-ocr page 1-

ALGËMËËl^E (i^ËSCHIEDË^LS

DES

VADEHIAMDS,

ΎΛΝ DR

YEOEÖSTE TIJDEN ÏOÏ OP HEDEN,

door

O^ J. ΊΡ. ΛΜΜΙΜΏ;

achteueenvolgens vooiitgezeï dooil

Mr. O. VAN nmMH en ff/, c?, ÊÈÊÈMJLgj

VAN HET JAAR 1581 TOT 1βί05 NA CHRISTUS.

iflM^ mi

MET PLATM, KAARTEN EN PORTRETTEN.

te AMSTERDAM, bij
€. Ma, ÜCHliEIJElI ^ ZOOM

-ocr page 2-

Vilich {.

BE S

gm

JJ & θ Ά

r fi'y'y' /

Α0Ρ:ΤΕΕΕΕΝνΌ]4ΚΕ·¥3 VOORTGEZET
d, ο Ο Τ'

IMF^ Θο w iiijßEi^ jkït W;

-ocr page 3-

ZEVEMDE BOEK.

• .j
Λ

van de

AFZWERING VAN FILIPS 11

ïox des

Μ ü Ν S Τ Ε R S G Η Ε Ν -V R Ε ]) E.

VramjEl GJEOMMfiJLTX:,

-ocr page 4-

eerste hoofdstuk·

VERVOLG VAN HET LAATST VOORGAANDE.

(1636-1639)

Sedert het najaar van 1655 was bel beleg van Schenkenschans voortgezet en waren iC3G~
de werken, daartegen opgeworpen, steeds uitgebreider en sterker en met bedijking en
ophooging tegen het hooge water bestand gemaakt Ten einde de vesting te winnen,
was het noodig eerst het fort
Fernandus aan de Spaanschen te ontnemen, en hunne
versterkingen in den omtrek van
Kleef te veroveren. Ten dien einde werden tegen
het midden van Maart
(1656) een ige troepen uit de naburige garnizoenen op Griet-
huizen
(tusschen Emmerik en Kleef) afgezonden. Dit stadje, door Keizerschen bezet,
viel den Maart in de handen der onzen, die er een bloedbad aanrichtten om de

verdedigers de schuld der inwoners, wien men het verlies van Schenkenschans weet, te
doen boeten. Daarna gaf
Kleef met haar kasteel zich bij verdrag aan de Slaatschen
over. In den nacht tusschen den en den Maart werd alsnu hel fort
Fernandus

stormenderhand genomen. Er lag niet meer dan eene compagnie van het regiment van
den Graaf van
Embden 3, en deze manschappen kwamen bijna allen bij de verdediging
om. Na eene vergeefsche poging van de zijde des vijands, eerst om versehe troepen in
Schenkenschans
de nu meer dan ooit van nabij bestookte schans te werpen, daarna' om haar te ontzet-
ten, gaf de bezetting zich den April over, onder beding van vrgen en eervollen

aftocht naar Gelder

' Ten einde den omvang van het vorige Stuk niet overmatig groot te doen worden, lieeft men
moeten besluiten, hier een nieuw Hoofdstuk te beginnen, waarin de stof wordt behandeld, aan-
vankelijk bestemd om nog in het laatste Hoofdstuk van het vorige Stuk vervat te worden,

2 Zie hiervoor, D. III. St. IV. bl. 831. Aitsema, II, W. 277. liesol. Slat.-Gcn. 2 Jan. 1036.

Reeds hiervoor (D. III, St. IV, hl. 814) hebben wij een Graaf van Embden als Kolonel in
Spaanschen dienst ontmoet, uit de jRcso/. υαη rfe S/ö/.-Gen, (26 Sept. 1636) blijkt, dat er een
ferdikakd
Graaf van Oost-Friesland en nittherg bij den vijand diende.

* aitsema, Iï, bl. 304. jiesol Stat.-Gen. 1, 2, 4 Mei, 1636. Res, Holl, 2 Mei, 1636.
ΠΙ Deel b Stuk. 1

-ocr page 5-

25 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G36— Deze uitkomst was niet Terkregen zonder dal er wederom buitengewone en bespoedigde
geldelyke bijdragen van de Provinciën en vooral van
Holland gevergd waren Dit en
de afleiding, die het oponthoud der vyandelijke troepen in en bij
Schénkenschans ten
voordeele van
Frankrijk teweeg gebracht had, kon de Staten tot verontschuldiging
strekken, waar de Franschen klaagden, dat wij met onze krijgsmacht niet genoeg uit-
richtten om het vgandelijk geweld van hunne grenzen te weren. Maar toen nu
Schen-
kenschans
herwonnen, en deze gebeurtenis te Parijs de grootste belangstelling en
vreugde had opgewekt haastten zich de Staten-Generaal geenszins om tot verlichting
i voor
Frankrijk te velde te trekken De zwakheid, die deze Mogendheid in het laatste

I jaar» zoo scheen het, verraden had, maakte, het voor de onzen weinig raadzaam, zich zon-

i ' der nader bedenken met eene even groole inspanning van krachten als vroeger, aan

i Spanje's be- Frankrijks zijde te houden. Had Spanje op dit tijdstip met ons en den Prins in schik-

I sluit, om in weer-, . .,, , . . . , i ·. , i r,

wil van alle be-l^mg Willen treden, een ernstige poging zou niet zonder vrucht zijn gebleven. Zoo

HeT^°vred'e ^^tê Frankrijk de ondersteuning van onze Republiek hebben verloren, en righelieu
willen hooren. * Ig^j Y^l gekomen, om' aan zijne staatkundige tegenparlij de laak van zich met

Spanje te verstaan over te laten. Maar juist de vermeende zwakheid van, Frankrijk was
het, wat
Spanje aanmoedigde om eene nieuwe poging te wagen ten einde, na dezen
onzen bondgenoot buiten gevecht gesteld te hebben, ten laatste onze Republiek voor
haren opstand te tuchtigen. Daarom was onze aartsvyand niet alleen ongezind om met
ons te onderhandelen, maar werkte hij zelfs de door
foppe van aitsema. beoogde toenadering
tusschen hel Keizerlijke Hof en onzen Staat krachtdadig tegen. Van onze weifelende hou-
ding in het voorjaar van 1656 maakte
Spanje gebruik om Frankrijk te besloken, en
tegelijk hoopte het ons, door de bedekte medewerking van
Engeland, op zee genoeg Ie
doen te geven, ja, op dit gebied onze overmacht te fnuiken. Om dildoel te bereiken
getroostte zich het Spaansch Bewind de grootste moeilgkheden. De Spaansche natie was
uitgeput en hare geestdrift voor den oorlog uitgedoofd. Den IS"^®·! October 1655 schreef de
eerste Minister
olivarez uit Madrid aan den Kandinaal-Infant te Brussel, loen hij hem
op nieuw eenig geld voor zyn leger toezond: » het is ongeloofelijk wat mij dat alles kost:
want er zijn noch penningen, noch kooplieden, noch Staatsdienaren: ook doen ze mij den
dood aan En in Juni, 1G56, bij gelegenheid van het vertrek van eenige Spaansche sol-

^ Resol. Slat.-Gen. 28 Maart; 1, 2, 6 April; 16 Mei, 1636. Res. Holl. 23ApnI, 1636.
^Miss. VAN PAUW, Y. d. 20 Mei, 1636, in Secr. Res.
3 Zie hiervoor D. 111, St. 17. bl. 844.

i

In eenen brief van denzeliden aan denzelfden, d. d. 18 Sept. 1636, leest men, dat S-panje
naar hare Nederlanden overmaakte 250,000 kroonen in de maand, en bovendien nog 50,000 ia

de maand wegens den porlog met frankrijk, en 100,000 buitengewonen onderstand in de maanden

-ocr page 6-

DES VADERLANDS.

dalen naar Vlaanderen: »Al onze zeelieden zijn van hier vertrokken. Uwe Hoogheid
kan niet gelooven wat het kost, noch zich de traagheid voorstellen, met welke een
ieder zich hier roert. Niemand is tot iels te krijgen zonder geld of gunsten, alsof wi]
met onderdanen van den groolen Turk Ie doen hadden. Ik beken Uwe Hoogheid,
dat van al de vele bezwaren, waardoor de Monarchie overstelpt is, er geen naar mijn
inzien zoo groot is, als dit: immers brengt het al de andere te weeg. Dat is de oor-
zaak, dal er nergens voortgang in te krijgen is. Als Uwe Hoogheid zag, hoe het hier
in dit opzicht toegaat, zij zou bespeuren, dat het niet anders mogelijk is, dan dat niets
gelukt en alles ten eenenmale te gronde gaat. In één woord, Monseigneur, liefde is
er niet, gevoel van eer evenmin: men is er slechts op uit in de
Calle Mayor te wan-
delen, naar de comedie te gaan, en wat er nog wordt uitgevoerd, komt slechts lot
stand met macht van handen en dwang." ^ En toch schepen moesten hetzij uit
Spanje
worden toegezonden, hetzij voor Spaansch geld in de Vlaamsehe havens worden uitge-
rust: want hoe gaarne het Engelsch bewind ons ook tegenwerkte, daartoe was een voor-
wendsel noodig, en dit voorwendsel was de onvoldoende bezetting der Vlaamsehe Kust.
Waren nu niet gedurig koningschepen uit
Duinkerken of Oslende uitgeloopen ora onze
scheepsmacht bezig te houden, ja, haar soms gevoelige slagen toe te brengen, zoo zou
die bezetting eene geringe moeite geweest zijn.

In de maand Januari (1656), zoo meldde jan evertsen, die met zyn eskader om
zich Ie ververschen in
Zeeland was binnengevallen, lagen zeven schepen in het Scheurtje
gereed om uit te loopen, ten einde op onze koopvaarders, die met den eersten Oosten-
wind in groolen getale zee zouden kiezen, jacht te maken. En dat op een tijd,
dat noch de Admiraliteit van het Noorder-kwartier,, noch zelfs die van
Amsterdam bij
gemis aan penningen in staat was om een enkel schip in zee te brengen, en de Staten-
Generaal grond hadden om den Raad van State de Provinciën lol de opbrengst harer bij-
drag en tot de scheepsmacht te laten vermanen met deze drangreden, dat toch de zee,
die nu genoegzaam van 's lands oorlogschepen was ontbloot, niet ten eenenmale aan
onze vijanden prijs gegeven mocht worden: geschiedde zulks, dan sleepte het verlies
der zee den ondergang van het land in zijn gevolg mede. Met deze taal der Staten
was de klacht der Hollandsche zeedorpen maar al te zeer in oviereenslemming: zij wer-
den, dus heette het, al meer en meer in de uiterste ellende gedompeld, daar de Duin-
kerkers en andere schepen des vijands, zonder dat het hun eenigzins belet werd, de

Toestand van
ons zeewezen.

Februari tot Mei 163C. Hieronder wjjren dc kosten voor het Huis van den Kardinaal-Infant en
van de Fransche Koningin-moeder en andere vreemde Vorstelijke personen Ic
Brussel, niet
begrepen.

^ Visite aux Archives et ά la Biblioth. royale de Munich, par m. gachard (Compte rendu de la
Cmm. rmjale d'hist. de Belgique,
1864)

1636 —
1639.

1* ·

-ocr page 7-

27 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Γ>3Π— zee geheel in kregen: het was niet langer mogelijk ter vischvangst uit te varen, ja
zelfs gebeurde hel, dat de vijand des nachts aan land kwam i. Op zoodanige aanmanin-
gen der Staten en klachten der belanghebbenden werd dan, wat maar eenigzins zeil-
vaardig kon gemaakt worden, in zee gezonden; doch ditmaal haperde het bovendien aan
gezag bij de bevelhebbers.
Van dorp klaagde, dat hij in zijn ambt niet naar behooren
werd ontzien, en de Vice-Admiraal
liefhebber verzocht om ontslag wegens den laster,
aan welken hy bloot stond Zoo ooit, was er thans aanleiding om de zaak ernstig
met den Prins te overwegen. Door de Gecommitteerden, daartoe van wege de Staten van
Holland aangewezen, werden verscheidene voorslagen tot bezuiniging gedaan met het
doel om de beperkte middelen tot krachtiger uitwerking te doen strekken, en alzoo de
grieven der Land-Provinciën tegemoet te komen, opdat dezen bereidwilliger worden
mochten om hare bijdragen te leveren. Tegelyk en om dezelfde reden was er sprake
van de hervatting der beraadslagingen ter oprichting der Compagnie van assurantie —
Tegen het einde van Februari (1636) waren de Hollandsche Gecommitteerden gereed
met hun verslag. Daarbij werd voorgesteld, dat in
Holland, welke Provincie zelve in
de betaling harer bijdragen aan de Admiraliteiten zeer ten achteren was, een nieuw
last- en veil-geld op de in- en uitgaande goederen zou worden geheven, waaruit onge-
veer twee en een half millioen gulden gevonden zou kunnen worden; dat, even als vroe-
ger , 70 schepen, en daaronder 6 jachten en 6 fregatten, in dienst gehouden, en
daarvan 31 lot bezetting der Kust aangewend zouden worden; dat ter Generaliteit zou
worden voorgesteld, de opbrengst der convooien aan de Provincie
Holland te laten,

I

li met dien verstande dat daarmede het subsidie van twee millioen jaarlgks ten behoeve

der Admiraliteiten zou vervallen: de opbrengst der licenlen zou aan de Collegies ter
Admiraliteit blijven tot onderhoud van de schepen op de rivieren en binnenstroomen.
De vraag aangaande de oprichting eener Compagnie van assurantie op Staatsgezag
sneden de Gecommitteerden af door het gevoelen uit te spreken, dat het een ieder
vrij zou slaan zich bij vorm van assurantie te doen verzekeren, waartoe een orde en
reglement gemaakt zou worden In het begin der maand Maart bepaalden zich de
werkzaamheden der Staten-Generaal bijna uitsluitend tot de ernstige behandeling der
zeezaken met Zijne Excellentie, en het resultaat was, dat hel ontworpen reglement drin-
gend aan de Provinciën werd aanbevolen, opdal zij zich de offers, daarbg gevorderd,
mochten getroosten; daar inlusschen de nood dadelyke voorziening eischte, werd bij wyze

I ï Resol Stat-Gen. 28 Dec. 1635.9, 10,11 Jan.; 27 Febr. 1636. Rcsol. Holl. 16,27 Febr.l90ct., 1636.

I ^ Resol. Slat.-Geii. 5, 18 Jan. 1636.

I 3 Deze zaak was steeds aangehouden [Resol Stat.-Gen. 5 April, 1635. iies. M. 23 Maart, 1635).

I Resol, Holl. 30 Jan.; 14, 15, 21, 23, 27, 28 Febr.3 7 Maart 1636. Resol SlaL~GenΛ^^n.·,

f 27 Fcbr, 1686.

-ocr page 8-

DES VADERLANDS. 2i>

van voorloopigen maatregel zooveel mogelgk in de behoefte van het zeewezen voorzien
en het bericht van een belangrijk voordeel, door de dapperheid van den Commandeur
JAW EVERTSEN, dcn Februari, op de hoogte van behaald op drie Spaansche

schepen, onder het bevel van den Admiraal colla.rt, waarvan slechts één ontkwam
was wel geschikt om nieuwen moed te geven, ten einde de zaken tot nader order voor
geheel verval te bewaren.

Vooral de Provincie Utrecht was achterlijk in de betaling der gelden ,-door haar ten behoeve
der zeezaken verschuldigd. Dit kan ons niet bevreemden, wanneer men den toon in aanmer-
king neemt, op welken haar vertegenwoordiger in het Gollegie ter Admiraliteit te jRoiier-
dam over de misbruiken schreef, die hij hier aantrof Wanneer door de IJoJlandsche
kooplieden het land zoo werd bestolen, en de Raden ter Admiraliteit het recht des
Lands zoó slecht ter harte namen, als hun vertegenwoordiger verzekerde, zouden zij
dan, dus redeneerden de Staten van
Utrecht, nauwgezet voortgaan met de betaling hun-
ner bijdragen? Neen! Eerst moesten de Hollandsche kooplieden, die bij de veiligheid der
zee het meesle belang hadden, dal schandelijk ontduiken van de betaling der rechten
slaken. Deden zij dit, dan zou het wellicht blijken, dal men niet eenmaal van de Land-
provinciën zoo veel behoefde te vergen, als nog steeds van haar gevorderd werd
Door eene bezending naar
Utrecht hoopten Hun Hoog Mögenden de Staten van dit
Gewest tol eene andere gezindheid te brengen Doch dit werkte zoo weinig uit,
dat
Utrecht, in Mei 1656, het nieuw ontworpen reglement lot bezetting der Kust en
lot het kruisen in de nauwe Zee nog niet had aangenomen. Eerst in Juli Irad zij
eenigermale in schikking ß. In de maand April vonden
dorp en liefhebber hunne
eskaders nog Ie slecht toegerust om onder zeil Ie gaan en de schepen af te wachten,
die met veel geld aan boord uil
Spanje stonden aan te komen ïoen brak er zelfs
te
Rotterdam wegens wanbetaling een oproer onder de matrozen uit. Die rhatrozen,
door de officieren van den bodem voorgegaan en door hunne schuldeischers gevolgd,
vervoegden zich ter vergaderplaats van hel Collegie Ier Admiraliteit, en met

' Resol. Slat.-Gen. 3,4,5, 6, 27 Maart; 12 April, 1630. lies. Holl. 4,14,15,19 Blaart; 24 April, 1630.

- Resol, Slat.-Gen. 14 Maart, 1626. evebtsen werd met een gouden kelen en medaille, en zijne
kapiteins, alsmede zijne matrozen, naar evenredigheid beloond, «om andere tot gelij ke daden op
Ie wekken"
{Resol. Slat.-Gen. 15 Maart, 1636).

