doch
de Gecommitteerden verwierven thans niels anders van Holland, dan het onwederspre-
kelijk betoog, dat deze Provincie in geen opzicht achterlijk was, en de vermaning, dat
de andere Provinciën zich behoorden te beijveren om over ruimere en zekerder geld-
middelen te kunnen beschikken. Weldra echter stond Holland de versterking der UO
Gompagniën toe; maar de belofte om ook in de lichting der waardgelders en de levering
der legerlasten te bewilh'gen, werd door de daad geenszins achtervolgd Dus besloten
Hun Hoog Mögenden, den Slisten April, de Staten van Holland op nieuw te bezenden,
ditmaal door twee leden uit hun midden, beaumont en sciiapfeu , en de Heren sommelsdijk
en raasfeld uil den Raad van State, met den Tresorier-Generaal val^^ gogu. Zij kregen de
belofte, dat Hun Edel 3Iogenden een spoedig besluit zouden nemen; maar hoe het besluit zou
' Resol Slat.-Gen. 9, 12 Febr.; 4 Maart, 1630.
^ In den zomer van 1623 had süiuano zich na een zevenjarig verblijf alhier als Gezant door
MOROsiKi zien vervangen. Deze was een jaar later vertrokken. De toeloop van Katholieken l)ij
de godsdienstoefening ten zijnen huize had groole opspraak gegeven en zijn onbeschaamd onze-
delijk gedrag de Hagenaars ontslicht (to/. 5/a/.-Gen. 8, 10, 13, 28, 29Julij, 1623. öJulij, 1624.
Rcsol Holl. 22 Beo. 1623. V. d. Capellen, 1, hl, 202). Zijn opvolger was aloysio οοχταλενι, die
in Mei 1626 weder opgevolgd werd door geop.gio geohgj, welke in het najaar vertrok, om met
hel nieuwe jaar van 1627 door sonANZo vervangen te worden. Yóór zijne aankomst had suriano
de zaken waargenomen {Resol. Stat.-Gen. 8 Mei; 12, 17, 20, 21 Junïj j 1, 2, 7,10, 27 Oct. 1626.
2, 4, 16 Jan. 1027. aitsema, 531). In Jmiij, eindelijk, van het jaar 1629 kreeg sohanzo eenen
opvolger in gozzoni , die bij gevolg in het voorjaar van 1630 alhier Gezant was {Üesol. Stat.-dm.
24 Meij 5, 7 Junij, 1629). ^ ResoL Slal.-Gen. 16 Aprd; 4 Meij 10 Junij, 1630.
^ Resol Stat.-Gcn, 5, 6, 7, 19, 25 Maart; 19 April, 1630. Resol Holl 7, 8, 12 en
13 Maart, 1630.
1630—
1634.
446 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
uitvallen, werd niet gezegd. Doch elk besluit, hoedanig dan ook, bleef uit. Op
verzoek van Zijne Excellentie begaven zich den IG'i®'^ Mei alweder Gedeputeerden, uit
elk der zes Provinciën één, met twee leden van den Raad van Slale, naar de vergadering
der Staten van Holland. Thans kwamen dezen met een uitvlucht voor den dag. Er
was van het millioen voor de legerlasten vooreerst slechts een bedrag van 400,000 gul-
den gevraagd, en de andere Provinciën hadden elk hare quote in deze laatste som
gereed. Nu zeide Holland, dat het geheele millioen dadelijk behoorde opgebracht te
worden, zoo er in ernst van het betrekken van een veldleger sprake zou kunnen zijn.
Dit nu was meer gevergd, dan de Provinciën,voor het oogenblik konden leveren. Wat
de waardgelders aangaat, deswegens bleven de Staten van Holland nog altyd raadplegen,
en den 17·^®" Mei scheidden zij voor eenige dagen zonder besluit daaromtrent genomen
te hebben: alleenlijk verzekerden zij onder de hand, dat, als Zijne Excellentie metterdaad
te velde trok, zij hem niet "verlegen zouden laten. Evenwel na de hervatting hunner
zitting in Junij liet zich het besluit op de lichting der waardgelders nog altijd wachten,
zoodat de Prins zijne droefheid deswegens aan de Staten-Generaal betuigde i.
Wat had zich, namelijk, in den boezem der Stalen van Holland toegedragen? Den
De Amstenlam-17'len Ja η u ar ij, 1650, vervoegden zich lot deze Vergadering vijf Gedeputeerden van den
klaagt bij de Sta- Kcrkeraad van Amsterdam, te weten drie predikanten en twee ouderlingen, benevens
straat\lier^bffi'predikanten, gedeputeerd uit de Classis. Zij deelden den Stalen mede, dat er
overgroote zwarigheden waren ontstaan in de Gemeente te Amsterdam, bepaaldelyk ten
aanzien van den predikant adriaan smout. Deswegens waren zij gelast zich te wenden
tot Zyne Excellentie en Hun Edel Mögenden, niet om te klagen, zeiden zij, over de
Magistraat der stad, maar om met alle beleefdheid den lang gewenschten vrede te mogen
, bekomen, met behoudenis van de waarheid, de goede orde en de vrijheid der Kerken.
Met dit doel verzochten zij, dat de Staten, hetzij door eenige politieke en kerkelijke
^ personen te machtigen, hetzij op eene andere wijze, de ontroerde en zuchtende Kerk
zouden bijstaan — In deze daad, hoe verbloemd ook, lag een beroep op het gezag des
Prinsen en der Stalen tegen hunne Stadsregering. Kreeg de Kerkeraad zijnen zin, dan
waren de Heren van Amsterdam niet meer meester in hunne stad, zij werden van nu
aan afhankelijk van de geestelijken ten hunnent, en tevens van de Stalen en den Stad-
houder, die zich eenmaal met kerkelijke zaken in hunne Gemeente gemoeid hebbende,
daarin steeds een middel konden vinden om hun den voet te lichten en hen tot gehoor-
zaamheid te nopen aan hetgeen zij zouden wenschen door Ie drijven. Wal smout
aangaat, hij was wegens zijn heftig uilvaren van den predikstoel tegen de tegenwoordige
Regering de stad uitgebannen, — en verre van zich te laten welgevallen, dat zij als beroer-
1 llesol. Slat.~Gen. 25, 26, 30 April; 3, 7, 13, 16, 18 Mei; 5, 8 Junij, 1630. Besol. Holl.
26 April; 4, 7, 16, 17 Mei, 1630. ^ Resoi. Holl. 17 Jan. 1630.
DES VADERLANDS. 4l>7
ders van Israël en afvalligen van Gods verbond werden uitgekreten, zoo zij zich niet 1630—
tot de handlangers der felste Contrareraonslranlen maakten, verlangden de Amsterdamsche
Regenten den Remonstranten te vergunnen eene kerk en eene kweekschool voor hunne
leeraren te slichten, en was bij hen het denkbeeld lol rijpheid gekomen om een Alhe-
naeum of Doorluchtige School op Ie richten, ten einde zooveel vermogende Renion-
stranlsche gezinnen aan de stad te verbinden. — Op het verloog der Gedeputeerden
van den Amsterdamschen Kerkeraad besloten de Stalen de zaak mede te deelen aan
Zijne Excellentie, en nadat men zgn advies zou hebben verstaan, daarop een besluit te
nemen. De Gedeputeerden van Amsterdam (loen ter lijd , de Heren Mr. antonis oetgens
van wavereii, gerrit dirksz. van beuningepi, Dr. albertus goenradus, gerrit scuaal»
en Mr. willem boreel , Pensionaris) verklaarden de Vergadering onbevoegd om deze zaak
aan zich te trekken en verzochten aanleekening van deze hunne verklaring Intus-
schen werd er na gehouden conferentie met den Prins een ontwerp van antwoord gesteld,
aan de Afgevaardigden van den Kerkeraad te geven. Doch de Heren van Amsterdam
slelden daar een ander ontwerp tegenover met verzoek dat zich de Vergadering met
het hunne wilde vereenigen. Zij voldeed niet ten volle aan dit verzoek: althans voegde
zij aan het Amsterdamsche ontwerp de laatste zinsnede van hel hare toe, ten gevolge
waarvan alsnu aan de Kerkelijke Gedeputeerden geantwoord werd, dat den Regenten
van Amsterdam ernstig zou worden aanbevolen, de goede rust èn eenigheid in hunne
stad te bewaren, met de herinnering, dat ingeval zij daarin niet slaagden, de Staten zich
met die laak zouden belasten ^ — Al dadelijk hadden de Heren van Amsterdam de ge-
legenheid om te doen gevoelen, dat men bij de onlzellende behoeften hunne hulp en
bij gevolg hunne welwillendheid onmogelijk kon ontberen. Er waren onverwijld twee
milhoenen in gereede penningen noodig: wilde nu Amsterdam de ΙΙΙί,ΟΟΟ gulden, die
zij reeds had voorgeschoten, van hare quole korten, dan zou men geld te korl komen.
Dus moest men de Stad om inschikkelijkheid verzoeken — Het laat zich denken, dal poging om het
men te Amsterdam niet draalde met de poging om de gerezen moeijelijkheden te ver-
eü'enen. De Kerkeraad verzocht bij zyne onderhandelingen met de Magistraal den bijstand
van den Leidschen Hoogleeraar polyander en van drie predikanten. Van zijne zijde
werd verlangd, dat de Remonslrantsche »conventikels" zouden worden geweerd; dat
over de zaak van smout zou gehandeld worden, en dat de Magistraat op zou houden
de zittingen van den Kerkeraad door Gecommiteerden uit haar midden te laten bijwo-
nen. De gemachtigden van de Magistraat brachten daartegen in, dat zij geenen last
hadden om over iels anders te handelen, dan over de bijwoning der vergaderingen van
den Kerkeraad door Gecommitteerden der stedelijke Regering, en dan nog wel alleen
over de regeling dezer zaak: want het recht der Magistraal om hare vertegenwoordigers
» Resol. Holt. 17 Jan. 1G30. - Resol. Holt. 20 Jan. 1630. ^ Resol. Holt. 21 Jan. 1030.
-ocr page 448-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1630— in den Kerkeraad te hebben, wilden zy door niemand betwist zien. De Kerkdijken behiel-
1634
den zich voor, de zaak van smout , nu de Magistraat daar niet over gehandeld wilde hebben,
»te brengen ter plaatse waar het behoorde;" maar wat de » bijzilting der Politieken" inden
Kerkeraad betrof, zoo verklaarde de Regering zich geneigd om zich van de uitoefening van
dat recht te onthouden lot Paschen toe, wanneer een Synode daarover zou uitspraak gedaan
hebben. De Kerkelijken vleiden zich, dat zy hier eene belangrijke inwilliging verworven
hadden, en droegen aan de Slaten de bijeenroeping van eene Provinciale Synode van het
Noorder- en Zuiderkwartier vereenigd voor. Doch weldra bleek, wat de Magistraat bedoelde,
dit namelijk: dal ook aan de Synode, en dat wel geene Provinciale, maar de gewone Noord-
Hollandsche, niels meer dan de taak toevertrouwd zou worden om de uilvoering van haar bo-
ven bedenking verheven recht te regelen. Tegenover deze nadere verklaring der Heren van
Amsterdamy die het verhandelde in de conferentie der Kerkelijken en Politieken slechts als
eene poging tol bemiddeling wilden aangemerkt hebben, namen genen, verslag doende aan
de Stalen, een hoogen toon aan: goddelijke zaken konden geen bemiddelen of » modereren"
lijden; zy waren geene bemiddelaars, maar als het ware de mond der Kerk te achten 1.—
Alsnu hatldën de Slaten Ie beslissen, of er eene Provinciale Synode zou verordend worden, al
of niet, en de Kerkelijken lieten niet na op antwoord aan te dringen. Den 26®'®'^ Maart
J3e Staten van besloten de Stalen tot de bijeenroeping van eene Provinciale Synode, waarheen van
JJotorfbcsluitca ^γρητβ huhne Vergadering eenige » vreedzame politieke Personen" zouden gezonden wor-
eeu Provinciale & ö ο ο ί &
Synode bijeen te den. «Maar de Gedeputeerden van Amsterdam protesteerden legen dit besluit, en betuigden
roepen.
onschuldig te willen zijn aan al de onheilen, die daaruit zouden kunnen ontslaan. De
' Gedeputeerden van Leiden betuigden, daarentegen, al de onheilen niet op hunne ver-
antwoording te wenschen te hebben, die uit het verzuim der uilvoering van het besluit
konden voorlvloeijen. Den volgenden dag verklaarden die van Amsterdam, in de 400,000
gulden legerlasten, door de andere Leden toegestaan, niet te kunnen bewilligen, —
Toen de zaak zoo ver gekomen was, liet de Prins welen, dat hij eenen voorslag van
schikking had te doen. Om hem te hooren werden eenige Leden gecommitteerd, eene
laak, waarvan die van Haarlem zich echter verontschuldigden. De uilslag was, dat
men de Heren van Amsterdam verzocht, zich van de uitoefening van hel recht van bij-
zilting in den Kerkeraad Ie onthouden tol den tijd der bijeenkomst der giewone Noord-
Hollandsehe Synode, en dat de minnelijke bijlegging der geschillen zou worden beproefd
door de voorgaande bemiddelaars^ vermeerderd met twee leden van den Hoogen, en twee
van den Provincialen Raad, benevens de twee Hoogleeraren polyander en walaeus. — Bij dit
Zij gevon dit ^^®*· ^lenkbeeld eener Provinciale Synode ter zijde gezel, en voor de conferentie
dentbeeld weder karakter van bemiddelaars, dat de Kerkelijken verworpen hadden, door de Staten
gehandhaafd. Hierop scheidde de Vergadering. Bij de volgende zitting gaf men aan
» Rcsol. Holl, 1, 2 Maart, 1630.
-ocr page 449-DES VADERLANDS. 4l>7
het dus haastig en niet uitdrukkelijk beslotene kracht van behoorlijk besluit, niet zonder ^j^g^
de tegenspraak evenwel van Gouda, Gorinchem, Schiedam, Enkhuisen en nog vier
kleinere Sleden. Ook verontschuldigden zich de drie predikanten, die den, Amsterdam-
schen Kerkeraad hadden bijgestaan, van de laak van bemiddelaars, op grond dat zulk
een gewichtige zaak, die het recht en de regering der Kerken in het gemeen betrof,
niet mocht afgedaan worden door eenige particuliere kerkelijke benevens eenige politieke
personen: zij bleven bij het verzoek om de bijeenroeping eener Provinciale Kerkverga-
dering. Toen over deze vraag werd beraadslaagd, Werd van wege den Prins verklaard,
dat zijne Excellentie het zeer bedenkelyk'vond, zoo gansch tegen den zin van eenige
notabele Leden lot eene Provinciale Synode te besluiten: hij wenschte de zaak door de
Grecommitteerden van de H^ven en de Leidsche godgeleerde Faculteit, des noods zonder
de predikanten, die zich verontschuldigden, te laten uitmaken, of anders de geheele
zaak uit te stellen, totdat een geschil, betreffende de beroeping van predikanten in de
Gemeente van Rotterdam door vier Gecommitteerden uit de Hoven en de zes
Gedeputeerden der laatstelijk te Leiden gehouden Zuid-Hollandsche Synode, daartoe uit te
noodigen, zou zyn bijgelegd. Was deze wijze van schikking gebleken vruchtbaar te
zijn, dan kon zij ook op de zaak van Amsterdam worden toegepast i. — Dan, toen
men vernam, dat die zes Gedeputeerden reeds vroeger belast geweest waren met het
onderzoek der Rotterdamsche zaak, maar ze zoo verward hadden bevonden, dat zij daar-
van geen uilkomst zagen, scheen de laatste der voorslagen van den Prins weinig goeds
te beloven. Maar naauwelijks had men die ongunstige getuigenis omtrent het verschil
in de Rotterdamsche Gemeente vernomen, of van deze zijde werd een slap van toena-
dering gedaan, die de moeijelijkheden uit den weg scheen te ruimen. Niettemin vol-
hardden de Gedeputeerden van Rotterdam mei den meeslen ernst bij hun verzoek, dat
vier Gecommitteerden uit de Hoven benevens de zes Gedeputeerden der Zuid-Holland-
sche Synode ih hunne stad zouden komen om alles in de Kerk aldaar lot volkomen
vrede te brengen. Dit scheen tot een uitstel van de zaak van Amsterdam te moeien Dc mk wordt
leiden. Hoe liet zij, er werd door eenige leden, met den Prins en ten verzoeke van gcschovc'iK^ '
Zijne Excellentie, op nieuw eene conferentie over deze zaak gehouden, waarbij de beide
Hoven in vollen getale tegenwoordig waren. Hier werd het gevoelen vastgesteld, dat
het voor de dienst van het Land best ware haar bij minnelijke schikking en niet bij
uitspraak van eenige Synode te beslechten, en voorts de voorslag gedaan, dat de Hoven
verder zouden onderzoeken, of het geschil wel van dien aard was, dat het noodwendig
op een Provinciale Kerkvergadering diende bijgelegd te worden. Nog in Junij drongen de
predikanten op eene Provinciale Synode aan, doch de Slalen konden er niet loe besluiten
' Resot, Holl. 14, 22, 26, 27 Maart5 30 April; 2, 3 Mei, 1630.
2 Resol. Holt. 10, 14, 15 Mei; 6 Junij 1630.
in Deei. 4 vStük. 07
-ocr page 450-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1630— Den Mei scheidde de Vergadering van Holland voor eenige dagen, die deleden
zich len nutte maken zouden om, nu aan de alliantie met nog slechls de laatste
hand te leggen was, en .eindelijk moest uitgemaakt worden of de waardgelders gelicht zou-
den worden, al of niet, met hunne principalen te rade te gaan omtrent de groote vraag
wat van beide voor de dienst van het Land oorbaar was, in onderhandeling omtrent wa-
penstilstand te treden of den oorlog voort te zetten. Immers van de beantwoording dezer vraag
hing alles af. Dat tot de voortzetting van den oorlog en mitsdien tot het sluiten der alliantie
besloten werd, bewijst genoegzaam, dat Amsterdam alsnu voldoende reden meende te hebben
om gerust te zyn omtrent die belangen, welke zg gewenscht had vooraf gewaarborgd
te zien. En zoo was het inderdaad. Den S^ten Junij kwam de voorloopig dienstdoende
Raadpensionaris ca.ts voor den dag met de verklaring, dat hy zich in eene groote on-
gelegenheid bevond. Door zijne tydelijke betrekking was hij genoopt, in de kerkelijke
zaak van Amsterdam eene conclusie te nemen met meerderheid van stemmen. Intus-
schen' was hij nog niet ontslagen uit zyne betrekking als pensionaris tot de Stad Dor-
drecht. Zoodoende zou hij tot een besluit moeten medewerken, waarmede deze laatste
Stad geen genoegen nam, daar zij het houden van eene conferentie van Gecommitteer-
den der Hoven met de Leidsche Iloogleeraren en eenige predikantem voorstond. Dus
wenschte hij, dat de Vergadering hem van die verplichting wilde ontslaan, en tevens
eindelijk overgaan, om voor goed eenen Raadpensionaris aan te stellen. De Staten wil-
ligden het verzoek in, en stelden mitsdien het nemen van een besluit in de bewuste
zaak uit, totdat er een vaste Raadpensionaris zou benoemd zijn, hetgeen nog maanden
zou aanhouden. Intusschcn besloten zij, dat die zaak opgeschort zou blijven tot de
vergadering van de gewone Zuid- en Noord-Hollandsché Synoden, die achtereenvolgens
gehouden zouden worden, de eene in Julij, de andere in Augustus. Ieder dezer Kerk-
vergaderingen zou een vijftal leden uit haar midden tegen eenen te bepalen dag naar
'éf Gravenhage zenden, om' met een gelijk' getal Politieken een advies te ontwer-
pen , waarnaar de Staten zich, zoo zij goed vonden, zouden kunnen gedragen i. Hier-
mede was de Provinciale Synode ter zgde gesteld, en alsof de zaak nog niet genoeg-
zaam op de lange baan was geschoven, werd besloten, dat de Synode ταη Zuid-Holland
niet zou plaats hebben, dan.wanneer de Staten bijeen zouden zijn, en te gelyk werd de
zitting van Hun Edel Mögenden niet vroeger dan tegen September zamèngeroepen
Dat uit 's Prinsen naam van de noodwendigheid gewaagd werd om, ten einde de groote
vrijpostigheid der Remonstranten in sommige steden te keer te gaan, eene conferentie
van eenige leden met Zijne Excellentie te doen plaats hebben, zal wel gediiend hebben
om de Contraremonstranten eenigermate tevreden te stellen of in den slaap te wiegen.
Met geen ander doel zal het mede geweest zijn , dat eenige geschriften van Remonstranten,
1 Resol. Holl. 8 Junij, 1630. 2 Resol. Holl. 16 Julij, 1630.
-ocr page 451-DES VADERLANDS. 419
bij de Vergadering ingekomen, met zekere strengheid deels Ier zijde gelegd, deels ge- IßSO—
lö34.
wraakt werden
Hoezeer men het derhalve eens werd, dat de oorlog zou voortgezet worden, zich
met een aanvallenden krijgstocht te haasten, achtten .de invloedryksle Leden niet
raadzaam. Nog altyd derhalve kon men niet tot éenparigheid van gevoelen komen
omtrent de lichting der 6000 waardgelders: deze toe te staan toch was zooveel als
te besluiten, dat er een veldleger zou opgericht worden, daar de waardgelders dienden
om de uitgetrokken soldaten in de 'garnizoènen te vervangen Den U'len junij waren De alliantie met
nog slechts weinige leden ongelast op het stuk der alliantie met Frankrijk; maar den haar beslag,
gsten^ als ware het alleen om de wedervergeldingsmaatregelen van Frankrijk legen onze
koopvaarders te verhoeden begrepen de Staten van Holland i dat de alliantie met
Frankrijk met den eersten ter hand moest genomen worden, en reeds den beslo-
ten zij, dat het traktaat, zoo als het laatstelijk ontworpen was, voor zooveel de Pro-
vincie Holland aanging, voor vastgesteld zou gehouden vvorden; slechts de geheime
artikelen, met welke het traktaat trouwens niet stond of viel, zouden nader overwogen
worden^. De Staten-Geneïaal namen een besluit van dezelfde strekking, en de alliantie
Averd gesloten. Het verdrag bevatte 15 artikelen. De aanhef herinnerde, hoe 's Konings
vader in 1608 eene alliantie met de Staten had aangegaan, ten einde het Bestand te
bevorderen tusschen de Aartshertogen en de Vereenigde Provinciën, die zonder verde-
digend verbond met hem dat Bestand niet zouden hebben willen sluiten. De Koning
nu, zoo verklaarde die aanhef verder, verlangde zijns vaders voetspoor te volgen en,
begerig om den vrede tusschen alle Vorsten te bewaren, nam hij voorts in aanmerking,
dat, hoe meer de Staten hun bestaan door Frankrijk verzekerd zagen, zij des te minder
gezind zouden zijn om die verzekerdheid langs andere wegen, gevaarlijk voor de alge-
meene rust, te zoeken. — Dit was eene beweegreden tot verbond met ons, bestemd
om den Koning tegen allen blaam van den kant der Mogendheden en der Kerk
te wapenen: immers zeide hij daarby met zoo vele woorden, dat hij zich met de Stalen
verbond om hen, zoo veel mogelijk, onschadelijk te maken. — Hoe het zij, de Koning
verplichtte zich bij liet traktaat, zeven jaren lang, te beginnen met Januarij 1650, den
Staten een millioen jaarlijks te schenken, indien hun oorlog met Spanje, zoo lang aan-
hield. Van dat millioen, evenwel, zou de som van ö0,000 gulden door den Ambassa-
deur aan de Fransche officieren in onze dienst worden uitgereikt. Gedurende die zeven
jaren zouden de Stalen over vrede noch bestand handelen, zonder het advies van Zijne
Majesteit, en de Koning zou geen traktaat sluiten ten nadeele van onzen Staal. Werd
de Koning binnen zijne grenzen aangerand, dan zou hij slechts tot de betaling van de
' Resol. Holl 8, 14 Junij, 1630. |
2 Rcsol. Holl 2 Junij, 1630. |
57*
-ocr page 452-414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1030— helft der beloofde som gehouden zijn, en kon de andere helft besleden om zich len
onzent van manschappen en schepen Ie Toorzien. In dat geval zouden de Staten 'sKo-
nings tegenpartij op geenerlei wijze bijstaan. Gebeurde het voorts, dat de Koning
schepen noodig had om de.kusten van zijn Rijk schoon te houden of om eenige aan-
randing af te weren, zoo zou hij van de Staten vijftien schepen mogen koopen of hu-
ren. Binnen zes maanden zouden de Stalen mei Zgne Majesteit eene overeenkomst
treffen om de Westelyke zee tegen de rooveryen der Algerijnen en Tunetanen te vrij-
waren. Bevonden zich intusschen in hunne havent Fransche schepen of goederen, door
die van Algiers of Tunis geroofd, zoo zouden zij ze aan de eigenaars overleveren. Had
de Koning in den oorlog de Fransche regimenten, die in onze dienst waren, noodig,
zoo zouden de Staten, mits zij zeiven vrede genoten, ze naar Calais of Dieppe laten
geleiden. Tusschen de Franschen en Nederlanders zou er vrije handel bestaan, behou-
dens uilzondering van de koopwaren, bij ordonnanties verboden. De wederzydsche on-
derdanen zouden geen hqoger rechten betalen, dan de ingezetenen van elk der beide
Landen zeiven. Bovendien regelde het traktaat de wyze, op welke de geschillen tus-
schen de ingezetenen der beide Landen zouden beslecht worden. — Den 22®'®" Junij
werd hel traktaat geteekend, en de wederzijdsche ratificatie volgde op het spoedigst
Bij deze gelegenheid vereerden de Staten Mevrouw de baugy met een geschenk van
duizend Alberlijnen of 6000 gulden, en den secretaris van den Ambassadeur met 600
j gulden Dezelfde gelegenheid maakte de Gezant zich ten nutte om onder anderen
nogmaals aan Ie dringen op hel reeds vroeger van wege Zijne Majesteit tot de Staten
gericht, maar door hen afgeslagen verzoek, dat zij aan de Roomschgezinden binnen den
Bosch, onder zekere beperking, vrijheid van openbare godsdienstoefening wilden ver-
leenen. De Staten wisten, dat de Koning dit verzoek slechts deed om de Katholieken
van zijn eigen land tevreden te stellen s.
Betrelddugen Hel artikel betreffende de Algerijnen en ïunelanen was, gelijk enkele andere
^"artikelen, slechts eene herhaling van het bepaalde by het traktaat van Compiègne t
Blijk genoeg, dat wat sedert dien lijd tusschen ons en de Barbarijsche Stalen
was verhandeld, nog lot geene eindregeling geleid had vaii de belangen, die
Frankrijk tegenover de zeeroovers met ons gemeen had. — In 1625 was er spraak
van eene nieuwe zending van pijnacker naar Algiers en Tunis. Er waren in
deze laatste plaats nog 200 Nederlandsche slaven onuitgewisseld gebleven; en de Al-
' Resol Slat.-Gen. 13, 15, 21, 23, 27 Junij, 1630. Aitsema, I, bl. 978—980l 1
3 JXesol StaL-Gen. 15 Jan.; 23 Junij, 1630. Rcsol. Holl. 17 Jan,, 1630. Aitsema, bl. 969.
-ocr page 453-DES VADERLANDS. 4l>7
gerijnen verlangden schadeloosstelling voor slaven, door l'hermite in der lyd uit · 1630—
hunne schepen gelicht i. Tegelijk met het plan van pijnagkers vernieuNvde reize werd
besloten Lambert verhaar tot Consul te Tunis aan te stellen, en pieter Martens gooy
\.e Algiers, daar wijnand de keyzer, teruggeroepen, door pijnagker herwaarts zou terug-
gebracht worden Intusschen trokken zich de Stalen de belangen hunner bondge-
nooten aan, door aan die van Algiers en Marocco te laten welen, dat, kwamen hier
voortaan schepen· met buit, op Franschen of Engelschen gemaakt, men de renegaten,
die zich er op bevonden, zou behandelen, gelijk Turken, die Chrislen geworden wa-
ren, ten hunnent behandeld werden, met andere woorden, dat zij verbrand of verwurgd
zouden worden Tevens bewerkte haga , dat den Tunelanen en Algerijnen uit Constan-
tinopel herinnerd werd, dat het hun, op straffe van als gemeene zeeroovers behandeld
te worden, verboden was met buit, op onze vrienden gemaakt, onze havens aan Ie
doen Zoo zagen zich die Roofstaten aanmerkelijk in hun misdadig beslaan be-
lemmerd, dermate, dat zij, gelijk sommelsdijk in 162Ö te Londen vernam, op het
punt waren om de vriendschap met de Nederlanders te verbreken, daar zij ten gevolge
van het verbond met hen geen buit meer konden maken, en ten laatste de zee geheel
zouden moeien vaarwel zeggen om te huis van honger te vergaan
Tegen het najaar, 16215, vertrokken 6, voerde pijnagker, als men de berichten van Punackee vcr-
verhaar en gooy gelooven mocht, op zijne gezanlschapsreize weinig uit. Εvenvvel bracht
by in den winter van 1626 een verdrag mede, waarbij wij onze schepen tegen den
overlast van het onderzoek der Algerijnen gevrijwaard zagen Er was echler weinig grond
' ResoL Stat-Gen. 7, 21, 23 Dec., 1623.
- Resol. Stat.-Gen. 1 Febr. 1625. Pjjnacker liad liever zijne schoonzonen, cornelis en willem
MOONs, tot Consuls in die beide plaatsen aangesteld gezien [Resol. Stat.-Gen. 19 Febr. j 8 Maart,
1G25). Dat cooY benoemd werd, verneemt men eerst uit latere Resolutiën.
^ Zoo ernstig evemvel was deze bedreiging niet gemeend: ten minste leest men niet, dat re-
negaten, in Fcbruarij 1626 met een Turkscli schip hier binnengeloopen, meer dan, bloot tot
nader order gevangen gezet zijn {Resol. Stat.-Gen. 12 Febr. Resol. Holl. 7 Maart, 1626). Bij
liet nader verdrag met die van Algiers werd bepaald, dat de kapiteins van Turtsche schepen ,
hier binnenloopend, de renegaten, die zij aan boord hadden, niet aan wal zouden laten komen.
Zoo waren de Staten van de verplicliting ontslagen om ze te giraffen (aitsema , bl, 519).
" Resol. Stat.-Gen. 11 Maartj 14 April; 7 Aug., 1625.
^ Rapport van sojimelsdijks Legatie naar Engeland, in 1625.
6 Resol. Stat.-Gen. 16 Aug.; 6 Sept. 1625.
' Resol. Stat.~Gen. 1, 22 April; 14 Nov.; 1 Dec. 1626. 25 Jan.; 18 Maart, 1627. 10 Febr.;
11, 18, 23 Maart, 1628. Aitsema, 1, bl. 518, 519. De vereffening van pwnackers rekening
was ecne bron van langdurige moeijelijkheden en talrijke onaangenaamheden.
414 ALGEMEENE CxESCHIEDENIS
1G30— om te vertrouwen, dat de door hem getroffen overeenkomst onderhouden zou worden.
Werkelijk bleven, in weerwil van zijne zending, en schoon de Engelschen zich door
onze vermeende vriendschap met de Barbaresken benadeeld achtten, onze schepen aan
de gewelddadigheid der zeeroovers blootgesteld l, dermate dat in den winter van 16i6
de Directeurs van .den Levantschen handel er op aandrongen, dat er een aanzienlijk
persoon met een paar oorlogschepen naar Tunis en Algiers zou gezonden worden, om
teruggave van bootsvolk , schepen en goederen, ons in strijd met de capitulatie ontnomen,
te verkrijgen, of anders den vrede op te zeggen, die toch maar een schynvrede Avas, en
onze Consuls, die meii toch slechts voor niet bekostigde, van daar mede te nemen. Hun
Hoog Mögenden bewilligden in dezen voorslag, zonder evenwel geneigd te zgn den ge-
zant den vrede te laten opzeggen. Die van Holland wenschten aan gornelis pauw die zen-
ding op te dragen. Doch hij verontschuldigde zich, en alsnu sloegen zij den Admiraal·
Na zijne terug-jacob wilkes tot deze taak voor. Ten slotte echter was Hieronymus van uffelen , ridder
ceir^nieuwe Vf-^an Malla, in die gewesten wel bekend, de benoemde persoon ^ In Julij 1627 stonden
waaTts'^'gMondra Staten den kooplieden toe, vijandelijkheden tegen die van Algiers en Tunis te ge-
bruiken, en vergunden zij aan de Directeurs van den Levantschen handel het toezicht,
of de koopvaarders behoorlijk gemonteerd naar die wateren vertrokken. De stad Hoorn
echter verzette zich tegen deze maatregelen Zij vreesde dat haar oogluikend gedreven
zoutvaart er door bemoeijelijkt zou worden. De zending ging ook daarom niet spoedig
voort, omdat de Directeuren van den Levantschen handel haar thans op eenen voet, die
•den Staten te kostbaar voorkwam, te weten, met zes of minstens vier oorlogschepen,
uitgevoerd wilden zien Toch lieten zy niet af, bij Hun Hoog Mögenden op de uitvoering
der door hen aanbevolen onderneming aan te dringen, en Holland wilde thans toestaan,
dat de Consuls door eenige oorlogschepen werden te huis gehaald, mits het zonder vij-
andelijke vertooning geschieden kon. Doch de andere Provinciën vonden zelfs hierin be-
zwaar, vreezende, dat men, zoodoende, weder in een openbaren oorlog zou vervallen, die
het Land weder de kosten van Convooyers zou opleggen. Den openbaren oorlog konden
de kooplieden zoo afschrikkend niet vinden, daar de bezwaren, die de tegenwoordige
toestand medebracht, niet te dragen waren. Zoo vorderden de Franschen te Marseille 500
gulden op elk schip lot goedmaking der onkosten, door hen gedaan tot loskooping der
Fransche slaven te Algiers, Was de vrede tusschen dezen Roofstaat en ons eenmaal op-
gezegd , zoo zouden de Franschen de schade, die hun werd toegebracht, niet langer op ons
worden.
1 Resol StaL-Gen. 13 Aug.j 1 Sept., 1626. 27 Febr.j 25 Mei, 1627.
2 Resol StaL-Gen. 26 Nov., 1626. 4 Febr.j 9, 24Maartj 27Nov., 1627. Resol.HolL 25Nov.;
3 Resol. Holl, 14 Junij; 17, 27 JuHj, 1627.
12Dec.,162ö. 19 Jan., 1627.
-i Resol StaL-Gen. 16, 22 Oct.; 3 Nov., 1627.
1630-
1C34.
DES VADERLANDS. 455
kunnen yerhalen, Maar wijnand de keijzer, thans hier Ie lande teruggekeerd, kwam
voor den dag met een plan om, zonder vredebreuk, van den overlast der roovers ontsla-
gen te worden Doch dit schynt een hersenschim'geweest te zijn, en van nu aan stond
het vast, dat de Consuls, die, onbetaald blijvende, hunne bediening toch niet langer
konden blijven bekleeden, zouden teruggeroepen worden, verhaar had sints lang zijn
ontslag verlangd: in die ordelooze maatschappij was niets goeds uit te richten, en gooy
troostte zich in den drank tegen de verdrietelijkheden van zijne betrekking. Of do
oorlog, of de verschijning van een der aanzienlijkste regeringspersonen, uit wiens komst
de Barbaresken zouden kunnen afleiden, dat het nu ernst was, scheen noodzakelijk.
Ten einde kosten te besparen, werd gewacht Op de terugkomst van Kapitein gleuter
die met een paar schepen en een jacht naar Algiers en Tunis zou gaan, om de gevangenen
te lossen, en ten minste verhaar, zoo Tunis geen rede verstaan wilde, benevens de
vrouw en kinderen van de keijzer, die te Algiers werden opgehouden, naar het vader-
land terug te brengen. In den zomer van 1629 was gleuter uit Spanje terug, en werd
in den persoon van jan werdels een Commissaris benoemd om met Algiers en Tunis
le onderhandelen. Hem werd de last mede gegeven, om op de reize derwaarts de Tur-
ken, die hij ontmoette, vriendelijk te bejegenen, maar geweld met geweld te keercn.
Met zijn schepen zou hij blijven buiten de Kasteelen van Algiers, om niet overvallen
le worden, en, behalve de loskooping der gevangenen, de teruggave van schepen en
goederen verlangen. Slaagde hij in zijne bemoeijingen niet, dan zou hij den vrede ver-
broken en alle vijandelijkheden gewettigd achten Zijn vertrek werd opgehouden tot
(le komst van verhaar, die reeds uit eigen beweging zijnen post te Tunis verlaten had
en zich in October 1629 te Livorno bevond, In Januarij (1630) was hij in het Vader-
land terug, en na de inlichtingen, door hem gegeven, werd besloten, wendels le
machtigen, onderweg Turksche gevangenen te maken, vermits zonder aanbod van uil-
wisseling de lossing der gevangenen anders niet dan door de ontwikkeling van een groole
macht of voor veel geld te verkrijgen zou zijn.
Zoo stonden de zaken tusschen onzen Staat en de zeeroovers, en daar men van
onze zijde deed wat men vermocht, zoo kon men geen bezwaar vinden inde ver-
nieuwing van het artikel, die zaken betreflende, in het traktaat van allianlie met
Frankrijk, In allen gevalle was deze aangelegenheid van ondergeschikt belang. Maar
' Resol Slat.^Gen. 23 Febr.; 16, 22 Maart; 16 Dec. 1628. Resol. Holl, 24, 25 Febr. 1628.
- Zie hiervoor, bl. 360, Noot 4.
3 Resol Stat.-Gen. 18, 30 Nov. 1628. 27 , 29 Jan.; 12, 28 Febr.; 25 , 26 April; 31 Mei;
28 Julij; 10 Aug.; 4 Sept.; 20 Oct.; 1, 2 Nov. 1629. Resol. Holl. 27 Julij; 16 Oct. 1629.
4 Resol. Stat.~Gen. 3, 8, 10, 12, 20 Nov. 1629.
■Λ
-ocr page 456-1630-
1634.
41)6 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
van groot belang was .het, dat Holland en Zeeland verzekerd werden, dat, nu het
ten gevolge van dit traktaat vast stond, dat de oorlog te lande zou voortgezet worden,
de vereischte middelen zouden worden verstrekt om ook ter zee de oorlog met kracht
te voeren. Het verlangen van die beide Provinciën, om ten dezen aanzien genoegzame
waarborgen te verkrijgen, had, evenzeer als het binnenlandsche vraagstuk in Holland,
de sluiting van het verdrag vertraagd.
De poging om de haven van Duinkerken te stoppen, door schepen in het zooge-
naamde Scheurtje te laten zinken, had in den nazomer van 1629 weder tot niets
geleid. De zinkers waren onder g-eleide van een genoegzaam aantal oorlogschepen
in zee gegaan, doch gebleken in zeer slechten slaat te zijn; twee er van waren op
weg naar hunne bestemming gezonken, en vóór het midden van September waren
zy allen, althans zoo werd bericht, vergaan, uitgenomen vier, die in Zeeland binnen-
gebracht werden, om (want de Staten gaven de zaak nog niet op) later te dienen l.
Op datzelfde tijdstip en later was de Vlaamsche kust weder kwalijk bezet en de vijand
sterk in zee. Bij dit verzuim van onze zijde haperde het weder aan de slechte betaling van
het bootsvolk. Dus besloten de Staten van Holland, ter Generaliteit met alle kracht er
op aan te dringen , dat de Provinciën haar aandeel in de twee millioenen, aan de Admira-
liteiten verschuldigd, mochten leveren. In October (1629) verklaarden Holland Gn Zeeland,
dat zij, volgens vroegere waarschuwing, het bedrag van hetgeen zij voor den oorlog te
lande te betalen hadden, aan de zeezaken zouden moeten besteden, wanneer de andere
Provinciën langer nalatig bleven ^ Vóór het ein(!e van het jaar en bij herhaling in
de maand Januarij 1630 trachtten de Staten van Holland, door de afvaardiging van eenige
buitengewone Gedeputeerden uit hun midden naar de Generaliteit, de Provinciën te be-
wegen tot de vervulling harer verplichting, die dlleen Friesland niet ten volle erkende.
De vrouwen van de matrozen en de leveranciers van de Admiraliteit te Rotterdam moes-
ten noodzakelijk uit de ellende geholpen worden, waartoe zij door wanbetaling vervallen
Holland en
Zeeland dringen
aan op een krach-
tig voeren van den
oorlog ter zee.
1 Resol. Stat.-Gen. 25 Aug.; 8, 16 Sept. 1629. Op 27 Sept. leest men in de Resol. d. Slat.-
Gen. dat er nog zeven gemetselde schepen, met Λνεΐΐίοη naam de zinkers mede genoemd werden,
in Tessel waren binnengekomen; in October, lezen wij, was er middel gevonden om de over-
gebleven zinkers te herstellen, en in December van hetzelfde jaar 1629 treffen wij zinkschepen
te Diiins aan, wäar zij ingebracht waren.^ Quast nam maatregelen, oai ze los te krijgen, vvaarna
zij naar het Scheurtje zouden overgebracht worden [Resol. Stat.-Gen, 9 Dec. 1629j. Uit de i?e5o/.,
op 12 Maart 1630, vernemen wij, dat het plan om het Scheurtje te stoppen, onuitvoerbaar was;
maar in April (1630) lezen wij weder van zinkschepen te Enkhuizen liggende en op advies van
Zijne Excellentie tot het bcAvuste dessein te gebruiken [Resol. Stat.-Gen. 24 April 1630).
2 Resol. Stat.-Gen. 27 Sept.; 1, 13, 16 Oct.; 13, 19 Dec. 1629. 3 , 9 Jan. 1630. Resol Holl
28 Sept.; 16 Oct.j 30 Nov. 1629. il
DES VADERLANDS. 4l>7
waren. Zelfs eenige Steden waren len gevolge van dezelfde oorzaak builen rnaclile om 1G30—
1G34.
hare middelen Ie innen, en daar de zeemacht geheel vervallen Avas, zoo stonden de
zeehandel en de visscherij bloot aan de gewelddadigheid van den vijand. Voortaan zouden
die van Holland geen penning meer bydragen lot onderhoud der garnizoenen in de
grenssteden der andere Provinciën, op wie zij de schuld werpen moesten van hel gevaar,
dat zij daardoor loopen zouden. — Hoezeer deze ernstige laai kwalijk werd genomen, werkte
zij zooveel uit, dal de Staten-Generaal besloten, Ier presentie van Zijne Excellentie over
de zaak te beraadslagen. Meer werd echter niet verkregen, dan dat den onbetaald ge-
bleven leveranciers de raad werd gegeven, om zeiven de Provinciën wegens hare nala-
tigheid te vervolgen. Evenwel haperde de betaling weldra eigenlijk en voornamelijk alleen Bezending naar
nog maar aan Friesland, en de Staten-Generaal benoemden de Heren van essen, va.n
der bussen cu den Tresorier-Generaal van gogh, om zich naar Leeuwarden te bege-
ven, ten einde die Provincie te vermanen, niet langer op dit punt in gebreke te blijven.
Doch Friesland verklaarde, dat deze bezending vruchteloos zou blijven, zoo lang haar
op de bezwaren, die zij had, niet vooraf voldoening werd gegeven. Dit echter deed
Hun Hoog Mögenden niet van hun besluit terug komen, terwijl de Slalen van Zeeland
Zijne Excellentie, als Admiraal-Generaal, op het hart drukten, maatregelen te verorde-
nen tegen de steeds groolere macht des vijands op zee Was het om die van Fries-
land te doen gevoelen, hoe ook zij die macht te duchten hadden, dat men in dezen
tijd van plannen gewaagde, die de vyandelijke scheepsmacht, in verband met de Kei-
zersche en Liguistische troepen in Oosl-Friesland, legen Men beraamde? Ook werd
er een weldra wedersproken ^ bericht uitgestrooid, dat de Koning van Spanje voorne-
mens was drie of vierduizend man over zee naar zijne Nederlanden over te brengen.
Alles, scheen het, redenen genoeg om ijverig op den vijand te kruisen — De bezen-
ding bracht uit Friesland het antwoord terug, dat deze Provincie bereid was hare ver-
plichting te voldoen, mits eerst de »secrete en bewuste zaak" werd bewerkstelligd.
Ongetwijfeld bedoelde men de inneming van hingen Hun Hoog Slogenden vernamen
Friesland,
' Dat er niettemin krachtig tegen den vijand op zee gestreden werd, blijkt cn uit andere
bericliten (zie Resol. Stat.-Gen. 3, 13 Junij, 1630)" én daaruit» dat de Staten grond vonden om
maarten uakpertszoon tromp, kapitein en commandeur van het Eskader van de Maas, wegens de
voordeden, door hem behaald, met een gouden medaille te vereeren(/iei. Ä/.-Gen. IGMaart, 1Ö30).
Philips van dorp, als Luitenant-Admiraal door de Staten van Zeeland bedankt, verzocht de Sta-
ten-Generaal in April (1630), door Uun Hoog Mögenden in die betrekking gehandhaafd te wor-
den {Resol Slat.-Gen. 23 April, 1630). ^ Resol. Stat,-Gen. 27 Mei, 1G30.
3 Resol. Slat.-Gen, 21, 24, 29 Deo. 1629. 18, 19 , 24 , 25 , 30 Jan.j 5, 9, 26 Febr.;
1, 4 MaartJ 18, 22, 28 April, 1630. Resol. Holl. 16, 17, 21 Jan.j 4, 7 Maart, 1630.
* Zie hiervoor, bl. 424, en vergel. aitsema, bl. 782 , 783.
Hl Deel. 4 Stl-k. t>8
-ocr page 458-1630™
1G34.
4Ö8 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dit antwoord met leedwezen, wel wetende, dat die voorwaarde niet voldaan kon wor-
den, en die van HoUand verklaarden zich thans genoodzaakt, hunne gelden, voor den
oorlog te land bestemd, aan dien ter zee te besteden. Zij betuigden voor God Almach-
tig en voor de Vergadering der Staten-Generaal onschuldig te willen zyn van de on-
heilen, die den Slaat, ten gevolge van het bezwaar van Friesland, onvermijdelijk zou-
den overkomen. De Staten-Generaal beloofden al het mogelijke te zullen doen, maar
konden niet nalaten te zeggen, dat, als Holland de toen nog altijd teruggehouden ver-
gunning tot lichting der waardgelders en hare quote in de legerlasten verleende, hunne
bemoeyingen ongetwijfeld vruchtbaarder zouden wezen.
Zyne Excellentie dan, alles wat met een krachtig voeren van den kryg te lande in
verband stond, in de waagschaal gesteld ziende, zou met eenige Gecommitteerden uit
de Staten over het geval rgiadplegen. Intusschen vernam men, dat de grond van de
weigerachtigheid van Friesland voornamelyk gelegen was in de gewone verdeeldheid in
den boezem dezer Provincie over het vinden der vereischte middelen. Deswegens zou
men de Friesche Staten verzoeken tot beslechting dier geschillen Gevolmachtigden naar
den Haag te zenden. Tegelijk werd deze Provincie op nieuw met de hoop gevleid,
El· komt dit dat er iels van de vroeger beloofde geheime onderneming komen zou i. Maar reeds
een^eWkgeiO"'^ iicig^^G ^''ich alles tol eene voorloopige oplossing van de spanning. Het was bij het ver-
loop van het jaar (reeds was het over het midden van Junij) duidelijk, dat er in dit
saizoen geen veldleger betrokken zou worden, en 's Prinsen betuiging, den ^Ssf*^·^ Junij
(1650) gedaan, dat zoo hij niet te velde trok, de zaak niet aan hem te wijten was,
en dat hij zich onschuldig hield van al de rampen, die er uit dit verzuim konden voort-
spruiten, — deze betuiging was minder eene vernieuwde aanmaning, dan een bewijs, dat,
nu de alliantie met Frankrijk ons legen het vervolg lot den oorlog verbond, zijne Excel-
lentie zich getroostte, dat er dit jaar niets te velde zou uitgericht worden.. Er volgde
eeine algemeene verklaring, dat de Provinciën in de lichting der waardgelders en de
levei^ing van de legerlasten beAvilligden. Holland stond er slechts nog op, dat het ge-
heele miIHoen in baar geld zou worden opgebracht Maar niettemin van het veldleger
kwam niets. Zoo verviel voor HoUand voor het oogenblik tevens de grond om ver-
waarloozing van de maatregelen ter beveiliging der zee te duchten, en men kon zich
vleijen, dat de bestaande middelen lijdelijk toereikend zouden zijn.
Nieuwe voordee- Wat verder veel moest toebrengen om Hollands bezorgdheid Ie bedaren en de vrees
Indi'scheCompag- tkt de Zeemacht voor de landmacht zou verwaarloosd worden, te matigen, waren de
me behaald. ßieuwe voordeelen door de West-Indische Compagnie behaald. Door dezè en de niet
minder machtige Oost-Indische Compagnie, dus kon men vertrouwen, gesteund, zou
1 Resol. Slat.-Gcn, 6, 7, 13, 17, 28, 29 Blei. ResoL Holl 8, 11, 16, 17 Mei, 1030.
2 Resol. Stat.-Gen. 22, 24, 26 Junij, 1630. ,i
-ocr page 459-DES VADERLANDS. 4l>7
men sleeds in staal zijn in vermogen en glans op te Nvegen legen elke macht, die zich
in de Republiek tegen Hollands invloed mocht willen doen gelden. De West-Indische
Compagnie vond dan ook geene tegenwerking bij de Stalen, waar de aanspraak en klach-
ten der Anstraalsche Maatschappij en der Noord-Hollandsche zoulvaarders, die beiden
door haar octrooi benadeeld waren, door haar niet geleld werden l, In de maand April
had de West-Indische Compagnie eene grieve. Op voorspraak van de Heeren van Am-
sterdam, overgehaald door de Noordhollanders, die beweerden, dat Spaansch zout bij
de haringbereiding onontbeerlijk was, hadden de Stalen-Generaal toegestaan, dat er 15
fluiten op paspoorten van de Infante van Spanje zouden mogen varen op eenige havens
van Portugal en Spanje, om zout Ie halen. Hiertegen verzette zich de Provincie Zeeland.
Zij zond eenige buitengewone Gedeputeerden naar ^sHage, die met groolen ernst het
verleenen van die vergunning als strijdig met de eer van het Land, en schadelijk voor
de West-Indische Compagnie bij hare groote ondernemingen, voorstelden. Dit was van
uitwerking: de vergunning werd ingetrokken, en de vaart op Spanje op paspoorten der
Infante op verbeurte van schip en goed verboden
Voordat dit verbod bij plakaat was afgekondigd, waren de berichten aangekomen van
nieuwe veroveringen, door de Compagnie in Zuid-Amerika gemaakt. Uit eene missieve
van pieter aduiaassz. , tegen het einde van 1627 door de Zeeuwsche Kamer der Com-
pagnie tot admiraal aangesteld en thans op de vloot van den Oppervlootvoogd loncq
aanwezig, was gebleken, dat Olinda den Februarij veroverd was, en den Maart
het kasteel op hel Recife van Fcrnamhuco in de handen der onzen gevallen was. Dit
bericht trof de Staten van Holland juist toen zij een lang vertoog hadden aan Ie hooren
van de Gedeputeerden der Zuid- en der Noord-Hollandsche Synode over de zwarigheden
in de Kerk te Amsterdam. De blijde lijding bracht te weeg, dat alle beraadslagingen
werden uitgesteld: alleenlijk werd op verzoek der Bewindhebbers van de West-Indische
Compagnie besloten, dat er in de volgende week een plechtige dankzegging zou gehou-
den worden »tot God Almachtig over den groolen zegen en het genadig verleenen van
zulk een belangrijke overwinning, alsmede ten einde denzelven goeden God vurig te
bidden zijnen genadigen zegen over de ΛVesl-Indische Compagnie en den geheelen Slaat
dezer Landen lot zijns naams eer Ie willen bestendigen Wie kon aan eene Com-
pagnie iets weigeren, die zulk een uitstekend werktuig was om het Land zoodanigen
zegen te verschaffen? — Bij plechtige boodschap werd het bericht van wege de Stalen-
Generaal aan den Koning van Bohemen, en de Ambassadeurs van Fran/crij/c, Groot-
' Resol Slat.-Gen. 17 Maart; SO Mcij 7 JuHj, 1027. 22 Maartj 7 Dec., 1629. 1 Febr., 1630.
- Resol. Slat.-Gen. 20 Aprilj 3 Mei, 1630. llesol. Holl. 24 , 25 , 26 , 30April; 7Junij, 1630.
3 Resol. Stat.-Gen. 18 Dec. 1627. Resol. Holl. 27 April, 1630.
08*
1630-
1634.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Brita7Ïnië i, Zweden en Venetië medegedeeld, en aan onze Gezanten buitenslands, zelfs
aan dien te Constantinopel zou gelast worden, dat zij openbare teekenen van vreugde
zouden geven opdat de wereld weten mocht, dat Holland meer en meer Spanjes
Provinciën in Amerika in hare handen zag vallen.
Wel mocht men hier van eene dubbel gelukkige uilkomst spreken. Den Junij,
1629 uitgezeild, was de Generaal loncq den 25®'·'"! Augustus op de hoogte van de Canari-
sche eilanden met een achttal bodems (want zijne scheepmacht was nog niet gansch bijeen,
en bovendien had hij de weinige zeilen, die hij bij zich had, in twee eskaders verdeeld, die
zich op gezette tijden vercenigden) midden onder de koninklijke, 40 zeilen sterke vloot
van DON FiiEDERiGO DE TOLEDO geraakt. Deels het voordeel van den wind, deels het ontzag,
dat de Hollandsche schepen den vijand inboezemden, en dö goede orde, die zij in acht
namen, redde hem uit dit gevaar. Eerst omtrent half Februarij (1630) kwam onze scheeps-
van macht bij Fernambuco. De vijand was van den aanval tevoren verwittigd: ten minste vond
men door gezonken schepen en gespannen kettingen de gereedste toegangen versperd; doch
de Kolonel waardenburg bracht ongeveer 5000 man én twee veldstukjes met behulp
van sloepen benoorden de stad Olinda aan land, zonder eenigen tegenstand te vinden.
Op weg naar de stad overrompelde hij de onvoldoende macht, die hij ontmoette, en
tastte nu Olinda zelve van drie kanten aan. De plaats werd met groote dapperheid en
klein verlies genomen. 3Iiddelerwijl was de Majoor schutte aan de zuidzijde geland.
Nu bleven de beide forten op het Recife nog te veroveren. De Goeverneur mattiii.vs
ALBUQUERQUE liet recds vóór den strijd de pakhuizen op het Recife, met suiker en an-
dere goederen, in brand sleken. Daar verbrandden mede bij de 20 schepen en barken.
Na een vergeefschen aanval werd legen het fort St. George een geregeld beleg aangevan-
gen. Doch niet lang hielden de Portugezen de verdediging uil. Zij gaven zich over en
bekwamen de vrijheid om landwaarts in af te trekken, onder beding dat zij in geen
zes maanden de wapenen tegen de onzen zouden gebruiken. Hierna wachtte het andere
fort geèn geweld af, en viel den onzen mede in handen. Zoo slaagde eene onderneming,
met vrij wat meer orde en lucht dan de verovering van San Salvador ^ uitgevoerd, ja
door het krygsvolk met gebed begonnen en met dankzegging besloten . i
Bij de karigheid, die Holland in den laalsten tyd in het toestaan van gelden voor de
^ Op dit tijdstip Avas cr, behalve den Resident carleton , een buitengewoon Gezant van i'ng'e/a?!«/,
met name iienry vane.
2 ResoL Siat.-Gcn. 26, 27, 29 April, 1630. De Regering van de stad Keulen verontschuldigde
zich bij de Stalen, dat zij onzen Agent bilderdeek niet bad kunnen vergunnen, openbare vreugde
Avrgens de verovering van Fernambuco te bedrijven [ResoL Stat.-Gen. 27 Mei, 1Ö30).
^ Zie hiervoor, bl. 41—43. '' aitsema, I, bl. 993—998. y. d. capellex, bl. 578—581.
1Π30—
'1034.
Verovering
Olinda.
DES VADERLANDS. 4l>7
landmacht aan den dag had gelegd, hadden de troepen geleden, die onder Graaf Willem
VAN NASSAU de bovenkwartieren waren gaan betrekken
In de eerste dagen van het nieuwe jaar (1650) verscheen voor de Stalen een kapitein,
JOHAN HESSELS, met verzoek uit naam van den Opperbevelhebber, dat hem ten be-
hoeve der troepen, welke hij in Kleefschland^ de Mark en Bergschland onder zich had,
eene geheele maand soldij mocht wortien voorgeschoten; dat in die oorden een regiment
uit landzaten mocht worden opgericht om de schatting tot onderhoud zijner manschappen
in te vorderen, en, eindelijk, dat hem vergund mocht worden de ruiterij uit de garni-
zoenen Nijmegen , Deventer, Arnhem, Zulfen en Emmerik, en voorts eenig geschut en
wapens te ontbieden, om bij voorvallende gelegenheid te kunnen dienen. — Dit was
eene aanvrage van groot gewicht. Zoo scheen dan Graaf willem de eene of andere
onderneming op het oog te hebben. Werd aan zulk een plan gevolg gegeven, zoo
zouden alle maatregelen van Holland om in het aangevangen jaar niet onvoorwaardelijk
in nieuwe, krijgsondernemingen te bewilligen, verijdeld worden: immers kon de botsing,
die door eene aanvallende houding der onzen in Duitschland ontstaan kon, de toezen-
ding van steeds meer troepen en het te velde trekken van den Prins noodzakelijk maken.
Zoo zou men onwillekeurig in een uitgebreiden landoorlog zijn medegesleept. Dus kan
het ons niet bevreemden, dat reeds de opbrengst van de gevraagde som moeijelijkheid
vond. Vroeger hadden de Staten-Generaal voor eene halve maand soldij de som vnn
36,286 gulden toegestaan doch, en wanneer Holland onwillig was, kon zoo iels niet
vreemd schijnen, de Ontvanger-Generaal had daartoe geen geld bij leening kunnen
bekomen Ten einde het Graaf avillem niet aan het hoognoodige geld te laten ont-
breken, hadden van der Capellen en oenema. Commissarissen der Staten-Generaal Ie
Wezel, reeds op hun particulier krediet gelden opgenomen. Doch de conlribuliën der
bezette landschappen moest geregeld worden, en nu deed zich de moeijelijkheid op,
dat eensdeels de Hertog van Palts-Neuburg, hoezeer zich tegen den eisch der neutraliteit
veroorloovende om voor Spaanschen en Keizerschen oorlogsbelasting te laten opbrengen,
zijnen onderdanen verbood, ten behoeve der Nederlandsche soldaten contributie te betalen,
en anderdeels de Staten er liever niet loe overgingen om van de met ons bevriende
landen bewesten den Rijn oorlogsbelasling te hellen, wanneer ten minste de vijand niet
uit die streken verzorgd werd. Dus schoot er niet anders over dan voor eene gcheelo
maand soldij geld op te nemen; doch de zwarigheid om dit geld te bekomen, vermeer-
derde natuurlijk met de grootheid der som. Om voorls niet lot moeijelijk vooruit
' Zie liicrvuw, bladz. 424—42G. ^ Zie hiervoor, bladz. 426.
♦
3 Resol. StaL-Gen. 3, 5, 10 Jan. 1630.
'' Broeder van den Schrijver der Gedenkschriften, en met oexema lid van den Raad van State.
1G30—
1034.
Staat onzer troe-
pen in Duitsch-
land ingekwar-
tierd.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Ie berekenen verrichtingen Ie worden medegesleept, gaven de Stalen aan Graaf willem
den last, zich niet met de burgerlyke regering te bemoeyen en geenen aanstoot te ge-
ven aan de Liguistische en Keizersche troepen, die op de Veluwe geweest waren i.
Maar wanneer nu eens deze troepen den onzen aanstoot gaven, wat dan te doen? Wer-
kelijk had de Prins omstreeks het midden van Februarij (1630) bericht, dat de vijand
van zins was Graaf Willems troepen uit hunne kwartieren te verdrijven. Zijne Excellentie
stelde dien ten gevolge voor, hunne sterkte lot 10,500 man te vermeerderen. Doch dit
zou het begin zijn van hetgeen Holland wilde tegenhouden. Daarom bleef deze Pro-
vincie weigeren haar krediet te verleenen, al dreigde ook de Prins met de verzekering,
dat de troepen, zoo hunne betaling moest gestaakt worden, in verwarring uiteen zou-
den gaan. Inlusschen scheen het gevaar van eene vijandelijke ontmoeting aan te groeijen,
wanneer de Keizerschen en Spaanschen, zoo als te wachten was, zich met die der
Ligue vereenigden. In dit geval was het eenige wat Graaf willem overbleef, zich bin-
nen onze grenzen terug te trekken, of zich in Duisburg te bergen; maar dan moest
deze slad meer volledig versterkt en van voorraad voorzien worden. Nog vóór het mid-
den van Maart trok de vijand bij Mühlheim den Rijn over, en tegen eenen aanval ver-
zocht Graaf WILLEM versterking Evenwel geene vijandelijkheden vielen er voor; veeleer
was men van de andere zijde er op bedacht om den weg der onderhandelingen in te
slaan, ten einde den bodem des Rijks van de ongenoodigde gasten bevrijd te krijgen
Hoe het zij, er werd zorg gedragen, dat Duisburg des noods lot veilige wijkplaats kon
dienen, maar slechts met gelden, tot andere einden bestemd, konden de soldalen lijde-
Igk voldaan worden; en weldra stonden zij, wegens gebrek aan onderhoud, op hel punt
van tot bandeloosheid over te slaan. Alsnu werden er van de zijde van de Gedepu-
teerden der Provinciën maatregelen genomen, dat hunne lastgevers hun aandeel in de
maand soldij in klinkende munt voldeden. Holland had haar aandeel voorhanden, maar
weigerde het te leveren, vóórdat de andere Gewesten hun geld werkelijk opgebracht
zouden hebben. De Provincie duchtte, dat als zij maar geld gegevep had, de ande-
ren hiermede den eersten nood verholpen zouden rekenen en lang op hunne quote zou-
den laten >vachten. Zoo zou zij ten slotte degene geweest zijn, welke de kosten be-
taalde voor eene zaak, daar zy geen heil in zag. Vóór het einde van ρ April kwam
toch eindelijk het geld bijeen. Inlusschen was de winter voorbij, en hiermede het
voorwendsel vervallen, dat Graaf willem in de bovenkwartieren slechts voor den win-
ter verblijf was komen houden. Steeds hielden zich de Stalen alsof deze inkwartiering
1 Resol Slat.-Gen. 29 Jan.j 12, 16 , 20 , 27 Febr., 1630.
2 Resol Stat.-Gen. 16, 19 Febr.; 4, 9, 14, 15 Maart, 1630.
1030-
1034.
; \
3 Itesol. Slat,~Gen. 5, 12 April 1630.
-ocr page 463-DES VADERLANDS. 4l>7
builen hen om had plaats gegrepen, en zoozeer hielden zij dit i'oorwendsel τοί, dat 1630—
1634
loeii er klachten inkwamen over de verregaande knevelarijen van 's Graven troepen,
Hun Hoog Mögenden, hoe menschlievend ook, begrepen, op die klachten niet Ie kun-
nen antwoorden, vermits zij daarmede de inkwartiering als op hunnen last geschied,
zouden erkend hebben. Jammer maar, dat Graaf willem zich niet naar deze dubbel-
zinnige staatkunde wist te voegen. Op eenen brief van beklag over zijne inkwartie-
ring en de executiën, die daarvan het gevolg waren, door tilly aan hem gericht,
antwoordde hi] dus, dat de geheele zaak openlijk als het werk der Stalen-Generaal
werd voorgesteld. Dit betreurden Hun Hoog Mögenden, maar het was niet te verhel-
pen Hoe het zy, na verloop van den winter dienden er maatregelen genomen te
worden. In verband met het plan van eenen veldtocht, dat de Prins in het voorjaar nog
meende te zullen kunnen uitvoeren, stelde Zijne Excellentie voor, deze troepen, na ze
voltallig gemaakt te hebben, weder in der Staten soldij te nemen Doch daar men
in dezen zomer niet te velde trok, zoo bleef de voorloopige toestand der in Duitschland
ingekwartierde regimenten voortduren.
Maar hoe laat zich de omstandigheid verklaren, dat de Keizer, na zich in het vorige
jaar zoo vermetel betoond te hebben, thans werkeloos bleef, en de indringers onaan-
gerand op 's Rijks bodem duldde? De oorzaak lag in den toestand, waarin het Rijk
zich thans bevond. Wel hoorde men van geruchten, dat de Keizer en de Ligue ons
de vrijpostige inkwartiering zouden betaald zetten, maar er werd niets tegen uitgericht,
en onze Staatslieden wisten wel, dat het op nieuw aan eenheid van Averking in het
Duitsche Rijk ontbrak, en dat een woord, door eene behendige staatkunde lol elk der
partijen gesproken, in staat zijn zou om de onderlinge jaloezij te vermeerderen en te-
gelijk het gevaar, dat ons van die zyde bedreigde, af te wenden. Dit was het waarom men
besloten had, aan onzen Resident te Hamburg, aitsema, eene zending totwallerfsteix zeuding vuii
op te dragen, en ook tevens eenen afgevaardigde naar den Keurvorst van Keulen Ie laten jg^fsxEm.
afgaan — De Keurvorst van Beijercn, het hoofd der Ligue, was meer dan ooit na-
ijverig op Oostenrijk. Trad de Keizer zoo machtig op, als hij sedert eenigen lijd, mot
eenen wallenstbin in zijne dienst, gedaan had, en telde hij de rechten der Vorsten
zoo weinig, dat hij het Hertogdom Mecklenburg verbeurd verklaren en aan dien veltl-
overste wegschenken kon, wat bleef er dan op den duur van de vrijdommen der Rijks-
vorsten over? Moest dan de Keizer niet gewaarschuwd, en wallehstein op de baan
zijner fortuin gestuit worden? Ziedaar de vraag, die in Duitschland, vóórdat zi] hare
oplossing gevonden had, alles in het onzekere hield. Lieten zich onder deze omstan-
digheden de Stalen-Generaal met den Hertog van Friedland door eenen afgevaardigde
aitsejia tot wal-
1 Resol. Stat.-Gcn, 18, 25, 26 Blaartj 6, 17, 18, 23, 24, 25, 2G, 29 April, 1630.
- Resol Sfat.-Gcn. 23 April. 3 zig Kiervoor bl. 427.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
in mondgesprekken in, dan hadden de Liguislen, laai slaan dan de ihans zoo bedrukle
Pfolestanlen in Duitschland, alle reden lot achlerdocht. Bij de nog allijd niel afge-
loopen onderhandelingen liisschen onze Provinciën en de Infanle, kon men hel er voor
houden, dal wij met Spanje op een goeden voet zouden komen, en de Keizer in ons
misschien wel handlangers lot het doorzeilen van zijne plannen zou krijgen. Wallen-
steiw, van den anderen kant, vermits de eerzuchtige een open oor heeft voor het min-
ste, dat hem voldoening schijnt Ie beloven, kon, nu hij zijne grootheid bedreigd zag,
niet anders dan met belangstelling vernemen, wat de afgezondene eener Republiek,
wier beginselen hij verfoeide, maar wier handelingen, met zulk een schillerend gevolg
bekroond, hij gaarne had nagedaan, tot hem te zeggen zou hebben. Was wallbn-
STEIN in de oogen van de tegen Oostenrijk jaloersche Vorsten de gewapende arm des
Keizers, die veldoverste kon niettemin mettertijd wel geducht voor den Keizer
worden. Een onafhankelijk Vorstendom in Noord-Oostelyk Duitschland Ie slich-
ten; de heerschappij over de Oostzee te bekomen, ziedaar het doel zijner eerzucht.
Was hij eenmaal in zijn gebied genoegzaam gevestigd, dan zou hij de zaak van de
onafhankelykheid der Duitsche Vorsten tegen den Keizer omhelzen, en ook de zelf-
standigheid, wel niet van de Republiek der Vereenigde Provinciën, maar van den Prins
van Oranje, die bestemd scheen haar onder zijn bedwang Ie krijgen, beschermen en
waarborgen. In dezen zin had hij zich reeds vroeger jegens onzen Resident aiïsema
uitgelaten
Om evenwel aan Beijeren, onzen en Frankrijks natuurlijken steun, als het er op
aan kwam, de macht der beide lakken van het Huis van Oostenrijk le^ keer te gaan,
niet al te veel argwaan in te boezemen, stelden de Staten zich niet tevreden met het
voornemen om eenen Gezant naar den Beijerschen Vorst op den Keulschen Aarlsbis-
schopszetel Ie zenden, maar gelastten zij aitsema , voordat hij friedland ging spre-
ken , alvorens tilly , den opperbevelhebber der Ligue, een bezoek te brengen.
1(530—
1G34.
De boodschap, welke zoowel aitsesia aan de beide krijgsbevelhebbers, als de nader
te benoemen Gezant aan den Keurvorst van Keulen te brengen hadden, bestond voor-
namelijk in de aanbieding van vriendschappelijk verkeer en van sliptè onderhouding
der onzijdigheid, gepaard aan klachten over hetgeen van de andere zijde in strijd met
die onzijdigheid gedaan en gedoogd was, vooral door begunstiging van de Spaanschen.
In den Westfaalschen Kreils dan, moesten onze Gezanten zich doen hooren, en elders
had men aan Spaansche troepen kosteloos onderhoud verleend, en in dén vorigen zo-
mer zonder oorlogsverklaring tegen alle volkenrecht de Keizerlijke troepen in ons land
doen trekken, en aldaar zoo erg laten huishouden, als slechts van de bitterste vijanden
te wachten was, en voorzeker zou men nog verder gegaan zijn, »ten ware de goede
1 Aitsema, 1, bi. 953.
-ocr page 465-DES VADERLANDS. 460
God, Λνίεη alleen zij de beginselen van hunne verlossing uit de Spaahsclie lirannij en
de Jjewaring van hunnen Slaat toeschreven, daarin door de verovering van Wezel goe-
derlierenlijk had voorzien." Met zulke verloogen konden de Gezanten de klacht afwe-
ren over het verblijf der troepen van willem yan nassau op 's Rijks bodem gerezen.
Zy waren nergens ingekwartierd, dan waar te voren Spanjaarden of het volk, dal on-
der JAN VAN NASSAU in de Veluwe gevallen was, verblijf gevonden hadden. In weer-
wil echter, dat wij zulke gegronde grieven hadden, verlangden de Staten, dus moesten
de Gezanten zich verder verklaren, middelen te beramen om de onzijdigheid op nieuw
te bevestigen. Hiertoe zou kunnen strekken, dat de Keizersche en Liguislische troepen
het Bergsche en Marksche Land en de aangrenzende streken ontruimden. Tegen het
beweren dat het eene ongehoorde zaak was den Keizer te willen verbieden zijne eigene
troepen op 's Rijks bodem te legeren, waar hij wilde, moest worden aangevoerd, dat
wij anders, volgens hel gebruik van alle volkeren, tegen de macht, die onze grenzen
bedreigde, gewapend dienden te blijven, en de plaatsen, waar onze troepen ingekwar-
tierd waren, bezet moesten houden. Konden wij echter op dit punt niet verkrijgen
wat wij Avenschten, dan verlangden wij ten minste de stellige verzekering, dat ons
van de zyde dier troepen op onze grenzen geen overlast zou geschieden. Trokken, in
allen gevalle, de Spaansche soldaten af, dan zouden de Slaten mede aan willem van
NASSAU bevel tot den aftocht geven. Op deze wijze was er voor de rampzalige ingeze-
tenen weder geregelde handel, rustige akkerbouw en welvaart mogelijk l.
1630 —
1634.
In AiTSEMAS ontmoeting mei tilly te Slade bleef het bij eenige woordenwisselingen Aitsema brengt
over de wederz^dsche inbreuken op de onzijdigheid. Opmerkelijk is wat tilly zich bij tili.y.
deze gelegenheid liet ontvallen, dat alle onvergenoegden in hel Rijk de oogen op de
macht der Slaten-Generaal gevestigd hadden. Voorls toonde hij van Hun Hoog Mögenden
niets geringers te verwachten, dan dat zij in overleg met Frankrijk zich ten be-
hoeve van den verdreven Keurvorst in de Palis zouden laten gelden, in vereeniging
met Zweden de landen aan de Oostzee zouden aantasten, en, met de Hansesteden in
verhond, Bremen en de oevers van jE'/6c en Ja/ic/c zouden vermeesleren. aitsema gaf niets
van dit alles toe en meende, dat tilly zulke geruchten zich door »gazctlenschrijvers"
of misschien door de Geestelijken, die hem omringden, had laten wijs maken Even-
wel was het tilly alleen niet, die zulke vermoedens aangaande Hun Hoog Mögenden
koesterde, en in de overwintering van willem van nassau in Westfalen een begin van
uitvoering van zulke plannen zag. Hoe het zij, zoo verre was hel ten minste af van cene
zamenspanning met de Hanse lot verovering van Bremen^ dat de Stalen den Syndicus
dezer stad, Dr. johan preyswijgk, die in den winter (1629, 50) Ie ^s Hage over de be-
zetting van de Weser was komen klagen, ten antwoord gaven, dal de meening, vol-
~ AITSEMA, p. 955.
' Zie de Instructie bij aitsema , I, bl. 053—955.
Jlï Deel. 4 Stuk.
59
-ocr page 466-466 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
j 1630— gens welke die bezetting gestrekt zou hebben om Bremen overlast aan te doen, een
uitstrooisel was van »misgunstige menschen." Zij had tot niets anders gediend, dan
om den Keizerschen, toen zij binnen onze grenzen waren, den toevoer van levensmid-
delen af te snijden. Voorts werden de strooperijen van onze soklaten uit de Boertange
tot voor de poorten van Bremen door hen gewraakt en straf van de schuldigen beloofd —
Tegelijk met aitsemas verslag van het verhandelde met tilly, ontvingen zy van dezen
veldoverste, met het oog op de brandschattingen van van gent te Soesi^y een schrijven
van beklag over de slechte inachtneming der onzydigheid van onze zijde op eenen lijd,
dat men betuigde, haar slipt te willen nakomen
Zijae'ontmoe- Den Hertog VAN FRIEDLAND moest AiTSEMA in Bohemen gaan opzoeken. Op zijne reize
tiug met AVAL-
LENSTEiN. vond hij, onder anderen te Halbersiadt, de Protestanten bedroevend verarmd en in on-
uitsprekelijke benaauwdheid, en Bohemen zelf was niet te herkennen: de adel was uil-
geweken, de landgoederen meest door Franschen, Brabanders en Italianen bewoond, de
godsdienst veranderd, de ingezetenen arm en de gemoederen vol misnoegen. Op het
zien der geloofsbrieven van onzen Gezant was wallenstein zeer verstoord, dat hem
noch door de Stalen-Genèraal, noch door den Prins van Oranje de titel van Hertog van
Mecklenburg was toegekend. Tot verontschuldiging zeide aitsema onder anderen, dat
het er minder op aankwam den titel te voeren dan het land te behouden; en dat het eerste
eene gemakkelijke zaak was, maar het andere van het bezit van goede vrienden afhing.
Op de mededeeling van aitsemas last betreffende de schennis der neutraliteit, antwoordde
de Hertog, dat deze zaak niet hem, maar den Keizer aanging, daar hij niet zijne,
maar des Keizers oorlog voerde. Daarentegen weidde hy uit over hetgeen hg meende
dat het Rijk tegen de Stalen in te brengen had, en hij ontzag zich niet te zeggen dal
het hem bekend was, hoe de geheele wereld hen begon te halen, bondgenooten zoo-
wel als vreemden. Een volgend onderhoud van den Hertog met onzen Gezant was een
zonderlinge mengeling van bedreigingen en van lof, aan het beleid van de Staten toe-
gezwaaid. De strekking was kennelijk om te doen gevoelen, hoeveel belang men er
bij had hem tol vriend te hebben. Spanje, zeide hij, trachtte hem door de grootste
beloften over te halen om aan het hoofd van 's Keizers legers tegen de Vereenigde
Provinciën op te trekken, hem eene dezer Provinciën, het Koningrijk Napels, of een
deel van de Palts aanbiedende. De Gezant, daarentegen, beijverde zich om hem te
doen inzien, van hoeveel belang bij zijne hagchelijke stelling in het Rijk de vriendschap
der Staten voor hem zijn kon. Maar meer kon aitsema niet zeggen, hoezeer de Hertog hem
tot vertrouwelijkheid uitlokte. Wat de Gezant gezegd had, was reeds meer dan genoeg
----------- _ , , ^
1 Resol, Slat'Gen. 12, 15 Jan. 1630. aitsema, I, bl. 029—931, 932, 933.
2 Slat-Gen. 4 Febr. 1630. 3 Resol Stat.~Gen. 8 Maart, 1630.
■f
^ aitsema , 956—958. Op kennisneming van wallensteiks brieven van recredentie, aan aitsema
-ocr page 467-DES VADERLANDS. 4G7
De persoon, die aanvankelijk mei de zending naar den Keurvorst van Keulen belast 1630—
Averd, was de Baron von dohna, die in April van het voorgaande jaar (1G29), toen
door het overlijden van den Graaf vak oxford eene jaarwedde van 3000 gulden was
opengevallen, daarmede begunstigd was geworden, op grond van zijne verwantschap met
de Prinses van Oranje en ter gemoetkoming der door hem in de dienst van den Koning
van Bohemen geleden schade i. Vooraf van zijne komst verwittigd, gaf de Keurvorst
te kennen, dat hel hem hoogst aangenaam zijn zou, eenen Gezant te ontvangen; maar
hij maakte zwarigheid om aan von dohna een paspoort te verleenen, op grond dat deze
persoon geacht moest worden in den ban, door den Keizer tegen de handlangers van
frederik vüu de Pttlts uitgesprokcn, begrepen te zijn. Nu zag dohna zelf van de zen- Vosbergen
ding af, en VOSBERGEN werd in zyne plaats benoemd. Keurvorst van
De instructie, welke hij medekreeg, was van denzelfden inhoud, als die aan ^jtsema
medegegeven; alleenlyk was met betrekking lot vosbergens zending het geval voorzien,
dat de Keurvorst, gelijk men uit vroegere mededeelingen van van der veegken grond
had te verwachten, zijne betrekking en die der Katholieke Ligue tot de Staten onder-
scheiden zou van die des Keizers tot Hun Hoog Mögenden. Wilde de Keurvorst op dien
grond verhoeden, dat de door 's Keizers troepen in den verleden zomer gepleegde
vyandelijkheden hem werden geweien, zoo zou de Gezant antwoorden, dat wij zulke
onderscheidingen niet konden maken, maar genoodzaakt waren, het Rijk als één te be-
schouwen, en door onze schade op de leden des Rijks, al behoorden zij lot de Ligue, te
verhalen, den Keizer lot stipte nakoming der neutraliteit te nopen. Een verdrag van
onzijdigheid echter met de Ligue afzonderlijk behoefde de Gezant niet volstrekt af Ie
snijden, mits altijd onder voorwaarde dat de Ligue ook den Keizer tot naauwgezelte
onderhouding der neutraliteit trachtte te bewegen. Bovendien had vosbergen in last,
den Aartsbisschop, van wien men vernomen had, dat hij gezind was op den aanstaan-
den Keurvorstendag de zaak van den gebannen Keurvorst van de Palts voor Ie slaan,
in dit »broederlyk en christelijk" voornemen te versterken, en hem in het herstel van
dezen Vorst hel besle middel te doen erkennen om het Rijk voor het gevaar van oorlog
en inmenging van buitenlandsche Mogendheden te behoeden s. — Mocht derhalve uit
de omstandigheid, dat de Staten eenen afzonderlyken Gezant naar Keulen zonden,
medegegeven, gelastten de Staten dezen hunnen Resident, dien llertog kenbaar temaken, dat zij
er niet over gesticht Avaren, dat hij in zijne brieven aan llun Hoog Mögenden zijne titels boven
aan stelde, als behelsden zij de beschikking van een gebiedend AWst. /ieso/. «Stoi.-Gcn. 27 Apr. 1630.
» Resol Stat.-Gen. 11 April, 1629.
^ Resol. Stat.-Gen. 2 Jan.; 5, 7 Febr. 1630. aitsema, 1, bl. 953.
3 Art. 21—27 van de Instr. bij aitsema, bl. 954, 955.
Ö9*
-ocr page 468-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
! 1030— het yermoeden afgeleid kunnen worden, dat zy, als het hun te stade kwam, ook gezind
zouden zyn door aansluiting aan de Ligue de verdeeldheid in het Rijk te voeden, de
last aan hunnen Afgevaardigde gegeven, getuigde geenszins van zulk een opzet.
Zijueconferen· Bij de eerste audientie, die wel anderhalf uur duurde, gaf de Keurvorst op het ver-
loog, door vosBERGEii volgens zijnen last gehouden, eene merkwaardige rede ten ant-
woord. Hij riep God en al wie de waarheid lief had, tot getuigen, dat hij gedurende
zijn dertigjarig bewind geene oorzaak gegeven had tot overtreding der onzijdigheid.
Grooter bewijs van de waarachtigheid van dit beweren kon hij niet geven, dan dit,
dat de Ligue zich stil gehouden had, hoewel zij, gedurende het beleg van den Bosch,
sterk was aangezet om met de Spanjaarden tegen ons mede te werken: nog bleef men
meer dan ooit daarop aandringen, en gingen de Stalen voort, de onzijdigheid niet te
lellen, dan zou haar eindelijk het geduld vergaan, en met onze vganden zou zy ge-
meene zaak moeten maken. Wat de troepen des Keizers aanging, Zijner Majesteit slond
het vrij de Spanjaarden by te slaan, gelijk Frankrijk en Engeland het ons deden. En
thans had men de gegrondsle grieven legen de Staten; of was het te dulden, dat zij
de · eene stad na de andere innamen en Graaf willem van nassau als Goeverneur in
j de bovenkwartieren lieten optreden, aan het hoofd van troepen, met welke hij nog
dieper in het Rijk scheen te willen dringen, om zoo doende, gelijk men vermoedde
dat zijn doel was, den Keurvorst van de Palis in zijne landen te herstellen. Wat de
Spanjaards zich met het post vatten op 's Rijks bodem veroorloofd hadden, hetgeen
trouNvens het Rijk en de Ligue genoeg gewraakt hadden, was daarmede niet te ver-
gelijken. Ten gevolge van dit alles zou de Keizer, verontwaardigd, eindelijk het
geheele Rijk tegen hen in de wapenen welen te brengen. Dit moesten Hun Hoog
Mögenden bedenken, Ie meer daar zelfs velen hunner beste vrienden niet gaarne za-
gen , dat eene Republiek zich zoo veel aanmatigde. Daarom zou het voor ons het raad-
zaamste zijn het aangeboden bestand aan te nemen. — Bij eene eerste conferentie bleek
onzen Gezant nader, dat men van de zijde der Ligue vooral daarom achterdócht legen
de inkwartiering van de troepen van Graaf willem opgevat had, omdat er eenrpaar
Zweedsche regimenten onder waren, die men licht in de dienst van Zweden kon laten
overgaan. Ging daarbij, gelijk het gerucht liep, ook de Overste van gent te Soest in
Zweedsche dienst over, zoo zou de Koning van dat Rijk een leger in het hart van
Duitschland gereed vinden, en »de strik ware aireede gereed", dien hij slechts »over
het hoofd van Zijne Hoogheid (van Keulen) en van de Bisschoppen vin Mainz en
Trier zou hebben Ie werpen." Op zulk eene voorstelling der zaak pastei de vraag, of
zoo iels door den Keizer en hel Rijk kon geduld worden. — Op de klachten wegens
den overlast, dien men op 's Keurvorsten bodem van onze soldalen leed, beloofde vos-
beugen de meest mogelijke waarborgen, dat de schuldigen voorbeeldig zouden gestraft
worden. Alleenlijk kon hij niet toegevendat de overtredingen onzer soldaten gerecht
1630—
DES VADERLANDS. 469
en getuchtigd zouden worden door de Vorsten, op wier bodem zij gepleegd waren: dit
toch zou eene al te parlydige rechtspraak opleveren en wat de plannen betrof, die
met de iqkwartiering Tan Graaf Willems troepen verbonden geacht werden, hij ver-
klaarde ze voor verdicht door de vijanden van onzen Staat: de beide bedoelde regi-
menten (dat van ferenz en van roussel; , voegde hij er bij, waren nooit in Zweedschc
dienst geweest, en wanneer het waar was dat geheel Duitschland zich tegen ons wa-
pende , zoo was het niet vreemd, dat wij ons van de toegangen tot ons Land verzeker-
den, totdat wij betere waarborgen der eerbiediging van de onzijdigheid zouden beko-
men hebben: hadden wij deze, en ruimden dan ook de Spaanschen 's Rijks bodem,
zoo zou niets onze troepen daar terughouden. Maar beweerde de Aartsbisschop onzijdig
te kunnen blijven bij het gebeurde, en wilde hij de overrompeling van ons grondge-
bied, die men den vorigen zomer beleefd had, daarmede vergoelijken, dat men den
Aartshertog van Oostenrijk niet beletten kon, den Vorsten van zijn Huis in de Neder-
landen te hulp te komen, zoo moest onze Gezant daarop antwoorden, dat bijaldien de
onzydige leden des Ryks aan de troepen van den Aartshertog ten dien einde den door-
tocht over hunnen bodem vergunden, zij, aangezien wij den Vorst van Oostenrijk niet
in zijn eigen land konden gaan opzoeken, niet kwalijk konden nemen, dat wij om
die troepen »van onzen hals te weren, niet met gebonden handen bleven zitten om
af te wachten, totdat zij op hun gemak onze grenzen kwamen overschriyden." De
Aartsbisschop, dus besloot hij, mocht bedenken, of het voor hem, op de aanhechting
van wiens landen aan de nabij gelegen bezittingen van den Koning van Spanje reeds
ten tijde van Keizer karel plan was geweest, geraden was, door zulke inschikkelijk-
heden de macht van het Huis van Oostenrijk nog te vergrooten. Wel betrof het, zoo
het heette, het gemeenschappelijk belang der Katholieke godsdienst; maar gelijk eer-
tijds voor de Romeinen de bescherming der bondgenoolen, zoo was thans voor de Span-
jaarden de bescherming der Katholieke godsdienst een voorwendsel om zich van (h
wereldheerschappij meester te maken.
Het denkbeeld van een verdrag, met de Ligue te sluiten, beantwoordde de Keurvorst
met de aanmerking, dat hij slechts een Lid der Ligue was, die voor het geheel niet
te handelen had; dat tilly, de Veldheer der Ligue, bovendien reeds uit haren naam
den Gezant der Staten over de zaak had te woord gestaan. Hiermede stelde vosbergex
zich niet tevreden. Had het antwoord, door aitsema van tillv bekomen, de SUiten
voldaan, zoo zouden zij, zeide hy, niet op nieuw eenen Gezant naar Keulen gezonden
hebben, en van den Keurvorst, die Avegens zijne landen bij de zaak belang had, kon-
den zij een bevredigender antwoord verwachten, dan van eenen Veldheer, die niet in
zijne bijzondere belangen getroffen werd, veeleer bij den oorlog slechts te winnen
Resol Stal.~Gen. 18 Febr. 1630.
-ocr page 470-1630—
1(534.
470 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
bad. — Doch \'an weerszijde was er Ie veel reden lot achterdocht, dan dat de neutra-
liteit op vaster grondslagen gevestigd zou hebben kunnen worden. Het eenige wat de
Keurvorst op den voorslag van een nader verdrag antwoordde, was dat hij de zaak op
den aanstaanden Keurvorslendag zou brengen i. — Vóór het einde van April (1650)
was VOSBERGEN te Hage terug
Uit de woorden van den Keurvorst van Keulen en zijne Commissarissen was geble-
ken, wat men in Duitschland vermoedde van eene verslandhouding en gemeenschap
Ue slaat onzer van plannen tegen het Rijk tusschen de Staten en gustaap adolf van Zweden. De
Äw^i»^^™Duitschers schatte de overeenstemming grooler dan zij was; maar, zoo-
dra het verbond, tusschen Frankrijk en Hun Hoog Mögenden gesloten, had uitgemaakt
dat de oorlog zou voortgezet worden, waren wij en in het algemeen door gemeenschap-
pelykheid van belangen met Zweden verbonden, en in het bijzonder genoodzaakt
Frankrijks staatkunde te volgen, en deze beijverde zich op alle manieren gustaaf
ADOLF door beloften en vleitaal, tot voorspiegeling van de Oostersche Keizerskroon
toe lot vijandelijkheden tegen het Rijk te brengen, bestemd om den Keizer te be-
letten zich langer met goeden uitslag in de Italiaansche zaken te mengen.
I Reeds in den aanvang van het jaar 1629 herinnerde de Voorzitter der Staten-Gene-
raal de Vergadering, dat het verbond met Zweden, in April 1614 voor 15 jaren ge-
sloten ten einde spoedde. Op deze mededeeling verzochten Hun Hoog Mögenden
Zyne Excellentie te onderzoeken, of de Zvveedsche Resident camerarius last had om
over de vernieuwing der alliantie te handelen; zoo niet, zou de Prins hem uitnoodigen
KlacUteu over om te trachten zulk eenen last te bekomen Maar de belemmering, die de Holland-
gustaaf adolf schc liandcl bij toeneming ondervond, len gevolge van de tollen, door gustaaf adolf
tQ^Leipzig gehe- ^^^^ behoeve van den door hem gevoerden oorlog geheven, werkte zoo veel uit, dat de
Heren van die Provincie niet bijzonder bereidwillig waren om een verbond te vernieu-
wen , waarbij den Koning ondersleuning in den oorlog werd toegezegd. Liever moest
men den Koning rustig in Stokholm zien, dan hem uit te lokken lot het voortzetten
van eenen oorlog, die de byzondere belangen zoo zeer benadeelde. Juist in het voor-
jaar van 1629 werd er bovendien geklaagd, dat de Koning van Zweden zelfs geld en
mondbehoeften van onze koopvaarders presle, onder belofte van teruggave, het is waar;
doch legen wanneer zou schadeloosstelling te hopen zyn? Zoo zou zich onze handel
op de Oostzee weder de kosten eener sterke wapening en den overlast eener krijgskun-
dige tucht moeten getrooslen. Maar in weerwil van dit alles, den Koning van Zweden
^ 4 5?-«. Si.
' Aitsema, I, bl. 958—905. - Rcsol. Stal.-Gen. 29 April , 1630.
3 Zie mailaxii, Gesch. d. östr. Keisersi., p. 206 , 207, en ald. geueu, Gesch. Schwedens.
Zie hiervoor. 111 D. II St., bl. 564. . & Resol. SlaL-Gen. 3, 5 Jan. 1629.
DES VADERLANDS. 4l>7
had men noodig om Ie verhoeden dat de Keizer zich van de heerschappij der Oostzee 1630—
meester maakte. Om deze reden moest men de uitbreiding van gustaaf adolfs macht
in die oorden bevorderen. Doch wederom niet al te zeer: want zoodoende zou men, bij
de tegenwoordige zwakheid van Denemarken, den Koning van Zweden tot alleenheer-
scher in de Oostzee maken, terwijl ons belang eischte, dat aldaar twee Mogendheden
elkander in evenwicht hielden. Vermits derhalve de zaak uiterst voorzichtig moest be-
handeld worden, keurden de Staten van Holland het denkbeeld af, dat men den Ko-
ning van Zweden met het zenden van een Gezantschap zou voorkomen, en wilden zij
afgewacht hebben, welk eenen last niet alleen de Zweedsche, maar ook de Deensche
Resident zou ontvangen, om gemeenschappelyk te handelen op de verdediging van de
Oostzee tegen de plannen der Keizerschen
Den 18'ien April 1629 verscheen camerarius voor de Slaten-Generaal, toegerust met Dciiesicleutvau
den last om de alliantie, welke in die maand afliep, te vernieuwen, en tevens om op fe^nfeu^Jog ^jfr
de beveiliging van de Oostzee te handelen. Tevens maakte hij er geen geheim van, »Hiai^tie·
dat zgn Meester, om de vervallen zaken der Protestanten in Duitsehland te herstellen,
gezind was eene aanzienlgke macht te ontwikkelen, boven het leger van 40,000 man,
dat hij in Lijßand, Pruisen en Zweden had, nog 20,000 man voetvolk en 8000 rui-
ters, en eene vloot van 59 oorlogschepen in de Oostzee, mits Hun Hoog Mögenden
12 schepen bestemden tot beveiliging van de Noordzee, en een derde of een vierde,
dat is nagenoeg 1150,000 gulden ter maand, in de onkosten van den krijgstocht droe-
gen Deze mededeeling werd niet met onverdeelde ingenomenheid vernomen. Men
hield het er voor, eensdeels, dat de Koning meer ondernam, difii hij kon volvoeren,
daar hy zoo zeker niet zgn kon, als hij scheen te verwachten, van de ondersleuning,
<lie hij bij de Duitsche Vorsten en de Hansesteden zou vinden; anderdeels, dat hij
bovenal zijn eigen grootheid en voordeel in het oog had ^ Hoe het zij, gamerabius
kreeg van de Staten het volgende ten antwoord: Hun Hoog Mögenden roemden hel
loiTelijke voornemen en de uitnemende volharding van Zijne Majesteit tot verdediging
der Oostzee; zij waren bereid daartoe de behulpzame hand te bieden; doch uil aan-
merking van de overmatige lasten, die zij te dragen hadden, zagen zij de mogelijk-
heid niet in om ΙίίΟ,ΟΟΟ gulden ter maand bij te dragen. Dus verlangden zij te mo-
gen weten, met hoe veel minder zij zouden kunnen volstaan. — Op deze vraag liet
de Resident van den eisch van 150,000 gulden 50,000 vallen, en vulde hij zijne berich-
ten aan met de verzekering, dat de Koning de schepen gansch alleen zou bekosti-
gen, en nog dezen zomer (van 1629) zijn leger te velde wilde brengen. Op ziine
ï ResoL StaL-Gen. 7, 22, 31 Maart, 1629. Resol Holl. 8, 9, 20 Maart; 7 April, 1629.
2 Resol. SiaL~Gcn. 18, 23 April, 1629. ^ v. d. Capellen, I, bl. .504.
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030— inededeclingen namen de Stalen geen dadelgk besluit. De zaak was te gewichtig: zij
moest aan de beraadslaging der Provinciën Avorden onderworpen Holland kon op
Dit verlangeu dit oogenblik niet gunstig jegens Zweden gestemd zijn. In eenen tijd, waarin de gra-
]'jvei?g "'ijcilnt- nen zoo schaarsch waren, dat de Staten-Generaal de Regering van Amsterdam meen-
woord, ^^ moeten aanmanen om maatregelen tegen den alleenhandel in dit artikel te ne-
men ^ had de Koning van Zweden alle rogge in Lijßand en tot in Moscovië toe opge-
kocht, en leverde hij ze niet af, dan met buitensporige winst, en dan moest men ze
nog met eigen schepen komen halen. Wegens deze handelwijze lieten de Staten dien
Vorst weten, dat, werd de uitvoer van granen niet gemakkelijk gemaakt, zij geschikte
middelen zouden aanwenden om datgene te verkrijgen, wat zij liever aan 'sKonings
gunst zouden dank weten. Zoo ver ging in dezen tijd de naijver tegen dezen Vorst
dat, toen men vernam, dat zekere paridon van Hoorn eenige Noordhollandsche en
Friesche boeren trachtte over te halen om met hunne gezinnen naar Zweden te ver-
huizen , len einde aldaar landen te ontginnen, de Staten aanvankelyk op maatregelen
bedacht waren om zulks te keeren. Zelfs werd een persoon, tot bevordering dezer zaak
uit Zweden overgekomen, een lijd lang gevangen gehouden
I Hel gevaar echler, dat in den zomer van 1629 van de legers, die uit Duitschland
op kwamen zetten, ons bedreigde, stemde de gemoederen gunstiger jegens Zweden.
Aan den Engelschen Gezant, die, naar Zweden op reis, 's Gravenhage aandeed, Averd
verklaard, dat de Staten het volste vertrouwen hadden op de bedoelingen van gustaaf
ADOLF, en zijne pogingen tot beveiliging van de Oost-Zee met hunne beste wenschen
vergezelden, en de Provinciën werden verzocht haar gevoelen aangaande de vernieuwing
der alliantie in te brengen Gamerariüs, gevoelende dat hel thans daartoe het ge-
schikte tijdstip was, verzocht, dal men de zaak in behandeling zou nemen en gaf zelfs
Ie kennen, dal Zweden zich mei eene bijdrage van slechts 30,000 Ier maand zou ver-
genoegen. Maar aan haperde het, met name aan Delft, Gouda en Enkhuizen
en vóórdat deze Steden lot inwilliging waren bewogen, was met de verrassching van
Wezel en den aftocht van montegucüli voor een groot deel het gevaar geweken, om
welks wil men den Koning van Zweden in staat zou hebben wenschen te stellen, dadelijk
in Duitschland te velde te trekken. Geen wonder dat gamerariüs reden had om zich
(tegen hel einde van November 1629) jegens zgne Excellentie len hoogste te beklagen,
dat Hun Hoog Mögenden hem nog ahijd niet op zijne propositie van April geantwoord
' Resol Stat.-Gen. 15 Mei, 1629.
Resol Stat.-Gen. 25 Meij 2, 9, 16 Junijj 10 Julij, 1629.
3 Resol. Stat.-Gen. 30 Junij · 26 Julij, 1629. ,
^ Resol. Stat.-Gen. 26 Julij j 8 Aug. 1629. Resol. Holl 17, 24, 25 Aujj., 1629,
-ocr page 473-DES VADERLANDS. 475
hadden. Maar zoo Ιηη» men hel niel eens ^γas, of men zich op nieuw in verbindle- 1030—
° ' ^ 1634.
nissen lot voorlzelling van den oorlog op uilgebreider schaal zou inlaten, kon de zaak
der alliantie mei Zweden geenen \oorlgang hebben, en de Slalen schreven den Koning
eenen brief mei beleefde verontschuldigingen, maar waarin levens duidelijk genoeg hun
misnoegen doorstraalde over de » ondragelijke" tollen, door Zijne Majesteit op de sche-
pen van deze landen, op Danzig varende, strijdig met hel vorige traktaat, geheven
Inlusschen begon gustaaf adolf, door bevrediging in het Noorden, Ie zorgen, dal hij bij gustaaf adolf
het voortrukken in hel harl van Duilschland zich geenen vijand in den rug zou achter-fijner groote
laten. Danzig slond den Koning thans toe den tol te heffen en vóórdat hel jaar (1629)
len einde was, sloot hij een bestand van zes jaren met Polen. Daarbij verminderde
natuurlijk geenszins de aandrang van gamerarius om antwoord op zijnen voorslag; want,
onttrok de Republiek zich aan den oorlog, dan vielen gustaafs plannen in duigen.
Tegeiyk werd het aan onzen kant van lieverlede waarschijnlijker, dat hel tot cene na-
dere aansluiting aan Frankrijk zou komen. Dus viel den ölaarl der Staten besluit,
dat men de nu bijna een jaar lang onbeantwoord gelaten propositie van den Zvveedschen
Resident ter beanlwoording in beraadslaging zou brengen, en niel lang daarna traden
Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden met dezen diplomaat in conferentie De tol,
te Danzig geheven, bleef eene grieve, en, terwijl zoowel tilly als wallejïsteiiv meen-
den, dat de Slalen den Kpning de heffing van dien lol toelieten, len einde hem zoodoende
de middelen te verschaffen om den Keizer den oorlog aan te doen beijverden zich
onze Commissarissen bij gamerarius om ten onzen behoeve de afschaiïing van dien lol
te verwerven, en nam men voor, te bewerken, dat zich ook de slem van Frankrijk en
Engeland tegen de heffing verhief. In afwachting hiervan zag men af van het denk-
beeld om onze koopvaardij-schepen met een machtig convooi naar Danzig te geleiden,
hetgeen met cene bedreiging gelijk gestaan zou hebben. In allen gevalle men maakte
hel bekomen van voldoening op dit stuk tot eene voorwaarde van de vernieuwing der *
alliantie
Maar weldra schenen de groole staalkundige belangen en de partij, die Nederland
daarbij te kiezen had, deze vernieuwing van zelve Ie moeten doen volgen. De groole
slagboom, die gustaaf adolf den inval in Duilschland belette, was de stelling, die
' EesoL Slat.-Gen. 28 Nov.; 7 Dcc, 1029. RcsoL Holl 2β Sept. 1629. Den 22 Sept. namen
flc Staten van Holland in overwcgintj, dal cAMERARirs zijne propositicn in liet Latijn stelde. Zij
gelastten den fungercnden Raadpensionaris hem van liunnentwege te verzoeken, zc voortaan in
de taal van den Lande te vervatten, cameuarius nam aan zulle (c doen. Toch was er nojj eene
nadere licrinncrinp noodig {nesol. IIoU. 4 Maart, 1630). ^ Zie hiervoor, bi. 220 , 221.
3 Besol Slat.-Gen. 13, 31 Dec. 1629. 1 , 6 , 27 Maart, 1630.
^ Zie AiTSEMA, I, ],]. 955, 957. ^ jicsol Slat.-Gen. 13, 18 April; 4, 6 Mei, 1630.
lil. Deel 4 Stuk. 60
-ocr page 474-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
WALLENSTEIN met zyne krijgsmacht op de Noord-oostgrens des Rijks liad ingenomen, en deze
scheen -van nu aan den Koning van Zweden geen beletsel meer in den weg te zullen
stellen. Den 24sten Mei werd in de Staten-Generaal een schrijven medegedeeld van den
Koning van Zweden ^ gedagteekend van den SS^^en Maart uit Stockholm, met verslag van het-
geen er, onder tusschenkomst van den Koning van Denemarken, tusschen hem en den
Hertog van Friedland was verhandeld, en met verzoek, dat de Staten tegen den eersten
Mei iemand zouden afvaardigen om bij de vredehandeling tegenwoordig te zijn Deze
termijn was toen reeds lang verloopen, en het is te denken, dat men met het verzoek
niet eerder is voor den dag gekomen, dan toen het te laat was: immers kon men op
een tijdstip, dat wij eenen buitengewonen Gezant naar den Beijerschen Vorst op den
Aartsbisschoppelyken zetel van Keulen gezonden hadden, niet zonder grooten argwaan
te wekken, die onderhandelingen met wallensteiiv door eenen vertegenwoordiger der
Slalen doen bywonen. Aitsema , die anders als vertegenwoordiger in aanmerking zou
gekomen zijn, was buitendien voor belangrijke zaken te Hamburg opgehouden Hoe
liet zij, wALLENSTEiN door den kreet, die er op den Keurvorstendag te Regenshurg
tegen hem opging, in zijn stout optreden tot herstel van 's Keizers aanzien gesluit,
I
staakte lijdelijk zijne krijgsondernemingen, begaf zich naar Bohemen en liet den toegang
tot üuitschland aan gustaaf adolf open. Dezen Koning zal hij en de Keizer als een
tijdelijken bondgenoot legen Bcijeren beschouwd hebben. Was Beijerens tegenwerking
eenmaal gefnuikt, dan, meende men, was de macht van Duitschland, in ééne hand te
zamen gevat, sterk genoeg om zich licht van den vreemden indringer te ontdoen.
Die mededeeling omtrent onderhandelingen met wallehstein schynt bedeklelijk en
builen camerarius om te zijn geschied. Althans camerarius gewaagde den S^ten Junij,
op grond van brieven uil Stockholm, mede van den Sö^tcn Maart, slechts van onderhan-
delingen, die tegen den eerslen Mei te Danzig tusschen Zweedsche en Keizersche Com-
missarissen /ouden geopend worden zonder van vroegere afspraken met wallenstein
melding te maken, en weldra daarna beklaagde hij zich, dat hem niet de minste mede-
deeling geschiedde van hetgeen men goedgevonden mocht hebben op die missieve,
waarover den 24®^™ Mei bij de Staten gehandeld Avas, te antwoorden. Het schijnt, dat
men de overeenstemming, die in weerwil van alles tusschen Zweden en de Staten be-
stond, voor alsnog ontveinsd wilde hebben. Ook behandelde men gamerarius niet
zoo welwillend, als hij wel wenschte, daar men zwarigheid maakte hem eene wo-
ning op 's Lands kosten te verschaffen ^ Eerst toen de tijd van openlijk handelen
' Resol Stat.'Gen. 24 Mei, 1030. ^ ncsol. Slal.-Gon. 2 Blei, 1030.
3 Reeds den 28^'=" Februari] Avas er een aVkoord nopens de tollen te Dansig tot stand gekomen.
Aitsema, 1, bi. 1009—1012. Resol. Slat.-Geii. 24 Mei, 1030.
Resol. Stat.-Gen. 0 Maart, 1030. Resol. llolL 4, 8, 14 Maart, 1030.
1630-
1634.
DES VADERLANDS. δΐΐί
gekomen avas, gaf gustaaf adolf Ie yerslaan, dat men ïiiet langer buiten zijnen gevol- ^jgg^
machtigde om brieven met hem behoorde te wisselen, en Iegelijk besloten de Staten
GAMERARius als andere Ambassadeurs Ie behandelen, en gelastten Gecommitteerden met
hem over de vernieuwing der alliantie te spreken, zonder echter den toeleg op te geven
om die gehate tollen afgeschaft te krijgen
Den July (1650) dan, toen er alhier bericht gekomen was van 'sKonings
inbezitneming der eilanden op de kust van Pommeren en van zijne landing in deze Pro-
vincie zelve 2 ^ verscheen camerarius voor de Staten Hij begon met Hun Hoog Mögenden Hij dringt aau
, op dc medewer-
aan de bezorgdheid te herinneren, die hun de uitbreiding der Spaansch-Oostenryksche king der Statea.
macht in Duüschland vroeger had ingeboezemd, en hoe zij toen zijnen Koning om hulp
voor de verdrukten hadden aangezocht. Volgens zijne gewoonte om hen in zijn vertrouwen
te doen deelen, liet zijne Majesteit hen dan ook thans de redenen melden, die hem be-
wogen hadden in Duitschland in te rukken, hoewel hij grond had om zich te verwon-
deren, dat hij op zijne mededeeling van den Maart al was die hun ook te laat
aangebracht, geen bescheid bekomen had. Thans, hoopte hij, zouden Hun Hoog Mogen-
den hem wederkeerig vertrouwen schenken, daar hy een oorlog had aangevangen, die
de vrijheid ten doel had, welke zij immers steeds mede beoogden. De teerling
was geworpen, en met de hulp van den goeden God zou hij pogen door de wapenen
een gerusten vrede te verkrijgen, die geene brieven noch boden hem en anderen hadden
kunnen doen erlangen. Vermits hij nu niet om eenig bijzonder voordeel, maar om den
wil van het bedroefde gemeene wezen zulk een zware taak aanvaard had en bepaaldelijk
om den bloei des handels te herstellen, die door de voor onzen Staat zoo verderfelijke plan-
nen der Keizerschen op de Oostzee bedreigd werd, zoo hield hij zich verzekerd, dat
de Slaten hem niet alleen met hunne beste wenschen, maar ook met raad en daad zou-
den ondersteunen. Zelfs hunne vijanden verwachtten niet, dat de Staten van de vele overwin-
ningen en voordeden, waarmede zij in het vorige jaar als van den hemel gezegend
waren, thans tegen hen geen gebruik zouden maken. Hun Hoog Mögenden moesten
derhalve zorgen, dat zij zelvcn en hunne vrienden, niet hunne vijanden de vrucht
hunner overwinningen plukten, en dit konden zij niet beter doen dan door hem hulp
te bieden.
De Staten stelden Gecommitteerden om met <len Ambassadeur over de vernieuwing der Doch ook thans
alliantie te handelen; doch toen dezen van de drukkende tollen gewaagden en herstel aitof niet^gc-
dier grieve verlangden, ja den Deenschen Gezant aan de conferenties deel wilden doen
' RcsoL Siat.-Gen. 8, 19, 24 Junij, 1G30. - Hesol. Stat.-Gen. 25 Julij.
^ Wederom was zijn stuk in het Latijn gesteld.
^ In den tcxt bij aitsema, bl. 1029 slaat 24 Maart.
60*
-ocr page 476-1C30—
1634,
476 ALGEMEENE GESCHIEDENIS '
nemen, ten einde tot gemeenschappelyke besluiten ten aanzien van den vrijdom des
handels op de Oostzee te komen, verklaarden zoo de Zweedsche als de Deensche Ge-
zant zich daartoe ongelast. De laatste zou om lastgeving schrijven, doch bekwam ze
niet; de eerste zeide, dat hy over den zynen Meester te verkenen onderstand en niet
over de tollen te handelen had. Tot het eene nu zonder hel andere waren de Provin-
ciën ongezind. In weerwil dat Zijne Excellentie de zaak herhaaldelijk aanbeval \verd
de Alliantie niet vernieuwd, hoezeer Zweden later ook zonder bestaand verdrag onderstand
van deze Republiek ontvangen heeft
Dat ook de Deensche Gezant zich niet tot onderhandelingen betreffende den Oostzee-
handel vinden liet, laat zich verklaren. De Koning van Denemarken vernieuwde van
zijnen kant zijne pogingen om zich het uitsluitend gebied op de Elbe aan te matigen.
Wellicht meende hij, terwijl Zweden alle zijne krachten in inspande, daarin
thans te kunnen slagen: althans zich door verdragen met de Stalen de handen te laten
binden, begeerde hij niet. '
Nadat sgultetus in Julij 1629, door guristiaan IV teruggeroepen, vertrokken was,
verscheen in April van het volgende jaar axel arnfelt om hier, als buitengewoon Ge-
zant, eenigen tijd te vertoeven. Hij meldde zich bij de Slaten aan met de betuiging,
dal Zijnen Meester veel gelegen was aan eene goede verstandhouding met Hun Hoog
Mögenden. Geen wonder, want er waren wederom geschillen hangende tusschen den
Koning en Hamburg, en den Sl®^®'^ Mei onderhield de buitengewone Gezant de Staten
over deze aangelegenheid. Gedurende zijnen slrijd met den Keizer had de Koning,
zeide arkfelt , zich zeer over Hamburgs tegenwerking te beklagen gehad, Deswegens
had Zgne Majesteit tot weerwraak zekere belasting op de schepen, die de Elbe op-
en afvoeren, gelegd. Het was des Konings voornemen in geenen deele, de Nederlan-
ders of andere vrienden en naburen te bezwaren. Alleen de schepen en koopwaren,
aan de Hamburgers toebehoorende, werden door den genomen maatregel getroffen. —
Kwalijk paste het den Koning in een tigd, dat hij zelf met den Keizer op een goeden
voel stond, de Hamburgers te straffen, op grond dal zij vroeger den Keizer een weinig
ontzien, en hem niet ten gevalle van ghristiaan geheel en al tegen zich in het har-
nas gejaagd hadden. Doch, hoe dit zij, hij duchtte, dat de Nederlanders de vrijheid
van de Elbevaart voor de Hamburgers zouden handhaven. Vandaar deze zending. Maar
in weerwil van arnfelts geruststelling vernam men weldra, dat ook onze schepen door
's Konings beambten op de Elbe met dien tol werden lastig gevallen, en dat er almede
schepen van Nederlanders in de Sont voor 's Konings dienst geprest werden. Op een
en ander verontschuldigde de Gezant zijnen Soeverein , en beloofde voldoening, die ook ge-
Er verschijnt
te 's Ilage een
buitengewone
Deensche Gezant.
1 Rcsol Stat.-Gen. 4, 16 Julij, 1630.
2 Resol. SlaL-Gcn. 9, 17, 20, 21 Aug., 1630. Aitsema, 1, bl. 1029, 1030.
Onderliandc-
lingeu over de ge-
schillen tusschen
Denemarken en
Hamburg.
DES VADERLANDS.
geven Averd i. Maar nielternin besloten de Stalen van Holland^ aitsema te gelasten, onze
belangen voor te staan bg de conferenties, die er tusschen Deensche Commissarissen en ge-
volmachtigden van de llansesteden, mede ten overstaan van twee Afgevaardigden van den
Koning van Groot-Brilannië, zouden plaats hebben Ook de dreigende houding van den
Koning van Denemarken met zijne oorlogschepen op de Elbe was eene reden, waarom
AITSEMA niet andermaal naar den Hertog van vertrok, bij gelegenheid zijner on-
derhandelingen met den Koning van Zweden Niettemin lieten de Staten tegen het einde
van Junij aitsema naar 's Hage overkomen. Zij verlangden, zeiden zij, van hetgeen
hij de vorige reize met wallenstehnt gesproken had, meer Ie hooren, dan hij daarvan
aan het papier had kunnen toevertrouwen
Het had niet lang geduurd, of van de zyde van Hamburg was onze bijstand legen
de aanmatiging van den Koning van Denemarken ingeroepen, en verzocht, dal de Re-
sident aitsema van wege Hun Hoog Mögenden bij de aanstaande onderhandelingen te-
genwoordig zou mogen zijn. Tegelijk had de Regering van Hamburg aitsemas neef
heuwe van aitsema als haren Agent ten onzent geaccrediteerd In Julij verscheen
er een Afgevaardigde der Stad alhier in den persoon van den Secretaris pauidüm van Alsmede ecu Af-
gampe 6 met hel bericht, dat zijne lastgevers, besloten hebbende geweld met geweld Ie//^^"ii^^Jyf® ^^^
keeren, eenige schepen hadden uitgerust. Maar, wel beseflende dat de handel daar
grootelijks door lijden zou, wenschlen zij niets liever, dan de zaak in der minne te
schikken, en hiertoe was het dat zij der Staten medewerking verzochten. — Op deze
voordracht werd aitsema, toen te 's Hage aangekomen gelast om zijne uiterste pogin-
gen aan Ie wenden ten einde feitelijkheden te voorkomen en den strijd bij te leggen.
Hun Hoog Mögenden behielden zich voor, om, als het noodig mocht zijn, daarenboven
nog een builengewonen Gezant met die laak te belasten. Dien ten gevolge vertrok
aitsema len spoedigste eerst naar Hamburg terug en daarna naar Koppenhagen. Doch
de Koning was zelf op zijne vloot voor Glückstadt gekomen. Later sprak onze Resi-
dent dezen Vorst te Rendsburg: hij vond hem, gelijk hij de Ryksraden in de Deensche
hoofdstad gevonden had, zeer verontwaardigd over de stoutheid der Hamburgers, die
eenige kleine schepen, bestemd om de voorbij varenden lot de betaling van den lol fc
nopen, hadden genomen. Tegen hel midden van September kwam het tusschen 's Ko-
' Uesol. Stat.-Gen, 29, 30 April j 2, 20, 21 Meij 5, δ Junij; 18 Julij, 1030. Resol. Holl.
31 Mei, 1630. 2 Resol. Holl. 3, 4 Junij, 1630. ^ Zie hiervoor, bl. 474.
^ Resol. Siat.-Gen. 14 Junij, 1630. ^ Resol. Stat.-Gen. 25 Mei; 29 Junij, 1630.
® Voorzeker verwant met dien pahidon of pahidüji, welken wij in Noord-Holland in het helanjj
van Zweden werkzaam zagen. Zie hiervoor, bl. 472.
7 Resol. Sfut.-Gcn. 10 Julij, 1630.
477
1630—
1634.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
163Ü— nings viool en de ten oorloge toegeruste koopvaarders en branders van Hamburg tot
dadelijkheden i.
Beyverden zich aldus de Slalen in het belang der vryheid van Hamhurg tegenover
den Koning van Denemarken^ deze vrijheid en de zelfstandigheid van geheel Noord-
Duitschland kon bovenal gevaar loopen, wanneer gustaaf adolf , al was deze Vorst ook nog
zulk een ijverig Protestant en ook nog zoo godvruchtig, aldaar eenmaal eenen invloed
bekomen mocht hebben, op glansrijke overwinningen gevestigd, door hem op de ge-
hate Keizerschen en Liguisten behaald. De Nederlanders teekenden zich eiken Koning
met de kleuren, door Samuel gebezigd om Israël te waarschuwen, wat zij van eenen
Koning te wachten hadden Een onverdeelde en onvoorwaardelijke deelneming in
den oorlog, die onder aanvoering van den Zweedschen Monarch stond gevoerd te wor-
den, was derhalve van onze Republiek evenmin te verwachten als van Engeland, al
^as het ook, dat gustaafs zegepraal het herstel van de Engelsche Koningsdochter in
het Keurvorstendom van de Palis mede scheen te moeten brengen.
Engelands Eiigelands Koning wenschle niet mede te werken tot de vermeerdering van Frank-
tijdVe"vvnch"! ' f^^jks invloed, dien hij in het verschiet in dezelfde mate zag rijzen, waarin de macht
j van Spanje en Oostenrijk daalde. Vandaar op nieuw aansluiting tusschen Engeland
en Spanje; vandaar tevens Engelands pogingen om onze Republiek schikking met
Spanje en onthouding van den oorlog in Duitschland aan te. raden.
Op het oogenblik dat Engeland, in April 1C29, vrede met Fraii/cnjA; gesloten had
was RUBENS aldaar uit Spanje aangeland. Deze man, beroemd als schilder, maar met
den titel van Edelman van de Kamer der Infante in 1628 met eene zending dezer
Vorstin naar Madrid gezonden, was thans belast met de taak om den vrede tusschen
Spanje en Groot-Britannië te bevorderen ^ in het belang van het oude denkbeeld der ver-
deeling van de macht der wereld tusschen de beide Rijken, ten spijt vooral \an Frank-
rijk. — Van deze staatkunde moesten de voorstellen blijken dragen, die Engeland in
deze tijden aan de Staten doen liet. De toon, die van de Engelsche zijde met betrek-
king tot de zaak van Amhoina werd gevoerd, was een maatstaf van de min of meer
vriendschappelijke gezindheid, welke de Engelsche Regering zich door haar staatkundig
belang jegens ons voorgeschreven rekende, en in het voorjaar van IQl^^vidim Engeland
in deze zaak tot zekere inwilliging Hiertoe kan echter medegewerkt hebben, dat
1 Resol. Siat.-Gen. 15 Julijj 9 Aug., 1630. Aitsema, I, bl. 1025—1028.
2 Vergel. AITSEMA, bl. 102Z ^ Resol. Stat.-Gen. 18 Mei, 1630.^1
^ Zie voorlezing van le pelletier, over Rubens als diplomaat, in eene openliare zitting van
de Fransche Acad. des Sciences morales, in Aug. 1865.
δ Zie den staat, waartoe deze zaak tot dusverre getomenj. was, uit het liiervoor gestelde,
bl. 298—300, 344, 345,
-ocr page 479-DES VADERLANDS. 4l>7
de Oost-Indische Compagnie er toe over was gegaan om Gedeputeerden uit haar midden 1630—
naar Londen te zenden
Tegen het einde van Maart had de Fiskaal sylla nu alle getuigen in de zaak van
Amboina. gehoord en was hij gereed zijnen eisch tegen de aangeklaagde rechters te doen.
Vooraf evenwel verzocht hij Hun Hoog Mögenden machtiging om den Agent ca.rleton zaak vm Am-
en den Hofmeester misselden, hoezeer zij hem vroeger te kennen gegeven hadden,^''""'·
zich met die zaak niet verder te willen bemoeijen, voor zich te ontbieden, ten einde
hun af te vragen, of zij nog iels meer ten laste der beklaagden hadden aan te voeren.
De machtiging werd verleend en de Engelsche Heren antwoordden, ganschelijk niets
meer te hebben. Daarbij kwam het bericht, dat zes Nederlanders, die in Engeland
als getuigen ten laste waren opgetreden, by liunne getuigenis niet hadden volhard.
Dus was het dan thans de tijd om lot het uitbrengen van den eisch over Ie gaan. Wel
vleiden de gewezen Gezanten randwijk en pauw de Slaten niet, maar, geraadpleegd,
verklaarden zij op nieuw, dat de zaak zeer hoog door de Engelschen werd opgenomen,
en de ingezetenen dezer Landen met den Slaat van Hun Hoog Mögenden in Engeland
alom zeer hatelijk werden gemaakt. De Koning had aan de Engelsche Oost-Indische
Compagnie bij plechtige acte beloofd, dat recht zou geschieden, waardoor men niets
anders verslond, dan dat eenigen der beklaagde rechters aan den lijve zouden gestraft
worden. In verband met deze herinnering besloten de Slaten joaciiibii te gelasten,
nogmaals op het ernstigst bij den Koning aan te houden, dat alsnog de Engelsche ge-
tuigen herwaarts zouden overkomen, ten einde tegen de beschuldigden geconfronteerd
te worden. Tot zoo lang zou de Fiskaal zijne rechtsvordering uitstellen. Daags nu na
dit besluit was het, dat carleton mededeelde, dat, volgens bij hem ingekomen be-
richl, de overkomst dier Engelsche getuigen met eenige waarschijnlijkheid kon afge-
wacht worden ^
Inlusschen verliepen er bijna drie maanden. Den Juli] (1629) klaagde carleto« ,
dal in al dien tijd de zaak geenen slap vooruit was gekomen, en men moest hem
herinneren, dat zulks, mede op zijn verzoek, in afwachting van de getuigen uit Enge-
land geschied was Waarschijnlijk was de klacht dan ook slechts met het doel ge-
daan, om het verzuim als aan onze, en niet aan de Engelsche zijde bestaande te doen
' Zie hiervoor, bl. 299. Dc Gedeputeerden der Compn{jnie, die in het beghi van Maart,
1029, te Londen aankwamen, waren pieteu de cahpentier, ρολνοζοη Gocverneur-Gencraal; πλκ8
ite hase, gcavezen Raad van Indiê en directeur op de kust van Coromandcl; janmaute.vsz. iierens,
oud-burgemeester van Hoorn, en de Advokaat der Comp. ν. ueemskeek,
® Resol. SlaL~Gcn. 30 Maartj 9, 13, 14 April, 1029.
' Besol Slat.-Gen. 5 Julij, 1629.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lß30— voorkomen. Hei eenige wat er lot vóór het najaar van 1629 met betrekking lot de
Oost-Indische zaken lusschen ons en Engeland voorviel, was een verzoek door de En-
gelschen gedaan om hunne kooplieden, door de inwoners van Bantam aangezocht om
aldaar weder handel Ie komen drijven, legen den van onze zijde gevreesden legenstand
te vrijwaren i. Voor het overige had de Engelsche Agent zich in dien lijd vooral be-
zig te houden met bemoeijingen om onze voorschotten aan Engeland voldaan te krij-
gen, hetgeen, terwijl 's Konings Ie pand gegeven juweelen nog niet eens afgelost Ava-
ren, moeite genoeg inhad
Maar Λveldra scheen men wal naders van Engeland Ie zullen hooren, toen legen hel
Ivomst van hen-midden van November (1629) Sir henry vake als buitengevvOon Gezant alhier ver-
te^ngevraon ^ Ge-scheen Het eerst kwam hij aan met eenige eischen betreffende de Oost-Indische
'^®"^· zaken in betrekking tot die van Amboina; doch dit kon de eigenlijke bedoeling van
zijne komst niet zijn. Alleen wegens een belang, dat toch in den grond slechts eene
Compagnie van kooplieden gold, zou de Engelsche Regering geenen Staatsgezant afge-
vaardigd hebben. Hoe het zy, den November (1629) in de vergadering der
Staten binnengeleid, deed hij, na gelukwensching met de door onze Republiek korte-
lings behaalde overwinningen, en na betuiging van 's Konings genegenheid te onswaarïs
en zijne gezindheid lót onzen bijstand, de mededeeling, dat hij de Engelsche getuigen
in de laatstgenoemde zaak had medegebracht, in de hoop dat het geschil daardoor bij-
gelegd zou kunnen worden. — Aan de Gecommitteerden, hem op zijn verzoek ter
onderhandeling toegevoegd, leverde hy twee Mcmorien in. De eerste betrof de zaak
\ïxx\ Amboina, en klonk anders dan de bij de eerste audiëntie gesproken woorden deden
verwachten. De Koning kon zich niet genoeg verwonderen, dat, in weerwil van de
beloften destijds gedaan; nog geene voldoening gegeven was voor de bewuste wrcede
en onrechtvaardige rechtspleging. Ten einde alle mogelijke uitvluchten af te snijden,
had Zijne Majesteit thans de Engelsche getuigen laten overkomen, hoezeer zulks in bii-
Zijn eiscli ten lijkheid niet geëischt had kunnen worden. Doch voordat zij verhoord werden, verlangde
zaXTan^Xioj-Koning, dat de Stalen zich op drie punten verklaarden. Ten eerste, dat zy ten
aanzien van de opperste rechtsmacht in deze zaak betuigden eensdenkend te zijn met
Zijne Majesteit, die niet gezind was ze immer aan de rechters, door Hun Hoog Mögenden
gesteld, loe te kennen. Ten tweede, dat zij de bedoelde getuigen vooraf voor bevoegd
zouden verklaren. Ten derde, dal zij de uitspraak van te voren aan Zijne Majesteit
bekend zouden maken.
Zoo scheen er nog niet veel gewonnen. Doch er was het Engelsche Bewind veel aan
• ResoL Slat-Gen. 1, 17 , 20 , 22 Oct. 1829.
2 liesol Slat.-Gen. 8 Mei; 1, 27, 30 Oct.; O, 13 Nov.; 17, 19 Dec., 1029.| Hesol Holl
6 Nov., 1629. 3 jiesol. Stat-Gen. 11 Nov!, 1629.
na.
DES VADERLANDS. 460
gelegen ons met deze zaak lastig te vallen. Daardoor toch kon deze Mogendheid hopen,
dat wy, ten einde \an dien overlast ontslagen te worden en ons gezag ten minste stil-
zwijgend door Engeland erkend te zien, te meer gereed zouden bevonden worden om in
de algemeene Europesche belangen éérie lijn met Engeland te trekken. Immers wat
was de inhoud van de andere Memorie? Zij betrof de vredesonderhandelingen met
In weerwil, zeide de Gezant in dit staatsstuk, dat de Engelsche Regering vroeger met Opening van
Spanje dan m&\. Frankrijk ^ tot het vernemen en doen van vredes-voorslagen was overge-^^^^/^«ώ· onder-
gaan, had zy zich om harer bondgenooten wil, waaronder zij geenen hooger schatte dan
de Stalen, eerst met Frankrijk verslaan. Niettemin was Frankrijk tot geene openlijke
verbreking van den vrede met Spanje gekomen, Zoo had dan de Koning van Groot-
Britannië de vredesonderhandelingen met deze Mogendheid voortgezet, en eenen Ambas-
sadeur naar Spanje gezonden om een afdoend antwoord te verkrijgen. Dientengevolge
werd don garlo de goloma in Engeland gewacht. Hoe het zy, de Koning had geene
ooren naar eenen vrede, dan behoudens zyne eer, het welzijn der Christenheid, het herstel
van zijnen schoonbroeder en het verbond met de Staten De indruk, door deze mededeeling
gemaakt, was, dat Engeland zich door ons de taak opgedragen verlangde te zien om
onze zaak bij Spanje te bepleiten, ten einde wij eenen gewenschten vrede mochten
erlangen. Op grond hiervan waren de Staten van Holland van gevoelen, dat de beraad-
slaging over des Ambassadeurs tweede memorie moest uitgesteld worden totdat het vraag-
stuk aangaande het al of niet voortzetten der onderhandelingen over vrede of bestand in
beraadslaging zop gebracht worden. Wat de drie punten betreft, omtrent welke de Zija eisch om-
Gezant verklaring vorderde, alvorens het verhoor der Engelsche getuigen voortgang zou Amboina ^'ordt
kunnen hebben. Hun Edel Mögenden waren van oordeel, dat zij met het recht en met
allen stijl van rechtsvordering streden. Evenwel om niets aan de kennis der gedelegeerde
Rechters te onttrekken, zou men dezen de eischen van den Gezant in handen stellen,
om daarover hun advies uit te brengen.— Het liep tot in de derde week, en nog bekwam
Sir HENRY YANE geen antwoord op zijne proposities. Om aan dit stilzwijgen een einde
te maken, wendde hy zich tot den fungerenden Raadpensionaris cats, welke zijn ver-
zoek om antwoord in de Vergadering der Staten van Holland bracht. Dezen begrepen
alsnu te moeten ontveinzen, dat zij de strekking der mededeeling van 'sKonings on-
derhandelingen met Spanje doorgrondden, en besloten te kennen te geven, dat men ze
bloolelijk voor kennisneming aannam. De beraadslaging over hel Engelsche voorstel aan-
gaande de zaak van Amboina stelden zij uit totdat het advies der Rechters zou zijn ont-
vangen. Toen het was ingekomen, vereenigden zij zich daarmede, mits slechts op de
soevereiniteit van den Slaat geenerlei inbreuk werd toegestaan. Zoo zag vaue zich in
' ResoL Slat.-Gen. 20 Nov. 1629.
III Deel. 4 Stuk.
61
-ocr page 482-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— de YerwachtiDg teleurgesteld, dat hij gelegenheid zou bekomen om zich duidelgker te
verklaren; maar de Staten achtten hel onraadzaam hem die gelegenheid te geven.
Toen CARLETON middelerwijl een uitslap naar Engeland doen zou, v\'as dit eene aanlei-
ding om de Stalen op nieuw aan te manen: dan kon hij, zeide deze Resident, hun
bescheid naar Engeland overbrengen. De Staten lieten hem weten, dat hij zijne reis
niet zou uitstellen om hun antwoord af te wachten Eerst in de laatste dagen van het
Der Staten ant-jaar (1629) kwam het antwoord gereed. Met betrekking tot de zaak van Amboina
handhaafden zij daarbij de »soevereine jurisdictie," door hen in de Oost-Indiën even
uitsluitend uit te oefenen, als door eenig soeverein Vorst in zijnen Staat. Den Ko-
ning wegens het gebeurde te Amboina meer ten gevalle te doen, dan zij aireede gedaan
hadden, was hun niet mogelijk. Van de Rechters eene voorloopige verklaring aangaande
de bevoegdheid der bewuste getuigen te vergen, en hun voorts de verplichting op te
leggen om dezen op geene andere punten te hooren, dan waarover zij reeds voor het
Hof der Admiraliteit in Engeland verklaringen hadden afgelegd (want ook dit had de
Gezant gevorderd), streed tegen alle rede en gebruik. Evenmin konden Hun Hoog
Mögenden eene verbindtenis aangaan, nooit door eenigen bondgenoot of vreemde Mo-
gendheid geeischt, namelijk, dat de Rechters door hen gesleld vooraf hunne uil-
spraak aan den Koning zouden mededeelen. — Zoo was het anlvi^oord op de drie
punten gelijkelijk onvoorwaardelijk weigerachtig. Op de kennisgeving van 's Konings
onderhandelingen met Spanje antwoordden Hun Hoog Mögenden in algemeene be-
woordingen, die niet de minste gedachte aan staking van hunnen strijd met dezen
hunnen ouden vijand lieten doorschemeren In dezen tijd was het denkbeeld om de on-
derhandelingen met MA.RQUETTE voort te zetten, nog niet voor goed ter zyde gezet; maar
bij de onderhandelingen van Engeland met Spanje, als het ware, op het sleeptouw me-
degenomen te worden, en dan wellicht iets aan te nemen, wat Spanje als een inwilli-
Het mishaagt ging aan Engeland zou doen voorkomen, dal verkozen de Stalen niet. — Zoo weinig
h^'^ beschuldigt h®*· antwoord den Engelschen Ambassadeur aan, dat hij het door twee Heren van
verwaarbozin"^ a®" den eerslen Gecommitleerde van onze zijde, den Heer randwijk , te-
eener veiplich-rug üei gevcn. Deze Heer kreeg daarop in last, het den Gezant, in eenen brief ge-
ling, hun bij het
traktaat van sloten, weder te huis te zenden 3. Eenige dagen later noodigde hij, thans uitdrukkelijk,
gclegl"^'"" 'ic Staten uil, Gecommitteerden aan te wyzen om met hem over de handeling met
Spanje in gesprek te treden. Maar straks daarna verscheen Sir henry op nieuw in
persoon voor de Slaten-Generaal, en hield daar eene korte propositie, 'daarin hij de
duidelijk gebleken weigering der Staten om zich met de onderhandelitigen tusschen
' Rcsol Holl. 28 Nov.j 7, 19 Dec. 1629. Ilesol. Stat.-Gen. 10, 12, 15, 18 Dec. 1029.
2 Rcsol. Stat.-Gen. 20, 31 Dcc. 1629. Aitsema, 1. bi. 908—911.' /icso/. äa/.-iien. 4 Jan. 1630.
DES VADERLANDS. 4l>7
Engeland en Spanje in Ie lalcn, kenschelsle als eenen van hunne zijde ondankbaren 1030—
toeleg om den geheelen last eener laak, die strekken moest om den Keurvorst van de
Palts en Engelands overige vrienden en bondgenooten herstel of voldoening te ver-
schaiFen, op de schouderen van zijne ]\Iajesteit te werpen, in strijd met de verplich-
tingen, die het traktaat van Southampton hun opleide. Van dit standpunt uitgaande,
verzocht hij een ondubbelzinnig antwoord op de vraag, »of hel hun bij de door hen
gevoerde tréveshandeling geliefde de voorwaarden van Spanje aan te nemen volgens het
traktaat, waartoe zij gehouden waren, al of niet." Op die wijze zouden Zijne Majesteit
zoowel als Hun Hoog Mögenden eene wederzijdsche verklaring afleggen belrefTende dat
genoemde traktaat, hetgeen hoog noodig scheen i. — Deze bitse taal scheen van de
ßritsche zijde het verlangen te verraden, dat de Blaten de teruggave van de Palts aan
's Konings schoonbroeder als eene voorwaarde van vrede aan Spanje stellen zouden.
Inderdaad was bij het verdrag van Southampton het herstel van den ex-konin» van Bo-
hemen in zijne erflanden als doel der alliantie gesteld ^ Wanneer, wilde vane zeggen,
wij ons sterk genoeg achtten om niet dan zelfstandig met Spanje te onderhandelen,
moesten wij de verplichting niet vergeten om de inwilliging van een punt te verkrij-
gen, waartoe Spanje zich niet zoo gemakkelijk kon verbinden. — Er verliep eenige
tijd eer de Staten op de nieuwe propositie antwoordden. Zij wenschlen na te gaan, in
hoeverre het traktaat van Southampton Engeland in der daad recht gaf tot zijne vorde-
ring. Intusschen hield de Ambassadeur sterk aan op bescheid, en de Staten besloten
over de vraag in de tegenwoordigheid van Zijne Excellentie en den Raad van State te
beraadslagen^ De uitslag was het besluit, dat men den Gezant Ie kennen zou geven,
dat Hun Hoog Mögenden, gelijk al de andere verdragen met Koningen en Stalen, zoo
ook dat van Southampton steeds stipt waren nagekomen, en Avenschen moeslen, dat Dc Staten wer-
Zijne 3Iajesteil van zijne zijde, waar het hunne belangen gold, even naauwgezel ^oor
de verwezenlijking van de beloften, bij dal verdrag gegeven, gezorgd had. Wat men met
deze algemeene beschuldiging bedoelde, zouden de Gecommitteerden, belast met het
overbrengen van het antwoord, den Gezant beleefdelijk onder het oog brengen; en waarlijk
het was niet moeijelijk aan te wijzen, hoe slap bepaaldelijk in den lijd van buckinguams
onmin met Frankrijk aan menig artikel de hand was gehouden ^ In dezen zin werd
dan hel antwoord ontworpen. Tot vervulling van het verdrag van Southampton, zeiden
de Staten daarbij, hadden zij zich, nieltegenslaande zij zich van allen verlaten hadden
gezien, van alle gelegenheden bediend en allerlei vijandelijkheden te water en te land
tegen Spanje bedreven. Dat kon gansch Europa getuigen, en de ondernemingen, die
' Resol. Slat.-Gen. 10, 12 Jan. 1630. Aitsema, 1. hl 938.
- Zie hiervoor bl, 104. Aitsema I, bl. 470. Zie h, v. hiervoor bl. 341.
61*
-ocr page 484-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
(Ie goede God zoo genadig had gezegend, spraken luide. — Inderdaad liet klonk be-
lagchelijk in Engelands mond ons van verzuim van de plichten der alliantie te be-
schuldigen, terwijl wij al het mogelijke gedaan hadden om Spanje afbreuk te doen, en
door Engeland de oorlog, waartoe het zich te Soulhampton had verbonden, slechts
in naam gevoerd was. — In het slot van het antwoord verklaarden Hun Hoog Mö-
genden, dat wel is waar van den kant des vijands opening van een voorslag van Be-
stand gedaan was, maar dat deze zaak in hunne Vergadering nog niet ter tafel was ge-
bracht. Hieruit moest volgen, dat zoo Engeland van ons bij de onderhandelingen de
behartiging van de belangen van frederik van de Palts begeerde, dat verlangen in allen
gevalle vöorbarig was. — Na de ontvangst van dit bescheid verzocht vawe, dat de Staten weder-
om Gecommitteerden, als ter conferentie met hem, zouden benoemen. Zij deden zulks.
Doch toen de benoemden, acht in getal, uit de zes Provinciën één, en twee uit Holland, zich
bij den Gezant vervoegden, had hij hun niets meer mede te deelen, dan een Avederant-
woord. Hierdoor gevoelden de Staten zich gekrenkt. Mocht de Ambassadeur hunne
medeleden bij zich ontbieden, ten einde eene boodschap van hem aan te nemen ? Dit ging
niet aan. Had hij iets van dien aard, dan betaamde het hem gehoor bij Hun Hoog Mö-
genden te vragen en het hun aan te dienen. Deze bedenking verzuimden zy niet den
Gezant duidelijk kenbaar te maken, te meer omdat hij daarna zich nogmaals een der-
gehjk vergrijp legen de waardigheid van Hun Hoog Mögenden veroorloofde i. — Het
wederantwoord hield in, dat het voornaamste doel van de alliantie was: het herstel der
Keurpalts en der vrijheid van dezen Staat. Nu was het voornemen van den Koning
bij zijne onderhandeling de vervulling van die voorwaarde, volgens het traktaat van
Soulhampton, van Spanje te vorderen. Hetzelfde verlangde hij van de Staten, maar of
dezen inderdaad daartoe gezind waren , hadden zij nog niet ondubbelzinnig verklaard. Zulk
eene verklaring derhalve wachtte hij alsnog van hen in. Dezen eisch beantwoordden
de Staten met het verzoek, dat de Koning van Groot-Britannië alsnog datgene zou
verwezenlijken, waartoe hij zich by het traktaat van Soulhampton had verbonden
Den Ambassadeur, die uit den gang der onderhandelingen van onzen Slaat met Fraw/i-
rijk wel merken kon, dat wij niet ernstig over Bestand met Spanje dachten, schoot nu
niets anders over dan de zaak van Amhoina weder op te vatten. Hij bleef weigerachtig
om de Engelsche getuigen anders te laten verhooren, dan onder de drie voorwaarden,
1 Carleïon uit Engeland terug, werd ten huize van den President der Staten Jjesclieiden. Op
de klacht over de onbetamelijke handelwijze van vane, antwoordde hij, dat Hun Hoog Mogen-
den tegenwoordig andere maximes begonnen te practiseren dan tot dusverre {liesol. Slat.~Gcn.
30 Maartj 3 April, 1630).
2 ncsol. Slat.~Gen. 29, 31 Jan.j 2 , 6 , 26 , 27 Febr.; 19, 22, 23 Maart, 1630. Resol. Holl.
26 Febr., 1630. Aitsema, I, bl. 988, 989.
1030—
1Ü34.
DES VADERLANDS. 4l>7
van den aanvang aan door hem gesteld. De gedelegeerde Rechters daarentegen liegre- 1630—
pen, dat zij in dit geval, ook zonder die getuigen gehoord te hebben, lot de uitspraak
zouden moeten overgaan Zoo stond de zaak, toen vase, den οΟ«^^®" April, voor de vane keert
Staten verscheen met de mededeeling, dat de Koning hem op zijn ernstigen aandrang
vergund had een korten uitstap naar Engeland te maken. Diensvolgens nam en ver-
kreeg hy zeer beleefdelijk afscheid. Alleenlijk verzocht hg nog antwoord op eene nota^
door hem ingeleverd, belreffende het hooren der Engelsche getuigen. In die nota hield
hij zijnen drievoudigen eisch vol; doch de Staten van hunnen kant Lieven even on-
verwrikbaar in het afslaan van die voorwaarden. Slechts vervatteden zy hun besluit in
de minst aanstootelijk mogelijke uitdrukkingen. Alsnu stelde de Resident, uit Enge-
land teruggekeerd, eene schikking voor. De Staten zouden op het eerste punt ® ant-
woorden, dat zij de overkomst der getuigen niet wilden opnemen als een bew^s, dat
de Koning de zaak aan hunne rechtspleging onderwierp; maar dat zij het er voor hiel-
den dat de zaak gebleven was in den staat, waarin zij zich vóór die overkomst bevond.
Op het tweede zouden zy verklaren, dat zij het verhoor zouden aanvangen met het
interrogatoir van de Admiraliteit van Engeland, en dat, zoo men verder nog iets mocht
wenschen te vragen, zij hoopten, dat Zijne Majesteit, volgens vroegere belofte, alle
inlichting zou willen geven. Het derde punt scheen de Gezant alsnu te laten vallen. —
Zoodra het bleek, dat vahe niet wraakte wat de Resident gesproken had, zagen Hun
Hoog Mögenden geene zwarigheid, in deze schikking te treden, mits de Ambassadeur
zyne bekrachtiging van garletons voorslag in geschrifte wilde geven. Doch dit wei-
gerde hij, en nu was de zaak in haren loop van nieuws geheel gestremd. Drie of vier
weken zouden Hun Hoog Mögenden, dus verklaarden zij, nog op de nadere meening
van Zijne Majesteit wachten, of anders met de rechtspraak voortvaren
Ruim eene maand nadat men vanb vaarwel gezegd had, werd het bericht, dat Een Prins vnu
de Koningin van Engeland van eenen zoon bevallen was, door carleton aan de geljoren.
Staten medegedeeld. Zy besloten, dat deswegens in den Haag de klokken geluid
zouden worden; maar de Koning van Bohemen, alsof wy die gebeurtenis als een
gansch bijzonder heugelijke zaak voor onzen Slaat hadden aan te merken, gaf in
bedenking, of men ter eer van den Prins van Wales ook niet het kanon lossen,
openbare vermakelykheden en dankzegging in de kerken verordenen en den Koning
met eene missieve gelukwenschen zou. Dit laatste, antwoordden de Staten, zouden
zij doen, doch al het overige aan het uitvoerend Bewind in de Provincie Holland ovav-
laten. Ook den wenk van carleton, dat men den Edelman, die het bericht ovee^e-
' Resol Slat.-Gen. 4, 6 Maart; 3 April, 1630. ^ Zie hiervoor, bi. 480.
3 Resol Stat.-Gen. 30 April; 2, 4, 5, 6 Mei, 1630. Resol Holl 1 Mei, 1630. Aitsema,
1, bi. 069 , 990.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
]630— bracht had, door het geven van een geschenk gunstig zou stemmen, lieten de Stalen
lf.34. , -
onopgemerkt
Werkehjk was het slechts een korte lyd, voor welken Str henry vawe afwezig bleef.
Λλνβ komt Reeds vóór het einde van Julij (1650) wisten de Stalen, dat hij stond weder te keeren.
νΓη"νβΓ3Χΐ1βη" ^^nnelijk was het doel zijner vernieuwde komst, nogmaals te beproeven om onze Re-
tX'^vrede^mct Bestand met Spanje over te halen. Immers viel zij zamen, niet alleen met
Spanje te bewe- ggjjg herhaalde poging Tan marquette om de afgebroken onderhandeling met berkel
weder aan te knopen , maar ook met de tegenwoordigheid van den Hertog van Palts-
Neuburg in deze Landen. Deze Vorst gaf, wel is waar, geenszins openlijk Ie .kennen
dat hij om iets anders kwam dan om zijne betrekkingen met Brandenburg te regelen;
doch hij zal niet in gebreke gebleven zijn de kans af te zien, of hij ook Spanjes zaak
kon dienen. Het was een tijdstip, dat er van verschillende kanten, vooral van den
kant van den Hertog van Savoye, die herwaarts eenen Agent gezonden had pogin-
gen werden aangev^'end om Spanje van deze zijde rust te geven, ten einde het in staat
zou zijn zich tegen Frankrijk in Italië te handhaven. Het wantrouwen der Ligue te-
gen den Keizer, gediend door eenen veldheer als wallewstein, had teweeg gebracht,
eensdeels dat Frankrijks misleidende woorden bij die Ligue een geopend oor gevonden
hadden; anderdeels dat gustaaf adolp zich den toegang tot Duitschland gemsikkeHjk ge-
maakt had gezien; doch nu de Ligue genoegzame waarborgen tegen den Keizer bekomen
had, was de tijd daar om met gezamenlijke krachten Frankrijk en Zweden te bestrij-
den. Wel wilde Frankrijk de Ligue nog te vriend houden. De stap door baugy te-
gen het einde der maand Julij (1630) bij de Staten gedaan, bewees zulks. Toen had
hij op eene geheimzinnige wijze eerst aan den President der Stalen-Generaal, den Heer
van tienhoven, en straks daarop aan Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden in
bedenking gegeven, of het niet raadzaam zou zijn, dat de Staten zich bij den Keur-
vorslendag te Regensburg van het vermoeden zuiverden alsof zij, in verband met Zwe-
den, eenen inval in het Duilsche Rijk bedoelden Verontschuldigde zich deze
Republiek, Frankrijks bondgenoot, te Regenshurg, dan werd daarmede Frankrijk te-
vens van verdenking gezuiverd. Kort daarna beval baugy den Stalen openlijk aan,
met de Katholieke Ligue en hare Hoofden, bepaaldelijk met den Keurvorst van Keu-
len, op eenen vriendschappelyken voet te blijven Doch had de vertrouwelijkheid
gcu.
1 Resol Stat.-Gen. 14, 15 Juni], 1630. Aitsema I, bl. 990.
2 Resol Stat.~Gen. 8 Aug., 1630. ^ jiesol. Slat.-Gen. 30 Mei,.,1630.
4 Resol. Slat.-Gen. 23, 24, 25 Julij, 1630. De in de Rcsolutiëa op de aa^geh. plaatsen
niet genoemde inhoud van baügys medcdeeling zal wel dezelfde zijn, die wordt vermeld Res.
Stat.-Gen. 13 Sept. 1630, en te vinden is bij aitsema, I, bl. 1066 , 2''® helft der kolom.
= Resol. Slat.-Gen. 2 Aug., 1630. De Staten bepaalden er zich toe, naar Regensburg uittrek-
-ocr page 487-DES VADERLANDS. 4l>7
tussclien de Ligue en Frankrijk zelve geen gevaar geloopen, dil Rijk had zich niet zoo 1630-
zeer gelegen laten liggen aan de gezindheid, welke deze Republiek, naar wier hou-
ding men sedert hare alliantie met Frankrijk de bedoelingen dezer fliogendheid meende
te kunnen beoordeelen, jegens de Ligue betoonen mocht. Tegen Frankrijk derhalve
wilde men zich gezamenlijk ten stryde rusten, en ten einde dit met kans van slagen
te kunnen doen, wenschte men dat Spanje vrede sloot met deze Republiek.
3Iaar hoe kon men hopen deze Republiek tot eene staatkunde te brengen, die be-
stemd was Frankrijk te bestrijden? Of had zij zich niet nog onlangs bij plechtige
alliantie met dat Rijk verbonden? Het is waar, maar men Avanhoopte niet, ons van
Frankrijk af te trekken, en aan middelen daartoe ontbrak het niet. Was Frankrijk
te vertrouwen, zoo kon men lot ons spreken; misleidde de Kardinaal niet ons in do
eerste plaats? Of was het denkbaar, dat hy ons met belangeloosheid groot zou willen
maken? Zoo weinig oprecht was hij, dat hij te Regensburg met den Keizer over
vrede liet handelen, en dat door een priester i. Frankrijk was en bleef immers
katholiek. Het beval ons vriendschap met de katholieke Ligue aan, en pleitte voor
de godsdienstvrijheid der Katholieken in het veroverde Hertogenhosch ^ Dan lieten
(Ie Keizer en zelfs Spanje zich in deze tijden anders uit over den Paus: de Keizer
had den oppersten Kerkvoogd verweten, dal hy zich met de staatkunde bemoeide
in plaats van zijn leven aan het gebed te wijden, en Spanje sprak van de Kerk en
het Pausschap Ie hervormen Kortom, men kon ons de vrees aanjagen, dat wan-
neer wij, ten einde Frankrijk in Ilali'è met beter kans te doen oorlogen, onze
krachten verspild zouden hebben met krijgsbedrijven op onze grenzen, waartoe baügy
ons gedurig aanzette ook wij den overmachligen bondgenoot een gemakkelijk te
winnen buit zouden zijn Κ Dus stond de zaak van hen, die ons lot vrede met Spanje
wilden overhalen, niet zoo slecht als het, oppervlakkig beschouwd, moest schijnen.
Laat ons zien, wal vake uitrichtte.
Den Sst^ïi Augustus (1630) verscheen hij, verzeld van den Resident carletoiv, voor
de Staten-Generaal. Hij was hier gekomen, zeide hij, om zijne onderhandeling voort
seis over te zenden van hetgeen aitsema bij tilly en wallenstkin , en vosbérgfn te Keulen ver-
handeld liad. Daaruit moest blijken, dat wij de onzijdigheid in acht Avonschtcn te ncm<u
{l\e&ol. Slat.-Gen. 24 Sept. 1C30).
' Zie den brief van richelieü aan Vader joseph, in LeUr. clc. de Richelieu, publ. par M,
Avesel, T. 111, p. 877. ^ Rcsol. Stal.-Gen. 2 Aug., 1(530.
3 Mémoir. de Richelieu, Coli Petitol, ï. V, p. 232. Resol Slat.-Gen. t. a. p.
^ Ten bewijze dat sommigen onzer staatslieden, met den Prins aan het hoofd, reeds vroeger
zoo geredeneerd hadden, vergelijke men v. d. Capellen, I, hl. 565.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1 1630— Ie zeilen belreiTcnde Ivvee punlen: het Iraklaat van vrede, dat zijn Meesier met den
1634. Koning van Spanje slond te sluiten, en de zaak van Amboina. Omlrent dit laatste
punt trad hg voor het oogenblik in geene nadere verklaring; maar ten aanzien van het
eerste gaf hij te kennen, dat zijn Koning niet gezind was den Koning van Spanje ver-
der bescheid te doen, zonder vooraf de bedoeling van Hun Hoog Mögenden op zekere
byzondere punlen verslaan te hebben. Om hiervan opening Ie doen, ^^γζοοΙιΙ hij, dat
Gecommitteerden om met hem te confereren zouden worden aangewezen. Uit elke Pro-
vincie werd er naar gewoonte één benoemd; maar het schijnt, dat vane tegenover zulk
een groot getal zich niet verlrouwelyk genoeg meende te kunnen uitlaten. Althans
daags daaraan werd de vraag geopperd, of het niet raadzaam was, het getal der Ge^
committeerden te verminderen. Het antwoord was ontkennend. Men verlangde den Ge-
zant niet in het vermoeden te stijven, dat men gezind was bedekte wegen met hem
in te slaan. En alsnu verklaarde de buitengewone Gezant op de eeSste conferentie het
volgende: Sedert eenigen tijd had de Koning van Spanje zijne gezindheid {San den dag
gelegd om den Koning van Groot-Britannië voldoening te geven op de twee punten,
wier handhaving het doel was van hel te Southampton tusschen dezen Slaat en dien
Koning gesloten traktaat: te Avelen, de teruggave van de Palts en de vrijheid dezer Pro-
vinciën. Van lijd tot tijd had de Koning van Groot-Britanniê Hun Hoog Mögenden
van zijne bedoelingen kennis gegeven, ten einde ook de hunne te verstaan; doch lot
dusverre hadden zij zich niet duidelijk verklaard. Derhalve had hij in last, hun te
kennen te geven, dat ten aanzien van de Palts aan Zijne Majesteit zulke aanbiedingen
gedaan waren, dat hij goed gevonden had, zich daarop te moeten verlaten, al was
hel ook, dal hare verwezenlijking nog in het verschiet lag. Wat het tweede punt,
de vryheid dezer Nederlanden, betrof, de Koning van Spanje had len dezen aanzien
Engeland heeft zulk een goeden wil beloond, dat hy in handen van Zijne Majesteit eene volmacht ge-
van*^ .^aMyr'^om slekl had oni mei de Slalen over vrede of bestand te handelen. Zijn Koning evenwel,
vl-ïlet^nde^len/^®'^'® VANE, had zich nog niet tegenover Spanje verklaard, of hij van die volmacht
gebruik zoude maken: hij had tot dusverre gcenen slap gedaan zonder de Staten op
de hoogle te houden; zoo verlangde hij dan nu, alvorens Spanje te antwoorden, te
mogen vernemen, of der Slalen bedoeling was dit aanbod te aanvaarden, ja of neen,
" en vermits de zaken nu reeds zoo goed waren voorbereid en tijdverlies zou schaden,
zoo verwachtte Zijne Majesteit een spoedig en ondubbelzinnig antwoord. — De Koning
van Groot-Britamiië ^ zoo bleek uit deze mededeeling, was van zins op Spanjes belof-
ten ten aanzien van de Palts, en op Spanjes beluiging van goeden vi^il ten aanzien
van onze onafhankelijkheid te bouwen en vrede te maken. Doch onze Staatslieden
wislen te goed, dat Spanje, behoudens zijn beginsel en zijne allianliën niels meer
dan eene lijdelijke wapenschorsing kon verleenen, en dat wij slechts, zop wi], door
Frankrijk ondersteund, den oorlog voortzetleden, de erkentenis van ons beslaan
DES VADERLANDS. 4l>7
wmm
van onze tegenstanders afdwingen konden. — Str henry had niettemin alle hoop,
dat zijne poging ditmaal slagen zou. De toon, op welken hij bij deze gelegenheid
van de zaak van Amhoina sprak, deed het blyken. De Koning, zeide hij, verwachtte,
dat er een grondig en billijk vonnis zou geveld worden, waarbij hij aan den eisch
genoeggedaan kon rekenen, en, mocht het builen vermoeden anders uitvallen, zoo
rekende hij zich door de acte, die hij ons bij. gelegenheid van het traktaat van
Soutkamplon had doen toekomen 1, genoegzaam gewaarborgd
De Staten besloten vane's voorstel aan de Provinciën toe Ie zenden, opdat dezen elk de staten zija
in hare Statenvergaderingen de vraag mochten beoordeelen, of men met den Koning ^ tusschen-
van Engeland in naam van Spanje over vrede of bestand zou handelen. Zoo bleek al
dadelijk, dat de zaak den langen weg der volledige openbaarheid werd opgezonden, en te onderhandelen,
dat de Gezant althans geen spoedig antwoord zou bekomen. Had men zijnen zin gedaan,
men had niet dus te werk moeten gaan, maar niet weinigen had men de zaak moeten
uitmaken, sLout genoeg om den tegenstand, die zich alsdan later openbaren mocht,
met kracht te onderdrukken. Evenwel, was hier de gezindheid niet geheel en al te niet
gegaan, die in het vorige jaar gebleken was, toen men, met den vijand in hel land, zich
niet tot onderhandelingen had laten vinden, dan was vane's verwachting ijdel. En inderdaad
het bleek, dat men niet van gevoelen veranderd was. Vane merkte hel spoedig, en
even spoedig toonde hij een booze luim. Zijne propositie was Ie ^sliage in openbaren
druk verschenen (wederom een bewijs, dat men alle geheimzinnigheid schuwde): deswe-
gens beklaagde hij zich. Maar tevens drong hij weder aan op genoegdoening wegens
het gebeurde te Amboina en bevrediging van de eischen der Engelsche kooplieden op
een punt, waarmede men nu sints lang de Stalen niet had lastig gevallen, Ie weten,
de tarra der Engelsche lakenen s.
De Engelsche Ambassadeur wachtte qiet langer dan een halve maand: loen drong
hij reeds op antwoord aan op al de hangende vragen, en levens, als om Ie kennen Ie
geven dat de lijd der eindbeslissing nadei'de, verzocht hij om een oorlogschip, om
Mevrouw vane met bare kinderen en gevolg naar Engeland terug Ie brengen De
behandeling van het vraagstuk van vrede of bestand moest uitgesteld blijven tot de
Provinciën daarover beraadslaagd zouden hebben; maar inlusschen werd de zaak van
Amhoina en van de larra der lakenen Ier hand genomen. De eersle echter vorderde
niel veel, en aan de schikking ten aanzien der tweede getroffen, hoezeer met bedrei'
ging aangedrongen, onderwierpen zich de Engelsche kooplieden, te Delft gevestigd,
niet ten volle Inlusschen begon het uitstel van de beantwoording der groole slaal-
' Zie hiervoor, hl. 107. 2 [{esol. Stat.^Gen. 8, 9, 14 Aug. 16.30.
3 RcsoL SlaL-Gcn. 15, 24 Aujj. 1630. ^ liesol. SlaL-Gen. 2 Sept. 1630.
3 Resol SlaL-Gcn. 5,6 , 7,16,17, 20,25, 28 Sopt.; 1,8 Oct. 1630. ResoL Iloll. 19, 21 Dec. 1630.
lU Deel. 4 Stuk. oi
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' 1630— kundige vraag vawe op het zeerst te verdrieten. Men verontschuldigde zich jegens hem,
en maande de Provinciën aan, haar besluit te bespoedigen, »opdat Zijner Britsche
Majesteit geene beleediging werd aangedaan." Inderdaad omstreeks dezen tijd was de
geneigdheid om veel van ons te verdragen, aan het Engelsche Hof niet groot. Er waren,
schreef joaghimi, in 'sKonings nabijheid personen, die hun best deden, dat hij ons
zijne goede gezindheid onttrok, en dat de reeds bestaande verwijdering nog grooter
werd. — Op dit bericht droegen Hun Hoog Mögenden hunnen Ambassadeur den last
op om met behendigheid op te sporen, wie die personen waren, en wat dryfveêr hen
bewoog, en dan te melden, waarmede de zaak te verhelpen zou zijn i. — Het schijnt,
dat de Staten het in Engeland meermalen aangewende middel van gunsten en gaven
Vrede tussclien 00^ beproeven wilden. — Maar reeds zou de Koning de sluiting van zijn verbond
met Spanje^ ook zonder ons, niet langer uitstellen. In het begin van November (1650)
deelde vake den inhoud van het verdrag mede. Keurde de Koning van Spanje de wij-
zigingen goed, daarin te Londen gemaakt, zoo was de vrede beklonken. In eenigermate
verontschuldigende en jegens onzen Slaat .welwillende bewoordingen gaf de Ambassadeur
bericht van de zaak aan de Stalen-Generaal. Hy had in last, verklaarde hij, om de
uitdrukkelijke verzekering te geven, dat Zijne Majesteit niet in gebreke zou blijven de
vriendschappelijke betrekking met onzen Staal aan te kweeken. Evenwel Averd deze
rede niet ten einde gebracht zonder verwijt. De Koning, zeide de Gezant, was
niet gewend te bespeuren, dat de voorstellen zijner ministers door den druk gemeen
gemaakt werden: verhoedden Hun Hoog Mögenden dit niet in het vervolg, zoo zou
Zijne Majeslest verbieden, dat hun van zijnentwege eenige mededeeling schriflelyk werd
gedaan. Zulk eene handelwijze, voegde hij er bij, zou alle verdere mededeelingen van
onze vrienden en bondgenoolen beletten. — Hoe bits ook, deze vermaning moest heeten
uit 's Konings zuivere en oprechte toegenegenheid voortgevloeid te zijn. — Reeds de
plechtige wijze, waarop alsnu van 'sKonings besluit kennis gegeven was, had vane
achlerwege willen laten, en met eene bekendmaking aan de weinige Gecommitteerden ten
zijnen huize willen volstaan; althans slechts op verzoek van dezen had de Gezant aan de Ver-
gadering gehoor gevraagd. Evenzoo verzochten de Staten ook nu, alsof dat dreigement niet
vernomen ware, dat hij zijne mededeeling schriftelijk zou overgeven, belovende, dat zij
er order op zouden stellen, dat zij niet gedrukt werd. De Gezant verontschuldigde
zich, en nu voegde hem de president eysinga de kennelijk te voren vastgestelde woorden
toe: »Mijne Heren de Stalen-Generaal hadden verwacht, dat de zaken van Zijne Britsche
Majesteit hem veeleer zouden bewogen hebben tot de nakoming van hel werdrag van
Soiithampton, dan tot eenen vrede, welks arlikels en voorwaarden zeer nadeelig zijn
Engeland
Spanje,
en
■ί!
1 Resol. Stat.-Gen. 16, 17 Oct.j 1 Nov. 1G30. Res. Holl. 1630. Bijlag, ρ. 69.
-ocr page 491-DES VADERLANDS. · 491
voor hunnen Slaat, Zijner Blajesteils ouden en zeer getrouwen bondgenoot. Zij baden 1030—
hem niettemin, dat het hem behagen mocht zijne goede genegenheid en gunst jegens
dezen Staat en deszelfs onderdanen te bewaren, en verzochten zijnen Ambassadeur
daaraan de goede hand te houden: bij elke gelegenheid zouden zij tot wederdienst be-
reid bevonden worden
Al was nu ook de vrede tusschen Spanje en Groot-Britannië reeds zoo goed als ge-
sloten, antwoord op 'sKonings aanbod om met ons uit naam van die Mogendheid te
onderhandelen, moest er steeds gegeven worden. Maar de Provinciën hadden nog altijd
geen bepaalden last aan hare Gedeputeerden gegeven. Geen wonder: de zaak hing
zamen met de groote vraag van oorlog of bestand, en zoolang Holland zich niet afdoende
verklaard had, hingen de beslissingen in de lucht Kon men dan des Ambassadeurs
verlangen naar stellig bescheid niet tevreden stellen, men was op een ander middel be-
dacht om hem eenigermate voldaan van hier te doen scheiden. Immers besloot men
hem te vereeren met een gouden ketting van niet minder dan vierduizend gulden waarde.
Het antwoord, dat eindelijk werd opgesteld, was slechts uitstellend. Het gaf te kennen,
dat onze Regering nog niet tot de overtuiging gekomen was van de raadzaamheid van
verdrag met Spanje: mochten de gevoelens ten dezen aanzien bij tijd en wijle tot meer-
dere zekerheid komen, dan zou men niet nalaten, Zijne Majesteit van alles kennis te
geven. Zoo schenen de Staten zich te laten welgevallen, dat Engelaiid met Spanje
vriendschap zou sluiten. Toch waren zij niet onverschillig ten aanzien van hetgeen bij
het verdrag tusschen de beide Mogendheden zou bedongen worden. Zy schreven aan
joaghimi, dat, was de vrede niet te keeren, hij toch zou trachten te bewerken, dat
aan de artikelen van het vredesverdrag, die op onze belangen een nadeelige uitwerking
hebben konden, een minder ongunstige strekking werd gegeven. Bepaaldelijk was men
bekommerd, dat het ons van nu aan niet meer vrijgelaten zou worden den toevoer van ^
oorlogsbehoeften door Engelschen aan Spanje te beletten, en voorzag men met leedwe-
zen, dat er aan ondersteuning van Engelands zijde nimmer meer te denken zou zijn,
nademaal de contracterende Mogendheden zich stonden te verbinden, dat de eene de
vijanden of oproerige onderdanen der andere niet zou bijstaan — Den 18''®° December De gezant vane
neemt zijn af-
_______ scheid.
' Resol. Slal.-Gen. 31 Oct.; 4, 5, 6 Nov. 1630.
- Zie het resultaat der beraadslaging in den boezem der Staten van Gelderland, hij v. d. Ca-
pellen, 1, ρ, 594.
' τ. ». CAPEULEN, I, ρ. 603. Die van Holland zagen in Engelands verdrag met Spanje ook
een middel om hunne haringvisscherij te bcnadeelen. De zaak was deze, dat de Koning van
Groof-Briiannië, bedacht op middelen om zicli buiten het Parlement inkomsten te verschallen,
maatregelen Aveuschtc te nemen om de haringvisscherij der Schotten en Engelscheu aan te moe-
62*
-ocr page 492-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1c30— (1650) nam vane afscheid van de Stalen met aanbieding van wege zynen Koning van
1634. goede vriendschap en verlrouwel^k verkeer, al was het ook dat wy mochten beslui-
ten om den oorlog voort te zetten Deze betuiging werd herhaald in eenen brief van
dén Koning zeiven, van den 24sten December gedagteekend. Zijne Majesteit gaf daarin
te kennen, dat hij tot den vrede genoodzaakt was geweest door den drang der omstan-
digheden en den staat zijner zaken; doch daarbij bleven de oude allianties, die hij met
ons had, ongeschonden, alsmede de genegenheid, welke hij ons toedroeg, voornamelijk
Avegens de godsdienst, met hem gemeenschappelgk door ons beleden
Ruim zoo zeer als de aanzoeken van de Engelsche zyde moest de houding van Frank-
rijk in deze dagen de Staten in verzoeking brengen om het aanbod van bestand aan
Weifelende hou-Ie nemen. De zege, in de maand Julij (1650) door de Fransche krijgsmacht over den
tling vaii Frank·
rijk. Hertog van Savoye behaald, woog niet op tegen het verlies van Mantua, dat, weinige
dagen na die zege, aan aldringer en gallas , de onderbevelhebbers van Graaf gol-
LALTO, den aanvoerder van 's Keizers leger, in handen viel. Door deze gebeurtenis
raakte Venetië, Frankrijks machtigste bondgenoot in Italië, in groot gevaar. Deze
Slaat had veel volks verloren door oorlog en pest, en de nieuwe wervingen in Bosnië,
Frankrijk en de Nederlanden 3 hadden hare uilwerking nog niet gehad * In het
digcn {Resol //o//., 1630,'p. Bijlag, p. 68, 71). Was de voorstelliiiij, alsof juist dat verdrajj
onze grootc vissclierij bedreigde, wellicht een middel om de gemoederen over de gevolgen , die
de vrede tussclien Engeland en Spanje hebben zou, ongerust te maken?
' Resol Stat.-Gen. 2, 6, 7, 18, 24 Dcc. 1630. ResoL Holl 28 Nov. 1630. Vame vertrok
niet dadelijk na liet afscheid.
2 Aitsema, I, p. 1079.
ResoL Stal.~Gen. 17 April; 4, 13, 15, 21, 23 Mei; 10 Julij; 20 Aug.,"1630.
^ Sints jaren had onze llepubliek, in vvcerwil van het bestaande verdrag, het subsidie van
Yenelië niët ontvangen. Onze Gezant beiick drong daar gedurig, bescheiden, maar krachtig, doch
te vergeefs op aan, en de Staten verzuimden niet den Venetiaanschen Gezant alhier daarover
aan te spreken. — Tegen den zomer van het jaar 1626 verzoclit berck zijn ontslag, Uet werd
hem, hoezeer ongaarne, tegen 't volgende voorjaar toegestaan. Naauwelijks was hij hier terug,
of hij kwam te Dordrecht te overlijden. In zijne plaats was de Raadsheer van lier , Heer. van
Oostenvijk, voor drie jaren benoemd. Gaarne had lauhens reael de keuze op zich zien vallen
[Briev. v, hooft, tiitg. v. vloten, 1, bl. 287—^293). Het vertrek van den nieuwen Gezant werd
eenigzins vertraagd, en zelfs sloeg Holland voor, hem de hoedanigheid van gewoon Gezant niet
te verleenen, voordat Venetië aan hare verplichting voldeed en ons het subsidie betaalde. Om-
streeks het' midden van October, 1627, vertrok oostep.wijk naar zijne bestemming. Maar nog
altijd verontschuldigde zich Y^enetiê van de betaling, ditmaal op grond van te verwachten on-
lusten in Italië. Doch hierdoor niet overtuigd, lieten de Staten den Venetianen verklaren, dat Hun
Hoog Mögenden bij langer uitstel zouden moeten gelooven, dat zij zich niet langer-aan de alliantie
4
DES VADERLANDS. 4l>7
Flansche leger heersclile mede de pest, en het was dien ten gevolge te zwak oiii Ca-
sale, door spijsola belegerd, te ontzeilen, en, om de oorzaken van ontmoediging lever-
meerderen, de Koning van Frankrijk werd ernstig ziek. Ware hij komen te slerveii,
zoo zou aan äighelieu het voorwendsel van al zijn streven ontvallen zijn, en de Kar-
dinaal aan zyne tallooze vijanden en benijders, aan het Hof en door ganscli Frankrijk
en daarbuiten, weerloos zijn overgeleverd. Dit was zelfs voor eenen man van zijne
volharding te veel. Hij begreep zijnen waarschijnlijken terugtocht te moeten dek-
ken, en had ooren naar vrede. Bovendien de vijand kwam hem met een bijzonder
verlangen, met een besef van diingende behoefte aan vrede te gemoet. De Paus, hoe
weinig Spaansch- of Keizerschgezind, zag echter niet gaarne een Fransch leger in Ualiii;
de oude Hertog van Savoye kwam, vervuld van wroeging over hel verderf van zijn
land, te overlijden i, en werd opgevolgd door vigtor amedeüs, die, gehuwd met eene
zuster van Lodewyk XIII, de gelegenheid moest zoeken om de gevaren te bezweren,
waarin de felle hartstocht zijns vaders zijne Staten geslort had. Si'inola, door Spanje
in de Nederlanden gewantrouwd en naar Italië verplaalsl, om de belegeringskunst, hier
«
te lande voor Breda geleerd, aldaar ten toon te spreiden, zag zich door het wantrou-
wen gevolgd en door den Hertog van Savoye^ wiens staatkunde een gedurig verraad
geweest was, bij het Hof van Madrid van verraad verklaagd. Door eene zonderlinge
naargeestigheid aangegrepen, en na de hand geleend te hebben lot Avonderlijke afspra-
ken met den vijand, eindigde hij op zijnen geboortegrond moedeloos en gebroken zijn
edel leven, zoo rijk aan opofferingen en ondank. En wat niet het minst afdeed, hel
onvergelijkelijke talent en de ongeloofelyke bedrijvigheid van mazarin wonnen in dezen
houden wilden. ïocu in 1628 de zaken in Italië er werkelijk naar oorlog begonnen uit te zien,
Jjcrusttcn de Staten in de verontschuldigingen, daai Yerietië nu zelve hare legermacht zou rnoetcu
vermeerderen. Docli in 1629, toen ons land eenen inval van des Keizers krijgsvolk te verduren
had, cn Venetië zelve zich geneigd lot versterking van den band tussclien de beide llepublieken
had betoond (v. d. Capellen, hl. 562), lieten de Staten oosterwijk op ηΐεαλν om onderstand in geld
aanhouden. Men achtte dit in Venetië ongepast: immers was de Italiaanschcllepubliek thans zeivt;
in oorlog. Doch de Staten handhaafden hunnen Gezanl: lang, zeiden zij, was Venetië het se-
cours schuldig gebleven, en dat, gelijk zij zeer goed wisten, door den invloed van den S[)aan-
schen Ambassadeur: derhalve, vorderde men voor het tegenwoordige den onderstand niet, des-
niettemin stond menig termijn van vroeger jaren nog op Venetiës rekening {Resol. Stat.-Gen.
26 Meij 12 Junij; 13 Aug.; a, 22 Sept.; 8 Oct., 1626. 1 Febr.; 15 Maart; 19, 20, 27 April;
11, 31 Mei; 20 Junij; 8, 10, 16, 18, 21 Sept.; 11 Oct. 1627. 19 Fehr.; 6, 13 Maan,;
9 April; 29 Mei; 15 Nov., 1628. 2 Jan.; 3 Dcc., 1629. 23, 25 Febr.; 9 Maart; 17 April;
20 Aug., 1630. IlesoL Iloll. 9 Julij; 1 Oct., 1626. 19 Jan.; 10, 14 Sept.; 11 Oct., 1627.
11, 15 Dcc., 1629. 31 Mei, 16.30).
^ V. D. cArELLEx, 1, bl. 586 , 601, 602.
16B0—
1C34.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lijd en op dit veld, waar uhbanus VIII hem de laak had opgedragen om den vrede lot
sland ,le brengen, hunne eerste lauweren. — Eu ook de Keizer moest Frankrijks onder-
handelaar Ie Regensburg , zoodra hij iels van vrede repte, met gretigheid het oor leenen.
Immers was het meer dan tijd, dat hij zijne troepen in Italië beschikbaar kreeg om ze
legen den voortgang van gustaaf adolfs legermacht Ie keeren. Vandaar de vrede,
door Frankrijk den IS'·®'^ October te Regensbiirg gesloten.
Zoo zouden wij dan, ook reeds door Engeland verlaten, alleen moeten blijven strij-
den, door niets ter wereld aangemoedigd dan door de onzekere verwachting van de
overwinningen van den Koning van Zweden, uit wien wij bovendien moesten vreezen
een gevaarlyken Noordschen alleenheerscher te zien groeijen. Frankrijk ontviel ons,
de eenige Mogendheid, die ons scheen te kunnen en te willen ondersteunen. Werd zoo
doende de kortelings gesloten alliantie niet als snood bedrog gekenmerkt? Immers had
Frankrijk zich. Ie Regensburg verbonden, geen van 's Keizers vijanden te ondersteunen:
daarnaar had de Keizer, zoo scheen het, slechts behoeven Ie wachten om, aan de bloot
in naam bestaande onzijdigheid een einde makend, ons den oorlog Ie verklaren. En
«
of,dit nog niet genoeg was, wat scheen Frankrijk niet ter bevestiging van de nieuwe
vriendschap met Savoye Ie zullen doen? Reeds verlangde vigtor amedeus, dat hem lot
schadeloosstelling voor Pignerol Genève zou worden geleverd l. Genève, onze trouwe
geloofsgenoot, die, nog in October 1628 door een machtig leger van den vorigen Her-
log bedreigd, als altijd op ons godsdienstig geloof en onze oorlogskracht vertrouwend,
door de bemiddeling van onze Gezanten in Frankrijk om ondersteuning van ervaren
ingenieurs en mineurs gevraagd had — Z-oo scheen het dwaasheid om Ie verwachten,
dat wij Frankrijk voortaan en na righelieus waarschijnlijken val aan onze zijde zou-
den hebben, en dwaasheid tevens om den oorlog vol Ie houden, nu Spanje ons bestand
bleef aanbieden. Inderdaad, er had zich eene nieuwe aanleiding lot briefwisseling op-
gedaan tusschen yan berkel en marquette. Een Hollandsch gevangene te Palermo,
die in de uitwisseling begrepen had moeten zijn, bleef in de handen der Inquisitie,
welke hem, zoo hij zijn geloof niet afzwoer, met den brandstapel bedreigde. — Van
deze gelegenheid nu maakte de Brabantsclie, onderhandelaar gebruik om het volgende
woord aan een schrijven over de zaak toe te voegen: »Belieft mij Ie laten welen, of
de vermiddeling tot accoord van het groot zwaarmoedig proces, dat lusschen UEd. en
mij zoo lang is gelracteerd, nu heel Ie onder en achter zal blijven." Eqnige weken
later schreef dezelfde marquette, dat hij nog wat goeds zou kunnen verrechten, be-
Nieuwe pogin-
gen van Spanjes
zijde om recht-
streeks met ons
te onderhandelen.
' Zie een belangrijk opstel van v. cousiN, la jeiinesse de Mazarin, in Revue des deux mon-
des, 15 Mars, 1860. '
3 Legatie van somjielsdijk en vosbergen in Frankrijk in 1628 en 1C29 {ïiijks Arch.).
ifiao—
1634.
Vrede te He-
gensburg tus-
sclien FranJcrijk
en den Keizer.
DES VADERLANDS. 4l>7
langende het zwaarmoedig proces, en dat hg de oude matrone (de Infante) nog tot 1030—
zijne devotie had i. — Dus hadden wij slechts de aangeboden hand van verzoening aan
te nemen, — en toch in weerwil van alles wal ons tot het nederleggen der wapenen scheen
te moeten overhalen, wij onthielden ons van ernstige vredesonderhandelingen. Ook was
er slechts eenig geduld toe noodig om spoedig te erkennen, dat Frankrijk niet in ernst
aan verzoening met Oostenrijk gedacht had, noch gezind was om den zegevierenden
loop van gustaaf adolf, naauw aangevangen, te stuiten. De Koning herstelde; Ri-
chelieu achtte zich weder vast gezeten; ten minste zag hy minder onheil in volharden
dan in toegeven; hij wraakte den vrede van Regensburg, en, bevroedende, dat dit de
mogelijkheid van alle zamenwerking met de Staten en Zweden zou afsnijden, weigerde
hij zich de taak te laten opleggen, om ten behoeve van den Hertog van Smoye Genève
te veroveren.
Met de ware, slechts tydelijk minder moedig in het oog gehouden bedoelingen van
het Fransche Ministerie was de houding in overeenstemming van den Franschen Gezant
te 'ä Gravenhage. Juist eene maand na het sluiten van den vrede met den Keizer, ^g Frauschc
loen de artikelen van het verdrag hier aireede door den druk algemeen bekend gewor-
den waren, verkreeg baugy gehoor bij de Staten, om de verklaring af te leggen, dat Jlegemlurg,
Zijne Majesteit besloten was alles na te komen, wat bij de alliantie beloofd was, dat
hij, ook Zijne Majesteit, niet beweerde, dat tusschen hem en den Keizer, belangende
de zaken van Italië, eenig traktaat was gesloten en dat Zijne Majesteit een courier
met gelijke verklaring naar den Koning van Zweden had gezonden. Derhalve verzocht
hij, dat Hun Hoog Mögenden geen geloof wilden hechten aan zekere artikelen, alhier
belangende dat voorgegeven verdrag gedrukt. Die. openbaarmaking was, docht hem,
door zekere personen geschied met de booze bedoeling, om tusschen Hun Hoog Mogen-
den en Zijne Majesteit achterdocht te verwekken. — De strekking dezer mededeeling
was kennelijk deze, dat de Staten niet zouden meenen, dat de Koning zich door eenig
traktaat verplicht zou achten om van hen en den Koning van Zweden de hand af te
trekken; zij moest dienen om te verhoeden, dat degenen, die het sluiten van een be-
stand wilden doordrijven, het beweren, dat men op geene hulp van Frankrijk meer te
rekenen had, als eenen grond in hun voordeel gebruikten. De Staten verzochten
den Gezant, wat hij gezegd had, op schrift te geven. Na eenige weifeling beloofde
hy zulks, hoezeer, naar hij zeide, daartoe niet gelast, evenwel'onder voorwaarde van
geheimhouding. — De mededeeling, op schrift gesteld, viel naar der Staten oor-
deel »veel magerder" uit. Hel is waar, dat baugy alsnu het beslaan van een te
» ResoL Slat.-Gen. 14, 23 Sept.; 11 Dec., 1630.
- Zoo lees ik Resol. Stat.-Gen. 13 Nov., 1630. De woorden zijn, voorzeker opzeUclijk, on-
duidelijk gesteld.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— Regensburg geteekend verdrag niet ontkennen kon; maar ondubbelzinnig gaf hij thans
te kennen, dat het verdrag door 's Konings Bewind gewraakt zou worden. Immers ver-
klaarde hij, dat het bepaaldelijk om het eerste artikel van geenerlei kracht of waarde
zyn kon: .daarbij hadden de Gezanten de grenzen hunner inslruclie overschreden, en
gewaagd van zaken, waaraan Zijne Majesteit nimmer en in het minst niet gedacht had.
Hoe het zij, dat traktaat, betuigde Zijne Majesteit, kon geen inbreuk maken op de
alliantie met de. Stalen, en wel verre dat hij zich in eienig opzicht hoegenaamd van
eene alliantie, die eerst in Junij naauwer was toegehaald, zou losmaken, was het zijne
bedoeling, haar ongeschonden te handhaven en de Staten meer dan ooit de uitwerking
van zijne bescherming en goeden wil te doen ervaren. Daar Zijne Majesteit daartoe
vast besloten was, zoo verwachtte hij, dat de Staten wederkeerig evenzoo ten zijnen aan-
zien zouden gezind zijn (hetgeen bepaaldelijk door het afwijzen van alle vredesvoorstel-
len moest blyken). Ten slotte verzekerde hij nogmaals uitdrukkelijk, »met alle waar-
heid en oprechtheid," dat hij de bedoelde alliantie in al hare punten naauwgezet zou
nakomen en in niets zou te kort schieten wat afhing van zijne koninklijke gunst en
welwillendheid i. — Zoo men niet aannam, dat de Koning voor geen logen terug-
deinsde, moest men hierna gerust gesteld zijn, Maar wie kon er voor instaan, dat de
Minister, die den Gezant zijnen Koning alzoo liet spreken, aan het bewind zou blij-
ven, en met eene verandering van Bestuur zou Frankrijks staatkunde van zelve gewij-
zigd worden. Reeds schreef langerak, dat hij wter zake der ontstane onlusten"
beducht was, dat het secours zou worden vertraagd
Waren er dus geene redenen geweest, in den binnenlandschen toestand gegrond, die
het staken van den oorlog ontrieden, voorzeker zou in deze dagen een bestand met
Spanje zijn beslag hebben gekregen.
. f
ï
De houding van de predikanten aan de eene zijde, en de aandrang van de West-
Indische Compagnie aan den anderen kant, was het wat het'sluiten van vrede onraad-
zaam , ja nagenoeg onmogelijk maakte. ^
Vertoog der In dezen tijd deden.de godsdienstleeraars een plechtigen stap, strekkeÉjde om op nieuw
ge^dr^Remon- ^lienge toepassing der plakaten legen de Remonstranten te verwerven. 'iDaarloe wilden
het gros der Regenten in Holland, bepaaldelijk die van Amsterdam,'meï overgaan.
Doch slechts door den strijd met Spanje niet op te geven, en de middelen tot het voorl-
zellen van den oorlog Ie verschaffen, kon de Regering het onweder bezweren. Had zij
niet op hare bereidvaardigheid tot den strijd legen het katholicisme kunnen wijzen, de
tegenstand ware niet te bedwingen geweest, terwijl zij nu de schuld van de verlammmg
van de zenuw des oorlogs op de predikanten kon werpen, die door daden van haar te
vergen, tot welke zij nimmer zou kunnen besluiten, haar^ noopten om als dwangmiddel,
stranten.
2 Rösoh Sua.'Gon. 2 Dec., 1G30.
1 Resol Stal.-Ccn. 13, 14 Nov., J030.
-ocr page 497-DES VADERLANDS. 475
len einde zich vrijheid van handelen Ie verzekeren, legen haren wil, de gelden in Ie
houden, lot den oorlog vereischt.
Doch laat ons de zaak in de bijzonderheden nagaan. Den 20stcn September (1650)
ontving de Vergadering der Stalen van Holland mededeeling van de Zuid-Hol landsche
Synode, tegenwoordig vergaderd te Schoonhoven^ aangaande haar voornemen om twee
harer leden te voegen bij de Gedeputeerden van de Kerken der andere Provinciën, len
einde zich lot de Slalen-Generaal te wenden om order gesteld te zien op de stoutmoe-
digheid der Remonstranten. Zij verzocht daartoe geene vergunning, hoezeer de Sla-
ten na de nationale Synode van Dordrecht geene zamenvverking van de Kerken der
verschillende Gewesten hadden willen toestaan l, en zij zulk eene vergunning aldus
hoog noodig zou gehad hebben: slechts verlangde zij, dat Hun Edel Mögenden haar
voornemen zouden bevorderen. — De mededeeling der Zuid-Hollandsche Svnode ver-
o %J
oorzaakte in de Vergadering verscheidene »discoursen en disputen." Zij nam geen be-
sluit; maar de Leden zouden het adres der Synode aan het oordeel hunner lastgevers
onderwerpen. — Zoo melden ons de Resolutiën der Staten van Holland maar van
DER CAPELLEN ^ verhaalt meer omstandig, dat het adres zulk een alarm in de Verga-
dering veroorzaakte, dat, niettegenstaande de Edelen en dertien Sleden geene zwarig-
heid tegen de uilvoering van der Predikanten voornemen wilden gemaakt hebben, er
wegens den heftigen tegenstand van Z^ofiirecAi, Delft^ Amsterdam, Rotterdam en Brielle,
geen besluit kon genomen worden; ja, dat de Vergadering »onverziens en met een
ongehoorde manier" uiteenging, als voorwendsel van haar scheiden een geschil te baat
nemende, dal er lusschen Dordrecht en de Admiraliteit van Rotterdam bestond over het
stapelrecht van het hout, welk recht die Stad door dit CoHegie geschonden achtte
1 Zie hiervoor, 111 D., 111 St., hl. 477—470. De Staten van Holland vergunden zelfs niet,
(lat de eene der beide Hollandsche Synoden in overeenstemming met de andere besluiten nam,
welke oot voor het gebied der andere verbindend waren [Resol. Holl. 5 Dec. 1G30).
- Rcsol. Holl. 20 Sept., 1Ö30. ^ Qedenkschr. 1, bl. 595.
Die van Dordrecht weigerden »in eenige besogne van consenten" te treden voor en aleer
voor de »attentaten," die de Admiraliteit van Rotterdam zich, huns bedunkens, tegen »de
hoogheid van Holland en de gerechtigheid hunner Stad" veroorloofd liad, met der daad genoeg-
doening was verstrekt. Zoo stonden de consenten van geheel Holland te liaperen. Dus was het
noodig dat de zaak geschikt werd, en op verzoek der Hollandsche Gedeputeerden gelastten de
Staten-Generaal de Admiraliteit van Rotterdam zich tot bijlegging van het geschil met de Ge-
fommitteerde Raden van Holland te verslaan. Maar de voorslagen ter verzoening door dit Col-
Ipgie gedaan, Avilden den Heren van Dordrecht niet behagen. Alsnu zou de zaak aan bet oor-
deel van den Prins M'orden onderworpen {liesol. Holl. 13, 14 Junij; 4 Julij; 12, 18, 20 Sept.,
1630. Resol. Stat.-Gen. 13, 15 Junij^ 23 Aug.; 7, 19, 24 Sept., 1Ö30).
1630—
1034.
lil. Deel 4 Stuk. 60
-ocr page 498-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
De ware oorzaak zou de toeleg geweest zijn om het voornemen der predikanlen te kee-
ren. — Werkelijk verstoutten de Hollandsche Synoden zich in deze omstandigheden
niet, hare afgevaardigden bij de Deputatie te voegen, die zich van wege de Kerken
der andere Provinciën tot de Staten-Generaal zou wenden, hoe zonderling het ook zyn
zou, dat men kwam klagen over den zorgwekkenden toestand der Kerken, voorname-
lijk in Holland, terwgl er van wege de Kerken dezer Provincie niemand hy was. Niet-
temin verschenen de predikanlen, één uit elk der zes Provinciën, volgens besluit van
de Synode van Schoonhoven, waar Gedeputeerden van al de Nederlandsche Synoden te-
genwoordig waren, den September 1650 voor de Staten-Generaal. Slechts bij
meerderheid van stemmen was hun gehoor verleend l. Het vertoog begon met de stel-
ling, dat, volgens de verklaring der Staten zeiven, bij gelegenheid der Dortsche Synode
afgelegd, de volslagen ondergang van onzen bloeyenden Staat het gevolg moest zijn van
de vervalsching der leer, die hier te lande openlijk gepredikt werd. Tot die ramp
nu kwamen de Provinciën in het algemeen, en in het bijzonder de voortreffelijke Pro-
vincie van Holland, dagelijks meer te vervallen door de grenzenlooze stoutigheid der
Remonstrantsche factiën, die voor de grondslagen der Christelijke godsdienst de godslas-
terlijke gruwelen der Pelagianen en Socinianen in de plaats stelden. Hierop hadden de
Kerken van alle Provinciën gezamenlyk gemeend niet te mogen zwggen: vandaar dat
zij zich thans tot de Staten-Generaal wendden met het ootmoedig verzoek, dat Hun
Hoog Mögenden, eer het te laat zou zyn, met ijver en ernst hunne macht en gezag
wilden gebruiken om de verderfelijke secte der Remonstranten te weren en alzoo de
bloeijende Kerken van Christus in ons lieve vaderland voor het dreigend verderf te be-
hoeden. De nood was zoo groot, dat zelfs de uitheemsche Republieken en Kerken (en
hiermede doelde men op een schrijven van de Gereformeerde Zwitsersche Cantons, gericht
aan de Leidsche Akademie zich opgewekt gevoeld hadden om de Stalen en de Ker-
ken onzer Provinciën te waarschouwen. Gods toorn en de ondergang dezer Landen kon
niet afgewend worden, tenzij Hun Hoog Mögenden lelteden op het tegenwoordig verzoek.
De bijeenkomsten der Remonstranten moesten te keer gegaan worden, die zelfs in ver-
maarde sleden en te 's Gravenhage in het openbaar plaats hadden. In hunne verdediging
tegen het veroordeelend vonnis van de godgeleerde Faculteit van Leiden hadden de Re-
monstranten op den hoogslen loon de leer der Contraremonstranten als de omverwerping
van alle godsdienst uitgekreten. Zoo werd de Gereformeerde godsdienst, op hetoogenblik
dat zij alom in het buitenland zoo bloedig vervolgd werd, in deze Landen,zeiven, waar
1 Holland en Ulrecht hadden zich daartegen verklaard. Groningen had geencn Gedeputeerde
in de Vergadering (Capell. bl. 596. Resol Slat-Gen. 25, 26 Sept. 1630).
2 Aitsema, I. bl. 1023, 1024.
1630—
1634.
DES VADERLANDSS. 499
alle vromen hoopten dal zy als in een laatste toevluchtsoord door Gods zegen en het
beleid van Hun Hoog Mögenden zou behouden worden, op het bitterst bestreden. En
tegelijk, hoe kon het anders? slaken de Papisten, gezworen vijanden van onzen Staat,
de hoofden op en verstoutten zich hunne grmvelijke afgoderij in talrijke openbare za-
menrottingen te plegen. Verzuimden Hun Hoog Mögenden de macht, hun van God
gegeven, daartegen te wenden, zoo stond niets anders voor de deur, dan het haastig
verderf der Kerken, het onuitblusschelijk vuur van Gods gramschap, de omkeering dei-
staatkundige orde en, in één woord, de gewisse ondergang van ons lieve vaderland. Ook
uit een zuiver staatkundig oogpunt waren de Remonstranten gevaarlijk, en moestpn hunne
geschriften verboden worden, die maar al te veel invloed hadden, en waarin een deel
der Regenten werd gelasterd, als die gewetenloos op het kussen bleven, waarop zij met
schennis der privilegiën gekomen waren. Op grond van dit een en ander smeekten
de woordvoerders, dat men ze niet van daar zou laten gaan, zonder dat zij op kort recht
mochten rekenen, waardoor de bedroefde Kerken eenmaal het gewisse einde mochten
zien van de langdurige landverdervende onrust. Dit zou den grooten God aangenaam
zyn, die alleen onzen Slaat moest beschermen onder de vleugelen zijner genade
Zoo ontzagen de predikanten zich niet met eene aanklacht voor den dag te komen
legen de Regering der stad Amsterdam^ wier geestkracht en macht, pas een jaar gele-
den, hel land gered had, en van Welke, slechts onder voorwaarde dat men haar bin-
nen hare muren de handen vrij liet, de gezindheid en de middelen om den oorlog voort
te zetten, te wachten was. Zoo riepen zij bij vernieuwing de vervolging van den we-
reldlijken arm tegen hunne tegenstanders in. Zoo zetleden zij de Regenten, die, in 1618
aan het bewind gekomen, zich tot nog toe op hunne zetels gehandhaafd hadden, tegen
de Remonstranten op. Zoo trachtten zij, door met Gods wraak te dreigen, de gemoederen
Ie beangstigen! — In geen opzicht is aan hun verzoek gehoor gegeven, en hunne onge-
luks-profelie is niettemin onvervuld gebleven. Integendeel, ons vaderland, volhardende bij
de van nu aan gevolgde staatkunde, is bekwaam geweest om aan de overstrooming van de
geweldige reactie van het Catholicisme paal en perk te stellen. Had hier de godsdienst,
zooals de predikanten haar begrepen, gezegevierd, hel ware voor Frankrijk onmogelijk
geweest met ons verbonden te blijven, en hoe alsdan de wapenen van Spanje en Oostenrijk
in ontzag te houden geweest waren, is moeijelijk in te zien. Dat begrepen de predi-
kanten niet, maar de Regering van Amsterdam begreep het. En zij moest zich door den
predikant smoutiüs van den kansel hooren verwijlen, dat God om harent wil den vijand op
de Veluwe gebracht had, en dat zij naar het sluiten van bestand met dien vijand haakte.
Zulk eene aanmatiging, die den predikstoel lot de hoogste macht in den Slaat verhief
en het regeren onmogelijk maakte, beantwoordde de Magistraat der stad met de uitzetting
Resol Slat.-Gen. 2G Sept. 1630.
65*
-ocr page 500-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
= Γ
1630— van den oproerigen predikant. Zijn lot echter was niet bijzonder Ie beklagen, daarbij, niet
1634,
van wereldsch goed ontbloot, onbekommerd kon blijven leven, spreken en handelen, mits
hij slechts op een mijl afstands van Amsterdam verwijderd bleef i. Deze handelwijze
intusschen was het vooral, welke, gevoegd by de toebereidselen tot oprichting eener Door-
luchtige School, den toorn der Contra-remonstranten had opgewekt. Maar ook de toeleg
om de y verzucht der Hoogeschool en der Stad van Leiden tegen dat voornemen der
Amsterdamsche Regering op te wekken, bleef zonder gevolg. Het Staatsbeleid was in
te krachtige handen, dan dat men om den wil van dien tegenstand alles prijs gegeven
zou hebben, en den predikanten schoot niets anders over dan zich de vruchteloosheid
van hunnen stap te getroosten. — Van de Staten-Generaal kregen zij dadelijk een uit-
stellend antwoord. De Gedeputeerden der Provinciën, zoo werd hun aangezegd, hadden
kopie van hun adres genomen, ten einde het mede te deelen, waar zulks behoorde, en
later zouden Hun Hoog Mögenden op de zaak besluiten, zooals de dienst des Lands en
der Kerk zou komen te vereischen
De predikanten ^^ö Prins hadden zij heul gezocht. De afgevaardigden, welke het vertoog
aeu'^Prini""'^ ^^ Staten-Generaal hadden aangeboden , verzochten mede gehoor bij Zijne Excellentie,
overhandigden hem eene kopie van hun adres aan Hun Hoog Mögenden en verzochten
hem, dat hij de hand aan de zaak zou houden, opdat uit dit vonkske geen grooter vuur
mocht ontslaan. De Prins was voorzichtig genoeg om hun vriendelijk te antwoorden:
hij bedankte hen voor de eer, hem aangedaan, en voor den ijver, dien zy ten toon
spreidden. Zij deden wel, zeide hij, dat zij zich tot Hun Hoog Mögenden gewend hadden,
maar hij vreesde, dat men daar tot geen eenstemmigheid zou komen, vermits de eene
Provincie de wet van de anderen niet wilde ontvangen. Hij voor zich, zoo voegde hij
er bij, zou wel goed gevonden hebben, dat men de bijeenkomsten der Ptemonslranten
had geweerd, en de gebannen predikanten uit het land had gehouden, en vooral
het losbandige schrijven had gebreideld: de rust en den vrede der Kerken zou hij wel
met zijn bloed willen koopen, ook zou hij al wat mogelijk was, toebrengen tot de
groolschheid en den glans van de Gereformeerde Kerk, meer met werken, dan hij hier
met woorden kon betuigen. Alleenlijk misprees bij de handelingen der Kerken te Am~
slerdam tegen de Magistraat. Hy had een voorslag gedaan lot bylegging van het geschil,
maar dien had men verderfelijk genoemd, en hem zeiven had men als een Arminiaan
uitgekreten: niettemin, zoo men zich aan dien voorslag had gehoud^p, zou bet,
hiervan hield hy zich verzekerd, nimmer tot zulke openbare bijeenkomstën der Armi-
nianen gekomen zijn. — Op deze laatste woorden meenden de predikanten het gedrag
legen de Amsterdamsche Regering eenigzins te moeten veronlschuldigenJ Zij wilden,
Aitsema, I, bl. 1010—1025.
2 ResoL Slat.-Gen. 27, 28 Sept. 1630.
-ocr page 501-DES VADERLANDS. 4l>7
zeiden zij, de macht der hooge Overheid niet betwisten; maar baden God, haar zoo te
willen besturen, dat zij die macht niet gebruikte tot onderdrukking van Gods Kerk.
Zyne Excellentie, verzochten zij ten slotte, moest bet verkeerde," dat van de zijde der ker-
kdijken Ie Amsterdam mocht geschied zijn, genadig over het hoofd zien, en de goede
zaak zulks niet laten misgelden — Met de bejegening van den Prins waren de predikanten
bijzonder wel voldaan. Dat hij evenwel geen partij koos legen de Regering van Amsterdam ,
Avas bewijs genoeg, dat zij geene voldoening van hem te wachten hadden. Allerminst
begeerde de Prins eene richting in het land te bevorderen, die, zoo hij als haar voor-
stander genoemd ware geworden, hem bij de Zuidelijke Nederlanders en bij het meeren-
deel der Mogendheden volstrekt onaannemelijk zou gemaakt hebben. En dit was hel,
wat hij vermijden wilde, daar hij steeds op eene schikking met de Zuidelijde Provinciën
bedacht was. Liefst zou hij die door middel van een vriendschappelijk verdrag lot stand
hebben zien komen, en, zoo hij niettemin op oorlogstoebereidselen aandrong, het
was omdat slechts hij, die ten krijg is toegerust, gewenschle vredesvoorwaarden van eiken
mededinger vermag af te dwingen Slechts in één geval zou het den Prins onmogelijk
geweest zijn, den Remonstranten te eeniger lijd de hand boven het hoofd te houden,
ie weten, wanneer zij werkelijk waren, wal de predikanten in hun adres aan de Staten
Generaal van hen maakten, namelijk Pelagianen en Socinianen. Hieromtrent wenschte
liij derhalve gerust gesteld te worden, en hy lokte van uytenboga.art eene verklaring
ten dezen aanzien uit, waarin deze leeraar eenen blaam van de Remonstranten afwierp,
die hun thans slechts daarom zoo stout werd aangewreven, omdat men begreep, dat
geen mensch meer den moed -had hun de meeningen, vervat in de vijf punten, die Ie
Dordrechl veroordeeld waren, ten kwade te duiden
Door de Slalen-Generaal met uitstel van beslissing beantwoord, door den Prins met
schoone woorden bejegend, en voorzeker omtrent den waren toestand der staalkundige
zaken beter ingelicht, sloegen de predikanten sedert een veel minder hoogen loon
aan. Den November verschenen Ier vergadering van Holland eenige afgevaardig- Voorslag van dc
den van de Synode van Ν oord-Holland, ditmaal te Enkhuizen vergaderd. Zij verklaar-
den, dal deze Synode, na God Almachtig herhaaldelijk ooimoedig Ie hebben aangeroe-
pen, goedgevonden had, Ie trachten de geschillen lussehen den Kerkeraad en de
-Magistraat van Amsterdam bij te leggen. Daarnevens leverden zij eenige ontwerpen in,
met verzoek dat Hun Edel Mögenden ze aan de Amslerdamsche Regering zouden ge-
lieven smakelijk Ie maken, opdat zoodoende al het voorgevallene vergeten en vergeven,
' v. d. capellen, 590 , 597.
^ Zie 's Prinsen advies aan de Gecommitteerden van Holland: llesol. Holl. 28 Nov. 1030.
3 Aitsema, 1079, 1080.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— liefde en Yrede hersleld, en Slad en Kerk één hart en ééne ziel moclilen worden.
Het eerste ontwerp betrof de zaak van smoutius. De Synode zou de behandeling, hem
aangedaan, niet beoordeelen, mits de Magistraat voortaan niet meer dus zou te werk
gaan, zonder voorafgaand advies der predikanten. Sbioutius zou, hetzij dadelijk, hetzij
na zich eenigen tijd stilgehouden te hebben, in de stad terug mogen komen, mits zich
als een vredelievend leeraar gedragende: vooreerst evenwel zou hy tot de predikdienst
niet worden toegelaten, maar, was dit hem later met onderlinge overeenkomst vergund,
dan nam de Synode op zich, op zijne leerredenen dus te letten, dat alle ontstichting
voorkomen werd. Het tweede ontwerp gold het recht der Magistraat, om hare verte-
genwoordigers den Kerkeraad te doen bijwonen. Dit recht verklaarde de Synode zich
bereid aan zijn plaats te laten, mits de Overheid er geen gebruik van maakte tot tijd
en wyle de zaak bij kerken-ordening uitgemaakt zou zijn. Van den anderen kant zou
de Kerkeraad zorgen, dat er eenige Regeringsleden als ouderlingen in zijn midden
werden opgenomen. Het derde ontwerp drong op nieuw op wering van de bijeenkom-
sten der Arminianen aan. Tegen deze voorslagen bleven de Gedeputeerden van Am-
sterdam staan op het recht hunner Stad, en wat het verbieden van de bijeenkomsten
I
' der Remonstranten aanging, deze zaak betrof, zeiden zij, niet Amsterdam alleen, maar
Voorslag van het geheele land. De bijlegging der geschillen werd alsnu aan eene Commissie opge-
, die met den Prins in overleg zou treden i. Dientengevolge deed Zijne Excel-
schllle^ lentie den volgenden voorslag: dat smoutius predikant blijven, zijn traktement bij voort-
during genieten en overal beroepelijk wezen, maar zich onthouden zou van binnen
Amsterdam te komen, en ten aanzien van het andere punt, dat de Heeren dezer stad
nog voor eenigen tijd geen gebruik zouden maken van de bevoegdheid om hunne ver-
tegenwoordigers de vergaderingen van den Kerkeraad te doen bijwonen. Toen dit advies
aan de Staten van Holland was medegedeeld, werd voorgesteld den Prins van vvege de
Vergadering ernstig te verzoeken, door zijne tusschenkomst de zaak af te willen maken.
Zoo spoedig konden al de Leden hiertoe niet besluiten. Eerst toen de Gedeputeerden
der Noordhollandsche Synode weder in den Haag waren aangekomen, om in de zaak der
bijlegging van de kerkelijke zwarigheden te Amsterdam voor Zyne jjExcellentie te
worden gehoord, ging men daartoe over. De kerkelijke Gedeputeerden napaen aan', van
den voorslag aan de Synode, die hen afgevaardigd had, verslag te doen Doch deze
Kerkvergadering bleef bij den voorslag, van harentwege den Noveml^er (1650) aan
de Staten van Holland medegedeeld: alleenlijk kon zij goed vinden, datläMouTUis niet
binnen Amsterdam terug zou komen: hij zou volgens haar gerekend worden zich vrij-
Do Regering willig daarvan te onthouden. De Gedeputeerden van Amsterdam verklaarden hierop
blieft ^nvmette-^^^^ z;ij zich aan hetgeen de Synode besloot, volstrekt niet gelegen zouden laten
lijk, _____
1 Resol Holl. 21 Nov. 1G30.
Ί
2 Resol. Holl. G, 10, 12, 21 Dec. 1G30.
-ocr page 503-DES VADERLANDS. 4l>7
liggen, en loen deze Vergadering er alsnu loe wilde overgaan om het geschil naar hare
meening Ie beslissen, getuigde Amsterdam bij een scherp protest van haar -voornemen
om bij haar eenmaal verklaard gevoelen te blijven De volvaardige voorlzetling van
den oorlog moest aan alle verwijt, alsof het 'sLands Overheid met de bestrijding van
de vijanden der Kerk geen ernst was, den mond stoppen, en brak het wapen in de
handen der felste predikanten.
ïot het terzijdestellen van alle gedachte aan bestand heeft (wij zeiden het reeds) ook
de aandrang der West-Indische Compagnie het zijne gedaan.
Om de in Brazilië gemaakte \erovering ^ te handhaven, Avas het noodig, dat der- Verzoek van
waarts versterking van troepen gezonden werd. Deswegens wendde zich de Compagnie Compagnic^'^oni
dadeiyk lot de Staten-Generaal met verzoek om spoedigen onderstand, beslaande in het o^'^"®^®«"»"^·
verleenen van onderhoud aan 6000 man troepen, en om de teruggave van de in 1629 aan
het Land geleende 6 ton gouds De opbrengst dezer so^i ging zoo snel niet in het werk,
als de Compagnie wel zou gewenscht hebben. De Staten-Generaal bevolen ze herhaal-
delijk aan de Provinciën aan maar intusschen verliep de lijd, en de Kolonel waar-
denburg, die te Olinda bevel voerde had ondersteuning noodig. Heeds was adriaan
PATER, pas van de reize teruggekomen tot Admiraal-Generaal aangesteld om aan het
hoofd van versehe strijdkrachten derwaarts weder te keeren, en nog hadden zich de
Provinciën niet verklaard. Dien ten gevolge verschenen de bewindhebbers voor de Sta-
ten-Generaal en voerden aldaar eene krachtige taal. Door Gods genadigen zegen, zei-
den zij, en door het geluk van den Slaat, onder hel beleid der banieren van Hun
Hoog Mögenden, waren zij Olinda^ de voornaamste plaats van geheel Brazilië^ mach-
tig geworden. Zij zeiven konden het gansche gewicht dezer aanwinst nog niet eens
genoegzaam doorgronden. Die stad toch scheen door God voorbestemd om de zee van
Afrika en West-Indië te beheerschen; zij bevat eene haven, door de natuur reeds voor
den vijand moeijelijk toegankelijk gemaakt, en door den aanleg eener sterkte lichtelijk
volstrekt onveroverbaar te maken: eene haven, in één woord, als geene anderen dan
Portugezen hadden kunnen verliezen, en kwalijk anderen, dan de zoo te lande als Ie
water geoefende matrozen en soldaten van Hun Hoog Mögenden, hadden kunnen ver-
» Resol. Holl. 23, 27, 28 Haartj 1, 2 April, 1631.
2 Zie hiervoor, bl. 460. ^ HesoL Slal.-Gcn. 13 Juuij, 1630.
" Resol. Stat-Gen. 17 Julij; 23 Sept.; 2, 11 Oct.; 11 Dcc., 1630.
^ liesol. Stat.-Gen. 19 Julij j 5 Oct., 1630. De Generaal lokcq was lerugfjekeerd en door de
Staten met alle Iiuldebetoon ontvangen, en met een gouden keten en medaille, ter waarde van
700 gulden, vereerd {Resol. SlaL-Gen. 1, 2 Aug.; 23 Sept., 1630).
Resol. Slat.-Gen. 18 Junijj 5 Oct., 1630.
-ocr page 504-1
Ö04 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— overen. Als middelpunt van den wereldhandel moest de slad volkplanters lokken en
zou zy ons alzoo van onzen te groolen overvloed van bevolking ontlasten. Dus moest
men toezien, dat zulk eene aanwinst door uitstel van onderstand niet weder verloren
ging, en de sclioone gelegenheid om nog grooter dingen te verrichten, verzuimd werd.
De plaats moest van kloeke bevelhebbers, krijgs- en bootsvolk voorzien, en van mond-
behoeften , die thans buitensporig hoog in prijs waren, verzorgd worden. Steeds zou
er eene machtige vloot bij de hand moeten wezen. Immers ook de naastbij gelegene
havens en plaatsen moesten bemachtigd worden. Daardoor toch zou de binnenlandsche
vijand gedwongen worden zich elders heen te begevÄj en door onze oorlogschepen op
alle punten bestookt, zou hij eindelijk niet meer weten, werwaarts zich te wenden.
De zaken der Compagnie waren tot zulk eene uitbreiding gekomen, dat zij over de
honderd schepen bezat, zoo degelijk ten oorloge uitgerust, dat zelfs de vijand erkende,
dat één van onze schepen, en dat nog wel niet van de grootste, meer geschut voerde,
dan het geheele kapiteinschap van Fernambuco onder de Portugezen leveren kon. Ge-
heel de wereld was verwonderd, hoe wij dit alles hadden kunnen tot stand brengen
en niettemin onzen handel niet hadden verwaarloosd. Dit intusschen had voor het
! oogenblik de middelen der Compagnie uitgeput, te meer, omdat de vijand hardnekkig
genoeg geweest was om zijne schatten liever te verbranden, dan ze ons in handen te
laten vallen. Wat de Staten aan de Compagnie verleenden, zou geen verloren geld
wezen. Immers was het de geheele wereld bekend, tot welk een jammerlijken staat
de vijand door de wapenen der Compagnie.... neen, veeleer door de wapenen en den
ijver van Hun Hoog Mögenden, en door den goeden raad van Zijne Excellentie binnen
eenige jaren gebracht was. Op grond van dit alles hoopte de Compagnie, dal Hun
Hoog Mögenden niet zouden gedoogen, dat wij weder zouden moeten verlaten wat met
zoo groote kosten was verkregen, en de gegronde hoop zouden moeten opgeven om
van dag tot dag meer voet te krijgen in het gewest, waaruit de vijand voor het groot-
ste gedeelte de middelen trok om onzen Slaat en de geheele wereld te kwellen, en
zoo hij slechts kon, onder het juk der slavernij te brengen. — Het adres besloot met
de bede tot God, 'dat' Hij der Staten regering wilde zegenen tot Zijne leer en lot den
welstand van het lieve Vaderland l. \
De Staten zijn Het verzoek om subsidie, dus aangedrongen, was niet vruchteloos. Vier Provinciën
SSk gXoor te terugbetaling der 600,000 gulden dadelijk in; de Gedeputeerden
geven. Utrecht twijfelden niet, of, zoo de Compagnie zich binnen hunne Provincie aan
;
de zaak gelegen wilde laten liggen, zou zij de gevraagde som verleenen; die van Fries-
1 Resol Stat.-Gen. 19 Dec., 1630. Het stuk is uitnemend gesteld, en steekt in dit opzicht
gunstig af bij het vertoog door de Predikanten, den 26»"'" Sept. ingeleverd, hoezeer dit laatste
blijkbaar op oratorische verdiensten aanspraak maakt.
DES VADERLANDS. 4l>7
land verbonden hunne toeslemming aan de Toorwaarde, dat er eene Kamer binnen hun 'fgg^
Gewest ^erd opgericht; Overijsel alleen was nog niet gelast. De Vergadering der XIX
Bewindhebberen aarzelde niel, aan de Provincie Friesland haar verzoek toe te staan
en alzoo eene tiende Kamer op te richten i.
Hoe zou het mogelijk geweest zijn, dat men tegelijk zulk eene houding legen den Degeilachtcaau
vijand in Brazilië aannam, en in Europa over vrede handelde? Sedert geloofde dan heei ter zijdege-
ook niemand meer hier Ie lande, dat men aan 's vijands verlangen naar bestand te ge-
moet zou komen. Er waren er geweest, die alle vertoon van oorlog voor geveinsd ge-
houden hadden, en voor een middel, om de Provinciën door den last der oorlogskosten
op bestand belust te maken; ja, die het er zelfs voor gehouden hadden, dat de vol-
macht, door Spanje aan den koning van Engeland gegeven, om met ons over vrede te
handelen, hier te lande was gesmeed, omdat men niet rechtstreeks met zulk een voor-
stel voor den dag durfde komen. Zelfs dezulken twijfelden nu niet langer aan de
voortzetting van den oorlog. Ook de Prins had van nu aan zijne partij gekozen. Door
de Staten van Holland geraadpleegd, zeide hij dat de zaak thans gansch anders stond
dan vroeger, toen Spanje in oorlog was met Frankrijk en Engeland. Hadden wij
toenmaals gunstige voorwaarden te verwachten, nu was die kans voorbij, en geen heil
dan in de krachtige voortzetting van den oorlog te zoeken. Bij dit advies liet de Prins
het niet; maar hij deed Hun Edel Mögenden door den President vermanen, dat, zoo
lief zij hunne vrouwen en kinderen hadden, zij de gedachte aan bestand zouden laten
varen en slechts op het vinden van middelen lot den oorlog bedacht zouden zijn. Op
deze aanmaning werd alsnu door de Stalen van Holland de verbetering der verponding
vastgesteld, en de Stadhouder gemachtigd om de Leden, die nog bezwaar hadden, te
overreden; alsmede de verantwoording der vijf speciën (wijnen, bieren, lakenen, zout
en zeep), die reeds zoo langen lijd bepaaldelijk op den tegenstand van Rotlerdam
en Amsterdam Λvas afgestuit eindelijk doorgezet
Maar zoo was er dan bij de stelling, die onze troepen in Duilschland hadden ingenomen,
zoodra de Keizer zien zou, dat wij de erkende bondgenooten bleven van zijne bestrijders, tot onze^troepeu
dubbele behoedzaamheid noodig. Immers was het doel niet bereikt, dal de Stalen zich had-jj^^artiercn.
den voorgesteld. Zij hadden hel willen doen voorkomen, alsof de bevolking zelve van de stre-
ken, waar die troepen ingekwartierd waren, door middel dezer krijgsmacht onder het
bevel van eenen Duitschen Vorsl, te midden van den overlast en de gevaren, waar-
' RcsoL Stat.-Gen. 22 Dcc., 1C30. v. d. Capellen, 1, bl. 504, 600, G07, 609, 010.
- UesoL Stat.-Gen. 14 Mei; 10 Sept., 1629. 12 Jan.; 25 Febr.; 13 Mei; 12 Aug.; 28 Nov.
3630. Res. Holl. 20, 25 Aug.; 28 Sept. 1629. 4, 15 Junij; 6 Dec. 1630. v. d. Capellen, 577.
^ V. D. CAPELLEN, 1, bl. 571, 591, 592 , 606 , 607.
HI Deel. 4 Stuic. 64
-ocr page 506-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mede de troepen des Keizers en der Ligue haar bedreigden, hare zelfstandigheid
had willen verzekeren Maar het was geen geheim, dat de regimenten onder het
opperbevel van willem van wassau voornamelijk door het geld, dat hun. uit Holland
werd toegezonden, onderhouden werden, en dat de krijgsschatting in Westfalen en de
Rijnstreek slechts door dwang en op gezag van de Staten-Generaal werd opgebracht.
In de maand Mei (1650) waren de behoeften dier troepen, thans 6500 man voet-
volk en 500 ruiters sterk en het gevaar, dat zij ten gevolge van wanbetaling »tot
schande en ondienst van dezen Slaat" met groote wanorde zouden verloopen, zoo hoog
gestegen, dat er raad geschaft moest worden: wederom kon dit niet geschieden zonder
dat de gelden werden aangesproken, lol het betrekken van een veldleger bestemd,
hetwelk dan toch in dit saizoen geen voortgang zou hebben, terwijl de Provincie
Holland verklaarde, zich noch rechtstreeks noch van ter zijde met die troepen en hun
onderhoud te willen bemoeijen — Inlusschen was het te duchten, dat zij welhaast
uil hunne kwartieren verdrongen en afgesneden zouden worden. Terwijl tilly zich
uilbreidde op het gebied, door het krijgsvolk van den Overste van gent te Soest be-
zet trachtte de keizerlijke Generaal jan van nassau zich in de Kleefsche steden be-
westen den Ryn te nestelen De Keurvorst van Keulen zal daarop geenszins gesleld
geweest zijn: om Rijnberk met de omliggende schansen en de Papenmuts in zijne
handen gesleld te zien, wachlle hij, zoo het scheen, nog meer van de inschikkelijk-
heid van de Staten, dan van onze legenparty Maar de voornaamsle vraag was: hoe
dacht de Keurvorst van Brandenburg over de zaak? Verlangde deze met de onzen de
handen inéén te slaan om de Keizerschen Ie weren? Dit liet zijne besluiteloosheid en
schroomvalligheid niet toe. Beier middel wist hij er niet op, dan dat zijn verdrag met
zijnen medebezitter van de Guliksche erfenis tot uitvoering kwam: ten gevolge daarvan
zouden de Slaatsche troepen die streek ruimen, en in dit geval, hoopte hij, zouden de
Keizerschen zich niet geroepen achlen om aldaar hunnen inlrek te nemen. Terwijl
1 Zie hiervoor, bl. 463. 2 Hesol. Stat.-Gen. 29 Junij, 1630-
3 Besol Stat.-Gen, 24 April3 21, 28 Mei, 19, 20 Junij, 1630.
liesoL Stat.-Gen. 6 Junij, 1630. ^ Itesol. Stat.~Gen, 22 April; 22 Mei, 1630.
6 Hesol. Stat.-Gen. 2, 19 Jan., 1630. In de landen, aan den Keurvorst van Keulen onder-
hoorig, waren de Spanjaards zoo weini{j gezien, dat het volk ia Luik bij de verovering van
's Ilertogenbosch in 1629 blijdschap bedreef. Blen was daar niet vergeten, hoe spikola het
eerste voorbeeld gegeven had, om de op Duitschen bodem ingelegerde soldaten, in geval van
misdrijf, aan de rechtspleging van den landvorst Ie ontlrekken. Dat de Λvraak, zeide men in
het voorjaar van 1630 te Keulen lot vosbergen, deswegens nog over spikola Icoraen zou, was
Gode bekend (aitsejia, 960, 961).
1030—
1634.
DES VADERLANDS. ΰ07
dus de Staten maatregelen namen, om bet voornemen van Graaf jan met alle middelen
te keer te gaan i, en Graaf willem van nassau last gaven, de troepen der Ligue, in
geval zij zich in zijne kwartieren kwamen legeren, wel te dulden, maar zoo zij hem
bestookten, zich legen hen te verdedigen, werden er wederom pogingen aangewend
om te weeg te brengen, dat het genoemde verdrag niet langer een doode letter bleef.
Met dit doel, volgens zijn zeggen, voor oogen, deed de Hertog van Palls-Ncitburg op
nieuw aanzoek om te Gravenhage te mogen komen, en ditmaal werd het hem niet
geweigerd
De Spanjaarden gaven ons thans het voorbeeld: zij trokken zich terug uit de sle-
den , op 's Rijks bodem door hen bezet. Echter was het ons gansch niet geraden, dit
voorbeeld te volgen, daar de ontruimde plaatsen voor de Keizerschen open stonden, en
het gevaar, dat ons van dezen dreigde, ruim zoo groot was. Zelfs uit Lingen trokken
de Spanjaarden hun garnizoen, en het werd aldaar dadelijk door 's Keizers volk ver-
vangen. Zoo schenen wij met het Rijk te doen te zullen krijgen. De onderhande-
lingen met den Hertog van Palts-JSeuburg derhalve wezen wij niet af; maar intusschen
werd de krijgsmacht van Graaf willem weder voor de zomermaanden geregeld in der
Staten soldij genomen. Men was wel op zijne hoede, en zorgde, waar hel mogelijk
of noodzakelijk was, dat de Keizerschen geene al te dreigende stelling innamen. Zoo
toog, niet dan nadat de Gouverneur, de Heer van dieden, vergunning lot zulk eene
onderneming gevraagd had in hel begin van Julij (1650) de ridmeegter ijsselstein
uit Wesel op, aan het hoofd van 400 ruiters en 1000 man voetvolk, om den Keizer-
schen het opwerpen van een fort aan het nieuwe kanaal lusschen Rijnberk en Venloo
te beletten. De bende, onverrichter zake den terugtocht aangenomen hebbende, werd
door Graaf jan van nassau onderschept. Maar daar deze zich den lijd niet gunde om Graaf jan van
zijn voetvolk af te wachten, zoo werd hij geslagen, en zijn persoon, zwaar gekwetst,
met zestig man der zijnen gevangen binnen Wescl gebracht Ten einde duidelijk te
1 nesol. Slat.-Gen. 22 Meij 14, 27 Junij, 1630. - Resol. Slat.-Gen. 10, 11 Juiiij.
3 ResoL Slat.-Gen. 14 Julij, 1630.
4 Hij Avcrd daar zeer beleefd behandeldj maar niettemin had hij het er benaauwd genoeg,
daar men van onze zijde, gaarne ziende dat hij dien zomer geen dienst zou tunnen doen, tegen
zijn aanbod om rantsoen Ie betalen, bedenkingen had, en zijne oude schuldeischers hem Avegens
onbetaalde rekeningen uit den Haag kwamen lastig vallen, en anderen uit Amersfoort hunne
den vorigen zomer, toen hij op de Ycluive lag, geleden schade thans op hem wilden verhalen.
De Infante zond den Baron d'auciiy , Goeverneur van Bapaumes, om overliet rantsoen van
Graai JAN te onderhandelen, en tevens te vernemen of er nog kans op bestand was overgebleven
(Aitsema, I, 1018, 1019. v. d. οαρει.ιγλ', 1, bl. 585. Rcsol. Slat.-Gen. 18, 30 Julij; 7, 27
Aug.; 28 Sept., 1030).
64 ¥
-ocr page 508-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
tloen gevoelen, welk nut de troepen van willem van wassau ons aanbrachten, en al-
dus tot de regelmatige opbrengst hunner soldij op te wekken, werd het gevaar, dat
onze grenzen bedreigde, niet gering aangeslagen. Zijne Excellentie verklaarde, bericht
ontvangen te hebben, dat de vyand binnen weinig dagen een leger van 50,000 man
byéén kon hebben, waarmede zich 48 Compagniën keizerlyke ruiters zouden kunnen
vereenigen, om ons onvoorziens op het lijf te vallen, of ten minste Graaf Willems troe-
pen aan te tasten en, tot onze schade en het onherstelbaar nadeel van de Gereformeerden
in de door de onzen bezette sleden, te verjagen Friesland vooral moest met veel
overredenskracht bewogen worden om tot het onderhoud dier troepen mede te werken.
Immers rekende deze Provincie reden van klacht te hebben. Men had verzuimd Lin-
gen te vermeesteren, toen de Spanjaarden deze plaats nog in handen hadden, en thans
lagen er keizerlyke soldaten; ja, men sprak van een leger van 50 of 40,000 man, dat
de Keizerschen aldaar bij de hand gehad hadden. Hoe zulk eene macht in ontzag te
houden, te meer, daar men niet eens aanvallenderwijze kon te werk gaan tegen troe-
pen van eene Mogendheid , met welke wij niet in openbare oorlog waren. Geen won-
der dat Friesland en Groningen hunne oorlogsgelden besparen wilden tegen het ge-
vaar, dat hen van zoo nabij bedreigde, en dat, terwijl zij hun aandeel in de «oldij van
Graaf willems troepen voldeden zij er op bedacht waren zich op de eene of andere
wijze buiten gevaar te stellen.
Omstreeks het midden van Julij (1630) kwam de Hertog van Falts-Neuburg te
'ó' Hage aan, en werd met veel onderscheiding bejegend Tegelijk vervoegden zich
alhier drie Gezanten van den Keurvorst van Brandenburg, met name wolf dietrigii
van rogiiaw, frederik van neueniioff en l)r. wijnand van heymbagh. Zg waren
gekomen, dus verklaarden zij bij het eerste gehoor, om de nog onvoleindigd gebleven
laatste onderhandeling te voltooijen, en" door vertrouwelijke beraadslaging onze vriend-
schap met den Keurvorst op den ouden voel te brengen Den Julij (1630)
deed de Hertog in eigen persoon aan de Slaten-Generaal de volgende mededeeling:
Nog was de zaak van den ruil van Kleef tegen Berg niet uitgemaakt; maar hij voor
zich zou dien ruil gaarne plaats zien grijpen en zich Kleef met Ravestein toegewezen
zien: immers vertrouwde hij aan de Staten trouwe en goede buren te zullen hebben,
terwijl men van hem de oprechte goede nabuurschap, die een Duitschen Rijksvorst be-
taamde, kon verwachten. Thans verlangde hij deze zaak beslist en tegelijk maatrege-
len getroflen te zien om zijne onderdanen van de oorlogsschatting ontslagen te krijgen.
> Resol Stat.-Gen. 19 Julij, 1630. 1 ''
2 Resol Slat.-Gcn. 13, 23, 25, 30, 31 Julij; 13 Aug., 1630. Aitsema. 1, hl. 1054, 1055.
3 Resol. Stat,-Gcn. 6, 16, 17 Julij, 1630. Resol Stat.-Gen. 19, 20 Julij, 1630.
]f53n_
1634.
DES VADERLANDS. 4l>7
Derhalve yerzochl hij de Stalen hunne troepen terug Ie roepen en alle brandschatlin- 1C30—
gen te slaken. Hij was hun dankbaar voor hetgeen zij tot handhaving van hem en
den Keurvorst van Brandenburg in het bezit der Kleefsch-Guliksche erfenis gedaan
hadden. Daar, voegde hij er bij, de vrede nog wel niet getroffen zou worden, en bij
gevolg inlegeringen van der Staten en der Spanjaarden zijde noodig zouden blijven,
zoo verzocht hg, dat die troepen zich zeiven zouden onderhouden en zich onzijdig
zouden gedragen. Besloten de Staten daartoe, dan zouden de Spanjaarden hetzelfde
doen, en hij zou te Regensbtirg zien te bewerken, dat de Keizer mede zijne troepen
terugtrok i. Deze laatste voorwaarde, het aftrekken der Keizerlijke troepen, diende
wel vervuld te worden; want, of al de Spanjaarden aftrokken, als de Keizerschen bleven ,
zouden wij niet veel gewonnen hebben. En zelfs dan nog, hoe spoedig konden zij
terugkomen, en hadden wij alsdan het bezit van Roeroord, Wesel, Rees, Emmerik,
Gennip en Ravestein opgegeven, zoo zouden wij, van onzen voormuur verstoken, het
krijgsgeweld dadelijk op onze grenzen hebben — Wal den ruil van Kleef tegen
Berg aanging, waardoor Palls-Neuburg onze nabuur zou worden, in weerwil van
's Hertogs schoone woorden, kon die ons niet aangenaam zyn; men hoorde daarop
(Ie Brandenburgsche Gezanten, en spoorde hen aan in dien ruil niet te bewil-
ligen. Toch wist de Hertog het zoo ver te brengen, dat de Prins en eenige Gecom-
mitteerden van Hun Hoog Mögenden den voorslag deden, dat het Land van Kleef ver-
deeld zou worden, en aan Palls-Neuburg Roeroord met hetgeen boven de Roer ligt,
ten deel zou vallen. Van dit plan werden de Slalen-Generaal en zelfs de Raad van
State onkundig gehouden, omdat men vreesde, dat de Provinciën in die inwilliging
niet zouden toestemmen, en intusschen, wanneer wij er niet toe verstonden, de onder-
liandelingen zouden worden afgebroken, en de Jierlog, te Berlijn genoodigd, alles
builen ons om zou beslissen. Doch het gelukte niet, deze zaak op zulk eene geheime
wijze door te drijven. Drie Geldersche edellieden, met name de beide Heren vas der
capellen ch van eck, ovcrreeddcn de Brandenburgsche Gezanten om de hand niet te
leenen tot eene zaak, die wegens den onwil der Provinciën toch nimmer haar beslag
zou kunnen krijgen Dien ten gevolge gaven de Staten in hun antwoord den Hertog
lot bescheid, dat aangezien tegen het ten uitvoer leggen van het tusschen zijne Door-
luchtigheid en den Keurvorst ontworpen verdrag, zich eenige nioeijelijkheden opdeden,
Hun Hoog Mögenden desaangaande geene nadere verklaring doen konden; maar walden De Staten ver-
1 Icl&FCIl zicll 1)G·
atlücht onzer troepen betrof, zoo gaven Hun Hoog Mögenden te kennen, dal zij bereidheid je Boven-
waren alle plaatsen te ruimen, met uilzondering, vooralsnog, van Wesel, J^^trich
» Uesol. Stat.-Gen. 22 JuHj, 1630. v. ö. CArELi.Ex, I, 588.
2 V. O. capellen, bl. 585, 586. 3 v. d. capellen, bl. 580—591.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Rees en Emmerik met de forten daaromlrent, en dat onder voorwaarde, dat ook de
Spanjaarden de door hen bezette plaatsen ontruimden, met de verzekering van daar niet
weder in te komen. — Dit antwoord mishaagde den Gelderschen Gedeputeerden in
zoo verre, als onder de uitgezonderde plaatsen Raveslein niet vermeld was; werd deze
plaats, aan wier versterking zoo veel door ons was ten koste gelegd, en zoo uitnemend
gelegen tol verzekering der Geldersche grenzen, niet mede onder de uitzonderingen be-
grepen, zoo zouden zij moeten protesteren i. — Op der Staten antwoord leverde de
Hertog een zeer beleefd gesteld wederantwoord, strekkende om zijne belangen nader te
verzekeren, en de meening te weerspreken, alsof de keus van het Hertogdom Kleef,
door hem gedaan, niet overeenkwam met de bedoeling van het Hof \άώ Brandenburg
Maar zijne ministers voegden er mondeling de verklaring by, dat ingeval van wege
Brandenburg een ander gebied, van gelijke waarde als dat van Kleef, mocht worden
voorgeslagen, de Vorst bereid was, de zaak in overweging te nemen. Alsnu werden
de Brandenburgsche Afgevaardigden door de onzen overgehaald, om met zulk eenen
voorslag voor den dag te komen
1G30-
1034.
In eene beantwoording van des Hertogs repliek hadden de Stalen gelegenheid gevon-
den te verklaren, dat zg oprechlelijk bij de onzijdigheid, die er tusschen hen en den
Keizer bestond, dachten te blijven, en dat zij zich niet konden herinneren, eenigen
grond van mistrouwen dienaangaande gegeven te hebben, daar zij zich niet gemoeid
hadden met zaken, de Keizerlijke Majesteit en het Rijk of deszelfs recht betreffende.
Ten slotte verzochten zij den Hertog van deze hunne betuiging Ie Begensburg de tolk
te zijn Weldra nu kregen zij kennis van twee brieven van pappeniieim, op tilly's last
geschreven juist op den tijd, dat zij zich dus jegens den Hertog van Palls-Neuburg
uitlieten. Bij den eersten brief, j.iit Lippstadl, verzocht die Generaal van den
Prins antwoord op de vraag, of Graaf Willems troepen in de dienst van onzen Staal
waven, al of niet. In den anderen, uit Hamm van den Augustus, verzocht hij
Zijne Excellentie de steden Essen en Werden met haar gebied te ontruimen, en de in-
vordering der oorlogsbelasting in de Bovenkwartieren te slaken, gelijk ook de Ligue
deed in de plaatsen, haar door de Spanjaarden ingeruimd. — Op deze missieven
werd de Prins verzocht te antwoorden, dat de troepen van Graaf willbm in dienst wa-
ren van dezen Staat; dat men hier geen kennis droeg van de overeenkomsten, die er
tusschen den Koning van Spanje en de Ligue mochten bestaan, noch begeerde daarvan
onderricht te worden; dat Essen en Werden door ons op de Spanjaarden waren veroverd,
en dat wij niet lot de ontruiming konden besluiten, voor en aleer men met zekerheid
1 n. Capellen, I, 589. Aitsejia, I, 1057. ResoL Slat.-Gen. 25, 27, 2S, 30 Julij, 1630.
- Aitsema, 1, p. 1058—1001. ^ jf^sol. StaL-Gen. 5, 7 Augi, 1630. '' Aitsejia, I, 1062.
DES VADERLANDS. 4l>7
wist, \Yat de uilkomst zijn zou van de onderhandelingen lusschen Palts-Neuburg cn
Brandenburg Ditmaal sprak men ondubbelzinnige taal. Inderdaad de ontruiming
van de twee genoemde plaatsen, zoo nabij de stad Duisburg, hel hoofdkwartier van
Graaf willem, gelegen, zou gelijk gestaan hebben met hel verlaten van de stelling,
tegen de noodzakelijk vijandige gezindheid der Duitsche Mogendheden door ons nood-
wendig in Ie nemen. En wat de reden aangaat, door de Staten aangevoerd tegen den
grond, door pappenhbim aan het voorbeeld der Spanjaarden ontleend, zij had de strek-
king om te doen begrijpen, dat de Staten zich niet gebonden achtten door hetgeen
Spanje meende der Ligue te moeten inλvilligcn. — Naauwelijks was pappeniieim beant-
woord, of er kwam betreffende de verdeeling der gepossideerde landen lusschen Neuburg
en Brandenburg een plan van schikking tol stand. De Keurvorst zou voor den tijd van
25 jaren in het bezit zyn van Kleef en Mark, en de Hertog in dal van Gulik, Berg,
en Ravestein met Breskenssand in Vlaanderen. Ravensberg zou beiden gemeen en
onverdeeld blijven. Dezen voorslag droeg de goedkeuring van den Hertog weg; doch
de Brandenburgsche Afgevaardigden moesten van de zaak nog verslag doen: zij twijfelden
echter niet, of hun meester zou aan die schikking mede zijn zegel hechten. Om hem
liierloe te eerder te doen besluiten, schreven de Staten brieven tot aanbeveling der zaak
aan den Keurvorst en aan Graaf sghwartsenberg. Toen men zoo ver gekomen was,
)iam de Hertog zijn afscheid om zich naar Brussel te begeven, len einde de goedkeuring
der Infante op het hier beraamde te verkrijgen ^ — Reeds eenc maand later deelde
zijn gevolmachtigde, de Heer von scheidt, genaamd wispenningk, den Slalcn mede,
dat de Infante zich met hetgeen hier met Hun Hoog Mögenden overeengekomen was,
vereenigde. Het Spaansche krijgsvolk zou te gelijker tijd met het onze aftrekken, be-
halve uit de steden Gulik, Orsoy en Siilard. Ontruimden de onzen den bodem des Rijks
geheel en verlieten zij dus mede Wesel, Burich, Rees en lümmerik, dan zouden de
Spanjaarden ook die drie plaatsen ontruimen. Voorts beloofde de Infante ook hare po-
gingen aan te wenden om den Keizer en de Ligue te bewegen, hunne troepen mede
terug te trekken. Eindelijk wenschte de Hertog, dat het hem vergund zou zijn te
Düsseldorf eene lijfwacht te mogen houden van 50 man te voel en70ruilers: de Keur-
vorst van Brandenburg zou daartegen te Kleef of te Emmerik eene garde van gelijke
sterkte kunnen houden. Hierin zagen de Staten geene zwarigheid. \vispe!VMkgk.s mede-
«leeling beantwoordden zij met de betuiging hunner bijzondere tevredenheid cn de betui-
ging van hunne hoop, dat des Hertogs stappen bij den Keizer en de Ligue met gelijken
goeden uitslag als te Brussel zouden bekroond worden, opdat men eenmaal lol de vol-
lf)30—
IC34.
Brandenhurg
en PaUs-Neubtivg
treden in oene
schikking betref-
fende de Gu-
liksch-KleefscIie
Landen.
Ook hel Spaan-
sche krijgsvolk
znl de Boven-
kwartieren rui-
men,
' Resol. Slat.-Gen. 21 Aug., 1G30. ν. d. Capelles 1, 591.
- RcsoL StaL-Gen. 25, 28 Auq., 1030.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
komen ontruiming zou kunnen geraken — Inlusschen begonnen de bewoners van
Kleef en Mark, aan de eene zijde geprikkekl door de hoop van de Nederlandsclie troe-
pen weklra kwijt te zullen wezen, en aan de andere zijde door de vrees dat de Keizer
hun de opbrengst der oorlogsbelasting aan de Nederlanders euvel zou duiden, gedurig
minder gezind lot die opbrengst te worden. Doch de betaling der troepen van Graaf
AViLLEM mocht niet falen. Terwyl de Staten derhalve aan de eene zijde alle geweld-
dadigheid en willekeur ten strengste te keer gingen, zetteden zij de invordering der
contributiën zonder verschooning door, de Kleefsche en Marksche Stenden verzoekende
geduld te nemen totdat Hun Hoog Mögenden tegelijk met de Spaanschen, Keizerschen en
Liguisten hun land konden ruimen: deden onze troepen dit reeds nu, dan zouden zij (dit gaf
men hun te verstaan) waarschijnlijk hunnen toestand voor nog ergeren toestand ruilen —
Kort na het midden der maand November (1630) kwam het bericht in, dat ook de Keurvorst
van Brandenburg met de te 's Gravenhage gelrofFen schikking genoegen nam. De Graaf
van SGHWARTSENBERG rekende zich dit tot eene verdienste aan, derwijze dat hij als tot
loon daarvoor eene bijzondere gunst van de Staten meende te mogen bedingen. Doch
ook de Keizer en de Ligue (zulks vernam men hier in het begin van December) be-
willigden in de ontruiming. De Ligue zag in onze bereidwilligheid een teeken van
geneigdheid tot bestand, en bood zich aan als bemiddelares van onze verzoening met
Spanje. Zij bedroog zich: onze eenige bedoeling was, openbare oorlog met hel gansche
Duitsche Rijk te vermijden. Dit doel was gewichtig genoeg om ons volvaardig te maken
en dadelijk den eersten February 1651 te doen voorslaan als den dag, op welken de
ontruiming gelijkelijk eenen aanvang zou nemen. Enkele stemmen verhieven zich in
Gelderland nog tegen den afstand van Ravestein; doch slechts Friesland, ongetwijfeld
bezorgd, dat alsnu de Duitsche krijgsmacht naar Oost-Friesland zou komen afzakken,
verhief zich, bij monde van den Heer eysiivga , tegen de geheele schikking als onraad-
zaam en ondienstig voor den Slaat
De vrees van de beide dichtst aan Oost-Friesland palende Provinciën voor dCj gevol-
gen , die het verblijf der Keizerschen in dat gewest kon hebben, was niet zonder invloed
op hare gedragingen. Aan de eene zyde wenschten zy den Keizer alle aanleiding be-
nomen te zien om haar te tuchtigen wegens ongeroepen bemoeging met de zaken des
Rijks, en aan den anderen kant verlangden zij zich zoo veel doenlijk tegen mogelijke
aanranding te wapenen.
1630—
1634.
In het jaar 1628 waren voor een bepaalden tijd bO Compagniën gelicl^t; doch inhei
» Resol. StaL-Gen. 28 Sept.; 5, 7 Oct., 1630. v. d. Capellen, 599.
^ ResoL Stat.-Gen. 17, 27, 30 Sept.; 2, 3, 14 Oct.; 18', 20 Nov.; 27 Dec., 1630.
^ Resol, Stat.~Gen. 19, 30 Nov.; 9, 13 , 22 , 23 , 27 Dec., 1630. Aitsema, I, p. 1065, 1066.
DES VADERLANDS. 4l>7
einde van 1G2Ö had men hel met veel moeile zoo ver welen Ie brengen, dat zij in
dienst gehouden waren Van deze öO stonden er op de rekening van Friesland acht
compagniën, die in de grensveslingen dezer Provincie gelegerd waren. In September nu Houding vuu
1 T-i · j I 1 m 1 · τ 1 ile beide Nooi'de-
van het jaar 1630 gingen de Staten vaa friesland over lot de afdanking uier acht uji-e Proviuciëa
compagniën, gebruik makende van de opvatting alsof die 50 compagniën waardgelders
waren, wier werving de zaak was van elke Provincie in het bijzonder. Hiermede namen
zij tegenover de Keizerschen, die zich van Lingen hadden meester gemaakt, een bijzonder
vredelievende houding aan, en tegelijk rekenden zij er op, zich schadeloos te stellen.
Immers verzochten zij den Prins in plaats van die afgedankte zoogenaamde waardgelders
evenzoo vele compagniën ter hunner repartitie staande, maar buiten hunne Provincie
gebruikt, tot hen te zenden en behielden zij zich voor, de Friesche soldaten, welke
in Emhden lagen, uit deze stad te lichten. Deze daad zou mede eene inwilliging aan
de Keizerschen zijn, die steeds met leede oogen zagen, dat Nederlandsche troepen gar-
nizoen hielden in de hoofdstad van een Gewest, waar den Staten-Generaal geenerlei
gezag toekwam. Emhden, zoo mochten de Slaten van Friesland denken, zou ruim
zoo goed op onze zijde gehouden worden, wanneer zij zich, van onze troepen ontbloot,
jnet GUSTAAF ADOLF verslond en Zweedsche bezetting innam. — Dat de Staten-Generaal,
de Prins en de Raad van State zich de eigenmachtige afdanking van die 8 compagniën
niet lieten welgevallen, laat zich denken. Zij herinnerden de Heren van Friesland,
(lat die troepen geene waardgelders waren, en stonden er op, dat zij ze in dienst zou-
den houden In het najaar droeg.de Prins zelf voor, het getal manschappen dezer
1)0 compagniën (200 man op elke compagnie) weder tot de helft te verminderen , ten einde
de Provinciën te eerder te doen besluiten om ze aan te houden. Bij deze gelegenheid verhie-
ven zich in de Vergadering van Holland stemmen, die op de geheele afdanking aandrongen;
doch zij lieten zich overhalen om in dc vermindering van de sterkte der compagniën, en
alzoo in het aanhouden van öOOO man, toe te stemmen Dus bleef ook Friesland verplicht,
die 8 compagniën in dienst te houden. Om deze verplichting echter scheen dc Pro-
vincie zich niet te bekreunen, en reeds was er besloten eene Deputatie der Staten-Generaal
derwaarts te zenden toen de President dezer Vergadering de mededeeling deed, dal de
Stalen van Friesland, een geruimen tijd geleden, buiten kennis van Hun Hoog Mögenden
en van zijne Excellentie, 500 man uit Ernhden gelicht hadden, en dat onlangs de Slaten
2 Resol. Stat.~Gen. '21, 28 Sept. 1030. aitsema, 1055.
' Zie hiervoor bl. 432, 433.
^ ResoL Slat.~Gen. 30 Sept. 1630.
^ liesol. Slat.-Gen. 15, 18 Oct. 1630. liesoL Holl. 20, 28 Nov.; 5 Dec. 1630.
^ ResoL Stat.-Gen. 1, 20 Nov. 1630. Op voorstel van den Prins zag men af van het plau
om ditmaal de Provincie Friesland te bczenden. Rcsol. Stat.-Gen. 11 Dec. 1630-
65
lil Deel, 4 Sxm.
-ocr page 514-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
van Groningen en Ommelanden den bevelhebber aldaar (den jongen erentreiter, die
zijnen vader was opgevolgd) hadden aangeschreven, 500 man met eenige officieren ge-
reed Ie houden om op het eerste bevel uit te trekken; eindelijk, dat omstreeks denzelfden
tijd Zyne Excellentie denzelfden commandant volmacht verstrekt had, om 600 man uit
het Embdensche garnizoen te lichten. Op zulk eene wijze, gaf de President te kennen,
zou Emhden geheel van onze troepen ontbloot raken, en hij stelde voor, het gezag
over het uil- en intrekken der troepen binnen Emhden aan één beleid over te laten.
Dit beleid, begreep men, kwam aan niemand anders loc, dan aan den Prins, alsRapi-
ten-Generaal i. — De ontblooting van Emhden scheen des te bedenkelijker, omdat men
reeds sinls geruimen tyd niet recht begreep, wat er aldaar omging en de Heer scuaf-
FER, die de stad bezocht had, meldde, dat de ingezetenen in verstandhouding stonden
met de Keizerschen, die buiten weten van den Commandant des nachts binnen de muren
werden gelalen. Evenwel is het niet te denken, dat de partij, die Emhden steeds op
de hand der Nederlanders had weten te houden, thans zoo machteloos zou geworden
zyn. Integendeel, wat er in dezen tijd aldaar voorviel, schijnt ais hel voorspel be-
schouwd te moeten worden van een plan om de Stad in de armen van den Koning
van Zweden te werpen — Met die houding van die van Emhden was geheel in over-,
eenstemming, dat zy, tegen den eersten Oclober bescheiden om hunne geschillen met
den Graaf te ^s Hage af te komen doen niet verschenen. >Des Graven vertegenwoor-
diger, ama.ma, was op den gestelden termijn tegenwoordig geweest, en nu schreven de
Staten die van Emhden aan, dat, zoo zij binnen 14 dagen niet opdaagden, Hun Hoog
Mögenden de zaken in hun afwezen, evenwel met alle billijkheid, zouden uitwijzen
Deze aanschrgving werd beantwoord door het bericht, dal zij deswegens niet verschenen
omdat de onderhandelingen, zoolang de Keizerschen in het land waren, en derhalve de
Graaf zich om al wat er in den Haag beraamd werd, niet zou behoeven te bekreunen,
vruchteloos zijn zouden. Toen nu tegelijker lijd vernomen was, dal de verstandhouding
van die van Emhden met de Keizerschen strekte om de onzijdigverklaring hunner Stad
te verwerven, schreven de Staten hun weder, dat het Hun Hoog Mögenden aangenaam
zou zijn, zoo zij het doel hunner bemoeijingen bereikten; maar, voegden zy er bij,
zij moesten hun herinneren, hoe zij te voren allijd gewoon waren geweest, dergelijke
onderhandelingen niet buiten medewelen van Hun Hoog Mögenden aan lè vangen. Dus
verzochten zij hen, den staat der zaken bloot te leggen, opdat er geen voet aan kwaad
vermoeden gegeven worden mocht. Die van Emhden antwoordden geruslsiellend, en in
](i30—
1634.
> liesol Stat.-Gen. 13 Dec. 1630. |
2 ResoL Stat.~Gen. 19 Julij, 1630. |
DES VADERLANDS. δΐΐί
weerwil dat de Heer eysinga verklaarde het er voor te houden, dat zij wat vreemds
voor hadden, loonde ook de Prins geenerlei bezorgdheid. Inderdaad, kon men tegen
den aftocht van onze troepen de ontruiming van Oost-Friesland door de Keizerschen
bedingen, dan was zulks gansch in overeenstemming met hetgeen ten aanzien van de
ontruiming van Kleef en Mark was beraamd. Evenwel met die verandering kon wel
eens de Gereformeerde en Rederlandschgezinde partij te Emhden overvleugeld worden.
Dit zouden de Staten trachten te verhoeden, door een waakzaam oog op de verkiezing
der Regeringsleden aldaar te houden ^
lß30—
1034.
Zoo vergde onze betrekking tot het Rijk en de mogelijke botsing van onze troepen .
met de Keizerlijke en Liguistisehe krijgsmacht buiten onze grenzen, al de aandacht onzer
staatslieden. Wat onzen verklaarden vijand aangaat, het was alsof hij was ingesluimerd.
Toch hoorde men geruchten van aanslagen op zee en op onze zuid-westelijke grens. Waar Gcruchteu vau
men geen macht of opgewektheid had om met krijgsgeweld te werk te gaan, daar nam men y-jan^f®*^
list te baat. Zoo was er in het voorjaar (1650) verraad gesmeed om den vijand Lief/eens-
hoek in handen te spelen. Doch de Kapitein-commandant ποεμαεοκεκ ontdekte zulks,
en onderdrukte den aanslag met de terechtstelling van zes schuldigen, die met de
koord gestraft werden Een paar maanden later maakte, zoo heette het, de vijand
aanstalten om op de stroomen iels te ondernemen, en zou hij te Antwerpen 72 sloepen
gereed hebben, elk met vier stukjes gewapend, behalve de toebereidselen in de Vlaam-
sche havens gemaakt Zulke geruchten waren de aanleiding lot ernstige vermaningen,
strekkende tol een strenger blokkade der Vlaamsche kust, dan gewoonlijk in acht werd
genomen, aangezien een aantal van de oorlogschepen, bestemd om die kust te bezet-
ten en in de Noordzee te kruisen, met oogluiking van de Admiraliteiten, thans vooral
van die te Amsterdam gebruikt werden om koopvaarders te begeléiden. Tegen dit
misbruik lokte de President der Staten-Generaal tegen hel einde van Julij (1630) wederom
maatregelen uit. Hij vraagde, of het niet raadzaam zou zyn, dat de beschikking over
de geheele lot dat doel bestemde scheepsmacht aan Hun Hoog Mögenden werd gelrok-
ken , en dat bij gevolg de gelden voor de soldij en de kost van oiTicieren en matrozen
floor de Provinciën niet rechtstreeks in de kassen van de Collegies Ier Admiraliteit wer-
den gestort, maar in den Haag werden geleverd. De Prins was voor dezen maatregel
gestemd. Immers zou zyne waardigheid als Admiraal-Generaal op deze wijze meer kans
iiebben, in de voornaamste zaken meer dan een titel te wezen. Maar de Gedeputeerden
Tan Holland verlangden de zaak eerst in den boezem der Stalen hunner Provincie over-
wogen te zien, en die van Zeeland maakten hun oordeel afhankelijk van hetgeen Hol-
^^ Resol. Stat.-Gen, 7 Sept. 1630.
' Resol. Stat.-Gen. 18, 20, 23 Nov.; 24, 28, 31 Dec. 1630. v. d. Capellen, 614. aitsbma,
bl. 047—952. 2 liesol. Stat.-Gen. 4 Mei, 1630.
Resol. Stat.-Gen. 24, 26 Junij; β, 20 Julij, 1630.
65*
-ocr page 516-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
land zou aanbevelen — Doch al vast was men op eene onderneming bedacht, die al
's vijands kracht op zee moest breken. Het betrof alweder de poging om de haven van
Duinkerken door bet zinken van eenige schepen Ie stoppen Er werden orders gegeven
om, onder oppertoezicht van den Vice-Admiraal quast, den kapitein kruiiWGen van
de noodige sloepen en branders te voorzien, ten einde de zinkers, thans nog zes in getal,
tot het beraamde doel te doen dienen. De onderneming gelukte slechts ten deele: niet-
temin werden de Kapitein en de matrozen en soldaten, die den tocht mede gemaakt
hadden, door hun Hoog Mögenden buitengewoon beloond. Nog gaf men het denkbeeld
niet op, om het doel eenmaal ten volle te bereiken
Omstreeks het midden van September (1630) hoorde men van eenen aanslag, dien
de vijand tegen Kadsand of Schouwen beraamd had. Aan dit bericht w^erd zoo veel ge-
Avicht gehecht, dal de Prins zich naar Zeeland begaf om, zoo heette het, ter afwering
bij de hand te wezen. De reis van den Prins zal evenwel mede ten doel gehad hebben
om die van Zeeland nader omtrent de staatkunde van het oogenblik in te lichten, en
hun de noodzakelijkheid van opofferingen ten behoeve der weerbaarmaking hunner Pro-
vincie voor te houden. Vlissingen lag geheel open, doordien de Stad ongezind was de
noodwendige vestingwerken te betalen, en de Staten der Provincie dezen last aan de
Generaliteit wilden opladen. Gecommitteerden uit den Raad van State en de Staten-
Generaal waren onlangs te Middelburg geweest, om Hun Edel Mögenden » eenige zaken
van aanbelang" voor te dragen; doch zij waren in het overreden der Heren van Zee/«//rf
niet volkomen geslaagd. De Prins scheen in persoon daartoe over te moeten komen.
Vóór het midden van November was zijne Excellentie terug zonder dat er van den
kant des vijands iets was ondernomen.
Doch was er dän dit jaar geen trelFen op het slagveld voorgevallen, tegen het volgende
jaar was men er op bedacht om metterdaad den oorlog te hervatten. De Prins had de
uKichteloosheid der onderhandelingen om tot eene schikking te leiden ingezien, en wenschte
nu te beproeven, of door de bemachtiging van een deel der Zuidelijke Provinciën de
])CVolking niet tot een duidelijker verklaring der gezindheid, die hij haar meende toe
te mogen schrijven, te brengen zou zijn. Aan de Staten van Holland gaf hij te ken-
nen , dat men er nu op bedacht moest wezen » om zich wederom te stellen in postuur van ^
1 Resol-StaL-Gen. 23 Julij, 1630. 2 Hq hiervoor, bl. 4.56.
3 RcsoL Stat.~Gen. 3 Aug.; 25 Sept.; 20 Nov. 1630. ι
ί ■
Uesol StaL-Gen. 2, 7, 18, 20 Sept.; 7, 8, 14 Oct.; 12 Nov. 1630. Nog October (1630)
was ν, D. CAPELLEN ZOO overtuigd van liet denkbeeld, dat de Prins vrede en verdrag met den
\ijand wensclite, dat hij niet aarzelt aan den Prins bij dezen tocht naar Zeeland de geheime
l)cdoeling toe te schrijven om de Zeeuwen op bestand belust te maken door de voorspiegeling
van liet gevaar, dat zij bij de oorlog liepen (zie zijne Gedenkschriften^ I, 600, 601).
lf)30—
1034.
DES VADERLANDS. 4l>7
Beg=g= ' ' ■ ' ■■ ■ ' '' ...............
oorlog, en den vijand eene stad van Antwerpen of ander belangrijk lid afrukken" 1630—
Bij deze gezindheid van den Prins spreekl het van zelf, dat, hoe sterker de Slaat,
aan het hoofd van welks leger hij stond, door krijgskundige bondgenootschappen gemaakt
werd, hij het des te beter moest achten. Vandaar dat toen de Zweedsche Gezant ga- 'subsidie nau
MERARiTJS op besluit had aangehouden op zijn verzoek om subsidie, een verzoek, dat ^'eileend.
door Graaf ernst Casimir, die met verscheidene Duitsche Vorsten in betrekking stond,
werd aangedrongen; en toen de toestemmende beantwoording van de aanvrage nog slechts
gekeerd werd door het bezwaar, hetwelk de Staten van Holland maakten wegens den
hoogen tol, te Danzig geheven, de Prins, door deze Vergadering geraadpleegd, haar
voor oogen stelde, hoe belangrijk het was zoowel voor den Staat dezer Landen in het
algemeen, als in het bijzonder voor de handhaving van den handel cn van ons gezag
op de Oost- en Noordzee, dat zijne Majesteit van Zweden in zijne plannen werd onder-
steund: geschiedde zulks niet, en kwam die Koning de wapenen uit de hand Ie leggen,
dan was het maar al te waarschijnlijk, dat wal er in Duitschland met ons zamenstejn-
de, onherstelbaar te gronde gericht zou worden. Om deze redenen vermaande zijne
Excellentie Hun Edel Mögenden hel sluiten van het traktaat van alliantie met Zweden
niel li^nger uit te stellen. De zaak maakte van nu aan bij de Stalen van Holland een
punt van ernstige beraadslaging uit. Laatstelyk had de Ambassadeur gevraagd om voor-
loopig eene som van drie of vierhonderdduizend guldens, des noods te leen, te ontvangen.
Nog altijd waren er Leden, die begrepen, dal die tol eerst moest worden afgeschaft, en die
de vraag opperden, of in allen gevalle de onderstand niet beter op eene andere wijze
dan in geld zou verleend worden, opdat die gereede penningen door Zijne Majesteit niet
gebruikt mochten worden tot vermeerdering zijner macht op zee en mitsdien tot nadeel
van deze Landen. Geen wonder dal waar zulke twijfelingen bestonden, de zaak niet
dadeiyk haar beslag kreeg. Doch ten laatste kwamen de Stalen van Holland, lellende
op het groote belang, hetwelk hier, volgens de verklaring van den Prins, op hel spel
slond, tot het besluit, dat de alliantie met Zweden haar beslag behoorde te krijgen,
met dien verslande, dat Koning gustaaf adolf, even als de Koning van Denemarken
vroeger, ontvangen zou de som van ΰΟ,ΟΟΟ gulden per maand, zoolang hij eene land-
en zeemacht hield, zoo sterk als waartoe hij zelf zich verbonden had. Van de afschaf-
fing van den tol werd geene noodwendige voorwaarde meer gemaakt: slechts zou men
onder de onderhandeling verzoeken, dat dit bezwaar opgeheven, althans het bedrag dier
Ijelasting verminderd worden mocht. Zoodra dit gevoelen der Stalen van Holland in de
Slalen-Generaal gebracht was, werden er reeds Gecommilleerden aangewezen om met
GAMERARius in bcsprck te treden, al was hel dal de andere Provinciën niel eerder dan
' v. i), capellen, 1)1. COG.
-ocr page 518-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— legen half Januarij (1630) op'dit punt gelast konden zijn. Trouwens aan hare toesiem-
1034. - . 1 ··./., 1
ming viel met te twijtelen Κ
Nu er ten gevolge van dat alles tot de krachidadige voortzetting van den stryd en
tot deelneming aan eenen algemeenen oorlog besloten was, ontbrak het toch niet aan
meer dan een verschijnsel, hetwelk rechtmatige bezorgdheid moest baren. Het scheen,
namelijk, dat de ramp van den oorlog verdubbeld zou worden door pest en hongersnood.
Van der capellen rekende het in den zomer van 1630 een bijzondere uitredding, dat
hij tot dusverre met zyn gezin behouden was gebleven »midden in het vuur van eene
zware pestilentie, vast over al het Land verspreid," en hij zegt, dat 's Heren hand het
lieve Vaderland sloeg en voor de toekomst dreigde » met harde bloedige slagen van pes-
Duurtevanhct tilentie, oorlog en duren tijd" De dure tijd was eene ramp, tot welker leniging de
gelen daL-tcgen.^ waakzaamheid der Regenten en de bedrijvigheid van den handel het hare moest toe-
brengen. Aan geen van beiden ontbrak het. Sedert het midden der maand October
(1650) zyn de handelingen der Stalen-Generaal en sedert het midden van November,
toen de Hollandsche Landdag weder was geopend, die der Staten van dit Gewest vol van
beraadslagingen betreffende de duurte der granen en de middelen, daartegen aan te
wenden. Een last rogge was te Amsterdam verkocht voor 516 goudguldens (van 28 ^uivers
hei stuk), en een zak tarwe (dat is een één achtentwintigste last) voor 22 gulden in den
Haag. Er waren reeds beginselen van oploop bespeurd in eenige sleden van Holland, maar
in tijds gestild. Elke Provincie verbood den uitvoer, en eenigen stelden de granen op
een bepaalden prijs. Hiertoe helden de meeste Sleden van Holland over, maar Amster-
dam ging dezen verderfelijken maatregel tegen: de schepen, dus redeneerde men daar,
die granen uit zee kwamen aanvoeren, zouden onze havens niet aandoen, wanneer hier
de markt kunstmatig verlaagd was, maar hunne lading elders heenvoeren, waar zij hoo-
gere prijzen konden verkrijgen De invoer van builen moest bevorderd en verzekerd
wovden. Hiertoe beijverde zich dan ook de Regering.
Het land, op hetwelk men bepaaldelijk als op een voorraadschuur van granen de oogen
gevestigd had, was Moscovië. Bij de oorlogstoebereidselen van den Koning van Zwe^/e» was
uit de Oostzee geen genoegzame voorraad voor billijke prijzen te wachten. Dus moest onze
handel zijne stoutheid en bekwaamheid toonen door het onmisbare voedingsmiddel op eene
zoo veel verder gelegen en oneindig moeijelijker loegankelyke markt te gaan opsporen.
Reeds twee jaren te voren waren onze kooplieden op een bericht uit Venetië, dat aldaar het
broodkoren duur werd, er op bedacht geweest om het graan te koopen, dat in April van
1 Besol. Stat.-Gen. 18 Sept.j 24 Oct.; 19 Nov.; 13, 28 Dcc. 1630. Holl. 1630,
hl 983, 984. 14, 17, 21 Deo. 1630. v. d. Capellen, bl. 607.
Ί
- v. d. capellen, ρ. 588. 3 y, β. capellen, 1, bl. 603, 604.
-ocr page 519-DES VADERLANDS. 4l>7
hel Tolgeiide jaar (1629) in Moscovië zou gezaaid worden i. En ihans, in het najaar icso—
van 1630, ^γas er juist eene Ambassade derwaarts vertrokken. Deze nu besloten de
Staten-Generaal bij opzetlelijken bode te machtigen, van den Grootvorst of andere per-
sonen een 20,000lal lasten koren te doen koopen. Zoo veel haast maakte men met de zaak,
dat, daar de andere Provinciën het aandeel, hetwelk elk aan dat tal lasten verlangde, niet
zoo spoedig konden opgeven, de bode al vast zou vertrekken om 10,000 last, voor
Holland alleen, te bestellen. En dit rekende men nog niet genoeg. Drie expresse bo-
den zouden op verschillende tijden langs verschillende vi^egen naar onze Ambassadeurs
in Moscovië worden afgevaardigd om koren te koopen. Maar men zag niet voorbij
wat men ook elders en in de onmiddellgke nabijheid kon bekomen. In het vorige jaar
(1629) waren er reeds op kosten der kooplieden personen naar Frankrijk en Zweden
gezonden om den uitvoer van granen, in beide Rijken verboden, ne bevorderen Door
Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden zou thans »tot vertroosting der goede inge-
zetenen in deze dierte van het brood" bij de onzydige buren granen worden opge-
kocht. Tevens leenden Hun Hoog Mögenden de hand aan de Staten van Holland^ die
zich beklaagden, dat de andere Provinciën elk den uitvoer van granen verboden had-
den: dit streed, docht hun, tegen de ünie en de onderlinge vriendschap, alsmede te-
gen de vrijheid van den binnenlandschen handel. — Van onze naburen gewagende, had
men bepaaldelijk het Munstersche op het oog. Derwaarts zou een persoon van aanzien,
van graanhandelaars vergezeld, zich begeven om de Regering lot vergunning van den
uitvoer over te halen. Het graan, dus opgekocht, zou op kosten van onzen Slaat door
onze troepen naar plaatsen op onze grenzen vervoerd worden, en van daar met sterk
convooi afgehaald. Liet de Munstersche Regering zich niet bewegen, dan zouden Hun
Hoog Mögenden haar verklaren, dat zij hel graan zouden laten halen door zoodanige
jniddelen, als die van Munster te voren, in geval van weigering, genoodzaakt zouden
geweest zijn, zich van den vijand Ie laten welgevallen Zoo veel begrepen de Slalen
Ie moeien doen om de bekommering der ingezetenen lot bedaren te brengen.
Van welk een gewicht onze betrekking met Moscovië was en geacht werd, is ge- nandclsk-
bleken uit de poging om bepaaldelijk van daar granen te bekomen. Zoo kan het dan ook j^oicópfJ"
geene bevreemding wekken, dal derwaarts een Gezantschap was vertrokken. Maar niet
alleen om eene nieuwe markt voor den graanhandel Ie vinden, was Moscovië belang-
rijk. Bij den steeds meer verwarden toestand, waarin het Ollomannische Rijk ^raakte,
hij de laslen en tollen, die den doorvoerhandel aldaar drukten, en bij de ongunst,
welke onze koopvaarders, die de in Turkije geldende verbodsbepalingen noode verduur-
' Resol. Slat.-Gen. 20, 25 Nov. 1628.
= Resol. SlaL-GcJi, 13 Junij, 1629. Aitsema, hl. 849, 850.
3 Resol. Stat.-Gen, 19, 28 Oct.; 1, 20, 22 Νον.^ 19, 21, 24 Dcc., 1630.
-ocr page 520-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
den, zich door hun gedrag in de Levant en op de kusten der Roode zee op den hals
haalden l, scheen het wenschelijk, den weg, langs welken ons de koopwaren, bepaal-
delijk de zyde, uit Perzië toekwam te verleggen, en die artikelen in plaats van
over de Turksch-Aziatische Provinciën, liever over Moscovië te zien te bekomen
In het voorjaar van 1625 was hier weder een Moscovisch koopman aangekomen met
brieven van den Groot-Vorst aan Hun Hoog Mögenden. Isaac massa , in wien de Ne-
derlanders by voortduring eenen man bezaten, die met sterke woorden betuigde de be-
langen van hunnen handel in Moscovië ten spijt van Engeland op het ijverigst te be-
1 nesoL SiaL-Gen. 2 Junij, 1625. 2 Febr., 1026. 6, 20 April, 1627. Den Julij
1628 werd aan de Stalcn-Generaal een brief van iiaga medef;edecld, uit welken bleet, dat Ne-
derlanders in de Levaat nog altijd onder Yreemde vlag voeren, of' beeltenissen van Iloomsclic
Heiligen voerden. Een scliip had liet wapen van den Koning van Polen en de Avoorden Santa
Maria op den spiegel geschilderd. Bewijs genoeg dat om met de Christenen in de Levant han -
del te drijven, men den naam van Hollander en ketter moest schuwen. De Turken, daarente-
gen, waren op onze hand, maar konden dit bij zulk een gedrag der onzen moeijelijk blijven.
Haga bleef een ijverig voorstander onzer belangen aan het Hof van Constantinopel. Toen Spanje
sedert 1625 met de Porte over vrede onderhandelde, en het ons belang was, dat deze vrede
niet tot stand kwam, mocht hij, even als de Gezanten der andere belanghebbende Mogendheden,
cene zekere som besteden om door giften aan Turksche ambtenaren het vredewerk te beletten
{liesol. Stat.-Gen. 14 Sept., 1625, 2 Junij, 1626). — Steeds had de genoemde Ambassadeur een
gereformeerd predikant om in zijn huis de godsdiensloelcning voor te gaan. De predikant anto-
Kius i'iscATon, in 1627 na een vijfjarig verblijf teruggeroepen, zou in die taak vervangen worden
door een Zwitsersch predikant, het Italiaansch machtig, dien buedkrode, toen ter tijd der Staten
Agent bij de Gereformeerde Kantons, te Genève zou opsporen {ResoL Stat.-Gen. 1 Sept., 1627).
In Februarij 1623 vernam men van iiaga, dat er goede hoop bestond om de Gereformeerde
godsdienst «in de Grieksche kwartieren" voort te planten. Op dit bericht besloten de Staten
ecii 200-tal exemplaren van reviüs, de Bclgicanim Ecclesiarum doctrina el ordine, naar Con-
stantinopel te zenden [ResoL Stat.-Gen. 21 Febr., 1628), en later voorzagen zij den predikant
antoike leger, den ZAvitser, die piscaïors opvolger geworden was, van eene kleine bibliotheek,
bestemd oin bij de Ambassade te blijven ten dienste ook van zijne opvolgers »tot voortplanting
van Gods Avoord en stichting der Gemeente" in de hoofdstad van het Mohammedanisme [Re/^ol.
Stat.-Gen. 12 Dcc,, 1628).
- Onze Gezanten te Parijs lieten zich in Aug. 1625 van een gewezen anditenaar der Engel-
sche Oost-Indische Compagnie, die bij de Nederlandsche in dienst wilde tredeti, verhalen, dat
de Perzische zijde zelfs de Chinesche overtrof. | \
3 De handelsweg door Rusland en over de Kaspische Zee was in een uitvoerig vèrtoog van Am-
stcrdamsche kooplieden, in Mei 1620 aan de Statcn-Generaal gericht, niet zonder overdrijving
aanbevolen gcAvorden. Zie Dr. v. d. linde, Isaac Massa van Haarlem, een histor. studie, Aiust.
Fred. Muller, 1864, bl. 51—60.
1c30—
1634.
DES VADERLANDS. m
vorderen i, was loen mist hier te lande en werd met de taak belast om die missieren IßSO—
Ie vertalen: er bleek uit, dal de Czar dien Moscoviet gezonden had om eenige hand-
werkslieden, bedreven in het vervaardigen van kunstvoortbrengselen, van hier mede te
krijgen Hun Hoog Mögenden waren gezind hem hiertoe behulpzaam te zijn, en be-
handelden hem voorts op eene beleefde wyze, met het oog op de dienst, die ons door
de Moscovieten tot bevordering van den Perzischen handel in zijde kon bewezen wor-
den Maar door onzen Gezant haga uit Constanlinopel onderricht van het ongenoegen,
dat de handelsvoordeelen en staatkundige rechten, door onze Oost-Indische Compagnie
in Perzië bedongen bij de Turken verwekten, verflaauwden de Staten eenigzins in
dezen ijver Niettemin bleef het oog onzer kooplieden op Moscome gericht. Geloofde
men de berichten van massa, dan was het noodig, dat er eene Compagnie werd opge-
richt, om eenheid te geven aan de handelsondernemingen in Busland, daar de naijver
der Nederlandsche kooplieden jegens elkander te Aveeg bracht, dat de één afbrak wat
de ander opbouwde. Was eenmaal zulk eene handelsvereeniging tot stand gekomen,
dan (schreef massa) »zouden wij krijgen wat wij begeerden, ja, al wilden wij dwars
door Moscovië tot in Tartarije, ja, in Perzië en de Landen van den Khati reizen
Toen massa, na in 1625 weder naar Moscovië vertrokken te zijn om aan onzen graan-
handel den weg aldaar te banen, in het begin van het jaar 1626 in Holland terug
was, stelde men hem in de gelegenheid om de vruchten van zijne ervaring in het
belang van onzen handel aan Gecommitteerden uit de Staten-Generaal uiteen te zetten;
maar hij eindigde met, ten behoeve van zich zeiven, voor 50 jaren het monopolie van
den uitvoer van granen uit Moscovië te verzoeken
Korten tijd nadat door massa dit verzoek gedaan was, meldde zich alhier een Am- Verblijf van oen
11 · r» · Tl·· 1 1 ·τ 1 Ti · Perzischen Gc-
hassudeur uit Perzië aan. Hij wxrd met onderscheiding ontvangen: de Prins reed hem zant hier te lande.
κ·
' Zie thans over dezen persoon de belangrijke, zoo even aangehaalde historische studie van
Dr. a. van der linde. Op bl. 24 (Noot 33) komt de Ueer van der linde op tegen een beweren
omtrent massa, voorkomende in D. lil, St. II, bl. 581. De gronden, \velke ik voor dat beweren
had, zijn in de Spectator van Oct. 1864 uiteengezet, maar door den Heer van der linde in het-
zelfde tijdsclirii't met juistheid wederlegd.
- Hetzelfde verzoek deed ook de Perzische Afgezant, van Avien straks gesproken zal worden
[Resol Stat.-Gen. 28 Sept., 1626). » Hcsol Stat.-Gen. 2, 3 Mei; 2, 20 Junij, 1623.
^ In de Resol. Stat.-Gen. (24 Dec. 1624) leest men vaji een traktaat, tusscheu de Oost-
Imlische Compagnie en den Koning van Perzi''! gesloten, en later (zie ald. 6 April, 1025) echrijit
"aga, dat deze Koning de Nederlanders tot beschermers had gemaakt van al zijne kueteu, en
Ormuz in hunne handen gesteld had.
5 ResoL Stat.-Gen. 6, 15 April, 1625. 6 v. d. unde, t a. p., bl. 32.
' Resol. Stat.-Gen. 17, 23 Jan., 1626. ν. d. lwde t. a. p. 61—65.
III Deel. 4 Stuk. 66
-ocr page 522-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lol Rijswijk Ie gemoet Zijn naam was moussa-begh Den Maart, 1626,
verscheen hij voor de Slaten-Generaal mei een brief van zijnen Koning, dien Kij, na
»volgens het gebruik van zijn land" een gebed te hebben uilgesproken voor den voor-
spoed van zijnen Vorst en van dezen Staat, in de Vergadering voorlas. Hij bracht eenige
geschenken mede in tapijten, zijde en katoen bestaande. Een Nederlander, met name joiian
van hasselt, was met hem medegekomen, en maakte, zoo goed als hij, op de waar-
digheid van Ambassadeur aanspraak. Alvorens echter hem audienlie te verleenen, lieten
de Staten onderzoeken, of in de geloofsbrieven des Konings, omtrent wier inhoud, zelfs
na de vertaling, bg Hun Hoog Mögenden groote onzekerheid bleef bestaan, ook van
hem sprake was. Dit echter scheen het geval niet Ie zijn — Twee dingen waren er,
die Hun Hoog Mögenden dit bezoek minder welkom moesten maken. Vooreerst, de vrees
van den nayver, dien het te verwachten was dat de komst van een Gezant uit Perzië
l)ij de Ollomannische Porie zou verwekken: om te voorkomen dat de zaak aan de Turk-
sche Regering in een bedenkelyk daglicht werd voorgesteld, meldden de Stalen hel geval
dadelijk aan iiaga Maar, ten anderen, w^as ook hel onderhoud van den Ambassadeur
met zijn gevolg van 13 personen een bezwaar. Men dacht de Oost-Indische Compag-
nie de kosten te laten betalen; maar deze Maatschappij weigerde zulks aanvankelijk,
daar, beweerde zij, de Ambassade meer eene plichtpleging van Mogendheid lot Mogend-
heid was en meer de staatkunde betrof, dan den handel: trouwens de Compagnie had
reeds een contract in Perzië gemaakt Bovendien begreep zij, dat men meer dienst
van VAN HASSELT, dan van den Perziaan verwachten mocht. De Stalen gingen er der-
halve toe over om van hasselt, zonder hem audienlie te verleenen, door Gecommit-
teerden te doen hooren. — Dal men in dien Aziatischen Afgezant weder een zonderhn-
gen persoon ontvangen had, bleek al spoedig. Hij kreeg oneenigheid met zijnen tolk,
zekeren paul. Deze vertrok eigenwillig naar Amsterdam, en de Regering dezer stad,
uilgenoodigd om hem terug Ie zenden, gaf voor, dal hg niet te vinden was, en dat
om geene andere reden, dan dat zg den vluchteling niet in de handen van den Gezant
gesteld wilde zien De voorstellen, waarmede deze aankwam, kwamen der Compag-
nie niet aannemelijk voor. Uit jaloezij tegen de Turken, zoo schijnt het, verlangde
1 llesol Slat.-Gen. 12, 10, 21 Febr.; 1'J Maart, 1626. '
- Aitsema (I, bl. 539) schrijft zijn naam, volgens de Resol. Slat.-Gen. woussa beeck; doch
later in een rapport van van iiasselt heet hij mosaüecii [Resol. Stat.-Gcn. 29 Juöij i 1630).
3 Resol Slat.-Gen. 27 Blaart; 1, 2 April, 1626.
'' Er was te gelijker lijd een Perzisch Gezant in Engeland: dus konden de Engclsclicn allhans
niet jaloersch wezen [Resol Slat.-Geii. 23, 27 Mei, 1626). ^ Resol Slat.-Gen. 19 Dec., 1626.
Resol Slat.-Gen. 2, 8, 12, 18 April; 1, 8 Mei, 1626. '
1630—
1634.
DES VADERLANDS.
bi], dat de Slalen de Nederlandsche Consuls uit Aleppo 1 en van elders zouden terug- 1630—
* Τ O 3 4ä
roepen Zij antwoordden, dal die beambten door bijzondere kooplieden waren aan-
gesteld , en dat ^ij derhalve de macht daartoe niet hadden. Voorts verzocht hy, dal de
onzen eenige plaatsen aan de Portugezen afhandig zouden maken; doch de Oost-Indi-
sche Compagnie achtte dit ongeraden: zij zou, dus oordeelde zij, die plaatsen be-
zwaarlijk kunnen bezetten — Toen het Augustus (1626) geworden was, dacht men den
Gezant legen het eind der maand met schepen van de Compagnie Aveder te laten ver-
trekken, en op zijn verzoek, dat hem iemand, als Gezant van hier, naar Perzië me-
degegeven werd, verordende men, dat iemand van Batavia naar het Hof van Perzië
zou worden gezonden. Zoo meenden Hun Hoog Mögenden, dat zij van den persoon,
die hun lastig was geworden, ontslagen waren, toen hij den September, uit
Amsterdam teruggekeerd, weder voor hunne Vergadering verscheen met Oostersche
klachten over de onheuschheid der Bewindhebberen van de Oost-Indische Compagnie.
Dezen hadden hem niet toegelaten van den Prins afscheid te nemen en hem zonder
geleide uit Amsterdam laten henengaan, als een hond, De Staten stelden hem zoo
veel mogelijk tevreden, en om dit doel te zekerder te bereiken, deden zij hem eenige
geschenken, die echter- niet naar zijnen zin waren, Hoe het zij, na op nieuw, dan-
kend voor de groote hier te lande genoten eer, afscheid genomen Ie hebben, zocht hij
uitvluchten om niet te vertrekken, en beurtelings zich lafhartig verontschuldigend en
zich onbeschaamd of onredelijk wegens het oponthoud beklagend, vertoefde hij hier lot
in de maand Februari] van het volgende jaar (1627). Zijn verblijf kwam, naar dé bere-
kening der Oost-Indische Compagnie, op eene som van 55,1ίΰ8 gulden Ie slaan
' CoRNELis avitsen, zoon van den Burgemeester jonas witsex, avas in het najaar van 1625 tot
Consul van Aleppo aangesteld, en derwaarts op reis gegaan [Resol. Stat.-üen. 3 Sept., 162.>.
2 Febr., 1626).
- De geest van ullsluiting, die de Perzen bezielde, bleek ook uit het verzoek van den Gezant,
dat de Armeniërs, die, zeide bij, hier te lande in menigte waren, uitgesloten werden van de
bandclsvoorrechten, die zijnen landgenooten zouden gegund worden {liesol, Stal.-Gen, 11 Junij, 1626).
^ Resol. SLat.-Gen. 1 Mei; 17, 18, 22 Junij, 1626. Resol, Holl. 13, 16, 19 Junij, 1626.
Op het afscheidsbezoek, dat hij alsnu den Prins bracht, bood hij dezen een voordceligea
ruil van handelsartikelen aan. Dit stond den Bewindhebberen niet aan: zij beriepen zich daar-
tegen op het octrooi, dat uilsluitend aan de Compagnie den uitvoer van koopwaren uit Indië
lofstond {liesol. Stal.-Gen. 28 Sept., 1626).
5 Resol. Stal.-Gen. 14, 17, 10, 24 Aug.; 2, 12, 15, 19, 26 Sept., 1626. 30 JuHj, 1627.
Toen de Gezant, deels door dralen, deels door bijgeloovigen schroom (ten einde op geen kwade
<lageu· te vertrekken) de eerste gelegenheid verzuimd had om met de Oost-Indische schepen te
gaan, zou hij over Moscovië reizen; doch de bezwaren, aan dien tocht verbonden, vernomen
66^
-ocr page 524-5iJ0 AI.GEMEENE GESCHIEDENIS
1630— JoiiAK VAN HASSELT was rceds op eigen gelegenheid naar Perziii teruggekeerd
1634. ^^^ zomer van het jaar 1650 vernam men weder iets van dien moussa-bech. Toen
Ύλϋ hasselt kwam van iiasselt herwaarts met eene zending van den Schach van. Perne, sefi I,
ioint herwaarts,
mede met eene die middelerwijl (in 1629) was overleden en bracht tevens eenen brief over van den
gewezen Gezant, waarin hij voor de hier genoten goede behandeling zijnen dank be-
tuigde. Doch van hasselt had weinig goeds van hem te melden, zoo als bleek uil de
propositie, den Junij (1630) door hem aan de Staten-Generaal voorgedragen. Zij
was van den volgenden inhoud. Na, de steller zeide niet in welke jaren, Italië,
Europisch Turkije, Egypte, Palaestina, Syrië en Βabylonië doorgereisd ie hehhen, was
hij aan het Hof van den Koning van Persië gekomen. Dezen Vorst had hij met ons
land en onze betrekkingen bekend gemaakt, en hoog opgegeven van onze Rijken in
Indic, Z-yne Majesteit had met groote verwondering vernomen, dat onze handel dien
van alle natiën te boven ging: nooit toch had bij de Hollanders hooren noemen, die
zoo als hij thans vernam, legen »den grootsten van het Christenrijk" (hij bedoelde den
Koning van Spanje) zulk een zwaren oorlog voerden. Daarop had hy van hasselt
verzocht onder den titel van hosta (of gast) aan zijn Hof te blijven. Op 's Konings
vraag, waarom de Flollanders niet ook in Perzië kwamen handelen, waar zij met allen
hebbende, zag hij daarvan al". Nu wilde hij zeii'een scliip koopen of huren: want inct onze
Oost-Indievaarders over Batavia te reizen, hegeerde hij niet. Maar de Bewindhebbers vergunden
liein zulks niet, en vorderden tegelijk groote prijzen voor zijn vervoer op een hunner schepen.
Alsnu verklaarde de Gezant voor de Staten-Generaal, dat Turken of Spanjaarden liem geen har-
der beliandeling hadden kunnen aandoen, dan hij van de Bewijidhebberen ontvangen had. Zijne
vrees om zich op een sehip van de Oost-Indische Compagnie te vertrouwen, werd eindelijk over-
wonnen, toen de Staten hem eenen Gecommitteerde mede gaven om hem onderweg te bescher-
men. Ten slotte moesten liun Hoog Mögenden hem verklaren, dat zij na een bepaalden dag
niet meer voor zijn kosteloos onderhoud zouden inslaan. Anders ware hij wellicht zelfs toen
nog niet vertrokken {llesol. Stat.-Gcn. 29 Sept.; 1, 2, 13, 16, 23 Oct.j 4, 21, 22, 23, 24,
20 , 28 , 29 Deo., 162fi. 2. II, 12, 13, 14, 16 Jan.j 10, 11, 12, 20 Febr., 1627).
ί liesol. Slat.-Gen. 21 Sept., 1626.
- Professor goliüs van Leiden zou de Perzische missieven vertalen, «voor zoo ver hem deze
tftal bekend Avas." In November, 1625, had deze Uoogleeraar, verlangende naar 't Oosten te rei-
zen, om benevens de Arabische taal zich in andere Oostersche talen te oefenen, van Hun Hoog
Mögenden eene acte bekomen met aanbeveling, als hun dienaar, aan alle Mohammedaansche
Vorsten en Heren {Resol. Stat.-Gen, 28 Nov., 1625). Golius was toen reeds, Uls Ingenieur, met
albert uuyl naar Marocco geweest {Resol. Stat.-Gen. 19 Julij, 1625). Vroeger had Prof. ebpeniüs
verlangd, dat de Staten den Koning van Marocco verzoeken zouden zekeren persoon uit Sapht
herwaarts te laten komen, opdat hij, ebpeniüs, zich met hem verder in het Arabisch zou bekwamen
{Hcsol. Stat.-Gen. 12 Nov., 1624).
-ocr page 525-DES VADERLANDS.
eerbied onlhaald zouden worden, had hij geanhvoord, dat de Engelschen beweerden
met Pcrzië een verbond gesloten te hebben, hetwelk alle andere natiën buitensloot.
Dit bezwaar had den Koning echter niet belet, hem te gelasten, naar//ο/Ζα/ιάte schrij-
ven, dat, als onze kooplieden komen wilden, zij welkom zouden zijn. Deze brieven
evenwel, dacht hij, Avaren niet terecht gekomen: hetgeen zeer verklaarbaar was, daar,
zeide hij, de Spanjaarden, Portugezen en Italianen uit jaloezij gewoon waren elkanders
brieven te onderscheppen. Deswegens had de Koning zijnen persoon, van geloofsbrieven
voorzien, herwaarts gezonden, opdat hij met ecnige koopvaardyschepen terug zou ko-
men. Nog vóórdat hij toen vertrokken was, deden een Hollandsch en een Engelscli
schip Gamron ^ aan, en kwamen cenige Nederlandsche kooplieden te Ispahan, De
Koning was bereid, mits zij met eene zending van der Staten wege belast waren, hun
alle eer te betoonen; doch dit was, tot zijne teleurstelling, geenszins het geval. Niet-
temin werden zy, om van hasselts wil, goed bejegend, ja, hun een paleis ten gc-
bruike aangewezen, waar zij kosteloos onderhoud genoten. Zy woonden aldaar nog en
hadden een handelsverdrag gesloten, dat nog onderhouden werd Sedert had de Ko-
ning de Turken van voor Bagdad verdreven en na zijne terugkomst had hij moussa-
liegii en hem, van iiasselt, herwaarts afgevaardigd Door zijnen medegezant in zijne
waardigheid miskend, was hij alleen, door de Oost-Indische Compagnie gemachtigd,
naar Perzië teruggekeerd om over moussa-becii te klagen, wien hij meer dan é^-ne on-
eerlijke of dolzinnige handelwyze te verwijten had. Op zijne klacht had de Schach
verklaard, hem alsnu alleen naar Holland Ie willen zenden, » opdat hij niet op nieuw
met zulke beesten gekweld mocht worden." En nu was 's Konings verlangen, dat hij
hier in hoedanigheid van Perzisch Resident zou blijven. ïcn slotte was van hasselts
verzoek aan de Staten, dat Hun Hoog Mögenden bij de Bewindhebbers der Oost-Indische
Compagnie bewerkten, dat hij als zoodanig door hen erkend werd. — De Staten be-
sloten dadelyk deze propositie aan het Collegie van Zeventienen toe te zenden met ver-
zoek , dat zij zich inschikkelyk jegens den Koning van Perzië betoonen zouden Toen
de Bewindhebbers zich niet haastten om zich op deze zaak te verklaren, herhaalden
Hun Hoog Mögenden op van hasselts uitnooiiiging hun verzoek, en loen ook dit zon-
' Ook Bander-Abassi geheeleu, tegeuover liet eiland Onnuz.
- Wordt hier liet verdrag bedoeld, door de Oost-lndisclie Compagnie met den Schach grslo-
ica, dau hebben Avij in die Nederlanders personen te zien in de dienst dier Compagnie.
^ Daar dit krijgsbedrijf in 1G26 heeft plaats gehad (vgl. liesol. StaL-fkm. 17 Nov., 1626), xoo
vinden wij hier eene eerste bepaalde tijdsaanwijzing.
^ Dit is de zending, welke wij zoo even vermeld hebben.
^^ Resol. Siat.-Gen. 14, 15, 29 Junij, 1030.
103Ü—
1G»4.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
der gevolg bleef, noodigden zij eenige Bewindhebbers naar den Haag, om ten over-
staan van hunne Gecommilleerden met yan hasselt, »Agent van den Koning van Per-
sië,'^ in gedaehtenwisseling te treden. Uit het onderhoud bleek nader, dat deze Vorst
verzocht, met de schepen der Oost-Indische Compagnie voor zyne rekening eenige balen
zijde uii Per sie herwaarts te mogen voeren en daarvoor eenige zeldzaamheden terug te
erlangen. De zaak bleef onafgedaan, zoolang het traktaat tusschen Perzië en de Com-
pagnie niet nader was overwogen: slechts wenschten Hun Hoog Mögenden steeds,, dat
aan van hasselt redelijk genoegen werd gegeven i. Dit geschiedde evenwel niet op
de wijze, welke zij bedoelden: integendeel van lieverlede raakte van hasselts waar-
digheid als Perzisch Agent in de vergetelheid, en werd hij voor zijne teleurstelling door
eene compagnie infanterie, die de Prins hem verleende, schadeloos gesteld Uit de
houding der Oost-Indische Compagnie bij zulke pogingen om een rechtstreeksch han-
delsverkeer tusschen de Nederlanders en den Koning van Perzië aan te knopen, bleek
genoegzaam, dat zij ze niet bevorderde, evenmin als de plannen van eenen isaüg massa
om eenen Aveg over Aloscovië naar Perzië te openen. Zij wenschte krachtens haar oc-
trooi den Perzischen handel over zee voor haar zelve vruchten te doen leveren. Even-
wel, toen er uitgezien moest worden naar een nieuwe graanmarkt, en men daartoe de
oogen op Moscovië geslagen had, kon het in niemands geest opkomen om de aankno-
ping van betrekkingen met Moscovië te willen keeren.
In een vertoog, strekkende om Hun Hoog Mögenden op de voordeelen te wijzen, die
de weg door 31oscovië op Zuid-Westelijk Azië voor den handel beloofde, hadden eenige
j. Amsterdanlsche kooplieden reeds in Mei 1620 de zending eener Ambassade naar den
Groot-Vorst aanbevolen en dat de Csar hunkerde naar de eer der ontvangst van een
Gezantschap van ons Vaderland, was uit^de mededeelingen van isAäc massa ondubbel-
zinnig gebleken. Niet alleen begreep de Czar, dat het bezoek van een Nederlandscli
Gezantschap het ontzag, waarop hij in Europa en bepaaldelijk tegenover zijnen mede-
dinger , den Koning van Polen, prys stelde, zou bevorderen; maar ook was hij met de
hoop gevleid, dat door den toevoer van graan uit zijne Rijken naar Holland,[aan de
Zeudhig
Moscovië.
iiaar
' Resol. Slat.-Gen. 10 Aug.j 15 Oct.j 3 Dec., 1C30.
- Aitsema, p. 1016. In Januarij 1631 verkreeg erkst piullips voor zicli en zijne handels-
compagnons brieven van aanbeveling aan den Grootvoist tot uitvoering van hun Toornenicn om
handel te drijven met Perzië door Moscmië en over de Caspisclie zee [ResoL Stat.-r^en. 25 Jan. 1631)·
Den 7 Febr. 1631 kwam er eene Capitulatie tot stand tusschen den Koning yan Pcrsië en de
Staten, waarbij aan de Perzische ingezetenen, die hier kwamen handel drijven^ alle gewenschte
vrijheden'werden verzekerd, en in geval zij hier een kantoor vestigden, hun gelijke voorrechten
Averden toegezegd, als de Engelsche lakenkoopers te Delft ^en de Schotsche te Veere genoten
[Resol. StaL-Gev. 7 Febr. 1631). ^ zje Hcrvoor bl. .520, Noot 3.
1630—
1034.
DES VADERLANDS. 53l>
Polen de gelegenheid zou worden ontnomen cmi van hunne granen die gelden Ie trek- 1630-
ken, welke hen in staat stelden om hem den oorlog aan te doen. In het najaar van
1626 richtten zich op nieuw eenige handelaars op Moscovië lot de Staten, thans bepaal-
delijk met het verzoek, dat derwaarts een Gezant zou gezonden worden met den last,
om den vrijen uitvoer van granen uit dat Rijk te verkrijgen. De Staten vonden in de
zaak geene zwarigheid, mits de kooplieden, ten wier verzoeke en in wier belang de
zending geschieden zou, genegen waren om haar te bekostigen Het hield evenwel
meer dan een jaar aan, eer Hun Hoog Mögenden, hiertoe bewogen door den toestand,
waarin Polen^ door Zweden beoorloogd, zich bevond, deze zaak weder opvatteden door
Gecommitteerden te benoemen om met de bewuste kooplieden in overleg te treden ^
Maar wederom verliep meer dan een jaar vóórdat de hand met ernst aan de zaak werd
geslagen. De schaarschte van koora was toen te dreigend om langer te dralen. In
Maart 1629 verzochten tijmah jakob iiindeloopen en elias trip en de met hen geas-
socieerde kooplieden Hun Hoog Mögenden, des noods op hunne kosten, een Gezantschap
met het meer gemelde doel tot den Groot-Vorst en zijnen vader den Patriarch te zenden.
Maar aan dat aanbod verbonden zij de voorwaarde, dal zij zei ven den Gezant zouden
voordragen en 15 jaren lang het monopolie van de uit Rusland te trekken granen zou-
den erlangen. De Staten van Holland keurden dezen voorslag goed, onder voorwaarde
dat wel de handelaars op Moscovie de tot het Gezantschap voorgeschoten kosten door
eene belasting op de van daar herwaarts te voeren handelsartikelen zouden mogen vin-
den, maar niemand uitgesloten zou zijn om op dat land te varen De Sta ten-Generaal
begrepen, dat de door Hun Hoog Mögenden af te vaardigen Gezant zich niet rechtstreeks
met handelszaken zou mogen moeijen: deze taak zou opgedragen worden aan een j)er-
soon, in het Russisch ervaren en aan het Moscovische Hof bekend, die hem zou toege-
voegd worden Middelerwijl bleven de Amsterdamsche kooplieden vasthouden aan het
denkbeeld van de noodzakelijkheid der oprichting eener Moscovische handelscompagnie;
geene bijzondere personen konden doen, wat tot verzekering van den geregelden uitvoer
van granen uit een land als Rusland noodig was
In het voorjaar van 1629 kwam de Groot-Vorst Hun Hoog Mögenden tot het aankno-
' Bcsol. SAat.-Gcn. 22 Oct. 1C2G. ^ Hesol Stat.-Gcn. 11 JVov. ]()27.
3 Holland bleef gestemd tegen het lot stand komen van een rnouopolie in de handen eener
Compagnie [ResoL IlolL 14 Juli], 1029).
^ liesol. Stat.-Gen. 10, 22, 24, 31 Maart, 1629. ResoL Holl. 10,'21 Maart, 1029. aitsema,
hl. 889, 890.
^ ResoL Stat.-üen. 29 Junij, 1630. Zie liunne gronden Res. IIolL 1029, 1)1. 708, cn O April,
1029, en V. D. lixde, t. a. pl., bl. 32, 07, 68.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
pen van betrekkingen Ie gemoet. Toen ontvingen de Staten van hem een schrijven,
waarbij hij hun een bedrag van 100,000 pond" salpeter ten geschenke gaf. Daartegen
verzocht hij 10,000 musketloopen, die hij aanbood te betalen hetzij met gereed geW,
hetzij met bont of andere waren. Op voorstel der kooplieden, door wier toedoen deze
zaak ter kennis van Hun Hoog Mögenden kwam, verordenden deze een oorlogschip om
dat salpeter uit Archangel af te halen, gaven den Czar een deel van de musketloopen
ten geschenke (de overige zouden door deh handel geleverd worden), en wenschten hem
en zijnen vader geluk met zijnen inmiddels geboren zoon. De taak om dit ook monde-
ling te doen zou voorts aan den Gezant worden opgedragen, op wiens bespoedigde be-
noeming thans sterk door de kooplieden werd aangedrongen. De keus der Staten viel
op den Gelderschen edelman, medelid van hunne Vergadering, den Heer van eck, die
met een gevolg van 16 personen over Reval, daar hij tegen de reize over Archangel
opzag, den tocht zou aanvaarden, en vele geschenken, ten bedrage van verscheidene
duizenden guldens, voor den Czar zou medekrijgen i. Nog altijd evenwel bestond er
verschil, hoe voorloopig de kosten te vinden: de kooplieden maakten zwarigheid om
geld uit te geven, zonder zekerheid dat de zaak gelukken zou zij wenschten dus,
dat de Staten het Gezantschap zouden bekostigen, om later de uit Moscovië inkomende
granen tot verval der bestede gelden te belasten. Doch dit middel mishaagde aan de
Amsterdamsche Regering, die schroomde de prijzen nog meer te drukken
Tegen het einde van het jaar 1629 besloten de Stalen van Holland er bij de Staten-
Generaal op aan te dringen, dat den Heer van eck een geschikt persoon, die de negotie
wel verslond, werd toegevoegd. Doch nu was dadelijk de ijverzucht der Provinciën
gaande gemaakt: althans die van Friesland verzochten, dat den Ambassadeur iemand
uit hunne Provincie ter zijde werd gesteld. Liever dan dit toe te staan, zag Holland
' Onder andere een zilveren lamp met gouden ketting, door de West-Indische Compagnie tot
dit doel aan de Staten verkocht of, zoo als elders staat, vereerd. Dit gesclienk zou den Czar
ongetwijfeld zeer aangenaam zijn: immers· kwam in October (1629) zijn liofgoudsmid (guxes van
exel) over, om van liier eenige kunstenaars in zijn vak mede te krijgen. Blijk genoeg dat hij
dergelijk kunstwerk op prijs stelde [Resol Slat.-Gen. 26 , 27. Oct, 1629). Genoemde van exel
werd door de Staten uiterst mild onthaald.
2 Om er op te rekenen, dat er in Rusland steeds genoegzame voorraad van koorn voorhanden
zou zijn, zou men van de geregelde bebouwing van sommige streken door menschen als onze
boeren" verzekerd hebben moeten Avezen. Er werden in den zomer van 1629 aan Hollandscbe
boeren onder de hand allerlei aanbiedingen gedaan, om hen tot verhuizen naaf Rusland over te
Ivalen; doch zulke pogingen werden van Regeringswege belet [Resol. Stat-Gen. 27 Junij, 1629).
3 ResoL Slat.-Gen. 23 Mei; 5, 9, 12, 13, 22 Junij; 2,^5, 9 Julij, 1629. Resol. Holl. 11.
14, 18, 27 Julij, 1629; 16 Aug. 1630.
1630—
1034.
DES VADERLANDS. 53l>
VAN ECK alleen verlrekken. Maar Friesland betuigde de gelieele zaak legen le zullen
werken, zoo zij haren zin niet kreeg. Holland verklaarde daartegen weder, in dit geval
voor de gansche Ambassade geen penning te zullen uitschieten i.
Hetzij wegens dit geschil, hetzij, gelijk beweerd werd, wegens het thans ongeschikle
jaargetijde, de reis van den Ambassadeur werd uitgesteld, en bij brieven dit uitstel bij
den Czar verontschuldigd. Toen het geschikte saizoen met het voorjaar van 1650 scheen
aangebroken, werd voorgesteld het Gezantschap te doen bestaan uit éénen Ambassadeur
uit Gelderland, éénen uit Holland en éénen uil Friesland, Slechts noode gaf Holland
hare toestemming lot dit besluit, en onder verklaring dat zij nu slechts voor de beta-
ling van de helft der wissels, door de ihans zoo veel talrijker Ambassade le trekken,
zou instaan: de andere helft, zeide zij, moest Friesland dan slechts voldoen. Eindelijk
werd de Heer veltdriel door Friesland, en de Heer albert coekraads burgu, vroed-
schap van Amsterdam, door Holland benoemd. Maar nu werd weder goedgevonden,
dat de reize over Archangel zou plaats hebben, en daar van eck. hiertoe ongezind
bleef, zoo viel deze Heer van hel getal af, en Hollands vertegenwoordiger kreeg de
eerste plaats in de bezending
De Instructie der Gezanten bracht niet mede, dal men, zoo als de kooplieden ver-
langden, den handel met uitsluiting van andere natiën zou trachten te bekomen: slechts
moesten zij zoodanige vrijdommen verzoeken, als des Czars eigen onderdanen of len
minste zijne allerbeste vi'ienden en geallieerden genoten. Ook mochten zij wel zinspe-
len op hel voordeel, dat door de levering van graan uit Rusland aan de Polen zou
worden onttrokken; maar deze zaak, als eenen Vorst belreiTende, len opzichte van
dezen Staal onzijdig, zouden zij in hunne openbare propositie niet mogen aanroeren,
noch ook in geschrift gesteld mededeelen. W^erd de vrije korenhandel toegestaan, dan
zouden Hun Hoog Mögenden eenen Agent of Consul aan het Hof van den Grootvorst
houden om voor de levering van koren te zorgen, en geene kooplieden zouden om
granen mogen varen zonder brieven van Hun Hoog Mögenden, daartoe strekkende, ten
einde de Grootvorst des te meer gezind mocht zijn om den uitvoer le blijven toelaten
in Julij 1650 vertrokken, waren de Gezanten in het begin van September daaraan-
volgende le Archangel Eerst later zou blijken wat zij zouden uitrichten: voor hel
oogenblik had men de bewustheid, dal men het mogelijke deed om den toevoer van
koorn le verzekeren. Dus len aanzien van hel gevaar der duurte van granen zooveel
• ncsol SLaL-Gen. 15 Nov.j 12, 15 Dcc. 1G2Ü; 21; 24, 30 Jan.; 2 Febr. 1030. Resol Holl.
14 Dec. 1G2.9; 18, 21 Jan. 1G30.
' Rotöl. Slat.-Gcn. 12 Febr.; 29 iipril; 7, II, 15, 18, 25, 27 Mei; 1, 2G, 27 Junij, 1030.
hesol Holl. 1, 8, 14, 17 Mei; 15 Junij, 1G30.
Zie de Instructie Lij aitsema, bl. 1045, 104G. Rcsol. Stat.-Gen. 15 Julij; 24 Oct. 1G30.
III Deel 4 Stuk. 67
lf)30~
1634.
1630— mogelijk gerust gesleld, kon men zonder al Ic groole bezorgdheid op het voeren van
den oorlog bedacht zijn.
Ten einde, gedekt in den rug, tegen de Spaansche macht in de Zuidelijke Neder-
landen te kunnen strijden, was niets zoozeer gewenscht, dan dat de legen den eersten
Onti-uiming Februarij (1630) bepaalde ontruiming der Kleefsche en Guliksche Landen i nu ook
der Bovenkwar- voltrokken werd. Voor GusTAAF ADOLF was het eene harde zaak, dat wij onze troepen
116Γ6Ω.
uit Duilschland terugtrokken en zoodoende aan de Keizerlijke en Liguistische krijgs-
macht de handen vrij lieten om tegen hem op te treden. Hij verzocht bij een schrij-
ven, gedagteekend van een der laatste dagen van het jaar (1650), dat Graaf Willem
met zijne onderhebbende manschap in zijne dienst zou overgaan. Doch de niet zonder
deugdelijke gronden met Spanje, de possiderende Vorsten (Palls-Neuburg en Branden-
burg) , de katholieke Keurvorsten en den Keizer aangegane verbindtenis veroorloofde den
Staten niet, zulks toe te staan. Wat zouden buitendien de gevolgen geweest zijn, zoo
de Zweedsche Koning zich eens in Duilschland niet had kunnen handhaven, en Avij,
door den afstand van die troepen verzwakt, met het Ryk tol loon voor zulk eene
trouweloosheid in openbaren oorlog geraakt waren? Dan zouden wij, ten spijt van ons
bondgenootschap met Frankrijk, ten spijt van alles wat ons lot hel voortzetten van den
oorlog drong, wel vrede hebben mogen maken, of met slechte kans den veldtocht heb-
ben moeten openen. Dus werd het verzoek van gustaaf adolf by een schrijven van
den Prins van Oranje zeiven afgeslagen, en tegelijk reeds beraadslaagd op den voet,
dien men bij het aftrekken onzer troepen uit de Bovenkwartieren zou volgen ^ Doch
nu vernam men, terwyl de Keizerschen en Liguislen den dag van den eersten February
nog niet hadden aangenomen, dal de Infante de ontruiming tot den Februarij
verschoven wenschte te zien. Dit echter schokte de Stalen niet in hun voornemen: zy
verklaarden zich bereid den Januarij met de ontmanteling der door hen te ont-
ruimen plaatsen eenen aanvang te maken ten einde ze op den IS'^®'^ Februarij te
verlaten, mits slechts de andere partij tegen denzelfden lijd haren aftocht op dezelfde
Avijze voorbereidde De eenige voorwaarde, aan welke de Staten buitendien de ont-
ruiming steeds verbonden, was dat de Bovenkwartieren de som opbrachten, vereischt
om Graaf WILLEMS Iroepen ten volle af te betalen: zonder die opbrengst, dit gaven
Hun Hoog Mögenden duidelijk te verstaan, zouden die troepen moeten blijven, waar ze
waren. Geen geringer som was er noodig dan 500,000 gulden; maar bij monde van
sommelsdijk adviseerde de Raad van State, om voor zoover de ingezetenen der Boven-
' Zie hiervoor, bl. 512. 2 HqsoI. Slat.-Gen. 4 Jan., 1631. ν. d. cAi-ellen, I, 012.
3 Slcchts die vestingwerken zouden Avorden geslecht, welke na den dood van den laatslen
Hertog uit het Guliksche Huis Avaren aangelegd. 4 licsol Slat.-Gen. 6,45 Jan., 1631.
DES VADERLANDS. 1551
kwartieren ze niet ten volle konden opbrengen, ze hun op pandschap van landen en
op andere goede verzekering voor Ie schieten. De Staten echter begrepen, dat de eene
helft dadelyk in baar geld moest >Yorden geleverd, en de andere helft op bepaalde ter-
mynen — Intusschen bespeurde men in het begin van Februarij nog altijd niet, dat
de andere partij van hare zijde aanstalten tot ontmanteling der sterkten maakte. Dien
ten gevolge besloot men, de slechting der vestingwerken en de ontruiming voorloopig
tot den eersten Maart (1651) uit te stellen. Tot dien tijd toe zouden onze troepen ten
laste van de Bovenkwartieren blijven, ja, van den eersten Maart aan zou ook van Gu-
lih krygsbelasting gevorderd worden. Dit was een geschikt middel om den Hertog van
Palis-Neubiirg te ijveriger tot de voltrekking der ontruiming te maken. Hij betoonde
zich daartoe dan ook opreehtelijk gezind, en door zijn toedoen verbond zich de In-
fante, dat zij alsnu den Februarij aan de zaak gevolg zou geven. Maar ook deze
termyn bleek te zullen verloopen, zonder dat aan den eisch voldaan zou zijn, en de
Staten gaven den Hertog te verstaan, dat zij op den bepaalden tijd gerted geweest wa-
ren, maar dat men aan de andere zijde geen woord gehouden had: niettemin sloegen
zij, op zijn ernstig aanzoek en ten einde de zoo zw^aar belaste ingezetenen te verlich-
ten, thans den Maart voor als den dag, waarop men met de slechting der fortili-
caties zou beginnen, en den 51®'®^! der zelfde maand als dien, waarop het krijgsvolk
zou aftrekken. Vóór den eersten dier termijnen moest ondubbelzinnig blijken, dat de
Infante de vereischte bevelen lot den aftocht aan de Keizerlijke, de Spaansche en de
Liguistische troepen had doen afgaan, en moesten de gelden tot afbetaling onzer troe-
pen, met insluiting van 's Hertogs aandeel, opgebracht wezen Weldra bleek ook
uit echte stukken, dat door den Keizer en den Keurvorst van Beijereu bevelen lot ont-
ruiming gegeven waren, en 's Hertogs Gezant wispennikgk: vertoonde den lö'^®" Maart
in de Vergadering der Staten-Generaal, ter tegenwoordigheid van den Prins en den
Raad van State, de stukken, uit welke bleek, dat de Infante de verlangde bevelen aan
de troepen had laten afgaan. Nu stond niets meer aan de ontruiming in den weg, die
dan ook op den bestemden tijd plaats greep. Brandenburg poogde de Staten daarbij
nog tot zekere partijdigheid Ie verleiden. Immers verzocht de Regering van dien Keur-
vorst Hun Hoog Mögenden om bij het verlaten der plaatsen, door hen in het liergscli-
land bezet, ze niet aan de Commissarissen van Palis-Neuburg, maar aan die van den
Keurvorst over te leveren, die ze in handen houden zou, totdat het traktaat lussclien
hem en zijnen medebezitter geheel voltrokken zou zijn. Hiertoe leenden zich de Sta-
ten in geenen deele, en zij kregen dan ook later van de Palls-Neuburgsche zijde de
getuigenis, dat zij zich in de nakoming van de traktaten tusschen de possiderende Vor-
1680—
1034.
' Ilesol. Stat.-Gen. 14, 19 Jan.· 1, 16 Febr., 1G31.
^ llesoL Siat.-Gcn. 5, 6, 15, 17, 19, 27 Febr., 1631.
67*
-ocr page 532-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
^iosl" »met bijzonderen lof en roem welmeenend" gedragen hadden. Den lO'^e'^ April
ί ontvingen Hun Hoog Mögenden van hunne Commissarissen bericht, dat de zaak der
ontmanteling en ontruiming haar volkomen beslag had gekregen, en tevens, dat de
gedragingen van Graaf willem, waaromtrent bedenkingen waren gerezen, zoodanig be-
vonden waren, dat er met reden niet over te klagen viel i.
Oost-Ffieslmid Omstreeks denzelfden tijd kwam het mede tot de ontruiming van Oost-Friesland door
sehen ontruimd,'ί® Keizersche en Liguistische troepen. Den January (1651) vertoonde 's Graven
afgevaardigde a.mama. ^ acte van den Keizer en de Ligue, betreffende die ontruiming.
De Staten verleenden hem gelijke acte ter verzekering, dat hunne troepen zijn grond-
gebied niet zouden betreden, onder voorwaarde dat hij dezelfde belofte van Spanje
zou verkrygen. Bovendien bleven Embden en Lieroord uitgezonderd: hier zouden de
Staten bezetting mogen houden, mits uit deze plaatsen geene vijandelijkheden werden
gepleegd. Ook van den Koning van Zweden zou de Graaf acte zien te verkrijgen, dat
er geene Zweedsche troepen in zijn Graafschap zouden komen, waartoe anders wel kans
scheen te beslaan Zoo scheen zich in Oost-Friesland alles tot rust te neigen: want
ook met haren Landheer had de stad Embden zich verstaan; zij had den Graaf de al-
oude huldiging, tot dusverre geweigerd, ten laatste verleend, en deze had dit erkend
door alsnu van verschillende vorderingen afstand te doen. Den July verschenen
dan ook de Gedeputeerden van Embden in de Staten-Generaal, »roemende in een dub-
belen zegen Gods." Zij bedoelden de verzoening met den Graaf, en de ontruiming van
het Gewest door de vreemdelingen, en waren thans tegelijk met Gedeputeerden van de
Oost-Friesche Stenden herwaarts gekomen, om aangaande de bezetting van de Oost-
Friesche grenzen, waartoe de stad gaarne door afstand van een deel van haar krijgs-
volk wilde medewerken, in overleg met de Staten de noodige bepalingen te maken.
Deze bezetting moest dienen om het Graafschap tegen verdere overweldiging te
vrijwaren
Doch toen die van Embden zich dus beroemden, hadden er belangrijke gebeurtenissen
Toestand van in Duitsclilajid plaats gehad. De Administrator van Magdeburg, christiaan willem van
Magdeburg,
ι Ke&ol. Slat.-Gen. 5, 15, 24 Maart; 10, 25 April j 13 Junij, 1631. van'dek cavelle?i, 1,
016, 617, 623. Het cijfer 50,000 is op de laatstaangeliaalde bladz. eene drukfout voor 5000.
^ Amama kwam weldra te overlijden. Door den Graaf uitgenoodigd om zich λυοΙ te Avillen la-
ten vertegenwoordigen bij de viering van zijn huΛvelijk met eene Landgravin van Hessen, νεΓ"
ontschuldigden de Staten zich beleefdelijk»(iieso/. Stat.-Gen. 31 Jan.; 15 Febr., 1631).
3 Resol. Stat.-Gen. 15, 25, 27 Jan.; 18, 24 Febr.; 7, 13 Maart; 8 Mei, 1631.
'' liesol. Stat.-Gen. 25 Julij, 1631. van der Capellen, I, 614.
-ocr page 533-DES VADERLANDS. 53l>
Brandenburg^ die deze stad had moeien verlaten was aldaar in het begin van de
maand Augustus 1630 teruggekeerd. Hij was geneigd geweest den Koning van Dene-
marken in te balen; maar de Regering, liever dan gevaar te loopen om van naburige
Vorsten afhankelijk te worden, had vrede met den Keizer wenschen te houden. Doch
nu de Keizer geloond had de Slad in geen opzicht te willen ontzien; nu hij, integen-
deel, haar zijnen zoon als aartsbisschop opdrong; de uitvoering van het restilulie-edicl
op haar gebied doordreef, en vorderde dat men zijne troepen zou innemen, had de
partij der vurige Protestanten, begunstigd door den indruk, eerst door de halfjarige be-
legering, die de stad in 1629 van wALLENSXEirr had moeten verduren, en daarna door
de landing van gustaaf λ dolf op de gemoederen gemaakt, het gezag in handen ge-
kregen, en sedert had men besloten, de muren voor den Zweedschen Vorst, met wien
de Administrator zich reeds verstaan had, geopend te houden. Hiervan was het gevolg,
dat de Keizerschen het er als nu met alle macht op toelegden, de stad te bedwingen.
Hel opperbevel ter harer verdediging werd opgedragen aan den Zweedschen Overste fal-
KENBERG die slechts vermomd daarbinnen had kunnen komen. In het voorjaar van
1651 had hij slechts tweeduizend man onder zijn bevel; maar de burgers weerden zich
mede, de stad werd geschikt geacht'om een lang beleg uit te houden, en de Koning
van Zweden had beloofd haar te komen ontzeilen. — Evenwel vóórdat gustaaf adolf
daarloe kon overgaan, moesl hij hel met de Protestanlsche Keurvorsten van Drandenbimj
en van Saksen eens zijn, en zoolang dezen nog eenige schikking met den Keizer
mogelijk konden achten, wilden zij zich en hunne landen niet in de armen van een
vreemd Vorst werpen. Maar, in weerwil van de meening van 's Keizers eersten staats-
dienaar, den Vorst van EGGETfBERG; in weerwil zelfs van den raad Spanje^ hetwelk
eendracht in Duitschland wenschte om de Ooslenrijksche wapenen zich op nieuw tegen
Frankrijks invloed in Italië te zien keeren, zegevierde op den Keizer de invloed van
de Ligue, die de strenge handhaving der katholieke godsdienst verlangde, en zonder
eenige inschikkelykheid werd van de Protestanlsche Vorsten de toepassing van het resli-
tutie-edict gevorderd 3. Zoo haalden de Katholieken den Zweed in het Rijk: wanl van
nu aan schoot er voor de Keurvorsten van Brandenburg en Saksen niets anders over,
dan een verbond met den buitenlander. Ten gevolge van dit verbond zag gustaaf adolf
zich in de gelegenheid gesteld, om voort te rukken lot onlzet van Magdeburg. Maar
hel was te laat. Bij zijne nadering had tilly gemeend, dat men het beleg moest op- Haar vul.
' Wij hebben vermeld, lioe de uitgeweken Administrator in Holland onthaald was geAvorden.
Zie hiervoor, bladz. 3J5, Noot 1.
- Of FalkexNbürg. Ook dezen hebben Avij vroeger ontmoet, naar Holland overgekomen, om op
onze grenzen troepen voor güstaaf adolf te werven. Zie hiervoor, bi. 391 , 392, 423.
3 Raske, Franz. Gesch. Ii, 370, 371. 2'® Auß.
-ocr page 534-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
breken; doch pappewheim had de beslorming doorgedreven, die den Mei plaats
greep, en waarvan hel gevolg was, dat de stad in vlammen opging: twintig duizend
burgers en soldaten van beide partijen kwamen bij den strijd, den moord, de plundering
en den brand om het leven.
Zoo ging de stad op het jammerlijkst te gronde, met welke de Republiek der Ver-
eenigde Provinciën vóór 18 jaren zulk een oprecht verbond van vriendschap en innige
overeenstemming had gesloten / Juist om die reden was zij aan den haat der tirannen
gewijd geweest, omdat zij den geest onzer Republiek in Duitschland scheen te vertegen-
woordigen en uit zulk eene gemeente, met de andere Hansesteden in verbond, een tweede
Unie van vereenigde Landen kon groeijen. Of had wALLENSTEiii niet gezegd: »niet
allpen Magdeburg moet getroffen worden, maar het geheele Hanseverbond: zij zijn
de Hollanders van het Rijk" en had van den anderen kant gustaaf adolf, van de
Hanse gewagend, niet uitgeroepen: » wat zou men met die Steden niet vermogen? God
gave, dat er een biaurits ware!" ^ — Gelukkig slechts, dat de Vereenigde Provinciën
ten minste onschuldig waren aan Magdeburgs ondergang! Men zou kunnen meenen, dat
wanneer de Staten Graaf Willems troepen de Bovenkwartieren niet hadden doen ontrui-
men, maar ze veeleer aan gustaaf adolf ter beschikking hadden gesteld, deze Vorst
Magdeburg tijdig ter hulp had kunnen snellen. Doch, vooreerst, niet zonder voldoenden
grond hadden de Stalen tot die ontruiming besloten, en, ten anderen, zoolang gustaaf
adolf niet in staat was om uit het Noord-Oosten lot ontzet op te trekken, zou dat
legertje van nog geen 7000 man tegen de vereenigde macht van tilly, pappenheim en
aiansfeld, bijna 40,000 man sterk, niets noemenswaard hebben kunnen uitrichten. Het
was reeds veel gewonnen, dat wij deze troepen in onze dienst hielden; hierdoor toch
werden zij belet in 's vijands dienst over te gaan en beletten wij tevens, daar wij onze
macht versterkten, de Spanjaarden een deel hunner troepen naar DiaiicA/anrf te zenden.' —
Toen de stad in puin lag, waarvan gustaaf adolf gemeend had bij den oorlog, dien hij
in Duitschland stond te voeren, zijn steunpunt en onuitputtelijke hulpbron te maken,
aarzelde hij, en bijna had hy van de gansche onderneming afgezien. Doch nu vooral
was er een redder voor het Huis van Brandenburg en een wreker voor de Duilsche
Protestanten noodig. De Zweedsche Koning Irok dan stoutmoedig op. Ook zijne legen-
standers misten thans de plaats, die, ware zij na de inneming in stand gebleven, zoo
als tilly het uitdrukte, hun het »fundament en centrum van den krijg" geworden zou
zijn. Waarlijk de ondergang van Magdeburg kwam den Keizerlijken en Katholieken
1 Zie hiervoor, D. III. St. II. bl. 562. 2 ο. klopp, Tilbj u. Gust, Adolph II. lÜl.
2 k. g. helbig, Gust. Adolph u.^ d. Kurf, v. Sachs, u. Brandcnb.
ResoL Stat.-Gen. 17 Jan., 1631. ,
1630—
1634.
DES VADERLANDS. 53l>
duur te slaan! Ongetwijfeld ook heeft die gebeurtenis de Nederlanders op een tydstip, dal 1630—
het sluiten van een vergelijk met den vijand steeds mogelijk was en wegens de onze-
kerheid van den binnenlandschen toestand in Frankrijk geraden kon schijnen, van alle
bestand te meer afkeerig gemaakt. De vlammen van Magdeburg predikten, welk lot
de tegenstanders van Rome te wachten hadden. Zelfs de Roomschgezinden ten onzent
moesten vreezen, wanneer de oorlog tot zulke jammeren leidde, met hun geheele vader-
land te vergaan. Of waren er in Magdeburg geene Katholieken geweest, en had hun
herder, aartshertog en aartsbisschop in éénen persoon, zijne schapen van het haastig
verderf vermogen te redden? Zoo werd dan de oorlog gemoedigd en eendrachtig voort-
gezet, en juist daardoor aan gustaaf adolf de gelegenheid gegeven om zegevierend in
Duitschland op te treden, hetgeen hem onmogelijk ware geweest, wanneer een bestand,
door ons met Spanje gesloten, de Spaansche krijgsmacht in de Zuidelijke Nederlanden
beschikbaar gelaten had om hetzij in Duitschlaud-ζύί gebruikt te worden, hetzij in
Frankrijk eene omwenteling te gaan bewerken, die de Zweden van hunnen machtigsten
bondgenoot zou beroofd hebben.
Van den aanvang aan des jaars 1651 nam men ten onzent de noodige maatregelen
om den oorlog krachtig te hervatten, terwijl de Kardinaal de RicuELtEU het aan niets stemminfr dei·
liet ontbreken om den Prins en de Stalen lot eenen krijgstocht tegen de troepen der
Infante te bewegen, en als hel ware te nopen. Het. kwam er voor hem op aan, Spanje
buiten staat te stellen, de misnoegden en zamenzweerders te ondersteunen, die Frank-
rijks noord-oostelijke grenzen bedreigden.
De Prins mocht zich in het jaar 1650 beroemen op een veelbeduidend blijk van ver-
trouwen, hem van den kant des Konings van Frankrijk geschonken. Immers liet zijne 's Prinsen ge-
Majesteit zich welgevallen wat de Prins in dat jaar in zyn Prmsdom Orange met goed injfgtej^, ^
gevolg liet ondernemen tot verzekering van zijn^ groolelijks bedreigd gezag. Dat de
stelling van joiian de hertoge van osmale. Heer van Valkenburg, Goeverneur van
Orange, uiterst moeijelijk was, valt niet te loochenen. In hel hart van den burgeroor-
log, vertegenwoordiger van een Protestanlsch Vorst, blootgesteld aan de aanzoeken van
den Hertog de rohan om met hem gemeene zaak Ie maken, zou hij én zijnen Meester
én de Staten zeer verdacht gemaakt hebben, bijaldien hij aan de beweging der oproe-
rige Hugenoten had deelgenomen. Veiliger was hel, zoo hij zich met den Koning ver-
stond. Dit deed hij; maar zoo doende was hel Prinsdom voor hel Huis van Nassau
verloren, tenzij de Koning toeliet, dat de Prins de handeling van zijnen Goeverneur
krachtdadig wraakte i. Daar deze ambtenaar geen gehoor gaf aan de redenen van
^ In Junij 1630 schreven de Stalen hunnen Gezant Ie Parijs aan, dat liij zijn best zou doen
om den Koning over te halen den Gouverneur van Orange Ie'vermanen, zich in 's Prinsen ver-
trouwen te'herstellen {Resol Stat.-Gen. 21 Juni), 1630).
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1(530— 's Prinsen afgevaardigden, zoo besloot frederik iiendrik zich bij verrassching van den
persoon des Goeverneurs en van het kasteel en de stad van Orange meester te maken.
Dit gelukte hem door het beleid van den in het geheim derwaarts gezonden Heer joan
de knuit. Valkenburg bekocht zijn verzet met' den dood i. Zoo nu rigiielieu in
eenen lijd, dat hij de Protestanten in het Zuiden van Frankrijk lot onderwerping ge-
bracht had, en geen verdachte Grooten meer in het bezit van Provinciën of vaste plaat-
sen wilde dulden, ja, sterk genoeg was om >veldra eenen montmorescy te bestrijden
en Ie bedwingen, het gezag van den Prins binnen Orange ongekrenkt liet, was zulks
een sprekend bewijs, dat hij den Prins een groot vertrouwen wilde betoonen. Op deze
wijze echter was de Prins door zijn gevoel van'eer verplicht, niet met des Kardinaals
vijanden te heulen, maar nevqns de Staten in overeenstemming met zyne inzichten te
handelen.
Ook de Staten noopte richelieu om van hunne zyde de gesloten alliantie na Ie ko-
men, door zich Ie haasten met de toezending van het door hen bedongen subsidie. In
de eerste dagen van hel jaar 1651 liet hij hen weten, dat de Koning gezind was hen
met een goede som te ondersteunen. Toen de Stalen, zoo het schynl, deze belofte op
eene wijze aannamen, die getuigde, dat zy zich bij den wankelen sland des Ministers
niet verzekerd hielden van de vervulling, kwam hauterive uit Frankrijk herwaarts
met de verzekering, dal niet alken hel millioen voor hel loopende jaar (1631) vry
spoedig zou worden geleverd, maar dat ook het millioen voor het volgende jaar reeds
met den eersten November aanstaande zou kunnen worden ontvangen. Werkelijk draalde
de Fransehe Regering niet lang met de verwezenlijking van het eerste gedeelte dier
belofte. Alleen had hel veel in, de som uil Parijs herwaarts overgemaakt Ie krygen.
Met den eersten wissel ontving de Fransehe Gezant, op den tweeden April (1631), den
last om de Stalen aan te sporen, hjet ontworpen krijgsplan onverwijld aan te vangen,
en hun mede Ie deelen, dal de Koning ook eene alliantie voor vijf jaren gesloten had
met den Koning van Zweden^ Avaarbij dezen een jaarlijksch subsidie insgelijks van een
millioen Avas toegezegd, en dat er groole kans bestond op eene hervatting van den
oorlog in Italië 1
Binnenlaudschc Dit alles was wel geschikt Om de Stalen met vertrouwen te bezielen. Maar naar de '
Frankrijk, lijdingen Ie oordeelen, die uit Frankrijk aankwamen, moest men het .ter voor houden,
dal RrcnELiEü eiken dag ten val kon komen, en gebeurde dit, zoo kwamen Spanjes
vrienden aan het bewind en stonden wij in Europa alleen met den Koning van Zwe-
den, die hel alsdan ook niet lang in Duitschland scheen Ie zullen gunnen houden.
■---— ;
1 aitsema I, bl. 1030—1035.
2 iieso/. Slat.-Gen. 3, 6, 7, 11 Jan.; 3, 7, 8, 11 Febr.; 19 Maart; 2, 9, 28 Aprilj 4, 5,
9, 10, 13, 19 Mei, 1G31. v. d. capeu,en, 618, C22. /
DES VADERLANDS. 53l>
Den Februarij (1651) ontvingen de Slalen een schryven van hunnen Gezant te 1030—
Varijs met het bericht, dat het Kof naar Compiègne slond te vertrekken, en de vraag
of hij het derwaarts had te volgen Wat had dat schrijven te beduiden? — Na de
herstelling van lodewijk XIII ^ kon de Koningin zyne moeder haar ongenoegen over
het regeringsbeleid van righelieu niet meer bedwingen. Zij behandelde den Kardinaal
in het oog loopend onheusch en zette den Koning legen hem op. Deze echter liet
zich in zijn vertrouwen op zijnen eersten Minister niet schokke"n. Integendeel, -de
vrienden der Koninginne-Weduwe vielen in ongenade, en hel zamenleven met zijne
moeder werd den Koning ondragelijk. Nu verklaarde zich ook 's Konings^ broeder,
met niet ontveinsden toorn tegen den Slaalsman, die de gunst zijner Majesteit in die
male genoot, en verwijderde zich van hel Hof. Toen de zaken dus stonden, deed
nighelieu, ten einde het verband tusschen zyne vijanden aan hel Hof en in de Stad,
die reeds oproerig begon te worden, te verbreken, het Ilof naar Compiègne verhuizen.
De Staten lielen hel aan het oordeel van hunnen Gezant over, of hij hel derwaarts
zou volgen. Den schijn, alsof hij, door te Parijs te blijven, gemis aan ingenomen-
heid met de zegevierende staalkundige partij zou doen vermoeden, behoefde hij niet
te ontzien: want Koningin maria ging naar Compiègne mede, In stede van zich te
laten bijleggen, werd de verdeeldheid heftiger. De Infante te Brussel zeide onder-
steuning toe aan de verbitterde, naar Lorraine uitgewekene raadslieden van den Hertog
van Orlèans. Nu begreep de Koning zijne moeder ten minste voor een lijd te moeien
verwijderen Hy verliet Compiègne zonder haar mede te nemen, en bood haar het
Goevernement van Anjou aan; doch begrijpende dat dit niets anders te beleekenen had,
dan dat men haar buiten het bewind wilde houden, en, liever dan machteloos 'en als
gebonden in Frankrijk te blijven, hare kuiperijen van uit een gelegen oord builen
Frankrijk willende voortzetten, week maria be medigis uit naar Brussel, De Koning
' ResoL Stat,-Gen. 17 Febr., 1631. 2 Zie liiervoor, hl. 493.
3 Den 10^·^" Maart 1631 verscheen baügy voor de Staten-Generaal om hun mede te declen,
(lat zijne Majesteit goed gevonden had »zijn persoon voor een korten lijd te éloignercn van zijne
moeder", en Avelke 'de redenen waren van dit besluit. Tevens zeide liij llun Hoog Mögenden dank
wegens het onthaal, dat zij den Hertog van vekdóme, Prins van Martigues, die te 'slJage komen
zou, bereidden. De Staten wilden daarbij de diensten erkennen door'β Hertogs vader, iiekdhik lY,
aan onzen Staat beΛvezen {Resol Stat.-Gen. 3, 10, 15 Maart, 1631). De Uerlog had zich uit
Frankrijk moeten verwijderen om den Kardinaal,geene zorgen te baren; doch dat hij in plaats
van te Brussel te blijven, hier te lande dienst kwam nemen, bewees, dat hij de» Kardinaals
vijanden niet verkoos te ondersteunen. Er werd aan gedacht om den Herl(fg een nieuw regiment
Franschen in onze dienst te laten oprichten. Het gerucht hiervan gaf den Spaanschen Gezant
aan het Fransclie Hof aanleiding tot hevige verwijten. Ook werd het niet toegestaan {Resol.
Slat.-Gen. 28 Mei, 1631. Register dei^ Briev. ens. uit Frankr.v. 1629-^16^2, fol. 414. Rijksarch.).
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— verklaarde daarop onbewimpeld: mijne moeder is naar onze vijanden gevloden, en is
j. 034ί
er op bedacht, mij in het verderf Ie storten
Hoe oneindig veel er richelieu in deze omstandigheden aan gelegen moest wezen,
dat de Vereenigde Provinciën de legermacht der Infante bezig hielden en beletten
zijne op Frankrijhs oostelyke grens bijeenscholende vijanden te versterken, en hoe
zeker van den anderen kant de tegenpartij van den Kardinaal in Frankrijk getriomfeerd
zou hebben, byaldien de Staten eenig bestand met Spanje hadden aangegaan, behoeft
geen beloog. Trouwens, de Prins en de Staten bleven der Fransche Regering of lie-
ver hunner eigene zaak getrouw.
IJe Prins be- Reeds vóór het midden van Januari] 1651 zorgde de Prins, dat de kolonels en ka-
reidt zich voor
tot een veldtocht, piteins werden aangeschreven, hunne korpsen tegen den eersten Maart voltallig te ma-
ken, en dat er order gesteld werd op het lichten van waardgelders, en de Provincie
Holland ondersteunde volijverig deze bemoeijingen In plaats van waardgelders sloeg
zijne Excellentie voor, de troepen van Graaf Willem van nassau in dienst te houden.
De meerderheid der Provinciën stemde daarin dadelijk toe; doch Holland, Utrecht en
Overijsel eerst na nader beraad De werving der waardgelders ging van de Provin-
ciën in het bijzonder uit; zoo hielden zij deze soort van soldaten meer in haar bedwang.
In dezen tijd, nu de oorlog den Prins buitendien reeds meer gezags in handen gaf,
en de innige aansluiting aan Frankrijk aan het veel vermogende lid van den Raad van
State, den Heer van sommelsdijk , dubbelen invloed scheen te bereiden, laat het zich
denken, dat de Heren van Holland voldoende reden hadden om meer dan ooit op hunne
hoede te zijn, ten-einde zich niet te laten medeslepen. Althans op den eersten Februarij
(1651)* verscheen sommelsdijk voor de Staten en rectificeerde niet minder dan drie
resolutiën van Hun Hoog Mögenden tegelyk. Op twee dezer rectificaties kwamen de
Staten twee dagen later, nu sommelsdijk niet daar was, terug
l^eitelijke ^^ Prins rekende van nu aan met vastberadenheid in den oorlog te werk Ie gaan.
gew^ezen Commandant van Amersfoort, tertulliaan vatï borp,
monstranten. vergunnen, mits hij zich stil en bescheiden gedroeg, uit zijne ballingschap weder in
het land te komen. Dat te voren weifeling in enkele gevallen verklaarbaar en ver'schoon-
lijk was geweest, scheen men alsnu veilig te kunnen erkennen: immers was thans,
meende men, alle aanleiding tol dergelijke slapheid vervallen Men sloeg als het ware
1 HANKE, Franz. Gesch. ll^ ρ. 385—403, Aufl. Het Register, zoo even aangehaald, ίυΐ. 381
en To%g. 2 ^csol. Slal.-Gen. 13, 20 Jan. 1631.
3 Resol Stat.-Gen. 27 Jan.; 13, 24 Febr.; 17, 29 Maart, 1631. Resol. Holl. 13, 26, 23 Maart, 1631.
Rcsol. Stat.-Gen. 1, 3 Febr. 1631.
5 Resol Stat.-Gen. 18 Febr. 1631. De anderen, met nameJIr, λν. van dam en pieter de couer,
-ocr page 539-DES VADERLANDS. 1551
een nieuwe baan in en vergat en vergaf daarbij liefst wal er vroeger misdaan mocht 1630—
zijn. Hiermede schijnt ook in verband te staan, dat de Stalen het verzoek om verlossing
door de predikanten, die nog op Loevestein gevangen zaten, niet dadelijk afsloegen, maar
een middel zochten om hen met de Kerk te verzoenen. Voordat dit gevonden was, vonden
de gevangenen gelegenheid om uil de boeijen te ontkomen Men was thans geheel
en al teruggekomen van de zucht om de Remonstranten te vervolgen; zelfs gunde men
hun de vrijheid om in bescheiden lokalen te prediken. De Contraremonstranten moclilen
zich er mede tevreden stellen, dat de kerkgebouwen en kerkelijke goederen in hunne
handen bleven. De Staten erkenden hun Genoolschap als de eenige openbare Kerk;
maar de predikanten waren er niet vrijer om: integendeel, de stedelijke Regeringen
verklaarden de decreten der Synoden, zoo zij haar gezag bedreigden, voor »onlijdelijke
usurpatiën", die zij zich van Godswege bevoegd achtten met al hare macht te keer
le gaan
welke, Avegens het overgaan van Amersfoort in 1G29 in redite beirokten, bij vonnis van den
Raad van State eerloos verklaard en verbannen waren, vonden bij de Staten van Ulrechl bescher-
ming, en de Stalen-Generaal handhaafden aanvankelijk het vonnis voornamelijk om gecnc andere
reden, dan omdat hun gezag niet miskend mocht Avorden (^llcsol. StaL-Gen. 8, 19 Oct.,j 1,
29 Dec. 1629. 20 Jan.; 19 Maart, 1630. v. d. Capellen, 1, 538. aitsema, I, 887, 888).
ι Renol. Slat.-Gcn. 19 Febr.; 8, 10, 12 Maart; 26 April; 22 Julij, 1631. Aitsema, I, 1094.
Resol. Holl. 1 April 1631. De Predikanten, die uit Xoeues/em ontkwamen, waren de zeven volgende:
PETBUS CÜPÜS , CAIl. NIELLIÜS, WEJiNEROS VESEKIUS, S/MOX LÜCAE, ARSOLDUS GEESTEAANÜS, PAUL. ilSDEKlUS
cn dirk bouniüs [Besol. StaL-Gen. 10 Dec. 1624; 5 Febr.; 13 Mei, 1628; 26 Junij, 1629). De
predikant samüel prins was bij eene poging om uit Loevestein te ontvluchten, in de tweede gracht
verdronken {Resol. Stat.-Gen. 24 Junij, 1626).
- De Heren van Amsterdam en Rotterdam verklaarden in 1631 ter vergadering van Holland,
dat zij de decreten der Hollandsche Synoden voor nul, krachteloos en van onwaarde hielden, cn
niet zouden toestaan, dat zij uitgevoerd Averden in hunne gemeente [Resol. Holl. 17 Jan.;
27 , 28 Maart; 3, 4 April, 1631. Vgl. voorts v. d. oapelien, I, bl. 613). Te Ic/i/ew evenwel, waar
de lloogeschool was, werden geen Remonstranlsche bijeenkomsten geduld. De Leidsche Remonstranten
vergaderden te Warmond [Resol. Holl. 13 Julij; 8, 10 Aug. 1629. aitsema, I, 1094). Ook moest
iiloo de groot, die moed gevat had om in het land terug te komen, zich wederom verwijderen.
Met zijn verblijf hier te lande scheen het vonnis, nevens hem tegen oldenbarkevelt gestreken,
ai te zeer herroepen te worden. Het onrecht, tegen hem gepleegd, Λva8 te groot dan dat het
goed gemaakt kon worden, en grotiüs zelf was een te uitstekend man, dan dat hij een niets be-
duidende plaats in de Republiek zou hebben kunnen innemen. Inderdaad, hoe kon hij met voeg-
zaamlieid optreden, waar de zoon van een der felste zijner rechters Raadpensionaris wos (zie
beneden)? Dit gevoelden sommigen in de Staten van Holland zoo levendig, dat zij aan de
J)eraadslagingen geen deel wilden nemen, voor cn aleer aan de Justitie last gegeven was om
«e groot", waar men hem aantrof, aan te houden (aitsema, 1, 1173. Resol M. 1631, bl. 166—
68*
-ocr page 540-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1C30— Naauwelijks was de eerste Maart verschenen, of de Prins herinnerde den Staten na-
drukkelijk, dat de tijd nu reeds meer dan daar was om orde te stellen op alles, wat
lol het te velde trekken gevorderd werd. Thans verlangde de Prins de 50 Compagniën
weder'tot hare behoorlyke sterkte gebracht en tegen den eersten April de noodige gel-
den geleverd te zien, en wel wetende, dat Holland de middelen tot den oorlog te lande
niet zou toestaan, tenzij de Provinciën zich het krijgswezen ter zee mede aantrokken,
drong ook Zyne Excellentie op de behartiging der zeezat^en aan. Aan 's Prinsen ver-
langen werd voldaan; zelfs Friesland bewilligde weder in het aannemen der 8 Compag-
niën 1. Alsnu werd den April order gegeven, dat de brug, de ponten en de
artillerietrein langs de rivieren opwaarts werden gebracht, en spoedig daarna koos.de
Prins eenige leden uit de Vergadering der Staten-Generaal om met hem te raadplegen
over· het gebruik, dat men van het leger zou maken. Wat aldus beraamd zou worden,
zou gelijk staan met de besluiten, in de volle Vergadering genoriien. Den Mei was
alles lol een veldleger gereed en verzocht de Prins, dat er Gecommitteerden te velde
zouden benoemd worden, waartoe dezelfde Heren werden aangewezen, met welke hij
reeds het plan lot den veldtocht beraamd had. Nu was er nog slechts noodig, dat
Holland met hare voorschollen tot betaling der legerlaslen niet wachtte, tot de andere
Provinciën ten stipsle aan hare verplichting hadden voldaan — en de Prins kon zich
naar het leger begeven De krijgsmacht was bijeengetrokken tusschen Wezel en
Emmerik /τίΐΆΆτ slechts om den vijand te misleiden ten aanzien van het ware punt van
Tocht naar aanval. Immers den Ses'®»» Mei ging een deel van het leger, ten bedrage van lö,000
Vlaanderen, . ,
man voetvolk en 3,000 ruiters, scheep (er waren wel ο,ΟΟΟ vaartuigen toe nootligj,
zakte 7?i)·« en Waal af, nam te Bergen op Zoom nog meer ruiters in ^ en kwam
163). Zijne verwijdering bewerkte, dat men niet terugkwam op de ten aanzien der ontvluclite
predikanten bewezen oogluiking.
' Zie liiervoor, bladz. 513. Hesol StaL-Gen. 1, 17 , 22 , 26 , 29 Maart, 1631.
2 Holland verbeterde steeds de ojJjrengst der belastingen. Sedert de verponding geredresseerd
was, zou dit middel, zoo men hoopte, de helft meer dan vroeger, en dus drie millioen opbren-
gen. Ook werd tlians eenstemmig in de verantwoording der 5 species geconsenteerd (v. d. Capellen ,
012, 613. Resol Holl. 16, 21, 22, 24, 28, 29 Jan.j 19 Maart, 1631). De stad Leiden maakte
een tijd lang zAvariglieid liet redres der verponding in te voeren en andere belastingen aan te
nemen, daar zij liet privilegie liarer Iloogescliool gesclionden achtte door de oprichting van liet
Allienaeum te Amsterdam {Resol Holl. 8, 12, 18 April 1631).
3 Uesol.ßlaL^Gen. 2, 8 Apnlj 6,7, 12, 13, 16 Mei, 1631.
4 Aitsema begroot het leger, dat Vlaanderen introk, oj) 30,000 man te voet en te paard, met
60 kleine en 20 grootc stukken geschut. liet verschil laat zich verklaren, als men aanneemt,
dat het leger onderweg aangroeide. |
/
.Λ
-ocr page 541-DES VADERLANDS. 53l>
binnen υ dagen voor IJzendijk in Staatsch-Vlaanderen aan. Men had het op een
inval in Vlaanderen gemunt en Duinkerken heette het doel van den tocht. Dit derhalve
scheen »het belangrijk lid", dat men, volgens 's Prinsen zeggen i, den vijand moest
afrukken, en de Staten hadden zulks toegestaan, voorzeker niet zonder voorzichtig beleid en
berekening van de kansen, die de tocht opleverde. Bij IJzendijk ontscheept, kwamen de
troepen nog denzelfden dag te Watervliet, op vijandelijk grondgebied, en daags daaraan te
Maldeghem, op den weg naar Brugge aan. Den derden Junij liet de Prins eene schipbrug slaan
over de Vaart, die van Gent mar Brugge loo^t. Het ging gemakkelijk in zijn Averk, daar de
vijand de schansen aldaar langs de Vaart verliet. Dit was echter niet geschied, omdat
men het voornemen niet had, zich te weer te stellen; integendeel, in allerijl kwam een
leger van 20,000 man voetvolk en öO kornetten paarden, onder den Markies de santa
cruz en Graaf jan van nassau, van Antwerpen, welke plaats men met Breda bedreigd
geacht had, over Gent op het aangerande punt aan. Deze macht legerde zich bij het Fort
St. Joris, dat de Prins van Oranje ingenomen had, en hield tevens de gemeenschap
met den noordelijken oever der Vaart open, om het Staatsche leger den toevoer te kun-
nen afsnyden. Dat geen Graaf van den berg of ander Nederlander aan het hoofd der
vijandelijke macht stond, was blijk genoeg, dat hier een ernstige tegenstand te wachten
was. Ook was Brugge wel bezet en voorzien. — Wat nu te doen? De Prins wilde zich
in het Fort St. Joris versterken, en daar men thans van Duinkerken af moest zien, een
aanslag op Brugge wagen, waarbij het ongetwijfeld tot een gevecht had moeten komen.
Doch de Gedeputeerden te velde ^ begrepen, dat men behoorde terug te trekken. — Hoe
dit te verklaren? Rekenden de vertegenwoordigers der Staten in het leger er zoo stellig
op, dat wij de nederlaag zouden lijden, dat zij niet eenmaal een kans gewaagd wilden
hebben? Maar, zoo zij thans terugtraden, waarom hadden dan de Staten niet liever de
geheele onderneming ontraden en belet? Op deze vraag schijnt geen ander antwoord
gegeven te kunnen worden, dan Jiet volgende. De Staten schijnen inderdaad verwacht
te hebben, dat de vijand voornamelijk wegens den onwil der landzaten, die genoegzaam
hadden doen blijken naar vrede te haken, geenen slag zou wagen In dit geval zou
men zich lichtelijk van Duinkerken hebben kunnen meester maken, eene plaats, die,
' Zie hiervoor, bi. 517.
- De Gedeputeerden te velde waren uit de Staten-Generaal: randwijk , koonowuk, terestein ,
beaümont, ploos, evsinga, uaersolte, 6ciiaffer, CU uit den Raad van State: van der Capellen,
sommelsdije, lierchem en wijferink.
^ De Staten Λνίβίοη door hunnen Gezant in Frankrijk, dat een nuncius van den Paus, in
Brussel aangekomen, geschreven had, hoe hij de zaken van de Spaaneche Provinciën nooit »in
groolcr confusie en zwarigheid" gevonden had, dan zij tegenwoordig waren (Zie het aangehaald
Regisier v. Briev. enz, uit Frankrijk, fol. v. 387).
1630-
1634.
Terugtocht·.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
wegens de uitrustingen, welke aldaar geschiedden, ons steeds zoo veel zorgen baarde
en tot zoo veel kosten noopte, en die thans bij de nieuwe vriendschap lusschen Spanje
en Engeland, zoodra deze Mogendheid zich Spanjes zaak maar eenigzins wilde aantrek-
ken, dubbel gevaarlijk kon worden. Wa de inneming van Duinkerken zou het leger,
met achterlating eener genoegzame bezetting hebben kunnen aftrekken. Door onze vloot
op de yiaamsche kust ware de stad voldoende bestand geweest tegen alle pogingen van
den vyand om ze te herwinnen: pogingen, die men niet ongaarne zien moest, daar zij
's vyands macht zonder schade voor onze grenzen en voor Frankrijk bezig zouden hou-
den. Doch nog een tweede geval was mogelijk: Vlaanderen kon, op het binnenrukken
van onze legermacht, het Spaansche juk afschudden. Gebeurde dit ten gevolge van eene
vrye wilsverklaring der natie, dan zou men hare onafhankelijkheid en zelfstandigheid
hebben moeten eerbiedigen; de Provincie zou over zich zelve hebben kunnen en
moeten beschikken, en de Staten zouden aan haar eene krachtige bondgenoot
bekomen hebben zonder eene naauwe vereeniging, die een element in onzen Slaat
zou gebracht hebben, hetwelk de Gereformeerde godsdienst, de burgerregering en de han-
delsvoordeelen onzer Steden op het ernstigst zou hebben bedreigd. Doch nu er een
strijd in Vlaanderen moest geleverd worden, had alles een gansch ander aanzien. Het
gevecht kon voor ons ongunstig uitvallen, en van eene nederlaag is nimmer iets goeds
te verwachten. Maar, gesteld de zege ware behaald, ook dan zou men de gevolgen
hebben moeten duchten. Met de nederlaag van het Spaansche leger ware lichleiyk de
Regering te Brussel ten val gekomen: niet Vlaanderen alleen, maar al de Zuidelijke
Nederlanden hadden zich vrij kunnen verklaren. Hadden zij in dit geval den Prins van
Oranje tot hun hoofd gekozen, — en wegens de inwilligingen, die hij bereid zou geweest
zijn, aan hunne godsdienst en maatschappelijke gesteldheid te doen i, ware dit niet on-
waarschijnlijk geweest, — zoo zou deze Vorst niet alleen eene machi hebben bekomen,
welke geenszins in den geest viel van de kern der ingezetenen in de Noordelijke Pro-
ciën; maar ook zou voorzeker de kracht der nu vereenigde Noordelijke en Zuidelijke
Gewesten, wanneer deze laatsten hunnen zin gekregen hadden, niet tegen Spanje gekeerd
zijn, maar men had dit Rijk voorwaarden van vrede gesteld, na wier verkrijging men
wellicht met Spanje een bondgenootschap tegen Frankrijk, zoo lang het onder riciie-
1030—
lö34.
I Dat de Prins in dc veroverde steden de Katholieken verlangde te ontzien, was herhaaldelijk
{jebleken, In ^s Hertogenbosch (verklaart van der Capellen, 1, 567) wilde hij geen hlokliuis gebouwd
hebben, vermits dit naar tirannij smaakte. Zoo moest hij de Zuidelijken winnen en voor het
geval van het overgaan van de eene of andere stad of" Provincie gerust stellen. Men zie ook v. d.
capellen, 1, 571, 572. De hertog van vendóme , die op den tocht naar Vlaanderen bij den Prins
in het leger was, schreef een brief aan den bisschop van Brugge om hem over te halen tot over-
gave der stad met belofte van goede voorwaarden voor de Koomsche Godsdienst.
DES VADERLANDS. 53l>
LiEUS gezag slond, had aangegaan. — Is deze beschouwing de ware, zoo kunnen wy 1030—
niet anders oordeelen, dan dat de Stalen verstandig handelden, met liever uit Vlaan-,
deren terug ie trekken, dan den vijand aldaar slag te leveren. De Prins, die voorzeker
zal gehoopt hebben, dat, wanneer men eenmaal met een leger in Vlaanderen was, de
omstandigheden wel zouden beletten het onverrichterzake weder te verlaten, hield nu
den Gedeputeerden te velde voor, dat de eer van Staat en leger het aftrekken verbood;
maar dezen schroomden niet den Prins te verwijten, dat hij den Staat kleine genegen-
heid bleek toe Ie dragen, daar hij om eigen eerzucht te bevredigen, 's Lands gansche
welvaren op hel spel wilde zetten. Nu gaf de Prins toe, voorzeker te lichter, omdal
de onderneming niet zonder groot gevaar van mislukken kon gewaagd worden. Bovendien
nog onlangs hadden de Provinciën Holland en Zeeland hem zeer aan zich verplicht Aaadeujongen
. · 1 η 1 1 ·· /-I 1 Prins λυοι·(11 het
door aan den jongen Prins willem, » m het volle vertrouwen dal nij tot bods eer en den recht verleend om
welstand dezer Landen zijns grootvaders, zijns ooms en zijns vaders voetslappen zou drukken", waardig-
het recht te verleenen om eenmaal in zijns vaders waardigheden op te volgen Hoe het zy ,
met 's Prinsen inschikkelijkheid betoonden de Stalen zich ten hoogste ingenomen, en zij
roemden zijnen aftocht even sterk, als zij de glansrijkste overwinning hadden kunnen
doen 3. Zoodra Hun Hoog Mögenden de lijding van den terugtocht kregen, besloten zij
daarvan dadelijk bericht te zenden aan de Provinciën en aan hunne Gezanten in Frank-
rijk, Engeland, Venetië en Constantinopel, alsmede aan de Residenten of Agenten Ie
' Resol. Holl. 3, 4, 10 Apr. 1631.
- A-itsema, 1132—1134. Van de overige Provinciën, in Avelke de Prins het Stadhouderscliap
hctleedde, hadden Utrechl en Overijsel te voren reeds hetzelfde besluit genomen, onder opgave
van deze reden, dat zij aan hunne vice-goeverneurs (in Utrecht was de Graaf van solms , iu
Overijsel de Graaf van stiuom vice-goeverneur) alle hoop van opvolging, in geval van 's Prinsen
onverwacht overlijden, wilden afsnijden (v. d. Capellen 596, 601). Slechts Gelderland verklaarde
zich eerst later tot. denzelfden maatregel geneigd [Resol. Slat.-Gen. 26 April j 24 Julij, 1630.
Resol. Holl. 1631 bl. 89).
3 Aitsema, I, ])1. 1129. Méiïi. de Fred. Henri, ρ. 122—126- ν. d. carellen, !, bl. 626—635.
Dczclaalste auteur sclu-ijft het besluit tot den aitocht aan den bedekten invloed van den Prins (oe.
Is alles wat in de Mém. de Fred. Henri vermeld wordt, geen leugentaal, dan moet men het er voor
houden, of dat van der Capellen misleid is geworden door zijn broeder, die als Gedeputeerde uit
den Kaad van State in het leger was, en dat do Heren Gedeputeerden afgesproken hadden, het
verschil, hetwelk bestaan had, te ontveinzen, cn het te doen voorkomen, alsof in alles 's Prinsen
mcening gevolgd ware j of men moet aannemen, en dit is waarschijnlijker, dat v. d. Capellen , volgens
zijn gewoonte, al wat de Prins mag gezegd hebben, voor veinzerij heeft gehouden. De schrijver
der Gedenkschriften was overtuigd, dat de Prins bestand zocht; hierin vergiste hij zich nietj
maar hij begreep niet, dat ook een veldslag tot dit doel kon leiden.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Hamburg, in Zwitserland en le Keulen, ten einde hen tegen alle valsche uitleggingen Ie
wapenen. Aan de aanzienlijkste leden uit de drie aanzienlijkste Provinciën, den Graaf
■van kuilenburg, den Heer van noordwijk. en vosbergen ^, werd de taak opgedragen
om de Ambassadeurs van Frankrijk, Zweden en Venetië te 'ä Hage in te lichten. De
Heer van heemstede, die den Agent garleton toch moest spreken, zou hem tevens het
gebeurde mededeelen. Het gewichtigst was het, bij Frankrijk geen ongunstigen dunk
te laten opkomen. Op het bericht van den terugtocht waren de Kardinaal en de Koning
gansch verslagen; de Spaansche, Brabantsche én Beijersche ministers te Parijs, onder-
jsteund door de Fransche hovelingen, die den Nederlanden ongenegen waren, beweerden
op stelligen toon, dat het ons om vrede met Spanje te doen was Maar de Staten
konden hun gedrag bij richelieu genoegzaam rechtvaardigen, door te doen gevoelen,
dat het voor den Koning van Frankrijk evenmin als voor hen raadzaam of veilig zijn
zou, zoo de Prins in de Zuidelijke Nederlanden heer en meester werd. — Ook de Ge-
deputeerden der Staten te Ü'mmenVi; werden van het voorgevallene onderricht; daarentegen
werd een brief, voor hen bestemd, thans teruggehouden, waarin hun in bedenking was
gegeven, of het gedeelte der armee, dat door den Prins bij zyn vertrek naar Vlaanderen
onder bevel van den Graaf van stirum was achtergelaten, zich niet de gelegenheid ten
nutte zou maken, om iets tot afbreuk van den vijand te ondernemen ^ — Spoedig ontvingen
de Staten ook een schrijven van den Prins zeiven, met de redenen, waarom hij besloten had
terug te trekken, en alsnu namen Hun Hoog Mögenden het besluit om aan Zijne Excellentie
terug te schrijven, dat zij uit zijne missieve » de bijzondere zorg hadden vernomen, welke
hij , naar zijne hooge wijsheid en gewone toegenegenheid tol de dienst en de instandhouding
van dezen Staat, met goede voorzichtigheid en omzichtigheid geliefde te betooneu, en dat
zij niet konden nalaten hem deswegens ten hoogste te bedanken, en daarby te verklaren,
dat zij niet in gebreke zouden blijven, hem bij alle gelegenheden de blijken te geven
van hunnen goeden wil en toegenegenheid"; eindelijk, dat zij vertrouwden, dat alsnog
élders met het leger de eene of andere belangrijke onderneming zou kunnen worden
uitgevoerd — Dit was de rechte toon om 's Prinsen gevoeligheid te doen bedaren.
Ofschoon Vlaanderen op deze wijze weinig last van den inval onzer troepen had ge-
ί v. d. CAPELLEN tclt ΝΟΟΚΟΛΥυκ onder de Gedeputeerden te velde. Hij blijkt dus de overbren-
ger der tijdingen uit het leger geweest te zijn.
2 Register v. Briev. enz. uit Frankr. v. ] 629—1632, fol. v. 433. ;
t
3 Resol. Stat.-Gen, 7, 8 Junij, 1631. Gelderland en Utrecht hadden zich er tegen verklaard
dat er eenige verandering geschieden zou in de orders, door den Prins bij |ziju vertrek naar
Vlaanderen achtergelaten.
" Resol. Stat.'Gen. 8 Juni], 1631.
1630—
1634.
DES VADERLANDS. Ö8I5
leden, en de Spaanschen zelfs den spol dreven met eenen locht, die op niets was uil-
geloopen maakte toch de plotselinge verschijning van den Prins aan liet hoofd van
een zoo slerk leger in het hart van Vlaanderen, in Spanje een sterken indruk. Men
begreep te meer de noodzakelijkheid om, wilde men de Ligue tegen gustaaf adolf
eenige hulp bieden en wat beduidends tot ondersleuning van richelieus tegenpartij in
Frankrijk ondernemen, men den Hollanders eerst een geduchlen slag toebrengen of hen
len minste ontmoedigen moest. In dit oogenblik derhalve maakte de Spaansche Geeste-
lijkheid gekl naar Antwerpen over; ook de Vlamingers beloonden zich ijveriger in hel
opbrengen der oorlogskosten en weldra werd er eene onderneming uitgevoerd, die
beslemd was, de Spanjaarden een vast punt te doen bemachtigen, waaruil zij bij voort-
during onze binnenslroomen zouden kunnen verontrusten.
Reeds in Januarij (1651) had men grond het er voor te houden, dat de vyand zwanger
ging van een voornemen om ons te water te bestoken, en naar aanleiding daarvan stelde
de Prins voor, door het uitrusten van roeischepen in de Maas en de Zeeuwsche stroomen, Be vijand lieeft
eenen aanval des vijands te verhoeden In het begin van Maart kregen de Stalen bericht ^gj. ijestokcn,
van MIBAISE, hunnen Agent te Calais, dat er uit de Vlaamsche havens 11 schepen waren
uilgeloopen, om na eenigen tgd door 9 of 10 koningschepen te worden afgelost. In April
(1651) werden dan ook onze koopvaarders, die ten getale van öOO naar de Oostzee beslemd
in het Vlie zeilree lagen, door een 14-lal vijandelijke schepen, die zich in den omtrek
ophielden , bedreigd. Had aan de blokkade der Vlaamsche kust strenger de hand gehouden
kunnen worden, zoo zou de vijand zich zoo slerk op zee niet hebben kunnen maken
Doch de eisch van het vrijgeleide onzer koopvaarders en van de inwachting onzer han-
delsviolen uit den Oceaan en uit de Oostzee maakte het lot nog toe onmogelijk de vijan-
delijke havens genoegzaam gesloten te houden. Toen men legen het eind der maand April
reden meende te hebben om den Vice-admiraal liefhebber ter verantwoording te roepen,
omdat hij op zijn laalslen tocht den kapitein marten harpertszoon tromp niet had bij-
gesprongen , waar deze met twee vyandelijke schepen slaags was, moest men zich tevre-
den stellen met zijn antwoord, dal hij, eensdeels, den kapitein niet gezien had, daarbij
wel zeven mylen van hem verwijderd was, en hij, anderdeels, van hel Collegie ter Ad-
miraliteit van Rotterdam in last had, om in plaats van op het hem aangewezen zeege-
' Men paste met eene hatelijke wijziging op den Prins toe, wat van caesars vlugge overwinnin-
gen geroemd Avas, door van hem te zeggen: venil, vidit, fugit (aitsema, t. a. pi), lletzellde was
in der tijd gezegd van den overvoorziclitigen Hertog van üriuko, bevelhebber van het vercenigde
leger van Venetië en den Paus in J526. ^ v. d. careller, I, 639.
^ liesot. Stat.~Gcn. 7 Jan. 1631.
^ liesot. Stat.~Gcn. 11 Maart; 10 Aprd, 1631. v, d. capellek, 1, 620.
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 546-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
bied te kruisen,-de koopvaarders lot aan het uiteinde van het Kanaal te geleiden i,— en
dit geschiedde in weerwil van de plechtigste verbindtenissen, dat de vlootvoogden slechts
aan de instructies, die zij van de Staten-Generaal kregen en aan de bevelen van den
Admiraal-Generaal zouden gehoorzamen. Aan de dapperheid der scheep^evelhebbers
haperde het niet. Getuige het zoo even vermelde voorbeeld van tromp; dat van den
kapitein liciithert, die in Januarij (1651) den strijd alleen tegen drie Duinkerkers vol-
hield, en eindelijk dat van den kapitein vati oijen, die in de maand Mei hetzelfde
deed. De laatste werd door de Admiraliteit van Amsterdam met een gouden ketting
én daarbij door de Staten-Generaal met een gouden medaille vereerd
Van het midden van Jung (1651) vingen de geruchten aan van eene vloot, die uit
Spanje soldaten zou aanvoeren, en achter Engeland om genaderd, voornemens was onze
haringsvloot te vernielen. Ferdinasd, de Kardinaal-Infant, broeder des Konings, stond
als Goeverneur der Spaansche Nederlanden op te treden : want in dezen lijd werd bij
het ten einde spoeden van het leven der Infante , zelfs de schijn der Zuid-Nederlandsche
zelfstandigheid aan den eisch der staatkunde opgeofferd, en nu de oude gemeenschap
te lande tusschen Spanje en hare Nederlandsche Provinciën nagenoeg was afgesneden,
kon die hooge persoon, scheen het, niet anders dan ter zee, en noodwendig aan het
lioofd eener statige armade, herwaarts komen. Door den Nederlandschen Agent te
Bayonne verlangden de Staten op de hoogte gehouden te worden van alles wat er in
Spanje beraamd werd, en men stelde zich in onze zee zooveel mogelijk in staat om
het verwacht geweld te keeren. Zelfs de dienst van kapers versmaadde men niet, en
wederom werd de West-Indische Compagnie orn tgdelijke ondersteuning in schepen
aangesproken. Deze bemoeijingen hielden tot zelfs den Prins bezig na den aftocht uit
Vlaanderen. De schepen werden met soldaten van de landmacht bemand. Er was
Aveder een doel lot ernstige krachtsinspanning gevonden Te hagchelijker was de toestand ,
omdat men, sints er vrede was tusschen karel I van Groot-Britannië en den Koning
van Spanje, de Engelschen niet vertrouwde. Had Spanje in dezen tgd geen vertrouwen
op Engelands gunstige gezindheid kunnen bouwen, het zou waarschijnlijk geen moed
gehad hebben om zich op nieuw zoo krachtig ten strijde toe Ie rusten. 3Iaar nu schenen
de Spanjaarden èen goed onthaal en misschien wel dadelijken bijstand legen ons bij de
Engelschen te zullen vinden. Althans men was Ie dien aanzien hier te lande niet ge-
rust: de Hollandsche Gedeputeerden wierpen de vraag op, hoe zich onze vlootvoogden
Ie gedragen zouden hebben, wanneer Engelsche schepen zich bij de Spaansche kwamen
> Jiesol Stat.-Gen. 25 April, 1631.
2 liesol Slat.~Gcn. 3 Junij, 1G31. v. d. Capellen, 1, G09.
3 Resol Slal.-Gen. 14, 17, 18 , 22 , 25 , 26 , 29 , 30 Junij^; 4 JuHj, 1631.
1630—
1034.
DES VADERLANDS. 1551
Ie voegen, en met medewerking van den Prins kregen onze kapiteins een duidelyk spre- 1630—
kende, maal- geheim gehouden instructie, hoe in zulk een geval te handelen l. — Dat spanjji„g ^us-
in dezen tijd de betrekking tussehen de Republiek en Groot-Britannië weder zeer g®" ^jl^p'jf
spannen was, was een wereldkundige zaak. Immers in hel midden van Junij (1031) ^'^«i»'·
ontvingen de Staten een schrijven van den Koning van Denemarken, uit Glückstadt van
21sten jyiei ^ waarbij hy het aanbod deed om door middel van een Gezantschap eene poging
te doen ten einde de geschillen tussehen ons en Engeland bij te leggen. De Staten, wel
wetende aan welke zyde christiaans jaloezij jegens de Zweden dezen Koning plaatste,
wezen deze tusschenkomst beleefdelijk af, en terwijl zij hunnen vlootvoogden geheimen last
gaven om het verraad der Engelschen te weren, verklaarden zij den Koning van Denemar-
ken in antwoord op zijn aanbod, dal zij geen kennis hadden van eenig misverstand met
Engeland; integendeel, dat er goede vriendschap tussehen de beide natiën heerschte
Maar naarmate de zomer vorderde, verminderde de vrees voor de komst van die
koninklyke armade. Men kreeg bericht, dat de vloot, die in Spanje werd uitgerust,
zoo sterk niet was; dat zij bovendien voor Brazilië bestemd was en d&t de Kardinaal-
Infant zoo spoedig niet zou overkomen Dientengevolge wenschte men zich in onze
zeeën weder tol het convoijeren onzer koopvaarders en visschers te bepalen, en wendde
α
men daarentegen de aandacht op de verdediging van de in Brazilië gemaakte verovering.
Daartoe moest de West-Indische Compagnie worden ondersteund. — Er Avas thans in gta^t j^y y^j,.
Fernambuc een Raad van regering, uit drie leden beslaande, opgericht, ^iie nevens
eenige anderen met het burgerlyk bewind en het bestuur van den koophandel belast Compagnie.
waren. johaii van walbeek was aangesteld tot Admiraal over de Brazilische kust, en
de Kolonel waardesburg had het opperbevel over de krijgsmacht, sterk 56 Compagniën,
elk van 150 man; daarbenevens had hij zitting en stem in den Raad van regering 5.
Nadat nu ook een fort, Fredei'ik Hendrik genaamd, op het eiland Antonio Vaz, tegen-
1 Besol Stat.-Gen. 30 Junij; 4 Julij, 1631. ^ jiesol Stal.-Gen. 14 Junij, 1031.
^ In April (1G31) schreef lakgejiak uit Parijs, dat aldaar uit Spanje bericht was aangekomen
van het geheel tenietgaan eener uitrusting, naar Brazilië bestemd, ten gevolge van sterfte
onder het bootsvolk. De Portugezen te Parijs voorspelden uit deze gebeurtenis , dat alsnu geheel
Brazilië in de handen der Nederlandsche Compagnie zou vallen [Register v. Briev, ens, uit Fr.
v. 1629—1632, lol. 405). Resol Stat.-Gen. 7 Julij, 1631, liesol Holl. 1631, bl. 89, 110.
5 vak der capellen, 609, 610, 620, 621. wAGEPfAAR, XI. bl. 119, 120. De vaart op Olinda
werd voor alle ingezetenen van deu Staat opengesteld, mits zij zich alleen van goed gewapende
schepen bedienden, en aan de Compagnie 20 percent van den te malen buit betaalden. Den
handel van het Fernambuksch en ander verwhout hield de Compagnie uitsluiten d aan zich
[Resol Stal.~Gen. U Maart, 1631. Resä. Holl, 18, 25 Maart, 1631).
69*
-ocr page 548-Ö48 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
over het Red f., was aangelegd, en cle slerkle op het Recif zelf in den besten staat van
tegenweer gebracht was, meende de Compagnie een punt in bezit te liebben, uit
hetwelk zij zich, door het ontzag harer wapenen en tegelijk door den invloed van een
vertrouweninboezemend verkeer en van een winstgevenden handel, van lieverlede geheel
Brazilië zou vermogen toe te eigenen. Mits slechts de Spanjaarden niet met geweld het
verlorene trachtten te hernieuwen, of, zoo zij dit deden, krachtdadig werden afgeslagen.
Men verwachtte reeds in het voorjaar van 1651 dat Spanje de verademing, haar door
den vrede met Engeland gegund, zich dadelijk ten nutte zou maken om een machtige
vloot naar Brazilië te zenden: doch de pest op deze scheepsmacht uitgebroken en de
dood van den opperbevelhebber had dit gevaar afgewend i. Thans heette het weder,
dat de uitrusting, waarvan men in onze zeeën de uitwerking gevreesd had, op de West-
Indische Compagnie in Brazilië gemunt was.
De Compagnie Reeds sedert den aanvang van het jaar (1651) had de Compagnie er op nieuw op
vraagt subsidie, aangedrongen, dat haar dé in 1629 geleende 600,000 gulden teruggegeven, en andere
600,000 als subsidie verstrekt zou worden Terwijl het meerendeel der Provinciën nog
niet gereed was om dit verzoek toe te staan, nam Holland een hoogen loon aan om haar
daartoe te bewegen: zij verlangde niets liever, dan de Compagnie al wat zij verzocht, te
verlee'nen, maar verklaarde dit niet te kunnen doen, dan wanneer de andere Gewesten hun
aandeel voldeden. Anders zou de behoefte onvervuld moeten blijven, en in dat geval be-
tuigden de Heren van Holland voor God en Hun Hoog Mögenden onschuldig te zijn aan al
de onheilen, die der Compagnie bij gemis aan ondersteuning boven het hoofd hingen. Wel
betoonden de Provinciën zich sedert vaardiger om in de aflossing van de schuld en de
verstrekking van het subsidie te bewilligen, maar niettemin herhaalde Holland hare plechtige
betuiging, opdat bij tyd en wijle voor al de wereld blijken mocht, dat het aan haar niet
gehaperd had, zoo de Compagnie van heigeen zg noodig had, verstoken bleef en, omdat
zy zich haar eigen geld onthouden had gezien, de verdediging van Olinda niet naar
behooren had kunnen behartigen — In November (1651) meldde de Compagnie zich
weder in hoogst onderdanige en vleijende bewoordingen om tegemoetkoming in de be-
Zeeslagtusschen l^ostiging harer legermacht in Brazilië, bij de Staten aan Weldra daarna kwam het
PATEK enoQUEN-van een bloedigen zeestrijd, geleverd in het najaar lusschen den Nederlandschen
Admiraal pater met den Admiraal maarten thijssen onder hem, en dc op koslen der
' Zie vorige bladz. Noot 3.
2 In alles, en wegens vroegere verplichtingen, waren de Provinciën llians aan de Compagnie
de som scliuldig van 1,250,000 gulden [Resol. Stat.~Gen. 7 Maart, 1631).
3 Resol. Stat.-Gen, 8, 14, 20 Febr-j 5, lö, Maart; 16 Julij, 1631.
4 Jicsol. Stat.-Gen. 12 Nov. 1631. Resol. Holl. 1631 bl. 151, 220—227.
1630—
1634.
I
U*
-ocr page 549-DES VADERLANDS. ' '
Portugezen uilgerusle Spaansclie τΙοοΙ onder don antomo de oquendo, omstreeks Fer-
nambuc, 20 mijlen in zee. pater had 16, oqtjendo 20 oorlogschepen onder zich,
die tegen het gevecht met eenige goed bemande koopvaardijschepen werden versterkt.
Aan beide zijden verloor men 5000 man. De beide Admiraalschepen raakten handgemeen,
totdat het Nederlandsche schip in brand geraakte, pater, in plaats van zich doorzwem-
men te redden, omgordde zich geharnast met de vlag en sprong in zee i. THUSSEii
boorde daarna den Spaanschen Vice-Admiraal in den grond. — Onder den indruk van
dit bericht werd den December (1651) in de tegenwoordigheid van den Prins over
de belangen der Compagnie geraadpleegd. Zijne Excellentie beval ze met krachtige
redenen aan. Reeds roemde men in Brabant^ zeide hij, dat de zaken der Compagnie
van zelve ten val zouden komen
Doch al kwam er alzoo geene geduchte vloot uil Spanje herwaarts, niettemin zou
men door de vijandelijke scheepsmacht ernstig bedreigd worden. Men had juist een ge-
heim plan beraamd om het leger, te Druimn tusschen ^s Hertogenhosch en Geeiiruiden-
berg gelegerd, na den terugtocht uit Vlaanderen niet ledig te laten toen het bekend
werd, dat de vijand in de Vlaamsche havens groote toebereidselen maakte, cn zijne
schepen weldra zouden üitloop'en. De Vice-Admiraal quast achtte zich, wegens de af-
wezigheid van een deel zijner scheepsmacht, niet sterk genoeg om hem zulks te be-
letten De, Gedeputeerden van Holland deelden weldra daarna in de Staten-Generaal
mede, dat de vijand wat groots op het oog had, en gereed was op te rukken »legen
de importanlste van onze frontieren." Hy scheen voornemens tot binnen in het land door
te dringen en zich daar van een punt meester te maken, waaruit hij ons veel overlast
zou kunnen aandoen. Dus stelden zij voor, dat de Prins niet alleen op verdediging van
het bedreigde punt bedacht zou zijn, maar ook door een vernieuwden inval in 's vijands
land eene afleiding zou bewerken Dit laatste schijnt de Prins niet van zins geweest
' Resol. Stat-Gen. 4 Bec. 1631. avaardenburgs bericht omfrcnt den zeeslag avas gedagteekend
van 7 October. Men zie \erder over de werltelijkheid van paters zelfopoiïennjj het oordeel van
souTHEY in zijne IJist. of Brazil. Der Staten Correspondent te Jiayo7ine, verssen (jenaamd,
deelde een uittreksel mede van een brief uit Lissabon, dadelijk na oqüekdo's teru{jkora8t {jesclire-
vcn. Daar leest men van onzen Admiraal pater: »men zegt dat hij zich, alles verloren gevende
{desperado), met vele wonden in zee Avierp; — van onze zijde zijn er vrij wat dooden [artas
mucrtes): het was een zeer bloedig gevecht van 9 uren." Tegelijk liep te Bayonne het gerucht,
dat PATER was opgevischt en te Lissabon medegebracht (Zie Register der Brieven, Memor. en
Bijlagen ingekomen uit Frankr. r. 1629—1632, fol. 693, 694. Rijksarch.),
2 Resol Stat.-Gen. 13, 16 Dec. 1631.
^ Resol Stat.-Gen. 26 Junij; 16, 17 Julij, 1631. Resol Holl. 1631. bl. 105, 106.
^ Resol Stat.-Gen. 1, 6, 11, 15, 19 Aug. 1631. ^ Resol Stat.-Gen. 12 Aug. 1631.
S49
1630—
163k
5iJ0 AI.GEMEENE GESCHIEDENIS
. 1030— te zijn Ie doen. Wel gaf hij bevelen aan een aanzienlijk deel der ruiterij, om het volk
' van den vpnd, dat, uit Italië herwaarts gezonden, tot Rijnberk gekomen was en in
het Overkwartier xaw Gelderland doordrong, het hoofd te bieden. De Italianen bergden
zich in de stad Gelder, en slechts een getal van bOO man vielen den onzen in handen \ —
Lang duurde het niet, of de vijand bracht zijn voornemen ten uitvoer. In de laatste
dagen der maand Augustus (1631), nadat er een poging gedaan was om onze ammunitie-
schepen op de Maas voor Heusden door verraad in brand te steken ^^ brak hij met alle
Scheepstrijd in macht uit zijn leger tusschen Lier en Antwerpen noordwaarts op. Een deel, onder
liLt Slaak. bevel van grobbendonk , de Schelde 1ifzakkende, legerde zich in den Polder van Namen,
op den zuidelgken oever der W ester schelde, tegenover den zuid-oostelijken uithoek van
Zuid-Beveland. Hier scheen de vijand zich te Saftingen (aan het noord-oostelijk uiteinde
van dien Polder) te willen nestelen, en de Zeeuwsche stroopien onveilig te zullen maken.
De Prins, van Brunen opgebroken, trok 's vijands hoofdmacht naar den kant van ^er^e«
op Zoom en Steenbergen te gemoet, en vestigde zyη hoofdkwartier te//a/iferen, tusschen
die beide plaatsen in gelegen, terwijl de vijand te Rozendaal Avas aangekomen. Maar
het was er hem niet om te doen hier een veldslag te wagen: integendeel den ΙΙ'^'^'ΐ Sep-
tember vertrok Graaf jan van kassaü aan het hoofd van 6000 man in 55 groote sche-
pen, van een menigte groote sloepen en ponten vergezeld, van Antwerpen naar het
Saßinger Gat en voorts door het verdronken Zuid-Beveland naar de Oosterschelde bij
Roemerswaal tegenover Τ holen. De Infante was met de Koninginne-moeder van Frank-
rijk uit Brussel te Antwerpen gekomen. Hare Hoogheid was bij het scheep gaan zelve
tegenwoordig met den Markies de santa cruz, die pochte, dat hij in zes weken den
Koning meer dienst zou doen, dan spinola in zijn geheele leven. Onze legermacht
was op alles behoorlijk voorbereid. De Prins had al de oorlogschepen, die Holland en
Zeeland op het óogenbhk leveren konden, in de Schelde voor Saftingen doen bijeen-
brengen. Van hier echter werden zij door het vuur uit de pas opgerichte vijandelijke
verschansing de Schelde af teruggedreven. Van dit voordeel was het, dat de vloot van
Graaf jaw gebruik maakte om haren weg tot de Oosterschelde te vervolgen. ]|iu zond
de Prins, daar men van uit Bergen op Zoom de vijandelyke scheepsmacht had zien voor-
bijvaren, 2000 man onder Kolonel morgan naar Tholen. Intusschen waren verscheidene
schepen van den vyand, daar alle bakens op de ondiepten waren weggenomen, aan den
grond geraakt. Bij het opkomen van het hooger getijde en het opsteken van den wind,
zeilden zij Tholen voorbij naar hel Slaak, eene kreek bij St. Philipsland, ten Noorden
van het eiland Tholen. Hier ontmoetten zy de Staalsche schepen, op den Sep-
4
tember tegen den avond. Kapitein heerde commandeerde op het jacht van zijne Excel-
' VAN DER CAPELLEN, 1, 640, 641. AIÏSEMA, 1132.
- VAN DKR CAPELLEN, bl. 637 , 638.
DES VADERLANDS. 53l>
lentie, en de Zeeuwsehe schepen slonden onder den Vice-Admiraal hollaer. Over het
krygsvolk op de schepen voerde Kolonel maisonneua'^e het bevel. Dadelyk raakten de
beide violen slaags^en zetleden het gevecht den ganschen nacht voort, bij dfen heldersten
maneschijn, totdat er tegen 2 uren een dikke nevel opkwam. Verscheidene vijandelijke
schepen, aan den grond geraakt, Averdcn door de manschap verlaten. Tot Zierikzcü
toe hoorde men in den nacht het gerucht, het schreeuwen en vloeken en weldra hel
genadesmeeken van den vijand, die zich in het naauw gebracht zag. Zelfs het admiraal-
schip zat spoedig vast; Graaf jan verliet het met den Prins van barban^on en den Ad-
miraal, een geboren Zeeuw, jagob Janssen boy, in een sloep, en redde zich naar Prin-
senland, tusschen de Klundert en Steenbergen, vanwaar hij Rozcndaal en de legerplaats
van den markies de santa grüz bereikte, om weldra met het leger zuidwaarts af te
trekken. Velen kwamen in het waler om; een deel der vluchtenden, bij Steenbergen
geland, werd door het Staalsche leger onderschept en verslagen of gevangen genomen.
Het gansclie getal der gevangenen van 's vijands zijde bedroeg niet minder dan 4000,
en bijna al zyn ponten en schepen met alle geschut en krijgsbehoeften werden veroverd
en naar Dordrecht gevoerd i. «
Gelukkig voorwaar liep 's vijands inval voor ons af. Juist van pas ontmoelle zijne
vloot onze schepen, en waar hij zich aan land trachtte te bergen, was op verscheiden
punten krygsvolk by de hand om hem den aftocht af te snijden. Trouwens wegens de
nabijheid der legerplaats van Prins frederik Hendrik was het wel niet anders te wach-
ten. De goede uitslag van 's vijands onderneming had afgehangen van de snelheid der
nilvoering: had de vloot het krygsvolk vaardig op den bodem van een der Zuid-
Hollandsche eilanden, Overflakkee of het Land van Voorne, aan wal kunnen zetten
om zich daar op grooler schaal even goed te nestelen, ak kort te voren in den Polder
van Namen, zoo zou zij dadelijk de ruime zee hebben kunnen kiezen, en men had
een niet zoo licht te herwinnen post ingenomen op het grondgebied van de fierste der
Provinciën zeiven, geschikt om haar van hare oudste bondgenoot, af te snijden.
Maar toch, was het denkbaar, dat de Vereenigde Provinciën deze inbreuk op hare onschend-
baarheid lang geduld zouden hebben? Deze vraag kon de vijand zelf niet anders dan
ontkennend beantwoorden. Daarom is het waarscliijnlijk, dat de zoo slecht gelukte onder-
1680-
1G34.
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
neming met zekere raadslagen zal hebben zamengehangen. Misschien vvachUe Engeland
slechts eene aanleiding af, om op de eene of andere wijze in onzen strijd tusschen Ie
treden, en zou men het voordeel, dat men op ons dacht te behalen7 als een pand heb-
ben gebezigd bij -vredesonderhandelingen, op hooger toon te hervatten.
Dadelyk na de ontvangst van het bericht der overwinning, in den vroegen morgen
van Zondag den September, besloten de Staten-Generaal, Zijne Excellentie voor
zyne » vaderlijke voorzorg, ijver en moed ten hoogste te bedanken," van de blijde lijding
in allerijl bericht te zenden aan de Provinciën, en daarvan aan de Ambassadeurs van
Frankrijk, Zweden en Venetië, alsmede aan den Resident garleton en aan den Se-
cretaris van den toen afwezigen Koning van Bohemen, mededeeling te laten doen. Ook
de Staten van Holland werden in hetzelfde vroege uur buitengewoon bijeengeroepen,
om na het hooren der tijding te besluiten, dat allereerst God Almachtig voor zulk een
aanmerkelijke zegepraal en verlossing, den Landen gegeven, den 16'^en jn dß^ Haag,
en den alom in Holland in de openbare Kerken zou worden gedankt, 'en » daarna
10 3 ο-
ι 034.
teekenen van blijdschap met vuren getoond." Hetzelfde besluit namen de Staten-Generaal
voor al de Provinciën, en zij bepaalden bovendien, dat onze gewone Gezanten in
Frankrijk en Engeland, en onze buitengewone Gezanten in Denemarken, na mede-
deeling der zaak aan de Hoven, mede openbare teekenen van blijdschap zouden geven.
Ook aitsema, te Hamburg; bredbrode, in Zwitserland; de Heer van oosterwijk., te
Venetië; haga, te Constantinopel; verssen, der Staten Correspondent te Bayonne^, en
BILDERBEEK, tc Keulen, kregen bericht; de laatsten vier, evenwel, zouden geen teekenen
van blijdschap behoeven te toonen, — De Heren vanzorgden, dat er voorzichtig
en niet al te zacht met de bij deze gelegenheid gemaakte gevangenen gehandeld werd.
Was er aireede aan den drost van Breda paspoort verleend om in ons leger over hunne
lossing te komen handelen, zoo verlangden zij, dat Gecommitteerden van Hun Hoog
Molenden daarbij tegenwoordig zouden zijn om te weeg te brengen, dat niet de vijand
door hunne dadelijke invrijheidstelling moed vatten mocht om eenen nieuwen aanslag
te beproeven, en den »keurlingen," die al wie zij van ons in handen kregen, gewoon
waren jammerlijk te mishandelen, geen kwartier gegeven werd. In allpn gevalle zouden
de gevangenen vóórdat zij ingewisseld werden het ongemak der geva|igenschap moeten
DES VADERLANDS. Ö8I5
leeren kennen. Vooral de bootsgezellen moehlen zich niet in staal gesteld zien, om
dadelijk weder dienst te nemen op de schepen, die te Duinkerken lagen, gereed om op
onze haringvaarders en graanschepen jacht te gaan maken l.
Nadat deze onderneming van den vijand was afgeloopen, hoorde men op nieuw van Versterking uit
troepen, ten getale van 4 of 15000 man, en van eene belangrijke som gelds,
in Vlaanderen te wachten. Vroeger waren verscheidene Duinkerkers naar de Spaansche «»en.
kusten verlrókken, en met dezen zou dat krijgsvolk herwaarts komen. Qüast hield
deze berichten thans voor louter verzinsels, en begreep ook, in het verloopend saizoen
niet langer in de Hoofden te kunnen blijven kruisen. Dat intusschen de Biscayers sterk
op zee waren, bleek uit menig schip der onzen, door hen in dezen tijd buit gemaakt.
Dit trok hier zoo zeer de aandacht, dat de Kapitein cornelis vatï oyen, die met een
convooi naar de Westkust van Frankrijk vertrok, last kreeg om hen op te sporen en
op hen het recht van voetspoelipg loe te passen De berichten aangaande de komst
der Biscayers hielden aan, en tegelijk hield de vijand zich met een menigte wel ge-
monteerde schepen omtrent Tessel en het VUe op. Er was weder sprake van het huren
van schepen van de Oost-Indische en de West-Indische Compagnie, daar de Admirali-
teiten geen schepen genoeg hadden om op alle punten te waken. De Oost-Indische
schepen waren intusschen binnengekomen. Ook de laatste Moscovievaarders ten getale
van twintig liepen tegen het einde van October (1651) binnen. Maar de beliouden
aankomst der lang aangekondigde 4000 Biscayers werd niet gekeerd. Deze vreemdelin-
gen, gevoegd bij anderen, vroeger in de Zuidelijke Nederlanden aangekomen, hadden
voor de Spaansche Regering te meer waarde, omdat zij de stemming der gemoederen
aldaar al meer en meer begon te wantrouwen
De Prins drong er op aan, dat men sterk gewapend zou blijven. Tegen het midden Betrekking der
van October bracht men in de V-ergadering der Staten-Generaal in herinnering, dat de troepen outïAAr'^ADX^^^
van Graaf willem in de plaats van waardgelders waren aangenomen, die voor vier maanden
pleegden dienst te doen: deze termijn >vas reeds lang overschreden, en zoo scheen de
tijd daar om ze af te danken. Juist op dit zelfde tijdstip herhaalde de Zweedsche Gezant
het verzoek, dat "Nvy die troepen zouden afdanken om ze onmiddellijk in zijns Konings
dienst over te laten gaan. Den September had gustaaf adolf bij Breiiejifeld (noor-
delijk van Leipzig) over tilly gezegevierd, en' den tocht naar Thiiringen en verder aanvaard.
Hij zou versterking noodig krijgen, én nu hij zuidwestelijk naderde, zouden
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 554-504
1030—
1034.
» Resol. Slat.-Gen, 17 Sept.; 14 Oct. 1631. ' 2 UesoL Slal.-Gcn. 1, 15 Nov. 1631.
Resoi Stut.-Gen. 15 April; 10, 15 Junij. 1631.
Rcsol. St(iL-Gen. 20, 27, 28, 31 Oct.; 12 Nov. 1631. <1.