3 Zie Brieven van a. van eck aan a. van iiiltes, in Kronijk van het Hist. Genootsch. te Utrecht,
1867, p. 40—131.

''Resol. Stat.-Gen. 1 Junij, 1635. ^ Resol. Stat.-Gen. 1 Junij; 16 Julij, 1635.

^ Resol. Slat.-Gen. 7 April; 7 Mei; 23, 29 Julij, 1636.
Resol. Stat.-Gcn. 13 April, 1636. Resol. UolL 15, 25 April, 1636.

lfi36-
1639.

-ocr page 9-

29 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G36— heftige dreigementen vorderden zij betaling. Daar zij niettemin geene voldoening hadden
kunnen krijgen (liet haperde aan de achterlijkheid van
Gelderland), zoo liet het zich
aanzien, dat dit oproerig volk zich naar den
Haag zou begeven, om hunne eischen
bij de Staten zeiven te laten gelden. De Staten van
Holland besloten dadelijk de noo-
dige penningen, bij wyze van voorschot aan
Gelderland, beschikbaar te stellen, maar
niettemin de zaak te laten onderzoeken, opdat de schuldigen naar verdienste gestraft
mochten worden Hel blijkt echter niet, dat dit geschied is, en weldra ontstonden te
RoUerdam met het onbetaalde bootsvolk nieuwe onlusten Dat bepaaldelijk te Rotte}^-
dam
de geldeloosheid tot zulke tooneelen leidde, laat zich licht verklaren. Immers om-
streeks dezen tijd bleek het, dat de Provinciën sedert het jaar 1629 bij het Collegie
ter dier slede 70 tonnen gouds ten achteren waren

En in een gedeelte van dit jaar werden de inkomsten der Admiraliteit bovendien nog
Tijdelijke slui- gedrukt door de sluiting der licenlen, dat is, door het verbod van toevoer van oorlogs- en
mondbehoeften aan den vijand langs de handelswegen fusschen de
Wezer^ en de Pruisische
grenzen, een verbod, aangedrongen door bedreiging van de straffe des doods, anderenten
^ voorbeeld, gepaard aan verbeurdverklaring van goederen, ten voordeele van onze soldalen
of matrozen: zelfs de Gouverneurs, Commandeurs en andere bevelhebbers, benevens hunne
Imisgenooten , die paspoorten lot vervoer der verboden artikelen zouden hebben afgegeven,
zouden met den dood worden gestraft Met dezen maatregel, genomen ten einde den vgand
te bemoeilijken, terwijl Λvij
Schenkenschans trachtten te heroveren, wasvoor de Holland-
sche en Zeeuwsche kooplieden een aanmerkelijke winstderving verbonden: om niets an-
ders te noemen, nagenoeg de geheele handel in haring en zoutevisch stond stil. Van
den aanvang nu aan vermoedde men bij de Zeeuwen ongeneigdheid om zich aan het
verbod te houden. Die van
Holland klaagden, dat de Zeeuwen de ^Sc/ie/cietot schade van
anderen, zeer traag hadden gesloten Toen nu
Schenkenschans was overgegaan, be-
grepen de Heeren van
Zeeland, dat met de oorzaak ook het gevolg verviel, en zy wa-
ren bedacht, op eigen gezag de licenlen weder te openen. Deswegens ontvingen zij eene

li

II

Jii

^Resol Stat.-Gen. 15, 16, 17 April, 1636. Resol. Holl. 18 April, 1636.

2 Resol StaL-Gen. 25, 26 Juli, 1636.

3 liesol. Stat.~Gen. 24 Juni, 1636. Scventich staat er duidelijk geschreven ία het exemplaar op
het Utrechtsche Prov. Archief.

^ In Maart 1636 verscheen hier een afgevaardigde van Bremen met verzoek dat de Staten de
sluiting der licenten op de
Weser mochten opheiFen. Resol. Stat.-Gen. 20, 21 Maartj 36 Mei,
1636. AiTsEMA II, hl. 339.

ä Resol. Stat.-Gen. 1 Febr. 1636. Resol. Holl. 24 Jan.j 1, 7, 12, 13, 19, 20 Febr. 1636.
6
Resol. Stat.-Gen. 22 Febr. 1636. Resol Holl 15, 16, 23 Febr. 1636.

-ocr page 10-

DES VADERLANDS. 2i>

»><5-

E't

lf)3G-.
1639.

waarschuwing van de zijde der Stalen-Generaal. Maar weldra bleek, dat de licenten
door de Overheid in
Zeeland werkelijk geopend waren, en Hun Hoog Mögenden riepen
de personen, door wier toedoen zulks geschied was, ter verantwoording, niet zonder
protest van den Zeeuvvschen Gedeputeerde
vosbergen, die dit besluit te overijld achtle.
Niettemin werd vastgesteld, dal zij die ongeniachtigd lot de opening last gegeven of die
bewerkstelligd hadden, metterdaad zouden gestraft worden. Wegens de gestrengheid der
straf, die op de overtreding was gesteld, was dit geene kleine zaak, en
vosbergen pro-
lesleerde nogmaals. Intussclien verlangden die van
Holland, dat als nu op gezag der
Stalen-Generaal tot de opening der licenten werd overgegaan. Hoezeer dit gevoelen, door
Hun Hoog Mögenden als aannemelijk aangenomen, lot eenige inschikkelijkheid ten aanzien
der Zeeuwen scheen te moeten stemmen , werd niettemin de fiskaal van de Generaliteit ge-
last, de Commandanten van het Fort
de Kruisschans en ysmLilloo, den kapitein van het
oorlogschip en de convooimeesters aldaar, benevens den convooimeester te o/? Zoo?n

naar 'ä Gravenhage te doen komen, op grond dat zij niet hadden behoord te gehoorza-
men op hel bevel der Stalen van
Zeeland, wien men buitendien besloot het ongelijk
onder hel oog te brengen, dat zij der Generaliteit hadden aangedaan. Op aandrang van
Holland, dat zich in deze zaak telkens, nevens de gewone, door buitengewone Gedepu-
teerden deed vertegenwoordigen, zouden er Gecommitteerden naar
Middelburg gezonden
worden om voldoening te vorderen, en bovendien werd de Prins verzocht het nog niet
opgeheven verbod der licenten door eenige oorlogschepen te lalen handhaven, onder
protest der Heeren
de knuyt en vosbergen, die voor de onheilen waarschuwden, welke
van zulk eenen maatregel het gevolg konden zijn. Een en ander besluit had ten gevolge,
dal in hel begin van de maand Juni, trouwens toen de Zeeuwsche kooplieden met de
lijdelijke opening hun winst gedaan hadden, de licenten door
Zeeland op nieuw werden
gesloten. Maar, was de Heer
levin de cock. Raad ter Admiraliteit te Middelburg, die
de brieven lot opening der licenten had geparapheerd, naar
den Haag ontboden, deze
Heer verontschuldigde zich, evenwel zonder dat Hun Hoog Mögenden deze veront-
schuldiging aannamen, op grond van drukke werkzaamheden bij het Collegie. De licenl-
meesler van
Bergen op Zoom had eenen anderen grond, waarom hij niet, als de ande-
'en, op de indaging verscheen: de besmettelijke ziekte, heette het, was uitgebroken in
zijn huis. Maar ten aanzien van zijne medegedaagden waren de Staten niet onbarrahar-
lig- Zij kregen zeer spoedig vergunning om weder te vertrekken, en, na overleg met
<len Prins, Averd ook goedgevonden, dat men de bezending naar
Zeeland achterwege
zou laten. Voor de maand Juni ten einde was, werd besloten de licenten legen den
/ Juli weder te openen. Die van
Holland zouden niet zoo gemakkelijk weder lot
ecne sluiting te brengen wezen

^ Resol, Slat.-Gen, 30 Mei, 4, 5, 6, 7, 10,13,15,10,24; 20Juni, 1636, Aitsema lll.l. 319.

-ocr page 11-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1(536— Eene voorname reden van verontschuldiging voor hunnen onwil, in'deïe zaak door

1039

de Zeeuwen aan den dag gelegd, was, dat de sluiting loch niet baatte. Immers werden
de Vlamen van alles wat Avij tot onze eigene winstderving verboden hun toe te voeren,
rykelyk voorzien door de Engelschen, die de blokkade van de haven van
Duinherken
volstrekt niet telden. Ja, uit Zeeland had gedurende den tijd ^er sluiting een levendig
vervoer van waren naar
Engeland plaats met geene andere bestemming dan om dadelijk
van daar naar
Vlaanderen te worden overgescheept. Dus was er van den aanvang aan
sprake van geweest, dat men ook den neutralen, met name den Engelschen, beletten
zou onzen vijand krygs- en mondbehoeften toe te voeren Doch zoo ver had men
niet durven gaan.

Niettemin was het bepaaldelijk met het oog op Engeland, dat de Zeeprovinciën in

Aanspraak van dezen tijd op de handhaving van ons gezag op zee en tot uitrusting van een genoegzame

ingeland op de

opperheerechap- scheepsmacht om de blokkade der Vlaamsche Kust te doen ontzien, met de meeste kracht
pij
ter zee. aandrongen. Wilde men zich, zoo sprak de Admiraliteit van ^m^im/aw?, de heerschappij
der zee, het
dominium maris, niet laten ontnemen, zoo moest men orde op de zeezaken
stellen — In dezen tyd zag een werk hellicht, hetwelk hier te lande stof lot nadenken
gaf. Te welen, hel
Mare clausum (of de zee gesloten),. in antwoord op het Mare
liberum
(of de zee vrij) van hugo de groot, geschreven door den beroemden en als
)) grooten dictator der geleerdheid van de Engelsche natie" gevierden
Johannes selden.
In dif geschrift poogde de auteur hel oppergezag van de Engelsche Kroon over de
Brilsche zee te staven, hetgeen ten Hove uitnemend behaagde, gelijk dan ook de Koning
bij proclamatie van den Mei, 1656, een door de onzen steeds ontdoken verbod

van zijnen vader, om, zonder vergunning en erkentenis van 's Konings recht, op de
Engelsche en Schotsche Kust Ie visschen, vernieuwde Met eene sterke scheepsmacht zou
hy daaraan van nu af de hand houden, en te meer was het Ie verwachten, dat hij dit doen zou,
vermits hij, len einde zich tegen zijn Parlement te sterken, een voorwendsel behoefde
om geld te heffen, —De Staten vanlieten
seldews werk door den Leidschen Hoog-
leeraar PETRUS CHNAEus beanlwoorden, maar aarzelden om, aangezien dal geschrift geen
openbaar karakter had, dit of eenig ander legenschrift op hun gezag te laten uitgeven
Zij
lieten hel dan ook na, voornamelyk, zoo het schijnt, op raad van den Heer van sommelsdijk ,

1 Resol. Holl. 24 Jan.; 7 Febr.j 4 Maart, 1636.

2 Resol. IM. 27 Febr. 1636. 3 Aitsema, II, bl. 306.

1 Resol Holl 21 Dec. 1635. 10 April; 2 Aug. 1636. Later vereerden de Staten van Holland
den Advokaat dirk grasavikkel , die eene wederlegging tegen het Mare clausum geschreven had,
met een jaargeld van 500 gulden
{Resol. Holl. 18 Jan.; 7 April, 1639).

'■■Λ ■

-ocr page 12-

DES VADERLANDS.

die zou gezegd hebben, dat, zoo wij de vrijheid der zee niet met de wapenen konden
beschermen, wij zulks met de pen niet doen zouden]

Deze Heer van sommelsdijk was door de meerderheid der stemmen van de Staten van
Holland aangewezen om als buitengewoon Gezant naar Engeland te gaan, ten einde de
verderfelijke plannen, die het Engelsche Hof legen ons gezag op zee smeedde, zoo
mogelijk te veradelen Doch hij had zich verontschuldigd, eensdeels wegens zijnen
65-jarigen ouderdom, anderdeels op grond dat hij niet gekend was'geweest in de onder-
handelingen , die tot het traktaat met
Frankrijk geleid hadden, en hij diende, gaf hij
te kennen, met de eigenlijke strekking van een verdrag bekend te wezen, tot hetwelk
hij den Koning van
Grool-Britannië zou moeten overhalen toe te treden. Dit was
blijkbaar slechts een voorwend/el. De ware reden zal wel, juist omgekeerd, gCAvcest
zijn, dat hij,
souimelsdijk, gelden mocht voor den vertegenwoordiger van de nauwst-
mogelijke alliantie tusschen de Vereenigde Provinciën en
Frankrijk, eene alliantie, die
Koning
karels ontevredenheid en argwaan grootelijks gaande maakte, daar zij tot eene
verdeeling der Zuidelijke Nederlanden tusschen
Frankrijk en die Provinciën strekte,

• I

zonder dat Engeland met eenig aandeel bedacht was 3. De Staten van Holland namen
aanvankelijk die verontschuldiging niet aan, en de Heer
van sommelsdijk loonde zich
bereid de taak te aanvaarden onder eenige voorwaarden, van welke de voornaamste deze
was, dat hij van het Hof van
Engeland zou mogen vertrekken, wanneer hij oordeelen
zou aldaar geen dienst meer Ie kunnen doen in de zaak van 's Konings loetreding lot
ons verbond met
Frankrijk. Hierop wonnen de Stalen van Holland de meening in van
den Prins en de Gecommitteerden tol de Fransche zaken. Doch inlusschen sprak
som-
melsdijk
den Prins, en bewoog hy Zyne Excellentie tot de verklaring, dal hij zijne
verontschuldiging gegrond vond en hem niet aanried het gezantschap op zich te nemen
Zoo bleef eene benoeming uitgesteld, die toch zoo dringend geacht was. De Fransche
zaakgelastigde
brasset bleef daarbij niet in gebreke te verzoeken, dat men cenen bui-
lengewonen Gezant naar
Engeland zou zenden, of ten minste onzen gewonen Gezant
een bijzonderen last zou doen toekomen betreffende de teruggave van de
Palis^ over
welke zaak men aldaar thans beraadslaagde In de maand December (1655) kwamen
Hun Edel Mögenden dan ook lot het besluit om eerst nogmaals te pogen den Heer
van
SOMMELSDIJK over te halen, en toen deze weigerachtig bleef, lot buitengewonen Gezant
bij het Engelsche Hof Ie benoemen den Heer Mr.
cornelis van beveren, Heer van
Strevelshoek en WesHjselmonde, Raad en Rentmeester van Zuid-Holland en Oud-

1636 —
1039.

i
i

α

Ki

s0mhf.ls01.tic
verontschaldigt
zich van het Ge-
zantschap naar
Engeland, en vak
beveren
wordt
daartoe verkozen.

' Aitsema, II, bl. 298.
^ Aitsema, II, bl. 298.
5
Hesol. Holl 23, 27 Oct. J63.5.
III Deel. 5 Stuk.

2 Zie hiervoor, D. III, St. IV, bl. 824 , 825.
4
Holl. 4, 6, 9, 18 Oct. 1035.

2

-ocr page 13-

10 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— ßurgemeesler van Dordrecht Weldra vereenigden de Slalen-Generaal zich met deze
keuze en werd last gegeven de Instructie van den nieuw benoemden Gezant te stellen.
Reeds voor liet einde van Januari (1636) was de Heer
van beveren gereed om te ver-
trekken Docli er verliep nog ruim eene maand voordat zijne Instructie vastgesteld
Zijne Instructie. ^YJJS 4 z,ij bevatte voornamelijk de volgende punten. De Gezant moest, en dit was
bij de omstandigheden, in welke zich
karel I tegenover zijne onderdanen geplaatst
bevond, van bijzondere beteekenis, door hoog op te geven van onze achting voor den
Koning en van onze waardeering zijner goedgunstigheden voor dezen Staat, Zyner
Majesteits welwillendheid trachten te winnen, en hem daarentegen doen gevoelen, dal
hoe meer hij ons met zijne gunsten vereerde, wg des te beter in slaat waren de gemeene
zaak te beharligen, »en te helpen vinden de interessen van die van zijn Huis.·' — Dit
zag in de eerste plaats op het herstel van het gezin zyner zuster in de erflanden van
de Palts; maar kon de Koning er geen hoop uit scheppen op ondersteuning in zyne
binnenlandsche moeilykheden ? Hierloe kon hij te meer meenen grond te vinden in de
betuiging, die de Gezant mede moest afleggen, dal, hoe
Spanje ons ook bij Zijne
^ Majesteit mocht afschilderen, wij zyne oudste en vertrouwdste vrienden en bondgenooten

waren, op welke »by alle voorvallende gelegenheden vast en onverwrikbaar kon gerekend
worden ten bale van Zijne Majesteit." — Had Koning
karel I slechts de bescherming der
Spanjaarden gestaakt cn van zijne aanspraak op het eigendom der zee afstand gedaan, wij
zouden er ons niet om bekreund hebben, zoo hij geslaagd ware, zich volstrekt gebieder
in zijne Rijken te maken, te meer omdat de Puriteinen het maar al te zeer eens waren
met zulke predikanten, die het den Slaten soms lastig maakten — Doch de hoofdzaak
was nog niet vergeten , om welke
Frankrijk er van den aanvang aan op had aangedrongen ,
dat wij nevens eenen Franschen Ambassadeur eenen buitengewonen Gezant naar
Engeland
zouden zenden. Dus kreeg yan beveren bepaaldelgk in last, om in overleg met de Fransche
Ambassadeurs den Koning te trachten te bewegen tot openbare vredebreuk met
Spanje.
Vroeger was reeds gebleken, dit moest onze Gezant als beweegreden bezigen, lot welke
aanbiedmgen ten behoeve van het Huis van de
Palts Spanje gekomen was, toen Engeland
deze Mogendheid slechts met den oorlog bedreigd had. Daarentegen, bleef de Koning
vredelievend, dan kon hij niets anders wachten, dan dat de Spanjaarden hem met ijdele
woorden zouden blijven misleiden. — Deze redenering was volkomen juist; maar zou
de Koning de vermeerdering van
Frankrijks macht en van onze grootheid, ja, de ver-

• ResoL Holl. 5, 7, 19, 20, 21 Dcc. 1035. ResoL Stat.-Gen. 24 Dec. 1635.
- Resol. Stat.-Gen. 16 Jan. 163Ö.