(Ie regimenten van Graaf willem, door ons afgedankt, hem langs den Rijn gemakkelijk
kunnen worden toegezonden Doch de Prins hield niet op bericht te geven, dat de
vijand nog sterk was, en steeds op het oog had, ons op de eene of de andere wyze
afbreuk te doen: hij had plan, heette het, om over de Waal tusschen Schenkenschans
en Nijmegen, of wel over den Rijn by het Tolhuis in de Betuwe te dringen: vroren
de rivieren toe, zoo zou het hem licht vallen, — en het besluit was de voorslag, dat
men de troepen van Graaf willem in dienst zou houden tot den April (1652),
tot slechts 50 man de compagnie verminderd, maar op dat tijdstip weder lol het volle
bedrag te versterken, om dan weder de lichting van waardgelders te vervangen. Zoo
zou reeds de aanvaarding van een nieuwen veldtocht legen het volgende jaar aangekon-
digd 'zijn 2 Hierbij viel het denkbeeld ten eenen male aveg, om gustaaf adolf van
onze zijde eenige versterking te doen toekomen. Ook hulptroepen had deze Koning
ons laten verzoeken; maar men verontschuldigde zich, en dat terwijl de Infimte een
goed aantal compagniën ruiters naar Duitschland gezonden had om de tegenstanders der
Zweden te versterken. Zelfs vond de lichting, door gustaaf in onze streken beproefd,
hier op verre na geene ondersteuning. Reeds het verzoek van ramsey was beleefdelijk
afgeslagen. Deze kamsey was herwaarts afgevaardigd door den Markies van Hamilton,
die den Koning van Zweden een hulpbende van 12,000 man toevoerde, en zijn verzoek
l)estond hierin, dat, zoo dit korps in deze Provinciën kwam aan te landen, Hun Hoog
Mögenden het met een 2000-lal wagens en levering van mondbehoeften wilden gerie-
ven , totdat zij over onze grenzen waren, ja deze troepen met eenige compagniën voel-
en paardevolk zouden versterken, of wel hun eenig subsidie van geld verleenen.
Slechts de mondbehoeften werden ramsey toegestaan, doch legen betaling Geen won-
der, dat toen camerarius vergunning verzocht om "4 compagniën paardevolk te mogen
laten werven, onder belofte dat men geen ruiters uit onze korpsen lot de Zweedsche dienst
zou verlokken, de Prins dit slechts zeer gedeeltelijk toestond. Zijne Excellentie klaagde,
dal er reeds van onze soldaten waren verleid, en vergunde slechts, dal de Overste-luite-
nant, die met de lichting belast was, met de reeds geworven manschappen vertrok, zon-
der er meer bij te werven en zonder bij de reize onzen bodem te mo^en aandoen. Men
wees hem eenen weg aan om veilig door Duitschland heen lot hel Zweedsche leger door
te dringen. Weinige dagen nadat dit was toegestaan, werden te Amsterdam twee sche-
pen aangehouden met soldaten, voor Zweden gelicht. De Prins verlangde, dal de Neder-
landsche manschappen, die er onder mochten zijn, voor den Krijgsraad gebracht werden,
maar liet toe, dat men de anderen oogluikend huns weegs liet gaan
DES VADERLANDS. 1551
Ook de levering van hel subsidie aan Zweden liad "veel rnoeile in. Van den aanvang
des jaars 1651 drong de Gezant gedurig op de betaling aan i. Eerst legen het einde
van Mei werd men liet in beginsel eens, dat men den Koning van Zweden zou bijsprin-
gen met eene som van löOjOOO gulden, te rekenen als eene bydrage voor de maanden
Julij, Augustus en September eerstkomende. Men gaf den Ambassadeur hiervan kennis
met de verklaring, dat wij zoovele kosten lot den oorlog voor de gemeenschappelijke
zaak moesten besteden, dat wij in plaats van onderstand Ie geven, dien veeleer noodig
zouden hebben, om »onder zoo zwaren last van oorlog niet te bezwijken"; dat wij even-
wel Zijne Majesteit die som hadden toegestaan om onzen ijver te beloonen: vertrou-
wende, dat de Koning onze onderzaten in hunne scheepvaart en handel gunstig zou
behandelen en de grieven ten dien aanzien zoo veel doenlijk zou opheffen, waren wij
bereid over de voortzetting van het subsidie in nader overleg te treden. — Doch ook
toen waren de Provinciën nog allen niet gereed, en schoon Holland zich deswegens niet
onwillig betoonde om hare quote tot het subsidie te betalen, zóó weinig waren de bezwa-
ren van de lollen in de Oostzee nog uit den weg geruimd, dat men cr op bedacht was
om iemand naar den Koning van Zweden te zenden, ten einde die verdrietige zaak te
regelen: cornelis pauw , gewezen Consul Ie Aleppo, werd met deze laak belast. Hoe
het zij, in Augustus ontving camerarius de eersle gelden, en legen den winter verbonden
zich de Provinciën om na die drie maanden nog vooreerst in elk der twee volgende
maanden 00,000 gulden bij te dragen. Hiervan sverd den Ambassadeur, len bewijze
dat het aan zijne bemoeijing niet gehaperd had, schriftelijk kennis gegeven. Daarbij
werd den Koning herinnerd, dat wij den vijand zoo bezig gehouden hadden, dat hij
slechts een onbeduidend aantal troepen naar Duilschland had kunnen zenden, en daar
wij nu ons leger niet verminderden, zou de Infante het hare even min door het zoo
ver wegzenden van krijgsvolk kunnen verzwakken. Zoo stond hun ijverig volhouden van
den strijd voor den Koning gelijk met de toezending van hulpbenden. Evenwel, ont-
sloegen zij immer troepen, en zond dan ook de Infante hulp naar Duiischland, dan
zou men lellen op 's Konings verzoek, en de vraag behandelen, of men dat Spaansch
krijgsvolk ook eenige benden achterna zou zenden. — Op deze laatste zinsneden
antwoordde gaaibrarius, dat de Spaansche, behalve het volk, dat zij reeds naar de
Palts gezonden hadden, voornemens waren nagenoeg een geheel leger, onder den Hertog
van LERMA, uit Brabant derwaarts te zenden: hij voegde er de vraag bij, of wij zulks
niet door het zenden van volk konden voorkomen. De Prins liet de beslissing aan de
Staten Generaal over, die zich reeds duidelijk genoeg verklaard hadden
» Iiesol.Slat.-Gen.25, 26 Jan.; 8, 13, HFehr.; 21, 31 Maart; 5, 25Aprilj 9,21 Mei, 1G31.
- Aitsema, 1144, J145, 1185, 1186. Jlesol. Stat.-Gen. 24, 31 Mei; 2, 7, 8 Julij; 6, 12,
18Au{j.; 3 Sept.; 13, 14,21, 22, 310ct.; 5 , 20 . 22Nov.; 1,3,4,5, 6,n,20,29Dec.lG31.
IfiSO-
1634.
70*
-ocr page 556-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— Die Uaaglieid in het inwilligen en leveren van het subsidie voor Zweden hing eens-
^ deels zamen met het verschil der inzichten en belangen der Provinciën onderling, het-
Avelk duidelijk uitkwam, nu de groote vraag weder beslist was, dat de oorlog zou wor-
den voortgezet; anderdeels met den binnenlandschen toestand van één der Gewesten, met
name van Friesland,
Uit het standpunt der Zeeprovinciën, mocht, terwijl de landarmée zulk eene uitge-
breidheid erlangde, de oorlog te water vooral niet verwaarloosd worden. Had vroeger
bepaaldelijk Holland dezen eisch met kracht en niet zonder bedreiging doen gelden,
thans had er eene aansluiting tusschen die Provincie en Zeeland plaats gegrepen, welke
mocht doen verwachten, dat Hollands vertoogen, vooral in deze zaak, in de slem van
Zeeland een sterken steun zouden vinden.
De keuze van een nieuwen Raadpensionaris in Holland gaf Zeeland de gelegenheid
om nader ie doen blijken, dat zij den zusterlyken band, die haar aan hare aloude
bondgenoot hechtte, van nieuws versterkt wenschte te zien.
Verkiezing van Na het overlijden van duyk was de genoemde betrekking nog slechts voorloopig door
ABRIAAN PAinV , , τ, i i i · i i
tot iiaadpensio- CATS vervuld. Er moest eene vaste keuze gedaan worden. Drie personen kwamen daartoe
in aanmerking: nevens cats, adkiaan pauw, Heer van Heemstede, lid van de Reken-
kamer, en VAN DEN HONAERT, Raadsheer in den Hoogen Raad. De laatste werd door
hen gedreven, die een meer openlijke erkentenis van de rechten der Remonstranten ver-
langden, en voor de gevolgen niet schenen terug te deinzen, welke zulk eene erken-
tenis in de staatkunde der Republiek, bepaaldelijk tegenover de Zuidelijke Nederlanden,
kon medebrengen. Van pauw, daarentegen, als burger van het bij uitstek zelfstandige
Amsterdam, was, bij alle toegefelijkheid voor de Remonstranten, de handhaving te ver-
wachten van de eigenaardigheid der Noord-Nederlandsche Gewesten tegenover alle voor-
slagen van aansluiting aan wie of welke partij ook buiten de Republiek. Om de nood-
zakelijkheid te vermijden om de voorkeur aan een van twee beginselen te geven, had
men gaarne den voorzichtigen en meêgaanden cats voor goed Raadpensionaris van Hol·
land gemaakt; maar hierlegen pleilte zijne hoedanigheid van Zeeuw, en zoolang
Zeeland geboren Hollanders van dezelfde waardigheid in hare regering buitensloot, kon
men, zoo oordeelde bepaaldelijk de Stad Dordrecht, in Holland geenen Zeeuw benoe-
men. Daar nu cats den schijn van naar den opengevallen post te ktaan naauwgezet
vermeed, en voor de verantwoordelijkheid, die de voorloopige waarneming op hem laadde,
terugdeinsde, moest men lot eene beslissing komen i. Eerst met het nieuwe jaar van 165^1
verklaarden zich de Leden van Holland eenparig gereed om tol de keuze van eenen
Raadpensionaris, over te gaan, en toch duurde het nog lot den April, eer pauw
J iicio/, lIolL 19 Nov.j 5, G, 10, 11, 14, 17, 19, 21 Dec. 1630. 18, 22 Jan. 1(531. vas
ρεπ capellen, 611. ί
■■ ï.
-ocr page 557-DES VADERLANDS. 53l>
gekozen werd, legen hel gevoelen van de Edelen, en van de Steden Dordrecht, Beiß,
Rotterdam en den Bricly ύϊ^ hunne slem op van den honaert uilbrachlen. Hij aan-
vaardde het ambl niet, zonder hel openbhjven van zyne plaats in de Rekenkamer,
om daarin na verloop der vijfjaren, voor welke hij benoemd werd, weder zitting te
mogen nemen, en levens het behoud zijner Amsterdamsche burgerrechten te bedingen
Omstreeks dezen tijd waren buitengewone Gedeputeerden van Zeeland te wachten, ten
einde gemeenschappelijk met de Gecommitteerden van Holland aan den Prins de brieven verbond\us8chcn
te overhandigen, waarbij aan den jongen Prins willem het recht van opvolging in hel en Zee-
land,
Stadhouderschap en het Kapitein- en Admiraal-Generaalschap over de beide Provinciën
werd verzekerd. Bij deze gelegenheid nu werd door de Edelen van Holland voorgeslagen,
of het niet dienstig zijn zou te bewerken, dat de bepaling werd opgeheven, waarbij
elk der beide Provinciën slechts landzaten lol het Raadpensionarisambt toeliet. Die van
Holland begrepen, dat hel eerste gewag van deze zaak van de zijde van Zeeland moest
komen. En de Zeeuwen vonden daarin geene zwarigheid. Naar aanleiding van den
gemeenschappelijken stap, thans ten aanzien van het Stadhouderschap gedaan, boden zij
de vernieuwing aan van alle oude en vertrouwde vriendschap en correspondentie met
de Provincie Holland en West-Friesland, en dit niet alleen, maar zij verklaarden tevens
)) de oude maximen te willen hervatten en wat daarmede strijdig mocht geschied wezen,
Ie herstellen:" met name, waren zij bereid geen Hollander meer van het Raadpensionaris-
ambt in Zeeland uit Ie sluiten, wanneer Holland mede goed vond langer geenen Zeeuw
uit die bediening te weren. Hiertoe was Holland thans volkomen bereid, en alsnu ver-
schenen in de Vergadering der Staten dezer Provincie de Zeeuwsche Heeren de knuijt,
beaumont, de witte en goorne, Verklarende, dat zij, ten gevolge van hel lusschen de
beide Provinciën hernieuwde vertrouwde verkeer, en uit aanmerking, dal hare belangen
gemeen en onafscheidelijk waren, en de schaden en ongemakken ter zee door beider
ingezetenen gelijkelijk gevoeld werden, door hunne-Principalen bij brieven van credentie
van den September (1631) gelast waren, de Vergadering te begroeten, dc
IßSO-
1034.
Vernieuwiug
voortduring van de voorgenomen correspondentie aan Ie bieden en over verscheidene
zaken, betreffende de dienst, de eer en hel ontzag van dc beide Gewesten, als hebbende
de eerste fondamenlen der vrijheid gelegd , in overleg te treden. — Dit was eene verklaring
van eene groole beteekenis. Zeeland zag af van de zucht om haren eigenen weg te
gaan, hetgeen zij nu reeds gedurende zoo vele jaren herhaaldelijk had willen doen.
Had te voren de Engelsche staatkunde invloed op haar gehad, thans was Engeland
openlijk met β bevriend en scheen 5p(i«ye, door Engeland ondersteund, weder sterk
Ie zullen worden op zee. Voorts zag Zeeland de noodwendigheid in om zich, even als
» Resol Holl. 9, 12 April, 1631. aitsema, 1095.
-ocr page 558-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
len tijde van willem I, len naau\Yste aan Holland gesloten te houden, ten einde, welke
I verandering er ook, ten gevolge van onze krachtige krijgskundige houding en de bekende
stemming in de Spaansche Provinciën, in het lot van het groote Nederlandsche Vaderland
mocht voorvallen, in vereeniging met Holland hare zelfstandigheid en eigenen regerings-
vorm te handhaven. Hiertoe zou het in de eerste plaats noodig zijn, dat de beide Pro-
vinciën bet rnet elkander eens werden om van de andere Gewesten de behartiging van
de zeezaken te vorderen en te verklaren slechts onder deze voorwaarde de lasten van
den oorlog te lande te willen dragen. De zee toch was de bodem van Hollands en
Zeelands zelfstandige grootheid. De zeezaken alzoo waren de hoofdinhoud van de
beraadslagingen der Zeeuwsche Gedeputeerden met de Gecommitteerden, hun uit de
Staten van Holland toegevoegd i.
Maar bleef bij deze vernieuwing van het aloude engere bondgenootschap tusschen
Holland en Zeeland de Provincie Utrecht achter, die in de eerste jaren van den bevrij-
dingsoorlog daartoe mede behoord had ? Hier bleek, dat wat de Zeeuwsche Gedeputeerden
lot die van Holland zeggen konden, dat de schaden en ongemakken ter zee door beider
landgenooten gelijkelijk gevoeld werden, niet op die van Utrecht toepasselijk was. Im-
mers dezen meenden er niet zooveel belang bij te hebben, dat de oorlog ter zee
krachtig werd volgehouden. Althans zij maakten zwarigheid om tot de ontzettende
kosten ten behoeve der Collegies ter Admiraliteit evenredig bij te dragen. Wel verlangden
zy het zeewezen niet verwaarloosd te zien, maar zij wenschten, dat de middelen daartoe
mede verschaft werden doqr eene associatie der kooplieden, wier belang in de voor-
naamste plaats op het spel stond, zoo hunne bodems door geen genoegzame zeemacht
beschermd werden.
Particuliere Toen de Slaten-Generaal in January (1631) besloten hadden, de Provinciën, met
schérnfinn·^^^ uitzondering alleen van Holland en Zeeland, door eene Deputatie aan te manen tot
den zeehandel. Jjetaling van kosten, door de Admiraliteiten gemaakt, brachten die Provinciën het
voorstel tot oprichting eener Compagnie van assurantie in herinnering zij verlangden,
dat die zaak niet in vergetelheid mocht geraken, meenende, dal met de middelen van
zulk eene Compagnie dé kooplieden beter dan door de zeemacht der Unie legen roof,
geweld en overlast gewaarborgd zouden wezen. Weldra noodigden zij de Staten van
Holland uit om ten spoedigste hun advies over dat voorstel uit Ie brengen In plaats
daarvan leverden die van Holland het ontwerp in van eenige koopliedèn, uit Amster-
dam, Hoorn, Enkhuizen, Medemhlih, Edam en Harlingen handelende op de
i Resol. Holl, 1631. 18 April, en voorts bl. 89, 147, 148, 168—170.
^ Zie hiervoor, bl. 306, 357. ^ Resol. Slat.-Gen. 23, 25 Jan.j 7 Febr. 1631.
^ Later traden ook kooplieden uit Monnikendam tot'de onderneming toe {^Resol. Slat.-Gen.
11 April, 1631), f
1030 —
1034.
1630—
1C34.
DES VADERLANDS. öoü
Oostzee en Noorwegen, lot nader beveiliging van de Noordzee: bij wijze van proef
zouden zij voor het loopende jaar daartoe eenige; oorlogschepen uitrusten; de kosten zouden
gevonden worden uit de premiën, die de ongemonteerde schepen, volgens het plakaat
op de uitrusting en bemanning der schepen, gehouden waren te betalen, en voorts uit
eene verhooging van hetgeen de gemonteerde koopvaardijschepen voor hun convooi
schuldig waren. Dit ontwerp werd door de Staten van Holland sterk aanbevolen. Het
werd in handen der te 's Hage aanwezige Gedeputeerden der Collegies ter Admiraliteit
gesteld, en op hun advies besloten de Slaten-Generaal de Regeringen van de genoemde
sleden en van die, welke zich later aan de onderneming zouden aansluiten, uit te noo-
digen tol de keuze van personen, bekwaam om met het beleid der zaak te worden
belast. Dat men zich langer verbond dan voor een jaar, achtten Hun Hoog Mögenden
mede niet raadzaam, en voorts Avaarborgden zij hel ^ezag der Generaliteit door Ie be-
palen, dat de Kapiteins der uit te rusten oorlogschepen commissie zouden moeten hebben
van Zyne Excellentie, dat zij den eed zouden moeten doen aan het Collegie Ier Admi-
raliteit, waaronder zij onderhoorig waren, en dal alle geschillen over eigendomsrecht,
over machtsbevoegdheid of over begane vergrijpen aan de rechtspleging dier Admiraliteit
onderworpen zouden zijn. Dat ook de Stalen van Holland wegens die uitrusting van
oorlogschepen door particulieren het gezag van den Staal over hel zeewezen niet ver-
zwakt wenschten te zien, blijkt daaruit, dal zij in dezen tijd den Prins aanmaanden
over te gaan lol de benoeming van een Luitenant-Admiraal. Zijne Excellentie antwoordde,
dal hem nog geen geschikt persoon was voorgekomen. Niettemin bleven die van Hol-
land op de zaak aandringen i.
Al dadelyk baarde de particuliere equipage ongelegenheid. De Regenten van Hoorn
eigenden zich om daartoe te dienen, Iwee schepen toe, bestemd om later der haringvloot
tot geleide Ie strekken, belovende, voordal ze daartoe benoodigd zouden zijn, zeierug te
leveren. Dit bedrijf stond den Staten-Generaal gansch niet aan. Zij gaven den Regenten
van Hoorn te verstaan, dat zij de handen van 's Lands schepen zouden afhouden en
geen inbreuk zouden maken op het recht der Admiraliteit. Later kwam uit, dat die
van Hoorn op gewelddadige wijze met toeloop van volk het magazijn van de Admira-
liteit hadden geopend en allerlei scheepsbehoeften daaruit gehaald, zelfs ten nadecle van
de uitrusting van 's Lands schepen, bestemd om de Vlaamsche kust te bezetten en in de
Noordzee te kruisen. Dus vond zijne Excellentie den brief, die naar Hoorn zou afgaan,
niet krachtig genoeg, en alsnu besloten Hun Hoog Mögenden de Staten van Holland
Ie verzoeken, krachtige maatregelen legen zulk eene vermetelheid Ie willen aanwenden.
De Staten van Holland deelden de zaak om advies mede aan den Prins als Admiraal,
492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en hierop ΛνβΓίΙ het Hof van Holland verzocht Commissarissen uit zijn midden naar Hoorn
te zenden, len einde te zorgen, dat al wat men zich onwettig toegeeigend had, terug-
gegeven mocht worden. — Wat het Hof ook te Hoorn uittrichtte, het diende niet om
elders meer ontzag voor 's Lands recht in te boezemen. Immers nog geene maand later
werd er bij de Slaten-Generaal geklaagd, dat ook Ie Medemhlih de »Directeurs van de
nieuwe equipage" zich eigenmachtig gedroegen en van geene ondergeschiktheid aan de
Admiraliteit wilden welen. Ook de Agent karel van gracau te Elseneur klaagde, dat
zich door die nieuwe instelling vele inoeijelijkheden voor hem opdeden, en de Vice-
admiraal yan bebgiiem berichtte, dat de schepen, door die Directeurs uitgerust, niet
zoodanige orde in acht namen, als behoorde i.
Zoo bleek het zonneklaar, in weerwil dat de nieuwe Directie menigen buit maakte
hoe alles wat, builen eene krachtige ondersteuning der Admiraliteiten, tot versterking der
scheepsmacht geschieden mocht, slechts tot meerdere verwarring in het zeewezen zou leiden.
Dus werden er alweder maatregelen verordend om kracht en eenheid aan de verrichtingen
van de vloot, door de Admiraliteiten uitgerust, bij te zetten; op nieuw werden er premiën
gesteld op het in den grond boren, verbranden of overzeilen van vijandelijke schepen,
tot 6000 gulden toe voor het vernielen van een schip met 200 koppen bemand, boven
hetgeen men genoten zou hebben, wanneer men den vijandelijken bodem in eene onzer
havens had opgebracht Maar zoo moesten dan al de Provinciën de lasten dragen tot be-
strijding der kosten opgelegd, en Utrecht en Friesland hadden in April 1651 nog niet eens
bewilligd in de heffing van het tweede millioen, dat, sedert in 1628 een eersle millioen
was geheven, lot het voeren van den oorlog te water gevraagd en door de overige Pro-
vinciën ingewilligd was. De oude schulden, die Friesland te voldoen had aan de Ad-
miraliteiten, klommen op tot het jaar 1622, en dat niettegenstaande de Staten-Generaal
die Provincie nog onlangs bij Deputatie hadden laten vermanen tot zuivering dezer de-
fecten, welke voor alle Provinciën te zamen de som van derdehalf millioen beliepen
Eene maand later werden de Staten van Utrecht van wege de Staten-Generaal beleef-
delijk gewaarschuwd, dat, zoo zij in het tweede millioen niet bewilligden, men eene
Bezending naar hen zou afvaardigen. Weder eene maand verliep, en loen kon de in-
voering der oude schulden aan de Admiraliteiten geen langer uitstel lijden. Er stonden
1630—
163J..
DES VADERLANDS. 53l>
in de groole Hollandsche steden wegens wanbetaling aan de leveranciers onlusten uit ^[gj^
te barsten, hetgeen, verklaarden de Hollandsche Gedeputeerden, niet anders kon strekken,
dan ten verderve van al de Provinciën. Dus werd alsnu een algemeene maatregel ge- Bezending naar
nomen, en de Heren simon van beaumont, oudburgemeester van Dordrecht^ gerarï)
schaap, oudschepen van Amslerdam, en adriaan besemer, oudburgeme'ester van Rot-
terdam, benoemd, om de vijf Provinciën, Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijsel en
Groningen en Ommelanden tot de voldoening harer verplichtingen ten aanzien van het
zeewezen aan te manen i. Veel richtte deze Deputatie niet uit. In October zagen de
Staten vanzich genoodzaakt te verklaren, dat als de Provincie Gelderland niet ten
spoedigste order stelde op de betaling van hetgeen zij op het eerste millioen voor de zee-
zaken ten achter was, zij die achterstallen voor haar zouden voldoen, maar daarentegen de
Compagniën, ter hunner betaling staande, die in de Geldersche sleden en forten lagen,
onbetaald zouden laten met aanzegging aan de kapiteins, dat zij de verschuldigde pen-
ningen op Gelderland moesten verhalen ^ Utrecht verontschuldigde de vertraging van
hare inwilliging der voor de zeezaken vereischte sommen op dezen grond dat de oprichting
der Kamer of Compagnie van assurantie niet ernstig ter hand werd genomen. Vandaar
dat verscheidene Provinciën sedert weder ten sterkste op die zaak aandrongen Zij
stuitte af op Holland, welke Provincie verlangde, dat het zeewezen in zijn ganschen
omvaog de zaak der Generaliteit zou blijven. Daar intusschen de schaarschheid van de
middelen der Admirahteilen steeds duidelijker aan het licht kwam, en liet Collegie van
Amsterdam reeds schepen afdankte, terwijl dat van het Noorderkwartier er op bedacht was
zulks te doen, en dat wel op een tijdstip, dat qüast met zijn schepen in uitberst ontred-
derden staat te Vlissingen was binnengeloopen, en men in Holland van 'svijands aan-
wassende macht ter zee de verdelging van onzen zeehandel en eenen inval in het hart
dezer Provinciën verwachtte 4·, werd de Heer schaap nogmaals naar Utrecht afgevaar-
digd, terwijl beaumont naar Gelderland, en besemer naar Overijsel gingen om op
de onverwijlde voldoening der oude schulden aan te dringen. Schaap kreeg geen ander
antwoord, dan dat de Staten 'sLands van Utrecht lot de verlangde betaling de middelen
niet bezaten: evenwel Hun Edel Mögenden zouden bijeenkomen om Ie trachten die mid-
delen te vinden, cn zij hoopten den Staten-Generaal genoegen te geven β. De beraad-
' ResoL Slat.-Gen. 17 Junij; 19 Julij, 1631. Tegelijkertijd heraoeidc men zich om de quote
van Gelderland en Overijsel weder op het bedrag te brengen, waarop zij gedurende het Twaalf-
jarig Bestand bepaald was geweest {Resol. Stat.~Gen. 8 Jan.; 24 Junij; 28 Nov., 1631).
2 ResoL Slat.-Gen. 9 Oct. 1631. ^ j{esol. Slat.-Gen. 1, 8 Nov. 1631.
^ Resol Slat.-Gen. 27 Nov.; 5, 6 Dec. 1631. Resol. Holl. 1631, bl, 150, 151.
^ Resol. Slat.-Gen. 10 Nov. 1631.
® Overijsel betaalde de schuld aanvankelijk gedeeltelijk {Resol Stat.-Gen, 13 Dec. 1631).
III Deel 4 Stuk. 71
562 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— · slaging der Stalen ύάϊι UIr echt leidde tot de afvaardiging van de Heren strick, van
BRAKEL en VAN vELTHuizEN, OOI als medegedeputeerden Ier Generaliteit zitting te
Verklaring door nemen. Zij vingen hunne laak aan met eene vcrordracht van den volgenden inhoud :
gedaln," j)e Stalen van hun Gewest waren altijd van meening geweest, dat de middelen, bestemd
lot den oorlog te lande, niet behoorden besleed te worden tot den oorlog Ie water;
echter, ten einde hunnen ijver lot verdediging »van het vaderland" te betoonen, hadden
zij sedert het hervallen van den krijg in 1621 in alle petitiën ten behoeve van den zee-
oorlog bewilligd. Daartoe hadden zij hunne ingezetenen op hel hoogste belast, en bo-
vendien twee millioenen opgenomen, waarvan de interesten moesten betaald worden
)) tot irreparabele ruïne der Provincie." Daar zg hunnen rykdom noch door veroveringen,
noch door handel konden vermeerderen, zoo voorzagen zij den lijd, dat zij de bijdragen
tot het zeewezen geheel zouden moeien staken. Op dezen grond hadden zij steeds ver-
langd, dat de convooijen en licenlen (oorspronkelijk tot onderhoud van het zeewezen
bestemd) verhoogd, de paspoorten gezuiverd, aan de verplichting om in admiraalschappen
te varen de hand gehouden en vooral eene Kamer van assurantie opgericht zou worden.
Tol dit laatste verzochten zy dat dadelijk de noodige maatregelen genomen mochten
Avorden: anderszins verontschuldigden zij zich van alle verdere bijdragen voor de Admi-
raliteit. Zij voegden er bij, dat zij gaarne zouden medewerken lot het invoeren van
gelijke belastingen in alle Provinciën, bepaaldelijk van eene belasting op de levens-
middelen. Zij besloten met klachten over de schade, bij den inval des vyands in 1629
geleden (voor het dorp Leusden alleen bedroeg zij 200,000 gulden), en een verzoek
van tegemoetkoming van de zijde der Staten-Generaal. — De Stalen van Holland zich
bereid verklarende om in ernstige overweging te nemen de middelen tot onderhoud van
het zeewezen, door UtreclU aanbevolen, begrepen het beginsel, door de Gedeputeerden
dier Provincie op den voorgrond gesteld, te moeten » weerspreken, wederleggen en geens-
zins loe te moeten slaan^
' De moeijelijkheden, die men met de Provincie van Friesland had, waren van veel ern-
stiger aard. De Deputatie van beaumont, schaap en besemer had lot antwoord bekomen,
dat de Provincie hare quote in het eerste millioen in vier 'termijnen (dat is, in even
zooveel jaren) zou betalen; maar van de overige posten verontschuldigde zij zich, daar
zij daarin nooit had toegestemd. Hiermede namen de Staten-Generaal in geenen
Bezending naar deele genoegen. Zij besloten, de Provincie op nieuw te bezenden, en benoemden-
daartoe de Heren van randwijk , verburg , Lid van den Raad van State, en joiian
van weede, oudburgcmecster van Ulrecht. De eerste verontschuldigde zich, en in zijne
plaals werd alsnu glemens van baarsdorp, oudburgemeesler van Leiden en Gecom-
mitteerde Raad van Holland, met de laak belast. Ook verburg werd'op zijn verzoek
1 Resol SlaL-Gen. 5, 19 I)ec. 1631. liesol. Holl. 1631, bi. 175.
\ I
-ocr page 563-DES VADERLANDS. 53l>
ontslagen, zoodal len slolle alleen baarsdorp en van weede naarffaan zouden. 1030—
De Heer walta, Gedeputeerde van Friesland bij de Slalen-Generaal, trachtte deze be-
»
zending Ie keeren: zelf zou hij naar Friesland gaan, om zijne principalen lot eene
vruchtbare resolutie te bewegen; doch Hun Hoog Mögenden gingen niet van hun voor-
nemen af, en verzochten de Friesche Staten tegen den November (1651) bijeen Ie
zijn om hunne Deputatie te ontvangen. In weerwil daarvan waren de Heren van Fries-
land gescheiden, toen de Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden Ie Leeuwarden aan-
kwamen. Dezen brachten echter een bespoedigde hervatting der vergadering tegen den
lO^en November te weeg. Het antwoord, dat zij toen op hunne propositie bekwamen,
beloofde niets meer, dan hetgeen de vorige Deputatie had verworven, en bestond voorts
slechts in klachten. De Staten van Friesland, heette het, konden niet begrijpen, waar
al die schulden haren oorsprong aan te danken hadden. Hoe het zij, hunne Provincie
was niet bij machte die sommen op te brengen, al wilden zij »behalve het goed ook
het vleesch en bloed te koste leggen van hunne ingezetenen, die men dagelijks met
groot leedwezen tot aan den Hemel hoorde klagen over de ondragelijke lasten, welke
zij moesten torschen om Frieslands quote te voldoen" Toen de Gedeputeerden den
gsten December verslag deden van hetgeen men hun tegemoet had gevoerd, maakten de
Staten-Generaal het besluit op, dat Friesland zich aan de gemeene lasten onttrok, en
de algemeene verdediging des Lands liet varen. Die verdediging intusschen kon niet vol-
gehouden worden, zonder dat allen in de daartoe vereischte kosten deelden. Bijgevolg werd
de zaak in handen gesteld van den Prins van Oranje en den Raad van State, met verzoek
dat Zijne Excellentie en dat Collegie in overleg met de Heren, die naar Friesland ge-
deputeerd geweest waren, deze zaak nader en rijpelijk overwegen en advies geven zou-
den, wat te doen om Friesland tot nakoming harer verplichtingen te bewegen. Het
verlangde advies hield in, dat geene Bezendingen zouden helpen. Er moest derhalve
naar een ander middel worden omgezien; maar het had bezwaar in, lot uiterste middelen
van executie over te gaan, eer de hoogste noodzakelijkheid daartoe dwong. Voorts kwam
in aanmerking, dat het vooral daaraan haperde, dat de Leden der Provincie het onder-
ling niet eens waren len aanzien van de middelen om de vereischte gelden te vinden.
Immers waren er velen, die het goed met de gemeene zaak meenden. Op dezen grond
had Zijne Excellentie en de Raad van State benevens de verdere tot de zaak Gecom-
mitteerden nog eenige hoop, dat eene nieuwe Bezending uit het midden van Hun Hoog Nieuwe bezen.
Mögenden en den Raad van State iets goeds zou kunnen uitwerken. Evenwel on) le^^S ÏJgs^Ï
verhoeden, dat de Deputatie wederom smadelijk bejegend mochl worden, heigeen aan ondersteuud.
het ontzag, waarop het Land aanspraak had, Ie kort zou doen, zoo vond Zijne Excel-
lentie en zijne raadslieden in dezen noodig, de Gedeputeerden met behulp van krijgsvolk
' Resol. StaL-Gen. 6, 9, 20, 23 Oct.j 8, 27 Nov.j 8 Dec. 1631. aitsema, I, bi. 1168.
71*
-ocr page 564-064 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
builen gevaar te slelleii. In geval tegen de verwachting met dit zachte middel niets
uitgericht werd, zouden de Gedeputeerden zich gedragen naar eene hun te verstrekken
Instructie, en zoodanige verdere middelen aanwenden als bevonden zouden worden te be-
hooren, ten einde die van Friesland tot rede te brengen en tot de nakoming van het-
geen goede bondgenooten en leden der Unie schuldig waren. — Met dit advies ver-
eenigden zich de Staten-Generaal, en de bedoelde Instructie zou ontworpen worden. —
Het laat zich denken, dat de Friesche Gedeputeerde (fkakkbna) dit besluit met de meeste
bezorgdheid zag nemen. Hij leende zijne stem daartoe niet. Integendeel, hij verzocht
dat men het denkbeeld van zulk eene Bezending zou laten varen en liever een ernstig
sclirgven aan zyne Provincie zou richten. Gingen Hun Hoog Mögenden, zoo verklaarde
hg ten slotte, in weerwil van zijne wederspraak tot dien maatregel over, zoo protesteerde
hij daartegen op het krachtigst. Desniettegenstaande werd de Instructie voor de Bezending
ontworpen, en zelfs op machtiging van de Staten-Generaal door de ontwerpers vastgesteld,
zonder in de volle Vergadering gebracht te zijn: blijkbaar wilde men de kennis van
de bijzonderheden aan frankena onttrekken. Deze Gedeputeerde protesteerde derhalve
ten tweeden en ten derden male, aanbiedende, zich met hel Friesche lid van den Raad
van State, veltdriel, naar Leeuwarden te begeven, om uit te richten, wal de Bezen-
ding beoogde. Doch de Slaten verklarende gaarne te mogen lijden, dal hy en andere
Friesche Heren hunne pogingen in Friesland ondersteunden, namen zijn prolest niet aan.
De Bezending verlrok, bestaande uit de Heren randwijk , 'τ hert , burgemeester van
Gouda, barends, allen leden der Staten-Generaal, met simon schotte en avillem van
oostrum, Heer van Broekhuizen^ leden van den Raad van State. Een genoegzaam aantal
troepen, 22 compagniën sterk, vergezelde hen, en tegelijk werd aan de bevelhebbers op de
frontieren van het Goevernement van Graaf ernst Casimir gelast, geen krijgsvolk op eenige
patenlen van die ν^χη Friesland te laten uittrekken: men vreesde, namelijk, dal de Friezen
die troepen mochten gebruiken tegen de soldaten, welke de Deputatie verzelden. Het kwam
er op aan, de gewelddadigheden van eene partij, die geen gewapend verzet ontzag, te
verhoeden, en de Staten van Friesland in slaat te stellen, zonder vrees voor geweld tot
een besluit te komen. Dit had eene vorige Deputatie van hun Hoog-Mogenden door de
ervaring geleerd. Immers, in het voorjaar van 1626 schenen de verschillende Leden van
Friesland, in overleg met de Gecommitteerden uii ^sHage, het tamelijk wel eens te wor-
den , en waren de Volmachten der Steden nog slechts gunstig besluit van hunne lastgevers
gaan halen, toen op eens te Leeuwarden de Gemeente tot opstand was overgeslagen: de
burgerij was in de wapenen gebracht, de beide Compagniën, in deze stad in garnizoen
liggende, ja zelfs de lijfwacht van den Graaf Stadhouder ontwapend, en de Slaten
hadden zich genoodzaakt gezien de stad te verlaten, om hun leven in veiligheid te
1630—
1634.
i^t'
ii..·-
mm
Rcsol StaL-Gen. 8 , 20 , 24 , 2 , 29 Dec. 1G31.
-ocr page 565-DES VADERLANDS. 53l>
brengen Dit voorbeeld was Ie Sneek en te Bolsward gevolgd: binnen en builen 1630—
deze steden waren de huizen van aanzienlijken geplunderd. — De tegenwoordige tusschen··
komst nu was bestemd door te zetten, wat men in 1626 had moeten opgeven. Daarom
bleven de Gedeputeerden, voor de Stalen van Friesland verschenen, niet in gebreke
in krachtige bewoordingen het in 1626 voorgevallene te herinneren, klagende dal
)) dergelijke zaken in geen andere Landen of steden van deze hoogberoemde Regering
gebeurd, veel min ongestraft waren gebleven." Deswegens hadden, zoo verklaarden zij
verder, de Stalen-Generaal, de Prins en de Raad van State begrepen, dat zij de stad
Leeuwarden en zich zeiven met eenige compagniën krijgsvolk tegen de herhaling van
zulk oproer en geweld moesten verzekeren, en thans verzochten zij, dat de vroeger
beraamde overeenkomst op het vinden der geldmiddelen eenparig en onverwijld zou
worden aangenomen. Tegelijk kwelen zij zich van eenen hun tevens opgedragen last
door voor te dragen, hoe ergerlijk het was voor de andere Provinciën, dat de krijgs-
ofiicieren, die ter betaling van Friesland stonden, niet, gelijk alle andere, den eed
van trouw deden in de handen der Generaliteit, en dat de Staten dezer Provincie zon-
der kennis van Hun Hoog Mögenden lot afdanking van compagniën overgingen.
De eer der Stalen van Friesland duldde niet, dat zij schijnen zouden voor zulk een
ontzagwekkend optreden der Stalen-Generaal in hunne Provincie geweken te zijn.
Daarom trachtten zij door bemiddeling in den Haag de zaak te schikken. Ware dit
gelukt, dan zouden zij de gewapende tusschenkomst misschien nog hebben voorkomen,
en in allen gevalle de voldoening gehad hebben van te verklaren, dat zij nutteloos
geweest was. Dus deed eerst de Heer fraskeka het aanbod, dat zijn Gewest bij leening
de vereischte som zou verstrekken, om welke het den Stalen-Generaal te doen was,
en daarna werden de Friesche Raadsheren van doyen en de Secretaris van Xeeiiwari/c«, Buitengewone
LAMBERTI, ίπ Februarij (1652), als buitengewone leden der Stalen-Generaal
vcnhage gezonden. Daar gekomen, werden zy naar de Gecommitleerden der Generaliteit 's llage.
te Leeuwarden verwezen, en alzoo bereikten zij hun doel niet. Ook op het verzoek,
den Februarij gedaan door den Heer bourigius, sedert uit Frä/aiif/aangekomen,
dat, vermits de Deputatie thans bleek te Leeuwarden volkomen veilig te zijn, de Stalen-
Generaal de haar vergezellende troepen zouden terugroepeü, kregen zy een uitstellend
antwoord. — In weerwil van velerlei moeijelijkheden kwamen de Gecommitteerden
te Leeuwarden eindelijk tot eene uitspraak, welke de Volmachten van drie Leden
der Staten van Friesland aannamenonder voorwaarde dat ook het vierde Lid (de Ste-
den) zich daaraan zou onderwerpen. Tegen het midden van Maart werden de troepen uit
Friesland terug geroepen. Toen de Deputatie den April (1652) in de tegenwoor-
^ Zie hiervoor, bl. 159—162.
-ocr page 566- -ocr page 567-DES VADERLANDS. 53l>
hebben, bleek, dat hij in allen gevalle meester van den toestand wilde wezen; maar
er bleek niet uit, dat hij alle denkbeeld van eene schikking met den vyand zou ter
zijde gesteld hebben. Ook in Holland kwam de gedachte aan bestand of vrede in
geenen deele volstrekt verwerpelijk voor. Nu men juist door aan 's Prinsen zoon de
opvolging in zijns vadèrs waardigheden te verzekeren, duidelijk te kennen gegeven had,
dat men aan het geslacht van Oranje geen soeverein recht wilde verzekeren, en de
Prins door der Staten aanbod te aanvaarden, met hunne bedoeling genoegen had ge-
nomen; nu men zich tot handhaving van de staatkunde,, die men op het oog had,
weder met Zeeland verbonden had, en de afspraak lusschen de Iwee machtigste Leden
der Unie elk dezer beide Provinciën voor de kans van alleen te blijven staan behoedde,—
meende Holland, zoo rie oorlog niet vol te houden was, vrij gerust de schikkingen,
die getroffen mochten worden, te kunnen afwachten. Van de zijde des vijands bleef
steeds de gelegenheid om meer of min bedekt te onderhandelen aangeboden. ïn het
begin van Februarij (1651) meldde Hendrik van zevender, de schout van Rozendaal,
op nieuw, dat er bij den vijand geneigdheid bestond om weder eene algemeene
wisseling van de te w^ter gemaakte gevangenen te treffen, en uit de gemeenschappelijke
beraadslagingen, welke hierdoor noodzakelijk werden, konden gewichtiger zamenspre-
kingen voortspruiten. Men haastte zich niet dien »eersten stap des vijands te beant-
woorden , maar in April verklaarde Holland te verlangen, dat die wisseling nog ditmaal Nieuwe wisse-
1 , 1 . 1 ling van gcvan-
werd toegestaan. Evenwel, als ware het om nadere zamensprelungen te voorkomen, genen,
werd weldra door de Staten-Generaal bepaald, dat over de wisseling alleen bij brieven
zou onderhandeld worden. Dat hiermede echter niet alle geheim mondeling onderhoud
afgesneden was, spreekt van zelf. Zeker is het, dat de Prins in den zomer van 1631
niet naar het leger vertrok zonder machtiging om de opening aangaande bestand, die
de vyand doen mocht, aan te hooren, behoudens kennisneming van den Raadpensionaris
van Holland en andere Heren, vroeger tot de zaak aangewezen
1630—
1634.
Gaf men toe aan vredegedachten, dan gevoelde men zich als van zelf tol den Koning
van Denemarken getrokken. Denemarken, door den vrede van Lubek voor goed buiten
den strijd gesteld, kon alleen van eenen vrede, die den zegevierenden loop van gustaaf
ADOLF zou sluiten, herstel van aanzien verwachten: aan deze Mogendheid derhalve be-
langstelling te bewyzen, met haar betrekking te onderhouden, had in dezen tyd eene
eigenaardige beteekenis. Bovendien Koning ghristiaan, de oom van Koning karel 1,
was de geschikte persoon om in Engeland het een of ander te verstaan te geven, dat
nien aldaar liever niet rechtstreeks wilde medegedeeld hebben. Welnu, in het voorjaar
(van 1651} werd het plan geopperd om een buitengewoon Gezantschap naar i)eHemar/ie?i
te zenden, en weldra werd het ten uitvoer gebracht. Dit had te meer te beduiden,
ï Resol Stal.-Gen. 5 Febr.j 9, 30 April, 1631. ResoL Holl. 1631, bl. 106.
-ocr page 568-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— omdat onze scheep"vaarders steeds klachten tegen de Denen hadden, en wy de belangen
der Hamburgers schenen prijs te geven, wanneer wij ons vriendschappelijk met genen
verstonden i.
Klachten van Steeds klaagden onze schippers, dat hun door den Koning van Denemarken gelden
ders tTge^^irae-afgeperst: de lol, door dezen Vorst op de Elhe geheven, was een grond van
marken. beklag, dien wij met de Hamburgers gemeen hadden. Op de vertoogen, deswegens aan
's Konings builengewonen Gezant te Ilage ^ gedaan, werd geantwoord, dat de afgenomene
gelden zouden teruggegeven worden; doch dat de Koning licenten op de goederen, naar
Hamburg bestemd, zou heffen, zoolang als de oorlog duurde tusschen hem en die van
Hamburg, welke zich, zijns bedunkens ten onrechte, als Heren van de jE'^èe gedroegen.
Daartoe meende Zijne Majesteit evenzeer bevoegd te zijn, als Hun Hoog Mögenden,
die licenten hieven van de goederen van neutralen, gevoerd langs hunne rivieren naar
plaatsen, onder den vijand gelegen
Tegen het rnachtbetoon, dat de Koning van Denemarken zich, nog blgkens dit ant-
woord aan de Staten, tegen Hamburg veroorloofde, kwam deze Stad onverdroten op;
Gezantschap hopende op ondersteuning van onze zyde. In Januarg (1651) verscheen hier wederom
'sRa^, ' ^ Gen Gezantschap, bestaande uit henrigüs lüntzmann , Syndicus, johaotes Rothenburg ,
Raadsvriend, en bartiiold biöller. Secretaris der Stad Hamburg. Het onderhoud,
verklaarden zij, van aitsema met christiaaw IV ^ had niet gebaat, evenmin als de
waarschuwingen, dezen Vorst door den Keizer ^ en de te Regensburg vergaderde Keur-r
vorsten gedaan. Het werd Maart en nog hadden deze Afgevaardigden geen gunstig
antwoord op hun verzoek om raad en bystand in de bezwaren hunner Stad. Integendeel',
in plaats van onze koopvaarders op de Elbe door oorlogschepen te laten convoyeren
en alzoo in staat te stellen zich bij de weigering van het recht, door den Koning ge-
Voornemen om vorderd, te handhaven, besloot men op advies van Holland en den Prins eene bezending
v^ ΜεΓtoUenKoning van Denemarken te laten afgaan, om, heette het, de zaak in der
Koning van te schikken Dadeliik kwamen de Hamburgsche Afgevaardigden tegeni dit be-
nemarJcen te zen- '' ^ ° σ . σ σ ·
den. sluit op. Die maatregel, zeiden zij, zou evenmin baten, als alles wat er te voren van
verschillende zijden beproefd was om 's Konings aangematigd gezag op de Elhe ia
i
' Zie hiervoor bl. 476 , 477.
2 AnNFEiiT. Hij vertrok ja den winter van 1630. Toen heette het, dat de Koning iemand als
gewoon Gezant herwaarts zou zenden [Resol. StaL-Gen. 15 Nov, 1630).
3 Rcsol Stat.-Gen. 8, 9, 23, 30 Oct .1630. 12, 17 Febr. 1631. Resol. Èoll 1630, p. 993,
994 en Bijlag. 78. 1631, bl. 27. 1 |
Zie hiervoor, bl. 477. ^ Resol. Stat.-Gen. 31 Oct. 1630.
« Riisol Stat.-Gen. 22 Jan.; 5, 29 Maart; 15 April, 1631^ Resol. Holl. 14, 25 Maart, 1631.
-ocr page 569-DES VADERLANDS. 53l>
sluiten. Slaagden Hun Hoog Mögenden er al in, om voor zich vrijdom van 's ïi,onings inao —
afpersingen te verwerven, nieüemin zou het hunnen handel heiemmeren, zoo de Ham-
burgers daaraan onderworpen bleven: het visiteren hunner schepen zou voortduren, —
en (voegden zij er bij) welk eene houding zou het. hebben, zoo uitheemschen vrijdom
genoten, waar Ryksingezelenen op een Rijksslroom aan lasten onderhevig waren. Door
zulk eene ergernis zou slechts aan den Keizer aanleiding gegeven worden om zich
krachtdadig met de zaak te bemoeijen, en eene machtsontwikkeling van den Keizer op
de Noord-Duitsche stroomen kon Hun Hoog Mögenden allerminst aangenaam zijn. Ten
slotte stelden zij als tot een soort van tegenwicht tegen de uitwerking van dat Gezant-
schap naar Denemarken^ zoo het dan toch doorgezet werd, de hernieuwing voor van
de traktaten, nu zeventien jaren geleden tusschen de Staten en de Hanse gesloten. —
Door dit verloog lieten de Stalen zich niet van hun voornemen afbrengen, zoo als uit hun
antwoord bleek, den Ui^en ]\iei (1631) aan de Hamburgsehe Heren gegeven·. Dezen
slaakten alsnu alle tegenspraak en namen beleefdelijk afscheid i.
De benoeming van de personen, die met hel Gezantschap belast zouden worden, had
eenig bezwaar, daar men het niet dadelijk eens was, uit welke Provinciën de Ambas-
sadeurs zouden gekozen worden, en de Gedeputeerde van Friesland er op aandrong,
dat er een Fries onder zou zijn. Den Julij echter werden benoemd de Heren Gezanten naar
CORJNELIS VAN BEVEREN, ANT0&7E OETGEJiS VAN WA VEREN , beiden Uit HoUatld, Cn fcOOSSEN
sGHAFFER, uil Groningen. De beiden eerslgenoemden verontschuldigden zich aanvankelijk
van jle taak, maar lieten zich gereedelijk overhalen. Den Augustus namen zij
afscheid van de Staten Hunne Instructie, die geheim zou gehouden worden, hield
in, vooreerst, dat zij op hunne reize de Hoven en Steden moesten vermijden, waar de
Koning minder gaarne zien moest dat zij zich vooraf ophielden. Aan 'sKonings verblijf-
plaats aangekomen, moesten zij hem doen beseiTen, dat het ons alsnog ernst was om
den oorlog tegen Spanje voort te zetten, gelijk Spanje wederkerig ons zoo. weinig
spaarde, dat de Duinkerkers, zooals de Koning zelf gewaar werd, onze schippers tol in
de Deensche havens toe overlast aandeden — Deze herinnering moest aanleiding geven
om den Koning ernstig te verzoeken, in het belang des handels van zijn eigen land,
tegen zulk ongelijk te waken. Voorls moesten de Gezanten op grond dat alleen de
handel ons in slaat stelde onzen strijd vol te houden, er op aandringen, dat de Koning
» Resol, Stat.-Gen, 2 April; 14, 18 Mei, 1631. ResoL Holl. 8, 18 Apr. 1031. aitsema, 1145.
Bij liun afscheid verzochten de Gezanten -van Hamburg, dat het boek van weebdenhage, ouder
het privilegie van H. H. M. uitgegeven, en getiteld Descriptio Reip. Civitatium Ansealic. mocht
worden ingetrokken, als behelzende vele onwaarheden {Resol Slat.-Gen. 18 Mei, 1631).
2 Resol. Siat.-Gen. 15 April; 13, 14, 31 Julij; 19 Aug. 1631. Resol. Holt. 8, 11 Apr. 1631,
104. 3 Vergel. Resol Stal-Gen. 13 Junij, 1631.
III DEEL. 4 STUK. 72
-ocr page 570-492 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dezen onzen handelszooveel mogelyk bevoordeelde, te meer omdat hg > thans dent vrede
genietende, zijne geldniiddelen. gemakkelijk kon regelen, zonder van de buitenlanders,
dat is van Hun Hoog Mögenden , wier ingezetenen: nagenoeg alleen den handel oostwaarts
dreven, overmatige tollen te« heffen. 1 Eindelek zouden zij den Koning tot eene schikking
met Hamburg zoeken te bewegen, nu deze Stad aanbood de genomene schepen terug
te geven. . Begreep Zijne Majesteit, dat hy, zoo iemand, dan in de eerste plaats Kei-
zerlijke Commissarissen Γ als! bemiddelaars ' van ί zijn geschil met ëene Rijksstad diende te
erkennen, zoo zouden onze Gezanten' hem voorhouden, dat de Keizer er belang bij had
om den strijd tusschen de Evangelische Mogendheden en de Steden eer te voeden'dan
bij te leggen. Bij de verzekering dat onze Staat met Groot-Brilarmië op den besten
voet stond, moesten de Ambassadeurs niettemin de; verklaring voegen, dat als het den
arglistiider Spanjaarden gelukken mocht onmin tusschen ons en Engeland te'stichten ,
wij gaarne 's Konings grooten invloed te Lokden'ïn ons belang zouden zien aanwendén.
Eenige dagen later voegde men aan deze Instructie nog de bepaling toe, dat de Koning
gepolst zou worden, in hoeverre! hij gezind· zou zijn, mede deel te nemen aan eene
vernieuwing van onze alliantie- met Zweden l.' Bit was wel een blijk, dat de Staten
niet gezind waren, aan^ gustaaf adolp een machtsvermeerdering ten koste van 'Dene-
marken te gunnen.! ' ^
Hunne onder- De Ambassadeurs vonden den Koning te Glückstadt, waar zij den ll^en September
handelingen. aankwamen. Op < de klacht Meegens de gewelddadigheden, waaraan onze schepen- in de
havens van Zijne Majesteit van de zyde der Duinkerkers hadden bloot gestaan, kfegen
zij een antwoord·, dat van 's Konings verontwaardiging over die trouweloosheid onzer
vijanden getuigde, en waarbij beloofd werd, dat hij zulke aanslagen voortaan zou ver-
hoeden. Met genoegen, zoo verklaarde de Koning te gelijk, vernam hij, dat de goede
verstandhouding tusschen Engeland en de Staten hersteld was; maar mocht zij verbroken
worden,'zoo bood hij nogmaals zijne lusschenkomst aan. Op de grieve betreffende den
Sonttol liet de Koning antwoorden, hoe hij niet vermoed had, dat de geringe verhóoging
van dien tol' de Staten in gevaar zou kunnen brengen om den last des oorlogs niet
langer te kunnen dragen. Hij J hoopte', dat <de zaak zoo ernstig niet was, en! dat men
zonder al te groot nadeel den tol' op dat bedrag zou kunnen blijven betalen; mocht
het evenwel anders zijn, dan gaf hij hoop op afslag. Staakte men elders de invordering
van nieuw ingevoerde tollen (en hier had de Deensche Regering den door gustaaf adolf
^ te Danzig geheven tol op het oog), en wilden de Staten daartoe het hunne aanwenden,
dan achtte hij van'zijne zijde de vernieuwing van alliantiën met de Oostzee-Mogendheden
onnoodig. — Dé ^Gezanten bleven niet in gebreke, op de noodzakelijkheid van de ver-
mindering van den Sonttol aan te dringen, en alsnu stond Zijne Majesteit het verzoek
1C30—
1G34.
' AiTSEMA, 1145—1149. Resol Stat.-Gen. 4 Aug. 1631. Resol. Holl. 1631, bl. 101.
-ocr page 571-DES VADERLANDS. 1551
tde^ Als voorwaarde van vrede met i/amÓMri^' vorderde de K.ómDg, béhalvë'dè tferïig-
gave der genomen schepen, ook de betaling van de kosten zijner uürusüng opdejÊ'/èe,
waartoe hij door de aanmatiging der Hamburgers zeide gedwongen te zijn: want op
eonwoir, tonnen- en bakengelden op Ae. Elhe had hij, naar hij beweerde, recht. —
Na deze voorwaarden Vernomen te hebben, begaven zich onze Gezanten in het begin
van October naar Hamburg, Ten gevolge hunner ijverige bemoeijingen kwam de zaak
zoo ver, dat de Koning den eersten November Commissarissen benoemde om te Otersen
bij Glückstadt o\er zijne verzoening met Hamburg Ie onderhandelen, terwijl de Koning
zelf wegens het overlijden zijner moeder van daar vertrokken was. Ten einde, zeiden
«
1630—
1634,
de Deensche Commissarissen, de goede· uitkomst der onderhandelingen Ie bevorderen,
verlangde de Koning vooraf van die van Hamburg de betaling van eene som van
10,000 Rijksdaalders, die hij beweerde dat dezen hem schuldig waren. Intusschen hadden
de Hamburgers ze hem slechts onder voorwaarden beloofd, die de Koning niet vervuld
had, en alsnu begeerden zij de betaling niet toe te zeggen, dan voor het geval dal de
verzoening werkelijk tot stand gekomen zou zijn. Zij hadden hiertoe alle reden: immers
konden zij duchten, dat als de Koning eenmaal die 10,000 Rijksdaalders ontvangen had,
de vrede nog verre te zoeken zou wezen. Van den anderen kant vorderde guristiaan
met de inwilliging van die som eene soort van boete voor de handelwijze der Stad ge-
durende zijne oorlog met het Rijk, daar zij toen van de gelegenheid gebruik had willen
maken om van den Keizer een privilegie te bekomen, waarbij den Koning van Bene-
marken de bevoegdheid ontzegd werd om oorlogschepen op dé Elbe te brengen en forten
op zynen eigen ) grond aan den mond dezer rivier te bouwen. De Koning was niet
grootmoedig genoeg om den Hamburgers te kunnen vergeven, wat hij toch den Keizer
wel vergeven moest Hoe het zij, het voorloopige vraagstuk had gewichte'genoeg.
Onze Gezanten trachtten met groote bekwaamheid door het doen van allerlei voorslagen
de moeijelijkheid te boven te komen. Hierin slaagden zij, en de onderhandeling nam
een aanvang. Doch toen bleek maar al te zeer, dat de Denen, hoewel iiymGl Hamburg
in openbare vijandelijkheden gewikkeld geweest waren, zich toch niet op het standpunt
konden plaatsen, dat de burgers dier Slad het recht hadden om legen hunnen Koning
oorlog te voeren. Vandaar dat zij als beleediging opnamen, wat. van de zijde vän
Hamburg een gebruik maken van oorlogsrecht was geweest. Van den anderen kant
was het den Hamburgers steeds te doen, des Konings oorlogschepen en krijgsgeweld van
de Elbe te weren, en hem dus een recht te ontzeggen, dal cnRiSTiAAif, eenmaal te
' Zie hiervoor, bladz. 476. "Dit hetgeen wij Hier vernemen blijkt, dat de Hamburgers meer
gedaan hadden, dan daar gesteld wordt, en natuurlijk van 'sKeizers lijdelijk alvermogen gebruik
hadden willen maken om te verkrijgen, wat zij steeds beoogden, namelijk chbistiaans gezag ge-
heel van de Elbe uit te sluiten.
72*
-ocr page 572-5iJ0 AI.GEMEENE GESCHIEDENIS
1630— Glückstadt post gey;atnhebbende, nimmer zou opgeven. Onze Gezanten, bespeurende
dat het wederzijdschiophalen svan grieven de verbittering slechts vermeerderde, wenschten,
dat men tot het ontwerpen van; zekere »artikelen van accoord zou komen. De partijen
droegen hun'deze taak op; doch de punten, door dei onzen gesteld, konden niet anders
dan zeer algemeen uitvallen. Hiermede was .alzoo zoo goed als niets afgedaan. Niettemin
namen de wederzijdsche Gecommitteerden aan, elk aan hunnen principaal de ontworpen
punten aan te bevelen. Daartoe vertrokken dan ook de Deenschen naar den Koning,
en weldra verspreidde zich het gerucht, dat de vrede igetroffen was. Doch het tegen-
deel .was waar.!; Immers ontving men, spoedig een schrijven van den Koning, hetwelk
alle verdere handeling ten éenenmale afsnéed. De Overheid van Hamburg onthaalde
onze Gezanten zoo, dat zij ze niet beleefder zou hebben kunnen bejegenen, wanneer
hunne bemoeijing beter vrucht had gedragen: zij schonk elk der Ambassadeurs een ver-
gulden beker van honderd tjukaten, en daarin elk 5000 gulden in goud. Den^ zesden
Februarij (1652) waren de Heren in deii Haag terug en deden verslag van hun weder-
varen-ri.: . ji.,; . ■
Claus üaa, Doch middelerwijl was er een buitengewoon Deensch Gezant, de Rijks-Admiraal en
te 's Hüffe.
Deensdi^^Gezant claus daa,<; te GravenJiage geweest, met den Heer frederik guwther als
secretaris, en een buitengemeen rijk gevolg, alsof Koning christiaan wilde toonen,
dat de oorlog Denemarken niet had uilgeput noch af had doen zien van de eerzucht
om zijnigevricht te leggen in de schaal, waar de groote belangen van Europa werden
gewogen.! Den 1'September (1651) trad daa op voor de Staten-Generaal. De pro-
positie toen door hem gedaan, strekte om de noodzakelijkheid, dat de bëide landen,
Denemarken en de Vereenigde Provinciën, die de Almachtige God en de Natuur, door
aan het eene te verschaffen wat het andere behoefde, onscheidbaar verbonden had,
ook bepaaldelijk verbonden bleven in dezen tijd van beroeringen in Europa, ώώ, zoo
God het nietfverhoed had, ialles licht onder eene volstrekte heerschappij zou gebracht
zijn 'geworden. — Op zijn verzoek werden Gecommitteerden aangewezen om zynen na-
deren last !te hooren. Het eerste, wat hij te zeggen had, betrof de gewelddadigheden
door:jDuinkerkers tegen de onzen'in Deensche havens gepleegd. Hij beloofdè te dien
aanzien voldoening. De,vloot, die anders de veiligheid in de Deensche wateren verze-
kerde, was-een tijd lang, zooridoor de overblijfselen van 'sKonings oorlog tegen den
Keizer, als vregens» de invallen van Türksche vrijbuiters op IJsland en de Faröer, niet
op haren post geweest. Daarbij voegde hij echter, dat de Nederlanders door de geweld-
dadigheden, die zij pleegden, aan de Duinkerkers den weg wezen tot! die handelingen,
waarover zij, nu klaagden. Op zijne beurt verlangde de Koning, dat»diergelijke stout-
heden werden verboden, en tevens dal de aanmatiging van onze Noonlsche Compagnie,
aitsema, 1150—1168.
Ί
-ocr page 573-1G30-
1634.
DES VADERLANDS.
die Zijner Majesleits onderdanen van de walviscbvangst in de wateren van Spitsbergen
scheen te willen uitsluiten, niet gestijfd werd. — Na deze byzpndere belangen roerde
de Gezant de algemeene staatkunde aan. Hij zeide, dat het Zijner Majesteit was voor-
gekomen, alsof van wege den Koning van Spanje met Hun Hoog Mögenden van bestand
of vrede gehandeld werd. Deswegens had Zijne Majesteit hem bevolen, dienaangaande
bericht in te winnen, en wanneer dit Hun Hoog Mögenden aangenaam ware, zijne be-
middeling aan te bieden. Eindelijk bracht hij de misverstanden tusschen onzen Staat
en Engeland ter sprake, blootelijk om te zeggen, dat de Koning op hun vroeger ge-
geven bescheid i, het tot zgn groot genoegen er voor moest houden, dat hij dienaan-
gaande verkeerd onderricht was geweest. Voorts hoopte hy, dat Hun Hoog Mögenden
naar hunne bekende voorzichtigheid den tegenwoordigen toestand en 's werelds loop al-
zoo zouden ontzien, dat zij niet alleen zeiven geene oorzaak tot eenige scheuring ga-
ven, maar ook, indien er onverhoopt iets ontstond, alle vlijt zouden aanwenden, dat
het dadelijk in den aanvang gedempt werd. — Op deze eenigzins bitse en meesterach-
tige verklaringen kreeg de Gezant spoedig bescheid. Trouwens hij kon niet lang ver-
toeven. Dadelijk vertrok hij naar Rhenen^ om den Koning van Bohemen^ die toen al-
daar sints eenigen tijd zijn verblijf hield, een bezoek te gaan brengen, en van daar
over Amslerdam huiswaafts te keren. Hij kreeg een gouden ketting van 1800 gulden
ten geschenke; zijn secretaris, die nog in den Haag bleef om der Stalen antwoord te
ontvangen, kreeg er eenen van 1500 gulden. — Dit antwoord was van den volgenden
inhoud: Met voldoening hadden Hun Hoog Mögenden vernomen, dat Zijne Majesteit do
zorgelijke gedragingen van diegenen ter harte nam, die nu sedert vele jaren herwaarts
met hunnen loozen raad en aanslagen gepoogd hadden lot eene volstrekte heerschappg
te komen, waartoe zij de gansche Christenheid bedroefd en geheel Europa in rep en
roer gebracht, ja, vele Vorsten en Stenden verjaagd, in den grond geboord en verdrukt
hadden. Hun Hoog Mögenden hadden altijd gezocht, met de mMdelen, die God de
Heer Almachtig hun had gegeven, zoodanig gevaar van zich af te keren, en zij wilden
vastelijk vertrouwen, dat Zijne Majesteit en alle andere Mogendheden, die door Gods
goedertierenheid alsnog niet gefnuikt waren, op hunne hoede zouden zijn, ten einde
niet in zulke droevige ongelegenheden te vervallen. Ook zouden zij gaarne, voor zoo-
veel in hen was, helpen beraadslagen op hetgeen tot den welstand en het herstel der
gemeenschappelijke godsdienst en der Duitsche vrijheid noodig zijn mocht. Derhalve
zouden zij alle vriendschap onderhouden met alle Vorsten en Mogendheden, bij wie die
volstrekte heerschappij verdacht was, bepaaldelijk met zijne Majesteit, daar zijn Rijk
niet kon welvaren zonder onzen voorspoed, noch wij voorspoedig konden zijn zonder
zijn welvaren. Op dezen grond verzochten zij Zijne Majesteit zich verzekerd te houden,
' Zie hiervoor, bl. .'j47.
-ocr page 574-5iJ0 AI.GEMEENE GESCHIEDENIS
(laty^ij (le/f9Pji;eQhte Vifiendschaphein ,sleétjs betoond, zouden blijven aankweeken.'Van
bunn^ gezindheid kon^OQ;k de Ambassade getuigen, dieίzij onlangsrtot Zijne Majesteit
hadden ,^fgezpn^n, -r—i Na dexe inleiding ging bet ant\yoord tot jde behandeling der bij^
Rondere .grielen oyer, door j den Qezant ter sprake gebracht; wat de τ klacht te^en onze
Noprdsch^ j Compj^gnie aanging aaü de bëleedigde partij slond. de weg van rechte hier
te lande open, en opzettelijk hadden Hun Hoog Mögenden verboden, dat 1de;[soeverei-
niteit )}. over de Landen van Groenlaitd ea andere kwartieren pm den Noord*^, op welke
de Konii^g; aanspraak maakte, hier te lande een punt van redetwist uitmaakte. Zoo
kwam ipeni ten laatste op de staatkundige punten, doorj.den Heer daa aangeroerd, en
daarop verklaarden Hun Hoog Mögenden,dat, alhoewel vroeger »openingi van bestand"
was gedaan, j nogtans, de zaak zoo was gele.gen, dat daarover in de Yergadering vanr
Hun Hoog Mögenden niet vvas gehandeld, s ,,Zoo was er dan pok niet over dp vraag be-
raadslaagd,, p£ zoodanige handebng met de dienst «van den Slaat zou overeenkomen. Der-
halve bedankten zij Zijne Majesteit voor zijne, koninklyke gunst.en toegenegenheid. Doch
zoo bij tijdeu; en wijlen die vraag bij hen aan de orde zou worden gesteld j. zouden zij
niet nalaten Zijne Majesteit ajs. hunnen ouden trouwen vriend daarvan kennis te geven.
En wat dej ipisyerstanden betrof, die er tusschen de Kroon van Groo^jBnVawwè'en dezen
Slaat zouden ontslaan zijn, daarvanjhadden zij ge^ne kennis; zij hielden het er voor,
dat , zulk ,,een gernchtvwas uitgpstrooid door (degenen, 'die volgens hunne gewone lopzeï
praktijken ons, verdacht poogden te maken bij alle Yprsten en Mogendheden, goede*
vrienden, Ipondgenpoten en naburen; van i dezen Staat. Het tegendeel was waar: Hun
Hopg Mögenden slpnden met den Koning van Groot-ßritannie in goede vriendschap en
v^erstandhoufling. ,jDoch ip. »geval (Vvatj (God niocht verhoeden!) tusschen Zijne Brjlschei
Majesteit jen hea eenig niisyiers!.and mocht kpmen te ontstaan, zoo zouden zij zeer gaarne
de » groptgunslige " goede^ diensten ,van Zijnef Majesteit te baat nemen
Dit antwoord, 'hetwelk den Koning zoo duidelijk den plicht van voortduinend krachtig
verzet tegen dei Volslrekt? heerschappij, waarmede het. Huis van met het Paus-
lf)30-T
1C34.
dom in, zijn gevolg Europa, Bog^ altijd bedreigde, op het hart drukte, was wel geschikt
om,^ den Gezant te dpen begrijpen, dat hpti eigenlijke doel van zgne zending mislukt
was, te, weten de opening vap ojiderhandelingen-met 'onzen vijand, waarbij de Kpningi
tot looHf zijner bemiddeling eenige uitbreiding, van gebied in Buitsch.land, waarschijn-
lijk het Aartsslift Bremen, zoo als men ι in //aj^ièwr^fj meende zouj hebben kunnen
bedingen. Zonder twijfel zal het bericht j'door, claus daa overgebracht,, almede het plot-
seling ^afbreken der onderhandehngen tusschen Denemarken en Hamburg veroorzaakt
hebben.
■ -n' '.i -iHi /
■ \
ί .
» Resol Slat-Gen. 12, 16, 19, 29 Sept.j 3, 4 Oct., 1631. Resol. Holl. 1631, bl. 142.
aitsema, W. 1174—1177. 2 aitsema, bU 1168. ' ''
DES VADERLANDS. 53l>
Inderdaad, toen de Stalen die taal tot den Gezant des Deenschen Konings voerden,
was men het weder met zich zeiven eens otn den oorlog niet te staken, maar integen-
deel met het jaar 1632 eenen nieuwen veldtocht te openen. In verstandhouding met Dc staten heb-
Frankrijk^ waar righeliku zich weder vaster gezeten kon achten, was men tot dit be-^^
sluit gekomen. Behalve dat de binnenlandsche toestand met betrekking tot de West- ^^ zetten.·
Indische Compagnie aan den eenen, en tot de Gereformeerde Kerk aan den anderen
kant tot voortzetting van den oorlog noopte, was het voor den ruimen blik des staats-
mans duidelijk genoeg, hoe de plaats, die wij in Europa hadden ingenomen, mede-
bracht , dat wij ons in dit tijdstip aan de zijde van Frankrijk moesten houden bij den ver-
bazendén invloed, door deze Mogendheid in uitgeoefend. Groot was de invloed
geweest, dien het Nederlandsche Bewind, gedurende den tijd van het Twaalfjarig Bestand,
juist toen met den val van Hendrik IV Frankrijks gesternte gedaald scheen, bepaal-
delijk in JSoord-Dmtschland gehad had. Hier zag men eene Regering, die orde wist
te bewaren, over machtige hulpmiddelen ter bescherming harer bondgènooten kon be-
schikken, en die zich door geene godsdienstige party liet besturen. De hoop, door
zoo menigeen in DuUschland, bij den ordeloozen toestand en den strijd der dweepzuch-
tige godsdienstige partijen in het Rijk, op de Republiek der Vereenigde Provinciën ge-
vestigd, was door den val van oldenbarnevelt de bodem ingeslagen. Maar weldra
toonde zich nu in Frankrijk een Bewind, boven de godsdienstige verdeeldheden verhe-
ven, krachtig en bestand tegen alle elementen van regeringloosheid. Derwaarts wendde
men van nu aan het oog uit de troostelooze verwarring en gevaren, waarin het Ryk
gedompeld was. Ja, naarmate Frankrijks staatkunde minder zuiver en oprecht was,
vond deze Mogendheid in Duitschland meer aanhangers en steunzoekende bescherme-
lingen , dan onze Republiek aklaar gevonden had of nog vond. Immers zoowel Katho-
lieken als Protestanten zochten heul bij Frankrijk: de Katholieken, beducht dat noch
de Ligue noch de Keizer in staat zou zijn hen legen, de naderende macht van gustaap
ADOLF te beschermen, konden geene zwarigheid vinden, lot Frankrijks Koning, den
oudsten zoon der Kerk, de toevlucht te nemen: juist omdat Frankrijk met Zweden
bevriend was, zou hel, dus redeneerde men, bekwaam bevonden worden om Zwedens
zwaard af te wenden. En waar de Duitsche Protestanten in nood waren, of maar in
't naauw gebracht wérden, konden zij niet aarzelen Frankrijk in den arm te nemen,
zoo lang richelieu bevriend met Zweden en verbonden was met de Vereenigde Pro-
vinciën en in allen gevalle niet aan den leidband liep der partij, die len hunnent het
edict van restitutie dreef. En zou dan thans, nu eene reeks van plaatsen in de Elsass
Fransche bezetting inhaalden, nu in Duitschland de opperhoafden en Vorsten beurte-
lings van de eene en van de andere partij hunne sterkten liever aan de Franschen, dan
elk aan hunne Duitsche wederpartij gunden, zou dan ihans onze Republiek, nu zij
haar werk der bestrijding van dweepzucht en regeringloosheid, door Frankrijk, hoewel
1030—
1634.
5iJ0 AI.GEMEENE GESCHIEDENIS
1G30— minder zuiver, op grooler schaal zag voorlzellen , haar verleden verzaken en vrede gaan
sluiten met Spanje, om de partijifyan het dweepziek Katholicisme in i^wtVicA/awcij en de
kuiperyen tegen righelieui in Frankrijk te gaan stijven? Dit was eene zedelijke son-
mogelijkheid. f;
iHraashtrgs^Ï' ■■ vrije Rijksstad Siraashurg wendde zich in dezen tijd, om steun tegen den Keizer,
zoekt ondcrsteu-legeiyjj. frankrijk en de Staten-Generaal. ,Den ll^en Julij, 1651, kwam tot Hun
Hoog Mögenden door hunnen Agent brederode te Bazel ^ het verzoek van die Stad
pm met een renteloos voorschot van 100,000 Rijksdaalders begunstigd te wórden. De
Staten verontschuldigden zich, maar droegen brederode op, de Regenten der stad aan
te moedigen in hetgeen zij »ten gemeenen beste" voornemens waren Op denzelfden
dag schreef onze Gezant te jPan}"», dat de Koning van Frankrijk gezind was om Slraas-
burg tegen het haar dreigend geweld te handhaven, en hoe deze Stad'jegens Frank-
rijk gezind was, bleek uil hetgeen hij schreef, dat zij een gouden munt had geslagen,
met haar wapen en dal van Frankrijk ^ prijkend.
Geheel in overeenstemming met ^ de stemming, die er in dezen lijd in Westelijk
Duitschland ten aanzien van Frankrijk heerschle, was de houding van den Hertog van
Falls-Neuburg, den, raadsman ύάπ, Spanje, den bemiddelaar lusschen de Infante en de
Slalen-Generaal, maar die de Vereenigde Provinciën en Frankrijk voor te machtig moest
houden om zich van hunnen steun te versteken, laat slaan dan zich hunne vijandschap
op den hals te halen.
Den Junij (1651) verscheen 'sHerlogs Gezant, de Heer van \yispenninck, voor
de Staten-Generaal. Hij zeide Hiin Hoog Mögenden dank, dat zij hun krijgsvolk uit
de landen van Zijne Doorluchtigheid hadden doen aftrekken. Nu konden zijn Vorst en
de Keurvorst van Brandenburg tot de uitvoering komen van het lusschen hen gelrofien
verdrag. Mocht er evenwel iels aan de andere zijde haperen, dan rekende hy op Hun
Hoog Mögenden. — Werkelijk had zich de Graaf van Schwartsenberg reeds max Kleefs-
land begeven om de uillevering,, der landen, aan elk der parlyen toegewezen, te be-
' Den Agent bbederode trelTen wij in het voorjaar van 1623 te Straasburg, maar reeds in het
najaar van hetzelfde jaar beurtelings te Bern en Genève en te Bazel aan (^Resol. Stat.~Gen.
30 Meij 22 Sept.; 25 Oct., 1623). Op grond dat bredebode, evenmin als bilderbeek , zijn post niet
ton verlaten, stelde de Prins voor, bij gelegenheid van den Compositionsdag in Augustus, 1631,
te Frankfort gehouden, derwaarts eenen Agent te zenden, pauwels pels werd daartoe bestemd.
Na het afloopen van die vergadering, toen pels intusschen tot Schepen te 's Hertogenbosch ge-
kozen was, had deze zending geenen voortgang(iieso/. Ätoi.-Gew. 28 Julij; 16 Aug.j 28 Oct. 1631).
i
2 Resol Stat.-Gen. 11 Julij, 1631.,
I 3 Register van Briev. enz. uit Frankrijk, van 1629—1635, Fol. 436.
mug
Voordracht van
den Palls-Neu·
hirgschen Gezant.
DES VADERLANDS. 53l>
werkstelligen — De Infante, zoo sprak de Afgevaardigde van den Paltsgraaf verder,
liield nu, volgens het accoord, alleen nog Guli/c, Sitlart en Orsoy bezet. Maar hij
voorzag overlast in geval hetzy der Staten krijgsvolk tegen deze plaatsen, helzy de
Spaanschen legen de door ons in Kleefsland bezette steden vijandelyk te werk gingen.
Dus zou hij liefst van alles zien, dat en de Spanjaarden en de Staten ook nog die ves-
tingen ruimden. Besloot men daartoe, dan zou hij ook de ontruiming der stad Rijnberk
met de daartegenover liggende schans, die, als lot het gebied van den Keurvorst van
Keulen behoorend, niet in de overeenkomst begrepen was geweest, des te eerder te
Brussel kunnen verwerven. Voorts zou de Hertog gaarne zien, dat de rechtspleging
over de vergrijpen der Nederlandsche soldaten, die nog gedurig op Gulikschen bodem
overkwamen, toegestaan werd aan de Overheid der plaatsen, waar het vergrijp gepleegd
was: reeds, zeide de Gezant, had de Infante zulks ten aanzien van het Spaansche krijgs-
volk toegestaan, in geval de Staten het van hunne zijde vergunden. — Trachtte de
Hertog zich aldus van allen overlast van der Staten zijde te vrijwaren, ook tegen alle
gevreesde vijandelijkheden van den kant des Konings van Zweden en der Protestantsche
Vorsten, den Keurvorst van Saksen en den Hertog van Brunswijk, poogde hij zich met
het schild zijner vriendschappelijke betrekking tot de Staten te dekken. Hij verzocht,
dat Hun Hoog Mögenden voor hem van gustaaf adolf de belofte verkrijgen zouden,
dat het Zweedsche leger zijn gebied zou ontzien, en dat zij het Huis van Saksen en dat
van Brunswijk van zekere eischen, die zij tegen hem konden doen gelden, zouden terug-
houden, — Terwijl Hertog wolfgang willem aldus van de Staten partij meende te trek-
ken , beval hij zich Iegelijk aan de Fransche Regering aan. Door een vertrouwd persoon
bood hij, met andere Vorsten van den linker Rijnoever, aan, zich in's Konings bescher-
ming te begeven en daarvoor twee van de sterkste steden in lodevS'UKS handen te stel-
len, — Toch was zijn karakter als Katholiek en Spaanschgezind Vorst bedenkelijk.
Hij gevoelde zulks zelf, en liet zijnen Gezant derhalve verklaren, dal, wel is waar,
'sHertogs zoon, philips willem, kolonel was van een Spaansch regiment, maar dat hij
zich daarbij niet ophield en de Staten niet bestreed, en wat de Katholieke godsdienst
aanging, Spanje, zeide wispenkinck , bemoeide zich niet met de religie: de Hertog ver-
langde niets anders, dan dat ten dien aanzien werd nagekomen, wat daaromtrent in het
huwelijkscontract der Guliksche Prinses, door welke de landen in de Huizen van Λ^βι/δ^Γί/
en van Brandenburg gekomen waren, werd nagekomen. ■— Trouwens hiermede was niet
weinig gezegd: want op dien voet moesten in het Kleefsche de kerken aan de Katho-
lieken teruggegeven worden — Voordat de Keurvorst van Brandenburg deze hcfdMng
' Resnl. Slat.-Gen. 1 Mei, 1631.
2 Brief V. iANGERAK, v. d. 11 JuUj, 1631, in het meermalen aangeliaalde Register, f. 436.
^ In November ilaagde de Zuid-Hollandsclie Synode, dat de Gereformeerden in het Palt«-
1Π Deel. 4 Stuk. 75
1630—
1684.
5iJ0 AI.GEMEENE GESCHIEDENIS
W
nakwam, verlangde deze Hun Hoog Mögenden daarop Ie hooren. Dus verwachtte de
Paltsgraaf van de Stalen Ie dezen aanzien een billyk oordeel
In weerwil van al zijne betuigingen was het gedrag van den Hertog van PaUs-Neuburg niet
gansch onzijdig. In het midden van Junij (1651) vernam rnen, dat er in het Guliksche en
Kleefsche ten behoeve der Keizerschen wervingen geschiedden, en langerak schreef van
wervingen, door den Hertog van PaUs-Neuburg en den Keurvorst van Beijeren in Lorraine
gedaan. Dit was te bedenkelijker, omdat de troepen, in die oorden op de been gebracht, licht
tot stijving van de plannen des Hertogs van Orleans tegen het bewind van zijnen broeder
konden strekken ^ De Staten gingen die lichtingen met de middelen, die hun ten
dienste stonden, te keer. Z.ij dreigden de Katholieke Keurvorsten, dal, werd de zaak
niet geslaakt, zij van hunne zijde hetzelfde zouden doen. Tegelijk verboden zij den
Hertog van Neuburg en den Keurvorst van Brandenburg zulke wervingen toe te laten
of aan Keizerschen of Liguisten oorlogshefling te vergunnen, op boete van brandschat-
ting, op nieuw door Hun Hoog Mögenden in te voeren. Ook hielden zij de rechtsple-
ging over de vergrijpen van hun krijgsvolk op Duitschen bodem aan zich zeiven. Toen
er in het najaar sprake was van een lichting van 20,000 man in de Palts-Neuburgsche
landen ten behoeve van Spanje, herinnerden de Staten den Vorst aan de voorwaarden
der ontruiming: hield hij zich daaraan niet, zoo rekenden zij zich daaraan evenmin
gebonden en zouden zij zyn land weder met hunne troepen overstroomen. Op deze
boodschap beloofde de Hertog slipte nakoming der onzijdigheid
Bij de invloedrijke stelling, die righelieu Frankrijk in het Duitsche Rijk had doen
innemen, liet hij zich van den eenmaal ingeslagen weg noch door den Keizer, noch
door Beijeren afleiden. In den zomer (van 1651) verscheen er een Keizerlijk Gezant
te Parijs, om het misverstand tusschen het Ooslenrijksche Huis en/^mM/iry/i; bij te leggen
en Ie gelijk den Koning met zijne moeder en broeder te verzoenen; doch deze bemoeijing
van den Keizer was te vergeefsch. Reeds vroeger had kettner, de Agent van den
lllCHELtEU
handhaaft zich op
het iufieuomcn
standpunt.
Neuburgsche in Aveerwil der overeenkomsten nog werden vervolgd (iïeso/. 5/öi.-Gen. 20 Nov. 1631).
1 Resol. Slal.-Gen. 13 Junij, 1631.
2 Brieven van langerak, van 1, 8 en 28 Aug. Zie Regïst. fol. 439, 443, 450 (fol. verso).
3 Rüwl Slal.-Gen. 18 Junij; 4, 22, 25 Nov.j 16 Dec. 1631. De liouding van den Keurvorst
van Brandenburg tegenover de Staten leed in dit tijdsgewicht geenc verandering. Met executie
van 's Keurvorsten domein moesten de Staten hem dwingen van het regiment van van gent, 3000
man sterk, 1000 man voetvolk teheiahn {Resol. Slat.-Gen.l, 13 Mei; OJulij, 1631. Ö Jan. 1632).
De oude schuld van den Keurvorst bleef steeds onbetaald; de interessen van interessen waren in
October 1631 aangegroeid tot een kapitaal van 352,665 gulden, boven het bedrag van de oor-
spronkelijke geleende 248,000. In Julij 1629 had scinvARTSENBERG beloofd, de schuld binnen
vijf jaren in δ termijnen af te lossen; maar er kwam niets van {Resol. StaL-Gen. 23 Oct. 1631).
1G30—
1C34.
Des Ilertogs
liouding tussclieii
de strijdende par-
tijen.
DES VADERLANDS. 1551
Herlog van Beijeren, den Koning le Fontainehleau gewaarschuwd, dat de Proleslanlen
in Duitschland niets anders voorhadden, dan d,en ondergang der Roonische Religie,
en dat op den Landdag te Leipzig niets minder dan dit besloten was. Righelieü had
de tegenspraak van onzen Gezant, waartoe de Staten hem last gaven i, niet noodigom
in weerwil van zulke vermaningen güstaaf adolf le blijven ondersteunen. Verre daar-
vandaan dat Beijeren en de Ligue invloed op righelieus staatkunde vermochten uit te
oefenen, stonden zij zeiven aan Frankrijks invloed bloot. De Keurvorst van Beijeren
deed zich zijne Keurvorstelijke waardigheid en het bezit zyner nieuw verworven landen
bij een uiterst geheim verdrag door Frankrijk verzekeren, en de Ligue moest zich la-
ten paaijen met righelieus beweren, dat het optreden der Zweden eene weldaad was
voor den Paus, die anders afhankelijk van den Keizer zou geworden zijn ^
Intusschen trok de Kardinaal van Zwedens voortruklten tot Mains alle gevvenschte
voordeelen. Het belette de macht, die onder den Hertog van Lorrainc Frankrijk be-
dreigde, alwaar men de Koningin-moeder en den Hertog van zegevierend wenschtc
terug te voeren, dit voornemen te bewerkstellingen. Nu toch moest, in het belang van
Spanje en de gemeene Katholieke zaak, gustaaf adolf, zoomogelijk, gekeerd worden.
De Hertog van Lorraine^ dus genoodzaakt af te zien van vijandelijkheden legen Frank-
rijk, werd bovendien door eenen inval van Frankrijk in zijn gebied belet om zijn oog=-
merk in Duilschland uit te voeren. Dat Spanje^ nu de macht van den Hertog van
Lorraine dus in bedwang werd gehouden, en de armee der Infante door de Vereenigde
Provinciën werd afgeleid, geene middelen bezat om Frankrijk aan die zijde te bestoken,
daarop kon riciielieu gerust zijn. Volgens langeraks schrijven in Augustus (1631)
\Yist men in Frankrijk, dat er noch geld noch troepen uit Spanje te wachten waren,
alwaar de nieuw gepreste soldalen, met handen en voeten gebonden, in de schepen
gesmeten worden moesten, en dat niet om naar de Nederlanden, maar om naar Italië
gevoerd le worden Op de eerlijkheid der Staten avas rigiielieu volkomen gerust: de
verklaring, die zij van de beweegredenen tot den terugtocht uit Vlaanderen gegeven
hadden bevredigde hem ten volle, en de overwinning, in het Slaak behaald, gaf in
Frankrijk aan het Hof en in de Stad buitengewone blijdschap
Maar juist deze overwinning, daar zij de zuidelijke Nederlanden machteloos maakte
en den roem van den Prins van Oranje zoo zeer verhoogde, maakte van den an-
deren kant Frankrijks bezorgdheid gaande, dat de Stalen vrede met Spanje zouden
> Resol. Siat.~Gen, 10 Junij, 1G3L Aitsema, hl 1089- - Ranke, t. a. pi. bl. 406.
3 Register v. liriev. enz. uil Frankr. fol. v»° 443. Resol. Stat.-Gen. 27 Aug. 1631.
^ Zie hiervoor bl. 544.
^ Dépêches van lakgerak, van 8 Au{j. en 26 Sept. 1631. In het aangehaalde liegister, lol.
v" 443, fol. v»o 457, en fol. 458.
1630—
1034.
3406*
-ocr page 580-5iJ0 AI.GEMEENE GESCHIEDENIS
1030— sluiten, nu zij alles wat zij vvensclilen, zouden kunnen Terkrijgen. In het begin
van Oclober (1631) schreef langerak, dat men zich in Spanje in groote benaauwd-
heid bevond: reeds had de Koning eenigen van de Geestelijkheid, die zich verzet-
ten legen de belasting op het zout, gevangen doen nemen en verbannen, zonder
dat de Nuncius van den'Paus het had kunnen beletten, en in Brabant, waar een op-
stand gevreesd werd, heerschte groote schrik en verbaasdheid i. Waartoe zou men in
zulke omstandigheden Spanje niet kunnen bewegen, waar het door den vrede met onze
Republiek niet alleen het einde van een verderfelijken en uitputtenden oorlog, maar
ook de kans van den triomf der partij van de Koninginne-moeder in Frankrijk en hier-
mede eene gansche omkeering in den staat van zaken in Europa winnen zou. Geen
wonder dat Spanje het uiterste aanwendde om met ons vrede te maken. Had noch de open-
lijke poging van Engeland, noch de meer bedekte bemoeijing van den Koning van
Span je Denemarken, daartoe strekkende, lot nog loe mogen balen, thans sloeg de Spaansche
IreiTe^nTtde Ve" ^ rechtslreekschen weg in om een bestand met de Vereenigde Pro-
»Den o^Jeu Oclober (1651)," dus lezen wij in de Re-
solutiën van de Stalen-Generaal, »kwamen eenigen der Gedeputeerden te velde uit het
leger in den Haag met eene missieve van Zijne Excellentie, waarbij zij verzocht wer-
den, aan Hun Hoog Mögenden zekere geheime zaak voor Ie dragen, aan welke de
dienst des lands merkelijk gelegen was." Waarschijnlijk betrof zij de vraag, of men
de onderhandelingen over vrede zou hervatten. Hoe het zij, de Stalen hielden de zaak,
zoo als hel heette, in bedenken; maar Aveldra zouden zij zich genoodzaakt zien, zich
ten. aanzien van die vraag te verklaren. Immers een päar Aveken later ontving de Raad-
Pensionaris van Holland Iwee brieven van den Prins over eenige punten van groot ge-
wicht. De zaak werd niet in de volle Vergadering medegedeeld, maar slechts aan eenige
leden, uit elke Provincie éénen, door Hun Hoog Mögenden daartoe gecommitteerd
Uit de Gedenkschriflen van van der Capellen 3 vernemen wy, welke deze geheime
zaak was. Deze schrijver meldt, dat langerak den Prins gemeld had, hoe ween ze-
ker groot personage" hem van wege den Koning van Spanje de geneigdheid van Zijne
Majesteit had aangediend -om trèves met ons Ie maken Nu verlangde onze Gezant
te mogen welen, wat hij aan dien persoon had te antwoorden. De Gecommitteerden
van Hun Hoog Mögenden schreven den Prins terug, dal Zijne Excellentie den Heer
van langerak gelastcü zou, het aanbod niet aan te nemen, en zich met de zaak niet
> Dépêche van 2 Oct. fol. 459. 2 Hesol Stat,-Gen. 3, IG Oct., 1031. bl.647, 648-
^ Uit het schrijven van langerak van 12 Sept. mag men opmaken, dat de niet genoemde
groote personage niemand anders was dan de abt de la scaglia, die, bij den Hertog van Savoye
in ongenade geraakt, thans Spaansch Ambassadeur te Parijs was {Register enz. lol, 453, vgl.
fol. 471). I
eenigde Provin/^-j^^-j^ ^^^ ^^ brengen.
Cl ca te verstaan.
. DES VADERLANDS, Ö81
in te laten. — Dus bleek op nieuw, dat de Stalen hunne partij gekozen hadden. ifiSO—
Maar op de gezindheid van den Prins, wien immers het Spaansche Bewind de verlei-
delijkste aanbiedingen kon doen, en die zoo naauw verwant was met Fransche Grooten,
wier trouw rigiielieu reden had te verdenken, was de Fransche Regering in dezen tijd
lang niet gerust. Het blijkt ten duidelijkste uit do briefwisseling van den Nederland-
schen Ambassadeur in Parijs, dat de Fransche Regering, die, wanneer zij slechts ze-
ker kon zijn, dat de Staten den oorlog zouden voortzetten, geneigd was het subsidie
zonder verwijl te leveren, de uilbetaling terughield, totdat zij zekere verklaring van
den Prins ontvangen had l. Juist omstreeks dezen lijd liep in Frankrijk het geruchl. Het Huis van
dat de Herlog van Bouillon, neef van Prins frederik Hendrik , wiens zusier, de Her- f
togin van Bouillon^ nog te Sedan leefde, de partij van den Herlog van Orleans geko-bedreigd,
zen had. Wat zou, in dit geval, de loegang lot het hart van Frankrijk voor de te-
gen RICHELIEU vijaudigc partij gemakkelijk gemaakt zijn! En kon men vermoeden, dat
de Prinsen van Bouillon zulke gevoelens zouden koesteren, zonder dat hun oom, de
Prins van Oranje, in wiens leger de oudsle broeder thans dienst deed, het met hen
eens was? Reeds had de Koning van Frankrijk plan om eenigen tijd te Sedan te ko-
men hof houden. ïen einde verdachte Grooten 's Konings gezag Ie doen gevoelen,
nam righelieu in dezen lijd meermalen het middel te baat om 's Konings Hof haar
hunne residentie te doen reizen. Ditmaal echler werd de volvoering van 's Konings
voornemen nog door een geruststellend schrijven der Hertogin gekeerd Maar de Ko-
ning wilde van het belangrijke punt van Sedan meesier zijn. Dus zou (dit ontwerp
werd ihans opgeworpen) de Hertogin voor deze stad hel Hertogdom Fronsac in ruil
krijgen met eene groole som gereede penningen en de verheffing van hel markiezaat
Turenne van haren tweeden zoon lot den rang van hertogdom en pairschap. Een der
broeders, bouillon of turenne, zou zich daarbij als gijzelaar aan Koning lodeaa'ijks
Hof vervoegen Doch voor het oogenblik werd de regeling met hel Huis van Bouil-
lon uitgesteld: de zaak werd geschikt, ook door tusschenkomst niet alleen van de Sla-
ten, maar ook van den Ambassadeur van Venetië en 's Pausen Nuncius te Parijs,"
die beweerden, dat richelieus felle maatregelen in deze streken eene verontwaardiging
en welhcht eenen tegenstand zouden uitlokken, welke hem nopen zou den oorlog in
Ilalië te laten varen — Terwijl aldus in allen gevalle aan die verwanten van Prins
» Register enz. fol. 485. ^ brief v. langerak van 24 Oct. 1C31. Aid. fül. 4Co.
3 Dcpcches v. lakcerak, v. 31 Oct. cn 13 Nov. 1631. llegut'. fol. \"> 473, 474, en v«» 476.
^ Depêche υ. 20 Nov. (Regisi. ibl. V" 477). Den 20'"'° Nov. 1631 besloten de Staten aau
hsgerak te schrijven ten behoeve van den Hertog van Bouillon, »dat de Koning niets ongehoords
niüclit voornemen ten aanzien van de stad Sedan, ΛναΙ tot zijn nadeel zou kunnen strekken"
[Rcsol Slat.-Gen. 20 Nov., 1631).
5iJ0 AI.GEMEENE GESCHIEDENIS
1630— FÄEDERIK HENDRIK ZOO duidelijk werd Ie kennen gegeven, wat zij, bijaldien zij des Kar-
dinaals staatkunde in den weg stonden, te duchten hadden, werd van den anderen kant
aan een anderen neef Yan denzelfden Prins, den Maarschalk de guatillon, Generaal
in Nederlandsche dienst, een voorbeeld gesteld, welk loon de Koning voor trouw in
zijne dienst overhad. Deze toch werd vereerd en verrykt met de belangrijkste waar-
digheden , door het vertrek van den Hertog van Orleans open gefallen
In zulke omstandigheden moest de Prins van Oranje alle verwachtingen, op verdrag
met Spanje gegrond, uit het hoofd zetten, en terwijl lasgerak schreef, dat het niet
te zeggen noch te gelooven was, welk een groote ingenomenheid de Kardinaal tegen
Spanje aan den dag legde, en hoe hij zijne vijandschap tegen dit Rijk nog meer zou
doen blijken, indien hij door de vrienden der Fransche Kroon ondersteund werd ge-
tuigden hier te lande alle maatregelen, dat met het volgende voorjaar de vijandelijk-
heden zouden hervat worden.
Maatregelen Den November (1651) besloot men de troepen van willem van nassau, als-
van de zijde der , , . . · i i i · i .
Staten, tegen den nicde de regimenten van van gent en erentreiter , op geringer bedrag gebracht, voor-
ίο^οΙΓ*^^" ^^'JdS- loopig aan te houden; daarvan de Fransche Regering kennis te geven, opdat zij zien
mocht, dat wij de Fransche penningen tot de vermeerdering onzer krygsmacht besteed-
den, en te beloven, dat, zoo de Koning het tweede millioen spoedig zond, men ertoe
zou overgaan om die troepen voor goed in dienst te houden. . Op deze mededeeling
gaf BAUGY hoop op de toezending zelfs van het derde millioen subsidie. Niettemin
scheen tegen het midden der maand December de meerderheid van de Staten van Hol-
'land alsnog tot het afdanken van gezegd krijgsvolk en van hun aandeel in de 80 com-
pagniën van 1628 over te hellen. Deswegens lokte de Prins eene Deputatie uit van
de Staten-Generaal tot de Stalen dier Provincie. Met deze taak werden den De-
cember belast de Graaf van Kuilenburg, beaumont , aeswyn van brakel en iiaersolte ,
terwijl Friesland verklaarde, zelve reeds haar aandeel in die 150 compagniën te hebben
gecasseerd, en liever te willen zien dat die overige troepen werden afgedankt om door
den Koning van Zweden in dienst genomen te worden. De Gecommitteerden van Hun
Hoog Mögenden betuigden hunne verwondering over de weifeling van Holland. Zij
kregen ten antwoord, dat én de zware lasten dezer Provincie én de groote tekortko-
mingen der andere Gewesten in het dragen hunner finantiëele verplichtingen Hun Edel
Mögenden lot bedachtzaamheid dwongen. Evenwel zou men met den Prins nader over
de zaak raadplegen en een besluit nemen overeenkomstig het belang van het Land en
' Dépêche v. 15 Aug. 1631. lieijisL fol. 448. In Augustus, 1631, kreeg lakgeeak van de
Fransclie llegering, wegens de alliantie, die thans bare volle werking had gedegen, 6000, en zijn
secretaris, euskerken, 600 gulden {Resol. Stat.-Gen. 21, 23 Aug. 1631).
2 Dépêche v. 6 Nov. 1631. Fol. 473. ,ί
DES VADERLANDS. 53l>
de waardigheid van Holland. Ter eei-ste zilting in hel nieuwe jaar (1652) versebenen de leden 1630—
der Provincie met het mandaat om in de aanhouding van die troepen toe te stemmen ^
Den November (1631) leverde de Koning van Bohemen eene memorie in, waarbij
hij den Staten-Generaal mededeelde, dat hij wegens de overwinningen, door den Ko-
ning van Zweden behaald, besloten had hem te ondersteunen met het weinige, dat
hem nog overschoot. Dit echter was niet toereikend: dus verzocht hij van Hun Hoog
Mögenden spoedigen onderstand in krijgsvolk en geld. Op een dergelijk verzoek, aan
den Koning van Groot-Brilannië gedaan, zou deze, hoopte hij, gunstig beschikken. —
Overeenkomstig hun voornemen om niets te ontzien, wat de oorlog met beier kans kon Zij beloven Jen
doen voeren, lieten de Staten den gewezen Koning van hunnen goeden wil verzeke-
ren: slechts gaven zij te kennen, dat zij, voordat zij zeiven iets deden, gaarne zouden
weten, wat de Koningen van Groot-Briiannië en van Denemarken voor hem doen zou-
den, daar die Vorsten thans vrij van den oorlog waren, terwijl zij, de Slaten, nog
bloedig te strijden hadden. Voor hel overige lieten zij 's Konings verzoek door joachimi
in Engeland ondersteunen ^
Nog tweewerf deed het Bewind der Infante in de laatste dagen van het jaar 1651 Nieuwe pogin-
111 1 ·· vijntjds
eene poging om de onderhandelingen te hervatten. Marquette stelde door een schryven om vrede le ver-
aan den Schout van Rozendaal op nieuw eene wisseling van gevangenen voor waar-
onder de in het Slaak gevangen genomen zouden begrepen worden. Hierop volgde een
schrijven van Don carlo de goloma. aan den Prins, met het verzoek om een paspoort
ten behoeve van den Heer van druykew om herwaarts te komen ten einde over de
wisseling der gevangenen te onderhandelen. De Staten vonden dit verzoek vreemd, om-
dat ma.rquette de persoon was, die gewoonlijk tot deze zaak gebruikt werd. Wilde de
Prins het verzochte paspoort evenwel verleenen, dan moest hij het niet doen dan op
voorwaarde dat over niets dan de uitwisseling zou gehandeld worden
Den November deelde de president der Vergadering eene memorie mede, door
RUBENS aan Zijne Excellentie aangeboden. Deze schilder-diplomaat gaf daarin te ken-
nen, dat hij een acte van vrijgeleide bezat om zijn huis te Eckeren Antwerpen)
te bezoeken, maar dat hy bovendien een paspoort verzocht om binnen deze landen
te mogen komen. De Staten verzochten den Prins, rübens te laten weten, dat zij niet
wisten, dat hem zulk eene acte immer verleend was: evenwel, bezat hij ze, dan mocht
> Uesol. Stat.-Gen. 19, 20, 22 Nov.j 22 Bcc., 1G31. ResoL Holl. 1631, bl. 162—165.
1632, bl. 251. - ResoL Stat.~Gcn. 14, 18 Nov., 1631.
De wisseling van gevangenen te water, waarvan laatstelijk sprake was geweest, liad voort-
gang gehad, doch zonder persoonlijk onderhoud, door middel van briefwisseling (ZiesoL Ä/ai.-GeK.
11, 30 April, 1631). ResoL Stat.-Gen. 24 Äov.; 11, 12 Dcc., 1631.
588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hij er gebruik van maken; maar hem voorls een paspoort te verleenen, achtten zij in
dezen lijd ongeraden
Zoo stelden de Staten door hardnekkige ^γeigering om zich tot onderhandelingen te
leenen, Spanje te leur, en mede die Mogendheden, welke naar het treffen van een
vergelijk met Spanje verlangden, inzonderheid Engeland. Herhaaldelijk hadden zij
den Koning van Denemarken verklaard, dat zij op den voet der grootste vriend-
schap met Engeland stonden, en toch moest Engelands toenadering lot Spanje iets
Betrekkingen gansch anders doen vermoeden. Inderdaad in het voorjaar van 1651 liepen er geruchten,
met Engeland, verscheidene Engelschen van de Infante commissie verzochten om uit de Vlaamsche
havens ten vrybuite te varen op de ingezetenen van onze Provinciën. In den zomer
vernam men, dat er in Engeland bootsgezellen en krijgsvolk gelicht werden voor den
vijand. Men leverde er acten af voor vrijwilligers, die dienst namen in de Nederlanden.
Met dezen dubbelzinnigen naam misleidde men de lieden: dezen verstonden daaronder
de Vereenigde Provinciën, en men stuurde hen naar Vlaanderen ^ Voorts hield men,
onder gezochte voorwendsels, onze oorlogschepen in de Engelsche havens op. Dat ook
onze Oost-Indische Compagnie niet vrij bleef van de blijken van der Engelschen wan-
gunst, spreekt van zelf. Sedert Februarij 1650 waren er Gedeputeerden der Nederlandsche
Compagnie in Engeland om over de hangende geschillen in der minne te handelen. Maar
zij werden daar opgehouden zonder er iets te kunnen uitrichten: zelfs konden zij geene
conferentie bekomen. Deswegens stelde de Heer bas in Oclober, 1650, in de Vergade-
ring der Staten-Generaal voor, dat die Gedeputeerden op hoog gezag uit Engeland
teruggeroepen zouden worden. Intusschen bleek, dat men de hangende geschillen lot
een voorwendsel zou nemen om onze schepen, uil de öo^i terugkomende, in de Engelsche
havens aan te houden. Men schreef joachimi, dat hij orn tegen dit gevaar behoed te
zijn, een acte van zekerheid van den Koning zou zien te bekomen; doch hy achtte
dit niet raadzaam, daar hij zeker was zich en den Staat eene weigering op den hals te
zullen halen. Door een kloek besluit, dat ter presentie van den Prins van Oranje, ten
gevalle der Oost-Indische Compagnie, door de Staten werd genomen en in het geheime
Register aangeteekend, wapende men zich tegen het geweld, dat de Compagnie van de
zgde van Engeland wachtte
]f)30—
Iß?,
Tegen al zulke bevvyzen van partijdigheid en wangunst achtte joachimi geen middel
geschikter dan dit, dat men 's Konings ijdelheid en der Grooten hebzucht te gemoet
kwam. Hij ried aan, dat men eene buitengewone Ambassade naar Engeland zenden,
én daarmede den Koning, die zich minder door ons vereerd waande, dan zijne beide
1 Resol Slat.-Gen. 29 Nov., 1631. 2 ji^go/. StaL-Gen. 21 Maart; IG A.ug. 1631.
Resol. Slat.-Gen. 25 Julij; 30 Oct. '1630. 3 April, 1631. Aitsema, 1143. Resol./lol
1631, bl. 103. , , ί
f.
-ocr page 585-DES VADERLANDS. Ö8I5
Toorgangers, een bewijs van achting geven mocht. Voorts gaf hij niet dubbelzinnig te
kennen, dat men dezen en genen onder de Raadslieden der Kroon, en bepaaldelijk Sir
HENB.Y MARTIN, den rechter der Admiraliteit, door eenig geschenk moest trachten te Λγίη-
nen, opdat de harten een weinig van Spanje werden afgetrokken, en er ten minste
een enkel persoon ware, die pnze belangen in 'sKonings Raad en bij de zeezaken
voorstond. Reeds hadden de Staten besloten aan dezen wenk gehoor te geven, toen zij
bij nader inzien begrepen hun geld beter te kunnen besteden, en te moeten vertrouwen
op de degelijkheid hunner zaak i. Ook de West-Indische Compagnie was niet gerust
en vreesde dat de prijzen, door haar gemaakt en in Engeland opgébvacht, aldaar zouden
aangehouden worden, deels ter liefde van de Spaanschen, wien men beweerde dat de
buit nog toekwam, zoolang hij niet in Nederland was binnengebracht, deels ten gevalle
van Lord carlisle, die meende zich te beklagen te hebben legen onze Compagnie,
en eene belangrijke schadeloosstelling van haar vorderde, omdat zij zout bleef halen van
het eiland St. Martin, hetwelk, beweerde hij, door den Koning van Groot-Dritannië
aan hem vereerd was geworden Weldra deed zich het geval voor, dat een prijsge-
maakt Portugeesch schip, met suiker geladen, door een Vlissingsch kapitein te Ply-
moiith opgebracht, aldaar op een ijdel voorwendsel werd gearresteerd. Met alle kracht
verzetten zich de Staten legen zulk eenen aanslag, en zij beyverden zich de Gezanten
van Frankrijk en Venetië te Londen mede hunne slem tegen deze schennis van het
volkenrecht te doen verheffen \
Zoo stonden de zaken tusschen Groot-Britanniê en de Vereenigde Provinciën, toen de
Agent CARLETOPf ^ ϊιάάϊ Engeland zou ^erivekken. Men nam de gelegenheid waar, om hen?,
Iegelijk met de overhandiging van een gouden medaille met een ketting, alleen 1000 gulden
Λvaard, de behartiging onzer belangen op het nadrukkelijkst aan te bevelen Doch hier-
ί Resol Stat.-Gen. 7 Junij, 1631. Aitsema, 1142, 1143.
2 Er -was in Engeland sprake geweest van de oprichting eener West-Indische Compagnie. In
het najaar van 1627 verklaarde carleton het er voor te houden, dat men het er toen in Engeland
wel toe zou kunnen brengen, dat er zulk eene Compagnie werd opgericht om zich met de onze
te vereenigen en gezamenlijk den vijand afbreuk to doen {Resol. Stat.-Gen. 23 Oct. 1627.
Resol. Holl. 9 JVov. 1627). In het voorjaar van 1628 vcas er in liet Parlement sprake van de
oprichting eener West-Indische Compagnie, waartoe het vorige Parlement aangeboden had in
eenige jaren te leveren de som van anderhalf milUoen pond sterling, als de Koning aan die
Vergadering het bestuur overlaten wilde [Verslag van de Amhass. v. Randwijk en Ilnemstede).
Met den vrede, in November 1630 tusschen Spanje en Engeland geslokn, verviel dit plan geheel.
» Resol. Stat.-Gen. 17 Julij, 1631. ^ Resol. Stat.-Gen. 15, 23 Aug 1631.
® Zijn oom dudley carleton, vroeger alhier Gezant, was tot den rang van Yiscount dorcuestsä
verheven. c Resol. Stat.-Gen. 20 , 22 Sept. 1631.
1630—
1634.
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 586-m ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030— van werd men geene groote uitwerking gewaar, zoodat in December (1631) de Raad-
pensionaris van Holland eene lysl van punten indiende, die tusschen ons en Engeland
bezwaar opleverden, en waarvan het laatste de zaak van Amboina betrof, die steeds in
Engeland zeer hatelijk werd voorgesteld. Nog altijd meenden Hun Hoog Mögenden niet
tot het laten uitspreken van het reeds door de gedelegeerde Rechters gestreken vonnis
te kunnen overgaan. De in hechtenis gehouden gewezen rechters van Amboina drongen
(laar telkens op aan, en verzochten, zoo het niet geschieden kon, zich ten minste naar
hunne woonplaats en betrekkingen te mogen begeven. Dit werd hun in dé maand Maart
toegestaan; zij zouden mogen gaan werwaarts zij wilden, mits belovende, dat zy, op-
geroepen , zich weder voor Hun Hoog Mögenden zouden laten vinden. — De Memorie
van den Raadpensionaris eindigde met de herinnering, dat Engeland ons, wegens de
voorschotten ten behoeve van mahsfeld en morgan , nog anderhalf millioen gulden schul-
dig was en de verklaring, dat de Spaansche opstokerijen tegen onzen Staat in En-
geland hand over hand toenamen. ·— Deze verklaring vermocht zoo veel op Holland,
dat de Staten dezer Provincie te kennen gaven, groote en zware ongelegenheden van
Engelands zijde vooruit te zien, en in overweging gaven, of men niet een of twee per-
sonen met de hoedanigheid van buitengewoon Gezant derwaarts zou zenden Dit denk-
beeld vond ingang bij de Vergadering, en lang draalde men niet om het te verwezen-
Govekt bras-lijken. Tegen het midden van Januarij (1652) werd Mr. govert brasser , Raadpensionaris
tTogewoonGezant Delft, benoemd, om »tot herstel van de vertrouwelijkheid en het vriendschappelijk
naar Engeland, verkeer tusschen Engeland en onzen Slaat volgens de oude maximen," naar Londen te
gaan Κ Men wilde den Koning doen beseffen, dat het thans, nu onze ondersteuning
van de zaak, door gustaaf adolf zoo krachtig bevorderd, het hare had toegebracht
om zijnen zwager grooter kans dan ooit te bieden om in zyne Erflanden hersteld te
worden, voor hem de tijd niet was om wrok tegen ons te voeden en zich aan Spanje
aan te sluiten. Dien zwager zeiven hadden de Staten-Generaal in staat gesteld om zich
De Kotzing van naar Duilscliland te begeven. Den Januarij (1652) was de naamkoning van
fatiXLTlS ' op zijn vertrek naar de Palis, plechtstatig afscheid van de Staten komen
nemen, om hen tevens voor de vriendschap, hem bewezen, te bedanken, en zijne gemalin
en kinderen bij voortduring ajin hen aan te bevelen. Z.ijn verzoek om onderstand hadden
Him Hoog Mögenden beantwoord met de toezegging eener som van 150,000 gulden
-
> Resol Slal.-Gen. 3 Julijj 25 Nov.; 4, Dec. 1631. 9 Maart, 1632.
2 In November 1631 maakte joachimi 50,000 gulden over in miniïering van het aan mansfeld
vcrschotcne (Reso/. Stat.-Gen. 28 Febr.; 4 Nov. 1631).
3 Resol. Stat.-Gen. 3, 24 Dec. 1631. Resol. Holl. 1631, bi. 171, 172. 1
Resol. Stat.-Gen. 6, 7, 13 Jan. 1632.
5 Resol. Stat,-Gen. 9, 12, 13, 14, 15, 23, 24, 25, 26 Jan. 1632.
-ocr page 587-DES VADERLANDS. 1ί87
Was het dan, terwnl de Stalen met raad en daad, zoo door het verleenen van onder- 1630—
Stand, als door gezantschappen, die zy naar den Koning Tan Zweden en het Hof van
Frankrijk stonden te zenden, de zaak van frederik van de Palts bevorderden, en ter-
wijl karel I zelf dezen zynen zwager bijstand beloofde en vake om zijnent wil naar
GUSTAAF ADOLF zond, was het in deze omstandigheden voor den Koning van Engeland
geene zedelijke onmogelijkheid om zich tegen ons te verklaren? Dit moest brasser hem
doen gevoelen, en men verwachtte, dat de gronden, die hij zou aanvoeren, zoo over-
tuigend zouden bevonden worden, dat de uitstaande zwarigheden tusschen de beide
Staten of gemakkelijk opgeheven zouden worden, of ten minste niet tot meerder ver-
wydering zouden worden gebruikt. Eindelijk zou men niet ontzien, het by de Engelsche
Grooten vaak beproefd bevonden middel van geschenken aan te wenden., die de Oost-
Indische Compagnie, tegen welke de Engelschen zich steeds verbolgen beloonden, zou
bekostigen i. Te eerder zou men Engeland van vijandelijke raadslagen terughouden,
zoo men met vertoon van volkomen vertrouwen, ten behoeve van onzen legenwoordigen
oorlog den Koning teruggave verzocht van de gelden, hem vroeger voorgeschoten. Daarop
moest derhalve jjrasser niet'verzuimen aan te dringen. Dat hij trachten moest de be-
gunstiging te doen ophouden, die de vijanden op zee tegen de onzen van de zijde der
Engelschen ondervonden, laat zich denken: die manier van handelen moest hij als scha-
delyk voor 's Konings eerlyken naam voorstellen, en wilde hel Engelsch Bewind in zijne
partijdigheid volharden, dan moest hij verklaren, dat het Hun Hoog Mögenden ten hoogste
onaangenaam zou wezen, en dat zij het er voor zouden houden, dat aan de vriendschap
met Spanje de voorkeur gegeven werd boven de getrouwe toegenegenheid tol onzen
Staat, die Zijne Majesteit toch gedurig verklaard had ons te willen blijven toedragen: eene
vriendschapsbreuk, waartoe Hun Hoog Mögenden niet wisten de minste oorzaak gegeven
te hebben. Voorts zou brasser niet ontveinzen, dat de lang gerekte onderhandelingen
tusschen de Oosl-Indische Compagniën der beide Natiën de Slaten zeer verdrolen. — Zij
begeerden de zaak van Amhoina als afgedaan beschouwd te hebben, en verzuimden zelfs,
de stukken, dit proces betreiFende, aan hunnen buitengewonen Gezant mede te geven,
Zoo zou, dachten zij voorzeker, de behandeling dier zaak van zelve voor eerst onmo-
gelijk gemaakt wórden — Toch diende brasser er op verdacht te zijn, dal men in
Engeland op nieuw met heftigheid en bedreigingen vorderen zou, dat de gewezen rechters
gestraft werden. In dit geval moest hij antwoorden, dat in deze zaak verder niels kon
gedaan worden, ten ware van de Justitie van dezen Staal tegen alle recht en rede gevergd
werd ongelijk te doen, hetgeen men van Zijner Majesleits hooge wijsheid en rechtvaar-
digheid niet verwachten mocht, goelijk men mede vertrouwde, dal de Koning onzen
Slaat en ingezetenen niet anders zou gelieven te behandelen, dan zij door andere Mogend-
Resol. Slat.-Gen. 22 Febr. 1632. ^ nesol, Stal.-Gcn. 5 Maart, 1632.
741
-ocr page 588- -ocr page 589-1C30—
1634.
DES VADERLANDS. m
Dezelfde verzekeringen en, raadgeyingen kregen de Slalen de gelegenheid aan eenen
aanzienlijken builengewonen Gezant van güstaaf adolp Ie herhalen, toen den eersten
Februarij (1652) 'sKonings Opperstalmeester benedigtus oxenstjern, die in den vorigen
zomer eene zending naar Frankrijk hekleed had l, alhier aankwam. In zeer hartelijke
taal wenschte hij de Staten gelük met hunne behaalde overwinningen, die, hoopte hij,
adhlervolgd mochten worden door den goeden uitslag der onderneming , die zij voorhadden.
In geval de Koning, voegde hij er bij, in den loop zijner zegetochten wat naderbij
de grenzen onzer Provinciën komen mocht, vertrouwde hij, dat zulks Hun Hoog Mogen-
den aangenaam zou wezen, en zij zynen Meester door hunne krijgsoperatiën zouden on-
dersteunen. Na weinige dagen slechts ging oxenstjeun volkomen tevreden henen
Tegen het einde van Januarij (1632) uit Ilellevoetsluis uitgezeild, sprak vosbergen vosbeuqens zen-
de Kardinaal de righelieu het eerst te Chalons op zijne terugreis met den Koning van l'rank-
Metz naar Parijs of de omstreken. Wel was het raadzaam, de oorlog van gustaaf
ADOLF als een oorlog van slaat en niet van religie te doen voorkomen, want, hoe on-
wrikbaar de Kardinaal zelf ook bïeef, de openbare meening in Frankrijk brandmerkte
den Koning van Zweden als een vervolger der Katholieke Kerk., en de Fransche Geeste-
lijkheid voer steeds heftig tegen hem uit en verklaarde dat het de plicht was van den
oudsten zoon der Kerk hem paal en perk te stellen, en ook de Staten, wilden zij zeiven
Frankrijks bijstand niet op het spel zetten, moesten het zich geraden achten, den
Katholieken als zoodanig niet te hard te vallen. Immers righelieu voerde vosbergen
te Chalons op de mededeeling van het doel zijner zending dadelijk tegemoet, dat, zoo
men aan de Roomschen in 's Hertogenbosüh kerken vergund had, de Zuidelijke Neder-
landers het juk van Spanje zouden hebben afgeworpen. — Doch in 1629 was fhlland
nog niet verdacht op het geval eener aansluiting tusschen de Zuidelijke Provinciën en ons
ten spijt van Spanje: integendeel toen wilde men de mogelijkheid van zulk eene uilkomst
afsnijden. — Al was de Kardinaal, eerste staatsdienaar des Konings van , nog zoo
Benedictus
OXENSTOEUN tl'
zeker van zijne zaak, toch moest hij, door den Hertog van Beijeren en de Katholieke
Ligue in Duitschland, ten minste in schijn, in zyne bescherming te nemen, zorgdragen
dat de voortdurende alliantie met Zwccie» voor ii'ran/injVi en den Paus mogelijk bleef. Van-
daar dat hy vosbergen, tot niet geringe ontmoediging van dezen onzen Gezant, dadelijk
aankwam met het voorstel van een verbond tusschen Frankrijky Zweden^ de Stalen^
den Hertog van Beijeren, en de Keurvorsten van Keulen en Trier, een verbond,
waartoe men Engeland uitnoodigen zou toe te treden. — Kwam het tot stand, dan
bleek het aan de wereld, dat het noch den Staten noch gustaaf adolf om de onder-
drukking van het Katholicisme te doen was. — Dat denkbeeld echter moest righelieü,
> Resol. SiuL-Gcn. 5 Junijj 17 Julij, 1631.
2 Resol. Stat.^Gen, 1, 2, 6, 7, 9 Febr. 1632.
588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zoo bij het immer in ernst gevoed had, weldra laten varen, en nu beijverde hij zicli
om van den Koning van Zweden voor de Katholieke Ligue onzijdigheid en levens de
belofte van teruggave der door hem bezette geestelijke goederen en Landen, en voor den
Hertog van Beijeren het behoud van de Nederpalts te verwerven. Deze handeling steunde
op de meening, dat Beijeren en de Ligue met onzydigheid gediend waren. Doch dit
was slechts in zooverre het geval, als zg deze gelgk een schild tegen de veroveringen
en afpersingen van den Koning van Zweden zouden kunnen gebruiken; maar inderdaad
wenschten zij zich de vrijheid voor te behouden om, als daartoe de kans voordeelig
stond, den Keizer met geweld van wapenen tegen de Zweden te ondersteunen. Terwijl
de Ligue by monde van den Bisschop van Würzburg aan het Hof van Koning lodewijκ
door Frankrijks tusschenkomst onzijdigheid trachtte te verkrijgen, deed de Hertog van
Beijeren bij de Infante op gewapende ondersteuning aandringen. — De pogingen om de
Katholieken legen gustaaf adolp te beschermen, hadden weinig kans om te slagen,
daar gustaaf adolp, voor en aleer hy de gevraagde inwilligingen verleende, verlangde
dat hem voor de te ontruimen plaatsen andere Landen werden afgeslaan, vermits anders
zijn leger bij gemis aan de noodige behoeften te gronde zou moeten gaan. Ten slotte
deed gustaaf, om tilly het hoofd te bieden, in de maand Maart (1632) een inval in
Beijeren, vermeesterde Donauwörth en scheen lot in de Oostenrijksche Erflanden voort
te zullen rukken, waar men zich aan het Fransche Hof reeds vleide dat hy door de
ingezetenen, het Keizerlyke juk moede, als een vriend zou ingehaald worden. — Was
VOSBERGEN in den aanvang eenigzins wantrouwend ten aanzien van de oprechtheid der
zucht van de Fransche Regering om gustaaf adolf in weerwil van alles te blijven onder-
steunen, zijn bezoek strekte, om hem te dezen aanzien gerust te stellen, en kort vóór
zign vertrek schreef hij, den 23 April (1652), dit als de groote uitkomst van zijn verblijf
in Frankrijk te beschouwen, dat hij de uitwerking had kunnen waarnemen, die twee
lijdingen aan het Hof gemaakt hadden: de eerste sprak van eene nederlaag, die gustaaf
adolf zou geleden hebben; de andere bracht mede, dat deze Koning Donauwörth inge-
nomen had: de eerste nu verwekte verslagenheid, en de tweede veroorzaakte genoegen
en bigde gezichten. Dus bleek ongezocht en ondubbelzinnig wat er op den bodem der
gemoederen schuilde l.
1630—
1034.
Niet weinig moeite had vosbergen zich gedurende zyn verblijf in Frankrijk, nevens
onzen gewonen Gezant aldaar, gegeven om het tweede millioen subsidie los te krijgen
en herwaarts over te maken. Hy beweerde, dat alvorens dit geld hier ontvangen was.
DES VADERLANDS. 1ί87
ons leger niet Ie velde kon trekken, en in Frankrijk wensehle men, alvorens het geld IC30—
te laten uitbetalen, de zekerheid te hebben dat de Prins metterdaad Ie velde getrokken
v^^as. Hoe het zij, deze zaak was, almede door baugy's bemoeijing, die in April een
uitstap naar Parijs gedaan had i, eindelyk gevonden toen vosbergen den Mei,
te Hage terug, van zijne zending verslag deed. Op dat zelfde tijdstip was' alles
gereed, om den veldtocht tegen de Zuidelijke Nederlanden aan te vangen.
Reeds in Januarij (1632) verzocht de Prins tijdige voorziening in de legerlasten, opdat Be^oejjiugeu ο,η
hij vroeg in het voorjaar te velde zou kunnen trekken, en dadelijk begrepen Sleten-
Generaal, dat het, ten einde de goede gelegenheid, die de veroveringen van den Koning trekken,
van Zweden aanboden, niet te laten voorbijgaan, hoogstnoodig was in tijds penningen
in voorraad te hebben om het leger te velde te brengen. Diensvolgens werden de Pro-
vinciën verzocht tegen half February de vereischte som in den Haag te bezorgen; de
Kapiteins aangeschreven hunne Compagniën tegen den eersten Maart voltallig te maken,
en de vroeger op verminderd getal gebrachte Compagniën en Regimenten weder te ver-
sterken, terwijl eene Commissie, waarin alle Provinciën vertegenwoordigd moesten zijn
(alleen Groningen en Ommelanden hadden in dezen tijd geen Gedeputeerde in de Staten),
met Zijne Excellentie zou raadplegen over het gebruik van het leger te maken Vóór
DES VADERLANDS. Ö8I5
zienlijkslen onder de Groolen zelfs niet uitgezonderd, niet vertrouwd werden en builen
de bedieningen gesloten bleven, — vooral sedert spinola opgevolgd was geworden door
don a1.varez de βαζλν, Markgraaf van santa-gruz , en de Graaf Hendrik van den berg
bij hem had moeten achterslaan, kende de ontevredenheid geen bedwang meer. Twee
Nederlandsche Groolen rené van renesse, Graaf van warfusée , hel Hoofd van's Konings
geldmiddelen in de Nederlanden^ en Hendrik, van den berg zelf ontzagen zich niet in on-
derhandeling met de Noord-Nederlanders te treden, en daartoe in het voorjaar van lCo2 op
eene geheimzinnige wijze in den Haag te komen.' De eerste was geen man van een
eervol karakter: doorvliet a'oeren van een te hoogen slaat had hij zijne geldmiddelen in
verAvarring gebracht, en door verraad trachtte hij zijn fortuin te herstellen. Voorloopig
bracht de Raad-Pensionaris pauw hem te Venloo 200,000 kroonen, waarvan de helft
voor den Graaf van den berg, en later zouden beiden met ambten en meer gelds be-
loond worden. — Maar ook de Waalsche Provinciën toonden zich afkerig van de
Spaansche heerschappij. De met gevaar bedreigende, maar in geval van afwerping van
het Spaansche juk, bescherming belovende macht van den Franschen Kardinaal miste
hare uitwerking evenmin op die Provinciën, reeds door gemeenschap van taal met/'Vaw/i-
rijk verbonden j als op zoo menig Duitsch grensgewest. Er had, zich eene zamenspan-
ning gevormd van de grootste lieren, met name, willem van Mehm, Prins van epinoy,
lid van den Raad van Slate; alexander , Herlog van bournonville , goeverneur van
lUjssel, Douai en Orchies; lodewijk , Graaf van egmond , Prins van Gavre\ Grande
van Spanje van de eerste klasse; albert van Ligne, Prins- van barbanqon en Arcnberg,
kolonel van twee regimenten, allen vliesridders. Door carondelet , deken van Kamerijk,
en broeder van den Goeverneur van Bouchain, stonden de ecdgenooten met ricuelieü
in betrekking
Maai sterker dan alle verraad of zamenzwering moest zich het nationaal gevoel be-
toonen, waar het zich aan de wettige vormen hield, en de Herlog van aerschot , alsmede
de Primaat der Zuid-Nederlandsche Katholieke Kerk, jAkob boonen, Aartsbisschop van
Mechelen, de natuurlijke opperhoofden der Nederlandsche nationaliteit, waren als voor-
standers van Brabants en Vlaatiderens zelfstandigheid tegenover hel Spaansche Bewind
te beschouwen. Van hen derhalve was te verwachten, dal zij die zelfstandigheid zouden
weten te doen gelden, zoodra zij zich om Spanjes wil al te zeer in het naauw gebracht
zagen door hunne Noordelijke landgenooten, die niets liever wenschten, dan zich vriend-
schappelijk met hen te verslaan.
1c30—
10:u,
Dit een en ander bracht te weeg, dat men van den thans te ondernemen krijgstocht
deze gewichtige uitwerking wachtte, dat de Zuidelijke Nederlanden het Spaansche juk
1 TüÉOD, joste i Hisl. d. FAats Gén. d, Pays-Bas. T. H , p. 73 , 74.aitsema, I, bl. 1188. itTem.
de Fréd. Henri, ρ. 131, 132. λυαοεναλπ, XI, bi. 149, 150.
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 594-Ö94 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zouden afwerpen en zich vrijmaclilig met ons zouden vereenigen. Er was oneindig veel
in Ie voorzien. Zou de vereeniging mét die Katholieke Provinciën, zetel van zulk
eene machtige Aristocratie, al kregen zij ook Algemeene Staten op zich zei ven, en al'
kwamen ook de Walen aan Fmnkrijk, het karakter der Vereenigde Provinciën niet geheel
en al vervalschen? En wat was het vooruitzicht van den Prins van Oranje! Waar zoo
menig groot beer zich in rang minstens met hem gelijk stelde, had hij van de zijde der
natie geene verheffing lot het gezag te verwachten; maar, wist hg bij den vrede eenigen
titel over de Nederlanden van Spanje te bedingen, kon hy dan langer de ambtenaar der
Staten in de Noordeligke Provinciën blyven? Dit alles werd voorzeker door onze staatslieden
ingezien; doch eenmaal, begreep men, moest er toch aan den voorloopigen toestand een
einde komen, en ihans scheen het tijdstip daartoe gekomen; de bezwaren , die de oplossing
van het vraagstuk mede zou brengen, konden, xlachtmen, niet grooter zijn dan die welke
de in het onzekere voortgezette staat van oorlog te weeg bracht, en, wat veel afdeed,
Holland en Zeeland ten minste waren op hare hoede; zij behielden zich voor, evenals
tijdens de Pacificatie van Gent, hare regering en godsdienst te bewaren, en slechts als
bondgenooten in een Verbond, niet als onderdanen in eenen eenvormigen Staat te treden.
Maar hoe de onderneming aan te vangen en van welke zijde de Zuidelijke Nederlanden
in te rukken? 's Prinsen denkbeeld was weder, dat wij ons van Awiwerpeii meester moes-
ten maken. Voorzeker meende hy in de eerste plaats van de Slad en het Markgraafschap
Antwerpen eene verklaring ten zynen gunste, gelyk hij het liefst zou gezien hebben,
te mogeiï verwachten. Werkelijk werd den Sls^ß'i Maart in het kabinet van Zijne Excel-
lentie lot het beleg van die stad besloten, en in verband hiermede bepaald, dat er in
onze bovenkwartieren eene legerafdeeling zou zamengetrokken worden om de rivieren,
de Waal, den Rijn en den IJ sei, te bewaren. In de maand Mei vervrachtte men in
Frankrijk ons leger in de kwartieren van Grevelingen, terwyl de Koning in IHcardië
een leger en veel krijgsvoorraad had bijeengebracht i. Doch dat plan was niet in over-
eestemming met den raad der Zuid-Nederlandsche Heren, met welke meu zich in betrekking
gesteld had^. De Graaf van den berg was goeverneur van het Overkwartier van Gel-
derland, en hier kon hij dus het best voor de ons gunstige gezindheid der ingezetenen
instaan, , en onze veroveringen in de hand werken. Ook warfusée drong er op aan,
dat ons leger langs de de Spaansche Provinciën zou binnendringen: daar hij vroe-
ger reeds met Frankrijk betrekkingen schijnt aangeknoopt gehad te hebben, zoo zal
zyn raad in overeenstemming met richelieus inzicht geweest zijn. Wat den Prins de
meeste voldoening beloofde, was den Kardinaal juist niet het meest n^ar den -zin. Bo-
vendien uit het Luxemburg sehe on Triersche vooral dreigden de zamengezworene Fran-
sche uitgewekenen, en de tegenwoordigheid van zulk een ontzaggelijk Staatsch leger
1630—
1634.
1 Dépêche van lakgerak, v. d. 21 Mei, .1632. 2 aitsema, t. a. pl.
-ocr page 595-DES VADERLANDS. 019
op weg derwaarts kon niet anders dan haclilijk voor de aanhangers van den Hertog
van Orleans en aanmoedigend voor de vrienden van den Kardinaal wezen. Maar bo-
venal, en dit moest de zaak uitmaken, zoo ons leger zich in Vlaanderen en Westelijk
Brabant ophield, was de toegang aan de troepen der Ligue, die de Infante te hulp
konden komen, open gelaten; trok men, daarentegen, Brabant van de Oostzijde binnen,
dan versperde men tevens den weg uit Duitschland derwaarts. Op de vraag door pauw,
tot warfusée gericht, of de Graaf van den berg onze onderneming ook door het lich-
ten der bezettingen uit Venloo en Roermond kon bevorderen, werd geantwoord, dat
dit niet te vergen Avas, maar dat de koninklijke Landvoogd van dat deel van Gelderlund
alles zou laten begaan
Zoo werd dan het beleg van Maastricht beraamd om een voet in het gebied der In-
fante te krijgen, en alzoo de gebeurtenissen, die men aldaar tegemoet zag, af Ie wachten.
Op denzelfden dag, dat 's Prinsen lijfwacht den Haag verliet om weldra door Z-ijne
Excellentie gevolgd te worden, te weten den Mei (1652), werd door de Stateh-
Generaal een manifest aan de Zuidelijke Provinciën gericht van den volgenden inhoud. Manifest tot de'
Daar de Spanjaarden, hoezeer zij wegens de moorden en verwoestingen, door hen aan- fjJjS'geiichr"
gericht, door de gezamenlijke Nederlandsche Provinciën voor vyanden verklaard waren,
niettemin door snooden list of openbaar geweld hunne heerschappij in het grooter deel
dier Provinciën hadden weten te vestigen, hetgeen den onderworpenen Gewesten op
verlies van vrijheid en welvaart was te slaan gekomen, — zoo noodigden hen de Staten
uit nabuurschappelijke toegenegenheid iiit, op het loiTelijk voorbeeld hunner voorouders
en voorgangers zich aan het zware en ondragelijke Spaansche juk te onttrekken en zich
vrijwillig bij de Vereenigde Provinciën te voegen. Daartoe boden de Staten hun den
bijstand van een leger onder het wijs, kloek en voorzichtig beleid van Zijne Excellentie,
FKEDBRiK HENDRIK, Prins van Oranje, en beloofden zij heilig en onverbrekelijk, de
Gewesten en hunne I^den en Steden met hunne ingezetenen, zoo geestelyk als wereld-
lijk, van wat stand, hoedanigheid of betrekking zij mochten zijn, bij hunne privilegiën
en bepaaldelijk bij de openbare oefening der Roomsch Katholieke godsdienst te bewaren
en handhaven, begerende met hen te leven, handelen en wandelen als goede vrienden,
naburen en bondgenooten, waardoor niet alleen de Spanjaarden met vereenigde macht
zouden kunnen geweerd worden, maar ook de gezamenlijke Nederlandsche Provinciën
in rust en lot haren ouden bloei teruggebracht zouden worden
1030—
1634.
In afwachting van de uitwerking van zulk eene taal, deed de Prins zijn leger op
Pinksterdag den dertigsten Mei van bij Nijmegen naar #oo/f oprukken. Pen eersten
Junij was het leger, langs den rechter oever van de Maas voorttrekkende, terwijl het
70*
-ocr page 596- -ocr page 597-DES VADERLANDS. 1ί87
aan Zijne Excellentie verplicht en gezind om zulks Ly alle gelegenheden te vergelden." 1630—
Ten slotte vt^enschten zij hem geluk »met de victorie, die God Almachtig aireede had
verleenden zouden God bidden, dat »Hij de verdere voornemens van dezen Staat
wilde zegenen en den persoon van Zijne Excellentie sparen" l.
Maar die voornemens konden niet volvoerd worden zonder veel geld. De geheime
onderhandelaars, vaw den berg en -vvarfusée, hadden te kennen gegeven, dat er gele-
genheid zou zijn om door middel van geld een goed aantal soldaten uit de dienst van
dèn vijand af te trekken, en dat, zoo er steden of plaatsen van de andere zijde', op
voorgang van aanzienlijke personen, onze zyde kozen, deze aanzienlijken daarvoor hun
loon, bepaaldelijk ook in geld, verwachtten. Geen Avonder^, dat de Heren ifooRDAVUK
«n BROEKHOVEN, die het bericht uit het leger overbrachten, waar zij, met anderen,
als Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden tegenwoordig waren, aankondigden, dat er
eene nieuwe Petitie tot penningen voor de legerlasten, ten bedrage van 500,000 gul-
den , zou dienen gedaan te worden Maar ook om al de plaatsen, die men verwach-
ten kon dat in onze handen zouden vallen, te bezetten, en tevens een sterk leger te
velde te houden, was èr een ontzaggelijke massa krijgslieden noodig; dus zou er con-
sent van de Provinieiën gevraagd worden tot lichting van 6000 waardgelders om in onze
grensvestingen de naar Brabant uittrekkende garnizoenen te vervangen. Dat de troepen
van Graaf willem va.n nassau aangehouden waren, om de kosten eeher lichting van
waardgelders te besparen daaraan werd nu niet gedacht. De eisch werd toegestaan,
en bij het dragen der lasten mochten, zoo als de Raad van State sprak, de ingezetenen
zich troosten j, dat het voordeel uit de verandering van zaken in de zuidelijke Neder-
landen te. wachten, weldra aan die buitengewone heffingen voor goed een einde zou
maken, terwijl zij zich te doordringen hadden van de overtuiging, dat »de voortgang
van zulk eene groote en door God den Heer aanvankelijk gezegende zaak niet door
spaarzaamheid en daaruit ontstaande schaarschheid van penningen behoorde gestuit of
opgehouden te worden V* ι
Roermond^ waar 's Konings Raad en Rekenkamer in Gelderland was gevestigd ,was gj-aaf kbnst
intussöhen door Graaf ernst Casimir verkend geworden, maar met dit ongelukkig ge^ casimiu sneavdt.
volg, dat hij den Junij, van den wal met een musketkogel aan het hoofd ge-
DES VADERLANDS. 1ί87
even gemakkelijk als Venloo en Roermond in onze handen zou vallen, daar kort voor 1630—
de aankomst van ons leger Graaf jan van kassau er 2500 man uitgelezen troepen en
een goeden voorraad mond- en krijgsbehoeften binnen gebracht had, en de belegerden
dadelijk met grof geschut de belegeraars bestookten. Dus richtte men zich met de
strengste orde en de gelijkmatigste verdeeling van den arbeid vóór de vesting in. Elk
regiment had zijne laak; elk uur van den dag zijne werkzaamheid: alle avonden te
zes uren, als wilde men doen gevoelen, dat men, bij alle inwilligingen aan de Room-
sche godsdienst, op eigen godsdienst prijs stelde, trokken de Compagniën, die de wacht
in de loopgraven hadden, in parade, in het kwartier van den kommanderendeii Kolonel,
om een psalm te zingen en een gebed te hooren: daarna begaven zij zich in stilte
op hunnen post. Zoo klonk weder het psalmgezang in een oord, waar hel sedert
50 jaren niet gehoord was, als om de belegerden te herinneren aan de tooneelen, die
het vroeger begeleid had. — Graaf matjeits van nassaü , Kolonel van de Walsche regi-
menten, verschanste zich zeer sterk op den rechteroever der Maas aan de zijde van
Valkenburg, regt tegenover Wijk. Niet minder zorgden de belegeraars der stad zelve, '
door verschansingen en al wat eene positie versterken kan, bestand Ie zijn legen eenen
aanval van buiten, daar zij van de zijde des vyands eene poging tot ontzet verwachtten.
De markies van santa-gruz was, namelijk, aan het hoofd van 10,000 man voetvolk en
ongeveer 4000 man paardevolk, in de omstreken van Diest gelegerd, en hel was te ver-
wachten, dat gonsalez van cordova in den nood, die de Spaansche Provinciën bedreigde ,
uit Duitschland ontboden, ten eersten lerug zou komen.
Ten einde de vijandelijke krijgsmacht te beletten aan ontzet te denken, had de Prins
Vlaanderen laten bedreigen. Op denzelfden dag dal Zijne Excellentie van Aymc^c» optrok, Krygsbedrijvcn
had hij Graaf willem van nassau met de Regimenten van erentreiter en rosbncranz en v^K^N^^gg^u'jJ^"
andere troe|)en naar Zeeland gezonden. Rammekens was het punt van vereeniging, waar hem Schelde.
de onlangs veroverde sloepen, wel bemand, benevens allerlei krijgsbehoeften toegezonden
werden. Den lO^e'i Junij voer hij van daar af, l^Mc-Atm ^en Kouwensieinschen Dijk
sehen Lilloo en Antwerpen), dien hy op twee plaatsen doorstak. Eerst viel alsnu de Kruis-
ÄcAaws, aan het uiteinde van den genoemden dijk aan de Schelde gelegen, in's Graven
handen, niettegenstaande er hulp uit Antwerpen was komen opdagen. Daarna veroverde
hij de St. /a/ioèi-schans, landwaarts in aan het andere uileinde van denzelfden dijk
gelegen. Daarna maakte hij zich nog van de forten St. Ambrosius en St. Martijn of
Hoogerwerf, een weinig beneden Lilloo gelegen, meester, en veroverde eindelijk hel
fort, door dén vijand in den Polder van Namen aangelegd, uit hetwelk.hij de onzen
op de Zeeuwsche stroomen veel nadeel gedaan had l. Dus stond de weg naar Vlaanderen
588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
voor de onzen open, en de ingezetenen dezer Provincie verkeerden in groote bezorgd-
heid, niet wetende op welk punt hun vyand het gemunt had. Doch nevens de soldaten,
stelden zich de burgers en de boeren in het geweer, hetgeen eensdeels Graaf willeh
belette iic\\ m Vlaanderen te wagen, anderdeels de Brabantsche Regering veroorloefde
dit landschap aan zyn eigen verdediging over te laten, en het leger van santa-gruz
eene poging tot ontzet te laten doen.
Zoo liet het zich aanzien, dat het beleg van Maastricht van de Vereenigde Provin-r
ciën groote offers zou vergen. Op het vernemen, dat de Prins de 17 Compagniën te
Venloo, Stralen en Roermond elk tot 500 man versterkt had, hetgeen met eene lichting
van 2500 man gelijk slond i, vleiden zich de iStaten-Generaal, dat zij alsna met een
geringer aantal Waardgelders, te weten met 51500, zouden kunnen volstaan. Doch spoe-
dig werden ζy anders ingelicht. De Raadpensionaris en schaffer, uit het leger aange-
komen , verklaarden, dat aan de voortzetting van het beleg niet te denken viel, veel
min aan de uitvoering van de verdere plannen, zoo de AVaardgelders tot dat verminderd
bedrag gelicht werden. Voorts drongen zij zeer aan op de spoedige toezending van
verbazende geldsommen, welke het te bezwarender was te leveren, omdat er steeds
Provinciën achterlijk waren, en ook Zeeland reeds meer dan genoeg opgebracht rekende
te hebben, door Graaf willem van kassaü in zijne onderneming op den oever der »ScAe/i/e
te ondersteunen De Provincie Holland liet het niet aan hare bereidvaardigheid ont-
breken Hare Gedeputeerden verklaarden ter Generaliteit, dat hare penningen gereed
lagen niet alleen voor haar aandeel in de legerlasten, maar ook tot de uitvoering wn
het groote werk, waartoe thans een consent van 2 millioen boven het millioen tot de
legerlasten van de Provinciën gevraagd werd. De inneming van Maastricht was het
naaste doel. Slaagde men in deze onderneming, dan, meende men, zouden zich ver-
scheidene aanzienlijken in Brabant voor ons verklaren, vooral wanneer wij *intusschen
door geldaanbiediogen een deel van 's vyands krygsvolk in onze dienst gelokt en muiterij
onder hetzelve gestookt zouden hebben. Deze hoop scheen aanvankelijk vervuld te wor-
den door de houding van Graaf Hendrik van den berg, die het masker afgeworpen,
en zich tegen het bewind der Aartshertogin verklaard had Hij had zich naar Luik
begeven, waar zich sedert den ΙΟι^®*! Junij Gedeputeerden der Staten-Generaalbevonden,
en de Magistraat, ingenomen met de vrijheid, aan de belijders der Roomsche Godsdienst
1630—
1634.
DES VADERLANDS. Ö8I5
in de veroverde sleden verleend, zieh onzen Slaat zeer eeneeen betoonde i. Hier had ]G30—
1634.
hij, zich blijvende bedienen ^n den titel van Overste-veldheer der arméen Zijner
Majesteit, een manifest aan de soldalen (mits geen Spanjaarden zijnde), met voorspie- Manifest vaa
dcH Graaf van
geling van hooger soldij en bevordering, benevens eenen brief aan de Infante en eenen den bekq,
anderen aan de Hooge Geestelijken, den Adel en de Sleden der Spaansche Nederlanden,
in druk laten uitgaan. Hij nam in die stukken het voprwendsel te baat, dal men (en
bepaaldelijk noemde hy den Markies de legahes als de oorzaak), door hem de midde-
len ter verdediging Ie onthouden, hem zijn Goevernement had doen verliezen. Voorts
klaagde hij in harde bewoordingen over den jammerlijken toestand van het land, waar
de Adel geminacht werd, de Gemeente onder den voet was gebracht, en de Spanjaar-
den alleen regeerden en zich verrijkten, terwijl zij den oorlog eindeloos maakten. Ten
slotte wierp hij zich op als den ^an, door wiens tusschenkomsl en verslandhouding met
koningen en prinsen (voorzeker bedoelde hy de Koningen van Frankrijk en Zweden
benevens den Prins van Oranje) aan het laüd, met de Infante aan het hoofd, mits de
Spanjaarden uitgesloten werden , de vrede kon verschaft worden. — Terwijl alzoo de Graaf
VAïi DEN BERG de slad Luik en Tongeren in hel Luiksche gebied lot loopplaatsen ver-
kozen had voor de tot verraad verlokte armee der Infante, verklaarden de Prins-Bis-
schop (Keurvorst van Keulen) en de Regering van Luik bij plakaat van den Junij,
dat zy van 's Graven bedrijf geen kennis hadden, dat zij onzijdig wenschlen te blijven,
en bij gevolg geene soldaten vergunden in hun gebied te komen, nocli aldaar eenige
werving toelieten. Deze handeling der Luiksche Regering dwong den Graaf openlijk
te verklaren, dat zij in zijne praktijken niet gemengd was, en dat hij niels zou ver-
richten, dal hare onzijdigheid in de Avaagschaal zou stellen. Kort daarna werd van den
BERG schuldig aan hoogverraad verklaard, en een bevel tot inhechtenisneming legen
hem uitgevaardigd
Nadat de bezelling van Maastricht een tweetal uitvallen gedaan had, kwam santa-cruz ,
met wien zich cordova , uit Duitschland teruggekeerd, vereenigd had, aan het hoofd van Sakta-chuz
het thans aanmerkelijk sterker Spaansche leger den Junij te Tongeren ΆάΏ, en na-
derde den volgenden dag lot op een uur gaans 's Prinsen kwartier y66r Maastricht, van
waar hij met geschutseinen zijne aankomst aan de belegerden kenbaar maakte, die
daardoor met een zoo groot vertrouvren vervuld werden, dal zij den onzen van de wallen
den raad toeriepen, om ten spoedigste op. te breken, zoo zij het ontkomen wilden. Den
laalslen Junij had er reeds eene schermutseling lusschen de \vederzijdsche ruiters plaats 3.
Toen men dit te 's Gravenhage vernomen had, verwachtle men geenszins dat sAnta-
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 602-588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
CRUZ zich langen tijd tegenover het leger van Zijne Excellentie zou ophouden. Inte-
gendeel, men slelde als zeker, dat hij op onze grenen zou afkomen, om van de af-
wezigheid onzer krijgsmacht gebruik te maken. Men dacht aan eene herhaling van
den toeleg van 1629. De beraadslaging over de vraag, of men geene wekelijksche
buitengewone bedestonden in al de Provinciën zou laten uitschreven om Gods bewaring,
over ons leger en zijnen zegen over *s Prinsen voornemens af te smeejien, getuigde van-
De siaieu ne-het bcsef van het hachlijke van den toestand. Tevens wenschten de Staten-Generaal de
tegen Mnen^vTl üchting der waardgelders, die de garnizoenen in de frontierplaatsen zouden gaan ver-
binnen onze gren-^ ZOO veel mogelijk te bespoedigen. Weldra sloeg de President van Hun Hoog
Mögenden voor, een klein leger byeen te trekken uit de compagniën, welke de waard-
gelders zouden aflossen, vermeerderd met de troepen, die Willem van nassau op de
grenzen van Zeeland onder zijne bevelen had, voor zoover zg niet tot bezetting der
Zeeuwsche grensplaatsen vereischt waren. Met de oprichting der compagniën waardgel-
ders werd niet gedraald. Dus kon men hopen de garnizoenen der grensvestingen be-
schikbaar te krijgen tegen den vijand, die, had men vernomen, den Hemertschen
Waard bedreigde om Reusden te bestoken. De Raad-Pensionaris slelde voor, een deel
der garnizoenen, die volgens 'sPrinsen last zich bij Nijmegen moesim verzamelen om
zyn leger te versterken, tot afwering van den gevreesden inval te doen dienen, en met
advies van den Raad van State namen de Staten-Generaal dit voorstel aan, en tevens
werden de^ Heren van Holland verzocht die van AmsTerdam te bewegen, de twee com-
pagniën , welke in hunne stad lagen, naar de grenzen te laten trekken
I'appeniieim Nog grooter werd de zorg om de grenzen tegen een overval te vrijwaren, toen de
JaT^aflekenvcmomen werd, dat ook pappenheim met een leger tot ontzet van Maaslticht aït
Duitschland te wachten was. Er w^aren brieven onderschept van den Agent van den
Keurvorst van Keulen te Brussel, waaruit gebleken was dat deze Agent onderhandelde
om dien veldheer in de diénst van den Koning van Spanje te doen overgaan Op
deze wijze meende men de schennis der onzijdigheid, die in het parlij kiezen van
De onzijdigheid Liguistische troepen tegen onze Republiek gelegen was, te vergoelijken. Van onze zijde
"lizl^dlf g^er" ^^ onzijdigheid tegenover de Ligue en het Rijk slipt genoeg bewaard. Immers
biedigd. j^j^j gustaaf adolf zich beklaagd, dat wij niet ten zijnen behoeve gedaan hadden, wat
1630-
1634.
de Ligue thans teü behoeve, van onzen vijand deed; én wanneer die Koning de onzij-
digheid van het Neuburgsch grondgebied dreigde te schenden, beijverden zich de Staten
- dit te verhoeden Herhaaldelijk had men gelegenheid gehad den Keurvorst van Keu-
len tegen elke inbreuk op de onzydigheid te waarschuwen, hetzij hem door de Infante
krijgsvolk werd aangeboden, iu de stad Keulen en binnen de voornaamste plaatsen van
2 Resol. Stat.-Gen. 19 Julij, 1032.
1 Resol. Stat.-Gen. 3, 8, 10, ί5, 19 Julij, 1632.
3 Rcsol Stat.-Gen. 28 Febr.; 10 Maart, 1632.
DES VADERLANDS. 605
zijn Stift te leggen i; hetzij pappeseeims troepen, die men als aan den Keurvorst, in 1630—
zijne hoedanigheid van hoofd tl^r Ligue, ondergeschikt beschouwde, in strijd met de
getroffen overeenkomst van ontruiming, het Graafschap Ravensberg bezetteden Wel
had de Keurvorst op zyn grondgebied onze ruiters gezien, die den Koning van
naar Frankfort geleidden; doch dit v?as slechts een doortocht, waarbij onze troepen lot
geenerlei vijandelijkheid gemachtigd waren en bovendien de Keurvorst verleende wel-
dra den doortocht aan de Spaanschen, die uit de Zuidelijke Nederlanden legen gus-
taaf adolf Werden gezonden Ook toen de Keizer in het voorjaar (van 1652) in
de Guliksch-Kleefsche Landen krijgsvolk wilde laten werven, konden de Stalen zich op
hunne naauwgezetheid in het inachtnemen der neutralileiti beroepen, om hem zulks te
doen ontraden Dus lieten Hun Hoog Mögenden ook nu, zoodra zij hel gerucht van
PAPPENHEIMS Overgang in Spanjes dienst vernamen, den Keurvorst van Keulen ernstig
waarschuwen: liet hy dit geschieden, zoo zouden zij, verklaarden de Staten, dit als
eene inbreuk op de onzijdigheid beschouwen De waarschuwing baalle niet. Nu hield
men het er te zekerder voor, dat onze grenzen mei een inval bedreigd werden, en
daar levens berichten aankwamen, hoe ons leger door verloop en ziekle, en de soms
moorddadige uitvallen der belegerden verminderde, en zoo weinigen van de soldalen der
Infante aan de roepslem van den Graaf van ben berg gehoor gaven, dat deze zelfe een
poging aanwendde om ruiters op ons grondgebied te lichten ^, zoo stelden de Holland-
sche Gedeputeerden voor, dat men op middelen bedacht zou zijn om het leger te ver-
sterken en den Staat Voor het dreigend gevaar te behoeden — Op dit voorstel ver-
gaderden de Staten daags daaraan met den Raad van State in hun midden. Om geenerlei
beletsel legen het verslerken des legers in den weg te leggen, vereenigde Holland zich ■
1 Resol. Stat.-Gen. 8 Jan., 1632. ^ Hßsol, Stat.-Gen. 24 Febr., 1632.
^ Resol. Stat.-Gen. 27 Jan., 1632. Wieitemin Jbleef .stakekdroek, met zijne ruiters terugko-
mende, in het Stift Munster toeyen, om cene som van 8000 rijksdaalders te innen, die hij be-
weerde van dat Stift te vorderen te hebben {Resol. Slat.-Gen, 26 Febr., 1632). Van deze som
verzocht de Keurvorst later teruggave {Resol. Stat.-Gen. 22 Aprilj 24, 27 Mei, 1632).
" Hij liet zich deswegens door een Gezant verontsclmldigen {Resol. Slat.-Gen. 22April, 1632).
Resol. Stal.-Gen. 5 Έύ, 16Z2. ^ Résol. Stat.-Gen. 19 UM], \Q?>2.
' Bij de dringende bejioefte aan versterking, veroorloofden de Staten den Graaf zes coinpag-
niën ruiters cn even zooveel compagniën voetvolk te lichten. Een buitengewoon hoog aanrids-
en loopgeld mocht hij daarvoor uitloven. A^'oorzeker zou het een al te treurige figuur gemaakt
hebben, als hij na al zijn kunstgrepen weinig of geen soldaten om zich had vergaderd. Dub
moest de zaak (hans met hoog geld gedwongen worden. De Graaf was (oen te 's Herenberg, cn
door middel van den Graaf Tdn Kuilenburg onderhandelde hij met de S(aten {Resol. Slat.-Gen. IS,
15 Julij, 1G32). 8 iiesol. Slat.-Gen. 28 Julij; 2 Aug., 1632.
lö'f·
-ocr page 604-Gö4
1030— met de andere Provinciën, die om te meer manschappen te lokken, eene onregelmatige
wijze van werving tOt vollalligmaking der vreemde regimenten wenschten loe te slaan;
voorts nam de Raad van State op zich, dat de waardgelders zoo spoedig mogelijk naar
Deschufterijen de frontieren gezonden werden, en eindelijk werden de Provinciën verzocht de burgers
de g^reLpllt"^^^ Steden gereed te maken, om, gelijk tijdens het beleg van ^recia, de compagnien,
die in de grenssteden lagen, des noods te vervangen. Deze besluiten werden den Prins
en den Gedeputeerden te velde medegedeeld, en bij deze gelegenheid Zijne Excellentie,
die zich niet ontzag en zelfs op gevaarlijke punten de soldaten tot ijver aanzette, ern-
stig uitgenoodigd zijn leven te sparen , » waaraan den Lande zoo hoogelijk gelegen was" i.
Dadelijk was Holland gereed met eene lijst van burgers, die des gevorderd zouden
kunnen uittrekken, en spoedig was ook. de noodzakelijkheid van het uittrekken der
schutters daar. Immers met het bericht, dat pappenheim werkelijk af kwam zakken,
liet de Prins tevens weten, hoe hij uit onderschepte brieven van den Goeverneur van
Breda bespeurd had, dat de vijand ergens eene onderneming op onze grenzen in den
zin had. Zijne Excellentie deed daarbij aan de Staten den voorslag, met de garnizoe-
nen, die alsnu door waardgelders en schutters vervangen stonden te worden, een inval
in Vlaanderen te beproeven, ten einde den vijand af te leiden en hem voor te zijn.
Vlaanderen lag thans geheel open, daar de vijand al de troepen, die daar nog gelegen
hadden, tot ontzet van Maastricht had laten oprukken. Maar van den anderen kant
was Graaf willem van na.ssa.u door den Prins naar het Limburgsche opontboden zoo-
dat men van de weerloosheid van Vlaanderen anders geen parly kon trekken. Op den
gegeven wenk lieten de Stalen hautain, den Goeverneur van Sluis, raadplegen, of hij
niet, ook met aanwending van matrozen, een aanslag op Vlaanderen kon uitvoeren.
Tegelijk drukte men allen commandanten van grensplaatsen dubbele waakzaamheid op
het hart. Het getal der schutters, door elke Provincie gereed te houden om uit te
trekken, werd bepaald als volgt: Gelderland moest löO, Holland 3566, Zeeland 450,
Utrecht 550, Friesland öOO, Overijsel 100, Groningen 150 burgers leveren; alzoo de
Provinciën gezamenlijk een bedrag van 5066, die van den dag van hun uittrekken aan
dagelijks lien stuivers soldij ten lasle der Generaliteit zouden genieten. Hollandsche
schullers gaven het eerste voorbeeld·: want toen de Willemsstad van uit Breda eene
overrompeling scheen te dreigen, vertrokken twee compagnien uit Dordrecht derwaarts.
Weldra zonden de verschillende Provinciën hare schutters elk naar hare grensplaatsen.
Utrecht, door hare ligging hierloe buiten demogelijkheid, zond de schutters harer hoofd-
stad naar Zutfen, en uit hare kleine steden naar Hertogenhosch. Zeelands schutters
trokken naar Staatsch-Vlaander en, en in deze Provincie werd zelfs^ een krijgsonderne-
' Resol. Stat.-Gen. 19, 26, 28, 29, 30 Julij, 1632.
2 Resol Stat.-Gen. 26 Julij, 1632. aitseju, bl. 1200.
DES VADERLANDS. 1ί87
ming ontworpen, waarloe een vierlal ponten mei 80 bootsgezellen, en de lijdelijke hulp IfiSO—
van een achllal compagniën vereischl werden. — Terwijl de Staten zich dus beijverden
om den Prins al de. soldaten toe te voeren, die zij door schuUers zouden laten aflos-
sen , deden zij ook een poging om de tusschenkomst der Liguisleii door die van Frank-
rijk Ie doen beantwoorden: zij lieten, namelijk, den Koning van dit Rijk weten, dal
PAPPENHEIM naderde; herinnerden hem, hoe wij bepaaldelijk op zijne uilnoodiging on-
zijdigheid met de Ligue bewaard hadden, en verzochten hem alsnu, daar de zich
trouweloos beloonde, zijn leger, dat, onder den Markies d'effiat in Champagne bijeen
getrokken, thans in het Triersche stond, ons ten bijstand naar Maastricht te doen op-
rukken. De Koning sloeg dit verzoek geenszins in den wind, en toen ραρρενπειμ wer-
kelijk gekomen was, kreeg d'estrées (want d'effiat was overleden) bevel om naar het
Guliksche en Luiksche af te zakken, ten einde pappesheim des noods hel hoofd te bie-
den Maar zonder dien bijstand zouden wij ditmaal hel dreigend gevaar te boven komen.
In afwachting van de pogingen des vijands om het belegerde Maastricht te ontzetten,
ging de Prins in de'maand Julij voort zijn eigen leger zoo veel mogelijk te verzekeren
en de stad van naderbij te bestokep. Wegens de nabijheid van 's vijands leger kwamen
onze troepen alle avonden in de wapenen, de infanterie aan de uiterste linie en de
ruiterij achtèr haar. Eene ongunstige omstandigheid mocht hel heeten, dat de Prins
slechts zes stukken tegen de stad in batterij had te stellen: al het overige geschut, uil
veldstukken bestaande, moest legen den vijand van buiten aangewend worden. Veel
manschappen en verscheidene, vooral Fransche en Engelsche, oflicieren werden gewond
of sneuvelden bij de uitvallen der belegerden en de dreigende bewegingen van hel
Spaansche veldleger, onder anderen de Markies d'estiaux, luitenant-kolonel van den
Hertog de candale, en de Graaf vait hawau, zusterszoon van den Prins, van Oranje,
Hoe krachtdadig de contrescarp door mijnen als anderzins ook werd verdedigd, eindelijk
maakten de ^)elegeraars in het begin der maand Augustus zich van dezelve meester ten
gevolge van eenen aanval in den nacht op verschillende punten te gelijk, zoodat de
vijand al zijne buitenwerken moest verlaten. Maar nu had ons leger eene droge gracht dc Prins on-
van öO voet diep voor zich, en eenige werken door de belegerden aangelegd beletten
onze soldaten in de gracht af te klimmen. Om deze reden had de Prins besloten eenen
gang onder die gracht door aan te leggen. Zoo kwam men met den zwaarslen arbeid
lot aan den stadsmuur. Herhaaldelijk trachtte santa-cruz over de Maas te komen, ten
einde des Prinsen verschansingen op den rechteroever, die nog zoo goed niet verzekerd
waren, te kunnen bestoken; doch hij kon dit noch doen op uen meer verwijderd punt.
' Brieven van langerak van 2, 30 Julij en 3 Sept., 1632. Resol. Stat.-Gen. 4, 8, O, 10,
17 Aug., 1632. Die van Holland bedongen, dat hunne compagniën schutters niet naar Vlaan-
deren oi' Zeeland zouden gezonden worden {Resol. Holl. bl. 337).
588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
. Avaar onze machl hem niel zoa hebben kunnen keren, noch met een genoegzaam aan-
tal troepen: immers moest zijne hoofdmacht op den linkeroever blyven en den onzen
den weg naar het hart des lands afgesloten houden. Mocht er eene macht van den
oostkant komen opdagen, dan zou de Prins zich op eene zeer bedenkelyke wijze inge-
sloten vinden, onvermogend niet alleen om door eene voorwaarlsche beweging op de
gemoederen in Brabant indruk te maken, maar ook om naar Holland terug te trekken.
Weldra was die voor onzen vyand zoo gewenschte legermacht op den rechteroever der
Maas aanwezig. — Den der genoemde maand was pappenheim met 12,000 man
te voet en 3000 paarden reeds boven Dusseldorp den Rijn overgetrokken, en naderde
Maastricht^ alles op zijn weg ledig plunderende, en eenige plaatsen aan den Rijn met
garnizoenen bezet latende. Den volgenden dag vielen 20 van zyne ruiters den onzen in
handen; doch de Prins zond ze zonder losgeld naar hunnen veldheer terug, om den
schijn niet te geven alsof de onzijdigheid van zgne zijde gebroken werd. Ook pappen-
heim bewaarde nog een zweem van onzijdigheid, daar hij Maseik, op grond dat er
Slaatsche bezetting lag, onaangeroerd liet. Hoe het zij, hij begreep de onzen niet meer
te kunnen schaden, dan door hun den weg naar Luik af te snijden, uit welke plaats,
sedert de convooyen uit Nijmegen gevaar liepen van opgelicht te worden, ons leger
door middel van Λvissels uit Amsterdam van geld voorzien werd Dè Luikenaars
lieten pappenheims soldaten niet ongemoeid. Het maakte op hen en op de Brabanders
een slechten indruk, dat de verwoester van Magdeburg door de Infante ingehaald was,
tegen een Nederlandsch leger onder een Prins van Oranje: Avaarschïjnlijk, zeiden zij,
kwam hy om hun land even zoo te behandelen, als hy die ongelukkige stad bejegend
had. De vlammen van Magdeburg waren pappenheim in den weg. Voor het overige
behoefde ons leger het gemis van toevoer niet te duchten, daar men voor meer dan
twee maanden van vee en meel voorzien was. — Na de aankomst van pappenheim
zag de Prins zich genoodzaakt zyn uitgezette posten binnen onze liniën te doen terug-
trekken. Dus vermocht hij santa-gruz, wjen hij tot dusver den overgang op den
rechteroever der Blaas belet had, niet langer van daar te keren, en in den nacht van
den Augustus sloegen pappenheim en santa-gruz vereenigd eene brug over de
1630—
1634.
Maas. Deze daad, meende de vgand, zou den Prins het hagchelgke van zijnen toe-
stand doen beseffen. Dus achtte hij het een geschikt oogenblik om hel middel der over-
reding te beproeven. De Infante wenschte liever de hatelyke hulp van pappenheim niet
te behoeven aan te wenden, en pappenheim zelf zou liefst de onzijdigheid niet al te
Oe Hertog van in het oogloopend verbroken hebben; Zoo kwam dan de Hertog van Neuburg in ons
Prfnïden afSt leger. Op grond dat de Prins zich thans niel meer m'et tle hoop op een goeden uil-
slag van het beleg kon vleijen, deed hij den voorslag dat de verschillende legers van
voor.
' llesol. Stat.-Gen. 17 , 20 , 22 Aug., 1632.
-ocr page 607-DES VADERLANDS. 1ί87
\oor Maastricht zouden opbreken, het garnizoen deze vesting zou verlaten en door een 1030—
keizerlijke bezetting zou worden vervangen. Zijne redeneii hadden geenen invloed. Im-
mers deden zich reeds de voorboden op, dat de stad het niet lang zou kunnen uithou-
den, en daarbij vleide zich de Prins legen eenen aanval van buiten bestand te zijn.
Dus verklaarde hij den Hertog, wel wetende dat zijne woorden te Brussel overgebracht
zouden worden, dat hij, ten spijt van wie 't beletten wilde, met Gods hulp de stad
dacht in te nemen en daarna verder voort te rukken. Van nu aan schroomde pappbn-
HEiM niet meer rechtstreeks vijandelijk op te treden. Den 17^®" Augustus was de dag
tot den aanval gekozen. Nadat men in den morgen van dien dag een allerfelst gevecht
met de belegèrden had moeten doorstaan, waarbij Graaf oxford, luitenant-kolonel van Ραριένηκιμ
_ , 11 1 1 ί , ί doet eenen aanval
den Generaal vere , sneuvelde, kwam pappenheim op ons leger af met zes of zeven- op 's prinseu le-
duizend man, zoo te voet als te paard, en twee veldstukjes, om de verschansingen ορ^®·^'
een punt, dat den aanvaller eenig voordeel aanbood, aan te randen. Niettemin werden
de drie Italiaansche regimenten, die de eer van den eersten aanval hadden, lot vier
malen toe afgeslagen, pappenheim wilde ze met zijne, ruiterij op nieuw tegen onze ver-
schansingen opjagen; doch weldra was hij van de hopeloosheid dezer poging overtuigd.
Daar de vijand zyne dooden en gekwetsten en tevens zyne beide veldstukken mede wilde
voeren, zoo hield hij zich nog tot des avonds acht of negen uren onder ons vuur op.
Z-ijn verhes werd op 14 of lliOO man begroot, santa-cruz had geen ander deel aan
het gevecht genomen, dan in zoover hij de drie Italiaansche regimenten aan pappen-
heim verstrekt had. Hij moest zyn leger, het eenige bolwerk van het Spaansche Be-
wind, sparen, en ontging zoo levens het verwijt, het>velk zyne zamenwerking met
pappenheim hem op den hals zou gehaald hebben.
Daags na dit gevecht was men met de mijn onder de gracht door lot voorbij den stads-
muur gevorderd. Door legenmijnen waren de stedelingen de ondergraving op het spoor
gekomen. Doch ons volk verschanste zich in de mijn, en achter de aangelegde beschutting
werden drie kamers gemaakt, om het kruit in te leggen , dal bestemd was eene bres te slaan.
Nu werden de compagniën, het waren Engelschen, aangewezen, die door de bres zouden
binnenstormen , en alles tot den aanval in gereedheid gebracht. In den avond van den 20®'«"'·
deed men de mijn springen; schoon de vijand er in geslaagd was om een deel van de lon-
neijes kruit, met welke zij geladen was, te ontfutselen, deed de ontploffing eene genoeg- Bestorming
zame uitwerking, daar de muur ter breedte van vier roeden in de gracht stortte. Dadelijk
werd de helling der gracht beklauterd en de bres bezet. De stedelingen snelden toe
om den inval te keren, Terwyl eenige Engelschen de halve maan voor de Brusselsche
poort innamen, herhaalden de belegeraars, aangezet door de hoop op den beloofden
buit, onder het luiden der groole alarmklok en het jammerlijk geschrei van vrouwen
en kinderen binnen de stad, lot drie of vier malen hunnen aanval op de bres, totdat
de Prins, bemerkende dal op deze wijze Ie veel volks verloren ging, bevel gaf lot den
588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030— lerugloclit. Den volgenden morgen was er eén slilstand van wapenen om van beide
zijden de lijken op te ruimen. Daarna begon men van onze zyde weder te schielen;
]3e stad capi- doch de Vijand durfde geen nieuwen storm afwachten, en gaf te kennen, dat hij in
ulccrt»
onderhandeling wilde komen l. Spoedig werd de capitulatie vastgesteld, en alzoo werd
gelukkig verhoed, dat 's Prinsen krijgsvolk, met geweld in de stad gedrongen, de gru-
welen herhaalde, door de Spaansche soldalen in 1076 en lb79 in Maastricht gepleegd.
Dat de Prins, in strijd met zijn staatkundig belang en dat der Republiek, aan de be-
stormers de plundering der stad lot loon beloofd had, is wel een bewijs, dat hij hier
een bijzonder lokaas tot dapperheid noodig achtte. — Bij de capitulatie werd niel alleen
de openbare uiloefening der Roomsche godsdienst bedongen, maar ook de geeslelyke
personen en Collègies uitdrukkelijk bij al hunne rechten en eigendommen gehandhaafd.
Slechts zouden Iwee kerken voor de Gereformeerden ingeruimd worden. De Slalen-
Generaal zouden niets anders van de ingezetenen eischen, dan volgens de privilegiën
aan den Koning van Spanje als Hertog van Brabant was toegestaan geweest, en boven-
dien de Stad gezamenlijk met den Prins-Bisschop van Z/ImVc besturen, als eene Provincie,
van de andere Provinciën zoo der Stalen als des Bisschops onderscheiden, gelijk de
Koning van Spanje en de Bisschop haar te voren bestuurd hadden. Hel garnizoen zou
met krijgseer uillrekken, van vrachtwagens voorzien worden en met vrijgeleide zich
naar hel leger van sakta-gruz begeven Dit geschiedde den So®^®'^ Augustus.
Op denzelfden dag was het bericht, dat Maastricht capituleerde, te ^s Gravenhage
aangekomen. Het eerste waartoe de Staten besloten, was, de tijding aan de Prinses
van Oranje bekend te laten maken. Den werd in hel leger een plechtige gods-
dienstoefening gehouden om God voor de Overwinning te danken. Ook de Stalen ble-
ven niet in gebreke om in de Provinciën, tegelijk met vreugdeteekenen, eenen dankdag
te verordenen Bij de eerste Gereformeerde predikatie in de St. Maltheuskerk te Maas-
tricht bleek op aandoenlyke wyze dat de uilroeyiog der Hervormden door parma haar
doel niet zoo goed getroffen had, of er openbaarde zich bg de ingezetenen nog innige
ingenomenheid met de vernieuwde invoering dier leer
appenheim Vernemende dal de stad overgegaan was, meende pappenheim het gevaar van door
den Prins aangevallen Ie worden, te moeten ontwijken; dus brak hij op van JSavaigne,
waar hij gelegerd was om onzen toevoer uil Luik af te snijden, en trok naar Meersen,
aan de Geul beneden Maastricht. Hier echter vertoefde hij slechts eenen nacht, om
zich naar Urmont op den linkeroever der Maas, een weinig landwaarts in, te begeven.
Derwaarts trok ook santa-cruz , door een goed deel der Nederlandsche ruitery, niet
trekt af.
• AITSEMA, bl. 1196—1206. Mem. de Fréd. Henri, ρ. 138-153. w. j. knoop, Belegering van
Maastricht in 1632, in den Gids van Dec. 1855. - aitsema, 1, bl. 1206, 1207.
3 Resol, Stat.-Gen. 23, 25 Aug., 1632. '' aitsema, bi. 1208.
-ocr page 609-DES VADERLANDS. Ö8I5
zonder dat er eenige schermutseling voorviel, achtervolgd. De Prins verwachtte nu, dat lOSO—
1034.
PAPPENHEIM en SAPfTA-GRuz" vcreenigd eenen aanval op Roermond of meer noordwaarts
zouden ondernemen. Dus waarschuwde hg de Staten op hunne hoede te zijn, en de
schutters ter vervanging van de naar Nijmegen bestemde Compagniën de grensplaatsen
te doen betrekken. Doch deze voorzorg was onnoodig. De beide legerhoofden bleven
niet vereenigd. Dadelijk trok de Duitsche veldheer naar den Rijn en voorts naar iSa/cißM,
om zich met wallenstein te vereenigen, en de Spaansche naar Tienen en Diest, om
Zuid'Brabant te dekken
Dus lag het land oostwaarts van Maastricht voor den Prins open. Hij maakte er gebruik
van door den Luitenant der Cavallerie, stakenbroek: , den li^®'» September met eene ■ Lmhurg inge-
voldoende macht naar Limburg te zenden, om deze stad en haar kasteel in te nemen.
Na weinige scholen, uit eene batterij van vier stukken op het kasteel gedaan, gaf de
stad zich over, en wel op dezelfde voorwaarden als Maastricht. De Graaf de foyelles,
Goeverneur en Kapitein-Generaal van de stad en het hertogdom, verliet met het Spaansche
Garnizoen de plaats op geen minder gunstige voorwaarden, dan de bevelhebbers der
vroeger veroverde plaatsen. Daarna liet stakenbroek de steden Rolduc, Valkenberg en
Daalhem bezetten. Zoo kwam het eigenlijke hertogdom Limburg en daarmede de kostbare
bergwerken in de nabijheid der stad van dien naam, die voor 300,000 gulden jaarlijks
verpacht werden, in der Staten handen. —De vermindering, welke 's Prinsen leger door
de bezetting der ingenomen plaatsen ervoer, werd meer dan vergoed door de 20 Com-
pagniën ruiterij, op naam en door de bemoeijing van den Graaf van den berg gelicht,
benevens de twee regimenten voetvolk, elk van lö Compagniën, het eene onder bevel
van denzelfden Graaf, het andere onder den Graaf van flodorf
Zoo scheen dan nu de tijd gekomen om het groote werk ten uitvoer te brengen, en
ΏΆΆτ Brabant op te rukken in de verwachting, dat de ingezetenen zich van het Spaansche
bewind zouden ontdoen. Aan het hoofd van een ten deele vernieuwd leger, en vooraf-
gegaan door den roem van de inneming van Maastricht, die de snoeverijen van Span-
jaarden en Liguisten beschaamd en (een tijdgenoot zegt het ons) tot groote verwonde-
ring van al de wereld gestrekt had aarzelde de Prins thans niet om de onderneming
te aanvaarden^ . De Staten-Generaal aarzelden evenmin. Toen te Maastricht schaarschtd
» Itesol .9/ai.-C?en.29Aug.; 5Sept., 1632. Mém de Fréd. Henri, ρ. 154, 155. aitsema, bl. 1208.
2 Mém. de Fréd. Henri, ρ. 156. Resol. Stat.-Gen. 1, 11 Sept.; 3, 5 Oct. 1632.
3 aitsema, m. 1208, 1209.
^ Zie de woorden op de aangeh. bladz. der Mém.: Cette cavallerie Ie Prince la fit venir a sou
quartier pour avec ce renfort tenter si ,1'on ne pourroit pas entrer plus avant en païs et entre-
prendre sur les ennemis."
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 610-588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— van geld gevoeld werd, haperde het slechts daaraan ^ dat er geen veilig middel was om
penningen derwaarts te zenden, en Hun Hoog Mögenden vefklaarden, »dat zij niet van
zins waren den verderen gunstigen uitslag, dien God Almachtig scheen te zullen ver-
kenen, door gebrek aan geld in de waagschaal te stellen." Ter gelegenheid van de
verovering van Limburg lieten zij, behalve de gewone vreugdeteekenen, het kanon los-
sen op de grenzen in Ν oord-Brabant, »ten einde den vijand te meer te ontmoedigen" i.
Ook ondersteunden zij een nieuwe onderneming tegen Vlaanderen, waartoe zich eenig
krijgs- en bootsvolk aan het vlak van Ramlnckens verzamelde Ja, de poging, in
Nieuwinanifegt gedaan, om door het uitvaardigen van een manifest op de ingezetenen van de andere
tot de Zuidelijkeynjg werken, werd door een openliiker en ruimer verspreiding van een dergeliik
Neder/anders ' . .. ; ..
richt, staatstuk herhaald. De gronden in den aanhef waren vrij wat minder aanstootelijk ge-
' steld, dan in de vroegere verklaring. Thans werd den Spanjaarden niets anders te laste
gelegd, dan de onbepaalde voortzetting van den oorlog ten koste van de welvaart der
Nederlanden in het belang der door hen beoogde volstrekte heerschappij, en bij de
vermelding dal de Staten een leger onder den Prins van Oranje te velde hadden ge-
tracht, stond thans de verzekering, dat zulks niet strekte »om^iemand te bederven,
maar veeleer om de andere naburige Provinciën, Steden en Leden van dien de behulp-
zame en sterke hand te bieden, ten einde zij van het Spaansche juk verlost en in hare
vorige vrijheid gesteld mochten worden"
Zoo scheen dan voor de Spaanschp Regering niets anders te wachten, dal dat ons
zegevierend leger eene ^beweging landwaartsin zou maken. De Staten-Generaal drongen
er zelfs bij den Prins op aan, dat hij, mits hij de zaak doenlijk achtte, met het leger
»wat verders zou voornemen, waardoor de zaak van den vyand in verdere verwarring
zou worden gebracht" Of de ontmoedigde krijgsmacht van de Zuidelgke Provin-
ciën, na PAPPENiiEiMS vertrek aan eigen krachten overgelaten, en te midden eener op'
verschillende wijzen bewerkte bevolking, in slaat zou bevonden worden om Brussel Ie
.... beschermen, was meer dan Iwiifelachtiff. Er moest dus een ander middel woixlen aan-
De vijand be- ' J ö
sluit tot het zen-gegrepen om den Prins van Oranje tegen te houden. Dit middel lag voor de hand.
den van Gezanten.
Het bestond in de toezending van Gezanten. Hunne komst moest den Prins en de Staten
doen denken, dat men ten laatste door onderhandelen alles wat men begeren kon, zou
verwerven: reden genoeg om elke vijandelyke beweging te staken.
I nesol StaL-Gen. 17 Sept. 1632.
3 Resol. Stat.^Gen. 28, 31 Aug. 1632. Bcze onderneming had echter geen^n voortgang {ResoL
Slnt.-Gen. 15 Sept. 1632).
3 ResoL Stat.-Gem 11, 17 , 22 , 24 , 25 Sept. 1632. aitsema» bl. 1209, 1210.
Resol Stat.-Gen. 17 Sept. 1632. ν. d. Capellen, 1, bl. 657.
-ocr page 611-DES VADERLANDS. 6ί1
Bij het in de Spaansche Provinciën heerschend ongenoegen, door de aanzienlijkslen 1G30—
des Lands gedeeld, was het raadzaam bevonden een wettig middel te verleenen, om de
bestaande klachten te uiten. Was dit middel gegeven, dan zou menigeen van verraad
of openbaar verzet worden teruggehouden: zelfs de stoutste nieuwigheidszoeker, mits hij
zich nog niet te ver op den weg der ontrouw begeven had, kon alzoo hopen, langs
wettelljken weg zijn verlangen vervuld te zien. Bevreemden kan het derhalve niet, dat
de Infante er toe besloten had, en dat wel zonder de noodzakelijke bekrachtiging van De Infante
dezen maatregel door Koning filips IV af te wachten, de Staten-Generaal der Zuidelijke
Provin-
ciën zameu.
Provinciën \e Brussel zamen te roepen, iels waarop de Stalen van verscheidene dier
Provinciën sints twee jaren sterk hadden aangediOngen. Den Julij schreef de Aarts-
hertogin de Goeverneurs aan, de Stalen hunner Provinciën legen den Augustus
bgeen te roepen, opdat dezen zouden overgaan tol het benoemen van Gemachtigden,
in het geringst mogelijk aantal, die legen den September te iirwsjci zouden bijeen-
komen, belast met de grieven der bijzondere Staten en met hunne adviezen dienaan-
gaande. De zaak had voortgang in weerwil dat uit Madrid bericht gekomen was, dat
zulke Vergaderingen niets goeds uitrichten konden i.
Toen de gèmachligden den θ·^®·^ September in het stadhuis te Brussel vergaderden,
was Maastricht reeds ingenomen, en de nood dringend. De last, door de Vlaamsche
Gemachtigden medegebracht, hield in, dat zij hel sluiten van een bestand met de » van
Zijner Majesteils gehoorzaamheid afgeweken Provinciën" moesten bevorderen. De Luxem-
burgsche Gedeputeerden vorderden hetzelfde, en zy voegden er den wensch by, dat het
werkelijke bewind aan de Infante zou toebehooren. Die yan Artois, Henegouwen en
Waalsch Vlaanderen verlangden, behalve vrede of bestand, herstel van de ondragelijke
onordelykheden der krijgslieden »Vóór den aanvang der beraadslagingen verbonden
zich de leden bij eede, al wat er verhandeld zou worden, geheim te houden, zelfs voor
hünne. lastgevers. De Infante vreesde, dat wat er Ier, sprake zou komen, te 'ä Hage
ruchtbaar mocht worden. Dadelijk werd, op voorstel van den Aartsbisschop van
JAKOB BOONEN, aan de Infante voor de Gedeputeerden der gehoorzame Provinciën ver-
gunning gevraagd om met de Vereenigde Provinciën te onderhandelen. Isabella. slond
zulks toe, onder voorwaarde dat men zich zou houden aan hetgeen ten tijde van den
Aartshertog albert geschied was Geen a;nder antwoord was van de Aartshertogin
te verwachten. Immers was zij zelve, reeds toen het Nederlandsche leger nog voor
Maastricht lag, door den persoon van den Heer filips le roy, onder voorwendsel der
behartiging van de belangen der ingelanden van den door Graaf willem doorgestoken
ï Thèod, Juste, JJist. d. États-Gén, d, Pays-bas, II, p. 74, 75.
2 Aldaar, p. 76, 77. 3 Aldaar, p. 80—82.
77
-ocr page 612-588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— Kouwensleinschen dijk, met den Prins in betrekking gelreden. De mededeeling -van
LE ROY had den Prins de ijdelheid der verwachting, dat de Zuidelijke Provinciën door
opstand het Spaansche juk zouden afwerpen, doen inzien; maar van den anderen kant
had hy den Belgischen afgevaardigde aan het verstand gebracht, dat er aan geene onder-
handelingen te denken viel, anders dan door middel van de Staten der Landen, die ohder
de gehoorzaamheid des Konings stonden. Door de geheime zending van den Heer van
HEENVLiET naar Brussel werd de Prins nader bevestigd in de overtuiging, dal aldaar
geene omwenteling was te wachten. — Zoo was men het van beide zijden eens, dat het
noodzakelijk was tot onderhandelingen Ie komen, en dal zulks van wege de te Brussel
vergaderde Algemeene Stalen moest geschieden. Dien ten· gevolge richtte zich de Hertog
VAPT AERSGHOT bij missicve van den ni^ci^ September lot den Prins van Oranje. Hij had
zich niet, als εΙΕ>ινου en bournonville , door naamlooze brieven schrik' laten aanjagen,
alsof hg gevaar liep in hechtenis genomen te worden, en dus de vlucht raadzaam was ^
Integendeel nam hy in overleg met de Infante het hoofdbeleid der onderhandeling op
zich. Zijn schrijven aan den Prins was van den volgenden inhoud: De rampen ziende,
waarmede de oorlog het land dagelijks teisterde, verzocht hij, met toeslemming der
Infante, vrij geleide voor eenige Gedeputeerden, zoo van hare Hoogheid als van de
Stalen, thans te Brussel vergaderd, om een voorslag van schikking te komen doen, die,
daaraan twyfelde hg niet, billijk en aannemelgk zou bevonden worden. — De Prins deelde
dit schrijven aan de Gedeputeerden Ie velde mede, en met hun goedvinden verleende
f
hij hel verlangde vrijgeleide. Hiervan kregen de Slaten-Generaal te ^s Hage onmiddellijk
Drie Gedepu- kennis Nu verschenen te Maastricht de vrijheer vaw sghwartsekberg en hohelasds-
Gedeputeerde uit Luxemburg; willem de blasere. Heer van Hellebus, eerste
en jakob edelheer, eerste pensionaris van Zij verklaar-
den, dat, Avanneer men aan onze zyde mede genegen was een middel lot vergelijk te
vinden, hunne lastgevers een grooler getal aanzienlijker Gedeputeerden zenden zouden.
Het onderhoud, dat de Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden te velde, in overleg
Negen punieii met den Prins, met hen hadden, leidde tot het ontwerpen van negen punten, van dezen
oniworpeu, inhoud: Bij eene onderhandeling, aan te vangen tusschen de Slaten-Generaal van al de
Nederlandsche Provinciën van de eene en de andere zijde, zou het traktaat van bestand
van 1609 in ai zijne artikelen vernieuwd worden. De Stalen van de Provinciën van de
andere zijde zouden de uilvoering waarborgen van alles wat in dat traktaat door en van
wege deji Koning van Spanje beloofd werd. De Staten der beide zijden zouden zich
wederkerig verbinden, niet alleen het te vernieuwen traktaat te handhaven tegen een iege-
lijk, die het zou willen verbreken of op eenige wgze tegengaan, maar ook hunne vrij-
heden en gerechtigheden en de gemeene rust, en dat tegen allen en een iegelijk, niemand
ï Aitsema, p. 1208.
2 Mém. de Frèd. Henri, ρ. 155.
-ocr page 613-DES VADERLANDS. 1ί87
uitgezonderd, zoo aanvallender- als verdedigenderwyze, die de Nederlandsche Provinciën 1630—
of eenige derzelven aantasten, bevechten 'of beschadigen zou. Dien ten gevolge zouden al
de Spanjaarden, voor zoo verre zij krijgslieden waren, voor goed uit de moeten
vertrekken, en de kasteelen geslecht of ten minste hunne w^erken, legen de steden gericht,
ontmanteld moeten worden. De krijgsmacht van de Staten der andere zijde zou alleenlijk
staan in den eed van die Staten en van niemand anders, en door hen zelven worden
aangenomen en betaald. Tot zekerheid legen alle invallen, zou, in gemeen overleg
met de onderscheidene Staten der Nederlanden^ in de voornaamste zeesteden van Vlaan-
deren zoodanige orde gesteld worden, dat er zonder bewilliging, der Staten geen ander dun
hun eigen krijgsvolk, in gelegd zou mogen worden. Inlusschen zouden ccnige weinige
sleden en plaatsen, nog niet genoemd, door het Spaansch garnizoen ontruimd en onzijdig
verklaard, en eenige aan de Staten der Vereenigde Provinciën ingeruimd worden Κ
Deze artikelen cyferden den Koning van Spanje ten eenen male weg: de verplichtin-
gen, welke dezen Vorst bij het Bestand waren opgelegd, zouden de Stalen der Zui-
delijke Gewesten op zich nemen; de handhaving hunner vrijheid en rechten behielden
zy met uitdrukkelijke uitsluiting der Spanjaarden aan zich zelven, en zoo zij zich ver-
bonden de onafhankelijkheid der Provinciën tegen allen en een iegelijk, niemand uit-
gezonderd, Ie verdedigen, belette niets ook den Koning van Spanje onder hen Ie begrij- '
pen, tegen wie zy zich wilden doen gelden. De voorzorg betreifende de Vlaamsche
zeesteden scheen de mogelijkheid der inmenging van de Engelschen ten voordeele van
Spanje te voorzien, en te willen voorkomen, dat de strijd, door Spanje Ie lande
opgegeven, met behulp van Koning kaeel I ter zee werd voortgezet, hetgeen bepaal-
delijk de Provinciën Holland en Zeeland in den gevaarlijksten toestand zou hebben
kunnen brengen, vooral wanneer de Landprovinciën door trage oplbrengsl van de gelden,
door de Admiraliteiten benoodigd, met den vijand mochten zamenvverken. Daar de
behaalde voordeelen voornamelyk door Hollands beleid en met Hollands geld waren
behaald, zoo laai het zich licht begrijpen, dal deze Provincie bij het ontwerpen dier
negen punten in staat was om zulk eene voorwaarde Ie doen stellen.
Maar hoe moesten de Infante en de Spaansche Regeringsleden die artikelen opnemen 't
Dit kon niet twijfelachtig zijn, en het bleek ten overvloede uit het woord, door hare
Hoogheid lol den Bisschop van Yperen gesproken: »dergelijke eischen zijn inblazingen
van de Graven van den berg en warfusée, en worden aangemoedigd door eenigeu
van onze zyde, die zich zelfs niet ontzien geld daartoe te gebruiken." — De Verga-
1 AirsEMA, I210j 1211. Uit v. d. Capellen, I, bl. 650 kan men opmaken, dat als plaatseu
door de onzen te bezetten -voorgeslagen werden, belialve dc Vlaameche havens, de stad Breda, eu
wat de Spanjaarden nog bezet hielden tuasclien Maas en Rijn. Aitsema noemt (bl. 1213) Hulst,
Breda en Gelder, als plaatsen, die men //tot verzekering van de trèvee'' had verlangd tc bekomen.
588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dering van 'Brussel vreesde, dat het Bewind de aangevangen onderhandelingen dadelijk
zou afbreken. Dus besloot zij, de Infante Ie bezweren de negen punten met bedaard-
heid te willen overwegen, zoo lief haar het behoud der Provinciën van haar gebied
moest wezen. De overtuiging, dat niets de zegevierende Staatsche armee kon keren,
en dat, zoo de Prins van Oranje optrok, niemand voorwaarden kon bedingen en de
Roomsche Godsdienst zelve te gronde zou gaan, leidde zelfs de tegen het Spaansche
Bewind geenszins ingenomen leden er toe om de Infante nadrukkelijk te raden, ten
minste in schijn toe te geven: later (wanneer de werking van wallensteins vernieuwd
optreden bespeurd zou worden) kon men het verloren grondgebied herwinnen. In
dezen geest spraken bepaaldelijk de Bisschop van Namen en die van Alrecht i. — Dit
was alzoo van nu aan de leus: in schijn toe te geven, ten einde van de 'beste gele-
genheid gebruik te maken om de onderhandelingen te verijdelen. Bij de beoordeeling
derhalve van den gang dezer onderhandelingen dient men in aanmerking te nemen, dat
de betuigingen der onderhandelaars van de andere zijde niet geheel oprecht waren, en
dat, zoo er slappen gedaan zijn, welke tot vertraging van dien gang gestrekt hebben,
deze juist niet aan den invloed van Noord-Nederlanders te wijlen zullen geweest zijn.
De overeenstemming en verstandhouding tusschen de Staten te Brussel en de Infante
was volkomen, zoodat deze laatste op het beleefde bezwaar dier Vergadering, of men
hare Hoogheid niet te veel moeite vergde, antwoorden kon: »integendeel, alles wat
van de Vergadering komt, is mij aangenaam: wanl de Koning en ik zijn over haar vol-
komen tevreden En geen wonder, de nood van den tijd wilde men wel gebruiken
om menige onordelijkheid hersteld, en den overlast, dien men van de Spaansche 'solda-
ten leed, gematigd te zien; maar eene vereeniging met de Noordelijke Provinciën, zoo
als Holland ze zou doordrijven, kon men niet begeren. Immers om den wil van dit
Gewest zou men zich moeten verbinden den oorlog ter zee voort te zetten: want dit
wist men aan beide zijden genoeg, dat Spanje dat wat het verliezen mocht, steeds
zou trachten te herwinnen, en dat Engeland thans vooral de Mogendheid zijn zou,
met wier behulp men de voornaamste kracht en de bovenal gevaarlijke strekking
van den Nederlandschen opstand in Holland zou pogen te fnuiken. Slechts enkelen,
bgzonder vrijzinnig en Geuzen in hun hart, konden tot dien prys met d.e Noordelijken
verbonden wenschen te zijn; maar zouden de Prelaten en Grooten, die zich uitnemend
met de Spaansche staatkunde konden verslaan, zich tegen hun gemoed en belang lot
de handlangers der Hollandsche denkbeelden en belangen gaan maken?
163Ü—
1(534.
Die Prelaten en Grooten namen nu, overeenkomslig de aangenomen staatkunde, het
voorkomen aan alsof de onderhandelingen hun ernst waren, en na de ontvangst van de
negen punten, werden den S^len October, op voorstel van den Raad van State, tien
- Tii. jusTK, p. 87, 88.