3 ResoL Holl. 20 Jan. 1030. Resol, Stat.-Gen. 20 Jan. 1030.
Resol. Stat.-Gen. 1, 12 Febr. 1036. ^ Aitsema , 11, p. 395.

-ocr page 14-

DES VADERLANDS. 2i>

cleeling der Zuidelyke Nederlanden, zonder dat hij zelf daarvan zijn deel kreeg, niet
cenen al te duren prijs achten, zelfs voor hel herstel zijner zuster? — Ittaar, bovendien,
hoe kon
karel in zijne omstandigheden oorlog voeren? Op deze vraag had onze Gezant
het antwoord, dat om nevens ons en
Franhryk tegen Spanje op te treden, Zijne
Majesteit niets anders noodig had, dan de vloot, die hij reeds bijeen had: nieuwe lasten
had hij derhalve op zijne onderdanen niet te leggen. Behalve zijne medewerking lot
het uitrusten eener vereenigde, met een goed getal soldaten bemande vloot van 7ö sche-
pen , waartoe
Engeland 50 schepen en 8000 man, Frankrijk evenveel schepen en
soldaten, en wij 15 schepen en 4000 man zouden leveren, behoefde van Zijne Majesteit
niets gevergd te worden. Eene landing op de Spaansche kust zou het doel dier uitrus-
ting zijn, en het herstel van het Paltsische Huis het einde der bezetting van de te maken
verovering. Eenen krijgstocht, daarentegen, naar de
Palts te ondernemen, zou onze
Gezant stellig ontraden. — Het was den Staten er slechts om te doen, aan de Engelsche vloot
eene andere bestemming te doen geven, dan de handhaving van's Konings gezag tegen ons
op zee, en van den anderen kant door hem in een oorlog op
Duilschlands bodem medege-
sleept te worden, begeerden zij niet. — Maar was
kaäel tot geen openlijke vredebreuk te
bewegen, dan moest men zien te verkrijgen, dat de Koning 50 schepen met de noodige
manschap in handen stelde van den Keurprins van
de Palts om benevens Fransche en Ne-
derlandsche schepen de bovengemelde onderneming uit te voeren, of wel dien Prins alleen
aan het hoofd eener machtige vloot legen
Spanje liet optreden, maar steeds gesteund door
eene gelijktijdige onderneming van
Frankrijk en Hun Hoog Mögenden op een ander punt
van het Spaansche schiereiland. Was evenwel de Koning zelfs hiertoe niet te bewegen,
dan moest men zorgen, dat hij de houding koos eener veeleer voor onze dan voor de
Spaansche zyde Avelwillende onzijdigheid. — Trachtte de Koning onze Gezanten tot een
afzonderlijk verbond, met uitsluiting van
Frankrijk^ over te halen, dan zouden zy zich
daarmede niet inlaten, maar in allerijl bericht geven van de zaak aan Hun Hoog Mö-
genden en Zijne Excellentie: desniettemin mochten zij van voorwaarden en doel van zulk
een verbond kennis nemen. — Bij het vertrek van den Gezant verzuimden de Staten
niet, heni geschenken voor Zijne Majesteit en voor hovelingen van invloed mede te geven

1636—
lfi39.

Nog vóórdat de Heer van beveren iels meer dan algemeene voorstellen had kunnen
doen, verscheen hier een Engelsch edelman, belast met eene boodschap aan de Staten.
Het Avas de graaf van
arundel, bestemd een gezantschap bij den Keizer te bekleeden.
Onverwacht kwam hij aan, en alle plechtigheden van ontvangst wees hy af. Tot de
Graafabundei.
Staten-Generaal ten gehoor toegelaten, verklaarde hij (zijne toespraak was in de Italiaan-
sche taal verval) gekomen te zyn om de Koningin van
Bohemen te bezoeken en aan
Hun Hoog Mögenden opdat zijne reize naar den Keizer geene achterdocht by hen

(e 's Ilaye.

O *

1 AiTSENi, II, p. 307—310. Resol. SlaL-Gen, 10, 16 Jan. 1636.

-ocr page 15-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— mocht verwekken, mededeeling Ie doen van het doel zyner zending: dit doel was hel
herstel van 's Konings neef, den Keurprins, waartoe thans voor de laatste maal, zeide de
Gezant, de weg van vredelievende onderhandeling werd ingeslagen, en hel totstandko-
men van eenen algemeenen vrede te bevorderen. Ten slotte dankte hij uit naam van
Zijne Majesteit voor de beluigingen van der Slalen belangstelling in het lot van den
Keurprins, onlangs door hunnen buitengewonen Gezant gedaan, en voor de geschenken,
door dezen aan den Koning aangeboden — De bijzondere gesprekken, door den
Graaf gevoerd, strekten niet om de Heeren van
Holland gerust te stellen omtrent 's Konings
bedoelingen legen de vrijheid van onze visscherij. Integendeel zij meenden wal hij over
's Konings toeleg om zijn recht op de vier zeeën te handhaven gezegd had, als eene
kennisgeving te moeten opvallen, op welke men zich, zoo zij zonder eenige tegen-
spraak bleef, later van de Engelsche zijde zou kunnen beroepen. Deswegens ongerust,
verschenen buitengewone Gedeputeerden van
Holland ter vergadering der Staten-Generaal
met het verzoek dat de Heeren, die den Graaf vaarwel zouden zeggen, het vraagstuk
der visscherij ter sprake mochten brengen met het doel om Ie doen gevoelen, dat men
zicli alhier 's Konings aanspraak niet onbetwist liet aanleunen, maar verwachtte dat Zijne
Majesteit in dit opzicht niet anders zou willen handelen, dan zijn vader en Koningin
ELISABETH. — Zoo bczorgd waren de Heeren van
Holland, ook op grond van de brieven
van
van beveren en joagiiimi, dat zij de vraag stelden of het niet raadzaam was, den
laatste, die toch naar
Zeeland overkomen moest om zijne echtgenoot te begraven^ eens
te
^s Gravcnhage te onlbieden, ten einde ten volle ingelicht te worden omtrent de in
Engeland beraamde plannen en heerschende denkbeelden, waarover bezwaarlijk schrifte-
lijk kon gehandeld worden. Hoezeer niet inziende, dat wat
arundel gezegd had, als
eene ambtshalve gedane kennisgeving moest opgeval worden, vereenigden Hun Hoog
Mögenden zich met de strekking van
Hollands voorstel, en besloten joachimi aan te
schrijven, herwaarts over te komen

Den Ssten Juni (1656) was joacnmi in den Haag, en uil zijne mededeeling bleek,
Kauel I heeft dat de Koning van zins was onzen haringbuizen het vissclien op zijne kusten te verbie-
ναηοΓζενϊ53ϋΐ!ει·3 ^ΰ recognitie betaalden. Dit nu waren de onzen besloten

^^ geven: de minsle betaling van eenig door den Koning geheven recht

kwam hun voor eene erkentenis te zyn van eene aanspraak, die zij len-eeuwigen dage
meenden te moeten ontkennen;
joagiiimi kreeg legen zgnMerugkeer naar Engeland
instructies mede in dezen zin, en in Holland was men er op bedacht onze haringvis-
schers in staat te stellen om de invordering der recognitie des noods met geweld te weige-
ren. Tegelijk verordenden de Slalen een scherper toezicht op de schepen der onzijdi-

1 Rcsol Slat.-Gen. 21 April, 163G. Aitsema, p. 310.

2 Resol. Slat.-Gen. 24, 28 April, 1G36. Rewl Holl 23, 24, April; 6 Junij, 1636.

-ocr page 16-

DES VADERLANDS. 2i>

gen, met name der Engeischen, die zicli veroorloofden de Vlaamsche havens lebevaren: 163G—
een maatregel, die gepaard ging met eene kennisgeving aan Engeland, dat wij de
blokkade dier kust met een genoegzaam aantal schepen dachten Ie handhaven. Wat
de overige punten van geschil belrof, aan onze Ambassadeurs in
Engeland werd de last
vernieuwd op de betaling der gelden, welke die Kroon ons nog wegens de troepen van
MANSFELD en andere krijgslieden schuldig was, aan te dringen, en eene menigte zaken,
die voor den rechter der Admiraliteit hangende waren, zoo goed mogelijk te zien af te
doen Om de Engelsche Oost-Indische Compagnie, die wel drie millioen van de onze
eischtc, tevreden te stellen, mocht
van beverbn een aanbod doen van 400,000 gulden.
Voorts werd er een plakaat gesteld, waarnaar zich onze zeelieden op de Britsche kusten
te regelen zouden hebben, om de felle botsingen, die er van tijd lot lijd lusschen hen
en de Engelschen voorvielen, te voorkomen

JoAGHiMi's terugkeer naar zijnen post werd bespoedigd op hel bericht, dat *s Konings
oorlogsvloot zich werkelijk onder onze haringvisschers vertoond had, voorgevende hen
legen de Duinkerkers te beschermen, waarvoor den Koning dan die erkentenis betaald
zou worden. Dit had onze visschers zoo verschrikt, dat zij, voor een deel ten minste, dit
maal van het visschen hadden afgezien. Deswegens lieten Hun Hoog Mögenden hunnen
gewonen Gezant, vergezeld door de geheele vloot van den Luitenant-Admiraal
van dorp,
naar Engeland overvoeren, om den Koning zoo haast mogelijk over deze zaak te spreken,
cn hem Ie verzoeken het vraagstuk van Zijner Majesteils zeerecht in den bestaanden slaat
Ie lalen
van borp's vloot toefde lang in het Goereesche Gat, en intusschen kwam
de lijding, dat de Engelschen het vischrecht metier daad invorderden, en vele onzer
visschers de betaling boven verzet of staking hunner nering verkozen. Toen onze
vloot op de plaats gekomen was, voerde zij weinig uit. Geen wonder: want de vlootvoogd
verlangde by de onbepaaldheid zyner instructie de verantwoordelijkheid van geweld le-
gen de Engelschen te gebruiken, niet op zich Ie nemen. Niettemin vond men hier Ie
lande onzen Luitenant-Admiraal wat al te beleefd voor de Engelschen, en klaagde in het

' In het begin van liet jaar 1636 moest bothwell lang te vergeefs naar besluit op zijnen voor-
slag betreiFende dc
Merchanls advenlurers Avachten [Resol. Slat.-Gen. 30 Jan.j 23 Febr.; 8, 20
Maartj 1 April, 1636. Resol Holl 31 Jan.; 26 Febr.; 8 April, 1636).

2 Resol Stal-Gen. 8, 16, 19 Junij 17, 22, 28 Juli; 15 Aug. 1636. Resol Holl 10, 12
Juni; 29 Juli; 8 Aug. 1636.
Aitsema, II, p. 310, 408, 409. Jan van Galen (zie hiervoor
Stuk IV, bl. 823, 824) was nog altijd in
Engeland gevangen {Resol //o//. 11 Maart, Resol Stal-
Gen.
10 Juni; 17, 28 Juli, 1636). In bet begin van het jaar 1636 was er weder op 10schepen
van onze West-Indische Compagnie, Avegens balddadiglieid door ons bootsvolk gepleegd,
te Ply-
mauth
beslag gelegd {Resol Stat.-Gen. .18 Jan. 1636).

3 AITSEMA, II, p. 409.

-ocr page 17-

14 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

s

1636— algemeen over de geringe uitNverking van de tegenwoordigheid onzer oorlogschepen in zee

Hoé het zij, men besloot joaghimi's vernieuwde overkomst af te wachten en de uilwerking
zijner bemoeiingen bij den Koning te vernemen , voordat men krachtiger maatregelen nam,
ïn October (1636) hadden de Stalen bericht, dat de Engelsche schepen zich op nieuw
lot het vorderen van lastgeld onder onze haringvloot begeven hadden. Dit was te be-
denkeiyker, omdat de Luitenant-Admiraal, naar men alhier meende, zonder noodzaak,
had aangekondigd, dat hy spoedig ter verversching zijner schepen uit zee herwaarts zou
komen — In het begin van November (1636) was
joaghimi terug. Hij had niets
gunstigs te melden. De Koning zag niet af van zijn vermeend recht; integendeel bij
bleek de invordering nu voor goed te willen regelen, en beweerde, dat onze haring-
visscbers mcl de zaak volkomen tevreden waren, en zich beter beschermd achtten door
de Brillen, dan door Hun Hoog Mögenden. Toen
joaghimi hem had doen gevoelen,
dat wij het in onze hand hadden om met
Spanje vrede te maken, en dat wy in dat
geval machtig genoeg zouden zijn om ons geen ongelyk van hem te laten welgevallen,
had Zijne Majesteit onzen Gezant dit wapen ontnomen, door te zeggen, dat de Span-
jaarden wel vrede zouden maken met de Franschen, maar niet met ons. Alsof hij zeggen
wilde, dat de strijd met ons alleen onverzoenlijk was, en Europa niet in rust zou zijn,
voordat wij te gronde gericht zouden wezen. Reeds onderhandelde men te
Londen,
hoezeer men te Parijs den Engelschen Gezant alles behalve voorkomend bejegende ^^
over eene allianlie met de Fransche Regeering, die, begeerig om met
Engeland opeen
goeden voet te slaan, geneigd was om veel toe te geven, en wier aandacht door het
hooggaande misverstand lusschen ons en
Engeland zeer gelrokken werd Voorzeker
kon door de bejegening, welke wij van
Engelands zijde ondervonden, Frankrijks
vertrouwen op onze macht niet bevorderd worden. — Naar zyn advies gevraagd, ver-
klaarde onze Gezant den Stalen gcenen raad te kunnen "geven. Van hem, voorzeker ,
die zich in
Engeland niet gehaat mocht maken, kon de raad niet uitgaan, om tegen
den Koning geweld te gebruiken. — Al was het nu ook, dat de Staten daartoe niet
De Hollandera overgingen, niettemin namen die van
Holland voor, van ons recht niet te wijken, en
te^ge^ ^'van Britschcn Koning de heerschappy over de zee nimmer Ie gunnen De moei-

wijkL""^* ^^ lijkheden met zijne eigene landgenoolen, in welke karel I al meer en meer gewikkeld
werd, kwamen den Staten weldra bijzonder te stade. Immers bekwamen wy daardoor

1 AiTSEMA, 310, 311, 409. IlesoL· Stal.^Gen, 25 Aug. 1636. Resol Boll. 17, 19 Sept. 1638.

2 Resol. Holl 8, 9, 15 Oct. 1636. Resol. Stat.-Gen. 21 Oct. 1636.

3 Missicvc V. ΡΑϋΛν, V. d. 21 Maart, 1636.

'' Resol. Slat.-Gen. 13 Juni, 1636. S eer, Resol: Missie ve v. pauw uit Pörys, ν. d. 22 Febr. 1636.
5
Aitsema, II, ρ. 311, Resol. Slat.-Gen. 9, 17 Nov. 1636. liesoL TIoU. 22,25, 26Nov. 1636.

-ocr page 18-

DES VADERLANDS. 2i>

in 's Konings misnoegde 'onderdanen stille bondgenoolen, welke niet duldden, dat hij 1636—
zich, al was hel door afpersing van
Treemdelingen, de middelen Terschafle om zich
legen hen te versterken. Ook waren de geldelijke ongelegenheden van den Koning,
die hem noopten, toen hij in dezen tijd de hier te lande verpande juweelen wenschte
Ie lossen, van de Staten eenig gunstbetoon Ie wachten ^, gansch niet geschikt om zijne
stelling tegenover ons krachtig te maken.

Voor liet einde van het jaar 1656 was arundel uil Duitschland lérug. Wederom
verkoos hij van de Stalen geene beleefdheden aan Ie nemen. De taal, die hij bij het
liem verleende gehoor lot de Staten sprak, bestond in eenige algemeene beluigingen,
en hij vertrok zonder Hun Hoog Mögenden te verwittigen. Geen geringer personen dan
den Graaf van
kuilenburg en den Raad-pensionaris van Holland, jagob cats, zond
men hem achterna om hem ten minste nog Ie
Rotterdam tc begroeten

Wat er tusschen ons en Engeland voorviel, was alleszins geschikt om het bondgenoot-
schap met
Frankrijk te doen waardeeren, en ons Ie doen zorgen, dal deze Mogendheid
zich niet, wegens onze traagheid in het voldoen aan den eisch der alliantie, van den
aangevangen strijd ontsloeg. Dan toch zouden wy alleen gelalen zijn geweest legen
allen. Doch van den anderen kant kon men zich niet onbezonnen, met vervxaarloozing
van genoegzame waarborgen voor hel behoud onzer zelfstandige macht, aan den oorlog
nevens
Frankrijk overgeven. De landmacht, in overleg met Frankrijk, lol onderne-
mingen van verre of nabij gebruikt, kon ten slotte een wapen worden legen onze onaf-
hankelijkheid. De zee was de waarborg onaer zelfstandigheid en levens hel middel onzer
kracht. Vandaar het dralen van de Stalen van
Holland, voordat zij zich met den Prins omtrent
hel aanhouden van al de troepen, die Zijne Excellentie in dienst houden wilde, verslon-
den Een sterk aandringen van
Holland en Zeeland, dal toch de Landprovinciën en Gronden, die
de Prins mei haar de zeezaken ernstig mochten behartigen, was nog altijd hoog noodig. ^ηηϊ

Immers had de Provincie Utrecht de verklaring nog niet herroepen, dal zij in geen subsidie

ten behoeve der zeezaken meer zou bewilligen , tenzij alvorens eene Kamer van Assurantie tot de zeemacht

111^® vorderen,

ware opgericht. Volgden, zoo spraken die van Holland, de andere Geweslen dat voorbeeld,
zoo zou men zich genoodzaakt zien, »dezeeden vijand ten beste te geven — Uit eigen
krachten, dit was de bedoeling dier verklaring van
Utrecht, moesten de Zeeprovincien
in de behoeften van hel zeewezen voorzien.- Van dezelfde strekking was de vermaning,
aan die van
Holland gegeven, *dal zij lol veiling van de zee op het voorbeeld der
West-Indische Compagnie zien zouden, en zich van de medewerking dezer Maatschappij

'tl

J Resol. Stat.-Gen. 7, 8, 12 Nov. 1626.

2ficsoZ. Stat.-Gen. 22, 24, 27, 29, 30, 31 Dcc. 1636. Aitsema, II, 311.
3 Zie Stuk IV, LI. 844, 845.
^ Resol, Stat.-Gen. 16 Juli, 1635. Resol. //c//.26 Juni, 1635.

-ocr page 19-

16 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zouden bedienen ^, of wel de Zeeuwsche kapers lot de kern eener onizaggelijke zee-
maclil zouden maken. Doch wanneer dan
Holland en Zeeland ernstig in overweging
namen, om eenen raad van zulk eene strekking werkelijk op te volgen, moest dadelijk
de onaannemelijkheid der zaak blijken. Of zou in dat geval de opbrengst der convoien
en licenten niet aan de Zeeprovinciën verzekerd, en de bijdragen, door de andere
Provinciën lol de landmacht te verstrekken, niet aanmerkelijk yerhoogd hebben moeten
worden? Dat plan nu, zoo vaak reeds in verschillende vormen te berde gebracht, het
zou, men zag het steeds duidelijker in, den Prins bij de uitrusting en het onderhoud
der armee van het krediet van
Holland en, in hachlijke oogenblikken, van Hollands
steeds gereede gelden verstoken hebben. Dan ware het, schrijft sommelsdijk, met den
Slaat gedaan geweest en de Zeeprovinciën zouden op die wijze inderdaad eene af-
zonderlijke, uitsluitend op geweld Ier zee steunende Mogendheid, eene soort vaii Zee-
rooversstaat hebben moeten worden. Dus zien wij de Staten en den Prins telkens
terugkomen tot het oude, en trachten de verschillende lasten naar evenredigheid over
alle Provinciën te verdeden, door zoowel de Land-Provinciën lot de zeemacht, als de
Zee-Provinciën lot de landmacht Ie doen bijdragen Eerst toen
Holland zich zonder
lol uiterste maatregelen te behoeven Ie komen, verzekerd mochl houden, dal de zee-
macht gehandhaafd en geene gelden, voor het zeewezen bestemd, ten behoeve der land-
macht besleed zouden worden ^, gaf die Provincie hare toestemming tot dat wal er
vereischt werd om het leger niet geheel werkeloos te lalen. Tegen het midden van
Maart (1G36) toch werd last gegeven de ponten en bruggen rivieropwaarts te brengen,
en over een deel der toegestemde legerlasten beschikt En nadat de Prins van de
Slaten-Generaal gevorderd had, dal de zeezaken »al pari" mei de landmacht zouden
worden behartigd, Averd, en zelfs toen niet zonder uitstel wegens de aarzeling van
Holland ^
den kapiteins aangeschreven, hunne compagniën binnen een bepaalden tijd voltallig te
maken Doch in dit jaar (wy hebben het reeds boven te kennen gegeven zou er
met ons leger niets van belang worden uitgevoerd, en dal in weerwil van
Frankrijks
aandrang op grond van den nood, in welken het weldra ten gevolge van eenen inval
der Spanjaarden uit
Brabant verkeerde.

1 Res. Holl. 1035. bl. 179—182. 13 Sept.^ 6, 19 Oct. 1635.

2 Archiv, de la M. d'Or. Sér, II, p. 86. 3 HggoL Holl 4 April; 21, 22 Dec. 1035.

-i In den ΛνΐηΙοΓ van 1635/36 bedroegen de gelden, die van de middelen der Admiraliteit van
Rotterdam lot de Landmacht Avaren »gediverteerd," de som van 245,000 gulden {Resol. Stat.-Gen.
9 Jan. 1636. Resol Holl. 6 Maart, 1636). Resol. Stat.-Gen. 12 Maart, 1636.

Resol. Stat.-Gen. 19, 21 April, Resol. Holl. 22, 24 April; 6 Juni, 1636.

7 Zie Stuk IV, bl. 844—847.

1(530-

-ocr page 20-

DES VADERLANDS. 2i>

In hel vroege voorjaar van 1656 liet het zibh niet van ons verwachten, dat wij in

1 u O </ ·

verband met Frankrijk eene krijgsonderneming zouden aanvangen, of zelfs ernstig over
een krijgsplan met die Mogendheid zouden raadplegen.
Schenkenschans was nog niet
herwonnen, en, buitendien, men verlangde, dat
Frankrijk ons van den overlast ver-
lossen zou, die de noodlydende Fransche soldaten ons aandeden. De verteeringen, hier
De noodlijdende
door hen in gasthuizen als anderzins gemaakt, moesten eerst met geld, uit feTtrek^^^

over te maken, betaald wezen. Dan konden die ongelukkigen te scheep vervoerd wor- lijk van hier.
den, en, voor zoo verre zij daartoe nog bekwaam waren, in
Picardïë lot versterking
van het leger gebruikt worden, waarmede de Staten den Koning hadden voorgeslagen,
Duinkerken of eene andere plaats aan te tasten, wier verovering hem meester van de
Vlaamsche Kust kon maken i. Doch in den nood der hier ingekwartierde Franschen
werd nog allijd niet voorzien. Met harde woorden werd dit aan
Frankrijk verweten:
zoo doende, verklaarden de Stalen, kwam deze Mogendheid de verplichting, die zy by
hel laatste traktaat op zich had genomen, kwalijk na, en Hun Hoog Mögenden zouden
zich genoodzaakt zien op de aanwending van middelen bedacht te zyn, die zy vroeger
niet in de gedachten zouden genomen hebben Nooit, schryft
pauw, had hij den
Kardinaal zoo verstoord gezien, als toen hij uit zijnen mond de ellende vernam, die
de Franschen in ons land leden, en den overlast, dien wij er van hadden: niet aan
geld, zeide hy, had het gehaperd, maar aan het slechte beleid Hoe het zij, geld
was er thans noodig, en zonder nieuw subsidie van
Frankrijk zou Holland niet Ie
bewegen zyn om van den eisch af te zien, dat eenige troepen werden afgedankt De
Staten verlangden twee millioen, maar zouden zich met anderhalf millioen tevreden
stellen δ. Werkelijk willigde
Frankrijk hun verzoeking, en op genoegzame toezegging,
dat de gemaakte schulden betaald zouden worden, werden eindelyk de soldalen, het
overblijfsel van den gemeenschappelijken veldtocht van het vorige jaar, naar hun vader-
land ingescheept 7.

Nu meende Frankrijk van ons werkdadige deelneming aan den oorlog te mogen
cischen, ten einde den vyand door eene afleiding ten Noorden den beraamden inval in

' Dit is het plan, waarvan hierboven (St. lY, bl, 844) met een woord gesproten is.
2 Resol Stat.-Gen. 14 Maart, 1636. 3 Secr. ResoL: Miss. v. pauw v. d. 14 April, 1636.
^ Zie Stuk IV, bl. 846.

® Secr. Resol.: Brieven v. H. H. M. aan paüw, v. d. 28 April en 5 Mei, 1636. Resol.
Stat.-Gen.
1 April, 1636.

G De regimenten van waardenbübg en mülert zouden mede uit die som onderhouden worden.

' Resol. Stat.-Gen. 1.5, 18, 20, 24 Meij 21, 23 Juni; 2.Tuli, 1636. Secr. Resol. 11 Άύ, 1636.
Brieven van
paüw, van 20 en 21 Mei, 1636, in Secr. Resol,

III Deel. 5 Stuk. 5

-ocr page 21-

18 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

fr·—— ι —, ι ' , ................, ^

1G ^ 6

1C39. Franhrijks noordelijke grensprovinciën Ie beletten. Doch Holland draalde om Franhrijks
aanbiedingen te aanvaarden, ten einde van de verplichtingen, die daarmede gepaard

Groudcii, die gingen, vooralsnog ontslagen te blijven De toestand van het bewind van righeueu

Holland doen

dralen onvoor-was weder uiterst hachelijk: ontstond er in Frankrijk eene omwenteling, dan zouden
"ΊΐαηίΙΐβ inTde^'^y ^^ krachten van dit Rijk, met die van
Spanje en Engeland vereenigd, tegen ons
te werken. gekeerd gezien hebben, zoo wij iederen weg tot onderhandeling hadden afgesneden en
geene onzekerheid hadden overgelaten, aan welke der beide partijen, die
Frankrijk
verdeelden, wij de voorkeur gaven. Dit dralen verdroot en beangstigde den Kardinaal.
Reeds had zijn Gezant
gharnagé er herhaaldelijk mondeling op aangedrongen, dat de
Slaten hun leger in het veld zouden brengen en met de Hessische troepen zouden laten
samenwerken maar geen voldoend antwoord bekomen. Ten laatste hadden Hun Hoog
Mögenden, blykbaar om tgd te winnen, hem verzocht zijn aanzoek schriftelijk tot hen
te richten. Dit deed hij den Juli (1656) in tamelijk bitse taal. Minder nog,

verklaarde hij, om eene afleiding voor Plcardië en Champagne te bewerken, was hel
noodig, dat wij ons leger te velde brachten, dan om aan
Europa, hetwelk de oogen
op ons gevestigd hield, te toonen, dat wij trouw bleven aan ons bondgenootschap mei
Frankrijk: hieraan werd getwijfeld aan het Hof van den Keizer en zelfs in Italië: daar
heette het, dat wij dezen zomer werkelooze toeschouwers zouden blijven, ja, dat er
onderhandelingen tusschen ons en den vijand gaande waren. Op dezen grond verwachtte
Frankrijk, dat wij niet langer aarzelen zouden onze armée, »volgens de steeds ge-
bleken goede bedoeling van den Prins van
Oranjete velde te brengen, en, zeide
de Gezant, wij mochten niet vergeten, hoe zijn Vorst de troepen des Keizers van onze
grenzen afleidde Tot zulk een dienstbetoon zou de Koning niet in slaat blijven, zoo
wij ons niet roerden. — Vyf dagen later herhaalde
giiarwagé op uitdrukkelijken last zijn
aanzoek: hij deed het ditmaal in zeer vleiende bewoordingen. Terwijl de vyand werkelijk
tot eenen inval in
Frankrijk overging, begreep de Fransche Regeering, die trouwens de
gronden van der Slaten aarzeling zeer goed inzag, ons in eene bitse bejegening geen
voorwendsel lot trouwbreuk Ie moeten geven. — Op de beide memories van
gharnacé
antwoordden de Staten alsnu, dat Frankrijk niet moest vergeten, hoe zij ter herovering
van
Schenkenschans hun leger den geheelen winter en een goed deel van het voorjaar
te velde hadden gehad. Deswegens hadden zij het daarna in de garnizoenen moeten

ι Resol. Holl. 10, 11, 25, 31 Juli, 1636. Resol. Slat.Gen. 30 Juli^ 2, 6, 7 Aug. 1036.
2
Resol StaL~Gen. 10, 12 Juli, 1636. Uiervoor St. IV, bl. 849, 850, 875.
2 De Prins stelde in Mei, 1636, voor, de Franscbgezinde partij in
Luik met tc leenen gelden
Ie ondersteunen, iets dat de Fransche Regeering gaarne zou gezien hebben (^eso/. Gen. 28 Mei;
4, 5 Aug. 1636.
Secr, Resol.: Miss. v. pauw, v. 13 Juni, 1636).

-ocr page 22-

DES VADERLANDS. 2i>

Tcrverscheii. Niellemin hadden zij de ponten en den arlillerielrein reeds weder naar
Nijmegen gezonden, en binnen weinige dagen zou het leger Ie velde trekken i.

Tegelijk met deze bepaalde toezegging, ging Holland er toe over om het sluiten van
het nieuwe traktaat van subsidie met
Frankrijk niet langer op te houden Tot zoolang
was tevens de beschikking vertraagd op het verzoek, door den Heer
van hkemstede
gedaan, om van zijn Gezantschapspost ontslagen te worden. ~ Ongeveer sints een jaar
vóór dit tydstip had deze Gezant zijn dringende aanzoeken om ontslag hervat. Er was,n>X· terug,
schreef hij, voor hem te
Parijs niets meer te doen, en al wilden de Staten hein ten
hunnent niet gebruiken, toch was het beter, dat zg hem ontsloegen, opdat hij den
blaam ontgaan mocht van slechts tot zijn vermaak in
Frankrijk te toeven In den-
zelfden zin schreef hij aan den Heer
van sommelsdijk Wel begreep pauw, dal deze
en anderen zijnen invloed in
Holland vreesden, en dat hij er niet op hopen mocht
ontslagen te worden, zoo hy niet afzag van het denkbeeld om by zyne terugkomst den
gewichtigen post van Raadpensionaris van
Holland weder te aanvaarden. Deze Provincie,
wier onafhankelijkheidszöcht reeds zooveel tegenstand bood legen dezulken, die haar tol
eene minder voorzichtige staatkunde wilden medeslepen, zou door de tegenwoordigheid
van eenen man als
pauw^, met die gewichtige betrekking bekleed, in dien tegenstand
slechts versterkt kunnen worden. Zoolang het derhalve verwacht moest worden, dat
pauw,
hier teruggekeerd, weder als Raadpensionaris zou optreden, vond zijne terugroeping
zwarigheid. Maar nauwelijks had hij eenigermate te verstaan gegeven, dat hij tot den
afstand van zijn Raadpensionarisschap te bewegen zou zijn, of hem werd eenig uitzicht
op zijne terugroeping geopend, en legelyk werd in de vergadering van
Holland ernstig
aan het benoemen van een gewoon Ambassadeur in
Frankrijk gedacht Doch de
Staten dezer Provincie konden er zoo spoedig niet toe besluiten om hunnen Raadpen-
sionaris te ontslaan, en diensvolgens beweerde de Prins, dat hij
'm Frankrijk onmogelyk
kon gemist worden De Heer
van sommelsdijk richtte tot Zijne Excellentie brief op
brief over deze zaak, en beijverde zich bij de invloedrijke leden der Stalen van
Holland
om PAuws terugroeping te keer te gaan Het gevolg was, dat de Heer van heemstede
alsnu uitdrukkelijk om zijn ontslag als Raadpensibnaris verzocht. Hierop maakten de
Gecommitteerde Raden van
Holland de zaak tot een punt van beschrijving legen de
zitting van April (1656). Dan zou men gelast komen tol de benoeming, ten eerste,

Helmstede
komt uit Frank-

ml0

' Sccr. ResoL 12, 17 Juli, 1636. liesoL Jloll. 15, 16, 37, 22 Juli, 1636. Hesol Stat.-Gen.

17, 18, 28, 30 Juli, 1636. Aitsesu, II, 328—330.

ï Resol Slat.-Gen, 28 Julij 7 Aug. 1636. ^ migg. τ. pauw, v. 24 Aug. 1635.

4 Archiv, de la Μ. d'Or, Sér. Π, Τ. III, ρ. 79. ^ Resol. Holl. 2, 12, 13, 18 Julij 27 Sept. 1635.

β ResoL Holl. 3 Ocf.j 10, 21 i\c. 1635. ^ Archiv, de la M. d'Or. 1.1. 83-89.

1036—
1639.

-ocr page 23-

20 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ir,36— van eenen Raadjiensionaris, daar de vijfjaren, voor welke de Heer van heemstede was
1G39

benoemd, alsdan ten einde liepen, en, len tweede, tot de verkiezing van een gewonen
Gezant te
Parijs Alvorens den zetel van Raadpensionaris ledig te verklaren, wilden
sommige leden de terugkomst van den Heer
van heemstede afgewacht hebben. De
Vergadering kon dientengevolge nog niet tot een besluit komen. Maar op het eind der
maand April was men het eens, dat de post vakant was; dat een nominatie van drie
andere Heeren tol dat ambt zou worden opgemaakt; dat heemstede, volgens het beding
met hem getroffen, zijnen rang als lid der Rekenkamer zou hernemen, en dat eerst-
daags tot de keuze van een gewoon Gezant in
Frankrijk zou worden overgegaan —

Cats wordt Jjj jjg volgende ziltino; stelden de Stalen van Holland op de nominatie voor het Raad-
llaadpensionaria ο o

van UoUand·, pensionarisambt de Heeren cats; foreest. Secretaris van Alkmaar, en de glarges,
Pensionaris van Haarlem, De Prins bedankte de Vergadering van Holland »ernslelijk"
voor de mededeeling van het drietal, legen hetwelk hij verklaarde »niets met al" te
hebben, en met eenparige stemmen werd
jakob cats gekozen, die met eene nederige
toespraak hel ambt aanvaardde. Nu werd ook van wege de €lalen-GeneraaI den Heer
van heemstede vergund, zoodra hij verkoos, naar het vaderland terug te keeren, en
door de Stalen van
Holland Mr. govert brasser, pensionaris van Delft, tol gewonen
Franschen Gezant bij meerderheid van stemmen benoemd; doch deze bedankte voor de
eer, en Hun Edel Groot Mögenden namen zijne verontschuldigingen aan. Dadelijk

oosterwuk, gingen zij er toe over om den Heer van oosterwijk, toen ter tijd Ambassadeur te
Gezant in iVaw/i- .... ·, , i ■· · i ^ - λ r^

rijk, Venelte, in brassers plaats als den man aan te wijzen, wiens keuze men bij de Gene-

raliteit zou bewerken, en deze vereenigde zich met die keuze

Alzoo slond de Ambassadeur te Venetië van zijnen post afgeroepen te worden. Dit
gaf den Venetiaanschen Gezant ten onzent,
gontareni's opvolger Francisco miciieli stof
lot bedenking; hij duchtte dat de Slalen, misnoegd over de ongezindheid der Republiek
om ons subsidie uil te keeren, die betrekking onvervuld zouden laten, of wel een

' Resol Holl. 163G, ρ. 370, 371. = Resol Holl. 12, 14 Maart; 5, 2G, 30 April, 1636.