' ΤΠ. JU8TE, t. a. pl. p. 85, 86.
-ocr page 615-DES VADERLANDS. 1ί87
Gedeputeerden, uit elk der Provinciëü ééndoor de Brussclscbe Staten-Generaal geko- 1630-
zen, om zich tot den Prins en de Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden te Maas-
aanzieu-
tricht te begeven, en aan het hoofd van die Gedeputeerden stonden de Aartsbisschop onderimnde-
laars nnn do
van Mechelen en de Hertog van aerschot. De overigen waren de drie te voren reeds andere zijde go-
kozcn,
derwaarts afgevaardigden, en voorts filips de gaverel, abt van Si. Vaast; viglius van
marcke, " eerste pensionaris en griflier van het Vrije van ^rw^f/e; gabriöl du ghastelbr ,
Heer van Moulbaix en Dansermont^ sh.·^ de könnet, schepen van Namen, en peter de
broide , eerste pensionaris van Domy.
Juist het aanzienlijk karakter dezer Bezending moest de Hollandscbe en Zeeuwsche
Staatslieden en wie met hen eenstemmig dachten, doen inzien, dat zoo de Prins in
overeenstemming met hen handelde, de omkering van zaken in i^e/^^e" wel een strekking
kon hebben voor Hollands belang zeer bedenkelijk. Zoo kwam men er toe, de zending
der tien Gedeputeerden van de andere zijde niet dadelijk met de benoeming van een
luisterrijke Deputatie te beantwooi-den. Integendeel, men besloot legen het midden
van October de Heren terestein, haersolte en den Tresorier Generaal, van goch,
naar Maasirichl te zenden om de komst van een aanzienlijker Gezantschap aan te kon-
digen; doch tot deze zending kwam het niet. Spoedig bemerkte de Prins, dat hel der
Staten voornemen niet Λvas, de onderhandelingen Ie Maasirichl te laten voeren, onder-
steund door ons leger, ieder oogenblik gereed om naar Brussel op te rukken. Een
eigenwilligen stap Ie wagen vermocht hij niet: immers was hij niet genoeg verzekerd , dat
hi] in Brabant, naar wensch zou ontvangen worden en de onderneming niet lot spoorlooze
verwarring en tot beschaming zou leiden, en, ten anderen, was hij om ook maar het minstfe
met het leger uit te voeren, van de toezending van geld uit Holland en van de mede-
werking der Provinciën afhankelijk. Dus hield hij zich van nu aan verzekerd, dal de
kans voorbij was: hij zou de onderhandelingen liefst afgebroken hebben gezien l, en
drong zelfs, niet zonder eenige kwade luim (zoo als het schijnt), op het opbreken des
legers aan: bleef het werkeloos, zoo gaf hij Ie kennen, dan zou het spoedig door ziekte
Ie gronde gaan. Uit de Gedepkschriflen, naar 's Prinsen naam genoemd, blijkt dat bij
de oorzaak, waarom de onderhandeling niet te Maasirichl werd gevoerd, in den invloed
vond door een hijzonder belang uitgeoefend ^ ffet is duidelijk, dal hiermede het bij-
zonder belang van Holland bedoeld wordt, hetwelk niet verkoos tegen Spanje op zee
zoo goed als alleen gelaten te worden, of misschien wel de Provinciën met den Prins
aan het hoofd legen zich te krijgen.
Deze keer van zaken kon den Brabantschen Gedeputeerden niet anders dan hoogst
gewenscht zijn. Zij verlangden van het gevaar, hetwelk de tegenwoordigheid van hel
Slaatsche leger op weg naar Brussel boven hun hoofd deed hangen, verlost te worden,
^ v. d. capellen, I, bl. 660. 2 Mém. de FrM. Henri, ρ. 157.
-ocr page 616-588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1(530_ en leenden er zich gaarne toe om zich naar de plaals te begeven, die de Stalen tot de
voortzetting der onderhandelingen zouden aanwijzen. De. pest, die in en omtrent Maas-
tricht heerschte, was een grond, dien men aangrijpen kon om het vertrek van daar te
verklaren. Eerst werd ^s Hertogenhosck voorgeslagen^ maar daar zouden de Brabanders,
by de stemming die nog altyd bg een groot deel der bevolking in de stad ^ en in de
De onderhan- gansche Meijerij heerschte, te zeer te huis geweest zijn. Dus werd 'ä Gravenhage tot
^aarplaats der onderhandelingen bepaald, en de hoog aanzienlyke Heren, leden der Bra-
gebiacht worden, bantsche Deputatie, maakten geene zwarigheid om derwaarts op te komen
Dat men in Holland i^iettemin lot eene' ten minste schynbaar ernstige voortzetting der
onderhandelingen besloot ^, getuigde van eene verstandige staatkunde: had deze Provincie
zich achterdochtig betoond en tot geene openingen het oor willen leenen, zij had mogen
vreezen een vermetelen stap tegen zich uit te lokken, terwijl zij thans de voorstanders
van een vergelijk tusschen de strijdende partijen ^ met 'de hoop paaide, dat de zaak ten
slotte nog naar hunnen zin kon uitkomen. Bovendien bij den feilen strijd, dien righelieu
nog altijd binnen zijn eigen land te voeren had om zich staande te houden, was men
niet verzekerd, dat de toezending der subsidiën uit Frankrijk zou worden voortgezet,
en de macht van Spanje niet met die van Frankrijk meer dan verdubbeld stond te
worden. Hoe h%t zij, zoo ernstig schenen de onderhandelingen gemeend, dat dezulken,
die van geen vergelyk wilden weten, het er voor houden moesten, dat het ditmaal wer-
kelijk daartoe zou komen. Vandaar dat het niet aan waarschuwende vertoogen ontbrak.
Zeeland, Friesland en Stad en Ommelanden hadden niet medegewerkt lot de afvaardi-
ging der Heren terestein, iiaersolte en van goch naar Maastricht. Immers Zeeland
moest duchten, bij den vrede aan Antwerpen de vrye vaart op de Schelde verleend te
zien, en de beide andere Provinciën, door een eigen Stadhouder bestuurd, zagen geen
heil in overleggingen, die óf de Provincie Holland óf den ouderen tak van het Huis
van Nassau tot verhoogden luister schenen te mpeten doen geraken. Zoo deed zich
het vreemde schouwspel op, dat Friesland (de Fries aitsema. zegt het zelf) , de Provin-
cie, die wde traagste was in hare financiën en contributiën tot den oorlog, zich zoo
moedig legen den vrede toonde i
Dat de predikanten zich ^n zulk een gewichtig tijdstip niet onbetuigd lieten, en op
' Resol Stat.-Geti. 24 Aug.; 4 Sept., 1632.
2 aitsema, bl. 1211, 1212. Mém. de Fred. Henri, t a. γΐ
3 Aanvankelijk verklaarden de Sleden Haarlem, Leiden cn Mouda zicli daartegen (v. d. capel-
ι.εν, bl. 658).
4 De Graaf van kuilesbüeg, die zoo lang met den Graaf van den rerg in betrekking gestaan
had, dreef de zaak der onderhandeling zeer (v. d. capelten, t. a. pi.).
5 aitsema, bl, 1220·
-ocr page 617-DES VADERLANDS. Ö8I5
den leerstoel der Stalen beleid ter toets brachten, laat zich denken. Reeds den 29®^™ 1030—
1634.
Julij, 1652, besloten de Stalen "van Holland, dat de Gecommitteerde Raden eeiiige Ie- ^Vaarschuweude
den van den Haagschen Kerkeraad ontbieden en Termanen zouden, te zorgen, dat bij
den algemeenen vast- en bededag van den ll^en Augustus de goede bedoelingen derüngen.
Heren Staten niet verdacht gemaakt Averden: ook elders, waar het noodig was, zou de
Magistraat dergelijke aanmaning aan den Kerkeraad doen Vele blaauwboekjes, zegt
aitsema, kwamen als naar gewoonte uit, »om de gemoederen een afkeer tegen de
handeling, als vol bedrog, te geven; de predikanten op de stoelen preekten en baden
daartegen. Een in den Haag nam in dezen lijd den tekst opzettelijk uit de profetiën,
die de verwoesting van Jeruzalem hadden voorzegd: want zoo wel zij, als vele ande-
ren, meenden, dat de zaak reeds te Maastricht zoo goed als gesloten was" ^
Ook de West-Indische (Gompagnie, op nieuw vreezende zich in den loop harer veroverin-
gen door den vrede gestuit te zien, herinnerde de Stalen-Generaal aan hel artikel van
het haar verleende en nog voortdurend octrooi, 'volgens hetwelk bij alle vredeslraktaten
niets mocht bepaald worden, dat tol vermindering van haar recht zou kunnen strek-
ken, terwijl de aangeknoopte onderhandelingen haar, voor het geval dal, zij slagen
mochten, met schade, zoo niet met den ondergang bedreigden 3.
Maar vooral die Mogendheden, Frankrijk en Zweden^ Avelke zich bij den vrede den
steun dezer Provinciën zouden zien ontvallen, ja hare macht misschien eenigermate aan
de zijde van Spanje zouden zien treden, lieten niet na, krachtige vertoogen legen de
onderhandelingen in te diénen. Den IS^®'^ October (1632) verscheen de Zweedsche
Gezant, gamerarius, voor de Staten met het verzoek om onderricht te mogen worden
aangaande den wezenlijken stand der onderhandelingen: immers, mochten zij lot vrede
leiden, zoo zou de geheele last des oorlogs, zoo tegen den Keizer als tegen den Koning
van Spanje, op Zweden nederkomen, en zou gustaap adolf zich genoodzaakt zien het
oor te leenen aan de voorstellen van vrede, ook hem gedaan 1 Aan den Zweedschen
Gezant sloot zich de Koningin-van Bohemen aan met het verzoek, dat in allen gevalle
op de belangen van het Huis van de Palts mocht gelet worden, welks herstel een der
groole oogmerken van het. traktaat yan ^outhampton, lusschen dezen Staat en Groot·'
Britannië gesloten, geweest was ^
Frankrijk liet zich het levendigst aan heigeen hier verhandeld werd gelegen liggen.
» Resol. Holt. 1632, bl. 336.
^ aitsema, i)l. 1213. Zie de titels van eenige dier blaauwboeljes van dit tijdstip in de Bw
blioth. van Pamß. enz, door p. δ. tiele, p. 315, 316. In November werd een plakaat uitge-
vaardigd tegen »scditieux spreken, seditieuse boekjes, liedjes" enz. (/ieso/. 2Nov. 1632).
3 Resol. Stat,^Gen. 11 Oct., 1632. aitsema, bl. 1213.
^ Resol. Stat.-Gen. 13 Oct., 1632. ^ Resol, Stat.-Gen. 15 Oct., 1632. aitsema, bJ. 1213.
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 618-618 ALGEMÉENE GESCHIEDENIS
In de krijgsplannen, die deze Mogendheid, ging zij eenmaal lot een openbaren oorlog
Gezindheid' dacht uit te voeren, maakte de medewerking der Vereenigde Pro-
en toestand van vinciën een noodwendig bestanddeel uil. En steeds werd het waarschijnlijker, dat het
Frankrijk.
tusschen Frankrijk en Spanje lot eene oorlogsverklaring zou komen. Bij de vereeni-
ging van den Hertog van Orléans met den Hertog de montmorengy, die zich in zgn
Goevernement, Languedoc, aan het hoofd van den opstand had geplaatst, had Spanje
onmiskenbaar het voornemen gehad de opstandelingen met troepen en schepen te on-
dersteunen. Er was een Spaansch leger in Calaloiiië vereenigd, en uit Napels en Tos-
cane^ welks Groot-Hertog de partij der Koningin-moeder met alle mogelijke middelen
ondersteunde, verzamelden zich galeijen in de haven van Barcelona. Slechts was men
het niet spoedig genoeg eens over de plaatsen, die aan de Spaansche krijgsmacht op
Franschen bodem lot verzekering in geval van nood in handen zouden gegeven worden.
De Spanjaarden draalden, totdat de Hertog van Orleans, door zijns broeders macht
bedwongen, geene plaatsen meer af Ie staan had, en een groote Spaansche vloot was
te Barcelona eerst gereed toen zy dien Hertog niet meer van nut kon zijn Inlus-
schen had Spanje zich weder als de openlijke tegenstandster van het gevestigde Fran-
sche Bewind doen kennen, en nu de Koning over zijne binnenlandsche vijanden had.
gezegepraald, was het te wachten, dat hij' niet ter halver wege zou blijven slaan en
eindelijk de Mogendheid, die steeds met de opstandelingen zamenspande, door een krach-
tigen oorlog lot rede zou trachten te brengen. Hoe kostbaar daarbij het bondgenoot-
schap met de Vereenigde Provinciën zou zijn, was in dit jaar (1652) duidelijker dan
ooit gebleken. Nu de Prins vaii Oranje aan de oevers der Maas te velde was getrok-
ken, en de geheele Spaansche macht in de Zuidelijke Nederlanden in bedwang werd
gehouden, kon de Koning van Frankrijk de macht, die op zijne aantastbare noord-
oostelijke grenzen tegen elk^n overval waakte, voor het grootste gedeelte den Hertog
van Orleans, toen deze zich naar Languedoc op weg had begeven, achterna zenden.
De dienst, welke de Staten op deze wijze aan de zaak van het Koningschap in Frank-
rijk bewezen, werd dan ook ten volle erkend. De Maarschalk de chatillon verzuimde
niet, den Koning opmerkzaam te liiaken, hoe door de inneming van Maastricht zijne
grenzen in volkomen zekerheid zoudeyi gebracht worden. In de maand Juny (1632)
had men, schrijft onze Gezant, te Parijs brieven uit Brussel, door een persoon van
staat geschreven en medebrengende, dat, indien Hun Hoog Mögenden niet te velde wa-
ren gekomen, de Spanjaarden hun voornemen stellig zouden uitgevoérd en »eenen na-
ren en schadelijken inval in Frankrijk, ten dienste van Zijne Hoogheid van Orleans,
gedaan zouden hebben." Het was dan ook kwalijk te gelooven, meldt dezelfde Ge-
zant, hoeveel blijdschap de inneming van Maastricht in Frankrijk veroorzaakte. Alle
1030—
1Γ.34.
' Dtfpêches van langehak, v. d. 28 Mei, 25 Junij, 24 Sept., 1 Oct., 1C32.
-ocr page 619-DES VADERLANDS. 019
Prinsen, Graven en Heren, die in de stad waren, gingen den Nederlanschen Gezant IfiSO—
geluk wenschen of hem len minste eene plichtpleging maken, zelfs Mevrouw de Prin-
ses van soissoNs en de oude Hertogin de yentadour, hoezeer haar zoon gehuwd was
met de zuster van den ongelukkigen Hertog,de montmorengy , wiens ondergang men
uit den val van Maaslricht meende te kunnen voorspellen: want, zeide men, nu zyn
al de plannen van de vijanden des Rijks te niet gedaan; in Brabant zal men vreemde
dingen zien gebeuren, en verneemt men in Languedoc de zege der Staten, zoo zal de
Koning zyns broeders troepen spoedig uiteen drijven — Al duldde dan ook Frank-
rijks binnenlandsche toestand naauwelijks de uitbetaling van het subsidie, toch konden
de Staten met vertrouwen daarop aandringen
Dat Frankrijk zulk eenen bondgenoot, als ons Vaderland haar verstrekte, zich noode
zou zien ontvallen, behoeft alzoo geen betoog, en bevreemden kan het niet, dat de
Fransche Gezant, toen de onderhandelingen te Maaslricht aangeknoopt Avaren, een
woord mede wenschte te spreken. Den ΙΙ^^^η October verscheen hij ter vergadering der Vertoog van
Staten-Generaal. Ofschoon hij zich, zeide hij, overtuigd hield, dat Hun Hoog Mogen-
den gezind waren het traktaat, in 1650 met zijnen Koning gesloten, stiptelijk in acht
te nemen, had hij het toch, wegens het heen-en-weder-trekken van Afgevaardigden
van wederzyde, die gezegd werden over vrede of bestand te handelen, van zgnen plicht
geacht, Hun Hoog Mögenden aan het derde artikel van dat traktaat te herinneren,
waarin gezegd werd, dat gedurende de eerste zeven jaren de Staten rechtstreeks noch
van ter zijde met hunne vijanden over vrede of bestand zouden handelen, zonder over-
leg met Zijne Majesteit. Hij deed zulks om niets te verzuimen wat strekken kon om
de goede verstandhouding en vriendschap, zoo mogelijk, nog te vermeerderen. Ook
verzocht hij Hun Hoog Mögenden te willen gelooven, dat hij in geenerlei opzicht de
vrijheid te kort wenschte te doen, die zij hadden om in zaken, welke hunne soeverei-
niteit en onafhankelijkheid betroffen, besluiten te nemen; eene vrijheid, die zelfs hunne
ï Dépêches van langerak v. d. 25 Junij, 2, 19 Julij, 13,.17 Aug., 3 Sept., 1632.
2 Resol. Stat.-Gen. '24 Julij; 24 Aug.; 4 Sept., 1632. Steeds tonden de penningen niet los
komen, tenzij er aan de hooge staatsambtenaren geschenken werden verstrekt. Aan baügy Averd
eene vereering beloofd, als de gelden binnen zouden zijn, en na d'effiats dood drongen zijne
opvolgers in het superintendentscliap der financiën, de büLlior en boütellier, vrij onbescheiden
op geschenken in lijnwaad aan: hunne huisvrouwen kwamen langer.vk dagelijks lastig vallen
met dê vraag, of ll'un Hoog Mögenden reeds in de gift hadden toegestemd [Resol. Siat.-Gen.
26 Julij; 22 Aug.; 4 Sept.; 14, 16 Oct., 1632. Dépêches van lakgerak, 24 Sept., 1632). Uit
de briefwisseling van langerak in 1632 schijnt te blijken, dat de verklaring, die in 1631 van
den Prins verlangd werd (zie hiervoor, bl. 581), op niets anders betrekking had dan op ge-
schenken, aan hen, die de uitbetaling van het subsidie bezorgden, te verstrekken. Men wenschte
daartoe 's Prinsen voorspraak bq de Stalen.
78*
-ocr page 620-588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1C30— tegenpartij bij het eerste bestand hun had moeten toekennen. Ook deed hij niets
anders dan hen uitnoodigen om het rijp beraad, zoo noodig in eene zaak van zulk een
gewicht, in acht te nemen, opdat zij zich niet mochten laten verstrikken, en de Ko-
ning, die by de zaak zoo voor het tegenwoordige als voor de toekomst geen klein be-
lang had, geene slof mociit hebben om zich te beklagen. Maar dit, zoo besloot hij,
behoefde men niet te duchten, zoo men gedachtig washaan het wijs beleid, dat zij in
al hunne vorige handelingen hadden betoond; aan den voorspoed, die hun thans te
beurt viel, en aan de gevolgen, die men mocht verwachten, als zij getrouw bleven
aan hunne oude en heilzame grondstellingen i. Op deze vermaning, met zoo veel be-
leefdheid en voorzichtigheid gesteld om hunne onafhankelijkheidszucht niet te kwetsen,
antwoordden de Staten, dat zij de zaak in overweging zouden nemen, om den Ambas-
sadeur later hunne bedoeling te laten weten. — Twee dagen daarna kwam baugy Hun
Hoog Mögenden, op last van Zijne Majesteit, hem verstrekt bij een schrijven uit Mont-
pellier, geluk wenschen met de verovering van Maastricht. Bij deze gelegenheid drong
hij aan op, antwoord op zijn voorstel. Eene week later verscheen hij alweder volgens
' uitdrukkelyken last om den Statcn-Generaal bekend te maken, eerst dat de Koning met
den Hertog van Orleans een vergelijk getroffen had, en straks daarop dat montmore>'CY
zyne ontrouw met den dood had moeten bekoopen. Deze uitkomst sneed de hoop af
van hen, die zich met eene omwenteling in Frankrijk gevleid hadden, en verzekerde
den Staten, dat zij, in geval zij den oorlog voortzettedeü, Frankrijk steeds tegen
aan hunne zijde zouden hebben. Dus had de Ambassadeur allen grond om bij deze
gelegenheid stelliger te spreken en Hun Hoog Mögenden te verzoeken, een kort en
bondig besluit op 'de openingen van den vijand te nemen. Te minder konden de Ne-
derlanders aarzelen ten naauwste met Frankrijk verbonden te blijven, omdat ook de
Fransche Hugenoten de blijken gegeven hadden, dat zij het tegenwoordig bewind ver-
trouwden, daar zij bij den opstand in Languedoc vrij algemeen den Koning getrouw
waren gebleven jl
- ■ Toen de Afgevaardigden van de Staten der andere zijde weldra in den Haag te wach-
ten waren, was het tijd om de heusche herinnering, ruim eene maand te voren door
Missicve der^^^ctY gedaan, te beantwoorden. De Staten deden het by eene missieve aan hunnen
stdlinjdefta^ Parijs, gedagteekend van den IS^en November (1652). Zij twijfelden niet,
sehe Regering, ^00 schrcven zij in dien brief, of men zou thans hunne handeling bij den Koning in
een ongunstig daglicht trachten te stellen, dus grepen zij de gelegenheid aan om hun-
nen Ambassadeur uitdrukkelijk te gelasten, Zijne Majesteit te verzekeren, dat hun mets
zoo zeer ter harte ging als zijne gunst en vriendschap te, behouden, met bijvoeging,
^ Register υ. l)rieven enz., ingekomen uit Frankr, in de jaren 1629—1632j fol. 621, sq.
2 Resol. Stat.-Gen. 11, 13, 20, 22 Oct., 1632. Resol, Holl. 1632, bl. 385.
iomm
-ocr page 621-DES VADERLANDS. 1ί87
dat zij met hunnen vijand rechtstreeks noch van ter zyde, zonder overleg met Zijne 1630—
Majesteit, over vrede of bestand zouden handelen. Ten einde den Koning in te lichten
ten aanzien van het karakter der aangevangen en voort te zetten handeling, deelden
zij hem hunne manifesten van den Mei en den ll'^e» September mede. Den brief
van den Hertog van aehsghot en de komst van drie Gedeputeerden uil Brussel Ie
Maastricht stelden zij als een gevolg dier manifesten voor. Voorts meldden zij, hoe,
toen de negen punten door de andere partij niet verworpen waren, men zich genood-
zaakt gezien had de Provinciën van het verhandelde te verwittigen, vermits er zonder
hare bewilliging geen besluit in deze zaak mocht genomen worden. Weshalve, dus
besloten zij, er tot nog toe niets afdoends nopens de handeling besloten was noch had
kunnen besloten worden. Intusschen was er een grooter aantal van aanzienlijker Ge-
deputeerden uit Brabant te Maastricht aangekomen. Het verblijf van die Heren met
hun gevolg aldaar en in de omstreken in dit saizoen achtten zij niet te strooken met
de waardigheid dier personen en met het aanzien van dezen Slaat. Voor hel geval
derhalve, dat de onderhandelingen werden voortgezet, hadden zij dien Gedeputeerden
paspoort verleend om in den Haag te komen. Zoo zou men zien, wat de lijd en do
gelegenheid in deze ^ zaak verder zou willen geven. Niels beslissends zou er besloten
worden zonder dat men daarop Zijner Majesteils hoogst wijs advies zou verzoeken. Moch-
ten zij »eene christelijke, eervolle en verzekerde uitkomst van den oorlog" vinden,
dan zou de mededeeling van 'sKonings bedenkingen worden verzocht, waarop alsdan
met behoorlijk ontzag zou gelet worden — Op deze mededeeling kon de Koning
gerust zijn: immers moest hij het cr alsnu voor houden, dat, aangezien de onderhan-
deling builen de Spaansche Regering om met de Staten van de andere zijde plaatshad,
zij, in 'geval zij gelukte, lol den val van het Spaansche gezag in de Zuidelijke Neder-
landen zou leiden. Dus antwoordde de Koning onzen Gezant, dat hij blijde was, dal
Hun Hoog Mögenden hem de eer aandeden, hunne gewichtigste zaken hem zoo open-
hartig te vertrouwen. Evenwel voegde Zijne Majesteit "er bij, dal hij van Hun Hoog
Mögenden byzondere omzichtigheid meende te mogen verwachten, aangezien de Span-
jaarden met die negotiatiën niets anders beoogden, dan tyd te winnen om hunne ver-
warde zaken eenigermale te herstellen
Ook in het binnenland beijverden zich de Staten-Gcneraal die Provinciën, welke be-
zwaren tegen de onderhandelingen hadden, nader in te lichten. Zoo besloten Hun Hoog oeput^^ics „aar
Mögenden den Sasten Oclober (1652), Gedeputeerden te zenden naar Zeeland en naar
\ / 7 ι en Gronm*
Friesland, welke Provincie sleeds loonde, zich aan al wat er voorviel, niet gelegeni"?».
Ie lalen liggen: immers nog in hel Jjegin dezer maand hadden de Stalen-Generaal te
' AiTSEMA, I, bl. 1212, 1213.
^ Depêche van lakgehak, van 16 December, 1632.
588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
betreuren, dat er geene Friesche Gedeputeerden Ier Generaliteit tegenwoordig waren i.
Dit belette de Friezen niet om zich later te beklagen, dat men zonder hun medeweten
zulk eene gewichtige zaak als de onderhandeling met den vyand had ter hand geno-
men De bezending der Staten naar die beide Gewesten zou strekken, om ze te
stemmen voor de onderhandeling met die van de andere zyde. De Heren, naar Zee/awci
bestemd, waren gats en marienbuna, burgemeester van Deventer; tot de reize naar
Friesland werden uilgenoodigd boreel. Pensionaris van Amsterdam, en walta, Ge-
deputeerde van Friesland ter Generaliteit Bovendien gingen de Heren songk en
RüiTENBURG met gelijken last naar Groningen Als grond deden zij gelden, dat men
verplicht was de gelegenheid aan te grijpen, zoo ze zich aanbood, om met eere en
gerustheid tot het einde van den oorlog te geraken: nu de staat van zaken in Europa
gunstig stond; nu door den zegen Gods de regering dezer Landen in goeden toestand
gebracht en de godsdienst verzekerd was; nu de grenzen sedert eenige jaren herwaarts,
tot eer en glorie van deze Regering, naar wensch waren uitgezet, in één woord, nu
men zich in voorspoedige omstandigheden mocht verheugen, was het de rechte tijd om
goede voorwaarden te bedingen: zou men zich zonder noodzaak nog verder aan de
rampen en onzekere uitkomsten van den oorlog onderwerpen? Ten slotte deelden zij
mede, dat Zijne Excellentie alles rijpelijk overwogen had, en als zijn advies doen ver-
klaren, dat het tegenwoordig aanbod behoorde aangenomen te worden, indien men ooit
uit den oorlog wilde komen, of dat anders de strijd onverzoenlijk zou worden en aan-
vallenderwijze diende te wwden gevoerd, waartoe de Provinciën meer dan vroeger zou-
den moeten opbrengen. Voorts voegden zij er tot geruststelling by, dat de Provinciën,
die geneigd waren lot de onderhandeling, verlangden, dat niet alleen het grondgebied,
door vroegere o\'erwinningen verkregen, zou gehandhaafd worden, maar dat men de
grenzen zoo veel mogelijk zou zien uit te breiden, ten einde het gezag op den Rijn
en de Maas ten behoeve van den handel geheel in handen van dezen Staat mocht blij-
ven; dat niet alleen de beide Indische Compagniën gehandhaafd, maar voor de West-
Indische de inruiming van het Kapitein-Generaalschap van Fernamhuc bedongen zou
worden; dat men die van de andere zijde behoorde te verplichten om deze Landen te-
gen alle aanrandingen van den kant van het Roomsche Rijk te helpen verdedigen, en
eindelijk, dat overwogen moest worden, of en in hoe verre de loeslemming van den
lfi30—
1634.
1 RqsoI. Stat.-Gen. 17 Aug., 5 Oct.; 1632. Den 23"«° October namen drie buitengewone
Gedejiuteerden van Friesland zitting ter Generaliteit [ResoL Stat.-Gen, 23 Oct., 1632).
2 altsema, 1213.
doch deze verent-
3 Resol. Stat.-Gen. 22, 23 Oct., 1Π32. Eerst was_van beveben benoemd,
schuldigde zich. 4 aitsëma, 1213.
DES VADERLANDS. 1ί87
oDiDg van Spanje en de Infante, al of niet, vereischt zou wezen De Gedepuleer- 1680—
den van Hun Hoog Mögenden in Zeeland kregen ten antwoord, dat de Staten der Pro-
vincie hunne Gecommitteerden eerstdaags naar den Haag zouden zenden Ook Fries-
land zond buitengewone Afgevaardigden naar Jlage. Doch weinig beantwoordden
de Gedeputeerden van Zeeland, Friesland, en Groningen aan hetgeen men door die be-
zendingen bij deze Provinciën had hopen te bewerken. Zij verklaarden zich dadelijk
hevig tegen de onderhandelingen en wilden er volstrekt niet van hooren, dat er ook
op eenen anderen voet, dan op dien van vrije Staten, of met het doel om slechts lot
bestand, en niet om tot een eeuwigen vrede te koinen, met die van de andere zijde
zou mogen gehandeld worden. Tegen den tijd der aankomst van de Afgevaardigden der
Brabantsche Staten in Holland werden nieuwe bezendingen, te weten de Heren van
foreest en foeyt naar Friesland^ en de Heren sonck en ruitenburg naar Groningen
gezonden, om die Provincies ie bewegen, een minder stipten last aan hare Gedepu-
teerden te geven, opdat dezen zich eenigermate naar den eisch der gelegenheden zou-
den mogen schikken, waarin die van Zeeland reeds tot op een zekere hoogte bewilligd
hadden. Doch ook die poging was vergeefsch. De Friesche Staten antwoordden, dat
zij bij hun vorig besluit en bij de Instructie, aan hunne Gedeputeerden eens gegeven,
volhardden. De Groningsche Staten gaven hetzelfde op bijzonder plechtigen toon te
kennen. Hun besluit, verklaarden zij, strekte tot niets anders dan tnt grootmaking van
Gods heiligen naam, voortplanting van zijn heilig woord, handhaving van de soeverei-
niteit dezer Provinciën en dienst van al onze Geallieerden Doch de lijdelijke en
onwillige houding vaa een drietal Provinciën kon de voortzetting der eenmaal aange-
knoopte onderhandelingen niet keren.
Een eerste gevolg dezer onderhandelingen was, dat daardoor, beter dan door de krijgs-
macht van SANTA-GRUz, de tocht tegen Brussel voor ons leger werd afgesneden. Echter
om eenige kans te hebben, dat de vijand zich naaf onze voorwaarden voegde, was
het noodig, dat het leger bijeen bleef. Doch werkeloos kon hel niet blijven, waar '
het lag. Ook begrepen de Staten, dat de Provinciën te gewilliger de oorlogslasten
zouden blijven betalen, zoo zij zagen, dat er iets met de krijgsmacht werd uitge-
richt Geen ander veld stond er voor eenige onderneming open, dan de Duitsche
1 AiTSEMA, 1229—1231. Vgl. Notulen gehouden van Η geene voorgeloopen is noopende de onder-
handelingen hij de HIL Gedeput. van de Heeren Staten van d' andere zijde aengehoden, 16, 31
Oct., 1632 (Op het Rijksarchief). 2 aitseïia , 1213. ^hrnzm, t. a. p.
^ Aid, bl. 1231, 1232. Notulen — noopende de ojiderhandel. 14 Nov.j 9, 13 Dec., 1632.
De buitengewone Zceuwsche Gedeputeerden namen den T·"®" November zitting. Omstreeks denzelfden
tijd verschenen dezulken ook van andere Provinciën {Resol. Stat.-Gen, 7, 9, 11 Nov., 1632).
5 Üesol. Siat,-Gc7u 17 Sept., 1632.
-ocr page 624-624 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— grens, waar men zich van die plaatsen kon meesier maken, wier bezetting de Spaan-
sehe Regering der Zuidelijke Nederlanden zich nog had voorbehouden. Op deze wijze
schenen de Staten reeds uitvoering te beginnen te geven aan het laatste der negen ar-
tikelen, die aan de drie Gecommitteerden van den vijand, welke het Qer&i ie Maastricht
gekomen waren, ter hand waren gesteld. Dit artikel toch hield in, dat zekere plaat-
sen door het garnizoen van den Koning van Spanje ontruimd en neutraal gemaakt, en
eenige aan de Staten der Vereenigde Provinciën zouden overgeleverd worden. Met be-
llet leger breekt trekking lot dit artikel verlangden Gelderland en Groningen en Ommelanden, dat de
stadjes Erkelens en Wachtendonk voor de Provincie Gelderland bedongen moesten wor-
den, en dat Gelder, de eenige plaats in het Overkwartier van Gelderland, die nog niet
in onze handen was, Breda, Zandvliet (aan de Schelde), Lingen, Rijnberk en Gulik
door 's vijands garnizoenen'ontruimd, en de laatste drie plaatsen ontmanteld en aan
hare Heren teruggegeven moesten worden — Hoe het zij, het leger brak den
November op, om te zien of er iets ten dienst van het land kon worden gedaan
Het richtte den marsch naar. Roermond, terwijl de zieken, ten getale van 4500, in
schepen de Maas af herwaarts gezonden werden. Met aftrek dezer manschappen wa?
het leger nog 12,000 man voetvolk sterk, en naar de getuigenis van den Hertog van
aersgiioï, die het zag optrekken, in zeer voldoenden staat en goede orde. Te Her-
kenhosch en in andere dorpen in den omtrek van Roermond hield het zich tien of
twaalf dagen op om zich te ververschen. Toen zond de Prins Graaf Willem vak nassau
met 5000 man voetvolk en 12 Compagniën ruiters uit op het beleg van Orsoy, waar-
tegen kort te voren een aanslag van wolf misligh, van diedens onderbevelhebber,
mislukt was De Prins Avon der Staten gevoelen in omtrent de vraag, of hij zelf de
stad Gelder, slechts door eene geringe bezetting verdedigd, niet zou trachten in te
nemen. Hij kreeg, zeggen 's Prinsen Gedenkschriften, een weinig opwekkend antwoord,
alsof de zaak de moeite niet waard was, en zag van de onderneming af De aan-
teekeningen der Besluiten van de Slaten-Generaal melden daarentegen, datilHun Hoog
Mögenden den Prins met vele en groole betuigingen van lof en dankbaarheid te ken-
nen gaven, dat zij hem hierin niet konden raden; maar dat zij een volkomen vertrou-
wen hadden op zijn wijs beleid, zich overtuigd houdend, dat hij geene gelegenheid
zou laten voorbijgaan tot vermeerdering van de veiligheid van den Slaat Zeker schijnt
het, dat de Staten geen krijgsbedrijven in dit saizoen meer verlangden: ten minste ge-
lastten zij de Schutler-compagniën uit de Brabantsche grensvestingen terug te komen,
vau Maastricht
op
■|ï
2 Resol. Stat.-Gen. 5 Nov., 1632.
AiTSEMA, ί2Χ\.Μώη. dh Fred. Henri, ρ. 158.
' a1tse5ia, I, 1214. v. n. Capellen, I, bl. 650.
^ Resol. Stat.-Gen. 3i Oct., 1G32.
5 Resol. Stat.'-Gcn, 15 Nov., 1032.
■i
-ocr page 625-DES VADERLANDS. Ö8I5
hetgeen de gewone garnizoenen verbood, des gevorderd, met het veldleger mede Ie 1630—
werken i. ^
Van Ilerhcnbosch marcheerde het leger in twee dagen naar het doi'p Wa/i/ittm (tusschen
Venloo en Stralen) en de omstreken. Terwijl het hier eenige dagen gelegerd bleef,
kwam de Keurvorst van Keulen, voorzeker vreezende dat de krijgsbeweging zgne hoofdstad
gold, te Kempen (tusschen Wachtendonk en Crefeld), een plaatsje van zijn gebied, op
een paar uren afstands van 's Prinsen legerplaats gelegen. Van daar uit zond de Aarts- Oulmoeting tus-
scheu den Prins
Bisschop een edelman om den Prins te begroeten, en Zijne Excellentie bij zich ten en den Keurvorst
middagmaal te noodigen. De Prins begaf zich te paard derwaarts, vergezeld van zijne
voornaamste legerhoofden, »allen wel in orde." De Keurvorst kwam hem ter halver-
wege in een koels te gemoet, met welke hij den Prins naar Kempen medenam, ter-
wgl hij hem in alle opzichten met de meest mogelijke onderscheiding bejegende. Er
vielen tusschen de beide Vorsten eenige woorden over de komst van pappeniieim : daar .
de Prins zich deswegens eenigzins verstoord getoond had, trachtte de Keurvorst zich te
verontschuldigeri ^ De tusschenkomst van Frankrijk kwam den Keurvorst zeer te stade.
Anders had zijn Stift, aan de eene zyde bedreigd eerst door den Zweedschen Veld-
maarschalk horn en daarna door baudissen, die in dienst van den Koning van Zweden
met een bende van 6000 man bezuiden de Lippe was aangekomen en Siehurg had in-
genomen en aan den anderen kant door de Staatsche krijgsmacht, lichtelijk het
slachtoffer eener vijandelgke bezetting kunnen worden." Doch righelieus staatkunde
bracht mede dat Frankrijk met de Ligue en hare hoofden, de Keurvorsten van DeijC"
ren en Keulen, vrede moest houden. Niet alleen hield men aldus het zwaard dezer
Mogendheden in de scheede en den Hertog van Lorraine, die met den Herlog van
Beijeren verwant was en met de westelijke Rijksvorsten eene lijn moest trekken, eeniger-
mate in bedwang; maar ook ontging men op die wijze den blaam> alsof men den Ko-
ning van Frankrijk met gustaaf adolf tegen het Katholicisme liet zamenspannen:
slechts zoo righelieu hiervan niet verdacht kon worden, kon de Paus, hoe sterk ook
door de Spaansche party te Rome gedrongen, met den Franschen Kardinaal en zijne
maatregelen vrede hebben, en de Geestelijkheid in Frankrijk op zijne hand blijven.
Zóó goed lieten de clericalen zich paaijen, dat het gerucht geloof vond, dat de Ko-
ning van Zweden zelf Roomsch zou worden, en de Kardinaal daarna alles met hem
ten beste zou regelen — De Keurvorst van Keulen had om de bescherming, die hij
» Resol Stat.-Gen. 11, 15, 18 Nov., 1632.
/
2 Mém. de Fréd. Henri, ρ. 158, 159.. aitsema, 1244.
3 BAUDissEN werd in Augustus, zoo het heette, met 19 regimenten voet- en 3000 man paarde-
Folk op onze grenzen gewacht {liesol Stat.-Gen. 24, 26 Aug.j 8 Sept., 1632).
^ Brief' van lakgerak , v. 19 Julij, 1632.
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 626-626 ALGE3IEENE GESCHIEDENIS
L·.. ,, ' ' .........................................- ' ......... " S==ggSa!B&
3p.30— bij Frankrijk vond, Ie beloonen, zijn woord gegeven," dat hij aan pappeniieim geen
doorlocht zou verleenen Toen die veldheer niellemin voor Maastricht was aangeko-
men, was men in Frankrijk dan ook zeer verontwaardigd; men klaagde dat men door
dien Vorst bedrogen was; de Koning verklaarde, dat hij hem de onzijdigheid zou
laten opzeggen, en de meening was dat baudissens aanslagen op Keulen zouden onder-
steund worden Doch toen de zaak zonder schade was afgeloopen, begreep Frank-
rijk zijne staatkunde ten aanzien van Keulen te moeten volhouden, en stelde zich voor
den Keurvorst tegen de wraak der Staten-Generaal in de bres, vooral na den Goever-
neur van Bouillon^ door hem ter rechtvaardiging van zijn gedrag naar Parijs gezon-
den, gehoord te hebben: hij had, zoo verklaarde de Keurvorst, pappenheim den tocht
herhaaldelijk ontraden en van dezen de verzekering bekomen, dat hij er van afzag^ .
Dit nam de Fransche Regering als waarheid aan, en de Koning verzocht de Blaten, bij
missieve van den S'lß'i October uit Montpellier, dat zij, het gebeurde vergelende, de
onzijdigheid met den Keurvorst mochten blijven erkennen, van der veegk.en bood zich
aan om nader te bewijzen, dat zyn Meester aan pappen heims bedrijf niet medeplichtig was
geweest. Om den wil des Konings van Frankrijk liet men van der veecken toe, de
aangeboden verklaring te geven In weerwil dat de Keurvorst zoo veel verplichting
aan Frankrijk^ had, verlangde hij toch zijne zelfstandigheid te bewaren, en weerstonil
hij den aandrang, dien men op hem uitoefende, dat hij zich, op den voet van zijnen
ambtgenoot van Trier, in Ffankrijks bescherming zou begeven
' Terwijl de Prins nog te Wankum toefde, ontving hij het bericht, dat Graaf Willems
Inneming van onderneming geslaagd en Orsoy ingenomen was. Den lO*^®·^ November waren die Graaf
en de Heer van dieden voor deze plaals getrokken, en den gaf zij zich over
Hierna achtte de Prins den tijd gekomen om het leger te ontbinden en de verschil-
lende korpsen hunne garnizoenen te laten betrekken. De waardgelders weerden afge-
dankt en de lichting van nieuwe manschappen voor de Fransche regimenten gestaakt
Den November kwam Zijne. Excellentie in den Haag aan, alwaar hij, gelijk
overal, waar hij was doorgetrokken, met veel toejuiching ontvangen werd
1 Brief van langerak, v. 23 Julij, 1632.
2 Brieven van lakgerak, v. 30 Julij, 6 Aug. en 26 Nov., 1632.
s Brief van langerak, v. 8 Oct., 1632. Resol Slat.-Gen. 20 Oct., 1632.
5 Brief van iangerak , v. 7 Nov., 1632. Toen in het voorjaar de Keurvorst van Trier op het
punt scheen eenlge vestingen aan Rijn en Moezel aan de Spanjaarden over te leveren, waar-
δοΗπΛνθοη de Staten hem daarvoor [Resol. Stat.-Gen. 8 Mei, 1632). >
β Mém. de Fréd. Henri, ρ. 159. aitsema, 1244. Resol. Stat.-Gen. 21 Nov., 1632.
7 Resol. Stat.-Gen. 25 Nov., 1632.
8 Mém. de Fréd. Henri, ρ. 159. aitsema, 1244. Resol. Stat.-Gen. 25.Nov., 1632. Resol.
Holl. 1632, bl. 411.
Orsoy.
DES VADERLANDS. 019
De uilslag van den veldtocht van dit jaar en ten slotte de inneming van Orsoy ver-
brak het evenwicht, dat er jaren lang in de naburige Duitsche landen tnsschen onze
en de Spaansche macht bewaard was. Doch de Duitsche Vorsten en Sleden van die
oorden hadden geen reden zich daarover te bezwaren, vermits de Staten hunne over-
machl gebruikten om de Vorsten bij de onzijdigheid Ie bewaren en de ingezetenen zoo
veel mogelijk legen de inlegering der troepen zoo wel van pappeniieim als van de Zweed-
sche bevelhebbers Ie behoeden. Dit blijkt uit de verloogen en verzoeken, welke Hun
Hoog Mögenden van die zijde toekwamen.
In Januarij (1652) had de Hertog λ^η Neuburg door zgnen Gezant wispenningk. het Betrekking der
Staten tot de Vor-
verzoek lot de Staten herhaald, dat zij hem legen elke aanranding, en zijn grondge·» sten van westelijk
bied tegen de knevelarij van vreemd, ook van hun eigen krijgsvolk zouden bescher-
men Den Februarij antwoordden zij den Gezant op al de punten, door hem
ter sprake gebracht ^ Nederlandsche soldaten, gaven zij thans toe, die zich aan eenig
gruwelyk feit, waar lijf en leven aan hing, hadden schuldig gemaakt, en op heeter
daad betrapt waren, mochten, nadat Hun Hoog Mögenden van de zaak verwittigd wa-
ren , op de plaats zelve gestraft worden; maar om lichtere vergrijpen moesl de dader
steeds naar een Nederlandschen rechter worden opgezonden. Voor de ontruiming van
de door ons nog bezette plaatsen was het thans, zoo als de Hertog, zeiden de Staten,
ïTelf Avel begrijpen zou, de tjjd niet, en wat zijnen wensch aanging, dal de Koning van
Zweden de onzijdigheid eerbiedigen mocht, zoo konden 2!lj niet nalaten te zeggen, dat
daartoe veel zou afhangen van de wijze, op welke de Hertog de Protestanten op zijn
grondgebied behandelde: »aangezien de Koning van Zweden 7λο\ι ten hoogste aan de
restitutie van het Evangelische Wezen in Duiischland liet gelegen liggen." — Opdeze^
wijze wenschlen de Slaten hunne voorspraak bij gustaaf adolf den Protestanten, die zich
in het Neuburgsche de vrijheid van godsdienstoefening niet vergund zagen, ten goede te
doen komen. En aan die voorspraak lieten zij het niet ontbreken. In het midden van Junij
(1652) herhaalden zy bij den Koning van Zweden hun verzoek, dat hij de onzijdigheid
der Guliksche Landen zou ontzien: anders zouden, voegden zij er bij, de Keizer en
Spanje,^als ook anderen (waarschijnlijk bedoelden zij de. Fransche ontevredenen), hel
gegeven voorbeeld meenen te mogen volgen. Zulke verloogen, de Hertog betuigde het
later zelf, waren niet vergeefsch. Toen echter baudisseit bezuiden de Lippe verscheen,
brandschatte hij het land van Berg en Gulih, en plunderde kerken, kloosters eu
kasteelen. De Hertog meldde zich alsnu op nieuw bij de Stalen aan, die zich de zaak
aantrokken 3 — Zoo waren de Staten eene toevlucht voor de verschillende partijen in
' Resol Stal.-Gen. 8 Jan., 1632. ^ Zie hiervoor, bl. 576 , 577.
a Uesol Slal.-Gcn. 28 Febr.; ίΟ Maartj 14 Junij; 10, 13 Nov., 1632.
79*
-ocr page 628-628
1630—
1634.
Westelyk Duitschland. De burgers van Bremen, in het voorjaar beducht dat pappen-
HEiM iels legen hunne stad zou ondernemen, verzochten bijstand te water en Ie land.
De Stalen antwoordden, dat zij genegen waren de stad in nood met raad en daad bij
te springen, en verzochten, dat zij ten dien einde een Afgevaardigde herwaarts zond i.
Terwijl het leger nog Ie velde was, gingen de Gedeputeerden der Staten in dat leger,
op herhaalde smeekingen van de burgers.«van Duisburg en ten verzoeke van de Bran-
denburgsche Raden, er toe over, om bij den dreigenden overlast der Spaansche troe-
pen onder mekode, » eenë sterke partij soldaten met een goed ofBcier, onder schign van
convooi, binnen Duisburg Ie zenden, ten einde de goede ingezetenen met de schaduw
van Hun Hoog Mögenden te bedekken." — Hun Hoog Mögenden schreven terug, dat
men dat convooi terug zou doen komen om niet tegen de onzijdigheid te zondigen
Korten tijd daarna verzochten diezelfde Brandenburgsche Raden onzen bystand tegen
PAPpENiiEiM, die op zynen doortocht het land van Kleef en il/ar/iι gebrandschat en ge-
plunderd had. De Staten gaven te kennen, dat men zich bij de andere zijde deswe-
gens beklagen moest. Doch de Raden antwoordden, dat geene klachten baatten, maar
dat er van onzen kant naar middelen diende omgezien te worden om zulke gewelde-
nWijen tegen onzijdigen te keer te gaan. In dezen zin schreven de Staten alsnu aan
den Prins, en daarop volgde spoedig de inneming _van Orsoy, nadat de Keurvorst van
Keulen gedreigd was, dat men pappenheims knevelarijen op hem zqu Avreken, vermits
zich bij zijne troepen 5000 nieuw geworven soldaten van hem, den Keurvorst, gevoegd
hadden — Nog van een ander oord kwamen jammerklachten over ρ Appenheims scharen
tot de Stalen in den Haag, Den SQ^'^n November verscheen alhier de Kanselier van
CHRiSTiAAN, gekozen Bisschop van het Stift Blinden, geboren Hertog van Drunswijk-
Lwieburg. Na een drieëndertigjarig rustig bezit van dit Bisdom had de Bisschop van
Osnabrück, fraks willem, Graaf van Warlenberg, de ijverige hersteller van'hel Ka-
tholicisme in die streken, hem met behulp van de troepen van pappenheim daaruit ver-
jaagd, met het doel om bij hem, thans den oudsten Rijksvorst, de uitvoering van het
Restitutie-edict te beginnen. Hij vertrouwde, dus liet hij weten, dat Hun Hoog Mö-
genden het Stift, hetwelk van hen vrijgeleide verlangd had, en ten deele met hen ge-
allieerd was, niet door hunne vijanden onderdrukt zouden willen zien; immers ontbrak
het hun niet aan de middelen om den Vorst bij te slaan. Gelukte den Bisschop van
Osnabrück deze gewelddadigheid, dan zou hij mede het Stift Verden en ten laal-
1 Resol Stat.-Gcn. 7, 8 Mei, 1032. 2 Resol. Slat.-Gen. 12 St>pt., 1632.
3 Reaol Stat.-Gen. 17 Sept^ 19 Ocl.; 3 Nov., 1632.
^ TJit de taal van den Gezant van den Bisschop van Minden moet men opmaken, dat Uerlog
JOHAN FBEDEHiK van Holstein, Luthersch Aartsbisschop van Bremen, toen nog in het bezit van het
Bisdom Verden Avas, hoezeer dit in 1630 door den Paus aan den Bisschop van Osnabrück was toegewezen.
DES VADERLANDS. 1ί87
sie hel Aarisslift Bremen bemacliligen, en de sieden Bremen en aanranden, 1G30—
ja, den ganschen Neder-Saksischen en Westfaalschen Kreis onder zijn bedwang beko-
men , en zoo doende zou in die Provinciën eene Mogendheid het aanzyn krijgen, aller-
gevaarlijkst voor dezen Slaat i. — Deze zaak was dus waarlijk Tan geen gering be-
lang; doch zij slond met den uilslag van den geheelen krijg, in Duitschland gevoerd,
in verband, en hoe Hun Hoog Mögenden zich de uilkomst van dien groolen strijd aan-
trokken, zou weldra blijken. Intussehen lieten zij eenen uit hun midden, den Heer χ
SGHAFFER, uit Groningen^ een antwoord op dat aanzoek ontwerpen
Ook het Graafschap Oost-Friesland werd ditmaal weder met inlegering van vreemde Betrekkingeu
troepen bedreigd. Geen wonder, dat de Graaf, hoe jaloersch ook op zijn gezag tegen-^^^^
over den invloed der Stalen, hunne bescherming inriep. Omstreeks het midden van
Augustus (1652) gaf gustaaf adolf, bij schrijven van zgnen Minister salvius, dien
Graaf te kennen, hoe hg verwachtte, dat ook hij wat »voor het Evangelische Wezen"
zou willen doen, en verzocht van zijne Genade inkwartiering voor 3000 man. De Sten-
den verklaarden met het Evangelische Wezen niets Ie doen te hebben; maar de Graaf
wist niet beier, dan zich lot afwending van het gevreesde kwaad lot de Stalen te wen-
den; hij wees zelf het middel aan: de Slalen, zeide hij, moesten over de zaak schri^
\en aan den Hertog fuanz karl van Saksen-Lauenburg, en aan den Zweedschen Re-
sident salvius. Hun Hoog Mögenden besloten, zich behalve lot salvius rechtstreeks
tot den Koning te richten — De bezelling van de grenzen des Graafschaps door
eigen troepen, vroeger beraamd om legen overweldiging van builen gevrijwaard te
zyn had wegens de herleving der oude oneenigheden tusscheii de Stad Emlden aan
de eene en den Graaf met de andere Leden van het Landschap aan de andere zijde,
geene uitvoering gekregen. De Stenden van O ο sl-Friesland weigerden dat wat de Stad
Emhden goed vond, namelijk hel geschil aan de Slaten-Generaal te onderwierpen, wien
volgens het Oosterhuizensche en het Haagsche akkoord de uitspraak toekwam 0[)
dezen grond gaf de Prins zijn advies. Hy meende, dat tol bezetting der grenzen het
voorgeslagen getal van 1200 man veel te gering was: er waren minstens 4 of ΰΟΟΟ
toe vereischt: anders zou men, vreesde hij, in geval van nood, alle zwarigheid op
onze schouders schuiven: ook waren er drie of vier aanzienlijke forten noodig. Intus-
sehen herrezen de moeilijkheden van de betaling van het garnizoen van Embden. Vermits
τ Resol Slal.-Gen. 29 Nov., 1632. ^ Hesol. SlaU-Gen. 21 Dcc., 1632.
3 ïiesol StaL-Gcn. 23 Aug.; 8 Sept., 1632. aitsemi, bl. 1260. Zie hiervoor, bl. 532.
® Hoe goed zich ook gemeenlijk met Emhden verstaande, duldden de Staten van de zijde dezer
Stad toch niets, dat hun gezag te na kwam. Zoo verboden zij haar herhaaldelijk én met bedreiging,
"P het JVoorder Wad een uitlegger te hebben, die onder den naam van bakengeld, belasting
invorderde {liesoL Slat.-Gen, 22, 24 Sept., 1631. 1 Oct., 1632).
588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— de landbewoners zich niet gehouden achtten, daartoe bij te dragen, zoo dreigde de
Stad met gewapende hefling. Dus kwamen de Gedeputeerden der beide partijen in het
Toorjaar van 1652 alweder de beslechting der Staten-Generaal verbeiden. Dezen ver-
mochten ze niet tot een akkoord te brengen, maar gelastten de opbrengst van de noo-
' dige gelden tot onderhoud van het Embdensehe garnizoen, des noods met soldaten, in
te vorderen. In den zomer verschenen de partijen op nieuw in den Haag, en deden
de Staten uitspraak, niet zonder bezwaten en klachten van eene der partijen
Onder onze Duilsche naburen betoonde zich de Keurvorst van Brandenburg steeds
en met zwevend tusschen den naijver op hetgeen hem van de zijde der Staten eene aanmatiging
hurg.
docht van soevereine rechten, die hem toekwamen, en de erkentenis van de behoefte,
die hij had aan de ondersleuning eener Mogendheid, wier tegenspoed zijnen-ondergang
ten gevolge moestJiebben. Gaarne zou hij twee onbestaanbare zaken hebben vereenigd.
Zoo kwam de Graaf van schwartsenberg in Januarij 1652 , na den beklagelijken aanhef,
dat Hun Hoog Mögenden toch den ondergang van zijns Meesiers arme landen niet zouden
1 Resol. StaL-Gen. 1, 14, 18 Aug.; 20,, 25 Sept.j 6 Oct.j 26 Nov. 1631. 22, 24 Maart; 3,
β, 9, 17 April; 14, 15 Junij; 3/Julij; 10, 17 Sept. 1632. In den zomer van dit jaar gebeurde
Jict, dat een Oost-Indievaarder op Borkum strandde. De Graaf zond lieden aan boord , die de
lading begonnen te lossen en te bergen, ter\?ijl zij de bootsgezellen dM'ongen zulks lijdelijk aan
te zien. Dit maakte de verontwaardiging der Staten-Generaal gaande. Zij zonden den Heer
HüYGENS tot licm, ten einde aan de Oost-Indiscbe Compagnie de beschikking over haar eigen goed
te verzekeren. Des noods zou liij met de sterke hand den Avil der Staten doordrijyen. De
uoodige oorlogscliepen Averden daartoe aangewezen. De Graaf bood geen tegenstand en kreeg nu
zelfs eene dankbetuiging \oor zijne vriendelijke bejegening van de manschappen Tan den Oost-
Jndievaarder {Resol. Slat.-Gen. 19 Aug.; 6 Sept. 1632). In dezen tijd had de Graaf het denk-
beeld opgevat der oprichting eener Abyssinische Compagnie. Daar de Staten het verzoek van
eeuen inlander, .diedekik van helsdisgen van Utrecht, om liet Land van Abyssinie te mogen bevaren,
als strijdig met het reclit der Oost-Indische Compagnie afsloegen (Resol. Stat.-Gen. 8 Oct. 1630.
3 Febr.; 29 Maart, 1631), zoo laat het zicli denken, dat zij 's Graven plan niet aanmoedigden.
Ook leidde het tot niets (aitsema , 1244, 1259. Resol. Stat.-Gen. 8 Oct.; 3 Dec. 1632). Bij den
doop van den jongen Graaf lieten de Staten zich vertegenwoordigen, en schonken eene rijke
pillegift {Resol. Stat.-Gen. 22 Nov.; 4 Dec. 1632). Aan onze Afgevaardigden ten doop. werd op-
gedragen den voorrang aan geene Gezanten te verkenen, dan aan die van gekroonde Hoofden.
Na hetgeen hun uit Venetië medegedeeld Averd, hadden de Staten ook daar de gelegenheid om op
liet recht van hunnen ißezant te staan. Immers schreef de Heer van οοβτεπλνυκ, dat de daar
aangekomen Fransche Gezant, de timleiiie, hem had laten Aveten, niet van zins te zijn, hem den
titel van Excellentie, noch ook in zijn huis de hooge hand te geven. Aan oosteravuk werd in
antwoord gelast, dat hij zich in alles zou laten bejegenen als den Gezant vaJden gekroond hoofd,
en dat hij de ontmoeting zou ontgaan van al wie weigerde hem zoo te behandelen [Resol. Stat.-
Gen. 31 Dec. 1632).
Λ
-ocr page 631-DES VADERLANDS. 1ί87
BS
begeren^ met de volgende oude grieven voor den dag: dat hem onbillijleerwijze het 1630—
onderhoud van het regiment van van gent werd opgedrongen; dat Emmerik, Rces\
Wezel^ Burich en het Huis te Lohith nog altijd door Staatsehe troepen bezet bleven;
dat de Staten in de landen van Kleef en Mark licenten hieven, hoezeer zij toch geene
aanspraak hadden op regaal recht of jurisdictie op 's Keurvorsten grondgebied. — Vol-
komen zeker kon de Minister niet zijn van in alles wat hij beoogde, de Kleefsche on- '
derdanen des Keurvorsten aan zijne zijde te hebben. Althans verzochten de Ridderschap
en Steden van Kleef, dat Hun Hoog "Mögenden niets ten hunnen nadeele met sghwart-
SENBERG zouden afspreken Met betrekking tot het onderhoud van hel regiment van
VAN GENT werd ten laatste, evenwel onder protest van Gelderland en Groningen, een
akkoord getroffen.· De Keurvorst zou de kosten nog een vijftal jaren dragen, en dan
zou het geschil onderworpen worden aan de uitspraak van eenen der drie Koningen van
Frankrijk, Engeland of Zweden De licenten bleven in de Kleefsche sleden inge-
vorderd, niettegenstaande deze zaak in den zomer (1652) tot gewapend verzet te W es ei
en tot vernieuwd verzoek 9m afschaffing van de zijde der Brandenburgsche Regering
leidde Bij al deze klachten en bezwaren van de Brandenburgsche zijde moet echter
niet uit het oog worden verloren, dat des Keurvorsten belang medebracht, dat hij dod?
dwang tot zijn krijgskundig bondgenootschap met de Vereenigde Provinciën genoopt
scheen. Dit moest hem, in geval van nood, bij den Keizer tot verontschuldiging strek-
ken, schoon de Keizer, had hij de macht gehad, die verontschuldiging kwalijk zou
hebben aangenomen.
Doch terwijl de betrekkingen onzer Republiek met hare Oostelijke naburen op dezen
voet stonden, had de strijd in hel hart van Duitschland lusschen den Keizer en den
Koning van Zweden een uiterst belangrijk voorval opgeleverd.
In het voorjaar van 1652 had Koning gustaaf adolf den Veldoverste tilly , die nu Voortgang vnu
de nederlaag, door hem bij Leipzig geleden zich in Frankenland zoo veel mogelijk
hersteld had, van daar verjaagd en tot over den Donau vervolgd. Voorts nam de Koning
Donauwörth in, en overviel tilly aan de Lech. Hier bekwam de trouwe dienaar van
de zaak der Ligue eene wonde, aan wier gevolgen hy weldra overleed. Daarna zette
hel Zweedsche leger den tocht lot voorbij Augsburg voort en veroverde München. Deze
overwinningen, welke den Zweden den weg naar Oostenrijk baanden, deden den Keizer
naar de hulp van den Veldheer omzien, dien hij aan den naijver van Beijeren en de
Ligue had opgeofferd. Wallenstein trad weder op het tooneel, om den voortgang van
1 liesol Stat.~Gen. 15, 27 Jan. 1632.
- ncsol Slat.-Gen, 24, 28 Febr.j 10, 12, 20 Maart; 2, 10 April, 1632. Rcsol. Holl. 1632.
284 , 285. AiTSEMA, 1234—1236.
3 Üesol. StaL-Gen, 2 Aug.; 17 Sept. 1632. ^ Zle hiervoor bl. 553.
-ocr page 632-588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
GUSTAAF ADOLF Ic keren, nadat hij eerst den Keurvorst van Saksen uit Bohemen ver-
dreven had. De vereenigde Keizersche en Beijersche macht slaagde er in om den Ko-
ning van Zweden in den zomer van 1652 in Beijeren op te houden. Ten laatste toen
de beide elkander gadeslaande legers wegens gebrek aan levensmiddelen moesten opbre-
ken, begaf zich WALLENSTEm naar Saksen om de tuchtiging van den Keurvorst voort
te zetten; hij trok naar Meissen, waar de Keizerlijke Veldheren holgk en gallas reeds
groote verwoestingen aanrichtten. - Om de tenonderbrenging van zynen bondgenoot te
voorkomen, trekt gustaaf adolf, een goed deel zijns legers achterlatende, naar het
Keurvorstendom Saksen. Hier had zich pappenheihi met wallejrsteiri vereenigd; maar
in de meening, dat de Koning van Zweden geen gevecht zou wagen, waren de beide
legerhoofden weder gescheiden, eri was ραρρενηειμ westwaarts getrokken om Keulen,
dat men vooral door den Prins van Oranje bedreigd achtte l, te hulp te komen. Alsnu
besloot gustaaf abolf, zijne vereeniging met Hertog bernhaud ydiix Saksen Weimar wïel
af te wachten, maar avallensteipt dadelijk aan te tasten. Zoo greep dan den Ιβ^^^·! No-
vember bij Lützen het treffen plaats, waarin aan de eene zijde pappenheim , die tyd gehad
had om ijlings terug te komen, maar aan de andere zijde Koning gustaaf adolf dapper
^fen zegevierend strijdend sneuvelden
Hadden de Staten de onderneming van gustaaf adolf slechts van ter zijde ondersteund,
door het Spaansche leger in de Nederlanden bezig te houden, door een maandelijksch
subsidie, dat echter traag genoeg door de Provinciën werd opgebracht en door de
toezending van gornelis pauw, wiens verblijf bij den Koning dienen moest om de we-
derzijdsche pogingen zoo veel mogelijk tot het gemeenschappelijke groote doel te doen
zamenwerken na 's Konings dood verflaauwde hun ijver voor de zaak, die hij met
zoo veel glans had voorgestaan, in geenen deele. Kort te voren hadden zij besloten,
den Heer pauw, die in den zomer uit Duitsehland herwaarts was overgekomen omver-
slag te doen en gustaaf adolfs tolk bij den Prins te zijn andermaal tot dezen Vorst
te zenden, ten einde hem op de hoogte te houderi van hetgeen hier voorviel, en zeiven
te vernemen, of de Koning ooren had naar de voorstellen van vrede, die hem eerst
door \vallensteik gedaan waren, terwijl hij te Nürnberg en wallenstein zelf op den
Altenberg verschanst lag, en thans, zoo het heette, door den Kolonel spar van wege
den Keizer waren overgebracht, — toen over Keulen door den Resident bilderbeek. den
Staten het bericht van 's Konings laatsten veldslag en dood toekwami Dadelijk commit-
teerden Hun Hoog Mögenden acht Heren uit hun midden om met Zgne Excellentie over
f
1 Zie hiervoor, bladz. 623, 626. 2 Phster, Gesch. d. Teutschen, IV, p. 521—534.
3 Resol. Stat-Gen. 10 Jan.j 17 Febr.; 9 Maart j 16 April j 6 Meij 20 Nov. , 1632. Resol. Holl
1632, h\. 286. Resol. Stat.~Gen. 14 April, 1632.
5 Resol Stat.-Gen. 16 Febr.; 12, 22 Mei; 3 Julij; 13 Sept.; 28 Oct. 1632.
if.30—
1634.
Dood vau GUS
TAAF ADOJjF.
■iiiütt
-ocr page 633-DES VADERLANDS. Ö8I5
de »bedroefde tijding," alsmede over den legenwoordigen toestand der Duitselie zaken
in gesprek te treden, ten einde daarna te beraadslagen, wat » voor de dienst van dezen
Slaat en de instandhouding van de goede zaak in Duitschland" zou behooren te geschieden.
Tevens besloten zij, dat pauw, verre van thans te huis te blijven, zich in allerijl naar'
Duitschland zou begeven, met geloofsbrieven aan den Rijks-Kanselier vim Zweden, den
Vorst van Saksen-Wcimar en andere aanzienlijke Duitsche en Zweedsche Heren, en met
den last om hun te verzekeren, dat deze Slaat het subsidie voortaan milder en vaardiger
zou opbrengen, en de Zweedsche of Protestantsche partij op allerlei wijze aan te moedigen.
Van dit besluit gaf men baugy kennis, en men maande hem aan om bij zijnen Koning
aan te dringen, dat Zijne Majesteit de zaken van Duilschland met raad en daad mocht
bijspringen. De Fransche Gezant betuigde de mededeeling met veel genoegen te ont-
vangen, en beloofde onmiddellijk aan zijn Hof bericht van de bedoeling van Hun Hoog
Mögenden te zenden
Onder de bijzonderheden van den lasl, aah coriselis pauw medegegeven, en waaronder
de behartiging van de belangen van onzen handel in de Oostzee, met welke men een
tijd lang den Koning niet lastig had willen vallen^, niet vergelen was, behoorde ook
de aanbeveling van de zaak des gewezen Konings van Bohemen. Doch weinige dagen Dood van den
slechts had deze Vorst gustaaf adolf overleefd. Voor de betaling van het hem by zijn /(^^^^g^^^Keurvorst
afscheid in Januarij (1632) toegezegd subsidie was gezorgd Maar zyne komst in ie Palis.
Duilschland^ zonder krijgsmacht om gemeenschappelijk te strijdenwas den Koning van
Zweden niet byzonder aangenaam. De goede verslandhouding met richelieu verbood
GusTAAP ADOLF, den Keurvorst van Beijeren, beschermeling van Frankrijk, ten behoeve
van den voormaligen bezilter van de Palts te onlzetlen Had frederik met eigen
krijgsmacht zijn land kunnen herwinnen, dit zou Frankrijk niet ongaarne gezien hebben:
dan toch had niemand grond om te klagen: want wie kon hem kwalijk nemen , dat hij
zich weder in het bezit van zijn eigen goed stelde e? Nu hg dit niet vermocht, daar hij
uit Engeland niets zag komen, dan eenen Gezant van zijnen schoonbroeder, den Ridder
henry vane, die daarenboven nog met gustaaf adolf in onmin geraakte, verloor de
' Resol. Stat.-Gen. 29, 30, 31 Oct.j 16, 25, 28, 29 Wov.; 1 ])ec. 1632. aitsema, 1267.
2 Resol. Siat.-Gen. 14 April, 1632. Attsema, 1267. ^ zie hiervoor, bi. .586.
^ Resol. Stat.-Gen. 16, 29 Maart; 11, 12 Mei, 1632.
Volgens een sclirijvcn van vosbehgen, van den Maart 1632, uit Parijs, was men aldaar
niet tevreden, dat de Koning van Zweden in de terken van de Palis liet bidden voor den Ko-
ning van Bohemen, als liaren Soeverein, en voor hem zei ven als haren Beechermer. Zie het
Register van grieven enz.
e Zie een Fransch geschrift, gedagteeJcend 12 Jan. 1632, gevoegd bij eene depêche van lan—
gekaks Secretaris euskeaken, uit Metz, van den 28 Jan. 1632, in hetzelfde Register.
III Deel. 4 Stuk. 69
-ocr page 634-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1g30— Palts-graidS. allen moed, en de Koning sloeg hem len eenen male ter neer, door hem
YQQj, ijet herstel in zijn erflanden Iwee moeijeiyk aan te nemen voorwaarden te stellen: de
inYoering van de Luthersche godsdienst, i en de aanvaarding van zyn gebied als leen van
de Zweedsche Kroon.! Op deze wyze zou de Duitsche Vorst zich voor goed van Duitsch-
land vervreemd en van een buftenlandsch Vorst afhankelijk [gemaakt hebben. — Zoo zag
de ongelukkige frederik V zich de grievendste teleurstelling bereid. De neergedrukte
stemming zyns geestes was aan de sloopende werking eener ziekte, die hem had aangetast,
bevordelyk, en hy stierf den November, 1652, te Mainz l. Zijne weduwe was met
hare kinderen nog altyd in den Haag. Vernomen hebbende, dat de Vorstin iemand
naar Engeland wilde afvaardigen »wegens den jammerlijken toestand, waarin zij door
den dood van haren gemaal was geraakt," besloten de Staten-Generaal vooreerst eenigen
uit hun midden met de taak te belasten, der koninklijke weduwvrouw, w zoodra zy
aanspraak zou kunnen lyden," hunne deelneming te betuigen in hare smart; en ten
tweede, hunnen Gezanten in Engeland te gelasten, bij gelegenheid van hun rouwbeklag
bij den Koning, haar verzoek te ondersteunen, en er op aan te dringen, dat er een
vertrouwd persoon herwaarts ^verd gezonden om haar in hare droefenis met raad en daad
bij te staan. Voorts moesten zy zich op nieuw beijveren, Zijne Majesteit aan het ver-
stand te brengen, hoeveel er aan het herstel der zaken in Duitschland gelegen was en
hem verzoeken, daartoe de behulpzame hand te bieden. — Daar~gorwelis pauw nog
niet vertrokken was, zoo werd hem opgedragen den Hertog van simmern der Staten
deelneming wegens den,dood van zijnen bloedverwant te betuigen, hem met de strekking
zijner zending .bekend te maken, en hem te verzoeken het beheer der Keurpalts op
zich te nemen u
üiju aood van Den December (1652) verschenen voor Hun Hoog Mögenden, op last der Ko-
aa^n de ^ statea Bohemcn, de Heren resdorff en emsley, om hun ambtshalve het afsterven
bekend gemaakt, gemaals te berichten. De Koningin, verklaarden zij, moest haar hart vol angst
654
en droefheid voor hen, als hare <vertrouwdste vrienden, uitstorten. Haar verlies was te
gevoeliger, zoo kort na dat, hetwelk de goede zaak had geleden door den dood van
, den dapperen en onoverwinnelijken Koning van Zweden ^ zegevierend gestorven, als een
andere Epaminondas ^ op het oogenblik dat het herstel van haar Huis te wachten scheen.
De Koningin, ι dus ^ ging de spreker verder, troostte zich, in de'eerste plaats, door de
gedachte, dat het aldus Gods wil was, 'die toch altijd goed was voor degenen, die zich
daarnaar voegen, en, in de tweede plaats, door de gedachte aan de «org, de genegen-
heid en welwillendheid, door Hun Hoog Mögenden ten allen tyde aan haren- gemaal en
zyn geslacht bewezen, waarvoor zij met hare kinderen Hun Hoog Mögenden dankte.
Zij vertrouwde, dat deze hunne vriendschap niet alleen zou voortduren, maar vermeer-
1 Aitsema, I, bl. 1261.
2 Resol SiaL-Gcn. 11 Dcc. 1632.
-ocr page 635-DES VADERLANDS. 019
derd zou worden. Dus meende 'zij geen uitvoeriger laai te behoeven om zich en Ißso—
haar kroost aan te bevelen. Reeds hadden der Slalen bevelen aan hunnen Afgevaardigde
naar Duitschland haar verzoek voorkomen. God zelf in zyn woord beval de zaak van
weduwen en weezen aan, en allen, die er voor zorgden, verwierven zich Gods
zegen. Zoo zouden zij een werk doen, waardig de grootheid van hunne zoo uitstekende
en bloeijende Republiek, die zich door hare vroomheid en christelyke liefde den roem
verworven had, de handhaafster te zijn der oude vriendschapsverbonden, de beschermster
van de zaak der onrechtvaardig verdrukte Vorsten, het toevluchtsoord der onschuldig
verbannenen, de voogdes en opvoedster-van vorstelijke weduwen en weezen, de wijkplaats
der vervolgde vrijheid en godsdienst. Vandaar voorzeker dat God zijne gunsten en be-
looningen zoo ruimschoots over hen en hunnen Staat verspreidde. Immers sedert de
toevlucht, aan de vervolgden en onwaardig uit hun Duitsche vaderland verjaagdeu ver-
leend, had men hunne Republiek wonderbaarlijk zien aanwassen én buitengemeen groot
zien worden. Kog steeds grooter zou zij worden, als men voortging met zulke lolfelijke
daden. Z.00 zouden zij zich even bemind en geacht bij hunne vrienden, als geducht '
bij hunne vijanden maken. Vooral mochten zij het vertrouwen van den overledene niet
beschameii, die nog bij zijn verscheiden hun zijne familie had aanbevolen, en zieltogend
gezegd had: Wat mijne vrouw en lieve kinderen aangaat, houd ik mij verzekerd, en
met dezen troost ga ik de eeuwigheid in, dat Mijne Heren de Staten en Mijnheer de
Prins van Oranje met den Koning, mijnen broeder, voor hen zorg zullen dragen —
Den dag daaraanvolgende verscheen de der weduwe door haren broeder uit Engeland
toegezonden Ridder fhangis nethersole. Hij sloeg een gansch andören loon aan, als
ware het om de Staten neder te zeiten, en hen te doen gevoelen, dat zij, opkomelingen
van gisteren, alle reden hadden om zich vereerd te achten, dat Vorsten van hen be-
scherming aannamen. De Staten, zeide hij, zouden het zich zeker tot geluk en eer
rekenen, dat zij in slaat Λvaren eene toevlucht te verstrekken in de ellende aan ver-
volgde Vorsten, wier voorgangers hun eertijds de behulpzame hand hadden geboden.
De Koning betreurde, dut bij zoo vele jaren van zijne zuster was gescheiden geweest.
Verstandige lieden als de Stalen, eerbiedigden de reden, die hier voor bestond; maar
ijdele menschen misduidden 'sKonings gezindheid. Thans noodigde hij zijne zuster tot
zich te komen, opdat hij haar te krachtdadiger met zijnen raad zou kunnen bijstaan.
Maar de Koningin zijne zuster had niet raadzaam geacht, deze uilnoodiging aan te ne-
men.· Voorts dankte hij de Slalen voor hetgeen zij reeds lol herstel van den Keurvorst
in de Palis gedaan hadden, en verzocht hun daarmede voort te gaan. Ook de Koning
zou deze zaak nimmer opgeven. Weldra zou Z-ijne Majesteit eenen Gezant naar
land zenden. Deze zou 's Gravenhage aandoen. Derhalve verlangde de Koning nu reeds
UesoL Stat.-Gen. 23 Dec. 1632.
655*
-ocr page 636-16.10— \an hen Ie mogen vyelen, hoe zij over de gelegenheid oordeelden, die hem, rails tydig
aangegrepen, gunstig docht. Ten slotte beval hg de koninklijke^weduwecaan, zoo lang
zij hier zou vertoeven. Ten loon wenschte de Koning dat Ie'blijven, waartoe God hem
gemaakt had, de beste en nuttigste vriend, dien zij in de wereld hadden. God mocht
Zijne Majesteit lang bewaren'voor het welzijn van'de Koningin, zijng zuster, en voor
(lat van de Staten en van het algemeen ! i. — Dergelijk eene lofspraak op karel I van
Groot-Britamië in den mond van den Afgevaardigde tegenover de Stalen-Generaal was
verloren moeite. Immers wisten zij, wat zij vaii 's Konings staatkunde te denken hadden.
Zyne eigene zuster bleek door hare weigering om naar Engeland oyer te komen', mede
niet veel goeds van hem te verwachten. Zij verkoos de bescherming der Stalen boven
die van haar eigen bloed, wel wetende, dat, zoo zij in den Haag bleef, zij haren
broeder dwong, op eenen voet van vriendschap met de beschermheren zyner zuster,
de voogden zijner zusterskinderen, te blijven, terwigl, zooizij naar haar vaderland ware
teruggekeerd, de Staten zich Avellicht spoedig door de vyandelijkheid van Engeland ge-
noopt zouden gezien hebben, haars mans zaak op te geven. Uit den dood van frederik V
zullen voorzeker de Spaanschen en Keizerschen de hoop geschept hebben, dat karel I
alsnu voor Spanje partij zou kiezen; maar het voortdurend verblijf der weduwe in den
Haag was wel geschikt om die hoop aan het wankelen te brengen.
Nog niet lang geleden, had der Staten Gezant uit Parijs geschreven, dat men in
Frankrijk verontwaardigd was over Engeland, daar dit Rijk de goede zaak tegen was,
en jaloerschheid verried op Zweden en de Stalen ^ Wat er in den loop van dit jaar
(1632) tusschen ons en Engeland was voorgevallen, was niet van dien aard, (Jat men
reden had om de gegrondheid dier verontwaardiging in twijfel te trekken. η
656
Betrekkino^en Wederom werd de zaak van Arnboina wakker gemaakt ^, zoodat joachimi en brasser
rnet Engeland, jjg^ begin der maand April uit Londen schreven, dat alles aldaar »om den wil dier
zaak hoe langer hoe slimmer gaan zou." Wederom wert! het noodig geoordeeld eenen
Secretaris van invloed door een geschenk, waartoe 4000 gulden werden toegestaan, om
te koopen; maar levens schroomden de Stalen niet den Koning te doen gevoelen, dal
zij de onheuschheid zijner beambten niet onverschillig aanzagen —Werden sedert lang
allerlei grieven tegen onze Oost-Indische Compagnie gezocht, thans 1 begon men ook de
West-Indische Compagnie aanmatigingen en overweldigingen te laste te leggen. Zoo
was een schip van deze Compagnie, met pelteryen uil Nieuw-Nederland (in Noord-
Amerika) komende, te Plymouth op 'sKonings last aangehouden, op grond dat deze
onze Handelsmaatschappij op dat land niet mocht handelen. De Staten zonden een ver-
toog op ter staving van het recht der Compagnie Ook op de kust van Guinea
ίι-ιπγίι
1 Resol SlaL-Gen. 24 Dec. 1G32. 2 Dépêche ν. 3 Sept. 1632. ^ Zie liiervoor, bl. 587.
4 Resol SlaL-Gen. 16 Aprilj 1, 5 Blei, 1632. Resol StaL-Gen. 5 Mei, 1632.
BES VADERLANDS. 657
erkenden de Engelsohen noch ook de Franschen hel recht der Wesl-Indische Compagnie. 1030—
1C34.
Deze natiën gebruikten daar, zoo als gewoonlijk, Nederlanders, die de wegen kenden
en ervaring bezaten, om na ten harent genaturaliseerd te zijn, hunne landgenooten te
onderkruipen Dus rees de yraag, of men den Engelschen en Franschen, die met De AVest-Indi-
hunne schepen omtrent het fort Nassau te Mooijeree, een dorp op de kust van ^andhSr^Tinar
handel kwamen driiven, niet zou kunnen beduiden, dat deze plaats en de ffeheefo ge^'-^S ®P
' — ^ ^ van Gmnea.
kust^, behoorende tot het grondgebied van het Fort, onder het gezag der Staten en des
Prinsen van Oranje^ aan de genoemde Compagnie toekwam, opdat zij de lieden van deze
\
Compagnie in het rustig bezit van dat oord laten mochten. Slaagde men niet, hun
zulks aan het versland te biengen, dan was de Compagnie er op bedacht allen overlast
feitelijk te verhinderen. In deze· zaak besloten de Stalen, dat de Commissarissen op de
Kust den inlandschen Koningen, met welke schriftelijke of mondelinge verdragen waren
gemaakt, zouden mogen aanzeggen, dat zij hunne beloften behoorden na te komen:
ten einde hen te gewilliger te maken, zou men hun eenige vereering mogen doen, en hen
tevens legen het verbreken hunner trouw met tuchtiging bedreigen. Eindelijk, om ook met
andere middelen de mededinging te bestrijden, zouden de kooplieden den prijs hunner
waren zoo billijk mogelyk stellen; vyandelijkheden zouden zy niet tegen de Engelschen
I
en Franschen mogen plegen. Na dit besluit ontvingen de Stalen een bericht van den
Koning van Groot-Britannië, dat hij eenigen zijner onderdanen vrijdom geschonken had
om langs de Goudkust handel te dryven, met verzoek hiervan de West-Indische Com-
pagnie kennis Ie geven. Dit behoefde de Stalen niet van hun besluit terug te brengen
De brenger van dit bericht was william bothwell, die tegen de maand September,
met de hoedanigheid van Resident nevens garleton, herwaarts gezonden werd, onge-
twijfeld om zijnen ambigenoot in te lichten omtrent de naaste bedoelingen der Engelsche
Regering bij de onderhandelingen, die toen ophanden waren. Hij begon zijne laak
alhier met eene audientie te verzoeken, om den Staten geluk te wenschen met de
»vicloriën, die God Almachtig dezen Staat gedurende den zomer gegeven haden
Hun Hoog Mögenden van den goeden wil en de toegenegenheid des Konings te verze-
keren Doch aan zulke betuigingen konden de Staten weinig gewicht hechten;
immers ontvingen Hun Hoog Mögenden weldra na die plichtplegingen van de Residenten
een schrijven van de beide Gezanten in Engeland, waarin gewaagd werd van eene
onderneming, schadelijk voor den slaat dezer Provinciën, die daar beraamd werd. Op
^ Drie personen uit Huisduinen, die zich verhuurd hadden om op een schip van den Kardinaal
DE mcHELiEü op Guinctt te varen, raakten bij ons in de gevangenis. Ten verzoeke van den Fran-
schen Gezant werden zij voorwaardelijk ontslagen {Resol. Holl. 1632; bl. 412, 413. Resol.
.SM.-Gen. 1, 18 Deo. 1632).
- Resol, SlaL-Gen. 16 Aug.; 4 SqTt.; 1 Oct., 1632. ^ Hesol. Slat.-Gcn. 4, 8 Sept., 1632.
-ocr page 638-588 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dit en de verdere berichten besloten de Staten den buitengewonen Gezant, brasser,
over te laten komen, om rapport te doen, ten ware hij spoedige resolutie Tervvachten
kon op de punten zijner zending: hij was, docht hun, nu lang genoeg zonder vrucht
in Engeland geweest. De zaak dier onderneming, schreven zij hem levens, zou hij
op haar beloop laten. Op deze aanschrijving verzocht joachimi herwaarts over te mogen
komen, terwijl brasser nog zoo lang in Engeland zou blijven. Het werd hem toegestaan.
Ook CARLETO» liet een tijd lang den buitengewonen Resident hier alleen. Hij vertrok
den Staten voorspoed wenschende met de zaken, die zij thans onderhanden hadden,
waarmede hij de vredesonderhandelingen bedoelde, omtrent Avelke hij voorzeker zijn Hof
bericht moest gaan · geven. Hij kreeg bij deze gelegenheid een gouden ketting ter
waarde van 1200 gulden ten geschenke, en werd-met een Staatsch oorlogschip naar
huis gebracht :
1630—
1634.
Op deze wijze liep ten aanzien van onze betrekkingen met jE'wg'e/anc/het jaar ten einde.
Wij mochten ons gelukkig rekenen, dat de Koning het niet raadzaam had kunnen achten
door eenigen stap van meer gewicht voor zijne vijandelijke stemming uit te komen. Ook
was, de toestand onzer zeemacht op de Vlaamsche kust en in de Noordzee dit jaar wederom
niet zoodanig, of elke vermeerdering van de macht, die wij op zee in ontzag te houden
Staat dei· zee-hadden, had bedenkelijke gevolgen kunnen hebben. — Tegen het nieuwe jaar (1652)
gevoelde de Admiraliteit van Rotterdam weder al de ongelegenheden van nypend gelds-
gebrek: zij kon eene som van 700,000 gulden, die zy nog aan subsidiën ontvangen moest,
maar niet betaald krijgen: vandaar dreigende muiterij onder het bootsvolk, welks betaling
40 of ΰΟ maanden ten achter was, zoodat de lucht wetd geschonden, ja, de leden van
het Collegie aangerand. Bij dezen staat van zak^ii zou men de schepen, noodig tot het
geleide van de haringvisschers, als anderszins, niet kunnen uitrusten Geen wonder
dat de Slaten-Generaal het weder niet aan vermaningen om betaling der subsidiën bij
de Provinciën lieten ontbreken, en dat Holland en Zeeland, op een tijdstip dat er zulk
een belangrijke veldtocht beraamd werd, weder dreigden, dat zij hare gelden, tot den
landoorlog bestemd, aan de zeezaken zouden moeten besleden. Van hare zijde drongen
de Provinciën op nieuw aan op de verhooging der Convooijen en Licenten en op de
oprichting van eene Kamer van assurantie; maar Holland had er steeds gewichtige be-
zwaren tegen. De instelling van de »Directeurs der buitengewone Convooijen op Oosten
en Noorwegen" werd weder voor een jaar in stand gehouden, en om de Provinciën ge-
noegen te geven en haar tot meer stiptheid in de betaling der subsidiën te bewegen,
met de vestiging van eene permanenle Commissie voor de zeezaken in den Haag eene
proef genomen, ten einde de willekeur der Admiraliteiten eenigzins te breidelen.
zaken,
Zoo
^ Ilesol, St^t.-Gen. 13 Sept.; 28, 30 Oct.j 6, 10, 12 Nov.j 19 Dcc., 1632.
2 Resol. Slat.-Gen. 30 Dec., 1631.
DES VADERLANDS. 1ί87
het schijnt met hetzelfde doel, werd op herhaald verzoek van Holland >yeder een 1630—
Luitenant-Admiraal aangesteld. De Prins koos tot deze betrekking den Heer va.n dorp,
vroeger door Zeeland afgezet i, en qüast bleef viee-admiraal onder hem. In de ver-
wachting, dat een en ander gunstig tot verzekering van de inkomsten der Admiraliteiten
zou werken, werd al vast eene som van 500,000 gulden genegotieerd om in de be-
hoeften der marine te voorzien
Ontbrak tijdelijk het geld om nieuwe schepen te bouwen, ten einde de bodems ver-
eischt om de Vlaamsche Kust te blokkeren en op zee te kruisen voltallig te maken,
zoo werden de Zeeuwsche kaapvaarders en de Wesl-Indische Compagnie aangesproken
om door het verhuren hunner schepen den Staat bij te springen. De stoutheid der
Duinkerkers maakte steeds de uiterste zorg en inspanning noodzakelijk. Zij hadden
boven de onzen het voordeel, hetwelk de Bedouïnen, die slechls één doel, het toebren-
gen van schade, op het oog hebben, en wien alle middelen goed zijn, boven de wel
goed gewapende en zich dapper verdedigende, maar toch door de zorg voor rijke koop-
manschap afgeleide aanvoerders eener karavane vooruit hebben. In de haven geblok-
keerd, kwamen zij niettemin nu en dan uit, by donkeren nacht, goeden wind of andere
gunstige gelegenheid. Ook waren zij steeds versch, terwijl onze schepen door hunne
lange afwezigheid buiten onze havens gedurig verversching behoefden. Daarbij waren
zij vlugge zeilers, zoodat de onzen ze kwalijk konden achterhalen. De Zeeuwen slaagden 'zeeuwscheKa-
het best om hen eenigermate in ontzag te houden, en wel om reden, dat dezen hen'^^'^^*
met gelijke wapenen, met name door de kaapvaart, bestreden Het plakaat, waarbij
aan de kapers groote voordeden werden verzekerd, Λverd in dit jaar vernieuwd. Het
scheen noodig: want zoo ver dreven de Duinkerkers hunne stoutmoedigheid, dat een
» Zie hiervoor, bl. 358, 359.
2 Resol. StaL'Gen. 6 Jan.; 14, 17, 24 Febr.; 3, 6, 13, 19, 20, 23, 2G, 27, 30 Maart;
1, 3, 8, 17 April; 1, 6, 14 Mei; 18 Junij, 1632. liesoL Holl 1G32, bl. 248, 279—233,
290, 316. In Maart (1632) Avas het Kwartier van Nijmegen nog schuldig, tot de penningen toe-
gestaan ter aflossing van de oude schulden der Admiraliteiten, de som van 29,880; Ulrechl,
100,000; Overijsel, 1855; Groningen, 119,772 gulden. —Zee/anrf was het minst geneigd om door
zending van Gedeputeerden naar de permanente Commissie in den Uaag tot de beperting van
de autonomie harer Admiraliteit mede te werken (aitsema, hl. 1241, 1242). In Julij (1632)
waren de gecommitteerden dier Provincie tot de genoemde Commissie nog niet aangekomen. Ten
laatste verschenen de Heren huyssen en vosbergen {Resol. Stat.-Gen. 3, 10 Julij, 1632).
® De Vlissingsche gebroeders adriaan en cornelis lampsiks rustten tw^e schepen uit, de nieuwe
Geuzen genaamd, met Avelke zij de Dainkerkers een tijd lang den lust tot alle aanslagen verleerden.
Tot het eind van den oorlog toe Avaren het de Vlissingers, die soms de zee geheel schoon veegden
(aitsema, bl. 1246).
640 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030— hunner schepen (en dit gebeurde sa Maart, 1632) op klaarlichten dag, een Engelschman
vervolgende, zich onder het kanon van Vlissingen waagde. De inwoners dezer stad van
hunne wallen den Duinkerker den nagejaa'gden buit ziende vermeesteren, konden zulks
niet verduren: zij wierpen zich door middel van schuilen en sloepen in een paar oor-
logschepen, die daar lagen. De Duinkerker ontkwam, doch de gemaakte prijs werd tot
bij het Sluissche Gat gejaagd: hier poogden de overweldigers, met behulp van de boot',
den bodem te verlaten; doch de Engelschen, van de gelegenheid gebruik makende,
hieuwen de touwen af, en wel 45, de geheele vijandelijke bemanning op zes na,
kwamen in de golven om het leven. Tegen de ,zes overgeblevenen werd, om een heil-
zamen schrik te verwekken, op last der Zeeuwsche Admiraliteit het recht der voetspoeling
uitgeoefend. Sedert vertoonden de Vlaamsche Kapers zich niet meer op de Zeeuwsche
Kust ^ Doch in April (1652) leden de inwoners van het eiland Ter Schelling zwaven
overlast van de Duinkerkers, die bij de naburige Amelanders eene schuilplaats vonden.
Het behoorde tot de laak der Admiraliteit van het Noorder-kwartier en van die van
Dokhum, om hierop order te stellen. Doch het Collegie dezer laatste Admiraliteit was
bij de twee ionnen gouds ten achter in de betaling van de soldij en kostgelden van het
bootsvolk der schepen, op de Provincie Friesland gerepartieerd, zoodat die bodems aan
wal moeslen blijven, totdat er na de negotiatie, ten behoeve der zeemacht toegestaan,
in voorzien kon worden. Tegen het najaar vernam men derhalve de klacht, dat niet
alleen; het eiland Ter Schelling, maar ook Texel en Vlieland hoe langs hoe meer door
de Duinkerkers bestookt werden, zoodat de ingezetenen, tenzy zij beter beschermd wer-
den , er op bedacht waren hunne eilanden te verlaten — Γη den zomer kwam er
bericht van onzen Engelschen Gezant, dat de Graaf van -wACiCEiir zeven schepen uit
Duinkerken in zee gezonden had om op onze Oostindievaarders jacht te, maken. Ook,
schreef hij, lagen er te Plymoulh nog een paar schepen van de West-Indiesche Com-
pagnie, die zonder convooi niet herwaarts durfden komen, en een paar maanden later
^ moest men vernemen, dat de Duinkerkers, binnen ééne maand, bij gebrek aan convooi,
over de dertig haringbuizen hadden veroverd, eene schade, die op een halven ton gouds
begroot w^erd. Tot tegen den winler toe liepen er nog 14 schepen uil.de Vlaamsche
havens Immers was het onmogelijk deze havens gesloten te houden en tegelijk onze
lallooze koopvaarders veilig binnen te brengen, hetgeen toch niet verzuimd kon worden.
Zoo deed, in strijd met alle orders der Staten-Generaal en met het gezag Zijner Excel-
' lentie en der permanente Commissie van de Gedeputeerden der Admiraliteiten te'ä//i/^Cj
I ^itsema, bl. 1245, 1240. ■
.h k'I.!:.
Resol. Stat.-Gen. 17 Apri
3 Resol Stat.-Gen. 24 Julij, 25 Sept.^ 13 Nov. 1632.
.h- ■ k'i l·. ; r' . ' ■ :, !
2 Resol. Stat.-Gen. 17 April; 19.Junyj 20 Sept., 1632/ Resol. Holl, 1632, bl. 283.
'v
-ocr page 641-DES VADERLANDS. 1ί87
de Vice-Admiraal liefhebber, Commandant van een der eskaders tot bezetting der Rust 1630—
1G34.
bestemd, in den winter van 1652 weder een convooi naar Nantes. Niet alleen werd
bij deswegens niet gestraft, maar welhaast Averd bij uitdrukkelijk tot dezelfde taak ge-
machtigd : zoo groot was de menigte schepen naar die Fransche haven bestemd en van
daar hier verwacht
In weerwil derhalve der stoutheid van den vijand en der noodwendige gebrekkigheid
-van de beveiliging der zee, biocide onze zeehandel. Uit Spanje konden de Vlamingen
geenen bijstand wachten. Dit belette vooral de ΛVest-Indische Compagnie. Om aan hare Bieasten, door
. . ae AVest-Indische
veroveringen paal en perk te stellen, schoot al de macht, die Spanje ter zee kon uit-Compaguiebewe-
1 rn 1 1 1
rusten, al bemoeide zij zich ook mei niets anders, verre te kort. fe recht dus mocht harer zaken,
men verklaren, Avat de Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden in de vergadering van
de Stalen van Zeeland getuigden, dat het groote voordeel, hetwelk het Gemeenebest
van die Compagnie trok, met redenen te willen betoogen, hetzelfde was als kaarslicht
te ontsteken bij helderen zonneschijn Zoo vond dan deze Maatschappij de Stalen,
vooral de Provincie Holland, bij uitstek gunstig gestemd, wanneer zij zich om middelen
tot handhaving van hetgeen zij verworven had, lol Hun Hoog Mögenden >vendde. Nog
altijd werd de zorg van den Prins en de Stalen gevorderd, opdat het Bewind, te Fer-
nambuc gevestigd, met voldoend gezag bekleed mocht zijn De Kolonel waardenburg· ,
verzocht leruggeroepen te worden en wenschle een ander in zijne plaats aangesteld te
zien. Alsnu werd goedgevonden, twee Bewindhebbers van de Compagnie, met volmacht
bekleed, naar Fernambue te zenden, en de Instructie, die zij mede zouden krijgen,
maakte een punt van beraadslaging uit bij de Slalen-Generaal. De Prins vond zwarig-
heid in de ontworpen Instructie: hij achtte de macht, die hun daarbij in krijgszaken
toegekend werd, te groot: immers zouden zij onvoorwaardelijk hoofdoflicicren mogen
afzetten, en zelfs in den Krijgsraad hun gevoelen doordrijven, ook wanneer hel de meer-
derheid tegen zich had. Tegen zulke bedenkingen werd aangevoerd, dal er eene vol-
strekte macht noodig scheen om het gezag staande Ie houden: sedert eenigen lijd wa-
ren, zoo luidde het beloog, in hel bestuur van verscheidene onordelijkheden
ontstaan; de eenstemmigheid tusschen de beambten der Compagnie was gekrenkt, en
het wederzijdsche ontzag nagenoeg geheel vervallen. Dit had natuurlijk zeer schadelijke
gevolgen, en bracht Ie weeg, dat vele bevelen der Bewindhebbers hier te lande hiet
gehoorzaamd werden. Op dezen grond zouden de Heren mathijs van geulew en joiianiies
GiJssELijiGH, die thans als Commissarissen derwaarts gingen, bekleed zijn met de opperste
macht in staalkundige, burgerlijke en krijgskundige zaken, en van alle beambten zouden
zy rekenschap eischen, en hen beloonen of slrafTen naar verdiensten. Doch opdat den
' Resol Stat.-Gcn. 23, 29, 30 Dec. 1632. ^ Aitsema, bl. 1243, .
Zie liiefvoor, bl. 547—549.
lil Deel. 4 Stuk. 81
642 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030— Commissarissen geen verzet van den kan li der krijgshoofden wedervaren mocht, ^vas het
noodig, dal zij ook met eenen lastbrief van den Prins toegerust werden, en hoe kon
dit geschieden, zoo hunne Inslruclic Zijner Excellenlie niet naar den zin was. Dus
week men voor 's Prinsen gevoelen in zooverre, dat zij in den Krijgsraad niet dan met
de meerderheid zouden mogen besluilen. Ook werd hun onlzegd, geschenken te doen,
anders dan lot belooning van goede diensten en »tot verlokking van ingezetenen, die
nog de zijde van den Koning van Spanje hielden'* i.
Op hel verzoek der Compagnie, dat Hun Hoog Mögenden het onderhoud van 56 com-
pagniën soldalen op de kust van Brazilië ζ,ολλά^Ώ. blijven bekostigen, en baar bovendien
andermaal 600,000 gulden zouden verstrekken tot inkoop van mond- en krygsbehoeflen,
verklaarden die van Holland, mils de andere Provinciën hun voorbeeld volgden, zich
dadelijk bereid 700,000 gulden in te willigen tot onderhoud dier compagniën en boven-
dien lot meer subsidie. Weldra vereenigden zich Utrecht, Overijsel en Groningen en
Ommelandeïi met Hollands voorslel; doch daar de andere Provinciën nog achterbleven,
zoo zag de Compagnie zich genoodzaakt haar verzoek te herhalen. Ofschoon de toe-
slemming van alle'Gewesten nog niet was ingekomen, verzekerden de Stalen de Maat-
schappij, in het begin van April (1652), dat zy zich in baren ijver en in hare moedige
voornemens niet behoefde te laten ophouden , aangezien zij gerust op subsidie van den Staat
kon rekenen. Toch achtte zij zich nog niet genoeg verzekerd: zelfs sloeg zij den loon
der moedeloosheid aan, verzoekende, dat de Stalen of haar ondersteunen, of haar den
weg aanwijzen zouden om met de minste schande voor het Land uit hare moeijelykheden
te geraken. Doch in het midden Van A'ugusias was de zaak gevonden. 'Toen werd
besloten tol behoud van al de forten in Brazilië bij voorraad 5000 soldalen Ie gebruiken,
en de kust met 24 grootere en kleinere schepen te bezetten, welke macht voldoende
geacht werd, zoo al niet om aanvallenderwijs te werk te gaan, dan toch om niets van'
de veroveringen prijs te geven Dat Spanje steeds op herovering bedacht was, stond
vast, en al schreef onze Gezant uit dal die Mogendheid bij hare plannen in ^tirop«
hare scheepsmacht niet naar· Fernambuc zou zenden, het was ons juist geraden door het
vertoon eener aanzienlijke macht in Amerika, die scheepsmacht derwaarts te lokken:
anders had men kans ze herwaarts te zien opkomen, hetgeen lot eiken prijs Ie vermijden
was. Trouwens men beijverde zich in iSpanje op alle manieren om aan geld te? komen.
Van de Geestelijkheid was geen ieendrachtige ondersleuning te hopen, zoo lang de Paus,
in weerwil van de harlslochtelykste en heftigste tooneelen , die de voorstanders van
■ t.
1 Resol. Slat,-Gcn. 17, 26 Jan.; 15, 18, 19 Juny, 1632. i
2 Resol Stal.-Gcn. 17 Febr.j 19, 31 Maarl; 2, 3 April; 4 Mei; 15 Jümj; 16 Aug., 1632.
Resol Holl 1632, bl. 248. r ^
DES VADERLANDS. 019
onder de Kardinälen in 's Pausen Raad aanrichllen on de hand van Richelieu bleef. Ißso—
Dus werd in het voorjaar door de Groolen eene kollekle voor den Koning huis aan buis
gedaan: het zou » een aalmoes" zgn, waarvan niernand zich zou mogen verontschuldi-
gen, en tot den geringsten penning lofe zou men aannemen. Bij de groote ingenomen-
heid, die er, onder anderen, te Barcelona en te Lissabon tegen het Ministerie van
Graaf olivarez bestond, was er niet veel van die kollekte te wachten. In zulke om-
standigheden moest de verslagenheid wel groot zijn, welke hel bericht teweeg bracht
van hel vergaan der vloot van Nieuw-Spanje met een verlies, aan schatten, van 6 millioen
voorden Koning en 11 millioen voor de kooplieden, en, aan menschenlevens, van den
Kapitein-Generaal, den Admiraal, den Vice-Admiraal en ΙΰΟΟ man. Maar, kon dit ons gerust
stellen, daartegen werd weder beweerd, dat de troepen, in Calaloni'é bijeengebrachl om
de Herlogen van Orkans en Montmorcncy te ondersteunen, inderdaad naar Fernambuc
bestemd waren en uit Bayonne geschreven, dat er tq een sterke scheepsmacht ^
werd uitgerust Zoo bleef er steeds grond genoeg om de Staten aan te sporen, de West-
Indische Compagnie te ondersteunen. Te meer omdat het opzei bestond om, zelfs als er
vrede tusschen ons en Spanje gesloten mocht worden, Fernambuc niet op te geven
Doch welke kans boden lol den vrede de onderhandelingen aan? — Nog vóórdat de Ge-
committeerden van de andere zijde herwaarts kwamen, werden de harde voorwaarden, die /
sommige Provinciën bij de aanvaarding der onderhandelingen gesteld wilden hebben, steeds
duidelijker kenbaar. Die van Groningen en de Ommelanden verklaarden in de vergadering Voorbehoud
van 27 October, behalve de reeds vroeger vermelde twee voorwaarden Ie verlangen, ^^^^
niet alleen de Spanjaarden die krijgslieden waren, maar alle Spanjaarden zonder onder-on^^erjandelingcn
scheid de Zuidelijke Gewesten zouden moeten verlaten, en dat do openbare uitoefening
der Gereformeerde Godsdienst aldaar moest worden toegelaten, zonder dat wij van onze zijde
dezelfde vrijheid aan de Katholieken zouden behoeven Ie vcrleenen. Op zulk eenen voet
was er voorzeker aan geen vrede te denken o. Ook verlangde Holland slechts bedongen te
zien, dat den Gereformeerden in het Zuiden geen overlast werd aangedaan, en dat men
aldaar ophield onze geloofsgenoolen als overtreders op te sporen De Zeeuwsche Gedepu-
' Lakcekak schreef den 23 April, 1632, dat tca gevolge van dc betuigingen van den Kardinaal
iiorgia in 's Pausen vertrek lioogc woorden tot slaans toe waren gevallen. De Kardinaal colokna had
de schel getrokken, opdat de officieren binnen mochten komen, om een einde aan den twist te
maken, daar de broeder van den Paus, een kapucijner monnik, op het punt was borgia het ver-
trek uit te jagen (vergel. aitsema, bi. 1249).
2 Dépêches v. lakgebak, 13 Febr.; 2, 23 April; 11, 25 Junij, 1032, in Brieven cm. ingeko-
men uit Frankr. 3 Resol. Slat.·Gen, 3 Mei, 1632.
* Zie hiervoor, bladz. C22. Vui hiervoor, bladz. 023.
° Notulen — mopende de onderhand. 27 Oct. 1632. Notulen enz. 10 Oct. 1632.
81*
-ocr page 644-644 ALGEMEENE GESCHIEDENIS'
leerden hadden meer op hel oog de handhaving van den binnenlandschen toestand en eigene
voordeelen: de -Torm der regering, dat is, de soevereiniteit van elke Provincie in het
bijzonder en van alle Provinciën gezamenlijk moest worden gehandhaafd; de Religie moest
blijven, zoo als zij bij de Dorische Synode verstaan was geworden; de »Sc/ie/t/e, de kanalen
van hel θ'ΰίί, hel Zwm en andere zeegalen, met üq Schelde in verband, moeslen gesloten
blijven, zoodat alle schepen sleeds gehouden zouden zyn in Zeeland last te breken en
hunne vracht Ie verbodemen; voorls moest bedongen worden, dat al de koopgoederen,
die de havens langs de Vlaamsche Kust uil- of inkwamen, met even hooge laslen zouden
worden bezwaard, als de goederen, die de Schelde en de genoemde zeegalen op- en
afvoeren i. Meer dan die Provinciën, welke zulke eischen op den voorgrond"plaatsten
deed de Provincie Utrecht blijken, dat het haar met de te openen onderhandelingen ernst
zou zijn. Zij verlangde, <lat men zich zou toebereiden lol krachtige hervalling van den
oorlog tegen het volgend saizoen; dat er gedurende de onderhandeling, die binnen een
te bepalen lijd zou moeten afgeloopen zijn, van geen afdanking van troepen gerept zou
mogen worden, en dat iflen dus zou overleggen, of men (gelijk vroeger met de troepen
onder willesi van nassau geschied was) de nieuwgelichle soldalen niet weder zoolang
buiten kosten van den Slaat zou kunnen onderhouden Zoo' sprekende, bleek de
Provincie het voorschrift te willen toepassen: zoo gij vrede wilt, bereid u ten oorlog.
Gecommitteerden ^Ü ^^^^^ onder de Provinciën openbarende verscheidenheid van gevoelens werden
Wioemd tot voor- voorstel van Holland Gecommitteerden benoemd om die punten ten papiere te brengen,
oereiuing der oa- ^ i χ i σ
derhandelingen. waarin allen het eens waren. benoemde den Graaf van kuilekeurg en den Heer
van essen; Holland: de Heren van nooröwijk, broekhoven en den Raadpensionaris,
maar vgrlangde bovendien, iets waarin de andere Provinciën niet zoo dadelijk bewilligen
konden, nog een vierde, den Heer terestein te committeren;' Zeeland benoemde de
Heren de knujt en beaumont; Utrecht: ploos van tienhoven (later hartevelt) en
van zuilen van der haer; Friesland: walta en burmania; Overijsel: sloet (later
iiaersolte) en ter kuilen ; Groningen en Ommelanden: sghaffer en glant. Deze
laatste Provincie en Friesland gingen lot de benoeming niet over dan onder herhaling
dat zij bij hare vroegere betuigingen bleven, en dat hare medewerking tot dezen maatregel
niet moest doen denken,'dat zij in eenig opzicht van hel vroeger dpor haar gemaakt
voorbehoud afweken. Eene dergelijke verklaring werd later nog meermalen door haar
gedaan. — De Griffier van de Slaten-Generaal, de Heer jviusgh, zou jde aanteekeningen
houden. Van de punten, waaromtrent de Provinciën het eens warerii, en die. derhalve
ij V
door de Gecommitteerden aan de Slaten-Generaal Ier aanneming warden voorgesteld,
waren de volgende de voornaamste: De soevereiniteit der Provinciën, volgens de Unie,
en de Godsdienst, volgens de Dorische Synode, zouden worden gehandhaafd; de oorlogs-
1630—
1634.
1, Notulen enz. 11 Nov. 1632. 2 Notulen, 12 Nov. 1632.
-ocr page 645-DES VADERLANDS. 1ί87
toebereidselen zouden voorlgezet, en geene lasten verminderd worden: integendeel uien
zou zich beijveren, dal gelijke middelen in alle Provinciën werden ingevoerd; geen
troepen zouden worden afgedankt, en de nieuwe lichtingen in hel winlersaisoen builen
kosten van htit Land worden onderhouden; een tijd zou bepaald worden, waarbinnen de
conferenties' mei die van de andere zijde moesten afgeloopen zijn, hetzij zij lol eene
gunstige uitkomst leidden, of niel; de Prins zou in alles vyat er beraamd werd, gekend
worden; gedurende de onderhandelingen zou er een wapenslilsland plaals grijpen; niemand ,
met eenig staats- of krijgsambt bekleed, zou zonder bijzondere vergunning van de Stalen-
Generaal toegang hebben tot de Gecommitleerden van de andere zijde; eindelijk, er zou
een vast- en bededag worden uilgeschreven, om Gods zegen over het vredewerk af te
smeeken. — Deze punten werden achtereenvolgens aangenomen: slechts dat, helwelk
de afdanking veÄood en van het onderhoud der nieuwe lichting gewaagde, werd in
bedenking gehouden, en de voorslag van wapenstilstand verworpen; binnen twee maanden
na de eerste zamenkomsl zouden de conferenties afgeloopen moeten zijn, en de lö'·®De-
cember werd voor den bededag beslemd i.
Zoo wist men ten minsle lot op zekere hoogte wal men gezamenlijk wilde, en was
men voorbereid om vooreerst zonder tweespalt in eigen boezem met de verwachte Af-
gevaardigden in gesprek te treden.'
Toen deze Heren te 'ä Ilcrlogenhosch aangekomen waren, zonden de Slalen een paar Aankomst van de
oorlogsjachlen om hen de Maas af over Dclfshaven lot Ouwerschie Ie brengen. fommiUcerLif^
het geval, dat men wegens hel winlersaizoen de reize over land zou moeten nemen,
gaven zij order, dal men de op den weg liggende sleden zoo min mogelijk zou aandoen,
en zoo men eenige stad niet ontwijken kon, mei de Magistraal dier plaals de middelen
zou beramen om te zorgen, dal den Gezanten » geene wederwaardigheid mocht overko-
men." Waarschijnlijk duchtten de Staten eenige onaangename bejegening van de zijde
van het volk. Voorzeker met hetzelfde doel werden de Geestelijke Heren, die zich
onder het Gezantschap bevonden, vriendelijk verzocht, hun amplsgewaad niet Ie dragen
Den December waren de Heren van de andere zijde in overdekte Irekjachlen
van Ouwerschie aan de Hoornbrug bg Rijswijk aangekomen. Van daar werden zij
door den Prins van Oranje naar 'firavenhage afgehaald Dadelijk werd de
gemaakte bepaling toegepast, ^en aan de Commissie uit de Slalen-Generaal, die hen
begroet had, verboden reeds den eersten avond in hun gezelschap door Ie brengen.
Toen zij den Heer van koordwijk en den Raadpensionaris verzochten te spreken,
J Notulen, 18, 27 Nov.; 2 Dec. 1632.
2 Resol Slat.-Gen. 29 Nov, 1C32. Nolulen enz. 17, 27 Nov. 1632.
® Het is niet juist wat wij in de Mém, de Fréd, Henri lezen (p. 160), dat de Gemachligdcu
van de andere zijde reeds in den Haag waren, vóórdat Zijne Excellentie aldaar terug was.
163υ—
ICJU.
660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
sloegen dezen zulks af, en de Graaf vafi kuilenburg mocht slechts door eenen edelman
van zijnen Huize den Hertog ,van aersghot verwelkomen. Kwam, dus werd bepaald,
een der Gezanten Mevrouw de Gravin van kuilenburg bezoeken, dan zou de Graaf het
vertrek hebben te verlaten i. Voordat echter de maand verloopen was, werd, op voorstel
van den President der Staten-Generaal, dat verbod opgeheven
Den 7''™ December hadden de Brabantsche Gemachtigden gehoor bij de Staten-Gene-
raal, in de tegenwoordigheid van den Prins van Oranje en een aantal buitengewone
Gedeputeerden van Holland. Van de Heren van de andere zijde was alleen de Heer
DU CHASTELER wégcns Ongesteldheid afwczig. De Aartsbisschop van Mechelen deed het woord.
De Staten-Generaal, tegenwoordig te Brussel vergaderd, vernomen hebbende, dat op
hunne vriendelijke aanbieding Hun Hoog Mögenden niet ongenegen waren om hetzij bij
¥
vrede of bij bestand eenc uitkomst te vinden, waardoor het gemeenschappelgk Vaderland
verlost zou kunnen worden van de langdurige, verderfelijke en bloedige oorlog eta binnen-
landsche verschillen, hadden (dus verklaarde hij) hunne personen gelast zich herwaarts
te vervoegen. Hun was, bij hunne aankomst, veel eer en vriendschap bewezen. Des-
wegens hadden zy gemeend, eenigen van onze Regering bijzonderlijk dank te zeggen;
V
1G30—
1634.
Hun eerste ge-
hoor.
doch dit was hun gebleken niet gebruikelijk te zijn. Derhalve kweten zij zich in deze
Vergadering van dien plicht, met <aanbod, van wege hunne Lastgevers, van w goede
nabuurschap, vriendschap en dienst met volkomene verzekerdheid," waarvan zij nader
de blijken zouden geven, wanneer er Gecommitteerden zouden aangewezen zijn om met
hen in onderhandeling te treden. Zij beloofden van hunne zyde, tot eene gewenschte
uitkomst alles toe te brengen, wat met rede en billykheid eenigzins van hen geëischt
zou kunnen worden. Waren Hun Hoog Mögenden evenzoo gezind, dan zou God, ver-
trouwden zij, teweeg brengen, dat zij uit deze plaats niet zouden scheiden, zonder dat
de gezamenlijke Nederlandsche Provinciën tot rust waren gebracht om daardoor tot geluk
en welvaart te geraken. — Ziedaar wederom goede en voor het Nederlandsche hart treifende
woorden, doch die geen grooter gewicht hadden, dan dat van een zoogenaamden vromen
wensch. .Dit moést het antwoord van den President, den Heer van noordwijk, reeds.
dadelijk doen gevoelen. Hij zeide, dat de overkomst der Heren dezen Slaat aangenaam
was, en gaf zijn vertrouwen te kennen, dai de last, hun gegeven, zoodanig zijn zou, dat
daardoor een eind zou kunnen komen aan eenen oorlog, veroorzaakt door de eerzucht van
diegenen, wier begeerlijkheid noch het Oosten noch hel Westen had kunnen verzadigen,
maar die, staande naar eene volstrekte Alleenheerschappij, gepoogd hadden door onder-
drukking van dezen Slaat ook den geheelen ondergang teweeg te brengen van de over-
"t
' Rcml, Stat.-Gen. 22 Nov. · 5 Dec. 1632. Notulen enz. 4, 6 Dec. 1632.
^ /ieso/. Ä/rt/.-Gen. 17, 21 Dec. 1632. . *
DES VADERLANDS.' G61
gebleven vryheid, rechlen en privilegiën der Provincitn van de andere zijde. Hun Hoog IfiSO—
Mögenden, zoo besloot liij, zoiiden niet nalaten op hun aanbod zoodanig besluit te ne-
men, als de redelijkheid en billijkheid zouden vereischen — Daar diegenen, tot Avie
deze taal gericht was, in hun hart wel verzekerd waren niets te zullen doen wat als
afscheuring van Spanje zou kunnen aangemerkt worden, zoo Yoorspelde de bitterheid,
niet wélke de spreker zich over Spanje uitliet, genoegzaam de vruchteloosheid van de
aan te vangen onderhandelingen. Hoe het z;ij, men moest elkander hooren, en alsnu
werden van deze zijde de Heren, welke met bel ontwerpen der voorbereidende bepalingen
belast geweest waren, tot de conferenties gecommitteerd. Gelderland was niet tevreden,
dat haar slechts twee Gecommitteerden, tegen IJolland vier, werden toegestaan. Die *
Provincie wilde zich laten bevredigen door de vergunning, dat er ten minste voor de
leus drie van harentwege benoemd werden, ofschoon er inderdaad slechts twee Gecom-
mitteerden de conferenties zouden bijwonen. Doch zelfs dit werd haar niet vergund
Ook Drenthe windde zich tot de Slaten-Generaal met het verzoek, dat dit Landschap
mocht worden beschreven om de „onderhandelingen by te wonen. Hun Hoog Mögenden
besloten zich te regelen naar heJgeen te dezen aanzien bij de onderhandelingen, die
tot het Twaalfjarig Desland geleid hadden, geschied was, en akoo werd het gedane
verzoek afgeslagen
Hoe weinig zich ook een goede uitslag der onderhandelingen liet vooruitzien, toch
was het niet vreemd, dat het byzonder belang van dezen en genen zich in de hoop
dat zij goed mochten slagen, gelden deed. Zoo meldde zich de Raad van Brabant aan Gencrnliteits
met het verzoek, den titel te mogen aannemen van Kanselier en Raden van ^n'^^opSang^en
en zijne residentie te mogen verplaatsen van 's Gravenliage naar eene hoofdstad van
Brabant. Ruim eene maand later wendden zich de Baanrolsen, Sleden en Gemeenten
des Heriogdoms Brabant, »houdende de parlij en de zijde der Vereenigde Nederlandschc
Provinciën", lot de Slaten-Generaal, »om gesteld te mogen worden in hel volle bezit
hunner rechlen en privilegiën, en te worden erkend als eene Provincie op zich zelve,
en toegelaten lol de Regering van Hun Hoog Mögenden, ten einde in hunne Vergadering
slem en zitting te hebben en voorts in alles met de andere Provinciën gelijk gesteld
te worden." Dit was een verzoek, hetwelk, wanneer de zaak met de Zuidelijke Nederlanden
niet geschikt werd, onmogelijk toegestaan kon worden. Voorshands hielden de Slaten-
Generaal de handelwijze der supplianten voor eéne aanmatiging en deden onderzoeken,
op wiens gezag zij zich onderling tot dien stap verstaan hadden. Daartegen bleven de
Brabanlsche Sleden een hoogen toon voeren: zij waren, verklaarden zij, sedert de ver-
' Notulen enz. 7 Dcc. 1632. Aitsema, I, 1214. ^ fleso/. Stat.-Gen. 22 , 30 Dcc. 1632.
3 liesol. Slat.-Gen. 23 Nov. 1632.
-ocr page 648-660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
overing van den Bosch herhaaldelijk vergaderd geweest, zoo aldaar, als in den Haag,
en gedachtig aan hunnen eed, hadden zij besloten, de gri'even, waarmede zij legen
hunne privilegiën bezwaard Avaren, kenbaar Ie maken en te verzoeken als andere Pro-
vinciën Ie worden behandeld. — De Staten antwoordden, dat de supplianten (thans te
liage bijeen) huiswaarts zouden hebben te keren, zonder in het vervolg diergelijke
bijeenkomsten builen kennis en vergunning van Hun Hoog Mögenden uit te schrijven ^ —
De Graven van den berg en van warfusée sloegen natuurlyk met angst de kansen van goederj
of kwaden uitslag der onderhandelingen gade: hunne eer (zoo'die nog te redden was) en
hun gansche bestaan hing er van af. Zij richtten zich tot den Prins met het ernstig verzoek
^ om in de handeling begrepen te worden, en kwamen in persoon in den Haag. Op de
goederen' van den Graaf van warfusée was reeds door het Bewind der Infante beslag
gelegd. Alsnu hoopte hij door de lusschenkomst der Staten opschorting van dien maat-
regel voor vijf of zes maanden Ie bekomen. Onze Gecommitteerden -stelden dit aan de
Gemachtigden van de andere zijde voor. Dezen beloofden het mogelijke te zullen doen,
doch ontveinsden niet, dat de Infante, hoe goedaardig zij ook was, zich zeer verstoord
toonde, wanneer slechts de naam van dien Graaf genoemd werd 2
Toen nu (ie wederzijdsche onderhandelaars weldra bijeen'zouden komen, en de zaak
dus ernst scheen Ie worden, bewaarde de Fransche Gezant, die op zijne propositie van
11 October niet eenmaal een rechtslreeksch antwoord had bekomen het stilzwijgen
- niet langer. Wel had de Provincie Holland het behoud der vriendschap met Frankrijk
uitdrukkelijk buiten gevaar gesteld willen zien, toen zy vóór de aanvaarding der onder-
handelingen te kennen gaf, dat onze Slaat daardoor niet in eene vijandige houding ge-
bracht mocht worden tegen » eenig Vorst, met wien men nu geallieerd was, al was het ook,
dat wij die van de andere zijde wilden nopen, deze Landen tegen alle aanranding van den
kant van het Roomsche Rijk te helpen verdedigen," ^ dat is, met duidelijke woorden,
dat wij ons niet met de Zuidelijke Provinciën tegen Frankrijk zouden verbinden, al
was het ook dat wij van haar vorderden, dal zij zich met óns tegen de Duitsche Ligue
en den Keizer verbinden zouden. Doch rnet dit al was de Fransche Gezant niet gerust.
Vertoog vnnden li'·®" December verscheen hij voor de Staten-Generaal. Dezen vernamen alstoen
flanschen Gezant yH^en mond nagenoeg hetzelfde, wat hun Gezant hun weldra berichten zou maar
tegen de onder- '' _ ° ®
handelingen. met bijzonderen nadruk verzekerde hij, dat de (handeling van de Brabanische Stalen
niets andèrs was dan een schild j waarachter , schuildeV totd^ het zulks niet meer
IßSO—
1034.
I
li
> Resol. Siat.-Gcn. 18 Nov.; 30 Dec. 1G32. 5 Jan., 1633. ' ' " ^
2 Resol. Slat.-Gen. 17, 18, 19 Dcc. 1632. Notulen piz. 10, 21, 23 Dec. 1632. Resol. Holl.
1632, bl. 408. - - ■ ^· . - -
3 Zie hiervoor, bl. 620. Notulen enz. 16 Oct. 1632. ' zie hiervoor, bl, 621.
-ocr page 649-DES VADERLANDS. 649
noodig zou hebben. Dit nu gaf hij in overweging, of het raadzaam was, den Spanjaarden 1630—
1634,
Ie vergunnen zich van zulk een middel te bedienen ten einde hunne zoozeer vervallen
zaken eenigzins Ie herstellen. Die voorspiegeling van vrede of bestand strekte slechts
om de oorlog met al hare kosten eeuwigdurend te maken, terwijl de Staten thans de
gelegenheid hadden om hunnen vijand voor goed te fnuiken. Maakten zij „daarvan
ditmaal geen gebruik, de nakomelingschap, door hen aan een eindelooze oorlog prijs
gegeven, zou hen moeten laken, met te meer recht naarmate de Slaat door Gods ge-
nade tot een hooger rang van'eer, macht en roem geklommen was, eene uitkomst,
die de Spanjaarden nimmer zouden kunnen verduwen, zoolang zij eenen voet in de
Nederlanden zouden hebben. Lieten zij hunne vijanden in de gelegenheid om in ver-
eeniging met den Keizer hunne vrienden in Duitschland te gronde te richten, dan zou
hun van uit dat land het grootste gevaar bedreigen. Doch poogden zij dit te verhoeden,
dan konden zij op zijns Konings bijstand te zekerder rekenen, daar Zijne Majesteit met
Gods hulp de orde in zijn Rijk hersteld had, die door de nieuwe uitwijking van zijnen
broeder naar Brussel ^ volstrekt niet met nieuwe stoornis bedreigd werd. De Gezant
besloot met de aankondiging, dat het derde millioen, voor het loopende jaar, ten spoe-
digste ten volle zou uitbetaald worden, opdat zij deze som aan de voortgezette toebe-
reidselen ten oorlog zouden kunnen besteden. — De Staten erkenden het gCAvicht dezer
aangevoerde gronden, en omdat het woord van den Franscijen Gezant een krachtig
wapen kon worden in de band van de onvoorwaardelijke tegenstanders der onderhan-
deling, gingen zij de openbaarmaking zijner rede te keer
Immers dienden, nu men zoo verre gekomen was, de onderhandelingen eerlijk voort- De Procuraties
gang te hebben. Den December stelden de Staten'voor hunne medeleden, die ΙοΙ^"®'"^^" Grom-
de conferenties gecommitteerd waren, de Procuratie vast, van welke zij den volgenden g®'
dag bij de eerste bijeenkomst voorzien moesten zijn In deze Procuratie vermeldden
zij in de eerste plaats hunne manifesten van den Mei en den ll^lcJ^ September,
en zeiden daarop, dat vervolgens de Slaten-Generaal der andere Provinciën het aanbod
gedaan hadden om met hen in onderhandeling te komen, en beloofd hadden »te zul-
len presteren al wat de Gedeputeerden der andere zijde met hen zouden komen te han-
delen en te verdragen." Doch in de Procuratie van de gemachfigden van de andere
zijde werd van die manifesten geene melding gemaakt en geene andere aanleiding tot
^ In Kovember 1632 was de Hertog van Orleans op nieuw naar Crwsse/uitgeweken, voorzeker
om zich verstoord te toonen over de tereclitstelling van den Hertog de μοντμοπελόυ, opdat men
hem niet mocht Terwijten, dat met zijn goedvinden het hoofd van dezen zijnen medestander de
prijs zijner verzoening met zijnen broeder, den Koning, gCAvecst was.
2 Register v. Brieven enz. ingekomen uil Frankr. in 1629—1632, fol. v»® 655. sqq. Resol.
Stat.-Gen. 11, 17 Dec. 1632. 3 jiegol. SLal.-Gen. 12 Dec. 1632.
lil Deel. 4 Stuk. · 82
-ocr page 650-650 ALGEBIEENE GESCHIEDENIS
liiSO— de onderhandelingen opgegeven dan, eensdeels, den voorlang beslaanden wensch na'ar
vrede » lol de meesle glorie van God, vader, auteur en beminder van den vrede, en lol
verlichting van al degenen, die van wederzijde de onheilen van den oorlog waren lij-
dende," en, anderdeels, de omstandigheid dat de »Gedeputeerden van de Staten van
de Provinciën van Nederland, tegenwoordig binnen Brussel vergaderd," kennis beko-
men hadden van de genegenheid der Staten van de Vcreenigde Provinciën om in ón-
derhandeling te Ireden
Den December dan had de eerste zitting plaats. Na eene korte toespraak van
den Aartsbisschop, en een even kort antwoord van deze zijde, was het eerste werk de
wisseling der Procuraties. Dadelijk merkten de onzen aan, dat die der Gezanten van
de andere zijde niet uitgevaardigd was op den naam der Staten-Generaal, maar op dien
der bijzondere Staten van de Provinciën, als litit ware toevallig en zonder band van'
- eenheid te Brussel vergaderd, en dat zij dan ook alleen was geteekend door den
griflier van de Staten van Brabant en met hel zegel van Brabant gezegeld. Zoo had
men dan, meenden de onzen, niet met één ligchaam, maar met elk der Provinciën te
' doen, die wat er verhandeld zou worden, allen afzonderlijk zouden moeten bekrachti-
gen. — Op de aanmerking antwoordden de Afgevaardigden van de andere zyde, dat zij
inderdaad geen 'Collegie van Slaten-Generaal hadden noch gehad hadden, sedert zij
onder den Koning van ^Spanje hadden geslaan: ja zelfs ten lijde van Karei V had er
geene formeele Vergadering der Slaten-Generaal plaats gehad. Maar, hoe dit ook weisen
mocht, zg namen op zich, dal al wat er verhandeld zou worden, door elke Provincie
in het bijzonder zou worden bekrachtigd. Een tweede aanmerking van de onzen betrof
de bewoordingen, waarin gezegd werd, dat de Gedeputeerden der Stalen ie Brussel \iex\-
nis bekomen hadden van de aan onze zijde beslaande genegenheid om in onderhande-
ling te treden: immers was het aanzoek niet van onze, maar van de andere zijde ge-
daan. Dit erkenden de Brabantsche Heren gereedelijk, en mei deze hunnè erkentenis,
meenden zij, was het punt van eer van onzen Staat genoegzaam voldaan. — Doch ook de
Procuratie der onzen bleef niet vrij van de aanmerkingen der andere partij. Vooreerst
stiet men zich aan de uitdrukking vervolgens, alsof het aanbod van onderhandeling een
gevolg ware geweest van de manifesten van Mei en September door de Slaten-Generaal
tol de Belgen gericht. Dit was, zeide men, zoo weinig het geval, dat die twee mani-
festen in de Vergadering te Brussel niet eens ontvangen, noch immer gelezen waren.
Dit bezwaar hieven de onzen op door de verklaring, dat het woord vervolgens slechts
een lijdelijk laler en geenszins het gevolg eener oorzaak moest aanduiden. Eea tweede
bezwaar gold de herinnering, in de Procuratie der onzen voorkomende, dat die van de
andere zyde beloofd hadden, al wat er gehandeld zou worden, te zullen presteren. Dit,
' Zie de Procuraties bij aitsèma, I, 1215.
-ocr page 651-DES VADERLANDS. C85
zeiden de anderen, was niet ffeschied, en ζη hadden hel niet vermocht Ie doen: zij wa- 1030—
. . .. .
ren vasallen en konden hunnen Koning de wet niet voorschrijven; bijaldien zij zich
zulks verstoutten, zoo zouden zij zich zeiven in groote ongelegenheid brengen, en
Hun Hoog Mögenden zouden er niet mede gediend zijn: immers waren zij in geenen
deele in staat zonder den Koning waar te maken wal men in de onderhandeling aangaande
Zijne Majesteit zou mogen bepalen. Hunne Principalen hadden hen dan ook noch gelast
noch kunnen gelasten, den Koning te vertegenwoordigen: reeds nu meenden zij meer
te doen, dan zij machtig waren. Hierop betuigden de onzen, niet beter te welen, of
te Maaslricht was werkelijk zulk eene belofte afgelegd. Doch men bleef van weders-
zyde niet op zyn stuk slaan. Vermits het echter te veel lijd zou gekost hebben, de
Procuraties naar beider zin te wijzigen, zoo werd van wederszijde eene acte gesteld,
onder voorbehoud van welke men, onaangemerkt wat er in de Procyiralies staan mocht,
lot de onderhandelingen zou kunnen voortgaan. — Alsnu verzochten de Gecommitteerden
van de andere zijde, daar zij zoo wel bestand als vrede hadden aan Ie bieden, wat van
beide de onzen aannamen. Op deze vraag gaven de onzen geen bepaald antwoord: men
zou later zien, waar de zaak op zou uitloopen. Daarmede namen de anderen genoegen,
zeggende, dat, had men in het jaar 1608 naar vrede getracht en slechts een bestand
kunnen treffen, men wellicht nu, een bestand beoogende, den vrede treffen kon; waarop .
zij voorstelden het traktaat van Bestand van 1609 lot grondslag der onderhandelingen
te nemen. Hiertegen herinnerden de onzen, dat er te Maastricht negen Punten waren De Negen Pun-
onlworpen i. Doch van deze negen Punten wilden die van de andere zijde niet hooren; [^"^/(/''ter^^fde
wel waren, zeiden zij, te Maastricht eenige »discoursen gevallen," waaruit die Punten ScsteW.
waren voortgevloeid, maar er was geen formeel voorstel gedaan: trouwens de toenmalige
Gemachtigden waren niet bevoegd geweest, om alreedc lot hel ontwerpen van zulke artikelen
mede Ie werken. Zij achlten die niet meer dan als een vliegend blaadje, en wie ver-
langd mocht hebben op die artikelen last Ie bekomen, zou gevaar geloopen hebben van
versmading van 's Konings gezag verdacht te worden. Evenwel, wilde men die negen
Punten hier van nieuws Ie berde brengen, zoo waren zij bereid'er kennis van Ie nemen,
en ze lot het onderwerp der onderhandeling te maken. Dit geschiedde. Het perste punt
werd overgeslagen, omdat daarbij de vraag ter sprake kwam, of men een vrede, dan
wel een bestand zou sluiten, eene vraag, wier beantwoording men besloten had aan den
loop der zaken over te laten. Maar bij het tweede punt stuitte men op hel reeds ver-
nomen bezwaar, dat de andere partij niet bij machte was om de uitvoering van eenige
bepaling, waarin de Koning van Spanje betrokken was, te waarborgen. Om deze moeije-
lijkheid echter voor het oogenblik te boven te komen, sloegen de Brabanlsche Heren
voor, dat de Koning eenen bepaalden persoon, of wel hen zeiven zou machtigen om
Zie hiervoor, LI. 612, 613.
82*
-ocr page 652-652 ALGEMEENE CÉSGHIEDENIS
Zijne Majésleit bij dè onderhandelingen Ie vertegenwoordigen, of dat alles op voorbehoud
van 's Kónings goedkeuring zou beraamd worden. Hierop vraagden de onzen, of zy
hiet aireede eenige volmacht van den Koning hadden. Het antwoord luidde, dat er
eene volmacht des Konings was, iri 1629 op de Infante verstrekt ^ en later door hare
Hoogheid op naam van rubens gesteld. Deze overdracht was van nog latere dagteeke-
ning, dan de machtiging door Zijne Majesteit aan deiis Koning van Groot-Brilannië ge-
geven om met ons over vrede te handelen Op welke wijze de Koning in de tegen-
woordige handeling gekend zou worden, bleef echter nog onbeslist, evenzeer als eene
andere vraag, op welke die van de andere zijde gaarne dadelyk bescheid zouden gewenscht
hebben, namelijk, welke steden in het laatste der negen Punten waren bedoeld, waar
gezegd werd, dat eenige plaatsen aan de Staten-Generaal zouden worden ingeruimd.
Dringender was de beantwoording dier andere vraag: welke zekerheid men hebbei? zou,
dat hetgeen zou worden beraamd, ook bekrachtigd zou worden, en gedurig aangemaand
om zich daarop te verklaren, zeiden de Brabantsche Gecommitteerden, dat zij den Ko-
ning wel meenden te kunnen verbinden ten aanzien van zaken, die hunne Provinciën
raakten, maar niet ten aanzien van de zoodanige, die 'sKonings andere Rijken belroiTen.
Ook zouden zij den Koning cenigermate kunnen dwingen door het weigeren van de
gelden, die zij hem lot voortzelling van den oorlog toestonden; maar hem te verbinden
om zich te kwijten van hetgeen men uit zijnen naam zou beloven, dat vermochten zij
niet. Deze Verklaringen gingen met beluigingen gepaard van hunne goede trouw en
oprechte liefde voor den welstand der Nederlanden. Daaraan twijfelden de onzen, gehjk
zij eenigzins scherp verklaarden, volstrekt niet: immers was het (zeiden zij) niet meer
dan natuurlijk, dat zij meer liefde hadden voor den voorspoed der Nederlanden, dan
de Spanjaarden, die hier vreemdelingen waren. — Ten laatste k\yam het, woord er uit,
dat zij of eenigen uit hun midden zich naar Brussel zoudèn moeten begeven om met
de Infante en hären Raad Ie overleggen, ten einde de vereischte volmaclit te verkrygen.
Onze Gecommitteerden ontveinsden hun leedwezen niet, dat men, zoo als nu bleek,
nog niet verder gekomen was, en men ging uiléén zonder Ie bepalen, wanneer men
weder byeenkomen zou. - ,
lf.30—
1034.
Toen de zaak zoo stond, werd ter vergadering der Staten-Generaal beraadslaagd, wal
nu Ie doen. Zijne Excellentie was tegenwoordig, gelijk telkenmale als er verslag van
de conferenties werd gegeven. Hij verklaarde, dat de Gecommitteerden van de andere
zijde Ie Maastricht gansch anders hadden gesproken, dan zij thans deden, en dat zij
rugwaarts schenen Ie treden. Hg kon hier met volkomen kennis van zaken spreken,
•aangezien zijne bemoeijing bij de onderhandelingen Ie Maastricht zoo ver gegaan was,
(lat hij de negen Punten, waarover nu zoo wegwerpend werd gesproken, eigenhandig
Zie hiervoor, bl. 386. ^ Zie hiervoor, 11.^483.
•V· '
-ocr page 653-DES VADERLANDS.' G61
had opgeschreven l. Dil zou men hun in een volgende zilling te geraoet voeren, er 1630—
Bij voegende, dat wij de onderhandehngen hadden toegestaan op de verklaring hunner-
zijds, dat men als Staten met Staten zou onderhandelen en genoegzaam gelast komen
zou om waarborgen te kunnen geven voor de uitvoering van hetgeen er ontworpen zou
worden. Van deze voorwaarden konden wij niet afgaan, en, Λvarcn zij nog niet genoeg-
zaam gelast, zoo moesten zij zich den vereischten last gaan verschaflen; de. nieuwe De Gecommit-
Procuratie, die zij medebrengen zouden, moest door de griffiers van al de verschillende a^aÏè^zijde" kuÏ
Provinciën geteekend zijn. Bovendien besloten Hun Hoog Mögenden, dat een zeker S'^SpS
aantal punten op het papier zouden gebracht worden, die men aan de Gecommitteerden
. . halen,
van de andere zijde ter hand zou stellen, ten einde zij zich daarop binnen lu dagen
mochten laten lasten. Intusschen zou men hier alles ten oorlog toebereiden. — Met dit
besluit konden de Provinciën Friesland en Slad en Landen zich niet vereenigen zij
verlangden, overeenkomstig hunne gedurig herhaalde verklaring, dat de onderhandeling
werd afgebroken: immers was het alsnu genoegzaam gebleken, vooreerst, dat wij met
de Zuidelijke Nederlanders niet als met vrije Staten konden onderhandelen, maar dal de
Koning er in gekend zou worden, en ten tweede, dat geen vrede met uilsluiting van
Spanje^ maar slechts een bestand met bewilliging van die Mogendheid, zou kunnen
verkregen worden. De Prins en de andere Provinciën zagen dit voorzeker evenzeer in;
maar op grondien van staatkundige wijsheid achtten zij den tijd niet gekomen om de
onderhandelingen onherroepelijk af te bixïken 3.
Volgens het genomen besluit werden 21 artikelen ter overhandiging aan de andere Een en twintig
partij ontworpen. Het eerste hield in, dat de Gecommitteerden van de andere zijde zoo handigingaan die
door hunne lastgevers, de Staten Ie Brussel, als door den Koning van/S/Jaw/e gemachtigd ^^^ ontworpen^
zouden worden om te beloven alles Ie volbrengen, wat, zoowel de Nederlanden als de
andere Landen binnen en buiten Europa betreffende, beraamd zou worden. Het tweede
bepaalde, dal het traktaat van bestand van hel jaar 1609 vernieuwd zou worden, be-
houdens de vereischle wijzigingen en de toevoeging van den inhoud der na dit tweede
volgende artikelen. Het derde dan waarborgde aan onze Provinciën de soevereiniteit
en de vrije beschikking, zoo in het kerkelijke als staatkundige, over het platteland,
behoorende aan de sleden, kasteden, vlekken en heerlijkheden, die onder de gehoor-
zaamheid van onzen Slaat waren gebracht, of bij dit traktaat aan onzen Staal zouden
toegewezen worden. — Dit artikel vloeide daaruit voort,, dat, gelijk in het vierde arti-
« Notulen, enz. 12 Nov. 1632.
2 Ook de Stad Utrecht, dit vernemen wij uit aitsema (1217), was van gevoelen, dat de onder-
handelingen moesten worden afgebroken^ doch de twee eerste Leden der Staten 's Lande van
Utrecht hielden het met de meerderheid in de Staten-Generaal.
3 Notulen, enz. 13, 17, 18 Dec.'1032.
-ocr page 654-660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030—· kei herinnerd werd, de Regering der Infanle, ook na de verovering van den Boschs
aanspraak op de soevereiniteit over de Meijcrij bleef maken, en door hetzelve i'erlangde
men dergelijken strijd te voorkomen ten aanzien van de onderhoorigheden der door ons in
het Overkwartier van Gelderland en in hel Hertogdom Limburg veroverde en elders aan
te winnen sleden i. Het vijfde hield in, dat de Schelde, het Zwin en andere zeegaten,
met de Schelde in verband staande, onder geene andere voorwaarden bevaren zouden
Avorden, dan gedurende het Twaalfjarig Bestand, met dien verstande (voegden het zesde
en het zevende Artikel er by) dat de schepen, varende uit de Vlaamsche havens, met
geen mindere lasten zouden bezwaard worden, als de schepen de Schelde op- en afva-
rende , en dat met name het gezuiverde zout ter wederzijde met gelijke lasten zou wor-
' den bezwaard. Het achtste gewaagde van onze Oost- en West-Indische Compagnie, en
slelde, dat zij zouden behouden wat zij vermeeslerd hadden, en het gebied van haren
handel zouden mogen uitbreiden over alle volkeren, die haar toegang zouden willen
verleenen. Het negende verlangde, dat onze koopwaren aan de andere zijde niet hooger
belast weerden, dan hare eigene goederen of dan die van de minst belaste naburen, en
daarenboven dat zij in alle landen van het Spaansche gebied niet hooger belast werden,
I dan die uit Vlaanderen uitgevoerd. Het tiende, dat de hier gevestigde Portugezen in
i| . alles deelen zouden wat dit Verdrag bedong, en alom in het Spaansche gebied bejegend
ί zouden worden als de andere invponers dezer Provinciën. Het elfde, dat er tusschen
^ de beide deelen der Nederlanden eenparige order op de munt zou gesteld Avorden. Het
Γ twaalfde, dat alle Spaansche krijgslieden al de Nederlandsche Gewesten voor goed rui-
j men zouden. Het dertiende, dat alle krygsvolk van de Provinciën der andere zijde in
8 den eed zou zijn van de Staten dier Provinciën alleen, en van niemand anders, Het
I veertiende, dat in de Vlaamsche zeesleden geen krijgsvolk van de Staten aan weerszijde
zou gelegd worden, dan met gemeen overleg. Het vijftiende, dat Rijnberk, met de
schans daartegenover, door' het Spaansche garnizoen ontruimd, de plaats ontmanteld,
onzijdig verklaard en aan den Keurvorst van Keulen teruggegeven, en Breda en Gelder
aan ons"overgeleverd, en het fort Zandvliet geslecht zou worden. Het zestiende, zeven-
tiende, achttiende en een en twintigste artikel voorzagen in de spoedige uilwijzing van
hangende of toekomende rechtsvorderingen. Het negentiende bedong voor de Gerefor-
meerden in de Zuidelijke Provinciën denzelfden toestand, als de Roomscl>-Katholieken
in de onze genoten, en bepaalde, daarenboven, dat de Gereformeerden alom ook buiten
de Nederlanden in Spanje' en het Spaansche gebied »buiten recherche" gelaten zouden
' worden 3 Het twintigste, eindelijk, gaf het uitzicht op middelen, onderling te beramen,
> Nolulen, em. 12 Nov. 1632.
2 In het vorige jaar (1631) Avas de zoon van den Raadsheer van den hokbbt nog te Genua., als
Hollander en ketter, door een nietswaardig persoon (schreef ónze Consuljaldaar, ηΕιΝΟΒΙκ MüiLMiN)
DES VADERLANDS.' G61
om hel te sluiten Iraklaal gehandhaafd en gewaarborgd te doen worden legen allen, 1630-^
die het zouden willen verbreken. ■— De president der Stalen gaf, nadat deze Punten '
ter Generaliteit ontworpen waren, in OYerweging, of niet de Keizer bij de onderhandeling
gekend zou dienen te worden, ten einde wy langs dien weg legen vijandelijkheden uil
Duilschland gewaarborgd mochlen worden: 's Keizers lusschenkomst zou in dat geval
door die van de andere zijde bemiddeld moeten worden. Op dit punl sprak de Ver-
gadering echter haar gevoelen niet uit i.
Bij de eerstvolgende byeenkomsl, het was de zesde, herhaaldjen de onzen, ingevolge
van het besluit van Hun Hoog Mögenden, de gronden, waarop zij vermoedden, dal de
Brabantsche Afgevaardigden hunne uiterste aanbiedingen nog terughielden in de hoop
(zoo het scheen) dat de sedert den dood van den Koning van Zweden voor hunnen
Koning zoo veel gunstiger toestand van Duilschland hen ontheflen kon van de nood-
wendigheid om daarmede voor den dag te komen. In dat geval, zeiden zy, moesten
zij hen waarschuwen, dat van onze zijde geene nadere inwilligingen te wachten waren,
daar alhier nog verscheidene, moeijelijk te overwinnen bezwaren tegen de aangevangen
onderhandelingen bestonden. Gij, niyne Heren, voegden zij er bij, hebt voorzeker Ie
veel wijsheid en kennis van staatszaken om verzuimd te hebben u van een naderen last,
dan tot nu toe geopend, is, te laten voorzien. — Het antwoord was zoodanig, dal onze
Gecommitteerden niel langer twijfelden, of werkelijk Avaren die van de andere zijde lol
niets naders gemachtigd, dan zij lot dusver verklaard hadden. Immers betuigden zij
nogmaals, dal, wanneer de negen Punten als een grondslag der onderhandelingen werden
erkend, den Koning niets dan zijn titel zou overblijven benevens de eer om geld naar
de Nederlanden te mogen zenden lot onderhoud van soldalen, en al wilde men die
stoutheid wagen, hel zou niets baten, daar de Koning niel gehouden zou zijn lot iels
dat men hem aangaande bepalen mocht. Zelfs al werd hel traktaal van het vorig Be-
stand tot grondslag genomen , en tot iets anders (zulks moesten Hun Hoog Mögenden
niel kwalijk nemen) waren zy niet gelast, moest toch nog de machtiging des Konings
verkregen worden, wilde men zeker zijn van de bekrachtiging van hetgeen men beramen
zou. Hun Hoog Mögenden moesten niets onredelijks of onuilvoerlyks van hen eischen,
bij de Inquisitie verklaagd en in een klooster vastgezet, onder cautie van 10,000 dukaten. De
Staten schreven aan den Doge en Raadsheren dier Republiek, dat zij hem zonder kosten zouden
ontslaan. Doch er kvvam bevel uit Rome, dat men hem onder borgtocht zou loslaten en op voor-
waarde dat hij zich te Rome vervoegde voor de heilige Congregatie van het Oßizio. Op
nieuw schreven alsnu de Staten aan de Genuecsche Regering, dat zij zorgen zou, dat de gevangene
niet naar Rojne werd opgezonden, maar onvoorwaardelijk losgelaten zou worden. Ook deFransche
Gezant te Rome trad voor den llolianilschen jongen man tusschen beide {Resol, SiaL-Gen. 29
Sept.; 6 Oct.; 24 Nov. 1631). » Notulen enz. 21 Dcc. 1G32. Aitsema , 1218, 1219.
1630—
1c34.
656 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en hen in de gelegenheid stellen, de bedoelde machtiging te bekomen, hetgeen in
weinige dagen kon geschieden, aangezien zij meenden, dat de Infante, op grond van
vroegeren last mi Spanje, in staat zou zijn om die te Verstrekken.— Na deze verklaring
te hebben vernomen, kwamen de onzen, aangezien de negen Punten nu geacht moesten
worden voor goed ter zijde te zijn gesteld, met de 21 Punten voor den dag, evenwel
met uitlating van het achtste: men wachtte, namelyk, nog inlichtingen af van de
Oost- en de West-Indische Compagnie om ten volle in staat te zijn hare belangen
te doen gelden Alsnu werden die Punten achtereenvolgens nagegaan. Op het eerste
hadden die van de andere zijde zich reeds genoeg verklaard. Het derde lieten zij gaan.
Op het vierde betuigden zij, dat de Meijerij niet aan de Stad 's Heriogenbosch onder-
hoorig was; doch daarover zou men nader kunnen spreken. Hierop merkten de onzen
aan, dat de Meijerij van die stad onafscheidelijk was, en dat zoo zg niet dadelijk aan
onzen Slaat was aangehecht, dit geschied wiis uit mededoogen met de arme onderdanen,
die anders dubbel bezwaard zouden geworden zijn, daar de Spanjaarden, als vreemde-
lingen, die zy waren, geen mededoogen gebruikten. — Dal de punten, welke over de
vaart op de Schelde en de convooigelden en belastingen, aan de Vlaamsche schepen op
te leggen, handelden, als strijdig met de vrijheid van den handel, en als strekkende
om den Koning de maat der door hem te bepalen lasten voor te schry ven, aanmerkingen
uitlokten, spreekt van zelf. Evenwel loonden de Brabantsche Heren zeer goed te be-
grijpen , dat de te bedingen voordeelen en veiligheid van onzen handel datgene was,
waarop het den onzen voornamelijk scheen aan te komen. Het tiende punt vonden zij
redelijk; het elfde dienstig; maar op hel twaalfde merkten zij aan, dat als de Koning
zijne soldalen moest verwijderen, hij ook geen geld zou zenden, hetgeen zij toch noodig
hadden om hunne grenzen legen Frankrijk Ie beschermen: de Franschen, zeiden zij,
waren hunne bedekte, wij hunne openlijke vijanden; maar genen deden hun meer na-
deel met hel opruijen hunner landgenooten, dan wy met de wapenen. Als een middel
om overeen te komen, sloegen zij voor, dat men van weerszijde een gelijk getal troepen
hield en alzoo hel evenwicht bewaarde. Het dertiende punt, eindelijk, gaf weder aan-
leiding lot de betuiging, dat zij niets konden inwilligen, wal 's Konings hoog gezag zoo
zeer Ie nakwam Over de overige artikelen was het, naar het schynt, overbodig aireede
Avoorden te wisselen. — De overhandiging van deze Punten beantwoordden de Brabantsche
Heren mei de inzending eener Memorie van den volgenden inhoud: De^van onzen kant
zoo zeer gewenschte waarborgen van veiligen handel in 's Konings Rijken konden niet
toegestaan worden, dan door den Koning zeiven; doch de door on^gedane eischen waren
niet bestaanbaar met de van hunne zijde aan den Koning verschuldigde gehoorzaamheid,
van Avelke zij niet wijken wilden, en, stonden wy daarop, dan was het wel zeker, dat
» Notulen, enz. 21 Dec. 1632. Notulen, enz. 23 Dec. 1632.
-ocr page 657-DES VADERLANDS.' G61
de Koning, de .verlangde waarborgen nimmer verleenen zou. Trouwens ook zonder dat
aan zulke eischen voldaan werd, konden wy genoegzame zekerheid bekomen: of hadden
wij niet mogen vertrouwen op hetgeen bij liet traktaat van het vorige Bestand was be-
dongen? Om nu de in allen gevalle vereischte machtiging des Konings te verkrijgen,
docht hun het geschikste middel, dat eenigen uit hun midden die machtiging en met
dezelve de belofte van bekrachtiging uit Brussel gingen halen; dan kon men levens
last op de 21 Punten bekomen, ten einde de onderhandeling tot Gods eer en 's Lands
welvaren op het spoedigst tot een goed besluit te brengen :— De Gecommitteerden,
die met dat doel naar Brussel vertrokken, waren de Aartsbisschop, de Hertog van aer-
scnoT, de Pensionaris edelheer, willem de blasere en de Heer van marcke. Aan-
vankelijk had men goed gevonden, dat de hier blyvende Gecommitteerden intusschen
eene reize in deze Provinciën zouden mogen doen, werwaarts zij verkiezen zouden;
doch toen zij zich aanmeldden om daartoe de vergunning te bekomen, begreep men
hun zulk eenen tocht te moeten ontraden
Hoe weinig kans er ook was, dat de onderhandelingen tot vrede zouden leiden, het
vertrek van een deel der Brabantsche Deputatie om naderen last te verkrijgen, gaf aan
de zaak het voorkomen, alsof er eene ernstige hoop op een gunstigen afloop kon ge-
koesterd worden, en de bezorgdheid van den Franschen Gezant deed blijken, dat bij in
die meening verkeerde. Reeds den December, richtte baugy tot de Staten-Generaal Ontcvredeuheid
, , von BAUGY over
het verzoek om te mogen welen, wat er reeds tusschen de Gecommitteerden tot ue dc geheimzinnig-
onderhandelingen was verhandeld. Hij hield , zeidehij, een opzettehjken bode op cn
Nvenschte dien niet zonder dat bericht naar zijn Hof te laten vertrekken. Terwyl de
Slaten raadpleegden , in welke mate men hem het voorgevallene zou kunnen niiedcdcelen ,
herhaalde de Gezant telkens zijn verzoek. Eindelijk werden den eenigen van de
aanzienlijkste^eren der Staten tot hem gezonden om hem te kennen te geven, hoe het
noodig was bevonden, dat de Gecommitteerden van de andere zijde naderen last en mach-
tiging gingen halen; zij voegden er bij, dat men hun eenige verdere punten had ter
hand gesteld, »het stuk van commercie en verzekerdheid van dien rakende, zonder
dat er voor alsnog iels substantieels was verricht." Met deze mededeeling stelde baugy
zich ganschelijk niet tevreden. Hij Avist, zeide hij, dat er vrij wat meer was voor-
gevallen: dat had hij wel van anderen vernomen, en zoo verstoord stelde hij zich aan,
dat hy zich ontvallen liet, dat, zoo men niets meer te berichten had, men wel weg
had kunnen blijven. Hierop werd besloten, dat men den Gezant mondeling den hoofd-
inhoud der 21 Artikelen en der Memorie, door de andere partij ingeleverd, zou
mededeelen. Hiermede nam baugy nog geen genoegen. Hij begeerde die Punten
zich schriflelijk medegedeeld te zien. Reeds had men goed gevonden daartoe over te
1 Notulen enz. 27 Dec. 1632. aitsema, 1219, 1220. = Resol. Stat.-Gcn. 24, 30 Dec. 1032.
III Deel 4 Stuk. 85
660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— gaan, toen men op dit besluit terugkwam en hem slechts Toorlezing van de Punten,
in het Fransch vertaald, verleende. Ook dit voldeed geenszins. De Gezant klaagde,
dat zijn ouderdom en zwak geheugen svobr hem de vrucht der voorlezing verloren deed
gaan. Men verontschuldigde zich, verklarende, dat de Provinciën op die Artikelen nog
niet waren gehoord, en de Ambassadeur troostte zich met de hoop, dat als de Provin-
ciën daarover geraadpleegd zouden hebben, ze hem zouden worden medegedeeld. Trou-
wens aan menig teeken en duidelyke 'verklaring bleek het in deze dagen, dat de onder-
handelingen geene kans hadden om tot vrede of bestand te leiden, en baugy nam weldra
een geschenk aan van 6000 gulden in gouden rijders, als erkentenis voor de goede
diensten, door hem bewezen, ten einde onzen Staat de ontvangst van hel derde millioen
te bezorgen
Meer dan de verstoordheid van den Franschen Gezant was de taal, door camerarius
gesproken, bekwaam om de Staten de verplichting op het hart te drukken, van op dit
De Zweedsclie oogenblik den strijd niet te staken. - Den i December verscheen deze Zweedsche
ytTtei ωwfoiï rouwgewaad -voor de Staten-Generaal, en in eene Latijnsche rede liet
durende beharti-zich, kort en schoon, over het geleden verlies hooren.' Door 'sKonings, voor ons wel
ging van de ge- ' _
mecne zaak aan, droevig, maar voor den gesneuvelden zeiven zalig verscheiden," had God willen toonen,
dat diëvheldvden hemel meer' verdiende, dan de aarde hem. Alleen wilde hij de ver-
zekering geven, dat de Staten eenen Vorst verloren hadden, hunner Republiek met de
oprechtste genegenheid toegedaan; eenen Vorst, die onzen voor- of tegenspoed als zijn
eigen geluk of ongeluk aanmerkte, en, zoo hij langer had geleefd, bewezen zou heb-
ben , hoe veel belang hg steeds stelde in onze veiligheid en bloei. Doch men moest de
■ 0
Goddelijke Voorzienigheid niet met klachten vermoeijen, maar veeleer met gebeden aan-
roepen, dat zij een anderen Josua verwekken mocht om de bedroefde Kerk op te beuren,
en voorts moest men zich met alle Vorsten en Stenden beijveren, dat er geen grooter
nadeel uit den dood des Konings mocht voortvloeijen. De Gezant twijfelde niet, of de
Staten zouden voortbouwen op.i het fundament, door den Koning gelegd, en naar de
male van het tegenwoordig' gevaar een kloek besluit nemen tot handhaving van de gemeene
zaak, heigeen nu noodiger Avas, dan toen de Koning nog leefde. Het Zweedsche leger
Avas ongeschonden ven zegevierend', niet ter nedergeslagen, iriaar dorstend naar wraak.
Vooral zoo de Staten het aan hunne macht niet lieten ontbreken, was het beste te hopen
Zoo werkten de Zweedsche en de Fransche Gezant zamen om ons aan te sporen, van
geen vrede te willen hopren. Te midden van zijne gemelijkheid wegens onze geheim-
zinnigheid ten aanzien van den' staat der onderhandelingen, sprak baugy in vol ver-
trouwen met onze Staatslieden over de maatregelen, gemeenschappelyk in Duüschïand
J Besol. Stat.-Gen. 17, 18 , 22 , 24 , 28 , 30Dec.l632. 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 24, 27Jan.l633.
^ Resol. SlaL-Gen. 30 Nov.j O, 2Ü Dec. 1632. "
DES VADERLANDS. C85
Ie nemen, en deelde hij mede, hoe de Koning van zijnen kant eenen afgevaardigde, ^jgg^
den Heer de la grange-aux-orbies , derwaarts gezonden had om de Duitsche Vorsten
eendrachlig te houden i. Tegehjk schreef langf.rak, dat de Koning beloofd had met
een leger op de grenzen van Lorraine en den Elsass te zullen komen, ten einde de
zaak dezer Vorsten te handhaven
W^el was er beradenheid en standvastigheid noodig: anders zouden Spanje en hel Huis
van Oostenrijk licht de hoop vervuld gezien hebben, welke de val van den Koning van
Zweden hen deed scheppen. De verliezen, in den zomer van 1632 in de Nederlanden
geleden, hadden in Spanje slechts den toeleg teweeg gebracht om, in weerwil van de weer-
barstigheid van het Yolk in de Provinciën · Ä'icayß en Calalonië, aan geld te komen, ten
einde wraak te nemen: daartoe Avas de Raad siin Spanje vastbesloten, en ora Ooslenrijh
tot nog openlijker medewerking te winnen, ging men om met het denkbeeld om den
Prins Don ρεκογνανο aan 's Keizers dochter uit te huwelijken en hem de Nederlanden
ten bruidschat mede te geven, op dezelfde voorwaarden, als de Infante ze vroeger aan-
vaard had Doch nu de lijding van den dood van gustaaf adolf het Hof te Madrid
met'de grootste blijdschap vervuld had vleide men zich met een volkomen zegepraal
en met de uilroeijing tot zelfs van'den wortel des tegenstands toe. Geene Mogendheid,
die eenig belang tegen dat van het Huis van Oostenrijk had te doen gelden, kon zich
van nu aan met de inwilliging harer begeerte vleijen.
Dit begreep de Koning van Engeland, en weder poogde hij door de medewerking van de Buitcngewooa
Vereenigde Provinciën den geheelen ondergang van het geslacht zijner zuster in de Palts te aeTxSg vall
voorkomen. Met dat doel verschenen alhier in de maand Januarij twee buitengewone Engel-
sehe Ambassadeurs, de Graaf van arundel, en de Ridder amstrudter, de laatste bestemd
om, na zijne zending alhier vo-lbracht te hebben, zich ter behartiging derzelfde zaak naar
Duitschland te begeven. Bij hunne verschijning voor de Slaten-Generaal voerde botuwell
het woord. Op grond der betuiging van onze ministers in jE'ii^e/ani/hield, zeideliij, de Ko-
ning zich verzekerd van de goede gezindheid van onzen Staat jegens zijne Kroon. Hij dankte
voor hetgeen de Staten gedaan hadden ten behoeve van wijlen zijnen schoonbroeder en
van zijne zuster, wier zaak hij ten hoogste ter harte nam, en thans waren deze beide
Gezanten overgekomen om over eenige punten van gewicht te handelen. — Gelijk
daarna uit het rapport der Gecommitteerden bleek, verlangde de Koning de erkenning
van den oudsten zoon zijner zuster als Keurprins van de Palts. — Ook bij den Koning
van Frankrijk drong de Engelsche Agent daarop aan — Gedurende'zijne minder-
jarigheid zou de Herlog van simmern als Administrator der Palts optreden, en intusschen
' Resol. Slat.~Gcn. 1, 6, 7 Jan. 1C33.
3 Dépêches van laxgeaak van 26 Nov. j Iß, 30 Dcc. 1G32.
^ Drpéche ϋαη lakgerak van 24 Jan. 1633.
85*
-ocr page 660-660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mam
IfiSO— zoowel van de Zweden ^ als ί van den Hertog yan^ Bcijeren, teruggave verzocht worden
van die plaatsen ,'"Svelke "zoo deze als genen in de Palis bezet hadden. Eindelijk zou
men de aanzienlijkste Vorsleri en Stenden, met name den Keurvorst van iSa/wcw, voorde
zaak van den Keurprins trachten te winnen. Ten einde zijn doel te bereiken, verklaarde
de Koning te wenschen, de handhaving der gemeene zaak in Duitschland met de me-
dewerking der Zweden bevorderd te zien. — In' hun antwoord deden de Slaten de
Ambassadeurs gevoelen, dat dit werkelijk de hoofdzaak was, en het herstel van het Huis
van de Palis daaruit alleen en van zelf zou voortvloeijen; dus moest de Koning, wanneer
hij zijn oogmerk bereiken wilde, mede de wapenen opvatten, en partij trekken, eensdeels
van de goede gezindheid van den Koning ytm Frankrijk, anderdeels van de volharding
der Slaten, daar, zoo zij de Spanjaarden in de Nederlanden niet bezig gehouden hadden
/ en bezig bleven houden, de Palts door de Spanjaarden zou worden ingenomen en reeds
voorlang ingenomen zou geworden zijn. Dus was nog herstel mogelijk, mits de Koning
krachtig partij koos: anders was niets dan de volslagen ondergang der zijnen te wach-
ten."— Nevens de sterkste uitdrukking hunner erkentelykheid wegens het door dit hoog
aanzienlijk Gezantschap aan hunnen Slaat bewezen vertrouwen, weerhielden Hun lioog
Mögenden hunne klachten niet over de begunstiging, die de Duinkerkers in 's Konings
havens ontvingen. Niettemin, zoo besloten zij, bleef de persoon des Konings het voor-
werp hunner hoogste vereering, en van hun vertroyvven gaven zij gaarne een blgk,
door zijnen minister alhier mededeeling te doen van hunne geheimste zaken. — Inder-
daad hadden de Heren, die met de buitengewone Gezanten handelden, in last,
dezen aangaande den waren slaat der onderhandelingen met die van de andere zijde in
te lichten; maar van den anderen kant moesten zij ook weder bij hen aandringen op
de eindelijke afdoening der geschillen tusschen de Öost-Indische Compagniën der beide
natiën. — Met zoodanig antwoord toegerust, en begiftigd met een gouden ketting ter
waarde van 2000 gulden, vertrok Lord arundel spoedig weder naar Engeland
Tot zelfs den Koning van Polen moest het overlyden van z^nen mededinger, den
Koning van Zweden, die slechts eene dochter in den tedersten leeflgd achterliet, met
" nieuwen moed en groole verwachtingen vervullen. Gedachtig aan de bemiddelende rol,
welke de Afgevaardigden der Staten tusschen < Polen en Zweden hadden vervuld, had
hij zich beijverd met onze Republiek op eenen goeden voet te blyven. Dit bleek uit
Zending van zending, welke hij in deze dagen bij de Staten-Generaal deed waarnemen. In het
ώ^ναΓρο/^*" maand Januarij (163o},i vernamen dezen, dat Prins radzivil, studerende, te
1 Resol. Slat.-Gen. 11, 15, 16, 20, 29, 30, 31 Jan. 1633. Het antwoord der Staten is te
lezen in Let Register der Briev. enz. ingekomen uit Frankrijk \n de jaren 1633—1637. fol. v"· 6
lot fol. v»" 9. Amstrudter kreeg bij zijn vertrek naar Duitschland een gouden ketting van de-
zelfde waarde [Resol Stat.-Gen. 1 Febr. 1633). η
DES VADERLANDS.' G61
Leiden, door zijnen Koning met eene boodschap aan Him Hoog-^Mogenden belast \Yas, 1630—
krachtens een open brief, gedagteekend van den November (1G52), luidende aan
meest alle Christenvorsten en Koningen Den lo'^e» Januarij kreeg hij gehoor bij de
Staten, en hield eene Latijnsche rede, waarin hij den dood van Koning siGiSMUjiD .en
de, volgens zijn zeggen, met ongemeene eenstemmigheid lot stand gekomen verkiezing
zijns zoons yladislaus -mededeelde, en Hun Hoog Mögenden uilnoodigde, zich bij do
begrafenis en bij de krooning te AVa/iaw te laten vertegenwoordigen. Doch zijne boodschap
bestond niet alleen in plichtplegingen: hij verzocht voorts de Staten, de hangende ver-
schillen lusschen Polen en Zweden te willen bemiddelen, cn den Moscoviet niet te willen
veroorlooven in hun land, hetzij volk te lichten, hetzij wapenen te koopcn; integendeel,
dit voorrecht, met uitsluiting van dien Irouweloozen tiran, wiens bondgenootschap wij
beneden ons moesten achten, aan den Koning van Polen toe te staan, mét welk hoofd
van het groote Noordsche Rijk wij van ouds, zeide do Gezant, door de grootste weder-
zijdsche toegenegenheid verbonden waren. Beaumont, de uitstekende Latinist van de
Vergadering, stelde op deze toespraak het antwoord, hetwelk, na de beleefdste plicht-
plegingen , den Koning^ onze handelsbelangen en den vrede, niet zijne naburen te hou-
den, bepaaldelijk met den Moscoviet, aanbeval. Wegens de kortheid van den lijd konden
de Staten zich van de bijwoning der begrafenis en krooning verontschuldigen
De betrekkingen, die er tusschen onze Republiek en den Grootvorst van Bioscovië
bestonden, verboden ons in den vijandigen toon in Ie stemmen, dien de Gezant van
Polen had aangeslagen. In den zomer van 1650 waren de Heren albert coenkaads onderhfttidelin-
burgh en veltdriel als Gezanten van hier naar Moscovië vertrokken, en in de laatste Jf'^'^'^'··
landschc (iczau-
dagen van Augustus daarna waren zij voor Archangel aangekomen Hier werden zij ten in 1631 iu
. Moscovië,
in hel hof van zekere Amslerdamsche kooplieden, aldaar woonachtig, gehuisvest: want
het Russische huis, aanvankelijk voor hen bestemd, was hun te morsig vQorgekomerT.
' Op dezen brief werd Li] 'met al de eer ontvangen, die het reglement voorschreef aan de
Ambassadeurs van Koningen te bewijzen. Doch de Gecommitteerden der Staten, die hem ver-
welkomd en des avonds den maaltijd voor liem aangei-ieht hadden, beklaagden zich, dat hij hen
noch aan de deur had ontvangen, noch tot aan de deur weder uitgeleid, eene eer, welke zij door
de Ambassadeurs van den Koning van Frankrijk en van de andere Koningen gewoon waren
zich bewezen te zien. Hierover onder de hand onderhouden, verontschuldigdö hij zich ten vrien-
delijkste op grond van zijne onbekendheid met het bestaande gebruik, en nam de hem gegeven
gelegenheid waar om de fout te herstellen {liesol. Slat.-Gen. 12 Jan. 1033). Na ontvangst van
een gouden ketting ter waarde van 2000 gulden, werd badzivil met een oorlogsjacht naar Lilloo
gebracht {Resol. Slat.-Gen. 16, 18 Jan. 1Ö33).
- Resol. SlaL-Gen. 5, 7, 13, 14, 20 Jan. 1633. Aitsema, II, p. 2, 3.
3 Zie hiervoor, hl. 529. De beweegredenen tot het Gezantschap zijn vermeld, bl. 526 , 527.
-ocr page 662-1630—
1g34.
662 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Van den aanvang aan van hun verblijf op Russischen bodera. werden zij van 's Groot-
vorslen wege .van spys en drank voorzien'; doeh de winzucht der beambten bracht teweeg,
dat er maar al te veel aan de hoedanigheid ontbrak. De eigenbaat, dus vernamen de
Gezanten van de »vele Hollanders te Archangel ^ was inalgemeen, en zij konden
niet verwachten, iels zonder vele en groote -geschenken tot stand te zullen brengen,
zoodat zij al dadelijk op de" vermeerdering der vereeringen, die zij medegekregen
hadden, bedacht waren. Den dertiènden October kwamen zij te Vologda aan, alwaar
hun alweder door Nederlandsche en daarnevens door Lijüandsche kooplieden beleefdheid
werd bewezen. Hier hield de waterweg op, die hen, langs de Dwina en de Suchona^
zoo ver gebracht had, en moesten zy lot omstreeks het midden van November
wachten, loldal er uit Moscou machtiging kwam tot de voortzetting hunner reize.
Den elfden December op korten afstand van de hoofdstad genaderd, slapten zij in kei^
zerlyke sleden over., en werden door eene menigte Edelen te paard ingehaald en door
keizerlijke Gecommitteerden begroet. Tot die begroeting verlieten de beide partijen de
sleden en naderden elkander met ontdekten hoofde. Zij bestond voornamelijk in een
verhaal van de vele titels van deii Czar, hetwelk onze Gezanten met de namen van al
de Heerlijkheden van den Prins en mei de vermelding ,van al de Provinciën en Genera-
lileilslanden, en van de Slalen-Generaal als beschermers van de landen van vele hunner
naburen en als bezitters van vele Geweslen en Koninkrijken in Oost- en Wcst-lndiê\
alsmede op de Kust van Afrika, beantwoordden. Te Moscou, waar het bij hunne intrede
niet aan toeloop, noch aan vertoon van krijgsvolk ontbrak, werden zij gehuisvest in het
Hof van Pcrzië, waar gewoonlijk de Gezanlen van gekroonde Hoofden verpleegd werden.
Door drie Hüllaridsche kooplieden, te Moscou gevestigd, hielden de Gezanien zich op de
hoogte van heigeen zij Ie welen hadden: want hunne preó'/ai'e« of keizerlijke opwachters,
hoezeer door Nederlandsche tolken verzeld, hadden niet ^ veel mede te deelen: in het
begin ging hun niets zoo zeer ter harle als de lijst der door de onzen medegebrachte
geschenken te bekomen. By den optocht ter eerste audiëntie werden deze geschenken
door een schaar van dragers ten toon gespreid. Bij de ontvangst zelve ontbrak het niet
aan Oostersche staatsie. Des Keizers goedgunstigheid jegens de Nederlandsche kooplieden,
zoo spraken onze Gezanten bij deze gelegenheid, en laatstelijk zijn geschenk van 3000
pond salpeter, hadden de Staten en den Prins doen bespeuren, niet alleen dat Zijne
Majesteit de oude vriendschap wilde aankweeken, maar ook dat hij hen wilde begunstigen
in een tijd, dat de Koning van Spanje door zijnen invloed het verbod van toevoer van
salpeter uit Polen had teweeg gebracht, ten einde hen onbekwaam te maken tot den
oorlog^, dien zij. nu over de zestig jaren tegen zijne tirannij en de door hem beoogde
algcraeene monarchie met groote zegepralen tot verwondering der geheele wereld voerden.
De triomf, door de verovering van 's Hertogenbosch en Wezel bevochten, had hun em-
delijk de gelegenheid gegeven om met deze Ambassade niet langer te dralen, en door
DES VADERLANDS.' G61
haar den Keizer alle geluk en voorspoed legen zijne vijanden loe Ie wenschen, en liera 1030—
een nader verbond en inniger verkeer voor Ie slaan len genoegen en lèr yermeerdering
van de welvaart der wederzijdsche ingezetenen. — Na dankzegging voor deze toespraak
bij eené volgende audiëntie benoemde de Czar eenige aanzienlijken tot Commissarissen
om met onze Gezanten te onderhandelen. Reeds op de eerste conferentie werd
door den Vorst, eersten Commissaris, gevraagd, of Hun Hoog Mögenden en de Prins
van Oranje ook gezind waren den Grootvorst met krijgsvolk en geld bij te staan tegen
den Koning van Polen. Dit moest hem niet anders dan natuurlijk en redelijk voor-
komen, daar de Nederlanders immers volgens hetgeen de Gezanten zeiven zeiden,
tegen al de aanhangers van den Koning van Spanje in zijn streven naar de algemeene
monarchie verbonden waren met al zijne tegenstanders, die den Paus niet als het Hoofd
der Kerk wilden erkennen, zelfs met den Sultan, hetgeen vooral een goeden indruk
maakte, vermits de Keizer van Turkije aan het Russische Hof in groote achting stond.
De Czar, zeide de Vorst, had van den Koning van Voleii geen geringer ongelijk erva-
ren, dan zij klaagden van den Koning van Spanje te verduren te hebben, zoodat zijn
verzoek om bijstand billijk moest schijnen. De onzen antwoordden , dat zij geenen last
hadden om over dit onderwerp te spreken, daar men bij hun vertrek niet anders wist,
dan dat de Czar met niemand in oorlog was: bovendien, de zware strijd, dien wij te
voeren hadden, zou ons buiten staat stellen in dezen tijd hulp in krijgsvolk en geld
naar het buitenland te zenden. De tweede grond der alliantie, welkè zij met zoovele
natiën hadden, was in de uitoefening van den vrijen handel gelegen, waardoor de vol-
ken , elkander vriendelijk bejegenend, de waren wisselden, die zij wederkerig behoefden ,
en dit was het doel waarom de Staten een verbond zochten met Moscovië, ten einde
door de gunst van den Czar en den Patriarch nevens andere natiën en personen, behou-
dens de gevorderde tolrechten, de vrijheid te bekomen om in Rusland te koopen en te
verkoopen, hetgeen een onberekenbaren aanwas van welvaart door de uitbreiding van
den landbouw en de nijverheid in Zijner Majesteits Rijken len gevolge moest hebben,
vooral zoo des noods aan Hollanders werd toegestaan het voorbeeld der bebouwing van
de vele woest liggende gronden te geven. Voorts verzochten zij, dal hun in het bijzonder
en uitsluitend naar de Nederlandsche havens de toevoer vergund werd van het koren en
salpeter, dat Zijne Majesteit goed zou vinden uil zijne Landen te laten uitvoeren: immers
waren de Nederlanders nagenoeg de eenigen, dié den handel in koren over zee dreven.
Stond de Czar aan anderen den uitvoer loe, dan kwam het koren niettemin in handen
van onze kooplieden, en genoten slechts derden een voordeel, dat de Czar of zijne on-
derdanen onverdeeld zouden genieten, zoo zij den Nederlanders den uitvoer toestonden.
Dat den Russen alle vrijheid van handel ten onzent gegund werd, sprak van zelf; ja
den vrijen inkoop van allerlei oorlogsbehoeften was men hun geneigd te beloven, terwijl
aan andere Mogendheden die inkoop verboden was. In één woord, trad Zijne Majesteit
m
664 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
in het Toorslel, niels zou hel Russische Rijk voordeeliger en zijnen vijanden schadelijker
kunnen wezen. Kwam de overeenkomst tot stand j zoo zouden Hun Hoog Mögenden
eenen Consul of Resident te Moscou toegelaten wenschen te zien, niet alleen om de
tolk van Z-ijner Majesteits behoeften en begeerten te zijn, maar ook en voornamelijk
om te zorgen, dat het koren uil het Russische Rijk recht door zee naar de- havens der
Vereenigde Provinciën gevoerd werd. — Het omslachtige antwoord, op deze voordracht
gegeven, hield, ten eerste, in, dat aan de Hollandsche kooplieden in onbeperkten getale
geen vrije toegang kon verleend worden, aangezien zulks tot schade, zou verstrekken
van Zijner Majesleits Hofkooplieden: aan niet meer dan 25 Engelsche Hof kooplieden werd
de handel binnen het Rijk toegestaan. Dus werden onze Gezanten verzocht het getal
en de namen der kooplieden op te geven, wien de verlangde vrijdom zou Itunnen ver-
leend worden. Ook tegen het toelaten van Hollandsche arbeiders en landbouwers bestond
onoverkomelijk bezwaar, daar het tot achteruitzetting van den Moscoviet en tot oneenig-
heden tusschen menschen van verschillenden landaard zou leiden. Evenmin kon aan de
Hollanders de uitsluitende uitvoer van koren wordeji toegestaan, vermils de Koningen
van Engeland, Denemarken en Zweden wegens de bij hen heerschende schaarschte om
korerf hadden laten verzoeken, hetgeen hun zonder gevaar van- onmin niet kon gewei-
gerd worden en ook reeds vergund was. Wat den uitvoer van salpeter aanging, bij den
weder aan te vangen oorlog tegen Polen zou de Czar zelf dit artikel in die male noodig
hebben,! dat de handel daarin verboden diende te worden. Evenwel, zooveel koren uit
Rusland in dit en volgende jaren gemist kon worden , zouden de Hollanders te
waar het gereed zou zijn, mogen afhalen, waartoe voor ditmaal de Gezanten zich met
den aangewezen Vorst ten aanzien van den prijs zouden hebben te verslaan. Daaren-
boven veroorloofde de Czar den onzen, even als den Engelschen, eenen bestendigen
Agent te Moscoii te houden i,. die dan met de Russische kooplieden in onderhan-ι
deling kon treden Ier levering van al zulke koopwaren als men verlangde. Ook het
hout, dat aan de oevers der Dwina wies, -zouden onze handelaars mogen uitvoeren,
mils zij tol het kappen Russisch werkvolk gebruikten. — Ook hadden de Gezanten
geklaagd over de verzanding van een der zeegalen of riviermond en, bij.jilrcAfMii/e/,
■sVaardoor de Nederlandsche schepen binnen moesten komen, en verzocht, dat hun εςη
andere doortocht mocht vergund worden. ,Deze zaak zouden de Commissarissen laten
onderzoeken. — Na dit bescheid op de voorslagen, die den handel betroffen, gaven de
Russische Heren te kennen, dat hun Keizer een Gezantschap naar 'ä Hage zenden zou,
om bijstand tegen Polen te verzoeken: immers meenden zij van de onzen verstaan ,te
hebben, dat die bijstand op een verzoek, by Ambassade geschied» zou verleend worden.
1630—
1634.
1 In Maart 1632 meldde zich zekere joost willemsz. nieüwkerk tot deze betrekking aan. Doch
LAMBERT MASSA ^cMjnt cmiede begunstigd te zljn gewordcn (Resol. iStoi.-Gen. 17Maart; 6 Mei, 1632).
DES VADERLAiNDS. G61
Hierna maakten de Gezanten zich hun verbUif Rusland ten nulle om de belangen 1630—
van eenige bijzondere kooplieden voor te staan, en de Regering te verzoeken, m het
algemeen een beter order op den handel te stellen, opdat onze kooplieden niet langer
aan de willekeur en de knevelarijen van allerlei hooge en lage beam])len overgeleverd
mochten zyn, en in hel bijzonder eeniige ongelegenheden en misbruiken, die Ie Ar-
changel plaats grepen, Ie verhelpen.
J)en Maart (1651) kregen zij van den Grootvorst-hun^ afscheid, waarbij zijne
Majesteit de overkomst van een Russisch Gezantschap herwaarts ^aankondigde. Nu begreep
veltdb.iel zich Ie kunnen veroorlooven de reize huiswaarts te aanvaarden; doch bdrgh
meende nog nadere bevelen van Hun Hoog Mögenden belreffende het koopen van koren
te moeten afwachten. Te voren waren reeds eenige edellieden en andere jonge lieden
van het gevolg vertrokken, »omdat zij de reize moede waren." Niet lang echter duurde
hel, of ook ijurch vertrok mede uit Moscou; doch te Vologda aangekomen, ontving hij
eene boodschap van de Staten-Generaal met last om voor erkst philipsen en zijne ge-
associeerden voor den lijd van 30 jaren, tegen niet onbelangrijke baten aan den Groot-
vorst beloofd, met uilsluiting van alle anderen octrooi lol vrijen doortocht door het
gebied van den Grootvorst over de Kaspische Zee tot ïn Perzië^ en beveiliging legen
alle geweld op dien weg Ie bemiddelen Hierop keerde hij naar Moscou terug, waar
hij den S^teu Junij (1631) aankwam, om vrij spoedig, na deze zaak aanbevolen te heb-
ben, de terugreize op nieuw te aanvaarden. Den Augustus was hjj te Archangcl,
vanwaar hy met een convooischip huiswaarts keerde
Nadat zich alhier «en kriigsoverste in Russische dienst, alexander lesley geheeleu,
Komst van een
met het verzoek had aang^emeld om hier Ie lande of op de grenzen ΰΟΟΟ man te mogen Russisch Gezant-
, , , q schap hier te
werven, — een verzoek, waarop hem slechts 100 man vergund werd Ie lichten ^, — ver-jande.
schenen weldra de aangekondigde Moscovilische Ambassadeurs. Onze kooplieden hadden
zich reeds gespitst om met hen over de levering van granen overeenkomsten te sluiten;
doch, door de Amslerdamsche Regering gewaarschuVvd, lieten de Staten-Generaal allen
' lü Mei 1033 verzocht en verkreeg erxst philipsen van de Staten aanbeveling bij den Groot-
vorst, opdat hij een pas mocht bekomen om onbelemmerd door liet llussische Rijk tot in Ρ er zie
te mogen passeren. Zijn beweegreden was de groote slapheid der negotie binnen deze landen,
welke hij zeide langs dien weg te willen verlevendigen {Resol. Slat.-Gen. 28 -Mei, 1633).
2 aitsema, I, bl. 1046—1052, 1103—1109. De brieven, door veltdkiel medegebracht, werden
ter vertaling aan gomeu sprang , koopman te Amslerdam, gezonden. Deze verrichtte dit werk slechte
ten deele. Het overige deed josüa hestorp, die, als in het Moscovisch bedreven, door hem naar
's llage werd gezonden, en als tolk voor de weldra aangekomen Russische Ambassadeurs gebruikt
werd. Resol. Stat.-Gen. 31 Mei; 19 Junij; 9 Julij; 4 Aug.; 22 Oct. 1631.
3 Resol StaL-Gen. 12, 18 Aug.; 1, 2, 12 Sept. 1631. ait&ema, 1106, 1119.
III Deel. 4 Stuk. 84
-ocr page 666-660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
handel van bijzondere personen met de Ie verwachten Gezanten verbieden i. Den
2östen Oclober (1631) kwamen gregorey andreowitz olaybiw en 's Groolvorslen Griffier
GREGOREYi LARiYONNOFF ^ in Ilollünd aan met een gevolg van 59 personen. Het huis,
hun aangewezen, vonden zij niet ruim genoeg, weshalve het huis de Moriaan o^ de
Plaats voor hen werd afgehuurd. Gedurende hun verblijf werden zij, even als zulks
aan onze Gezanten in jRwi/awi „geschied was, voor hunne vertering vrijgehouden
Vóór de terugkomst van den Prins te '5 Hage verlangden zij geene audientie. Dus ver-
schenen z>ij eerst den November voor de Staten om hunne geloofsbrieven te over-
handigen en eenige vellen sabelbont (hoedanige ook veltdriel en burgh by hun afscheid
gekregen hadden) uit naam van den Grootvorst, van den Patriarch en uit hunnen eigenen
naam aan den Prins en de leden te vereeren. Den Sls'®'^ daaraanvolgende hielden zij
hunne rede voor Hun Hoog Mögenden. In omslachtige, althans in de vertaling bar-
baarsch luidende bewoordingen herinnerden zij de Ambassade van veltdriel en burgh
en het geschenk van salpeter, en klaagden over hetgeen de Polen, zich niet ontziende
schelmen voor koningskiftderen uit te geven, ten tyde van den Moscovitischen Koning
boris den Russen hadden aangedaan. In 1617 was een bestand/ voor 14' en een half
jaar gemaakt: niettemin had Prins vladislaus zich Koning van Moscovië big ven be-
titelen en op andere wyzen tegen dat verdrag gehandeld. Diensvolgens had de Groot-
vorst van de Stenden van Poled en Lillhauen gevorderd, dat zij »de schelmen" zouden
straffen; doch ^Jit had niet mogen baten. De Grootvorst hield zich overtuigd, dat de
Koning van Polen zijn Ryk wilde beoorlogen en aldaar »de vervloekte ketterij der
Pauselijke Religie" invoeren. Dus wenschte hij het einde van het bestand niet af te
wachten, maar zijnen vijand tegen den zomer den oorlog aari te doen. Ook de Sultan
was zulks van zins, en had ten dien einde eenen Griek thohas naar Moscoii gezonden.
Bovendien had de Koning van Zweden den Gzar geschreven over Polens legen de Pro-
testanten, waar ter wereld ook gevestigd, vijandige plannen. Dientengevolge kwamen
zij. Gezanten, thans, daar Albertus en Johannes (dat is, de Heren burgh en velt-
driel, alleen met hunne voornamen genoemd) geen subsidie hadden kunnen beloven,
alhier bystand tegen Polen vragen ' ; :
Vrij lang lieten de Staten op hun antwoord wachten. Toen het nieuwe jaar (1652)
was ingetreden, zouden de Gezanten weder audientie krygen, maar de Prins was niet
gezind daarbij tegenwoordig te zyn, en zij hadden den last mede gekregen om geene
audientie te nemen, dan in tegenwoordigheid van Zijne Excellentie. De Prins dan liet
' Resol. Stal.~Gen. 16-, 17 Oct. 1631. ^ Bij aitsema heet hij lanosowitz.
3 Resol. SlaLrGen. 17, 25, 30, 31 Oct.; 1, 2 Nov. 1631.
« Resol. Stat.-Gen. 13, 14, 18, 21 Nov. 1631. aitsema, 1119—1122.
1030—
1034.
DES VADERLANDS. C85
zich door den President der Stalen overhalen, en het gehoor had den Januarij plaats.
Bij deze gelegenheid klaagden zij ernstig, dat hun op hun verzoek om bijstand in geld
en krijgsvolk tegen Polen, Avelke, zeiden zij, door onze Ambassadeurs in Moscou was
toegezegd, nog geen antwoord gegeven ^vas. Het streed, dus lieten zij zich uit, legen
alle goede manieren, de Gezanten van zulk een groot Vorst zoo lang Ie laten wachten.
Met deze klacht waren de Staten in zoo verre verlegen, als zij bij hen de vrees deed
ontstaan, dat burgh en veltdriel werkelijk hun woord gegeven mochten hebben. Dus
werden de gewezen Gezanten ontboden , opdat men de waarheid,van hen mocht vernemen.
Het bleek genoegzaam, dat zij gezegd hadden, dat, zoo de Staten immer bijstand zou-
den verleenen, dit bij Gezantschap van hen zou dienen gevraagd te worden. — Nu werd
het antwoord spoedig vastgesteld. Daarbij werd den Czar en den Patriarch dank gezegd
voor de inwilligingen, aan onzen handel verleend; maar daarop verklaard, dat de Staten
zeer bereidwillig zouden zijn om den Czar tegen Polen bijstand Ie bieden, indien het
in hun vermogen ware. De Ambassadeurs konden met hunne eigene oogen zien, wat
de geheele wereld wist, hoe wij nu sedert 60 jaren in een oorlog gewikkeld waren,
die zich tot in Oost en West toe uitstrekte, en in het aanstaande saizoen eenen veldtocht
mede zou brengen met een leger, sterker dan ooit te voren. Wat Hun Hoog Mögenden
aan hunne andere bondgenooten toestonden ter erkentenis van den bijstand, die dezen
hun verleenden, te weten, den tolvryen uitvoer van krijgsbehoeften, dat wilden zij ook
den Czar vergunnen. — Met dit bescheid stelden zich de Moscovitische »Gezanten geens-
zins tevreden: zij begeerden, dat de Staten alsnog hulp zouden beloven, en daartegen
datgene van den Czar bedingen, wat zij voor hun Gemeenebest dienstig achtten. Nu
begrepen de Staten toch iels Ie moeten doen, en beloofden geld en krijgsvolk legen
levering van koren en Perzische zijde. Dit kwam op de verzekering van de verlangde
handelsvoordeelen neder tegen betaling len deele in manschappen; ja, men bedoelde, dat
de kooplieden zeiven, die op Moscovie handel dreven, het vereischte geld en krijgsbe-
hoeften zouden leveren. Doph weldra zag men zich genoodzaakt, de Gezanten tc laten
weten, dat men geene handelaars had kunnen opsporen, gezind om gelden tegen Mos-
covilische waren voor te schieten. — Van nu aan bepaalden zich de bemoeijingen tusschen
de Staten en de Russische Ambassadeurs slechts tot nietige bijzondere belangen. Nu eens
beklaagden zij zich over rentorp, die hun tot tolk diende, en, beweerden zij, hunne
geheimen aan een Pool te Leiden, waarschijnlijk Prins RAD2iiviL, verried. Dan weder raeen-
den zij geleide noodig Ie hebbeuj^ als er een van hun gevolg zich om zaken naar Amsterdam
begaf, hoezeer de Staten hun voorhielden , dat hier te lande een ieder vrijelijk en veilig
reizen kon. Daarna deden zij mededeeling van den-uitslag van het onderzoek naar de
verzan(Kng van den bewusten riviermond te Archangel. Üpze was gebleken van dien
aard te zijn, dat onze schepen zich nog altijd van dit zeegat konden en dan ook moesten
bedienen. Niettemin spanden, zeiden zij, onze kooplieden zamen, om zonder zich om
1630—
1634.
84*
-ocr page 668-668
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
(les Czars bevelen Ie. bekreunen, een ander zeegat te gebruiken. Dus verzochten zij de
Staten en den Prins die weerbarstige lieden te straffen, daar de Nederlandsche kooplieden
te Archangel betuigden dit niet te kunnen doen, vermits de schippers vrije menschen
waren, die zij niet konden dwingen. — Zoo werd het lijd, dat de Ambassadeurs huis-
waarts keerden, en de Staten zochten en vonden tot de reize voor hen een oorlogschip,
dat bijzonder veel diepgang had, opdat het bewijs met der daad zou geleverd worden,
dat het zeegat te Arckangel onbruikbaar was. De Ambassadeurs verlangden ieder een
afzonderlijk oorlogschip, en deden onbescheidene eischen ten aanzien van de te ontvangen
afscheidsgeschenken. Het eerste verzoek stonden de Staten toe; het tweede slechts ten
deele. Eindelijk ..na veel moeite kwamen de Ambassadeurs tegen den jy]jj ^1652]
aan boord. De neef van den eenen was onheusch genoeg om den hem vereerden gouden
ketting in het openbaar af te slaan i.
Dat de Moscovitische Ambassadeurs later niet op hup verzoek om bijstand terugkwa-
men, maar zicli met de verontschuldiging der Staten lieten afwijzen, zal zijne reden
hierin gevonden hebben, dat de dood van den Koning van Zvocden ook te Moscqu 'm-
druk zal gemaakt hebben. Ongetwijfeld stond het plan van den Czar om, zonder het
einde van het bestand af te wachten, den Koning van Polen te beoorloogen, in verband
met den krijgstocht, door gustaaf adoef aangevangen. Nu deze Vorst gesneuveld was,
zag hij zich van eene gunstige kans verstoken.
Zoo werden ki het verre Noorden en Oosten door den dood des Konings van Zweden
bewegingen gekeerd, die uitgelokt waren om den tegenstand, dien deze Vorst in
Duilschland vond, te breken. De tegenpartij, daarentegen, schepte uit dien dood nieuwen
moed. Dit bleek eerstens uit de nieuwe zending, welke de Koning van Po/en herwaarts
deed, en voorts uit troepenbewegingen op onze zuid-oostelijke grenzen, die bewezen,
dat men er op bedacht was om'aanvallenderwijze op te treden op een punt, waar men
zich kort te voren liefst onzijdig had gehouden.
Komst vaneen De nieuwe Poolsche Gezant, met name Johannes zawadski, kwam onverwachts in
^"hÏn^Gezaildf^g »«n, zoodat de Staten hem niet naar zijne waardigheid hadden kunnen ont-
vangen, hetgeen zij hem aanboden zooveel doenlijk te herstellen. Doch daaraan liet hij
zich niet gelegen liggen, en hij!verscheen den Mei (1633) voor de Vergadering.
16B0—
i03i.