3 llcsol Holl. 29, 30, 31 Mei; 3, 4, 6, 7 Juni; p. 449, 1636. Resol. Stat.-Gen. 30 Mei;
7 Juni, 1636,

^ Resol Stat.-Gen. 31 Juli, 26 , 29 Aug.; 7, 8, 9 Sept. 1634. In Aug. 1635 werden, daar
de Yenctiaansche Ambassadeur in gebreke was gebleven om de verponding te betalen (hij rekende
zich daarvan wegens zijne waardigheid ontheven), de vensters van zijn huis afgehaald. Toen een
dienaar der justitie, die daartoe liad medegewerkt, later voorbij het huis kwam, werd liij door
lakeijcn van den Ambassadeur aangerand en gewond. De Staten van
Holland zochten bij de
Generalileit verhaal op »zulke proceduren, hier te lande ongebruikelijk''; de Staten-Generaal
verzochten hierop den Gezant, zijnen domestieken te gelasten »zulke aanslagen tegen een persoon,
die niets dan zijn plicht gedaan had, testaken"
[Resol. Stat.-Gen. \ , 2, 13 Sept.; 12 Nov. 1635).

-ocr page 24-

DES VADERLANDS. 2i>

afgevaardigde ταη minderen rang voor Venetië zouden bestemmen. De Republiek ver- icsf) —
langde de allianlie met de onze te vernieuwen, docli ongehouden te blijven tot het
verstrekken van het subsidie, waartoe zij (de Fransche Gezant te
Venetië getuigde hel)
niet onwillig, maar onvermogend was Niettemin besloten de Staten, den Heer
van
oosTERwiJK te gelasten niet uit Venetië te vertrekken zonder alvorens op het heftigst
aangedrongen te hebben op de aflossing der achterstallen van het subsidie. Van zijnen
kant verzocht
miciieli herhaaldelijk, dal oosterwijk niet vertrekken mocht voordat hem
een opvolger was gegeven. - liun Hoog Mögenden antwoordden, dat zij wel genegen
waren in goede vriendschap en alliantie te blijven, en eenen nieuwen Gezant te benoemen,
maar dal zij gaarne zien zouden, dat men nakwam, wat die allianlie medebracht. Toen
de Gezant nu hoop op de betaling van het subsidie gaf, gingen de Staten lot hel
benoemen van eenen Ambassadeur over, en verkozen daartoe voor drie jaren, op voor-
dracht van
Holland^ den Heer willem boreel, pensionaris van Amsterdam. Nadat dit w. βυκκκη
geschied was, bleek, dal wij te vergeefs op het geldsecours zouden wachten Maar
er was nog eene grieve. De Fransche Gezant te
Venetië, eerst de Heer de tuillerie,*^ VeneUc,
eii straks de Maarschalk de créqui, bleef in gebreke onzen Ambassadeur aldaar met die
eerbewijzen te bejegenen, met welke onze Gezanlen overal bejegend werden, en die
onze Ambassadeur te voren oak te
Venetië ontvangen had Dit gaf aanleiding tot
verloog op verloog van onze zijde aan het Fransche Hof, van waar de Heer
pauw ten
slotte schreef, dat hij aan den goeden uilslag der pogingen om onzen Gezant te
Venetië
naar den eisch Ie doen behandelen, twijfelde Op hei einde van het jaar 1636 was
de zaak nog niet naar onzen wensch geschikt, en alsloen gaven de Stalen den Vene-
tiaanschen Ambassadeur Ie kennen, dal wanneer men de verzekering niet had, dat aan
onzen Ambassadeur te
Venetië zulk een titel verleend, en zulke eer bewezen zou wor-
den, als aan den Venetiaanschen Gezant alhier geschiedde, men op de benoeming van
eenen Gezant naar
Venetië terug zou moeten komen ^ Oosterwijk, die in bet begin
van het jaar 1637 voorloopig een lijd lang te
Parijs doorbracht, schreef van daar, dat
de Venetiaansche Ambassadeur bij hel Fransche Hof,
gontareni, hem ronduit verklaard
had, hem niet te zullen bezoeken, evenmin als hij zulks den Heer
pauw gedaan had:
hij mocht hem, namelyk, geen hoogeren li lel geven,
άίχη óiea τ/άώ Signoria Hlustrissima ^

1 Resol Stat.'Gen. 1 Mei, 1034. 23 Jan. lf)35.

2 Resol. Stat.~Gcn. 17, 19, 20 Juni; 6, 7, 29 Augj 3 Sept. 1636. Resol Holl. 10 Junij
8, 12, 18, 25, 30 Juli3 2 Aug. 163Ö.

^ Men weigerde onzen Gezant den titel van Excellentie en de lioogerhand, Avanneer men hem
ten zijnent ontving.
ResoL Stat.-Gen. G Scpt.; 12 Oct. 1C34. ^ Miss. v. d. 1 Febr. 1630.

5 Resol. Stat.-Gen. 22 Dec. 1G36.

-ocr page 25-

22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1630— een titel, voegt onze Gezant er bij, die in Italü den minsten edelman gegund -werd.

Op dit bericht verlangden Hun Hoog Mögenden van den Veneliaansclien Gezant ten
hunnent bondig antwoord op de vraag, of zijne lastgevers geneigd waren den Nederlandsehen
Ambassadeurs allerwege al de eer te geven, die hun aan de Hoven van
Frankrijk en
Engeland verleend werd. Viel dit antwoord niet bevredigend uit, dan zouden^ zij de
zending van den Heer
eoreel ophouden. Migheli antwoordde, dat de Secretarissen der
Republiek aan de Gezanten van Gekroonde Hoofden, en ook aan den onzen, den titel
Ecccllenza gaven; maar de Doge en de Senaat gaven dien aan niemand, zelfs niet aan
de Gezanten van Keizer en Paus. Dus hadden wij ons niet te beklagen,
Coruaro,
de Venetiaansche Gezant te Londen, gaf den Heer van reveren mede dien titel, en
die Gezant was bestemd
gowtaneni te Parijs te vervangen. Deze opheldering achtten
de Staten voldoende i. -

Zoodra de Heer van heemstede de vergunning om in het vaderland weder tekeeren,
Eapport van " » '

HiiEMSTEDE ter ontvangen had, spoedde hii zich herwaarts. Daar Hollands bewilliginfi in de voortzettini;

Generaliteit. ö ' ί J b ο ö

van de onderhandelingen tot een nieuw subsidieverdrag, en de belofte, dat ons leger
te velde zou trekken, niet lang meer op zich zouden laten wachten, zoo kon zijn vertrek
uit
Parijs onmogelijk als een bewijs van verkoelde vriendschap worden uitgelegd. Hij
verliet dan ook
Frankrijk, omstreeks het midden van Juli (1656), » na van Zijne Majesteit
den Koning en de Ministers menig vriendschapsbetoon ontvangen te hebben — Den
15dBn Augustus verscheen de gew^ezen Gezant ter vergadering der Staten-Generaal om
verslag te doen, Uilgenoodigd om de punten aan te slippen, die naar aanleiding van
dit verslag stof lot beraadslaging moesten geven, verklaarde hij, nog andere punten te
hebben van grooter gewicht, die hij oordeelde geheim te moeten houden en slechts aan
den Prins met bepaalde Gecommitteerden te moeten mededeelen Een dier punten
betrof de handelwijze van eenige Hollandsche schippers, die zich
Ie Napels hadden laten
overhalen om hunne schepen in Spaanschen dienst te stellen Hoe? vraagden deswegens
de Fransche ministers, leenden nu de Hollanders strijdkrachten ter zee aan den gemeen-
schappelijken vijand? Zonder het antwoord op zulk eene vraag af te wachten, rekenden
zij zich bevoegd om zich voor dat bedrijf schadeloos te stellen. Verkozen de Hollanders
de Spaansche scheepsmacht sterker te maken, dan vermocht men hen, des noods door
dwang, aan de ontwijfelbare verplichting om hunnen bondgenoot.
Frankrijk, ter zee

1 ResoL Stat.'Gen. 27, 28 Fcbr.j O, 23 Maart, 1637.

Miss. v. d. Secrct. eiiskehken, v, d. 25 Juli, 1636. ^ jicsol. StaL-Gen. 13 Au/r. 1636.

'i Uit een brief uit Genua van 5 April, 1636, te vinden in hal Register van ingekomen Brieven
enz. uit Frankrijk
(F. 511 en 512), blijkt, dat de Ncdcrlandsclie consul aldaar, met name ha-
melman
, aan de Spanjaarden schepen verhuurde en kanonnen vertochl..

-ocr page 26-

DES VADERLANDS. 2i>

bij te slaan, gedachtig maken. Reeds had op grond van zulk eene redeneering de Bisschop KiSfi—
van
Nantes, bevelhebber der Fransche vloot te Marseille, Hollandsche schepen geprest.
Ook den toevoer van granen aan
Spanje door Hollandsche schepen, die van daar met
zout terugkwamen, verlangden de Franschen geweerd te zien: zij zouden voortaan geen
oogluiking meer gebruiken, maar de volle lading van zulke schepen verbeurdverklaren ^
De Staten van
Holland waren niet geneigd dit handelsverkeer met Spanje te staken, eu
zij beijverden zich uitstel van de uitvoering dier bedreiging te bekomen, totdat de Heer
VAN oosTERwiJK te
Parijs zou gevestigd zyn

Van den anderen kant hielden dezelfde Staten het sluiten van het subsidieverdrag nu
niet meer tegen, slechts onder voorwaarde, dat zij zich daarbij niet zouden behoeven
te verbinden om binnen een jaar geen krijgsvolk af te danken, noch ook om de regi-
menten van
waakdenburg en mulert voor onze rekening te nemen. Cuarnacé , hoezeer
daartoe, zeide hij, niet gelast, zag van dezen dubbelen eisch af, en nu was het traktaat,
waarbij onzen Staat eene toelage van anderhalf millioen werd toegezegd ^^ echter niet
zonder dat er bij eenige leden van
Holland bezwaren overbleven, van onze zijde beklonken.
Deze bezwaren brachten teweeg, dat men in
Franhrijk op zijne beurt de ratificatie uit-
stelde— Maar ook het verzoek van den Koning had
heemstede medegekregen, om op
het te velde trekken van onze armée aan te dringen. De nood was in jPm?i/in)7i hoog ge-
stegen. — Op hel einde des jaars 16515 was de Kardinaal DE RICHELIEU zeer ter neder gesla-
gen. De tegenstand, dien zyne staatkunde vond, was nog altijd niet gefnuikt. De Graaf
van soissons trok zich in October (I63ö) naar een zijner kasteelen terug. Dit .was het
voorspel van de openlijke breuk met het Hof, waartoe deze Prins van den bloede iti
November van het jaar 1636 overging. Hetzelfde tijdstip (het najaar van 1655) was

weder door talrijke inhechtenisnemingen en gevallen van ongenade in de hoogste kringen Inval der Spaa·

jaardencn Kcizer-

gekenmerkt Kort na dien tijd kwam de Hertog van bouillon Frankrijk bezoeken, scheu iu Frank-
rijk.

^ Sccr. Resol. 16 Aug. 1636. UesoL Holl. 20 Sept. 1636. Aitsema , II, 318.

2 Resol. Holl. 9, 11 Oct. 1636.

3 Aitsema, II, 326—328. Resol. Slat.-Gen. 7, 14, 15, 23, 29Aug.; 3, 6Sept.; 22 0cl.l636.
Secr. Resol. 30 Aug. 1636. Resol. Holl. 19, 23 Sept;i 3,6, 15 Oct. 1636. Οιιαπναοε bood den
Heer vosBEUiiEN en eenigen anderen ter erkentenis hunner bemoeiing tot het tot stand komen van
liet traktaat een gesclienk in geld aan.
Yosbergen weigerde het aan (e nemen; doch nu toonde
CIIARNACÉ zicli gegriefd, zeggende dat de Koning zulks kwalijk zou nemen: immers hadden de Staten
bij deze gelegenheid de Fransche ministers begiftigd. De Staten rieden alsnu den Heer
vosbergen
het aanvaarden van het geschenk aan (aitsejia, II, 332. Secr. Resol, 7 Oct, 1636).

'' Missieve van den Secret. EüSKERKEJi, v. d. 28 Oct. 1636.

® Dépêche van taüvv, v. d. 26 Oct. 1635.

-ocr page 27-

24 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— Of de Kardinaal reden had de gezindheid van dezen krijgsbevelhebber in Staalschen
dienst en aanverwant van den Prins van
Oranje ten volle te vertrouwen, is Iwijfelachlig:
zoo veel is zeker, dat de Staten meenden, hem bij deze gelegenheid zeer bijzonderlijk
aan den Koning en den Kardinaal te moeten aanbevelen, als ware het noodig om ach-
terdocht te voorkomen. De Gezant
pauw verklaarde den Koning, dat Hun Hoog fliegenden
dien Hertog erkentelijk waren voor zijne uitnemende diensten en een volkomen vertrouwen
op hem stelden l. Koning en Kardinaal beantwoordden deze aanbeveling met heusch-
heid; maar het was meermalen
righelieu's lot vertrouwen te moeten veinzen. Zoo zien
wy den Graaf
van soissons spoedig na het blijk van ongenoegen, door hem in het
najaar van 1655 gegeven, met eenen post van het hoogste vertrouwen, te weten, nevens
den Hertog
de la Valette, met het bevelhebbersschap van een leger op de meest
bedreigde Noord-Oosl-grens bekleed. Van dien kant nu en uit
Brabant werd Frankrijk
in 1656 door een overmachtig leger van den Kardinaal-Infant, met de Croalen van
JOHAN DE vvEERTH verecnigd, overvallen. De vijand drong in
Picardic, veroverde de
vestingen
Capelle en Chätelet, trok de Somme over en verwoestte het land tot de Oise
toe. De schrik drong door tot Parijs. In hun manifest zeilen de Spanjaarden den
Franschen op tot opstand legen den eergierigen Kardinaal, die den ketters geld gaf en
daardoor zijn eigen land uilmergelde. — Het laat zich nagaan, hoe men in deze om-
standigheden te
Parijs naar eene krachtige krijgsbeweging van het Staalsche leger uitzag.
Nu door het Zuidwaarts optrekken van den Kardinaal-Infant en
joiian de weerth de
omtrek van
Maastricht niet meer bedreigd werd, en ook de Keizerschen uit Westfalen
door GALLAS Zuidwaarts geroepen waren, hadden wij, scheen het, niets dat ons beletten
kon,
Brabant in te rukken en den Kardinaal-Infant te nopen, uit Frankrijk terug te
trekken. Aan trouweloosheid werd onze werkeloosheid geweten In zijne vertoogen ^
hield GiiARiiACÉ zich groot: hij deed het voorkomen, alsof T^raw/injA; machtig genoeg was
om zich zelf te redden, en waagde het niet, eene openlijke beschuldiging legen de
Stalen in te brengen. Tegen
euskerken, den Secretaris onzer Ambassade, liet men zich
duidelijker uit. Toen hij der Staten langzaamheid bij den Heer
de bullion had willen
verontschuldigen, had deze hem met harde woorden den mond gestopt. Dergelijke, ja
nog ergere verwijten had hij van anderen moeten hooren; hij durfde zich bijna nietten
hove of elders verloonen. De geheele wereld (schrijft hij) riep en schreeuwde tegen
de Staten met zulk eene onstuimigheid en onbetamelijkheid, dat het niet was om uit
te spreken. Geen wonder, dat de benarde toestand zulke bitterheid verwekte. Had de
Koning, nadat de
Somme door den vijand overschreden was, het Parlement van Panj'i,

' Dépêches van pauw, Yan den 1 cn den 14 April, 163G, in Sccr. Uesol. Hesol. Slat.-Gen,
22 Febr.; 11 April, 1630.

- Dépêche v. euskeoken, v. d. 25 Juli, 1636. ^ Zie hiervoor hl, 18,

-ocr page 28-

DES VADERLANDS. 2i>

met de Magislraal en de gansche burgerij dezer Slad gereed gevonden om een aanzienlgke 1C30—

krijgsmacht op de been te brengen i, loen men begon Ie vreezen, dal de Oisc den

vijand geen beletsel in den weg zou leggen, vermils ook de Prins van gojsdé, met

het beleg van Dóle bezig gehouden en straks door zijne tegenparty vervolgd, de ruiters

niet kon missen, die tot verdediging dier rivier noodig geacht werden, toen werd de goede

verstandhouding tusschen Koning en Parlement geschokt. De Raadshceren van dit Collegie

hieven klachten aan tegen de Ministers: zij, leden van het Parlement, zeiden zij,

waren de rechte ministers, en hadden waarlijk belang bij 'sRijks behoud. Te midden

van zoo veel reden tot ontmoediging werd 's Konings moed opgewakkerd op het bericht

van het optrekken van het leger van Hun Hoog Mögenden. Hierover (scbrijfl eüsker-

keïs) was het gansche Hof en de geheele Stad wonderlijk verblijd

Veel echter werd van onze zijde niet uitgericht. Ten einde de Staten te eerder tol Weinige ver-
de vervulling hunner aan Frankrijk gegeven belofte te doen overgaan, liet de Prins het legcr te velde
het voorkomen, alsof het Ie velde brengen van ons leger door een onze grenzen dreigend saizoen.
gevaar gevorderd werd, en gewaagde hy aanvankelijk slechts in de tweede plaats van
onze verplichting tegenover
Frankrijk Eerst tegen het midden van Augustus (1636)
werd bepaald, dat de Prins weldra naar het leger zou vertrekken. Trouwens, hy had
eenige weken aan het pootje geleden maar zelfs toen lieten de Staten-Generaal Zijne
Excellentie weten, dat hij bij de hand diende te blijven wegens de groote ongelegen-
heid ter zee, met welke wij ons tengevolge van de gezindheid der Engelsche Regee-
ring bedreigd zagen. Ook hadden de Provinciën alstoen nog geen geld voor de leger-
lasten opgebracht. Hierop werd hel verzoek gegrond, dal Z.ijne Excellentie nog een
geruimen tijd, minstens nog eenige dagen, zijn vertrek naar hel leger zou uitstellen.
Lang evenwel toefde de Prins niet meer: hij vertrok omstreeks den Augustus

uit den Haag, maar de Stalen schenen niet Ie verwachten, dal hij veel zou aanvan-
gen: immers achtten zij de Gedeputeerden, die hem te velde ter zijde zouden
staan, slechts als voorloopig benoemd, legen dat men zien zou, welken keer de zaken
van het leger zouden nemen Den 238'·''^ was de Prins te scheep voor
Lilh aan
de
3Iaas, beneden Ravesiein. Daar ging hij aan wal en vestigde er zijn hoofdkwartier,
zoo als blijkt uit de herhaalde aanzoeken om geld, welke van daar door de Gedepu-
teerden te velde aan Hun Mögenden werden gericht:
Zeeland, Friesland en Groningen
waren nog steeds achterlijk in het betalen der legerlaslen Omstreeks den lO^en Sep-

^ Depêche v. euskerken, v, d, 8 AujT[. 1636- - Dépêche \andcnz., v. d. 15 en d. 22 Aug. 1636,
3
liesol. Stal.-Gen. 3, 21, 25 Julij, 1636. -iAiTSEJU, II bl. 341.