Zijne Latijnsche rede was van den volgenden inhoud. Een nog duidelijker bdwijs zijner
>Yelwillendheid jegens onze Provinciën had de Koning met deze nieuwe zending willen
geven, ten einde haar tot vriendschappelgk verkeer uit te noodigen. Onze oude vriend-
schap «iet Polen en Zweden wenschte hij door nieuwe verdragen te versterken, temeer
1 Zeker Avas liet sieraad liem van te geringe Avaarde: 'trouwens gold de ketting slechts 325 gulden.
Resol StaL-Gen. 2, 3, 5, 6, 10, 15, 20, 27, 31 Jan.j 3, 4,^24 Febr.j 5, 19, 23 ^Slaart;
29 April 5 6, 7, 21, 24 Mei; 14, 16, 17, 19, 21 Junij; 20 Julij, 1632. aitseju, 1, 1232—1234.
DES VADERLANDS.' G61
omdal door de hoogc lollen , in de Pruisische havens in slrijd met de verdragen afge-
perst, onze handel benadeeld, ja, met den ondergang bedreigd werd. Dat misbruik
vereischte spoedige voorziening. Was de Kroon van Zweden van die van Polen afge-
scheurd geweest, daarbij was het nog een grond van troost geweest, dat de Koning van
Zweden met dien van Polen uit hetzelfde Huis was gesproten; doch nu zulks zonder
bloedigen oorlog geschieden kon, zou de Koning van Polen zorgeü, dat Zweden niet
aan een ander Huis kwam. Tot de Staten wendde hij zich in deze omstandigheden mei
het verzoek, dat, gelyk zij zich beijverd hadden om tusschen fijnen vader en gustaaf
ADOLF vrede te stichten, zij thans, nu beiden gestorven waren, hunne beste pogingen
wilden aanwenden om te weeg te brengen, dat Zweden weder aan den Koning van
Polen kwam. Daartoe zouden zij den Zweedsehen Stenden den raad moeten geven om
het Huis van Wasa niet te verz^aken. Als wederdienst bood de Koning den Staten aan,
hunne belangen bij den Keizer voor te slaan. Niets zou hij verzuimen wat tot den
algemeenen vrede en tot bevordering van der Staten voordeel en eer kon verstrekken. —
Opmerkelijk was in deze rede, dat de vertegenwoordigers der Kroon van Zweden^ die
in Duitschland aan het hoofd eens legers stonden, zoowel als de nagelaten dochter van
den gesneuvelden Koning, geheel en al buiten rekening gelaten werden: die Zweedsche
krijgsmacht, vleide men zich, zou alsnu spoedig te-gronde gericht worden; de Staten
zouden zich door een eervol bestand met Spanje aan den oorlog onllrekken, en tol
medewerking met vladislaus zouden zij zich licht laten overhalen door de beloflë van
's Konings voorspraak bij den Keizer, ten einde zij van allen overlast van de zijde des Rijks
ontheven mochten worden, en vooral door de voorspiegeling van de ophefling der lollen,
die sleeds een struikelblok tusschen hen en den overleden Vorst van Zweden geweest
waren. — De wijze echter, op welke de Staten deze opening onlvingen, was van dien
aard, dat de Nuncius spoedig bemerkte, dat zijn Meesier zich met eene ijdele hoop ge-
vleid had. — Het antwoord, hetwelk op die voordracht ontworpen werd, stelden Hun Hoog
Mögenden den Staten van Holland ter beoordeeling in handen, ^ij vereenigden zich met
de afwijzende strekking van hun advies; alleenlijk verlangden zij de uitdrukkingen meer
algemeen gesteld, en al wat eenigzins beleedigend klonk, er uitgelicht te zien. Indezen
zin derhalve werd hel ontwerp gewijzigd. Niettemin was dc Nuncius er in geenen
<leele mede tevreden. Hij verklaarde, gehoopt te hebben, dat de Slalen zich bereid
/
1030—
1634.
zouden getoond hebben, de minislers van de Zweedsche Kroon te polsen, of zij te bewe-
gen zouden zijn tot een onderhoud, waarbij de aanspraak van den Koning van Polen op
de Kroon van Zweden overwogen en zoo mogelijk bevredigd zou worden. Beleefdheids-
halve beloofden de Slalen dit punt in nadere overweging te zullen nemen; maar zij ble-
ven bij hun voornemen om de zaak van gustaaf adolf na zijnen dood niet te verlaten
Resnl Slat.-Gcn. 17, 19, 23, 27, 28, 29 Mcij 1' Junij, 1C33. Bij dc overhaudiginjj van
-ocr page 670-660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Allerminst zou zulks gevoegd Hebben op dil tïjdslip, nu zij bericht gekregen hadden
van de confederatie te Heilbron^ onder medewerking van hunnen afgevaardigde cornelis
pauw, tusschen de VertegenwoordigeVs van de Zweedsche Kroon en hunne Duitsche
bondgenooten gesloten Natuurlyk liet gamerarius de voordracht van Polen, zoo grie-
vend voor de Mogendheid, welke hij vertegenwoordigde, niet stilzwijgend voorbijgaan.
Hij leverde eene memorie bij de Staten in, waarbij hij te kennen gaf, dat hij de pro-
positie vau den Poolschen Nuncius had gelezen, en derhalve niet kon nalaten Hun
Hoog Mögenden te waarschuwen tegen de verleidende slem, welke van de zijde van
Polen tot hen gericht werd, hoezeer hy niet twijfelde, of zy zouden de zaak van
Zweden en gustaafs onlangs tot Koningin gekroonde dochter, die ook hunne zaak was,
getrouw blijven. — De Staten toonden zich zeer verwonderd, dat gamerarius kennis
van de door zawadski gehouden rede bekomen had, en namen maatregelen, dat wat
ter hunner griffie nedergelegd was, voortaan niet aldus ruchtbaar gemaakt zou kunnen
worden. — Niettemin werd gamerarius spoedig door de rnededeeling van het aan den
Nuncius gegeven antwoord gerust gesteld
Meende de Koning van Polen met den dood van gustaaf adolp alles gewonnen te
hebben, natuurlijk vleiden zich de Keizer en de Duitsche Ligue op denzelfden grond
de in het rijk binnengedrongen* Zwec/e/i gemakkelijk ten val te zullen brengen, en
rneteen de trouwens reeds, zoo het scheen, tot vrede genegen Republiek minstens
binnen hare eigene grenzen terug te zullen dringen.
Voordraclit van Januarij (1655) verscheen de Gezant'van den Hertog \an Palis-Neuburg, met
den Gezant van WISPEWNINGK , voor de'Slaten-Genéraal met eene voordracht, die voor dengenen, die
Falts-Netiburg, ' ο '
de eigenlijke bedoeling kon doorgronden, genoegzaam verried wat er op onze grenzen
liet antAVOord werd den Nuncius te kennen gegeven, dat hij Hun Hoog Mögenden in zijne pro-
positie den vereiscliten titel niet had gegeven: hij had ze Illuslrales gcnoeiiid. Ook de vorige
Gezant had met liet opschrift van zijne propositie: Illustrissimi Princeps et Ordines foederuti
Belgii, ongenoegen gegeven, zawadski bezocht, na zijn verblijf in den Haag, den Prins in het
leger, en werd bij zijn vertrek derwaarts begiftigd met een gouden ketting van 1200 gulden, en
voorts van een oorlogschip voorzien om hem naar Engeland 6Ï Schotland over te voeren, waar
hij den Koning ging spreken over een huwelijk tusschen Koning vladislaüs en Prinses elisabeth ,
dochter van de Koningin van Bohemen, bij welke hij zich reeds in den Haag had aangemeld,
{ResoL· Stat.-Gen. 29, 30 Meij 1 Junij, 1033. aitsema, II, bl. 2, 7). De Poolsche Gezant
zocht Graaf hendiiik van den deiig over te halen om het hevelhebberschap over 's Konings leger
op zich te nemen; doch deze verontschuldigde zich [Resol. Holl. 24 Mei, 1G33).
« Resol. Stat.-Gen. 20 Mei, 1633.
2 Beso/. Ä/αί.-Gen. 24 Mei; 4 Junij, 1033. aitsema, 11, bl. 8.
1630—
1634.
1630—
1(534.
DES VADERLANDS. 671
broedde. Zijn verloog bestond in klachten over den Zweedseiien Generaal baudissen i,
die in zijne landen de onzijdigheid schond, welke de Hertog stipt in acht nam, hoezeer
hij, had hij zich met de naburen willen verbinden, den Zweed gemakkelijk zou hebben
kunnen verjagen. Liever wilde hij zich langs den vredelievenden weg recht verschaffen,
te weten, door der Stalen tusschenkomst Ie verzoeken bij den Zweedschen Rijkskanse-
lier, bij baudissen zelvcn, bij Graaf filips reinard van solms, den Rijngraaf οττο en
anderen, die zich in de nabijheid zyner landen ophielden. Mochten de vertoogen der
Stalen bij die allen niet balen om hem voor de gewelddadigheid der Zweedsche troepen
te behoeden, dan moesten Hun Hoog Mögenden hem niet kwalijk nemen, zoo hij zich
zeiven recht trachtte te verschaffen, en voor dat geval verzocht hij, vooreerst, de mede-
werking van een duizendtal ruiters en drieduizend man voetvolk uit onze garnizoenen
ya.n Orsoy, Wezel, Rees, Emmerik, Maasstricht, Venloo en Roermond, en, ten tweede,
de vergunning om binnen onze Provinciën soldalen te mogen werven, en bepaaldelijk
krijgslieden, uit zijne landen afkomstig, in onze dienst, in de zijne te mogen doen
overgaan. Ofschoon baudissen zich beroemde, ten allen tijde op öOOO man uit de
Vereenigde Nederlanden te kunnen rekenen, meende de Hertog, dat onze alliantie met
Zweden ons niet verbood zijn verzoek in te willigen; immers was hij zelf evenzeer met
ons geallietird. Ten slotte verklaarde de Gezant, dat, zoo de Hertog de Zweden op zijn
grondgebied duldde, hij den Keizer niet zou kunnen weigeren, mede troepen in zijn
land te laten rukken — Deze voordracht had een oprecht en onschuldig voorkomen;
maar inderdaad verried zij, dat men op eene poging uit was om baudissen te verjagen.
Hadden de Staten den Hertog gehoor gegeven, zij zouden zich niet alleen de wapenen
uit de hand hebben laten nemen, maar zelfs hunne Aussehen komst aan het bereiken
van het doel hunner tegenparty dienstbaar hebben laten maken. Dat zoodanig de ware
slrekking van wispekningks aanzoek was, bleek dadelijk, daar reeds den volgenden dag
een schrijven uit Keulen van onzen Agent bilderbeek, en te gelijk van den Herlog van
Bouillon, Gouverneur van Maasstrichl, werd ontvangen, waarin gemeld werd, dat den
Keurvorst van Keulen uit Luxemburg troepen van de Infante werden toegezonden, om De Zwcedschc
1 , .. 111 1 /-I ï 1 1 Generaal baudis-
hem tegen baudissen bij te staan, en weldra kwam van dezen Generaal zeiven het ver-sen ïnUetKeul-
zoek, uit Mühlheim, om den bysland van onze garnizoenen uit diezelfde plaatsen, uit
welke de Herlog van Neuburg hulp verlangd had. Tegelijk vernam men, dat en deze
Herlog en die Keurvorst, een goed aantal troepen lichtten. Dit gaf den Stalen de aan-
leiding, om met den Prins te overleggen, of wij baudissen geene hulp zouden toezen-
den, ten einde het optrekken der troepen uit Luxemburg te keren. Onverwijld schre-
ven zij aan den Herlog en aan den Keurvorst en Magistraat van Keulen, om hen te
' Zoo wordt deze veldheer in de Staatsstukken gemeenlijk genoemd: evenwel trcFt men ook den
anderen vorm van zijnen naam, bauoissin, aan. 2 ^csol Stat,-Gen. 5 Jan. 1633.
660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030— waarschuwen, dal, zoo zij op die wijze de onzijdigheid schonden, wij de plaatsen , waarin
zg de jvijandelijke troepen loeh'eten of het nieuw geworven volk legden, op onze
beurt vijandelijk zouden behandelen ^ en tot herstel van het evenwicht steden en plaat-
sen op hun gebied zouden innemen. Wispekkinck en van der veegken werden ter
Vergadering bescheiden om ten overvloede deze ernstige waarschuwing mondeling in de
tegenwoordigheid van den Prins te vernemen, ι en den wenk te verstaan, dat wij nog
niet vergeten waren, hoe vroeger reeds troepen, door den Keurvorst gelicht, zich met de
Spanjaarden hadden vereenigd en ons op het lijf gevallen waren. Na deze voorzorgen
wenschle men de zaak vooreerst op haar beloop te laten: lieten de thans gewaarschuwde
Vorsten zich niet afschrikken, dan zou zijne Excellentie (dus werd besloten) baudissen
met onze ruiterij bijspringen. Dit werd den Zweedschenj Generaal uitdrukkelijk kenbaar
gemaakt. De Staten, zoo werd hem geschreven, volhardden bij hun voornemen om de
goede zaak in Didtschland te ondersteunen. Deswegens zouden zij een oog houden op
hetgeen de vijand met zijne bondgenooten mocht ondernemen, 'en met name niets ver-
zuimen om hem van overlast te vrijwaren, meenende dat zulks kon geschieden, zonder
dat zij van hunne zyde de onzijdigheid tegenover het Rijk in gevaar brachten
De Spaansche Regering won met het verblijf harer troepen in de Guliksche landen een
groot voordeel. Gewoon die troepen in de landen van Overmaas^ thans door de onzen inge-
nomen , te laten overwinteren, zou zij ze anders in Brabant hebben moeten houden,
hetgeen het ongenoegen der bevolking wellicht tot eene uitbarsting zou gebracht hebben.
Daartoe juist zouden de Staten de zaken liefst in Brabant hebben zien komen. Deswe-
gens zagen zij zoo ongaarne die uitkomst voor het Bewind der Infante bereid. Maar ook om
eene andeie reden moeslen Hun,Hoog Mögenden die troepenvereenigingen in het grensland
duchten. De graaf van grois'Sveld Avas, gelijk men uit eene medcdeeling van de Bran-
troepen ia ^^ciii-Jenburgsche Regering te Emmerik vernam aan het hoofd van keizerlijke troepen, in
falen,
het land van Mark en Ravensberg gerukt. Soest werd reeds beschoten, en eene
vijandelijke macht dreigde zich alzoo van de wegen van gemeenschap lusschen de
Wezer en den Rijn meesier te maken, terwijl reeds de vijandelijke houding lusschen
Keulen en baudissen medebracht, dat de vaart op den Rijn voor onze schippers door
de beide partijen belemmerd, ja versperd werd Dit moest ons bedacht doen zijn op
middelen om te verhoeden, dat de oorlog in die oorden ontbrandde, en Ie bewerken,
dat zij op nieuw door »allerzijds krijgsvolk" (want zoo sprak men) ontruimd werden.
Doch alvorens iels naders Ie besluiten, wenschlen Hun Hoog Mögenden de voordracht
Ie hooren van den pas aangekomen Gezant van den Bisschop van Osnabrück, over wien
zij van de zijde van den Lulherschcn Bisschop van Minden zulke zware klachten hadden
' Resol Stat,-Gen. 6, 7, 8, 11, 14, 15, 17, 19 Jan. 1633.
? ResoL Stüt.-Gen. 22 Jan. 1Ö33. 3 RcsoL Stat.~Gcn. 31 Dec. lG32j 14 Jan. 1633.
-ocr page 673-1g3ü—
1634.
DES VADERLANDS. 675
Den Januarlj dan verscheen johan groothaus, herwaarts afgevaar-
digd door den Bisschop van Osnabrück en (gelijk hij zich tevens noemde) Verden en Gezant van den
Minden, en hield eene in goed Hollandsch gestelde veronlschuldigingsrede. Hier
(dus sprak hij) ongunstige vermoedens van zijnen meester opgevat, alsof hij de hand
zou gehad hebben in de komst van pappeniieim naar de Nederlanden. Dit echter was
ganschelijk het geval niet. Integendeel, hij had pappenheim van dien tocht trachten
terug te houden, en die veldheer had jegens hem zijne eigenlijke bedoeling ontveinsd.
Nog toen ραρρενηειμ reeds op weg was, had hij hem boden op boden nagezonden om
hem Ie herinneren aan het Bondsbesluit, waarbg de onzijdigheid van Hun Hoog Mogen-
den was bepaald. Hij voor zich had zich dan ook steeds onzijdig gehouden, en be-
geerde zulks te blijven doen, hopende dat onze soldaten zijnen Stiften niet wegens zulke
ongegronde vermoedens overlast zouden aandoen — Dus bleek de Katholieke Bisschop
den weg der overreding te willen beproeven. Ook de Aartsbisschop van Keulen gaf in
een schryven aan den Prins eene verklaring, waarom hij het hem door de Infante legen
BAUDISSEN toegezondcn hulpkorps niet had afgeslagen — Hoezeer de Staten wijs genoeg
waren om zich door die zoete taal niet te laten misleiden, vonden zij daarin echter eene
aanleiding te meer om de uitwerking van onderhandelingen, die de ontruiming der door
de tegenpartij bedreigde streken ten doel zouden hebben, te beproeven. Zoo besloot men
dan dadelijk eenen Gezant tot den Keurvorst van Keulen te zenden, met den last, om vosbergen
vernomen
naar
hem hel raadzame eener gelijktijdige ontruiming van wederszijde te doen inzien, ^"^"jg
hem voor te slaan, bij den Keizer,^ de Ligue en de Infante te bewerken, .dat zij hunne «Ier Äy«. en We-
zerStreek ithzvQÏ'
troepen uit de landen tusschen Weser, Rijn en Moezel terugriepen. Bracht hij zulks aeren·
te weeg, dan maakten wy ons sterk, de Ministers der Zweedsche Kroon en alle Vor-
sten, die zulks aanging, Ie bewegen, den Generaal baudissen en anderen aanvoerders
van dezelfde partij te gelasten, met hunne troepen tol aan gene zijde van de Moezel
en de Weser terug te trekken. Op weg naar Keulen zou de Gezant den Hertog van
Neuburg te Düsseldorf gaan uitnoodigen, mede eenen Afgevaardigde tot de te voeren
onderhandelingen naar Keulen te zenden, en levens van nieuws bij hem aandringen,
dat hij de . Gereformeerde Religie in zijn gebied in haar vroeger verkregen recht mocht
herstellen, volgens de verplichting, die hij in 1630 op zich genomen had, toen hem
op die voorwaarde onzijdigheid en de ontruiming zijner landen door de onzen was toe-
gestaan. De reden, die de Gezant bij de Zweedsche partij lot aanbeveling der ontrui-
ming moest laten gelden, zou deze zijn, dat de tegenwoordigheid harer troepen in die
oorden slechts daartoe strekte, dat eensdeels de Keizerschen en Spaanschen derwaarts gelokt
werden, anderdeels aan genen de vrijheid gelaten moest worden om volk uit Westfalen en
2 Resol. Slat.-Gen, 25 Jan. ί633.
' Zie hiervoor, bladz. C28 , 629.
3 liesol Slat.-Gen. 24 Jan. 1G33.
111 Deel. 4 Stuk.
81>
-ocr page 674-674 ALCiËMÈENE GESCHIEDENIS
1630— (Ie Rijngevvesten te liclilen:? het eerste moest ons beletten om zoo onbelemmerd legende
Spanjaarden op te tteden, als tot afleiding van hunne macht yoor onze bondgenoolen in
Duitschland wenschelijk was; het andere moest deri Keizerschen krijgsvolk bezorgen,
hetwelk zij elders niet zoo gemakkelijk krijgen konden. Ingeval de Keurvorst ongezind mocht
bevonden worden om het afdanken of aftrekken der troepen van zijne partij te bevor-
deren, zou de Gezant hem te kennen geven, dat de Stalen zich niet ontzien zouden,
de Spaanschen in zijn gebied te komen besloken i. De taak werd aan den Heer vos-
bergen, die nog niet lang geleden naar hetzelfde Hof was afgevaardigd geweest op-
gedragen , en levens werden de Gezanten van den Hertog van Neuburg en van den
Bisschop van Osnabrück uitgenoodigd, om ten spoedigslQ naar hunne lastgevers terug
te keren, ten einde hen aan Ie manen, lot den goeden uitslag van vosbergens zending
mede te werken
Vosuepgen be Februarij (1635) kwam onze Gezant te Dusseldorp aan. Op. zijn vertoog
zoekt den Hertog lot aanbeveling eener getrouwer inachtneming der onzijdigheid, .gaf de Hertog te ken-
vaii FaUs-Neu-
burg, nen, dal de Liguistische troepen Onder den Graaf van growsveld, en de troepen van
de Infante, onder den Graaf van Isenburg en den Kolonel roveroy, door den Keur-
vorst van Keulen waren ingeroepen. Hij had dien Kerkvoogd deswegens zijn ongenoegen
te kennen gegeven, en daarop een spijligen brief terugontvangen, alsof hij den
Zweedschcn meer als den Keizer toegedaan ware. Op zijn pleidooi ten behoeve van
de rechten der Gereformeerden kreeg vosbergen geen voldoend antwoord. Hoe het zij,
de Hertog bejegende hem met de hoogst mogelijke onderscheiding. Gedurende zijn
verblijf aan 's Hertogs Hof vernam hy, dat Zijne Hoogheid öOOO man te voet en 1000
paarden lichtte, zoo het heette, om zijne steden en kasleelen zelf te bezetten, en zoo
doende te verhoeden, dat er vreemd krijgsvolk in gelegd werd, en geenszins om die
troepen zich met die der Ligue en der Infante tegen de Zweden te lalen vereenigen. —
In de propositie, den ll^en Februarij voor den Keurvorst van Keulen gehouden, ont-
veinsde der Staten afgevaardigde, in weerwil van de beleefde vormen zijner rede, in
geenen deele, dal men de komst van de Spaansche troepen en van die van gronsveld ,
gelijk vroeger die van pappenheim, aan hem te wijten meende te hebben. Voor het
inhalen der laatstelijk aangekomen troepen was de aankomst van baudissen niets dan
een voorwendsel, aangezien deze Generaal slechts een hand vol volks bij zich had.
Doch hoezeer het Hun Hoog Mögenden, voegde hij er bij, door Gods genade noch aan
de macht, noch aan de gelegenheid ontbrak om zich met de wapenen te doen gelden,
had men zijne verontschuldigingen aangenomen, en wenschte men alsnog door minne-
lijke schikking de onzijdigheid hersteld te zien. — Wat pappenheims komst belrof, zoo
2 Zie hiervoor, bl. 467.
Zie de Instructie bij aitsema, II, bl. 39—41.
3 Reaol. Stat.-Gen. 25, 26, 27 Jan. 1633. Resol HoU. 1G33, bl. 440.
-ocr page 675-DES VADERLANDS. (jlö
verklaarde de Keurvorst op zijn prinselijk woord en geweten voor God, dat zij niet aan 1630—
hem te wijlen was; maar wal die der thans ingeroepen krijgsmacht aanging, hij rekende
ze door den inval der Zweedsehen genoegzaam gerechtvaardigd, daar hij te zwak was om
zich met zijne eigene macht te verdedigen, en zelfverdediging toch een recht der naluur
moest geacht worden. Voorls gaf hij vosbergen te verstaan, dat de zaak met het af-
trekken van BAUDissEir alleen niet afgedaan zou zijn, daar onlangs de Landgraaf van
HESSEN in het Stift Reckelinghausen gevallen was en het Stift Muuslcr bedreigde. — Dit
kwarn onzen Gezant onverwacht voor; doch spoedig werd hij op zijn schrijven door de
Staten gelast om, als de Herlog en de Keurvorst aan de ééne, en baudissen aan de an-
dere zijde tot hel denkbeeld dpr ontruiming zouden toegetreden zijn, ook den Land-
graaf tot hetzelfde voornemen Ie gaan bewegen. — Den Februarij had vosbekgen ^^^^^^^^ ^^^^ ^^
in den omtrek van het plaatsje Lins (boven Bonn) een onderhoud met ba.udissen. Deze
eenen voorslag, als welke hem thans gedaan werd, niet verwacht te heb-
ben, maar veeleer op de verzekering te hebben gerekend, dat de Slalen hem eenige
duizenden manschappen te hulp zouden zenden: voor het overige kon hij, zonder den
President-generaal van den krijgsraad, den Graaf van Solms, niels bepaalds tenantwoord
geven. Geen wonder, dat de Zweedsche Generaal door de opening van vosbergen ge-
weldig teleurgesteld wérd. Ongetwijfeld was hij mede herwaarts gekomen, om zoo
doende de Nederlanders Ie nopen aan den oorlog in Duilschland doei te nemen, gelijk
GtSTAAF ADOLF om geen andere reden den weg naar WasleW^k-üuilschland en den Ilijn
had ingeslagen, dan om, hinnen Keulen genesteld, eene vereeniging met de zeven Pro-
vinciën te bewerkstelligen, welke hij tot de kern van een nieuw Duilschland wilde
maken, en naar wier voorbeeld en in wier geest hij alles wenschle ingericht te zien. En nu
trof die Generaal zulk eenen koelberaden toeleg, zulk een bescheiden onverstandig zich
terugtrekken bij de Staten aan! — De Graaf van Solms kwam den l?''®'^ in persoon te
Lins, en de Zweedsche bevelhebbers lieten zich overhalen om, terwijl hel gevoelen van de
Direcloren der Kroon van Zweden werd ingewonnen, eenen wapenstilstand toe te slaan,
hunne troepen aanvankelijk reeds uit eenige punten terug te trekken en de koopvaart op
den Rijn ongemoeid te laten. — Deze inwilligingen waren den Keurvorst nog niet genoeg.
Integendeel, hij verklaarde verwacht te hebben, dot het gezag van Hun Hoog Mögenden
meer op de Zweden zou vermocht hebben, en gaf te kennen, dat onze Gezant den Generaal
baudissen, bij onwil om te vertrekken, met de wapenen der Slalen had moeien dreigen;
ook ontveinsde hij zijn vermoeden niet, dat men er slechts op uit was om den Zweedsehen
veldoversten, in afwachting van hetgeen de Landgraaf zou aanvangen, gelegenheid te geven
hunne macht te versterken. — Zulk eene taal liet onze Gezant niet na met een krach-
lig woord te beantwoorden, en hij waarschuwde ernstig tegen het voornemen, dat de
Keurvorst thans scheen te hebben, om baudissen, nu de Slalen hem niet verdreven,
zelf aan te vallen en te verjagen. Van dit voornemen achtte vosbergen zich verplicht,
85^
-ocr page 676-660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— openlïik van ziin karakter als Ambassadeur gebruik makend, den Zweedschen Generaal
1634.
Ie vervYilligen, opdat ny op zijne hoede zijn mociit.
Hij heeft een
Inmiddels meldde onze Gezant zich bij de Regenten van Keulen aan en voerde tot
Maglstml^^^van ^^^^ geschikt om een gevoel van burgerlijke zelfstandigheid bij heri op
Keulen. wekken, opdat zij niet mochten voortgaan, bij het belasten van den handel op hunne
ii'ivier, aan den leidband van de staatkunde van den Keurvorst te loopen, en naar aan-
leiding der vervolging, welke een Gereformeerd Keulsch koopman van diezelfde Magistraat
te verduren had (hij was tijdens het beleg van Maastricht van Avege den Prins en de
Gecommitteerden te velde met den aankoop van wapenen belast geweest), gafvosbekgen
den Keulschen Regenten de stoutmoedigste en inderdaad beschamende redenen ter ver-
dediging der vrijheid van geweten te verstaan. Op het bezwaar van de belemmering,
welke de handel ondervond, kon de Magistraat niet zonder grond antwoorden, dat de Zwe-
den , die meester waren van den hoyeu-Rijn bij Mainz, den handel niet minder bemoei-
jelijkten, en dat men mocht verwachten, dat de Staten ook bij de andere parly op het
I
slaken van de knevelarijen, die den handel met den ondergang dreigden, zouden aan-
dringen. Maar hoe zou het ons mogelijk geweest zijn, den Zweden en hunnen bondge-
nóoten, wier krijgsbedrijven ons te stade kwamen, in hetgeen de oorlogsnoodwehdigheid
medebracht, eene beperkende maat voor te schrijven? Volkomen onpartgdig konden wij
niet zijn. Voorzeker waren zulks de Staten niet, toen zg op het bericht van de groote
lichting, die er ten behoeve van den Keizer in het Munstersche geschiedde, yosbergen
gelastten, den Keurvorst van Keulen te verzoeken, die lichting te keer te gaan, maar
dezen hunnen Gezant tevens aanschreven om de Zweden, die by Lippstadt gelegerd
waren, in het geheim van de zaak te onderrichten, opdat zij de wervers en de gewor-
venen met geweld uiteendrijven zouden ^ Zoo was het ook natuurlijk, dat de Land-
graaf van Hessen , in het Munstersche ingevallen, eenen Afgevaardigde naar's//ap'e zond
om met een vier- of vyfduizendtal manschappen te voet en voorts met eenig geschut
en artilleristen en met oorlogsbehoeften ondersteund te worden uit onze grensvestingen,
met wier bevelhebbers hij zich in betrekking wenschte te stellen ^ Slechts dan spaar-
. den de Staten ook hunne natuurlijke bondgenooten niet, wanneer hunne eigene onder-
Optredfeu van wekte het hunne verontwaardiging, dat vele lieden, met vrouw
Munstersche voor de troepen van den Landgraaf naar onze Provinciën
en het Graafschap Lingen, dat thans onder ons gezag teruggebracht was, geweken,
tot binnen onze grenzen vervolgd werden, en dit niet alleen, maar dat onze eigene
ingezetenen werden aangerand en geplunderd. Dit toch vernemende, wilden zij den
Landgraaf laten weten, dat zij zich genoodzaakt zouden zien hunne onderzaten te be-
schermen met zoodanige middelen als God de Heer Almachtig hun ter verdediging der
• Resol Stat.-Gen. 12 Febr. 1633. 2 Rßgol Siat.-Gen. 19 Febr. 1633.
-ocr page 677-DES VADERLANDS.' G61
hunnen in handen had gegeven. — Eerst na eenig bedenken werd die heftige boodschap
getemperd, en den Landgraaf te kennen gegeven, dat meu het er voor hield, dat die
onbehoorlijkheden buiten zijn welen hadden plaats gehad. i. Evenwel ook toen de
Hessische Bevelhebbers het Graafschap Mark en bijgevolg de onderdanen van den
Keurvorst van Brandenburg brandschatten, op grond dat zg ook aan pappenheim oor-
Idgscontributie hadden opgebracht, schreven de Staten een ernstigen brief, dat zij zulks
staken en de Brandenburgsche onderdanen als vrienïlen bejegenen zouden
Nu de Keurvorst van Keulen en de Hertog van Neuburg verklaard hadden, tot de
verlangde ontruiming te willen medewerken, als zij door de tegenpartij eerlijk werd
bewerkstelligd, was het vosbergens taak, den Landgraaf van Hessen over de zaak te
gaan onderhouden. Daartoe ^erlangde hij, dat hem een paspoort van hel Brusselsche
Bewind verschaft werd: anders, zeide hg, zou hij een ijzeren paspoort, dat is, een
sterk geleide vïin ruiters, van zijne Meestérs moeten vragen. Na het paspoort gekregen
te hebben toog hij omstreeks het midden van Maart naar den Landgraaf op weg, in
gezelschap van den Maarschalk wispenningk , die met eene zending bij denzelfden Vorst
en bij den Hertog georg van Luneburg belast was vanwege den Hertog van Neuburg,
welke zich steeds zeer beijverde, om door de Staten niet met even wantrouwende oogen
als de Keurvorst van Keulen beschouwd te worden. — Van den Landgraaf kreeg vos- vosbergensoh-
bergen geen ander antwoord dan van baüdissen. Ook hij verklaarde niets te kunnen ^^ra-
verrichten, zonder het goedvinden van zijne bondgenooten. Dat hg deze streken had
ingenomen, was overeenkomstig de bepalingen, nog door den gesneuvelden Koning van
Zweden gemaakt, en reeds vóór twee jaren had hg daaraan uitvoering gepoogd te geven.
Bij den uilgeputten toestand van zgn eigen land had hg geen andere toevlucht, dan
hier te verblijven, en van zijne uitgemergelde onderdanen was de oorlog de eenige -
toevlucht. De Hertog georg van Luneburg, voegde hij er bij, die over een leger van
13,000 man en eenige duizend paarden bevel voerde, had, even als hij zelf hel Stift
Munster, de streek langs Eems en Weser tot zijne Provincie gekregen. — Deze rede-
nen overtuigden vosbergen zoozeer, dat hij, in plaats van verder op de. ontruiming
aan te dringen, volgens den last, vervat in een schrijven van den Prins van Oranje,
begon te-gewagen van eéne hulpbieding,, des gevorderd door den Landgraaf aan den
Prins bij den door dezen ontworpen veldtocht te verstrekken. Nu de Prins met de
Gecommitteerden tot het beramen van het krijgsplan voor dit saizoen eene onderneming
ontworpen had, waartoe hij de hulp der bondgenooten in de nabijheid moest wcnschen,
» ResoL Stat,-Gen. 22, 23, 24 Febr. 1633. ^ ßesol. Stat.-Gen. 8 Maart, 1633.
® Eerst kreeg hij een paspoort, waarop hem de hoedanigheid van Az/ent werd toegekend. Dit
weigerde hij, en nu bekwam hij er een, waarop hij Député genoemd werd. Hiermede stelde hij
zich tevreden.
1630—
1634.
660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030— verviel noodwendig het doel-van vosbergens zending. Daarbij kwam, dat de Staten
van hunnen Commissaris gornelis pauw bericht kregen, dat de Kanselier oxenstjerw
niet verlangde te treden in de ontruiming van de Beneden-Rijn- en de Wezer-streek.
Dus werd aan vosbergen een schryven toegezonden, waarbij hem gelast werd, zyne
bemoeijingen bepaaldelijk bij den Landgraaf te slaken, vermits Hun Hoog Mögenden
veinomen hadden, dat er in het Duitsche Rijk gewichtige dingen broedden: om er zoo
mogelijk achter te komen, wat er eigenlijk omging, zou hij zich weder naar het Hof
te Keulen begeven, en daar nog eenigen tijd verblijven. Deze brief echter ontmoette
vosBERGEiy niet. Reeds had hy de terugreis naar 'ä Gravenhage aangenomen, alwaar
hij den oO®'®'^ Maart aankwam l. /
Men gaf dus het denkbeeld van éene wederzijdsche ontruiming op, en in plaats van
daarop te blijven aandringen,' rekende men van de tegenwoordigheid van Zweedsche
— **
troepen in de nabyheid onzer grenzen partij te trekken, qn was men e/op bedacht de
Gameiiakius ondernemingen der Zweden in het Rijk te ondersteunen. Camerarius had niet opge-
suten krachtda-' Hoog Mögenden aan te manen, zich de zaken in Duitschland met raad
dige ondersieu- en daad aan te trekken, en het subsidie te blijven verleenen Den Februarij
iiing aan,
(1655) trad hij voor de Staten op met de verklaring, dat naar'het oordeel van
den Rijkskanselier oxenstjerpt de toestand, waarin zich de zaken bevonden, geen
langer uitstel duldde. De Rijksraad te Slochholm wilde met Gods hulp den oorlog in
Duilschland voortzetten, wanneer hij zag, dat de Staten, die daarbij meer belang had-
den dan zij, de hand van de gemeenschappelijke godsdienstzaak niet aftrokken. ' De
Gezant herinnerde, hoe de overleden Koning, almede op de aanmaning van Hun Hoog
Mögenden en op hunne belofte van ondersteuning, de handhaving van die zaak in
Duilschland aanvaard had. Daarop gerust had hij de Oostzee wonderdadig aan de macht
van Spanje onttrokken, en de Rijksteden van eene eeuwige slavernij verlost. Frankrijk
en Engeland ΛΐΰΑά^τί besloten de Zweden te blijven steunen, en zouden dit dan nu de
Staten niet doen? Hij kon zulks, ook in weerwil van onze onderhandelingen met de
Brabanders, niet gelooven.'— Reeds toen antwoordden de Staten, dat hy en zyne last-
gevers zich verzekerd konden houden van hunnen goeden wil en toegenegenheid lot de
gemeene zaak 3. Maar toen in de volgende naaand de onderhandelingen te Heilbron
tot een verbond tusschen de Zweden en de viep-Boven-Rykskreitsen bleken te zullen
leiden; toen de Kardinaal, terwijl de Fransche Gezant feuquières in Boven-Duitschland'
als het ware een ander Holland wilde scheppen en daartoe dat verbond op het
' liesoL Slat.-Gen. 14, 16 Maart, 1633. Aitsema, II, bl. 41—62.
ί·
^ ResoL Stat,-Gen. 19 Jan.^ 4 Febr. 1633. 3 Hesol. Stat.-Gen. 23 Febr. 1633.
^ Woorden van Rakke, Franz. Gesch. II, ρ. 436.
-ocr page 679-DES VADERLANDS.' G61
krachtdadigst bevorderde, zijnen bloedverwant hergüle de charnacé, die Ie voren met
GUSTAAF ADOLF Onderhandeld had, naar Hage zond om in denzelfden geest Ie arbei-
den, — alsloen-vermocht Holland, hetwelk een voornaam, zoo niet het voornaamste
bestanddeel in de berekeningen der Staatslieden en Krijgsbevelhebbers uitmaakte, minder
dan ooit werkeloos te blijven. Pauw werd gemachtigd een wissel te trekken van 100,000 gul-
den ter voldoening van het subsidie voor de maanden December 1651 en Januarij 1632 ^,
en terwijl de Keurvorst van Keulen de bemoeijingen tot ontruiming nog gaarne voort-
gezet zou gezien hebben, beantwoordde men zijn daartoe strekkend aanzoek met het
tegenverzoek, dat hij by den Keizer cn de Katholieke Ligue op de ontruiming zou
aandringen, dan zouden zij zulks by de Zweden doen; en later ontveinsden zij den
Gezant van Palts-JSeuhurg geenszins, dat, zoo zij daartoe pogingen bij de Zweden aan-
wendden, zij zich geen goeden uitslag konden beloven De houding van den Graat'
dij merode, die de aanzienlijke Heren in de oorden, welke aan de Zuidelijke Neder-
landen grensden , met bedreiging tot het lichten en onderhouden Van manschappen
meende te dwingen gaf evenzeer weinig hoop, dat de Aartsbisschop, zoo hij bij
zijne partij op ontruiming aandrong, daarin slagen zou. ;— De Zweedsche Rijkskanselier
van zijnen kant deed alles wat hij vermocht om de Stalen te winnen. Pauw schreef
uit Heilbron, dat bij niet ongenegen was om den vrijen handel op den Rijn te vergun-
nen en weldra uit Frankfort, dat de plaatsen in de Palts, welke de Zweden bezet
hadden, aan den Administrator, den Hertog van simmern, zouden overgeleverd worden
Nevens Engeland hadden de Staten met de meeste kracht daarop aangedrongen β. Vleide
zich oxENSTJERN, door dezen maatregel ook den Koning van Groot-Brilannië aan de
zaak, die hij in Duitscliland vertegenwoordigde, te zullen verbinden, zoo moest hij
spoedig inzien, dat deze hoop ijdel was. karel I speelde met den Koning van Dene-
marken de rol van bemiddelaar, en in zoo verre dwarsboomde hij de uitvoering van het
kloeke besluit, te Heilhroii genomen. In het begin van Maart ontving men alhier een
schrijven van aitsema uit Hamburg, waarin hij berichtte, dat door de Ministers van
Engeldnd en Denemarken aan het Hof van den Keizer al het mogelijke in het werk
werd gesteld, om een middel te vinden ten einde den strijd in het.Rijk bij te leggen;
' Resol. Slat.-Gen. 14, 15, 18 Maart; 2 Mei, 1633.
- UesoL Stat.-Gen. 13 April; 31 Mei; 1, 8 Junij, 1633.
3 Resol. Slat.~Gen.·^, 12 April, 1633.
» Resol. Stat.-Gen. 19 Mei, 1633.
Resol. Stat.-Gen. 16, 30 Jan., 1633. De Hertog van Simmern zond in Februarij (1633)
herwaarts eenen Afgevaardigde om de belangen van het Kuis van wijlen den Koning van Bohemen
nader aan de Staten aan te hevelen {Resol Stat.-Gen. 22, 24 Febr., 1633).
IfiSO—
4 nesoi. Slal,-Gen. 4 April, 1633.
680 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
de Keizer, voegde hy er bij, toonde daartoe groole genegenheid; de Hertog yd^nFried-
land zou er krachtdadig toe medewerken, en zelfs de Zweedsche Rijkskanselier scheen
ooren daarnaar te liebben. Dit bericht trok zeer der Slaten aandacht,· en zy zorgden,
nadere inlichting betreffende deze' zaak en bepaaldelijk betreffende de eigenlyke drijf-
veêren van christiaan-^^IV te bekomen. Weldra ontvingen zij van den Koning van
Denemarken zeiven eene missieve, rakende de pogingen, die hy bij den Keizer aan-
wendde om den vrede aan Duiischland te hergeven, en blijkbaar "voortgevloeid uit de
meening, dal onze onderhandelingen met" den vijand lot vrede zouden leiden, en wij
de'rhalve zijne oogmerken zouden wenschen te ondersteunen
Daartoe was voor het oogenblik alle kans voorbij. Integendeel het plan lot hel openen
van eenen veldtocht was beraamd, en dat in weerwil van de voortzetting der onderhan-
delingen te Ha ge. Reeds den lO^^^n Januari] (1655) deelde, de piesident in de Ver-
gadering der Slaten-Generaal mede, dat Zijne Excellentie ten sterkste verlangde, dat alles
ten oorlog zou worden toebereid, zoodat het leger binnen twee maanden zou kunnen op-
rukken. yHierop nam de Vergadering het besluit, om den Provinciën aan Ie schryven,
dal zij voor de levering der tot het veldleger vereischte gelden zorgen zouden, en den
kapiteins (van de kolonels meende de Prins zulks niet Ie mogen vergen), dat zij zich
met den eersten Maart bij hunne compagniën, die dan voltallig moestenWezen, zouden
bevinden En den Januarij spraken Hun Hoog Mögenden onbewimpeld het ge-
voelen uit, dal, gelijk men uil verscheidene sporen bemerkte, de onderhandelingen wel '
vruchteloos zouden afloopen, weshalve de Prins verzocht zou worden alle zaken ten
oorlog voor te bereiden, alsof er van geene onderhandelingen sprake ware Intusschen
Hubens meldt Prins een schrijven van rubeks uil Brussel ontvangen, gedagteekend den
Pilns^"" '"j Januarij. Daarin schreef de schilder-diplomaal, door de Infante gelast te zijn aan Zijne
Excellentie Ie melden, dal hij zich ten spoedigste naar den Haag diénde te begeven
om den Gedeputeerden der te Brussel vergaderde Staten eenige punten, waarvan hij
bijzondere kennis had, Ie helpen toelichten en staven. Deswegens verzocht hy een
paspoort voor zich en twee of drie bedienden', zonder andere hoedanigheid, daarop uit-
gedrukt, dan die van Secretaris van den Koning van Spanje in Zynen geheimen
Rade. Bij dit schryven bevond zich een berichtje van dezen inhoud: »Ik hoop Uwe
Excellentie by deze gelegenheid zulke goede rekenschap van ons stilzwygen te geven,
dat gij zelve zult oordeelen, dat men in het belang der zaken niet anders kon hande-
len." — Hel is duidelyk, dal hier de begeerte van het Spaansche Bewind in het spel
was, om door middel van rubens, zijnen vertrouwde, den loop der onderhandelingen
van de Gecommitteerden der Zuid-Nederlandsche Staten en hunne gedragingen gade te
1 Resol Stat.-Gen. 6, 13 Aprilj 30 Mei, 1633. lies. Holl. 23 April, 1633.
2 Resol Slat.-Gen. 10, 11, 16, 17 Jan., 1633. ^ Resol Slat.-Gen. 19, 20 Jan., 1633.
1030—
1634.
■i.
-ocr page 681-DES VADERLANDS. 681
slaan. Dus kon zijne inmenging den Gecommilleerden niet aangenaam zijn, en de ifiSO—-
Herlog van aersghot liet hem zulks door een hooghartig schrijven niet onduidelijk
gevoelen i. — Daar de Belgische Heren spoedig daarna gemachtigd werden om mede
in hoedanigheid van zaakgelastigden van den Koning van Spanje op te treden, zoo ,
ontbrak welhaast alle voorwendsel om een bijzonderen gemachtigde van den Koning in
den Haag te houden, en verder vernemen wij van rubens' werkzaamheid bij deze on-
derhandelingen niets. — Wat het ingeslote'n berichtje aan den Prins betreft, het diende
om hem een vertrouwelijken toegang tol Zijne Excellentie te -verzekeren, en het be-
wijst tevens, dat de Prins bij de groole gebeurtenissen, welke, vooral in het verloopen
jaar, in de Zuidelijke Nederlanden te wachten geweest waren, een orgaan bij het
Spaansche Bewind gehad had, voorzeker om te zien, of men bij de slagen, die dreig-
den, niet tot inwilligingen ten behoeve van zijnen persoon zou komen. — Dal de Prins
dit schrijven aan de Staten-Qeneraal overlegde, ])ewijst dat hij er eene verklaring bij
wist te geven, die alle boos vermoeden moest afsnijden, — Hoe het zij, een paspoort
voor vier maanden werd aan rubeivs verleend, niet zonder protest der Gedeputeerden
van Slad en Landen, die deze blijkbare inmenging van de Spaansche Regering, overeen- ,
komslig de van den aanvang aan door hen aangenomen houding, niet konden toelaten
In hel begin van February waren de Gecommitteerden, die omstreeks het eind van
December naar Brussel vertrokken waren le IJage terug. Den IJileii Fébruarij
had er wederom eene bijeenkomst plaats met de Gemachtigden van onze zijde. Toen De conferenties
verontschuldigden zy hun lang wegblijven op grond van het onstuimige weder en den ™
duur der beraadslagingen te Brussel, Zij hadden thans de machtiging, door den Ko-
ning den 26®'™ Julij Jt629 aan de Infante verstrekt, om met onzen Slaat over vrede of
bestand te mogen handelen, of anderen ten dien einde hare plaats le doen vervangen,
in het oorspronkelijke bij zich, beneyens de acte, gedagleekend van den 27®^®" Januarij
(1655), waarby de Infante hare volmacht op de tegenwoordige Gecommitteerden over-
droeg , en bij het overleggen dezer stukken verklaarden zg, dat de Staten van elk der
Zuidelijke Provinciën beloofden, alles waaromtrent men overeen zou konien, le zullen
uitvoeren, mits het niet in strijd was met den plicht hunner gehoorzaamheid aan den Koning
van Spanje. Op de aanmerking door de onzen gemaakt, dat de machtiging des Ko-
nings vrij oud was, antwoordden zij, dat zij niet was herroepen, en dat er bovendien
een schryven van den Koning bestond, van later dagteêkening dan de procuratie in
1650 door Zijne Majesteit aan den Koning van Groot-Briiannië gegeven, bij hetwelk
' Gachet, Voorrede voor zijne Brieven van Mhcns. Galesloot, Annuaire de l'Acad. archeol.
de Belg. T. XIX, 1" livr,
2 mtulen enz., 19 Jan. 1633. aitsema, 11, bl. 25. '' Zie hiervoor, bl. 657.
UI Deel. 4 Stuk. ' 86
-ocr page 682-660 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hij dié machtiging bekrachtigde De mededeeling van hun antwoord op de hun vóór
hun vertrek overhaniligde Punten wenschten zij niet eerder te doen dan nadat van onze
zyde verklaard zou zgn, of wy gezind waren, met hen alsnu tevens als laslhebbenden
van de Staten te Brussel en van den Koning van Spanje te onderhandelen. — Toen de
acte van substitutie, door de Infante op de Gecommitteerden verstrekt, in de vergade-
ring der Staten-Generaal gezien was, miste men daarin de vermelding van de hoeda-
nigheid der Infante en van de namen der Gecommitteerden, alsmede de verbintenis en
belofte van ratificatie, die in de Koninklyke machtiging vervat was. Op dezen grond
werden die van de andere zijde verzocht, binnen 14 dagen eene andere acte in te le-
veren , en voorts binnen niet al te langen ' tyd eene vernieuwde machtiging van den
Koning, én van elk der Provinciën de verzekering, dat zij, wat er ten aanzien van
zoodanige zaken, die de beiderzijdsche Nederlanden betroffen, besloten zou worden,
' zouden uitvoeren, zonder daarop het goedvinden des Konings af te wachten.
Daar er in weerwil van al die aanmerkingen en eischen geene zwarigheid gemaakt
was om de Gecommitteerden van nu aan mede als gemachtigden van den Koning van
Spanje te erkennen; daar voorts deze laatsten verklaarden, dat zij op de wijziging der
' acte van substitutie zouden aandringen, en dat de Infante reeds ernstig aan den Koning
geschreven had om zyne belofte van ratificatie te verwerven, zoo konden de confe-
renties (natuurlijk niet zonder dat Friesland en Gronmgen hare vroegere verklaring
nadrukkelijk herhaald hadden) hervat worden, en die van de andere zijde hun antwoord
Huu antwoord Punlcn ^ Overhandigen. Bij dit antwoord veizochten zy op het derde artikel
ql· de 21 ArtU jj^dere aanwijzing der grenzen van het platteland, bij de steden, kasteelen, vlekken en
heerlijkheden behoorende; met betrekking tot het vierde verlangden zij de behandeling
van de zaak der Meijerij uitgesteld te zien, totdat het traktaat in zim geheel gesloten
zou zijn; op het vijfde vorderden zy opening van de Schelde', den eisch van Hun Hoog
Mögenden achtten zij rechtstreeks strijdig met de »gemeene liberteit," en vooral on-
billijk met het oog op de vordering der Vereenigde Provinciën, om na de laatstelijk
I
gemaakte veroveringen het geheele gezag over Rijn en Maas aan zich te trekken. De
zaak, in hel achtste artikel aangeroerd, zou huns bedunkens kunnen geregeld worden
op den voet, bij het vorig Bestand gevolgd. Wat in een volgend artikel verlangd werd
ten behoeve van de ten onzent gevestigde Portugezen, streed met de Spaansche wetten
en grondbeginselen; maar men zou er den Koning over schrijven. Verder boden zij
thans de overgave aan van Breda, doch tegen Fernambue, voor welks teruggave men
daarenboven bereid was 500,000 kroonen (van lö stuivers) te betalen; maar Gelder
_______________ ' ^
1 Dit schrijven des Koninjgi was te Maastricht doof riibess aan onze Gecommitteerden vertoond. ^
2 Vergel. boven, bladz. 653-~655. .
1(530—
1C34.
DES VADERLANDS. C85
verslond Zijne Majesteit te behouden. Rijnberk zou aan den Keurvorst van Keulen
teruggegeven en neutraal verklaard worden; maar de vestingwerken dier stad slechts
dan geslecht worden, wanneer wy toesieraden in de ontmanteling van Maaslricht, waar
de Keurvorst van Keulen, als Prins-Bisschop van Luiky het gezag met ons, als te voren
met 'den Koning van Spanje, deelde. De schans in den Polder van Namen i zou door
ons geslecht en verlaten worden in ruil voor het fort van Zandvliet. Naar aanleiding
van het 20®'® artikel, waarbg maatregelen verlangd werden tegen degenen, die inbreuk
op de orde, bij het traktaat te bepalen, zouden willen maken, ^verklaarden zij, dat de
Koning zich vleide, den Keizer te zullen kunnen overhalen om, als de Slaten zulks
verzochten, zich in hel traktaat te lalen begrijpen. Een deel der niet vermelde artike-
len verwierpen zij op de Vroeger medegedeelde gronden; slechts weinige keurden zij
goed, of hadden althans daartegen geene zwaarwichtige bedenkingen
ΙΓώΟ—
1634.
Spoedig bleek het aan de Gezanten, dat zoowel de Slaten-Generaal als het publiek over
dit bescheid gansch niet voldaan waren. De Raadpensionaris van Holland was bij de Bel-
gische Heren de tolk van het gevelde oordeel. Het verdroot hier te lande, dat het
vertrek der Spaansche krijgslieden niet werd goedgevonden; dat de militie in den eed van
Spanje zou blijven; dat men geen troepen van onze zijde nevens die van de Slaten der
andere zijde in de Vlaamsche havens zou toelaten; dat men tegen de slechting der ves-
tingwerken van Rijnberk, en legen de overlevering van en van Zancif/«ei overmatige
inwilligingen van onze zijde verlangde, en Gelder weigerde over te leveren. Zy ver-
gisten zich, voegde Heemslede er bij, zoo zij meenden, dat wij Fernambuc zoo geree-
delijk zouden teruggeven: uit onderschepte brieven bleek, dat de \Yest-Indische Com-
pagnie welhaast meester van het geheele Kapiteinschap zou wezen; het fort in den
Polder van Namen was vry wat meer waard dan Zandvliet, hel welk, sedert wij de
Kruissc/ians bezaten ons weinig meer kon schaden, en wat 'Gelder betrof, van alle
kanten in de Provincie Gelderland ingesloten, kon deze plaats den Koning en den Zuid-
Nederlanderen' weinig baten: eene reden te meer, om ze ons over te laten. — Deze
bedenkingen werden door die van de andere zijde met de gewone redenen beantwoord;
maar zij versterkten die met eene en. andere nieuwe aanmerking. Men had, dus spra-
ken zij, geen recht om hun voor te houden, dat, daar eenmaal de Spaansche troepen
door de gezamenlijke Nederlanders waren uitgedreven, zij zich niet gelijk waren geble-
ven: immers waren die troepen vrijwillig teruggeroepen, vermits gebleken was, dat het
volk van hun vertrek gebruik maakte om de kerken in te nemen en de beelden omver
te werpen, en wat Breda aanging, deze stad was den Koning oneindig veelwaard: het
3 Zie hiervoor, bladz. 599.
' Zie hiervoor, bladz. 550, 599.
- Notulen enz. 7, 11 Febr. 1633.
86*
-ocr page 684-684 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
was de eenige plaais van eenig gewicht, in deze oorlog door den Koning genomen,
en de eenige tevens, waaruit men bij voorlgezetten oorlog ons afbreuk kon doen;
FernambuG daarentegen was maar een kaal strand"; en de handhaving van dit punt
putte de middelen der West-Indische Compagnie ten eenenmale uit, zonder dat men
gewaar was geworden, dat daarmede den Koning groot nadeel was .toegebracht. Wat
eindelijk Gelder betrof, de Koning Avas een machtig potentaat, en met de overgave
dier plaats zou hij in Gelderland niets meer te zeggen hebben. Slechts van den eisch
der ontmanteling van Maastricht scheen men af te willen zien. — Deze redenen waren
vertrouwelijk ten huizee van den Heer van Heemstede gewisseld: eene conferentie was
er sedert de overlevering van het antwoord op de artikelen niet gehouden, en alsnu
Bitse verkla-besloten de Staten-Generaal, met advies ^van den Prins, den Gezanten mondeling mede
i'iiig aan die van
de andere zijde, te dcclen, hoe uit hunne gedragingen bleek, dat zij niet oprechtelijk te werk gingen.
Het ongenoegen van Hun Hoog Mögenden deswegens zou hun worden Ie kennen gegeven,
tegelijk met der Staten bevreemding over de buitensporigheid der eischen , in hun antwoord
begrepen, Niettemin zou men hun nog eene conferentie verleenen, ten einde hunne nadere
opening te hooren. Met dit besluit nog niet tevreden, verlangden die van fZ/recAi, dat den
Gezanten gezegd zou worden, dat niet wij, maar zij de oorzaak waren van al de onheilen
en ellenden, die uit de noodwendige voortzetting van den oorlog zouden voortvloeijen,
en die van Friesland en Groningen begeerden, dat hun nu ten minste hun afscheid
zou gegeven worden. 3Iaar nog meer: de Prins zeide van goederhand onderricht te
zijn, dat van den kant des vgands pogingen werden aangewend om eenige personen,
door beloften van erkentenis na den gunstigen afloop der onderhandelingen,- om te
koopen. Ook dit werd thans besloten den Gecommitteerden van de andere zijde te
verwyten, met de verklaring, dat, wanneer men hiervan verder iets op het spoor
kwam. Hun Hoog Mögenden de maatregelen zouden nemen, die ten meesten dienste
van den Staat noodzakelijk bevonden zouden worden. Voor het oogenblik kon nren er
nog^niet toe overgaan, om, gelijk verlangd werd, te besluiten, dat wie tot begunstiging
van den vrede werd aangezocht en zulks niet kenbaar maakte, beschouwd zou worden
als had hij reeds den prijs der omkooping aangenomen.
De hervatting der conferenties leidde tot geen grootere welwillendheid. Integendeel,
den Ib·^™ Februarij kwamen de Slaten-Generaal overeen, om bij de eerstvolgende con-
ferentie den Gezanten aan te zeggen, dat met de onderhandelingen niet kon voortge-
gaan , noch iets met genoegzame zekerheid met hen kon vastgesteld worden, alvorens
zij de acte van substitutie, met al de in elke procuratie onmisbare verbintenissen daarin
uitgedrukt, zouden bekomen hebben, waarna dan van wege den Koning de ratificatie
dier substitutie zou moeten volgen. Intusschen zouden de Gezanten verzocht worden wat zij
mondeling tot verklaring van hun antwoord op de 21 Punten gezegd hadden, in ge-
schrifte te stellen. Dit besluit echter, waarbij de voortzetting der onderhandelingen werd
1C.30--
1Γ)31.
DES VADERLANDS. G83
aangenomen , ging niet door zonder dal alsnu ook werd vaslgesleld, dal al wie een hem 103"—
gedaan aanbod verzweeg, als reeds omgekocht aangemerkt en in rechte vervolgd zou
worden, terwijl hy van stonden aan eerloos en onbekwaam tot het bekleeden van elk
ampt wezen zou. Die van Friesland en Groningen uitten bovendien het gevoelen, dat
wat die van de andere zijde voor den dag brachten, niets dan. ijdele woorden waren,
op welke geen slaat hoegenaamd te maken viel. Wat zij te zeggen hadden, verdiende
dezen Staat geen uur lijds, laat slaan dan zoo veel conferenties bezig te houden, wier
voortzetting slechts strekle om'de achting van dezen Stiiat te verminderen en het nemen
van dienstige besluiten te beletten. Bij gevolg verzochten zij alsnog, dat men zich niet
langer zou laten ophouden en misleiden. Voorts eischten zij, dat elke verslandhouding
met de andere parlij nog strenger zou te keer gegaan Avorden: zelfs geen geschrift zou
men zonder machtiging straffeloos van hen mogen aannemen, en werd iemand, wegens
het ontvangen van een geschenk, veroordeeld, dan moesten zelfs zijne erfgenamen zon-
der eenige oogluiking of mogelijkheid van kwijtschelding de waarde viervoudig terug-
geven. Op zulk eene wyze trachtte men zelfs de oprechte en eerlijke voorstanders eener
schikking af te schrikken, en een wapen in handen te bekomen om een ieder te, tref-
fen , die den günstigen uitslag der onderhandelingen bevorderde l. De Provincie Holland
evenwel heeft, waar het aanhouden der onderhandelingen haar noodig scheen om bij
het aanvangen van eenen nieuwen veldtocht zekere voorwaarden te bedingen, zich
daardoor geenszins tot een voorbarig afbreken laten medesleepen.
Op de verwijten en de beluigingen van mistrouwen van onze zijde antwoordden de
anderen, dat zoo dan niet dadelyk uitgevoerd zou kunnen worden, wat bij het vast te
slellen traktaat bepaald zou zijn, er gijzelaars ten onderpand zouden kunnen gegeven
worden. Voorts bevreemdde het hen, dat de Slaten-Generaal zich niet met 's Konings
woord, dat allen Slogendheden genoeg was, tevreden stelden. Bij de onderhandelingen,
die tot het vorige bestand hadden geleid, hadden zij zich daarmede wel vergenoegd, hoe-
zeer zij er minder grond toe hadden dan thans. Niettegenstaande zij aldus onze blaam
afwezen, waren zij bereid onzen eischen gehoor te geven. Reeds, zeiden zij, hadden
zij eenen uit hun midden naar Brussel gezonden, om eene verbeterde acte van sub-
stitutie te bekomen. Ja, zij zonden hem het formulier eener acle na, met kennis van
onzen Gecommitteerden gesteld. Den S'^«'^ Maart was de verbeterde redactie der substitutie
ontvangen; zij werd aangenomen, en thans vraagden de Gezanten, of Hun Hoog Mö-
genden alsnu met hen zouden willen handelen in de dubbele hoedanigheid van gemach-
tigden van den Koning en van- de Staten der Zuidelijke Provinciën. Krachtens een be- Men ondcrhaii-
sluit, ter presentie van den Prins genomen, werd deze vraag toestemmend beantwoord, ae'^anderf''zijde
en als doel der onderhandelingen gesteld, thans geen vrede meer, maar een bestand van
_____tigd door den Ko-
ning van Spanje.
» Notulen enz. 12, 15 Febr. 1633.
m
684 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ongeveer Iwinlig jaren. Immers nu met Spanje en niet met vrije Stalen zou gehan-
deld worden, moest het sluiten van vrede eene onmogelijkheid geacht worden. Niettemin
protesteerden thans niet alleen, als naar gewoonte, Friesland en Groningen-, maar
ook die van Zeeland verklaarden, dat zij gelast waren met niemand anders dan,met
de Gedeputeerden van de bedoelde Staten te handelen
Nu was het ook een vereischte, dat door de onzen eene nieuwe procuratie werd in-
geleverd, waarin niet alleen verholpen werd, wat in de vroegere gewraakt was geworden ,
maar ook uitgedrukt stond, dat men bereid was met de Gecommitteerden van de andere
zijde in hunne dubbele hoedanigheid te onderhandelen. Het ontwerp van zulk eene
procuratie werd gesteld en onder deze voorwaarde goedgekeurd, dat er aan het slot ver-
klaard zou worden, dat de vorige procuratie van waarde en in haar geheel bleef. Deze
toevoeging maakte de nieuwe procuratie tot een onvolledig stuk: daarin werden dan
ook de namen onzer Gecommitteerden niet genoemd, als die reeds in de vorige procu-
ratie, welke immers niet Ie niet gedaan was, waren opgegeven. Zoo kon men wel ver-
wachten, dat de Brabantsche Gezanten met het nieuwe stuk geen genoegen zouden
nemen, en men wapende zich daartegen reeds door onze Gecommitteerden in dat geval
tot de verklaring te machtigen, dat wij bij goeden uitslag der onderhandelingen eene
procuratie zouden leveren, waarop niets zou aan te merken zyn i. Immers kon, zoo
dachten de onzen, wanneer het meerdere tot stand gekomen was, het mindere licht
toegestaan worden, en waar het wezen der zaak verkregen was, de vorm geene zwarig-
heid maken.
1630—
1034.
Werkelijk hadden de Brabantsche Heren tegen onze nieuwe procuratie groot bezwaar.
Degenen, zeiden zij, die ten hunnent den vrede en de rust der Nederlanden niet zoch-
ten , zouden, bij aldien zy dit stuk aannamen, zulks gebruiken om hen hately k te
maken, alsof zij den Koning geene achting toedroegen. De eerste procuratie, namelijk,
hadden zij achtergehouden; nu echter de nieuwe daarop verwees, zouden zij die nood-
zakelijk mede moeien vertoonen, en dit zou veel aanstoots geven. Thans kwamen de
onzen met de belofte voor den dag, waartoe zy gemachtigd waren, en om de zaak te
aannemelijker te maken, voegden zij er bij, dat, wanneer de onderhandelingen, hetgeen
God mocht verhoeden, vruchteloos afliepen, er weinig aan gelegen zou zijn, hoedanig de
procuratie geweest was. Met dezen voorslag echter namen die van de andere zyde geen
genoegen; altijd zou hun verwelen kunnen worden, dat zij de onderhandeling op zoodanig
eene procuratie hadden voortgezet, en zij zouden niet welen, hoe zich op dit verwijt te
verantwoorden. Maakten de onzen zwarigheid, dit voegden zij er bij, de beloofde gewy-
zigde procuratie dadelijk voor den dag te brengen, zoo lag ditmaal althans zeker niet aan
hen de schuld van de vertraging. En zij namen de gelegenheid waar om te betuigen, dat
2 Notulen enz. 8, 9, 18 Maart, 1633.
ι Notulen enz. 21 Febr.j 3 Maart, 1633.
-ocr page 687-DES VADERLANDS. 687
\
ook Ie voren de aanleiding lol het rekken der onderhandelingen niet van hunne zyde
gegeven was. — Niet zoo spoedig lieten zich de onzen winnen: gaf men de eerste pro-
curatie prijs, dan zouden de Provinciën weder geraadpleegd moeten worden, terwijl thans
alles op den eenmaE^I gelegden grondslag kon heeten voort te gaan. — Doch de anderen
lieten zich niet overhalen. Alleenlijk, om hunnen zin te krijgen, kwamen zij met eene
inwilliging voor den dag: zij vergunden, namelijk, dat in de nieuwe procuratie gesteld
werd, dat van hunne zijde aanzoek tot het openen der onderhandelingen gedaan was. —
Zoo hadden de onzen eenen grond, waarop zij bij hunne lastgevers met den voorslag
om de procuratie te wgzigen, konden aankomen. Werkelijk deden zg ten slotte dezen
voorslag, en het stuk werd naar het verlangen der Brabantsche-Heren gewijzigd, dekküyt,
echter, eerste Gedeputeerde van Zeeland^ die reeds na het vaststellen van de eerste
redactie der nieuwe procuratie aanteekening verzócht had, dat zij in afwezigheid van
de Zeeuwsche Gedeputeerden aangenomen, was en volslrektelijk met het gevoelen der
Zeeuwen streed, liet zich thans niet onbetuigd: hij was juist president en weigerde een
besluit, met vier stemmen legen drie genomen, af te kondigen. Opdat deze handeling
plaats mocht hebben, trad hij af van den voorzilterstoel, en de Heer van noohdwijk ,
president van de vorige week, verrichte dat werk. Ook verlangden Friesland en Gro-
ningen elk hare gelijkluidende remonstrantie legen de onderhandelingen bij deze gele-
genheid herlezen, overwogen en geënregistreerd te zien, hetgeen ook geschiedde
Die remonstrantie ^ is krachtiff, doch zonder bitterheid tegen de andersdenkenden ge-
° _ ° / ® llemonstrantic
steld. Haar inhoud komt hierop neder: Geene beslissing met meerderheid van stemmen van ck
mag in eene zoo gewichtige zaak plaats hebben. Ook strekt alles om den Provinciën αΓ^^οΓ^ιΙιΙηώ;"
deze onderhandelingen Ie ontraden. De naam van Gemachtigden der Stalen van de
andere zyde is louter misleiding: in waarheid zijn de Gezanten niets dan Spaansche
émissaires om een bedriegelyk bestand te bewerken, bestemd om ons en onze nakome-
lingschap "in eeuwige vrees voor een zoo listigen en geduchten vyand te houden. Het
is er den Spanjaard om te doen, na Duiischland bemachligd te hebben, dit eenige nest
van rebellie en ketterij, waaruit alles voortkomt, wat de beoogde algemeene Monarchie
verhindert, met kinderen en al uit te roeyen. Aan opstandelingen, schuldig van ma-
jesteitsschennis, is de Koning niet gehouden zijn woord gestand Ie doen. Daar voorts
Spanje nimmer onze soevereiniteit zal erkennen, en dit toch een vereischle is, zoo is
het onmogelijk, dat de onderhandelingen immer slagen. Eerst wanneer alle Nederlanden,
niet afzwering van Spanje., tot één ligchaam vereenigd zullen zijn, zal hel eind van
1C3« —
' Nolulen, 18, 24 Maart, 1633. Resol. StaL-Gen. 31 Maart, 1633.
^ Notulen, 31 Maart, 1633. De Remonstrantie was gesteld door udnikga , burgemeester van
Groningen en Gedeputeerde ter Generalileit (zie aitsema, bij wien mea het geheele stuk gedrukt
vindt, II, 20—25).
v
-ocr page 688-16b0—
1634.
688 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
den oorlog bereikt wezen. l)e nood der financiën mag er ons niet toe brengen om,
de zaak der godsdienstige vrgheid opgevende, in zonden en in Godes toorn, dat is in
oneindig grooter nood, te vervallen. — Hier hebben wïj de uitdrukking van het gevoe-
len van zeer velen in die dagen. Dat gevoelen bevat voorzeker veel waarheid; doch
het is eenzydig. Immers brachten zij, die dus redeneerden, niet in rekening, dat die
macht in Europa, welke onze strijdkrachten tot haren bondgenoot had, voor ons eveh
gevaarlijk moest worden, wanneer onze onafhankelijkheid en zelfregering niet ten prijs
van de hoogste voorzichtigheid gehandhaafd werd. Van de vereeniging van al de Neder-
landen maakten de stellers vaïT dit betoog zich een overdreven heilrijke voorstelling.
Juist die vereeniging tot één rijk bedreigde zoowel den geest als de stoffelijke middelen
van de Zeeprovinciën, waaraan alles hing, bijna noodzakelijk met den ondergang. De
Friesche en Groningsche Heren dachten zich, kortzichtig genoeg, met die vereeniging
alle tweedracht gefnuikt en eene Republiek in het aanzijn geroepen, in staat en door
God bestemd om door het ontzag, dat zij den rustverstoorders zou inboezemen, in de
geheele Christenheid de rust te bewaren. Neen! door een bestand, dat alles in een
voorloopigen toestand liet, had Hollands geest en kracht meer kans om gehandhaafd te
worden, en diende de oorlog voortgezet, hetgeen Holland zelf inzag, dan moest met
den grootsten ernst legen het gevaar, hetwelk de overwinning en de verovering met zich
zou brengen, gewaakt worden i.
Tegen dat de conferenties hervat werden, hadden de Staten-Generaal de Punten nog-
Antwoord dermaals herzien, en zich voorgenomen te verlangen, dat wat Oosi-Indië betrof, alles zou
denMngenvL^d^ binnen de termen van het vierde artikel van het vorige Bestand^, en dat Avat
"l'^ArtMen'^^^ aanging, de zaken in den toestand zouden gelalen worden, die daar tegen-
woordig bestond. Voorts besloot men, evenmin de soevereiniteit, als de sluiting van de
Schelde op te geven. Met betrekking tot de hier gevestigde Portugezen zou men ver-
langen, dat zoo dan hunne personen in de Rijken van Spanje niet werden toegelaten,
ten minste hunne goederen als waren zij van ingezetenen dezer Landen beschouwd
werden. Ten aanzien van het vertrek der Spaansche krijgslieden en den eed, door de
troepen alleen aan de Staten der Landen te doen, wilde men wel eenige inschikkelijk-
heid gebruiken, en zoo de andere partij van geen gemeenschappelijk garnizoen in de
Vlaamsche havens, met uitsluiting van Spaansche goeverneurs en soldaten, wilde hoo-
^ In de Remonstrantie van Groningen en Friesland wordt melding gemaakt, als van vroeger
dagteekening dan het jerraad van mom met de zijnen, van een plan van Spanje om zich van
Embden en de Eems meester te maken, waartoe zekere kempo hillbbrands omgekocht was. Deze
•verrader had een aanslag op Steenwijk, Koev&'den en Groningen, wejke stad toen om den arbeid
aan de vestingwerken open lag, aangeraden.
2 Zie hiervoor, III D. II Stuk, bl. 341. ' "
-ocr page 689-DES VADERLANDS. 689
ren, zou men zich tevreden stellen, zoo de toesland dier havens bij een afzonderlijk ir.so—
verdrag geregeld werd. Eindelijk zouden onze onderhandelaars alle mogelijke moeite
moeten aanwenden, om ie weeg te brengen, dat door toedoen van de andere partij,
niet alleen zoolang het bestand zou duren, ons van den kant des Rijks gcene vijande-
lijklieden werden aangedaan, maar ook de zaken in Duitschland teruggebracht werden tót
den slaat, waarin zij zich ten tijde van Keizer kudolf bevonden ^
Op onze nadere voorslagen en verklaringen kwam den Maart een schriftelijk antwooid Wederantwoord
van die van de andere zijde. Bij het derde en hel vierde artikel ^ merkten zij in dit fndere zijde.
stuk aan, dat by de bepaling van de grenzen der onderhoorigheden van sleden als an-
derzins de overweldigingen niet zouden mogen gelden, sedert hel jaar 1609 geschied: lot
die grensbepaling was gemeen overleg noodig, waarbij dan tevens de zaak der MeijeHj
kon behandeld wórden. Het vijfde artikel noemden zij op nieuw eene inbreuk op het
volkenrecht en op de handelsvrijheid, en zou, verklaarden z^, aanleiding geven lot cene
diergelijke belemmering van den handel der Vereenigde Provinciën in andere Rijken
van Zijne Majesteit: evenwel de wettige stapelrechten vhn eenige Nederlandsche Provinciën
en Steden wilde men niet te kort doen. Dezelfde aanmei-king was in nog sterker male
op het zesde artikel toepasselijk: het zou den handel in de Vlaamsche havens geheq!
te gronde richten. Voorts verwezen zij op het reeds vroeger schriftelijk of mondeling
aangemerkte.
Dit sluk bewees, dat er nog weinig hoop op overeenstemming bestond, en toen die
van de andere ι zijde op alle punten van verschil op hun stuk bleven staan, werd den
eersten April door de Stalen-Generaal een ultimatum ontworpen. Behalve de herhaling ^j^j^jjjy^
van reeds vroeger gestelde eischen hielden de nieuwe Punten de volgende voorwaarden de Staten-Geuc-
. . raai.
in: Nadat hel traktaat zou gesloten zijn, vorderde men ratificatie van den Koning binnen
zes weken, van de Infante binnen veertien dagen, en van de^ Stalen der Zuidelijke Pro-
vinciën, elk afzonderlijk, binnen drie weken, en binnen veertien dagen zou alles wal
op AWer/aftiZ toepasselijk bepaald zou zijn, ten uitvoer gebracht moeten wezen. De
zaken in de Oost-Indiên zouden in den slaat gelalen worden, waarin zij gedurende het
vorige Bestand door toedoen der Spanjaarden zeiven gehouden waren en desgelijks
de zaken van West-Indiën in den slaat, waarin zij zich op het tegenwoordige tijdstip
bevonden. Ook in Spanje en in lialië zouden onze koopwaren niet verboden of zelfs
' Notulen enz. 3, 24 Maart, 163.3. ^ Zie wederom,' bi. 653. '
^ De Spanjaarden, be\?cerden dc onzen bij deze goIe{;enheid, waren oorzaak, dat gedurende
bet vorifje Bestand de staat van oorlog in de Oost-IndÜn had voortgeduurd. Immer« bad i>o?r
JUAN DA SILVA Op 's Konings last, schoon in tcgei^spraak met de verklaring van de Ambassadeurs
bier Ie lande, geweigerd aldaar bet bestand te erkennen, in de boop ons met geweld uit de
Oost'Indiën te verdrijven.
III Deel. 4 Stuk. 87
-ocr page 690-690 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hooger belast mogen worden, dap die welke uil de Vlaamsche havens werden uilgevoerd.
De Gereformeerden zouden in de Rijken van den Koning van Spanje bejegend moeten
worden' volgens de overeenkomsten, getroffen tusschen den Koning van Groot-Britannië
en den Connestabel van CastiUë, Andere Vorsten, met name de Keizer , zouden in het
traktaat begrepen worden, en die van de andere zijde zouden er voor inslaan, dal ons
gedurende het bestand geene vijandelijkheden van de zijde des Duilschen Ryks werden
ί . ■ aangedaan. Voldoening zou gegeven worden' aan het verlangen des Prinsen van epinoy ,
en der Graven van den berg, warfüsé en kuilekburg. Deze Punten dan werden aan
dei lirabantsehe Heren overgegeven met de verklaring, dat cr van deze zijde geene
wijziging in onze eischen, noch eenige nadere inwilliging te wachten was: nu kwam het
voor die Heren aan op Joen of niet doen, en binnen veertien dagen zou hun antwoord
moeien ontvangen zijn: viel dit bevredigend uit, dan zouden wij alleènlyk op het punt
van het verlrek der Spanjaarden onzen eisch kunnen wijzigen. — De Gecommitteerden
van de andere zijde gaven dadelijk Ie kennen, dat de lijd van veertien dagen te kort
was; over de voorlzetting van den jstaat'van oorlog in de beide Indien zou naar Spanje
geschreven moeten worden ' Niettemin gaf men van onze zijde niet toe.
Toen de zaak zoo ver gekomen was, herinnerde men zich, dal men aan den Franschen
Gezant »beloofd had, byaldien men wat stelligs aan die van de andere zijde zou lege-
Medecleelitig g^^^erd hebben, hem daarvan kennis te geven. Alzoo deelde men hem en tevens
aau den Pran- Hccr DE CUARNACÉ de laatstelijk overgeleverde punten mede ^ Doch niel
sehen Anibaasa- υ ο
deur en aan den alleen aan Frankrijk meende men rekenschap ι van <len slaat der onderhandelingen
Heet· chaknacé, 1 , ·· 1 ·■
schuldig te zijn.r« Gp een schryven van gornelis pauw, waarbij hy inlichting aangaande
): 'deïfonderhandelingen verlangde, werd besloten, dal de Raadpensionaris van Holland be-
iilsmede aan Memorie Stellen zou ,ί geschikt ter mededeeling aan de Mogend-
andere bondge-j^ejen mcti welke onze Slaat betrekkingen onderhield Deze Memorie werd in zeer
iiooten. °
1030 —
1634,
algemeene bewoordingen verval; maar len slotte verklaarden daarin Hun Hoog Mögenden ,
dal zij, geene ί langere onzekerheid willende dulden en leii einde hunne wapenen len
beste van ihunnen (Slaat en van hunne vrienden en bondgenoolen niet ongebruikt te
laten, aan de andere partij een ultimatum hadden Ier hand gesteld. Daarop waren vyf
van de Brabantsche Gecommitteerden met de hun overhandigde Punlfenjnaar Brussel
verlrokken. Tegennhet eind (der maand-(April) waren Hun Hoog Mögenden van zins-
hun leger te velde te brengen, om onder Gods zegen hunne overwinningen voort te
zeilen en de Spaansche macht in deze streken zoo bezig Ie houden, dal zij nergens
anders,,zou, kunnen gebruikt rworden. Namen inlusschen de. anderen de Punten aan,
-(ί: '·<ν il·'
2 Resol Stat.-Gcn. 2 April, 1633.
'· vi-rm. ΐ r·/ fif:!
^ ^Notulen, enz., 1 April, 1633.
3 Resol. StaU-Gen. 7, 11 April, 1C33.
■ v^a ■ - ·
I
-ocr page 691-DES VADERLANDS. G91
alsdan zouden onze naburen en bondgenoolen bespeuren, dat zij in het verdrag mede
opgenomen waren, en dat derhalve Hun Hoog Mögenden de gemeene zaak geenszins
begeerden Ie verlaten, noch alleen voor eigen veiligheid hadden willen zorgen; integen-
deel, dat zij zich de middelen wilden verzekeren om hunne vrienden en bondgenoolen
by te kunnen staan en de Spaansche heerschappij alom tegen te gaan, ten einde alzoo
de geheele Christenheid en bepaaldelijk de onderdrukte Vorsten en Landen tot rust en
veiligheid zouden kunnen geraken. — Dit stuk ^ werd aan de Gezanten van i'>rt??/>Tiy7i;,
Zweden en Venetië, alsmede aan den Heer de Gir\nnagé door Gecommitleerden dor
Staten-Generaal medegedeeld. De vreemde zaakgelastigden van minderen rang, met name
de Heer bothwell, werden ter Vergadering bescheiden om deze mededeeling te ver-
nemen , en aan onze Ministers in den vreemde werd de Memorie ter bekendmaking aan
de Hoven, bij welke zij geaccrêdileerd waren, toegezonden
Zoo was dan hel besluit om eenen nieuwen veldtocht te openen, onherroepelijk ge--
nomen. Maar zulks was niet geschied, zonder dat de Provincie Holland zich krachtig
had doen gelden en zekere waarborgen bedongen had.
Dadelijk toen er tegen hbt raidden der maand Januarij sprake was van het voltallig noHand sicmt
maken der compagniën, gaf de Provincie Holland te verslaan, dat zij niet van zins
was, den toeleg goed te heeten om zoo menige compagnie, die gédurende het beleg nieuwen veld-
tocht eu al zijuc
van Maastricht was opgericht, zonder omstandigheden in den eed van het Land te ne-icanscn.
men Zij wilde slechts doen gevoelen, dal men, om het leger op de verlangde
sterkte te houden, zich met haar te verstaan zou hebben: want, waarlijk, het haperde
haar niet aan de bereidvaardigheid om offers te brengen voor de zaak van het Land.
Getuige de hartige taal der missieve, waarmede de Gecommittleerde Raden in Januarij -
(1655) de Staten van het Gewest beschreven. Daar drukken zij, overtuigd, dat de
lasten van den oorlog zoolang gedragen zullen moeten worden, »toldat God Almachtig
eene zekere en beslehdige uitkomst zou gelieven te verleenen," Hun Edel Mögenden
op het hart, dat, zoo men nalatig was in het beramen van verzekerde opbrengsten, zulks
»tot schade en schande, ja tot den ondergang des Lands zou strekken." »Maar," voegen
zij er bij, »wij willen verhopen, dat niemand den lieven Vaderlande en der nakome-
lingschap zoodanig ongelijk zal willen aandoen, hetwelk mede voor God en de geheele
wereld onverantwoordelijk zou wezen" Wat derhalve de Provincie beoogde met de
zwarigheden, die zij bij de bevordering van de marsch'vaaixligheid eener genoegzaam
slerke armee in den weg legde, het was niets anders, dan te verhoeden, dat de oorlog,
te land gevoerd, eene uilkomst mocht medebrengen, welke de bron van haren rijkdom
en kracht zou doen verloren gaan. Werd er van Nederland, ten gevolge van den oor-
2 Notulen, enz., 12, 19 April,
4 nes. Holl. 1033, bl. 417.
' Ilct is te Tinden bij aitsema, II, 33, 34.
3 Reml SlaL-Gén. 1,8, 14 Jan. 1033.
87 *
-ocr page 692-692 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ißso— log, eene Landmogenlieid onder hel gezag van den Prins van Ornji/e, door de eene of andere
vreemde Mogendheid bevorderd of erkend, dan zou plaats hebben gegrepen , λτλΙ Holland
boven alles meende te moeten duchten, en het beste raiddel om dit gevaar te keer te gaan,
was te zorgen, dat de oorlog ter zee niet in het belang van den oorlog te land werd
verwaarloosd. Daarom hief Holland inf diezelfde maand Januarij weder hare klachten
aan over het onbetaald blijven van de oudé schulden der Admiraliteit, en begon op
nieuw te spreken van het terughouden van een deel van haar aandeel in de kosten van
, den oorlog te lande, ten einde met die gelden aan den eisch van het zeewezen te kunnen
voldoen, zoo, namelijk, de Landprovinciën in gebreke bleven, hare verplichtingen ten dien
aanzien na te komen, en, volgens het rapport eener Bezending, die wederom naar Friesland
afgevaardigd was geweest, was van deze Provincie ten minste niets beters te wachten i.
Intusschen werden de beraadslagingen over de toebèreidselen ten oorlog met ijver
-voortgezet. De besluiten, door de Gecommitteerden tot die zaak, bijgestaan door den
Griffier der Staten-Generaal, genomen, zouden gelijke kracht hebben, alsof- zij in
de volle Vergadering waren vastgesteld Toch kregen die Gecommitteerden nog eene
bijzondere machtiging om de mededeeling te mogen ontvangen van eene zaak »van
groote importantie en die merkelijk gevolg na zich zou kunnen slepen." Zij bestond
Geheime me-'" zekere Opening, aan Zijne Excellentie gedaan, »om (heette het) met beleid en in
fledeehng van geheim uitgevoerd te worden." Friesland en Groningen bewilligden hierin slechts
chaenacli» *
onder hetzelfde voorbehoud, dat zy telkens bij de onderhandelingen lieten gelden. Dus
hieldpn zij het er voor, dat de bedoelde krijgsonderneming op vrede met Spanje zou
kunnen uitloopen. Werkelijk bjieek uit de mededeeling, dat de opening gedaan was
van wege eenen vriend van dezen Slaat, en dat de zaak strekte tot verzekering van
het traktaat met die van de andere· zijde, indien zij voortgang hebben mochtof let
het bekomen van krachtigen bijstand, ingeval de oorlog moest worden voortgezet. De
Provinciën verleendien alsnu machtiging aan hare Gedeputeerden, om op de bewuste
zaak te mogen beraadslagen en besluiten, behoudens hare bekrachtiging, 'op rapport
te verleenen Wie was die vriend van dezen Slaat? De vermelding van de hoop op
krachtigen bijstand ingeval van voortzetting des oorlogs, eenen bijstand, waarmede geen
andere dan van Frankrijk kon bedoeld zijn, w^eltigt het vermoeden, dat hier niemand
anders dan giiarnagé aangeduid wordt, die aanvankelijk zonder ambtelijk karakter in
den Haag kwam en zich met onze staatslieden onderhield He,t doebvan zijne komst
1 Resol. Stat.-Gen., 16, 26 Jan. 1633. Res. Holl. 1633, bl. 433, 437.
■i Resol. Stat.-Gen., 10, 13, 15 Fobr. 1633.
·■' Resol. Stat.-Gen., 25 Febr.^ 2 Maart 1633. Res. Holl. 1633, Μ. 451, 452.
üesol. Holl. 1633, bl. 450. Werkelijk werden chabnacè's voorslagen tot een nader verdrag
DES VADERLANDS. 693
was eenen gunstigen uilslag der vredesonderhandelingen Ie belellen. Zijne eersle zorg, 1630—
1034
derhalve, was, te weeg te brengen, dat de nieuwe veldlocht voortgang mocht hebben.
Daartoe moest de voorstelling dienen, dat nieuwe voordeelen, in of bij de Zuidelijke
Nederlanden te behalen, het besie middel waren om dezen lot de inwilliging van al
onze wenschen te brengen. Trof men echter dit doel niet, dan (zal ciiarwacé er bij-
gevoegd hebben) zou Frankrijk openlijk aan onze zijde treden. ^
De Prins nam aanvankelijk tegenover charinacé de houding aan, alsof hij niet gezind Vcïstandhon-
was om op den raad van Frankrijk het sluilen van een bestand tegen te gaan: hatl p^fiJ'g"
Frankrijk, zeide hij, werkelijk zooveel tegen een bestand, dan had het zich slechts
wat vroeger moeten verklaren: thans wenschte hij zich te spiegelen aan het voorbeeld
van zijnen broeder, die ook aanvankelijk op raad van Frankrijk het bestand had tegen-
gegaan, maar ten laalsle door den Koning in dien tegenstand alleen was gelaten. Zoo
scheen het den Franschen minister noodzakelijk, den Prins door beloften te winnen,
en hij deetl zulks door hem Ie zweren, dat, bijaldien Zijne Excellentie volkomen ver-
trouwen op den Koning en den Kardinaal wilde stellen, dezen hem nimmer zouden
verlaten, wat er ook mocht gebeuren, en zyne belangen nooit uit het oog zouden ver-,
liezen: de Koning en de Kardinaal, voegde hij er bijwenschteh alles wat hun van
den kant van dezen Slaat ten goede zon kunnen komen, door zyn toedoen te verwerven
om er hem alleen dank voor te kunnen welen. — Dit was eene bedenkelijke taal en
wel geschikt, om, zoo de Hollandsche staatslieden zoo iels vermoeden konden, hunne
achterdocht en voorzichtigheid volkomen te weltigen. — De redenen van oharnagé
hadden al dadelijk deze uilwerking, dat de Prins hem verzekerde, den voortgang der
onderhandelingen te willen belellen, zoo hij daarbij ondersteund werd door ruime aan-
biedingen (ongetwijfeld wordt de geregelde levering van het subsidie bedoeld), die
moesten dienen om de voorstanders van de voortzetting van den oorlog aan te moedigen —
gedaan aan de Gecommitteerden tot Öe onderhandelingen met die van de andere zijde en tot liet
«employ van het leger." Vandaar dat men het resultaat der onderhandelingen met chauxack
vermeld vindt in de Notulen van hetgeen voorgeloopen is nopende de onderhandelingen met die
van de andere zijde,
' Zie brief van ciiAririACÉ van den 13 Maart, 1033, in Arch. de /«JIMi. (/'Or. II Scr. UI Tome,
ρ. 3f), 37. Aldaar zou ik wenschen te lezen (p, 37, reg. 18): s'il y esloit aide du Roy: ζου
zou de 'inlassching der ontkenning in den vorigen regel niet noodig zijn. Uit een ecluijven van
denzeliden van den 4^'-·" Apil (ald. hl. 37, 38) vernemen wij, dat ciiAnsAcii den Prins zekere
Spaansche brieven vooriiieldj doch dat deze daardoor volstrekt niet ontsteld werd, te Icnui.n
gevende, dat de echtheid dier brieven möeijelijk te bewijzen zou zijn. Voorts blijkt uit hetzelfde
schrijven, dat de Prins zich niet ontzag, den Franschcn onderhandelaar harde woorden tc doen
hooren, in die mate, dat deze, had hij het staatkundig belang voorhij kunnen zien, licht tot
het afbreken van al zijne hemoeijingen zou zijn besloten. De Prins trok zich de zaak van
692 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— Overeenkomstig deze verklaring hooren wij dan ook den Prins den Maart in de
vergadering der Slaten-Generaal beluigen:, dat hij lot voorbereiding van den veldtocht
alles wat van hem afhing, gedaan had. Na hadden sverder de Stalen zelvenile zorgen ,
dat aan al die toebereidselen gevolg werd^ gegeven. Des Staten beantwoordden' deze»uit-
noodiging njet de vereischte verordeningen i.. Maar wederom werd ditf besluit op den
voet gevolgd door eenen maatregel tot geruststelling van Holland ten aanzien van de
middelen lot bestryding der kosten van den oorlog ter zee. Doch, naauwelijks genomen,
bleek die maatregel, bestaande in de bepaling «van zekeren termijn, waarbinnen de helft
der'achterstallen, aan de Admiraliteit verschuldigd, moest afgelost zijn, te veel van de
krachten der Provinciën te vergen Toen dus de tijd daar was, dat de Prins zich aan
het hoofd van het leger te velde zou gaan plaatsen, was Holland in geenen deele
tevreden gesteld. Den April (1653) deedi'de voorzitter der Slaten-Generaal, over-
wegende dat de Gecommitteerden van de andere zijde óf tegen« den hun gestelden ter-
mijn niet terug zouden zyn, óf geen bevredigend antwoord mede ^zouden brengen, het
voorstel,· dat Hun Hoog Mögenden eenen dag zouden 'bepalen, tegen Welken »het leger
.te velde ^zou woorden gebracht. De Vergadering besloot daartoe den SIS®·^®" April'te be-
stemmen. ' Toen dit ί besluit den ll^ei April een begin van uitvoering zou erlangen,
poo2;t "^'erzocht de' Provincie Holland de zaak op te schorten. ' Zij verkreeg slechts een dag
den ΡΗπΓμdL" ^ alsloön werden de Stalen van Holland bijeengeroepen, om te raadplegen, wat
veldtocht op te jg doen, nadat inlusschen de Gedeputeerden dezer Provincie verklaard hadden zich met
houden.
het voorstel te vereenigen, in het vertrouwen dat, gelyk Holland de andere Gewesten
ondersteunde in den oorlog te lande, zoo ook dezen volgens de afgelegde beloflen, door
--——— "f ·
hauterive zeer aan, die, bi] gelegenheid dat de zegelbewaarder chateauneop den 29®'"" Februarij
(1633) in hechtenis Avas genomen, op het punt geweest was mede zijne vrijheid te verliezen,
maar het ontkomen en herwaarts gevloden was (Brief van lasijerak van 12 Maart). Nu vorderde
de Fransche Ilegermg zijne uitlevering. De Prins kon daartoe niet besluiten j . doch de :Staten
achtten hei billijk , 's Konings verzoek gehoor te geven. De schuld, van welke de zegelbewaarder
beticht Averd, was verstandhouding met den Hertog van Orleans en medeplichtigheid aan zijn
laatst vertrek uit Frankrijk. Dat iiaüterive, een officier in Nederlandsche dienst en vertrouweling
van den Prins, in deze zaak betrokken Avas, bewijst weder, dat de Prins in^den grond rneer.hoop
voor zijne grootheid bouwde op bichelieüs val, dan op de bevestiging van dezen minister in het
gezag. Bij liQt beleg van Rijnberk wordt iiaüterive als tegenwoordig vermeld (aitsema II, 63).
Ook bleef hij in het land, waar hij veel invloed uitoefende op de Prinses van Oranje ^Archiv,
de /« j Jf. d'Or. tv a. pl. hl. 39, 51, 52), en dat niettegenstaande charnacé onder de ontwerp-
artikelen van een verdrag met Frankrijk er een wihle doen opnemen, waarbij bepaalci^wcrd, dat
de Staten geenen Franschman^ tegen den Avil des Konings in hunne dienst of in liiui Land zouden
houden|(zie Notulen enz., f.^v»" 284). . -
' keml'^Stat.-Gén.'l, 9 Maart, 1633. 2 Resol.'Stai-Gen. 17, 18 Maart, 1633.
-ocr page 695-1034.
DES VADERLANDS. 695
het spoedig leveren harer verpliclile bijdragen, de Admi ra li teilen in slaat zouden stellen
oin hare schepen in zee te brengen en den vijand te water het hoofd te bieden. Werd
dit vertrouwen beschaamd, zoo zou de Provincie in gebreke moeten blijven om de
landmacht op de been te houden. De Staten van Holland bijeengekomen, keurden
deze handelwijze hunner Gedeputeerden goed. De voorwaarde echter, aan hunne ver-
gunning lot het uittrekken van het leger gesteld, achtten zij den April, toen
Zijne Excellentie den Haag zou verlaten, niet voldaan. Vandaar dat zy 's Prinsen
vertrek trachtten op te houden. Zij lieten hem herinneren, -dat de Gecommitteerden
van de andere zijde, die reeds te lang op zich hadden laten wachten, nu toch spoedig
terug zouden zijn, en dat Zijne Excellentie noodwendig tegenwoordig moest wezen bij de
dan te heropenen onderhandelingen» Voorts ontrieden de Hollandsche Heren den Prins voor
alsnog te vertrekken, eensdeels op grond van den gezwollen sland der rivieren, die zijne
troepen beletten zou tijdig ter bestemder plaatse aan te komen, anderdeels wegens het
jaargetijde, dal, aangezien hel graan nog verre was van rijp te zijn, het leger met hon-
gersnood bedreigde. Deze laalsle drangreden >vas eene bedekte bedreiging, dat//o//a«<i het
wel eens aan den toevoer van geld en levensmiddelen kon laten haperen. Bij dit aanzoek
van Holland voegden de te 'ä Hage gebleven Gecommitteerden van de andere zijde hunne ge-
beden: binnen weinige dagen, zeiden zij, zouden de moeijelijkheden uit den weg geruimd,
en het traktaat lot wederzijdsch genoegen gesloten kunnen wezen. Doch de Prins, ge-
rust op het besluit van de Slalen-Generaal, bekreunde zich om het een evenmin als
om het ander: de Brabantsche Heren verwees hij naar de Stalen, hopende (zeide hij),
dat een goed akkoord, lusschen de partijen getroffen, hem spoedig zou nopen terug te
komen, en den Hollandschen Gedeputeerden voerde hij te gemoet, dat hij met Gods
hulp de zwarigheden, waarover zij zich schenen Ie bekommeren, te boven hoopte Ie
komen. Nog denzelfden avoHd nam hij zijn afscheid, om den volgenden dag te ver-
trekken; de Gecommitteerden lot de onderhandelingen zouden hem in hoedanigheid van
Gedeputeerden te velde vergezellen, en ten minste een gedeelte van hen den Prins da-
delijk volgen 1, Deze slap had Ie grooter beteekenis, omdat er reeds artikelen vaneen
verdrag met Frankrijk waren ontworpen, volgens een van welke de Staten zich ver-
bonden, zoo die van dö andere zijde de hun gestelde voorwaarden den 20®'™ April niet
hadden aangenomen, van geen vredesverdrag meer te willen hooren, maar hun leger
te velde Ie brengen 2
Gedurende de dagen, die lusschen den aanvang van April en den 20»^«" dezer
maand verliepen, drong ook de West-Indische Compagnie krachtig op het ontvan- vertoog ran
gen van subsidie aan. Ook zij moest duchten, dat alle hulpmiddelen aan den oorlog co^p^agni"*^"*^^
> Resol Stal.-Gm. 8, 11, 12, 22 April, 1033. Resol, Holl. 1G33, bl. 400. 21, 25 , 20April,
1033. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 100, 101. ^ Nohtlen enz. fol. recto, 284 , 285.
I
-ocr page 696-690 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
if,;50— te land len kosle gelegd mochten worden, en dat, was eenmaal na een krachligen
^®^^· slag een gewenschle toestand in het land ontslaan, men haar in den steek zou laten,
en Brazilië misschien aan den Koning' van Spanje terug zou geven. Reeds op den
eersten April gaf zij aan de Staten-Generaal haar verlangen) te kennen om te mogen
weten, of zij op de toegezegde en verder nog benoodigde ondersteuning zou kunnen
rekenen. De Staten gaven haar toen goede hoop en blijken van belangstelling in
hare stoute plannen Maar den 20sten April wendde zy zich weder met een uit-
voerig vertoog tot Hun Hoog Mögenden. Het was nu drie jaren geleden, zoo luidde
<le taal der Bewindhebbers, dat God de wapenen van Hun Hoog Mögenden zoozeer had
gezegend, dat eene van de allerbelangrijkste plaatsen in de West-Indien in handen der
Compagnie was gevallen.. Daarmede was een krachtige afleiding van 's vijands macht
Ijewerkt, en een middel verschaft om onze. scheepsmacht te vermeerderen, het boots-
volk, waarvan God deze landen wonderbaarlijk had voorzien, nuttig te werk'te stellen,
onze ingezetenen door den uitvoer der voortbrengselen hunner ngverheid te beVoordee-
len, en een winstgevenden handel in suiker, braziliehout, katoen enz, .te doen ont-
staan. De ingewonnen bericliten verrieden ^ dat 's vijands zaken aldaar zeer wankel- '
baar, ja genoegzaam wanhopig stonden; zijn krijgsvolk te land en ter zee wasi onver-
genoegd; de inboorlingen helden over lot afval, de negers tot opstond; de Portugezen,
door afpejrsingen en geleden verliezen ontstemd, waren moedeloos. Dus deed alles eene
omkering verwachten in het voordeel van onzen Staat. Thans derhalve was helde rechte
tijd om zich van het gansche Kapileinschap /'cmam&iic meester te maken; ja, de len
noorden daaraan grenzende gewesten Tamaraca, Paraiha en Rio Grande daarbij te ver-
overen. Daartoe moest een ervaren krijgsoverste met minstens 3000 man j derwaarts ge-
, zonden Avorden. Dan zou weldra de Compagnie geene subsidies meer behoeven, ja,
den Slaat kunnen'bijspringen. Ten einde dat' krijgsvolk over te brengen en de in
Brazilië aanwezige soldaten van alle benoodigdheden te voorzien,' waren 2,500,880 gul-
den noodigj'voor de helft in klinkende munt. Zoo veel was et»niet in de,kas der
Compagnie. Dus was het volstrekt'noodzakelijk, dat dê-jProvinciën verleenden wat zij
toegezegd hadden. Hel beste deel van Brazilië, eenmaal verzekerd, was zoo^ veel als
een Koningrijk gewonnen, dat in weinig lijds kon bezeild worden, en waarvan de
krachtdadigste ondernemingen tegen den vyarid konden uitgaani In één .woord, in tyd
van oorlog zou dat Rijk een breidel zijn voor οήζεη vijand, en in tijd van 'vrede een
onuitputtelijke,schat voor deze Landen. — Wie vermocht de kracht van'zulke gronden
^ ,, , te. weerstreven? Ook gaven de-s Provinciën, en T/oZ/ömc? in de eerste plaats, aan de
■ ^'^Compagnie de geruststellendsle' r' ^k· ir s
' JiesoL· SlaL-Gen. 1, 4 April1633. ' f S^ 1 Ji l-.tei^ > ^
^ liesoL· Stat.r-Gen. 20 , 22 Aprilj, 4 Mei, 1633. iies../ƒ«//. 23 April;' 3 Mei Γ633. In de
-ocr page 697-DES VADERLANDS. 697
De Prins dan was verlrokken, zonder dat Holland genoegzame Toldoening bekomen ^Jgg^
had. Immers zyne betuiging, dat de Provinciën verplicht moesten worden om hare
schulden aan de Admiraliteiten te voldoen, en dat men ten onrechte van den eerslge- Holland blijft
stelden termyn van betaling afgeweken Avas, had weinig te beteekenen. Nog had onvoldaan.
land een anderen' grief legen de Staten-Generaal. De bediening van Veldmaarschalk
was door den dood van erhst Casimir opengevallen Dit in overweging nemende, en
begrypende, dat^ ingeval de Prins op den veldtocht mocht komen te overlyden, er
iemand behoorde gevonden te worden, die het bevel over het leger op zich kon ne-
men, hadden de zes Provinciën zonder toestemming Hólland aan Zijne Excellentie
machtiging verleend om eenen Veldmaarschalk te kiezen. Door deze laatste Provincie
verzocht dè zaak nog een weinig uit te stellen, hadden zij zich om dit verzoek niet
bekreund 2. Deze handelwgze, oordeelde Holland, krenkte haar recht om over zulk
een gewichtig punt te beraadslagen: of was het te veel gevorderd, dat men verlangde
vooraf bepaald te zien, aan^ wien en onder wat voorwaarden het leger in dat onver-
hoopte geval zou toevertrouwd worden? Dus besloten de Staten van Holland ook daarbij niet
te berusten 3 Aan hun besluit gaven zij den dag na 's Prinsen vertrek gevolg, door ter
Generaliteit te/verklaren, dat de Collegies ter Admiraliteit nog geene uitwerking be-
speurden van de beloften der Provinciën. Toch moest //o/^awrf gerustgesteld worden:
immers terwijl het leger naar boven getrokken was, lagen verscheidene plaatsen van
deze Provincie open voor een aanval uit zee, en zag zij, nu als het ware op hare
beurt grensgewest geworden, zich met zwaarder slag bedreigd, dan haar ooit gedurende
den oorlog was overkomen. Slechts door eene talrijke scheepsmacht kon dit gevaar-
worden gekeerd, en daar zij de landmacht tot verdediging der landgrenzen steeds had
gesteund, zoo behoorden de Provinciën thans ook tot hare verdediging de zeemacht te
sterken. Gaarne voorzag Holland in de onmiddellijke behoefte, doch slechts onder voor-
waarde, dat de Provinciën zich verbonden om dat voorschot terug te belalen, of zich
maand Februarij van het jaar 1633 werd het gedrag van Bommige kapiteins, die zich bij den
zeeslag, bij welken de Admiraal pater was omgekomen (zie hiervoor bladz. 548, 549), slecht
gekweten en hunnen Opperbevelhebber trouweloos verlaten hadden, aan het oordeel eener recht-
bank, uit leden der Collegiën ter Admiraliteit bestaande, onderworpen. De Vice-Admiraal hau-
ten TuijssEN bleef vrij van alle verdenking; integendeel, hij werd verherd met een gouden
ketting. Yijf kapiteins werden tot levenslange ballingschap veroordeeld {ResoL Slat-Gen. 22.
23 Febr.; 2, 7, 8, 11 Maart; 12 April; 24 Junij; 2, 23 Aug. 1633. Res. Holl. 12Mei, 1633).
' Reeds in Julij 1632 had Graaf' willem van Nassau verzocht met dien post begunstigd te
worden {Resol. Stat.-Gen. 1 Julij, 1632).
2 Resol. Slat.-Gen, 23 April, 1633. RcsqI. Holl. 1633, bl. 438, cn 25 April, 1633.
3 iicio/. M. 26 April, 1633.
/
III Deel. 4 Stuk. 88
-ocr page 698-708 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Helen,!welgevallen, dat lot gelijk bedrag IJollajids hiidrage lot de landmacht werd in-
gehouden, j Ook de voorbarigheid, met welke de Staten-Gieueraal den Prins gemachtigd
hadden lot de keuze rvan (een maarschalk, werd streng,gewraakt, met de verzekering
dat, gingen de Provinciën in deze zaak^niet van iha$r opzet af, .Holland den genomen
maatregel niet zqu erkennen. — Deze tc^al werkte zoo veel uit, dat er een talrijke Com-
missie _benoemd werd om over den,'eersten der beide grieven met. de Slaten.van
in overleg te,trede;o, metfhet doel om deze Provincie gerust te/stellen. Mitar ten aan-
zien van het tweede punt-verzochten i de- Staten-Generaal die van Holland om. dXmog
lot den maatregel toe te treden, Dit verzoek wasMechter te vergeefsch." Integendeel,
Holland beantwoordde het met-een formeel protest 1. ο ;; » t (ü λ
Den Mei (1653)! vzónd de Prins .uit Arnhem eene verordening , strekkende om
gedurende zijn afwezen in ι acht genomen te worden lot verzekering van de kust »van
Holland legen de jDuinkerkers ? ; maar herhaaldelijk moest Holland nog aandringen op
de betaling van de gelden »aan de Admiraliteiten verschuldigd. Den Mei geschiedde
dit met den hoogstmogelijken ernst door buitengewone Gedeputeerden vo nevens de ge-
wone ter Generaliteit verschenen. Voldeden, dus ι verklaarden zij, de Provinciën niet
aan hare verplichting, dan zoUi zulks lot den ondergang'der Provincie iio/iawci ι kunnen
leiden, die zoo veel tot de gemeene zaak opbracht, en namen zij geen genoegen met
Hollands voorslag om de tot de zeemacht'benoodigde gelden te vinden door het inhouden
harer bijdrage lot de landmacht,, zoo zou zij tot zelfbehoud op andere middelen bedacht
moeten wezen:, de jhoogste nood en h^tfdreigend .verderf perste haaf deze verklaring
af. -T- Deze jpieuwe betuiging 'beantwoordden i de ι Staten-Generaal wel eensdeels met
vermaningen en, waarschuwingen f.betreifendet het ibeheer |der zeezaken maar levens
met het besluit om gevolg Ie geven aan vroeger beraamde bezendingen naar'GeWer-
landi, Utrecht ^ Friesland^· Overijsel en ßroningen\ Cats en vosberoew gingen dadelijk
naar Utrechty Avaar de Stalen.s'sLands juist bijeen waren, en de nieuwe aandrang
bleef niet geheel zonder gevolg
Niettemin ver- weervvil van de spanning, 1 welke er tusschen Holland aan de eene, en de overige
ïincie dei Purina Prins aan de andere zijde bestond, lielen de Staten van dat Gewest
hels geenszins aan bewijzen' van voorkomendheid jegens den laatste ontbreken. ' Zijne
aan zich.
1 Resot. Stai.~Geiï. 27 April, 1633. Resol Holl..23, 27 , 30 April, 1633.
2 Resol. Stat.-Gen}\ Mei, 1633.
3 Nog altijd waren er klachten over misbrtiiken bij de Collcgies ter Admiraliteit, bepaaldelijk
over handelingen van beambten en onderhoorigen' van do Admiraliteit te Rotterdam, die, heette
het, tot nadeel van het Land en tot ergernis van verscheidene Proyincicn verstrekten {Resol.
Stat.-Gen. 18 Tehv., 1633). .
< Resol. Stat.-Gen. 7, 23, 27 Meij 1, 2 Jnnij, 1633. Resol. Holl. 25, 27 Mei, 1633.
lß30—
1634.
DES VADERLANDS. 699
Excellentie had in den vorigen zomer, op verzoek van de Gedeputeerden te velde, tot 1630—
bevordering van de oorlogsplannen de som van 100,000 gulden uitgescholen. Niet alleen
besloten de Slaten-Generaal hem dit geld uit het derde millioen van de Fransche pen-
ningen terug te betalen; maar ook legden zy hem, zónder iemands tegenspraak, de
som van 42,000 gulden toe wegens buitengewone kosten ten zelfden tijde in hiel veld-
leger gedaan, terwijl aan de weduwe van den in 's tands dienst gesneuvelden Graaf
ERNST CASIMIR 10,000 gülden werden toegestaan l. Doch éèn ander besluit had voor-
zeker nóg meer te beduiden. De Staten van het Hertogdom Limburg en van de Lan-
den van Overmaas lieten in Maart hun verlangen blyken om in deze gevaarlijke tijden
tot hunne beschérming eenéh Góevemeur en Stadhouder te bekomen, waarloe zij hunne
keus op den Prins van Oranje bepaald hadden, en nu waren het de Staten van Hol-
land^ die eenige weken later het voorstel deden om den Prins met die waardigheid te
bekleederi, met het genot van de rechten en voordeelen, daartoe van ouds staande, en
van een traktement, dat op 5000 gulden ten laste van de domeinen dier Landen be-
paald werd 2. En of dit alles nog niet genoeg ware, zoo deden de Staten derzelfde
Provincie, juist op het tijdstip der hoogste Spanning, den SSs'ß'i April, overwegende _
dat den Prins (heigeen God mocht verhoeden) in den aanstaanden veldtocht iets men-
schelijks kon overkómen, het voorstel om aan den jongen Prins willem het recht toe
te kennen om zijnen vader, tot erkénlenis der diensten, door zijne voorouders aan de-
zen Staat bewezen , als Kapilein-Generaal der Unie op te volgen. De vier andere Pro-
vinciën , waar frederik Hendrik het Stadhouderschap bekleedde, heèhtten dadelijk huar
zegel aan dit voorstel; de Gedeputeerden van Friesland en Groningen betuigden hun
leedwezen, dit niet eveneens dadelijk te kunnen doen, omdat zij, van de zaak niet
verwittigd, geenen last hadden kunnen vragen Zoo hadden dan de Staten van Hol·
land volkomen recht, om, terwijl zij den Prins hun ongenoegen kwamen betuigen over
de handelwijze der Provinciën ten aanzien van het veldmaarschalkampt, hem de ver-
zekering te geven, dat zij dit deden, niet omdat »de eer en het respect van Zijne
Excellentie" hun niet lief was, maar alleenlijk omdat zij niet konden toelaten, dat
hun recht verkort werd
Dat recht en daarmede de grondstellingen van den Staat zouden de Heren van//o//a«<i
in het oog houden, ook terwijl de Prins aan het hoofd des legers te velde was getrokken.
Het doel van den veldlocht was de stad Rijnberk. Deze vesting, met een fort, Eferen-
gerd.
' Resol. StaUGen. 18, 30 Maart; 2 April, 1633.
= Resol. Slat.-Gen. 23 Maart; 4 Mei, 1633. Resol. Holl. 23 April, 1633.
3 Resol. Stat.~Gen. 22 April, 1633. Resol. JIoll. 21 April, 1633.
Resol. Slat.-Gen. 26 April, 1633.
88*
-ocr page 700- -ocr page 701-DES VADERLANDS. 701
Zoo was AYTONA niet voordat de Prins het beleg van Rijnherk reeds met kracht door-
zette, gereed om aan het hoofd van eene macht van 24,000 man eene krijgsbeweging te
maken. Zij was op de ilfflai beneden gericht. Zoo het schijnt, achtte de Markies
het niet raadzaam, Rijnberk te gaan ontzetten. Althans hij bleef in de omstreken van
de Maas. Trouwens, de Prins had den Generaal stakenbroek aan het hoofd van bijna aytonaneemt
de geheele ruiterij hem te gemoet gezonden. De lage stand echter van het water aan 3/««"
genoemde rivier maakte het voor de onzen onmogelijk om aan attona's troepen den
overtocht op alle punten te. beletten. Den lö'ien jjei, ongeveer Je gelijker Tijd dat door
een honderdtal manschappen van het garnizoen van Breda een uitval gedaan werd bij
Ochten in de Nederbetuwe^ waar zy de redoute, door eenige boeren bezet, overrom-
pelden , allerlei wreedheden pleegden en groole schaden aanrichtten i, trok de Spaansche
Markies de Maas j)\eT, en nam de Huizen van Montfoort en Annendale in, benevens
het éiland van Slevenswaard, welke plaatsen alle toekwamen aan Graaf Hendrik van
den ber&, en daarna ook het stadje Weerd. Stakenbroek bepaalde er zich toe, Vcnloo
en Roermond te verzekeren, die met Grave door aytona bedreigd schenen te worden.
Inlusschen was de Prins met het beleg van Rijnberk zoo ver gevorderd, dat men tot
aan de stadsgracht was genaderd, die op een zeker punt doorwaadbaar werd bevonden.
Alsnu zond hij eenen trompetter om de plaats op te eischen, hetgeen beantwoord werd
met het aanbod om te onderhandelen. Eerst verlangde diesdorf een wapenstilstand van
tien dagen, met belofte van-overgave, zoo er in dien tyd geen ontzet kwam opdagen;
daarna verzocht hij, dat de stad, ontmanteld en onzijdig verklaard, aan den Keurvorst
van Keulen in handen gegeven zou worden. Het een zoowel als het ander werd afge-
slagen, en de plaats, den Junij door het vijandelijk garnizoen, dal den weg naar
Namen insloeg, ontruimd, door onze troepen bezet. De mond- en krygsbehoeften nomcnf1^'^
zouden aan het Spaansch Bewind worden uitgeleverd, en niemand eenige overlast aan-
gedaan worden. Hoezeer er verscheidene burgers werden aangetroffen, die, der Gerefor-
meerde Godsdienst toegedaan, zich verheugd toonden, dat zij van het Spaansche juk
bevrijd waren en voor wier godsdienstoefening gelegenheid zou moeten verschaft wor-
den 3, werd de Katholieke Godsdienst onaangerand gelaten, onder verklaring, dat dc
Stalen zich deswegens met den Keurvorst wel zouden verslaan. De Kolonel van Λνυ>-
bergen werd kommandant der veroverde stad, en het leger trok terug naar Nijmegen
om zich te ververschen
De overgang van Rijnberk Λvcrd op de gewone wijze aan de Koningin van Bohemen
en de vreemde Ambassadeurs plechtig medegedeeld, en door een dankstond in de ker-
ken, en met teekenen van vreugde, vooral ook door de Goeverneurs der grensplaatsen
> llcsol StaL-Gcn. 27 Mei, 1C33. - Nolulcn enz. 7 Julij, 1033.
^ AiTsEJiA, II, 1)1. ^2—64. Mem. de Fred. Henri, ρ. 160—164.
1630-
1634.
1030—
16S4i
702 ALGEMEENEITGESCHIEDENIS
en (biloerbéek te ä^ew/ß»" kieschheidshalte ! uitgezonderd) door ónze Ministers in het
buitenland verordend, openlijk gevierd i. Te Parijs was bij'die gelegenheid de toeloop
van volk onbeschryfelyk groot ' . Λ Vü Λ<^V ! " ' . nh . ' j
4 Doch'wat zeidensin dal zelfde ijPraw/injÄidezulken, die, wel is waar, der staatkunde
van den Kardinaali'geenen voorspoed wënschten, maar met dat al byzonder goed ingelicht
meenden te' zijn? Zij hielden het er voor, gaven zijt te i kennen, dat de »inneming van
het gevolg van eene geheime· overeenkomst was om daarmede den'gunstigen
afloop der onderhandelingen XQi''s Gravenhage AQ bevorderen Mógen enkëlen zich met
zulk eene uilkomst gevleid hebben , van eehige meerdere kans op eene schikking j hetzy
met goedvinden,(hetzij ten spijt van Spanje^ bleek, aan de eene of. aan de andere zijde
j.
j;
Dc ondeAan-
(ieliügen met die
\aii de andere
zijde hervat.
niet het minste.^
Wel waren dé onderhandelingen hervat.ii < De Prins was reeds een geruimén tgd ge-
leden naar het leger vertrokken" en dertermijn'van veertien dagen, den Gecommitteerden
van de andere zijde geteldj sints lang verstreken, toén'dé hier achtergebleven Gecom^
mi lieerden,'drie'in getal, het lang wegblijven hunner'ambtgenoolen bij'den president
der Stalen kwamen verontschuldigen en hunne spoedigé terugkomst aankondigen. Doch
eerst den Ιδ«·®" Mei kwamen de Aartsbisschop, de Hertog van aersghot, en de^Heer
EDELHEER χχϊί Brussel hicrf aan Nu werd hun het antwoord i afgevraagd,'dat zij op
het hun gestelde ultimatum zouden medebrengen, ' De ?Aartsbisschop 'gaf hierop ten
bescheid, dat zy, alvorens het antwoord in te ^leveren, eerst nog nadere toelichting op
enkele punten hebben moesten. Niettemin ivertrouwde hij, dat »mengde onderhandeling
niet zou afbreken, voordal de rust zou getroffen zijn, indien men, namelyk, aan onze
zijde redelyke èn goddelijke middelen begeerde aan ste nemen." Alzoo aanvangende de
punten, waarbij opheldering noodig vFas, te doorloopen, verklaardpn;de Gecommitteerden
>
dadelyk op het eerste, dat zij nog niet voorzien waren van de nadere procuratie des
Konings: verscheidene paketlen waren door de) Franschen onderschept. Doch ter ver-
vanging van het ontbrekende werd een certificaat overgelegd van de Infante, gedagleekend
van deni li}^®*! April, en,! op grond van een schrijven uit Madrid van-'s Konings Secre-
taris, verklarende, dat Zyne Majesteit de onderhandelingen over een bestand goedvond.
Behalve eenige aanmerkingen en?vragen van minder-belang verlangden de Gecommitteer-
den, dat hel bestand zich ook over de beide Indien zou uitstrekken, en dat de onzen
zich in de Wesl-Indiën niet meer zouden mogen aanmatigen, dan hun gedurende het
vorige Bestand vrijgestaan had.; Voorts verklaarden zij-, dal, wat (Je betrof,
men niet anders kon oordeelen, dan' dat zij, behoudens- enkele dorpen, van de Stad was
afgescheiden, hierin ongeluk aan het platte land rondom Breda en Bergen-op-Zoom,
iV- i
' RcsoL Stat.-Gen. 3, 4, 5 Junij, 1633. ^ Dépêche v. Langerak^ v. d. 24 Junij, 1033.
3 Dépêche v. denz. v. d. 17 Junij, 1633. Notulen enz., 8, 12, 13, 14 Mei, 1633.
DES VADERLANDS. 701
hetwelk met de Stad een ondeelbaar leen uitmaakte. Deze zaak echter zou door eeno
bijzondere Commissie onderzocht kunnen worden, aan wier uitspraak men zich zou on-
\
derwerpen. In weerwil van de betuiging betreffende de ondeelbaarheid van Breda erl
het omliggende land, verklaarden de Gecommitteerden zich bereid, Breda zonder het
platte land over te geven, onder voorwaarde bovendien, dat de Katholieke godsdienst
er volkomen in stand werd gehouden , en /^miamÖMC daartegen door onze West-Indische
Compagnie,werd afgestaan. Deze ruil echter, zulks gevoelden zij zeiven, was voor ons
te onvoordeelig: daarom wilden zij daarenboven aan de West-Iijdische Compagnife voor
den afstand dier plaats eene belangrijke som betalen. Van hunne zijde getroostte men
zich Gelder af te staan, doch in ruil voor eene andere plaats, door de onzen over te
geven. Het 11^® punt gaf aanleiding tot de verklaring, dat men ten hunnent de Span-
jaarden zoo lief had, dat men ze alsnog niet kon verlaten, en op het 17^° werd de
mededeeling gegeven, dat de Infante reeds aan den Keizer had geschreven. Zijne Majes-
teit, dus was uit het antwoord gebleken, Avas genegen om in het traktaat begrepen tc
worden, mits de onzen zijne vijanden niet bijstonden: op deze voorwaarde zou ook de
Keizer onzen vyanden geen hulp verleenen, hoezeer wij moesten begrijpen, dat »de
Koning van Spanje en hy zelf ééne hand waren, en dat hunne zaken ééne fortuin
liepen." De Keizer derhalve kon zich niet verbinden, de Spanjaarden niet bij te staan,
terwijl wij daarentegen er van zouden moeten afzien, den Zweden en den Evangelischen
in Duitschland hulp te verleenen.
Op deze aanmerkingen antwoordden de onzen voorloopig, dat er in de Oosi-Indiën
aan geen bestand te denken viel : alles was daar op den voet van oorlog gesteld en het
moest noodzakelijk zoo blijven; in de West-Indien stonden de zaken gansch anders,
dan de Spanjaarden zich voorstelden; de zaak van de Meijerij kon men aan geenerlci
uitspraak onderwerpen: ons recht was onbetwistbaar; begeerde de Koning Fernambuc
te bezitten, dan moest hij het maar heroveren, en, eindelijk, van het recht om onze
vrienden in Duitschland bij te staan, zouden wij bezwaarlijk afstand doen. Bij gevolg
verzochten de onzen nadere verklaring van die van de andere zijde op al de punten
van verschil. Dezen betuigden geen naderen last te hebben: alleenlijk stond het hun
vrij de voor Fernambuc aan te bieden som eenigermate te verhoogen. — Bij de volgende
conferentie kwam men op dezelfde zaken terug. Toen verklaarden de onzen aan de
Gecommitteerden van de andere zijde, uit het ontbreken der procuratie des Konings te
merken, dat Zijne Majesteit het niet goed meende en of met ons of met hen den draak
stak. Het beweren, dat et- paketten uit Spanje onderschept of te Parijs teruggehouden
waren, hielden de onzen voor eene uitvlucht. Voorts vraagden zij onder anderen, of,
bijaldieu het besland ook voor de Oost en de West gelden zou, de handel ons daar
volkomen vrij gesteld zou wezen, zonder voorbehoud van eenige plaatsen. De anderen
antwoordden, dat, aangezien de Hollanders op het stuk van zeevaart en handel de be-
1030—
1G34.
708 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
kwaamslen geacht werden, en de Spanjaarden en'Portugezen .de luislen en Iraagsten,
dezen in dat geval ^ spoedig uit die oorden verdrongen zouden zijn, weshalve wij door
een bestand meer zouden winnen, dan met geweld van wapenen: dus hadden wij niet
te verwachten, dat ons de onbeperkte vaart werd toegestaan, integendeel, niéts méér
dan dit, dat wy.met andere natiën, met welke in verbond stond, gelijkgesteld werden.?
Met zulk eeiie gelijkstelling, was het antwoord, konden wij ons niet vergenoegen: want
anderen stonden er niet met ons gelyk: of hadden die anderen er forten en verdragen
met inlandsche Vorsten, zoo als wij·? En stonden wij bestand in de Indien toe, zónder
vrijen handel, dan zouden de Spanjaarden ons daar de loef afsteken, vermits zijaer
goedkooper handel konden drijven, dan wij. — Tot een nader resultaat leidde deze
conferenlie niet; integendeel, op de hêrinnerihg van onzei zyde, dat het nu aankwam op
aannemen of verwerpen, herhaalden de Brabantsche Gecommitteerden, dat zij geenen
naderen last hadden: het eenige wat zij vermochten', was tCi pogen, het misschien
eenigzins duisler gestelde te verduidelijken. ' / r.:.,
Toen de zaak dus stond, besloten de Stalen-Geheraal,het bekomen antwoord aan de
Provinciën, onder bezworen geheimhouding, mede te deelen, en haar te verzoeken,
vóór den St'e'i Junij haar oordeel over dat antwoord en over de geheele onderhandeling
kenbaar te maken. Ook des Prinsen advies zou gevraagd worden Intusschen bleven
de Brabantsche Heren, zonder verlof te kunnen verwerven om cien /Taa^f te mogen ver-
laten , zoo goed als gevangen, en binnen deze .stad ging men mede hunne aanraking
met het volk zoo veel rhogelijk tegen. Toen dis Aartsbisschop vele jonge lieden gevormd
had, en onze Katholieke landgenooten ten huize van dien geestelijke en zyrie mede-
gecommitteerden ijverig de mis bezochten, werden de Heren van Holland uitgenoodigd,
zulke buitensporigheden te keer te gaan, opdat die ergernis mocht worden weggenomen
Den Junij werd bij missieve, gedagteekend van voor Rijnberk den eersten Junij,
des Prinsen gevraagd adviesj ontvaneen, .Hij, ving aan met de betuiging, dat de Stalen
's Prinsen ad- o. σ
vies betreifende hem met het vragen van zijn advies een bijzondere eer bevVezen; maar dat hij vréésde,
lingen, Hun daarin niet zoo te kunnen dienen, als.het gewicht der zaak vereischte, de goede
1630—
1034.
bedoeling van Hun Hoog Mögenden verdiende, zijn plicht vorderde en zyn hart wenschte.
Niettemin zou hij zich vrymoedig verklaren. Zijns bedunkens bestond het geheele ver-
drag in twee punten: het eene de zaken van Europa^ het andere die van de Indien
rakende. Wat die van Europa aanging, zoo zag hij slechts'twee voorname zwarigheden:
de vraag belrefTende de 3Ieijerij, en die betreffende de havens-van Vlaanderen. Op deze
punten, meende hij, moest men gansch niet toegeven, te meer, omdat er wel middelen
zouden te vinden zijn om elkander daarop te verstai^n. Maar wat de Indien betrof,
zoo zag hij geen middel hoegenaamd van schikking, vermits fdè eer, de roem en het
-7" 1·
I Notulen enz., 20 Mei, 1633. ' ^ Notulen enz., 21 Mei, 1033. Resol. Hall. 15 Junij, 1633.
-ocr page 705-DES VADERLANDS. 7015
voordeel des Lands vorderden, dat Fertiambuc gehandhaafd, en de Wcsl-Indische Com- ^1034"
pagnie niel voor geld of goede woorden werd verlaten, en men ten aanzien van de Oost
])ehoorde te blijven bij hetgeen gedurende het voorgaande Bestand had plaats gegrepen,
daar immers de Koning zelf dien weg verkozen had. Evenwel men moest de beide
Compagniën over hare belangen hooren, om zich zoo goed als te regelen naar haar
advies. Ten einde spoedig te zien, welk eene uilkomst de zaak zou bekomen, ried hij
aan met het sluk van de Indien aan te vangen: kon men elkander op dit punt verslaan,
dan zou men het schielijk met betrekking tot de zaken in'Europa eens zijn. Ten
slotte verklaarde hij zich in alles tot de wijsheid en voorzichtigheid der Stalen Ic ge-
dragen, zich noemende van Hun Hoog Mögenden den onderdanigen dienaar — Deze
brief was geheel in den geest en naar het hart der Heren van Holland. Immers slrekte
hij om de onderhandelingen niet af te breken, en zulks bleven genen verlangen, daar
men aan Frankrijk, bij de té verwachten naauwe aansluiting aan deze Mogendheid,
te minder bedenkelijke inwilligingen zou behoeven te doen, naarmate er meer kans scheen
te bestaan, dat de beide deelen van Nederland zich onderling lot verzekering der weder-
zijdsche zelfstandigheid verslonden.
Reeds was de Junij eenige dagen verstreken, toen van de adviezen der Provinciën
kennis werd genomen. Daarna viel het besluit der .Slaten, dat men den 15''"" Junij
weder met die van de andere zijde in conferentie zou treden. Alstoen drongen onze l)cconferenties
Gecommilleerden slechts te slerker op hunne oude eischen aan: thans, zeiden zij, was
ten gevolge van onze verdragen met Oost-Indische Vorsten niet meer mogelijk, wat
tijdens de onderhandelingen tot het vorige Bestand nog mogelijk had kunnen schijnen.
Nu ook Rijnberk in onze handen gekomen was, verlangden zij, doch niet zonder glim-
lach konden zij den eisch uitspreken, voor het geval dat wij deze vesting bij het te slui-
ten traktaat weder afstonden, eene andere daarvoor in de plaats. Bij den eisch van de
overgave van Breda en Gelder volhardden zij: deze plaatsen, zeiden zij, hadden wij
tot onze veiligheid volstrekt noodig, daar de Koning van Spanje sterfelijk was en de liefde
der Spanjaarden voor ons niet bijzonder groot, en te gereeder moest men ze ons over-
geven, nu wij niet meer aandrongen op het bezetten der Vlaamsche havens, noch op
het nemen der soldalen van de andere zijde in den eed van de Slaten der Zuidelijke Gewesten
alleen, noch op het vertrek der Spanjaarden. — De anderen antwoordden, met leedwezen
Ie bemerken, dat de onzen thans de toepasselijkheid van het bestand op de Indien stelliger
verwierpen dan vroeger; inlusschen, «as hel bezit vanen GeWer voor onze veiligheid
noodig, vrede in de Indien en de lossing van Fernambuc was noodig voor de hunne
Toen men aldus van gedachten gCAvisseld had, beijverden de Slaten zich niel, de
' Notulen enz. 4 Junij, 1633-
- Notulen enz. 10, 11, 15 Junij, 1033. ReioL Stal.-Gen. 10 Junij, 1633.
III Deel 4 Stuk.
hervat,
89
-ocr page 706-708 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1c3ü— conferenties voort te zetten. Integendeel, zij besloten de Heren Heemstede en de Knuy-t
naar den Prins in het leger te zenden om aan Zijne Excellentie verslag van het laatste
onderhoud met die van de andere zijde te doen en zijn advies te vragen, en tevens mei
hem een besluit te nemen op de verdere ondernemingen van het leger. Voor het ver-
trek dier Heren kwamen Iwee der Brabantsche Gecommitteerden, bevreesd voor de plan-
nen , die men weder met den Prins zou beramen, ten huize van den Raadpensionaris
' rnet de verklaring, dat het jammer zou zijn, zoo de onderhandelingen, nu zoo ver ge-
vorderd, werden afgebroken; zy zagen wel in, dat de zaak voornamelyk aankwam op
de Indien: welnu, even als bij het vorige traktaat, moest men deze zaak ook ditmaal
door de eene of andere schikking zien te vinden; hun wil was goed genoeg, maar
hunne handen waren gebonden. De eenige troost d.oof^ den Heer Pauw daarop gegeven
was, dat zoo hunne handen gebonden waren, men ook met geene hoop op een goed
einde met hen kon handelen i.
Ook met den last om de behartiging der belangen van de AVest-Indische Compagnie
aan te bevelen gingen Pauw en de Kktjyt lot den Prins. Juist had deze Handelsmaat-
Nieuw vertoog
van de West-ludi-schappij weder een krachtig vertoog bij de Staten ingeleverd. Het móest dienen om
.che Compagnie, ^^^^ voorstelling te geven van het geldelijk voordeel en de krijgskundige kracht, welke
* het Land aan de Compagnie te danken had, en hoe een en ander slechts met het aan-
liouden van den oorlog bestaanbaar was. Jaarlyks rustte zij door elkander öO schepen
uit en onderhield zes of achtduizend soldaten. Welk een vertier gaf dit niet! En dan
haar handel! Alleen die op Guinea vraagde jaarlijks eene lading van allerlei manufac-
turen ter waarde van meer dan vijf tonnen gouds, en bracht elk jaar over de tien ton-
nen in het land, 'En wat de vermeerdering van krijgsmacht betrof, waarop de Staat
door haar toedoen kon rekenen, zij bezat tegenwoordig by de 120 schepen, zoo groot
en zoo goed voorzien als de beste schepen van .den vijand, en ingeval van nood stond
daarvan steeds een derde het Land ten dienste. Maar alleen bij de voortduring van den
oorlog kon de Compagnie den Staat lot voordeel blijven. Immers handel en colonisatie
alleen vermochten daartoe niet veel. De ervaring had geleerd, dat de handel, gedreven
met volken, aan den Koning van Spanje niet onderworpen, zeer »mager en gering"
was: de door Europeanen nog niet bezochte landen waren van weinig beteekenis of
onvruchtbaar, of zoo zij vruchtbaar waren, met geweldige bosschen bezet; voorts was
het klimaat voor de onzen Ie heel, daar wij onvoorzien waren van slaven, of niet, als de
Spanjaarden en de Portugezen, gewoon waren ons van slaven te bedienen. Eindelijk
ontbrak het ons aan volk om die landen Ie bevolken: niet dat wij aan menschen ge-,
brek hadden; integendeel, onze Provinciën krielden daarvan, maar al dat volk kon hier
te goed aan den kost komen om in die oorden eene onzekere fortuin te gaan zoeken.
' Notulen enz. 15 Junij; 7 Julij, 1633.
-ocr page 707-DES VADERLANDS. 699
Tot nader bewijs, hoe alleen de beoorloging van Spanje ons in Amerika baal kon ople- 1G30—
veren, Irad het verloog in eene beschrijving van de kustlanden van dat werelddeel.
Nieuiv-Nederland was koud, en dus niet zoo rijk als een tropisch land: slechls de han-
del in pellerijen kwam daar in aanmerking; doch deze bracht niet meer dan ΙίΟ,ΟΟΟ
gulden op in het jaar. Van daar af tot aan Guiana toe was alles hetzij door Spanjaar-
den, hetzij door Engelschen ingenomen. Giwawa, daarentegen, was nog eene »wilde
kust"; maar de daar wonende barbaarsche natiën hadden Ie weinig behoeften om eenige
mogelijkheid van belangrijk vertier op Ie leveren: met twee of ilrie schepen in het jaar
derwaarts gezonden, kon men volstaan. Zuidwaarts van 6rwmwa lot in westelijk
rika en de kust van Chili, was alles door de Portugezen bezet of in beslag genomen.
Wat zou derhalve Ie winnen zijn zonder vijandelijkheid legen den Koning \(in Spanje?
Zelfs mei de wilden kon men geene betrekkingen aanknopen zonder eene vijandige
houding legen de Spanjaarden aan te nemen: immers zouden zij het met ons niet aan-
leggen , zoo wy ons der Spanjaarden vrienden betoonden: de Ghilezen aan te lokken
en de Spanjaarden te verschoonen, ziedaar twee zaken, die niet zamengingen. Zoo zou
er by den vrede voor de Compagnie niets anders overblijven, dan »een magere schim
van een welgevoed ligchaam." Welnu, had men aan vreemde Mogendheden, die dezen
Staal nimmer veel voordeel aangebracht hadden, en wier overwinningen men ruim zoo veel
reden had te duchten als te wenschen, 'groote subsidie^ geschonken, alleen om den vijand
elders bezig te houden en, zooals men het noemde, diversie te maken, zou men dan geene
subsidiën over hebben voor de rftt^er^iß, teweeg gebracht door de West-Indische Compagnie,
welke onder de vleugelen van Hun Hoog Mögenden schuilde en voor niemand te vreezen
was, dan voor onze vijanden? Dit ware meer, dan de Staten bij de nakomelingschap konden
verantwoorden i. — Wel mocht de Compagnie spreken van de afleiding van 's vijands
macht, door haar teweeg gebracht. Brazilië genoegzaam te verdedigen en tegelijk
in Europa krachtig op te treden, was voor Spanje te veel. In Maart, 1633, schreef
onze Gezant in Frankrijk, dat de onderneming lot herovering van Fernambue lot in
den herfst Avas uitgesteld, daar de galjoenen, daartoe benoodigd, n-AdiVMiddellandsche
Zee gingen om den Kardinaal-Infant, 's Konings broeder Don Εεκοικανο, naar
Italië over te voeren, en van den anderen kant kon de Generaal van de West-Indische
Vloot, die men reeds met Januarij in Spanje gewacht had, niet voor Junij komen,
daar hij uit vrees voor de Hollanders niet durfde afzeilen, dan met al zijne galjoenen
bij elkander Het werd Junij en nog was de vloot er niet. Wel vernam men, dal er
door de onzen weder een eiland, St. Margerila, verovenl, en een groot aantal suiker-
schepen in de haven van Paraïba verbrand waren: eene schade, vergroot door het ver-
ongelukken van vele schepen, gereed om uit Cadix naar do West te varen. Hoe dan
' Noluleri enz. IG Junij, 1C33. " Depêche van 25 Maart, 1633.
89*
-ocr page 708- -ocr page 709-DES VA'DERLANDS. 3536
onderhandelingen achteruit gezet. En hoe werden wij door Spanje misleid I De procu-
ralie van den Koning was niet geldig: zonder zijn woord te breken, zou hij kunnen
weigeren iels te erkennen van hetgeen hier afgesproken zou zyn; geen goeverneur van
eenige vesting, .wier overgave wij bedongen zouden hebben, zou anders dan op een
uitdrukkelgk bevel van den Koning de stad van zyn goevernement kunnen overgeven,
zonder zich des doods schuldig te maken. En wat het voornaamste was, stelden de
Staten den Koning van Frankrijk als vrucht van den geraeenschappelijken oorlog be-
geerlijke uitkomsten voor, dan zou deze Vorst zich licht door hc't belang der veiligheid
van zijnen Slaat, door de kans om zijnen ouden vijand te vernederen, endoor de gemak-
kelijkheid van de uilvoering laten bewegen om Spanje openlyk den oorlog aan Ie doen. —
Welke de begeerlijke uitkomsten waren, door den Koning van Frankrijk bedoeld, slond
uitgedrukt in de ontwerpartikelen, tegelijker tijd door giiarnagé overgeleverd. Van de
gezamenlijk veroverde Spaansche T^ederlanden zou de Koning Luxemburg, Artois, He-
negouwen, Kamerik en het Kameriksehe, Ier vereeniging mei zijne Kroon, tol zijn deel
erlangen, terwijl de andere Provinciën met de Noordelijke Geweslen zouden worden ver-
eenigd. De Slaten, dit bepaalden eenige volgende artikelen, zouden zich verbinden de
oorlog drie jaren vol te houden, en gedurende dien tijd zonder medeweten van den
Koning aan geene vredesvoorslagen het oor leenen: werd echter door den Koning in
den vrede, binnen dien tijd gesloten, bewilligd, dan zou Zijne Majesteit dien waarbor-
gen. De Koning van zijne zyde beloofde voorts drie millioen subsidie, of, zoo hij open-
lijk deel aan den oorlog nam, één millioen. Binnen eene maand na de vaslslelling van
dit verdrag zou de Koning zich bepalen, of hij Spanje den oorlog zou verklaren, of
ons met een hooger bedrag zou ondersteunen. Voorls verlangde hij van de Staten de
verbintenis, dat zij in de te veroveren plaatsen de Katholieke Godsdienst onaangerand
zouden lalen, en om hunne dankbaarheid jegens Frankrijk ie toonen, in ^s lleriofjcn-'
hosch ééne of Iwee kerken aan de Roomsche eeredienst zouden afslaan
W^ie de zaak, nu zulke voorwaarden bood, als beklonken aangemerkt en den Bedenkelijkheid
tijd gekomen moge geachl hebben om de Gecommitteerden van de andere zijde weg Ie
zenden, ten einde Frankrijk niet te ontstemmen. Holland dacht er anders over. Integen-
deel (wij zagen, hel reeds), nu het tol het sluiten van een verdrag met Frankrijk zou
komen, was het raadzaam deze Mogendheid te doen zien, dat ons nog een andere uitweg
openslond, en wg onze keuze vrij hielden, en dal wel opdat wij de gunstigst mogelijke
voorwaarden van Frankrijks zijde zouden vermogen te bedingen. Dit was de reden, die
Holland had om nu dadelijk aan de Stalen-Generaal voor te stellen, de oonferentiën met
die van de andere zijde te hervallen. Deze Vergadering vereenigde zich met dit gevoe-
len, behalve Zeeland en (wat van zelf sprak) Friesland en Groningen; doch cefte
710 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Commissie van de Hollandsche Stalen vervoegde zich bij de Zeeuwsche Gedeputeerden ,
die, na ernstig protest en beroep op de Unie, mei hunne lastgevers over de zaak gin-
gen spreken. De Hollandsche Heren .onderrichtten hen zoo goed van het ware belang
van den Staat, dat zij de hun gedane vermaning met dank aannamen, en beloofden, wal
zij vernomen hadden, bij hunne principalen te zullen laten gelden Dus bekreunde
men zich dan ook niet al Ie zeer om eene raissieve van Burgemeester en Vroedschap
der stad Utrecht, die verklaarden, dat de Gedeputeerden van het Sticht geene wettige
stem hadden uitgebracht, aangezien in de zaak van den vredehandel, waarin slechts een
eenstemmig besluit mocht vallen, de Stad niet eenstemmig dacht met het Lid der Geëli-
geerden en dat der Ridderschap: met deze Leden hadden zich de kleine Steden van het
Sticht vereenigd, » hoezeer zij (zeiden de Heren der Hoofdstad) geene slem hebben zon-
der ons," ^ .
Buitendien was er in zulk eene alliantie met Frankrijk iels zeer bedenkelijks,
hetgeen de bezorgdheid tegen het nemen van een overhaast besluit volkomen wettigde.
Werden de Spaansche Nederlanden eenmaal dus verdeeld, dan was/'raii/iry/i onze onmid-
dellijke nabuur, en by de onberekenbare uitbreiding, die Frankrijks macht en invloed
tengevolge van de oorlogzuchtige plannen en de ver uitziende kuiperijen der Fransche
Regering in Duitschland scheen te zullen erlangen, was dit dubbel hagchelijk. Om
tegen de Zweedsche wapenen beveiligd Ie ^ijn, hadden de geestelijke Duitsche Vorsten
Frankrijks bescherming gezocht, en wallenstein, op nieuw, zoo het scheen, de rech-
terhand des Keizers, zag de onmogelijkheid in om Duitschland te bevredigen zónder
aansluiting aan de Proleslanlsche Keurvorsten van Saksen en ^mwi/en^Mr^. Bovendien de
verouderde vormen , vooroordeelen en beperkingen, alsnog in het Ryk geMend, begreep hij ,
op hel voorbeeld van de onbegrensde krachtsontwikkeling, door de Nederlandsche Republiek
gegeven, te moeten verbreken. Dus was hij op het punt om Oostenrijks zijde te verlaten,
en terwijl de Keizer door de hulp van Spanje trachtte te zegevieren, was hij geneigd in
verstandhouding met Frankrijk te treden. Dan mocht lodewijk XIII Keizer; rigiielieu
coadjutor van den Keurvorst van Trier en zijn opvolger als Vorst-Bisschop van Spiers;
bernhard vau Saxen-Weimor Hertog van Franken; oxenstjern Hertog van Mainz, en hij,
wallenstein zelf, Roomsch-Koning worden. Voegt men daarbij de kans, die Frankrijk
had, om'm Italië, ook met medewerking van den Paus, meester te worden en de omstan-
digheid dal de toegang lot dat land voor/ra/i/cryVi veel gemakkelijker was^ dan hij dit ooit
voor Oostenrijk kon wezen, dan heeft men de voorstelling van eene algemeene Monarchie
in de hand van Frankrijk, van een Keizerrijk, slerker en geduchter dan er immer bestaan
ι Resol. Holl. 7, 8, 12 Julij, 1633. 2 Notulen enz. 8 Julij, 1633.
RANKE, Französische Geschichte 2 IJd. pag, 446, 447, 448.
] 6 3 ο-
ι 034.
DES VA'DERLANDS. 711
had. En van dat Frankrijk zouden wy ons bij de verovering der Spaansche Nederlanden en de ißso—
onderwerping onzer zuidelijke broeders de medeplichtigen maken, en er zou ten slotte geen
scheidsmuur overblijven tusschen de Fransche wereldmogendheid en ons! Slechts wie bij
zulk eene uitkomst "voor zijn byzonder belang rekening vond, kon er haar jagen. De
Hollandsche Staten met den Raadpensionaris aan het hoofd, en de Heren van Dordrecht^
Amsterdam en Rotterdam haastten zich niet om zich op dien voel met Frankrijk te ver-
Jïinden, en zij getroostten zich deswegens aan de eene zijde de scheldnamen te ontvangen
van Arminianen en Spaanschgezinden, hun door ghabnagé i, en van kwalijk gezinden,
die tot eiken prijs bestand verlangden, hun door den Prins en zijnen aanhang gegeven ^
en van den anderen kant de uitwerkselen van den toorn des onverbiddelijken Franschen
Kardinaals te ondervinden. En kon men dan nog slechts hopen, dat Frankrijk de
grens, door deze Mogendheid zelve tusschen ons en haar gebied voorgeslagen, niet zou
overschrijden. Maar inderdaad zou de koning van Frankrijk^ had hij zijnen zin gekregen, i/wii/y/i maukt
inde Zuidelijke Nederlanden de beschermer der Godsdienst, die de Brabantsche Gecommitteer-
den in den Haag voor het vaste en onveranderlijke fundament van hunnen Slaat verklaarden, κΙαΙοΗοΚ-οΓϊπ'd^^
geworden ziin. In het bezit van een deel der Zuidelijke Provinciën en met het proleclo- l^rovinciën dooi·
® __ .. , . , 0113 in het Zuiden
raat over het andere deel, zou zijne Allerchrislelijkste^Majesteit spoedig ook de hand onderworpen of
aan de Katholieken in de Vereenigde Provinciën gereikt en van de Keizerlijke waar- pel
digheid, had hij ze eenmaal verworven, gebruik gemaakt hebben om dit afgescheiden
gedeelte van het Heilige Roomsche Rijk weder in te lijven. Het zoo even vermelde arti-
kel in het ont^γerp-verdrag van guarnacé, waarby inruiming van kerkjen aan de Katiio-
lieken in den Bosch ter liefde van den Koning van Frankrijk bedongen w^rd, sprak
reeds duidelijk genoeg; maar er deden zich ernstiger verschijnselen op. In Maastricht
heerschle bij voortduring de pest, en deze plaag spaarde vooral het Nederlandsche gar-
nizoen niet. Bij de groote behoefte aan verpleging beijverde zich de Magistraat der
stad niet zoodanig, als, naar de uitdrukking der Staten, van eene Christelijke Overheid
gewacht kon worden, en vooral de ijver voor de Katholieke Godsdienst, welke de uitbreiding
van het Protestantisme door allerlei middelen te keer ging en tevens zoo veel mogelijk zielen
voor de Kerk trachtte te winnen was de oorzaak van de verwaarloozing der Gere-
' Archiv, de la Mais. Orange, l. α. ρΐ. ρ. 42, 50. - Mém. de Fréd. Henri, j). 167.
3 Resol. Stal.-Gen. 5 Jan.j 2 Maart; 28 April; 2 Jülij, 1633. In de maand Mei verzette men
zich te Maastricht tegen de viering van den door de Stalen uitgeschreven Biddag, en de Magistraat
weigerde het bevel daartoe uit te vaardigen. Onder herinnering aan haren eed, vermaanden haar dc
Stalen, dit alsnog te doen, en voor het geval dat zij daarbij tegenstand ontmoet Ie, kreeg de Hertog
van Bouillon, commandant der stad, den last om haar de hand te bieden. De viering van den
Sacramentsdag, daarentegen, verordende de Magistraat onder bedreiging van zware strafTen. Ook
deswegens gaven de Staten haar hun ongenoegen te kennen, onder de verklaring, dat zij niet
712 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
formeerde soldalen. Tegen het einde nu van de maand September verlangde de Hoofd-
schout van Maasfrichi een klooster ingeruimd te zien tot pesthuis voor het garnizoen. Docli
wat gebeurt er? De prior verontschuldigde zich op grond dat zijn klooster onder de
l)esclierming stond van den Koning van Frankrijk: hiervan vertoonde hij akte, en ten
overvloede sloeg hij de wapens van Frankrijk voor de poort van het gesticht. De Sta-
ten, overwegende, dat zij niet konden gedoogen, dat buiten hun verlof dergelijke sauvegarden
op plaatsen, gelegen binnen hun gebied, werden verleend, J^esloten zich daardoor niet
te laten terughouden om, bij gebrek van eene andere gelegenheid, de bedoelde bestem-
ming aan het klooster Ie geven Straks daarna trad de Gezant van Frankrijk op met
het verzoek, dat de Slaten eene benoeming, geschied door den Pauselijken Nuncius tot
een opengevallen praebende van Si. Servaas te Maastricht, zouden goedheeten: om de
andere maand, namelijk, had de Paus de benoeming tot die betrekking. De Staten
schreven het Kapittel van Sl. Ser-vaas aan, dat zij geene collatie zouden erkennen, dan
door hen zeiven geschied, en voegden er eene niet onduidelijke waarschuwing bij
Zulke beginselen moesten de Staten geraden achten legen te gaan. By elke verovering
op het Brabanlsch, het Oppergeldersch en het Limburgsch gebied maakten zij
dan ook hunne zegepraal dienstbaar aan de voortplanting der Gereformeerde
Godsdienst door » invoering" van predikanten en oprichting van gereformeerde scholen
Zij zouden, bijaldien zij zulks hadden kunnen verzuimen, zich kwalijk voor het volk
hebben vermogen te verantwoorden, en. ook de aandrang der Synoden zorgde wel, dat
zij het niet vergaten. Maar ook uit een staatkundig oogpunt was de Godsdienst een
noodwendig middel, ten einde tegen plannen van al te groote ineensmelting tusschen
<ie beide helften van Nederland de zelfstandigheid van het Noorden te bewaren, en
als ware het om de Remonstranten te wraken, die nog altijd van overhelling tot ver-
ceniging met het Zuiden verdacht waren, werd de op nieuw verzochte vergunning voor
HUGO DE GROOT om hier in het land te blijven met scherpe bedreiging afgeslagen,
en op de vervolging der uit Loevestein ontvluchte herwaarts wedergekeerde predikan-
ten aangedrongen UiJTTENBOGAERT, het is waar, vond vrijheid om op den biddag
tegen het eind des jaars 1652 te 's Gravenhage in de vergadering zijner geloofsgenoolen
te prediken,δ; doch niet zonder beklag van den Kerkeraad der Gereformeerden, en in
Avisten, de Soevereiniteit met haar Ie hebben gedeeld {liesol. Stat.-Gen, 24 Meij 2, 14,
25 Junij, 163.3).
> liesol. Stat.-Gen 1 Aug.; 7, 20, 24, 30 Sept.; 5 Oct. 1033.
2 liesol. Stat.-Gen. 21 Oct. 1633.
» Resol. Stat.-Gen. 4, 5 Jan.j 2 Junij; 11) Julij; 5 Oct. 1633.
^ liesol. Holl. 1632, hl. 254, 295, 296. / Resol. Holl. 1632, hl. 414, 415.
1630—
1634.
■r ■
DES VA'DERLANDS. 713
Mei daaraanvolgende werd weder eens een Remonslranlsch predikant in hechtenis geno-
men, en de daarvoor bij het plakaat uitgeloofde prijs gevraagd l. In de Meijerij
was de invoering en handhaving der Gereformeerde Godsdienst het stelligst bevvys, dat
de Staten de soevereiniteit over dat gewest niet aan de Infante wenschten over
te laten: vandaar de strenge maatregelen, daartoe strekkende, in weerwil van allen
tegenstand genomen Vooral sedert de Katholieken in het Liraburgsche den wil had-
den getoond om zich onder de bescherming van den Koning van Frankrijk te begeven,
gevoelden de Staten het belang aan de handhaving hunner' godsdienstige belijdenis
verbonden, en dadelijk nadat het feit van dien prior te Maaslricht hun bekend was
geworden, verordenden zy met eenige heftigheid de handhaving der Gereformeerde
eeredienst te Rijnberk, betuigende niet af te willen wijken van hun recht en gezag in
het stuk der religie, "zoo min als in dat der regering^.
Al was nu ook besloten, de conferenties met de Brabantsche Gecommitteerden te her- g^j^^^j.
vatten, dit besluit kon geen dadelijk gevolg hebben. De aanzienlijkste dier Heren >va-lia^idcling^ met
» ClfABNACK·
ren omstreeks den Junij naar Brussel vertrokken en eerst legen den 27®'®" Julij
werd de eerstvolgende bijeenkomst bepaald, op welk tijdstip de afwezigen herwaarts
wedergekeerd zouden zijn Intusschen drong giiarnagé aan op- antwoord op het ont-
werp van alliantie, in April door hem ingeleverd. Hij gaf te kennen, dat men de zaak
kort moest maken. Maar de Staten van Holland wilden vooralsnog niets uitgemaakt
hebben, en Amsterddm en RoUcrdam vonden zelfs niet goed, dat men zich verder met
GiiAKKAGÉ inliet, voordat zij naderen last hadden bekomen. Een paar dagen later besloten
ilun Edul Mögenden, dat men werkelijk met dien Heer in conferentie zou treden, doch
zonder diiarmede de mogelijkheid van het tot stand komen van een bestand uil te sluiten:
men zou beginnen met hem zijne procuratie af te vragen: immers was alle onderhoud
met hem tot dusverre van bloot vriendschappelykea en vertrouwelijken aard geweest.
De afvordering zijner procuratie, hoe natuurlijk en billijk ook, wekte ciiarnacé's on- -
tevredenheid. Misschien zag hij daarin,een wederwraak van die staatslieden, welke,
naar hij meende, hem kwalijk namen, dat hij de ontstentenis van eene voldoende pro-
curatie van den Koning van Spanje zoo breed uitmat: in allen gevalle moest de aan-
schaffing der van hem begeerde procuratie tijd kosten, en hij verlangde immers de zaak
kort te maken. Hoe het zij, na deze mededeeling aan ciiaiinacé gedaan, besloten do
» Resol. StaL-Gen. 12 Mei, 1033.
2 Resol. Slat.-Gen. 24 Mei; 20, 28 Junij; 1, 19, 21 Julij; 3 Aug.; 11 Od. 1633. Resol.
Holl. 20 Julij. Nolulen enz. 7, 21 Julij 1633.
3 Resol. Slat.-Gen. Π Oct. 1733. Resol Stat.-Gcn. 20 Junij, 1633.
^ Nolulen enz. 18 Julij, 10.33. Resol. Slal.-Gen. 14, 15, 18, 19, 20, 21 Julij, 1633.
III Deel. 4 Stuk. 90
714 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— Slaten-Generaal, met goedvinden van die van Holland, dat er een anlviOord op den
voorslag van Franknjie zou gesteld worden, evenwel niet zonder advies van den Prins,
waartoe men met Zijne Excellentie in hel leger zou moeten beraadslagen i.
Doch zaken van meer oogenblikkelijk dringenden aard zou ^de Raadpensior^aris aldaar
met hem te bespreken hebben. De Prins had hem laten weten, dat zeker persoon bij
hem gekomen was, bericht brengende van zekere zaak, den Raadpensionaris bekend,
en dat Zijne Excellentie diensvolgens dienstig oordeelde, dat de gezamenlijke Gecom-
mitteerden tot het beleid van het leger zich in allerijl tot hem te 's Bertogenbosch ver-
voegden — Het is niet moeyelyk te raden, wat de zaak was, zoo geheimzinnig.aan-
gekondigd. De Koning van Frankrijk achtte den tijd gekomen om het grondgebied
van den Hertog van Lorraine, vóórdat de Hertog van feria., aan het hoofd van een
Spaansch leger, hem uii Italië te hulp zou zijn gekomen, aan te randen, en dien Vorst
onder zgn bedwang' te krijgen, hem nopende, zijne hoofdstad Hiancy in Frankrijks
handen te leveren. Deze onderneming was niet veilig uit te voeren, wanneer hel leger
der Infante niet belet werd den Hertog te hulp te komen, en niet tevens de Hertog,
van Neuburg en de Keurvorst van Keulen tot slipte onzijdigheid werden gedwongen.
Plan van eeu Dit doel nu was niet anders te bereiken, dan door ^de aanwezigheid van den Prins van
oiiTTeger'iri?;·«- Oranje aan het hoofd van een Nederlandsch leger in Brabant op een punt, uit hetwelk
hij de Zuidelijke Provinciën, zoo de Spaansche legermacht haar onbeschermd mocht
laten, dadelijk zou vermogen te overvallen, of wel den Keulschen Keurvorst en den
Prins van Neuburg, door zich den Rijn opwaarts te begeven, alle inmenging in de zaak
van Lorraine zou kunnen beletten. — Deze zaak behartigde Prins fiiedekik Hendrik
met den meesten ernst en ijver. Hij verlangde een ontzagwekkende krijgsmacht onder
zich te hebben, om bij elke kans, die zich aanbieden mocht, met onbedwingbare kracht
Ziveedsche en te kunnen optreden. Daartoe zond hij den Overste ferenz tot den Zweedschen Rijks-
116ssisehe rmtcrs
iu onze dienst ge-kanselier in Duitschland, om van de Hessische en Zweedsche troepen, die nog onlangs
den Graaf van merode , tot groote ontsteltenis van den Keurvorst van Keulen, by Hameln
aan de Weser eene nederlaag hadden toegebracht, een aanzienlijk aantal ruiters tydelyk
in onze dienst te nemen. Zoo zou de groolc onderneming, die in hel vorige jaar on-
uitgevoerd was gebleven, nogmaals beproefd worden.
De Raadpensionaris was weder uit het leger in den Haag terug, toen hij eene mis-
sieve van den Prins, gedagteekend van den Augustus, ontving, waarin de tyding
stond, dal de Zweedsche en Hessische ruiters tegen hel midden der maand op onze
grenzen zouden zijn. Dit bericht bracht die staatsman den ll'^'^'i in de Slaten-Generaal.
Er diende dadelijk order gesteld op het vinden van de noodige penningen voor eene
' RcsoL Holl. 12, 15, 20 Julij, 1633. -Nolulen enz. 12, 13, 15, 16, 25 Julij, 1633.
2 licsol. Stat.-Gcji. 25 Julij, 1633. Resol. Holl. 25 JuHj, 1633.
DES VA'DERLANDS. 3542
maand soldij. Ook verlangde de Prins dat de Gedeputeerden tot beleid der krijgsonder-
neming ten spoedigste bij hem iij het leger zouden komen. De Hollandsche leden dier
Commissie, wetende dat hunne lastgevers ontevreden zouden zijn, dat die troepen zonder
machtiging in onze dienst Avaren genomen ^, schijnen zich niet bijzonder vaardig beloond
te hebben om zich mede naar het leger leTaegeven: althans de Gecommiltcerden werden
»vriendelijk verzocht" aan 's Prinsen verlangen gehoor te geven; hoe hel zij, er werd
besloten, dat zij zouden vertrekken. Doch in het leger aangekomen, schijnen de Hol-
landsche Heren, en wel op advies van den Raadpensionaris, afzonderlijk met den Prins
te hebben willen raadplegen, als wilden zij de verantwoording der te nemen maatregelen
rtiet op zich nemen, en het moet zijne Excellentie eenige moeitè gekost hebben,
hen tot gezamenlijke beraadslaging met de anderen te bewegen — Tegelijk met het
besluit tot het vertrek der Gecommitteerden naar het leger, hechtten de Staten-Generaal
in bewoordingen van hoogen lof hun zegel aan hetgeen de Prins gedaan had om de groote
onderneming op nieuw op touw te zetten en gelukkig te doen slagen, en verordenden
zij het uitschrijven van een biddag. Voorts, aangezien de Staten-Generaal liever zagen,
dat de Provinciën van de andere zijde zich vrywillig met ons vereenigden, dan dat zij
met geweld van wapenen werden aangetast, waarvan de uitkomst steeds onzeker was,
zoo zou het manifest van 11 September 1632, in zooverre gewijzigd dat alsnu op de
pogingen tot vrede gewezen werd, door de streeken der Spanjaarden, heette het, verij-
deld ter verspreiding gereed gemaakt worden, mits Zijne Excellentie en de Gedepu-
teerden te velde die vernieuwde uitvaardiging raadzaam achtten. Nog iels was er, dat
de bezorgdheid van Hun Hoog Mögenden gaande maakte. Deden wij, nu wij Zweedsche
en Duitsche troepen inhaalden, niet juist dat wat wij in het vorige jaar, toen ραρρενπειμ,
niet buiten het toedoen van den Keurvorst van Keulen, naar Maastrkhl was komen
afzakken, zoo hoog hadden opgenomen, en gaven wij mitsdien aan dien Keurvorst niet
het recht om onzen vijand op nieuw by te springen? Dit gevoelende, had men reeds
besloten, dat de Prins en de Gedeputeerden te velde den Keurvorst in klare en ronde
bewoordingen zouden schrijven of laten aanzeggen, dat hij zich te onthouden zou hebben
van elke hulpbieding aan de Spaanschen: Hun Hoog Mögenden, zou men er bijvoegen,
hadden die troepen uit Duiischland alleenlijk laten komen om tegen hunne vijanden te
gebruiken, en na ze dus gebruikt te hebben, zouden zij ze weder over den Rijn iemg
laten trekken: hoe het zij, ingevkl hij den Spanjaarden eenige hulp bood, zouden Hun
Hoog Mögenden die tnoepen, zonder eenig vergoelijkend voorwendsel, tegen hem gebrui-
ken : derhalve had hij zich voor gewaarschuwd te houden.
» Resol Holl. 1633, bi. 534, 53.').
2 Het is het aannemclijlist het geval, door niciiELiEU in zijn schrijven {Archiv, de la Mais.
d'Or. T. lil. Ser. II. p. 42) bedoeld, in dqjzen tijd te plaatsen. 3 aitsema, II, bi. 04, 65.
90*
üi
716 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1080— Op denzelfden dag werd besloten aan charnacé mededeeling Ie lalen doen, dal en met
welk oogmerk wy Duilsche troepen wachtten. Dit bericht kon hem niet anders dan aan-
Intusscheu gcnaani zijn. Zoo hoopte men, dat hij van deri anderen kant met het uitstel der onder-
l^niiing °"met i^mw/cny/c, tot hetwelk men op Hollands uitdrukkelijke begeerte i be-
"^^S^· sloten had, genoegen zou nemen. Als grond van dat uitstel zou men aanvoeren, dat
de Gecommitteerden tot de conferenties met zijnen persoon, in deze omstandigheden, naar
het leger vertrekken moesten', en men zou hem verzoeken, middelerwijl te zorgen, dat
de Koning, die nu ten minste zag, dat wy alles deden, wat hij kon verlangen, ons
onverwijld het vierde millioen deed toekomen, op welke bate men reeds 200,000 gulden
moest opnemen, ten einde in de eerste behoefte van de soldij der Zweden en Hessen
te kunnen voorzien.
Charnagé vernam de mededeeling natuurlijk met groot genoegen en erkentelijkheid,
maar het uitstel stond hem gansch niet aan. Reeds hadden de Provinciën kort te
voren op zich genomen, binnen weinig dagen hare advisen uit te brengen, zoowel
betreilende de alliantie met Frankrijk, als over het voorstel om aan de onder-
handelingen met die van de andere zyde een eind te maken, ten einde charnagé op
het spoedigst met een gunstig antwoord huiswaarts te kunnen laten gaan. Doch zelfs
dit achtte hij al te langwijlig, en hij repte van zijn vertrek naar Frankrijk zonder het
antwoord der Provinciën af te wachten. Toen had men hém'verzocht, de reize nog
wat uit te stellen en thans gaf men te kennen, dat men gaarne zien zou, dat hij
een uitstap naar Frankrijk deed. Geen wonder, dat hij, in weerwil van de heldhaftige
plannen der Staten, niet gerust was op de eigenlyke bedoelingen der invloedrijke man-
nen ,. die hij wantrouwde. Het beste wat hij in deze omstandigheden doen kon, was
zich naar het leger te begeven, hoezeer men.hem reeds dadelijk de hoop afsneed, dat
hij daar de zaak van het traktaat mei zijnen Koning tot een goed eind zou kunnen
brengen
Bij den gewichtigen stap, dien men voorbad, rekenden de Slaten-Generaal hel noodig,
aan ingezetenen en buitenlanders hun voornemen in het licht te laten zien, in hetwelk
zij wenschten- dat hel beschouwd zou worden. ~ Tot hunne onderzaten spraken zij door
Biddagsbiief. uiiddel van den brief, waarmede zij den biddag legen den Augustus uitschreven.
Daarin werd alsnu als klaarblijkelijk gesteld, dat de onderhandelingen niets anders dan
snood bedrog waren geweest, en dat de Spanjaarden daarmede slechts voorgehad had-
den, onzen Staat verdacht te maken en van onze bondgenooten te vervreemden, ten einde,
na in Duitschland hunnen zin gekregen te hebben, ons uit Italië, Spanje en andere
kwartieren, zoo te water als te land, met groole macht te overrompelen. Op dezen
Nnltilen enz. 11 λιψ,. 1G33.
» ResoL Holl. 11 Aug. 1033.
2 Renal. StaL-Gcn. 3, 8 Aujj. 1033.
I
■ 'i
-ocr page 717-717
DE3 VADERLANDS.
grond raochl men Gods zegen op onze pogingen afsmeeken, opdal »Hij aan onze vijan- 16.10—
den een Tersaagd hart mocht geven, zoodat zy terugweken en vielen in liun eigen
ZNvaard, lot hunnen volstrekten ondergang: alles lot groolmaking van zijnen lieiligen
naam en voortplanting van de Avare Christelijke Gereformeerden Religie i." — Tot in-
lichting der met ons verbondene Mogendheden strekte eene Memorie, bij deze gelegen- Memoiic aan
heid aan onze fliinisters in het buitenland toegezonden. Zij ^vas van dezen inhoud: ^logeniihciien.'^"
De Gecommitteerden van de andere zijde waren in gebreke gebleven eenc nieu\>e
procuratie in te dienen en voldoenden last om tot vrede te komen mede Ie brengen.
Daarentegen hadden zij onder de hand gerept van het sluiten van eenen w^ipenslilsland,
waartoe Hun Hoog Mögenden niet hadden willen verstaan. Daarna hadden die van de
andere zijde gepoogd andere vóórslagen Ie doen, zonder voldoening te geven op de Pun-
ten, van onze zijde voorgesteld. Middelerwijl had men vernomen, dat dc Kardinaal-
Infant met v.eel krggsvolk naar Italië was overgestoken om herwaarts te komen, terwijl
te Duinkerken schepen in grooten getale waren en nog werden loegerusl, die mede
dienen moesten om krijgsvolk uil Spanje herwaarts Ie brengen. Voorts vertoefde het
meerendeel der Gecommitteerden, en daaronder de aanzienlijksten, reeds sints een ge-
ruimen lijd te Brussel, eri eenigen van hen werden gezegd naar Spanje ontboden te
zijn. Zoo was duidelijk gebleken, dat men slechts tyd had willen Avinnen, en dat de
Koning van Spanje en zijne dienaren het doel hunner heerschzuchtige plannen met
bedrog en wapengeweld begeerden te bereiken. In dezen staal van zaken waren Hun
Hoog Mögenden hunner gewone standvastigheid trouw gebleven, van meening zijnde den
Koning Ie water en Ie land alle mogelyke af breuk Ic doen. — Hel staatstuk eindigde met
de vermaning, dat, vermits de geheele wereld nu had kunnen zien, hoe weinig hel
Spanje om den vrede te doen was, de Evangelischen in Duilschland zich toch niet door
een schyn van onderhandeling zouden laten bewegen om de wapenen af te leggen, en
hun behaalde voordeden prijs Ie geven; maar dal zij, van die voordeden partij trek-
kende, door het weerstaan van hen, die lot nogtoc de rust der Christenheid verstoord
hadden, deze rust door Gods genadigen zegen mochten bevorderen, gelijk Hun Hoog
Mögenden bij een onveranderlijk besluit voorgenomen hadden te doen
Het kon niet missen, of de Brabanders, op nieuw met eenen inval van ons leger
bedreigd, moesten beproeven dit gevaar, zoo mogelijk, door eene hervalling der onder-
handelingen af Ie wenden. Dit bleek ^uit eenen stap, den Augustus door de over-
geblevene Gecommitteerden edkliieer ên de konmet gedaan. Dezen kwamen in den
avond van dien dag den Heer van Ilee^nslede berichten, dat zij \άώ de Slalcn Ie Brussel
den last ontvangen hadden om van eenige punten opening Ie doen. De Raadpensionaris
antwoordde, dat de meeslen der Gecommilteertlen van onze zijde niet in t/e«//ö(ï</waren
' Noiuien enz. 13 Aug. 103.3.
718 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— en dat hij zelf des anderen daags mede naar het leger Yerlrok., Daarop deelden zij mede,
dat de Stalen te Brussel, bemerkende dat er öp hun herhaald schrijven geen antwoord
uil Spanje kwam, besloten hadden, dat de Bisschop van Yperen en de Hertog van
.aersghot, bijgestaan door schölte, Pensionaris van Brussel^ naar Spanje zouden gaan
om den Koning in te lichten en tevens de vereischte procuratie en naderen last, met
name op de zaak yan-Fernambuc, te bekomen. — Deze stap had geen verdere gevolgen
Gelilbehoeften. Tot uitvoering van de voorgenomen onderneming was er in de voornaamsle plaats over-
vloed van geld noodig: de betaling loch der troepen van den Graaf van den berg ^ en
jvan de buitengewone lichting van het vorige jaar vorderde telkenmale oogenblikkelijke
voorziening. Eerst wanneer de Prins de vereischte gelden ontving, nam hij aan, den
258ten Augustus op te breken. Dit drukten de Stalen den Provinciën op het hart, be-
tuigende dat zij onschuldig wilden gehouden wezen, zoo de groote plannen w^egens
geldgebrek onuitgevoerd bleven. Uit" vrees dat de Provinciën, wetende dat er geld voor-
handen was, zorgeloos zouden zijn, werden zij onkundig gelalen van de leening van
twee tonnen gouds, op het verwachte vierde millioen van de Fransche subsidiën. Doch
slechts na ongeloofelyke moeite, zelfs hoezeer de Provincie Holland haar woord verpand
had, kon men vooreerst nog maar de helft dier som te Amsterdam bekomen Boven-
dien zouden zich de Provinciën de kosten moeten getroosten om wederom 6000 man
burgers naar de grenssteden te laten uitrukken, ten einde de compagniën te vervangen,
die deels onder het bevel van van dieden te Wezel, deels onder dat van hautain te
Heusden zamengelrokken zouden worden om, terwijl het veldleger op vijandelijk grond-
gebied zijn zou, onze grenzen voor eenen overval te behoeden Daarbij bleken
de Zweedsche en Hessische ruiters, te Wezel aangekomen, talrijker te zijn, dan men
verwacht had: zij waren 4856 man sterk, en gaarne zouden de.Provinciën een gedeelte
van hen gebruikt gezien hebben om een deel der kosten van het uittrekken der burgers
te besparen. Doch dit was een vergeefsche wensch, en voor ééne maand soldij waren
dadelijk 500,000 gulden noodig
» Notulen enz. 13 Au{j. 1633.
«
2 In de verwachting dat de vredesonderhandelingen zouden slagen, achtte de Graaf liet onnoodig
met zijne troepen den eed aan de Staten-Generaal te doen. Duurde de oorlog voort, dan Avas
hij daartoe bereid. In allen gevalle Avas hij vast besloten aan onze %;ijde te blijven en te sterven.
Niettemin zeide hij , dat hij van de Infante nog geen afscheid genomen had [Notul. enz. 7 Julij , 1633).
a Notulen enz. 18, 21 Aug. 1633. Resol. Slat,-Gen. 16 Aug.^ 1, 2 Sept. 1633.
4 Secr. Resol 23 Aug. 1633.
5 Resol. Stat.-Gen. 19, 25, 26, 29, 30 Aug.· 5, 6, 7 Sept. 1633. Resol. Holl. 1633, bl.525,
526, 527, 528, 533, 534.
■Ά
-ocr page 719-DES VA'DERLANDS. 719
Om den krygsloclit met eenigc meerdere gerustheid te kunnen ondernemen, verlangde
Zyne Excellentie en Gedeputeerden ie velde een ruimer volmacht, om naar bevind van [
zaken te handelen. De Prins werd daartoe vooral bewogen, omdat hij van goederhand UePriaskrijgt ;
onderricht was, dal er waren, die zgne bedoeling wantrouwden: dus begeerde hij eenige o°!deine- ^
regels schrifls van Hun Hoog Mögenden om bij min gewenschte uitkomst tegen verwijten I
gedekt te zijn. Het ontwerp was met's Prinsen goedvinden door den Raadpensionaris gesteld : s
het werd door de Staten bekrachtigd, en behelsde de verklaring, dat Hun Hoog Mögenden , ;
goedvindende dat Zijne Excellentie, 's vijands lands intrekkende, eëne kans waagde hetzy |
met een veldslag, hetzij op eene andere wijze, beloofden voor goed, aangenaam en van ί
waarde te zullen houden wat door Zijne Excellentie te dien aanzien zou worden gedaan I
Welke dag ook vroeger bepaald mocht geweest zyn, eerst den September brak ^ !
de Prins met het leger van Boxtel op, vergezeld van de heilwenschen der Staten- i
Generaal, die betuigden »God Almachtig te bidden, dat Hij uit zijne grondelooze barm- j;
hartigheid over de onderneming zijnen genadigen zegen wilde geven tol groolmaking
van zijnen Goddelyken naam"
Nog vóórdat men iets van den aangevangen tocht vernam, kwamen er berichten van Krijgsbedrijven
eene onderneming van Graaf willem van Nassau. Tot volvoering van zijn plan had
hy uit elk schip van het eskader van den Vice-admiraal quast 40 matrozen gelicht.
Dit baa^e in Holland eenige ongerustheid, of niet zoo doende de zeekust genoegzaam
weerloos gelalen werd; doch weldra volgde de tijding, dat de schans Philippine door
den Graaf was veroverd. Daarentegen, terwijl deze veldoverste nog vóór Philippine
lag, heroverde de vijand zonder eenige moeite de Sierrcschatis, welke hem eenige dagen
te voren door het beleid van Graaf willem was ontnomen. Eene poging van Don carlos
DE GOLOMA om Philippine te herwinnen, op welken tocht de Hertog van Orleans met
zijn gansche Hof hem zou verzeilen om getuige van de overwinning te zijn, bleef
zonder gevolg
Nadat de Staten-Generaal eerst een geruimen tijd naar lijding van hel leger te velde
hadden uitgezien, en een paar malen van daar aanmaning tot hel verstrekken van pen-
ningen hadden ontvangen, vernamen zij den September bij monde van eenige
Gedepuleèrden, uit het hoofdkwartier te Dommelen^ overgekomen, wat er tol dusverre
was voorgevallen. Onder eede verbonden zich de leden tot geheimhouding van hel
hekomen bericht, hetwelk dan ook in het geheime Register werd aangeleekend Hel
' Secreta Resol. 23 Aug. 1633. 2 Hegol. Slat.-Gcn. 6 Scpt. 1633.
3 Resol Stal.-Gen. 9, 12, 14, 25 Sept. 1633. aitsema, II, bl, 65. Dc Kapitein merode werd
later ingedaagd om zich te verantwoorden Avegens de spoedige overgave van het fort [Resol.
Slat.. Gen. 10 Oct. 1633).
^ Ten zuiden vati Eindhoven gelegen. 5 /j^äo/. Stal.-Gen. 15, 17, 21, 22 Sept. 1633.
-ocr page 720-3547 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— was van den volgenden inhoud: Van Boxtel opgebroken, had de Prins geoordeeld, dalf
Uitslag van de veilig en met den gewenschlen uilslag 's vyands land in Ie trekken, men hem in
pogingen van den een vcldsIag de nederlaaff moest hebben toegebracht, ten einde zich niet in den rusr
Prins. . . ö ' b
bedreigd rioch zich den toevoer afgesneden te zien. Doch de vijand, hoezeer öp alle
manieren tot den s^lag verlokt, Kad dien niet aangenomen, en zich telkens teruggetrok-
ken op plaatsen, waar het niet raadzaam was hem aan te tasten. Dus was door den
Prins in overleg met de Gedeputeerden de voorslag gedaan, om zonder eene dadelijke
uilwerking te beoogen onze geheele krijgsmacht in 's vijands land te brengen, en ze
aldaar in de kleine steden te laten overwinteren, ten einde hem met het voorjaar des
Ie eerder te kunnen overrompelen: in dit geval zouden de Zweedsche ruiters aangehou-
den, of door anderen vervangen moeten worden. Dit was, naar 's Prinsen oordeel, de
rechte manier: ging de zaak hem alleen aan, en bezat hij de middelen, hij zou niet
aarzelen zoo te handelen. Maar Hun Hoog Mögenden kon hij de daartoe vereischle
opofï'eringen niet vergen : ook zou de verwijdering van het leger onze grenzen aan een
te groot gevaar bloot stellen. Derhalve waren nog andere plannen overwogen; ten eerste,
Antwerpen te gaan belegeren; doch dit was niet raadzaam, omdat een aanslag op den
Blokkersdijh was mislukt, en de slad niet van alle kanten kon ingeslolen worden. Ten
tweede, was ook de belegering van Breda in aanmerking gekomen; doch deze zou niet
zonder een veldslag te voltrekken zijn; daarbij zou de uilkomst onzeker wezen^ en da
vijand, zich daardoor de gelegenheid geopend zien om Maastricht en 't Land ^van Over-
maas te herwinnen. Ook eene poging om Stevensivaard in onze macht te krijgen,
beloofde weinig, daar het van alle zyden door tïe rivier ingeslolen was, wier oevers
aldaar bovendien laag en moerassig waren. De slolsom was, dat Zijne Excellentie ten
einde raad was, en van Hun Hoog Mögenden een ondubbelzinnig besluit vei-langde,
waarnaar hij zich zou kunnen regelen. Op deze mededeeling besloten de Stalen, voor-
eerst, den Prins voor zijne verdienstelijke pogingen te bedanken, en voorts verklaarden
zij, onder al de voorgeslagen ondernemingen, voor den roem en het voordeel van het
Land diensligst te vinden, het beleg van Breda te beproeven. Dus lieten zij den Prins
verzoeken in dat beleg te bewilligen, zoo zich intusschen geen betere gelegenheid dan
vroeger, mocht opgedaan hebben om 's vijands land in te trekken. De verschillende
Provinciën, door hare Gedeputeerden ter Generaliteit vertegenwoordigd, beloofden elkan-
der heilig, zoo het tol het beleg van Breda kwam, deze onderneming m.et haar uiterste
vermogen te ondersteunen. — Een brief, den volgenden dag uit Dommelen· onlvangen,
hield echter weder een plan in om 's vijands land in te trekken: men zou eenige troe-
pen naar Luxemburg zenden: de landstadjes van dit gewest zou de vijand niet kunnen
verdedigen, of hij moest zijne macht verdeden en een deel van zijn volk naar Namen
overbrengen: deed hij dit, dan zouden wij den weg naar Brabant veiliger kunnen in-
slaan; maar deed hij het niet, dan zou ons leger in Luxemburg veroveringen kunnen
■ \
-ocr page 721-1630—
1C34.
DES VADERLANDS. 721
maken, en men zou de veroverde plaatsen bezet kunnen laten, wanneer men huiswaarts
keerde. Dit plan uit Ie voeren, zeide Zijne Excellentie alsnu, ware beter geweest, dan
zoo lang te Dommelen stil te liggen, en nog was hij er niet vreemd van. — Wat de
Staten-Generaal aangaat, zij lieten hem de vrije keus, om öf dit plan alsnog te volvoe-
ren, of Breda te gaan belegeren i. Werkelijk brak de Prins tegen het eind van Sep-
tember op, en sloeg den weg udAT Wadlsch Brabant in. Doch verder trok hij niet,
dan tot Viset, op den rechteroever der Maas tusschen Maastricht en Luik. aytona vatte
post te Hannut ^ in dier voege, dat hij den toegang tot Brabant dekte. Alzoo had
deze krijgsbeweging geene ernstige gevolgen. Slechts diende zij om door de bandeloos-
heid der Zweedsche en Hessische ruiters *s Prinsen leger in opspraak te brengen. Het
saizoen begon te verloopen; het weder werd ongunstig, en na Maastricht, welke stad
zulks grootelijks behoefde alsmede Roermond en Venloo van al het noodige voorzien
te hebben, nam de Prins omstreeks het midden van October weder den tocht naar onze
grenzen aan Zoo leverde de veldtocht van dit jaar, na de verovering van Rijnberk,
niets op, dat eenigermate geëvenredigd was aan de groote verwachtingen, die men
in de maand Augustus gekoesterd had. En geen wonder. De Prins moest natuurlijk
huiverig zijn, om, daar de Brabanders zich niet vrijwillig voor hem verklaarden, zich
met geweld in hun land te laten gelden. Welk veldoverste benadeelt en ontstemt
gaarne eene natie, over welke hij eenmaal geroepen kon worden als Vorst te heer-
schen? Luxemburg en Waalsch Brabant, die, wanneer de met Frankrijk ontworpen
plannen doorgingen, aan deze Mogendheid ten deel zouden vallen, behoefde hij minder
te ontzien , en werkelijk zien wij hem ten minste voornemens dit gedeelte der Zuide-
lijke Provinciën te bestoken: ook werd in het Luxemburgsche en de omstreken de oor-
logsbelasting reeds sedert de verovering van Maastricht met gestrengheid ingevorderd 5.
Ware de Koning van Frankrijk reeds in dit jaar (1633) bij machte geweest, om in de
Zuidelijke Nederlanden in te rukken, wellicht dat de Prins zich verstout zou hebben,
Brabant te bezetten: deze slap ware dan te rechtvaardigen geweest door de noodzake-
lijkheid om geheel Zuid-Nederland niet aan Frankrijk o^r te laten; maar daartoe zou
ook de alliantie tusschen Frankrijk en de Stalen reeds getroffen hebben moeten wezen,
en dit hielden de Hollandsche staatslieden nog altijd tegen, en toen charnacé, terwijl
de Prins in Luikerland gelegerd was, vraagde, of wij ook iels van den Koning, die
' Secrcte Resol. 22, 23 Sept. 1633.
- In het uiterste westen van de tegenwoordige Provincie Luik,
^ Resol. Stat.-Gen. 13 Sept.j 4 Oct. 1633.
^ Resol. Stat.-Gen.3 , 14, 1.9 Ocl. 1633. Mem. de Fréd. Henri, ρ. 166, 1Π7. aitsema, II., ρ. 65.
5 Resol. Slat.-Gen. 20 Dec. 1632; 14 Oct. 1633.
'Pi
ί;
722 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ir>30— toen Ie Nancy was, Ie beffcren hadden, beschouwden de Slalen deze vraag als Ie ver-
uilzienae om daarop zoo voelsloots Ie kunnen antwoorden
De Zweedsclie Be klachten over de luchleloosheid der Zweedsche en Hessische ruiters gaven den
fers afgedankt"^ Slaten eene gereede aanleiding om over hunne afdanking Ie raadplegen en zich alzoo
Iegelijk Tan den blaam, dien het aanhouden dezer troepen ons bij den Keurvorst van
Keulen op den hals haalde, en van de geweldige kosten, waarop zij ons te staan k\Ta-
men, te ontslaan. De tweede maand was ingegaan, en weder was er om hen te beta-
len eene som van 500,000 gulden noodig. Er was bericht, dat zij bij gemis van beta-
ling lot plundering dreigden over te slaan. Dus kwamen de Staten-Generaal er toe om
de Provinciën te smeeken, toch niet met de'levering van het vereischte geld te dralen ,
daar men wegens de bezwarende voorwaarden der kooplieden geene wissels had kunnen
laten trekken Den Oclober dan werd besloten, om, zoo er dan niels van be-
lang meer met het leger te doen viel (hetgeen men trouwens nog geheel aan den Prins
overliet te beslissen), tot de afdanking der Zweden en Ήessen over te gaan Aan dit
besluit werd gevolg gegeven, en te Wesel aangekomen, werden zij aldaar afbetaald en
afgedankt ^. Tegelijk werd ons leger in de gewone garnizoenen gelegd. Alvorens in
^ den Haag terug te komen,'deed Zyne Excellentie eene reis hslSlx Zeelanji, om aldaar de
grensplaatsen in oogenschouw te nemen. Den November werd hij in de Hofstad
verwelkomd
Terwijl de Prins zich in Lidkerland bevond, scheen hel, dat er in Vlaanderen nog
» Resol Slat.-Gen. 10 Oc(. 1G33.
2 Resol. Slal-Gcn. 25 Sept., 1, 7 Oct. 1633. De Mé^n. de Frèd. Henri (ρ. 107) doen het
voorkomen, alsof de Zweedsclie en Hessische ruiters slechts 380,000 gulden soldij hebben ge-
trokken. Wel heeft de 2''" maand niet voluit behoeven betaald te worden [Resol. Stat.-Gen.
15 Nov. 1633), doch niettemin hebben zij nagenoeg de helft meer gekost. Ook verkleinen de
Mémoires hun aantal tot op minder dan een derde (p. 165), noóde Avordt hun aldaar de hoeda-
nigheid van goed volk toegekend, maar daarentegen stellig verzekerd, dat zij slecht gewapend
en bereden waren. Nog eene onjuistheid vinden Λνΐ] hier ter plaatse in de Mémoires. Er staat
namelijk (p. 165), dat de Prins na de komst der Zweden eu Hessen het beleg van Gelder heeft
voorgeslagen, doch dat dit afgekeurd en hem gelast werd slag te leveren. Kennelijk wil de Prins
het in zijne Memoires doen voorkomen, alsof hij niets gewichtigs op het oog heeft gehad: zoo
scheen dc nietsbeduidende uitkomst dér operaties van dit jaar 1633 geene teleurstelling voor
hem, maar slechts voor dezulken, die plannen gehad hadden, geweest'te zijn.
3 Secrele Resol. 13, 14 Oct. 1633. ^ Resol Stat.-Gen. 15,'26 Oct. 1633.
5 Resol. Stat.-Gen. 26 Oct.j 9 Nov. 1633. Mém. de Fréd. Henri ρ. 167. Niet tegen het eind,
zoo als hier te lezen staat, maar vóór de helft vau November kwam de Prins te 'i Hage aan.
DES VADERLANDS. 723
wat verricht zou worden, en dat er op onze oostffrens een aanval zou moeten worden 1630—
i ^ ° 1ö34.
afgeweerd.
Natuurlijk was het, dat de locht van den Prins naar de boven-Maas den vijand noopte Voornemen om
al zijne macht zamen te trekken, ten einde de uitvoering van het plan, dat hij daarbij te" ΓηάεΓ-
hebben mocht, te beletten. Dus hechtten de Staten lichtelijk geloof aan het bericht,
dat Vlaanderen ontruimd was, en gaven den wensch te kennen, dat in die Provincie
nog iels door Graaf Willem van Nassau werd uitgericht. Dienovereenkomstig schre-
ven zij aan hautain te Heusden^ dat hij, behoudens andere bevelen, die hij van "Zyne
Excellentie hebben mocht, een 50-tal compagniën, de Jiil door, dien Graaf toe zou
zenden, zoodra deze daarom zou schrijven Doch weldra bleek het, dat de vijand
in die oorden nog genoeg macht beschikbaar had om zelfs eene poging tot herovering
van Philippine te doen, en men zag van het plan af
Toen Rijnberk m de handen der Staten gevallen was, begreep men hiervan partij te moeten Maatregelen om
trekken om het graafschap Zutfen en de Provincie Ovcrijsel, die van nu aan m\m\cT olerijsel' νοοή-
bedreigd zouden worden door de siroopbenden van den vijand, welke in die vesting
huis hielden, zich van de smadelijke verplichting te doen ontheflen om dien vijand ·
oorlogsbelasting op te brengen. Zoo zou voor Gelderland en Overijsel tevens de reden
zijn vervallen waarom zij zich nog allijd verontschuldigden van de betaling harer quote
tot het bedrag, waarop zij gedurende het Bestand gesteld was geweest, en levens zou
de bijdrage van het Landschap Drente lot de middelen der Unie weder op het vorig
bedrag gebracht kunnen worden. Ja, Gelderland scheen, bij de aanmerkelijke uitbreiding,
die deze Provincie na de veroveringen van het vorige jaar (J.652) bekomen had, eene
hoogere quote dan immer te voren, te moeien opbrengen^. Hoe het zij, weigerden eenmaal
de genoemde Gewesten den vijand voorlaan contributie te betalen, dan moesten de boeren
zich legen elke siroopbende, die ze mocht komen invorderen, verzetten, en ze zonder
genade afmaken om den vijand voorlaan den lust van hen te bemoeïjelijken, te bene-
men. Doch liever dan zich gewapend te weer te stellen en de wachten te betrekken,
bleven de landlieden den ouj;len sleur volgen en de gewelddadigheden van den vijand
afkoopen. Ja, de Stadjes Doelinchem en Lochern verzochten uitdrukkelijk bij hunne
onisijdigheid bewaard te blijven. Hierover werden klachten aangeheven, vooral ook door
Friesland en Groningen, wier grensbewoners mede last leden van de vijandelijke siroop-
benden. Het was noodig de bij het landvolk bestaande zucht om zich het betalen van
oorlogschatting aan den vijand te getroosten, streng te keer te gaan: immers de vijand
i 1
i :
' Rcsol. Stal.-Gen. 11 Oct. 1633. Secr. ResoL 13 Oct. 1633.
2 licsol. Slat.-Gen. Π,'20 Oct. 1633.
3 Resol Slat.-Gen. 6, 9, 15 Junij; 1 Oct. 1633. Nog op het eind van Oclober 1633 waren
de Gelderschen ongezind, hunne quote te laten verhoogen [ResoL Slat,-Gen. 1 Nov. 1633).
i i
91*
-ocr page 724-3551 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' 's'
1630— maakle daarvan gebruik om zyne contributiën meer en meer uit Ie breiden over do
Maas en de Waal, lot in het hart van Holland en Utrecht toe i. Geen wonder, dat
de Stalen het voornemen opvatten om het betalen van contributie rechtstreeks te ver-
bieden , en den graaf van Bentheim, den Bisschop van Osnabrück en den Keurvorst
van Keulen, als Bisschop van Munster en Paderborn, te schrijven, dat zy het overko-
men der Sjiaansche soklaten uit of door hunne landen zouden beletten, onder bedreiging
dat wij anders de schade op hunne ingezetenen zouden verhalen. Daarna werd de
weerbaarheid der blootliggende grenzen door de Staten-Generaal in overeenstemming
met de Staten van Overijsel en met de Overheid der Graafschap Zutfen geregeld. Daar-
mede stond in verband, dat de Rijn hooger op dan te voren door oorlogschepen zou
bezet en op het zorgvuldigst tegen het oversteken van vgandelijk volk over die rivier
gewaakt zou worden. AVie van dat volk zich op den oostelijken oever vertoonde, zou
door onze soldaten doodgeslagen en voor eiken afgemaakten indringer een som van
100 tot 200 gulden ten loon gegeven worden; de ingezetenen van Kleefchland zouden
door de Staten-Generaal, onder bedreiging van hun ongenoegen, genoopt worden om
mede het land beoosten den Rijn van Spaanschen zuiver te houden, en op onze gan-
sehe grens redoutes, door eene borstwering en gracht verbonden, worden aangelegd
Voordat nu deze maatregelen voltrokken waren, 'scheen de vgand het voornemen te
hebben om eene poging te wagen, ten einde de onzen van de volvoering af te schrik-
ken. De bezetting van Gelder, die versterkt was geworden, zou, heette het, eene
bende van ongeveer 100 man voetvolk, ondersteund door een compagnie ruiters, op de
grenzen van de Graafschap, van Overijsel en van Drente afzenden. Nog van andere zij-
den, uit Retberg, Sparenberg en Iserlohn, waar zich Keizerschen genesteld hadden,
dreigde gevaar. Hiertegen verzocht men de Staten-Generaal te voorzien, door op de
ontruiming dier plaatsen aan te dringen en soldaten op de grenzen te zenden, te meer
daar de Staten van Overijsel de afzetting der grens met redoutes onuitvoerlijk acht-
ten Intusschen spoedde de maand October ten einde en waren onze garnizoenen we-
der door de compagniën van het teruggekeerde veldleger bezet. En hiermede was voor
het oogenblik alle gevaar geweken. '
Nieuw Gezant- Bovendien waren twee afgevaardigden van de Staten bij den Keurvorst van Keulen ftn
elders werkzaam geweest om van die zijde de inachtneming der onzydigheid te verzeke-
ren. De tijdeiyke indienstneming van Zweedsche en Hessische ruiters had, wij zagen
het, de Staten het besluit doen nemen om te trachten door een Gezantschap te verhoe-
den , dat de Keurvorst en de Hertog van Palts-'Neuburg uit die daad aanleiding moch-
ten nemen om de onzijdigheid ook van hunne zijde te overtreden. Te moeijelijker
dorp.
1 IXesol. Slat.-Gm. 6 Aug. 1633. 2 Rèsol Stat.-Gen. 2, 9, 15, 19 Julij, 1633.
3 Resol Stat.-Gen. 4, 5, 17 20 Oct. 1633. Notulen, enz. 7 Julij, 1633.
-ocr page 725-DES VA'DERLANDS. 3552
moest het vallen, die daad Ie vergoelijken, naarmate de genoemde en andere Duitsche 1030—
Vorsten, steeds en nog onlangs, ernstiger waren aangemaand om zich niet te veroor-
looven, wat de Staten thans deden i. Ja, voor de eigene onderzaten -moest het ware
doel der zendfng ontveinsd worden: immers, dat men ze noodig keurde, was eene erken-
tenis dat de Duitsche naburen grond van klachten hadden. Buitendien reeds wekte
de uitnoodiging der. vreemde ruiters om herwaarts te komen, zonder machtiging der
Staten van Holland geschied, bij velen groot ongenoegen. De aangelegenheid dan, die
als het voorname doel der zending werd voorgesteld, was de^ handhaving van de vrij-
heid der Elbe. — Nog altijd was de strijd tusschen Hamburg en den Koning van Dene- Moatrcgdcn tot
marken niet bygelegd In het voorjaar van 1652 verschenen te 'i Hage wederom der
Hamburgsche Gezanten, en in den zomer 's Koning Secretaris Gunther. De handha-
ving van 's Konings soeverein recht tegen onze Noordsche Compagnie was het ver-
klaarde doel zijner komst; maar de geschillen mei Hamburg konden niet onbehandeld
blyven. In Oclober van hetzelfde jaar werd er dan ook een nieuwe voorslag van schik-
king tusschen de Hansestad en Denemarken gedaan; doch deze poging deed niet veel
af. Die van Hamburg zagen wel in, dat, terwijl wij de handen vol hadden met den
oorlog, wij het harnas niet ten hunnen behoeve zouden aantrekken en het bij min of
meer ernstige brieven aan Koning cheistiaan zouden laten, en deze Vorst was jegens
ons te beleefder, naarmate hy beter begreep, dal wij niets voor Hamburg zouden aan-
vangen Niettemin kwam uit den boezem van Holland tot de aanwezige Afgevaar-
digden van Hamburg in de maand Januarij, 1655, een voorstel van ver uitziende strek-
king: indien de gezamenlyke Hansesteden, voor het minst Lubek, Hamburg en
Bremen, genegen waren zich tot bescherming van den handel met dezen Staat te ver-
binden, zouden zij daartoe by ons alle bereidvaardigheid vinden. Met dit voorstel ver-
ecnigden zich de Slaten-Generaal, en het werd den Hamburgschen Gezanten ten ant-
woord op hunne voorslagen gegeven. Zij vertrokken er mede huiswaarts, ten einde hel
aan hunne lastgevers mede te deelen. De Koning van Denemarken werd er onkundig
van gehouden, en uitgenoodigd om zijn geschil met Hamburg bij voortduring aan de
bemiddeling van Hun Hoog Mögenden toe te willen vertrouwen. In Julij (1655) was
üe Secretaris van //amómrg^, barthold möller, hier terug, met de klacht, dat de
' Resol. Slal.-Gen. 13 , 28 April, 1633. ^ Zie hiervoor, bl. 568—574.
3 AiTsEM* I, 1246—1294. Resol. Holl. 1632. ρ. 288 , 289 , 329 , 335 , 336. ResoL Siat-Gen.
10 , 24 , 25 , 29 Maart; 17, 24 April; 25 Junij; 15, 21 Julij; 3, 12, 24 Aug.; 4, 22 Sept.;
28, 30 Oct.; 22 Nov. 1632. Den eigenlijken grond, dat or voor Hamburg zoo weinig gedaan
werd, zoekt aitsema. daarin, AsX Amsterdam Hamburgs voorspoed niet gaarne zou gezien hebben.—
Onze Agent kabel van gracaü kreeg in Maart 1632 de hoedanigheid van Resident bij het Deen-
sche Hof {RosoL Siai.-Gen. 25 Maart, 1632),
726 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1030— Koning van Denemarken de verlangde voorwaarden nog altijd niet had willen toestaan:
hij had, gelijk later bleek, tot loon voor zijne bemoeijingen tot bevrediging van Buitsch-
land door bemiddeling van wallewstein van den Keizer de belofte verworven om
een zwaren nieuwen tol op de Elbe te mogen heffen Daartegen besloot men zich,
door onzen Minister pauw in Duilschland, die alsnu de hoedanigheid van Gezant erlang-
de, te verzetten. Hij zou zich tot de Keurvorsten wenden, in de eerste plaats tot die
van Saksen en Brandenburg^ daarna tot die van de Palts en van Trier, ten einde te
bewerken, dat 's Keizer belofte, aan den Koning van Denemarken gegeven, in den
Raad der Keurvorsten niet mocht worden bekrachtigd. — Deze zaak nu was het, die lot
bemanteling van het eigenlijke doel der zending' naar Keulen en Düsseldorf strekte.
De Heren rutger huijgens, Gedeputeerde ter Generaliteit van wege Gelderland, en
beaujviont werden, zoo heette het, met de taak belast, die trouwens vroeger reeds aan bil-
DERBEEK was Opgedragen geworden, om. ie Keulen m Mainz o\) de stem, die de Vorsten
dezer Keurstaten in de zaak van den nieuwen Elbetol zouden uitbrengen, te werken
In liunne Instructie echter bekleedde dit punt slechts de laatste plaats; de eerste artikelen,
daarentegen, regelden hunne bemoeijingen, om den Keulschen Keurvorst en den Hertog
van Neuhurg binnen de palen der onzijdigheid té houden. De Gezanten moésten niet wachten
totdat men hen van de overkomst der Zweedsche en Duitsche ruiters rekenschap vraagde;
neen! zij moesten, na de mededeeling, dat de Staten besloten hadden, na de verovering van
llijnberk, hunne overwinningen voort te zetten, er dadelijk bijvoegen, dat Hun Hoog
Mögenden ten'dien einde die troepen »op gedane aanbieding" hadden laten komen.
I Daar men nu reeds meermalen ondervonden had, dat· de vijand, telkens!als van onze
zijde de uitvoering van een groot krijgsplan tegen hem was ondernomen, den Keurvorst
en den Hertog om troepen te leen had gevraagd, en hij dit voorzeker ook thans doen
zou onder voorwendsel dat wij de Zweedsche en Hessische troepen ook tegen deze onze>
naburen wilden gebruiken, — zoo hadden de Gezanten te verklaren, dat wij geene
vyandelijke bedoelingen hoegenaamd tegen hen hadden, maar de onzijdigheid trouw zou-
den in acht nemen , mits zij een' dergelijk verzoek van onzen vijand geen gehoor ga-
ven. In dit geval toch konden de' Gezanten er niet voor instaan, dat de Zweedsche
en Duitsche ruiters niet ook de Landen van den Keurvorst en den Hertog vyandelyk
zouden bejegenen. In het algemeen moesten zij tegen elk dienstbetoon door dezen aan
onzen vijand, als tegen inbreuk op de onzijdigheid, onbewimpeld protesteren, al ware
het ook dat die hulp op naam van den Keurvorst van Mains of van den Bisschop van
Würzburg verstrekt werd. Aan den Hertog van Neuburg hadden de Gezanten boven-
' AiTSEMi , II. bl. 73,
^ ResoL Holl. 1633. bl. 440, 456j 25 Julij, 1633. Resol. SlaL-Gen. 19 Febr.; 2, 5 "Maart,
23, 25 Julij, 1633. ^ Reso]. Slat.~Gen, 4, 6, 19 Aug. 1633. Notulen enz. 18 Aug. 1633.
DES VA'DERLANDS. 3554
dien in last le verklaren, dat Hun Hoog Mogenden, aangezien zij geen genoegen namen IGso—
l(i34.
met heigeen hij ten behoeve van de uiloefening der Gereformeerde Godsdienst in zijne
Landen gedaan had, de zaak verder aan de bemoeljing van den Keurvorst van Branden-
burg overlieten. Deze zou zich des noods door middel van maatregelen van weerwraak
ten nadeele der Katholieke geestelijken daartegen verzetten, en de Staten zouden hem
daartoe de hand bieden
De Hertog van Neubtirg gaf op de groote zaak een bevredigend antwoord: nu vooral
zou hij zich van elke hulpbieding aan de Infante onthouden. Slechts verlangde hij,
dat de Staten hunnen invloed bij hunne bondgenooten zouden gebruiken om hem van
al den overlast, dien zyne onderdanen le verduren hadden, te bevryden; anders zou
de onzijdigheid hem niets dan nadeel berokkenen, en hem niets overschieten, »dan met
spot zijn land .te verlaten zonder te welen, werwaarts de wijk te nemen." Zoo zou hij
derhalve wel genoodzaakt zyn, van welken kant dan ook, hulp aan te nemen i
Niet minder inschikkelyk antwoordde de Keurvorst van Keulen^ dien de Gezanlen lo
Bonn aantroffen. De Infante had hem met aandrang om het volk laten verzoeken, dat
van den slag bij Hameien was overgebleven, doch hij had zulks geweigerd, en daar
de Keurvorst van Mainz en de Bisschop van Würzburg der Infante hulp wilden toe-
zenden, had hy dezen zulks ontraden en voor een deel kunnen beletten, waarover tus-
schen hem aan de eene en Mainz en Würzburg aan de andere zijde hooge woorden
waren gevallen. Met dit antwoord namen onze Gezanten volkomen genoegen. De
Keurvorst onderhield zich vertrouwelijk met hen, en verhaalde hun, hoe de Spanjaar-
den hem drongen om openlijk aan hunne zijde te treden, bewerende, dat, als wij onze
zaken genoegzaam verzekerd zouden hebben, wij hem op het lijf zouden vallen en
voet in Duitschland zouden zoeken te vallen
Na zich le Busseldorp en le Bonn van hunne taak te hebben gekweten, begaven
zich de Heren iiu.ygens en beaumont naar Mainz, om den Keurvorst over den nieu-
wen Elbelol te spreken. Zyne Doorluchtigheid verklaarde op hun verloog, dat hij tol
het oprichten van dien tol geene toestemming zou geven, voor en aleer hel volle Col-
legie der Keurvorsten bij elkander zijn en daarover rijpelijk overwogen zou hebben ^
Tegelijkertijd vielen er klachten van Bremen over den tol, door den graaf van Olden- en der vvm·.
1 Resol. Slat.-Gen. 8 Aug. ί633.
2 AiTSEMA, II, bl. 66—71. Resol Slal.-Gon. 12 Sept. 1633.
^ aitsema, II, bl. 73—76. Resol. Slat.-Gen. 24 Sept. 1633. Ook ditmaal vond de Keurvorst
van Keulen bescherming bij den Koning van Frankrijk, die bij de Staten liet aandringen, dat
hunne troepen 's Keurvorsten land zouden ontzien {Résol Slat.-Gm. 28 Sept. 1, 21 Oct. 1633).
Vgl. Depêches van langerak van 24 Junij, en 28 Oct, 1633. ^ Resol Holl 1633. bl. 539.
728 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hurg op de Wezer geheven. Ook deze zaak zouden onze Gezanten, gelijk hun nader
werd aangeschreven, aan de Keurvorsteö van Keulen en Mains voorhouden, gelyk de
Stalen den Graaf zeiven daarover zouden schrijven en de opheffing van dien tol door
hunnen Gezant pauw aan de andere Keurvorsten en aan Oxensijern zouden aanbevelen
Hier evenwel betrof het eenen tol, reeds sinls jaren door de Keurvorsten toegestaan, en
slechts door , ondersteund door de Slalen der Vereenigde Provinciën, niet erkend.
Daarbij kwam; dat deze Stad niet zoo veel geld als Hamburg beschikbaar had om hare
zaak bij de Keurvorsten, bepaaldelijk bij den behoeftigen Keurvorst van Keulen, te be-
pleiten, en daarentegen, de Graaf van Oldenburg, die zijne onderdanen tot blinde ge-
hoorzaamheid had welen te brengen, en dus in het uitgeven van geld vrijer hand had,
dan eenige Stadsregering, geene middelen spaarde om de Raden van Keizer en Keur-
vorsten, die op dergelijke balen rekenden, ja aanspraak maakten, gunstig voor zich te
stemmen. Hoe het zij, de Keurvorsten van Mainz en Keulen gaven op het verzoek
onzer Gezanten, betreffende den Wezertol slechts een ontwijkend antwoord
Op de lerugreize brachten onze Gezanten nog een bezoek bij den Herlog van Neu-
hurg. By deze" gelegenheid deelde hy hun mede, dat hy van den Zweedschen Rijks-
kanselier geene onzydigheid had kunnen verkrygen; dat hij dien ten gevolge op zelf-
verdediging bedacht moest zijn, en nog een regiment zou oprichten; konden de Staten
hem ingeval van nood geene hulp bieden, zoo zou hij die van de Spanjaarden moeten
aannemen. Dit ontrieden hem de onzen ten sterkste op grond dat hij zich, zoo doende,
drie vijanden voor eenen, op den hals zou halen: behalve de'Zweden, de Spanjaarden,
die hem zouden uitmergelen, en bovendien ons krijgsvolk, daar de Staten de Spaan-
sclien in zijn land niet zouden kunnen gedoogen 3. De Vorst liet de onzen niet ver-
trekken zonder den Slalen zijne diensten lot bevordering van een bestand met onzen
vijand op het vriendelijkst-aan te bieden 4·.
Doch alle kans op het sluiten van zoodanig bestand was voor het oogenblik vervlo-
gen , en daarentegen de naauwste aansluiting aan Frankrijk zoo goed als uitgemaakt.
Tegen het einde van Julij (1655) waren de onlwerp-artikelen, door gharnacé over-
geleverd δ, het voorwerp van een ernstig onderzoek bij de Staten-Generaal, en ook de
Prins deelde zijne aanmerkingen op dat ontwerp mede. De laatste gaf toen te kennen,
dat, als de Gecommitteerden van de andere zijde niet legen het midden van Augustus
in'den Haag terugwaren, en dan onze eischen ten aanzien van Indien en de Meijerij
' Resol Stat.-Gen. 12, ί3 Sept.; 17 Oct. Ifi33. ^ aitsema, II, bl. 76—70.
3 aitsema; II, bl. 81.
1630—
1634.
Onderhaudelin·
gen met charna·
cfi.
Den 31 Oct. deden de Heren hüvoens en deaümont verslag van liunne zending (Beso/. ätoi.-Gen.
31 Oct. 1633), . 5 Zie hiervoor, bl. 708, 709.
a^ -
-ocr page 729-DES VADERLANDS. 7)55
niet inwilligden, men cle onderhandeling voor goed moesl afbreken, en daarentegen aan
CHARifAGÉ verklaren, dat wij gezind waren, ons met hem te verslaan en in het eerste
jaar den oorlog krachtig door te zeilen, zonder het oor aan eenig voorslel tol vrede te
leenen. Ook in de twee volgende jaren zou men geen verdrag sluiten dan met kennis-
neming en raad van Frankrijk, ja, zelfs wanneer er een verdrag met onze legenparly
lol sland was gekomen, zou men, bijaldien de Koning van Frankrijk door Oostenrijk
of Spanje in zijne tegenwoordige bezittingen werd aangerand, den vrede op nieuw bre-
ken , mits ook de Koning, zoo wij na den vrede vijandelijk werde»aangetast, tol vredebreuk
met onzen vijand en tot onze hulp bereid was. De Prins zag er, even als de Staten,
zwarigheid in, ons tegenover Frankrijk te verbinden tot verzekering der Katholieke
Godsdienst in de Zuidelijke Nederlanden: het manifest, in het vorige jaar uitgevaardigd
en thans te herhalen, was tot geruststelling der Roomschgezinden toereikend. Voor het
geval, dat de Koning aan Spanje dadelijk den oorlog verklaarde, moest men met hem
een accoord treffen tot verdeeling der Spaansche Nederlanden. — Van hunnen kant
verlangden de Staten het te sluiten verdrag met Frankrijk tevens dienstbaar te maken
aan de vervulling hunner wenschen in zekere ondergeschikle belangen, Zoo begeerden
zij zich het recht toegekend te zien om eenen Consul te hebben te Bayonne en te
St. Jean de Luz, en vrijstelling voor onze ingezetenen van het recht van aubaine,
volgens een vroeger gemaakt, maar niet achtervolgd accoord; alsmede nu ten minste
vergoeding der kosten voor de vloot van hautain, in 462li, en schadeloosstelling voor
eenige schepen der onzen in 1628 voor Rochelle ten gevolge van de maatregelen der
Fransche Regering verloren gegaan
In September (1655), toen charnacé met klimmende heftigheid op uitsluitsel aan-
drong, werd de zaak van het verdrag met Frankrijk hervat. Met de aanknoping van Men legt het
ernstig gemeende onderhandelingen met den Franschman zou ^de wegzending der Bra-"„"^ίΓ andeie
banlsche Gecommitteerden gepaard gaan, en daartoe kon Holland nog niet komen teg^evel'^'^^''^^'^
Den Ssfen October kwam men tot het besluit om dien Gecommitteerden op nieuw een
ultimatum te stellen. Hun zou aangezegd worden, dat zij hier niet waren gekomen ^
om, als waren zij residenten, hun verblijf te houden, maar om als ambassadeurs te
onderhandelen. Ingeval zy derhalve nog niet van eene behoorlijke volmacht voorzien
waren, moesten zij die binnen zes weken bekomen hebben, of van deze zijde zou men
besluiten, hun hun afscheid te geven. — Hiermede was het afscheid uilgesteld, ja,
was het in de hand der Spaansche Regering gesteld het alsnog te voorkomen. Vandaar
dal dit besluit groot ongenoegen gaf, niet alleen aan de Provinciën Zeeland, Friesland
t
' Noiulen enz. 25 Julijj 18 Aug. 1633.
2 muien enz. 6, 13, 17, 21, 27, 28, 30 Sept.j 1 Oct. 1633. /ieso/. 26Sept. 1633,
Hesol. Holl. 1633, bl. 546, 547.
Ui Deel. 4 Stuk. 92
-ocr page 730-ALGÉMEÉNE GESCHIEDENIS
en Groningen^, die den Gecommilleerden dadelyk hun paspoort gegeven wenschten Ie
zien, maar ook aan den Prins, die zich tegenover gharnacé zoo goed als verbonden
had, dat de tegenwoordigheid der Brabanlsche Heren niet langer zou geduld worden.
Met dien Franschen' Gezant was Zijné Excellentie alstoen op den besten voet, en gene
weet dat besluit aan den invloed van een viertal leden der Hollandsche Staten, en
daaronder bepaaldelijk aan den Raadpensionaris. Ging de Koning van Frankrijk oprecht
met hem om, dus verzekerde de Prins aan gharnagé, en ondersteunde hij hem naar
behooren, dan zou hy dezen tegenstand wel weten Ie breken. Niettemin deinsde hij
alsnog terug voor eene plechtige verklaring van zijn persoonlijk gevoelen tegenover de
Stalen van Holland, iets waartoe sommelsdijk, zoo hij gharnagé ten dezen niet misleid
heeft, Zijne Excellentie gaarne zou hebben zien besluiten i.
. De wgze op welke de Gecommitteerden van de andere zyde de boodschap der Siaten-
Generaal opnamen, getuigde van moedeloosheid. Zij antwoordden, dat Hun Hoog Mö-
genden groot gelijk hadden; zij zeiven, voegden zij er bij, wisten waarlijk niet, wat
de oorzaak was, dat zij, in weerwil van hun gedurig schrijven, uit Brussel niets zagen
opdagen. Alleenlijk was hun het verzoek toegekomen, om zich hun verblijf alhier
niet al te, zeer te laten verdrieten, en daarbij de mededeeling, dat de Infante zich
onlangs had uitgelaten, dat de Koning tegenwoordig meer dan ooit te voren tot vrede-
handeling was genegen
Frankrijk scheen niet te willen begrijpen, dat aan de zaak der onderhandeling met
de Brabanders nog geen eind was gemaakt. Althans baugy verscheen den derzelfde
maand voor de Stalen om hun dank te zeggen, dat zij die onderhandeling alsnu ten
eenenmale hadden afgebroken. Hy sprak zoo op grond van een schrijven, vóór twee
maanden door de Staten aan langerak gericht. Doch de Stalen wilden zich zulk eene
verklaring hunner woorden niet opgedrongen zien, en lichtten den Ambassadeur nader
omtrent hunne ware meening in s.
Toen de zes weken, welke den Gecommitteerden van de andere zijde gesteld waren,
ten einde spoedden, verzocht gharnagé bij de Staten-Generaal gehoor. Hiertoe zou hij
eene bepaalde zending en hoedanigheid van zijn Hof behoefd hebben, welke hij tot
dusverre niet ontvangen had. Derhalve bepaalde men zich, door eene Commissie te laten
■vernemen, wat hij te zeggen had. Het bestond in heftige klachten, dat hij nog altijd
geen antwoord had gekregen op zijnen voorslag van alliantie, eene zaak, waarin het
ons, zeide hy, voegde, naar 'sKonings gunstige beschikking te dingen, en niet omge-
keerd. Hiermede (betuigde hij) werd 's Konings waardigheid gekwetst. Slechts zijne belang-
1 Noltdcn enz. 8 Oct. 1633. Archiv, de la Mais d'Or. p. 39—41.
2 Notulen enz. 11 Oct. 1633. '
3 Notulen enz. 1 Oct. 1633. Resol. Stat.-Gen. l7, 18 Oct, 10)33.
1634,
DES VADERLANDS. 3558
stelling in onzen Staal en in het lot der bondgenooten in Duilschland maakte, dal hij 1630—
van zich kon verkrijgen, hier langer op antwoord te wachten. Ook ywilde hij gelooven,
dat dit dralen zijn oorzaak vond in onzen regeringsvorm en in óvergroote bedachtzaamheid.
Wel waren er eenigen onder de Staatsleden verblind door byzondere belangen of door ciiarnacé Iaat
eene ijdele hoop op rust; maar ongelijk veel meer, en dat wel de besten onder hen,
betreurden dié verblinding als eene ramp en laakten die kwaadwilligheid. Derhalve zou Staatslieden,
hij nog eenige dagen geduld oefenen; maar tegen dat die verloopen zouden zijn, ver-
zocht hij een bepaald antwoord. Z.ijn voorslag zou thans wel aan allen bekend wezen:
immers was die zelfs te Brussel ruchtbaar geworden. De personen, welke deze mededeeling
aan den vijand op hun geweien hadden, moesten, zulks verlangde hij, opgespoord en
gestraft worden: slond er een Franschman schuldig aan, zoo zou de Koning hem voor-
beeldig tuchtigen. — Deze bitse rede besloot charwagé evenwel met eene beleefde wending,
en tevens overhandigde hij alsnu, om meer openbaar te kunnen onderhandelen, zyne
geloofsbrieven, reeds van den Januarij van dit jaar (1655) gedagteekend i.
Tegelijker lijd hadden de overgebleven Gecommitteerden antwoord gekregen. Pauw,
beseffende, dat men slechts naar een voorwendsel uitzag om hem wegens Spaansch-
gezindheid in slaat van beschuldiging te stellen wilde hen niet hooren, zonder
daartoe eerst gemachtigd te zgn. Hunne mededeeling behelsde, dat op ons ulti-
matum naar Spanje geschreven was. Op dit schrijven echter was nog geen anl-
w-oord ingekomen, lol leedwezen der Regering en der Staten te Brussel, die steeds
begeerden aan de Nederlanden rust te geven. Alsnu was de Hertog van aersciiot (den aekschots ver-
. , trek naar Spanje,
Ißden November) naar Spanje op reis gegaan, om den Konmg met den staat der onder-
handelingen bekend te maken. Op dezen grond verzocht men uitstel van onze, eind-
beslissing. Ten slotte verklaarden de Gecommitteerden, dat het aan de zijde hunner
lastgevers niet haperde, als die steeds bleven jvenschen, dal de onderhandeling lot een
goed eind mocht komen. — Hierop besloten de Staten-Generaal vooralsnog niets bepaalds:
alleenlijk lieten zij onderzoeken, of hel werkelijk zoo was, als men vermoedde, dat er,
namelijk, eenige tegenstrijdigheid bestond lusschen de schriftelijke ende mondelinge ver-
klaringen der Geconmiitteerden Doch geene voorwendselen om de zaak slepend te
houden kwamen er meer te pas op het bericht, den December aan de Stalen mede-
gedeeld , dat de Aartshertogin isabell.v clara eugenia , op zevenenzesligjarigen leeftijd Overlijden van
11· . τ Ut Infante ISA-
ten gevolge eener verkoudheid, die zij zich bij de vepvulhng van eenen godsüienstplicnl be^la.
op den hals had gehaald, overleden was. De edele vrouw, wier deugden om strijd
werden geprezen, zag bij haar verscheiden de hoop op de bevrediging der Nederlanden
zoo verre van verwezenlijkt als immer te voren. De voldoening van haren onderdanen
' ΝμηΙεη enz. 18, 19 Nov. 16B3. - Archiv, de la Mais. d'Or. t. a. pl. p. 43.
3 Notulen enz. 19, 21 , 22, 23, 25 Nov. 1633.
91*
-ocr page 732-752 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1C30— datgene verleend Ie hebben, wat zy hun bel liefst gegund had, was haar derhalve niet
geschonken. Ook voor haar, als ,voor die allen, we^ke haar sedert de onlusten in de
Nederlanden te Brussel voorgegaan waren, was dat bewind eene bron van angst en
zorgen geweest. i: ' i ; ,1 ,
k
Op het vernemen van de aankondiging van dit overlijden deed de President der
Staten-Generaal, de Heer yan randwijk, het voorstel om den Brabantschen Heren aan
te zeggen, dat met deze gebeurtenis de machtiging, hun door hare Hoogheid, op grond
van 'sRonings procuratie van het jaar 1629, gegeven, kwam Ie vervallen. Voorts zou
men hun voorhouden, hoe er thans een einde te wachten was van die matiging, welke
de goede hoedanigheden en deugden der Prinses hadden weten in acht te doen nemen,
waar de aard der Spanjaarden, nu zöo lang reeds gebleken, niets dan roekelooze hard-
heid en .wreedheid zou medegebracht hebben. Thans zou waarschijnlijk een Spaansche
Goeverneur over de Zuid-Nederlanders worden gesteld, die ze niet met zachtheid regeren
zou. Derhalve was het hun geraden in overweging te nemen, wat hun alsnu te doen
stond. Op dezen grond zouden de Gecommitteerden eenen uil hun midden naar de
Staten te Brussel kunnen zenden om met hen te raadplegen en hun te verzekeren, dat
Hun Hoog Mögenden, als goede Nederlanders, naar bevind van zaken zeer gaarne hunne
welwillendheid zouden betoonen ^ — De strekking van dit voorstel was om te beproe-
ven, of de schrik voor liet harde Spaansche bewind de Zuidelijken alsnog zou bewegen
om zich thans ten minste zelfstandig te gedragen, zich van Spanje onafhankelijk en
met ons gemeene zaak te maken. Zoo zou de vrede onverwaclit weder nader gebracht
en de vervulling van den wensch, in onze manifesten van het vorige jaar uitgedrukt,
weder waarschijnlijker zijn geworden. Geen wonder dat op een voorstel, zoo gewichtig,
geen dadelijk besluit genomen werd. Maar spoedig was de meerderheid het eens, dat
men die proef niet zou nemen, maar van de gelegenheid gebruik zou maken om aan
jjie van dc au- dc Onderhandelaars hun afscheid te geven. Tegen de stem van Holland en Ovèrijsel
hun althtu^^" » ^ï·®·^ goedvinden van den Prins, in de vergadering tegenwoordig, de GriflHer gelast
'om een oniwerp van afscheid te stellen. Ten laatste werd men het eens omtrent eene
acle van afscheid van den volgenden inheud: Hel achterblijven eener behoorlijke procu-
ratie van den Koning had Hun Hoog Mögenden doen vermoeden, dat de handeling van
de andere zijde of'niet oprecht gemeend was geweest of tegengewerkt was geworden
door dezulken, wien het welvaren der Nederlanden niet ter harte ging. Deswègens
vonden Hun Hoog Mögenden niet goed, dat de onderhandelaars hier langer bleven, maar
oordeelden zij het dienstig, dat zij zich bij hunne medegecommilteerden te Brussel ver-
voegden , om in vereeniging met dezen de zaak des vredes en der rust voor de gezamen-
lyke Nederlatiden te bevorderen. AVanneer zij de vereischte procuratie en naderen last
Notulen enz., 5 Dcc. 1633.
-ocr page 733-DES VA'DERLANDS. 3560
bekomen zouden hebben, zouden Hun Hoog Mögenden niet nalaten zich tot voortzetting 1(530-
van de aangevangen handeling zoodanig te, verklaren, als tot staking van den oorlog
noodig zijn zou. — Hiermede werd de hoop op eene hervatting der onderhandelingen
niet afgesneden; maar niettemin werd niet onduidelijk te kennen gegeven, dat tot nu
toe nog niets degelijks was tot stand gebracht en dat de aanvang van nieuwe onder-
handelingen van de andere zijde zou moeten komen. Toch mishaagde deze acte aan
de Provinciën Zeeland, Friesland en Groningen, die de Brabantsqhe Heren zonder
plichtplegingen of ten minste zonder gewag van mogelijke hervatting der onderhandelingen
weggezonden wilden zien. — De Gecommitteerden van de andere zijde namen de aetc
aan, maar zeiden daarbij, dat zij steeds oprecht en ook de Staten te Brussel ter goeder
trouw geweest waren. Zulks bleek nog daaruit, dat de Hertog van aersghot bereid
was bevonden'om, hoezeer ongesteld, in dit saizoen naar Spanje te vertrekken, waar
hij aangenaam zou zijn en vele moeijelijkheden uit den weg ruimen zou. Ten slotte
verzochten zij nog eenige weinige dagen hier te mogen blijven, daar zij xni Amsterdam
geld wachtten: intusschen zouden zy de acte naar Brussel opzenden, om daarop de
meening der Staten, aldaar vergaderd, te verslaan. — Zonder zich over dit voornemen
uit te laten, vergunden Hun Hoog Mögenden hun nog tien dagen. — Nog vóórdat men
te Brussel van de acte van afscheid kennis kon bekomen hebben, werd in een schrijven,
van daar aan den Prins gericht, hoog opgegeven van de neiging, die er bestaan zou
om zich lot vrije Staten temaken, en dat wel voornamelijk met aansluiting aan/'VWinjVc.
Op de mededeeling van dezen brief lieten de Staten den Prins verzoeken, charkacé te
polsen omtrent hetgeen in deze zaak van Frankrijk te wachten was. — Weinige dagen
later kwam een antwoord van de Staten van Brussel op de acte van afscheid. In dit
antwoord bevestigden zij wal hunne Gecommitteerden alhier van hunne oprechtheid en
van de strekking van aerschots ondernomen reize gezegd hadden. Zij betreurden mits-
dien, dat de Staten-Generaal goed gevonden hadden de onderhandeling te slaken, te
meer omdal men op goeden grond hopen mocht, dal men binnen zeer korten tijd de
goede uitwerking van des Herlpgs onderhandeling vernemen zou. — Na de ontvangst van
dit bescheid verklaarden de vier nog overgebleven Gecommitteerden, dal hun thans niets
meer overschoot, dan hun afscheid van Hun Hoog Mögenden te nemen. Daartoe ver-
schenen zij den December (1653) ter vergadering. Edelheer voerde hel wooitl.
Hel was hun leed, zeide hij, dat de handeling vruchteloos was afgeloopen. Thans
gingen zij naar Brussel tol hunne medegedeputeerden om de zaak te helpen bevorderen
en op beteren voel te brengen; doch niet zonder Hun Hoog Mögenden Ie bedanken,
voor al de eer, vriendschap en goede bejegening, hun bewezen. De President der Stalen-
Generaal (hel was de Heer ploos vaä tienhoven, Gedeputeerde van Utrecht) antwoordde,
dal van onze zijde genoeg gebleken Mas, hoe gaarne wij eene uitkomst uil den oorlog
hadden gevonden. Doch daar God Almachtig dit nog niet geliefd had te verleenen,
3561 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— ZOO zouden Yvy Hem bidden onze wapenen Ie zegenen, loldat men lot een gelukkig
uiteinde van den oorlog gekomen zou zijn.i— Met dezen slechten troost gingen de
Gecommitteerden henen Λ.
Na hun vertrek scheen hel verdrag met Frankrijk nu dadelijk zijn beslag te moeten
lloUand ver-krggen. Doch deze zaak vlotte nog in geenen deele, en de reden was deze, dat Hol-
Λΐ"οΓ6ηΓίη°ββη6 ^^^^^ ^^^^^ tegen alle mogelijke uitkomsten nog geene genoegzame waarborgen voor het
^rflT/l'·!}^^ harer zelfstandigheid en der eigenaardigheid van haar bestaan gegeven achtte.
Nadat Holland de krygsondernemingen van den zomer met haar krediet en rykelijke
geldtoezendingen getrouw gesteund had herinnerde deze Provincie in het najaar op krach-
tige wijze, dat nog altijd de voorwaarde, bg de aanvaarding der verplichting tot het dragen
der kosten van den oorlog te lande door haar gesteld, niet was vervuld, en de Pro-
vinciën de sommen, die zij aan de Admiraliteiten schuldig waren, nog niet voldaan
hadden. Weder begon zij te spreken van het inhouden van hare quote voor den land-
oorlog, ten einde dat bedrag aan de zeezaken te besteden Deze klacht beduidtle,
dat zij steeds niet onvoorwaardelijk dacht toe te stemmen in het sluiten van het nader
verdrag met Frankrijk, waaruit een nieuwe veldtocht in het volgende jaar volgen moest.
Toestand der Dat de Provincie niet zonder reden klaagde over onvervuld gebleven behoeften der
" Admiraliteiten, kon de geschiedenis van het zeewezen in het nu bijna ten einde ge-
loopen jaar bewijzen. In de maanden Februarij en April (1635) deed de vijand den
onzen op zee weder zware verliezen ondergaan, en de Luitenant-Admiraal van dorp
had, én toen én ook later, op verre na zoo veel schepen niet beschikbaar, als men
gemeend had; ja, in de maand April was de Admiraliteit van het Noorderkwartier op
het punt om den Vice-Admiraal quast en den Kapitein klaas jawssen, elk met zijn
schip, af te danken wegens, gebrek aan geld Het is echter waar, dat de onderne-
mingsgeest en de stoutmoedigheid der bijzondere personen het land met nieuwe inspan-
ning ter bestrijding van den vyand ter zyde stond. De dienst van de Directie tot ver-
sterking van de convooijen naar de Oostzee en Noorwegén werd nog voor dit zomer-
saizoen aangehouden en de Zeeuwsche kaapvaarders, Aïewwe Geuzen genaamd, rusl-
Notulen enz., 5 , 7, 8 , 9, 10, 16, 17 , 23 , 26 Dec. 1633. Gedurende het verblijf der Bra-
bantsche Gecommitteerden hadden de aanzienlijksten onder hen van de gelegenheid gebruik ge-
maakt om zich te voorzien van allerlei materialen en voorwerpen van gemak, weelde en kunst.
Zoo voerde, bij voorbeeld, de Aartsbisschop schilderijen, de Hertog van aersghot 200 oranjeap-
pelboomen uit {Resol. Stat.-Gen. 21 Mei, 1633).
2 Resol. Stat.-Gen. 21 Meij 1,2 Junij, 1633.
3 Resol. Stat.-Gen. 28 Oct., 1633. Resol. Holl.h\. 533; 25, 27, 28 Mei, 1633.
4 Resol Stat.-Gen. 22 , 25 Jan.j'3, 10, 23, 28 Febr.j 15, 21 April; 16, 18 Junij, 1633.
5 üeio/. S'M.-Gm. 25 Maart, 1633. ·
-ocr page 735-DES VA'DERLANDS. 3562
ten schip op schip uit en behaalden zoo menigen prijs op (len vijand, dat hel Land 1030—
1C34.
verlegen was om al de uitgeloofde premien te betalen Maar met dit al werd in
den zomer door de aanstaande terugkomst van eenige galjoenen uit Spanje groote be-
zorgdheid gewekt, daar zij zich stonden te vereenigen met een groot aantal koning-
schepen, welke, niet zonder dat de commandeur cleuter, dié zulks had moeten be-
letten, van gebrek aan waakzaamheid verdacht werd uit de Vlaamsche havens uit-
geloopen waren. Bovendien moest men deEngelschen in het oog houden, die soldaten,
in Ierland voor de dienst des Konings van Spanje geworven naar Vlaanderen over-
voerden Pas had de Admiralitfeit van Amsterdam verklaard, noodzakelijk gelden boven
haar gewone inkomen te behoeven toen Holland met de zoo even vermelde verma-
ning optrad, en daar nu ook de Admiraliteit van Rotterdam iilaagde hare taak be-
zwaarlijk te kunnen blijven vervullen wegens wanbetaling van Gelderland^ Utrecht^
Friesland en Overijsel, smeekten de Staten-Generaal die Provinciën, )) de hand over
het hart te willen leggen" en hare achterstallen, volgens de plechtige besluiten in het
voorjaar genomen, te voldoen: anders voegden zij er bij, zou Holland hare quote ten
behoeve van de landmacht inhouden ö.
Reeds was er dan ook sprake van het afdanken van eenige troepen. De Prins scheen Er 18 sprake
dit niet te wraken; doch zijne bedoeling daarbij was om, op het dringend verzoek
van den Zweedschen Gezant β, de soldaten, dus uit onze diénst ontslagen, naar Duitsch-
land te zenden, ten einde den voortgang van den Hertog van FERiA^te stuiten. Hij
vond daarin te minder zwarigheid, omdat ook uit Brabant een aantal ruiters en voet-
volk den Herlog te gemoet en ter hulp gezonden was 7. Dit denkbeeld werd slcrk
ondersteund door gharnagb, met deze. bepaling, dat de door ons, en dat in geen klein
aantal, van huis te zenden troepen zich, des verzocht, met de troepen van den Koning
van Frankrijk in het Triersche zouden mogen vereenigen, waar men dien Spaanschen
Hertog vreesde te zullen zien opdagen 8. Toen de genoemde Fransche Gezant dit verzoek
deed, klaagde hij tevens, met droefheid vernomen te hebben, dat Hun Hoog Mögenden
een goed aantal hunner troepen wilden afdanken. Dit, zeide hij, zou den Koning en
onze vrienden in Duitschland zeer bedroeven, en daarentegen den vijand aanmoedigen
' Resnl. Siat.-Gen. 6, 28 April j 16 Junijj 6, 12 Aug. j 210ct., 1633. Notulen enz, ISJunij,
7 Julij, 1633.. 2 ^esoL Stat.-Gen. 15, 17 Julij; 26 Aug.; 1 Sept., 1633.
3 Resol StaUGen. 10 Junij; 13 Sept., 1633.
^ liesol. Stal.-Gen. lÓ Oct., 1633. ^ RcsoL Siat.-Gen. 13 Dcc. 163.1
® Resol. Stat.-Gen. 9, 11, 19, 28 Nov., 1633.
7 Resol. Stal.~Gen. 22 Nov.; 1, 13, 15 Dec., 1633.
® Difpcches van langerak v. d. 2 en 9 Dec., 1633. ν
3563 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en hem in de hand werken i. — Holland was in geenen deele ongevoeh'g voor den
nood onzer bondgenoolen in Duilschland; maar die Provincie wilde, op grond van het
gevaar, dat bepaaldelijk ^g Palis dreigde, van op nieuw overmeesterd Ie worden, Enge-
lands Koning en de Engelsche Groolen aangespoord hebben om zich Duilschlands zaak
aan te trekken Zoo zou tegelijk Duilschland geholpen, en Koning karel II genood-
zaakt wezen, zijne voor ons zoo bedenkelyke verstandhouding met onzen vijand af te
breken. — In weerwil dan van CHARjfACÉs klacht, en terwijl de zes overige Provin-
ciën zich geneigd beloonden om slechts eenige zwakke compagniën van de zoogenaamde
ongerepartiëerde tol een kleiner bedrag van manschappen terug te brengen en de an-
dere troepen aan te houden, verklaarde Holland geene andere dan de troepen, die op
de stalen van oorlog van 1621, 1625 en 1627 voorkwamen, te kunnen aanhouden;
len uiterste zou zij kunnen toeslaan, dal de 50 compagniën, in 1628 gelicht, in dienst
werden gehouden. De Prins hield daartegen vol, dat met de legermacht, dus vermin-
derd, het land niet verdedigd kon worden: laat staan dat daarmede aan geen aanvallenden
oorlog te denken viel: zelfs onze grenzen zouden, zoo doende, gevaar loopen van over-
rompeld te worden. Dus sloeg hij voor, om de troepen, èiQ Holland afgedankt wenschte
Ie zien, in dienst te laten blyven en ze uit de subsidiën onzer bondgenoolen (men vleide
zich in dezen tijd weder met dc hoop, dat Venetië de uitbetaling van haar subsidie
zou hervatten en. uit de overschietende inkomsten der Generalileit te onderhouden.
1C30-
1034,
' Resol Slat.-Gen. 20 Bec., 1633. Vgl. Notulen enz., 21 Nov., 1633.
^ Resol Stat.-Gen. 15, 19, 22 Nov., 1633.
Resol. Stat.~Gen. 7 Nov.; 31 Dec., 1633. Maanden lang had onze Gezant oosterwuk tc
Venetië op het leveren van het subsidie aangehouden, en de Staten waren in den aanvang van
het jaar 1633 zoo ontevreden over de nalatigheid der Republiek, dat zij den Veneliaanschen
Gezant (toen contareni: guzzoj«! was met wederzijdsche blijken van tevredenheid vertrokken) ver-
klaarden, dat zij een langer uitstel van betaling als schennis der alliantie zouden aanmerken en
hunnen Gezant herwaarts terugroepen. ■ Contareni voerde allerlei verontschuldigingen aan, onder
anderen de schade door de financiën van den Staat geleden ten gevolge - eener besmettelijke
ziekte, die de helft der onderdanen weggerukt had [Resol. Stat.-Gen. 3 Nov.; 26 Dec., 1631.
7, 8 Jan.; 4 Maart; 2 Janij; 3 Julij; 4, 10 Aug.; 4 Sept.; 14, 18 Nov., 1632. 24 Jan.;
.5, 22 Febr.; 2 Maart; 20 Junij; 17, 20 Julij; 8 Aug.; 5 Sept.; 3 Oct., 1633. Resol Holl
1633, hl. 546). De Λν3Γ0 reden was, dat de alliantie met zulke ketters en gemeen volk, als
waarvoor men de Hollanders hield, zelfs hij den geringen man binnen Venetië met geen gun-
stig oog werd aangezien. De Spaansche Gezant deed de Venetiaansche Senatoren blozen over
hun bondgenootschap met die Ilollandsche kaasmakers, en de geheele natie kon niet anders dan
met afschuw over onze ketterij bezield zijn. Vandaar dat de Regering niet alleen niet vaardigt
maar zelfs huiverig was om hare onderdanen te belasten ten einde aan -ons subsidiën op te bren-
gen (zie DE JONGE, Nederl en Venetië, hl. 163, 204, 205). De pest evenwel, van welke com-
RENI gewaagde, Avas werkelijk allervreeselijkst geweest (zie denzelfden, bl. 1Ö4).
iT'- tl ^
-ocr page 737-1C30—
1634.
DES VADERLANDS. 757
Hierin kon Holland niet treden, en alsnu werd er eene Deputatie uit de Staten-Gene-
raal tot de Staten van dat Gewest gezonden om hen lot een ander gevoelen te bewe-
gen. Het antwoord van Hun Edel Mögenden was niet gunstig. Zij bleven bij hun
gevoelen. - Immers moesten zij herinneren, dat de Provinciën hare beloften ten aanzien
van het zeewezen niet gestand gedaan hadden, en haar onder het oog brengen, dat zij
de geldmiddelen der Generaliteit zeer lieten verloopen. Sommige Gewesten leverden niet
alleen niet de kapitalen met de interessen, 'die lot vervulling harer achterslallen gelicht
waren, maar ook niet de interessen van de kapitalen, met gemeen consent door de
Generaliteit gelicht en meestal door Holland aan de Generaliteit gecrediteerd. Bovendien
hadden eenige Provinciën zich van een gedeelte harer quote ontslagen. Deswegens was
Holland hare ondragelijke lasten moede geworden, en moesten de Provinciën het niet
vreemd vinden, zoo zij door afsnyding van eenige uitgaven zorg droeg niet geheel en
al onvermogend te worden. — De Provinciën, dit was de zin dezer rede, konden ge-
makkelijk tot het voortzetten van den oorlog op den kostbaren voet van het verloopen
jaar besluiten: zij rekenden daarbij, dat Holland de kosten zou betalen. —Doch dit was
vooral daarom te veel gevergd, omdat Holland den degelijksten grond had om de uit-
komst, waartoe de oorlog, op dien voet voortgezet, leiden zou, te mistrouwen. — Het
antwoord van Holland werkte niets meer uit, dan wat zulke beluigingen gemeenlijk uit-
werkten. De Provinciën, namelijk, verzochten haar, zich alsnog naar het gevoelen der
meerderheid te voegen, belovende met zijne Excellentie te zullen raadplegen over de
middelen, waaruit de troepen zouden te onderhouden zijn, en over het nemen van een
besluit, strekkende om aan Holland redelijk genoegen te geven. Des anderen daags
was alles wat Holland inwilligde, het in diensthouden der öO Compagnien van 1628
en dat nog wel onder beding dat de Provinciën aan al de finanliële bezwaren, door haar
opgesomd, zouden te gemoet komen, en Gelderland en Overijsel weder op hare quote
van den lijd van hel Bestand zouden gebracht worden Deze eisch werd beantwoord
met nieuwe beloften en een herhaald verzoek, dat Holland zich toch ten volle met
's Prinsen voorslasr mocht vereenigen ^
Er werden
Intusschen werd er iets verricht om aan Hollands verlangen te voldoen.
' Reeds sedert anderhalf jaar was daarop met kracht aangedrongen {liesol, Stat.~Gen. 4 Sept.;
20 Nov. 1632.) Aanvankelijk had Gelderland drie in het honderd betaald. Sedert de rust vaii
het Bestand Avas van haar gevergd, welke quote allengs verhoogd was, totdat zij in 1613 5ί·
had opgebracht. Toen de oorlog hervat was, had men hare quote verminderd tot 4J. Doch dit
bedrag achtte de Provincie zelfs nu nog te hoog; terAvijl de andere Provinciën haar tot de
quote van 1613 (5^) wilden teruggebracht zien. Ovcrijsels quote Avas in 1609 op gebracht,
nadat zij vroeger op slechts IJ. Λν38 aangeslagen {RcsoL Slat.-Gen. 7 Junij 1634).
2 Resol. StaL~Gcn. 22, 23, 24 Dcc. 1633.
ΠΙ Deel. 4 Stuk. 95
-ocr page 738-3565 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
maatregelen genomen om Gelderland te nopen zich op nieuw met het vroeger bedrag
harer quote te belasten. De llaad van State stelde voor, daar alle middelen van over-
reding gebleken waren niets te baten, de verhoogde quote »by executie" van Gelderland
in te vorderen. Met dit advies vereenigden zich de Stateii-Generaal: met den Fe-
bruarij (1654) zou de Provincie gedwongen worden de quote van 5Mï percent te betalen,
voorloopig voor een jaar: dan kon zij in den loop van het jaar door opening te doen
van haar inkomen de gronden blootleggen, die zij had om dit bedrag te weigeren.
Hierop barssten de Geldersche Gedeputeerden in bittere klachten uit. Zij weten het ge-
nomen besluit aan partijschap; spraken van inbreuk op de Unie, - en noemden het eene
zaak van groote ergernis en kwade gevolgen »in dezen loffehjken voorspoedigen Staat"
eene Provincie dus te bejegenen, die als uiterste grens met haar eigen bederf hare
bondgenooten voor 's vyands overlast vrijwaarde i. Dus hielden de Gelderschen hel er
voor, dat zij opgeofFerd werden aan Hollands ongezindheid om den oorlog onvoorwaar-
delijk voort te zetten: het was partijschap in hun oog, dal Holland hare schatten niet
veil had om blindelings mede te gaan op den weg, dien men aan de hand van Frankrijk
met de voortzetting van den oorlog te lande wenschte in te slaan. — Dal de Franschen,
en met name cïïarnagé , zich niet minder verbitterd tegen de mannen betoonden, die
Hollands besluiten leidden, laai zich denken. Richelieu betuigde zyne verbazing, dat
één man, hij bedoelde den Raadpensionaris pauw , in staat was zulke machtige beletselen
aan den door hem gewenschten gang van zaken in den weg te stellen, en dat die
persoon zoo veel macht en invloed had om kwaad te doen. — Richelieus verbazing
strekt PAUW tot geen geringe onderscheiding, en dat hetgeen de Hollandsche staatsman
verrichtte, den Franschen staatsdienaar kwaad dochl, is juisl een bewijs, dat Hollands
onwraakbare belangen tegenover i^raw/inj/i wist te doen gelden. Den Prins, daarentegen,
achtte RICHELIEU alstoen geheel voor Frankrijk gewonnen , en bleef dit zoo, dan moest, daar
het gevoelen van pauw en dat van den Prins onmogelijk nevens elkander bestaan konden,
de eerste, volgens het oordeel des Kardinaals, noodwendig door den laatste te gronde ge-
richt worden^. Zoo gansch onvoorwaardelijk evenwel, als de Fransche Gezant en zijn
opperhoofd zich vleiden, maakte de Prins zich niet aan Frankrijks verlangen dienstbaar.
Hij weigerde steeds hauterive Ie laten vertrekken om, naar de nog in Maart uitgedrukte
begeerte des Konings, iu Frankrijk te recht te staan en inwilligingen ten aanzien van
de Katholieke godsdiènst wilde hij niet in het verdrag opgenomen hebben, wat hij ook
voor het overige gezind mocht zijn voor de Katholieken te doen. Ten einde den aan-
drang op dit laatste punt af te weren, voerde hij charkace te ge'moet, dat de tegen-
standers van de nadere alliantie met Frankrijk niets liever wenschten, dan dat de Koning
' Resol. Slat.-Gen. 6 Jan. 1634. 2 Archiv, de la Mais. d'Or. t. a. pL p. 41, 42.
3 Resol. Stat.-Gen. 10 Maart, 1034. Archiv, de la Mais d'Or. p. 51, 52.
1630-
1634.
1680—
16»4.
DES VADERLANDS. 759
dezen zijnen eisch volhield: dan toch hadden zij een voorwendsel om de onderhande-
lingen Ie doen afbreken i. Doch had de Prins zyne voorwaarden, des Ie ijveriger stelde
men van de Fransche zij^le thans alles in het werk om hem tot een krachtig doorzet-
ten van Frankrijhs wil te bewegen. Men vleide de Prinses, dat, als zij de houding
aflegde, die zij lot nog toe had aangenomen, en den tegenstand der Sleden langer niet
stijfde, men haren zoon Prins van het land zou maken en tegelijk nam cha-rnacé
het voorkomen aan, alsof hij naar Frankrijk terug wilde keren, ten einde den Prins
eene aanleiding te geven om, door eene openlijke verklaring van gevoelen tegenover
Amsterdam, met gezag op te treden en een einde te maken aan den tegenstand van
personen, die, toonden zij zich nu reeds zoo slout, zich, als de vrede eenmaal gesloten
was, nog wel veel meer zouden aanmatigen
Met dit al was ciiarnagé ernstig ongerust, dat van hel sluiten van een verdrag we-
derom niets zou komen. Men had als grond van uitstel de reize van den Hertog van
AERSGHOT naar Spanje: wie wist, wat die op kon leveren? In allen gevalle was het
billijk, af te wachten wat van daar vernomen zou worden. Reeds vernam men, dal de
Markgraaf van aytona uit Spanje eene volmacht ontvangen had Niettemin, Holland
zou zich niet onverbiddelijk toonen. Had deze Provincie eenmaal goed doen uitkomen
waar zij op slond, en wal zij des noods zou handhaven cn doen gelden, zoo wenschte
zij de middelen, om in het belang der Duitsche bondgenooten den oorlog voort te
zetten, niet te weigeren. Toen echter de Prins den ΙΟι^β" Januarij (1654) den voorslag
deed, om de Kapiteins van het leger te gelasten, op den eersten April bij hunne tegen
dien tijd voltallig te maken korpsen tegenwoordig te zijn, hetgeen de opening van een
nieuwen veldtocht veronderstelde, gaven de, Heren van Holland niet dadelijk hunne
toestemming. Eerst verlangden zij duidelijker blijken, dat de Provinciën hunnen eisch
ten aanzien van de Financiën en het Zeewezen zouden voldoen. Dit gaf wederom aan-
leiding tot eene beraadslaging der Staten-Generaal in tegenwoordigheid van Zijne Ex-
cellentie. Hier vernieuwden de Provinciën hare beloften, aan Holland gegeven; maar
tevens gaven zij niet onduidelijk te kennen, dat, zoo bij de Admiraliteiten een tal van
' Archiv, de la Mais. d'Or. p. 47, 49. ^Archiv, ρ. 39, 51.
3 Archiv, ρ. 45, 48, 49. De medestanders van den Prins waren de kruyt en aerssen vajï
soMMELSDijK, dlc bi] deze gelegenlieid 's Prinsen vertrouwen herwon. De eerste werd gepaaid
met de belofte dat hij ridder zou gemaakt worden {Archiv, ρ. 40). sommelsduk onderhield door
middel van den bankier heuft te Parijs, buiten het Nederlandsche Gezantschap om, eene bij-
zondere correspondentie voor den Prins en voor zich zeiven (p. 58, 01). Zijn schrijven aan
dien lieer (p, 53) is kennelijk bestemd om door bichelieu gelezen te worden. Zijn brief aan dien
Kardinaal zei ven (p. 43) is in een verzoenenden geest gesteld.
« Archiv, ρ. 45, 50, 51.
93*
-ocr page 740-3567 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1630— misbruiken werden afgeschaft, en aan de veelvuldige ontheffingen en bedriegelïjke ont-
duikingen van de lasten een einde kwam; zoo levens de Kamer van Assurantie lot
stand mocht komen, en de koopvaarders strenger aan hunnen plicht tot wapening hun-
ner schepen en lot onderlinge verdediging gehouden werden, dat dan de inkomsten der
Admiraliteiten ruimer zouden zijn, en .van den anderen kant minder van deze Collegiën
gevergd zou worden. Zoo deed men Holland gevoelen, dat ook hare ingezetenen, die
bijna uitsluitend bij de zeemacht baat vonden, het op hunne beurt voor een grooter
deel dan billijk was op de middelen der Generaliteit lieten aankomen Tegelijk voerde
de Prins den Raadpensionaris pauw tegemoet, dat hij niet kon berusten bij hetgeen de
weinige vertegenwoordigers van Holland, in de afwezigheid der Staten van dit Gewest,
voor het eenstemmig gevoelen der geheele Provincie uitgaven. Hij vorderde, dat de
Staten onmiddellijk zouden bijeenkomen en het gevoelen der Sleden zou worden ge-
vraagd. Paüw stemde daarin toe, en toen nu Hun Edel Mögenden bijeen waren, wist
de Prins, door eenige leden, bepaaldelijk die van Amsterdam^ ten zijnent te noodigen
en over de tijdsomstandigheden te onderhouden, het zoo ver te brengen, dat hij van
de 19 stemmen 10, en bijgevolg de meerderheid, er toe overhaalde, om met de andere
Holland stemt Provinciën het aanhouden des legers op de schaal, welke hij verlangde, toe te staan
houdeii der troc- gevolge verklaarden de Hollandsche Gedeputeerden ter Generaliteit den
Januarg, de aanschrijving aan de Kapiteins en de maatregelen om de gelden tot het
onderhoud van de buitengewone lichtingen te vinden, niet langer tegen te houden.
Evenwel was alles wat zij toestonden voorloopig en van de vervulling van de verplich-
tingen der Provinciën afhankelijk. Bleven dezen in gebreke, dan zou Holland (zulks
verklaarden hare vertegenwoordigers ditmaal duidelijker dan ooit) met afwijzing van de
lasten van den oorlog te lande voor de zaken ter zee zeiven zorgen, en ze krachtig bij
de hand·nemen met en nevens degenen, die zich daaraan mede zouden gelegen laten
zijn: eene bedreiging, die niets minder te kennen gaf, dan dat men in dat geval de
Unie verbroken zou'achten, en misschien met Zeeland en nog de eene of andere Pro-
vincie eenen afzonderlijken Staal dacht te vormen. Daarentegen was Holland gezind
om mede te werken tot herstel der misbruiken, die bij het zeewezen en by de invor-
dering der convooijen en licenten bestonden. — Alsnu werd dadelijk besloten, dat de
compagniën tegen half Maart voltallig zouden moeten zijn,, en weldra, dat de'Provin-
ciën verzocht zouden worden hare Landdagen len spoedigste uil te schrijven, ten einde
1 Resol. StaL-Gen. 10, 13, 17, 18 Jan. 1634.
2 Archiv, de la Mais. d'Or, p. 47, 49. Van de zitting der Staten van Holland, van welke hier
verhaald wordt, -vinden wij geene aanteekening in de Resol. van Holl. Toch wordt het bericht
van CHARNACÉ volkomen bevestigd door hetgeen wij lezen Resol.Stat.'Gen. 19 Jan. (1634), waar
van de Staten van- Holland, als toen vergaderd, gesproken wordt.
DES VA'DERLANDS. 741
legen half Maart haar besluit lot bevrediging van Hollands verlangen uit Ie brengen. Naar
Friesland, helvvelk het meest te kort schoot, zou eene bezending worden afgezonden
1630—
1634.
Om Holland hel denkbeeld, dat zelfs de buitengewoon gelichte troepen niet'afge-
dankt werden, eenigermate aannemelijk te maken, hadden de Prins en de zes Provin-
ciën beweerd, dat de kosten lot hun onderhoud uit de contributiën van de vijandelijke
grensgewesten, alsmede uit de subsidicn der bondgenoolen gevonden zouden kunnen
worden. Hierbij vleide men zich, dat Venetic het subsidie, waartoe het bij traktaat Pogingen om
verplicht was, zou beginnen te betalen. Toen derhalve no^ altijd de vervulling van
die hoop uitbleef, en die Republiek zich van een deel harer verplichting meende Ie
kwijlen, door ons eene hoeveelheid zout af te staan, dat intusschen de kosten en kan-
sen van het vervoer herwaarts niet waard was, kan het niet verwonderen, datdeStaten-
Generaal overgingen lot een bijzonder dringend verzoek, dat men tegen half Maart zich
verzekerd mocht kunnen houden, dat Venetië hare betalingen van nu aan zou hervallen.
Hare verplichting om ook de achterstallige gelden te voldoen, wilde men gaarne aan
de uitspraak van den Koning van Frankrijk overlaten. Toen de Ambassadeur gontareni
ook op dit aanzoek geene hoop op de vervulling van onzen wensch kon geven, besloot
men, volgens een denkbeeld, door onzen Gezant te Venelie geopperd, den Franschen
Gezant en den Engelschen Resident te verzoeken, den Veneliaanschen Ambassadeur
te '5 Gravenhage aan de verplichting van den Staat, dien hij vertegenwoordigde,
te willen herinneren. Doch ook deze maatregel baatte niet, en alsnu werd eene acte
van beklag opgesteld, aan de Venetiaansche Republiek gericht. In dit Staatsstuk ver-
klaarden de Staten het vreemd te vinden, dat deze hunne Geallieerde sleeds aankwam
met ongegronde verontschuldigingen om zich aan hare verplichling Ie onttrekken. Im-
mers was zij vrij van oorlog, en alleen in hel geval, dat zij zelve beoorloogd werd,
gaf het traktaat haar het recht om de betaling van hel subsidie te slaken. Kwam de
Republiek niet vóór den eersten Mei van de bedenkingen terug, die haar weerhielden
aan hare verplichting jegens ons Ie voldoen, zoo zouden de Staten het ongelijk, dat
hun geschiedde, ruchtbaar maken en de handelwijze van Venetië aan hel oordeel van
alle onzijdige Vorsten en Mogendheden overlaten. — Deze acte weixl aan gojstareni
overhandigd, en aan den Heer van oosterwuk. overgezonden. Zij werd in dier voege
beantwoord, dat de Staten met het gedrag van Venetië genoegen moesten nemen, hoe-
zeer men door lussehenkomst der Gezanten van Frankrijk en Engeland op de betaling
van het -subsidie meende te mogen blijven- aandringen. Inderdaad Venetië leed aan-
merkelijk bij onzen voorspoed, daar de zijdehandel en de Levanlsche handel in hel
algemeen verviel, sedert wij uit de Oost-Indien en Pcrzi'è zulke waren goedkooper
» nesol Stal.-Gen. 27 Jan.j 1 Febr. 1634.
-ocr page 742-742 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
iC30— aanvoerden, Hoe kon men dan nog bijdragen eischen van eenen Slaal, die door ons
toedoen verarmde l.
Hoè onzeker dan ook voor een deel de middelen waren, waaruit de buitengewone en
ongerepartiëerde lichtingen zouden moeten betaald worden, men hield ook deze troepen
aan. Zoo zou men dan bij machte zijn om te voldoen aan hetgeen i^rawAnjVc verlangde,
en geen overwegend bezwaar stond meer aan het sluiten van het nader verdrag met
deze Mogendheid in den weg. Den 16Januarij (1654) was den Heer de gharnagé
Ouiwcrp vauvan onze zijde een ontwerp van alliantie overgeleverd, waarbij de Stalen zich verbonden
cHARNAciUang^^^ j·^®"'» aangevangen was met den eersten Januarij, geen vrede of bestand
met den vijand te sluiten, ten ware hij ons zulke gunstige voorwaarden aanbood, dat
ons daarbij een volkomen gerust beslaan verzekerd werd. In dit geval echter zou men
den Koning in gereed geld teruggeven, wat hij onzen Slaat krachtens dit traktaat zou
verstrekt hebben. Voorts zou men in geen geval den oorlog slaken, dan in overleg
met den Koning. Ontzag zich Zijne Majesteit alsnog met Spanje Ie breken, dan zou
hij twee millioen jaarlijks boven het gewone subsidie van één millioen verstrekken, en
bovendien zou hij de onkosten voldoen van de zending onzer vloot onder hautain naar
Rochelle^ ten bedrage van 1,200,000 gulden, en de schade vergoeden onzer vóór deze
plaats in den grond geboorde schepen Bij voltrokken vrede zouden Frankrijk en de
Slalen elkander wederkerig het veilig bezit hunner landen waarborgen, en gezamenlyk
hunne bondgenoolen in Duiischland ondersteunen. Het traclaat zou drie jaren van
kracht zijn, en bij eene verdeeling der veroveringen zou de Koning een billyk aandeel
verkrijgen Dit ontwerp slond gharkagé kwalijk aan. Ook hadden Hun Hoog Mö-
genden daarmede hun laatste woord niet gezegd, en daar men nu wal afdoends met
hem verlangde tot sland te brengen, zoo werden de Staten van Holland verzocht Ge-
deputeerden uil hun midden te machtigen om de onderhandelingen bij te wonen. Hol-
land had daartegen thans geen bezAvaar, en weldra werd dan ook een nieuw ontwerp
vastgesteld, om aan gharnagé te overhandigen, doch slechts voorloopig en door de meer-
derheid Friesland en Slad en Landen namelijk waren nog niet genoegzaam gelast,
en Holland betuigde mede met de zaak nog niet gereed te zyn. Immers verlangden
de Sleden Dordrecht en Amsterdam de vrijheid, om, ingeval van volkomen bevredigende
aanbiedingen van de zijde der Spaanschen,, een bestand te sluiten, niet ten gelieve van
1 ResoL Stat.-Gen. 23, 28 Jan.^ 4, 13 Febr.; 1 Maart; 24, 26 Mei, 1634. Resol. Holl. 1634,
bl. 579 , 586. Vergcl. hiervoor, bl. 492, Nont 4, en bl. 736. Aitsema II, bl. 141.
2 De schade van die schepen, weite men op 's Konings last ter bedwinging van liochelle
{Resol. Stat.-Gen. 22 Maart 1634) had laten zinken, bedroeg, alleen voor de eigenaars aan de
Maas, 45,539 gulden. , 3 enz. 16 Jan. 1634.
Notulen enz. 17, 19 Jan. 1634. Resol. Stat.-Geri. 19, 26 Jan. 1634.
boden.
DES VA'DERLANDS. 3570
Frankrijk prijs gegeven Ie zien, en daar de nieerderlieiii in dc vej-gadering der Stalen 1630—
van Holland gezind scheen om over dit bezwaar heen Ie slappen, zoo prolesleerden
Protest van
Dordrecht en Amsterdam den Februarij (1654) bij plechlige acle legen hel o"^- BordrechUwAm-
zel der meerderheid. In de acle van Amsterdam werd krachtig betuigd, dat de vrijheid
en de soevereiniteit, »waarvoor door de vaderen zooveel gedaan en geleden was," bij
het traktaat schade zouden lijden. Rotterdam en Alkmaar verecnigden zich met het
protest der beide genoemde aanzienlijke Sleden, maar de Edelen en de Sleden Haar-
lem, Leiden, Gouda, Hoorn en Enkhuizen, benevens de overige, verklaarden, dat zij,
ten ware dat protest werd ingetrokken, daartegen een conlra-protest zouden indienen i.
Nadat de gevoelens zich aldus in den boezem der Staten van Holland geuit hadden,
werden de leden dezer Vergadering het eens omtrent eenen voorslag, welks aanneming
men van gharnacé zou vergen. De andere Provinciën beloofden eene poging Ie doen
om den Gezant daartoe Ie bewegen Omstreeks den Maart was de zaak zoo ver,
dat het ontwerp van verdrag, in het net gesteld, aan cuarnacé overhandigd kon wor-
den. Daar deze niet had kunnen goedvinden, dat de bepalingen aangaande de betaling
voor de vloot van hautain en de in den grond geboorde schepen in het traclaat werden
opgenomen, zoo zouden zij in eene afzonderlijke acte worden vervat, van dezelfde
kracht, alsof zij in het traclaat zelve ingelaschl waren. Voorts zouden onze Gecommit-
teerden bij het overhandigen van het concept verklaren, dat hel traktaat op geenerlei
wijze noch rechtstreeks, noch middellijk zou mogen strekken of dienstbaar gemaakt
worden tot benadeeling van Engeland, als met welke Kroon Hun Iloog Mögenden be-
sloten bleven oprechte vriendschap aan te kweeken. — Gharnagé aarzelde niet, len
aanzien y^n Engeland gelijke verklaring af te leggen; maar legen het onlvverp-lraktaat
had hij verscheidene bedenkingen. Hij verlangde, namelijk, nog zekere waarborgen voor
de Nederlandsche Katholieken en voor de bevrediging der eischen, die de Koning se-
dert den vrede van Vervins legen Spanje meende te moeten doen gelden, in hel trak-
taat opgenomen Ie zien. Ook wenschle hij van de Staten de verklaring, dat zij in
zekere gevallen zich niet zouden ontzien, met hel Huis van Oostenrijk in openbaren oorlog
te komen. Kreeg de Koning, zoo zeide hij, op deze punlen geen genoegen, dan was
er weinig kans, dat hel traktaat lot stand kwam. Nog twee eischen gaf hij bovendien
te verstaan, te welen de uitlevering van haüterive en de betaling van chaxillows
jaarwedde gedurende de afwezigheid van dezen Maarschalk in Frankrijk. Op die pun-
ten (alleen het laatste uitgezonderd) waren de verschillende partijen hier Ie lande het '
eens, niet toe Ie geven. Hield Frankrijk ten dezen aanzien hare eischen vol, dan zou
zij het aan zich zelf te wijten hebben, zoo bij den besten wil der Stalen en zelfs der
meerderheid in Holland, de alliantie niet lot sland kwam, en de minderheid in deze
' Aitsema, II, bl. 93, 94.
2 Resol. Stat.-Genr 2S Febr. 1634.
-ocr page 744-744 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Provincie, wier tegenstand .rnet zoo veel moeite was bedwongen, len slotte haren
zin kreeg. Voor gharnagé derhalve schoot niels anders over, dan aan zijn Hof
verslag te doen van den staat der onderhandelingen. Hij verzocht daartoe minstens drie
weken. Het antwoord was van dien aard, dat den April de Gecommitteerden tot
de onderhandelingen konden gemachtigd worden om te sluiten en hel traktaat » na zoo
langen omvoerens eenmaal tot een einde te brengen i."
Den April ^ werd hel verdrag geteekend. Daarbij verbonden zich de Staten
^csLten^''*'^^''^^^ wensch van cnaTiLLOW te bevredigen, zoodra de Koning het traktaat zou be-
krachtigd hebben, en aan gharnagé werd eene som van Ö0,000 gulden beloofd,
zoo hij te weeg bracht, dat de vloot van hautain betaald en de schade .der eigenaars
van de »gezonken" schepen vergoed werd. Dadelijk, tot eene vereering bij gelegen-
heid van het traktaat, werd eene beurs met tienduizend gulden in gouden ryders ten
zijnen huize bezorgd. Doch de Gezant liet ze terugbrengen, verklarende geen geld te
durven aannemen: hij zou tevreden zyn met een klein geschenk van een vgftigtal
kroonen ter gedachtenis der handeling. Niettemin begiftigden hem Hun Hoog Mogen-
den met een gouden bekken en lampet ter innerlyke waarde van 10,000 gulden. Den
April werd aan baugy en gharnagé » een voortreffelijk banket" aangeboden, waarop
de Prins en de Gecommitteerden tot de nu voleindigde onderhandeling genoodigd
werden
1630—
1634.
Het verdrag
1 Resol. Stat.-Gen, 7, 8, 9, 10, 11, 12 Maart; 13, 14 April 16.34. By het laaLstgemelde
besluit was geen Gedeputeerde van Friesland tegenwoordig. Walta was na den 18den Maart
zijnen ambtgenoot lyclama naar heeuivarden gevolgd, om de Provincie tot het nakomen harer
verplichtingen jegens de Generaliteit te trachten te bewegen [Resol. Stat.-Gen. 18 Maart, 1634).
- Eigenlijk den 16'^cn dgg avonds; maar de wordt steeds als de dag der onderteekening
genoemd. .
3 Resol. Stat.-Gen. 15, 21 April, 1634. Secret. Mesol. 21 April, 1634. Voor het banket werd
den Staat in rekening gebracht de som van 1602 gulden [Resol. Stat.-Gen. 16 Junij, 1634).
*
Α
i ,
-ocr page 745-DES VADERLANDS. 7)55
GEMEENSCHAPPELIJKE VELDTOCHT DER FRANSGHEN EIS
NEDERLANDERS. HANDHAVING VAN ONS GEZAG TER
ZEE. DE SPAANSGHE VLOOT IN DUINS AANGE-
TAST EN GESLAGEN.
i
Hel ihans gesloten verdrag van bondgenootschap met Frankrijk bestond uiL 15 arli- 'jgj^
kelen. De aanhef gewaagde van de weldaden van Frankrijk, door Hun Hoog Mogen-
den genoten en met alle mogelijke eerbiedenis en dankbaarheid erkend. Op grond dier inhoud van hci
weldaden (dus luidde de inleiding verder) begeerden zij zich op alle manieren de "^Oorl-
during en vermeerdering van 's Konings goede vriendschap Ie verschaffen, en in den
legenwoordigen staal van zaken alles toe te brengen wat strekken kon lot de grootheid
van Frankrijk, het algemeene welzijn der Christenheid en de bevestiging en verzeke-
ring van hunnen Staat, Dus verbonden zij zich bij de bedoelde artikelen, de oorlog te
water en Ie land met alle macht voort te zetten, zonder het oor te leenen aan eenig
voorstel van vrede of wapenstilstand, gedurende de eerstvolgende 8 maanden, te begin-
nen met den l^ten Mei. Niet dan na verloop van 12 maanden, te rekenen van hetzelfde
tijdstip, zouden zij met den vijand een verdrag mogen sluiten, en dat niet zonder'sKo-
nings tusschenkomst. Voor denzelfden lijd beloofde de Koning van zijne zijde de ge-
schillen, die hij met Spanje uitstaande had, onafgedaan te houden en zijnen invloed
hij Zweden en de verbonden Duitsche Vorsten aan te wenden, ten einde ook dezen zich
niet met die Mogendheid verslonden. De Koning zou Hun Hoog Mögenden jaarlijks by-
staan met Iwee millioen en daarenboven met 500,000 pond lol onderhoud van een re-
giment voetvolk en eene compagnie ruiters. Zoo de Spanjaarden, na met de Stalen
^'ede gemaakt te hebben, den vrede schonden, zou de l^oning hun den oorlog verkla-
»cn en geen vrede met hen sluiten, dan met der Staten toestemming en, mits de Staten
«^c plaats der onderhandeling mochten bepalen, in vereeniging met hen. Wederkerig
zouden de Stalen den Spanjaarden den vrede opzeggen, zoo de Koning in de landen, die hij
Ui Deel. 4 Stuk. 92
-ocr page 746-ALGÉMEÉNE GESCHIEDENIS
1G34— thans bezal, op grond van zijne eischen ten aanzien van Mantua, Pignerol, Graauw-
hunderland en Lorraine door de Spanjaarden werd aangerand. Werden de Vereenigde
Provinciën door het Huis van Oostenrijk aangetast, zoodat er een openbare vredebreuk
uit volgde, zoo zou ook de Koning van Frankrijk dat Huis den oorlog aandoen, en
niet zonder der Staten toestemming weder vrede mogen maken. Dezelfde verplichting
namen de Staten op zich, ingeval Oostenrijk Frankrijk beoorloogde. Besloot de itoning
" Spanje den oorlog te verklaren, dan was hij ontslagen van allen geldelijken bijstand,
en vooraf zou men zich met elkander over de verdeeling der veroveringen verstaan.
Zeven jaren lang zou het tegenwoordig verdrag van kracht blijven, en de alliantie van
17 Junij 1650 als daarin opgenomen aangemerkt worden. — Te midden der overige
artikelen las men er een van dezen inhoud: »De Staten zouden, by gelegenheid, de
verklaring van het jaar 1652 ten behoeve der Roomsch-Katholieken in de Provinciën,
die zich vrijwillig met hen vereenigen zouden, herhalen en ter goeder trouw uitvoeren,
en met betrekking tot de Gewesten, die z^ met geweld aan zich brengen zouden, be-
. loofden zij, aangezien zy zonder elk der zeven Provinciën hierin niets vermochten te
beslissen, uit aanmerking van 's Konings herhaald verzoek, van de zaak aan hunne
Provinciën rapport te doen, opdat dezen goed mochten vinden in overweging te nemen,
hoe zg den Koning in dezen believen konden"
Zoo was dan de band, die ons met Frankrijk verbond, naauwer toegehaald, en
daarmede alle gedachte aan bestand of vrede met Spanje ter zijde gesteld. Dit was in
zooverre eene met de eischen van het oogenblik overeenkomstige handeling, als ook
Spanje thans voorzeker niet ernstig aan het nederleggen der wapenen, die zij tegen
ons voerde, denken kon. De Keizer toch had aan alle onderhandelingen, die bg ver-
standhouding met Frankrijk den krgg tegen de Zweden en hunne bondgenooten in
Wallknsteins Duitschland verlamden, een geweldig einde gemaakt. Wallenstein had geen heil ge-
lolgen"'^^ staatkunde van het Έλχ^ Oostenrijk, hetwelk zich met behulp van
f
Spanje wilde handhaven. Integendeel, hij meende dat van die staatkunde oneer en
achteruitgang voor Duitschland het gevolg moest zijn. Verkieselijker kwam Frankrijks
aanvoering hem voor, die, daar hel Fransch Bewind zich boven menig vooroordeel wist
Ie verheffen, aan het Rijk nieuw leven zou bgzetten. Dus had hij besloten in Duitsch-
land , ten koste van Oostenrijk, met behulp vaü Frankrijk een nieuwe en betere orde
in te voeren, waarbij hij voor zich een schitterende rol kou bedingen, terwijl hg van
den Keizer slechts achterstelling bij de Spanjaarden en de Habsburgsche Prinsen
te verwachten had. De moord, in Februarij 1654 door de vrienden van het Huis
van Oostenrijk aan wallenstein gepleegd, sneed al die plannen af. Nu was de
Keizer vrijmachtig hoofd in het Rp. Het Huis van Beijeren had ruimschoots gelegen-
yi '
f
?
I
ï
1 Aitsema , 11, 1)1. 94—97.
mM
-ocr page 747-DES VA'DERLANDS. 3574
heid gehad om in te zien, waartoe de verdeeldheid in den schoot van Duilschland
leidde, en was dus inschikkelijker jegens Oostenrijk dan te voren. Geen oppermachtig
veldheer, die met zijn leger kon aanvangen wat hij wilde, maar een Keizerlijk Prins
zou Toortaan 's Rijks krijgsmacht aanvoeren, en door af te zien van de eischen van het
Restitutie-edict zou de Keizer ophouden de Protestantsche Vorsten te nopen zich met
de buitenlanders tegen hem te stellen. Deze gansche staatkunde nu was op een innig
verbond met Spanje,, op wederzydsche ondersteuning van de beide takken van hel ϋαύί-
btirgsche Huis, berekend. De nieuwe machtsontwikkeling-van den Duitschen tak van
dit geslacht moest Spanje nieuwen moed geven, en de uiterste inspanning van alle
krachten, door aangewend, den Keizer alles doen wagen. Zoo kon dan Spanje
thans niet achterblijven. Reeds waren Spaansche troepen, onder 'sKonings broeder,
den Kardinaal-Infant, uit Italië noordwaarts opgerukt. Met het leger van den jongen
Koning van Hongarije, 's Keizers zoon, vereenigd, stonden zij 'sKeizers vijanden op
den bodem des Rijks een gevoeligen slag toe te brengen, om dan aan den Rijn, de
Moezel en de Maas tegelijk Frankrijk de bemoeijing met de zaken des Rijks af te leo-
ren en de Vereenigde Nederlanden te bedwingen. Zoo was er dan voor deze Republiek
geen andere weg open, dan naauwe aansluiting aan Frankrijk,
Dat Spanje evenmin een feitelijken als een bij verdrag bedongen wapenstilstand op
onze grenzen zocht, bleek al spoedig. Den θ^®'^ Februarij (1654) vervoegde zich de Toebereidselen
Prins in de vergadering der Staten-Generaal en deelde de President der week, de Heer
DE KNUYT, den leden medé, dat de vyand zeer groote oorlogstoebereidselen maakte met
het voornemen om een onzer voornaamste grensplaatsen aan te tasten of op eene andere
wijze nadeel toe te brengen, of ten minste onzen behaalden roem afbreuk te doen.
De mededeeling leidde lot voorstellen ter levering van de noodige gelden lot aflossing
der soldij van de ongerepartiëerde compagniën, tot voorziening in de behoeften van de
grensvestingen aan de Maas, en lot maatregelen, strekkende om omstreeks April hel
leger té velde te brengen. Namen de Provinciën op deze voorstellen een gunstig be-
sluit , dan (voegde de President er by) zou niet alleen met Gods zegen en 's Prinsen
wijs beleid en onverdroten arbeid ons Land gedekt, maar wellicht ook een goed aantal
troepen naar Duitschland gezonden kunnen worden lot versterking der macht van onze
bondgenooten aldaar. Dit denkbeeld vond dadelijk ondersteuning. Zoodra uit dö Zui-
delijke Nederlanden troepen naar Duitsèhland gezonden mochten worden, zou Graaf
WILLEM VAN NASSAU (wien weldra, onder protest van Holland l, de waardigheid van
A'^eldmaarschalk werd opgedragen gereed moeten zijn om met zijne manschappen mede
derwaarts -op Ie rukken. Men stelde zich voor hiertoe hel subsidie aan Zweden ver-
strekt aan Ie wenden, en om de drie Noordelijke Gewesten lot betaling hunner quole
' Zie hiervoor, bi. 697. ^ Rggoi Slat.~Gen. 6 April; 12,20 Mei, 1634. Resol. Holl. 1634, ρ. 607.
1634—
1639.
748 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
in dat subsidie en levens lot ondersleuning der Provinciën in hare vernieuwde oorlogs-
zuchlige staatkunde Ie bewegen, vertrokken de Heren lyglabia ώάάτ Friesland, aiaribn-
uurg naar Overijsel, en clant naar Groningen De inhoud en toon van de petitie
van oorlog voor dit jaar was met de strekking van die voordracht geheel in overeen-
stemming. Met een blik op het voorgevallene sedert het jaar 1621 (zoo heette het, in
den aanhef van dit Staatsstuk) kon men niet anders dan erkennen, dat God Almachtig
zijnen arm blgkbaar had uitgestrekt, om deze Landen tot een toonbeeld voor de geheele
wereld te zegenen en met zgne weldaden tegen de verdrukkingen des vyands bestand
te maken. Dns moesten wij dan vertrouwen, dat diezelfde God zgne hand niet zou
intrekken, mits wij van onze zyde deden wat in onze macht was. Zijne Excellentie,
de Stadhouder van Friesland en Groningen, en de Raad van State twijfelden dan ook
niet, of de Stalen, na de Provinciën door zoo langdurige opojDTeringen en krachtsin-
spanning tot verwondering der geheele wereld in den legenwoordigen luisterrijken stand
gebracht te hebben, zouden thans in het minsl niet verflaauwen, waardoor trouwens
(Ie moed van den vgand, die wist wat hier omging, al te zeer aangewakkerd, en die.
onzer Trienden al te zeer ter neder geslagen zou worden Tegen het einde der
maand^ Februarij werden, op vernieuwd bericht dat de vyand zyne troepen bijeenlrok,
maatregelen genomen om brugponlen en sloepen met den arlillerietrein naar boven te
zenden Hiermede behoefde men evenwel geene haast te maken, daar de vijand niet
van zins bleek te zijn ons op onze grenzen te besloken. Veeleer wenschle hij vooreerst
de Spaansche wapenen in Duitschland de hand te reiken. Was eenmaal een zegevie-
rend leger van daar herwaarts gekomen, eerst dan zou het de lijd zijn om onze Pro-
vinciën aan te tasten. Dus moesten ook wij bedacht zijn om de bondgenooten in
land metterdaad bij te staan.
1G34—
1G39.
Tegen het einde van Februarij (1634) was de zoon van den Zweedschen Rijkskanse-
lier, johaw oxekstjern, alhier verschenen. Zyn doel was de vernieuwde ondersleuning
en de medewerking der Staten te verzoeken. Deze zou in de eerste plaats bestaan in
het zenden van een goed aantal troepen op de grenzen van het Sticht Keulen, ten
einde de Spaansche macht in die streek te beletten, den Keizerschen en Spaanschen in
Duitschland legen zijne landslieden en bondgenooten hulp te bieden. ■ Maar voorts ver-
langde hij duidelijke verklaring, of de Staten geneigd zouden zijn, de bondgenooten
van Heilbron, ingeval zij op den rechteroever van den Rijn door de Spaanschen wer-
den aangetast, en bepaaldelijk den Landgraaf van Hessen in Westfalen, in geval van
nood, met zesduizend man bij te springeij. De Staten beloofden in het openbaar in
algemeene bewoordingen hunnen bijstand, maar in het geheim lieten zij oxesstjerk
joiian oxen·
s rjEKN te 's Gra·
venhage.
2 Uesol Stat.-Gen. 10 Febr., 1G34.
ί Resol. Stat.-Gen. 9 Febr., 1634. '
3 ik'sol. Sfal.-Gen. 17, 28 IVbr., 1C34.
DES VA'DERLANDS. 749
mondeling verklaren, dat ingeval de troepen, uit Brabant opgetrokken, den Rijn over- 1634—
163»).
gestoken zouden zgn en zich met de Liguisten of Keizerschen- verbonden zouden heb-
ben, en de Hertog van Lüneburg en de Landgraaf van Hessen hun met vereenigde
macht het hoofd boden, Hun Hoog Mögenden deze Vorsten dadelijk met een goed aan-
tal voetvolk zouden te hulp komen, onder bedingt dat dit volk zich niet verder/)ui7sc/i-
land in zou mogen begeven, dan het Graafschap 31ark, liecklinghausen en het Stift
Munster; dat het ten allen tijde teruggeroepen zou mogen worden, en de Zweden en
Evangelische Duitschers ons in geval van nood op hunne beurt zouden bijspringen i.
De Landgraaf van Hessen had reeds sints langed tijd rechlstreeks hylp bij de Staten
gezocht. De Heer linsghot was te Gravenhage zijn zaakgelastigde, en deze meldde
zich van tijd tot tijd aan om geld of volk te leen, of verlangde, dat men op andere
wijzen den Landgraaf bij zijne krijgsplannen zou in de hand werken. Doch de maat-
regelen van dezen Vorst en van den Hertog van Luneburg, waardoor zij de onzijdigen
up onze grenzen een voorwendsel gaven om hetzij van de Spaanschen of Keizerschen
hulp aan te nemen, hetzij hun hulp te verleenen, of wel onze bondgenooten kwelden
en den handel bezwaarden, stonden den Staten weinig aan. Men ondersteunde den
Herlog van Palls-Neubtirg bij voortduring in de pogingen, die hij te Frankfort aan-
wendde om onzijdigheid van de Zweedsche Kroon en de Evangelische Vorsten te beko-
men, en slechts wanneer zijn grondgebied door onze partij in DuitschlandonizÏQnviGïCi,
kon men er op rekenen, dat hij, noch door het lichten van troepen, noch door het
verleenen van inkwartiering of krijgsbenoodigdheden, onze tegenpartij zou steunen
In de maand Februarij (1654) was de betrekking tusschen den Hertog en de Staten
bijzonder gespannen. De Prins had vastgesteld, dat er eenige onzer troepen den Hes-
sen en Zweden te hulp zouden gezonden worden, hoezeer de aanzienlijkste Hollandsche
Sleden nog zwarigheid maakten en geen troepen naar Duitschland verlangden gezonden
Ie zien, zoo er niet te voren lot afdanking van zekere korpsen besloten was Naar-
mate het voornemen van den Prins den onzijdigen meer recht gaf, tegen onze bond-
genooten partij te kiezen, moesten er gveriger pogingen in het vferk gesteld worden om
den Hertog in bedwang te houden. Nog vóórdat zijn afgevaardigde wispEPriiiwGn hier ver-
scheen om te verzoeken, dat onze soldaten, die Duitschland in zouden rukken, bij het
doortrekken zijne landen mochten ontzien, besloten Hun Hoog Mögenden, weder eenen Nieuw gezant-
of meer afgevaardigden naar Düsseldorf te zenden om den Herlog te verstaan te geven, ^J^j^g
dat wij niet zouden kunnen dulden, dat hij de troepen, die hij lichtte, liet gebruiken
' Resol. Stat.-Gen. 16 , 24 , 27 Febr.; 3, 11, 14 Maart, 1634. Secr. Resol. 16 Maart, 16B4.
Aitsema, II, bi. 150.
- nesol. Slat.-Gen. 10, 25, 20 JVov.; 17, 21, 31 Dec., 1632. 2 , 9 Jan., 1633. 10, 11,
12, 18, 21 Jan.; 7 Febr.; 1, 28 Junij, 1634. ^ Resol. Holl. 1634, bi. .564, 587.
3577 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1034— legen onzen Staat of tegen onze vrienden en bondgenooten. Eerst werd de Heer hale-
wurr, maar straks daarna de Heren arhhem en ripperda uitgenoodigd, om naar Düssel-
dorf te gaan. Zij kregen mondeling den last mede, om, als zij bespeurden, dat er
misnoegen heerschte over 's Hertogs lichting en de gevaren, waaraan het land daardoor
werd blootgesteld, dit misnoegen zoo veel mogelijk te voeden en zelfs te kennen te
geven, dat, zoo men zich tegen die lichting wilde verzetten, men op gewapende on-
dersteuning van onze zijde rekenen kon. Hun Hoog Mögenden waren verwittigd, dat
zich te Duren in het weigeren van bijdragen tot onderhoud van het gelichte krijgsvolk
reeds beginselen van tegenstand vertoonden l. Dus zouden onze Afgevaardigden zich
met de Overheid der stad Duren in betrekking stellen. — Tegelijk onderhandelde men
met eenen afgezondene van den Landgraaf, franz ulrigh wassernuhi? genaamd, die
aan de Stalen den benarden toestand van zijn volk was komen klagen, over de ontrui-
ming van zekere plaatsen, die met de onzijdigverklaring van de Guliksch-Bergsche
Landen in verband slond ^ Intusschen liet de Hertog zich in geenen deele tot afdan-
king van het door hem gelichte volk bewegen. Dit deed de Stalen slechts te ijveriger
pogingen aanwenden om te Frankfort eene goed verzekerde onzgdigheid, zoo al niet
voor 'sHertogs andere bezittingen, dan ten minste voor zijne Guliksch-Bergsche Landen
te Terwerven Terwijl alzoo de Staten den Hertog en lerens den Keurvorst van Keu-
len deels door bedreigingen, 'deels door de dienst hun bij de Zweden en Evangelischen
De staten zen- bewezen, zoo veel mogelyk de handen bonden, gingen zij er toe over om in de maand
hnlp toe. Mei (1654), op vernieuwd verzoek van den Zweedschen Rijkskanselieren herhaalde aan-
zoeken van de Hessische bevelhebbers en andere belanghebbenden, den Overste pinsek
aan hel hoofd van 3000 man den Hessen en Luneburgers te hulp te zenden, en in
vereeniging met dezen het stadje Borken (oostelijk van Anholt) te belegeren
Deze daad lokte van de zijde van den Keurvorst van Keulen hooggaande klachten
uit. Hy moest zulks houden, verklaarde hij, voor eene schennis der onzijdigheid: rie-
pen Hun Hoog Mögenden hunne troepen niet terug, zoo moesten zij het in hem niet
wraken, als hij de Spanjaarden inriep tot zijne hulp en tot die der Liguislen legen de
Zweden en Hessen, zijne openbare vijanden. Het ontbrak den Staten niet aan gronden
van gelijk verwijt legen den Keurvorst. Ook riepen zij pmsEN niet terug, en na eenen
niet onbeduidenden tegenstand viel Borken in handen der belegeraars. In dezen tijd
werd de Hertog van Palts-Neuburg, met medewelen van den Keurvorst van Keulen ^
door Spaansche Gecommitteerden aangezet, om zijne soldalen met die der Ligue te
' Resol Stat.-Gen. XZ, 21, 22, 24, 25^FebΓ., 1634.
^ Resol. Stat,-Gen. 16, 25 Febr.j 1, 2 Maart, 1634.
i Resol. Stat.-Gen. 21, 23 Maart; 1 April; 19 Mei; 6 Junij, 1634. Aitsema, II, bl. 145.
^ Aitsema, II, bl. 146. 150. Resol Stat.-Gen. 10, 26 April; 9, 11, 17 Mei, 1634.
-ocr page 751-DES VA'DERLANDS. 3578
vereenigen Doch de Vorst vond hel raadzaam, Hun Hoog Mögenden geenen aansloot 1634—
le geven. Hij helde op dit Igdstip, met het oog op een huwelijk van zijnen zoon,
naar de zijde van Frankrijk over. Ook verbeurde hij weldra het vertrouwen der Li-
guislen en Keizerschen.
Terwijl alzoo de Sfaten de wapenen van de bondgenoolen der Zweden in Duiischland Afgevaardigde
ondersteunden, hielden diegenen, welke aldaar op hunne onafhankelijkheid naijverig te'^iC^atSt^?
waren, de oogen niettemin op Hun Hoog Mögenden geslagen, ten einde zich ook legen
de Zweden bij die onafhankelijkheid le kunnen handhaven. Zoo meldde zich in Mei
(1654) een afgevaardigde der Stad Magdeburg^ in den persoon van joua-Nnes henningh ,
le ^s Gravenhage aan, met verzoek om onze tusschenkomst bij oxenstjern, opdat hg den
haar toegenegen Prins lodewijk vast anhalt, Koninklijk Zweedsch Stadhouder binnen -
hare muren, zoodanige bevelen mocht geven , dat zij in alles erkend bleef als vrye Rijks-
stad. Dientengevolge verlangde zij, dat het garnizoen den eed aan de Magistraat zou
doen; dat aan deze de sleutels der poorten werden toevertrouwd, en vooral dal zij zich
bij hare vrijheid in hel kerkelijke gehandhaafd mocht zien
Doch al mochlen ook de Zweden zelfs daar, waar zij ingehaald waren, met naijver
aangezien beginnen le worden, en aldus eene toenadering van een deel onzer vrienden
in Duiischland lol den È.eizer worden voorbereid, de algemeene toestand was van dien
aard, dat niemand ten onzent voor het oogenblik in ernst aan de mogelijkheid van
vrede kon denken. Maar zou men zich daarom blindehngs in eenen landoorlog stor-
ten, zonder le berekenen, welke verderfelyke gevolgen zulks hebben kon? Dit was
ten minste de Provincie Holland niet gezind te doen. Wel was het noodig, dat de Gevaren van
voorzichtige Staatslieden en zij, die het gevaar duchtten, hetwelk Hollands eigen-
uardigheid met den ondergang bedreigde, op hunne hoede waren. Men trachtte, name-
lijk, in dezen tijd de naauwsle vereeniging met Frankriß door le drijven. Vurig
wenschle men het zoover le zien komen, dat Frankrijk aan Spanje openlijk den oor-
log verklaarde. Dan zou het beste deel der Zuidelgke Nederlanden, meende men, uit
vrees van in Frankrijks handen le vallen, zich van zelf met den Prins verslaan, en
de betrekking van dezen Vorst in de Nederlanden eindelijk zoodanig worden, dat hij,
niet langer afhankelijk was van den goeden of kwaden wil der Provincie Holland,
wier duurbetaalde hulp men dan niet meer zou behoeven, en wier wereldhandel en
heerschappij op zee dan vrij vervallen mochten. Wel is waar bracht deze staatkunde
innige verstandhouding met righeueu mede. Doch dat de Kardinaal 's Prinsen
vriend niet was, zulks was steeds le zeer bekend, dan dat hem die verslandhouding bij
de vijanden van dien staatsman zou hebben kunnen schaden; en voor zich zeiven kon
' Uesol Stat.-Gen. 26 Meij 15, 19, 21, 30 Junij, 1634.
Resol Stat.-Gen. 6, 13 Mei, 1634. Aitsema II, p. 147, 148.
3579 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— de Prins denken: lalen wij ons van den Fransohen Staatsdienaar bedienen, zoo lang hij
alvermogend is; komt hij ten val, zoo mag ik, bij de zegepraal van zijne legènparlij, te
zekerder rekenen op het blijvend bezit van datgene, wat ik door zijne medewerking
kon verwerven. — Een bewijs, hoe zeer er naar de innigste aansluiting aan Frankrijk
gejaagd werd, leveren de brieven van sommelsdijk in de dagen van April (1634) aan
den kassier heuft te Parijs^ en aan den Kardinaal zeiven geschreven i. Immers heb-
ben zy de strekking om Frankrijk de noodzakelijkheid en aannemelijkheid van eene
openlijke oorlogsverklaring aan Spanje te doen inzien, vi^aarvan het gevolg moest zijn,
dal die Mogendheid met ons gemeenschappelijk in het strijdperk trad. Daartoe wijst de
Heer aerssek beurtelings op het gevaar, dat de Zweden in Duii^cAteoi en, ten gevolge van
de plannen des konings van Polen, die het alsnu (zoo beweerde hij ten onrechte met
den Grootvorst van Moscovië 'eens was, in hun eigen land bedreigde; dan weder stelt
hij de zaak des Keizers als hopeloos voor, en de middelen van Spanje als uitgeput.
Reeds spreekt hij in de onderstelling, dat Frankrijk aan Spanje werkelijk den oorlog
verklaren zal, en voor dat geval geeft hij den Koning den goeden raad, zijnen broeder,
den Hertog van Orleans, niet Brussel te laten: immers loxx Spanje, ingeval van oorlog,
in dezen vorst een onschatbaar pand in handen hebben en, bij eene nederlaag van riciie-
lieu's staatkunde, de nieuwe Koning van Frankrijk vm zelf aangewezen zyn. En dit niet
alleen, maar zoo verre gaat aerssen, dat hg zelfs voor de West-Indische Compagnie on-
derstand van i^^raw/OTy/i vraagt®: hy doet het op grond dat de vrienden van eene schik-
king met Spanje hier te lande onder de hand den ondergang der Maatschappij, dat
ontzaggelijk oorlogswerktuig, poogden te bewerken. Van zulk eenen toeleg blykt niets:
integendeel, ook zij, die de mogelijkheid van bestand met Spanje aannamen, verlang-
den steeds de verovering in Brazilië gehandhaafd te zien, en nog in Februarij (1634)
zien wij die van Holland de handhaving der West-Indische Compagnie door de Pro-
vinciën als eene der voorwaarden stellen, op welke zy de landmacht willen onderhou-
den t 3Iaar hoe dit zij, welk eene gevaarlijke strekking had dat verzoek van aerssen !
Ware de Koning van Frankrijk er in getreden, en had hij aan de West-Indische Com-
pagnie onderstand verleend, zoo zou deze Mogendheid ook in onze zeezaken gemengd
geweest zijn, en de kracht van Holland en Zeeland ware wellicht op het gebied zelve
harer heerschappij gebroken geworden. Het gevaar was nabij genoeg: want dej Prins
» Archiv, de la Mats d'Or. t. a. p. bl. 53—63. Vergel. hiervoor, bl. 739, Noot 3.
2 Zie Resol Holl. 1634, bl. 596. ,
3 In de Ilesol. der Stat.-Gen, v. 11 Febr. 1634 lezen wij van eene Memorie, door chabkacé
bij de Gecommitteerden van de bewindhebbers der West-Indische Compagnie ingediend en door
dezen aan de Staten medegedeeld.
'i Rcsol. Stat.-Gen. 1 Febr. 1634.
-ocr page 753-DES VADERLANDS. 7)55
ΛναοΙιΙΙβ slechts op eene vereeniging zijner krijgsmacht met die van den Koning van 1()34—
Frankrijk, om eene hervorming van het zeewezen in den zin der Landprovinciën lot
stand te brengen ^, met name de oprichting eener Compagnie van assurantie, die van
de zeeoorlog eene zaak van bijzondere personen zou gemaakt hebben. Juist in dezen
tijd werd er ernstig over de oprichting van zulk eene Vereeniging van kooplieden be-
raadslaagd 2. Een ander teeken, hoe zeer men op den weg der aansluiting aan Frankrijk
nog verder gaan wilde, dan men reeds gekomen was, treffen wij aan in den aandrang
op het zenden van een buitengewoon Gezantschap derwaarts. -
Den Mei (1634) deed de Voorzitter der Slaten-Generaal (de Provincie Utrecht voorslag tot
had in die week de eer van voor te zitten) aan de Vergadering eene gewichtige voor- GezantschapTaar
dracht. Nu het traktaat met Frankrijk,yid^s gesloten en de gemoederen in de Zuidelijke
Nederlanden tegen Spanje verbitterd waren wegens de vervolging van zooveel aanzienlijke
personen, in eene zamenspanning tegen het Spaansche Bewind betrokken ^, vraagde hij,
of het thans de tijd niet was om met medewerking van Frankrijk in die Nederlanden
de vroeger herhaaldelijk verwachte omwenteling te gaan bewerken. Hierop moest het
voorstel volgen om daartoe de noodige afdoende afspraken met Frankrijk te maken,
en lang bleef zulks niet uit. Zes dagen later verscheen de Prins in de vergadering,
nadat den vorigen dag de ratificatie van het verdrag met Frankrijk was vastgesteld (in
de Staten van Holland had Amsterdam hare stem daartoe niet geleend ^), onder uit-
drukkelijk beding van handhaving der grondslagen van dezen Staat ten aanzien der
Godsdienst bij voorkomende gelegenheid van het overgaan van Ζuid-Nederlandsche steden
en plaatsen. Den dan bracht de President in omvrage, of men niet van oordeel
was, dat de eer en de welvoegelijkheid vereischte, dat die ratificatie werd overgebracht
door eene buitengewoon Gezantschap. Vijf Provinciën [Groningen was afwezig) beant-
woordden deze vraag dadelijk toestemmend en verlangden, dat met de zaak haast
gemaakt en de Instructie onverwijld door de Gecommitteerden tot de zaken van het
leger gesteld zou worden. Tevens werden de Heren van heemstede en de knuyt
verzocht, zich de taak van hel Gezantschap te laten welgevallen. Doch Holland ver-
langde zich wegens het hooge gewicht der zaak nader te beraden. Zulks werd toege-
staan, doch niet zonder dat sommige andere Provinciën zich voorbehielden om, als het
haar gelegen kwam, mede een diergelijk uitstel tot nader beraad te vorderen. Lang heemstede en
liet Holland hare toestemming niet wachten, en reeds vóór het eind der maand Mei tol dit
° _ Qezautschap be-
was de Instructie vastgesteld 5. De Hollandsche Staatslieden zagen in, dat tegenstand noemd.
hier gevaarlijk 'en doelloos zou geweest zijn. IVerkelijk moest men de gevolgen van
' Zie Archiv, de la Mais. d'Or. p. 62. 2 Resol Stat.~Gen. 8 Febr.j 10, 12 Mei, 1034.
^ Th. juste, Hist. des États. Gm. d. Pays-Bas. II, p. 102—104.
^ Resül. IlolL 16.34, bl. 593. ^ Resol.Stat.-Gen. 15, 20, 21, 22, 26, 30 Mei, 1634.
Ui Deel. 4 Stuk. 92
-ocr page 754-3581 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— het niet zonder noodzaak gesloten traktaat plaats laten grijpen, en daarbij zoo min mo-
1039
gelijk de leiding der zaken aan anderen overlaten. Vandaar dat heemstede, de Raad-
pensionaris van Holland, zelf de hoofdrol in dit Gezantschap op zich nam. De tegen-
partij zag hem gaarne vertrekken en cats in zijne plaats voorloopig als Raadpensionaris
optreden: zoo was hij hier te lande van het tooneel verwijderd. Doch hij begreep, dat
zijn geest achterbleef, en dat de voorstanders zyner staatkunde zich wel zouden welen
te handhaven. Van deze zijde derhalve meende hy gerust te mogen zijn. Ook liet
hij zich bij acte der Gecommitteerde Raden van Holland beloven, dat hij onder geenerlei
voorwendsel genoopt zou worden in Frankrijk te blijven i. Doch was het niet al te roe-
keloos zich naar Frankrijk te begeven, waar hij wel na kon gaan hoe de geduchle
Kardinaal over hem dacht? Wat men hier van denken moge, zeker gaat het, dat er
voor PAUW groot vertrouwen en moed toe behoorden om het Gezantschap te aanvaarden.
' Holland her- Zioodra het zich liet aanzien, dat tot de zending naar Frankrijk besloten zou worden,
haalt den eisch, ijgfjjj^j^ijg jg Provincie Holland den eisch, dien zij zorgde dat nimmer vergeten werd ^
dat de Staten- ' j ö 5 >
Generaal het zee- weder met ongemeene kracht. Nevens de gewone Gedeputeerden verschenen er buitengewone
wezen niet ver- , . . r- .
waarloozen, Afgevaardigden van Holland in de vergadering der Staten-Generaal om alweder het gewicht
van hel behoud der scheepvaart te doen gelden. Tot hare taak,verklaarden zij,waren de Admira-
liteiten nog altijd builen staat: de achterslallen waren aangewassen tot eene som van 1,599,566
gulden. Vandaar schade door onze koopvaarders geleden en vermeerdering van 's vijands
macht op zee. Vooral was te bejammeren, dat de groote en de kleine visscherij, bij
welke de Provincie grootendeels bestond, door geene genoegzame convooischepen konden
beschermd worden Zoo zou Holland de gemeene zaak niet als tot dusverre kunnen
blijven ondersteunen. Het ware ondragelijk, dat de andere Provinciën haar in de zee-
zaken in den steek lieten, daar toch de vrijheid en de grootste macht van dezen Slaat
uit de zee was voortgekomen. Dus verzocht men ronde verklaring, opdat men welen
mocht, waaraan zich te houden. Bleven de Provinciën langer in gebreke, dan was
de Provincie Holland van zins haren volslagen ondergang niet met goede oogen aan te
zien, maar met eigene macht en middelen haar verderf te voorkomen. Werd er eene
grensvesting belegerd, zoo was men gewoon alles lot haar behoud bij te brengen: wel
nu, in Hollands kracht op zee werd de gewichtigste van alle fron lierplaatsen bedreigd.
Ten einde aan de Provinciën alle voorwendsel te benemen, zouden de Stalen van Hol-
land zich laten welgevallen, dat er beraadslaagd werd over de vraag, hoe de convooijen
en licenten meer te doen opbrengen, en alle misbruiken in de zeezaken af te schaffen ^,
opdat er niet langer geklaagd mocht worden, dat de penningen niet naar behooren wer-
den beheerd. Ten slotte, wilden de Provinciën, dat Holland hel onderhoud der zeemacht
1 ncsol Holl. 29 Nov. 1634. |
2 Rcsol.Stat.-Gen. 21, 24 Maart, 1634. |
DES VA'DERLANDS. 3582
geheel len haren lasle nam, zoo hadden zij haar slechts voor het bedrag, dat dit onder-
houd beliep, van de bijdragen tot de landmacht te ontslaan. — Dit voorstel was jialuurlgk
onaannemelijk: zonder het krediet \an Holland was er aan het op de been houden van
een leger niet te denken. Dus werden er op nieuw beloften gedaan en aanmaningen
lot de Provinciën gericht. De Deputaties, welke zich reeds te Ulrecht tn Leeuwarden
\
bevonden, werden verzocht op de door Holland aangevoerde gronden van nieu\Vs op
de kwyting van hetgeen men aan het zeewezen schuldig was, aan te dringen, en Gel-
derland zou bij deze gelegenheid bezonden worden, waartoe door Holland de Heren
pieter jaksz. hooft, oud-schepen van Amsterdam, en adriaait besemer , oud-burgemeester
van B-Otterdam, werden aangewezen i.
Veel had hel steeds in om van sommige Provinciën de door de Unie ook voor de
landmacht gevorderde penningen te bekomen. Bij gelegenheid dat het Kwartier van
Nijmegen zich op grond van schaden, bij doorbraken geleden, van de betaling zijner
bijdragen voor zekere compagniën krijgsvolk ^ verontschuldigde, kwam de zaak van
Gelderlands quole weder bij de Generaliteit ter sprake. De Gedeputeerden dier Provincie
verklaarden toen het bedrag van öj niet te kunnen aannemen; doch om hunnen ijver
Ie toonen, zouden zij den last van die compagniën op zich nemen, mits zij voortaan
bevrijd bleven van verdere aanzoeken om verhooging der quole. De Stat en-Generaal
namen het aanbod van het onderhoud dier soldaten aan, zonder de gestelde voorwaarde
toe te staan. Integendeel de Raad van Slate zou zich, in weerwil van het herhaald
protest, naar den Gelderschen Landdag begeven om, in geval van weigering der gevor-
derde quole, het besluit van Januarij dat tot nog toe krachteloos was gebleven, alsnu
uil te voeren
Nog meer bezwaar leverde Friesland op. Reis op reis deden de Gedeputeerden dezer
Provincie naar Leeuwarden om de kwijting harer lasten te bevorderen. De brieven over
deze zaak, van daar ontvangen, besloten de Slaten-Generaal geheim te houden, uit
vrees voor den indruk, dien zy op de andere gewillige Provinciën zouden maken, en
alweder werd eene Bezending, uit de Heren sowck. en schaffer bestaande, naar
Friesland gezonden. De reden der nalatigheid lag alsnu in den onwil van sommige Le-
den der Provincie om de ingevoerde middelen te betalen. Van de twee uitspraken in
deze zaak, door Hun Hoog Mögenden gedaan, was noch de eene, noch de andere aan-
genomen. De Heeren sonck en schaffer hadden thans in last de uitvoering der laat-
ste uitspraak, die niet gansch ondoenlijk scheen, te gaan bevorderen, en dat gewapend
niet de verklaring, dat, zoo Friesland niet betaalde, oproer onder de soldaten en de
' ResoL Siat.-Gcn. 18, 19, 22 Mei; 3 Junij, 1634. , ^ Aitseha, II, bl. 141.
^ Zie hiervoor, hl. 738. « ResoL Stat.-Cen. 12,13,24 Maart, 1634. ResoL Holl 1634, bl. 588.
■ 95^
-ocr page 756-mmm.
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1G34— ondergang van het Land te wachten was Dit leidde tot eene gedeeltelijke toestem-
ming in de gevorderde lasten bij de Staten der Provincie; maar de alsnu gevolgde in-
ünlusteii iu vordering der middelen veroorzaakte hel grootste ongenoegen in het Gewest dermate dat
vertoon van mi-^rraaf HENDRIK VAN NASSAU, de Stadhouder, om de terugzending verzocht van vijf com-
flwöngen ' P^gnis" soldaten, die de Prins van daar opontboden had. Zijne Excellenlie wilde dit
krijgsvolk niet missen, en Hun Hoog Mögenden meenden onderricht te zijn, dat de ge-
moederen in Friesland reeds weder aan hef bedaren, en de misnoegden thans gewilli-
ger waren. Doch de Friesche Gedeputeerden ontkenden, dat de invoering der nieuwe
miiddelen zonder dwang zou kunnen geschieden. Dus besloot de Prins, daar de Frie-
sche compagniën te ver af, langs de Maa^, lagen, andere compagniën van naderbij,» te-
gen de beroerte van het gemeene volk" derwaarts te zenden. Doch dadelijk daarop
kwam het verzoek uit Leeuwarden, nu niet meer om vyf, maar om twaalf Compagniën.
Aan dit verzoek werd gehoor gegeven, en op advies van den Prins Gecommitteerden
van Hun Hoog Mögenden met die troepen naar de met zware onlusten bedreigde Pro-
vincie gezonden. De Gecommitteerden waren simon van beaumont (van Dordrecht),
nobel, simon van beaumont (van Middelburg) en joiiannes van weede. Zij ontvingen
hunne instructie van Zijne Excellentie, waarin de last niet vergeten werd, om den
Heren van Friesland de ongelegenheden onder het oog te brengen, welke het gevolg
moesten zijn van hunne zucht om de Friesche compagniën en den Commandant van
Koeverden onder hun bijzonder gezag te houden. AVerkelijk had men moeten ervaren,
dat de Commandant, met eenen lastbrief van den Prins, naar JiToeveri/e/f gezonden, aldaar
door de bezetting, die haren betaalsheren en eigen Stadhouder meer gehoorzaamheid
schuldig meende te zijn, was afgewezen. De Commandant, polman , door Hendrik
CASIMIR , Stadhouder ook van Drenthe, te Koevorden aangesteld, werd door de Staten-
Generaal gewraakt, door dezen Stadhouder gehandhaafd. De maatregelen echter, door de
Generaliteit en den Prins genomen, lieten niet na het gewenschte gevolg te hebben
Te minder gaarne zag zijne Excellentie die compagniën naar Friesland optrekken,
omdat hij op dat tijdstip scheen te begrijpen, dat de troepen-bewegingen aan de zijde
van den vijand van onzen kant tegenmaatregelen vorderden. Evenwel lag het niet in
zijn plan om in dit jaar vroegtijdig eenen veldtocht te openen. Wel had hij in ver-
standhouding met sommelsdijk en de knuyt ^ eenen aanslag op het oog, doch daartoe
wilde hij het regiment voetvolk en de compagniën ruiters gebruiken, die gharnacé
nog eerst in Frankrijk lichten moest. Dat aytona zich niet haasten zou om ons aan te
' Besol. Stat.-Gen. 18, 28 Maart; 24; 30 April, 1634. Saitsema, II, bl. 156—159.
3 Resol. Stal.~Gen. 13, 27 Mei, 1633; 10, 24 Mei; 9, 21, 22, 23, 24, 27 Junij; 11,
15, 22 Aug.; 4, 16 Sept.; 28 Od.; 4 Nov. 1634. aitsema, II, bl. 159—163.
^ Zie Archiv, de la M, d'Or, t. a. pl. p. 63 cn volgg.
7Ö6
DES VA'DERLANDS. 3584
vallen, noch de kans zou willen loopen om door voorbarigheid zich te verzwakken tegen '{'l^tp"
dal de macht gekomen zou zijn, die Spanje hem te gemoet voerde, zulks was gemak-
kelijk na te gaan: nog in Jonij was het hier Ie lande bekend, dat de Markies geen
ander plan had, dan om het slechts zonder gele verden slag tot het saizoen te brengen ^
Bovendien waren zyne verdedigingsmiddelen niet zoo gebrekkig, dat zij den tegenstan-
der door de hoop op eene zekere overwinning lot den aanwal uitlokten: integendeel
zijne ruiterij was buitengemeen sterk; ja, sterker dan de onze Κ En eindelijk werd er
van de zijde van Frankrijk volstrekt niet zooals vroeger ^ op het aanvangen van
eene krijgsonderneming aangedrongen. Deze Mogendheid, op hel punt van met ons
gemeenschappelijk veroverend op te treden, kon niet verlangen, dat de Prins zonder
haar eenen afdoenden slag sloeg, om daarvan misschien alleen de vruchten in te oog-
sten Op dat gemeenschappelijk optreden moesten, daargelaten een enkele gelukkige
aanslag, alle plannen van den Prins berekend zijn. Immers, dat het daartoe komen
zou, was klaarblijkelijk. Langer zou Frankrijk het niet kunnen vermijden, openlijk
met Spanje te breken. Want geweldig kwam de Spaansche macht, met die van hel
Huis van Oostenrijk vereenigd, opzeilen, en dat de dreigende slagen ten slotte op Frank-
rijk gemunt waren, kon niet twijfelachtig zijn.
Had men reeds den vorigen zomer een Spaansch leger, onder den Hertog van feria, Grouckn voor
aan den boven-Rijn gewacht om voorts naar de Nederlanden af te zakken maar
het' ver in het najaar geworden, voordat die bevelhebber daar, en dat met eene betrekkelijke Provinciën plei- ·
tende voor eea
geringe macht, was aangekomen 6, in dezen zomer zou zich, in weerwil van feria's gemcenschappe-
overlijden eene sterke Spaansche krijgsmacht, en dat wel onder Don ferdijtakd, den gen^^^aw^v!^
Kardinaal-Infant, zeiven, in die oorden niet te vergeefs laten wachten. De toestand van
Ifalie hield dezen Vorst aldaar niet terug. Op den Paus werd door de Spaansche pre-
laten te Rome de krachtigste invloed uitgeoefend om hem van de Fransche zijde af te
trekken; bovendien zyn einde scheen ophanden, en de kans dat een Franschgezind
Kardinaal hem zou opvolgen, stond hagchelijk 8. Aan den yver van Venetië cn aan de
Irouw van den Hertog van Savoye werd door Frankrijk getwijfeld. Al liet deze Hertog
den Koning weten, dat de Prins van Carignan^ zijn bloedverwant, buiten zijne voor-
kennis het Luitenant-Generaalschap in de Spaansche Nederlanden had aanvaard ö, dil
m
' Archiv, de la Άί. d'Or. t. a: pL bl. 62. ^ Archiv, etc. p. 55.
' Nog in Oct. vau het vorige jaar, zie Dépêche v. lakgerak, 21 Oct. 1633.
Archiv, enz., p. 67. ' Dépêches v. lakgehak, v, 10 en 17 Junij, 1633.
Dépêche v. 4 Nov. 16'33. ' Dépêches v. eüskerker, v. 5 cn 11 Febr. 1Ö34.
^ Dépêches v. lakcerak , v. 30 Dec. 1633, en v. 11 Mei cn 1 Junij, 1634.
® Dépêches v. ecskerken, vau Π Mei en 14 April, 1634.
758 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1034— en andere' handelingen van het Hof van Turin maakten Frankrijk bezorgd, In allen
gevalle was de vi^eifeling en werkeloosheid van Frankrijks bondgenoolen in Ilalië een
teeken, dat Spanfes macht weder meer te duchten scheen. En inderdaad was dit het
t
geval. De vloot uit America was in het voorjaar onverwachts behouden in de Spaansche
havens ingeloopen. Dit had er onuitsprekelijke 'blijdschap verwekt en te weeg gebracht,
dat de lasten ten behoeve van de oorlogstoebereidselen, bepaaldelijk op den Adel druk-
kend, eenigzins verminderd hadden kunnen worden l. De dood van wallensteiit had
in Spanje mede nieuwen moed gegeven Met eenige troepen en twee millioen dukaten
in klinkende munt stak dan ook feria's opvolger, de Markies de leganez, en nevens
hern Don philippo spinola, in het voorjaar van Barcelona naar Genua over uit het
Napolitaansche trokken duizenden manschappen naar het Noorden van om zich mede
onder het bevel vaii den Ka rd in aal-Infant te stellen. De weg door Tirol stond voor hem
open; die door Valtelline zou hem niet betwist worden: want de Hertog van rohan had
zijne macht in Graauwbunderland te gering gevonden om tegenstand te bieden, en ten
einde aan Frankrijk de schande van een vergeefsche poging tot verdediging der berg-
passen te besparen, had hij op bevel van den Koning zijnen post verlaten en zich naar
Parijs begeven Eenmaal in Duitschland aangekomen, zou de Spaansche macht zich
met die van Oostenrijk en van Beijeren vereenigen De Katholieke Zwitsersche Can-
tons waren met 60,000 dukaten, door den Spaanschen Prins betaald, tot een niemv
bondgenootschap met zijnen broeder den Koning gewonnen, Λνααηη het Graafschap
Bourgogne vervat was, alwaar de Hertog van Lorraine zich ten nieuwen strijd toerustte,
terwijl in Xorrame zelve de vesting Lamothe zich nog steeds tegen den Maarschalk de
LA FORCE staande hield ß. Terwijl alzoo de te voren oneenige Katholieke machten in
Duitschland zich vereenigden, en zelfs de Protestantsche Keurvorsten van Brandenburg
en Saksen geene gemeene zaak met Frankrijk, Zweden en ons Vaderland zouden maken,
was Frankrijk nog steeds in zich zelf verdeeld. Gedurig hoorde men aldaar van Groolen
in hechtenis genomen of van het Hof verwijderd, ja 's Konings broeder was nog altijd
te Brussel^ en wie kon zich beloven, dat de onderhandelingen, ter yerzoening aange-
knoopt, tot haar doel leiden en niet, by de minste weifeling in de volharding of den
Yoorspoed van den Kardinaal, ten koste van den Koning tot stand komen zouden ? Oorlog
derhalve moest voor Frankrijk de leus zijn , oorlog gemeenschappelyk met de Republiek
der Vereenigde Provinciën, die, zoo het Spaansche leger in Brabant zou zijn aangeko-
men, zich ernstiger dan ooit bedreigd zou zien. Deswegens kon men van de onder-
' Dépêche v. euskbrken, v. 16 Maart, 1634. ^ Depêche v. denz., v. 5 Mei, 1634.
3 Dépêches v. denz., v. 21 April en 1 Junij, 1634. ^ Depêches v. denz., v. 8 en 16 Junij, 1634.
ä DcpêcKes v. 25 Blei en 16 Junij, 1634. Dépêches v. 31 Maart, 7 April, β Mei, 1634.
DES VA'DERLANDS. 759
handelingen, die van heemstede en de khuyt Ie Parijs gingen aanknopen, gerust ver- 1034—
wachten, dat zij lot het noodwendig geworden doel zouden leiden.
Zij zouden er den gewonen Gezant, den Baron van Boetzelaev en Asperen, Heer van
LA4!iGERAK, niet meer aantreflen. Den Januarij was hij na lange kwijning over-
leden. Het gebruik der wateren van Bourbon had hem slechts lijdelijk schijnbaar her- Overlijden vau
sleld 1. In de laatste jaren had hij voor zijne trouwe dienst van de zijde van Hun Hoog
Mögenden weinig voldoening erlangd. Immers hadden de Staten hem grond lot jaloersch-
heid tegenover zijnen eigenen bijzonderen Secretaris euskerken gegeven, daar zij dezen,
alsof zij bij hem meer geschiktheid onderstelden, dan bij den Gezant zeiven, eenmaal,
als ware hy een zelfstandig persoon, lot het bekomen van het beloofde subsidie bij den
Koning en den Kardinaal accrediteerden en dan weder den Gezant reden gaven om
zich te beklagen, dat Hun Hoog Mögenden bij een bericht, belreflendc de wijze van
ontvangst van gelden lot het subsidie behoorende, aan euskerken geloof geschonken
hadden, en niet aan hem Menigmaal had de Heer van langerak' zich onaangename
aanmerkingen te getroosten gehad. Nu eens, als hij meende, den Koning, volgens
Zijner Majesleits ernstige begeerte, buiten Parijs Ie moeten volgen, begrepen de Staten,
dat hij EUSKERKEN met het Hof mede moest lalen gaan, en zelve in de hoofdstad moest
blijven, waar, zeiden zij, zijne tegenwoordigheid vereischt was gedurig verweten zij ·
hem, dat hij uitvluchten zocht om de gelden van het subsidie langer dan noodig was onder
zich te houden dan weder klaagden zij, ά^ί dépêches, hem toegezonden, aan onbe-
voegden in handen kwamen 6. Zijne rekeningen werden meer dan eens niet zonder groole be-
knibbelingen geleden In één woord, men scheen hel er op toe Ie leggen, om -hem
lol het nederleggen eenei- betrekking, die hem zooveel ongenoegen baarde, te nopen.
Mogen wij hier den geheimen invloed van sosimelsdijk erkennen, die zelf op dtin Ge-
zanlschapsposl te Parijs bleef vlammen? Bewijzen hiervan bezitten wij niet. Evenveel,
dal AERSSEN den overledene niet als gewoon Gezant opvolgde, is geen grond legen zulk
een vermoeden. De Prins toch vertrouwde hem toen nog niet, voorzeker omdat hij hem
voor een te onvoorwaardelijk aanhanger van den persoon en de staatkunde van den
Kardinaal meende te moeten houden. Hoe het zij, onmiddellijk na langeraksoverlijden
achtte men een buitengewoon Gezantschap gepaster, en bij de keuze der personen, diiarloe
bestemd, moest vooral de bezorgdheid der Provincie Holland ontzien worden.
' Depêches v. 19 Aug.j 21 Oct.; 25 Nov, 1633; en 11 Febr. 1634. Rc.iol. StaL-Gm. 'ä\
Au|ï.; 20 Dec. 1633.
2 Dépêche van langerak, v. 6 Febr. 1632. Resol. Stal.~Gen. 7 Jan.j 15 Fcbr. 1632.
Dépêche v. 29 Oct. 1632. * Hesol, StaL-Gen. 22 Meij 12 Junij, 1632. ^
liesol. Slat.-Gen. 24 Aug. 1632. 26 Febr.; 25 Junij; 16 JuHj, 1633.
nesol. Slat.'Gen. 24 Aug. 1632. . ' Besol. Slat.-Gcn. 23, 31 Jan. 1033,
760 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Hia4— Den Junij verlrok heemstede uit den Haag ^; de knuyt was eenige dagen vroe-
ger op reis gegaan. Den derzelfde maand kwamen zij te Parijs aan, toegerust
Insliuctie van iHct eene Instructie, waarvan de voornaamste inhoud deze was. De Gezanten moesten
BE^NUïT^ aanvangen met den Koning dank te zeggen voor Frankrij/cs weldaden, waarvoor Hun
Hoog Mögenden nimmer erkentelijk genoeg konden zyn. Ten einde deze hunne dank-
baarheid voor al de wereld te beloonen, hadden zy dit Gezantschap tot zynè Majesteit
gezonden, wien het lot eeuwigen lof en roem verstrekte, dat hij door het laatste trak-
taat, met hen gesloten, de rechtvaardigheid hunner wapenen openlijk had erkend. Ook
moesten de Ambassadeurs den Prins van Oranje aan den Koning aanbevelen, met aan-
bieding van zijne dienst en volkomene toegenegenheid tol al wat zijne Majesteit aange-
naam zou zijn. Den Hertog de righelieu moesten zij, in het vertrouwen dat hij de
voornaamste beleider was van het laatste traktaat, in het bijzonder danken, en hem als
den man, door wien Frankrijk in Europa geeerbiedigd en bij zijne vijanden geducht
was geworden, hoogelijk roemen. De Kardinaal zou om spoedige afdoening van de za-
ken, om wier wille de Gezanten gekomen waren, verzocht worden, op grond van de
ambten, welke de Ambassadeurs in onze Republiek bekleedden. Na hetgeen de wisse-
ling der ratificatiën, het oogenschynlijke doel der zending, betrof, vastgesteld te heb-
ben, schrijft de Instructie verder voor, dat de Gezanten zijner Majesteits Commissarissen
zouden voorhouden, hoe de zending der Gecommitteerden van de andere zijde in het
verleden jaar voornamelijk ten doel gehad had om Hun Hoog Mögenden van Frankrijk
Ie vervreemden, en den vijand, als men er in geslaagd ware ons de wapenen te doeh
nederleggen, in staat te stellen op Frankrijk wraak te nemen, tegen welke Mogend-
heid zij hunnen onverzoenlijken liaat niet hadden ontveinsd. - De noodzakelijkheid om,
bij goeden uitslag van de onderhandeling, met Frankrijk te breken, was de voornaamste
reden geweest, dat wij die van de andere zijde onverrichter zake hadden laten vertrek-
ken. Door deze en diergelijke redeneringen moesten de Gezanten Frankrijk trachten
te bewegen tol eene openlijke oorlogsverklaring aan Spanje, »eene zaak, die God en al
de wereld ten hoogste aangenaam zou wezen." De slaat van het Fransche leger, beter
, dan dat van eenige andere Mogendheid geoefend, de schoone gelegenheid om Frank-
rijks grenzen uit te breiden en deze Mogendheid voor goed in Duitschland eene stel-
ling te doen innemen, die tot tegenwicht der eerzuchtige plannen van het Huis van
Oostenrijk kon strekken, en vooral de tegenwoordige gesteldheid der Zuidelijke Neder-
landen, uil welke Spanje Frankrijk steeds bedreigde, en waar dit Rijk thans Provin-
ciën kon herwinnen, door 'sKoning voorzaten bezeten, om, in plaats van het wangun-
stige Spanjey onze bevriende Republiek lot nabuur te krijgen, ziedaar even zoo vele
drangredenen, die de Gezanten moesten doen gelden om den Koning alsnu partij te doen
ι
ï Resol Stat.-Gen. 7 Junij, 1634.
-ocr page 761-DES VADERLANDS. 761
kiezen. — Op deze wijze maakten onze staatslieden zich lot de tolken Frankrijks
heerschzucht: zij ontzagen zich zelfs niet, den Kardinaal voor te houden, dat andere
Koningen en Vorsten en hunne hooge ministers zich altoos van zoodanige gelegenheden
hadden bediend en daarmede bij hun leven en bij de nakomelingschap een eeuwigen
lof hadden verworven. — In bijzonderheden tredend moesten de Gezanten den Koning aan-
sporen het oprukkend leger van den Kardinaal-Infant te keer te gaan, en zoo Frank-
rijk niet dadelijk tol openlijke breuk van den schijnvrede met Spanje kon komen, op
de spoedige toezending van het bij het traktaat bedongen regiment met de compagnie
ruiters aandringen, of, bijaldien deze zaak niet zoo spoedig uitgevoerd worden kon, om
de in plaats daarvan beloofde 300,000 gulden verzoeken i. — Bij de 60 artikelen, uit
welke deze Instructie bestond, waren eenige geheime punten gevoegd, betreflende aan-
slagen, te beramen met de uitgewekene Zuid-Nederlandsche Grooten,· dié zich er toe
leenen wilden om hun vaderland deels aan Frankrijk, deels aan ons land te brengen.
Lieten de Fransche Commissarissen zich met eene zaak in, die, behalve tot een openlyke
vredebreuk, noodwendig lot eene verdeeling der Zuidelyke Nederlanden moest leiden, en
verlangde men van die zijde volstrekt te weten, welk deel wij in dat geval voor ons
zouden begeren, zoo moesten de Gezanten te verstaan geven, dat de Gewesten, waar de
Flansche taal werd gesproken aan Frankrijk moesten worden toegevoegd, maar de overige
aan ons zouden dienen te komen. Dus evenwel zou ons aandeel ongelijk veel aanzienlijker
wezen. Derhalve zou men in nadere schikking mogen treden en voorslaan, dat het
grootste gedeelte van Vlaanderen, Gent en des noods zelfs Brugge daaronder begrepen,
Artois, Henegouwen en Namen aan Frankrijk, en Brabant, Luxemburg, het overblg-
vend gedeelte van Vlaanderen, en Mechelen aan onzen Staat zouden komen. Verlangde
de Koning Brugge aan ons af Ie slaan, dan zouden wij hem Luxemburg gunnen. Ein-
delijk hielden dezelfde geheime punten voorstellen aangaande de wijze der verovering
van de Spaansche Provinciën in. W^as de Koning nog niet gezind om den vrede met
Spanje openlijk te breken, zoo zouden die voorslagen als niet geschied worden aange-
merkt, doch niettemin het verzoek gedaan worden, dat Frankrijk ons tijdelijk, boven
hel bij het Traktaat bedongen regiment voetvolk en de compagnie ruiters, nog 8 of 6000
man voetvolk en 600 ruiters afstond, ten einde dadelijk iels gewichtigs uit te voeren.
Die hulptroepen zouden door een der uitgewekene Brabantsche Grooten gecommandeerd
kunnen worden, en Duinkerken zou het doel der onderneming zijn, om daarmede den
loegang voor Spaansche troepen over zee af te snijden. Na de inneming van Duinkerken
zouden wij bereid zijn lol de verovering van Grevelingen over te gaan en deze plaats
aan den Koning over te leveren, opdat ook Frankrijk eene belangrijke aanwinst tot loon
der ons bewezen dienst ten deel mocht vallen.
1634-
1039.
' Zie de Instructie bij aitsema, II, p. 101—100.
ΙΠ Deel 4 Stuk.
96
-ocr page 762-762 ■ ALGEMEËNE GESCHIEDENIS
1634— Zoo Stelde men het dan in allen gevalle als vast, dat Frankrijk Spanje den oorlog
zou verklaren. In dit geval zou natuurlijk Brabant hei voorwerp van Frankrijks aan-
val moeien wezen, en nu ried de eenvoudigste staatkunde Ie zorgen, dat Frankrijk
alleen gansch BelgiënÏQï innam; integendeel, men moest van de gelegenheid gebruik
trachten Ie maken om onze stelling, in de eerste plaats legen Frankrijk zelve, te ver-
sterken, Naar voorwaarden van verdeeling zouden de Franschen moeten luisteren: want
ons bondgenootschap was voor hen onmisbaar, en verkozen wij vrede Ie maken, zoo
Wat ons tegen Ijekwamen zij niets. Maar was met dit al het gevaar voor de Gereformeerde Godsdienst,
vereeniging met door onze Provinciën beleden, en voor den handel, door Holland en Zee^aiici gedreven,
nB^^telle^'k^ gi^ot, wanneer wij vereenigd werden met eene zoo talrijke bevolking, die
katholiek blijven zou, en met een Gewest, dat in vroegeren lijd geloond had, hoe ge-
ducht zgne mededinging op het gebied der scheepvaart kon wezen? Die gansche be-
volking toch als veroverd land te blijven beheerschen, ging niet aan. — Hier voorzeker
kwam de regeringsvorm der Vereenigde Provinciën uitnemend te stade. Dezen toch waren
onderling slechts bondgenooteh, die elk hare soevereiniteit en menige eigenaardigheid
behielden. Zoo zou ook de vereeniging tusschen Brabant en elk der zeven Gewesten
niets zoo bindends kunnen hebben, dat men zich, als het gevaar voor onze eigenaardig-
heid te ernstig mocht zijn, niet ontslagen zou kunnen achten, om met de nieuwe bond-
- | genooten mede te gaan. Holland en Zeeland ten minste hadden elkander nog niet lang
geleden de liandhaving harer eigenaardige belangen gewaarborgd En wat den handel
betreft, daarom juist schijnt men Vlaandereii liever Fransch, dan met ons vereenigd en
dan nagenoeg onafhankelijk te hebben willen zien, opdat de handel er'geen hooger
vlucht mocht nemen. Antwerpen, het is waar, zou tol ons aandeel behooren, maär,
daar wij dan toch als veroveraars dit deel der Nederlanden in handen kregen, zoo schij-
nen Holland en Zeeland voornemens geweest te zijn, zich de beperking van de handels-
vrijheid dier Stad voor te behouden, en deze wellicht als voorwaarde en prijs der onaf-
hankelijkheid van het overige Brabant te hebben willen bedingen. Doch daartoe was
het noodig, dal Antwerpen in den met Frankrijk gemeenschappelijk gevoerden oorlog
Iegelijk met geheel Zuid-Nederland veroverd werd. Dit nu schijnt de Prins van Oranje
L>eriiüsheeft, niet gewild te hebben. — Daar het Ie voorzien was, dat Frankrijk nog in dezen zomer
uog^oi/de^'inaL 1634} niet bereid zou bevonden worden om den gemeenschappelijken strijd in de
ming vau ^ni-Nederlanden aan te vangen, en er toch met ons Icser in dit saizoen iels uitgericht
werpen, ° ο η
diende te worden om onze strijdvaardigheid niet te verliezen en onze bedoelingen niet
te laten misduiden, zoo sloegen de Staten de onderneming op Duinkerken voor. Viel
deze plaats in onze handen, zoo zou eensdeels de beste landingsplaats voor Spanje
en zijn mogelijken bondgenoot Engeland verloren zyn gegaan, anderdeels de veiligheid
1 Zie liiervoor, bl. 557, 558.
-ocr page 763-DES VADERLANDS. 763
van den Hollandschen en den Zeeuwschen handel groolelijks gebaat en de kosten van 1634—
het zeewezen aanmerkelijk vermindejd zijn geworden. Doch niet Duinkerken, raaar een
ander punt was het, waartegen de Prins in het saizoen van 1654 eenen aanslag beraamde.
En dat punt (zoo schijnt hel) was Antwerpen. Dit plan moest voor de Stalen verborgen
blijven: want ging deze slad afzonderlijk en misschien door verslandhouding daarbinnen
lot onze zijde over, dan kon zij van den Prins voorwaarden bedingen, die Holland en
Zeeland ongevallig mochten zijn. Daarom nu schijnt het Zijne Excellentie, die tegen
Amsterdam in Antwerpen een niaclilig tegenwicht gewonnen wilde zien i, juist te doen
geweest Ic zijn. Evenwel kon de Prins zonder medeweten van de Leden der Slalen-Generaal
le velde onmogelijk over het leger of een aanmerkelijk deel daarvan beschikken. Dus
schijnt bij het regiment en de compagnie ruilers, bij liet traktaat van lö April bedongen,
onder aanvoering van ciiaknagé, ten spoedigste overgekomen, lot den aanslag le hebben
willen gebruiken. Met charnagé en de kmuyt was hij het eens; sommelsdijk werkte
mede; heuft tê P«n)s was in het geheim, en van de Fransche ministers de Heer de bulliok
voor de zaak, meende hij, gewonnen. Maar wat gebeurt er? Door het onderscheppen
van een paket, door sommelsdijk. aan eenen koopman te Antwerpen geadresseerd, en
waarin'brieven gevonden werden, welke in kopie aan den anderen Ambassadeur te Pan^'s,
den Heer van heemstede , in handen kwamen, lekte het geheim uit. De Haadpensionaris
was verontwaardigd; hij ontveinsde zijnen toorn niel. In zijnen angst, dal hem zyne
ongeoorloofde onderhandsche bemoeiing kwalijk zou afgenomen worden, begeerde heüft
door eene acte van den Prins te worden gedekt doch, en dit is het voornaamste, van
den aanslag kwam niets, en met de zending van het regiment van cnARWACÉ haastte
men zich niet: het zou nu over zee verlrekken, en 's lands oorlogschepen daagden niel
op om het af te halen, voordat het saizoen voorbij was
Nadat onze Gezanten te Farijs hun eersle gehoor bij den Koning gehad hadden, Aanvang der
werden de Heren de bullion, de BorxiLLiER, vader en zoon, benevens den Zegelbewaarder, GmntcnTu
als Commissarissen aangewezen om hunne mededeelingen en voorslagen aan le hooren.
Chaknagé kwam met een voorstel aan, dat onze Ambassadeurs, len einde spoediger en
geheimer te werk te gaan, door middel van zijnen persoon met den Kardinaal zouden
' Zie Lettres, Mémoires et Negociat. de M. te Comte d'Estrades, 1, p. 29.
2 Archives de^ la Mais. d'Or. p. 63—74.
3 De Prins had aan de Ambassadeurs eenc Memorie medegegeven, waarin onder andere plannen
van krijgsondcrncmingen ook van een plan op Antwerpen melding was gemaakt. Dus lag hier
ziju eigenlijk doel onder andere projekten verholen (Zie den inhoud van 's Prinsen Memorie,
aitsema, 11, p. 100, 101). Ten bewijze dat de Prins in Mei (1634) op eenen tocht naar \laan-
deren of Antwerpen bedacht Λναβ, strekt, dat hij toen sloepen en ponten met haar toehehooren
"it het magazijn te Dordrecht naar Zeeland gezonden wilde hebben (fies. 67fli.-Gen. 13 Mei, 1634).
f
9G*
-ocr page 764-764 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1C34-^ handelen. Doch dil voorstel had geene gevolgen. Veelvuldig echter onderhielden zich
onze Staatslieden met dezen Minister afzonderlijk, of vergaderden met de "Raden des
Konings ten zynent. — In hun eerste onderhoud met den Kardinaal ^ zetteden zy de
gronden uitéén, die er voor Frankrijk bestonden om met Spanje te breken. Hierop gaf
de Staatsdienaar den eersten Julij (1654) een schriftelijk antwoord, waarbij hij verklaarde,
Plaünen eener dat het Rijk daartoe alsnog niet kon overgaan. Daarop deden de onzen opening van
menwerking der ^^^t plan der vermeestering van Duinkerken en Grevelingen, en gewaagden daarby van
ÏSto,^"hulpkorps van 12000 man infanterie en 2000 paarden, door den Koning te ver-
strekken. Deze voorslag behaagde niet. Reeds vroeger (zeide righelieu) was hetzelfde
plan geopperd en alstoen verworpen. Weinige dagen later echter leende de Kardinaal
het oor aan het denkbeeld eener verovering van de beide genoemde plaatsen met een
leger, waartoe Frankrijk 6000 man voetvolk en 2000 man paardevolk zou leveren;
doch in verband met verdere veroveringen, dadelyk te ondernemen. Niet alleen Greve-
lingen , maar ook Duinkerken zou den Koning in handen worden gesteld, met de gansche
kust van Vlaanderen^ Ostende daaronder begrepen: deze laatste plaats evenwel zou in
onze macht blijven, totdat Hulst en Breda voor ons veroverd zouden zijn. Daarbij zouden
wg ons, steeds door dat Fransche hulpkorps en de aanwezigheid van een Fransch leger
op de Nederlandsche grenzen ondersteund, van Gelder en Stevenswaard meester maken,
om ook deze plaatsen als ons deel te behouden. Op deze wyze zouden de Brabantsche
Provinciën nagenoeg omsingeld zyn. De verjaging van de Spanjaarden zou daarvan hel
gevolg wezen, en daarna zouden de Zuidelijke Nederlanden hunnen Slaat als vrije en
soevereine Provinciën inrichten, en Frankrijk en wij zouden met hen een verdedigend
en verwerend verbond aangaan. Dit alles, scheen righelieu te meenen, kon nog zonder
openiyke oorlogsverklaring aan of van Spanje geschieden. — Met dit voorstel vereenigden
zich de onzen onder deze bepaling, dat Oslende tot de vrije Zuidelijke Provinciën zou
behooren, mils de haven geslecht of een reglement omtrent haar gebruik naar onzen
zin (tot wederzijdsch genoegen heette het) ingevoerd werd, en voorts dat Damme ont-
manteld en de forten er om heen zouden geslecht worden. De Fransche Minister echter
bleef op de uitlevering van Ostende aan zijnen Koning slaan. Niet alleen Damme,
I ^ Wij gebruiken tot de zaken van dit Gezantschap: Rapport van de Heeren van Heemst, en da
Knuyt, Ambass. extraord. van de H. H. M. St. Gen. aen den Alderchristel. Coninck van Hgunt
dezelve in VrankRijck is ivedervarcn ende beiegent, in de jaren 1634 ende 1635. Benevens
het Register der ingekomen Brieven enz. uit Frankrijk over deze jaren. Beide in het Rijksarchief.
Het genoemde rapport achijnt niets anders te zijn dan het »sommier rapport", daj; de knuyt,
«reserverende het verder rapport tot heter gelegenheid", den 10'^«» Maart 1035 gedaan heeft
{Res. Stat.~Gen. 10 Maart 1035). Aitsema, II, p. 111—119, heeft kennis van een uitgebreider
rapport gehad.
DES VA'DERLANDS. 3592
maar ook Hulst, verlangde hy voorts, zou onlmanleld worden, len ware men goed vond,
dat de Koning Damme versterkt verkreeg, en wij Hulst versterkt behielden. Eindelijk
bepaalde hij de uitdrukking Vlaamsche Kust ^nader door de verklaring, dat men daarmede
een strook lands ter breedte van drie uren bedoelde. — Al hadden de onzen dit voorstel
van Frankrijk in overweging genomen, toch moesten zij, aan hunne bepaalde Instructie
gedachtig, herinneren, dat zy niet verder gelast waren dan om pogingen te doen ten
einde Frankrijk tot vredebreuk met Spanje Ie bewegen, en slechts in dit geval van
verdeeling der Brabantsche Provinciën te spreken; ging Frankrijk niet lot vredebreuk ,
over, dan hadden zg slechts volmacht om over eene bepaalde onderneming te handelen.—
Behoudens hunne Instructie konden zij het plan van verdeeling ter sprake brengen,
dat volvoerd zou moeten worden in geval de Spaansche Nederlanden tot den einde toe
met de Spanjaarden gemeene zaak bleven maken en met het geweld der gemeenschap-
peliike wapenen veroverd worden moesten. Werkelijk deelden de onzen dan ook den Plaoncn van
' verdeeling van de
14den Juiy Jiet volgende plan van verdeeling mede: Frankrijk zon V/aanrferew lot Osiewrfc ZuidelijkeNcdei-
en hel Kanaal van Brugge toe, Arioisy Henegouwen, en Kamerik en h^i Kameriksche
bekomen, en wy Vlaanderen aan deze zijde van het genoemde Kanaal, met Ostende
en Brugge daaronder begrepen, Brabant met Mechelen, Namen en Luxemburg. — Op
denzelfd^n dag vielen er gesprekken over eenige andere onderneming, die onze Gezanten,
behalve die op Duinkerken, voor te slaan mochten hebben. De naam van Antwerpen
werd genoemd; maar den volgenden dag sloegen de Koninklijke Commissarissen eene
onderneming legen Namen voor: die op Duinkerken, heette het toen, was door de on-
derschepping van brieven verraden. — Hieruit mag men opmaken, dat onze Gezanten
den Franschen Heren het naaste niet gezegd hebben, en tevens, dat nu 's Prinsen aan-
slag op Antwerpen ontdekt was, het onraadzaam geacht werd, den tocht legen Duin-
kerken door te zetten.
Op de volgende conferentie (den l?^®·» Julij) kwamen de Fransche Commissarissen voor
den dag met een uitvoerig nieuw plan, waarvan dit de voornaamste trekken waren,
dat die plaatsen, welke in 'sKonings handen zouden moeten blijven, vóór alle andere
en gemeenschappelijk zouden worden aangetast, en dat de troepen, eenmaal vereenigd,
niet gescheiden zouden kunnen w orden, dan met gemeen goedvinden. Voor het geval,
dat de Zuidelyke Provinciën Spanje getrouw bleven en veroverd zouden moeten worden,
werd eene verdeeling voorgeslagen, waarbij Luxemburg en Namen aan Frankrijk werden
toegewezen, zonder dat wij daarvoor eenige vergoeding bekwamen. Voorts werd de grens
aan de Vlaamsche zijde naauwkeurig beschreven: zij zou bepaald zijn door eene lyn
getrokken van Blankenberg naar Damme, en beneden Gent ioi Rupelmonde. Temidden
vau het dus veroverde en verdeelde land zouden de Steden, die zich tegen de Spanjaarden
verklaard zouden hebben, en de Heerlijkheden der Groolen, die de Fransche en onze
zijde hadden omhelsd, vrije Staten vormen. — Het geringste bezwaar van dit voorstel was
766 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
^IGsö" daarbij het aandeel solQ Frankrijk zooveel groeier gesleld werd; doch eene
Het bedenke- bedenkelijke zaak was die onafscheidelijke vereeniging der legers., Zoo zou het geval
eenfging van o^zê denkbaar zijn, dat onze Staten geen gezag over hunne eigene legermacht meer hadden,
λΓFrans^chcJ® vereenigde krijgsmacht tegen de Noordelijke Provinciën of een deel daarvan
werd aangevoerd, zoo men hier niet onvoorwaardelijk goed wilde keuren, wat in het
leger of in het kabinet des Konings beraamd mocht worden. Het zou evenwel gemak--
kelijk vallen eene oorzaak te vinden om ons legér huiswaarts te roepen: een op onze
grenzen vermoed gevaar was daartoe voldoende. Doch daartegen was in het Fransche
voorstel voorzien. Werd eene der beide verbondene Mogendheden afzonderlijk aangetast,
zelfs dan zouden de vereenigde legers niet vaneen gescheiden mogen worden; maar de
legers zouden gezamenlijk naar het bedreigde punt r optrekken, of men zou dit door een
afzonderlijk bijeen te brengen korps van minstens 10,000 man voetvolk en 2000 paarden
beschermen. — In eene nola bij het ontwerp werd aangemerkt, dat men zich noodza-
kelijk zou hebben te bedienen van het voorwendsel der verdrukte Grooten en Katho-
lieken ; de namen dier Grooten, al hadden zij weinig of geene macht, waren noodig
I om het land in opstand te brengen en het misbaar van de Fransche en alle andere
I Katholieken te voorkomen, die jammerden dat de Koning de Protestanten te zeer in de
I hand werkte en de Katholieken te gronde richtte. . .
I Hiertegen stelden de onzen een ontwei^ over, waarin zij. van den voornaamsten inhoud
van het Fransche ontwerp geene kennis namen, maar een voorslag deden betreffende de
wijze, waarop men bij de verovering beurtelings van de plaatsen, welke aan den Koning,
en van die, welke aan ons zouden komen, te werk zou gaan, en voorts eene verdeeling
voorstelden, volgens welke de sleden Ost ende en Brugge en het Herlogdom Luxemburg
lot ons aandeel zouden behooren. — Weinige dagen later (den 25 Julij) brachten de
Franschen Aveder een geheel nieuw onlwerp te berde, hetwelk nog veel meer met onze
l)elangen en bedoelingen in strijd was. Doch onze Gezanten slaagden er in om hen van
het onaannemelijke van dat plan te overtuigen: althans genen vonden goed alle vroegere
ontwerpen te laten varen en een ander voor te stellen, dat uitging van de onderstelling
dat de Koning met Spanje zou breken. Frankrijk en de Staten zouden dan elk een
leger van 29,000 man voet- en 4000 man paardevolk met het noodige kanon en toebe-
booren in de Zuidelijke Nederlanden laten rukken, om gezamenlyk of afzonderlyk te
liandelen. — Zoo bleek dat onze Gezanten, en dat niet te vergeefs, legen hel beden-
kelijke punt van de onafscheidelijke vereeniging der legers geijverd hadden. Ingeval de
arméën afzonderlek handelden, zouden zij echter elkander des noods moeten bijspringen.
Omhelsden (dit hield het ontwerp verder in) de Brabanlsche Provinciën de gemeene
r.aak, zes maanden na daartoe uitgenoodigd te zijn, zoo zouden zy eenen vrijen Slaat
vormen^i Daar echter deze nieuwe Slaat nimmer bij machte zou zgn om zich zeiven te
verdedigen, xoo zou ter zijner bescherming de Koning de geheele Vlaamsche Kust ter
DES VA'DERLANDS. 767
breedte van Iwee uren benevens de steden Diedenhoveu en Namen, en de Staten Jiulsl
met het Land van Waes, Breda^ Gelder en Slevenswaard bezet houden. Ingeval daar-
entegen de Zuidelijke Provinciën Spanje getrouw bleven, dan zou men verplicht zijn
»de rampen te voorkomen, die uit onze poging om haar wel te doen, kon voortvloeijen
en het land zou tusschen de beide' Mogendheden verdeeld worden. Gedurende de innc»
ming van de Vlaamsche Kust zouden de Stalen op die Kust eene macht van öO oorlog-
schepen moeten houden. — Bij dit ontwerp bleef het niet. Nog deinsde Frankrijk er
voor terug om zoo openlijk vijandig nevens Protestanten tegen het Katholieke Spanje
op te treden. Men kon besluiten, wat men geraden zou vinden, zeiden 's Konings
Ministers, maar het woord ϋrede moest men in den mond voeren Overeenkomstig
dezen stelregel kwam het ontwerp, gewijzigd, zou het heette, uit 'sKonings handen
terug., Nu werd in den aanhef gelezen, dat het ware doel Zijner Majesteit en der Stalen
een goede en verzekerde vrede was. Dus zou de vijand uitgenoodigd worden om binnen
het jaar tot zekere voorwaarden toe te treden. De voorwaarden, door Frankrijk te be-
dingen , waren, dat de zaken in Graauwhunderldnd gesteld zouden worden op den voet
van hetgeen in 1617 bepaald was; dat de vrede van Regensburg len aanzien van den
Hertog van Mantua zou gehandhaafd worden; dat Pignerol en de drie Bisdommen ü/ei,?,
Toul en Verdun, Fransch zouden blijven; dat de Hertog van Lorraine noch de Hertog
van Orleans door Spanje noch den Keizer tegen den Koning zouden worden gestyid.
De voorwaarden, door ons te stellen, waren: erkenning als vrije, soevereine en onaf-
hankelijke Staten; vrijheid van handel op Oosi-en voor ons en de Franschen,
of wel, ook bij getroffen vrede, voortzetting van den oorlog in die oorden; de handel
met de Zuidelijke Provinciën op den voet als gedurende het Bestand; overgave van
Breda, waar de Katholieke Godsdienst zou gehandhaafd blijven. Eerst bij verwerping
dezer voorwaarden, of bij verbreking van den eenmaal getroffen vrede zouden Frankrijk
en de Staten Spanje gezamenlijk beoorlogen, en in dit geval zouden de Koningen Hun
Hoog Mögenden gezamenlijk eene vloot van 50 schepen (de eene en de andere partij
zou een gelijk getal bodems leveren) op de Fransche en de Nederlandsche Kusten houden.
De Admiraal en de Contre-Admiraal zouden steeds FranscTben, de Vice-Admiraal een
Nederlander wezen. — Ziedaar wederom een bedenkelijk voorstel: zoo doende toch zou
lG3i—
1639.
' Zie XITSEMA, II, bl. 114, 119. Om de Staten te doen vernemen, hoe de Fransche llegeriii«;
«ich in dezen tijd tot Katholieken over 's Konings verbindtenis met Protestanten uitliet, zond de
Ambassadeur a. padw eene propositie over, door den Franschen Gezant te Genua gehouden,
üaaria las men, dat de Koning om de onheilen der Katholieke Christenheid te verhelpen, zich
genoodzaakt zag zich met Duitsche Protestanten en Hollanders te verbinden; maar dat hij dit
tevens deed om de Katholieken, die onder hen woonden, tö beschermen, en dat er zoodoende
in hun midden een wortel bewaard Averd, waaruit het herstel van het Katholicisme eenmaal weh'^
zou kunnen opschieten.
768 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— er op een voor ÏloUand en Zeeland nog gevaarlijker gebied zamensmelling van macht
en rechten, en afhankelgkheid van /Van/rnjVc ontslaan. — Bij dit ontwerp was een voor-
stel gevoegd , strekkende om in afwachting van hetgeen Spanje in het volgende jaar zou
besluiten, dit saizoen niet ongebruikt voorbij te laten gaan en ons leger, doorFransche
hulptroepen, met de Brabantsche uitgewekenen aan het hoofd, ondersteund, een belangrijk
punt, liefst Alamen, te laten veroveren. — De onzen weigerden over dat ontwerp in overleg
te treden, verklarende tot zulke zaken, als het behelsde, niet gelast te zijn. Bij wijze
van gesprek echter gaven zij te verstaan, dat zij het zeer vreemd vonden, dat de Koning
van Spanje om \rede aangezocht, en hern een geheel jaar van beraad gelaten zou worden.
Evenwel, bespeurende dat bij deze terughouding, het doel der onderhandeling wel geheel
verijdeld kon worden, zoo verledigden zij zich eenige aanmerkingen op het voorstel tot
eene nog in dit saizoen te verrichten krijgsonderneming op het papier te brengen,
Uit de verklaring onzer Ambassadeurs, dat zij niet gelast waren om over dat ont-
werp Ie handelen, vloeide voort, dat er nadere last uit ^s Gravenhage zou dienenn'nge-
wonnen te worden. Derhalve drongen'de Fransche Commissarissen erop aan, dat volgens
Ef is sprake, lïct denkbeeld, reeds door onze Gezanten geopperd, één van dezen beiden in het geheim
zantTn^ mer een vertrekken, om ten spoedigste terug te keren. Tevens zou h^, die
ontwerp, door jg . j-p^g aannam, 's Ronings ratificatie van het traktaat van April in den door ons ge-
Franknß aange- ' ο r &
boden, naar rfiM wehschten vorm overbrengen Wie van de twee met deze taak belast zou worden,
ίΤβα^ zal vertrek-
ken. bleef nog onbepaald. Maar nog vóór zijn vertrek kwam charnacé hel ontwerp, waarop
nadere last zou gevraagd worden, wederom gewijzigd, overhandigen. Thans werd het
voorafgegaan door de volgende verklaring: Het was (heette het) wereldkundig, dal-de
Spanjaarden zich van alle middelen bedienden, orn allen Vorsten, hunnen naburen,
grond af te winnen, ze onderling verdeeld te houden en de oorlog in de Christenheid
eeuwigdurend te maken. De rampen, die hieruit konden voortspruiten,· willende voor-
komen, en een goeden en verzekerden vrede beoogende, voorts bepaaldelijk het volk
der Nederlanden begerende te helpen zich van de harde slavernij der Spanjaarden te
bevrijden, waren de Koning en de Stalen overeengekomen, hunne wapenen Ie veree-
nigen , om de Zuidelijke Nederlanden aan Ie lasten, bijaldien de Spanjaarden in geene
redelijke schikking wilden treden, maar hunne kwade voornemens legen Frankrijk en
de Stalen bleven koesteren van welke kwade voornemens ten aanzien van Frankrijk de
zamenzwering met den Hertog van Orleans, en ten aanzien van onzen Staal de terugne-
ming der vredesvoorwaarden, ons in 1652 aangeboden, als onloochenbare bewijzen
werden aangevoerd. In dit geval achtte zich de Koning van, genoopt met
^ Toch schrijven Π. H. M. nog d. 14 Oct. 1634 op een bitsen toon aan onze Ambassadeurs te
Parijs, dat eüskerken de origiueele ratificatie des Konings in persoon zou hebben over te brengen
{ResoL Stat.-Gen. 14 Oct. 1634).
DES VADERLANDS. 769
Spanje Ie breken. Voorts werd de orde der verovering voorgeschreven, maar len over-
vloede er bijgevoegd, dat men, »len einde zulk een goed werk niet door jaloezij te
bederven," die orde aan den Koning en aan der Staten Gedeputeerden kon overlaten,
ïerwyl de Vlaamsehe Kust door het vereenigde leger werd aangetast, zouden de Staten
die K.ust met eene genoegzame scheepsmacht geblokkeerd houden, en wanneer de Koning,
waar en door Avien ook, uit zee werd aangetast, Ib hunner schepen met lö Fransche
tol eene vloot vereenigen, — Op deze wijze scheen de vereeniging van beider zeemacht
ten minste nog aan eene voorwaarde, te welen de aanranding van Frankrijk door En-
geland (want deze Mogendheid werd voorzeker bedoeld)^ verbonden. Reden te meer,
waarom de onzen vuriger dan immer moesten verlangen, dat Engeland onzgdig mocht
blijven, waartoe trouwens ook FranJcrijk middelen genoeg, met name de zending van
den Heer de poigny naar Londen, aanwendde. Zelfs behelsde het tegenwoordig concept
de bepaling, dat de Koning van Groot-Brilannië zou worden uitgenoodigd om tot het
traktaat toe te treden. — Daar evenwel, zoo ging hel ontwerp voort, een goede vrede
het einddoel was, zoo zouden Frankrijk en de Stalen aan Spanje zekere voorwaarden
(vroeger vermeld) stellen, waarop deze Mogendheid zich binnen een half jaar zou moe-
ten verklaren. Maakte de Keizer tegen eene dier voorwaarden zwarigheid, of deed hij
ooit in eigen of anderer naam den Koning of den Staten deswegens of om eenige andere
reden eenigen overlast aan, dan zouden dezen gezamenlijk den Keizer of wie hel ook
ware den oorlog aandoen.· — Bij het ontwerp waren eenige geheime artikelen gevoegd,
van welke er een van 's Koningswege de belofte inhield, dat hij zich len uiterste met Mei
aanstaande verklaren zou, of hij met Spanje zou breken. ^
Van dit ontwerp hadden de Stalen legen het midden van Augustus (1654) de mede-
(Iceling te wachten. Hoedanig was op dit tijdstip alhier de stand van zaken? ι '
In het voorjaar was de Prins nog ingenomen met zijn plan om Antwerpen te winnen.
Doch deze zaak moest behoorlyk en tevens in het geheim voorbereid worden, en dit was
zoo spoedig niet- gedaan. Dus Vvas er wel sprake van het opbrengen der legerlaslen en hel
bijeenbrengen van een veldleger ^, dat noodzakelijk scheen wegens de bewegingen van den'
vijand, met name van het korps van jan van nassau maar niettemin liet de vorming
van dat veldleger langen tijd op zich wachten: slechts was er legen het midden van Mei
(1654) sprake van het zenden van sloepen en ponten met toebehooren uit hel magazijn
Dordrecht, niet als gewoonlijk de rivier.op, maar mar Zeeland. Dit kon'echter, al
ware het slechts daarom geene uilvoering erlangen, dat de penningen voor de legerlaslen
nog niet voorhanden waren 3. ]\Iaar reeds spoedig bleek, dat de Markies van aytoita
volkomen begreep, wat hem in de tegenwoordige omstandigheden Ie doen stond.
Hoedanig was
iutusschen de
staud vaa zakcu
hier te laude?
' Resol. Stat.-Gen. 25 April; 2 Mei, 1634. - ResoL Stat.-Gcn, 29 Maart, 1634.,
3 Resol. Stat.-Gen. 13 Mei, 1034. Zie hierljovcn, bladz. 763, ISoot 3.
1034—
1Ö39.
III Deel 4 Stuk. - - 97
-ocr page 770-770 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1684^ In afwachting van de onderneming, eerst in een voJgend saizoen door/'mw/inj/i en de
Vereenigde Provinciën gemeenschappelijk uitnte voere^, Afas het voor dezen raad-zaam de
Zuidelijke Provinciën zoo veel mogelijk in te sluiten: de afsnijding van de hoop op 4oe-
Yoer van strijdkrachten nit Spanje en Duiischland was het beste middel om de Brabanders
gezind te maken -zich met Franlirïjk en den Prins of de Staten te verstaand. De
staat der zee-yiaamsche havens mu waren nog verre van gesloten te zijn^^i De sobere, middelen van de
Admii-aliteit de behoefte der handelsvloten aan eonvooi , de ondersteuning, die de
Duinkerkers hij dé Engelschen en. soms zelfs te Calais, waar hun valsche paspoorten ver-
strekt werden vonden, wxvren daarvan steeds de oorzaken. Dus 'baatten alle orders en
aanschrijvingen aan Luitenant-Admiraal en Vice-admiraals weinig. In Jamiarij (1634) wou-
den de eskaders van de Admiraliteiten van Amsterdam en het Noorderk^arliei- dadelyk
uitzeilen, om nevens het Zeeuwsche onder den Gommandeur jan evertsen den vijand
v/
a:lom\;öp te zoeken en te vernielen, van dorp zou de kapiteins vermanen zich te ge-
dragen , zoo als vrome en manhafle scheepsbevelhebbers betaamde Doch dit verhoedde
aiiet, dat men in de maand Mei daaraanvolgende grootelyks bezorgd was, dat de schepen,
vroeger uit deMiavens ydiH^Vlaanderen naar (Sjoajz/e gezeild, van daar met andere schepen ,
in Biscayc uitgerust, terug zouden komen, om troepen en geld in Brabant te brengen.
Ook toen werd besloten den vijand den weg herwaarts met macht van schepen af te
snijden en zijn volk en vloot te vernielen 7, Werkelijk werd al het mogelijke gedaan
en toch liepen nog vóór het eind van Mei 11 schepen uil Biscaye met 12 of 1500 man
Spanjaarden te Buinkerkeu binnen Zijne Excellentie vond het vreemd, dat de oorlog-
schepen in de Hoofden niet beter «opgepast hadden: er zou onderzoek naaa- de zaak ge-
daan worden; doch er schoot niets anders over, dan nu ten minste te zorgen, dat de
aangekomen schepen niet op nieuw zee namen
Derhalve kon aytona van den kant der zee tamelijk gerust zijn. Maar hij moesl
1 Vergcl. brief v. sojimeisdijk , Archiv, .de la Mais. dOrange, p. 5Ü.
2 Resol. Slat.-Gcn. 29 Nov. 1633; IG Jan.; U April, 1634.v
Resol Slat.-Gen. 23 Maart; 11, 15 Mei, 1634. Resol. Slat.-Gen. 6, 7 Bcc. 1633.
. 's; f' ( . . 1 , ' '
5 Resol. Stat.-Gen. 20 Dcc. 1633. ^^ · , , e j^csoL Siat.-tien. 1.9 ,Jau. 1634·
'7 /ieso/. ÄM.-Gen. 2, 4, 5, 8 Mei, 1634.
8 Resol. Siat.^Gen. 11,13, 19,'23, 24, 26 Mei, 1634.
9 Was Ixet bericht, dat onze .Secretaris van Ambassade te Parijs uit Rayonne had, juist, dan
waren die verscli aangekomen Spanjaarden geen bijzonder geschikte troejjen. Het was, volgens
dat bericlit, arm en naakt volk, en men had ze, vijf aan vijf als jacUllvonden zamengekoppeld,
naar de havens van Biscaye moeten slepen [Dépêche v. 21 April, 1634).
»0 Resol Stat.-Gen., 31 Mei; 6,7 Junij; 10, 20 Julij, 1634.
-ocr page 771-DES VAüERLAxNDS. 771
zorgen, dat de weg over land en de gemeenschap met Duitschland, van waar de
Kardinaal-Infant te wachten was, open bleef, en van dien kant waren de Vere&nigde
Provinciën in het bezit van Maastricht. Dus was het van het uiterst gewicht, dat Sie-
venswaard in Spaansche handen bleef, én had inen Maastricht ons wéder kunnea ont-
nemen, dit ware het toppunt geweest van hetgeen men wenschen kon. Alzoo ware
niets redelijker geweest, dan dat de VnmiSlcveiiswaard aan den vijand, had trachten te
ontrukken; doch, wy zagen het, zijne zinnen waren op iets anders gezet. En van den
anderen kant Avas niels natuurlijker, dan dat de eerste beweging van de ßrabantsche
krijgsmacht, te welen die van het korps- van jan van nassau ^, in den overtocht van
de -/ϊ/ααί bestond, en dat, hetgeen omstreeks het midden van Mei vernomen werd, AYTpjfA
zich gereed maakte om met de Maas in het oog van Ballaert of Berlacr (tusschen aytona trekt
Herenthals en Mechelen) aan het hoofd van zijn leger op te trekken. Randwijk,
Nederlandsche Commandant van Roermond, verwachtte eenen aanval op deze stad met
hare vervallen vestingwerken. Toch werd er geen beslissende maatregel genomen öm
AYTONA aan de oevers der 3Iaas ons leger te velde te doen ontmoeten: dat hy met
achterlating van eene onbeduidende macht de omstreken van Anlwerpen verlaten had,
moest in 's Prinsen oog geene ongewenschte zaak zyn. Het eenige wat er geschiedde,
was dat met de grootste kracht op de levering der gelden werd aangedrongen, voor de
versterking der Maassleden bestemd. De Prins verklaarde voor onschuldig gehouden te
willen worden, als Roermond overrompeld werd. Doch zonder gereed geld weigerden
de aannemers der forlificatiewerken, die nog zoo veel schuld in. te vorderen hadden,
eenigen arbeid aan te vangen. De Provinciën waren achterlijk, en Holland vorderde,
voordat zij hare quote betaalde, dat de andere hare consenten tot de zeezaken volde-
den Eerst tegen het einde van Junij achtte de Prins den aantocht van het vijandelyk
leger zoo dreigend, dat hy, wat ook voor het overige zijne bedoeling mocht zijn, vast-
stelde, dat het leger te Nijmegen bijeen zou komen. De Gedeputeerden te vélde wer-
den aangewezen, cn Zijne Excellentie vertrok in het begin van Julij (1654) naar de
genoemde plaats
Reeds den eersten Julij was hem vaarwel gezegd geworden; maar hij loefde nog eenige
dagen, verklarende niet te willen vertrekken vóórdat de legerlasten waren geleverd.
Dit was nog niet geschied, en eenig gereed geld in voorschot was niet zonder veel moeite
te bekomen Holland toch was wantrouwend. De Provincie toonde zich ten hoogste ver-
stoord , ook tegen haren Raadpensionaris zelven ^, dat het Gezantschap naar Farijs was
' Rcsol. Stat.-Gen. 29 Maart, 1634.
= Resot. Stat.-Gen. 21^26 Mei j 8, 10, 13, 28 Jumj; 9 Aug. 1634. /M. 1634, bl.587.
nesol. Stat.-Gen. 28, 29 Junij, 1634. Resol Stat.-Gen. 1, 3, 8 Julij, 1634.
= V. n. CAPELLEN, Jl, bl. 6.
' 's,
1684—
1639.
97*
-ocr page 772-3599 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— doorgedreven daags na*het scheiden harer Vergadering, en gaf alsnog haren onwil Ie kennen
om tot de vereering van willem van nassau in zijne hoedanigheid als Veldmaarschalk het
minste toe te-brengen i. De Provinciën« trachtten haar te bevredigen door zich gezind Ie
verklaren hare schulden aan het zeewezen te voldoen doch om de Heren van Holland
De Prins moet tot medewerking te bewegen, was het noodig, dat de Prins weder in persoon uit A^yme^e/i
moeite ge verfden Haag kwam. Dit geschiedde in den nacht van 19 July. Des anderen ulaags
gelV'^vooT'^yne '^'^^fzocht hij eenigc van de invloedrijkste leden der Staten van Holland te spreken. Hij
plannen. meldde
hun loen, dat de vijand het voornemen had pm Maasirichf, hetzij door beleg,
hetzy door blokkade aan te tasten. Dit, meende hij, moest men hem , hetzij rechtstreeks,
hetzij middellijk, door een ander punt te bedreigen, waardoor hij zich genoopt zou
zien den omtrek yan Maastricht te verlaten, beletten. Doch daartoe was het noodza-
kelijk ons leger te versterken. Hij wenschte derhalve de manschappen, die hij uit de
garnizoenen noodig had, weder tijdelijk door waardgelders vervangen Ie zien, en boven-
dien verlangde hij »om eenigc andere dienstige zaken" eene som van ongeveer 112,000
gulden beschikbaar te hebben. Hel.verzoek kwam daarop neder, dat Holland^ als hare
quote tot de verlangde uilgaven, dadelijk 200,000 gulden zou verstrekken. ~ Daar de
Prins mede ran hel voornemen sprak om den vijand door den aanval op een ander punt
ΎΆΏ Maastricht af Ie leiden, zoo bleek het, dal hij van zijn plan nog niet had afgezien;
slechts 'hoople hij, door dat plan Ic volvoeren, Maastricht te kunnen ontzeilen. Het
onlzel dezer Stad kwam dus slechts in den tweeden rang in aanmerking. Vandaar dat
de Hertog van bouillon, Commandant van Maastricht^ klagen kon, dat zyn garnizoen
ontmoedigd werd door brieven, die inhielden, dat men zich weinig aan Maastricht liet
gelegen liggen Genoeg was er derhalve wat hel den Heren van Holland eenigzins
bedenkelijk kon maken, den Prins ^yat hij verlangde, te verleenen. Voorloopig werd
besloten, de zaak geheim te behandelen , en drie dagen tijd te nemen, waarbinnen enkele
leden het goeddunken van hunne lastgevers zouden gaan vernemen. Toen de leden
terug waren, werd bevonden, dal eenige Sleden hare toestemming niet gaven, en
nogmaals zou men mei haar in mondeling overleg moeten treden. Twee dagen later
stonden de Staten van Holland de lichting van 6000 waardgelders toe; doch van het
andere deel van 's Prinsen verzoek werd^niet gewaagd Intusschen was de zaak bij
de Slaten-Generaal aanhangig gemaakt, en hier was reeds den Julij bekend geworden,
dat de som, die de Prins begeerde (niet op 112,000, maar op 120,000 begroot) zou
besleed worden aan de tijdelijke-indienstneming van de Hessische en Zweedsche ruiters,
die zich op dit tijdstip tusschen de Roer en de Lippe bevonden Drie dagen daarna
lï
' Resol Hall 14 Julij, 1634. ^ ResoL Stat.-Gen. 13 Julij, 1634.
3 Resol. m.-Gen. 14 Aug. 1634. Resol. Holl 20, 25', 27 JuHj, 1634.
'' Pissen ^'as na de vcrovcrinj; van Borken tcuugiiorocpon (mtsemv, II, bl. 146).
-ocr page 773-DES VADERLANDS. 773
slelde de president (toen de Graaf van Kuilenburg) voor, de behoefte van het land door
middel van onze buitengewone Ambassadeurs te Parijs aan den Koning van Frankrijk
bekend te, maken en Zijne Majesteit om de toezending van 5000 ruiters te verzoeken,
en dan tevens onze Ambassadeurs te gebieden niet zonder bïjzonderen last herwaarts over
te komen i — Hieruit mag men opmaken, dat men de overkomst, voorzeker van pau\a',
die met het plan op Antwerpen bekend was, duchtte. Maar de Heren van Holland
duchtten die overkomst volstrekt niet, ên de afzending van den brief werd dagen lang
opgehouden: slechts door de bemoeying van sommelsdijkdie den Heer vaw duiven-
voorde, lid van de Gecommitteerde Raden van Holland, in den arm nam, iets waarmede
hij den Prins eene groote dienst meende te doen, ging de brief af — Na dit een en-
ander is het geen wonder, dat het de Heer de kktjyt was, die den ll^en Augustus uit
Parijs herwaarls vertrok, en niet de Heer vai?i heemstede, die hier door sommigen η iel
vriendelijk zou ontvangen zijn.
103-4 —
.16:59,
Maar nog altijd was het verlangde door de Slaten-Generaal niet ten volle toegeslaaii.
Den 27®*®» Julij vorderde de President ten dien aanzien bepaalde veiklaring van de Pro-
vinciën, en daarenboven de vereischte penningen tot een maand soldij voor de compagniën
voet- en paardevolk, thans Ie velde. Holland slond alsnu ook de gelden toe tot de
Hessische en Zweedsche ruiters ^, en dat in eenen tijd, dat deze Provincie op nieuw verklaren
moest, dat'de andere Gewesten te vergeefs hare bijdragen lol de oorlog te lande verwachllen,
zoolang zij zeiven aan de zeezaken zooveel schuldig bleven. Dit was echlcr zoo ernsj,ig
niet gemeend Holland verliet de andere Provinciën niel, en ofschoon d^zen vóór het
einde der maand allen nog geen genoegzamen last hadden om toe te staan wat de Prins
was komen vragen, vertrok hij, zoodra Holland hare toestemming gegeven had, den
:298ten Julij ^veder naar het leger Tegen het eind van Augustus waren de 120,000
gulden voor de Hessische en Zweedsche ruiters nog niet betaald. Ja, wat meer is,
Zeeland verontschuldigde zich van de betaling van haar aandeel in de Icgerlasten , o[)
grond dat er eenige troepen van den Slaat op hare grenzen lagen, waarvän zij sommige
lasten droeg. Alleen Ulreeht had toen hare quote in die legerlaslen voldaan. Anderé
Provinciën waren vi'eder achterlijk in het betalen van de gelden, vereischt tot hel appro-
vianderen van de Maassleden. Doch Holland was met alles gereed. — Toen eindelijk de
120,000 gulden te Wo^e/ Avaren, vernam men, dat de vreemde ruiters niet in onze
dienst zouden komen, omdat oxenstjern ze opontboden bad: de slag bij Nordlingen
was ophanden. Het geld werd alsloen lot ander gebruik naar het leger opgezonden,
werwaarts die van Holland, en zij werden deswegens »ten hoogste voor hunne goede
' Rcsol. Slat.-Gen. 21, 24 Julij, 1634. ^ Archiv, de Ia Mats. d'Or. p. 08—70.
^ licsol. Slal.~Gen. 27 Julij, 1G34. Ro.soL Holl. 29 Julij, 1634.
^ Rcsol. IM. 26, 27, 20 Julij, 1634.
5 Rcsol. Slat.'Cen. 27, 28, 29 Julij, 1634.
-ocr page 774-774 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— voorzorg bedamikt," reeds eene som van öO,OOO gulden haddèiï gezonden om in ecné oogen-
De Prius trekt behoefte Ie voorzien. — Op dat tydstip was het leger vó6r Breda. Imimers
tegen Breda op. j^gfj Prins er zwarigheid in gezien om aytowa by Maastricht te gaan opzoeken.· Dus
had' hij in overleg met de Gedeputeerden te velde begrepen , hem ,· door een bélangrijk
punt en wel de slad Breda ernstig te bedreigen, van daar af te zullen lokken, waarna
hij van alle verdere ondernemingen zou afzien. In geval echter de Markies het beleg van
Maastricht niet opbrak, kon de Prins, door geen vijandelijk leger gestuit, zich. van Breda
meester maken: alsdan had men in allen gevalle eene zege behaald, die tegen het ver-
lies van MiiijyincAi opwoog, of zou er misschien Bog tijd zijn om heii^'^mt Ν oord-Brabant
op te trekken en aytona te nopen het beleg van Maastricht op te breken, hetzg nog eene
andere onderneming aan te vangen. ■— Zoo stelt de Prins dé zaak in zijne Gedenlcsehrif-
,/en 2 voor. Zijne-ware bedoeling zal'wel niet geweest zijn, 'ook . na de onderstelde
verovering van Breda tegen αυτονλ voor Maastricht op te trekken: of golden de be-
zwaren, die hij inbracht tegen het voornemen om het leger dadelijk van Nijmeffen ώάάι
het Limburgsche te voeren, niet in veel ruimer mate tegen het denkbeeld om hel
leger langs dien grooten omweg en na zooveel verlies van tijd, geld en manschappen
töt het ontzet van Maastricht te gebruiken? Hoe het zij, toen de Prins in het eerste
begin der maand September zyne krygsmacht in IS oord-Brabant bracht en aanstalten
Aytona breekt trof om Breda te berennen, brak aytona onmiddellijk uit het Limburgsche op, en
"TLasfrkhtl ^eu maakte met de tegenwoordigheid van zyn leger aan alle »verdere ondernemingen van
^^^ den Prins een einde. Ook het beleg van Breda zette de Prins niet voort, maar betrok
een veldleger tusschen de dorpen Dongen en Brunen. Toch had hij'' nog in hel midden
van September eene zaak, die ten meeslen dienste van het land in allerijl moest worden
uitgevoerd, in hel grootste geheim aan de Stalen voor te stellen; doch dit ;had geene
merkbare gevolgen. Zonder zelfs de komst van het regiment van giiarnacé, dat nu
spoedig aan zou komen af te wachten, brak de Prins in het begin van Oclober hel
veldleger op en was den IS'·"!» Oclober weder in den Haag Α Zijne handelingen ver-
üugeaoegeu in wekten in Frankrijk ernstig ongenoegen. Men w^as daar weltevreden geweest, dat hy zich
'Frankrijk over i i i ■· i λτ
'S Prinsen han· i^et het Jeger onder zijne bevelen te ISijmegen bevond. Daar gelegerd kon hy zich,
'belingen. meende men, gemakkelijk met de armée van den Maarschalk de la forge vereenigen,
I in geval deze naar Kohlentz optrok om den Kardinaal-Infant den doortocht te beletten
Doch wat gebeurde nu? de Prins zakt met zijn leger af naar Breda in allen schijn of
\Resol. Slat.~Gen. 25, 26 Aug.j 1, 9 Sept. 1G34. = ρ. 169, 170.
3 ResoL Stat.-Geii. li), 28 Sept.j 7 Oct. 1634.
Resol. Stat.-Gen. 3, 7, 8, 11, 16 Sept.; 4, 14 Oct. 1634. aitsema, II, p. 168. Méin. dc
B-erf. //cm, p. 170, 171. s ajtsema, II, bl. 113, 114.
DES VADERLANDS. 3602
hij deze plaats ging belegeren, waardoor hij zijne krygsmacliigedurendeeenengeruimen ^'^fg^y""
lijd voor eene onderneming in yeüeenigipg met Franh'ijk onbekwaam zou maken. Daar-
mede liet hij den doortocht voor den Kardinaal-Infant onbetwisi: vvant Graaf willesi
va-ïf Nassau, met slechts 10,000 man aan de 3Ïaas gelegerd, ms, naar de meening der
Fransehe staatslieden, te zwak om iets van genoegzaam belang «it ie riekten. Geeji
^vonder dat deze maatregel van den Pirins., die jiagenoeg gielgktgdig aiet de nederlaag
der Zweden -en verbonden Duitsch^ers bg J\'<ordlmgen te Parijs bekend weed allerlei
achterdocht verwekte; dai bulliow zich verstoord en heftig, 'de Kardinaal de aiciiELiEt]
zich met eene vreeselyke koelheid en onverschilligheid over de handelwijze van don
Prins tot den Heer vak meemstbde uitliet — Toen Zgne Excellentie eenmaal dien weg
was ingeslagen, had Frmikrijk zich buiten de mogelijkheid gezien op eenigerhande wijze
met ons zamen te Wterken, De Maarschalk be la porge kon geene beweging aanvan-
gen "zonder van zijne vereeniging met het Nederlandsche leger verzekerd te zyn, en
zelfs had men geene hulptroepen op 's Prinsen verzoek lot bevordering van het ontzet
van Maastricht verkiezen te zenden: daarmede, namelijk, zou men hem slechts tot den
marsch Oaar westelijk Noord-Brabant hebben aangemoedigd, en toen deze tocht een-
maal bewerkstelligd was, dien als het ware gewettigd hebben. Trouwens men wasvoor het
Jol van Maastricht niet ongerust: men wist dat,de vesting goed voorzien was, en ,dat
de Nederlanders zich dat punt niet weder zouden laten ontnemen: de Kardinaal ver-
klaarde , er wel 400 mark gouds onder te durven verwedden, dat aytona Maaslrichi
niet zou bemachtigen—Zoodoende dan waren de kpijgsondcrnemingen, die iamders bij
het dreigend naderen van den Kardinaal-Infant licht reeds in het najaar van 1634
zouden hebben plaats gegrepen, tot het volgende jaar verdaagd, en niets kon de aan-
komst van dien Spaanschen Vorst meer keren. Den October trók hij dan bok met De ünrdiuaal-
vier regimenten Spanjaarden en drie regimenten Italianen bij Luih de Maas over, om den Brabant nnii,
4dca November te Brussel te worden ingehaald. De Hertog van Orleans had reeds vroeger
deze stad verluien, om, met zijnen broeder veiv-oend, in Frankrijk terug Ie keren
De Ambassadeur pauw liet het niet aan zijne beste pogingen ontbieken om 's Prinsen
beleid in het gunstigste daglicht te stellen, en nu dc zaak eenmaal dezen loop geno-
men had, en ook de nadere alliantie niot zoo spoedig haar volkomen beslag kon krij-
gen, berustte men in Frankrijk bij het gebeurde. Vooral toen hel beleg van Breda
' Dépêche \an pauw v. 15 Sept. 1634. - aitsema, li, bl. 116.
^ AITSEMA, Π, bl. 114. ^ llcsol Holl. 1634, ρ. 735.
^ De Kardinaal niciiELiEU liet de aankomst van den llorlog dadelijk aan onzen Ambasadeur we-
ten, »opdat bij onder de eersten zicli met Zijner Majcsteits beste vrienden daarin mocht verblij-
den" {Depêche v. 13 Oct. 1634).
3603 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634!— geen voortgang had Hiervan locli was het gevolg, dat de Prins door geen punt van
eer zou teruggehouden worden om het leger, waar ter plaatse het elders van diénst
kon zyn, te laten gebruiken en levens dal tegen den tijd, dat onze Republiek en
Frankrijk stonden zamen te werken, beider evenwicht ten aanzien van de Zuidelijke
Hier te laude Nederlanden geene wyziging ten nadeele van Frankrijk zou ondergaan. Ook hier te
iMns^'zijno^tev^re" lände was men Weltevreden, dal men, bij de wenschelijkheid, ja de dringende noodza-
αοηΐκκ]. kclijkheid der vermindering der oorlogslasten, van de verplichting lot het handhaven van
een kostbaar beleg ontheven was. Reeds nu werd het millioen, tol de legerlaslen toege-
staan, met b tonnen gouds overschreden En Amsterdam kon voldaan zijn, dat de
krijgstocht zonder eene onderneming was afgeloopen, die haar minder aangenaam zou
geweest zijn. Dus hechtten de Staten het zegel hunner goedkeuring aan het krijgsbeleid
van den Prins, en zeiden hem dank voor zijne bemoeijingen, ja, waren hem reeds in
Juny 40,000 gulden toegezegd ter vergoeding der onkosten in den vorigen zomer gedu-
rende den veldto.clit door hem gemaakt, maar had de betaling dezer som wegens dc
geldeloosheid van het kantoor van den Ontvanger-Generaal lot nog toe niet kunnen ge-
schieden, thans beijverde men zich om Zijne Excellentie niet langer op deze vereering
te laten wachten Groot was met dit al de indruk door het opbreken van het beleg
van Breda buitenslands en vooral op Spanje gemaakt. Hun Hoog Mögenden legden,
om ongunstige berichten te voorkomen, de redenen tot dezen slap aan de vertegen-
woordigers der Mogendheden te Gravenhage, alsmede aan hunne Ministers in het
buitenland bloot doch dit belette niet, dat van de zijde der Spanjaarden de zaak
dus werd voorgesteld, alsof zij in Nederland eene tweede overwinning, aan die van
Nordlingcn gelijk, haddon behaald ~
En dit was niet weinig gezegd: want de verslagenheid, door de slag bij Nordlingen
iitóW^«lierliaalt bij de Zweden en de Duitsche bondgenooten te weeg gebracht, was niet gering. Dadelijk
na het bericht van die nederlaag ontvangen te hebben, meldde zich gamerarius bij dc
Stalen aan Ier bekoming van betaling voor de eerste drie der nog onbetaalde maanden ^
van hel subsidie. Zyn verzoek werd ondersteund door eenen brief van oxenstjerjv zeiven,
waarin van den »jammerlijken toestand der zaken tin Duitschla7id" gewaagd werd, en
als drangreden werd aangevoerd, dat de Zuid-Nederlandsche Graaf ;van mansfeld rnet
het verzoek om
subsidie.
1 Depêche v. paüw v. 29 Sept, 1634. , 2 aitsema, p. 118-
3 7{ßso/. iStoi.-Gen, 2ö Sept. 1634. . , .
4 Resol. Stat.-Gcn. 17 Junij, 7 Julijj 4 Sept.3 11, 12 Oct. 1634. Doch in Maart 163.5 moes-
ten Hun Hoog Mögenden nog op dadelijke betaling aandringen {Resol. Slat.^Gen. 20 Maart, 1635)·
^ Resol. SlaL^Gen. 12 Sept, 1634. 6 Dépêche y. pauw^ v. 29 Sept. 1634.
' rehriiarij, Maart en AprU, 1632.
: s·
Mj
DES VADERLANDS. 777
verscheidene regimenten den Rijn op was opgetrokken Ten einde de Spaanschen te
dwingen ten minste een deel dezer troepen terug te roepen zou de Kanselier gaarne
gezien hebben, dat van onze zijde een aanval gericht ware tegen diegenen onzer na-
buren in Duitschland, welke op de hand der Ligue waren Doch de Staten lieten het
bij het verstrekken van het subsidie. Zij wilden in Duitschland onzijdig blijven en ver- Onze staat-
kunde tegenover
onlschuldigden zich bij de Zweden en Geconfedereerden door te wijzen op de groole Duitschland,
macht der Spanjaarden, die zij in Nederland bezig hielden De landgraaf van Hessen,
die ons gedurende den zomer herhaaldelyk om ondersteuning in krygsvolk en mondbeh(JGf-
ten verzocht klaagde ihans over den kommervollen toestand dergenen, voor wier
zaak hy te velde was getrokken. Immers had de Keurvorst van Saksen vrede met den
Keizer gesloten, en dat wel (meende de Landgraaf, maar ten onrechte) zonder eenig be-
richt van zyne onderhandelingen aan de Evangelischen in Westelgk Duitschland te hebben
doen toekomen De graaf van Hanauy zijne moeder en vrouw te Metz latende, begaf
zich naaf Parijs om zich en het zijne onder de bescherming van de Fransche Kroon
te stellen: zijn Graafschap was aireede door den Keizer aan zynen Commissaris-Generaal
overgeleverd en door den doortocht der troepen ten deele te grondi/gericht. De Paltz
was op nieuw het tooneel van den moedwil van vijandelijke soldaten Zoo, was de
ondergang der Zweden en dergenen, die nog gemeene zaak met hen maakten, te ver-
wachten , ten ware Nederland en Frankrijk zich hunner krachtdadig aantrokken. Trouwens
de Fransche Staatsdienaren verklaarden bij voortduring de Zweden niet te zullen verla-
ten en achtten hunne zaak niet hopeloos Het leger van den Maarschalk de la force
bracht er dadelijk niet weinig toe bij, dat de Geconfedereerden hunne zaak niet geheel
verloren ,gaven, en den eersten November kwam er, niet zonder medewerking van onzen
Gezant pauw, te Parijs een voorloopig traktaat tot stand, tusschen de Gecommitteerden
van den Koning van Frankrijk en den Afgevaardigde van de Palts gesloten, waarbij
de Evangelischen in die streken verzekerd werden van eene,belangrijke ondersteuning,
bestaande in een leger van 12,000 man en ö00,000 gulden in gereed geld 8.
' Resol Holl., 7 Dec. 1634 (bl. 735). '
2 Resol. Slat.-Gen. 20 Sept.j 7 Oct.; 21, 22 Nov. 1634.
3 Resol. Slat-Gen. 6,8, Julijj 27 Dec. 1634.
^ Resol. Stal.-Gen. 6, 8, 31 Julij, 1634. s Resol. Stat.-Gen. 13 Sept.; 22 Nov. 1034.
Dépêche υ, pauw uit Parijs, v. d. 10 Nov. 1634.
^ Dépêches υ. pauw, uit Parijs, 15 en 29 Sept. 1634.
® Op al Avat er in Duitschland onderhandeld werd, gelastten de Staten hunnen Gezant c.
nuw, te Frankfort, een wakeïid oog te houden {Resol Stat.~Gen. 18 Sept. 1634). Niettemin toen
liij in Octoher 1634, om veiliger te zijn, plotseling Frankfort-\crUten en zich naar ü/efs begeven
III Deel. 4 Stuk. 98
-ocr page 778-778 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— Aanvankelijk scheen »dan ook de keus van oorlog of vrede mei aan/^/m/iny/i niet
Verhouding tus- gelalen te zijn. De vereerende zending van den Hertog mediiva de las torres ,
sciicu schoonzoon van olivarez, mei welke men het Fransche Hof had gevleid 1 werd ten ce-
volge van den slag van Nordlingen afgezegd. Zoo hoog (schrijft pauw) was sedert de
Spaansche hoogmoed gestegen. Ja de Koning van Spanje sprak er van om in persoon
te paard te stygen en te velde te trekken, ten einde zyne edelen aan te sporen om,
^ nu er nog slechts een enkel krachtig optreden noodig scheen, zijn voorbeeld te volgen
en'mede aan het hoofd van hun volk op te trekken ^ Doch weldra zag jS/>a«ye in, dat het
toch raadzamer \vas, Frankrijk builen den strijd te houden, en zoo men de Republiek
%
der Vereenigde Provinciën ditmaal hoopte te onderwerpen ofte belezen, de alliantie
lusschen haar en Frankrijk te verijdelen. Daarbij kwam, dat de Paus, schroomende
eenmaal op elk gebied en voor goed lusschen Spanje en Frankrijk parUj te moeten
kiezen , de Christenheid in rust en zich de keuze lusschen die beide Mogendheden bespaard
wenschte te zien. Vandaar tegen het einde der maand November 1654 de konofst van
MAZARiN te Parijs^ om van wege den Paus eenen vrede, in de eerste plaats tusschen
Frankrijk en Spanje, en voorts tusschen de strijdende partijen in Duitschland te bemid-
delen Dit had ten gevolge, dat de onderhandelingen met onze buitengewone^Gczanten
eene stremming ondervonden. Van de Fransche zijde deed men legen mazarin als bezwaar
gelden, dat het den Koning onmogelijk zou zijn het bondgenootschap der van ouds door
hem en zijnen vader beschermde en voor Frankrijks stelling in Europa onmisbare Re-
publiek der Vereenigde Provinciën op te geven; maar mazarin en de Markgraaf
«E LEGANEz, op zijne terugreis van Brussel naar Spanje^ verklaarden, dat Frankrijks
bondgenoQlen in den vrede mede moesten begrepen worden ^ Dit en de overweging,
dat de toestand der Zweden en Geconfedereerden door gemis aan orde en eendracht ge-
heel en al reddeloos zou worden, was wl geschikt om Frankrijk het oor tot' allerlei
voorstellen te doen leenen. Doch juist de zwakheid van Frankrijks bondgenooten in
Duilschland moest deze Mogendheid· bezorgd maken, en het roemen der Spanjaarden, dat
nu zij zich met een leger uit Italië eenen weg naar Nederland hadden weten te banen,
niets hun onmogelijk zou wezen, prikkelde Frankrijks eerzucht. Gaf men thans Spanje
de zaak gewonnen, zoo moest Frankrijk zich voor goed eene ondergeschikte rol en eenen
steeds hachlijken binnenlandschen toestand getroosten. Zoo leidden dan de pogingen
had, begrepen Hun Hoog Mögenden hem terug te moeten roepen om rapport te doen en monde-
ling mede te deelen wat zich niet schrijven liet. Ook verdroten de Provincie Holland de kosten
van zijn Gezantschap: sedert den'aanvang van zijn verblijf had hij reeds 44,000 gulden in wis-
sels getrokken [Resol Stat.-Gen. 30 Oct.j 25 JVov. 1634. Resol. Holl. 13 Nov. 1634).
> aitsema, π, bl. 115. 2 Dépêche ν. d. Nov. 1634.
3 Dépêche uit Parijs van den 24 Nov. 1634. ^ Dépêches v. d. 8 en den 29 Dec. 1634.
lÄ
1634—
1639.