Eesol Stal.~Gen. 15, 16, 20 Aug. 1636.
G
Resol. Stat.-Gcn. 25, 31 Aug.; 3; 4, 6, 8 Sept. 1636.

UI Deel. ö Stuk. ' 4

-ocr page 29-

26 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lember bevond zich de Prins te Sprang (in de Lange Straat, zuidvYCslelijk van Heusden)
en hier werd het de vraag, wat nu met het leger aan Ie vangen. In de vergadering
der Slaten-Generaal werd voorgesteld, dat het leger eene aanvallende houding zou
aannemen, en dit voorstel aangedrongen met dezen grond, dat men, als daartoe werd
overgegaan, de Provinciën beter tot het opbrengen der legerlasten zou krijgen, terwijl
zij zich nu verontschuldigen konden met het voorwendsel dat er toch niets met het
leger werd uitgevoerd. ,Behalve dezen inderdaad zwakken grond, werd nog aangevoerd,
(lat eene aanvallende beweging van ons leger strekken zou om
Frankrijk genoegen te
geven, en zou beantwoorden aan de taktiek van het vorige geslacht, dat er zich
wel bij bevonden had, den gemeenschappelijken vijand op hel lijf te vallen op het
oogenblik, dat hij
Frankrijk belaagde. Op dit voorstel werd geen dadelijk besluit
genomen. Het schijnt slechts tot voorbereiding gediend te hebben voor de boodschaj)
van wege den Prins, welke de Heeren
iiuijgens en uerberts, uil het leger aange-
komen, den volgenden dag aan de Gecommitteerden tot de zaken van het leger
overbrachten. Dezen deelden mede, hoe de Prins verscheidene plaatsen 'op het oog had,
lot wier belegering hij zou kunnen overgaan; maar
Hulst met de daaromtrent gelegen
forten had zijne aandacht voornamelijk bepaald. Eerst evenwel verlangde hij liet gevoe-
len van Hun Hoog Mögenden te weten. De Staten lieten, onder dankbetuiging voor
's Prinsen »vaderlijke voorzorg,'' de onderneming geheel aan hel goedvinden van Zijne
Excellentie eii Gedeputeerden te velde over. Slechts verklaarden zij te verwachten,
dat de vereischle compagniën aan de
Maas of liijn zouden blijven om den vijand in-
lusschen allen aanval tegen onze grenzen te beletten, of, wanneer zijne geheele macht
zich naar
Vlaanderen liet lokken, onverhoeds Gennep te gaan belegeren en deze vesting
zoo mogelijk Ie bemachtigen In weerwil van deze rnededeeling bleef hel leger werkeloos
te
Sprang, en Ie ^s Hage vernam men van dien kant niets dan aanzoeken om geld
De tocht tegen
Hulst bleef, heette het, achterwege wegens het hooge water en omdat
de vijand van het plan verwittigd was geworden

Intusschen was de angst, dien men te Parijs had uitgestaan, grootendeels geweken.
lUciiELiEu had de proef zegevierend rloorgeslaan, en door zijne krachtige maatregelen de
geestdrift van velen weten op te wekken, zijn gezag te verhoogen en den vijand tol staan
en aanvankelijk reeds tol wijken te brengen Toen na de verovering ^AnCorbie, bij de
vrees dat ook
Atniens geen wederstand zou kunnen bieden, velen Parijs verhelen om zich
te
Orleans en over de Loire Ie bergen, en eenigen van de vrienden van den Kardinaal

' liesol Stal-Gen. 11, 12, 13 Scpt. lO'Sf). Secr. ResoL 13 Scpt. 1030.
^ llesol. Slat.-Gen. 1, 10, 28 Oct. 1030. Aitsema, hl, 341.,

^ Ranke, Frans, Gesch. II, pajj. 468, srjq. Dépêche v. euskehken v. d. 26 Scpt. 1636.

ir,3f.-
1639.

-ocr page 30-

DES VADERLANDS. 27

hem rieden, ook de vlucht Ie nemen , begreep hij , dat zulks gelijk zou hebben geslaan met
eenen afstand van gezag, die hem aan zijae binnenlandsche vijanden zou overgeleverd heb-
ben. Dus verklaarde hij , dat de dienst van Zijne Majesteit en het Rijk zijne tegenwoordigheid
vorderde, en dat hij zou blijven, al moest hel zijn leven kosten Moest bijvallen, zoo
zal hij geredeneerd hebben, alsdan voor den buitenlandschen liever dan voor den bin-
nenlandschen vijand. — Dat het lol dit uiterste niet kwam, wist hij niet aan de Neder-
landers dank. Integendeel, in eene missieve van den Oclober (1636) schreef
EUSKERKEN, dal 's Konings Ministers zeer verstoord waren legen Hun Hoog Mögenden, en dal
iedereen klaagde over de nietigheid · van de afleiding, die onze legermacht in een zoo
hachlijk oogenblik voor
Frankrijk had bewerkt. Dal evenwel de tegenwoordigheid van
den Prins met zijn leger in
Noord-Brabant voor de Franschen niet zonder beleekenis
Avas, blijkt hieruit, dal
giiarnacé op het eind van de maand Oclober'verzocht, dat de ,
Stalen hun leger Ie velde zouden laten Hoe hel zy,
righelieu liet zich door eenen
hem door de Staten ter verklaring van hun gedrag geschreven brief en door brieven en
verslagen van
Frankrijks zaakgelastigden hier te lande tevredenstellen. Hij begreep, dal
hij den Prins en de Stalen eerder door een vertoon van vertrouwen, dan door verwijten
aan zich verbinden zou. Dus verklaarde hij tevreden Ie zullen wezen, zoo de Stalen
zich gedurende den winter zoo inrichtten, dat zij legen hel volgende jaargelgde gereed
zouden zijn om te velde te trekken

De Prins intusschen was, schijnt het, wegens den afloop der gebeurtenissen in dezen

zomer ecnigzins ontstemd. Althans liet hij zich, toen men uil het leger Ie Sprang Misnoegen van

den Prins over

zich zoo herhaaldelijk om geld lot de Stalen wenden moest, de wrevelige woorden onl-eene uitlatingvaa
vallen, dat, «zoo men geene middelen lol helvoeren van den oorlog verschafte, hij untelo!"'^
het rapier wel neder mocht leggen." Deze uitval bleef niet onopgemerkt, en de Heer
v\Ti LiNTELO (immers dus werd spoedig verbreid) merkte daarop, in den kring zijner
medegedeputeerden uit
Gelderland, scherp genoeg aan, dal »ingeval de Prins zijn
rapier kwam neder te leggen, er anderen gevonden zouden wordéh, die het zouden
aannemen en met meer afl'ectie nalaten Dil zeggen, hetwelk verried, hoe weinig
de Heer
lintelo van 's Prinsen onmisbaarheid en van de oprechtheid zijner liefde voor
hel land overtuigd was, kwam Zijner Excellentie ter oore; hij rékende zich er door ge-
krenkt, en zocht bij de Staten-Generaal herstel zijner eer. Den November (1636)
bracht de President van Hun Hoog Mögenden, de Heer
de knuyt, op verzoek van den
Prins, dat woord van den Heer
lintelo ter kennis der Vergadering, met de verklaring

' Dépêche v. euskepken, v. d. 22 Aug. 16.36.

2 llcsol. Slat.'Gen. 30 Oct. 1636. » jjepéche v. EtsKERKEi, v. d. 26 Oct. J636.
^ A
itsema, 11, bl. 341.

Ί

4*

-ocr page 31-

28 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— dat Zijne Excellentie hoopte niemand ooit grond lot zulke verkeerde gedachten gegeven
te hebben, veel min het ooit aan oprechten ijver en affectie te hebben laten ontbreken.
Dus begeerde hij, dat Hun Hoog Mögenden de zaak zouden laten onderzoeken en zou-
den toonen, dat diergelijke taal hun niet aangenaam was, opdat hij behoorlijke voldoe-
ning mocht bekomen. Dadelijk verklaarden de Staten, zulks met leedwezen vernomen
te hebben. Doch de Heer
lintelo verzocht, dat degeen die de zaak had aangebracht,
hem kenbaar gemaakt zou worden, en betuigde, dat de woorden, zooals ze waren over-
gebracht, leugenachtig waren: nooit had hij iets dergelijks tegen Zijne Excellentie ook
maar gedacht; steeds daarentegen had hij en al de zynen met eerbied van den Prins
gesproken en zijn gezag nooit te kort gedaan. Hij was van zins, voegde hij er bij,
den lasteraar de gevolgen van zijne verstoordheid te laten ondervinden, en van den an-
deren kant zou hij>iden Prins voldoening geven en metterdaad betoonen, beter en trouwer
dienaar te zijn, dan wie hem op zoodanige slinksche wijze bij Zijne Excellentie zwart
zocht te maken. Met deze betuiging rekende de Prins zich nog niet voldaan. Dit
deelde de President drie dagen later mede, en nu verklaarde
lintelo op nieuw, dat
de woorden, die hem werden toegeschreven, schelmachtig gelogen waren.
De knuyt
antwoordde, dat zij toch door het geheele leger en den geheelen //αα^ verspreid waren.
Alsnu namen Gedeputeerden van al de Provinciën de gelegenheid te baat tot eene
plechtige verklaring, wel geschikt om den Prins ten volle te bevredigen.
Zij zeiden,
te willen vertrouwen, dat de verontschuldiging van den Heer
lintelo in de waarheid
gegrond was. Niettemin was het hun ten hoogste leed, dat zulke geruchten verbreid
waren: deswegens konden zij niet nalaten oprechtelijk en voor de geheele wereld te
verklaren, dat Zijne Excellentie de hoog loffelijke en wijd beroemde voetstappen drukte
van zijnen Heer vader en broeder, en ook bij alle gelegenheden met uitmuntenden ig ver
en de grootste affectie, grooter dan van iemand ter wereld kon verlangd worden, den
Lande loffelijk gediend had, tot volkomen tevredenheid der Provinciën: weshalve Zijne
Excellentie ten allerhoogste gedankt en geprezen en door Hun Hoog Mögenden als een
vader des Vaderlands in de allergrootste achting werd gehouden. Niettemin, voegden
z^ er by, bleef het land 's Prinsen schuldenaar wegens de groote weldaden, door Zijne
Excellentie en zijn Huis aan den Staat bewezen. Zulke smadelijke redenen derhalve
trokken zy zich sterker aan, dan de Prins zelf het zou kunnen doen, en ten slotte
verklaarden zy de bewuste redenen voor lasterlijk, en hen, die ze gesmeed hadden, voor
eerloos en, zoo zy eenig ambt bekleedden, onbevoegd het langer te bedienen, ja,
schuldig, om zoo zij achterhaald werden , gestraft te worden. — Meer vermochten de Staten
lot bevrediging van den Prins niet te doen; doch
lintelo zelf had naar 's Prinsen oordeel
nog niet genoeg gedaan. Dus werd er een ontwerp van verklaring van dezen Heer in
de Vergadering gebracht. Dit ontwerp ging uit van het denkbeeld, dat de Staten-
Generaal hem (
lintelo) bevelen zouden die Terklaring af te leggen. Dit nu meenden

-ocr page 32-

DES VADERLANDS. 2i>

Hun Hoog Mogenden niet Ie moeten doen: zij lieten de zaak geheel aan dien Heer over, 1C36—
en verder wilden zij zich daarmede niet bemoeien, dan in zoover zij de verklaring,
als zy door den Prins zou zijn aangenomen, in hunne notulen zouden inlasschen. Wer-
kelijk vindt men op den volgenden dag in de notulen de verklaring ingelascht, waarbij
LiNTELo volstrekt ontkent zulke redenen gevoerd te hebben

'Zou RicnELiEu's verwachting, op grond van welke hij met de houding der Staten
■vrede kon hebben, vervuld worden, dan moest er niet aan afdanking van troepen ge-
dacht worden. Trouwens de petitie van oorlog, den ll^ea November (1656) door den
Raad van State bij Hun Hoog Mögenden ingediend, gaf aan zulk een denkbeeld in

geenen deele voet. De voorouders, dus liet die Raad zich in de voorrede der Petitie Petitie van deu

Raad van State,

uit, de voorouders hadden behoorlijk gezorgd, dat den Staat de vereischte middelen wer-
den toegevoerd: daarom was hij dan ook, als een goed gevoed ligchaam, in wasdom
toegenomen, in die mate dat het gerucht daarvan over de geheele wereld was uitgegaan.
Thans echter dreigde alles te vervallen tengevolge van het trage inbrengen der consenten.
Zelfs die van 1635 waren nog niet ingebracht. Sommige Provinciën deden haren plicht,
ja, meer dan van haar kon gevorderd worden; maar andere lieten 't op hare Bondge-
nooten aankomen, en dit veroorzaakte op den duur misnoegen, onwil en verslapping.
Het krediet diende gestijfd te worden , ten minste door eenige ailossing van genegotiëerde
kapitalen en door afsnijding van den kanker van nieuwe leeningen. Daarbg moest er
op gerekend worden, dat de brandschattingen niet meer zoo veel als vroeger opleverden.
Aan ontwapening, daarentegen, was niet te denken. De Keizer toch was zoo goed als
meester over geheel
Duitschland^ en zou al zijne troepen herwaarts kunnen doen afzak-
ken, en als wy ons niet weerden, zou hij zulks doen, daar hij het er voor hield, dat
))uit dezen hoek alle kwaad overwoei;" Op dezen grond verlangde hij, evenzeer als
de Koning van
Spanje, ons land in een puinhoop te verkeeren. De troepen dienden
dus aangehouden en betaald te worden: geschiedde dit niet, dan kon men ook bg de '
monstering de noodige gestrengheid niet in acht nemen. Thans was er zoo weinig order
en regel in de betaling, dat een ieder van de mogelijkheid om de zaken eenmaal te
redden, als van een wanhopig iets begon te spreken. Niettemin het Land kon betalen.
De Staal bloeide, en menige belasting kon verbeterd worden; dit bleek uil hel voorbeeld
van
^s Heriogenbosclif dat »bij de verpachting van de Hollandsche Lijst, eens zoo veel
opbracht, als bij die van de Brabantsche." Ook was de verantwoording der vijf speciën
nog niet ingevoerd weshalve die belastingen, door sluikerij bij verschil van heffing
tusschen Provinciën en Steden, het vereischte bedrag niet opleverden — In
Holland

' ResoL Stat.~Gen. 17, 20, 21, 22 Kov., 1636.

2 liesol Slat-Gen. 12, 15 Febr.; 7 Maart, 1635. Resol, Holt. 27 Maart, 1135.

3 Resol. Stat.-Gen. 11 Nov., 1636.

-ocr page 33-

30 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Π3Γ)— ontbrak het niet aan den toeleg om van de schallen, die de ingezetenen wonnen, door
het heffen van belasting op door behoefte of weelde gezochte artikelen, ten bate des
Lands partij te trekken. Zoo was men er juist in dit jaar (1636) op uit om eene belasting
Ie leggen op de tulpenbollen, in welke (zeggen de Gecommitteerde Raden van T/o/ia/ic/)
«eene nieuwe soort van handel was ontslaan, waarin dagelijks veel geld verteerd werd i."

Onder de Provinciën, die volgens de klacht van den Raad van State aan hare ver-
plichtingen niet voldeden, behoorde
Friesland^ en dat wel vregens de daar steeds heer-
schende onlusten. Aan de betuiging, door de partij, die aldaar voor het oogenblik
bovendreef, gedaan, dat zij voor de geheele wereld zou toonen, bij niemand der bond-
genooten achter te staan in de behartiging van het behoud van godsdienst en vrijheid —
aan deze zoo fiere betuiging had de uitkomst in zooverre niet beantwoord, datdeStaten-
Generaal nog altijd over de achterlijkheid van
Friesland in het dragen der algemeene
lasten te klagen hadden. Geen wonder: de nieuwe bewindslieden trachtten wel door
vervolging van den gewezen ontvanger
bootsma de vorige Regenten te doen bloeden
(eerst daarna zouden, docht hun, die ingezetenen willig zijn om nieuwe lasten te dragen)";
doch die zaak liet zich niet doordrijven, en intusschen ontbrak het hun aan het noo-
dige gezag om de vereischte belaslingen in Ie vorderen De Heer
sghuurmaks avas naar
Leeuwarden geweest om aan de betaling der verschuldigde consenten spoed bij te zetten,
doch, omstreeks hel midden van Augustus (1636), onverrichler zake teruggekeerd; nu
zou de Heer
iiotïinga mei hetzelfde doel derwaarts vertrekken Maar toen de maand
November daar was, en de kluchten vernomen waren, in de Pelilie van den Raad vaïi
State verval, werd deze Raad gemachtigd om zich naar
Friesland te begeven op eene
Instructie, door dit Collegie zelve in overleg met den Prins Ie ontwerpen. Den Stad-
houder van
Friesland achtte men best vooreerst met de zaak niet te moeien. — Hoe-
zeer de Raad van Stale in zijn geheel gemachtigd was, bleef loch de helft Ie huis.