DES VADERLANDS. 810
s9
van MAZARiN tot niets, en werden de conferenties met de onzen na tegen het einde des
jaars eenigen tyd geschorst geweest te zijn, met het nieuwe jaar (1655) weder hervat
Na de terugkomst van de blnuyt te Parijs, tegen het midden van Oclober (1634),
Avas een nieuw ontwerp van traktaat de vrucht der daarop gevolgde conferenties. In Voortzetting der
•11 1111· 1-1 ΛΛΛ ondcrhandelingcii
het eerste artikel stond, dat om het binnenrukken met een maciitig leger van 25,000onzejr Gezauie»
man voetvolk en eenige duizenden ruiters mogelijk te maken, de Koning zich verplichtte
openlijk met Spanje van Kroon lot Kroon te breken. In de hoofdzaak bleef de bepa-
ling der plaatsen, die op de zeekust door Frankrijk en op 'de Oostgrens door ons zouden
bezet worden, dezelfde, en ook hier werd, voor het geval dat de Zuidelijke Provinciën,
aan Spanje trouw blyvende, met de wapenen veroverd moesten worden, hare verdeeling
tusschen de beide Mogendheden geregeld. Wat de Katholieken betrof, door onze wa-
penen overwonnen, zoo beloofden (dus luidde een artikel in dit ontwerp) de Staten-Ge-
neraal, vermits zij hierin niet zonder toestemming der Provinciën, elk afzonderlijk, konden
beslissen, uit aanmerking van 'sKonings herhaalde verzoeken, deswegens aan de Pro-
vinciën rapport te doen, opdat dezen zien mochten, wal zij ten dezen aanzien den
Koning ten gevalle doen konden. Voorts was in dit concept geene sprake van voor-
waarden , op welke men Spanje den vrede zou bieden; wel van de vorming eener geza-
menlijke vloot van 30 schepen (boven onze gewone eskaders op de Vlaamsche kust en
in de Noordzee), ingeval van openlijke vredebreuk van Frankrijk met Spanje, en ook
dit beding, hetwelk ons genoegzame vrijheid liet, stond er bij uitgedrukt: ingeval beide
partijen die vereeniging der vloten noodig keurden. VV^aren zij vereenigd, dan zou het
opperbevelhebberschap geregeld worden op den voet, waarop zulks geschied was bij den
gezamenlijken tocht der Engelsche en der Nederlandsche vloot naar Cadix in het jaar
1625 Wie hetzij Frankrijk, hetzij ons uit zee aanrandde, zou beide de Mogendhe-
den tot openlijken vijand hebben; desgelijks zou het Huis Oostenrijk zich de openbare
oorlog van beiden op den hals halen, als het eene van beiden aanviel. — Veel was er
in dit ontwerp, dat onzen Gezanten nog niet aanstont). Dus werden er na veel woorden-
wisselingen eenige wijzigingen ingebracht. Zoo werd thans bepaald, dat de legers vereenigd
zouden worden op het laatst in Maart 1635. De termijn, waarbinnen de Zuidelijke
Nederlanders de Spanjaarden verjaagd moesten hebben, werd gesteld op drie maanden,
hoezeer een geheim artikel toeliet, dat die termijn onbepaald gerekt werd. Ook
in geval niet alle leden der Zuidelijke Provinciën de Spanjaarden verjaagden, en
het land derhalve verdeeld moest worden, zouden echter die leden (al bestonden zij uit
een drietal aan elkander grenzende Steden), die het Spaansche juk afschudden, een
vrijen Staat vormen. Een additioneel artikel hield ditmaal in, dat de Koning dit traktaat
nimmer zou gemaakt hebben, tenzij hij er op rekenen kon, dat de Katholieke Gods-
2 Zie hiervoor bl. 157 en 158.
^ Dépêche van 5 Jan. 1635.
779*
-ocr page 780-1634—
1639.
3607 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dienst in de Ie veroveren plaatsen gehandhaafd zou blijven. Ten slotte voorzagen nog
eenige geheime artikelen legen eenen aanval op zee, gezamenlijk en openlijk af Ie
slaan. — Zelfs nu nog was het ontwerp den onzen nog niet volkomen naar den zin; maar
de Fransche Gecommitteerden verklaarden bij de overhandiging, dat zijner Majesteits in-
willigingen niet verder gaan konden, en op de audiëntie van den Oetober, bij
>velke zij op last der Staten^Generaal den Koning met de terugkomst van zijnen broeder
geluk wenschten, zeide Zijne Majesteit lol onze Gezanten, dat wij met ons talmetiίhem
veel goede gelegenheden hadden doen verliezen; dat hij op Jiet stuk der religie niels
anders kon of zou laten bepalen, en dat hij verstond, dat de legers van beide zyden
vereenigd behoorden te worden: len dien einde gaf hij den onzen nog veertien dagen
tijd om nader last Ie bekomen, zoo wij van de onderhandeling eenige vrucht verlangden
te zien. Dit belette echter niet, dat zij in de eerstvolgende conferentie daags daaraan
hunne aanmerkingen mededeelden. Het gevolg was, dat twee dagen later in eene bij-
eenkomst bij den Kardinaal met de Raden des Konings bepaald werd, dat wederom een
der beide Nederlandsche Heren naar den Haag gaan zoude, om ten langste binnen drie
weken een ondubbelzinnig en afdoend antwoord mede te brengen op het traktaat, zoo
Deiinüïx gaat als het daar lag en zonder eenige wyziging. Zoo vertrok dan natuurlijk weder de knuyt ,
ren^'asrvragen.'October. Drie dagen lang (den 6, 7 en November) stonden de gewone
beraadslagingen der Staten-Generaal stil, omdat het meerendeel der leden op de Kamer
van Zijne Excellentie over de punten, die de knuyt medegebracht had, raadpleegden.
Voordat deze (den November) te Pönji terugwas, had heemstede zich bij brieven
Heemstede tot de Staten en de Gecommitteerden Raden van Holland gewend met dringend verzoek
t^ugroeping^'^"'^ om, na het voltrekken der onderhandelingen, weder in het vaderland en lot zijn ambt
terug te keren: hij had noch genegenheid noch gelegenheid om aan het Fransche Hof
te blijven vertoeven, veel minder om daar eenmaal gewoon Gezant te worden, zoo als
hel gerucht zeide dat men hem maken wilde. Daarbij beriep hij zich op de acte, hem
verleend, en op de uitdrukkingen zijner Instructie Nog waren deze brieven niet ont-
vangen, toen de Staten-Generaal (den 17·^®" November) met eenparige stemmen een
besluit namen, dat heemstede na het voltrekken der handeling, wanneer de knuyt zou
terugkeren, in Frankrijk zou moeten blijven, totdat de te benoemen gewone Gezant
door hem aldaar zou zijn geïnstalleerd. — De ontvangst van pauws brieven deed de
Staten van Holland op dit besluit niet terugkomen: integendeel, zij begrepen, dat de
acte, door de Gecommitteerde Raden verstrekt en door pauw zeiven gesteld, hen in gee-
nen deele verbond, en eenige weken later vercenigden zij zich met eene nieuwe resolutie
der Staten-Generaal, waarbij dezen bepaalden, den Koning van Frankrijk en den Kar-
dinaal de righemeü hun besluit aangaande heemstede bekend te maken, len einde hem
DES VADERLANDS. 781
gedurende zijn verblijf aan het Hof alle eer geschieden mocht, die zijn karakter als 1034—
vertegenwoordiger van Hun Hoog Mögenden eischte ^
Bij de besluiten, die de knuyt inedekreeg en die nu tot het sluiten van het traktaat
zouden leiden, verklaarde de Gedeputeerde van Groningen, zijne lastgevers ten aanzien
van de alliantie met Frankrijk niet te kunnen verbinden Evenzoo hadden, binnen
den boezem der Staten van Holland, de Steden Amsterdam en Rotterdam zich van de
beraadslagingen tot dat traktaat strekkende onthouden: zij lieten de zaak begaan, maar
namen de verantwoordelijkheid niet op zich
Na DE KNUYTS terugkomst te Pan)>deelden de onzen, in gevolge den last, dien Gezant
medegegeven, een concept mede, waaruit bleek, dat inen van onzen kant eene te naauwe <ler ondohande-
lingcn.
vereeniging van legers en vloten duchtte. Immers hield een der artikels in, dat, werkten de
legers niet vereenigd, zij toch zoo dicht bij elkander moesten blijven , dat zij elkander zouden
kunnen helpen, zoo veel de tijdsomstandigheden en de reden van,oorlog heUoelielen, Nog
in een ander artikel werd het geval gesteld, dal de legers afzonderlijk handelden, en uil
vroegere concepten de bepaling herhaald, dat, in geval de verstandhouding te wenschen
overliet, de officieren, die duldden, dat de soldaten in het andere leger kwamen, zwaar ge-
straft zouden worden. Wat de zeemacht betreft, zoo hield dit concept de bepaling in, dat
elke Mogendheid 15 schepen zou houden, in twee eskaders te verdeelen , en gecommandeerd"'
door admiraals en andere officieren van beide zijden. Dus ook hier niets van volslagen ver-
eeniging , noch van ondergeschiktheid van onze zijde aan een Fransch Oppervlootvoogd. —
Op de verklaring, door onze Gezanten afgelegd, dat zij niet meer inwilligen konden (het
was juist op het tijdstip der aankomst van mazarin) , vielen er in de bijeenkomst met den Kar-
dinaal en 's Konings ministers hooge Λvoorden, en ontbrak het niet aan tegen-elkander-indrui-
sende beweringen en verwijten. Doch de onzen hadden voor dit geval in last, loch niet te
breken. Derhalve stelden zij kortelijk de punten, waarop het verschil aankwam, met eene
memorie van toelichting, en zonden euskerken daarmede den December naar \v Gra-
venhage Uit die punten blijkt, dat van de Fransche zijde werd aangedrongen op geza-
menlijke werkzaamheid der beide legers. De legers, zoo heette het, moesten gemeene fortuin
' Resol. Stat.-Gcn. 6, 7, 8, 9, 17 Nov.j 12 Dec. 1634. Resol. Holl. 10, 17, 29 Nov. 1034.
Later meenden de Staten reden te hebben om te twijfelen, of deze laatste brieven wel bezorgd
waren. Zij toonden deswege hun ongenoegen en onderzochten de zaak. Reeds hadden zij hun
besluit tegen Gezanten, die op eigen gezag mochten terugkomen, verscherpt [Resol. Stat.-Gcn. :
20 Jan.j 10 Febr. 1635).
2 Resol. Stat.-Gen. 9 Nov. 1634. ^ 3 nesol. Holl. 17 Nov. 1634.
^ In de Secrete Resol. der Stat.-Gen. wordt gesproken, alsof eüskebken op den 2^«" December
in den Haag ware geweest. Deze dagteekening is voorzeker verkeerd: zij is die van den brief,
welken deze Secretaris van Ambassade uit Parijs medebracht.
Voortzettiüjr
ï634-
1639.
782 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
loopen, zonder dat het eene het andere in het voordeel of verlegen liet. Het geval,
dat beiden afzonderlijk handelden, werd als uitzondering gesteld. Voorts vonden de Fran-
schen goed, dat waar de Prins van Oranje was, de Fransche staf niet de hooger hand
zou hebben: slechts wanneer de Koning zelf of de Kardinaal in het leger was, zou
dc Prins den hoogsten rang afstaan: immers zou de Koning den Prins eene volmacht
verstrekken als zijn Luitenant-Generaalg ,met het grootzegel gezegeld. — Ziedaar eene
bedenkelyke zaak: de Prins zou staan onder de bevelen van den Koning, en van Zyne
Majesteit eene dergelijke commissie krygen. Zoo men zich niet in het gevaar gebracht
wenschte te zien van door ons eigen leger gedv^ongen te worden tot hetgeen Frankrijk
mocht begeren, in één woord, zoo men de onafhankelijkheid wenschte te behouden, kon
men in zulk eene voorwaarde nimmer treden. — Uit het artikel der difFerentiëele
punten bleek, dat de Franschen de woorden in vereeniging met de Gereformeerde Gods-
dienst uit het traktaat weggelaten verlangden te zien. Daarentegen zouden de Kardinaal
en de andere Ministers eene mondeliage verklaring afleggen, dat zij aan de Staten-Generaal
het recht toekenden om, behoudens de handhaving der Katholieke Godsdienst, de Gere-
formeerde Religie in de door hen veroverde plaatsen te vestigen. Deze verklaring zou
ook de Fransche Gezant afleggen in de Vergadering van Hun Hoog Mögenden ter tegen-
woordigheid van Zijne Excellentie.
Terwijl euskerkejv om naderen last naar den Haag was, werden onze Gezanten her-
haaldelijk door de Koninklijke Commissarissen aangémaand om een einde aan de zaak
te maken, en óf toe te geven óf de onderhandeling af te breken. Doch dit wilden de Sta-
len volstrekt vermijden, en den eersten dag van het nieuwe jaar (1635) kwam de verwachte
nadere last ter kennis van onze Gezanten, vervat in eene geheime Resolutie, den
December genomen. Daarin stond, dal de legers vereenigd of afzonderlyk zouden han-
delen, doch steeds zoo, dat zij elkander te hulp konden komen. Waren de legers ver-
eenigd, dan zouden de Franschen voor hun kamp van twee gelijke plaatsen er ééne
uitkiezen, en wat het commando betreft, de legers zouden elk onder eenen afzonderlij-
ken bevelhebber staan, en voorts zou men zich regelen naar hetgeen in het jaar 1610
voor Gulik, waar ook verschillende Mogendheden hare krijgsmacht hadden en geen der
bevelhebbers iels over eèns anders leger te zeggen gehad had, in acht was genomen
De Koning zou verzocht worden eenen of meer bevoegde personen herwaarts te zenden
om met den Prins te beramen wat de legers zouden uitvoeren. Dit was noodig, oor-
deelden de Staten, omdat Zijne Excellentie van de te behandelen zaken ruim zoogoede
kennis had en daarin ruim zoo ervaren was als iemand in Frankrijk. Van bet Lui^
tenant-Generaalschap, door den Koning aan den Prins te geven, stond in de Resolutie
geen woord; maar wel las men er, dat als zijne Majesteit of Monsieur, dat is 's Konings
1 Zie hiervoor, B, III. St. II, hl. 412-414.
-ocr page 783-DES VADERLANDS. 785
broeder, of de Kardinaal in het leger was, de Stalen genoeg wisten wat in dat. geval
het ontzag voor zulk een groot Koning en voor die twee andere aanzienlijke personen van
onze zijde vorderde. In de Memorie van Toelichting tot dit besluit, daarentegen, ver-
klaarden de Staten, dat de Prins, als hebbende commissie van onze Provinciën als
Kapitein-Generaal, niet gevoegelgk van een ander Soeverein commissie kon aannemen,
zonder de bijzondere toestemming der Provinciën, en zoo men deze wilde bekomen,
zou er veel tijd vereischt zijn. Daarbij, nam de Prins zulk eene commissie aan, dan
zou hij zich in onzen Staat onbekwaam maken om in de zaken van Frankrijk advies
te geven. Wanneer de Koning eene volmacht wenschte te verstrekken, zou zulks
rechtstreeks op Hun Hoog Mögenden moeten geschieden, en dezen zouden alsdan het
opperbevel aan zgne Excellentie opdragen. Eindehjk, meende men in Frankrijk, dat wij
immer zouden toeslaan, dat een Franschman over het leger van dezen Slaat bevel zou voe-
ren , zoo moest men dezen waan afleggen : want, zooals (zeiden de Stalen) onze Ambassa-
deurs wel wisten, zulks liet de gesteldheid en regeringsvorm van dezen Slaat niet toe. —
Ten aanzien van den eisch der Franschen, dat de woorden: in vereeniging met de Gere-
formeerde Godsdienst, uit het des betreffende artikel van het traktaat zouden weg blijven,
gaven de Staten toe, beseffende dat een Verdrag, waarin zoo iels gevonden werd, nim-
mer door Frankrijk aan den Paus of aan eenige Katholieke Mogendheid onder de oogen
gebracht kon worden. — In het derde geheim arlikel van het onlwerp-traktaat, waar Ie
lezen stond: » zoo de aanvallen uit zee den Koning of de Heren Staten deden besluiten
om den vrede te breken," verlangden de Staten te lezen en in plaats van of: want het
denkbeeld van een oorlog met Engeland achtten zij verschrikkelijk, en dit gevaar,· be-
grepen zij, zou het best afgewend worden, zoo Engeland wist, niet met ons land alleen,
maar tegehjk met Frankrijk te doen te zullen hebben.
Van den aanvang aan hadden Hun Hoog Mögenden geschroomd, door hunne zoo
naauwe aansluiting aan Frankrijk^ Engeland te bewegen tot eene naauvvc ""^ereeniging
met Spanje, ten gevolge waarvan wij de Engelsche zeemacht ons gebied over onze
en de bloklade van de Vlaamsche kust zouden hebben zien versloren. — Allijd was er
nog menig punt van verschil lusschen ons en Groot-Britanmë aanhangig. Onze han-
del en de ondernemingsgeest onzer zeevaarders wekten bij de Engelschen naijver, der-
mate dat aan onze kapiteins verboden moest worden boog op te geven van hunne »groole
desseinenten einde de jaloezij niet gaande te maken Dan klaagde men, dat onze
oorlogschepen koopwaren overvoerden, om de rechten te ontduiken, en zag men daarin
eenen grond om die bodems aan eene visitatie te onderwerpen; dan weder, dat de En-
gelsche visschers of andere scheepvaarders aan de gewelddadigheid der onzen blootstonden.
>Iaar ook van onze zijde ontbrak het niet aan dergelijke verwijten. De Engelsche Re-
lß34—
1639.
Wederkeriijc
Resol Stat.-Gen. 19 Nov. 1633.
-ocr page 784-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
gering liet \oor »Spaw/e volk werven in Ierland^ terwijl de aanvulling der Engelsche regi-
menten in onze dienst een tijd lang vertraging ondervond i, en steeds vonden de Duin-
kerkers ondersteuning bij de Engélschen, die niet duldden, dat deze onze vijanden in het
gezicht hunner kust werden aangetast Nog altyd was er geene afdoende schikking tus-
schen de Nederlandsche en de Engelsche Oost-Indische Compagnie getroffen: slechts door
onikooping scheen dit te kunnen geschieden ^,^η nog in het voorjaar van 1653 werd
op twee onzer Oostindievaarders, op grond eener schuldvordering van 500,000 pond ster-
ling, in eene Engelsche haven beslag gelegd. In zulk een geval werden de bevelen
Λ
gegeven om zelfs des Konings scheepsmacht niet te ontzien, zoo men de Hollandsche
bodems niet ontsloeg 4·. Hierbij kwamen sedert den zomer van 1654 geschillen tusschen
onze West-Indische Compagnie met de Engelschen over het wederzydsche gezag in Nieuw-
Nederland en in Ν oord-Amerika Hoe gemakkelyk was het derhalve voor ^w^e/awci, zoo
het eene reden zocht om aan Spanjes zx^Ae ons den oorlog te verklaren, zulk eene reden
te vinden Van onzen kant was men uiterst voorzichtig. Men iiam tegenover het Engelsche
Bewind welwillendheid en beleefdheid in acht. Hoezeer brasser terug was gekeerd,
zonder dat hij de geschillen tusschen de beide Oost-Indische Compagniën had kunnen schik-
ken 7, werd BOTHWELL bij gelegenheid dat hij een uitstap naar Engeland deed, met
een gouden keten vereerd, en hem bij zijne terugkomst der Stalen erkentelijkheid be-
tuigd wegens zijne bemoeiingen tot het bewaren eener goede verstandhouding tusschen
de beide Regeringen, mede uit de betuigingen van toegenegenheid, die hij van wegé
den KiOning uit Engeland medebracht, gebleken
Overeenkomstig deze onze staatkunde tegenover Groot-Britanni'é ύοοΙ men zich' met
hart en ziel aan bij Frankrijk, waar deze Mogendheid door een voorslag van alliantie
den Koning van Engeland wilde terughouden van met Spanje tegen ons, en ten slotte
ook tegen Frankrijk zelf partij te kiezen. Hiertoe achtte de Kardinaal hoog noodig
eenen stap te doen, toen hij vernomen had, dat de Spaansche Agent nigolaldi aan
■ ,ίί
I
» Resol. Stat.-Gen. 5 Juli] 1633 j 11 Febr. 1634. In het najaar van 1634 deserteerden vele
manschappen onzer Engelsche regimenten [Resol. Stat.-Gen. 3 Oct. 1634).
2 Resol Stat.-Gen. 7 Jan.j 18, 26 Febr.; 13 Meij 15 Julij; ,24Sept. 1633. 10 Jan.; 18Febr.
21 Maart; 20 Junij; 26 Aug. 1634. Jieso/. Holl 1633, bl. 449 , 450.
Secrete Resol. d. Stat.-Gen. 27 Sept.; 24 Oct. 1633.
Resol. Stat.-Gen. 26 April; 17 Mei, 1633.
3 Res. Stat.~Gen. 13 Mei; 20 Junij; 24, 25 Oct. 1634.
ß Zie rapport van joachimi , in Resol, Stat.-Gen. 19 Nov. 1633.
7 Resol. Stat.-Gen. 32 Jan.; 13 Mei; 14 Junij; 22 July; 17, 18 Aug. 1634. Resol. Πυϋ
15 Sept. 1634. » Res. Stat-Gen. 13 Febr.; 22 Julij; 23 Aug. 1634.
784
s
1639.
\
-ocr page 785-DES VADERLANDS. 785
KAREL I het ontwerp ταη een verdrag van bondgenootschap had aangeboden Dus ic34_
werd de Heer poigwy naar Engeland gezonden, om den Koning te verzekeren, dat de ^®®^·
alliantie tusschen Frankrijk en de Vereenigde Provinciën met geene vyandelyke bedoe- Een Franacli
lingen tegen Groot-Briiannië beraamd werd: integendeel, poigny noodigde karel I uit^Χί)/g°ezoUen,
lot die alliantie toe'te treden, en legde hem al dadelijk eenige artikelen voor, die de-^ij
zen Vorst van de gunstige gezindheid van Frankrijk en de Staten moesten overtuigen. "stateu^
Deze artikelen deelde boutillier den September (1654) aan den Heer van heem- Geucraal toe to
-- trcdcu.
stede mede. Bij dezelve verbonden zich de Koning van Frankrijk en de Staten den
Vorst van de Palts in de rechten van dit zijn erfland te handhaven, met uitzondering
evenwel van hetgeen de waardigheid van Keurvorst betrof: de beslissing daaromtrent
moest men aan het Collegie van Keurvorsten overlaten. — Uit dit artikel bleek, dat
de Koning van Frankrijk steeds ongezind was den zoon van frederik V als Keurvorst
van de Palts te erkennen zyne dubbelzinnige betrekking lot Bcijeren en de zucht
om de Katholieken te ontzien, verboden hem zulks. — Voor het overige zouden Frank-
rijk noch de Staten vrede met den Keizer en Spanje maken, tenzij gene den Rijksban
legen den Paltsprins had opgeheven en beloofd, hem in zijne Staten tegen allen overlast
Ie verdedigen. Werd de Koning van Groot-Briiannië tengevolge zijner toetreding lot
de Fransch-Nederlandsche alliantie of wegens de hulp, door hem aan den Keurvorst van
de Palts verleend, aangetast, dan zouden Frankrijk^en. de Staten hem hulp verleenen,
gelijk hij op zijne beurt, zoo deze beide Mogendheden deswegens overlast leden, ze met
schepen tegen billijke prijzen zou gerijven: voor het minst zou karel I geenen bijstand
in manschappen, schepen of geld aan Frankrijks vyanden verleenen, en de onzijdigheid
len aanzien van de Slaten-Generaal in acht nemen, terwijl dezen de vrijheid van 's Ko-
nings onderdanen om met wierook handel te drijven, in geenen deele zouden beletten.—
Had heemstede na de mededeeling dezer artikelen zijne aanrnerkingen op hel artikel
(Ie Palts betreffende niet teruggehouden, ook tegen dit laatste sprak hij zijn bezwaar
i
onbewimpeld uil: het zou den Engelschen, zeide hij', te veel ruimte geven. Door zulk
ecne bepaling gedekt, zouden zij niet alleen de Vlaamsche en Spaansche havens met
volkomen veiligheid bevaren, maar ook den Spanjaarden ter herovering van Brazilic
met hunne schepen len dienste kunnen staan: dus liet het zich veeleer aanzien, dat
wij eenen maatregel zouden moeien aangrijpen, vroeger door Koningin elisabetii zelve
toegepast en als rechtmatig voorgedragen, en tot het verbod van allen handel met onzen
ei'fvijand zouden moeten overgaan 3.
* Aitsema, II, bl. ïll.
- Depêche van lakgerak, van 10 Febr. 1633, en van paüw cn de ksütt, van 11 Aag. 1034.
^ Aitsema, II, 1,1. 112.
ίΠ Deel. 4 Stuk. 99
-ocr page 786- -ocr page 787-DES VADERLANDS; 787
eenigd waren, het wachtwoord zou gegeven worden. Had de laatste last van Hun Hoog
Mögenden niet levens ingehouden, dal de Gezanten in geen geval breken mochten,
zonder eerst nog om nader ordeï te schrijven, zoo ware de alliantie niet tot stand ge-
komen. De Fransche Commissarissen verklaarden de hoop, dat men het ooit eens zou
worden, op te geven en Avilden de onderhandelingen afbreken. Slechts met moeite
verkregen de onzen den Januarij nog een uitstel van 10 dagen. Daags daaraan
werd het traktaat met den Kardinaal en 's Konings Raden dus gesteld, dat er nog slechts
de beiderzijdsche goedkeuring aan ontbrak, en juist deze konden de onzen niet geven
zonder nadere machtiging. Om die machtiging werd een expresse bode over zee gezon-
^den. Het antwoord bleef lang uit. Herhaaldelijk werd den onzen te kennen gegeven,
dat zij hadden Ie teekenen of te breken. Eerst den Januarij ontvingen onze Ge-
zanten der Staten besluit. In het eerste artikel van het ontwerp, zoo als het laatstelijk
gesteld was, stond dat de legers z\c\i dadelijk {d'ahord) zouden vereenigen. Tegen dit
woord zouden de Gezanten zich moeten aankanten, en het slechts in het uiterste geval
toelaten. Voorts zou men moeten zien te verkrygen, dat, bij vereeniging der legers,
elk der Commandanten aan zijn leger, of beurt om beurt aan de vereenigde legers het
wachtwoord gaf. Wat de commissie van Luitenant-Generaal aan den Prins verstrekt
aanbelangt, zulk cene commissie hield altijd eene verplichting in voor dengenen, die
ze ontving, en dit was het juist wat wij ons niet konden laten welgevallen. De
Gezanten mochten derhalve gansch geene hoop geven, dat Zijne Excellentie commissie
van den Koning zou aannemen. Slechts bijaldien de Franschen wilden toelaten, dat de
Prins de beide legers commandeerde, zonder dat hij den Koning eed behoefde te doen
en zonder dat zulks inbreuk maakte op de commissie, hem door de Staten gegeven, en
op den eed hun gezworen, en bijaldien de Koning hem daarvan acte wilde verleenen,
slechts dan zouden de Stalen kunnen toelaten, dat hij den titel van Luitenant-Generaal
aannam, voor het geval dat de Koning of de Hertog van Orleans of de Kardinaal de
RICHELIEU niet in het leger zouden zijn 1. — Deze voorwaarden smaakten den Fransghen
Commissarissen zoo weinig, dat de handeling dadelyk op nieuw op het breken stond.
Ten slotte echter gaf men van de Fransche· zijde loe, dat "den Prins door den Koning
de verlangde acte zou verleend worden, en van onze zijde beloofde men te zullen aan-
dringen, dat de Fransche Commandant aan beide legers parool zou mogen geven.
Dien ten gevolge werd het traktaat den S^ten Februarij geteekend, en bepaald, dat gharnacé Het traktaat
en DE KNüYT naar den Haag zouden gaan om met den Prins hel krijgsplan Ie beramen.
Daarna zou de kwuyt naar Frankrijk terugkeren om voor <le uitvoering van dal plan
^ Had men sommelsdijks gevoelen gevolgd, dan had men ai die voorzorgen ter waarborging
onzer onafhankelijkheid en veiligheid tegenover Frankrijk niet noodig geacht [Archiv, de la
Maison d'Orange, t. a. pi. bi. 73, 74).
99*
-ocr page 788-788 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zorg Ie dragen. Voorls zou het traklaal nog eenigen lijd geheim blijven Hel derde
geheime artikel zou eerst bij de ratificatie aan het traktaat worden toegevoegd. Van
avege den Koning van Frankrijk zou de Heer de seneterre naar Engeland gezonden
worden, en van ons vergde men, dat ook wij ten eerste eene buitengewone zending
derwaarts doen zouden.
Dus schoot onzen Gezanten alsnu niets over dan den Koning bij openbare audiëntie
dank te zeggen. Van deze taak kweten zij zich den 15'^en Februarij. Zij roemden Zijne
Majesteit in hunne toespraak, dat hij, inziende van hoeveel belang het was, dat de
Spanjaarden zich nimmer van de Vereenigde Provinciën meester maakten, en veeleer
de andere Nederlandsche Provinciën van hare harde slavernij werden verlost, zich op de,
wyze raadgevingen van den Kardinaal, door wien hij in het beleid van den Slaat zoo
nuttig gediend werd, had laten bewegen om aan de voorstellen het oor te leenen, hem
tot dat doel gedaan. Zoo scheen hel, dat God aan Zijne Majesteit de glorie had willen
gunnen om het sedert 70 jaren door den oorlog bezochte Nederland geheel vry te
maken en de Spanjaards lot rede te brengen. Deswegens kwamen zij den Koning dank
zeggen, en daar zij niet twijfelden aan den voorspoed zijner wapenen, omdat zy ter
bescherming van onrechtvaardig verdrukten gevoerd werden, zoo hoopten zij ook, dat
God, den hoogmoed der vijanden vernederende, 's Konings schepter meer en meer zou
verheilen in grootheid, roem en geluk, en door zijne zegevierende handen den zoo
begeerden vrede zou schenken aan alle volken, opdat Zijne Majesteit en zijne opvolgers
steeds erkend mochten worden als de beschermers der verdrukten en de scheidslieden
der Christenheid. —' Op deze woorden antwoordde de Koning, -dat hy hel traktaat van
goeder harte gesloten had, en vertrouwde, dat de Staten het stipt zouden nakomen en
vooral bedenken zouden, dat zijne koninklijke eer eenige toegefelijkheid van hunne zijde
vorderde ten aanzien van het parool.
1034-
]()39.
Bij het onderteekende traktaat verbond zich alsnu de Koning op de meermalen in de
concepten aangeduide gronden, dadelijk na de ratificatie den Koning van ^'paw/e openlijk
den oorlog aan te doen, en in de Spaansche Nederlanden allerlei vijandelijkheden aan
te vangen. Zijne Majesteit en de Stalen zouden daartoe ieder een leger van 28,000 mtyi
voetvolk en öOOO paarden in die Provinciën laten binnenrukken en dadelijk verecnigen
ter nader met gemeen overleg te bepalen plaatse, om zonder langer uitstel dan de maand
Maart eerstlcomende, al naar men geschikt oordeelde, gezamenlijk of afzonderlijk, Ie
handelen, met dien verstande, dat beiden, in dit laatste geval, steeds gereed zouden zijn
om elkaar des noods met genoegzame macht bij te springen, en, in het eerste geval,
de legers nevens elkander camperen zouden en elk door zijn eigen bevelhebber gecom-
mandeerd zou worden. Van hel luitenanl-generaalschap van den Prins behelsde het
DES VADERLANDS. 789
traktaat zelf geen woord; ook van de vereeniging der beide vloten werd slechts voor- ]()34—
onderstellenderwijze gewaagd, met de bepaling, dat elke vloot onder haren eigenen
Admiraal zou slaan
Wat de bijzaken betreft, den builengewonen Gezanten te Parijs ter behartiging opge-
dragen, verklaarde 'sKonings Regering aanvankelijk onbewimpeld ten aanzien van de
teruggave van de kosten voor de uitzending der vloot onder hautain, dat de Koning
daartoe niet gehouden was, vermits deze Admiraal Zijner Majesteils dienst tegen zijnen wil
en tot groote schade van zijne zaken verlaten had. Niettemin kreeg de knuyt, in Sep-
tember (1G54) naar Frankrijk terugkerende, in last om alsnog pogingen aan te wenden,
ten einde die penningen te bekomen: men bleef gezind, sommigen bijzonderen personen ,
die ze ons verschaffen zouden, daarvoor ruim te beloonen, doch niet in die buitensporige
mate, welke volgens de knuyt, die daartoe 100,000 gulden noodig achtte, tol het doel
zou leiden De vergoeding voor het verlies der voor Rochelle in den grond geboorde
schepen verklaarde het Fransche Bewind aan de eigenaars'der bodems ter hand te willen
stellen; doch om de menigvuldigheid der belanghebbenden achtten de Staten dit onuit-
voerbaar, en zoo kwam van de zaak niets Eene zaak de scheepvaart betreflende was
aan de behandeling van den Franschen Ambassadeur te '5 Gravenhage overgelaten, ti·
welen, die van den schipper jan vrolick, die voor Fransche rekening schepen op de
walvischvangst wilde uitrusten, en daardoor met onze Noordsche Compagnie in twist
geraakte Zoo lang draalde men met de beantwoording van het verzoek, belrellende
deze zaak bij de Stalen door baugy ingeleverd, dat zij bij het afscheid van dezen Gezant
ter nauwernood afgehandeld was. Dit afscheid loch had plaats in den nazomer van 1654. υ^^^^γ „eemt
Hetzij omdat de Slaten zich niet haastten den Heer vaw langerak door eenen gewonen
Gezant te vervangen, hetzij om eene andere reden, Baugy werd in Julij van dal jaar
teruggeroepen, en, vereerd met een geschenk van 1000 enkele rijders (ter waarde van
GGOO gulden), nam hij den September zijn afscheid van de Slalen-Generaal De
1634—
1γ.39.
DES VADERLANDS. 791
voor een iegelijk open, psalmen hadden laten zingen. De toevloed was groot, ook van
dezulken, die hunne kinderen kwamen laten doopen of hun huwelijk inzegenen, en
daaronder waren Franschen, voor wie het formulier in het Fransch moest gelezen wor-
den. Buitenlandsche Gezanten, grafelijke en andere edele personen bezochten deze
godsdienstoefening, met name de Graaf van Hanau en graaf Hendrik vait nassau, ook
ZNvitsers van de liifwacht. De zaal kon de menigte niet bevallen en velen moesten staan
in het voorportaal. De Koninklijke Commissarissen, met wie onze Gezanten te doen
hadden, loonden dit alles zeer goed Ie weten, maar maaktfïn daarop geene aanmerkin-
gen Zoo wisten de vertegenwoordigers der Nederlandsche Republiek hunne belijdenis
in de Fransche hoofdstad te doen gelden en zoo duidelijk schenen de Fransche Staats-
lieden te begrijpen, dat men, om met haar gemeenschappelijk te handelen, hare gods-
dienstige eigenaardigheid ongekrenkt moest laten.
Te minder zwarigheid moest men len onzent er in zien om de kansen eener innige
zamenwerking met Frankrijk te wagen. Doch die zamenwerking veronderstelde eene
hervatting van de vijandelijkheden reeds in het vroege voorjaar van 16oö, en waren de
ingezetenen bereid om zich .de inspanning te getroosten, en berekend om de kosten Ie
dragen, daartoe vereischt? De maand November, 1654, was nog niet'ten einde, toen' Toebereidselen
de Raad van State, op advies van den Prins, reeds werd gelast, aan alle Kapiteins en
Kidmeeslers ernstig aan te schrijven, dat zij legen den eersten Februarij eerstkomende
hunne compagniën voltallig moesten maken en van goede wapenen voorzien, op grond
dat men verwachten moest, dat de vijand zijn leger vroeg te velde zou brengen In
de petitie van oorlog voor het jaar 165li stelden de Stadhouders en de Raad van State
het gevaar als uiterst dreigend voor. In weerwil, . zeiden zij, dat de Kardinaal-Infant
met een nieuw leger in Brabant aangekomen was, werden er nog altijd lichtingen ge-
daan. Bovendien kon de vijand thans beter dan in 1629 en 1632 met een leger uil
Duitschland worden bijgestaan. Ja, het liet zich aanzien, dal de gehcele macht van het
Duilsche Rijk, zoo de zaken der Keizerschen zoo gunstig bleven slaan, op ons af zou
komen, om ons zoo mogelijk te verpletteren. Derhalve was aan eene inkrimping van
de legermacht niet te denken. Slechts enkele compagniën waren ter voldoening aan
de voorwaarde, op welke zij nog voor een saizoen waren aangehouden in het najaar
afgedankt, en de manschappen onder andere compagniën gestoken. De lichting van
den Graaf van den berg, welke nagenoeg geheel was verloopen, vooral door desertic
3619 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— naar den vijand, was lot een geringer bedrag teruggebracht Doch de last bleef
1039
niellemin ontzettend groot. De renten der schuld van de Generaliteit waren tot ver
Henai'de toe-over de vier tonnen gouds gestegen, en de oorlogsbelastingen van het uitgemergelde
eitl*^ platteland, verzekerde de Raad van State, brachten niet meer op. De aanvragen van
het vorige jaar waren door de Provinciën nog niet geconsenteerd, wanneer de tyd weder
daar was om nieuwe consenten te vragen. Zoo dreigde » de Staat allengs in eene zwa-
righeid te vervallen, die de leden en het geheele lichaam in volkomen onmacht onder
den voet zou komen te werpen zonder hoop van ooit weder te kunnen opstaan." Vooral
behoorde de ellende der onbetaalde 'leveranciers, betuigde dezelfde Raad, Hun Hoog
Mögenden aan het hart te gaan. Zij die hunnen arbeid en voorschotten voor het Land
overgehad hadden, werden om hunne schulden vervolgd en hunne goederen verkocht.
Van dit schandaal had men in schuiten en op wagens den mond vol. Derhalve moesten
de Provinciën bedenken, dat het zoo niet langer kon, en niet handelen, alsof het haar
niet aanging: viel de slag op den hals, dan was het te laat — Het Collegie zeide
ten aanzien van den nood der leveranciers niets te veel. Immers, te Rotterdam weigerden
verscheidene burgers hunne provinciale lasten te betalen, op grond dat de Admiraliteit
by hen in de schuld stond. Één werkbaas, met name gorselis de bruine, had voor
geleverd werk aan de fortificaties meer dan 500,000 gulden van den Slaat te vorderen:
geen wonder dat Hun Hoog Mögenden zich van zulke schuldeischers de felste klachten
moesten laten welgevallen Ook aan^de geregelde betaling van sommige compagniën
haperde het, dermate dat men onlusten onder de troepen voorzag^. Wat in zulk eenen
toestand aan te vangen, met zulk een kostbaar jaar in het vooruitzicht? Behalve dat er
besloten werd tot het gewone middel de toevlucht te nemen en de Provinciën te bezen-
den, opdat zij hare achterstallen, waarvan eene lange lijst werd opgemaakt, mochten
aanzuiveren was de Generaliteit, ten einde »in zekere voorgevallen necessiteiten" aan
geld te komen, er op bedacht de domeinen, geestelijke of wereldlijke, verbeurdverklaard
al of niet, in Brabant, Limburg, Vlaanderen en elders te gelde te maken of te verpan-
den , en werkelijk werd er geld opgenomen op de inkomsten van den kalmijnberg en
andere bezittingen in Limburg en het Land van Overmaas Maar op welke verhoogde
inkomsten van blijvenden aard meenden de Staten-Generaal te kunnen rekenen? In de
petitie van oorlog, zoo even vermeld, komt een krachtige lofrede voor op de vrije vaart
en den zeehandel, als de zenuw en de ziel van het ligchaam van onzen Slaat. Ging
' Resol Stat.~Gen. 27 Sept.; 7, 30 Od. 1634. Secrete Resol. 29 Sept.; 1 Nov.j 2 Dec. 1634.
^ Resol. Stat.-Gen. 11 Nov. 1634. ^ Resol. Hall. 15, 16 Nov. 1634.
'i Resol. Slat.-Gen. 27 Sept. 1634. Resol Holl 18 Nov. 1634.
5 Resol. Stat.-Gen. 19 Oct. 1634. e Resol. Stat.-Gen. 4, 29 Doe. 1634.
-ocr page 793-DES VADERLANDS. .795
liet den handel wél, dan bloeide het geheele Land; kwijnde l)ij, dan ging het Land
allengs te gronde. Hier te lande, Toegde de Raad van State er bij, scheen als op een
vruchtbaren akker eene kweekerij van jong zeevarend volk te zijn; maar dit voorrecht
zou men moeten verliezen, zoo de zeehandel gestaakt werd. Deze taal strekte om de
Provinciën willig te maken> lot de vernieuwde opbrengst van twee millioen ten behoeve
van de oorlog ie water, en tevens om haar van de liefling der convooijen en licenten,
mits streng ingevorderd, eene rijke opbrengst te beloven. Ook van de oprichting der
Kamer van assurantie, waarover men het echter nog steeds'niet eens kon worden, be-
loofde de Raad zich ontheiBng van lasten, en over de mede nog altijd niet ingevoerde
verantwoording dér vijf speciën ^ liet hij zich dus uit, alsof daarvan een schat te wach-
ten was, voldoende om de achterstallen der Provinciën te beialen. Ten slotte herinnerde
het Collegie, dat, zoolang sommige Provinciën de middelen van Holland op de levens-
behoeften niet invoerden, Izij geen onvermogen mochten voorwenden.
In den boezem van de Staten van Holland, van wier bewilliging der noodige fondsen Beraadslagin-
dc mogelijkheid om den staat Van oorlog op te houden, voornamelijk afhing, hielen
over de aanvrage van den Raad van State »lange discoursen, veel disputen en j^f^^t deliÏb^^^
vuldige voorslagen" De uitslag dezer beraadslagingen was, dat men, volgens advies
(Ier Gecommitteerde Raden, bij den Prins zou aandringen op de afdanking van de com-
pagniën onder den Kolonel feiienz, gemeenlijk de troepen van Graaf willem genaamd.
De leden, met deze taak belast, hielden Zijne Excellentie voor, hoe de middelen der
Provincie ten gevolge van de vermenigvuldiging der belastingen waren gestegen tot tien
millioen jaarlijks: dien ten gevolge was alles zoo hoog belast, dat er niets was, lot
'smenschen voedsel en kleeding strekkende, dat niet ten hoogste was bezwaard. Niet-
temin had men ten behoeve van de gemeene zaak, om van de te voren ongehoorde
geldleeningen niet te spreken, menigmaal de toevlucht genomen tot hatelijke hoofdelijke
omslagen en andere zeer bezwaarlijke buitengewone middelen. Niets dergelijks was
geschied in de andere Provinciën, die nagenoeg alles oplieten aanliomen; doch
voor Holland was het onmogelijk op deze wijze voort te gaan, daar réeds aanzienlijke
inwoners naar elders begonnen te verhuizen. — De Prins antwoordde, dat het in de
gegeven tijdsomstandigheden gansch bedenkelijk was lot afdanking van krijgsVolk over
te gaan; dat, namelijk, de Spanjaard zulks als een blijk zou aanmerken, dal wij den
' Sints jaren was de zaak der Terantwoording van de vijf speciën, wijn, bier, zout, zeep cn
lakenen lianjjcnde. In 1634 werd de eindcHjke invoering nog belet door dc ongczindlieid van
Utrecht en Gelderland om de brouwerijen len platten lande op te lielTen, gelijk zij in Holland ver-
l)oden Avaren. Zonder gelijkmatigheid der Provinciën ten dezen aanzien was, er aan de uitvoering
^•au den maalregel· niet te denken {Resol. SlaL-Gcn. 21 Maart; 5 April; 18 Mei; 7 Julij
Π Nov. 1634). 2 liesoL Holl. 28 Nov. 1034.
III Deel. 4 Stuk. 100
-ocr page 794-1634—
ïg39.
794 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
moed opgaven en uilgeput warén, zpodat hij, in plaats van vrede aan te bieden, ons den
voet op de keel zou zetten; en wat de schaarschheid van de financiën betrof, dat Hol-
land al te mild van God Almachtig was gezegend om niet nog eenige middelen te kun-
nen opbrengen; dat de Compagnie van assurantie over de twee millioen jaarlyks voordeel
beloofde; dat de oude middelen aanmerkelijk zouden kunnen worden verbeterd: dus
moest er een goed besjuit genomen worden om de leden, wien het te wijlen Avas dal
zekere belaslingenr-niét'meer, opbrachten, door openbare macht en autoriteit daartoe te
verplichten i.ü— Dezen laatsten raad schenen de Staten van Holland reeds dadelgk in
toepassing te brengen tegen Enkhuizen. Deze Stad hield nog altijd zekere penningen
in, op grond olat zij van de Qost-Indische Compagnie ten aanzien van zekeren eisch
geene voldoening; had bekomen. De Slaten nu dachten daar anders over, en besloten
I
thans, zoo Enkhuizen die penningen niet dadelijk leVerde, op middelen bedacht te zijn
om haar »bij publieke autoriteit" daartoe Ie noodzaken Hoe het zij, na 's Prinsen
krachtige laai begrepen de Stalen van Holland nogmaals op vermindering der krygsmachl
Ie moeten aandringen. Maar de Vorst wilde evenmin als vroeger daarvan hooren; hij
was, voerde hg den Hollandschen Gecommitteerden te gemoet, zoo genegen als iemand
om de beurzen der ingezetenen te verschoonen, maar het was eene bekende zaak, dat
men ih den oorlog slechts eenmaal » een kwaden slag kan doen", die, eenmaal gedaan,
niet was te herstellen: daarom oordeelde hij best te wezen voor den'Slaat, dat men
alsnog de hand over het hart leide en het krijgsvolk in dienst hield, ten minste totdat
men zag, hoe de zaken met Frankrijk afliepen 3. — Hierop zetten zich de Gecommitteerde
Raden ernstig aan het werk om middelen op te sporen lot slijving der financiën Zij
drongen hunne voorslagen bij de lastgevers der'Stalen aan met de vermaning, dat, ))tev-
Avyl God de Heer den lande nog zoo genadig macht en kracht verleende, de Staat zich
zoo te weer behoorde te stellen, dat hij naar menschen oordeel bestand zou zijn onzen
onverzoenlijken vgand het hoofd te bieden, opdat de ingezetenen dezer Landen niet
weder onder zyn slavenjuk kwamen Ie vervallen, en de Christelijke Gereformeerde
Religie, onder welke God dezen Staat zoo bijzonder gezegend had, de vrijheid des ge-
wetens, goed, bloed, vrouwen en dochleren en al wat een ieder in deze wereld lief
was, mocht worden behouden." Beter was hét, dus voegden zij er bij, een deel ie
geven, dan het geheel te verliezen, en ten slotte betuigden zy hun vertrouwen, dal
' Resol. Holl, β, 7 Dec. 1G34.
2 liesol IlolL· 9, 12, 21 Dec. 1635, vgl. 21 Sept. 1034. Toch had Enkhuizen in het voorjaar
van lf)35 nog niet voldaan {Resol Holl 4 April). , ^ jj^ioZ. Holl 13 Dec. 1634.
Er werd omstreeks dezen tijd gedacht aan conversie der schuld {Resol. Holl. 1634, bl.730,
732). Ook opperde men de vraag, of het niet raadzaam zou zijn tot bevordering der eerlijkheid
en zuinigheid, den Raad van State, even als vroeger, mede te velde te laten trekken (bl. 731)·
1634—
1c30.
DES VADERLANDS. 7915
»niet alleen de Staten en hunne lastgevers, maar alle goede patriotten en getrouwe
ingezetenen het veel dragelijker zouden oordeelen de voorgeslagen lasten aan te nemen,
dan gevaar te loopen om van den Koning van Spanje verheerd, en alzoo van religie,
goed en bloed 'beroofd of onder zijne dwingelandij als slaven behandeld te worden" i.
Zoo dachten en sjpraken de Heren van Holland; maar zij hadden Avederom niet besloten,
het voornaamste gewicht van den oorlog ten behoeve van de geheele Unie op zich te
nemen, zonder de andere Provinciën aan hare verplichting te herinnèren om de zeeoorlog
te blijven behartigen in de evenredigheid van de behoeften der uitrusting onzer schepen.
Dus verschenen den December op nieuw, nevens de gewone, éenige buitengewone
Gedeputeerden van Holland ter Generaliteit. Zij hingen een tot in de bijzonderheden
afdalend tafereel op ten betooge hoe slecht 's lands schepen door gebrek aan geld moesten
uitgerust en bemand worden: het gevolg was, dat onze visschersschepen, die door de
convooijers behoorden beschermd te worden, werden genomen en de bemanning gevangen
gezet. In deze omstandigheden achtten zij het een zegen, dat de vijand het eerst van
eene wisseling der gevangenen te water gerept had: anders hadden wy, uit medelyden
met de arme gevangénen en hunne betrekkingen, er toe moeten komen, om .van onze
zijde den vijand een voorstel daartoe te doen, een stap, waartoe men niet gaarne over-
ging om de onzen niet in de meening te brengen, dat, zoo zij zich zonder harden strijd
overgaven, er toch spoedig verlossing té wachten was Zoo intuWhen zouden wij
ons gebied over zee kwijt raken, en mitsdien de ziel van dezen Staat verloren gaan,
aangezien, zeiden zij, ihet zonneklaar was^ dat de vrijheid uit de zee was voortge-
komen en behouden moest blijven door dezelfde middelen, waaraan zij haren oorisprong
Ie danken had. Op dezen grond verzochten zy den Prins, tol handhaving van der
Stalen gezag óp zee de hand te bieden, en alzoo den Slaat van den onvermijdelijken
ondergang te rédden en het lieve Vaderland met Gods Kerk, die er een toevlucht vond,
Ie behouden. — De Prins was daarloe, verklaarde hij, geneigd; doch hij zag het middel
' Resoi JIolL 1634, bi. 755, 756.
2 lu het begin van liet jaar 1632 zaten er wel 1100 personen λ an onze zijde te Duinkerken
{jcvaagen. In October van dat jaar werd er eene wisseling toegestaan. In het volgende voorjaar
sloeg MARQüETTE den Schout van Rozendaal op nieuw eene algemeene wisseling voor. Maar de
Staten konden er nog niet in treden en evenmin aan de bijzondere Collegies ter Admiraliteit ver-
gunnen zich tot eene Avisseling elk van zijne gevangenen te laten vinden. Niettemin verlangde
men al meer en meer naar de gelegenheid om met een goeden schijn, zoo van 's vijands zijde
lot de 'zaak op nieuw aanzoek gedaan werd, de wissehng toe te laten, zoo als dan ook in het
najaar van 1634 geschiedde {Resol. SiaL-Gen. β, 25 Febr.; löOct. 1632. 7 April; 14Julij, 1633.
13 Jan.; 15, 16 Febr.; 15 Maart; 13 Aug.; 27 , 29 Nov. 1634. Resol. Holl. 11, 18, 21, 27
^^'ov, 1634. 13 Jan. 1635). \
100*
-ocr page 796-1034-
1039.
796 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lot het doel ini de oprichting eener Compagnie van assurantie. ~ Tot nog loe had de
Aandrärg tot ΗοΙΙα^φ,ϊή^ϊ tol die oprichting kunnen komen, en Avaarlijk niet zonder reden.
tle oprichting Te oordeelen naar een concept van octrooi, aan zulk eene Compagnie Ie verleenen ^
eener Kamer van . ·
assiuantie. ^ ZOU in haar weder eene machtige JWaatschappij van kooplieden opgericht geworden zyη.
Zy zou over den geheelen handel eene scherpe controle hebben bekomen, steeds minstens
zestig schepen in zee gehad hebben, sluikers en contrabandiers hebben kunnen nemen,
wel is waar, bqhoudens de jurisdictie der Admiraliteit, maar in allen gevalle zou zij aan
die Admiraliteit een voornaam deel van hare taak en bevoegdheid uit de handen genomen
hebben. Met de.· verzekering tegen schade, van den vijand op zee te duchten, stelde
zich de Compagnie tevens ten doel de vestiging van een alleenhandel langs de Noord-
west- en Noord-;]iust van Afrika en in den geheelen Levant. Op dit gebied zou zij
vestingen mogen bouwen, volkplantingen aanleggen, met Vorsten en inboorlingen ver-
bonden sluiten. Zij zou eene krijgsmacht onderhouden en officiers van justitie aanstellen
en desverkiezende afzetten. Slechts zou de Goeverneur door de Staten-Generaal moeten
worden goedgekeurd. — Er bestaat grond tot hel vermoeden, dat de kooplieden op de
Levant, met name een trip en van loon daar de Levantsche handel in de laatste
■jaren achteruit, was gegaan in de oprichting dier Kamer van ^assurantie ^een middel
zochten om hunne in deze oorden vervallen zaken schitterend te herstellen. Doch waartoe
zou dat wat zij \fenschten te bedingen, de Staten-Generaal niet hebben kunnen brengen!
In hel concept werd het geval ondersteld, dat de Compagnie oorlog zou te voeren heb-
ben: alsdan maakte zij aanspraak op de ondersleuning van Hun Hoog Mögenden, Zoo
zouden wij in een onafzienbare oorlog met den Grooten Heer op alle punten van zijn
uitgestrekt Ryk gewikkeld hebben kunnen worden. Onze val of die van het Turksche
Ryk zou het gevolg hebben kunnen wezen. Doch het ergste was, dat op deze wyze
eene vereeniging van bijzondere burgers van een goed deel der bevoegdheid van hel
Staatsgezag meester zou geworden zijn. Reeds zette van jaar lot jaar de Directie van
het buitengewone convooi naar de Oostzee en Noot'wegen met toestemming der Staten
hare werkzaamheden voort Zoo zou, al was het ook dat deze Directie in de nieuwe
Compagnie zou zijn zamengesmolten, de zeeoorlog nagenoeg geheel in handen van par-
ticulieren gekomen zijn; de openbare macht in Holland tn Zeeland zou metterdaad
I Dit concept vindt men in het Archief van Hilten en zal van vvege het Hist. Genootschap,
gevestigd te Utrecht, worden uitgegeven in de Kronijk van dat Genootschap. 'Het stuk is gedag-
teekend van liet jaar 1629. , '
- Dezen zijn met eenen derde de onderteekenaars van een voorslag tot aanbeveling der Kamer
van assurantie aan de Staten-Generaal, in het jaar 1628 gesteld, en mede door het Hist, Ge-
nootschap uittegeven. 3 Stat.~Gen. 18 Jan. 1633.
Resol. Stat.-Gen. 2 Febr.j 20 Deo. 1634. Resol, Hall. 20 Dec. 1634.
-ocr page 797-DES VADEraANDS. 797
verplaatst zijn geAvorden, toldat hel Staatsgezag, beseilende dat het zich zelf niet aldus
mocht verzaken, zich misschien eenmaal zou hebben laten gelden, om de zeezaken geheel
van de willekeur van éénen Admiraal-Generaal afhankelijk te doen worden. De Land-
provinciën drongen natuurlijk sterk op de oprichting dier Compagnie van assurantie aan.
Thans, zoo redeneerden zij, zijn de zeezaken aan de Hollandsche en Zeeuvvsche koop-
lieden geleverd; maar hunne willekeur is met het Staatsgezag, ja, met het gezag der
Generaliteit gedekt: welnu laat de marine hun dan liever geheel overgelaten worden;
zoo hebben de Provinciën er zich ten minste geene opofleringen voor te getroosten, en
spoedig zal het blijken, hoe ver die kooplieden alleen het kunnen brengen; dan zal
levens de tijd gekomen zijn om hen voor goed aan een gezag Ie onderwerpen, dat zij
blijken zullen niet te kunnen missen.
Wat er ook van de strekking der Kamer of Compagnie van assurantie zijn moge, nu
I
de .Provinciën en de Prins aan Holland onwil om lot hare oprichting mede te werken ver-
weten , als ware deze Provincie geneigd om de misbruiken der Admiraliteiten te besten-
digen en de Landprovinciën met een te zwaren last ten behoeve van de Hollandsche
zeevaarders bezwaard te laten, moesten de Stalen van Holland wel goedvinden, dat or
ernstig over de zaak der oprichting dier Compagnie werd beraadslaagd. Doch de Staten-
Generaal gingen verder. Zij machtigden den Prins om met eenige Heren ter zijner keuze
te onderzoeken, welke moeijelijkheden die oprichting in den weg stonden, en daarna
eene beslissende uitspraak te doen. Dit stond den Heren van Holland en Zeeland niel
aan. Zij begrepen, dat er hier geene uitspraak te doen viel, aangezien de Provinciën
maar al Ie klaarblijkelijk verplicht waren, haar woord en trouw te houden en te betalen
wat zij van de twee millioen subsidie ten behoeve der Admiraliteiten nog schuldig Avaren.
Daarop drongen zij met onbezweken ernst aan, en het onderzoek aangaande de Com-
pagnie van assurantie achtten zij nog niet zoo, ver gevorderd, dat deze zaak reeds voor
de Generaliteit of wel voor Zijne Excellentie zou kunnen gebracht worden. In het begin
van Maart (16515), toen er wegens nieuwe uitrustingen van den vijand te Duinkerken ^
Nveder dringend geld noodig was, gaven de Provinciën aan de Heren van Holland en
Zeeland Ie kennen, dat zij te eerder geneigd zouden zijn om hare achterstallen voor
het zeewezen te belalen, als Holland en Zeeland zich wilden onderwerpen aan eene den
Prins op te dragen uitspraak betreiFende de Compagnie van assurantie. Den Maart
^Verden zelfs de'Graaf van kuilekburg, tiewhoven en sghaffer naar de^Vergadering
der Staten van Holland gecommitteerd, om haar lot die onderwerping te bewegen. Doch
Holland bleef staan op haar stuk
Terwijl deze Provincie zoo diep de moeijelijkheid der lijden gevoelde, liet men zich
' ResoL StaL-Gen. 10 Sept.j 16 Nov.; 4 Dcc. 1634.
- Resol Sial.-Gen.20iicc.mi. 3, 6 Maart, 1635. ResoL Holl. 20, 21 Dcc. 1634. 7 Maart, 1635.
1634—
ICS'J.
798 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
^irofT geenen deele door onlmoediging aangrijpen 'of tot werkeloosheid verleiden. Verre
io ύ y,
Voortgczelte vandaar. Meö bleef handelen en vooruilzorgen, opdat wat in dé West-Jndiên nieuw
l^éhóüden en uitgebreid mocht worden. Wat de West-Indische Cora-
(Jompngme. pagnic ibeti-eft, in den zomèr van het jaar 1655 was de Kolonel -waardekburg met
cênige soldaten hier te lande terug. De berichten, die hy medebracht, gaven den
Bewindhebbei-s 'aanleiding om op nieuw by de Staten-Generaal·sterk op subsidie aan te
dringen, nietiomdat de zaken slecht stonden; integendeel waardenburg verklaarde, dat
'm Bvajzilië eené''ïnijn gevonden was, die alle mynen van dé wereld té boven ging, en die
mijn kon geffiakkelijk vermeesterd worden; maar daartoe moest men de Compagnie de hand
bieden. De Provinciën waren bereid om dit verzoek in te willigen , 'i^nci/awci onder voor-
waarde dat Hun Hoog Mögenden (het was in den tijd dat deze Provincie vreesde dat het tot
een bestand zou kömen) heilig beloofden, dat de Compagnie, ook in geval van vrede,
de öörlog zou mogen volhouden om verdere veroveringen te maken i. Op de berichten,
die'ér van tijd lot tijd inkwamen, drongen de Staten hun verzoek om geld bij de Pro-
vinciën, wier aandeel in het beloofde subsidie traag inkwam, niet te vergeefs met dezen
grond aan, dat God de Heer de progressen der Compagnie meer en meer geliefde te
zegenen, en dat de schande voor den Slaat daarom te grooter zou zijn, zoo zij haar
loffelijk werk niét kon voortzetten Spanje gaf nog altijd den moed niet op om Fer-
nambuc te herwinnen, en legde den Portugeschen kooplieden en zelfs den Spanjaarden
de zwaarste belastingen op om aan geld te komen, ten einde eene oorlogsvloot derwaarts
uit te rusten Van hunne zyde wendden de Bewindhebbers onzer West-Indische
Compagnie alle mogelijke pogingen aan, om hare zaken te doen tieren. Zij stelden
den handel op Brazilië voor een iegelyk vrij, mits de schepen behoorlijk toegerust
waren, en op veel lichter tollen en vrachten dan vroeger; zij bevorderden de colonisatie,
door tegen zekere recognitie land in eigendom te gunnen Trouwens op'allerhande
manieren moest men' zich wapenen tègen'^ de wanhopige pOgingen, door Spanje, bij
gebrek aan de middelen orii zich met dé Wapenén te handhaven, aangewend om de
macht Onzer Cortipagnie te Ondermijnen. Zoo had philips IV besloten, alle natiën Ie
machtigen in de havens van LissabonViäiia én Oporto schepen met haar eigen volk
te bemannen en op Brazilië en de kusten van Afrika te bevrachten. i Reeds hadden
twee Lubékkers, drie Duirikérkeré en eenige Engelschen daarvan gebruik gemaakt.
Tegen dit misbruik riepen de' Bewindhebbers het gezag van Hun Hoog Mögenden in:
V immers was het in alle goed geregelde Staten Verboden onvrije goederen uit vijanden
1 Resol Slat-Gen. 8, 11, 12, 14,,20Julij; 17 Scpt. 1633. üeso/. « 11,13,19,21Juiij, 1633.
2 Resol. Stat.-Gen. 18 Julij; 21, 24 Oct.j 1, 7 Nov. 1633.
'i Dépêches uit Frankrijk, van 2 en 16 Dec. 1633, van 20 Jan., 18 Aug. en 1 Sept. 1634.
« Resol sPaL-Gen. 15 Julij, 1633. 9, 18, 19, 20 Jan. 1634. 3, 6, Jan. 163.'ί.
DES VADERLANDS. 799
havenen naar vyanden havenen te voeren. Ook de Koning van Frankrijk intusschen ΐβ·34—
veroorloofde zich door voorrechten, aan kooplieden van »Si. Malo en Rouen gegeven,
op hel octrooi der Jiederlandsclie Compagnie inbreuk te maken
In het voorjaar van 1654 stelden de Bewindhebbers aan de Staten-Generaal eenige
beambten voor, die op het punt stonden naar Brazilië te vertrekken. Het waren de
Kolonel argissewski , die aldaar bevel zou voeren onder het oppertoezicht van de Ge-
delegeerde Bewindhebbers van geulen en gijsselingh, welke, hoe ernstig zij ook op
verlof om herwaarts terug te keren aandrongen, aldaar nog zouden dienen te. blijven;
voorts johan van walbeek, die, te voren reeds Raad van Wesl-Indiën, met waarden-
burg was teruggekomen , en thans gesteld zou zijn over de schepen, welke naar Brazilië
gingen, en eindelijk pierre le grand, die de nieuwlings aangenomen en thans met de
vloot vertrekkende troepen zou commanderen Van de nieuwe krachtsinspanning
wachtte men te meer uitwerking, toen Balthasar beyma, die de Compagnie een tijd
lang te Fermmbuc als luitenant-kolonel gediend had, in Augustus gunstige berichten
overbracht. ïusschen de öO of 60 mijlen langs de kust aldaar had de vyand thans
geene andere havens of baaijen om schepen te bergen, dan alleen die van Faraiba.
De haven van St. Augustin was door de onzen zoo bezet, dat de vijand er niet meer
in of uit kon In November waren de Heren van geulen en gijsselingh hier te lande
terug. Zij verhaalden onder andere wapenfeiten, hoe Tamarica was veroverd, en nii
ook Kaap St. Augustin in onze handen was gevallen; dat gedurende hun verblijf le
Fermmbuc wel 140 vijandelijke schepen waren genomen, verbrand of op andere wijze
vernield. Ook was toen het eiland Curacao door de Compagnie vermeesterd In Fe-
Ifruarij (1655) kwam eindelijk ook het bericht der verovering van Paraiba. Deswegens
werd gedankt in de kerken, de klokken geluid en op de grensplaatsen het kanon gelost.
Onze ministers buiten het land moesten van de zaak kennis geven aan de Regeringen ,
l)ij welke zij zich bevonden Doch elk bericht van eene nieuwe verovering strekte
om de Compagnie op nieuw op subsidie le doen aandringen want door al die ver-
overingen werd het beleid der Compagnie meer eene zaak van slaat en oorlog, dan
van handel.
Maar voor de nieuwe en nog mogelijke aanwinsten in Amerika ^ verloor men den zoo
lielanffriiken handel niet uit het oog, dien men in de Oostzee van ouds bezat. Wel «Jen handel in do
waren de gevaren, die eenige jaren geleden de veilige vaarl op die zee bpdreigü hadden, zee.
' Rcsol Slal.-Gen. 16 Febr. 1634. - Resol. Siat.-Gen. 21 April, 1634.
3 llcsol Stat.-Gen. 25 Aug. 1634. '' Resol. Stat.-Gen. 10 Nov. 1634. Resol. Holl, 10 Nov. 1634.
^ Resol. Slal.-Gen. 20 , 21, 22 , 23 Febr.j 1 Maart, 1635. ResoL Holl. 22 , 25 Febr. 1635.
« Resol. Slal.-Gen. 15 Dec. 1634. Resol. Holl, 1635, ρ. 7, 12, 23, 20, 30, 33, 34, 42, 48, 50.
-ocr page 800-800
ALGEMEENE'GESCHIEDENIS
Toor een goed deel verdwenen. Geen keizerlijk Generalissimus droomde meer van de
oprichting eener zeemacht in die wateren. Ook gustaaf adolf was gevallen, en ma
zijnen dood was aan hetgeen er van zijne plannen van volkplantingen in Nieuw-Nederland
en van de oprichting eener Austraalsche Compagnie was overgebleven, geen lang leven
beloofd. De Koning van Denemarken was uitgeput, en van het Deensche volk was
geene gevaarlijke mededinging te duchten, daar de Koning hier te lande de schepen
moest trachten uitgerust en bemand te krijgen, die voor de walvischvangst noodig
waren Niettemin moest er steeds gezorgd worden, dat de Zweedsche Kroon door de
heffing van te hooge tollen te Danzig niet lot nadeel van onzen handel in hare geld-
behoefte trachtte te voorzien en maakten zich de Slaten de komst van den Koninklijk
Deënschen Secretaris, frederik Günther, als tijdelijk Resident te'ä öraiiew/ifl^e, dadelijk
ten nutte om hun misnoegen over den tol te Glücksladt te betuigen. De Resident ver-
ontschuldigde zijnen Koning op eene hoogst bescheidene wijze
)
Het gemeenschappelijk belang bij de vrije vaart op Elbe en Weser gaf steeds aan-
leiding tot vertrouwelijk overleg der aanzienlijkste Hansesteden met de Nederlanden. In
den zomer van 1654 kwam de Nederlandsche Resident aitsema uit Hamburg herwaarts
om over die belangen te raadplegen. Hij bracht het ontwerp mede van een traklaal
van unie tusschen Zweden, Lübeck, Bremen en Hamburg, strekkende ter handhaving
van iden - onbelemmerden handel op de genoemde rivieren en de Oostzee. De Staten
w^enschten deze zaak te bevorderen, en verlangden, dat aitsema daartoe ten spoedigsle
naar de Hansesleden terugkeerde. Vooreerst echter begeerden Hun Hoog Mögenden zich
te bepalen tot een traktaat van gemeenschappelijk geleide aan de schepen te geven:
later zou men zich nader tot een staalkundig doel kunnen vereenigen. Doch hier bleek
weder, hoe de Landprovinciën den handel in die wateren als een bijzonder belang van
Holland beschouwden: immers gaven zij haar verlangen te kennen, dat zoo de zaak
voortgang had , ^ zij tot stand zou komen zónder nieuwen last op de Generaliteit te laden.
Hoe het zij, de zaak had geenszins het gewenschte gevolg. Lübeck m Bremen, namelijk,
hadden daarbij niet hetzelfde belang als Hamhurg.\ Zij verwachtten van de alliantie
minder voordeel, dan nadeel van het ongenoegen van den Koning van Denemarken,
die haar in onderscheiding van Hamburg voorkómend bejegende, en dien zij door zulk
een traktaat vreesden te vertoornen. Vandaar^ dat Hamburg te rade werd om te trachten,
alleen zulk een traktaat van convooi met Hun Hoog Mögenden te sluiten — Intusschcn
lf.34-
If)39.
DES YADERLAi^DS. 801
1634-
1639.
viel in September daaraanvolgende eene gebeurtenis voor, welke al de aandacht der
Staten vorderde. De Aartsbisschop van Breinen kwam te sterven, terwyl het Aartsstift
door de Zweden was bezet. Het recht van opvolging, dat curistiaak IV vroeger aan
zijnen zoon had"weten te verschaffen, was door dezen Vorst bij den vrede van Lübeck
weder afgestaan, en nu waren de Zweden niet geneigd, de waardighei{l en hare inkomsten
aan den Deenschen Prins te gunnen. Doch na den slag bij Nordlingcn was hunne kracht
gebroken. In dezen staat van zaken toog Prins frederik van Denemarken ΠΆΰίΐ Bremen,
en geene macht, noch der Zweden, noch des Keizers, gevoelde zich sterk genoeg om
zich feitelijk tegen hem, die zich als Aartsbisschop vestigde, te verzetten. De Stenden
erkenden hem als zoodanig, en de Zweden lieten zich zulks voorloopig welgevallen
Voor den Hollandschen handel was het hoogst wenschelijk, dat tle vrede tusschen
Zweden en Polen duurzaam zijn mocht. Het bestand, tusschen deze beide Mogendheden
getroffen, liep in het begin van het jaar 16o!5 ten einde. Brak de krijg dan op nieuw
uit, zoo stond onzen handel weder allerlei belemmering te wachten. Bovendien kon de
oorlog andere, ons vijandige Mogendheden, in het gevolg van den Koning van Polen
en tot zijne ondersteuning, in de zaken van de Oostzee mengen, en bij de zwakheid
van Zweden onder de minderjarigheid der koninklijke dochter, terwijl een voornaam
deel der Zweedsche krijgsmacht in Duiischland verstrooid en door de nederlaag geknakt
was, liet het zich aanzien, dat eene met ons geenszins bevriende macht heer en mees-
ter in die Zee kon worden. Vandaar dat men in Holland al spoedig bedacht^ was op
Men is bedacht
middelen om den vrede tusschen Zweden en Polen te bestendigen. Het 1518»° af'il^el
der Instructie van de Heren pauw en de knuyt, naar Fraw/m//« vertrekkende, schreef, van het be-
stand tusschen
op grond dat de Koning van Polen door brieven als anderzins had laten blijken, dat hij Zweden cn Poten.
de onderhandeling tot voortzetting van zijn bestand met Zweden wel hervat zou willen
zien, dezen onzen Gezanten voor, de aandacht van den Koning van Frankrijk op die
zaak te vestigen, opdat zijne Majesteit, nevens den Koning van Groot-Britannië en Hun
Hoog Mögenden, zoo wel aan Zweden als aan Polen zijne bemiddeling mocht aanbie-
den 3 De Koning versmaadde den wenk in geenen deele, maar gaf poigny last aan ,
J^ngeland eene gemeenschappelijke bemoeijing tot instandhouding van den vrede io het
Noorden voor te stellen ^ In Julij (1634) werd bij de Staten van Holland in beginsel aan-
genomen , dat men van wege dezen Staat aan de onderhandelingen ter voortduring van den
"^rede tusschen Polen en Zweden deel zou nemen. Met bet begin der volgende maand werd
derhalve deze zaak door die van Holland aan de Generaliteit voorgesteld. Doch de Staten-
Generaal toonden zich daarmede niet bijzonder ingenomen. Het was, docht hun, weder iets,
2 AITSEMA, II, bl. 105, 106.
101
-ocr page 802- -ocr page 803-DES VADERLANDS. 805
behalve de vermeerdering der legerlaslen Ier voorziening in de behoeften van eenen veld-
tocht in de Zuidelijke Nederlanden, bovendien nog dit het gevolg, dal alsnu het Fransche
subsidie ophield In dit gemis moest voorzien Avorden, en Holland besloot eenen hon-
derdsten penning te heffen, om haar aandeel te vinden in de 200,000 gulden ter maand,
die ter vervanging van dat subsidie door de Provinciën moesten >vorden opgebracht.
Maar slechts onder voorwaarde, dat ook de andere Gewesten voor een dergelijke belas-
ting niet terugdeinsden, besloot de Provincie Holland daartoe: immers begon zy al
meer en meer te vreezen, dat hare ingezetenen wegens dé zware lasten, die men van
haar vorderde, naar de andere Provinciën zouden verhuizen 2. Toch hadden de Staten Voorwaarde,
τ Tl ■ - ••11 · 1 · 1 waarop Rolland
1634-
1039.
dier Provmciën, eene maand later, nog met m de zaak voorzien, en dal niettegenstaande ^elcogten van den
bij gebreke van dien het ieger niet te velde gebracht kon worden volgens het traktaat. tS^ïo? ÏÏr
Dus had Holland zich weder genoodzaakt gezien om duidelijk Ie doen blijken, dat zij ^n^eßl wil dra-
niet gezind was den last van den landoorlog alleen te dragen, vooral daar de anderen
steeds zoo schroomelijk achterlijk waren in het behartigen der dringende belangen van
het zeewezen. Wel mochten deze bijzonder dringend heeten. De gewone, benevens
eenige buitengewone Gedeputeerden van Holland legden zulks den April (1655)
in de tegenwoordigheid van den Prins aan de Staten-Generaal uit. In plaats dat wij gezegd
konden worden de Vlaamsche kusl Ie blokkeren, blokkeerde veeleer de vijand onze
kust. In de Vlaamsche havens werden fregatten van een nieuwe soort uitgerukt, die
hij hard weder zeil konden voeren, en des noods met 20 riemen konden bewogen wor-
den: onverhoeds konden zij landingstroepen op onze kust werpen. Ten blijke toch wat
de vijand in het schild voerde, kon strekken, dal de Graaf de fueivtes lot Admiraal,
en de Baron de lede tot Vice-Admiraal waren gekozen en Ie Duinkerken gingen resideeren.
In het gezicht van Scheveningen werden onze visscherschuiten genomen. In vier jaren
101 *
-ocr page 804-804 ALGEMEENE GESGHJEDENIS
1634—
1639,
hadden die van Maaslandsluis ^ 162 schepen verloren, en de reden van al die schaden
was, dat de Provinciën hare verplichtingen aan de Admiraliteit niet voldeden Daarbij
kwara, dat zoodoende aan den eisch van het traktaat niet voldaan, noch de lö schepen
geleverd konden worden, waarop de Koning van Frankrijk reeds aandrong
Zoo was het nog hoogst onzeker, of het leger in staat zou zijn om te velde te trekken.
De officieren van den trein verklaarden niet te kunnen vertrekken, daar zy nog van eenige
jaren dienst onbetaald waren; zonder betaling zouden ook de ponten, bruggen en sloepen
te Dordrecht, en de pleiten, tot de dienst van het leger bestemd, onuitgerust te PiOt-
terdam moeten blijven liggen. Dus herinnerde de Prins de Provinciën op het krachtigst
aan hare verplichtingen: »anders zou het gesloten traktaat lot onverwinlyke schade en
schande van de landen verydeld worden." Het was noodig, zeide hij voorts, »dat de
Zeeprovinciën, wier zeegaten en stranden voorden vijand open lagen in staat ge-
steld en aangemoedigd werden om van hare zijde de lasten van den landoorlog gewillig
mede te dragen Desniettegenstaande, toen de eerste Mei, de dag, op welken
het leger bijeen moest zijn, was gekomen, was de artillerietrein, bij gemis van
24,000 gulden, die gereed moesten wezen, buiten slaat, om op te trekken. Daar Hol-
land de andere Provinciën nog te zeer in gebreke vond, weigerde zy de som voor te
schieten, en slechts door zekere juist uit Zeeland aangekomen penningen aan te wen-
den, kon in de behoefte worden voorzien
Behalve het traag inkomen van der Provinciën bijdragen aan de Admiraliteiten had
-ocr page 805-1634—
1639,
DES VADERLANDS. 80Ö
Holland nog eene andere reden om niet bijzonder te y veren voor het uitzenden van de
schepen, die zich met een gelijk aantal Fransche bodems zouden vereenigen. Zij was deze,
dal er nog niets vernomen werd van eene openbare vredebeuk tusschen Frankrijk en Spanje.
De gedachte begon bij Hun Hoog Mögenden op te komen, of wij soms het slachloiTer
\an een bedrog worden mochten. Was 's Prinsen leger in Brabant^ en zakten intusschen
keizerlijke hulpbenden herwaarts af, dan kon zich het gevaar van het jaar 1629, en
waarschynlijk met minder gelukkige uilkomst, herhalen. Daarom besloot men reeds den
gsten ]\iei (1655), heemstede aan te zetten, om op die gewenschle vredebreuk aan te
dringen Niettemin vertrok de Prins op een bericht, dat de Fransche armée den
marsch had aangenomen en tegen den IS'ïe^ Mei te Rochefort zou zijn den 17^e»Mei
naar het leger. Bij zijn afscheid betuigde hij zijne zucht om de belangen des Lands
en bepaaldelijk der Provincie Holland te bevorderen Κ Daar nu ook de Gedeputeerden
der Provinciën alle mogelijke waarborgen gaven ter verzekering, dat hare schuld aan
hel zeewezen zou voldaan worden, zou dan eindelijk de viool uit hel Goereeschc Gat
uitzeilen \ Toch had het nog veel moeite in, eer zij in hel begin \an Junij daartoe
bekwaam was De manifesten van het jaar 1634, aan de ingezetenen der Zuidelijke
Gewesten gericht, werden by vernieuwing uitgevaardigd δ, en zoo scheen het groole
werk op nieuw aangevangen te worden.
Het gevaar, dat ons inlusschen van de Duilsche zgde dreigde, en waarlegen ook de
Prins nadrukkelijk genoeg gewaarschuwd had, was men bedacht te voorkomen door
Graaf willem van nassaü ^ aan het hoofd van een genoegzaam aantal troepen ter ver-
dediging onzer grenzen in den omlrek van Emmerik Ie laten en vermils door een met
verlies afgeslagen aanval des vijands op het fort Philippine ® gebleken was, hoe men op
Gevaar van den
kant der Keizer-
echen op onze
grenzen.
De Staten twij-
felen aan de op-
rechtheid van
Frankrijk,
De Prins trekt
te velde.
1034-
1639.
DES VADERLANDS. 807
verzwakken, gebruik zou maken, en eenen aanval zou richlen op eene der drie sleden
Gelder, Breda of Hulst. Hem zeiven, schreef Zijne Excellentie, kwam eene onder-
neming tegen Hulst het raadzaamste voor. Daar de Veldmaarschalk zulk eene zaak
echter niet zonder de Staten daarin te kennen, kon aanvangen, zoo moest hij, bijaldien
hij geen genoegzaam aantal Gedeputeerden bij zich had, die den maatregel op hunne
verantwoording durfden nemen, zich in allerijl naar den Haag begeven, om van dc
Gecommitteerden tot de Fransche zaak volmacht te bekomen. Dit deed hij, en ai vast
werd eene begrooting gemaakt van de schepen tot vervoer zijner troepen, tol de onder-
neming vereischt. Hieruit bleek, dat men bepaaldelijk op een tocht naar Staatsch
Vlaanderen bedacht was. Een vast besluit echter werd nog niet genomen Ook konden
de Slalen-Generaal niet dan met groote bezorgdheid dit plan vernemen. Zij mistrouwden
de bedoelingen van Frankrijk nog ten hoogste, en zou men zich dan, zonder zekerheid
van die zijde, ook nog van het leger van Graaf willem gaan onlblooten? Wel kregen
zij van Frankrijk de geruststellends te berichten. Den Mei had de Fransche armée
tusschen St. Hubert en Rochefort de troepen van Prins tiiomas van Carignan, die haar
den doortocht schenen te willen belwisten, ontmoet en ze ten eenenmale verslagen,
dermate dat 5 of 6000 man van den vijand gesneuveld en 16 of 1700 gekwetst waren,
en 6 of 700 gevangenen, benevens 16 kanonnen, den Franschen in handen gevallen
waren ^ Op dit feit werd bepaaldelijk gewezen ten bewijze dat de Koning zich niet
onlzag tegen de Spanjaarden vyandelijkheden te plegen, en voor goed met Spanje zou
breken. Ja, wat meer is, den Juny ontvingen Hun Hoog Mögenden van hunnen
Gezant te Parijs bericht, dat de Koning door eenen heraut den Kardinaal-Infant te
Brussel den oorlog had doen verklaren. Doch wat was van deze daad de aanleiding?
De Spanjaarden hadden den Keurvorst van Trier gevangen laten nemen. Hierop had
lodewijk ΧΠΙ, in wiens bescherming die Vorst zich begeven had, zijne invrijheidstelling
gevorderd, en op het bekomen van een dubbelzinnig antwoord was de oorlogsverklaring
gevolgd. Zoo echter kon door eenige inschikkelijkheid van de zijde van het Hof van
Brussel, dus scheen het, de aanleiding tot den oorlog gemakkelijk worden weggenomen,
en Ie eerder scheen dat Hof daartoe te zullen besluiten, omdat ook de Paus over de
inhechtenisneming van zulk een aanzienlijk Kerkvorst verontwaardigd heette Ie zijn.
Daarbij kwam, dat de zaken in Frankrijk weder minder verzekerd waren; dat Bordeaux
Ier zake der heiFingen in opstand was; dat er geruchten liepen van ditmaal niet geheel
vruchtelooze pogingen van mazarin tot bijlegging der geschillen tusschen Frankrijk en
Spanje. Of nu heemstede, schrijvende uit Parijs, die geruchten al loochende, en ver-
Ït
U
ίί
ί'ί
1
' Secr. Resol. 10 Junij 1635.
2 Resol. Slat.~Gen. 26 Mei, 1635. Depêches uit Frankrijk. Brief van cuAnwAcé a. d. Prins, v.
Oranje. Bericht v. d. Koning van Frankrijk aan den Secret. v. Ambass. te 'sllage.
1634—
1639.
808 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zekerde, dat het leger van de Maarschalken chatillon en brézé, 25000 man voelvolk
en 5000 ruiters slerk, naar het Limburgsche op bleef trekken met het doel om in ver-
eeniging met ons leger den vyand te bevechten; fat ook de vloot zonder fout ten be-
stemden tyde op de bepaalde plaats zou wezen; dat veeleer aan onze zyde vertraging
bestond, en aarzeling scheen te bestaan, — dit alles baatte niets; de Staten bleven ongerust.
Zij vertrouwden zelfs de berichten van heemstede niet, ongetwijfeld omdat zy begrepen,
dat hij, uit vrees dat zijne brieven soms door de Franschen geopend mochten worden,
niet anders zou schrgven, dan de Fransche Ministers moesten wensehen. Werkelijk
schreef der Staten Agent de glarges uit Calais op verre na zoo geruststellend niet,
als heemstede uit Parijs Daarom was het voor hen, die de onvoorwaardelijke zamen-
werking met Frankrijk voorstonden, zoo gewenscht, dat pauw zich in die betrekking in
Frankrijk bevond: zoo toch was hij wel genoodzaakt niets anders dan wat hun aangenaam
kon zijn, over te schrijven. Ook scheen het de Staten'te hinderen, dat heemstede, om
het gevaar dat zijne brieven in de handen van den vyand mochten vallen, Ie voor-
komen , steeds aandrong op het geregeld vervoer dier brieven over zee. Niet ongaarne
zouden voorzeker de Staten gezien hebben, dat een dier brieven, waarin zoo hoog werd
opgegeven van 's Konings voornemen om voor goed met Spanje te breken, aan de
Brabanders in handen ware gevallen.
In eene stemming, overeenkomstig zulk een mistrouwen, schreven Hun Hoog Mögenden
aan hunnen Gezant te Parijs, dat zij uit zijne missieven bespeurden, dat hij »door
schoonschijnende redenen en slechts voor de leus verrichte onoprechte handelingen" zich
liet wijs maken, dat er vredebreuk tusschen Frankrijk en Spanje bestond. Hiervan
bemerkten Hun Hoog Mögenden niets, en zij hielden het er voor, dat Frankrijk niet
uitvoerde wat zoo plechtig was beloofd. — Ook op de buitengewone bezending naar
Engeland drong de Fransche Regering bij monde van den Heer van heemstede gedurig
aan op deze zaak nu, zoo antwoordde men hem, waren »vele bedenkelykheden,
zoolang de Koning van Frankrijk niet in openbare oorlog met Spanje was gekomen" —
Het schijnt, dat men schroomde de hand er toe te leenen om Engeland met Frankrijk
te doen zamenspannen. Engeland, dit wist men, helde steeds tot Spanje over, en van
Frankrijk vermoedde men, dat het slechts vijandschap met Spanje veinsde, om ons ons
leger te ontvreemden en ons daarna in overleg met Spanje de wet te stellen. Misschien,
zoo zal men gedacht hebben, misleidt Frankrijk Spanje tegelyk; maar dat die Mogend-
heid onze oprechte vriendin niet zijn kon, dit scheen wel zeker. Hoe zou zij eenen
Protestantschen, op burgervrijheid gegronden Slaat, als de onze, kunnen wensehen te
1034-
1ü39.
DES VADERLANDS. 809
behouden? Hoe zou de Geeslelijklieid zoo gezind zyn om door eene aanzienlijke gelde-
lijke bijdrage deze oorlog Ie steunen; hoe de Koning en de Kardinaal den mond zoo
vol hebben van het gewijde karakter der aangevangen onderneming, die, als een recht-
vaardig doel beoogende, onfeilbaar door God Almachtig zou gezegend worden ^, wanneer
zij de eindelijke beteugeling der Nederlandsche ketters zich niet als haar resultaat voor-
spiegelden? — Van zulke denkbeelden vervuld, rustten Hun Hoog Mögenden niet, en
weinige dagen later schreven zij hunnen Gezant te Parijs op nieuw in de ernstigste
bewoordingen, dat hij toch al het mogelijke doen zou o'm den Koning tot openbare
vredebreuk te bewegen, » zonder zich, zoo als lot nog toe, te laten paaijen met rheto-
riek en waarschynlijkheden." Hij moest dadelijk bericht terugzenden, »opdat Hun Hoog
Mögenden eenmaal weten mochten, wat te denken, en in den eenen of den anderen
zin maatregelen te kunnen nemen" — En hierbij lieten de Staten het niet. Zij
schreven aan de Gedeputeerden te velde, toen te Roosheek dat van uit Picardiö
geenerlei vijandelijkheid legen Artois of Henegouwen gepleegd werd; dal derhalve de
vijand al zijne macht beschikbaar hield tegen het vereenigde leger, »len einde het
goede voornemen van Zijne Excellentie te belellen;" dat (en dit was een blijk, hoe het
Frankrijk met de vijandelijkheden legen Spanje geen ernst was) ook de maatregelen
tot handhaving van het verbod van den handel der Spanjaarden met Frankrijk begonnen
Ic verflaauwen. Op deze gronden noodigden zij die Gedeputeerden uit, in overleg met
den Prins, den Heer giiarnacé over de zaak te onderhouden, opdat hij den Koning
mocht overhalen, om door een uitval uit Picardi'é eene afleiding te bewerken, volgens
de bij hel traktaat gedane belofte, welke medebracht, dal alle soort van vijandelijkheden
zouden worden aangevangen In zijne missieve van Junij meldde pauw, dat er
een leger van 10 of 12000 man en 1000 ruiters in Picardië zou worden bijeengebracht:
alleenlijk wachtte men af, wal van onze zijde met het leger van Graaf willem werd
aangevangen. Uil dit bericht blijkl, hoe veel gewicht van de Fransche zijde gehecht
ι werd aan eene onderneming met de krijgsmacht van dien Graaf. Hun Hoog Mögenden
antwoordden, dat zij bezig waren aan Graaf willem eene legermacht van 8 compagniën
ruiters en 98 compagniën voetvolk te bezorgen, om daarmede den vijand een belang-
rijken slag te slaan en· aan het vereenigd leger eene afleiding te verschaflen. »Mid-
delerwijl," voegden zij er bij, »wilden zij hopen, dat de Koning tot werkelijke vijan-
delijkheden zou overgaan, opdat zij van alle rechtmatige bezorgdheid en achterdocht,
tot nog toe door 's Konings handelwijze opgewekt, ontheven en eindelijk gerust gesteld
mochten worden"
2 Resol. Stai.-Oen. 18 Junij, 1635. |
III Deel. 4 Stuk. 102
-ocr page 810-1634—
1639.
810 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
AVaar was hel, dat de Staten de bij een trekking eener vrij aanzienlijke macht onder
Graaf willem in en omtrent Emmerik verordenden; maar het slond bij hen vast, hem
Tan dat punt niet te laten vertrekken, dan wanneer hel veilig geschieden kon en ten
minste de waardgelder« op de been gebracht waren, om de troepen, die hij lot zich
trok, te vervangen Trouwens er scheen weldra niets van de geheele onderneming te
zullen komen. Door de geruchten, die in Vlaanderen van de naderende komst van
Graaf willem waren uitgestrooid, was de vijand op dat punt zoodanig op zijne hoede,
dat de locht niet meer raadzaam scheen, en de knuyt , die deze zaak op last van den
Prins zeer had gedreven, en gezegd had, dat de beide vereenigde legers op de uitvoe-
ring van het plan Avachtten, kon zich met eigen oogen daarvan overluigen Toen
sloeg DE KNUYT eone andere onderneming voor, hierin bestaande, dat door een genoeg-
zaam aanlal troepen op het Vlak voor Rammekems Ie brengen, de Schelde geopend
zou worden, opdat den beiden legers steeds de toevoer verzekerd zijn mocht, anders
loch zou de Prins naar den zeekant moeten afzakken, waarmede men slechts het belang
der Franschen dienen zou, als tot wier aandeel Vlaanderen behoorde. Eenigzinß aar-
zelend gingen de Stalen over tot het geven van den last, dat dertig van de compagniën,
bestemd om zich onder den Veldmaarschalk naar Emmerik te begeven, naar de genoemde
plaats gezonden zouden worden, om in vereeniging met de compagniën, die iiauterive
aanvoerde, en nog andere, die door de Zeeuwsche waardgelders vervangen zouden worden,
hel voorgeschreven plan te gaan uitvoeren. Zij besloten daartoe onder beding dat bij gemis
van voortgang of by mislukking van de onderneming, die compagniën weder naar Graaf
WILLEM bij Emmerik terug zouden keren, zonder elders of tot een andere onderneming
gebruikt te mogen worden: handelde de knuyt of iemand anders, hij mocht zijn wie
hij wilde, legen deze bepaling, zoo zou hij zich voor de Generaliteit hebben te ver-
antwoorden Doch ook deze onderneming had geenen voortgang. Bij den brief,
waarin de Slaten den Prins van hun besluit kennis geven, is een naschrift gevoegd,
gedagleekend middernacht den sleten Junij, waarin gemeld wordt, dat de Heren de knuyt
en iiauterive bericht gezonden hadden, dat ook dit plan, wegens de sterke verdedigings-
middelen door den vyand allerwege aangewend, niet uilvoerbaar was voorgekomen. Den
voorgaanden dag reeds hadden Hun Hoog Mögenden den last om die 50 compagniën
naar Zeeland Ie zenden, herroepend de knuyt vertrok weder naar den Prins, hopende
dat alsnu het eerste plan, op Hulst, bij latere gelegenheid nog zou kunnen volvoerd
1034—
1639.
DES VADERLANDS. 811
worden. Deze hoop werd niet vervuld, en bij een schrijven van den Junij uit zijne
legerplaats bij Leuven, betuigde d& Prins den Veldmaarschalk deswegens zijne bevreem-
ding. Doch, voegde hij er bij, oordeelden de Staten die onderneming steeds onuitvoer-
baar, dan moest hij in allergl 20 of 30 compagniën van zijne onderhebbende troepen
naar Brabant zenden ter versterking van Zijne Excellentie. Gevaar bestond er niet, zoo
kwam het den Prins voor, dat intusschen de Keizerschen over Emmerik eenen inval
zouden doen, aangezien.zij den Kardinaal-Infant ter hulp kwamen. De Stalen zorgden,
dat, zonder nader bericht van Zijne Excellentie, aan dit'verlangen geen gevolg werd
gegeven
Middelerwijl waren de Stalen voor een deel aangaande de bedoelingen van Frankrijk
gerust gesteld. Immers was hun de ditmaal ondubbelzinnige oorlogsverklaring van
Frankrijk aan Spanje ter kennis gekomen, waarin de Koning ten aanhooren der geheele
wereld voor zijn verbond met de Staten-Generaal en hun gezamenlijk plan op de Spaan-
sche Nederlanden uitkwam
Naauwelijks waren de Staten van deze zorg ontheven, of zij vernamen, dat op den
tocht van de vereenigde legers in Brabant een zonderlinge aftocht gevolgd was.
Na de over Prins TiioaiAs van Savoye behaalde zege >vas het Fransche leger den
27sten ]\iei tusschen Arqenteau en Navaqne aangekomen. Hier vereenigde zich twee vereenigde Ne-
/ 3 & b derlandsche cii
dagen later het Staatsche leger met de Franschen en de beide legers trokken den Fransche leger
eersten en tweeden Junij beneden en boven Maastricht de Maas over. Te zamen maakten
zij eene macht van niet minder dan vijftigduizend man uit Ten gevolge der lang-
durige droogte vonden zij de wegen naar en in Brabant begaanbaarder dan gewoonlijk,
en nog waren geene hulptroepen uit Duitschland voor den Kardinaal-Infant aangekomen.
Toclit van het
102*
-ocr page 812-1g34—
1639.
812 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Dus scheen, zoo ooit, thans die uilkomst te wachlen, waarop men het reeds sints jaren
had toegelegd: de toetreding van de Zuidelijke Nederlanden lot een verbond met ons,
onder afzwering en verjaging der machteloos gemaakte Spanjaarden. — Terwijl het ver-
eenigde leger naar Tongeren en St. Truijen optrok, hield de Kardinaal-Infant zich met
zijne macht alsnog tusschen Dicst en Thienen. Maar zich builen slaat achtende om
zijner tegenparlij den overlocht over de rivier de Geele te beletten, trok hij den Junij
terug naar de rivier de Dijle tusschen Mechelen en Leuven. Denzelfden dag zag de
Prins de sladjes Halen en Landen in zijne handen vallen, en deed hy ook Thienen
opeischen, de slad vermanende het uiterste niet af te wachlen. Doch de hier bevel-
voerende Spaansche Officier, martino de los argos, hetzij hij zulks aan zijne eer
verschuldigd meende te zijn, hetzij hij den Kardinaal-Infant tijd wilde doen winnen,
maakte mei de duizend of twaalfhonderd man, die hij onder zyne bevelen had, eenig
gebaar van wederstand. Dus gaf de Prins (het was op den S®'*"! Junij) aan Graaf hendrik
van Nassau, aan het hoofd van 5000 man, bevel om den muur te beklimmen. De
Franschen deden aan de andere zijde hetzelfde. Dadelijk bood de Spaansche bevelhebber
de overgave aan, en de Prins gaf bevel om de bestorming te' slaken; doch reeds was
eenig krygsvolk op vijandelijke wijze de slad binnengedrongen. Zij, die de voorsten
volgden, verlangden mede deel te hebben aan den buil, waarvan genen zich zouden
meester maken, en zoo werd de ongelukkige plaats deerlijk geplunderd, in weerwil dal
de hoofden, zoo van ons als van het Fransche leger, zich beijverden om die balddadigheid
Ie keer te gaan; zoo veel het hun mogelijk was, bewaakten zij de eer van vrouwen
en zoo wel geestelijke als wereldlijke dochters. Tot overmaat van ongeluk, raakten
den volgenden dag des avonds door het springen van een vaatje buskruit vele huizen
in brand, met riet gedekt. De Franschen, wanende dat het vuur op bevel was ontstoken,
slaken nog meer huizen in brand, hetgeen veel schade aanrichtte, zoo dat de kerk
verbrandde en veel graan verteerd werd, dat het Fransche leger weldra zoo zeer te kort
zou komen l. Maar erger en volstrekt onherstelbaar was het, dat de ramp van Thienen
de Brabanders moest overtuigen, dat de Franschen en zelfs de Prins met hunne Noor-
delijke broeders hun geen vrede, maar de oorlog in hare schrikkelijksle gedaante brach-
ten. Wat was derhalve op de belofte, in de manifesten uitgedrukt, te bouwen? Neen!
om voor een gelijk lot, van den kant van natiën, die zich als hunne verlossers van het
Spaansche juk aanmeldden, bewaard te blijven, moest men geen vergelijk sluiten mei
1034—
1639,
DES VADERLANDS. 81Ö
man, zonder onldekt Ie zijn, in de nabijheid van de schans gekomen, beklom hij in
den nachl van den Julij met de zijnen den Aval. De bezetting, onder den Goe-
verneur welderen, dus verrascht, verweerde zich dapper; maar door een troep, die
van den anderen kant binnengedrongen was, in den rug gevallen, kon zij de vesting
niet houden; de meeslen sneuvelden, en welderen overleed weldra aan zijne bekomene
wonden
In den nacht van den 28»^™ kwam de tijding te *s Gravcnhage aan, en den volgenden
morgen des zondags zeer vroeg vergaderden de Staten-Generaal. Dadelijk besloten zij
den Prins te verzoeken, in dezen nood te voorzien, en zonden zij eenigen uit hun mid-
den naar Arnhem en Nijmegen, ten einde op alles te letten en order te stellen: daartoe
kregen de afgevaardigden volmacht mede om soldaten bijeen te trekken, alles in overeenstem-
rning met het goedvinden van Zijne Excellentie. Voorts werden de Provinciën vermaand om
dadelijk gereed geld te verschaflen, en werden er krijgsbehoeften naar Ayme^e» gezonden.
Verontrust door het denkbeeld, dat de vijand, om zich in zijne verovering te handhaven
en van het bezit van dien sleutel des lands alle voordeel te trekken, met al zijne macht
op dat punt zou komen aanrukken, besloten de Staten den volgenden dag Zijne Excellentie
voor Ie stellen, de forten langs de Waal tot Steenbergen toe met meer bezetting te
voorzien, en daartoe de troepen van hauterive te gebruiken. Op den zelfden dag
riepen zij den Heer lyclama, lid van den Raad van State, ter verantwoording, waarom
hij niet, volgens hun besluit van den 27®'®"^, en na ontvangst van de commissie, hem
door dit Collegie gegeven, naar Doesburg gegaan was om afdaar op het noodig herstel
(ier werken tegen mogelijken overval order te stellen Den volgenden dag beantwoordde
tic Raad van State, ter Generaliteit verschenen, dezen slap met de mededeeling, dat er
hooggaande klachten waren ingekomen van de Commandanten van verscheidene grens-
plaatsen, over den verwaarloosden toestand der vestingwerken. Tenzij er tijdig in voor-
zien werd, stonden zij bloot aan eene overrompeling, en mochten zij zich onschuldig
achten, in geval hun hetzelfde overkwam als den verdej^igers van Schenkenschans. Op
<iil bericht zou de levering der voor de fortificatiewerken beloofde sommen zooveel
mogelijk bespoedigd worden. Maar de Staten-Generaal gaven tevens blijk, dat zij aan
de bedrijvigheid van den Raad van State twijfelden: immers lieten zij des anderen daags
vragen, of dit Collegie reeds iemand naar Zeeland gezonden had, om het inkomen der
gelden tot de fortificatiewerken te bespoedigen. Het antwoord was, dat er slechts drie
816 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
]634— leden tegenwoordig λγαιεη: sobimelsdijk:, van bekcuem en lïglami. Nu oordeeldeo
Hun Hoog Mögenden, dat een der twee eerslen gaan moest: geschiedde zulks niet, zoo
zou het (dus verklaarden zij) ter verantwoording staan van hem, die dezen last weigerde
te volvoeren. Twee dagen later liet de Raad van State welen, dal men den Heer van
werkhoven bewogen had om in plaats van berchem te gaan. — De Heer van sommelsdijk
scheen derhalve voor de laak niet in aanmerking te komen: ook zou hij, die, zoo als
hy vroeger aan den Prins had geschreven een naauwlettend toezichl op heigeen er
in den Haag beraamd werd, zoo hoog noodig achtle, zijnen post alhier niet gaarne
verlaten hebben. Hoe het zij, de Gedeputeerden van Holland in de Slalen-Generaal
verklaarden op die boodschap, dat zij den Heer van sommelsdijk voor de Gecommitteerde
Raden van hunne Provincie zouden bescheiden, om hem over te halen met werkhoven
mede te gaan. Dit schynt toch niet geschied te wezen, aangezien later van het ant-
woord, alleen door werkhoven uit Zeeland teruggebracht, gewaagd wordt
Zoodra de Prins de verrassching van Schenkenschans had vernomen, achlle hij dit feil
gansch niet licht. Integendeel, ook hij vreesde, dat de vijand met zijne geheele machl
onder aanvoering van den Kardinaal-Infant, die juist te Slevenswaard was aangekomen,
van den overlocht over de Waal, dien hij thans in zijne macht had, gebruik zou trachten
te maken om in de Betuwe in te dringen. Dus stelde hij alles achter; dacht niet meer
aan het beleg van Gelder, en maakte aanstalten om het vijandelijk leger bij Schenken-
schans vooruit te wezen, en dit fort te heroveren. Hij haalde de Fransche Maarschalken
Het vereenigd derwaarts te volgen. Reeds den äO^^^^ujuiij kwam de Prins te A'ijmeijfe/J
leger komt terug aajj Slaten-Generaal, hiervan onderricht, besloten hem dank te zeggen voor zijne
in den omtrek vau
Schenkemchans, »overgroote waakzaamheid en vaderlijke zorg voor het behoud van den Staal." God
de Heer Almachtig, voegden zij er bij, mocht zyne goede bedoeling zegenen, opdat
's vijands verder voorldringen gestuit en het verlies van Schenkenschans hersteld moclil
worden Dit, begrepen de Slalen-Generaal, moest het doel zijn, dat men zich vóór
alle dingen voorstelde, en het bericht, hetwelk zij , voorzeker om misduiding te verhoeden,
aan onze Ministers buitenslands van het verlies der gewichtige vesting toezonden, deden
zij vergezeld gaan van een verhaal der maatregelen, die men nam om haar weder in
ons bezit te brengen
De troepen van Graaf willem waren de eerslen, die van ons leger aan de Waal
aankwamen. Op 's Prinsen bevel bezette de Veldmaarschalk het Tolhuis en de halvemaan
op den tegenovergeslelden oever van den Ouden Rijn Zoo was men verzekerd, dal
de vijand niet op een doorwaadbaar punt tusschen het Tolhuis en Schenkenschans kon
1 Archiv, de la M. d'Or. bi. 75. 2 jiesol. SlaL-Gen, 31 JuHj; 1, 4, 18 Aug. 1G35.
3 Resol. SlaL-Gen. 31 Julij, 1635. ResoL Stat.-Gen. 1 Aug. 1G35.
5 De Mém. de Fred. Henri bl. 188 spreken van de Oude Waal; de Oude Dijn wordt bcdocM.
-ocr page 817-DES VADERLANDS. 817
doordringen. Verzekerde men Toorls door middel der ruiterij den overlocht langs de
rivieren, en legerde men de armée deels in de Over-Betuwc^ deels lusschen Emmerik
en Schenkenschans^ zoo kon men, gerust tegen eiken aanval, deze vesting uit de JïeiMtDC
langzamerhand zoo veel mogelijk naderen, om ze ten slotte, wanneer de hulpmiddelen
van het vijandelijk leger uitgeput zouden zijn, weder in onze handen te zien vallen.
Dit was het denkbeeld van den Prins, en daartoe werd in gemeen overleg met de Ge-
deputeerden van Hun Hoog Mögenden besloten, tegen het gevoelen der Geldersche Heren,
die, het dichtst bij het gevaar en met den overlast van zooveel legers in het verschiet,
gaarne zouden gezien hebben, dat men den vijand met éénen slag verdreven had. Zulks
achtte de Prins te gewaagd, voornamelijk op grond dat de Fransche armée wegens de
vele zieken, die in de hospitalen onzer steden moesten verpleegd worden, aanmerkelijk
verzwakt was Die lange weg, ter herovering der vesting ingeslagen, gaf veel opspraak :
er waren er, die vermoedden, dat men opzettelijk, ten einde de belegering te rekken, verzuimd
had haar van de zuidzijde in te sluiten ^ Dat hier echter niets beraamd werd, dan met
de volledige kennis der Staten, kon blyken uil de omstandigheid, dat Hun Hoog Mögenden
bij de beraadslagingen, die tot dat besluit leidden, meer dan voldoende vertegenwoordigd
naren. Immers werden de Heren, die Ie voren lot de behandeling der Fransche zaak
gecommitteerd waren geweest, thans belast met de laak om zich naar het leger te be-
geven. Zij zouden met Zijne Excellentie raadplegen en "^zonder eenige ruggespraak beslui-
ten nemen op al zulke zaken, als »bij den tegenwoordigen bezwaarlijken toestand" de
dienst des Lands betroffen, en kregen eene acte mede, waarbij de Slaten-Generaal hun
alle macht overlieten. Zoo talrijk waren de Commissies, naar verschillende punlen ^e»·
zonden, dat de vergadering van Hun Hoog Mögenden in den Haag in deze dagen bij-
zonder zwak bezocht was. Vooral de gemeenlyk talrijkst aanwezige Hollandsche Gede-
])Uleerden ontbraken soms geheel. Den 16^™ Augustus, in de week, dat Holland voor
inoesl zitten, was er niet één Gedeputeerde uit Holland, zoodal rakdwijk, sedert van
zijne commissie by de troepen van Graaf willem teruggekomen, verzocht moest worden,
liol voorzitterschap op zich te nemen De zetel van den invloed en van het gezag
nas voor het oogenblik melterdaad naar hel hoofdkwartier van den Prins verplaatst,
van waaruit zonder dralen moest gehandeld worden. Hei was een tijdstip van groote
bezorgdheid. Van alle kanten vermoedde men verraad. Uit orders, naar Hellevoeisluis
gezonden, bleek, dat de Slaten-Generaal eene poging duchtten om onze schepen in
Μ Goereesche Gal in brand te steken, en de Prins waarschuwde tegen uitrustingen Ie Duin-
l^erken, waar onlangs elf schepen uil Spanje aangekomen waren Thans, meende de
Ï^ïins, had men hel gemunt hetzij op dat Zeegal, hetzij op de Maas. Toen was er
1Γ)34-
] 639.
' Mém. de Fréd. Henri, ρ. 188—190. Resol. Holl. 6 Sept. 1635. ^ Aitsema, ρ. 276.
^ Resol. StaL-^Gen. 2, 16 Aug. 1635. * Resol. StaL-Gen. 12 Junij, 1635.
III Deel 4 Stuk. 103
-ocr page 818-3645 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— reeds gezorgd, dat de beide punten door eene genoegzame scheepsmacht verzekerd
waren Doch noch op het eene noch op het andere punt had de vijandelyke vloot
Onze haringvloot hel gemunt: wederom was de haringvloot hel voorwerp, dal hij bedreigde, en dat op
kers 'gedeeltelijk » ^^ Luitenant-Admiraal met een goed getal onzer schepen zich met de
vermeld. Fransche vloot vereenigd vond. De Kardinaal de richelieu, reeds tevreden, dat de
) vereeniging werkelijk had plaats gegrepen, en ingenomen met de goede uitrusting onzer
schepen, had geene zwarigheid gemaakt, onzen Luitenant-Admiraal te vergunnen,
zich tydelyk af Ie scheiden om onze Oost-Indievaarders te gemoet Ie gaan doch thans
waren de beide violen weder vereenigd Wel was de haringvloot van convooyers
voorzien doch niet in genoegzame sterkte Groole bezorgdheid gaf derhalve het
bericht, dat 's vijands vloot onder zeil was gegaan en den koers noordwaarts had geno-
men , waarschijnlijk om de groole visschery aan te tasten. x\lle maatregelen werden
toen verordend om het voornemen der Duinkerkers te beletten, of hen, zoo zij met
buit terugkwamen, af te wachten. Doch op denzelfden dag ontving men de tijding,
dat de vijandelyke vloot 60 haringbuizen, door slechts één oorlogschip beschermd, hail
aangetast. Dat oorlogschip was veroverd, vele buizen verbrand of op eene andere wijze
vernield; slechts 50 waren behouden binnengekomen. Daarna was de vijand, vijftien
Koningschepen en eenige fregatten sterk, verder noordwaarts gestevend om de hoofdvloot
der haringvisschers te gaan vernielen. Eene missieve, den avond van dienzelfden dag
ontvangen van den Vice-admiraal quast, die voor de Maas zeilree lag en aanbood den
vijand te gaan opsporen, werd door Hun Hoog Mögenden beantwoord met de belui·
ging, dat zij van hem, als een goed zeeman en soldaat, het beste verwachtten, en met
de vermaning tol zijne onderhebbende kapiteins om zich goed Ie gedragen op boete
van Hunner Hoog Mögenden hoogste verontwaardiging. »Aangezien, dus besloten de Staten
levens, zij zich verzekerd hielden, dat zijne Excellentie, naar zyne gewone vaderlijke
zorg voor den staat dezer Landen, niet weinig bekommerd was over het uitzeilen van
de vloot des vyands", zoo zouden zg hem van de maatregelen, daartegen genomen,
kennis geven — Gelukkig slaagde de vijand niet in zijnen loeleg om de geheele ha-
ringvloot te vernielen. Wel dwong hy haar de zee te ruimen en de Maas in teloopen,
en reeds dit blijk van 's vijands overmacht, gepaard aan de meening, dat verscheidene
onzer kapiteins zich niet goed gekweten hadden, veroorzaakte onder de ingezetenen
' Resol. Stat.-Gon. 7 Apr.; 3 Meij 3, 15, 18 Aug. 1635.
2 Dépêche van pauw , van 29 Junij, 1635.
3 Oépéche van 10 Aug. 1635. ResoL Stat.-Gen. 19 Julij, 1635.
'' Resol Stat.-Gen. 31 Mei, 1635. ^ Hesol. Siat.-Gen. 14 Aug. 1635,
« ResoL StaL'Gen, 20 Aug. 1635.
-ocr page 819-1634—
1639.
DES VADERLANDS. 810
van Rotterdam en Enkhuizen zulk een misnoegen, dat daaruit niet dan onheilen Ie
wachten waren. Deswegens achtte men het raadzaam, de haringbuizen weder in zee
te helpen, voorloopig met een viertal schepen van van dorp, die juist \yas binnenge-
ibopen en bij de Stalen verslag deed van zijn weervaren in vereeniging met de Fransche
vloot — Die betuiging van der Staten vertrouwen op den Prins, bij gelegenheid van
de op zee geleden ramp uitgesproken, was van bijzondere beteekenis ,in een tyd, dat
deze Vorst aan allerlei verdenkingen bloot stond. Althans, toen de Griflier musch den
273ten Augustus uit het leger terugkwam, bracht hij de gebiedenis van Zijne Excellentie
aan Hun Hoog Mögenden, met de verzekering » van de voortduring van zijne onveranderlijke
geneigdheid tot de dienst van dezen Slaat, en de betuiging, dat hij dien steeds met
goed en bloed zou zoeken te handhaven, gelijk zijne voorgaande daden en handelingen
hadden bewezen, waartegen geene pralerijen, die hier en daar mochten worden verno-
men, in aanmerking konden komen" — Nog derhalve hielden de vermoedens sland,
die 's Prinsen naauwe aansluiting aan Frankrijk, in den lijd toen men zich nog niet
van Frankrijks oprechtheid verzekerd hield, zullen hebben doen ontstaan.
Die tijd had den Staten zoo veel angst en zorgen gebaard, en hen het gevaar, waarmede
(Ic voortzetting des oorlogs, met Frankrijk lot bondgenoot, onze onafhankelijkheid be-
dreigde, zoo levendig doen gevoelen, dat het geen wonder is, zoo men uitzag naar
cene gelegenheid om aan den oorlog een eind te maken. Zelfs in den zomer, Ondcrhandc-
loen aan Frankrijks eerlijkheid in het bestrijden van Spanje niet meer te twijfelen viel, ®"Jcto^^^^^
was de wensch naar bestand en rust nog levendig: wanl Frankrijk zou ruim zoo geducht
zijn, wanneer het eenmaal Spanje ten val had gebracht, ais wanneer het, gelijk men
vermoed had, met Spanje heulde om onzen Slaat als een gemeenschappelijken buit te
deelen. Van den anderen kant moest de Spaansche Regering in de Nederlanden de
gelegenheid, waar zij zich aanbood, niet versmaden, om met ons in overleg tot vrede
Ie treden. De ondubbelzinnige toeleg van Frankrijk om de Spaansche macht te fnuiken,
moest haar naar cene uilkomst doen uilzien. Daar men nu te Brussel zeer goed zal
geweien hebben, welke zorg ons het bondgenootschap van Frankrijk baarde, en na
den terugtocht van het vereenigde leger uit Brabant en de verovering van Schenkenschans
cene stelling meende verkregen te hebben, die het bekomen van goede voorwaarden
l)eloofde, zoo is hel niet vreemd, dat mede van de Belgische zijde in dit tijdstip van
liesland gerept is.
Ten einde de bezetting van Schenkenschans in bedwang te houden, ging de Prins van
Oranje er toe over niet alleen om hel Tolhuis te versterken, maar ook om een nieuw
fort tegenover Schenkenschans aan te leggen. Deze handeling was in strijd met den
' liesol Slat.-Gen. 5, S, 10, 20, 24 Sept. 1635. Resol. Holl. 7, 14, 17, 20, Sept. 1635.
nesol. Stat.-Gen. 27 Aug. 1635.
- ί •ïSf''!
105*
-ocr page 820-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lau— geest der overeenkomst tot allerzijdscKe ontruiming der Bovenkwartieren, in 1650 aan-
gegaan 1 en in het volgende jaar uitgevoerd. Toen had men, met uitzondering van
enkele genoemde plaatsen, de vestingen bij de ontruiming geslecht, hetgeen het aan-
leggen van andere werken op het onzijdig verklaarde grondgebied uitsloot. Nu was
sedert de toestand zoo zeer veranderd, dat men zich aan die overeenkomst niet meer
gebonden kon rekenen, en toch nam de Kardinaal-Infant uit die daad van den Prins
aanleiding om, als ware het om het evenwicht te herstellen, Gennep te doen versterken.
Dit beantwoordde de Prins weder met de versterking van Ravesiein een stadje, dat
tot het aandeel van den Hertog van Palts-Neuhiirg behoorde. Deze stappen werden
van wederzijde niet gedaan, zonder dat,men elkander wat men uitvoerde, aankondigde,
ten einde het in zyne beteekenis en strekking door de tegenpartij mocht worden erkend.
Vandaar tusschen personen van de twee vijandelijk tegen elkander overstaande partgen
ontmoeting in het stadje Kranenburg en gesprek over de mogelijkheid om ten aanzien
van den geheelen strijd tot een vergelijk te komen. Zoodra het onderhoud een meer
ernstig karakter begon aan te nemen, begrepen de Gecommitteerden der Slaten-Generaal,
toen te Arnhem, dat men deze zaak zonder kennis van Hun Hoog Mögenden in den
Jlaag niet mocht noch, met eenige vrucht, kon voortzetten. Dus schreven zij, dat zij
de tegenwoordigheid van den Griffier musgii noodig achtten. De Staten willigden dit
verzoek ^ in en lieten bij gevolg de voortzetting der onderhandelingen toe. De over-
weging , dat zij, behoudens het traktaat met Frankrijk gesloten, buiten medeweten des
Konings niet in onderhandeling mochten treden, hield hen niet terug. Zij meenden
voorzeker zich te kunnen verantwoorden door te wijzen op het feit, dat biazarin mei
zgné vredesvoorslagen ook wel by de Ministers des Konings was aangehoord geworden. —
Dat voorts de zaak nog uiterst geheim behandeld werd, spreekt van zelf. Toen musgh
den lO^en September uit het leger terug was, kwam men voor niets anders uit, dan
dat hij op uitnoodiging der Gecommitteerden te Arnhem eene Instructie ontworpen had
I voor den Heer vosbergen , die behoudens Hunner Hoog Mögenden goedkeuring, naar de Slad
ί en den Keurvorst van Keulen zou gaan waartoe aanleiding genoeg bestond, blykens
I vroeger besluit der Staten om dezen Vorst bij briefte vermanen, dat hij zich in deze
i omstandigheden geene vijandelijkheden tegen de onzen zou veroorlooven
I 1 Zie hierboven, bl. 511 euz. 2 aitsema, II, 276, 282. 3 jx^sq], StaL-Gen. 31 Aufr. 1635.
I 'i Resol. Stat.-Gen. 10 Sept. 1635.
I ® Resol. Stat.-Gen. 21 Aug. 1635. Werkelijk volbracht vosbergen deze zending. Den l·'«" No-
' vember (1635) deed hij van zijn weervaren verslag bij de Staten-Generaal [Resol. Stat.-Gen.
I 1 Nov, 1635. aitsema, II, hl. 295). Dadelijk daarna had de Keurvorst van Keulen te klagen ,
't- _ ■ . '
\ , over gewelddadigheden, gepleegd door Franschen onder het commando van den Pnns van Oranje
? staande en in het Munstersche ingekwartierd [Resol. Stat.-Gen. 8 Nov. 1635).
i
-ocr page 821-103!».
DES VADERLANDS. 821
Zeventien dagen na de terugkomst van hunnen Griflier gaven de Staten hun verlangen
te kennen, dat de Gedeputeerden te Arnhem of een deel van hen van daar naar 'ä Gra-
venhage teruggeroepen mochten worden, aangezien hunne Vergadering te zwak hezet
was voor het gewicht der zaken, en hierdoor de gansche Staat met verwarring bedreigd
werd 1. Dit schijnt te kennen te geven, dat de te 's Gravenhage achtergebleven leden
,lcr Staten de aangeknoopte onderhandelingen niet zeer gewichtig achtten, of wel dat
zij ze onder hun oog voortgezet wenschten te zien. Niet dat er geene uiterst belang-
rijke zaken voor hunne Vergadering hangende waren! Verre van daar. Eensdeels een
legen verscheidene zee-kapiteins aangevangen onderzoek, anderdeels de bemoeijingen
om voor de behoeften van het leger aan geld te komen, baarden Hun Hoog Mögenden
in dezen tijd zor§ genoeg, en moesten hen doen wenschen in een talrijker Vergadering
steun te vinden.
Van den zoo even vermelden tocht was de Vice-Admiraal quast onverrichter zukc
teruggekomen. Hij had de vijandelijke vloot, schoon hij ze in het gezicht gehad had,
zoo het heette, niet aangetroiFen; zij was ongemoeid .in de Vlaamsche havens terug-
gekeerd, en het gerucht ging, dat verscheidene van die kapiteins, welke de Staten in
geval van flaauwhartigheid met hunne hoogste verontwaardiging gedreigd hadden, zich
kwalijk gekweten hadden. Het gezag der Staten en het ongenoegen der menigte, die
de schade moest dragen, eischte voldoening. Dus zou het gedrag der verdachte kapiteins
onderzocht worden Nu werden eenigen hunner te Eukhmzeii in verzekerde bewaring
genomen. Doch het gaf aldaar groot misnoegen en gemompel onder het volk, dat an-
deren , die mede op de vloot geweest waren, met name de Vice-Admiraal zelf, te IJeUe-
voefsluis vry liepen en weder scheep gingen. Zoo zou dan nu ook quast zich moeten
verantwoorden Het resultaat van het onderzoek was, dat er niets gegronds tegen den
Vice-Admiraal kon aangevoerd worden. Toen de Staten hierop de zaak begeerden te schor-
sen, verlangden die van Friesland het tegendeel: het openbare gezag moest gehandhaafd
en de goede gemeente tevreden worden gesteld; zij betuigden onschuldig gehouden te willen
worden aan al de onheilen en schadelijke gevolgen, die uil de schorsing zouden kunnen
ontstaan. Het Collegie ter Admiraliteit in bel Noorderkwartier liet zich in gelijken geest
hooren, en nu besloten Hun Hoog Mögenden weder, dat quast en de kapiteins, die onder
zijne vlag geweest waren, zich voor dat Collegie zouden hebben te verantwoorden. Doch
Ouze zuekapi'
teius vau llanuw-
' liesol Stut.-Gen. 27 S(;pt. 1635.
- Resol Slat.-Gen. 13, 14 Sept. 1635. ResoL Holl. 8, 13 , 25 , 29 Sept. 1635.
Besol. Stat.-Gen. 24, 25 Sept. 1635. Voor het geval dat qdast aan land moest blijven,
stelden die van Holland mabten habpertszoon tromp en jan van galen voor, om hem te vervangen
(fteso/. Stal.-Gen. 25 Sept. 1635. Resol Holl. 25 Sept. 1635). De eerste verontschuldigde zich
'ladelijk {Resol. Holl. 27 Sept. 1635).
8:>2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1()34— hierbij bleef men niet; later begreep men weder al de beschuldigde zeeoiFicieren inden
Haag te recht te moeten laten staan Toor rechters, uit de Collegies ter Admiraliteit overge-
zonden. Hierin zagen sommigen den toeleg om den beklaagden de gelegenheid aan te bieden
van te ontsnappen. Werkelijk waren er niet minder dan drie voorlvluchtig i. — Uit een
Men moest ile eu ander bleek genoegzaam, hoe verlegen Hun Hoog Mögenden met de zaak waren. En
zien! waar zij'de inderdaad verkeerde in groote moeijelijkheid. De Staten, niet wetende, hoe mende
huuu'r''besehe" Engelschen nog noodig zou kunnen hebben, begrepen in dezen tijd hen, het mocht kosten wal
ming namen. jjgj^ wilde, te moeten ontzien, en ziet! de Duinkerkers werden door de Engelschen vrij openlijk
beschermd. Nog onlangs had joaghimi geschreven, dat voortaan de handelschepen, tusschen
Engeland en Duinherken varende, door de Britsch-Koninklijke marine zouden beschermd
worden, en men vernam van een plakaat van den Koning van Groot-Britannie, waarbij hij ver-
klaard had, ten einde de gewelddadigheden op zee te weren, de zwakste partij te zullen
bijstaan. Vroeger reeds had bothwell op hoogen toon aan de Staten bekend gemaakt, dat
zijn Koning, hoe vredelievend ook en juist omdat hij met geen Vorst wilde breken, aan
geen vreemde vloot zou toelaten den handel op zyne zeeën te belemmeren en aan niemand
vergunnen zou zich daar, waar hem gezag toekwam, zich iets aan te matigen Ja in den
zomer was er sprake van, dat de Koning van Spanje Duinkerken en Ostende op zekere
voorwaarden aan Engeland in handen zou geven — In dezen slaat van zaken verzochten
onze zeeofficieren en kapers instructie, hoe te handelen tegenover Engelsche schepen,
die onze vijanden convooijeerden of zich veroorloofden zonder convooi de Vlaamscbc
havens aan te doen en aldus de onzen tartten om de blokkade der kust te handhaven
Stellige bevelen tot vijandelijkheden tegen de Engelschen durfden de Staten niet geven.
Men bedacht zich zelfs, eer men het vonnis der prysverklaring op Engelschen toepaste
Toch kon men onzen handel en visscherij niet aan het geweld prijs gegeven laten en
Dappere feiten handhaving van" ons gezag op zee lafhartig afzien. Dus zagen de Staten met
Conimfss^e"aaiCommissievaarders of Nieuwe Geuzen. Hoe veel prijzen dezen
maakten, bleek onder anderen daaruit, dat hun in de maand October (1635) nog aan
premiën toekwam de som van 217,200 gulden. Aan twee kapiteins van die kaapvaarders,
' ResoL StaL-Gcn. 2, 5, 8, 11, 30 Oct.; 10, 20 Nov.; 7 Dec. 1635. Resol Holl 26 Sept.;
11, 13, 24, 25 Oct. 1635. De dus Gedelegeerde rechters kwamen traag bijeen. Eerst in Maart
1636 Averd vonnis geveld: de beschuldigden werden deels ontslagen, deels verbannen. Aan ecnen
van de vcrbannenen, te Aveten willem codde van der durch , werd %veldra vergund vrij teru[j te
komen om zijne zaak nogmaals te bepleiten {Resol. Stat.-Gen. 17, 23, 24 Jan.; 1, 14 Febr.;
1, 14, 20 Maart; 20 Sept. 1636).
= ResoL Stat.-Gen. 25 Mei, 1635. ^ Dépêche van pauw, van 24 Aug. 1635.
^ Resol Stat.-Gen. 27 Aug.; 10 Sept.; 12 Oct. 1635. Resol. Holl. 18 Oct. 1635.
' ResoL Stat.-Gen. 23 Aug. 1635.
-ocr page 823-DES VADERLANDS. 865
abraham grijnsz. en jaw verdïest ^, werden in hel begin dier maand elk een gouden 1034—
medulje ter vereering geschonken: zij hadden »onder anderen 17 koningschepen van
den vijand opgebracht." Vandaar dat toen de kniiyt naar Zeeland geweest was, om ie
voorzien in de schade, die de haringvloot verder bedreigde, hij terugkwam met eene
aanbeveling tot trouwe betaling der premiên aan de comraissievaarders: dan kon men
van hunnen ijver en hun groot aantal de geweldigste wapenfeiten verwachten. Ja de
Stalen van Holland stelden voor, zieh van Staatswege met de Zeeuwsche commissie vaarders
te verstaan. — Gaarne ondersteunden de Staten-Generaal al zulke pogingen: immers
besloten zij, den September (1630), op voordracht van Holland, den schepen op
nieuw een punt van vereeniging aan te wijzen, en te gelasten van daar uit »den vijand
te gemoet te gaan, hem te vervolgen, aan te tasten, te vernielen, Zoo door zijne bodems
in den grond te schieten als te verbranden, de officieren en matrozen vechtenderhand
dood te slaan en voorts bij alle mogelijke middelen, bedenkelijk of onbedenkelgk, hem
zoo het doenlyk was, te vernietigen" — Maar op deze wijze leden de Engelschen niet
zelden last van den ijver onzer zeekapiteins. Zoo verleende de Raad des Konings in den
zomer (van 1655} brieven van schaaverhaal tegen onze oorlogschepen omdat eenig
Slaatsch oorlogsvolk, ten getale van 80 man, den vijand tol in Scharenberg najagende,
aan land gegaan was, 's vgands schip weggehaald en verscheidene Engelschen gewond had.
Hierover toonde men zich in Engeland ten uiterste verstoord, en de Staten namen zich
\oor, al het mogelijke aan te wenden, ten einde de verontwaardiging des Konings te
«loen bedaren Weldra daarna vertrok de Engelsche Luitenant-Kolonel colpeper van
hier om in zgn vaderland zijne bediening als Luitenant-Goeverneur der Cmque-Ports te
gaan waarnemen, wegens de ongeregeldheden, die te Dover (eene dier vijf Havens) plaats
hadden, en waarvan onze landgenooten de voornaamste schuld heetten Ie hebben. Zeven-
maal waren de brieven uit de passagebark van daar naar Calais gelicht; zelfs 's Konings
brieven waren geschonden. Vóór zijn vertrek gaf colpeper Hun Hoog Mögenden eene
hooghartige waarschuwing Pas had men bericht, dat de commissievaarder jasper
van kruiningen in eene besloten Engelsche haven een vyandelijk schip had aangetast,
iels waarover de Koning gezegd werd zoo vertoornd te zijn, dat hij het dien kapitein,
reeds gevankelijk naar Londen gevoerd, met den dood zou doen boelen In November
(1650) vernam men weder, dat kapitein van galen met elf der zijnen te Dur/iam
' Elders vebdieux genoemd {liesol. Slat.-Gcn. 27 Aug.j 29 Oct. 1036).
- Resol Stat.^Gen. 6, 10, 11, 20 Sept. 1635. liesol. Holl. 1, 4 Oct. 1635.
^ licsol. Stat.-Gen. 6 Oct. 1635. '' Scarborough.
' Resol. Stat.-Gen. 27, 30 Aug.; 25 Sept. 1635. ® Resol. Slal,-Gen. 18 Sept J035.
' Resol Stat.-Gen. 10 Sept. 1635.
-ocr page 824-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1034— gevangen was genomen, omdat hij (wat hij trouwens zelf ontkende) zich in een En-
gelsche haven van een fregat meesier gemaakt en »met slaande trompet en brandende
lont" de vluchtende Duinkerkers twee mijlen landwaarts in vervolgd had, waarbij een
Engelschman was aangerand l. — By zooveel redenen van onmin kwam de zaak der ten
onzent gevestigde merchanis-adventurers. Wegens een beslag, met vergunning der
Rotterdamsche Regenten, op goederen van Hollandsche lakenhandelaars gelegd, hadden
de Staten van Holland den handel der Engelsche Court tijdelijk verboden Κ Met hevige
klachten en vinnige geschriften kwam bothwell herhaaldelijk daartegen op, en dc
Staten-Generaal smeekten die van Holland^ wegens deze zaak de verwijdering tusschen
onzen Slaat en Engeland niet nog grooter te maken — Op al deze gronden beijverden
de Staten zich, de invloedrijke personen, wier namen als van heren, die men te vriend
moest houden, de Agent bothwell luide klinken deed door geschenken te bevredi-
gen Doch bovenal wenschlen de Provinciën den toorn der Engelschen te ontwapenen
Meiiisbedaclit door eenen builengewonen Gezant derwaarts te zenden. Holland hield dit tegen: de
vaubdk^-dezer Provincie begrepen, dal juist onze alliantie met Frankrijk de Engel-
ergerde, en dat derhalve, wat het Engelsche Hof ook zeggen mocht, het sprekend
bewijs van die alliantie in eenen buitengewonen Nederlandschen Gezant, nevens den
Franschen Gezant, de seneterue, te Londen verschijnend, aan dat Hof niet anders dan
onaangenaam kon zijn. Bovendien langen lijd hielden zij de trouw der Franschen voor
verdacht, en dus de instandhouding der alliantie, waartoe men Koning kauel I zou
noodigen toe te treden, niet voor uitgemaakt. Hoe het zy, onverdroten werd Holland
aangezocht, zoo van de zijde der Slaten-Generaal, als, by brieven van pauw, van de
zijde van Frankrijk om de zending van eenen buitengewonen Ambassadeur niet langer
le keren, en wel met bijzonderen aandrang van den tijd af, dat de seneterre in Engeland
voel aan wal had gezet 7. Doch toen de grieven van Engeland steeds zorgwekkender
toenamen, zoo zelfs, dat richelieu aan onzen Gezant gezegd had, dal in Engeland
legen Frankrijk partijzucht, legen ons haat en bilterheid heerschte begon men in
J llcsol. SlaL-Gen. 22 Nov. 163.5.
- Zij waren met het jaar 1635 van Delft naar Ilotlerdam verlmisd, Resol. Stat-Oen,
20 Dec. 1634. Resol. Holl. 20 Dec. 1634. 8, 10, 22, 26, 27 Maart^ 2, 5, 25, 27, 28 April,
2, 3, 8, 9, 11, 16, 22 Meij 26, 27 Julij, 1635.
Resol. Stat.-Gen. 20 April^ 6, 10 Mei; 28 Junij; 20, 28 Julij; 9 Oct. 1635.
'i Resol. Stat.-Gen. 6 Oct. 1635. ^ Resol. SlaL-Gen. 14 April; 2 Sept. 1635,
« Depêche van 30 Maart en 24 Aug. 1635.
7 Resol. Stat.-Gen. 2, 3, 14, 16, 26 April; 5 Junij, 1635. Resol. Holl. 2, 3 Mei; 26Junij,
17 Julij, 1635. ® Dépêche van 24 Aug. 1635.
824
mmm
DES VADERLANDS. 849
825
te zien, dat de zending toch wat goeds kon uitrichten. Immers kon zij gelden als een
bewys van beleefdheid, en dienen ter verzekering, dat de Staten de belangen van den
Keurprins van de Palis niet gezind waren te verzaken. En toen nu ook de Prins en
joagiiimi bij vernieuwing daarop aandrongen, stelde Holland vast, dat de zending zou
doorgaan: slechts hield de moeijelijkheid om het ten aanzien van den persoon eens te
worden, de zaak nog slepende. Weldra echter bepaalde de meerderheid hare stem op
den Heer van sommelsdijk l.
Bii al die zorgen, met welke de toestand van onze zeezaken Hun Hooff Mögenden De pest op de
° b b uitgebro-
moest vervullen, kwam nog het ongeluk, dat op de vloot van van dorp, die zich inleen,
het najaar, daar de vijand op nieuw met eenige schepen uit Duinkerken stond uit te
loopen tot handhaving van ons gezag in zee zou vertoonen, de pest uitbrak. Reeds
in September heerschte die ziekte te Leiden zoo zeer, dat de Regering van Amsterdam,
om de besmetting te weren, het handelsverkeer met die stad had belemmerd. Toen
hadden de Heren van Leiden in de vergadering der Stalen zich over dezen » onnabuur-
lijken door geen voorbeeld gewettigden" maatregel beklaagd, en verklaard, hunne
loevlucht te nemen lot God Almachtig, de hulp der Vergadering inroepende, en kwijt-
schelding van lasten verzoekende, daar de Stad hare middelen tol leniging van den nood zou
behoeven In December (16315) verschenen de Gedeputeerden van Schoonhoven niet
Ier Dagvaart wegens de groote »pestilentiale" ziekte in hunne stad. Doch niet alleen
in de steden, maar ook ten platl.en lande, en niet slechts in Holland, maar mede in
de andere Geweslen hcQrschte de ziekte, zoodat op verzoek van die van Holland door
(Ie Slaten-Generaal tegen den laalslen October een algemeene vasten- en bededag weni
uilgeschreven, om van God afwending van deze ramp af te smeeken — Den Ssten Oc-
lober (1655) had van dorp zich gereed verklaard, in zee te gaan. Van de Stalen van
Holland had hij de vermaning mede gekregen om » thans len minste dapper te zijn Ier liefde
van de dienst des Lands en van zijn eigen goeden naam, opdat de vijand bij alle gele-
genheden krachtig mocht worden aangetast en vernield, len einde eenmaal de verloren
roem ter zee len goede van dezen Staat mocht worden herwonnen Maar weldra
vernam men, dat de pest op de te Hellevoetsluis zeilree liggende schepen was uitge-
barsten, en dat de groote visscherij geheel van het convooi van oorlogschepen was ver-
sloken, daar dezen meest allen door de ziekte genoodzaakt waren binnen te loopen.
» Resol. Stat.-Gen. 30 Aug.j 2 Sept.; 30 Oct.j 21, 26 Nov. 1635. liesoL Holl. 7,18,28 Sept.-,
2, 3 Oct. 1635.
- üesoL Slat.-Gen. 25 Sept.; 8 Oct., 1635. ^ Resol. Holl. 26 Sept. 1635.
'' Resol. Slat.-Gen. 13 Oct. 1635. Resol. Holt. 11, 16 Oct. 1635.
5 Resol. Holt. é Oct. 1635. Resol. Slat.-Gen. 8 Oct. 1635.
IfiiU—
1039.
'm
III Deel. 4 Stuk. 104
-ocr page 826-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1034— Toch wenschlen de Slaten Ie volharden. Op het bericht, dat de vijand weder versterking
uit Spanje over zee verwachtte, en aireede eene handelsvloot der onzen, naar het Oosten
bestemd, derwyze had aangetast, dat drie onzer koopvaarders waren genomen en de con-
vooijer in de lucht was gesprongen, drongen zy er sterk op aan, dal vanr dorp zou
uitzeilen, en klaagden over zijn gemis aan voortvarendheid totdat zij vernamen, dal
hij, met de Kapiteins golster en vloo, door de » haastige ziekte" aangetast, \άώ Helle-
voetsluis te huis w^as gekomen. Nu zou, besloten de Slaten, de Vice-Admiraal liefhebber
uitzeilen, voerende de vlag van den Luitenant-Admiraal. Hij gaf aan dit bevel gehoor 3.
Gebrek aau Deze zorgen waren niet de eenige, met welke in de eerste plaats Gravenhagc
geld in het leger,
achtergebleven leden der Stalen-Generaal gemoeid werden. Daarbij kwam de zoo moei-
jelijk te bevredigen aandrang om geld uit het leger. Tegen het begin van October (165ϋ)
bleek het, dat er nog even zooveel aan legerlaslen noodig zou zijn, als er reeds verteerd
was. Wegens gebrek aan geld, vernam men, had het leger op het muiten gestaan.
Het regiment van cha.rn.vcé had deswegens geweigerd de wacht te betrekken Bij
leening hadden de Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden eenig geld bijeengebracht.
De werkbazen van de twee forten, die tegen Schenkenschans werden opgericht, bleven
onbetaald en durfden zich niet vertoonen om niet van de soldaten, die hun lot arbeiders
dienden, doodgeslagen te worden. De voerlieden liepen met hunne paarden weg, daar
ook zij Ie vergeefs op hun loon wachtten En op het verzoek, tol Holland gericht,
dal deze Provincie de noodige penningen zou voorschieten, antwoordden de Slaten van
Holland, dat dit verzoek eensdeels onbillijk was, daar de Provinciën »het gansche zee-
Averk met den gevolge en aankleve van dien" op Holland lieten aankomen, en ander-
deels onmogelijk na Ie komen, wegens de ondragelyke lasten, waaronder Holland
buitendien.gebukt ging. Dus moesten, verklaarden Hun Edelmogenden, de Provinciën
zich ditmaal volstrekt niet op i/o^/awci verlaten — Zoo was hel noodig, dat de Provinciën
ernstig werden aangemaand om de vereischle gelden op te brengen, en deswegens ver-
zochten de Gedeputeerden te Arnhem, in plaats van naar 's Gravenhage te komen, om
de Vergadering aldaar Ie versterken, integendeel Hun Hoog Mögenden, zich voor een
zeer korten lijd naar Arnhem Ie verplaatsen, ten einde op de plaats zelve raad Ie
schaffen. Toch was er lot dit verzoek nog een grond, waarvoor men niet openlijk
1 Resol Slat.-Gen. 15 Oct.; 2, 5, 14 Nov. 1635. Resol. Holl. 18, 19, 20, 22, 23 Oct. 1635.
- Resol. Slat.-Gln. 16 Nov.; 4, 17 Dec. 1635. De ziekte van van dorp was echter zoo erg
niet, of den 21'"" Dec. (1635) ton men in de Staten van Holland de vraag opperen, of men
hem ter Vergadering zou liooren [Resol. Holl. 21 Dec. 1635).
3 Weldra dienden de Officieren van dit regiment een verzoek in om ontslag wegens wanbetalinjj;
en om scheepsgelegenheid ten einde naar hun land terug te keren [Resol. Stat.-Gen. 20 Oct. 1635)·
4 Resol. Stat.-Gen. 1, 3, 11 Oei. 1635. ^ jjoll. 9 Oct. 1635.
-ocr page 827-DES VADERLANDS. 8l>7
uitkwam. Men verlangde namelijk over de zaak van den vredehandel buiten het oog 1634—
1C39.
van zoo vele vreemde diplomaten, als steeds Ie Gravenhage vertoefden, rechtstreeks
met de Slaten-Generaal ter tegenwoordigheid van den Prins, die het leger niet verlaten
kon, te beraadslagen. De Slaten-Generaal begrepen aan dit verzoek te moeten voldoen.
Zij deden het echter, met het oog op het binnenland zoowel als het buitenland, vervuld
van allerlei angstvallige bedenkingen
Den October (16oö) derhalve vergaderden Hun Hoog Mögenden te Arnhem op De Staten-Ge-
neraat vergaderen
het Stadhuis in de kamer der Heren Gedeputeerden van hét Veluwsche Kwartier. Voor te Arnhem.
Gelderland waren zes, voor Holland vijf, en voorts voor de andere Provinciën enkele
leden tegenwoordig. Alleen,van Stad en Landen ontbraken de Gedeputeerden. De Prins
werd ter vergadering afgehaald, en nu kreeg de Graaf van kuilenburg het woord. Hy
zette uiteen, hoe Zijne Excellentie en de Gedeputeerden, die sints Augustus te Arnhem
Avaren, tot hun overgroot leedwezen bevonden hadden, dat de zwarigheden van het Land
en die van het veldleger in het bijzonder hoe langs zoo meer waren toegenomen, in
die mate dat daarvan niets anders dan »eene geheele confusie" stond te verwachten,
tenzij daarin met wijze zorg en onmiddellijke opbrengst van penningen werd voorzien.
Hierna meldde hij, dat eenigen tijd geleden de Blaarschalk de brézé en de Baron de
cuarnagé den Prins hadden aangediend, hoe mazarin, de Pauselijke Nuncius te PanjÄ,
vier plaalsen voorgeslagen had" om in eene derzelven te onderhandelen: de Fransche
Heren hadden daarop verlangd te weten, of men van deze zijde mede geneigd was tot
onderhandeling. Tegelijkertijd was dezen Slaat onder de hand door den vijand voorge-
slagen in onderhandeling te treden. Deze voorslag had de Gedeputeerden zeer verlegen
gemaakt, daar zij er groot gevaar in zagen om zonder behoorlijke machtiging aan zulk
eene gewichtige zaak gevolg te geven, en van den anderen kant de gedane opening Opening van
van den vijand niet zonder nader onderzoek durfden verwerpen. De zending, van welke
de Griffier musgh zich had gekweten, had aan het licht gebracht, dat men van de
andere zijde geene behoorlijke procuratie bezat, en bovendien zeer vreemde en buiten-
sporige eischen deed. — Op deze mededeeling werd 's Prinsen advies gevraagd. Zijne
Excellentie drong aan op spoedige voorziening in al de behoeften van het krggswezen,
want, zeide hij, de opening van den vijand kon niet in aanmerking komen wegens de
buitensporigheid zijner voorslagen, daar hij zich had Jaten verluiden de teruggave van
Limburg te begeren met de vier Landen van Overmaas^ Maastricht^ Roermond^ Venloo,
de Kruisschans, Sl. Jakob, Orsoy en Rijnberk, en al de plaatsen in West-Indii'n bovendien,
en dat alles legen niets meer dan den afstand van de forten Schenkenschans en Zandvliet.
Op het vernemen van dit advies besloten de Staten in de eerste plaats, Zijne Excellentie
en de Gedeputeerden, aan welke de gemelde opening was geschied, voor hunne be-
Uesol. Slal.-Gen. 14 Oct. 163i5.
104»
-ocr page 828-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
h;34— nioeijing Ie bedanken, hun zegel hechtende aan alles vyat op dit stuk reeds was geschied,
en hen, doch zonder dat daarvan zelfs in de geheime acten der vergadering aanteekening
zou geschieden, verzoekende de onderhandeling voort te zetten en daarin in overleg met
den Prins te doen, wat zij naar bevind van zaken noodig zouden achten. Voorts werd
besloten, onzen Gezant in Frankrijk van 's vijand opening bericht te geven om daarvan
het noodige gebruik te maken, en hem te gelasten »scherpelijk te vernemen," wat
MAZARiN of iemand anders aldaar betreffende eenige handeling mocht te berde brengen ^
Dit aldus vastgesteld zijnde, werd de Friesche Gedeputeerde staakmans met den meest
mogelijken spoed naar Amsterdam gezonden om te vernemen, op wat som, uit Friesland
aldaar gewacht, men oogenblikkelijk rekenen kon. Maar boyendien namen de Provinciën
des anderen daags aan, binnen acht dagen de eerstverschuldigde penningen in baar geld
in het leger te leveren, en Holland zou voorzien in de eerste behoeften van giiarnacé's
regiment; maar ten behoeve der vestingen by Schenkenschans meer voor te schieten,
dan zij reeds gedaan had, dit bleef deze Provincie weigeren. Daar vooral i//rec/ii nalatig
was in het voldoen aan hare verplichtingen ten aanzien der zeezaken, zoo werd de Heei
vAïi WEEDE derwaarts gezonden om te zien, wat hij van dit Gewest verwerven kon.
Maar in geen opzicht waren de Gedeputeerden van Friesland by machte om stellige
toezeggingen te doen lot het aflossen der zoo menigvuldige achterstallen van hun Gewest.
Het werd derhalve noodig geoordeeld deze Provincie op nieuw te bezenden
Onlusten in In Friesland had gedurende dit geheele jaar onrust geheerscht. Vroeger had aldaar
i'^rzësI^Ticf'
. de Stadhouder en het Provinciale Hof de bovenhand; ditmaal kwam de tegenpartij, die
zich vooral onder de Edelen en eigenerfden liet gelden aan de regering. Het nieuwe
Bewind trachtte de vrije verkiezing der stedelyke Raden in de negen steden, welke
daarin niet met Leeuwarden en Franeker deelden, in te voeren, vermits zoo de Raadsbestel-
ling ald&ar bij den Stadhouder en het Hof bleef, het Lid der sleden de vorige Regering
weder aan het roer zou brengen. Een ander middel om zich te handhaven, zocht de
bovendryvende party hierin, dat zy de wyze, waarop de geldmiddelen door hare voor-
gangers behartigd waren, in verdenking bracht. Dus \verd een onderzoek ingesteld
tegen het beheer van den ontvanger bootsma. Daar deze ambtenaar niet vaardig genoeg
scheen met het doen van rekening, dreigde men hem met afzetting, wanneer hy op
een bepaalden termijn daarmede niet gereed zou zijn. De ontvanger beliep werkelijk
de bedreigde schorsing, en bovendien zag hij zich aan hooge geldelijke eischen en aan
de beperking zijner persoonlijke vrijheid onderworpen. Intusschen hadden de Gemeen-
te»·, daartoe uitgelokt, hare Magistraat buitenstijds veranderd. Dit als zelfs niet in den
lijd van den opstand tegen den Koning van Spanje geschied, vond bij velen afkeuring,
en de overkomst van den Stadhouder scheen vereischt om order op zaken te stellen.
ί Secr. ResoL 19 Oct. IßS.'i. 2 RcsqI. Stat.-Gen. 20, 21 Oct. 1635.
-ocr page 829-DES VADERLANDS. 829
Besefl'ende dal de Stadhouder legen hun drijven wellicht door den Prins van Oranje
ondersteund zou worden, hadden de bewindhebbers gezocht zyne Excellentie op hunne hand
te krygen door hem eenige voldoening voor Ie spiegelen op het stuk van het begeven der
krijgsambten. Bovendien kon het niet anders, of er waren leden in de Vergadering der Sta-
ten-Generaal, die aan de richting, welke in i^nei/a^ici zegevierde, voorspoed loewenschlcn
cn haar niet onderdrukt verlangden te zien. Hoe het zij, de Stadhouder ging naar zijn
Goevernement, van Gedeputeerden der Slaten-Generaal, maar niet van krijgsvolk ver- Deputatie der |
gezeld. Het beleg van Schenkenschans, heette het, maakte dat men geene troepen kon derwaarts,
missen. Ondanks des Stadhouders tegenwoordigheid duurden de maatregelen, die be-
stemd waren het beleid van hel vorige Bewind te wraken, niet alleen voort, maar wer-
den zy zelfs nog strenger. Eindelyk den November 1635 verklaarde Graaf he>-
DRiK in de Statenvergadering, niet zonder ruwe antwoorden van verscheidene leden uit
Ie lokken, dat hij niet verlangde gedrongen te worden lot het nakomen van besluiten,
die hij onwettig genomen moest achten: anders zou hij zich genoodzaakt zien zich tot
de Slaten-Generaal te wenden, wier Gecommitteerden aireede tegenwoordig waren. Hel _
waren de Heren van essen, eerste Raad van Gelderland] iierberts, oud-schepen van
Gouda·, soNK, Burgemeester van Hoorn, tol deze zending in de plaats getreden van den
Heer brasser, die zich wegens ziekte verontschuldigd had van riieede van ame-
R0>GEN en JOHAN VAN WEEDE, beiden Gedeputeerden voor Utrecht, Deze Heren hadden
in last de Provincie aan hare verplichtingen jegens de Generaliteit te herinneren en
eene orde van zaken aan te bevelen, welke haar hel best bekwaam kon maken om die
verplichtingen na te komen. Want zooals de zaken ihans stonden, scheen Friesland
»zich de zaak der Generaliteit niet aan Ie willen trekken," en ging dit voort, dan zou
de geheele Staat »tot irreparabele confusie vervallen, waarvan zich de beginselen niet
<lan al te zeer openbaarden." — De Stadhouder beriep zich tegen zijne partij met vol
vertrouwen op de Slaten-Generaal. En wel mocht hy dit. Immers, degenen, die in
<len boezem van Hun Hoog Mögenden de nieuwe Regering toegedaan mochten zijn,
moesten van de verandering van zaken dit gevolg wenschen te zien, dat Frieslandahnxx
vaardiger zou zijn met hel opbrengen harer quoten. Wil men, zoo zullen zij gezegd
hebben, in Friesland de vrijheid als in Holland, dan moet men daar ook de middelen
invoeren, als in Holland. Dit nu deed de nieuwe, evenmin als de oude Regering:
beiden ontzagen zich, de gemeente door hoogere of min gunstig opgenomen belastingen
tegen zich te stemmen. Het nieuwe Bewind wraakte het middel van geldleeningen,
door zijn voorgangers aangewend; maar zoo stond het geschapen, dat het nog,minder
in staat zou zijn om aan de eischen der Generaliteit te beantwoorden. Vandaar dat de
Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden den Frieschen Heren zouden voorhouden, »hoe
Resol Slal.-Gen. 31 Oct. 1635.
-ocr page 830-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
wsssssssssgsssBSsssssssssss^sxs^= · "'"isssss=!ssssss^=s ......iggggg-Bsaaa
kwalijk het gedaan was, op die wijze door onderlinge geschillen het Geraeenebest in
zwarigheid te brengen en zoo lang te houden. Derhalve moesten zij, in geval van ver-
niefiwd uitstel van betaling, met executie dreigen, waartoe de Prins troepen zenden
zou. Zij zouden uit Leeuwarden niet scheiden , alvorens het sluk der middelen τοί-
gens Hunner Hoog Mögenden uitspraak van 1625 in trein was gebracht. Ook moesten
zij zich bereid verklaren, klachten over de vernieuwing der Magistraat in verscheidene
sleden aan te nemen en te onderzoeken, en vervolgens de zaak op de geschiktste wijze
op den ouden voet te brengen en de afgezette Magistraat te herstellen. Ten slotte had-
den zij in last te wraken, dat de Staten van Friesland ^veigerden de ter hunner repartitie
slaande krijgsofficieren den eed aan de Generaliteit te laten zweren, cn eigenmachtig te
werk gingen in het afdanken van compagniën. Waar zou het heen, moesten zij ver-
klaren, zoo andere Provinciën dit voorbeeld volgden?
Te Leeuwarden aangekomen bemerkten de Gecommitteerden van Hun Hoog Mogen-
den, dat het niet raadzaam was met zulk eene boodschap bij de beslaande machtheb-
bers aan te komen. Dus onthielden zg zich van het openen van hunnen last, en be-
raamden in verslandhouding met den Stadhouder eenen aanslag, waartoe deze de voor-
handen troepen wilde gebruiken om in de sleden, te beginnen met Harlingen., de
afgezette Magistraat te herstellen. De aanslag werd door de Staten van Friesland ver-
ijdeld , en om nieuw gevaar af te wenden gaven Hun Edel Mögenden aan alle kapiteins van
hunne repartitie bevel om niet te gehoorzamen aan de patenten van den Stadhouder alleen.
Doch op dezen triomf waren zij zeiven niet gerust, maar wenschten door een vertoog bij de
Staten-Generaal tegen de aanslagen van hunnen Stadhouder, te verhoeden, dat er troepen
gezonden werden, die onder de leus van met geweld de middelen in trein te bren-
gen, tegelijk de partij van den Stadhouder de hand zouden hebben geboden. Werkelijk
rechtvaardigden zij hunne handelwijze in missieven aan de Staten-Generaal, den Prins
en de Provinciën afzonderlijk, terwijl zy hunne vertegenwoordigers in de Vergadering van
Hun Hoog Mögenden lieten aandringen op de terugroeping der Gecommitteerden, zoo dezen
hunne zaak niet verkozen voor te staan i. Bovendien zonden zij eene bezending naar
Groningen, met verzoek dal de Staten van Stad en Landen hunnen Gedeputeerden te
Gravenhage gelasten zouden, de vertoogen der Friesche Gedeputeerden te ondersteu-
nen. De Staten dezer Provincie beantwoordden dit verzoek geheel naar den zin hunner
Friesche bondgenoolen, belovende handbieding, opdat er niets in het werk gesleltl
mocht worden ten nadeele van de vryheid van Friesland. In deze omstandigheden be-
paalden de Gecommitteerden der Staten-Generaal, eindelijk overgaande lot het vragen
van gehoor, zich tot de mededeeling van het dringend aanzoek der Generaliteit tot
aflossing der achlerslallen, die zij op niet minder dan zes millioen 267,953 guldens
ï Resol Stat.'Gen. 24, 26 Nov. 1635. RqsoI: Holl. 14 Dec. 1635.
-ocr page 831-DES VADERLANDS. 865
begiOOlten, behalve de schuld aan de West-Indische Compagnie ten bedrage van 185,286
gulden, daarbij niet onduidelijk te kennen gevende, dat de inval van den vijand bin-
nen onze grenzen en de schade op zee, onder anderen door de vernieling van een deel
der haringbuizen geleden, aan de trage betaling van Friesland te wijten was. De
Staten erkenden zulk een groote schuld in geenen deele, en bewéerden minder in ge-
breke te zijn dan menige andere Provincie, bepaaldelijk doelende op de weigering van
Gelderland en Overijsel ^ om hare oorspronkelijke quote weder te betalen: zij moesten,
zeiden zij, voordat zij eenigc berekening van hunne schuld konden erkennen, af-
wachten, dat daarvan afgetrokken werd wat die twee Provinciën meer behoorden te
betalen. Het bitse antwoord besloten zij met de betuiging, dat zij voor de geheele
wereld zouden toonen, bij niemand der bondgenooten achter te staan in de behartiging
van het behoud der godsdienst en der vrijheid ^ — De onmogelijkheid inziende om een
ander antwoord te bekomen, of verder npg .iets uit te richten, verzochten de Gecom-
mitteerden zeiven hunne terugroeping. Hun Hoog Mögenden vergunden haar op hun
verzoek terug te komen, doch slechts, heette het, voor een tijd en om later hunne
bemoeijing te hervatten
Zoo weinig baatte hier der Staten bemoeijing om aan geld te komen. Geen wonder
dut de Gedeputeerden bij het leger bleven klagen.
Toen de vijand met achterlating van bezetting te Kleef en na zich in het kasteel van
Gennep genesteld te hebben, naar Brabant was afgetrokken, zond de Prins het leger naar
de naburige grensplaatsen, slechts zoo veel troepen onder Graaf wïllem te velde latende,
als noodig Avas om Schenkenschans omsloten te houden Dus konden nu ookdeWaard-
gelders welhaast afgedankt worden Maar wanneer de den October te Arnhem door
de Provinciën aangegane beloften van levering van penningen niet nagekomen werden,
werd de nood niet verholpen. Bovendien trok de Prins tegen het midden van November
' In Januarij (1635) had in de zaak van de quote van Gelderland de Raad van State gead-
viseerd, aan deze Provincie drie maanden tijd te gunnen om haar onvermogen tot betaling harer
oorspronkelijke quote te bewijzen. Hieraan niet voldaan hebbende, Λverd in Mei besloten, dat zij
hare quote tot het oorspronkelijk bedrag verhoogd zien zou, bijaldien zij niet alenog opening van
hare finantiën deed {Resol. Stat-Gen, 10, 11 Jan.j 23 Mei, 1635). Verder wae deze zaak
■sedert niet gekomen. 2 Aitsema II, 182—198. 279—28J.
3 Resol. Stat.-Gen. 3, 29 Dec. 1635. 4, 16 Jan. 163ß.
^ Mem, de Fréd. Henri, ρ. 191, 192. Resol Stat.-Gen. 5, 24 Nov.j 8 Dec. 1635.
® Resol. Stat.-Gen. 2, Nov. 1635. Resol Holl 16 Oct. 1635. De Amsterdamsche Waardgelders
werden een tijd lang door de Provincie Holland in dienst genomen om te Enkhuizen de order
te bewaren, die daar ter zake der van lafhartigheid verdachte kapiteins bedreigd werd (Resol.
floll. 7 Dec. 1635). Zie hiervoor, bladz. 819, 821.
8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1034— (1635), op het bericht dat nu ook piccoLOMm de winterkwartieren inhei Gulik sehe he-
trokken had, weder eenige regimenten uit de grensgarnizoenen om onder bevel van Graaf
WILLEM het Huis te Bijland, op den zuidelijken oever van de Waal in den omtrek van
het Tolhuis gelegen, in te nemen en zich daar van den overtocht over de rivier te verze-
keren 1. Dus waren er gereede penningen noodig, behalve die plechtig beloofde som-
men, welke, schreven de Gedeputeerden te Arnhem, nog altyd »door velen met gebrek
en kommer werden verwacht, lot aanmerkelijke verkleining en schade onzer Regering."
Nog in den aanvang van December waren de beloften niet voldaan en kort te voren
was den Staten de tijding toegekomen, dat zij ten gevolge van de herovering van de stad
. Limburg door den vijand op het voordeel, dat de kalmijnberg aldaar opleverde, niet zouden
kunnen rekenen Hierbij kwam én dat volgens de verklaring van den Raad van State
zeiven onder onze eigene troepen de wanordelijkheid en ongehoorzaamheid tegen het
Overlast vau Staatsgezag hand over hand toenamen, ^ èn de ontzettende overlast, dien men van de
FiaiiacheiK^^^^'^'' Fransche soldaten, welke in onze steden ingekwartierd waren en van hunne Regering
geene betaling meer kregen, te verduren had. Bepaaldelijk te Gorinchem scheen de
toestand, door het verblijf van een overgroot aantal onbetaalde troepen teweeggebracht,
hoogst bedenkelijk. Tot bij Muiderberg stroopten Fransche ruiters; de Staten moesten de
klacht hooren, dat »de Fransche jongens" bij groote menigten door het land liepen
bedelen, en in de laatste dagen van het jaar (1635) verklaarden de officieren der Fran-
schen, te Wijk bij Duurstede in garnizoen, dat het hun onmogelijk was langer in
zulk eene armoede en ellende te leven: zij konden toch, verklaarden zij, hunne eigene
handen en voeten niet opeten: bij gevolg zouden zij zich genoodzaakt zien in die stad
en len platten lande de noodige middelen om te kunnen leven ter hand te nemen Te
RoUerdam, waar de dngelukkigen scheep zouden gaan, om naar hun land vervoerd te
worden, zag men edellieden langs de straten en op de beurs bedelen; sommigen ver-
koclilen hunne paarden met het tuig voor een spotprijs, en op de beestenmarkt zag
men er in de paardenmest wegsterven
Wat maatregelen namen de Staten tegen zulk eene ramp? Behalve dat zij bij den
Prins de voorspraak waren van de door het vreemde krijgsvolk bezochte plaatsen, deel-
den zij de zaak mede aan den Heer pauw te Parijs, en droegen ze voor aan den Maar-
schalk de BRÉzÉ en den Baron de charnace, die juist, de eerste met het karakter van
1 Mém. de Fred. Henri, ρ. 192. ^ Resol Stat.-Gen. 17 Nov.; 6 Dec. 1635.
3 Resol. Stat.-Gen. 10 Nov. 1635. Over den overgang van Limburg zie aitsema II, p. 278, 279·
■i Resol. Stat.-Gen. 5 Dec. 1635.
5 Resol. Holl. 30 Nov.; 1, 3, 5, 6, 7, 11, 13, 19, 21 Dec. 1635. Resol. Stat.-Gen. 7, 31
Dec. 1635. 14, 18, 22, 26 Jan.; 1 Febr. 1636. ^ Wagenaar ΧΓ, bl, 209. Noot 3.
DES VADERLANDS. 853
buitengewoon, de ander met dal van gewoon Gezant bekleed waren ^ Aanvankelijk had 1Γ)34—
cuARTfACÉ begrepen, dat de inkwarlieringskosten of zoogenaamde servicicn door ons
moesten gedragen worden, gelijk het in Frankrijk het gebruik was, dat van vreemde
soldaten, ten dienste des lands aldaar ingelegerd, die uitgave niet gevorderd werd: op
ons verzoek had de Koning die troepen hier achter doen blijven, en nu ware het on-
voegzaam, zoo de Staten ze anders, dan hunne eigene soldaten behandelden, door niet
ook voor hen die kosten te betalen In denzelfden geest, schreef pauw, sprak men
Ie Parijs Doch het haperde niet alleen aan de serviciegelden, verre van daar: in
vijf maanden had het Fransche krijgsvolk geen betaling gehad en de Fransche Ge-
zanten alhier erkenden op de aanmaning der Staten volmondig de verplichting van hun
Bewind, en gaven de stelligste beloften van slipte betaling, die weldra ook door de
Ministers en den Koning zeiven bevestigd werden. — Maar den ganschen winter duurden
de bekommering en het gevaar, door het verblyf dier vreemdelingen aangebracht, voort.
De pest, die in verscheidene oorden heerschte, werd al mede aan de ellende, door
de Franschen geleden, geweten, en, dacht men, was zoodanig het begin van de alliantie
met Frankrijk, nu de krachten dezer Mogendheid nog versch moesten zijn, war zou
het vervolg opleveren? ^
Bij zooveel als men in den laatsten tijd van de slechte kansen en de ondragelijke
kosten van den oorlog ervaren had, was het waarlijk zeer verschoonlijk, dat men aan
het voorstel, van de zijde des vijands gedaan, om in onderhandeling tot bestand te
treden, het oor geleend had en bleef leenen. Zonder Frankrijk hierin dadelijk 'te
kennen, had men zulks voorzeker niet vermogen te doen; maar ook Frankrijk,
vermoedde men, stond mazariit te woord, zonder dat wij van het met hem verhandelde
iets vernamen. Hoe het zy, onze Gezant te Parijs was sedert van de zaak onderricht
geworden, en had de Secretaris der Fransche Ambassade, reeds op het tijdstip van de
kortstondige verplaatsing der Staten-Generaal naar Arnhem, van de Slaten van Holland
verklaring wegens de onderhandeling te Kranenburg gevraagd, ^ in den aanvang van
November had men giiarwacé van het hervatten der onderhandelingen niet onkundig
gelaten. Op den Si^en November (1636) had er op de Kamer van Zijne Excellentie
Ie Arnhem eene bijeenkomst plaats. Zij bestond, behalve den Prins, uit de Heren
Graaf van kuilenburg, noordwijk, van waveren en van tienhoven. Hier deelde
hun de Prins mede, dat Donderdag (den November) aldaar de Ridmeesler Wit-
tenhorst was aangekomen, met last van die van de andere zijde om eene vijfde
' Resol Stai.-Gen. 6, 7, 11, 12 Dec. 1635. Resol. Holl 7 Dcc. 1635.
^ Sccr. Resol. 1635. fol. v" 354, en iol. r«» 355. ^ Dépêche van paüw, van 7 Dec. 1635.
* Misieve van 5 Dcc, van de Gecommitteerden te velde (iu de Fransche Correspond.)
^ AITSEMA, II, p. 324. ® Res. Holl. 23 Oct. 1635.
-ocr page 834-846 ALGEMEEPiE GESCHIEDENIS
1G34— conferenlie l Ie verzoeken, ten einde Ie handelen over een bestand tusschen den
1689
Koning van Spanje en dezen Staat; als de plaats, waar ze zou gehouden Avorden,
Voornemen tot sloegen zij Turnhout voor, alwaar men den dezer maand ^ zou bijeenkomen. Op
'eenkoSrenwd^it berlcht werd besloten, dat de Griffier musgh zich naar Turnhout zou begeven, om
te Turnhout. aldaar legen den de Commissarissen van de andere zijde te ontmoeten. De Griffier
zou dezen trachten te bewegen, om voor het geval dat het bestand voortgang had,
Breda, met haar grondgebied. Schenkenschans en Gelder terug te geven, en zes mil-
lioen gulden te voldoen. Tegen dit aanbod zou men zien, of de Staten geneigd zouden
zyn Maastricht, Limburg (dat toen nog niet hernomen was) met de vier Landen van
Overmaas, en de steden en forten in Brazilië met hun toebehooren af te staan en hel
te sluiten bestand ook voor de Oost-lndiën van toepassing te maken. Voorts zou musgu
hoop mogen geven op de slechting van de vestingwerken van Roermond tegen die van
Gelder en Stralen. Maar benevens dat alles zou de Griffier verklaren, hoe van weder-
zijde de bestaande betrekkingen vereischten, dat mede met Frankrijk onderhandeld en
de zaak daarheen geleid werd, dat er ook vrede tusschen Frankrijk en Spanje werd
getrofien. Deswegens zou onze gemachtigde voorslaan, dat op eene volgende zamenkomsl
iemand van wege Frankrijk Terscheen. Ten slotte werden noordwijk ien van waveren
gelast, den Heer de gharnacb van het vertrek van den Griffier naar Turnhout en van
de geheele zaak, voor zooveel Frankrijk betrof, kennis te geven — Daar de gharnacé
deze mededeeling onmiddellijk aan zijn Hof zal hebben overgeschreven, zoo was men
vóór den November te Parijs van de zaak verwittigd. De Koning was zeer ver-
stoord op het vernemen, dat men van onze zijde zonder kennisgeving reeds sedert zoo
geruimen tyd met den vijand in gesprek was geweest. Vooral was hy verontwaardigd,
omdat hij nu althans op alle punten in openbaren oorlog met Spanje was, en na hel
verlies van Schenkenschans zijn leger, dat hij elders had kunnen gebruiken, ter onzer
bescherming in de IScderlanden gelaten had. Grievend was hij door ons, op wier trouw
hij gemeend had, zich te kunnen verlaten, teleurgesteld, en de nakomelingschap zou
oordeelen, dat wij hem ongelyk hadden aangedaan. Toch voegde hij bij deze uil-
storting van zijn ongenoegen de verklaring, dat, zoo Hun Hoog Mögenden meenden,
dat de tijd daar was om te onderhandelen, hij zich deswegens niet van ons wenschle
af te scheiden; maar dan verlangde hij opening van zaken, en tot dat doei zou hij
i i
1 ]Na de vergadering der Staten-Generaal te Arnhem was de vierde conferentie te Krarienburfj
gehouden. Eier hadden die van de andere zijde de geldigheid hunner procuratie pogen te staven
11 {Resol. Stat.-Gen. 15 Dcc. 1635).
2 In het verslag van den Griflier, te lezen in de Resol. Slat.-Gcn. van 15 Dec., staat den 8'""·
3 Seei\ Resol. 5 Nov. 1635, fol. 355, sqq.
! ί
\
• i
-ocr page 835-DES VADERLANDS. 865
aan brézé en charnacé volmacht geven om nevens ons met den vyand in gesprek Ic 1634—
komen i.
Van de machtiging dezer Heren zagen de Stalen in het begin van December de uit-
werking. Den December werden de Heren de brézé en de charnacé te ^sGra-
venhage op de gebruikelijke wyze als Gezanten ingehaald, en den 1deden zij, voor
de Staten-Generaal verschenen, de volgende »propositie." De Maarschalk voerde het
woord: hij gewaagde in den aanhef van de voortduring der goede gezindheid des Konings Vertoog van de
ten aanzien der Staten, en van het ijverig streven van zijnen vader, Koning Hendrik IV,
om hen door al ziine bondgenooten als soevereinen te doen erkennen. Niet alleen in derhandelmgen
met den vijand,
het koningschap over Frankrijk, maar ook in zijne zucht voor dezen Staat was de
tegenwoordige Koning zijnen vader opgevolgd, waarvan zooveel millioenen schals en het
leven van zooveel dapperen, aan ons ten offer gebracht, konden getuigen. Toch was
dat alles, scheen het, niet voldoende geweest om te beletten, dat wy of bezweken, of
luisterden naar een noodwendig niet dan bedriegelijk vredesvoorstel van onzen vijand.
Daarom had Z-ijne Majesteit den Heer de charnacé (in 1635) herwaarts gezonden, om
ons nog machtiger bijstand aan te bieden. Evenwel slechts door groot geduld te oefenen,
was deze Gezant er in geslaagd ora ons van verdrag met de Spanjaarden af 4e houden.
Daarop waren de voor ons zoo voordeelige alliantie met Frankrijk en de oorlogsverklaring
en krijgsbedrijven dezer Mogendheid tegen Spanje gevolgd. De Spreker wilde hierop doen
gevoelen, dat, had hij met het Fransche leger, hetwelk onder zijn bevel in de iVerfer/aMrfe»
was gerukt, na de overwinning bij liochefort niet op de krijgsmacht van den Prins
gewacht en het belang van Frankrijk afzonderlijk willen behartigen, hij van den
schrik, door die overwinning in Brabant verwekt, gebruik makende, dat land licht
had kunnen veroveren. De langzame komst van ons leger, gaf hij te kennen, had den
vijand in staat gesteld zich weerbaar te maken, en dit was de oorzaak van den treurigen
afloop van den veldtocht. — Zooveel (ging hij voort) had Frankrijk er voor over om
ons van bestand met Spanje af te houden, en toch was men weder lot ooderhandelingen
met den vijand overgegaan , en dat, in stryd met hel plechtigst verbond, zonder Frankrijk
daarin te kennen. Wel hadden de Heren de knuyt, van koordwijk en de Heer musch
zelf hem en zijnen ambtgenoot van het herhaalde onderhoud met de gemachtigden van
den vijand gesproken, doch slechts om dat onderhoud als van geene beteekenis te doen
voorkomen, en de Koning althans was van de zaak onkundig gelaten. Wegens dezen
staat van zaken had Zijne Majesteit den Heer de charnacé en hem, in de hoedanigheid
^an Gezanten herwaarts gezonden, wetende, hoe genegen zij waren tot onze dienst,
eene genegenheid, die bij hem, brézé, zoo groot was, dat hij eene hooge betrekking
in Duilschland had verlaten, om er hier eene te komen aanvaarden onder den Prins
' Dépêche van pauw, van 12 Λ'ον, (eerst den 11 Dec. ontvangen).
lOiS
-ocr page 836-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1034— van Oranje, in wiens handen zij niet alleen hunne personen gesteld hadden, maar ook
al· de troepen van een zoo schoon leger, waarover die Prins een even groot gezag had
geoefend, alsof het door Mijne Heren de Stalen zeiven betaald ware. Trouwens de
naauwgezelheid der Staten in het onschendbaar houden van hun woord, en de schoone
en edelaardige daden, gedurende zoovele jaren door hen bedreven, verboden te gelooven,
wat uit Brussel, Keulen, Amsterdam en Londen, ja zelfs uit Gravenhage werd ver-
zekerd , dat zy niet alleen voorslagen ontvangen hadden, maar het nagenoeg met de
andere party eens waren. Ook deden de onvergelijkelijke hoedanigheden van den Prins
van Oranje verwachten, dat hy kwalijk in zulk een weinig eervolle handeling zou
instemmen. Hij, brézê , voor zich zou liever zijn eigen oogen geloof weigeren, dan
ons bekwaam tot zulk eene daad en tot trouwbreuk te achten, die teweegbrengen zou,
dat men voortaan niet hieer op hun woord zou kunnen afgaan. Hoe was het mogelyk
te denken, dat zy' met verzaking hunner gewone voorzichtigheid in den gespannen
strik zouden loopen, en hun zestigjarigen roemrijken strijd voor de vrijheid vergeten,
zich blijkbaar tot de slaven van hunnen vijand en tot de onverzoenlyke vyanden van
hunnen besten vriend zouden maken? Was het te gelooven , dat zij voor een onbeduidende
som de Indien zouden prijs geven? Het ware tyd verspild, zoo men meer woorden ge-
bruikte om de onwaarschijnlijkheid van dat alles te slaven. Zoo iets schandelyks was
van mannen van eer en braafheid, als zy, niet te verwachten. Iels schandelijks, zoo
moest het inderdaad heeten: want wilde men Frankrijk, als men het eerst met Spanje
eens was geworden, met de zaak moeyen, meenende dus aan den eisch van gemeen-
schappelijk handelen te voldoen, zoo zou men slechts smaad en spot bij trouweloosheid
voegen. En toch was het gerucht zoo algemeen, dat de Koning gemeend had hen her-
waarts te moeten zenden, om over de zaak met de Staten te spreken, en hen te bewe-
gen die conferenties te staken. Er was hoegenaamd geen grond om den vrede thans
raadzamer te achten dan vroeger. De inneming van Schenkenschans, welk fort ontwij-
felbaar door den Prins stond hernomen Ie worden, zou blijken den vijand op niets dan
op onnoodige kosten te slaan gekomen te zyn. Was dit zoo, dan zou men het er voor moeien
houden, dat de Stalen slechls een verbond met Frankrijk hadden aangegaan, om er een
voordeeliger met Spanje te kunnen sluiten. Voor zulk eene beleediging zou een zoo hoog
geplaatst persoon als de Koning van Frankrijk, niet ongevoelig zijn. Was er evenwel
iets, dat den .vrede thans noodig scheen te maken, zoo moesten'zij zulks den Koning
vertrouwen. Zijne Majesteit zou reden weten te verstaan. Maar dan moest het een eer-
volle en degelijke vrede zijn in vereeniging met alle bondgenooten. Meenen moest men
niet, dat zoo de Koning dus ijverde, hij bestuurd werd door de vrees van zich tegenover
Spanje alleen gelalen te zien. Zijn Rijk was thans, Goddank, eendrachtiger, rijkeren
krijgshaftiger, dan ten tijde van fkahs I, die niettemin tegen al de macht van het
Roomsche Rijk, van Spanje, Italic, en de toen vereenigde Zeventien Provinciën, door
DES VADERLANDS. 865
Engeland ondersteund, bestand was geweest. Slechts de belangen zijner bondgenooten 1634—
en der vrylieid en rust in de Christenheid waren 's Konings dryfveeren, en zoo veel ver-
mocht bij hem het gevoel van eer, dat hij liever zijn leven, reeds zoo dikwijls aan
het krygsgevaar blootgesteld, geven zou, dan ons Ie verlaten of het minste ons gegeven
woord Ie schenden i.
Deze taal was wel geschikt om indruk te maken en van de ondoenlijkheid van het
sluiten eens verdrags met den vijand te overtuigen. De Staten-Generaal erkenden, dat
de overredingskracht der Franschen het gevolg zou kunnen hebben, dat zij in de vrij-
heid hunner besluiten belemmerd werden. Daarom besloten zg, onder protest van Friesland
en Groningen^ vooreerst aan niemand te vergunnen, die Propositie te lezen of daarvan
afschrift te nemen — Doch hoe kon brézé verzekeren, dat de Koning niet was ge-
waarschuwd, daar toch volgens het besluit, door de Staten-Generaal reeds den Oc-
lober te Arnhem genomen, aan den Heer pauw geschreven was, wal men voorhad?
Werkelyk was de brief van dien dag gedagteekend, maar hy werd eerst den December,
tegelijk met een schrijven van den November, waarin het voornemen tot het houden
tier vijfde conferentie gemeld werd, te Parijs ontvangen Het is onzeker, of dit aan
tegenspoed bij het vervoer, of aan opzettelijk verzuim te wyten is geweest. Hoe hel
zij, dadelyk na de ontvangst vraagde onze Gezant gehoor, en den ö'^ß'^ December bood
Hoe meii tc
hij den Kardinaal DE RICHELIEU dc mcdedeeling aan, in eenige punten vervat, ^v^^i'hy ^ggj^ug jer door
hij tevens, opheldering verzocht aangaande den vredehandel, die, naar men zeide op aan-J^^sevangen
zoek van den Paus, te Constanz of elders zou plaats grijpen, waartoe al de Vorsten gen opneemt,
der Christenheid zouden opgeroepen worden. Den dier maand had heemstede
openbare audiëntie bij den Koning, die op zijne mededeeling verklaarde met genoegen
te vernemen, dat de Slaten niets in strijd met het traktaat zouden doen; liever dan zeli"
daarmede in strijd te handelen, zou hij (en dit herhaalde hij driemaal) honderd dooden
sterven. De punten, schriftelijk door onzen Gezant ingeleverd, werden den December
beantwoord door bouthilher. Dadelijk sneed deze Staatsman in zyne memorie de gelegenheid
af, die de onzen aan de bemoeyingen van den Pauselijken Nuncius schenen te willen ontleenen,
om hunne gesprekken met den vijand Ie verontschuldigen. De Paus, herinnerde hij, achtte
zich steeds geroepen om vrede in de Christenheid te stichten, en reeds vóór de oorlogsver-
klaring van Frankrijk aan Spanje was ma-zarin tol dat doel te Parijs werkzaam geweest.
Ook ditmaal, nu eene plaats, waar men over eenen algemeenen vrede handelen zou,
was voorgeslagen, hechtte Zijne Majesteit daaraan niet veel; maar loch voor het geval
dat de zaak ernstig gemeend mocht zijn, niet dan in vereeniging met de Stalen willende
liandelen, had hij hun van den voorslag kennis doen geven. Zeer gunstig, zeide hij,
' Aitsema, 11. p. 283—285. Resol Slat.-Gen. 6, 10, 14 Dcc. 1635.
= Uesol Slat.~Gen. 14 Dcc. 1635. ^ Dépêche v. paüw, v. d. 7 Dec. 1635.
8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1634— stak deze handelwijze af by die der Staten, welke herhaaldelijk conferenties met den
vijand hadden toegelaten, zonder daarvoor ronduit tegenover de Heren de brézé en
GiiARiiAGÉ uit te Willen komen, en in die conferenties had men zich van den aanvang
aan blykbaar niet (zoo als men het wilde doen voorkomen) tot het afvorderen van pro-
curaties bepaald. De Spanjaarden beroemden er zich op, dat zy welhaast op voor hen
voordeelige voorwaarden vrede met Holland zouden kunnen sluiten. Dit mocht een list
van hen zijn, de buitensporige eischen, die Don martino d'axpe gedaan had, bewezen,
wat zij hoopten, en men mocht veronderstellen, voegde de Fransche Staatsman tot waar-
schuwing der Staten er bij, dat deze hunne hoop gesteund werd door geheime Yerstand-
houdingen. Voorts had Zijne Majesteit zoo veel vertrouwen op de goede trouw der Staten
en den roem van oprechtheid, dien zij zich verworven hadden, dat hij niet twijfelde,
of zij zouden hunne tegenwoordige verzekering van niet dan in vereeniging met Frankrijk
te zullen handelen, gestand doen. Ten slotte herinnerde hy, dat, zoo er, ernstig over
vrede gehandeld werd, al 's Konings bondgenooten, die door Zijne Majesteit ten deele
tot den krijg waren aangemoedigd en zijne krygsbedryven reeds zoozeer gesteund hadden,
daarbij vertegenwoordigd moesten zijn. Het zou den Staten tot groote eer verstrekken,
zoo in hun land, hetwelk het tooneel was geweest, waar sints vijftig jaren de roemrijkste
krijgsdaden verricht waren, een algemeene vrede, die de rust der geheele Christenheid
verzekerde, zou gesloten worden
De loon ook van dit antwoord, door boutuillier geteekend, was zoodanig, dat de
Staten wel bespeuren konden, dat, mits van nu aan alle geheim onderhoud met den
vijand ophield, de Fransche Staatslieden geen wrevel tegen ons zouden blijven koesteren.—
3loc lucu te hadden dan de Franschen geen achterdocht uit het beleid van den veldtocht ge-
ov^'i^^den'^^onge-Fransch schrijver zou het ons doen gelooven. Aubéry, in zyne Gedenk-
lulvkigeu ^veH- schriften 2, heeft beweerd, dat de Prins de Fransche troepen opzettelijk van honger
heeft laten omkomen, om zich te wreken op den Kardinaal de righelieu , die hem het
Prinsdom Orange afhandig had willen maken. Het beslaan van zulk eene beweegreden
verdient evenmin ernstige wederlegging, als hare vermeende uitwerking Toch, zou
men zeggen, moest de slechte uitkomst van den veldtocht een of ander verwijt in het
gemoed der Franschen doen oprijzen. Werkelijk schreef de Maarschalk de ciiatillorf
den November (1635) uit Parijs aan sojoielsduk: »Ik zal u niet verhelen, dat
het mij veel moeite gekost heeft de wijze te verdedigen, waarop de legers, na hunne
' Secrcete Resol. f. 372—380. 2 p. 357.
^ Die wederlegging is trouwens door avagekaar beproefd (XI, bi. 209—212). De Fransclien,
evenwel, ten minste de Maarschalk de brézé , hielden liet er voor, dat de Kardinaal de βίαβεΐιειι
hier te lande zeer geliaat was: Zie een schrijven van sommelsoijk aan den Prins in de Archiv,
do la M. d'Orange, p. 90, 91.
DES VADERLANDS. 865
vpreeniging, zijn aangevoerd geworden: want er zijn er, die zich jegens den Prins van 1G34—
Oranje als onderdanige dienaars en innige vrienden voordoen, maar hem niellemin zeer
slechte diensten hebben gedaan. Gij zult wel begrijpen, wie ik bedoel." — Het lijdt
geen twijfel of hij heeft gha.rnacé op het oog. — »Maar (voegt hij er bij) ik bid ii,
laat dit lusschen ons beiden blijven: want zij, die voor den Koning met uwen Staal
onderhandelen, moeien hun krediet niet verliezen. Hoe hel zij, ik vond toen Mijnheer
den Kardinaal zeer wrevelig, daar de uitwerkselen niet beantwoord hadden aan de groole
verwachting, die hij van het beleid van Zijne Excellentie gehad had: thans echter is
hij veel minder ontstemd. Ziende dal deze kans verloren is, beraamt hij iets dal voor
het vervolg wat beters belooft" i. — Doch uit de brieven van den Gezant pauw ver-
nemen wij rechtstreeks, hoe de voorvallen van den veldtocht Ie Parijs zijn opgenomen
geworden. Den Julij, toen de aftocht uit Brabant reeds Ie Parijs geen geheim
meer was, schrijft onze Gezant, dat de Kardinaal hem gezegd had, dal, al hadden de
vereenigde legers nog niet zoo veel uitgewerkt, als verwacht was, men den moed niel
moest laten zakken. Zij, de Franschen, hadden hunne belangen met die der Staten
verbonden, en len blgke dal zij het bondgenootschap met ons niet zouden opgevèn,
voegde hij er bij: zij wilden, nu beider eer er mede gemoeid was, des Ie meer met ons
leven en sterven En toen de terugtocht in zyne gansche beteekenis bekend was ge-
worden, liet de Koning den Ambassadeur bij zich roepen. Hij ontving hem buitenge-
woon welwillend, en zeide, dal nu de uitkomst niet gunstiger geweest was, men het
er voor moest houden, dal zulks Gods wil was geweest en men er niemand de schuld
van kon geven. Hij was, voegde hy er bij, wel onderricht van het wijs beleid en
den uitersten ijver van Zijne Excellentie, op wien hij een volkomen vertrouwen
slelde. Den moed moest men om het gebeurde niel verliezen: integendeel, bouwende
op Gods zegen, moest men met alle macht op den ingeslagen weg voortgaan. Ook
de Kardinaal zeide thans, dat, bg de sterkte der vereenigde legers en de goede be-
doelingen der aanvoerders (hij noemde in hel gesprek den Prins herhaaldelijk den
eersten Kapitein der Christenheid), iets noodlottigs in het spel moesl geweest zijn om
de goede uitkomst te verhinderen. — Hel is blijkbaar, dat hij, en de Koning op zijn
ingeven, dus spraken om te verhoeden, dat de Staten in de ontmoediging van Frankrij/c
eenen grond mochten vinden om naar vredesvoorslagen Ie luisteren. Werkelijk ontried
'lij dit den Gezant juist bij deze gelegenheid uitdrukkelijk 3. — Toen Schenkenschans
was verloren, was men in Frankrijky schreef pauw, daarover van harte bedroefd; doch
men troostte zich met de hoop, dal de Prins den vijand spoedig weder uil deze vesting
zou verjagen t Doch toen onze Ambassadeur er op aandrong, dal dil voordeel, door
' Archiv, de la M. (ΓOrange, ρ. 91, 92. ^ Dépêche v. 21 Julij, 1635.
^ Depêche v. 31 Julij, 1635. ^ Dépêche v. 17 Aug. 1635.
-ocr page 840-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
JG34— (Jen gemeenschappelijken YÏjand behaald, Tan de zijde van Frankrijk door eenen inval
in Artois mocht worden beantwoord, gaf men te kennen, dat zulks onraadzaam, ja,
ondoenlijk was, en op zyn sterker dringen, ontving hy een bescheid, hetwelk hij niet
geraden achtte aan de pen toe te vertrouwen l. — Men zal in Frankrijk begrepen
hebben, dat wij de noodzakelijkheid om Schenkenschans in hel oog te houden en den
vijand van dezen kant te weren, te baat namen om verder niets te ondernemen; misschien
vermoedde men wel, dat wij deswegens de verrassching van dat fort niet zeer betreurden. —
Zeker gaat het, dat de Fransche Ministers nog gaarne den een of anderen krygstocht
ondernomen zouden gezien hebben, ja, juist toen de val van Schenkenschans te Parijs
bekend was geworden, kreeg de Heer hoeuft in last om door sommelsdijk den Prins
te laten polsen, wat hg denken zou van eene landing gemeenschappelijk op de Spaansche
kust te ondernemen, en Cadix te veroveren of zich in Andalusië te werpen en daar
buit te maken om alom schrik te verspreiden. Toen misschien de Prins smaak in
deze onderneming begon te krijgen, had men ze zich in Frankrijk weder uit het
hoofd gezet
Aan de goede stemming van Frankrijk zou derhalve niets haperen, mits de onder-
handelingen geslaakt werden. Doch ook binnen ons land openbaarde zich luide legen-
kanling tegen die gesprekken met den vijand. Den November (163ö) verzochten
(Ie Gedeputeerden van Friesland eene duidelyke verklaring betreffende de geheimzinnige
onderhandelingen. Noch zij, voegden zij er bij, noch die van Groningen, behoorden
daarbuiten gesloten te blijven, en toen zij geene voldoende opheldering bekwamen, be-
tuigden zij voor de gevolgen niet aansprakelijk en aan de groole kosten, waar de zaak
op loopen zou, niet gehouden te willen wezen, bepaaldelijk omdat zij geene kennis
droegen van eenige machtiging, daartoe aan de Gecommitteerden te Arnhem gegeven
Binnen den boezem der Staten van Holland klaagden de Gedeputeerden van Leiden over
» den onlust en het wangenoegen hunner principalen" wegens de onderhandelingen, die
men zonder daartoe bevoegd te zijn, had aangeknoopt. Zij verlangden, dat in omvraag
werd gebracht, of zoo iets niet behoorde verboden te worden. Alvorens hiertoe Ie ko-
men , besloten de Staten de terugkomst van den Prins en van de Gedeputeerden af te
wachten Den Elsten December was de Prins in den Haag terug
Bijeeukumst te Intusschen had de vijfde bijeenkomst te Turnhout, en dat wel eerst op den December,
'Hrnhout. plaats gegrepen, musgh had er Don martin d'axpe naar de verlangde procuratie gevraagd,
maar len antwoord bekomen, dat hij er alsnog geene kon overleggen, doch ze eiken
dag verwachtte. Daarop had de Griffier hem verklaard, dat onze Staat hmien Frankrijk
ί Dépêche V. 24 Aug. 163.5. = Archiv, de la Μ. d'Or. bl. 78, 79, 82, 89, 91.
3 RcsoL Stat.-Gen. 17 Nov. 1035. ^ Besol. Holl. 5 Dec. 1635.
5 Resol. SlaL~Gen. cn RcsoL Holl. 21 Dec. 1635.
. \
-ocr page 841-DES VADERLANDS. 841
om niet kon handelen, en, wilde men de zaak voortzelten, men eene conferentie beleggen 1C34—
' ' 1(539,
moest, ^γaar ook Ambassadeurs van den Keizer en van den Koning yan Frankrijk nevem
die van Spanje en onzen Staat verschenen. Dit denkbeeld werd door den Heer d'axpe
niet verworpen; integendeel, hij meende, dat Spanje daartoe genegen zou zijn: zelfs
noemde hij Oosterhout, in 's Prinsen Baronnie van Breda, als eene geschikte plaats om
zamen te komen. Van deze uilkomst der vijfde conferentie, die men spoedig, onder
vernieuwd protest van Friesland, door eene zesde zou laten volgen, werd den Fran-
schen Ambassadeurs mededeeling gedaan en bovendien kregen dezen in de eerste
dagen van de volgende maand January (1656) een antwoord op hunne propositie. De Antwoord op
het vertoog dei·
Staten erkenden daarbij wat hunne Republiek aan Hendrik den Grooten en aan lodewuk , Frausche Gezaa-
die zynen vader ook in zijne toegenegenheid te onswaarts was opgevolgd, verschuldigd^^"'
was. Hoe zeer zij van hunnen kant Frankrijks vriendschap en 'sKonings roem en
voorspoed zochten, was uit daden gebleken. Dus vonden zij het vreemd, dat de Am-
bassadeurs de conferenties van hunnen Griffier aiuscn op grond van onderhandsche mede- -
deelingen ten kwade wilden duiden. Die conferenties hadden lot niets anders gestrekt,
dan om, zoo mogelijk, te leiden tot een algemeen verdrag, hetwelk door i^aii/inj/i; altijd
verlangd was en in ons Traktaat met deze Mogendheid als het doel van den oorlog was voor-
gesteld. Bovendien was den Gezanten van al het voorgevallene mededeeling gedaan en
verklaard, dat de Stalen aan Don martino d' axpe hadden te kennen gegeven, hoe zij niel
zonder Frankrijk konden onderhandelen. Om hierop antwoord te bekomen en tegelijk
over de uitwisseling der gevangenen te water en over zekere schending der onzijdigheid
op de grenzen van Holland en Brabant te spreken, hadden zij besloten, hunnen Griffier
met de eerste gelegenheid weder naar Turnhout te zenden. Wat er verhaald werd van
trouwelooze bedoelingen der Staten, moest aan uitstrooisels van kwalijkgezinden worden
geweten, die wantrouwen tusschen Frankrijk en ons wilden zaayen. Op dezen grond
verzochten zij op hunne beurt mededeeling van hetgeen er te Rome en elders ter be-
vordering van eenen algemeenen vrede voorviel.
Met dit antwoord namen de Ambassadeurs in geenen deele genoegen, gelijk bleek Nieuw vertoog
uit eene nieuwe propositie, welke zij den Januarij in de Vergadering van Hun
Hoog Mögenden hielden. Na eene vrg bitse vermelding, dat zij lang op een antwoord
hadden moeten wachten, gaven zy onbewimpeld te kennen, dat de Staten hun voor-
kwamen voor het heen en weder trekken van den Griffier naar Turnhout een voorwend-
sel te zoeken. Zij namen kwalijk, dal men de beteekenis, door hen aan die onderhan-
delingen gehecht, vreemd vond: immers was er niemand zelfs onder de leden der Sta-
len , die niet erkennen moest,, dal daarmede den Koning aansloot, en hun zeiven
rechtmatige grond lot beklag gegeven was. Voorts had het antwoord hunne bezorgd-
dczer Gczautcu.
■■■ - '-ii
■
' Resol -Stat.-Gen. 15 Dcc. 1635. 3 Jan. 1636. Resol. Hnll, 15, 16 Dcc. 1635.
ΠΙ Deel 4 Stvk. 106
8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1034— heid Teelcer vermeerderd, dan verminderd: want nu zagen zij, dat de Heer musgh
krachtens een besluit der geheele Vergadering en niet bloot door het bedrijf van enkele
leden den vijand op nieuw zou spreken, en zg dus de zamensprekingen zouden voortzet-
ten , niettegenstaande zy nu wisten, dat de Koning zich daardoor beleedigd gevoelde. Der-
halve verzochten de Ambassadeurs dringend , dat de Vergadering hun hare bedoeling wilde
verklaren, en zoo deze oprecht was (gelijk zij in het belang der Stalen zeiven hoopten),
wilde zorgen, dat de schijn niet met de daad streed, door die gevaarlijke onderhandelingen
af te breken, of ten minste Ie schorsen totdat zy 's Konings oordeel over deze kennelijke
inbreuk op het traktaat zoude» vernomen hebben. W^at der Staten in den vorm van
eene beleefde vraag ingekleed verwijt wegens de onderhandelingen te Rome betrof,
zoo zwoeren zy, dat daar noch elders iets was voorgevallen, strydig met 's Konings
woord, hetwelk zijne Majesteit stipter hield, dan de Staten het hunne. Toch kon hel
kwaad hersteld worden, zoo de Staten dadelyk de onderhandelingen afbraken, waarvan
zij de verzekering verwachtten.
Waren de Staten dadelijk voor deze taal geweken, zij zouden den schijn op zich ge-
laden hebben, alsof zij de rechtmatigheid der daarin vervatte beschuldiging erkenden.
Dus besloten zij, bij den eenmaal aangenomen toon te volharden i. Zij deden zulks bij
een wederantwoord op het antwoord der Fransche Gezanten. Met leedwezen, zeiden
zij, hadden zij vernomen, dat dezen, in plaats van met hun bescheid genoegen te ne-
men, een nadere verklaring vorderden. Dus verklaarden zy dan, dat de boodschap, aan
musgh naar Turnhout medegegeven, in overeenstemming was met het antwoord, dat onze
Ambassadeur te Parijs, den December, van 's Konings wege ontvangen had. Bij
gevolg hoopten zij, dat hunne Excellentiën even goede gedachten van hen zouden heb-
ben, als zij van den Koning, en niet zouden toegeven aan inbeeldingen en voorstellin-
gen , hun van ter zyde ter oore gekomen, waartoe Hun Hoog Mögenden geene aanlei-
ding gegeven hadden, daar zy de trouw, aan hunne bondgenooten verschuldigd, nim-
mer uil het oog hadden verloren. Zulke verwijten strekten niet om den vijand minder
sterk te maken en tol rede te brengen. Een geschikter middel daartoe was het, eenen
nieuwen gemeenschappelyken krijgstocht te beramen, waartoe zij bereid waren. — Bij de
overgifte van dit antwoord gaven de Heren van k.uilenburg en noordwijk te kennen,
dat de Staten gaarne zien zouden, dat er iemand van wege den Koning van Frankrijk
met MÜSCH naar Turnhout ging
l)e ouderhau- aangekondigde reize van den Griffier had voortgang, doch zij leidde tot een vol-
delingen met den ^^^ j^^e verstandhouding. Den ll^eii Januari] te 's Hertoqenhosch aan-
vijand afgeui'o- ® ύ j
i^en. gekomen, vond hij aldaar den trompetter van den vyand niet, dien hij verwachtte om
1 Rcsol. Slat.-Gen. 2, 3, 4, 7 Jan. 1636. aitsema, II, bi. 320-322.
2 AITSEMA, II p. 322, 323. Uesol. StaL-Gen. 9 Jan. 1636.
-ocr page 843-DES VADERLANDS. 8l>7
hem veilig naar Turnhout te geleiden. Dus zond hij eenen bode derwaarls om Ie ver- 1034-
1C39
nemen, of er een misverstand had plaats gegrepen. Daar het antwoord uitbleef, nam
hij de terugreis aan. Doch op de Maas voor Almkerk ontmoette hij den kapitein
WITTENHORST, dic gelast was hem een paspoort over te brengen en daarby het verzoek te
voegen om den der maand te Turnhout te komen. Twee dagen te 5oren was musgh
weder te 's Hertogenbosch, waar wittenuorst by hem kwam met de vraag, of hij
eenè procuratie had in behoorlijken vorm. Een en ander deed den Griffier beseffen,
dat de vijand uitstel zocht en hem eene beschaming bereidde. Dit willende verhoeden
en den vijand met gelyke munt wenschende te betalen, beijverde hij zich Don maatiiï
d' axpe voor niet te Turnhout te doen komen. Dit gelukte hem. Den February
kwam Don martin aldaar aan, maar hij vond er eenen brief van Hun Hoog Mögenden
waarin te lezen stond, dat, zoo hij van behoorlijke procuratie voorzien was cn bereid
om in vereeniging met Frankrijk te handelen, de Griffier in persoon zou verschynen,
zonder dat het aan deze zyde aan de procuratie zou haperen. Hierop moest hy zich
in ronde en duidelijke woorden verklaren. Deze stap werd gevolgd door een verzoek
van Don martin aan den Griffier om te Turnhout te verschijnen, waar hij lot den
Februarij op hem wachten zou. Doch musch, die niets anders gezocht had dan voldoe-
ning te bekomen voor de onheusche bejegening, maar ten slotte toch nog naar Turnhout
zou gegaan zijn, gaf op herhaalden last van Hun Hoog Mögenden aan de uitnoodiging
geen gehoor; integendeel, hij begaf zich naar Gravenhage, waar hij den lO'ï^» rap-
port deed. Reeds Ie voren waren de Fransche Ambassadeurs van dezen afloop der zaak,
zeer tot hun genoegen, onderricht l.
De Fransche ministers te Parijs, hoezeer steeds ongerust wegens die zamensprekin-
gen van den Griffier met den Spanjaard, hadden alle ontevredenheid ontveinsd. Doch
toen het half Februarij werd, en men aldaar nog niets vernam van het afbreken der
onderhandelingen, begonnen die Staatsdienaren onzen Ambassadeur in het oog loopend
terughoudend te bejegenen, en men mat te Parijs den tegenstand, door Friesland en
Groningen tegen de onderhandelingen geboden, breed uit, om het onverantwoorde^
lijke der geheele zaak te doen uitkomen \ Mazarin's verblijf te Parijs werd gerekt
in afwachting van hetgeen men uit Holland zou hooren; bevestigde zicli dat deStalen-
Generaal vrede maakten, dan meende de Gezant van den Paus kans te hebben om in
zijne pogingen lol algemeene bevrediging te slagen Κ Geen wonder, dat de tijding,
' nesol. Slai.-Gen. 10 Febr. 1636. -Resol Holl. 13 Febr. 1636. Secr, ItesoL 4, 6 Febr. 1636.
aitsema II, p. 323, 324. ^ Resol. Stat.-Gen. 5 Febr. 1636.
' Dépêches van pauw, van 17 Jan., 1 cn 15 Febr. 1636, en (in de Secr, Resol.) Dépêche van
25 Jan. 1636.
106»
-ocr page 844-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
ICtU— dat van onze zijde aan het gaan en komen van den Griffier voor goed een einde -was
1639
gemaakt, een aangenamen indruk maakte, blijkbaar uit de woorden, door den Koning
zelven gesproken, i. Dat men werkelijk vooreerst niet aan de hervatting der onderhan-
delingen dacht, bleek onmiskenbaar in de volgende maand, toen Wittenhorst uit
Brussel te Gravenhage aankwam, als reden zijner komst de overbrenging van ver-
scheidene brieven en bescheiden opgevende. Bedoelde de Brabanlsche Regering den
onzen de gelegenheid te geven om den afgebroken draad weder aan te knopen, zoo
Ontwerp van vverd van die gelegenheid geen gebruik gemaakt ^ — Tegelijk met dat gewenschte be-
ecn nieuweu veld-
tocht gemaakt, richt kon pauw een te 'ä Gravenhage ontworpen plan van tegen het nieuwe saizoen in
zamenwerking met Frankrijk te ondernemen vijandelijkheden mededeelen Reeds den
lO·^®·^ Januarij (1656) had de Prins, herinnerende dat de tijd tot oorlogsloebereidselen
aanslaande was, de Staten uitgenoodigd hem eenige Gecommitteerden toe te voegen om
op het beleid van den oorlog te raadplegen. Eerst tegen het eind dier maand was
Holland er toe te bewegen, hare Gecommitteerden daartoe te machtigen Dat was geen
teeken van de bereidvaardigheid dezer Provincie. Inderdaad de kosten van den veUl-
tocht des vorigen jaars waren zoo ontzettend groot en de vruchten zoo wrang geweest,
dat er een groote tegenstand te overwinnen zou zijn om Holland tot eene herhaling
van eene dergelijke onderneming te brengen. Had Frankrijks versehe krachtsinspanning
zoo weinig opgeleverd, en zag men in de bedelende Fransche soldaten alsnog de spre-
kende getuigen van Frankrijks geldeloosheid, wat was er dan voor het vervolg Ie
wachten? Hoe het zij, Holland kon onmogelgk den last op zich nemen, dien een
nieuwe veldtocht op den vorigen voet na zich zou slepen. Dus scheen Frankrijk iu
hel aangevangen jaar, zoo al niet ons bondgenootschap, dan ten minste onze medewer-
king te zullen moeien missen, en dit kon by de zamentrekking der Kéizerschen op de
Fransche grenzen, vereenigd met Spanjes krijgsplannen in Artois en Luxemburgy zoo-
wel als in Caialonie en in de Middellandsclie Zee, voor iirawÄnjVi uiterst hachlijk worden.
Alzoo moest het uiterste wOrden beproefd, om de Staten te bewegen, althans eene ge-
duchte houding aan te nemen, die den vijand in Brabant nopen kon om tegen eenen
inval van onze zijde op zijne hoede te zijn, en hem beletten moest al zyne macht
legen Frankrijk te keren. Voor alle dingen derhalve moest verhoed worden, dat het
1 Dépêche van pauav, v. d. 7 Maart, 1636.
2 Resol. Stat.~Gen. 19 Maart, 1636. Nog in Mei (1636) werd ΛνιττΕΝΠοκβτ aangezegd, dat hij
zich met de zaak der handeling met den vijand niet meer had te moeijen {Resol. Stat.-Gcn.
20 Mei, 1636).
3 Resol Stat.-Gen. 15 Febr. 1636. Secr. Resol,: Miss. v. H. 11. M. aan paüw, van den 15
Febr. 1636. -ί Resol. Stat.-Gen. 10, 12, 15, 21 Jan. 1636.
DES VADERLANDS. 865
leger verminderd werd: immers-ging men hiertoe over, dan gaf zulks dadeiijk aan den vijand ^jgg"^
eenen grond van gerustheid. Op eene vermindering nu van de krijgsmacht vras het juist,
dat Holland aandrong l. De Prins, die bij den onzekeren toestand \άώ Europa, welke de De Prius van
ongedachtste uilkomsten in den schoot scheen Ie dragen, wenschen moest steeds eene ont- uiterste om Mol-
zagwekkende macht onder de hand te hebben, beijverde zich ten zeerste om Holland van doornemen om
het denkbeeld van bezuiniging en van afdanking van de nieuw gelichte troepen terug ^a/'^të
te brengen. Ernstig waren de onderhandelingen over dit onderwerp tusschen den Prins en brengen,
de Gecommitteerden uit de Stalen van Holland Het bondgenootschap met Frankrijk,
dit was 's Prinsen eerste grond, verbood de militie te verminderen; de geduchte macht
door de Keizerschen en andere vyanden op onze grenzen byeengelrokken, was zijn
andere drangreden. Verminderde men nu, zoo sprak hij, het krijgsvolk van den Staat,
zoo ware het niet anders, dan of de commandant van eene vesting, den vijand ziende
naderen, zijne bezetting de plaats liet verlaten: dit ware, zeide hy, eene halsmisdaad,
en zoo in bijzondere kringen als in het openbaar zou hij ter zijner ontlasting legen
zulk eene handelwijs getuigen. Door deze krachtige taal lieten de Hollandsche Heren
zich nog niet afbrengen van den toeleg om zijne Excellentie Ie overluigen, dat het aan-
houden van zulk een kostbaar leger boven de krachten der ingezetenen ging. Om den
Prins lot hun gevoelen over te halen, stelden zij hem voor, dat hunne bedoeling niet
was, het werkelijk aantal der soldaten te verkleinen: integendeel, zij verlangden het
leger op eene sterkte van 60,000 man te houden; doch van de betaling van zoo veel volk
als men op hel papier, maar niet in de werkelijkheid gehad had, wenschten zy ontheven
te worden: anders moest de Staat bezwyken onder eenen niet langer Ie dragen last. Voor
deze redenen gaf de Prins zich niet gewonnen. Hij beweerde, dat wanneer de armée op
60,000 man teruggebracht werd, de garnizoenen schaarscher bezet zouden wezen dan te
voren, en er geen compagnie over zou wezen om Ie velde Ie trekken. Dit nu was het
land in het hoogste gevaar te brengen. En wat het onvermogen aangaat, door die van
Holland beweerd, de inkomsten dezer Provincie waren voor vermeerdering vatbaar door
nieuwe middelen, die niemand hinderlijk zouden wezen; met zes en een half millioen
kon de soldij van al de militie voor de quote van Holland worden betaald, nog een
lialf jaar moest men zich goed houden om de uilkomst van verscheidene belangrijke
zaken af Ie wachten: vermocht men zulks niet, dan ware het best op onderhandeling
bedacht Ie zijn: er waren geen acht dagen noodig om deze weder aangeknoopt Ie krij-
gen, en len slotte herhaalde hij, als men lot afdanking of vermindering overging, daarte-
gen te moeten protesteren, ten einde verantwoord te zijn legen al de onheilen, welke den
Slaat dien len gevolge konden overkomen. — Dit verloog versterkte zijne Excellentie raet
» nesol Holt. 29 Jan., 1636. RcsoL Holl. 31 Jan.j 15, 19 Febr., 1636.
» Resol. Holl. 20 , 27 Febr., 1636.
-ocr page 846-846 ALGEMEEPiE GESCHIEDENIS
1C34— de raededeeling, dat de vijand voorbad, dezen Staat en Frankrijk in den aanstaanden
163Q
zomer te bespringen; dat hij wel tusschen de 20 en 215,000 paarden te velde zou brengen,
en den tyd niet zou verspillen met het beleg van de eene of andere slad, maar zou
pogen te dringen tot het ingewand en merg van den Staat. — Dit bracht de Heren van
Holland tot nadenken. Zij besloten de Gedeputeerden tegen de volgende week naderen
last by hunne principalen te doen inwinnen, en intusschen degenen, die roet de be-
taling van het buitengewone krijgsvolk belast waren, voorloopig tegemoet te komen.
Een ding was er, dat de Staten van Holland kon bewegen, aan het verlangen van
den Prins gehoor te geven. Dit, namelijk dat Frankrijk terugkwam van het denkbeeld,
dat het zich, nu het in openbaren oorlog met geraakt was, ontslagen kon rekenen
van het subsidie, hetwelk het ons vroeger betaald had. Ging Frankrijk weder tot die beta-
ling over, dan werden onze oorlogskosten aanmerkelijk verminderd, en men kon aan de
ingezetenen te gemoet voeren, dat de Franschen, die bij de voortzetting van den oorlog
het grootste belang hadden, daarvan ook voor een goed deel de kosten betaalden. Was
er nu Frankrijk inderdaad zoo veel aan gelegen, dat wy géenen vrede of bestiknd sloten,
zoo moest deze Mogendheid tot het hervatten van de betaling van een subsidie overgaan.
Werkelijk kwam er weldra een nieuw verdrag, waarbij een subsidie bedongen werd,
tot stand, en men moet het er voor houden, dat de Prins den ernstigen tegenstand van
Holland ervarende, van stonden aan den Franschen beduid zal hebben, dat hunne
Regering lot dat offer zou hebben te komen. Doch zoo spoedig kon deze zaak niet
beklonken zyn, en de onderhandelingen tusschen den Prins en de Hollandsche Gecom-
mitteerden hielden aan. Zyne Excellentie bleef denzelfden eiscli doen; alleenlyk vei'
zekerde hij, stiptelijk te zullen laten monsteren en de Kapiteins in dit opzicht aan hunne
verplichting te zullen doen houden. Van hunne zijde poogden de Hollandsche Gecom-
mitteerden by voortduring den Prins van » zulk eenen hoogen en bezwaarlijken eisch"
terug te brengen, en denzelven te matigen in verhouding tot het vermogen des lands.
Maar ook nu liet Zijne Excellentie niets van de gedane aanvrage vallen: veel beter was
hel, zeide hy ditmaal, den Staat een zwaar offer te vergen, dan hem voor den vijand
open Ie stellen: deed men dit laatste, dan baatle geene bezuiniging noch voorzichtig
beleid: zoo uitgeput was de Provincie Holland niet, of zij was nog machtig genoeg om
de zaken gaande Ie houden voor den korten lijd, binnen welken God Almachüg eene
andere uitkomst zou geven en den vyand andere taal zou leeren spreken. Na deze en
andere even nadrukkelijke vermaningen haperde het nog slechts aan de toestemming
van enkele Leden van Holland, die bezwaar zagen in de heffing der middelen, waar-
mede , ook behalve alle mogelijke subsidie van Frankrijk, de legerkosten zouden dienen
gedekt te worden. Die Leden zou de Prins op verzoek der door hem overgehaalde
meerderheid bij zich ontbieden , om hen lol de vereischte consenten te bewegenten einde
den Staal, »die zoo veel goeds en bloeds gekost had," tegen het geweld des vijands
DES VADERLANDS. 865
te handhaven. Nogmaals zouden de lastgevers geraadpleegd worden en de dagvaart ging lß34—
uiteen, vóórdat in 's Prinsen verlangen was bewilligd l. In de nieuwe zitting, na
Paschen geopend, maakte dezelfde zaak een hoofdonderwerp der beraadslaging uit. De
inleiding tot de punten van beschrijving hield in, dat, naar's Prinsen oordeel, het behoud
van den Slaat in die mate op het spel stond , dat w ten deze tijde mogelyk diende ge-
maakt te worden, wat voor dezen onmogelijk had geschenen." Toch kwam men ook
op deze dagvaart niet tot een besluit. Verontwaardigd over een scherp plakaat, buiten
kennis hunner Vergadering legen de Meyerij van den Bosch uitgevaardigd, loonden de
Staten van Holland zich ook op het stuk van de krygsmacht, bijzonder nayverig op hun
gezag Toen was het dat de president der Stalen-Generaal in roerende taal der Ver-
gadering mededeelde, hoe de Prins klaagde, dat hg wel zag, dat eenige Provinciën
Landdagen hielden en beraadslaagden, maar dat er niets tot stand kwam: zoodanig eene
onverschilligheid by het aanslaande gevaar had hij nog nimmer beleefd: anders kon hij
niet oordeelen, dan dat God de Heer Zijne hand had opgeheven en deze Landen met
eene groote straf, zoo niet met den volslagen ondergang bedreigde, ten ware Hij ons
de genade deed, dat wij alsnog opwaakten en ons als trouwe patriotten bevlytigden.
Hij voor zich, voegde hij er hy, was, hoewel hij den moed niet wenschte op te geven
noch in zijnen ijver te verflaauwen, niettemin zoo moede geworden van klagen, vermanen
en waarschuwen, dat hij niet meer kon en, om zoo te spreken, tot wanhoop gebracht
was. — Toch was de maand Junij daar, voordat de Stalen van Holland tot het besluit
kwamen om de troepen aan te houden, mits op de middelen tot betaling eerstdaags Eindelijk «et
zou worden geresolveerd en er orde zou worden gesteld op de eerlijke en stipte monste- T^olland van dat
^ 13 1 j r voornemen af.
ring Toen, namelijk, was het subsidieverdrag met Frankrijk zoo goed als beklonken, al
was het ook, dat Holland^ opdat men niet te spoedig tot het openen van den veldtocht
zou behoeven over te gaan, nog een lijd lang tegenhield, dat de zaak haar beslag kreeg.
Was het verkenen van eene geldelijke toelage het beste middel om Holland tot het
onverminderd aanhouden van hel leger te bewegen, een even geschikt middel om afzonder-
lijke onderhandelingen tusschen onzen Staat en den vijand te verhoeden nam /^raw/injf/ctebaat.
Het beslond hierin, dat er eene bijeenkomst der oorlogvoerende Mogendheden beraamd
werd lot bevordering van den algemeenen vrede, waar ook onze Staat vertegenwoordigd zou
zijn. Aanvankelijk was het Fraw/inj/i geraden geweest, tegenover onzen Staat allen schijn,
alsof het de door 's Pausen Staalsdienaar mazarin geopperde plannen van bevrediging ernstig
' Resol. Holl. 28, 29 Febr.j 5,7, 11, 12, 18 Maart, 1630.
= Jlesol Holl. 11 April, 1630.
3 Resol Holl, 1636, ρ. 368. 15, 16, 17, 18 April; 3 Juuij, 1630. Resol. StaU-Gcn. 8, 19
April, 1636.
8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1034— opnam, van zich af te>Yeren: immers, door die Ie bevorderen , zou het onze afzonderlijke
onderhandelingen met Spanje gewettigd hebben. Nog den eersten Februarij (1656) schreef
pauw uit Parijs, dat de Maarschalk d'estrées te Rome zou verklaren, dat de Koning
Voornemen tot geen günstigen uitslag aan de pogingen lot algemeene bevrediging beloofde Later,
tot^LtSkiigïïn /^raw/inj'/i voorkomen wilde, dat wij de afgebrokene onderhandelingen weder aan-
vrede knoopten, schreef pauw , dat de Koning geene andere stad als de plaats der bijeenkomst
tot de onderhandelingen over den algemeenen vrede aangewezen wilde zien, dan Keulen
of Luik: deze toch lagen dichter bij ons land, dan de door mazarin voorgeslagen plaatsen
Trente, Constanz, Augsburg of Spiers. Voor het overige zag men te Parijs niet in,
dat zulke onderhandelingen tot een gewenschten uitslag zouden leiden, zoolang men
den vyand niet beter onder de oogen had gezien Dit wilde zeggen, dat Frankrijk
zich in allen gevalle niet zonder onze medewerking tot de onderhandelingen zou laten
vinden, en dat zij volstrekt niet als een voorwendsel om den oorlog slapper te voeren
mochten gebruikt worden. Eenige dagen daarna kon onze Gezant reeds melden, dat
volgens het bericht van 's Pausen Nuncius de Spanjaarden verklaard hadden bereid te zijn
hunne Gemachtigden te zenden tot eene byeenkomst met den Koning en zijne bond-
genooten, strekkende tot eenen algemeenen vrede; zy hadden benoemd den Hertog
van algala, Don Francisco de melos, en den Vice-Kanselier van Milaan. De Keizer
had reeds vroeger den Bisschop van Würzburg, den Graaf fugger, en den Baron yon
KURZ aangewezen Op eene audientie, den April bg de Staten-Generaal beko-
men, deelde gharnacé hetzelfde mede, en hij voegde er bg, dat de Koning den Span-
jaarden tegemoet gevoerd had, dat hij onveranderlijk bleef bij zijn voornemen om zich
niet van zyne bondgenooten te scheiden. Dadelgk op het ontvangen dezer mede-
deeling, meenden de Staten, duchtende dat, nu de Keizer en Spanje hunnen Gezanten
alleen als bondgenooten van Frankrijk toegang gunden, zij bij die algemeene bijeen-
komst eene ondergeschikte rol zouden spelen, tot gharnagé de vraag te moeten richten
of ieder aldaar voor zijne eigene belangen zou kunnen spreken, handelen en besluiten.
De Gezant antwoordde met een volmondig, ja! Toch waren de Staten op de zaak nog
niet gerust. Zij antwoordden den Mei (1656), dat zij hoopten dat de bijeenkomst
zoo spoedig mogelijk, en wel reeds in de maand Julg zou plaats hebben, en dal zij
niet in gebreke zouden blijven, hunne Gemachtigden naar de stad te zenden, die daar-
toe zou aangewezen worden: Xanten of Keulen zouden zij zich laten welgevallen, maar
liefst zagen zy, volgens eene overeenkomst reeds in 1654 met zyne Majesteit getrofien,
Utrecht gekozen, als zijnde eene ruime en groole stad, in het midden van hun Land
gelegen. Bij hel overhandigen van dil antwoord voegden zij de ronde verklaring, dat
1 Dépêche van 1 Fehr. 1630. ^ Dcpéche van Π April, 1^36.
3 Secr. liesoL fol. 413.
-ocr page 849-DES VADERLANDS. 849
zij het vasle besluit genomen hadden om bij de beraamde bijeenkomst voof hunne
eigene belangen op te komen, en met name, daar de Koning van Frankrijk zich. wog-
ger wel als den beschermer der Katholieken binnen hun gebied had gedragen, geene
voorslagen hoegenaamd te kunnen aanhooren, laat slaan dan aannemen, de godsdienst
en wat daarmede zaraenhing betreffende l. Ten aanzien van de plaats der zamenkomst
vernam men nader van pauw \i\i Parijs, dat (7/recÄi om verscheidene redenen tegenspraak
zou vinden; maar dat 's Konings Italiaansche bondgenoolen en bovendien de Zweedsche
Rijkskanselier, die in persoon wenschte te verschijnen, Keulen verkozen
Doch verre daar van daan, dat het Frankrijk met zulke voorstellingen van onderhan-
delingen over een algemeenen vrede, aan welke wij zouden deelnemen, ernst zou geweest
zyn, zou het onzen Staat gaarne in den algemeenen oorlog getrokken hebben en ons
aan zijne zyde den Keizer hebben doen bevechten, met welken wij nog steeds onzijdig-
heid onderhielden en wenschten te blijven onderhouden.
De Prins had als drangreden lot het onverminderd aanhouden des legers de aannade·^
ring der Keizerschen gebruikt, en niet zonder grond. Onze commandanten te Orsoy Gevaar van bot-
en te Wezel vraagden reeds van Januarij af aan, hoe zich te gedragen tegenover de ^erfct^n* dooi^dê
bevelhebbers en soldaten des Keizers, ^ en zij kregen een antwoord, in overeenstemmingontweken,
met der Staten stelregel om zoo lang mogelijk de sliptsle onzijdigheid in acht te nemen.
In de maand Maart nu liet de Landgraaf van Hessen, die na reeds het besluit genomen
te hebben om zich aan den oorlog te onttrekken, ^ weder te velde was verschenen, de
Slaten-Generaal vragen, of hij ingeval van vijandelijkheden van de zijde der Keizerschen
op hunnen bijstand mocht rekenen, en de Koning van Frankrijk ondersteunde zijn
verzoek Hadden de Stalen dit ingewilligd, zij zouden zich in eenen oorlog met
den Keizer gewikkeld gezien hebben; ® maar zij dachten daaraan zoo weinig, dat
CHARTfAGÉ nog in Julij kon klagen, dat zijn aanzoek ten behoeve van den Landgraaf
onbeantwoord was gebleven '5'. Den Ssten Junij (1656) werd den Slaten-Generaal een
' Rcsol SlaL-Gen. 30 April; 2, 4 Mei, 1636. Aitsema, II, p. 325.
2 Brief van Pauw v. d. 20 Mei, 1636, in de Secr. Ros.
^ ResoL Stat.-Gen. 17, 18, 25, 28, 30 Jan.; 25, 29 Febr. 1636.
4 Resol Stat.-Gcn. 17 Dcc. 1635.
5 Resol SlaL-Gen. 26, 30 Maart; 17 Mei, 1636. Resol Hall 29 April, 1636.
® In den winter zond de Landgraaf herwaarts eenen Afgevaardigde kicolaas sixtinüs {Resol Slat.-
Gen. 29 Jan.; 5, 8 Febr. 1636). Reeds in het voorjaar van 1635 had Lij Fr. u. wassebuüh»
om bijstand naar de Statén gezonden, doch zijnen wensch niet verkregen {Resol Slat.~Gen. 11,
24, 30 April; 1, 4 Mei 1635).
' Memorie van chap.sacé v. 12 Julij 1636, in Secr. Resol,
III Deel. 4 Stuk. 104
-ocr page 850-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
]C3 4— brief medegedeeld van den Koning van Frankrijk, waarbij Zijne Majesteit hulp verzocht,
daar IJcrmcnslein of Ehrenbreitstein zeer benaauwd begon Ie worden, om in vereeni-
ging met de Hessen en anderen dit kasteel te ontzetten. De Stalen verontschuldigden
zich op grond van de ongelegenheden van het oogenblik, en toen charnagé in Augustus
daaraanvolgende verzocht, dat uit onze bezetting van Maastricht een sterk convooi
mocht worden afgezonden om levensmiddelen naar Ehrenbreitstein te voeren, sloegen
de Staten ook dit verzoek op grond van de onuitvoerlijkheid der zaak beleefdelijk af i.
De voornaamste grond zal wel geweest zijn, dat deze daad als eene schennis der onzij-
digheid tegenover het Duitsche Rijk zoü uitgelegd zijn geworden.
Oni te beter verzekerd te zijn, dat ook de Keizer de onzijdigheid zou ontzien,
„ . hadden de Stalen hunnen Resident bii de Hansesteden in den zomer van dit jaar eene
Keizc van i'op- "
iiusAiTSEMAnaar zending naar het Keizerlijke Hof opgedragen. Vermits er echter geene rechlstreeksche
het Keizerlijke
ilof. diplomatieke betrekking kon bestaan tusschen onzen Staat en een Hof, dat zijn wettig
bestaan niet erkende, zoo ging die zending door onder den schyn eener reize, om bij-
zondere belangen door den Resident ondernomen. Reeds in het najaar van 1654 had
AiTSEMA verzocht eene reize te mogen doen naai· het Hof van den Keizer ter zake eener
rechtsvordering, die hij voor dat Hof had, en wel op zyn eigene kosten. Het wa^
hem loegeslaan, ^ en voorzeker zal hy den geheimen last hebben mede gekregen om
de belangen van onzen Staat, waar hy kon, door yertrouwelyke mededeelingen en
voorzichtige nasporingen te bevorderen. Althans men besloot, als hy van 's Keizers Hof
terug zou zijn, hem herwaarts te laten komen De zaak veroorzaakte dan ook op-
spraak. liepaaldelijk zij, die eene onvoorwaardelijke aansluiting aan Frankrijk dreven,
en gaarne zouden gezien hebben, dat wij , om Frankrijk te wille te zijn, niet geschroomd
hadden, ten gevolge van de pas met dit Rijk gesloten alliantie, met den Keizer te bre-
ken , vonden veel op aitsbma's tocht naar Weenen aan te merken. Wy vinden er een
spoor van in eenen brief van sommelsdijk aan den Prins, waar hij schrijft: «Ik zend
aan LSve Excellentie het bericht, dat ik ontvangen heb van de gedragingen van aitseha
en van de ongelukkige keuze, die de Staat gedaan heeft, toen hij zulk ecneh Minister
gebruikte Vooral toen men vernam, dat de Keizer hem vrij-baanderheer des Rijks
gemaakt had, ging de kreet op, dat hg voorzeker beter den Keizer, dan onzen Slaat
gediend had. In Junij, 163t>, herwaarts gekomen', moest hij zich op deze geruchten
verantwoorden, maar vooral verslag doen van hetgeen hij voor onzen Staat belangrijks
in üuitschland vernomen en verricht mocht hebben. De Staten verleenden hern acte,
1 Resol, Slat,~Gen. 8 JuDÏj; 11, 12 Aug. 1C30. Aitsema II, bl. 317.
^ Resol, Stat.-Gen. IC Sept. 1634. ^ Hcsol. Stat.-Gen. 19 Mei; 10 Junij, 1G35.
^ Archiv, de la M. d'Or. p. 76. Uit aitsema, p. 294, tan men afleiden, dat sommelsdijk het be-
richt, waarvan Iiij spreekt, door mensel, keizerlijk Commissaris to Hamburg, liad bekomen.
1634—
1cs9.
DES VADERLANDS. 851
dat zij, wat er ongunstigs van hem uilgeslrooid was, onwaar hadden bevonden. -En
duidelyk toonden zij, dat zij hem hunne zaken gaarne bleven toevertrouwen, door hem
le belasten met de taak om dezen Staat bij de ophanden zijnde Vergadering van den
Neder-Saksischen Kreits te vertegenwoordigen Reeds in Mei (16515) had de kanselier
oxENTJERNA, na een bezoek aan het Fransche Hof, in ons Land gekomen en in de
vergadering der Staten-Generaal verschenen, Hun Hoog 3Iogenden bekend gemaakt, dat
de vertegenwoordigers van dien Kreits eerlang te Brunswijk ^ bijeen zouden komen
Hier had de Zweedsche Rijks-Kanselier het voornemen om in persoon tegenwoordig le
zijn en den verslapten moed tot ondersteuning der Zweden en lot bestrijding van den
Keizer en zynen aanhang le trachten le verlevendigen. Hadden de Stalen volgens oxeh-
TJERTfAs verzoek opzelleljk eenen Afgevaardigde naar den le beschrijven Neder-Saksi-
schen Kreitsdag gezonden, iels waartoe aanvankelyk het voornemen bestond zoo
zouden zij voor het oog van Europa het voorkomen hebben aangenomen alsof zij nevens
Frankrijk, hetwelk mede eene aanzienlijke Ambassade naai Brunswijk zenden zou, inde
Duilsche zaken partij kozen. Dit nu wilden zij vermijden, en zoo zij alsnu aan aitsema ,
die gewoonlijk in Duitschland resideerde en vroeger bij -wallenstein en tilly en nog
onlangs bij den Keizer zaken verricht had, den last opdroegen om den Kreitsdag bij le nij vertegen-
wonen had zulks de strekking om, zonder ten aanzien van de Zweedsche of Evangeli- tc^op feulvirflr-
sche partij in Duitschland volslagen onverschilligheid te toonen, de onzydigheid ten
opzichte van den Keizer en de Ligue in acht te nemen. Niet te Brunswijk, maar te
Magdeburg, en later dan aanvankelijk beraamd was, had de Kreitsdag plaats, en aitsema
vertegenwoordigde er onzen Staat. Frankrijk zond er den Markies de cuaumont, die
op de reize derwaarts den Haag aandeed
Daar reeds vroeg in het jaar 1636 de aanwezigheid der Keizerschen op onze grenzen
ons met meer gevaren dan ooit bedreigde, werd op nieuw goed gevonden, eenen afge-
vaardigde tot den Keizer te zenden, om zoo mogelijk le voorkomen, dat zijne Majesteit
onzen vijand met hulptroepen bijsprong, en althans le bewerken dat de onzijdigheid
lusschen hem en ons bewaard bleef. Niet gaarne zou eenig hier le lande wonend
Staatsman die laak hebben op zich genomen: immers kon de zoodanige zeker zijn zich
daarmede den blaam en den haal dergenen op den hals le halen, die ten gefalle van
' Itesol. Stat.-Gen. 29 Junijj 24 JuUj, 1635. Aitsema, p. 294, 312.
^ Ook Ncrdhausen en GöUingen werden genoemd.
® Resol Slat.-Gen, 9 April; 23, 24, 2β, 28 Mei, 1635.
'' De Heer corxelis van beveben van Strevelshoek werd daartoe beetemd,
^ aitsema, H, p. 292—295. Besol. Stat.-ücn. 29, 31 Mei; 1, 5, 6 Junij; 2, 18, 19, 20, 25
Jw^'j; 4, 22 Au(j.; 11, 22, 25 Scpt. 1635. Rßsol. Holl. 12, 13, 17, 20 Julij; 25 Sept. 1635.
107*
-ocr page 852-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1(134— de alliantie met Frankrijk ook den Keizer de oorlog verklaard zouden hebben willen
Hij volvoert Resident aitsema weder de man, wien men deze zending toever-
andermaal eene [pouy^jg^ j^jg^ onlbood hem met brieven van den Janiiarii (1636), onder voorwend-
zending bij den
Keizer. sei dat men bericht verlangde omtrent de tegenwoordige bedoelingen en gezindheid der
Hansesleden. Doch het ware doel werd spoedig bekend, en de zaak vond zooveel
legénwerking, dat er brieven afgingen, waarin aitsema gelast werd niet hier te komen,
maar zich naar den Kreitsdag te Luneburg te begeven. Op advies van den Prins
werden die brieven uit Amsterdam teruggehaald, en de Resident met de grootste
geheimhouding met de bewuste taak belast. Ditmaal kreeg hij geloofsbrieven van de
Stalen en den Prins van Oranje aan den Keizer en den Koning van Hongarije naar
Weenen mede. Hij moést het Hof aldaar verzekeren van de gezindheid der Staten
om de onzijdigheid eerlijk te houden, op grond daarvan bevelen van den Keizer uillok-
ken aan zyne bevelhebbers op onze grenzen tot stipte nakoming van die onzijdigheid,
en voorts trachten te bewerken, dat Zijne Majesteit zyne legers geheel en al van
onze frontieren terugtrok. Tegen acte van den Keizer, dat hij voorlaan de vijanden
van dezen Staat niet meer zou bijstaan, mocht de Afgevaardigde onder gelijke acle
beloven, dat ook wij de vijanden des Keizers en des Rijks langer niet ondersteunen
zouden. Wanneer voorts de Keizer geene Spanjaarden op 's Ryks bodem toeliet,
zouden ook wij dien bodem door onze troepen doen ontzien. Eindelyk moest hij
zoeken te vernemen, of het niet onaangenaam zou zijn, dat er een blijvend Resident
van dezen Staat bij den Keizer werd aangesteld op denzelfden voet als de Resi-
dent van Venetië daar verkeerde. Van de Koningin van Boheme kregen Hun Hoog
Mögenden bij deze gelegenheid het verzoek dat zij hunnen Afgevaardigde zouden gelie-
ven te gelasten al het mogelijke te doen tot herstel van het Keurpaltsische Huis. Zij
werd tot dit verzoek bewogen door de gedachte, dat zoo de Heer aitsema van hare be-
langen in het geheel niet repte, de Keizer zou moeten meenen, dat de Staten-Generaal
zeiven de zaak der kinderen van den ongelukkigen frederik V opgaven. In het bij-
zonder belang van den Prins van Oranje moest aitsema te weten trachten te komen,
of, zoo zijne Excellentie verzocht bij erfenis over zijne goederen in Duitschland te
mogen beschikken en door den Keizer als opperleenheer met het Graafschap en
Kleefsche leen Meurs beleend te worden, Zijne Majesteit hem zulks zou toestaan De
Prins liet daarbij den Keizer verzekeren van zijne ootmoedige dienstvaardigheid en van
1 Ten behoeve van het Graafschap Meurs moest aitsema verzoeken, dat de Keizer daar geene
troepen deed inrukken en den Kardinaal-Infant verzocht ook van zijne zijde dat Graafschap
te willen ontzien. De Staatsolie troepen aldaar in garnizoen, moest de Afgevaardigde verklaren,
waren den Prins bloot tot afwering van geweld verleend en nimmer tegen het Rijk of zelfs tegen
den Koning 'van Spanje gebraikt (aitsema II, 314).
DES VADERLANDS. 865
zijne begeeiie om die te bewijzen, wanneer het den Keizer behagen mocht, hem met iß34—
Eijne bevelen te vereeren
Op deze wijze handelden de Staten en de Prins niet alleen in strijd met de strekking
van de Fransche Alliantie en met de begeerte van hare vurige voorstanders, maar ook met
de belangen en wenschen van de Zweden en hunne parly in Duitschland, Hoe het zij,
niet door met de Zweden in het Duitsche Rijk gemeene zaak te maken, bevorderden wij
het behoud dier natie, maar door het weder uitbarsten van den oorlog tusschen haar en
Polen, zoo veel in ons was, te beletten. Het eerste zou óns, daar het ons blijkbaar tot
eene inspanning, boven ons vermogen, zou geleid hebben, wellicht builen staat gesteld
hebben om ons zeiven, laat staan dan anderen, te redden; het andere was in overeenstem-
ming met eene voorzichtige staatkunde en te raadzamer, omdat het behoud vanllen vrede
tusschen Polen en Zweden eene levensvraag was voor onzen handel op de Oostzee.
De Gezanten, tot wier afzending naar Danzig ter bevordering van de vernieuwing
van den wapenstilstand tusschen Zweden en Polen, eindelijk besloten was vertrokken
den o^le^ Mei, 1650. Het waren de Heren roghus van den honaert, Raadsheer in den Zending nanr
Hoogen Raad, andries bigker, Burgemeester van Amsterdam, en joagiiim a.ndreae, ^^dsng^vandeti
Raad in het Hof van Friesland 3. Den Mei kwamen zij te Danzig aan. Kort te ίΤΐφΙ
voren was daar de Heer glaude de messies , Baron d'a.vaux , aangekomen, om van wege
Frankrijk de onderhandelingen bij te wonen. Ook afgevaardigden van den Keurvorst
van Brandenburg waren tot hetzelfde doel te Danzig tegenwoordig, — In den vorigen
winter waren de onderhandelingen tusschen Zweden en Polen eenen tijd lang in het
stadje Hollmd in Pruisen gevoerd, doch ten gevalle der Zweedschen, die nadere vol-
macht behoefden, afgebroken, om alsnu den Mei (165b) te Stumsdorf te
worden. De kans op het behoud van den vrede stond niet gunstig, weshalve de goede
diensten der bemiddelaars zeer te pas zouden komen. Dezen zouden gezamenlijk Ie
Marienburg hun verblijf houden. Om daar tijdig tegenwoordig te zijn, moesten onze
Gezanten van het voornemen afzien om alvorens den Koning van Polen te gaan be-
groeten, wien zij, mits verzekerd, dat zij de eer zouden ontvangen, die Hun Hoog
Mögenden toekwam, in last hadden met zijne troonsbeklimming, van welke hij de Staten
kennis gegeven had geluk te wenschen. Met d'avaüx te Marienburg aangekomen,
1 Aitsema II, p. 323, 312—315. Resol. Siat.-Gen. 3, 17, 18, 21 Jan.; ö, 9 Fcbr. 1636.
Resol, Holl. 26 Febr. 1636.
2 Zie hierboven, bl. 801, 802.
^ Van den honaebt werd eerst benoemd, toen de Heer bbaümont, pensionaris van Rotterdam,
zich vcroutscbuldigd ha<ft De Gedeputeerden van Gelderland en Zeeland protesteerden er tegen,
dat bij de keuze der Gezanten hunne Provinciën waren voorbijgegaan, terwijl toch n\ct Holland^
maar de Generaliteit de kosten zou betalen. ^ Zie hierboven, bl. 661.
8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
'tonden zij aldaar den Engelschen Gezant george Douglas, wien de Heer gordon,
Engelsch Agent Ie Danzig, ter zijde stond. Gedurende de onderhandelingen hielden
zich onze Gezanten naauw aan den Franschen Ambassadeur aangesloten; de Branden-
burgsche, daarentegen, over de Aveinige beleefdheid van wier eersten Commissaris, den
Markgraaf sigismünd de onzen zich te beklagen hadden, stonden den Engelschen Gezant
ter zijde. — De Poolsche Gemachtigden waren jacobus zadzigk , Bisschop van Kulm,
Rijkskanselier, en ghristopiiorus radzivil, Hertog te Bierzej de Zweedsche, petrus
brahe, Graaf van Wisinburg^ hermak avrangel, Veldmaarschalk, achatius axelii,
Rijksraad, Johannes oxenstjern, Geheimraad, Johannes nigodemi van Ahausen, Secre-
taris der Koningin; de Brandenburgsche, behalve sigismünd , Markgraaf van
flAWS georg van sanghen, Kanselier, bernard yan königseck, georg van rausken,
pieter berchmann en johan van hurenberg.
In den aanvang had de zaak der procuratie der Poolsche Gemachtigden zwarigheid,
vermits de Koning zich daarin Koning van Polen en Zweden noemde. Deze moeijelyk-
heid werd dus uit den weg geruimd, dat de Zweedschen dien titel toelieten, mits de
andere partij hunner Koningin toestond, zich Koningin der Zweden, Gothen, Wenden
en Grootvorstin van Finland te noemen, terwijl de beide partijen bij acte verklaarden,
dat zij die vergunning gaven elk behoudens haar eigen recht. De Brandenburgsche
(jrcmachtigden waren de eersten die eenige punten stelden, welke den grondslag eener
overeenkomst tusschen de beide partgen konden opleveren. Zij kwamen hierop neder.
De Zweden zouden den Koning van Polen als hunnen Koning erkennen, waarlegenden
Zweden toegestaan zou worden eene algemeene amnestie van al het vroeger voorgevallene
en hel behoud van hunne voorrechten en Rijkswetten; ook zou Koning vladislaus niet
in persoon in Zweden komen, maar daar door Rijksraden regeren, terwyl nazynendood
chrïstina, die lot zoo lang het gebied over een Hertogdom, haar door vladislaus ver-
leend , zou voeren, hem op den Zweedschen troon zou opvolgen, om na haar overlyden den
Zweden de vrije keuze eens" Konings te laten. Bovendien zouden de broeders en zusters
van den Koning van Polen hersteld worden in hetgeen hun in Lijfland en Pruisen
ontnomen was, en schadeloosstelling worden gegeven aan al degenen, die zich de be-
taling van een ongewettigd tolgeld hadden moeten getroosten. Doch, kon Koning vla-
dislaus bewogen worden van de Kroon van Zweden afstand te doen, dan zou hij Lijf-
land en Esthland bekomen en het uitzicht van na ghristina's dood tot erfelijk Koning
van Zweden gekozen te worden, mits hy zijnen zoon derwaarts zond om in de godsdienst
en zeden der Zweden te worden opgevoed, en deze Prins nevens de Kroon van hun
land geene andere Kroon aannam. In geval Koningin christina trouwde, zou dit moeten
geschieden met eenen Vorst , met bevriend, en hare kinderen en die van vladislaus
zouden onderling huwen. Voorts zouden Lijfland en Pruisen aan de Kroon Polen terug-
gegeven worden. — De Nederlandsche Gemachtigden stelden in de hoofdzaak voor, dat,
DES VADERLANUS. 8l>r.
in geval de Koning van Polen bewogen kon worden om van de Kroon van Zweden len 1031—
behoeve van Christine en hare afstammelingen afstand te doen, de Zweden van hunnen
kant hem niet alleen hunne veroveringen in Lijfland en Pruisen zouden teruggeven,
maar ook de wet, bij welke wijlen Koning sigismuto en zijne nakomelingen van de
Kroon buitengesloten waren, zouden intrekken. De voorslag van den Engelschen Ge-
machtigde was den Koning van Polen veel gunstiger dan den Zweden. Hij, de Gezant
van eenen Vorst, die weldra door zijne onderdanen ter dood veroordeeld zou worden,
meende, dat de Zweden voor de afzwering van Koning 'sigismund, eene ergernis door
geen Christenvorst te dulden, eene schitterende voldoening schuldig waren. Toch wilde
hij GURiSTiNA voor haar leven op den troon gelaten hebben, mits de kinderen uit haar
huwelijk, liefst met eenen broeder des Poolschen Konings, met die van dezen Vorst
trouwende, de Kroon zouden erven. De Fransche Gezant verklaarde daarop, als om
de partijdigheid van den Engelschen te wraken, dat hun, als bemiddelaars, niet toe-
kwam te onderzoeken, veel rnin te beslissen, wie van de beide partijen gelijk of ongelijk
had, maar dat het hunne laak was op te sporen, op welke wijze de zaak zou kunnen
bygelegd worden: hij zag, voegde hij er bij, geene kans op het treffen van eènen
eeuwigen vrede, en verlangde, dat men zich het sluiten van een lang bestand ten
doel stelde.
Toen de partijen met deze voorslagen bekend gemaakt waren, klaagden beiden, zooals
wel te verwachten was, dat hun recht of belang niet genoeg in aanmerking was ge-
nomen ; maar de Zweden toonden zich vooral geraakt en voortvarend. Voorzeker hadden
zy nieuwen moed geschept uit de berichten van . een nieuw verbond tusschen de Staten
en Frankrijk en van den beraamden gemeenschappelijken krijgstocht, welke berichten door
onze Gezanten waren medegebracht. Zoo vorderden zij dan van de Poolsche Commis-
sarissen eene ronde verklaring, of de Koning onbewimpeld afstand wilde doen, of niet:
zonder dat hadden zij hier niets meer te verrichten en konden wel vertrekken; doch
kwam Zijne Majesteit daartoe y dan zou er gehandeld kunnen worden over de teruggave
van Pruisen, mits zij op hunne beurt teruggave van oorlogskosten bekwamen. Lijßmd
verklaarden zij niet te kunnen afstaan, als voor Zweden onmisbaar. De Poolschen
daarentegen verlangden, dat, zoo hun Koning van de Kroon van Zweden afstand zou
doen, bepaald diende te Avorden, wat hij daarvoor zou erlangen: want wat Lijfland en
Pruisen betrof, de teruggave dezer Landen kwam der Republiek Po/e», niet den persoon
des Konings ten goede. Dat de Zweedsehen, die beweerden, dat Koningsïgismund recht-
matig van den troon vervallen was verklaard, daartoe niet gemakkelijk verstaan zouden,
was te verwachten. Trouwens, zij bleven, voordat zij op eenige inwilliging uitzicht
gaven, er op aandringen dat vlaöislaus bepaaldelijk afstand deed.
Den tijd, dien de Poolschen herhaaldelijk behoefden om naderen last van hun Hof
te bekomen, maakten de onzen zich ten nutte om over andere gewichtige belangen
8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
eSSSSSSSSSBSS--------------------------- , ' .................................. sgssbba^
1G34— spreken. Zoo drongen zij bij de Zweedsclien op regeling van de lollen aan. Hier
1639. ondersteunde ben de Engelscbe Gezant; doch deze ging veel verder, verklarende, dal
zyn Koning, zoo liy in deze zaak niet verkreeg, wat hy verlangde, tot geweldig
verzet zou overgaan. Over iels gansch anders sprak de Heer van den honaert met Prins
RADziviL, die, Protestant zijnde, zich met meer vertrouwen uille, en van zijnen
Plan vaa eeu Koning getuigde dat hij niet zoo Roomschgezind was, als men wel meende. Het be-
den^'^liLTn^i^'^vaa huwelijk lusschen den Koning van Polen en de oudste dochter van wijlen den
Prints'^vaii'^'^de -öo/ißmeM. De Nederlandsche Raadsheer, hoezeer van geen bepaalden last
betreffende deze zaak voorzien, had over dat onderwerp met den Prins van Oranje en
met de Koningin van Bohemen gesproken en beloofde gaarne dienstbaar te willen zijn
aan de bevordering eener verbindtenis, die door wat er Protestansch in Polen was over-
gebleven, zoo zeer gewenscht werd.
Ten einde de onderhandelingen niet door de halsstarrigheid der Zweedschen te laten
afbreken, kwamen de Poolschen, op aanzoek van de Nederlandsche Gezanten, tot hel
opstellen van eenige nadere punten, die zy aan de bescheidenheid der onzen toevertrouwden.
De voornaamste dier punten hielden in, dat de Koning tot afstand te bewegen zou zijn,
zoo de Zweden hem dadelijk daarop tot hunnen Koning verkozen, met dien verstande,
dal zij eenen van zijne zonen, van zijn zevende jaar af in Zweden naar de godsdienst
en zeden van dit Rijk op te voeden, tot hunnen Vorst zouden bestemmen, terwijl in-
tusschen de Koning zelf door zynen broeder Casimir als Stadhouder onder de Zweden
vertegenwoordigd en Koningin christina door hem aan eene eervolle bestemming ge-
holpen zou worden. Hiertegen brachten de Zweedschen in, dat zoo doende de afstand
bloot denkbeeldig zou zijn. Die Punten derhalve ter zijde stellende, kwamen de be-
bemiddelaars overeen om de zaak lot hare eenvoudigste uitdrukking te brengen en de
vraag te stellen, of de Koning van Polen legen Lijßand en Pruisen, zonder verdere
voorwaarden, van den troon van Zweden afstand wilde doen, en of de Zweden alsdan
geneigd zouden zijn, die beide Provinciën terug Ie geven. De Polen maakten zwarig-
heid om op dezen voor hen onaannemelijken voorslag huns Meesters gevoelen in te win-
nen, en de Zweden herhaalden, dat hun verboden was, de teruggave y^n'Lijßand toe
le staan, en voegden er ditmaal bij , dat zoo de Polen dan den oorlog wilden, zij , al moes-
ten zij daartoe ook geheel Duitschland ruimen, hunne geheele macht, in Pruisen zouden
zamentrekken, om hun het hoofd te bieden. — Nu kon alleen de voorloopige verlengifig
van den winpenslilstand, die na weinige dagen ten einde zou loopen, het dadelijk her-
vallen der vijandelijkheden verhoeden. Middelerwijl was de Koning van Polen te Thorn
gekomen, en de Gezanten zouden hem aldaar gaan begroeten en de gelegenheid ge-
bruiken om mei hem over de geheele zaak le spreken. De onzen werden te TAommet
alle mogelyke eerbewyzingen ontvangen. Toen zy na de plechtige openbare audiëntie
een bijzonder en vertrouwelijk gehoor bij den Koning zouden bekomen, werd hun een
DES VADERLANDS. 8l>7
wenk gegeven, dat het Zijne Majesteit aangenaam zou zijn, zoo zy van zijn huwelijk 1634—
1C30«
jnet de Prinses van Bohemen reppen wilden. Vooraf gaf Koning vla.dislaus genoeg-
zaam te verstaan, dat hij tol een onvoorwaardelijken afstand zou kunnen komen, mits
(Ie Zweden het banvonnis tegen zijn geslacht, zoo niet herriepen, dan toch als ongeschied
beschouwden, en dus niet op straf van Majesteitsschennis hem of eenen zijner nazaten
van de verkiezing tot hunnen troon uitsloten. Op het punt van het huwelijk gebracht,
bejammerde de Koning, dat hij bij de volvoering van dat plan veel tegenwerking zou
ontmoeten, vooral by de Geestelijke leden van den Ryksdag, en ontzag zich niet, onze
Gezanten te verzoeken, den Kanselier en eenen anderen Groote, dien hij hun noemde,
over de zaak te willen spreken, ten einde hen te bewegen van verdere tegenwerking
af te zien. Velen, zeide Zijne Majesteit, bevorderden de verlenging van den wapen-
stilstand, ten einde hem een reden tol het sluiten van dat huwelijk te benemen: immers
zou hij dan de vriendschap van Engeland, Denemarken en de Stalen met den Prins
van Oranje, die hij door dat huwelijk zeker was te verwerven, niet zoo zeer meer
behoeven; maar hij wenschte, dat er een eeuwige vrede mocht gesloten worden, en dal
in het traktaat een artikel tot bevordering dier huwelijksverbindlenis ingelascht werd. —
De Poolsche bemiddelaars deden daarna blijken wat de Koning bedoelde. Immers in
(Ie door hen weldra aangeboden ontwerpsartikelen kwam voor, dat lot bevestiging der
vriendschap lusschen de beide Rijken, zoowel vladislaus eene gade, als giiristina eenen
gemaal zou kiezen, die wederkerig aangenaam moest zijn.
De verdere onderhandelingen lusschen de partijen en de bemiddelaars zouden vooreerst
Ie Riesenborg i plaals hebben, aangezien Marienburg volgens overeenkomsl aan de
Zweden moest overgeleverd worden. Hier vond de Heer akdreae zich verplicht een dc llcer an·
ernstig beklag legen den Markgraaf van Brandenburg in te brengen.· Met den Engel-""o/raig^^^ouzer
sehen Ambassadeur den achtsten Julij in de kerk gekomen, moest onze Gezant onder-
° ' dien ναα Bran-
vinden, dat genen eene plaats aan de rechter zijde van den Markgraaf werd aangewe- denburg.
zen, maar voor hem geene ruimte aan denzelfden kant open bleef. Dus zag hij
zich genoodzaakt benéden den Vorst plaals te nemen; doch hij deed dit niet dan na
uitvoerig prolest, dal aan de Gezanten van Hun Hoog Mögenden de rang boven de
Keurvorsten toekwam, vermits onze Slaat eene soevereine Republiek was, die niemand
fian God Almachtig alleen boven zich erkende, terwijl de Keurvorsten hel Rijk en den
Keizer moesten huldigen; weshalve ook de Koningen en andere Mogendheden de Gezanten
•Ier Keurvorsten niet met die van onzen Staat gelijk stelden. De Markgraaf beantwoordde
hem, zeggende, dat zoo hij hel onzen Gezant niet kwalijk nam, dal hij den last zijner
^leeslers volgde, deze het hem ook niet kwalijk moesl nemen, dat hij volgens zijne
instructie handelde, die hem verbood aan de Gezanlen van onzen Staal ilen voorrang
^ Tusschen Marienburg en Marienwerder.
Hl Deel 4 Stuk.
108»
-ocr page 858-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1C34— Ie gunnen. Een Keurvorst, voegde hij er bij, kon niet beneden een Soeverein geplaatst
1689.
worden, vermits hij Keizers maakte, en Hun Hoog Mögenden behoorden zich geenen
rang aan te matigen boven dezulken, die hen aan de soevereiniteit hadden geholpen. Op
dit laatste, verklaarde onze Gezant, had hij veel te antwoorden, maar hij vond wijselyk
geraden, dit voor deze reize niet te doen, om niet persoonlijk te worden en niet hel
een of ander te zeggen, dat naar een verwijt zweemde. — Bij de eerstvolgende bijeen-
komst met de Poolschen verklaarden de onzen, dat zij, geene voldoening bekomende,
niet meer Iegelijk met de Brandenburgsehe Gezanten zouden kunnen beraadslagen, eji
zoo dezen den Koning van Polen aangenamer waren, dan zij, dal zij zicli dan van
verdere lusschenkomst onthouden en weder naar hun vaderland vertrekken zouden.
De Poolsche Kanselier antwoordde op deze mededeeling, dat de Keurvorst zijne tussehen-
komst had aangeboden en Zijne Majesteit die niet had willen afslaan; voorts dat hij wist,
dat de Keurvorst een vazal zyns Konings was. radzivil voegde er by, dat onze tus-
schenkomst vooral noodig was: daarop had Zijne Majesteit voornamelijk zijne hoop ge-
vestigd, daar de Engelsche Ambassadeur den Zweedschen gansch niet aangenaam was,
en de Brandenburgschen geenen invloed hadden en niet onzijdig waren.
Hoe oprecht ook de Koning van Polen den vrede begeerde, toch bleven zijne Gezanten
slaan op de teruggave ya.ir Lijßa?id. Deze inlussclien, begrepen de bemiddelaars, zouden
De bemidde- Jc Zweedschen nimmer toestaan. Op dien grond achtten zij het streven om een verdrag
LeTsluüen" van ^ altijddurcnden vrede tusschen de partijen tot sland te brengen, van nu aan, eenc
bel wanhopige poging, en vatten het denkbeeld op öm dan ten minsle een langdurig Bestand
te bewerken. Hiertoe ging men over, zoodra het bleek, dat de Zweden niet ongeneigd
waren daartoe mede te werken, en in afwachting van den last, dien de Poolschen
alsnu zouden bekomen, begaven onze Gezanten zich weder naar Marienburg om zich
dichter bij de Zweedsche onderhandelaars te bevinden.
Voor een wapenstilstand van 50 jaren, hadden de Zweden verklaard, zouden zij dadelijk
al de plaatsen in Pruisen, door hen bezet, teruggeven, mits de Koning van Polen
middelerwijl zich onthield van het voeren van den titel van Koning van Zweden. Ko-
ning VLADISLAUS, hoe ongaarne ook zijne hoop op hel sluiten van een eeuwigdurenden
vrede leleurgesleld ziende, liet toe, dat zijne Gezanten over een bestand handelden,
doch niet langer dan van 10 of 12 jaren, en mits teruggave, niet van Pruisen alleen,
maar bovendien van eene landstreek aan de Koerlandsche zijde van de Düna gelegen,
doch onder Lijßand behoorende, en dat wel om Lijßand niet geheel en al op te ge-
ven. Dezen voorslag namen de Zweedschen zeer euvel op, en bewerende dat men mei
hen den spot scheen te drijven, verklaarden zy het er voor te houden, dal de onder-
handelingen waren afgebroken, en gaven te kennen dat zij van zins warén te vertrekken.
Evenwel, nadat de onzen hun uit het verbaal der vorige onderhandelingen bewezen
hadden, dal Koning gustaaf adolp zich inschikkelijker beloond had, dan zij, en dat
1039.
DES VADERLANDS, 8159
die Vorst legen den afstand Tau sigismund Lijßand zou teruggegeven hebben ^, kwamen
zij op hun besluit terug, en lieten blijken dat zij de onderhandelingen niet voor afge-
broken gehouden wilden hebben. Hierop namen de onzen aan bij de Poolschen op
verlenging van den voorgestelden duur van tijd, al was het dan ook niet lot het getal
van öO jaren, aan te dringen; maar zij weigerden, den hun onbillijk dunkenden eisch,
dat VLADISLA.US den titel van Koning van Zweden zou afleggen, over Ie brengen. Nu
liet zich beter uitslag verwachten, aangezien aan den eenen kant de Zweden aan hunne
partij dien blooten titel wel schenen te zullen gunnen en zg zich wel met een korter
bestand schenen te willen vergenoegen, en van de andere zyde de komst van den-Zweed-
schen Veldoverste jagobus de la gardie te , aan het hoofd van versehe troepen, den
Koning van Polen voor de gevolgen van den afloop van het nog eenige dagen voort-
durend vorige bestand moest doen vreezen, zoo men elkander te voren niet eenigermale
\
verstond. Met deze hoop waren de onzen tot het bereiken van het gewenschte doel zoo Er bestaat goede
ijverig en voortvarend in de weer, dat zg den nayver van den Franschen Gezant gaande
maakten. Hierdoor lieten zij zich evenwel niet tot verslapping verleiden, terwijl hunne reiken,
verwachting, dat de Zweden zich toegefelijker zouden beloonen, toenam, leen zij
bemerkten, hoe men de troepen van de la gArdie liefst in Duitscïiland wenschte te
gebruiken. Ook konden de berichten van den ongunstigen afloop van den gemeenschap-
pelijken veldtocht der Nederlanders en Franschen in Brabant niet anders dan de over-
moedigheid der Zweden tegenover de Polen aanmerkelijk matigen.
Opdat de onderhandelingen zonder stoornis zouden kunnen voortgezet worden, stonden
de Zweden toe, dat de wapenstilstand, die den eersten Augustus afliep, lot den dier
maand (1655) werd verlengd. Den SBstfn Julij waren onze Gezanten, na een bezoek
bij DE LA GARDiE te Elbtug, weder te Thorn om den Koning'van Polen te spreken.
Kon zijne Majesteit door toedoen der onzen verwerven, dat zyn huwelijk met de Palts-
gravin bij zijne eigene Rijksgrooten geen beletsel vond, dan zou hij des noods, hoe
ongaarne ook, door een langer bestand toe te staan, het sluiten van een verdrag, waar-
naar de Polen zeer verlangden, mogelijk maken, en voor zich zoo langen lijd de kans
om de Kroon van Zweden terug te bekomen, opgeven. Zijne Majesteit was reeds over
de 40 jaren oud, en kon zich derhalve niet veel genot beloven van hetgeen eersl na
een 50-tal jaren zou mogen gebeuren. Bij dezß gelegenheid op het stuk van den rang-
strijd tusschen onze en de Brandenburgsche Gezanten gebracht, zeide de Koning lag-
chende, daarvan iets vernomen· en in de zaak reeds voorzien Ie hebben. Hiermede
bedoelde hij, zooals hel schijnt, dat de Brandenburgsche Gezanten de volgende conferenties
niet zouden bijwonen.
Toen de Nederlandsche Gezanten op de eerstvolgende conferentie voorstelden, een
Si
108»
-ocr page 860-860 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
lo;i4— artikel naar den wensch des Konings betreffende zijn huwelijk in het ontwerp van ver-
drag op te nemen, gaf de Poolsche Kanselier te kennen, dat zulk een artikel in dal
traktaat niet te pas kwam. Evenzeer kwam de Kanselier op tegen het verlangen der
onzen, dat nevens de Lutherschen ook de belijders der Gereformeerde Religie vrije
godsdienstoefening mochten erlangen. De Fransche Ambassadeur van zijne zgde, doch uit
! naam van de gezamenlijke bemiddelaars, drong er op aan, dat de Republiek Polen zyne
Majesteit met eene belangryke gift zou vereeren, almede ten einde hem te meer te
bewegen om in een bestand van 50 jaren toe te stemmen. Ook dit, zeide de Kanselier,
was niet in zijne macht noch in die zijner medecommissarissen: het stond ter beschik-
king van den Rijksdag. Alzoo bleek, dat het hier minder gold, den tegenstand der
Zweden te overwinnen, dan dien der Poolsche Heren legen hunnen Koning, wiens
bijzondere belangen hen niet aangingen en wiens wensch naar eene verbindtenis mei
eene ketlersche en door Oostenrijk in den ban gedane Dynastie hun geweldig mishaagde.
De Poolsche Heren gaven genoegzaam te kennen, dat zoo de bemiddelaars zich voor
de belangen des Konings in de bres stelden, zij dan maar zeiven iets voor hem
moesten opofferen, en niet mild moesten wezen uit de middelen en ten koste van dt;
Republiek Polen: immers stelden zij voor, dat de bemiddelaars goed zouden vinden, dal
Zyne Majesteit voor twee jaren de tollen zou genieten, die de Zweden zes jaren lang
De ouzeu moe- hadden geheven. De Fransche Gezant vond zulks dadelyk goed, en de Engelsche had
iming^derωΐοά tegen. Dit scheen inderdaad eene afspraak te verraden, berekend om de
Jaten we]gevallcu, onzen tot cen maatregel te nopen, dien zij onmogelijk konden goed heeten. Hoe het
zij, dadelijk na deze bijeenkomst, werden in tegenwoordigheid des Konings eenige arti-
kelen , bestemd om den Zweden te worden aangeboden, opgesteld. Zij hielden in de
hoofdzaak niets meer in, dan dat de Zweden de plaatsen door hen in Pruisen bezet
teruggeven, maar die in Lijßand gedurende het bestand behouden zouden. Van hel
bestand zou men tevens gebruik maken om te onderhandelen tot het sluiten van een
ultijddurenden vrede. Daarbij, zeide de Kanselier, zou aan iemand de leiding toevertrouwd
moeten worden. Bij het vorige traktaat was deze taak aan den Keurvorst van Brandenburg
bevolen geweest; doch thans stelde hij voor, dat zij aan Hun Hoog Mogendfen zou opge-
dragen worden, hetgeen de onzen op zich namen aan hunne lastgevers voor te stellen.
Toen deze punten te Marienburg aan de Zweedsche Commissarissen waren medege-
deeld, gewaagden zij van een groote som gelds, die aan hunne soldaten zou moeten
betaald worden: anders konden zij Pruisen niet verlateoj Dezen eisch vonden de Koning
van Polen en zyne Commissarissen volstrekt onredelijk; ook zij hadden zich verbazende
oorlogskosten moeten getroosten, en Zijne Blajesteit had een jaar te voren den Gróolen
ïurk een dergelgken eisch geweigerd i. Daarenboven kon de Koning niet van zich
' Yau den tusscheu Polen en Turkije gesloten vrede waren de Staten bij eene missieve van
iiaga , jjedagtcekcnd van den 25 Nov. 1634, onderricht {Rcsol Slat.-Gen. 8 Blaart, 1635).
\
-ocr page 861-DES VADERLANDS. 865
verkrygen, een langduriger besland dan van 20 jaren loe Ie slaan. Om hem voor zijne 1(534^
aanspraak op Zweden eenige schadeloosstelling Ie geven, zou de Republiek Polen den
Koning de reeds loegeslemde zes maanden oorlogsgelden afslaan, en (dit verlangden ile
Poolsche Commissarissen op nieuw) zouden de Slalen-Generaal vergunnen, dat hij twee
jaren lang de opbrengst der bewuste tollen genoot. Na zich heftig daartegen aangekant
te hebben, namen de onzen, in aanmerking nemende, dat de Polen ook onzes ondanks
die tollen konden in stand houden en dat wij zoodoende ten minste na twee jaren van
die heffing verlost zouden zijn, eindelijk op zich, de zaak aan Hun Hoog Mögenden
voor te stellen. Alsnu verklaarden zich de Koning bereid om met eenen duur van
2ΰ jaren genoegen te nemen, en wat de som betrof, door de Zweden lot den aftocht
hunner troepen gevorderd, mocht hij lijden, dat deze uit een of ander middel ge-
vonden werd. Zoo sloeg dan de Fransche Ambassadeur voor, den Zweden te vergun-
nen den tol van Danzig nog drie maanden lang te genieten. Dus zou ook deze inwil-
liging ten laste van den handel komen, dat is van de Nederlandsche kooplieden: want
op het beweren van den Franschen Gezant, dat ook Fransche handelaars dien last deel-
den, had Koning vladislaus met volle recht lagchend aangemerkt, dat in drie groole
Amsterdamsche schepen de goederen met schepen en al geladen konden worden, die in
een gansch jaar uit Frankrijk kwamen. Niettemin toonden de onzen, ook daarin Ie
zullen bewilligen, mils de opgelden werden afgeschaft. — Tot een korter bestand dan
van 50 jaren verklaarden de Zweden, loen hun het van de Poolsche zijde ingewilligde
medegedeeld was, volstrekt ongezind; wilde de Koning niet lot 50 jaren komen, dan,
zeiden zy, bleek hij den oorlog te verkiezen. Op het aanhouden onzer Gezanten en
hunne vermaning, dat men om een verschil van S jaren het niet tot een bloedigen
oorlog moest lalen komen, kwamen de Zweden lot eenige inschikkelykheid: zij wilden
gaarne naderen last vragen, dien zij binnen twee of drie weken konden bekomen, ge-
durende welken tijd de wapenstilstand hunnenlhalve kon verlengd worden.
Toen de zaak zoo ver gekomen was, vertoonden de Brandenburgsche Gezanten zich
weder bij de conferenties, en door bemiddeling des Konings werd er een middel gevon-
«len om hen voorlaan, behoudens de eer der onzen, deel aan de onderhandelingen te
lalen nemen.
Daar er niet aan te Iwyfelen viel, of op den wederzijds gevraagden naderen last zou
gunstig antwoord komen, zoo hielden zich de bemiikleluars intusschen bezig met de
^raag, of de Zweden de plaatsen in Pruisen al of niet voordat de ratificatie van den
Poolschen Rijksdag zou ingekomen zijn, zouden verlaten. De Zweden wilden die plaatsen
niet eerder ontruimen; de Polen, daarentegen, meenden, dat het woord des Konings en
liet hunne, daar zij van een volkomen last van den laalstvoorgaanden Rijksdag voorzien
waren, genoegzaam zijn moest, en dat de Zweden derhalve, vóór de raliiicatie des ver-
drags door den Poolschen Rijksdag, Pruisen zouden moeten ontruimen. Dit geschil liep
DES VADERLANDS. 865
ilankbaaiheid mocht beloonen. De onzen antwoordden, dat lol hun leedwezen hel sai-
zoen thans Ie ver verloopen was. Op verzoek van den Veldheel· zonden zg hunnen
Secretaris mei eene beleefde inissieve aan de Koningin. Ook de Stad Ëlbing betuigde
van zekere dienst, haar door onze Gezanten bewezen en in het bepleiten harer voor-
rechten beslaande, de dankbare gedachtenis bij de nakomelingschap Ie zullen bewaren.
Bij het plechtig afscheid, dat onze Gezanten van den Koning van Polen namen, gaf
Zijne Majesteit den wensch te kennen, dat Hun Hoog Mögenden ook de onderhandelingen,
die lot een altijddurenden vrede zouden moeten leiden, door afgevaardigden zouden willen
bijwonen. Bij een bijzonder gehoor, hun dadelyk daarop verleend, deelde hun de Ko-
ning mede, dat hij aan de Groolen, die zijn huwelijk wedeistreefden, verklaard had;
ik trouw de Paltsgravin, of ik trouw in het geheel niet. De zaak zou op den eerst-
volgenden Rijksdag in November behandeld worden, en alsnu verzocht hij, dat Hun
Hoog Mögenden, in overleg met den Prins van Oranje, haar bij missieve aan de Ryks-
stenden zouden gelieven aan te bevelen
Door den Koning van Polen en de Stad Danzig met geschenken vereerd, vertrokken
onze Gezanten den laalsten September (1635) met een oorlogschip, hun door Zijne
Poolsche Majesteit verstrekt, naar Lube/c. Van daar reisden van den iionailut en bigkek
met den meeslen spoed over Hamburg en Bremen, waar zy, even als Ie Lube/c, deu
goeden uitslag hunner zending aan den Raad berichtten, naar Holland, De Heer andreak
had dezelfde boodschap te Slraalsund gebracht. Waar zijn zwager oudste Burgemeester
was. Den aTs'^n October deden zij mondeling rapport in de Vergadering der Stalen-
Generaal, den οΟ^^β1^ aan den Prins in het leger te Pannerden Gezanten,
' De Staten voldeden aan dit verzoek. Zij zondén de lieren küilenburg en noordwuk naar
Rhenen lot de Koningin van Bohemen, om haar gevoelen over de zaak te verstaan (fiesoi. S/ai.-Ge«.
21 Oct. 1635). ïocli trouwde de Koning ten slotte met eene Oostenrijksclie Prinses.
2 Verbael ende Recueü gehouden bij d' Heeren υ. d. Honaert enz. als Am¥', aen de Coningen
ende Croonen van Polen, Sweden enz. sedert den 1 Apr. toi den 30 Oct. 1635. In het Archief
van Hilten. Bij aitsema (II, 233—268) is dit rapport onvolledig overgenomen en vaak zonder
oordeel verkort. liier vindt men Lij voorbeeld (bl. 249 en 250) een stuk uit eenen brief der i
Gezanten aan de Staten-Generaal medegedeeld alsof het de voortzetting van het dagverhaal war«;.
Op deze wijze krijgt de lezer ongewaarschuwd twee malen hetzelfde in anderen vorm te lezen.
Van den anderen kant geeft aitsema een en andere bijzonderheid, liem door den Heer andbeak
medegedeeld, in het Verbael niet voorkomende. Zoo verhaalt hij, hoe, toen onze Gezanten op
de terugreize te Danzig de predikatie bijwoonden, de leeraar hen op het einde aansprak, hun
dank zeide voor hun vredelievende bemoeijingen en met den goeden uitslag geluk wenschte. Maar,
voegde hij er bij, of ik uwe Republiek vrede moet toewenschen, weet ik niet: want Avat andereu
lot verderf strekt, is haar een oorzaak van bloei en weelde (aits. 268). — Zie voorts betrekkelijk
deze Ambassade Resol, Holl. 23, 27 Tebr.; 1, 5 Maartj 13 Sept.j 25 Oct. 1635. 10, 23 Febr.;
8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
l(i34_ Toen de dus voorspoedig teruggekeerde Ambassadeurs nog niet vertrokken waren, had
de Heer Johannes s^^ytte, dezelfde die, nu reeds 25 jaren geleden, door Karei IX
De Zwcedsche . ^ /771
Ambassaileur afgevaardigd, hier te lande verschenen was, als buitengewoon Gezant van Zweden den
3KYTrF,(c i/Tö-^i?. (1655) in de Vergadering van Hun Hoog Mögenden woorden gesproken,
geschikt om van Koning vla.dislaus eene andere meening te geven, dan thans door
onze Gezanten uit Pruisen werd medegebracht. Hij was belast met de taak om de
Iroonsbeklimming van Koningin christina te berichten. De Staten, zeide hij, achtle
en noemde deze jeugdige Vorstin hare roemryke vaders, vrienden en bondgenooteri wegens
(Ie vriendschap, haren vader, nog na zynen dood, bewezen. Haars vaders voetstappen zou
zij drukken, ook in zyne vriendschap jegens ons. Op deze betuiging volgde eene klacht.
Zij had niet gedacht, daar de Koning sigiSmund met zijne nakomeb'ngen van den Zvveed-
sclien troon vervallen was verklaard, dat zijn zoon nog naar haren troon staan zou.
Niettemin matigde vladislaus zich -den tilel van Koning van Zweden aan, van een
land derhalve, waar hij niet geboren was noch dat hij ooit gezien had, en hij zetle
alle Koningen en Staten, pok de Evangelische, tegen de Zweden en hunne Koningen
op. Dit wilden ciiristina en de Zwecdsche Stenden ons klagen: want dulden konden
zij het niet. Was yladislaus belust op krijgsroem, hij had de Tartaren en andere
barbaren op zijne grenzenzoo mocht hij dan dezen bevechten. Maar de Polen be-
roemden zich, ook met de Staten-Generaal een verdrag gesloten, en zich de vergun-
ning bedongen te hebben zich bij ons van krijgsbehoeften te voorzien. Dit wilde hij
(skytte) niet gelooven, en mochten de onderhandelingen met Polen niet tot den vrede
leiden, dan, vertrouwde de Koningin, zou Hare Majesteit, maar geenszins yladislaus,
van hier oorlogsbenoodigdheden bekomen 1.
In de conferenties, die skytte met der Stalen Gecommitteerden had, poogde hij den
weg te banen tot eene vernieuwing van de alliantie van het jaar 1614. De onzen ver-
langden in dat geval, uit het toen gesloten traktaat eene uitdrukking gelicht te zien,
die ons verboden zou hebben met Polen handel te drijven, en, behalve het gemis van
dit voordeel, ons het rechtmatig ongenoegen van die Republiek, met welke wij als on-
partijdige bemiddelaars stonden te onderhandelen, op den hals zou gehaald hebben.
Voorts verlangden onze Gecommitteerden het vrije handelsverkeer met al de havens der
Oostzee te blijven houden zonder in aanmerking te nemen, of zij met de Kroon Zweden
in oorlog waren, al of niet: alleenlijk zou men zich van het toevoeren van oorlogs-
kontrabanden onthouden Hiermede nam skytte genoegen; slechts verzocht en ver-
kreeg hij, dat in het antwoord, hetwelk de Staten hem op zijne propositie gaven, mocht
4 Maart, 1636. ResoL StaL-Gen. 12, 23, 24, 25, 28 Jan.; 24, 30 Maart; 4, 6, 7, 18, 19.
23 April; 21 Oct. 1635. 17 Maart, 1636.
' Resol Slat.-Gen. 14 Maart, 1635. ^ Resol. Holt. 29 Maart, 1635.
i
-ocr page 865-DES VADERLANDS. 849
worden uitgedrukt, dat onze Staat geene alliantie met Polen had gesloten. Hierop ver- "^fßg^
trok hij, met een geschenk begiftigd, en met de vergunning om de twee oorlogschepen,
die de Prins hem ten gebruike gegeven had, op de Theems Ie mogen houden totdat
hij zijne zending in Engeland zou volbracht hebben i.
Intusschen bleef de gewone Zweedsche Gezant camerariüs onverdroten aandringen op
de vervallen maanden subsidie, opdat de wissels, door den Kanselier oxekstjerna ge-
trokken, betaald mochten worden: hij beijverde zich om aan te loonen, dal der Zweden
zaken in Duilschland niet in die mate vervallen waren, dat die bijstand niet meer zou ·
Id het vooijaar van 1656 meldde zich by de Stalen aan de Heer pieter spierikg pieter spie- |
van Danzig, geboren Hollander en zeer verrykt door den post, dien hg bekleedde bg aj^evaardigddoor I
den tol, Ie Danzig geheven. Hij trad hier op onder den titel van Raad van Financiën ^^^ |
der Koningin van Zweden 8, en met den last om de Slalen nog nader te overtuigen j
van de noodzakelykheid om de Zweden in Duitsehland slaande te houden en het oor |
niet te leenen aan vredesvoorslagen van de zijde des gemeenschappelijken vijands \ De |
Stenden in Duilschland, klaagde hij, hadden zich meest alle aan hel bondgenootschap }
met Zweden onttrokken en den hun door de » Paapschen" aangeboden vrede (hij bedoelde
den vrede van Praag) aaogenomen. Dien ten gevolge bevond zich de Rijkskanselier
in oDgeloofelijke moeijelijkheden. Om deze reden zou hij de zaak mogen laten varen,
en iiad hij Zwedens bijzonder belang op het oog, hij zou het zonder schade kunnen ^
doen: geen Land in Europa was door zijne ligging veiliger en had met hel Huis ΐ
Ooslenrijk minder uitstaande; maar bij nam in overweging, dal alsdan de geheelemacht <
van dat Huis bepaaldelijk op de Vereenigde Provinciën zou aankomen. Derhalve, zoo |
hij den verleden zomer den oorlog slepende had gehouden, had dit lol ons voordeel |
gestrekt.
De eigenlijke bedoeling van spierihgs bemoeijjngen hier te lande was de uitbetaling
der achterstallige subsidiën Ie bevorderen. Hiertoe werd hij geschikter geacht, dan de
III Deel. 4 Stuk. 104
-ocr page 866-8i50 ALGEJIEENE GESCHIEDENIS
1084— geleerde staatsman gamerarius. In weerwil dat hij in Holland ^ als handdadig aan de
geldafpersingen, die onze handel zich te Danzig moest getroosten, niet bemind kon
zijn, maakte hij zich zijnen titel van zaakgelastigde der Kroon van Zweden ten nutte
om in zijn geboorteland terug te komen en de diensten van camerarius van lieverlede
overbodig te doen worden i. In Junij (1636) vertrok spiering, niet zonder zijn doel,
de ontVangst van de subsidiën, voor een deel bereikt te hebben. In November van
heizelfde jaar kwam hy met geloofsbrieven van de Koningin en het Ryk van Zweden
terug, en zette zyne vorige bemoeiingen voort, terwyl camerarius de vernieuwing der
alliantie met Zweden behartigde
De gedeeltelijke betaling van den beloofden geldelijken bijstand, ziedaar alles wat de
Zweden na veel aanzoekens van de Republiek verkregen. Van werkdadige medewerking
met hunne troepen in Duitschland, zoo als de Hertog van saksen weimar van haar
zou begeerd hebben onthield-zij zich niet alleen, maar ook bleef zg die landschappen
in Duitschland op onze grenzen, waar zy zelve gewoon was haren invloed met militaire
macht te doen gelden, tegen het Zweedsche krijgsvolk in bescherming nemen.
Oosi-Friesche Dit was bepaaldelijk het geval met Oost-Friesland. In het voorjaar van 1655 meldde
zich de Heer wiarda, Kanselier van dit Graafschap, bij de Staten aan met hel
bericht, dat onlangs eenige Zweden, behoorende tot de troepen van Hertog george
van Brunswijk-Lunehurg en van den Generaal dodo van Innhuizen en Kniphuizen zich
dicht by de grens van het Graafschap hadden nedergeslagen. Overschreden zij die,
dan zouden de Keizerschen onder den Graaf van gronsveld ^ spoedig volgen. Dus
verzocht hij Hun Hoog Mögenden door brieven aan de bevelhebbers der Zweden, en
bovendien door krijgskundige maatregelen de gevreesde beweging der Zweedsche troepen
te voorkomen. Dit echter was het eenige verlangen des Graven niet. Integendeel, hij
had steeds ruim zoozeer hel oog op de fnuiking van zijne tegenpartij in het binnenland.
Daarom voegde zijn vertegenwoordiger er bij, dat Zijne Genade gaarne met siijne eigene
soldaten de maatregelen ter beveiliging zijner grenzen zou ondersteunen, maar dat hem
zulks onmogelijk was, zoolang het Land zich den last zag opgelegd om het garnizoen
van 600 man binnen Embdeu, oorspronkelijk voor een lijd in deze stad gelegd en
niettemin nu reeds dertig jaren daar aanwezig, te onderhouden. Tot de voorwaarden,
zaken,
tl
> altsema, 11, 1)1. 340.
2 Resol. Stal.-Gen. 18 April j 10 Junij j 17 Sept.j 14, 24 Nov.j 1 Dec. 1636. Resol. liolL
9, 15, 24 Aprilί 21, 28 Mei, 1636.
3 Dépêche van pauw uit Parijs, van dea 11 April, 1636.
jodocüs maximiliaan van Bronkhorst, Graaf van groksveld en Heer van Batenburg, was in
1633 opperbevelhebber van het leger der Ligue aan de oevers der Weser.
DES VADERLANDS. 8l>7
waaronder dat garnizoen in die stad gelegd was, behoorde mede, dat het niet buiten 1634-
de wallen zou komen: anders zou de betaling van de zijde Tan het Landschap geslaakt
mogen worden. Toch veroorloofden zich die van Embden, sedert er ook Slaatsch krggs-
Yolk in bezetting lag, het platteland met de inlegering van dat garnizoen te bezwaren.
Hieraan moest, zoo liet de Graaf weten, een einde komen. Het Embdensche garnizoen
moest ontbonden en tot verdediging der grenzen moesten andere troepen geworven wor-
den 1. De Burgemeesters van Emhden , in Gravenhage verschenen om met de afge-
vaardigden der Oost-Friesche Ridderschap en verdere Stenden door de Gecommitteerden
der Stalen gehoord te worden pleitten daartegen en verlangden het behoud van hun
garnizoen op kosten van het gezamenlijke Landschap gewaarborgd te zien. Maar die
kosten, klaagden de Stenden, kon het landje niet meer dragen: het was eene gewetens-
zaak de arme ingezetenen nog langer te kwellen en uit te pullen, en het behoud van
geheel Oost-Friesland moest bij Hun Hoog Mögenden meer gelden, dan de handhaving
van een onnoodig garnizoen — Doch zouden, dit kon men legen deze voorstelling
aanvoeren, de soldaten, die de Graaf zou gewenscht hebben te werven, het land dan
geen geld gekost hebben? — Daar de Staten niet verzuimd zullen hebben deze be-
denking Ie'doen gelden, zoo moesten zich de Stenden wel laten nederzetten, en de
Graaf, hij was van Hun Hoog Mögenden afhankelijk: immers hadden zij het in hunne
macht, om hem het kapilaal van 60,000 gulden, dat hij in Holland geleend had, Ic
laten opzeggen Dus kan het niet bevreemden, dat de Oost-Friesche partyen weldra
naar huis werden gezonden met de vermaning.» zich rustig, stil en eendrachtig te hou-
den." De Prins, heette het, was op het oogenblik afwezig en de zaak buitendien niet
vatbaar om bij de onzekerheid van den loenmaligen staatkundigen toestand aireede be-
slist te worden. De Stenden werden verplicht, inmiddels voort te gaan het Embdensche
garnizoen te betalen Dit een en ander belette niet, dat de Staten den Graaf trachtten
Ie vrijwaren legen eiken overlast van vreemde troepen. Zij toonden zulks, toen eenig
krijgsvolk, ten behoeve der Zweden in Engeland geworven, naar hel scheen, aan den
mond der Eems zou landen, en op nieuw toen de Hertog van Luneburg voor zijne
Brunswijkers en Hessen van den Graaf de levering van mondbehoeften vorderde; voorts
toen er pogingen werden aangewend om Oost-Friesland openlyk voor de Zweden parlg
te doen kiezen. In al die gevallen beijverden zich de Stalen om 's Graven onzijdigheid
Ie handhaven
» Resol Stat.-Gen. 11 Maart, 1633.
2 Aanvankelijk vras de bijeenkoiDSt in de maand Janaarij bepaald {Resol. Stal.-Gcn. 26 Nov.
1632. 2 Febr. 1633). ^ Hesol. Stat.-Gen. 25 Maart; 5 April, 1633.
4 Resol. Stat.-Gen. 9 April, 1633. ® Resol Stat.-Gen, 3 Mei, 1633.
° Resol. Stat.-Gen, 18, 21, 27 Maart; 18 April; 9 Mei; 19 Junij; 10 Aug. 1634.
109»
-ocr page 868-II
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— In weerwil der herhaalde vermaning, aan de partijen in Oost-Friesland gegeven i,
bleek niet veel van het herstel der eendracht, wel van blij venden naijver en burger-
twist, alsmede van voortdurende weigering van het Landschap om het garnizoen te on-
De Staten be.derhouden Dus 'namen zich de Staten-Generaal in Junij 1634 voor, met gezag de
inachthebbenden. Zaken naar den eisch hunner staatkunde te schikken. Overeenkomstig den wensch van
den Prins van Oranje besloten zij, het er op aan te leggen, dat de 600 man van het
Embdensche garnizoen in hunnen eed werden genomen; niettemin zouden zij bg voort-
during door de Stad Embden en de Oost-Friesche Stenden betaald worden, en in dit geval
zouden Hun Hoog Mögenden het Nederlandsche krijgsvolk uit die stad terugtrekken.
Ten einde dit doel Ie bereiken, vorderden de Staten, dat de Oost-Friesche partijen zich
onvoorwaardelijk aan hunne uitspraak onderwierpen Hetzij goedschiks of niet, de
Oost-Friezen moesten zich eene beslissing der Staten-Generaal in dien zin laten welge-
vallen. De tegenwoordige staat van zaken, dus verklaarden Hun Hoog Mögenden, ver-
bood aan het afdanken van het garnizoen van 600 man te denken, wilde men den
Graaf en de ingezetenen niet aan gelijke knevelarij blootstellen, als zij vroeger van de
Mansfelders ondervonden hadden. Om alle klachten wegens misbruik te voorkomen, zouden
de Staten (dus verklaarden zij verder) die manschappen , onverminderd den eed door hen aan
den Graaf, de Stenden en de Stad Embden gedaan, in hunnen eed nemen en hen onder hel
commando van den Prins van Oranje stellen. Voorts verwachtten Hun Hoog Mögenden, dal
de Graaf en de Stenden zich onderling zouden verstaan om de grenzen in staat van verde-
diging te brengen. Deden zich bezwaren op legen hel vinden der middelen, daartoe
vereischt, zoo zouden de Staten Commissarissen zenden om die middelen te verordenen en in
te voeren — Weldra werd van de zijde der Stad Embden aanzoek gedaan, dat de Staten
metterdaad tol het zenden van Commissarissen zouden overgaan. Hieraan gehoor gevende,
benoemden Hun Hoog Mögenden de Heren alexander van der Capellen, Hendrik.
nobel, godert van reede van amerongen , frederik van sghwartzenberg, willem
ivippERDA en SGHAFFER, om de zaken in Oost-Friesland te regelen In bet begin van
Augustus (1655) waren deze Heren nog niet vertrokken. De wichtige tijdsomslandighe-
den hadden hunne reize belet Toen evenwel drong de Regering van Embden op
bespoediging der zending aan: immers was hel hoog üjd de beveiliging der grenzen Ie
regelen: men zag aan hel lot van Schenkenschans, hoe noodzakelijk het was, waak-
zaam te wezen. Werkelijk vertrokken alsnu de Gecommitteerden. Zy behartigden het
als een deel hunner taak, de inkwartiering der Zweden in Oost·Friesland te verhoeden.
mm
1 Resol Stat.-Gen. 4 April, 1633. ^ Rgsol Stat.-Gen. 1, 7 Nov. 1633. 1 Maart, 1634.
3 Secr. Resol. 17 Junij, 1634. ^ Resol. Stat.-Gen. 23 , 25 , 26 Sept.j 31 Oct. 1634.
5 Resol. Stat.-Gen. 9, 16, 26 Maart, 3, 12 April, 1635. ^ Resol. Stat.-Gen. 13Junij, 1635-
■V
-ocr page 869-DES VADERLANDS. 869
Liet men de Zweden loe, zoo zouden de Keizerschen, die reeds Ilassclüne en Klop- ICW—
penburg ingenomen hadden, hunne ■voetstappen spoedig volgen — In het midden
van December (1655) verlangden de Stalen de Gecommitteerden uit Oost-Friesland te-
rug te zien komen: hunne tegenwoordigheid te *s Gravenhage werd noodig geoordeeld.
Toch liep het nog lot half Februarij (1636), eer zij ter vergadering der Stalen-Gene-
raal verslag van hunne zending deden Maar hunne terugkomst deed der Staten ijver
om Oost-Friesland van alle inlegering van vreemde troepen te doen verschoonen, in
geenen deele verminderen, en toen de Keizerschen in Februarij dit Landschap steeds
meer naderden, werd er een oorlogschip op de Eems gelegd Alle bemoeijingen
brachten echler niet zooveel teweeg, dat de verdediging der grenzen later op zulk eenen
voet geregeld was, dal de troepen van den Hessischen Landgraaf uit het Graafschap
gehouden zouden hebben kunnen worden. Wat hiervan zij, daar de beveiliging van
Oost-Friesland zonder krachtiger en gewilliger medewerking der Stenden te veel van
onzen Slaat zou gevergd hebben, zoo konden de Prins en de Stalen geen overgroot
bezwaar vinden in de bezetting van dat Graafschap door de Hessen, wier verblyf op
hunne eigen grenzen lastig werd, te minder omdat men toen den toeleg om den Keizer
te vriend te houden had opgegeven.
Even als ten behoeve van Oost-Friesland bezigden de Staten hunnen invloed om hel r)r. scnnAKn
gebied van den Graaf van Oldenburg door de troepen der beide in Duitschland strijd-
voerende partijen te doen ontzjen, en deze Vorst was hun deswegens erkentelijk, gelijk
hij deed beluigen door zijnen afgevaardigde Dr. schraer. Met de hulp van God en
den Koning van Denemarken hoopte hij , zoo verklaarde hij bij monde van dezen zijnen
Gezant, de onzijdigheid te handhaven
Vooral met Brandenburg was der Stalen betrekking van uiterst kieschen aard. Hier
gold het, eensdeels, den Keurvorst lot een niet gansch machteloos bondgenoot te blijven
behouden, en anderdeels, dien Vorst niet zoo naauw aan ons te verbinden, dat daardoor
zgne onpartijdigheid tegenover den Keizer in de waagschaal gesteld kon worden.
In Junij 1633 kwamen de Brandenburgsche Raden wijnand vorr πειμβαοπ en johan betrekkingen
von boynenburg, genaamd van honstein , herwaarts, om de ratificaties van het laatsle-
lijk gesloten verdrag ^ te wisselen, en te vernemen, wanneer het den Stalen gelegen denburg,
zou komen om over het nog onbeslist geblevene te handelen, en uit de drie Koningen
cr eenen als scheidsrechter te kiezen ten einde uit te maken, of de Keurvorst gehouden
^csol Slat.~Gen. 2, 4 Aug.; 9, 13 Nov. Iß35. 28 Jan. 1630.
2 Resol. Slat.~Gen. 14 Dec. 1635. 16, 17 Febr, 1636. Aitsema 268—271.
3 ItesoL Slat.-Gen. 27 Febr.; 11 Maart, 1636.
* llesoL Slat.-Gen. J1 Maarf; 2 Mei, 1636. AiTSEMi 361. ® Zie hiervoor, h!. 031,
-ocr page 870-1089.
870 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
was, len behoeve van liet regimen-t van van gent, nog langer dan een lydvak van
drie jaren, ingegaan met 1632, de som van 120,000 gulden jaarlijks Ie betalen. Meer
dan eene maand later gingen de Staten lot de ratificatie van het accoord over, evenwel
niet zonder herhaald protest van Gelderland, welk Vorstendom de aanspraak, die het
op de landen van Kleef en aanhoorigheden meende te moeten doen gelden, door de
overeenkomst Ier zijde gesteld achtte. Ten slotte liet Gelderland zich met eene acte
van non-prejudicie tevreden stellen
in het voorjaar van 1654 kwamen dezelfde Brandenburgsche Afgevaardigden, met
den Ambtman von aiir aan hen toegevoegd, op nieuw te ^s Gravenhage. Zij betuigden,
dat de Keurvorst der Staten vriendschap op den hoogsten prijs stelde deswegens had
hij de betaling van die driemaal 120,000 gulden beloofd, en deze som reeds gedeeltelijk
voldaan; maar thans nu hij (zoo verzekerde hij hier in strijd met andere getuigenissen)
aan de zyde der Evangelischen deel nam aan den oorlog, die in Duilschland woedde,
en zijne landen door allerlei troepen afgeloopen werden, was het hem ten eenen male
onmogelijk geworden, Hun Hoog Mögenden eenige bijdragen in geld of krijgsvolk te
verleenen: veeleer zou hij van anderen hulp behoeven. Derhalve, hoezeer hij rechtens
lot niets verplicht meende Ie zijn, zou hij het als eene gunst dankbaar aannemen, zoo
Hun Hoog Mögenden hem ontslagen wilden rekenen. Anders zou hij zich aan de uit-
spraak van eenen der drie Koningen onderwerpen De zaak kwam niet spoedig tot
eene beslissing, en door den Graaf van mansfeld, die aan het hoofd van eenige troepen
optrad als Keizerlijk Commissaris, bevoegd om ook in het Kleefsche de wet Ie stellen,·^
zag zich de Keurvorst zorg genoeg gebaard, om te schroomen Hun Hoog Mögenden, die
hij zoo zeer noodig had, lastig te vallen. Bovendien was het hem steeds onmogelijk van
de schuld, die hij hier te lande aangegaan had, en wier aflossing bij het verdrag van
1652 geregeld Avas, zelfs de renten te betalen Niettemin weigerde de Brandenburgsche
Regering na den lO''™ April, 1655, het regiment van van gent langer te bezoldigen,
Eene m^and later liet de Keurvorst de kennisgeving op beleefde wijze herhalen, »ver-
trouwende, dat Hun Hoog Mögenden, als zijnde een voorname Christelijke en de billijk-
heid lievende Staat, hem niets strijdig met de billijkheid en boven zijn vermogen zouden
vergen." Alsnu kozen de Staten den Koning van Frankrijk tot scheidsrechter, voor
1 Resol Stat.-Gen. 18 Junij; 25, 30 Ju lij, 1633.
2 Van 's Keurvorsten ingenomenheid met ons land gaf hij een sprekend bewijs door zijnen zoon
naar Leiden ter studie te zenden. Deze zoon Averd later de groote Keurvorst en Prins nENi'HiKS
schoonzoon. Ygl Resol Stat.-Gen. 11, 12 Aug,; 11 Nov. 1634; 6, 23 Aug. 1636.
Resol. Stat.-Gen. 16, 17 Mei, 1634. « Resol Stat.-Gen. 11 Sept. 1634.
5 In September 1633 was de schuld gestegen tot 695,557 gulden. Zie Resol Stat.-Gen.
5, 10 Sept. 1633. 27 Mei; 26 Sept. 1634.
1034—
1631).
DES VADERLANDS. 871
het geval dat de Keurvorst zich alsnog niet in het vriendelijke met hen wilde verdra-
gen Intusschen werd het regiment zoo slecht betaald, dat de Staten den Heer
YON HEiMBAGH dcswegcns ernstig onderhielden, en de slotsom ^γas, dal de Steden
Emmerik, Rees, Orsoy en Wezel dat krijgsvolk zouden betalen onder belofte Tan
teruggave, zoo de Koning den Keurvorst in het gelijk stelde Doch in den zomer
van 1656 kwam er een traktaat betreffende de betaling van het regiment lot stand.
Van den Oetober aanslaande zou de Brandenburgsche Regering het regiment voor
hare rekening nemen tot het tijdstip der afdanking toe. Tevens werden de nieuwe
kantoren van convooijen en licenlen, door de Staten in Kleefschland opgericht, als
strijdig met 's Keurvorsten soeverein rischt, opgeheven. Het traktaat werd in November
geratificeerd; doch de acten zouden niet uitgewisseld worden, voordat de iSrandenburgsche
Regering aan hare geldelijke verplichtingen zou. voldaan hebben. Hiervaa bleef zij
echter in gebreke. Het regiment bleef ongeregeld betaald en onafgedankt
Veel had het bii voortduring in, diegenen onzer naburen, welke door hun geloof en Belrekkingcu
^ . met den Hertog
betrekkingen tot onze tegenpartij behoorden, binnen de perken eener ten minste niet van PaUs-Neu-
in beginsel prijsgegeven onzijdigheid te houden. Met geen ander doel ging de Heer
nuYGEKs in den zomer van 1634 op nieuw naar Keulen en Düsseldorf De Hertog
van PaltS'Neuburg zag zich aan den eenen kant door de Zweden de hun aangeboden
onzijdigheid aanvankelijk geweigerd, maar zich aan den anderen kant door de Ka-
tholieke Ligue geperst om voor haar partij te kiezen Hier gold het voor de Staten,
de Zweden en hunne tegenpartij beiden tot inschikkelijkheid te bewegen Maar onze
eigen soldaten, hetzij siroopend onder de Zweedschen gemengd, of lot het verleenen van
convooi den omtrek van Maaslricht verlatende, gaven den Hertog maar al te veel grond
lol hooggaande klachten wegens knevelarijen en doodslag op zijne onderdanen gepleegd 7.
Zijne Doorluchtigheid zou zich gaarne door eene vernieuwde overeenkomst tegen allen
' Rcsol. Stat.-Gcn. 14 April; 9, 19, 20 Mei, 1635.
2 Resol, Slnt.-Gen. 19 Jan.; 9 Febr.; 4, 19, 21 Maart; 1Ö3C.
3 Rcsol. SlaL~Gen. 29 Aug.; 28 Oct.; 5, 24 Nov.; 1 Dec. 1636. Aitsema p. 336—338.'
" Resol StaL~Gen. 4, 5, 7 Aug. 1634. Den 17 Oct. 1634 Avas nuycEWs terug (Zie Resol
StaL-Gen. 17 Oct. 1634). s ncsol Stat.-Gen. 10, 13 Julij; 15 Aug. 1634.
Resol Siat.-Gen. 7, 11 , 14 Sep., 1634.
' Een bericht aangaande een bloedbad, door Nederlandsche ruitere tegen Guliksche boeren aan-
gericht, deed de Stalen »ten einde hun gemoed te ontlasten" besluiten het gepleegde feit voor-
beeldig te doen straffen, »opdat Gods toorn over dezen Staat mocht Avorden ontgaan, die anders
onvermijdelijk over ons zou komen." Later bericht strekte om de ruiters eenigermate te veront-
schuldigen {Resol StaL-Gen. 27 April; 8, 14 Mei, 1635).
872 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
1634— oycrlasl, die zijn land verarmde en zijne schalkist van hare inkomslen beroofde, ffevrii-
1639 O O
waard gezien hebben i. Ten dien einde zond hij curistoffel sticke herwaarts, schoon
deze persoon hij de herinnering van zijne hier wegens hagerauntery tereehtgestelden
broeder niet aangenaam kon zijn, en zijne toelating lot de verlangde audienties zwa-
righeid vond Doch die wensch des Hertogs, door den Keurvorst van Keu/en, naar
zijne verklaring bij monde van zijnen Agent van der veegken ^ te oordeelen, gedeeld,
zou wegens de velerlei troepen, zoo Keizerschen, als Hessen, die zich in het jaar 1656
in die oorden ophielden, onvervuld blijven. Integendeel, de ingezetenen van het Gu-
liksche en de Slad Aken, welke den Keizerschen onder piccolomini mondbehoeften ver-
strekt hadden , zagen zich weldra door de Staten-Generaal veroordeeld lot de opbrengst
van zware geldsommen, van gelyk bedrag als de waarde van het aan de Keizerschen
verstrekte. Het Guliksche zou derhalve door ons krygsvolk gedwongen worden lot do
betaling van 200,000, en de Stad Aken van 40,000 Rijksdaalders. Spoedig verschenen
afgevaardigden zoo van de Guliksche Stenden als van Aken, om desvvegens een accoord
te treffen. By de acte, aan de Guliksche Gedeputeerden wegens het getroffen accoord
verleend, verklaarden de Staten, dat hun eisch daaruit voortvloeide, dat men zich niet
bloot tot het verleenen van inkwartiering bepaald had: ware dit het geval geweest, zoo
zouden Hun Hoog Mögenden zulks niet euvel hebben genomen: want, verklaarden zij,
» met Keizer en Rijk onderhielden zij oprechte onzijdigheid
Deze verklaring deed niet veel af. Hoopte men de bemoeijingen van aitsema. in Oos-
lenrijk met een goeden uitslag bekroond te zien, het gerucht, dat het Katholieke ii/ien
en het gebied van den Hertog van Palts-Neuburg aldus door ons werden gebrandschat,
Bcmucijingeu kon het Hof des Keizers niet gunstig voor ons stemmen. Werkelyk ontvingen de Staten
i]en de eenen brief van aitsema uit Linz, waarin hij meldde, hoe bij den geheimen
knurvorsten. Raad des Keizers klachten waren ingekomen over den eisch, door ons aan die van
Gulik en Aken gedaan. Zijne Keizerlijke Majesteit zag niet in, hoe wij bevoegd kon-
den zijn van ingezetenen van helRoomsche Rijk een gelijk bedrag te vorderen, als dat
wat zij als onderdanen aan den Keizer hadden op Ie brengen, en, wat de zaak nog
harder maakte, die maatregel, op eene bevolking toegepast, die reeds boven vermogen
door de ongeregeldheden van den oorlog bezwaard werd, moest haar geheel en al te
1 /iesol. Stat.-Gen. 22 Jan.; 21 Mei; 13 Julij, 1635.
2 ResoL StaL-Gen. 7 Sept. 1634. 20, 22 Junij; 14 Julij, 1635.
3 liesol. Stat-Gen. 14 April, 1635. Jan van deh veecken de oude werd in dezen tijd door
ijneu zoon vau denzelfden naam opgevolgd {RcsoL Stat.-Gen, 3 Sept., 1636).
ί ncsol. Stat.-Gen. 7 Jan.; 21, 22, 26 Fehr.,' 1636.
5 Resol. Stat.-Gen. 18 April; 4, 25, 26, 80 Junij; 3, 4, 6, 11, 12, 17 Julij, 1636.
-ocr page 873-DES VADERLANDS. 869
gronde richten. Dus Yerzocht de Keizer de Slalen-Generaal te handelen, gelijk
Christelijken naburen betaamde. Inlusschen was het Kéizerlijk krijgsvolk uit die streken
teruggeroepen, en was het, blijkens eene verklaring in Mei (1656) aan aitsema ver-
leend 1, 's Keizers begeerte met ons op een voet van meerdere toegenegenheid en ver-
trouwelijkheid dan vroeger te leven. Deswegens vraagde aitsema , of wij de invordering
dier sommen niet ten gevalle van den Keizer konden kwijtschelden. — Op dit schrijven
besloten Hun Hoog Mögenden aitsema het accoord mede te deelen, dat zij met de
Guliksche Gedeputeerden getroffen hadden met het bericht, dat zij ze ten gevalle van
den Keizer zeer zacht en beleefd hadden bejegend. Ook scholden zg aan die van
Gulik de opbrengst niet kwijt, meV- welke onderdanige verzoeken om uitstel zij ook
aankwamen 2 — Keizers welwillendheid werd aitsema slechts onder deze voorwaarde
voorgespiegeld, dat de onderhandelingen met Spanje voortgang hadden en dus onze
alliantie met Frankrijk verijdeld werd, en om Spanje niet te ontstemmen, verwees men
aitsema naar den Keurvorstendag te Regensburg: zou onze Republiek eenige gunst van
's Rijkswege erlangen, zoo wenschte de Keizer, dat de Keurvorsten zulks tegenover
Spanje zouden verantwoorden. Maar, toen de onderhandelingen van Kranenburg en
Turnhout waren afgebroken, en Schenkenschans heroverd, was er geen kans, dat
aitsema te Regensburg naar zijnen wensch zou slagen. Integendeel, de meening won
veld, dat de Slaten het Rijk met hun aanzoek om onzijdigheid slechts misleidden en
inlusschen de bijeenkomst der Keurvorsten te Regensburg, waar Keizers zoon tot
Roomsch Koning moest verkozen worden, onmogelijk wilden maken. Hoe het zy, die
bijeenkomst greep plaats, en de Spaansche Ambassadeurs leverden er eenige punten in,
strekkende om den Keizer en den Vorsten des Rijks de verplichting om zijne Katholieke
Majesteit tegen ons te ondersteunen, op het hart te drukken. De Hollanders, heette
het in die artikelen, door schulden overladen en voortaan op geen hulp van vreemde
troepen meer kunnende rekenen, zochten thans vrede, en slechts om gunstiger voor-
waarden van Spanje te bekomen, wenschten zij zich vooraf onzijdigheid van de zijde
des Rijks verleend te zien. Deze intusschen mocht het Rijk hun niet toestaan: want
de Koning van Spanje^ die een voordeeliger vrede verlangde, had aanspraak op den
bgstand van het Rijk tegen schandelijke oproerlingen, die de Provinciën bezet hielden,
welke die Koning van het Rijk in leen droeg, te meer daar de Hollanders het Duitschc
Rijk bestookten. Tot een verdrag van onzijdigheid derhalve kon het Rijk zich niet
aflaten, al was hel ook dal men zich ter beveiliging van de Vorsten op de grenzen
der Nederlanden van geweld tegen de Hollanders onthield, en, was hel waar, dat
onder keizer nrDOLF eene acte van onzijdigheid verleend was, de voorwaarden derzelve
waren herhaaldelijk en nog onlangs erger dan ooit door de Hollanders geschonden.
1G34-
1031>.
1034--
1g39.
874 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Juist op den tijd van den Prager vrede hadden zij zich met de Franschen verbonden
om, na gezamenlijk de ZuidelijkeiVeiier/a«f/ß)i veroverd te hebben, het gebied der Ka-
tholieke Keurvorsten te bezetten. En wat zou een verdrag van onzijdigheid baten?
Nimmer zou het den Calvinisten aan voorwendsels ontbreken om het te schenden, als
hun belang zulks medebracht. Om den zoo uiterst gewenschten vrede te bevorderen,
zouden geene zachte middelen balen, en wat zou het gevolg zyn, zoo de Keizer, door
den Hollanderen onzydigheid te verleenen, zich buiten de mogelykheid stelde om den
door hen beoorloogden Rijksvorst te helpen? Dan zou immers voorlaan geen Rijkslid zich
meer opgewekt gevoelen om den Keizer, die den Rijkslcden zijnen bijstand onlhield,
op zijne beurt bij te staan. — In weerwil van Spanjes heftigheid achtte het Rijk, reeds
met Frankrijk en Zweden in oorlog, den tijd niet gekomen om ook met de Slalen-
Generaal in oorlog gewikkeld te worden. Van dezen kant konden wij gerust zijn,
en de Keizer scheen het raadzaam te achten, nu het hem niet geraden was vyande-
lijkheden aan te vangen, beleefdheid te toonen en toe te laten, dat er eenige punten
door AiTSEMA herwaarts overgezonden werden, waarop hem door de Staten, zonder
dat deze zaak openlijk ter Generaliteit behandeld werd, vergund werd te onder-
handelen Toch lieten de Staten zich niet misleiden, en ten blijke dat zij niet ver-
Avachtlen, door den Keizer eenigzins erkend te worden, herinnerden zij der Koningin
van Bohemen^ die aitsema.'s tusschenkomsl ten behoeve van haar geslacht bij vernieu-
Aving verzocht had, juist in deze dagen, dat die Resident, al mocht hij zich ook te
Regensburg het vertoon van een Ambassadeur veroorlooven slechts win zijn particulier"
aan het Hof van den Keizer was Ten slotte erlangde aitsema. dan ook niets meer
van den Keizer ten antwoord, dan in Januarij 1637 eene verklaring, in nietszeggende
bewoordingen vervat
Jji; LaaJ-naaf ■'^chtte de Keizer zich verplicht den Koning van Spanje tegen ons bij te staan,
van Hessen op jg Staten gaven van hunne ziide gehoor aan den Landgraaf van Hessen, die hen
onze Krenzen, σ σ
verzocht, hem de twee regimenten welke, de Koning vam Frankrijk hier te
ι Rcsol Stat.~Gen. 7, 8, 20 Nov.; 1 Dcc. 163Ö. llesol. Unll. 20, 21 Nov.; G, 9, 15, lö,
17, 18 Dec. 1630. ^ aitsema, hl. 33Ü. ^ Resol Slat.-Gen. 25, 28 Julij, 1630'.
^ aitsema, 410—412, 422, 423., 493—494. Tea gevolge vau zijne, bemoeijingen in Dnitsch-
land had aitsema zich bij de Franschgcziildea iu ons land zoo gehaat gemaakt, dat,hij herwaarts
niet terug durfde komen, en gewaarschuwd dat de Staten voorhadden hem te Hamburg te lat«»
oplichten, week hij naar Praag cn Weencn, waar hij niet lang ^daarna is. overleden (aitsema,
494, 499—501).
Van het ééne regiment, ten Jiehoeve van den Koning van jFmn/crijA op onze grenzen geworven,
was door dien Vorst het bevelhebberschap opgedragen aan waabdenbürg, gewezen bevelhebber ni
BrasUiê {Resol. Siat.~Gm. 2 April, 1G35). Van het andere was do Heer van mulert Kolonel.
DES VADEllLANDS. 8715
lande gelaten had, af Ie staan, len einde de Keizerselien, die zijn erfland stroopten, Ie 1634—
keer Ie gaan, en daarna Ehrcnhrciistein te gaan ontzetten en zoo doende eene krachtige ·
afleiding Ic bewerken. De Staten van Holland dekten daarbij echter de verantwoorde-
lijkheid van onzen Staat tegenover het Rijk door de zaak geheel op rekening van den
Franschen Ambassadeur Ie laten komen Behalve deze troepen had de Landgraaf tot
dezen tocht, volgens zijne verzekering, het volk van den ZweedschenBevelhebberlesle,
met wien hïj zich vereenigd had ter zyner beschikking. In de volgende maand
(September, 1636) kwam de Landgraaf in persoon in eten Haag, om mond- en krijgs-
behoeften te vragen, en bovendien te verzoeken, dat, ingeval zijne ruiters voor over-
macht moesten zwichten, zij op ons grondgebied de wijk zouden mogen nemen: dan
zou hij met die ruiters, zonder dat zij door ons in soldij werden genomen, mits alleen
van mondkost voorzien., in verband met den Prins cenig krijgsbedryf kunnen uitrichten.
De Staten antwoordden hem, dat zij hem zijn verzoek om zich des noods binnen ons
gebied terug te trekken, als voor hem noch voor ons dienstig, niet konden toestaan:
diergelijk verzoek, zeiden zij, was vroeger aan de Zweedschen geweigerd, en, voegden
zij er bij, hij moest het zich niet eigenmachtig veroorlooven, want in dat geval zou
men er zich van onze zijde met geweld legen verzetten Van den anderen kant
maakten zij hem de aanschaffing der benoodigdheden door het voorschieten van eene
belangrijke som gemakkelijk, waarbij men 's Prinsen aanbeveling in aanmerking nam
Bij gelegenheid van hel verblijf van den Landgraaf in den Haag werd van wege den
Keurvorst van Brandenburg het reeds vroeger gedaan verzoek herhaald, dat de Stalen
hem zouden bewegen om de plaatsen in het land van Mark, met name Soest, Hamm,
Lippsladt en Lünen, die hij stond te ontruimen, aan den Keurvorst in handen Ie stellen,
die beloofde ze even sterk te bezetten of wel te ontmantelen en onzijdig te laten ver-
klaren. De Staten handelden volgens des Keurvorsten wensch; doch de Landgraaf
toonde zich daartoe gansch niet gezind, betuigende, dat de Keurvorst zich als zijn
openbare vijand had gedragen. Dit vernemende, beijverden zich de Stalen om de onmin
tusschen de beide Voisten voor uitbarsting te behoeden, en Ipeh in de volgende maand
October de Keizerschen die oorden naderden, begrepen zij, dat het raadzaam was, niet
op het verzoek van den Keurvorst aan Ie dringen
De nadering der Hessen, door de Keizerschen voorigedreven, baarde hier Ie lande
groole zorg. Tegen het einde van de maand September (1656) was de Overst<3myla]\ï>er,
' ResoL Slat.-Gen. 9 Ang.,· 24 Sept. 1636. ResoL Holl. 24 Sept. 1036.
2 ResoL Stat.-Gcn. 12 Junij, 1636. ' ResoL SlaL-Gen. 5, 6, 9 Sept. -1636.
* ResoL SlaL-Gcn. 17, 23 Sept. 1636. ResoL ÏIolL 18 , 23 , 26 Sept. 1636.
ü
RcsoL SlaL-Gen. 9, 11 Sept.; 8, 13 Oct. 1636.
110*
-ocr page 876-876 ALGEMEENE GESCHIEDE?iIS
1034— Toor de Keizerschen terugtrekkende, van zins de Lippe over te steken en zich in hel
Land van Kleef neder te slaan. Reeds begon de Hessische Commissaris groenewalt
aan de Kleefsche Gemeenten onder Wezel eene zware schatting op te leggen. Dit verstaande,
lieten de Staten den Landgraaf, die den Haag verlaten had, weten, dat hij mylander
evenmin moest toelaten op Kleefschland, als op ons land terug te trekken. Ging hij
voort aldaar oorlogsbelasting te vorderen, dan zouden de Keizerschen er ongetwijfeld toe over-
gaan om hetzelfde te doen. Niettemin deed het Hessische volk eenen inval in den omtrek
van Bislich, alwaar het de boeren kwalijk bejegende. Alsnu herhaalden de Staten hunne
waarschuwing onder bedreiging, dat bij verzuim Hun Hoog Mögenden zeiven maatregelen
nemen zouden i. Op raad van den Prins liet men deze handelwijze ten aanzien van
den Landgraaf bij monde van aitsema. te Regenshurg gelden als een bewijs, hoe naauw-
gezet wij gezind waren de onzijdigheid met betrekking tot het E.ijk te bewaren, en dal
wel op een tijdstip, heette het, dat drie Keizerlyke regimenten ruiterij, onder het bevel
van den Graaf van feiua, bij den vijand tegen ons in dienst gesteld werden Op deze
wijze scheen te blijken, dat de Prins op het winnen van 'sKeizers goede gunst bedacht
was. Werkelijk had hij kortlings door eenen brief van aitsema vernomen, dat de Keizer
hem niet alleen de investituur van Meurs en andere Heerlijkheden zou vergunnen, maar
hem ook, door Meurs tot een Vorstendom te verheffen, lot Rijksvorst zou maken. Deze
zaak, onder het volk ruchtbaar wordende, veroorzaakte niet weinig opspraak. Slechts
door den Spaanschen invloed op de Raden des Keizers ontging den Prins eene gunst,
die zijnen goeden naam hier te lande en het vertrouwen, dat Frankrijk op hem had,
ongetwijfeld zeer geschaad zou hebben. Almede hierdoor gaven de onderhandelingen
van den Resident aitsema al meer en meer stof tot bedenkingen, en deze vermeer-
derden grootelijks, toen onze afgevaardigde zelve niet bloot, als vroeger, met een adel-
leken litel, maar met een vierde deel van het eiland Ameland, waarover de Keizer als
een Rijksleen meende te kunnen beschikken, begiftigd werd De ongunst, waarin de
bemoeijingen tot hel sluiten van een verdrag van onzydigheid alzoo ook van dezen kanl
geraakten, gepaard aan den voor *sKeizers vijanden zoo günstigen indruk, dien het
' Resol Stat.-Gcn. 29 Sept. j 17 Oct. 1G36. 2 RqsoI Slat.-Gen. 17 Oct. 1636.
3 De drie andere vicrdcdcelen bekwamen ersst züiiji , een Poinmcrsch edelman, gehuwd met ccnc
jonkvrouw uit het aloude geslacht der CAMMiNfiA^s, Heren van Ameland, voorts de lierendeaümost
en oetgens van waveretr, Gccommitteorde Raden van Holland. De Staten van namen dit
zeer euvel op en stelden de stukken betreffende deze zaak in handen van den ïïoogen Raad,
bewerende, onder andere bezwaren tegen de bcleening, dat Ameland een Ilollandsch leen was.
Van hun recht als leenheren höfcben dan ook de Staten van Holland in 1641 ten behoeve vau
frangoise camminga, geliuwd mct Jonker jebbo aldringa, gebruik gemaakt (aitsema, II, bl. 315,
317, en hoogstratek, Woordcnh. op het woord Ameland),
DES VADERLANDS. 869
Jjerichl van der Zweden overwinning Ie Wiisiock hier te lande maakle, had het gevolg, ica t—
4at men de Hessen van nu aan zoo streng niet weerde, als men aanvankelijk besloten
}iad Toen de Heer van dieden, Goeverneur van Wezel, aan den Prins gevraagd had,
Jioe zich te gedragen, wanneer de Hessen, dpor de Keizersclien vervolgd, zich onder
het kanon zijner vesting terugtrokken, en de Prins deze vraag aan het oordeel der
Staten onderworpen had, namen Hun Hoog Mögenden in aanmerking, dat de Hessen,
niet boven de Ö of 600 paarden sterk, gansch niet tegen de Keizerschen opgewassen
■waren, en op dezen grond stelden zij aan Zijne Excellentie voor, hun in de eene of
andere stad, door de onzen bezet, eene wijkplaats te verleenen Κ Intusschen bleven
de Hessen in Kleefschland, en naderden zij onze grenzen al meer en meer. Tegen het
einde der maand October waren zij tot Emmerik afgezakt, en weldra bevonden zij zicli
in de Lijmers. Aan gene zijde van den Rijn in Kleefschland vorderde de Landgraaf
oorlogsbelasling in, en richtte een kantoor op van convooyen en licenten. Hiertegen
.verzochten de Afgevaardigden van den Keurvorst van Brandenburg Hun Hoog Mögenden
ie waken, en alsnu kreeg de Heer van dieden een en andermaal last, den Landgraaf
ondubbelzinnig aan te zeggen, dal hij die heffing had te slaken, ja, het ingevorderde
terug Ie geven, en dat wel onder bedreiging dal men zijne gewelddadige handelingen
met de sterke hand van wege dezen Staat zou te keer gaan. Deze bedreiging echter
moest van dieden niet uitvoeren, zonder alvorens aan Hun Hoog Mögenden en den Prins
nader bericht gedaan te hebben. Tegelijk kwamen er van den kant van den Goever-
neur van Gelder klachten in over schennis der onzijdigheid van onze zijde, hetgeen
gepaard aan de omstandigheid, dat vele Spaanschen uit die vesting zich met de Keizer-
schen bij Dortmund vereenigden, bedenkelijk genoeg was Waar zou men met die
Hessen heen? Hen, die in de soldij van onzen bondgenoot den Koning der Franschen
slondcn en onze belangen in Duilschland bevorderden, met geweld te bedwingen,
kwam niet in bedenking. Maar kon men ze op het grondgebied van den Keurvorst van
Brandenburg laten huishouden? Zoo zou mogelijk deze Vorst er te eerder toe overgegaan
zyn, om, even als de Keurvorst van Saksen reeds gedaan had, openlijk voor-den Keizer
en tegen de Zweden met hunne bondgenooten in Duilschland partij te trekken. Geen
>Yonder, dat het gerucht ontstond, dat den Hessen in een goed heenkomen
zou toegelaten worden. Immers aan de partij, die de zwakke Graaf van dit gewest kon
kiezen, was minder gelegen. Hoe het zij, den November (1636) verscheen een
Burgemeester van Embden, Hendrik hekberts, voor de Slatcn-Generaal met de herin-
nering, hoe Hun Hoog ilogenden eenmaal beloofd hadden, dal zij de Stad zouden bijstaan,
alsof zij een lid der Vereenigde Provinciën ware. Dil kwam thans te pas, nu de ge-
' AiTSEMA, 11, bl. 338. 2 jiegol. S/nt.-Gcn. 12, 13 Oct. 1636.
3 ncsol. Slal.-Gen. 22 Ocl.j 3, 8, 10, 19, 29 Nov. 1036.
-ocr page 878-878 ALGEMEEIVE GESCHIEDENIS
ruchten van aanstaande Hessische inkwarliering aanhielden. Derhalve verzocht hij de
Stalen, die ramp met alle middelen, even als vroeger de inlegering der Zweden, van het
Landschap af te wenden, en daartoe aan den Koning van Frankrijk^ in wiens dienst de
Landgraaf was, te schrijven Voor het oogenblik lieten de Staten de Oost-Friezen gevoelen,
dat zij zich zeiven zouden moeten helpen, en hunne grenzen, zooals vroeger beraamd
was, met de vereende krachten der verschillende Leden van het gewest zouden moeten
bezetten. Doven de 400 man, die daartoe van het Embdensche garnizoen beschikbaar
zouden zijn, waren er nog wel 1200 man noodig, en men vernam nog slechts van 200
man, door den Graaf gelicht ® — Konden de Oostfriezen op hulp van onze zijde
aanspraak maken, daar het hunne eigen schuld was, zoo zij weerloos waren?
Even moeilijk als het voor onze Republiek was 's Keizers tegenstanders te begunstigen
zonder de onzijdigheid tegenover het Rijk al te zeer te schenden, even veel beleid was
er loc noodig om de vrije vaart in de Noord-Duilsche rivieren te handhaven, zonder den
Koning van Denemarken al te zeer te vertoornen. Vooral de handhaving van de vriend-
schap met Denemarken benevens de bevordering der Nederlandsche handelsbelangen in
de rivieren van Hamburg en Bremen, was de dubbelzinnige taak van foppe vajv aitsema,
In den zomer en het najaar van 1656 was hij te Regensbiirg mede werkzaam om de
Keurvorsten over te halen, Koning curistiaan de heffing van den Glücksladischen lol
te verbieden
Opheffiiig van Er was met Hamburg een traktaat van gemeenschappelijke gewapende verdediging
DenemarJcen
op van den handel beraamd vooral tegen de gewelddadige invordering van den hoogen
ϊπΓ^'^ '"^'^"'^'Elbetol, sedert 1655 door den Koning van Denemarken opgericht, en de Syndicus der
Slad, joiiAN BARMERS, kwam in het begin van het jaar 1655 te Gravenhage meteen
ontwerp van zoodanig traktaat, in overleg met aitsema opgesteld Doch tot een af-
doend krachtig besluit kon de zaak niet komen. De algemeene toestand van Europa
iu 165Ö, zoo dreigend, eensdeels wegens de houding van den Keurvorst van Saksen,
die op vrede met den Keizer bedacht was, en anderdeels wegens de openlijke vredebreuk
lusschen Frankrijk en Spanje, maakte de Stalen huiverig om zich ook nog lot een
gewapend optreden tegenover Denemarken te verbinden Dus met Koning cnristraai? IV
op een goeden voet te blijven, bleef de toeleg van Hun Hoog Mögenden. Dit bleek
ook uit den last, aan hunne Gezanten, die den vrede tusschen Zweden en Polen gingen
bemiddelen, gegeven, om dezen Koning op de reize te gaan begroeten. Voorbij het slot
' ResoL StaL-Gen. 13 Nov. 1636. = Resol Stat.Gen. 21 Kov., 4, 8 Dec, 1636.
J Aitsema, 495, liesol. Stat,-Gcn. 7 Oct. 1636.
^ Zie hierdoor, bi. 800. ' Uesol. StaL-Gen. 2 Febr., 1635.
« Resol. Stat.-Gen. 21 Fcbr.j 22 Maart; 8 Mei, Ί635. aitsema, II, bl. 29J.
1 G34—
IÜ80.
ν
DES VADERLANDS. 879
Kroonenburg aan de Sond, waar de Vorst zich bevond, voorbij stevenend, verzochten 1C34—
1C 9.
onze Ambassadeurs gehoor; doch de Koning verontschuldigde zich op grond van hel
gemis van een staatsiegewaad en van zijn gevolg. Een dag of vier later, alsof toen in
dit gebrek voorzien ware, liet de Koning hen weten, dat als zij dadelijk kvv'araen, daar
hij op het vertrekken stond, hij hun te woord zou slaan. Weinig ingenomen mei zulk
ecne bejegening, verledigden zich de Gezanten niettemin den Koning hunne opwachting
te maken. Van de gelegenheid maakten zij gebruik om zich over de beperking, waaraan
onze handel op Noorwegen was onderworpen, Ie beklagen. Bij hun vertrek werden de
ecreschoten, die zij, het anker lichtende, deden, van het Slot niet beantwoord — De
belemmering,van den handel op Noorwegen was hel eenige bezwaar niet, dat er in dezen
lijd lusschen Denemarken en onze zeevaarders bestond. De Koning klaagde op zijne beurl,
dat onze visschers zich in de wateren van vertoonden. Hierover verklaarde hij zich
zeer verstoord; maar de onzen lieten het recht van eerste ontdekking gelden. Daarbij kwamen
klachten over miskenning van 's Konings soevereine rechten, in gewelddadig verzet legen
de uitspraak der Justitie bestaande, waaraan zich de kapiteins, zoo van onze oorlog-
schepen als van de buitengewone Equipage op Oosten cn Noorwegen, schuldig maakten.
De Staten trokken zich de zaak aan, om, waar schuld bleek Ie beslaan, de overtrederK
te slraflcn Ook werden de pogingen, door cnuiSTiAAN aangewend om in de Oosl-
Indiën betrekkingen te onderhouden, door onze Compagnie aldaar tegengewerkt, heigeen
den Koning eene nieuwe grieve was Maar niets ontstemde hem zoo zeer als de '
eindelijk ook door toedoen van aitsema te Regenshurg bewerkte afschaffing van den
Glücksladschen tol
Doch aan alle bemoeijingen van dezen Vertegenwoordiger van onzen Staat bij Keur-
vorsten en Keizer kwam weldra een einde door de overwinning, welke de staatkunde
dergenen, die zich uitsluitend aan rrankri]k wilden houden, hier Ie lande behaalde.
Veel intusschen had het gekost de Provincie Holland van hel voornemen af te brengen
om eenige troepen af te danken, en middelerwijl was een groot deel van het saizoen
verloopen Tol cenen veldtocht kwam het dan ook in dit jaar (1656) niet. De in-
spanning, vereischl om Schenkenschans te heroveren, vergde trouwens genoeg van der
Stalen krachten.
' A1T8EMA, 11, hl 237, 238.
= ResoL Holl. 4 April; 8 Mei; 20 , 26, 29 Junij; Η Julij, 1635. Itesol. Stal.-Gen. 5 Junij,
2 Julij; 13 Oct.; 11 ΰοο. 1635. 4 Jan. 1636. ^ n^sol. Slat.—Gen. 28 Maart, 1636.
* AITSEMA, 420 , 421. 3 Zie lucrvoor, bi. 817..
-ocr page 880-Deel III, Stuk III, bl, 607, reg. 6, staat: Administrateur yon meideborcfi, leei: MmimiU&iox v&n Maagdelufi;.
BI, 12B, reg, 2, staat: schölte, lees: schoxtb.
Bij de Noot 1 op bl. 105, voege men: doch zie λταοεναλβ, D. XVIII, bl, 490.
Deel III, Stuk IV. Bij hetgeen op bl. 476 ?an ond, gezegd wordt, vergelijke men de Noot 1 op bl, 571.
Bij hetgeen op bl. 581 van boven gezegd wordt, vergelijke men de Noot 2 op bl. 619.
INHOUD VA^ HET DERDE DEEL, 4® STUK.
Enpelaiid verzekert zich, bij zijne veranderde staatkunde^ van de gezindheid van den
Prins, 1)!, 5. — Inval van Hendrik van den berg in de Veluwe, bl. 7. — Gezanten naar
Engeland gezonden, LI. 9. — Hunne instructie^ 1)1. 11. — Stemming der gemoederen in
Engeland ten onzen aanzien, 1)1. 12. — Jacobus is nog niet los van het verbond met ,
1)1. 15. — De Gezanten hebben een tweede gehoor bij den Koning, bl. 14. — Er worden
Commissarissen benoemd om met hen te onderhandelen, bl. 16. — Kuiperijen van de Spaan-
sche Gezanten, 1)1. 17. — De Commissarissen zijn toegefelijker, bl. 18. — Duinkerksche
schepen op de reede van Diiins door een Engelsch oorlogschip beschermd, ald. — Misnoegen
in Engeland over de terechtstelling van Engelsche zameiuzweerders op Amboina, bl. 19. —
Er worden artikels van alliantie geteekend, bl. 21. — Afscheid der Gezanten, bl. 22. —
Gezanten naar Frankrijk benoemd, bl. 25. — Hunne Instructie, bl. 24. — Hunne aankomst
in Frankrijk, bl, 25. — du maurier teruggeroepen en door d'espesse vervangen, ald. ■—
De Koning biedt onderstand onder zekere voorwaarden, bl. 26. — Klachten over de rooverijen
der Algerijnen, bl. 27. — De punten van verdrag worden op schrift gesteld, bl. 28. — Dc
onderhandelingen schijnen afgebroken^ bl. 29. — Niettemin komt er een Verdrag tot stand,
bl. 50, — Inhoud van het Verdrag, ald, — Β et eekenis van het optreden van ricuelibü in
Frankrijk, bl. 51. — Spanje geeft den strijd niet op, bl. 52. — Gezantschap van bethlen
gabor, 1)1. 35. — Handelwijze der Staten in Oost-Friesland, bl. 55. — Mansfeld krijgt
een nieuwe legermacht, ald. — Plan van spinola om Breda te belegeren^ bl. 57. — De
Prins trekt te velde, bl. 58. — Aanslag op het kasteel van Antwerpen, bl. 59. — Ver-
overing van San Salvador in Brazilië, bl. 41. — Vestiging in Nieuw-Nederland, bl. 45. —
De Prins wordt ziek, bl. 44. — Huwelijk van Prins fredbrik iiendhik, bl. 45. — Dood
van den Prins, bl. 47.
_ , ✓
De Stalen-Geyieraal benoemen Prins Hendrik tot Kapitein- en Admiraal-Generaal, bl. 49. —
De Stalen van Holland benoemen den Prins tot Sladliouder en bevorderen zijne benoeming
als zoodanig bij de andere Provinciën, behalve bij Groningen, bl. 51. — Graa/ernstcasimili
vjordt Stadhouder van Groningen en Ommelanden, bl. 55. — Met welk oog moesten de
Zuidelijke Nederlanden de verheßng van Prins Hendrik , en de Prins Spanje en de Zuidelijke
Nederlanden aanzien? bl. 54. — Aankomst van troepen, door mansfeld nieuw geworven,
bl. o5. — Voortzetting van het beleg van Breda, bl. 57. — Spinola ei seht de vesting op,
bl. 58. — Zij geeft zich over^ bl. 59. — Plannen van Richelieu, bl. 61. — Op aandrang
van Frankrijk wordt pijnacker op nieuw naar Algiers gezonden, ald. — Richelieu wenscht
de ondersteuning der Staten tot onderwerping ra» Rocbeïle, bl. 62. — Komst van den nieuwen
Franschen Gezant, d'espesses, te 'sHage, bl. 63. — Verdrag, bemiddeld door den Baron
de couppet, bl. 64. — Waarschijnlijke bedoeling van dit Verdrag, bl. 65. — Verzoek mn
den Koning van Frankrijk om schepen te mogen koopen, en straks om 16 oorlogschepen
tot zijnen bijstand tegen soubise, bl. 66. — De Staten staan het verzoek toe, bh 67. --
li I Ν H OUD.
Bepaling omtrent het hevel over Νederlandsche schepen door Fransehe kapileins te voeren ^
1)1. 68. — De Slalen willen deze bepaling oniduiken, bl. 70. — Verstoordheid des Konings
deswegens, 1)1. 72. — De Staten geven den eisch toe, bl. 74. — Ha-utain' komt met zijne
vloot op de Fransehe kust, bl. 7ö. — Hij wordt met die van Rochelle handgemeen^ en lijdt
de nederlaag^ bl. 79. — Hautain zoekt een nieuwen scheepstrijd, bl. 80. — Hij verslaat
.souBisK en die van Roebelle, en verlangt met zijne vloot huiswaarts te keren, bl. 81. —
Onderhandelingen tusschen Engeland en Denemarken, bl. 82. — De zaak van Amboina
blijft hangende, bl. 83. — Termijn door jacgbus gesteld om deswegens voldoening te ont-
vangen, ald. — Cableton bemoeit zich met de zaak, bl. 84. — De Staten van Holland
zorgen, dal men hem waardiglijk te woord sta, bl. 83. — Maatregelen van wedervergelding
door Engeland genomen, en plannen van scheiding tusschen de beide Compagniën, bl. 86. —
Αβοορ van de zaak der Duinkerkers, te \)\x\m geblokkeerd, bl. 87. — iOkmim wordt gewoon
Ambassadeur te Londen, ald. — Grieven vanY^n^QVAwA legen den gewezen Goeveriieur-Generaal
koen, ald. — Betrekkingen tusschen Zweden en Denemarkenbl. 88. — De Koning van
Denemarken besluit aan de oorlog in Duilschland deel te nemen, bl, 90, — Engeland wil
eene vereenigde Engelsche en Nederlandsche vloot uitrusten, ald. — ^s Prinsen gezindheid
ton aanzien van die naauwe aansluiting aan Engeland. Hij blijft geneigd tot schikktjig met
Spanje, bl. 91. — Buitengewone Gezanten naar Engeland benoemd, bl. 92. — Engeland
vraagt uitgelezene manschappen uit de Engelsche en de Schotsche regimenten in Nederlandsche
dienst, bl. 95. — De scheepsmacht op de Vlaamsche kust en in de Noordzee wordt versterkt,
1)1. 94. — De Admiraal en de Vice-Admiraal van de twintig schepen, die zich bij de En·'
gclsche vloot zullen voegen, worden benoemd, bl. 9.1. — Gezindheid van den Keurvorst van
Brandenburg, bl. 96. — Besöhikkingen omtrent de troepen van wansfeld, bl. 97. — Staat
van hel geschil wegens het gebeurde te Amboina, bl. 98. — Komst der buitengewone Ne-
derlandsche Gezanten te Londen, bi. 99. — Hunne eerste gesprekken met Engelsche Staats-
lieden, bl. 100. — Hunne audiënties bij den Koning, bl. 102, — De conferenties blijven
nog uitgesteld, 1)1. 105. — Ontworpartikclcn tot eene of- en defensieve alliantie^ bl. 104. —
Kritiek van sommelsdijk over de wijzigingen, door de Staten op de ontiverpartikelen voor-
gesteld, bi. ΙΟΰ.-i.— Drie gewichtige eischen door de Engelschen geopperd en door de onzen
afgewezen, bl. 107. — Acte, waarbij de zaak van Amboina als nog onafgedaan wordt
erkend, ald. — Terugkeer der Gezanten, bl. 108. — Sommelsdijk wordt benoemd tot buiten-
gewoon Ambassadeur naar Frankrijk, bl. 109. — Bedoelingen van Engeland, ald. — Ver-
moedens omtrent 's Prinsen gezindheid tot vrede, bl. 111. — Houding van de Provincie
Zeeland, ald. — De Prins reist derwaarts, 1)1. 112. — Slaat der blokkade van de Vlaamsche
kust, ald. — Aandrang tot terugroeping van iiautai.ns vloot uit Frankryk, bl. 114. —
Komst van rfe lori/ó· bugkinguam e« holland, 's Gravenbagè, bl. 115. — Hunne bemoeijing
met de godsdienstzaken hier te lande, ald. — De hoop der Remonstranten vervlogen , bl. 1 tè. —
Jhjstand aan Denemarken verleend, bl. 118. — Gabbiël o.xenstjkbna /c 's Gravenbage,
bl. 119. — Verdrag met Engeland en Deneraarken gesloten, bl. 120, — Houding van den
Franschen GezatU bij dal Verdrag, bl. 122. — Instructie van sommelsdijk als buitengewoon
Gezant in Frankrijk, bl. 125. — Eerste gehoor van sommelsdijk bij den Koning ^ bl 124. —
Eerste bezoek bij bigiielieü, bl. 125. — De Koning zal aan de Vereenigde Provinciën geen
nader bondgenootschap verkenen, zoo niet de zaak van RocheWc eerst geschikt zij, bl. 126. —
Voorwaarden, welke de Kardinaal aan die van Roebelle gesteld wil hebben, bl. 128. —
Onze Gezant rept van zijn vertrek, bl. 129. — Richelieu wil ■Riio.iu'SGWk}']. door tusschenkomst
van sommelsdijk verzoenen, 1)1. 150. — Hautain meent lot zijn vertrek 's Konings verlof ie
behoeven, bl. 151. — De Staten slaan ^s Konings verzoek af om eenige schepen van wkmkms
vloot te mogen koopen, bl. 132. — Kapitein quast verzaakt met zeven schepen de taak hem
in de dienst van den Koning van Frankrijk apgedragen^ bl. 154. — Ontwerp van verzoening
tusschen den Koning en Roebelle, door onze Gezanten voorgeslagen, bl. 136. —- Hunne
audiëntie deswegens bij den Koning, bl. 158. — Conferentie, daarop gevolgd, bl. 159. —
Lord holland en cableton komen in Frankrijk aan^ bl. 140. — De Staten slaan's Konings
verzoek af om eenige schepen uit hautains vloot te koopen, ald. —· De Fransehe Regering
is gezind tot vrede met Rochelle, bl. 142. — Plan van Engeland om zich van Duinkerken
meester te maken j bl. 144. —· De vrede met Rochelle komt tot stand, bl. 145. — Vertrek
van hautain met de vloot, bl. 146. — Ongenoegen deswegens 'aan het Hof, ald. — Frankrijk
is gez-ind\tot vrede met Spanje, bl. 147. -—~ Voldoening van de Staten wegens π,νυτΑΐΛ^
vertrek gevorderd, bl. 148. — Vrede tusschen frankrijk e« Spanje, bl. 150. — De Fr ansehe
Commissarissen dragen een aniwerp van alliantie met de Vereenigde Provinciën voor, bi. 152.—
Hoezeer gewijzigd, blijft dat ontwerp ojiaannemelijk j bl. 103. —■ Richelieu tracht door
eenig gunstbetoon aan den Prins van Z. Exc. oogluiking ten aanzien der aanstelling van
priesters bij de Fransche regimenten te verwerven y bl, löö. — Jfscheidsgehoor bij den
Koning^ ald. — SoMMELSDUK/eru^' in den Haag, bl. Iö7. — Tocht der vereenigde Engelsche
en Nederlandsche vloot ^ ald. — Uitrusting van eene tweede vereenigde vloot ^ bl. 1Ö8. —-
Blokkade der Vlaamsche kust, ald. — Ge5c/ii7/e?i t» Friesland, bl. Iö9. — De Staten-Generaal
nemen een besluit in de zaak, ald. — Vergeefsche zending der Staten naar "Βή&ύ^^ηΊ, ald.—
Nieuwe bezending. Maatregelen van bedwang beraamd, bl. 160. — Onlusten ie Leeuwarden,
bl. 161. — De Stalen-Generaal zien van geweldige maatregelen tegen Vrieslmd af, bl. 162. —
Ook Zeeland is verre van vaardige medewerking met de Generaliteit, bl. 163. — De Staten
bemoeijen zich op nieuw met de zaken van Oost-Friesland, bl. 164. — Staat der krijg-
voerende legers in den Neder sak siscken Kreis, bl. 160. — Mansfeld bij Dessau geslagen,
bl. 166. — CuRiSTiAAN VAN BUUJsswiJK komt te sterven, bl. 167. — Geruchten van bestand
tusschen de Nederlanders en Spanje, ald. — Onderhandelingen over de uitwisseling der ge'
vangenen, bl. 168. — Ontmoeting van Kapitein van der burcht met eenige vijandelijke
schepen, bl. 170. — Voortgezette ondersteuning van Koning cunistiaan, bl. 171. — Verlies
van San-Salvador, ald. — Bericht van de verovering van , bl. 175. — De soldaten,
wegens het gebeurde te San-Salvador gevangen, krijgen vergiffenis, bl. 174. — De West-
indische Compagnie verliest den moed niet, ald. — De Prins en Graaf ernst Casimir/rc/c/ce«
te velde, bl. 176. — Oldenzaal belegerd en ingenomen, ald. — Mislukte tocht van den Prins
tegen Vlaanderen, bl. 177. — Verwachtingen op bethlen gaborbl. 179. — Gezant
van dien Vorst te 's Gravenliage, bl. ΐέο. — Antwoord der Staten op zijne voordracht,
bl, 181. — Oorlogsbedrijven in Nedersaksen, bl. 182. — Houding der Staten na de neder'
laag van ghristiaan IV bij Luller, bl. 183. — Αβοορ van mansfelds tocht naar Sileziê,
1)1. 185. — De voordeden, door de tegenpartij in Duilschland behaald, brengen meer aan-
eensluiting tusschen de Provinciën te weeg, bl. 186. — Veranderde gezindheid van Friesland,
ald. — en van Zeeland, bJ. 187. — De Staten verzekerden m?^ Oost-Friesland, ald. —
Voornemens van de ivederzijdsche Legerhoofden, bl. 190. — Inval van de ruiters van den
Graaf YAü den bergu in ^s Prinsen legerplaats, bl. 191. — Aanval op Sluis, bl. 192. —
Si'inola wil de Zuidelijke Nederlanden door bevordering van den handel en door uitbreiding
van de macht ter zee met de Noordelijke Provinciën doen wedijveren, ald. — Voorzorg der
Stalen tegen eene onvoorwaardelijke samenwerking van ons eskader met de Engelsche scheeps-
macht^ bl. 195. — Redenen, die de Staten daartoe bewogen, bl. 197. — Poging om den
Engelschen Ambassadeur het recht van zitting in den Raad van State te ontnemen, ald. —
Gewelddadigheden der Engelschen tegen onzen handel, bl, 198.— Jakob cats als afgevaar-
digde naar Engeland benoemd,, ald. — Zijne aankomst in Engeland, en zijn weervaren
aldaar, bl. 199. — Koen vertrekt weder naar Oosl-Indimi, bl. 200. — Klachten deswegens
van Engelands zijde, bl. 201. — Bemoeijingen van ca-re ie Londen, ald. — Buckingiiam's
plannen tegen Frankrijk, bl. 202. — Carleton d'imbercoürt te 'sGravenliage, bl. 203. —
De Prins van Oranje wordt Ridder van den Kouseband ^ bl. 204. — Staat der onderhan-
delingen met Frankrijk, bl. 205. — Onordelijkheden door Franschen hier te lande bedreven,
bl. 206. — Pogingen tol een nieuw verdrag met Frankrijk, bl. 209. — Het komt tot stand ^
doch wordt door de Staten niet bekrachtigd, bl, 210.
Stand der partijen hier te lande, bl. 212. — Slapheid va» Z-eeland, bl. 213. — Ver-
deeldheid tusschen de stad Groningen en de Ommelanden, bl, 214. — Houding en behan-
deling der Remonstranten^ bl. 216. — Belemmering van den handel in de Oostzee, bl. 219._
Maatregelen daartegen, bl. 221. — Gezanten lot gustaap adolp en den Koning van Polen
benoemd, ald. — Hunne Instructie, bl. 222. — Hun bezoek te Koppenhagen, bk 223. —
Hunne audientie bij den Koning van Zweden, ald. — en bij den Koning van Polen , bl. 224._
Antwoord van den Koning van Polen op hunne propositie, bl. 225. — Tweede audientie bij
m
1*
-ocr page 884-ί¥ ί IS II Ο U D.
(justaap adolf, 1)1. 226. — Aativang der onderhandelingen^ bl. 228. — Güstaaf ivil zich het
(jenist bezit der Kroon van Zweden door den Koning van Polen gewaarborgd zien, ald. —
Men wenscht lol een voorloopige schikking Ie komen, bl. 229. — De onderhandelingen worden
afgebroken, bl. 230. — Afscheidsaudienlie bij den Koning van Pjolen in het leger, ald. —
Vertoef der Gezanten te Danlzig, bl. 231. — De onderhandelingen zullen hervat worden,
bl. 232. — Zij leiden tot niels, bl. 233. — Onze Gezanten keren naar hel Vaderland
terugy ald. — De Koning van Denemarken hij voortduring door ons oiidersteund, ald. —·
''s Konings zaken gaan achteruit, bl. 235. — Holland wil den strijd onverdroten voortgezet
hebben^ bl, 236, — en roept de Provinciën tot bijdragen voor hel zeewezen^ hl. 237. —
liet vraagstuk van het openen der Hcenten op neutralen, bl. 238. — Nieuwe onderhandelingen
lot uitwisseling der gevangenen ^ bl. 240. — Maatregelen van retorsie m Twente, bl. 241. —
Groote spanning in de Zuidelijke Nederlanden, bl. 242. — Maatregelen om het land voor
den overlast des vijands Ie bewaren, bl. 244. — Beleg om Grol geslagen, bl. 245, — De
stad geeft zich over, bl, 246 — Aanslag van spinola legen Zeeland, ald. — De aanslag
mislukt, bl. 247. — Slaat van zaken op zee, bl. 248. — Spaansche schepen loopen in
Duinkerken binnen, bl 250. — Een Fransch schip wordt door de Engelschen in de haven
van Tessel veroverd, bl. 251. — De houding van den Franschen Gezant bij deze zaak,
bl. 252. — De in Duinkerken binnengeloopen Spaansche schepen trachten deze haven uit te
komen, om zich mei de Franschen te vereenigen, bl. 254. — Zij slagen daarin, bl. 255. —
De Engelsche Gezant vraagt rekenschap van de handelwijze der Slaten in dezen, bl. 257. —
Staal der zaken van den Koning van Denemarken, bl. 259. — De Slaten blijven hem onder-
steunen, ald. — Staat van zaken in Oost-Friesland, bl. 261. — Tilly's troepen rukken in
dal Graafschap, bl. 263. — Ijverzucht onzer Oost-Indische Compagnie, bl. 265. — Weder-
kerige naijver van Engeland, ald, — De buitengewone Gezanten «aar Frankrijk Engeland
benoemd, bl. 267. — D'espesses stelt eene voorwaarde, op welke alleen hunne komst in
Frankrijk aangenaam zou zijn, bl. 268. ■— Ook carleton slell voorwaarden, bl, 270. —
De Slaten bespoedigen het vertrek der bmlengewonc Gezanten, bl. 272. — Ongeregeldheden
ran den Hofstoet van den Franschen Gezant, bl. 273. — Engelands invloed schijnt veld Ie
winnen, bl. 274. — Onbeschofte Memorie van den Franschen Gezant^ bl. 275. — De Slaten
toonen hem deswegens hun ongenoegen, bl. 276 — Hij wordt teruggeroepen, bl. 277. —
Klacht van den Raad van State over de miskenning van zijn gezag, ald. — De Slalen-
Generaal nemen de klachten hoog op, bl. 279. — De Prins doel eene verkiezing Ie Utrecht
builen de nominatie van de Vroedschap, bl. 280. — Desgelijks Ie Nijmegen en elders,
bl. 281. — De Prins in Amsterdam geroepen om de orde te handhaven, bl. 282. — Oiize
betrekking tegenover Frankrijk, bl, 283. — Instructie der buitengewone Gezanten naar dat
ilijk^ bl. 285. — Hunne aankomst, ald. — Hunne eerste conferentie, bl. 287. — Hunne
bemoeijingen als bemiddelaars van cenen vrede tusschen Frankrijk en Engeland, bl. 289. —
Haadslagen der partijen in Frankrijk, ald. — Plannen van vrede tusschen Engeland en
Spanje, waarm de Vereenigde Provinciën begrepen zouden worden, bl. 290. — Engelsche
viool n mr Roebelle gezonden, bl. 291. — Langerak wordt gewraakt wegens hel sluiten van
het Iraklaal, bl. 292. — Instructie onzer buitengewone Gezanten naar Londen, bl. 293. —
Hunne aankomst in Engeland, bl. 294. — Hun eerste onderhoud met üvciii^Gum, bl. 295. —
Commissarissen benoemd om mei hen te handelen, bl. 296. — Carletons t'cr/re/i Holland,
ald. — Komst van Graaf carlisle te 'sHage, bl. 298. — Protest betreffende de procedure
in de zaak van Amboina, bl. 299. — De voorslag van Engeland om onzen Staat in eenen
vrede met Spanje mede te begrijpen, afgewezen, bl. 301. — Middelen aangewend om den
oorlog vol Ie houden, bl. 302. — Deputatie naar Zeeland, om deze Provincie tol de ver^
vulling harer verplichtingen te bewegen, bl. 304. — Het recht der voelspoeling raakt al meer
en meer in onbruik, bl. 305. — Plannen, in Amsterdam beraamd, om door eene eigen
scheepsmacht de veiligheid op zee te handhaven, bl. 306. — Ondernemingen en plannen der
West-Indische Compagnie, ald. — Voorbehoedmiddelen legen den vijand op onze Oostelijke
grenzen, bl. 307. — Moeijelijke toestand van den Keurvorst van Brandenburg, bl. 310. —
Staat van zaken in Oost-Friesland, ald. — Zending van laurens reael naar Denemarken,
bl. 313. — Bij voortduring houden de Stalen oorlogschepen op de Elbe, bl. 314. — De
Deensche Gezant palle eosencranz te *sHage, bl. 516. — De Keizer tracht de Hansesteden
voor zijne zaak te winnen, bl. 317. — Gezantschap van Stralsund ha^aarts, bl. 318. —
Iloudi^ig der onzen tegenover de. Keizerschen in de landen op onze grenzen, bl. 319. —
INHOUD. ν
Staat van sahen in Oosl-Friesland, hl. 520. — De afgevaardigde van den nieuwen Graaf
komt te 's Hage, 1)1. 521. — Geruchten van vredesonderhandelingen van den Koning van
Oenemarlien, bl. 523. — Verdere onderhandelingen der Imitengevoone Gezanten in fr^rxkrS]^,
1)1. 524. — Nieuwe onderhandelingen over het Verdrag y ahl. — Onze Gesanten wachten lot
'sHage nader bericht, 1)1. 326. — De onsen ontwerpen eenige punten van verdrag van den
Koning met die van de Religie, lil. 527. — Nader bericht voor onze Gezanten uit 's Hoge,
bl. 528. — Yoorslag onzer Gezanten tot bevrediging des Konings met Roclielle, bl. 529. —-
Onze Gezanten meenen iets te kunnen doen om den vrede tusschen Frankrijk en Engeland
te bevorderen^ ald. — Vermoedens tegen de oprechtheid der Staten, hl. 550. — ΒιιακίΝΟΠΑ.Μ
vermoord, bl. 551. — De Engchche vloot gaat op nieuw naar ^ocheWc onder zeil, 1)1.552,—
Rochelle geeft zich over, bl. 555. — De staat der zaken in Ilalië, bl. 354. — De alliantie
tusschen de Nederlanden en Frankrijk /crijgt haar beslag niet, ald. — Onze Gezanten zijn
op hun vertrek bedacht, bl. 556. — Onderhoud van den Kardinaal met onze Gesanten,
bl. 557. — Ontwerp-artikelen van een voorloopig verdrag met Frankrijk, bl. 558. — Af~
scheidsaudientie bij den Koning en de Koningin-Weduwe, ald., — en bij den Kardinaal,
bl. 359. — Verdere bemoeijingen onzer Gezanten in Engeland, ald. — Hunne klacht over
het verkeer tusschen de Engelschen en de Duinkerkers, in weerwil der blokkade en des
oorlogs ook van Engeland tegen Spanje, bl. 541. — Verband tusschen Engelands binnen-
landschen toestand en onze betrekkingen met dat Hijk, ald. — De Oost·indische Compagnie
zal eene Deputatie naar Engeland zenden, bl. 344. Gevolgen van buckingiiams dood op
de betrekkingen met Nederland, ald. ·— Er is voorxmardelijk sprake van de benoeming van
eencn nieuwen Engelschen Gezant te 's Gravenliage, bl. 546. — Onze Gezanten verlaten
Engeland, bl. 547. — 's Prinsen gedachten omtrent oorlog of bestand, bl. 548. — Hand'
having van ons gezag op zee, bl. 549. — Bezwarende staat der financiën, bl. 5öO. — Ver-
overing der Spaanseiie zilvervloot door viet hein, bl.· 5öl. — Voorzorgen om den buit veilig
binnen te brengen, bl. 3l>5. — Men is bedacht op de benoeming van een Luitenant-Admiraal
van Holland, bl. 554. — De V\^est-Indische Compagnie heeft weder nieuwe ondernemingen
in den zin, bl. 5<5ö. — Wanordelijkheden in het zeewezen , bl. 5ö6. — Middelen beraamd
tot herstel, ald. — Piet hein wordt Luitenant-Admiraal van Holland, bl. 3ö9 — Zijn
dood, ald. — Pogingen tot uitwisseHng der gevangenen, bl. 360. — Maatregelen om vroeg
in het jaar iels tegen den vijand te ondernemen, bl. 361. — Zij hebben geenen vaardigen
voortgang, bl. 562. — Toestand van Anislerdam , ten gevolge van het drijven der Contra-
remonstranten , ald. — Amsferdamsche burgers klagen over kunne Overheid bij de Staten
mn Holland, bl. 564. — De Prins zendt ^ op verzoek der Overheid, troepen binnen Am-
sterdam, bl, 565. — Anislerdara weigert penningen, zoo men haar de handen niet ruim
hat om de onlusten naar haren zin bij te leggen, bl. 566. — Vierledige voorslag door de
Staten aan Amslerdam te doen, bl. 367. — De Stat en-Generaal bemoeijen zich met de zaak,
ald. — De zaak wordt geschikt ten genoegen van Amslerdam, bl, 369. — De Remonstranten
worden algemeen geduld, ald. — De Prins slaat het beleg voor 's Herlogenboscb , bh 370. —
Dien ten gevolge worden onze Oostelijke gt^enzen te zeer ontbloot, bl. 371. — Plannen aan
de zijde van den vijand, bl. 372. — De Staten stellen Glücksladl in staal om het tegen
den Keizer te houden, bl. 373. — Frankrijks zegepraal in Italië, bl, 574. — Vrede van
Lübeck, bl. 375. — Plannen van wallenstein, ald. — Ilagchelijke stand van den Keurvorst
van Brandenburg, bl, 376. — Akkoord tusschen den Keurvorst van Brandenburg c» t/eu
Vorst van Palts-Neuburg, bl. 377. — Hoe de Staten de mededeeling van dit akkoord beant-
woorden, bl. 378. — Ook Palts-Neuburg dringt op goedkeuring van het akkoord aan, ald. —
De Staten geven den Keurvorst van Brandenburg eenigzins toe, bl. 579. — Plakaaf van den
Keurvorst van Keulen tegen de afpersingen der vreemde soldaten, bl. 380. — Staal van
zaken in Oost-Friesland, ald, — Voortzetting van hel beleg van ^^Wi^rio^enhoseh , bl. 582. —
De Keizerschen zakken herwaarts af, bl. 383. — Het oogmerk dezer aanranding, ald. —
Ondertusschen zijn er onderhandelingen met den vijand hangende, bl, 385. — De Vorst van
Palts-Neuburg wil hier te lande eetl bezoek brengen, bi. 387. — De vijand trekt den IJsel
over, bl. 588, — De slapheid der Gelderschen in de verdediging van het bedreigde punt,
hl. 589. — Standvastigheid van de Staten-Generaal, bepaaldelijk van Holland, bl. 391, —
Zwakke poging om den vijand terug te drijven, bl. 393. — In weerwil van de Stalen-Generaal
laat men den vijand zich over de Veluwe uitbreiden , ald. — De houding van Amsterdam
in deze dagen , ld, 396. — De vijand door de Keizerschen onder montkcüculi versterkt, ald. —
Vi INHOUD.
De Stalen trachten de verovering van Amersfoort te verhoeden, bl. 397. — Zij verleggen
hunne vergadering naar de stad Utrecht, ald. — Amersfoort geeft zich over, alcl. — Staat
der gemoederen binnen Utrecht, hl. 398. — Staat der financiën^ bl. 399, — Staat van zaken
ter zee, bl. 400. — Staat der gemoederen in de Landprovinciën, ald. — Hoe te verklaren,
dat de strijd is volgehouden, bl. 402. — Maatregelen tot verzekering van de Vecht en den
Vaartschen Rijn, bl. 405. — Maatregelen ter bescherming van de Neder-Betuwe, bl. 404. —
Noodzakelijkheid der behoedzaamheid, ald. — Standvastigheid van Hattiim en andere kleine
steden, bl. 405. — Verrassching van Wezel, bl. 406. — Gevolgen dier verrassching, bl. 408. —
Montecuguli verlaat Amersfoort, bl. 410. — Zwarigheden tusschen Holland en Utrecht
over het betalen der verschansingen^ bl. 411. — Onderhandelingen over bestand, bl. 413. —
De belangen der Katholieken worden door den Prins ontzien^ bl. 414. — Voortzetting van
de belegering van 's Herlogenbosch, bl. 415. — De Stad capituleert, bl. 416. — Hel gar-
nizoen trekt uit de Stad, bl. 417. — Maatregelen om de Gereformeerde godsdienst in de
Stad en de Meijerij in te voeren^ bl. 418. — Men heeft te Utrecht overlast van de vreemde
troepen, bl. 419. — lieden waarom men de Keizerschen niet met geweld van den IJselpas
verjaagde, bl. 420. — De Staten polsen den Prins om te weten te komen, of hi) bestand
begeert, al of niet^ bl. 421. — De Provinciën worden uitgenoodigd zich op die zaak te
verklaren, bl. 422. — De IJselpas ontruimd^ ald. — Afdanking van troepen^ bl. 423. —
Het leger voor den Bosch ontbonden^ ald. — De Prins in den Haag terug ^ aki. — Plan
om eenige van onze troepen in Duitschland te doen overwinteren, bi. 424. — Houding der
Staten tegenover den Keurvorst van Brandenburg en den Hertog van Palts-Neuburg, bl. 427, —
alsmede tegenover Oost-Friesland, bl. 428. — Onderhandeling over bestand, bl. 450. —
De West-Indische Compagnie ijvert tegen bestand, ald. ■— Zijne Excellentie wordt op velerlei
wijze bevoordeeld en vereerd, bl. 432. — Holland neemt de vraag betreffende het sluiten
van een bestand in ernstige overweging, bl. 433. — Vertoog van Haarlem tegen bestand,
bl. 434. — Het sluiten van een bestand is eene onmogelijkheid, bl. 435. — Toenadering
van Frankrijk, bl. 436.
Houding van Frankrijk gedurende het jaar 1629, bl. 438. — Baugy heeft volmacht om
voorloopig over eene alliantie te handelen^ bl. 441, — De Staten verlangen, dat de onder-
handelingen tot de volledige sluiting der alliantie toe in den Haag plaats hebben, bl. 442. —
Frankrijk geeft toe, bl. 443. — De zaak der alliantie vindt vertraging, waarvan de oorzaak
schuilt bij de Stad Amsterdam, bl. 444. — De vertraging, die de toebereidselen tot eenen
veldtocht ondervinden^ zijn aan dezelfde oorzaak te wijten, ald. — De Amsterdamsche
Kerkeraad klaagt bij de Staten over de Magistraat dier Stad, bl. 446. — Poging om het
geschil bij te leggen, bl. 447. — De Staten van Holland besluiten een Provinciale Synode
injeen te roepen, bl. 448. — Zij geven dit denkbeeld weder op ^ ald. — De zaak wordt op
de lange haan geschoven, bl. 449. — De alliantie metkrijgt haar beslag, bl. 451.—
Betrekkingen met Algiers en Tunis, bl. 452. — Pijnacker verricht op nieuw eene zending
derwaarts, bl. 453. — Na zijne terugkomst zal weder een nieuwe Afgevaardigde derwaarts
gezonden worden, bl. 454. — Holland en Zeeland dringen aan op een krachtig voeren van
den oorlog ter zee^ bl. 456. — Bezending naar Friesland, bl. 457. — Er komt dit Jaar
niets van een veldleger^ bl. 458. — Nieuwe voordeden, door de West-Indische Compagnie
behaald, ald. — Verovering van Olinda, bl. 460. — Staat onzer troepen in Duitschland
ingekwartierd, bl. 461. — Zending van aitsema /oi wallenstein, bl. 463. — Aitsemk brengt
eerst een bezoek aan tilly, bl. 465. — Zijne ontmoeting met wallenstein, bl. 466. —
Vosbergen wordt tot den Keurvorst van Keulen gezonden, bl. 467. — Zijne conferenties
aldaar, bl. 468. — De staat onzer betrekkingen met Zweden, bl. 470. — Klachten over de
tollen^ door gustaaf adolf te Leipzig geheven, ald. —- De Besident van Zweden verlangt
vernieuwing der alliantie ^ bl. 471. —- Dit verlangen wordt niet volijverig beantwoord, bl. 472. —
Gustaap adolf bereidt de uitvoering zijner groote plannen voor, bl. 473. — Hij dringt aan
op de medewerking der Staten^ bl. 475. — Doch ook thans zijn de Staten daartoe niet ge-
zind^ ald. — Onderhandelingen over de geschillen tusschen Denemarken cn Hamburg,
lil. 476. — Er verschijnt Ie 's Hage een buiiengewone Deensche Gezant , ald. — Alsmede
een Afgevaardigde van Hamburg, bl. 477. — Engelauds staatkunde in dit tijdsgewricht,
bl. 478. — Zfiak van Araboina, bl. 479. — Komst van nmny \Am als buitengewoon Gezant,
bl. 480. — Ζψι eisch ten aanzien van de zaak van Amboina, ald. — Opening van vank
omtrent Engelands onderhandelingen met Spanje, bl. 481. — Zijn eisch omtrent de zaak
van Amboina wordt afgeslagen^ ald. — Der Staten antwoord aan vanb , bl. 482. — Het
mishaagt den Gezant^ en hij beschuldigt de Staten van verwaarloozing eener verplichting ^
hun bij het traktaat van Soulbampton opgelegd^ ald. — De Staten werpen deze beschuldi-
ging op Engeland terug, bl. 485. — Vane keert terug naar Engeland, bl. 485. — Een
Prins van Wales geboren, ald. — Vane komt terug. Pogingen van verschillenden kant orn
ons tot vrede met Spanje te bewegen, 486. — Èjigeland heeft cene volmacht van Spanje
om- met ons over vrede te handelen, bl. 488. — De Staten zijn niet geneigd om door tusschen-
koinst van Engeland met Spanje te onderhandelen, bl. 489. — Vrede tusschen Engeland cn
Spanje, bl. 490. — De Gezant vane neemt zijn afscheid, bl. 491. Weifelende houding
van Frankrijk, bl. 492. — Vrede /eRegensburg tocAe« Frankrijk enί/e«/Geiser, bl. 494.—
Nieuwe pogingen van Spanjes zijde om rcchtslreeks met ons te onderhandelen, ald. — De
Fransche Gezahlt alhier wraakt 'den vrede van Regensburg, bl. 495. — Vertoog der predi-
kanten tegen de hemonstranten, bl. 496. — De predikanten hebben gehoor hij den Prins ,
bl. öOO. — Voorslag van de Noord-Hollandscbe Synode, bl. ΰΟΙ. ·— Voorslag van Zijne
Excellentie tot bijlegging der kerkelijke geschillen, bl. 1>02. ·— De Regering van
blijft onverzettelijk, ald. — Verzoek van de West-Indische Compagnie om ondersteuning,
bl. Ö05. — De Staten zijn geneigd aan dit verzoek gehoor te geven, bl. ΰ04. — De gedachte
aan bestand wordt geheel ter zijde gesteld, bl. Ii05. — Onze houding met betrekking tol
onze troepen in de Bovenkwartieren, ald. — Graaf jan van nassau gevangen genomen,
1)1. 007. — De Staten verklaren zich bereid de Bovenkwartieren te ontruimen , bl. 509. —
Rrandenburg en Palls-Neuburg treden in eene schikking betreffende de Guliksch-Kloefschii
Landen, bl. 511. — Ook hel Spaansche krijgsvolk zal de Bovenkwartieren ruimen, ald, —
Houding van de beide Noordelijke Provinciën cn van de -S/ai/Embden, bl. 515. — Geruchten
van aanslagen vail den vijand, bl. 515. — Subsidie ααη Zweden verleend, bl. 517. — Duurte
van het graan en maatregelen daartegen, bl. 518. — Handelsbetrekkingen met Moscovië,
bl. 519. — Verblijf van een Perzischen Gezant hier te lande, bl. 521. — Van Hasselt
komt herwaarts, mede met eene zending van den Scbach van Perzië belast, bl. 524. —
Zending naar Moscovië, bl. 526. — Ontruiming der Bovenkwartieren, bl. 550. — Oost-
Friesland door de Keizerschen ontruimd, bl. 552. — Toestand van Magdeburg, ald. —
Haar val, bl. 535, — Stemming der Fransche Regering, bl. 555. — 's Prinsen gezag in
Orange hersteld, ald. — Binnenlandsche toestand van Frankriik, bl. 556. — De Prins
bereidt zich voor tot een veldtocht, bl. 558. — Feitelijke amnestie, ook ten aanzien der
Remonstranten, ald. ·— Tocht naar Vlaanderen, bl. 540. — Terugtocht, bl. 541. -— Aan
den jongen Prins woixlt het recht verleend om eenmaal in zijns vaders waardigheden op te
treden, bl. 545. — De'vijand heeft voor, ons te water te bestoken, bl. 545. — Spanning
tusschen onze Republiek en Engeland, bl. 547. — Staat der veroveringen van de West'
Indische Compagnie, ald. — De Compagnie vraagt subsidie, bl. 548. — Zeeslag tusschen
i'ATER en OOUENDO, ald. — Scheepstrijd in het Slaak, bl. 550. — Versterking uit Spanje in
Vlaanderen aangekomen, bl. 555. ■— Betrekking der Staten tegenover g\]siκκν kdolv , —-
Verkiezing van adriaan pauw tot Raadpensionaris van Holland, bl. 556. — Vernieuwing van
hel aloude verbond tusschen Holland en Zeeland, bl. 557. — Particuliere equipage ter
bescherming van den zeehandel, bl. 558. — Bezending naar vijf Provinciën, bl. 5él. —
Verklaring door die van Ulrecbl gedaan, bl. 562. — Bezending naar Friesland, ald. —
Nieuwe bezending derwaarts, met krijgsvolk ondersteund, bl. 565. — Buitengewone Deputatie
van Friesland naar 'sHage, bl. 565. — Survivance aan den zoon des Frieschen Stadhouders
verleend, bl. 566. — Nieuwe wisseling van gevangenen, bl. 567. — Klachten van onze
scheepvaarders legen Denemarken, bl. 568. — Gezantschap van Hamburg ie's Hage, ald. —
Voornemen om een Gezantschap van hier lot den Koning van Denemarken Ie zenden , ald. —
Gezanten naar Denemarken benoemd, bl. 569. — Hunne onderhandelingen, bl. 570. —
Claus üaa, buitengewoon Deensch Gezant tc 'sHage, bl. 572. — De Staten hebben allen
grond om den oorlog voort te zetten , bl. 575. — Slraasburg verzoekt ondersteuning, bl, 576. —
INHOUD-
yoordracht van den Palls-Neuburgschen Gezant, ald. — Bes Herloys houding lusschen de
strijdende partijen, lil. ö78. — RiciiiiLiEU handhaaft zich op het ingenomen standpunt, ald. —
Spanje geeft zijn verlangen naar vrede met de Vereenigde Provinciën te verstaan, bi, 580. —
liet Huis van Bouillon door iuchelieu verdacht en bedreigd, 1)1. 581. — Maatregelen van de
zijde der Staten, tegen den volgenden krijgstocht, bl. 58:2. — Zij beloven den Koning van
Bohemen ondersteuning, bl. ö83. — Nieuwe pogingen des vijands om vrede te verwerven,
ald. — Betrekkingen met Engeland, bl. 584. — Goverï brasser gaat als buitengewoon
Gezant naar Engeland, bl. 586. — De Koning van Bohemen vertrekt naar Duitschland,
ald. — CoRNELis i'aow, buitengcwoon Gezant bij gustaaf adolf, bl, 588. — Benedictus
oxenstjerxn ie'sHage, bl. 589. ~ Vosbergens sewc/m^ «aar Frankrijk, ald. — Bemoeijingen
om hel leger vroegtijdig te velde te doen trekken, bl. 591. — Koning gustaaf adolf is
gevoelig, dat de Staten hem geene hulp toezenden, bl. 592. — Stemming in de Zuidelijhi
Nederlanden, ald. — Manifest tot de Zuidelijke Provinciën gericht, bl. 595. — Ym\oo geeft
zich over, bl. 596. — Stralen desgelijks, ald. — Graa/ernst sneuvelt, bl. 597. —
Ook Roermond geeft zich over ^ bl. 598. — Het beleg om Maastricht geslagen en Siüard
ingenomen, ald. — Krijgsbedrijven van Graaf Willem van nassad aawi/e Schelde, bl. 599 —
Manifest van den Graaf van den berg, bl. 601. — Santa-grüz ru/ct op tot vóór Maastricht,
ald. — De Staten nemen voorzorgen tegen eenen inval binnen onze grenzen, bl. 602. —
ΡΑΡΡΕκηΕίΜ komt uit Duitschland afzakken, ald. — De onzijdigheid met de Ligue van onze
zijde geëerbiedigd, ald. — De schutterijen trekken uit naar de grensplaatsen, bl. 604. —
De Prins ondermi/jnt de stadsgracht te Maastricht, bl. 605. — De Hertog van ü^euhurg slaat
den Prins den aftocht voor, bl. 606. — Pappenheim doet eenen aanval op 's Prinsen leger,
bl. 607. — Bestorming van den wal van 3Iaastricht, ald. — De Stad capituleert, bl. 608 —
Pappeniieim trekt af, ald. — Limburg ingenomen, bl. 609. — ISieuw manifest lot de Zui-
delijke Nederlanders gericht, bl. 610. — De vijand besluit tot het zenden van Gezanten,
ald. — De Infante roept de Staten-Generaal der Zuidelijke Provinciën zamen, bl. 611. —
Drie Gedeputeerden van de andere zijde verschijnen te Maastricht, bl. 612. — Negen punten
ontworpen, ald. — Tien aanzienlijke onderhandelaars aan de andere zijde gekozen, bl. 615. —
De onderhandelingen zullen naar 's Hage overgebracht worden, bl. 616. — Waarschuwende
stemmen tegen de onderhandelingen, bl. 617. — Gezindheid en toestand van Frankrijk,
bl. 618. — Vertoog van den Franschen Gezant, bl. 619. — Missieve der Staten tot gerust-
stelling der Fransche Regering, bl. 620, — Deputaties naar Zeeland, Friesland en Gronin-
gen, 1)1. 621. — Het leger breekt van Maastricht op, bl. 624. — Ontmoeting lusschen den
Prins en den Keurvorst van Keulen, bl. 625. — Inneming van Orsoy, bl. 626. — Betrek-
king der Staten tot de Vorsten van Westelijk Duitschland, bl. 627. — Betrekkingen met
Ook-Friesland, bl. 629, — en met Brandenburg, bl. 630. — Voortgang van den oorlog in
I Duitschland, bl. 631. — Dood van gustaaf adolf, bl. 632. — Dood van den Koning van
Bohemen, Keurvorst van de Palts, bl. 633. — Zijn dood van wege de weduwe aan de Staten
bekend gemaakt, bl. 634. ~ Betrekkingen met Engeland, bl. 636. — De Wcst-lndische
Compagnie handhaaft haar gezag op de Kust van Guinea, bl. 637. — Staat der zeezaken,
bl. 63έ. — Zeeuwsche Kapers, bl. 639. — Diensten, door de West-Indische Compagnie
bewezen. De staat harer zaken, bl. 641. — Voorbehoud door enkele Provinciën bij de onder-
handelingen gesteld, bl. 643. — Gecommitteerden benoemd tot voorbereiding der onderhan-
delingen, bl. 644. — Aankomst van de Brabantsche Gecommitteerden, bl. 645. — Hun
eerste gehoor, bl. 646. — Generaliteits Brabant dringt aan op rang en zitting als Provincie,
bl. 647. — Vertoog van den Franschen Gezant tegen de onderhandelingen, bl. 648. — De
Procuraties tusschen de beiderzijds Gecommitteerden gewisseld, bl. 649. — De Negen Punten
van Maastricht ter zijde gesteld, bl. 651. — De Gecommitteerden van de andere zijde zullen
machtiging van het Spaansche Bewind gaan halen, bl. 653. — Een en twintig artikelen ter
overhandiging aan die van de andere zijde ontworpen, ald. — Ontevredenheid van baugy
over de geheimzinnigheid der onderhandelingen, bl. 657. — De Zweedsche Gezant spoort de
Staten tot voortdurende behartiging van de gemeene zaak aan, bl. 658. — Buitengewoon
Gezantschap van den Koning van Groot-Britannie, bl. 659. — Zending van den nieuwen
Koniiig van Polen, bl 660. — Onderhandelingen der Nederlandsche Gezanten in 1631 in
Moscovië, bl. 661. :— Komst van een Russisch Gezantschap hier te lande, bl. 665. — Komst
van een anderen Poolschen Gezant, bl. 668. — Voordracht van den Gezant van Valls-^^euburg,
1)1. 670. — De Zweedsche Generaal baudisse.n in hel Keulsche door zijne tegenpartij be·^
VHI
INHOUD. IX
dreigd, bl. 671. Keizerlijke troepen in Westfalen, bl. 672. — Gezant van den Bisschop
van Osnabrück ie 's Hage, bl. 673. — Vosbergen naar Keulen gezonden om de ontruiming
der Rijn- en Wezerstreek te bevorderen, ald. — Vosbergen bezoekt den Hertog van Palls-
Neiiburg, bl. 674, — alsmede den Generaal baüdissen, bl. 675. — Hij heeft een onderhoud
met de Magistraat van Keulen, bl. 676. — Optreden van den Landgraaf van llt^s^n, ald.—
vosbergens ouderkoud met hem, bl. 677. — Gamerarius dringt op der Staten krachtdadige
ondersteuning aan, bl. 678. — Rubens meldt zich aan lij den Prins, bl. 680. — De con-
ferenties met die van de andere zijde hervat, bl. 681. — Hun antwoord op de Artikelen,
bl. 682. — Bitse verklaring aan die van de andere zijde, bl. 684. — Men onderhandelt
met die van de andere zijde uitdrukkelijk als tevens gemachtigd door den Koning van Spanje,
bl. 68i5. — Remonstrantie van Groningen en Friesland tegen de onderhandelingen, bl. 687.—
Antwoord der Staten op de bedenkingen van de andere zijde op rfe 21 Artikelen, bl. 688. —
Wederantwoord daarop van de andere zijde, bl. 689. — Ultimatum van de Staten-Generaal,
ald. — Mededeeling aan den Franschen Ambassadeur en ««« i/e/i//eer gharnacé , bl. 690, —
alsmede aan de andere bondgenooten, ald. — Holland stemt niet onvoorwaardelijk toe in een
nieuwen veldlocht en al zijne kansen^ bl. 691. — Geheime mededeeling van ciiarkacé,
bl. 692. — Verstandhouding tusschen hem en den Prins ^ bl. 695. — Holland poogt het
vertrek van den Prins tot den veldtocht op te houden, bl. 694. — Vertoog van de VFeii-
Indische Compagnie^ bl. G95. — Holland blijft onvoldaan, bl. 697. ·—■ Niettemin verplicht
deze Provincie den Prins aan zich, bl. 698. — Rijnberk belegerd, bl. 699. — ΑντοιλΛ
neemt eenige plaatsen in aan de Maas, bl. 701. — R^nberk ingenomen, ald. De onder-
handelingen met die van de andere zijde hervat, bl. 702. — *s. Prinsen advies bcirc/fende
die onderhandelingen, bl. 704. — De conferenties herval, bl. 70ö. — Nieuw verloog van de
West-Indische Compagnie, bl. 706. — Nieuw advies van den Prins, bl. 708. — Ontwerp-
verdrag met Frankrijk, ald. — Bedentieli^kheid van zulk een verdrag, bl. 709. — Frankrijk
maakt aanspraak op het beschermheerschap over de Katholieken in de Provincil-n door ons
in het Zuiden onderworpen of nog te onderwerpen, bl. 711. — Staat der onderhandeling
met charnacb, bl. 713. — Plan van een nieuwen inval van ons leger m Brabant, bl. 714.—
Zweedsche en Hessische ruiters in onze dienst genomen^ ald. — Intusschen wordt de onder-
handeling met cnARNAcÉ uitgesteld, bl. 716. — Biddagsbrief, ald. — Memorie aan de ver-
bondene Mogendheden, bl. 717. ~ Geldbehoeften, bl. 718. — De Prins krijgt ruimer vol-
macht tol de onderneming, bl. 719. — Krijgsbedrijven van Gracf/" avillem m» Nassau, ald.—
Uitslag van de pogingen van den Prins, bl. 720. — De Zweedsche en Hessische ruiters
afgedankt, bl. 722. — Voornemen om nog iets in Vlaanderen te ondernemen, bl. 723. —
Maatregelen om Geldei'land en Ovcrijsel voorlaan buiten contributie aan den vijand te houden,
ald. — Nieuw Gezantschap naar Keulen en Dusseldorp, bl. 724. — Maatregelen tot hand-
having van de vrijheid der Eibe, bl. 72ö, — en der Wezer, bl. 727. — Onderhandelingen
met ciiarnacé, bl. 728. — Men legt hel er op toe om die van de andere zijde hun afscheid
te geven, bl. 729. — Ciiarnacé laat zich dreigend uit over sornmige Staatslieden, bl. 731.—
Aerscuots vertrek naar Spanje, ald. — Overlijden van de Infante isabella, ald. — Die,
van de andere zijde krijgen hun afscheid, bl. 732. — Holland verlangt waarborgen alvorens
in eene alliantie met Frankrijk te treden, bl. 734. — Toestand der zeezaken, ald. — Er
is sprake van het afdanken van troepen, bi. 733. — Holland stemt toe in het aanhouden
der troepen, bl. 740. — Pogingen om Venetiö tot de betaling van hel subsidie te brengen,
1)1. 741. — Ontwerp van alliantie aan charnacé aangeboden, bl, 742. — Protest van Dor-
drechl en Amsterdam, bl. 743. — Het verdrag met Frankrijk gesloten, bl. 744.
Inhoud van het verdrag van verbond met Frankrijk, bl. 745. — Wallensteins dood en
zijne gevolgen, bl. 746. — Toebereidselen tot een nieuwen veldtocht^ bl. 747. — Joiian
oxenstjern te 's Gravenbage, bl. 748. — Nieuw Gezantschap naar den IJerlog van Palts-
Neuburg, bl. 749. — De Staten zenden den Hessen hulp toe^ bl. 7.^0. — Afgevaardigde
van Magdeburg te 's Gravenbage, bl. 751. — Gevaren van eene onvoorwaardelijke aansluiting
aan Frankrijk, ald, — Voorslag tot een buitengewoon Gezantschap ηαατΈγΰ^ϊΑτ\]\ί, hl.l^l). —
Heemstede cn de knuyt tot dit Gemnischap benoemd, ald, — Holland herhaalt den eisch,
dat de Staten-Generaal het zeewezen niet verwaarloozen ^ bi. 7154. — Onluslen in Friesland
mei vertoon van militaire macht bedwongen^ hl. 756. — Gronden voor Frankrijk en voor de
Vereenigde Provinciën pleitende voor een gemeenschappelijken oorlog Spanje, bi. 757.—
Overlijden van den Heer van langerak , bl. 759. — Instructie van heemstede en de knuyt ,
M. 760. — Wat ons tegen de gevaren cener verecniging met de Zuidelijken gerust stellen
hon, bl. 762. — De Piins heeft^ schijnt het, het oog op de inneming van Antwerpen,
ald. — Aanvang der conferenties onzer Gezanten in Frankrijk, bl. 765. — Plannen eener
voorloopige zamenwerking der Franschen en Nederlanders, bl. 764. — Plannen van verdeeling
van de Zuidelijke Nederlanden^ bl. 765. — Het bedenkelijke eener vereeniging van onze
oorlogsmacht met de Fransche, bl. 766. — Er is sprake^ dat een onzer Gezanten met een
ontwerp^ door Frankrijk aangeboden^ naar den Haag zal vertrekken, bl. 768. — Hoedanig
was intussehen de stand van zaken hier te lande? bl. 769. — Staat der zeezaken, bl. 770.—
Aytona trekt op tot het beleg van Maastricht, bl. 771. — De Prins moet zich persoonlijk
moeite geven tol het bekomen van geld voor zijne plannen, bl. 772. — De Prins trekt tegen
Breda op, bl. 774. — Aytona breekt het beleg op van Maastricht, en de Prins dat van
Breda, ald. — Ongenoegen in Frankrijk over 's Prinsen handelingen, ald. — De Kardinaal-
Infant komt in Brabant aan, bl. 775. — Hier te lande betuigt men den Prins zijne tevre-
denheid, bl. 776. — Zweden herhaalt het verzoek van subsidie, ald. — Onze Staatkunde
tegenover Duitschland, bl. 777. — Verhouding iüsschen Frankrijk en Spanje, bl. 778. —
Voortzetting der onderhandelingen onzer Gezanten te Parijs, bl. 779. — De knüyt gaat
andermaal naderen last vragen, bl. 780. — Heemstede dringt aan op zijne terugroeping,
ald. — Voortzetting der onderhandelingen, bl. 781. — Wederkerige betrekking tusschcn de
Vereenigde Provinciën cn Engeland, bl, 785. — Een Fransch Gezant naar Engeland ge-
zonden , om den Koning uit te noodigen tol de allianlie met de Stalen- Generaal toe te treden,
])1. 785. — Voortzetting der onderhandelingen in Frankrijk, bl. 786. —- Het traktaat wordt
geteekend, bl. 787. — Baugy neemt zijn afscheid^ bl. 789. — Gereformeerde Gemeente te
Parijs, bl. 790. — Toebereidselen tot den nieuwen veldtocht^ bl. 791. — Benarde toestand
der financiën, bl. 792. — Beraadslagingen over deze zaak bij de Stalen van Holland, in
overleg met den Prins, bl. 795. — Aanhang tol de oprichting eener Kamer van assurantie,
1)1. 796. — Voortgezette veroveringen van de West-Indische Compagnie, bl. 798. — Belangen
van den handel in de Oost- cn Noord-zee, bl. 799. — Men is bedacht op een Gezantschap
lot verlenging van het bestand iüsschen Zweden en Polen, bl. 801. — Voorwaarde, waarop
Holland de kosten van den aanstaanden veldtocht voor haar aandeel wil dragen, bl. 805. —
De Staten twijfelen aan de oprechtheid van Frankrijk, bl. 805. — De Prins trekt te velde ^
ald. — Gevaar van den kant der Keizerschen op onze grenzen, ald. — De Prins geeft
Graaf Willem van nassaü bevel tot cene onderneming in Vlaanderen, bl. 806. — Tocht van
het vereenigde Nederlandsche en Fransche leger in Brabant, bl. 811. — Schenkenschans
door den vijand genomen, bl. 814. — Hel vcrecnigd leger komt terug in den omtrek van
Schenkenschans, bl. 816. — Onze haringvloot door de Duinkerkers gedeeltelijk vernield,
1)1. 818, — Onderhandelingen met den vijand aangeknoopt, bl. 819. — Onze zeekapiteins
van flaauwhartigheid verdacht, bl. 821. — Men moest de Engelschen ontzien, waar zij de
Duinkerkers in hunne bescherming namen, bl. 822. — Dappere feilen der Zeeuwsche Com-
missievaarders, ald. — Men is bedacht op het benoemen van een buitengewoon Gezant naar
Engeland, bl. 824. -— De pest op de vloot uitgebroken, bl. 825. — Gebrek aan geld in het
leger, bl. 826. — De Staten-Generaal vergaderen te Arnhem, bl. 827. — Opening van den
vijand, ald. — Onlusten in Friesland, bl. 828. — Deputatie der Staten-Generaal derwaartsy
bi. 829. — Overlast van de onbetaalde Franschen, bl. 852. — Voornemen tol cene nieuwe
bijeenkomst, en wel te Turnhout, bl. 854. — Vertoog van de Fransche Gezanten tegen onze
onderhandelingen met den vijand, bl. 855. — Hoe men te Parijs de mededeeling der door
ons aangevangen onderhandelingen opneemt, bl. 857. — Hoe men te Parijs oordeelde over
den ongelukkigen veldtocht van 1655, bl. 858: — Bijeenkomst te Turnhout, bl. 840. —
Antwoord op het vertoog der Fransche Gezanten, bl. 841. — Nieuw verloog dezer Gezanten,
ald. — De onderhandelingen met den vijand afgebroken, bl. 842. — Ontwerp van een
nieuwen veldtocht gemaakt, bl. 844. — De Prins van Oranje doet het uiterste om Holland
van het voornemen om hei leger te verminderen af te brengen, bl. 845. ·— Eindelijk ziel
Holland van dal voornemen af, bl, 847. — Voorneme-n to'i eene bijeenkomst tot bewerking
Xï
- %
van cenen algemeenen vrede, hl. 848. — Gevaar van botsing met de Κ etser sehen door de
onzen ontweken ^ bi. 849. — Reize van foppiüs aitsema naar het Keizerlijke Hof ^ W. 850.—
Hij vertegenwoordigt de Staten op den Neder-Saksischen Kreitsdag, bi. 861, — Hij volvoert
andermaal eene zending hij den Keizer, bl. 852. — Zending naar Pruisen tot bemiddeling
mn den vrede tussehen Zweden en Polen, bl. 853. — Plan van een huwelijk tusschen den
Koning van Polen en eene Prinses van de Palts, bl. 856. ■— De Heer anbreae bepleit dén
voorrang onzer Gezanten hoven die van Brandenburg, bl. 857. — De bemiddelaars stellen
zich het sluiten van een bestand ten doel, bl. 858. — Er bestaat goede hoop, dat zij dit
doel zullen bereiken^ bl. 859. — De onzen moeten zich de handhaving der tollen 'laten wel-
gevallen , bl. 860. — Het verdrag van bestand tusschen Pol^n en Zweden onderteekend,
bl. 862. — Terugkomst der Gezanten, bl. 863. —'De Zweedsehe Ambassadeur skytte te
'sHage, bl. 864. — Pieter spiering, herwaarts afgevaardigd door de Koningin van ly^Q^my
M. 865. — Oost'Friesche zaken, bl. 866. — De blaten beschikken hier als machthebbenden,
bl. 868. — Dr. sghraer herwaarts uit Oldenburg afgevaardigd^ bl. 869. — Betrekkingen
rncl den Keurvorst van Brandenburg, ald. — Betrekkingen met den Hertog van Palls-Neu-
burg, bl. 871. — Bemoeijingen van aitsema bij den Keizer en de Keurvorsten, bl. 872. —
De Landgraaf van Hessen op onze grenzen, bl. 874. — Opheßng van den tol door Dene-
marken op de Elbe ingevorderd, bl, 878.
PLAATSING DER PLATEN EN PORTRETTEN.
Kardmaal de richelieu . ....... |
tegenover Bladzijde |
31. | |
Verovering van San Salvador . ... |
» |
y> |
41. |
amalia yan solms......... |
» |
ν |
45. |
.justinus van Nassau ....... |
5> |
ν |
58. |
Willem van Nassau; Heer van der Leek..... |
ν |
95. | |
Jacob gats. . ....... |
» |
η |
198. |
Andries bicker.......... |
» |
ν |
221. |
Laurens reael . . ........ |
» |
τ, |
31-3. |
George yilliers, Hertog van buckingiiam..... |
η |
ν |
331. |
pleter pieteksz. hein...... |
η |
•η |
351. |
Antonie van grobbendonk...... |
» |
1) |
382. |
Jan ΠΙ; Graaf van Nassau-Siegen, bygenaamd de jonge |
7) |
» |
388. |
johan w0lfaart van brederode...... |
ν |
r> |
398. |
J^eleg van 's Hertogenbosclu ....... |
7! |
■ ν |
415. |
Hendrik loncq .......... |
7} |
7} |
459. |
Willem van lier, Heer van OosterAvijk..... |
3J |
J> |
492. |
Albert coenraads burch. ....... |
J5 |
■η |
529. |
Theodorus van waardenburg . * . . . . |
V |
ν |
547. |
De Scheepstryd op liet Slaak....... |
η |
35 |
550. |
Philippus Hertog van Aerscliot, Prins van Arenberg |
ν |
Τ) |
615. |
Graaf tilly . . . . . . . . . |
η |
η |
631. |
Jacob boonen, Aartsbisschop van Mecbelen .... • |
ν |
35 |
646. |
Isabella clara eugenia , Infante van Spanje |
ν |
3J |
731. |
Adriaan pauw........" . . |
ν |
Γ, |
753. |
Hendrik Casimir van Nassau . . . . . . |
» |
7) |
756. |
. johan de knüyt.......... |
S η |
7] |
810. |
Marten harpertsz. tromp ....... |
η |
77 |
821. |
Philips van dorp........ |
η |
825. | |
NB. De onderstaande platen en portret zullen geplaatst worden |
in liet |
volgende stuk: |
Intogt van Maria de Medicis in Amsterdam.
Oodefroi, Graaf d'Etitrades.
Blag hij Burgerhout, '
Oo melis van Bever en, Heer van Strevelshoek en West-Ussehmnde.
li»
Ί