De Ilaad van De ledcn, die, vergezeld van hunnen'Secretaris ErcKBERGEN, naar Friesland gecommii-
State uaar Fries-
land
afgcvaar- __

digd.

Resol Holl, bi 493, 530. 10 Juli; 4 Oct., 1^36. Zie aitsema, II, bl. 503, 504. Deze
sclirijver meldt, dat in eene stad van
Holland meer dan 10 millioen guldens aan bloemen Avcrden
vei'liandcld. Spoedig echter daalde de ijdele Λvaarde, aan de tulpenbollen toegekend. Hun Edel
Groot Mögenden zagen af van het denkbeeld om op die bloemen een impost te leggen, wegens
»de verandering en ongelegenheid", onlangs in dit artikel ontstaan
[Resol. Holl. 2 Mei, 1037),
en moesten veeleer zorgen, dat de processen, door Avelke men degenen dwingen wilde, die de
bollen niet voor den bepaalden prijs wilden aannemen, werden bijgelegd.

2 Zie vorig Stuk IV, bl.831.

Resol Stat.-Gen. 3 Sept.; 10 Nov., l(J3f). Aitsema, 11, bl. 382.

Resol. Slat.'Gen. 15 Aug., 163(5.

-ocr page 34-

DES VADERLAPiDS. 51

leerd werden, waren de Heeren van der Capellen, eruinincx, schotte, werkuoven, I63fi~
MARiEKBURG en GRUIS De Gedeputeerden van Friesland Ier Generaliteit protesteerden
tegen de zending, op grond dat het onbillijk was, daar toch ook andere Provinciën
achterlijk waren, aldus tegen ééne Provincie alleen op te treden, en weldra lieten de
Staten van
Friesland weten, dat zij den voorgenomen maatregel zeer vreemd vonden,
betuigende niet te bevroeden, wat de komst van den Raad van State zou uitwerken,
daar toch reeds door Hun Edel Mögenden over de zuivering der defecten werd beraad-
slaagd Z,ich om dit protest niet bekreunende, was het de bedoeling van Hun Hoog
Mögenden, den Raad van State te
Leeuwarden des noods te laten verklaren, dat hij
niet gekomen was om zich "nog langer met verontschuldigingen en uitstel te laten af-
wijzen, maar om zelf de achterstallen bij executie te innen, waartoe de Prins van
Oranje
de noodige troepen zou zenden. Voorts zou hij zich niet ontzien om zynen invloed te
gebruiken ten einde de orde van zaken, die in het vorige jaar gekrenkt was, te her-
stellen In zijne propositie, den Januarij 1657 lot de Staten van
Friesland
gericht, onthield zich de Raad van State vooralsnog van zulke scherpe uitdrukkingen.
Als middel om eenmaal uit hunne schulden te komen, ried hij Hun Edel Mögenden
aan, de vereischte som uit de domeinen en geestelijke goederen der Provincie te vinden.
Voorts, zeide de Raad, moesten de Friezen getroost de verlangde lasten dragen, die niet
zoo zwaar zouden blijken te wezen, als zij schenen: immers bestuurde God de Heer de
zaken zoo wonderlijk, dat de oorlog, die voor andere landen verderfelijk is, dezen
Vereenigden Nederlanden gestrekt had tot vermeerdering van welvaart, en dat hetgeen
door de belastingen der gemeente uit de Landen scheen te vloeien, langs andere wegen
daar weder inkwam, niet anders dan de wateren, welke de rivieren in dé zee voeren,
door de natuur op eene onbekende wijze tot haren oorsprong teruggebracht worden, om
alzoo nimmermeer uit te drogen

Toen echter in het begin van Maart (1657) nog niets geschied was tot nakoming van hel

1 De ledeu, die Ie 's Uage aclilerbleven, waren de Heeren van ubbedgen, sommelsduk, swaens-
wijck,
VAN BERCUEM, GBAViüs, LUCLAMA, en de Tresorler-Gpeiaal van gocii. De Heeren schotte
('11 MARiEKBüRG gingen niet mcdej zij wisten zich te veronlscliuldigeu. Toen in April (1637) hef
nieerendecl der Gecommitteerden voor een tijd in
den Haag lerug was, werd schotte op nieuw
dringend Terzocht mede naar
Friesland te gaan om te voltooien wat daar reeds verricht was. In
■ de maand Augustus (1637), toen de regeeringsverandering met kracht moest doorgezet Avorden,
wenschten dc Sta ten-Generaal den geheelen Raad van State, niemand uitgezonderd ,
naar Friesland
te committeeren. Alleen de Tresorier bkasser, dip den lieer van goch was opgevolgd, mocht te
's Ilage ])lijven. Toch vertrok weder slechts een deel van den Raad.

2 Resol. StaL~Gen. 14 , 20 , 25 , 26 Nov.^ 1, 15 Dec., 1636. Aitsema, II, bi. 387, 388.
® Aitsema, II, p. 389, 300. Aitsema, p. 426, 427.

-ocr page 35-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— verlangen van den Raad van Sla Ie, sloeg deze een hooger toon aan, bezigende de dreigende
woorden, hem door de Slalen-Generaal ingegeven, en legen het eind derzelfde maand
deelde hij den Staten onbewimpeld zijnen last mede om de regeering op den voet van vóór het
jaar 165ΰ te herstellen. Aanvankelijk bleef hel tussehen de Staten en den Raad nogby ge-
schillen over de wettigheid der verkiezing van enkele personen, die, hoezeer zij de groote
vraag onaangeroerd schenen te laten, loch zoo hoog liepen , dal de Heer
roorda , een groot
voorstander der nieuwe Regeering, zich liet ontvallen, dat als zoo voortgegaan werd, de
Heeren Stalen mogelijk er op bedacht zouden zijn om elders steun Ie zoeken. Inlusschen
ging een gedeelte van de Vergadering van Hun Edel Mögenden naar huis, en de Raad
van Slate, de Stalen der Provincie gescheiden achtende en zich er niet om bekreunende,
dat het andere deel den Landdag als nog bijeengebleven beschouwde, verdeelde zich in
dier voege, dat de onderscheidene leden naar verschillende sleden vertrokken, waar zij,
gesteund door het krijgsvolk, hetwelk men gezorgd had dat daar niet zou ontbreken, het
herstel der regeering op den ouden voet dachten te bewerkstelligen. Dit doel bereikten
zij volkomen, zonder ergens tegenstand Ie vinden; alleen protesteerde de met afzetting be-
dreigde Magistraat Ie
Dokkum, maar te vergeefs. Ook de Staten lieten niet na Ie protesteren ;
doch evenzeer zonder daarmede iels uit te richten.
J\u de Regeering veranderd was,
namen de zaken der Provincie een anderen plooi, en
bootsma. werd van vervolging
ontheven. — Bij deze gelegenheid kreeg de Prins van
Oranje zijnen zin ten aanzien van
het vergeven der militaire bedieningen, waaromtrent verschil beslaan had tussehen hem
en den Stadhouder l, die, erkentelijk voor den hem bewezen dienst, den Prins hierin
op zijne beurt te wille was

Maar in het najaar en den winter van 1656 was het Friesland alleen niet, dat door
verzuim van betaling licht tot afdanking van eenige troepen zou hebben kunnen nopen.
Reeds in Auguslus was er zwarigheid om aan geld te komen ter betaling der in 1652
buitengewoon aangenomen en steeds aangehouden, maar nog altijd niet over de Pro-
vinciën gereparlieerde troepen.
Zeeland had in die lichting nimmer bewilligd, en
meende thans elke bijdrage lot hun onderhoud Ie mogen weigeren.
Utrecht, builen
slaat haar aandeel lol dezelfde betaling langer te voldoen, begeerde, dal de vereischle
som uil hel Fransche subsidie zou gevonden worden; doch dit vermocht, volgens de
strekking van het traktaat van G September, 1656, niet Ie geschieden. Niettemin ver-
langde
Holland hetzelfde, en slechts uit ongehouden goedwilligheid betaalde deze Pro-
Op
nieuw wordt eenigé gelden Zij had 's Prinsen terugkeer uit het leger afgewacht, om op

op vermindering
j der troepen aan-

gedrongen. 1 Jiesol. Slat-Gen. 20 Jan. 1633.

2 Aitsema, 11, bi. 428—435, 436. Resol Stat.-Gen. 3, 12, 16 Jan.j 11, 13 Febr. 2, 10,
23
Maarti 8, 15, 22 Aprilj 12, 21 Meij 10 Junij; 7, 13, 28 JuHj; 3, 11, 14, 18, 28Aug.;
15 Sept.; 7, 14 Oct. 1637. 3 Uesol. Stat.-Geiu 19 Aug.; 8, 10, 25 Nov. 1636,

-ocr page 36-

DES VADERLANDS. 2i>

eene yermindering van het leger aan Ie dringen i-, en weder aan Ie komen iriet den eisch,
dat slechts in dienst zou worden gehouden wat in de drie eerste Staten van oorlog was be-
grepen en bijgevolg alles afgedankt wat sints 1628 gelicht was. Hiertegen verzetten zich
de Prins, opzettelijk ter Vergadering van
Holland verschenen^, en de Raad van State,
die zich reeds den November Ier Vergadering der Gecommitteerden Raden van

Holland had laten vinden, en hier, eerst bij monde van den President,van berciiem en
daarna bij dien van den Heer
van sommelsdijk, de noodzakelijkheid betoogd had om
geene troepen af Ie danken. Nog vóórdat over de zaak nader met den Prins beraad-
slaagd was, hetgeen men toch voorgenomen had te doen, besloten de Stalen van
den Raad van State in hunne vergadering te noodigen en hem kort en bondig aan tc
zeggen, dat zij de afdanking in beginsel hadden vastgesteld en nog slechts zijn advies
over de wijze van uitvoering verlangden. Dit besluit, den HS^e^i December uilgevoerd,
gaf den Franschen Gezant aanleiding om den volgenden dag met een krachtig verloog
Ier vergadering der Stalen-Generaal te verschijnen. Hij deed hel voorkomen alsof hij
de waarheid van hel gerucht, dal er troepen zouden afgedankt worden, niet kon geloo-
ven: immers de alliantie met
Frankrijk en het onlangs bij traktaat beloofde subsidie
van anderhalf millioen verbood daaraan te denken. Gingen wij tot afdanking over,
dan zou de Koning dat geld moeten terughouden om het op eene voor de gemeene
zaak nultige wijze anders te besleden. Beriep men zich op de onmogelijkheid om den
last van zooveel troepen langer te dragen, men kon, zeide daartegen de Gezant, in
dit land. Goddank, nog geen geldbehoefte bespeuren. Op al deze gronden rekende
hij er op, dat de Staten even sterk als ooit gewapend zouden blijven, om in samenwer-
king met den Koning de gemeene zaak te behartigen en den vijand lot een goede en
vaste schikking te dwingen

Hierop volgde eerst een stap van den Raad van State, die in den boezem der Vergade-
ring van
Holland de vermindering afried Maar daar het aan Hun Edel Mögenden
stond dezen raad in te volgen al of niet, zoo liet de Prins, door de Slalen-Gcneraal
ondersteund, het hier niet bij. Na overleg met zijne Excellentie vervoegden zich de
Gecommitteerden lot deze zaak, één uit elk der zes Provinciën, met name de Graaf
van
kuilenburg en de Heeren de knüijt, van tienhoven, scnwartsemerg, iiaersoltk
en goenders, den December in de Vergadering van Holland met het vriendelijk

verzoek, 'dat zij hun besluit om in allen geval afzonderlijk tot afdanking over Ie gaan,
niet zouden doorzetten, maar eerst nog met den Prins en den Raad van State over de

» Resol. Holl 20 JVov. 163R. 2 HesoL Holl 28 Nov. 1636.

3 lieso/. Slat.-Gcn. 16 Dec. 1636. Aitsema II, bl. 332, 333.
« Resol Holl. 10, 13, 15, 16, 18 Dec. 1636,
III Deel. 5 Stuk.

1C36-
1(539.

-ocr page 37-

54 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

.1636— zaak wilden beraadslagen Dit verzoek sloeg Holland niet af, en alsnu greep er
eene ernstige beraadslaging plaats van de Gecommitteerden der Provinciën, op Zondag
den December in het kabinet van den Prins, waarbij
Holland zich door een der-

tigtal staatsleden liet vertegenwoordigen. De Gedeputeerden der andere Gewesten gaven,
als naar gewoonte, de noodzakelijkheid om geene troepen af te danken, gereedelijk toe,
doch zonder zekerheid te kunnen geven, dat hunne lastgevers daartoe de middelen zou-
den verstrekken; maar
Holland drong sterk op afdanking aan. Nu liet men alle mogelyke
gronden gelden om deze Provincie lot andere gedachten te brengen. De sterkte van de
armée, beweerde men, die vóór 1628 toereikend geweest was, voldeed thans niet meer,
nu wel twintig steden of schansen, sedert veroverd, boven het vroeger getal Ie bezetten
waren; afdanking, voegde men er bij, door ééne Provincie in strijd met het gevoelen
der overige streed legen de Unie, en al mochten alle Provinciën de afdanking ver-
langen , zij stond haar niet vrij, daar zij zich door het traktaat met
Frankrijk de han-
Ilolland laat den gebonden hadden. Voor deze gronden week Holland ten laatste, onder voorwaarde
evenwel dat de buitengewone troepen zoo veel mogelijk uit de Fransche penningen
onderhouden zouden worden Met name werd
guarivacé's regiment aangehouden, het-
geen dezen Ambassadeur, wiens bijzonder belang zich te vaak kwalijk met zijne waar-
digheid als gezant bleek te verdragen zeer naar den zin was. Nauwelijks was
Hol-
lands
toestemming verkregen, of er werden uit'de Staten-Generaal Gecommitteerden be-
noemd om met
charnage in overleg te treden, ten einde een krijgsplan te ontwerpen
tegen het aanstaande voorjaar. In beginsel werd aangenomen, dat
Frankrijk en deze
Staat elk afzonderlek te velde zouden trekken. Voorts zou men te weten trachten te
komen, wat de Zweden in
Duilschland tegen dien lijd voorhadden, opdat dus met on-
derlinge verstandhouding door de zelfstandige, maar op één doel gerichte pogingen der
drie Mogendheden »het gemeene best van de Christenheid" alom mocht bevorderd wor-
den. Wat de benoemde Gecommitteerden met zijne Excellentie zouden besluiten, zou
van dezelfde kracht zijn, als ware het in de volle Vergadering der Staten-Generaal be-
raamd. Gecommitteerd werden
kuilenburg, noordwijk, gats, de knuijt, tienhoven,

sginvartsenberg, haersolte en schoonenbürg

Hoe voldaan de Fransche Regeering was over dezen afloop der zaak en over de hou-
ding van den Prins, die steeds op grond van onze verplichting tegenover
Frankrijk tegen
de vermindering der armée was opgetreden, zulks bleek uit een gunstbewijs, bij gelegen-
heid van het nieuwe jaar (1657) van wege den Koning van
Frankrijk aan den Prins

Ρ
ili.

1 Rcsol Slat.-Gen. 18, 19 Dec. 1636. Resol Holl. 19, 20 Dec. 1636.

2 Aitsema II, p. 341, 342. Rcsol. Stat.-Gen. 21 Dec. 1636. Resol. IIolL 21, 22 Dec. 1636.

3 Resol. Stal.~Gen. 18 Aug. 1636. Aitsema, II, p. 317. Resol, Slat.-Gen. 31 Dec. 1636.

-ocr page 38-

DES VADERLANDS. 2i>

verleend. Zoo deze Vorst zich in de goede genegenheid Tan het Ooslenrijksche Huis had

willen en kunnen indringen, zou het hem van die zijde niet aan eeretitels ontbiOken

hebben. Reeds was er sprake geweest, dat de Keizer hem tot Rijksvorst zou verheffen

Welnu zoo wilde dan de Koning van Frankrijk niet nalaten te doen wat hij kon. —

Den Januari dan verscheen de Baron de charnagé ter Vergadering van Hun Hoog den pnnswordt

° ° door LODEWIJK

Mögenden. Hij had eenen brief van zijnen Koning mede te deelen, waarin zijne xiπ de titel

AUesse verleend.

Majesteit de begeerte te kennen gaf om zijnen neef, den Prins van Oranje, eene bij-
zondere eer te bewijzen, geëvenredigd aan zijne hooge geboorte zoowel als aan zijne
groote hoedanigheden en de schoone daden, door hem aan het hoofd der legers verricht.
De gunst zou bestaan in de toekenning van eenen titel, en Zyne Majesteittwyfelde
niet of de Staten zouden in 's Konings voornemen behagen scheppen en het gegeven
voorbeeld volgen door, ten bewijze ook hunner achting, den Prins voortaan denzelfden
titel te verleenen. — Na de voorlezing van den brief verklaarde
charnagé het als een
goed voorteeken in het Nieuwejaar te beschouwen , dat zijne Majesteit om de gemelde
redenen den Prins eene onderscheiding verleende. Bij de algemeene vermelding van 's Prin-
sen verdiensten in 'sKonings brief voegde hy de herinnering, dat een zyner voorzalen de
Duitsche Keizerskroon had gedragen, en den lof, dat de Prins door het oneindig aantal
zijner heldendaden het werk zijns vaders en broeders had vermeerderd.' Eer was het
rechtmatig loon der deugd. Daarom zou de Koning het voorbeeld geven en hem
voortaan met
Zijne Hoogheid [AUesse] betitelen: de titel van Exccllenüe toch was tegen-
woordig te gemeen geworden. — Inderdaad werd hij ook aan vreemde Gezanten ten
onzent en aan onze Gezanten bepaaldelijk in
Frankrijk toegekend. — De Ambassadeur
eindigde met de verklaring, dat de Staten in deze zaak een blijk van 's Konings wel-
willendheid voor dezen Slaat moesten zien

Deze slap des Konings van Frankrijk werd door de Staten-Generaal recht gevat beant-
woord. Zij wilden zich door dien Vorst in deze zaak niet voorgegaan en lot navolging ge-
noopt zien: daarom beweerden zij, dat zij dezelfde eer reeds Ie voren aan den Prins
toegekend hadden. Terwijl zij dus betuigden, dat zij de boodschap van den Ambassa-
deur dankbaar vernomen hadden, gaven zij te kennen', dat het hun genoegen deed, te
bespeuren, hoe 's Konings goede meening zoo juist met de hunne overeenkwam. Im-
niers hadden zij den Prins in het hoofd van hunne brieven en andere missieven al voor-

' Zie hiervoor, St. IV, hl. 876.

2 Resol. Stat.-Gen. 3 Jan. 1637. Aitsema II, p. 417. Deze auteur deelt mede (bi. 317), dat
heemstede, uit Frankrijk teruggekomen, had medegedeeld, hoe thans alle Prinsen van den bloede
aldaar met den titel van
AUesse werden bejegend. De hertog van Orleans zou «deze nieuwe boo-
vaardij" uit
Brabant hebben medegebracht, waar hij den Kardinaal-Infant den titel van AUesse
royale
had hoeren geven.

li*

-ocr page 39-

56 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— lang den lilel gegeven van DoorluchÜgen, Hooggeboren Vorst en Heer, hetgeen, zeiden
zg, mei den lilel
Altesse in de Fransche laai overeenkwam. Inlusschen na een on-
derhoud van den President der Vergadering, den Heer
van noordwijk, mei den Prins,
die de zaak in de bescheidenste bewoordingen aan Hun Hoog Mögenden overliet, be-
sloten de Stalen, den ouden titel aan het hoofd hunner brieven en berichten aan den
Prins te laten, maar in hel lichaam van zulke stukken den vorigen titel van
Excellentie
door dien van Hoogheid te vervangen. Met die opvatting der Staten , waardoor de eer
en waarde van 's Konings gunstbewijs aanmerkelyk scheen verminderd te worden, nam
CUARNACÉ geen genoegen. Aan de uitdrukking, door de Stalen in hun antwoord op
de boodschap gebezigd: »Wij danken Uwe Majesteit, dal hij zich met ons vereenigd
heeft om aan den Prins den lilel van Hoogheid Ie geven" —, verlangde hij deze wijziging
gegeven Ie zien: »Wij danken Uwe Majesteit, dat hij aan den Prins den lilel van
Hoogheid gegeven heeft," Konden Hun Hoog Mögenden daartoe niet verslaan, dan wenschle
hy , dal zij hun antwoord zonder zijne tusschenkomsl den Koning lieten toekomen

Onmogelijk kon hel den Staten aangenaam zijn, den Prins door eenen builenland-
schen Soeverein eenige dergelijke onderscheiding geschonken te zien. Zoo de Prins
op een hooger aanzien aanspraak mochl maken, dan moesten zij zeiven verlangen hem
dat Ie verleenen. Schonk een vreemd Vorst den Prins zulk eene eer, dan zagen zij
eenigermale beschikken over hetgeen hun toekwam. De Koning van
Frankrijk be-
hoorde hier te lande niemand te kennen en te erkennen, dan den eenigen Soeverein,
Ie welen hen, de Stalen, en wilde hij zijne erkentelijkheid uiten voor hetgeen hg aan
onzen Slaat dank >vist, waarom dan onze Slaten-Generaal slechts
Mijne Heeren en niet
Hoog Mögenden genoemd. Op deze wyze onthield de Fransche Regeering hun nog
steeds eenen titel, die hun voorkwam de erkenning hunner Soevereiniteit in te houden.
De Stalen van
Holland derhalve ontveinsden hun ongenoegen over deze zaak in geenen
deele, en toen zij niettemin besloten hadden, den Prins met zijnen nieuwen lilel geluk
te wenschen, begreep deze zoo goed, dat dit slechts een beleefdheidsvorm was, dat hij
deze eer afwees

De Fransche Regeering had een bijzondere reden om den Prins zulk een eerbewijs
Ie schenken. Onschatbaar veel was haar daaraan gelegen, dat de Prins van
Oranje,
wiens invloed op den gang der zaken in de machtige Republiek nog grooter geacht
werd, dan zy was, voor het oog van vriend en vyand blijken mocht de staatkunde van
RICHELIEU Ie ondefsleunen. Nam hij genoegen met de hem opgedragen onderscheiding,
dan moest
Europa een hoogen dunk krijgen van zijne vertrouwdheid en samenslemming
met het Bewind van den Kardinaal, en men moest in den waan komen, dal
Frankrijk

1 Resol. Stat.~Gen., 3,7, Jan.j 13, H, 19, 26 Febr. 1637. Aitsema, 418, 419.
3 Wagehaar, XI, p. 249.

-ocr page 40-

DES VADERLANDS. 2i>

len slolle tloor den Prins zich van de middelen der Republiek meesier zou welen Ie lß36— ]

1039.

maken. Te meer waarde had het voor righelieu, deze meening thans voet te geven,
omdat er weder oneenigheid tusschen het Hof en twee Prinsen van den bloede was uil-
gebroken, cn de Republiek zoowel als de verwanten van den Prins hierbij licht eene
houding hadden kunnen aannemen, die voor de Fransche Regeering bedenkelijk zou
geweest zijn. — In de maand November, 1656, verlieten de Hertog van
Orleans en De Graaf van
lodewijk: van Bourbon^ Graaf van Soissons, plolseling het Hof; de eerste begaf zich jj^gj |jg|. p^jjjjggjjg
naar
Blois, de ander naar Sedan, de slad van den Hertog van bouillon, 's Prinsen
zusterszoon en, in Nederlandsche dienst, commandant van de
yc^ün^ Maastricht. Zij lie-
ten brieven aan den Koning achter, waarin de verklaring vervat was, dal zij wegens
geruchten, die hen als verdacht deden voorkomen, zich elk naar eene verzekerde plaats
hadden begeven, om daar te verblgven totdat de Koning juister ingelicht zou zijn l.
Wat zulk eene handelwijze beteekende, was duidelijk. Zij strekte om, onder voorgeven
van grieven, den Koning voorwaarden te stellen, of wel om een voorwendsel te hebben
tot onderhandeling met den vyand tegen hel Hof en de ministers. Voor onzen Staat
was het reeds bedenkelijk, dat de graaf van
Soissons zich te Sedan ophield. Hoe veel
te onaangenamer moesten Hun Hoog Mögenden aangedaan worden door de tijding, die
den Prins hun deed toekomen, dat de Graaf plan had om herwaarts Ie komen en zich
onder de gehoorzaamheid van dezen Slaat te begeven. Op deze wijze zou de eene of
andere stad onder het gebied der Slalen-Generaal een verblijfplaats van samenzweerders
tegen den Kardinaal
de righelieu hebben kunnen worden. Dat de Slalen dadelijk dit
gevaar bevroedden, spreekt van zelf. Overwegende dat de zaak, hun door den Prins
bericht, uiterst gewichtig was, droegen zij den Graaf van
kuilenburg en de Heeren
van
koordwijk en iiaersolte den last op, om daarover met den Prins ie gaan spreken.
Den volgenden dag druklen zij hun gevoelen nader uil: de Graaf van
Soissons, ver-
klaarden zij, zou hun aangenaam en welkom zijn, en alle eer en vriendschap w eder-
varen, in' geval hij steeds in 's Konings goede gunst stond; maar daar zij de oorzaak
van zijn vertrek uit
Frankrijk niet wisten, en deze Slaat met den Koning in eene zeer
vasle en nauwe alliantie stond, zoo zou men den Herlog van
bouillon, bij wien de
Graaf te
Maastricht gewacht werd, aanschrijven, dat hij dezen uit naam van Hun Hoog
Mögenden zou verzoeken, in aanmerking Ie nemen, wal zwarigheid uit zijne overeen-
komst voor Hun Hoog Mögenden zou kunnen voortvloeien: weshalve zij hem voorsloegen,
zich liever naar
Luik of eene andere onzydige plaats te begeven Op deze wijze
door de Slalen teruggewezen, knoopte de Graaf verstandhouding aan met den Spaanschen
Kardinaal-Infant en de Fransche Koningin-Moeder; maar daar de Herlog van
Orleans

^ Missieven van eüskereen, v. d. 21 en 26 Nor, 1636.
2
Resol. SiaL~Gen. 12, 13 Dec. 1636. Rcsol, Holl. 12 Dcc. 1636.

-ocr page 41-

58 ALGEBIEENE GESCHIEDENIS

1036— zich spoedig weder door eene yerhooging Yan zijn apamge liet winnen, en de Koning
niets Ie yeel rekende, om Ie verhoeden dat
Soissons mellerdaad tot den vyand overliep,
zoo bleef zijne onderhandeling met het Hof van
Brussel zonder gevolg

Ook de Instructie, aan den nieuw benoemden Nederlandschen Gezant bij het Fransche
Hof gegeven, was wel geschikt om
righelieu aangaande de gevoelens der Stalen ten
zijnen aanzien gerust te stellen. Immers werd hij daarbij gelast, dien Kardinaal te verklaren,
dat hij zich van zijne Eminentie, als door wiens handen de grootste zaken van den Ko-
ning van
Frankrijk gingen, geheel afhankelyk wilde stellen, en in alles wat hem van
de Staten werd opgedragen, zijnen wijzen raad en leiding zou verzoeken Den
Januari, 1657, kwam de Heer van
oosterwijk met zijn geheele gezin, na vele
moeiten en gevaren, van
Venetië te Parijs aan ^^ om evenwel eenige maanden later, na
zijne lange afwezigheid, met zijn gezin het vaderland te komen bezoeken

Zoo iemand uit de nog steeds voortgezette onderhandelingen, die de strekking hadden
om do Mogendheden tot eene bijeenkomst ter algemeene bevrediging van Europa te doen
geraken, eenen grond zou hebben willen ontleenen om de buitengemeene wapening
hier te lande te staken, zag de zoodanige zich door den Prins zoowel als door
gharnagé
dezen regel eener verstandige staatkunde voorgehouden, dat men nooit sterker gewapend
moet zijn, dan Avanncer men vrede wil sluiten. De Prins gaf den Staten van
Holland
te verstaan, dat »de aanstaande handeling te Keulen met reputatie envigueur, en niet
met vermindering van krijgsvolk, welke de zwakheid van dezen Staat aan het licht zou
brengen, ter hand genomen diende te worden Op het zelfde aanbeeld sloeg de
Fransche Gezant in zijne propositie van den Ιβ^^·! December (1636)

Maar was er kans, dat die onderhandelingen spoedig tot het voorgegeven doel zou-
Gevolmachtig-leiden? Juist met deze vraag verzochten de Staten in het begin van de maand

dendoor verschil-^yjyyg^yg(55β) Jen Graaf van kuilenburg zich lot ciiarnagé te richten, en tegen het
lende Mogcndhc- ο \ / σ

deu benoemd tot eind der maand kregen zij ten antwoord, dat de Koning van Spanje alsnu mede de
de onderhande-
lingen ter alge
-slad Kculeu als plaats der onderhandelingen had goedgekeurd ; dat nu ook de Paus ge-

meene bemdi benoemd had, en de Koning van Frankrijk ze eerstdaags zou benoemen. —

Weldra werden de namen bekend. Het waren de Kardinaal de lionne en de Heeren

d'avaux en de feuquières. 's Pausen Gezanten zouden zijn de Kardinaal ginetti en

nevens hem de vice-legaat van Avignon, mazarin, van wiens beleid en zachtzinnigheid

1 Dcpêchcs van euskehken, v. d. 24 Dec. 1636, en v. d. ]7 April en 15Mei, 1637.

2 Aitsema, II, bl. 335. ^ Be'pêche v. euskerken, v. d. 30 Jan. 1637.
Dépêche Ύ. eüskehken, v. d. 17 April, 1637. Depêche van oosteravuk, v. d. 2 Jnni uit Ca/aii.

5 Rcsol. Holl. 26 Nov. 1636. e Bij aitsemi II, bl. 332, 333.

7 Zie hiervoor, Stuk 17, bl. 847—849.

-ocr page 42-

DES VADERLANDS. 2i>

men zich veel goeds beloofde. Bij zyne mededeeling voegde charnagé het verzoek, ' 1036—
dat ook Hun Hoog Mögenden lot die benoeming zouden overgaan Doch hiermede
haastten de Staten zich niet: er was nog in te veel vooraf te bepalen zaken te voorzien.
Immers
Spanje wilde te Keulen, ge^Ü^. het voorgaf, wel met Frankrijk, maar niet met
Frankrijks bondgenooten onderhandelen, en lodewijk XIII verklaarde daartegen, niet
met
Spanje te zullen onderhandelen, dan in gemeenschap met zijne-bondgenooten. Voor
de door de Staten te benoemen gemachtigden verlangde hij derhalve paspoorten van
den Koning van
Spanje] doch deze weigerde ze te verkenen. — Niettemin, om
hunnen goeden wil te toonen, lieten de Staten de concepten stellen van paspoorten,
zooals zij aan de Gevolmachtigden van
Spanje en van onzijdige Mogendheden zouden ver-
ieenen, en tevens van paspoorten, zoo als zy, voor hunne afgevaardigden, van neutrale
Mogendheden en van den Koning van
Spanje of wel van den Kardinaal-Infant wensch-
ten te ontvangen. Dat zij bij wijze van vooraf gesteld formulier te kennen gaven, in
welke bewoordingen de paspoorten, die hunne gevolmachtigden van den vijand zouden
ontvangen, vervat moesten zijn om voor hen aannemelijk te wezen, zulks had zijnen
grond hierin, dat niet zelden het Spaansche Bewind paspoorlen verleende, waarin van
onzen Slaat als van
rehelle Provinciën gewaagd werd Wilden Hun Hoog Mögenden
den vijand dit afleeren, ook door voortaan in hunne paspoorten de Zuidelijke Nederlan-
den onder de benaming van Provinciën
aan het Spaansche juk onderworpen aan te
duiden, voor hunne Afgevaardigden naar
Keulen althans, zouden zij geene paspoorten
aannemen, dan die hunnen Staat met een eervollen naam bestempelden — Van
's Keizers wege waren in het vorige jaar (1656) reeds paspoorlen voor gevolmachtigden,
die van onzenUvege te
Keulen zouden verschijnen, aangeboden', doch Fopprus aitsema
had ze niet aangenomen omdat wij, meende hij, als met den Keizer niet in oorlog
zynde, geen paspoorten van Zijne Majesteit behoefden Inderdaad wenschte
aitsema
een afzonderlijke vriendschap tusschen ons en het Rijk, en een afzonderlijken vrede tus-
schen
Ziveden en het Rijk te bemiddelen. Zoo echter die algemeene vredehandeling tot stand
kwam, werd dit zijn doel onbereikbaar.
Frankrijk, daarentegen, verlangde onze Repu- Frankrijks vcr-
bliek aan hare zijde als haar bondgenoot, niet alleen tegen
Spanje, maar ook eeniger-^
mate legen den Keizer, Ie
Keulen te doen verschijnen. Vandaar de ingenomenheid der
Franschen tegen
foppius aitsema, welke slechts eene aanleiding behoefde om aan het

' Resol Slat.~Gen. 5, 23 Aug.; 29 Nov. 1636. Resol. ΠοΙΙ. 2, 12, Dcc. 1636. Aitsema Π,
p. 326. Dépêche van ΕΠδκκηκΕΝ ν. d. 10 Od., ν. d. Β Dec. env. d. 16 Aug. 1636 (Delaatst aange-
haalde brief schijnt verkeerd gedagteekend, daar
eüskerken schrijft, dat hij brieven van U. U. M.
van den 4 en den 6 Sept. ontvangen heeft).

2 Resol Holl. 20 Dec. 1636. Resol. Stat.-Gen. 15 Jan. 1637.

3 Resol. Slai.-Gcn. 10, 12, 14 Juni, 1637. Aitsema, p. 410.

-ocr page 43-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— Tolle daglicht Ie komen. Die aanleiding bood zich in het begin van het jaar 1657 aan
den Franschen Gezant, den Heer
de giiarnagé, aan. Deze, namelijk, was in het bezit
gekomen van brieven, door den Zweedschen Resident te
Hamburg, salvius , en door
den Resident
föppius yan aitsema zeiven geschreven. Salvius had aan aitsema, toen
deze te
Regensburg was, gemeld, dal de Kroon Zweden niets liever wenschte, dan een
goeden vrede met den Keizer te verwerven, en dat, zoo hij,
aitsesia , dsLarloe Ie Regens-
burg
eenige geneigdheid bespeurde, hij de zaak zou bevorderen. Dit had de Nederlandsche
minister aan den Keizer en het Keurvorstencollegie medegedeeld, maar er op eigen ge-
zag bijgevoegd, dat de Kroon
Zweden Gezanten naar Regensburg zou zenden, zoo de
Keizer en de Keurvorsten er ooren naar hadden. Hierop hadden de Keurvorsten door
den Markgraaf
sigismund te Berlijn de Zweedsche ministers in Duitschland laten pol-
sen, maar ten antwoord gekregen, dat zoo de Keizer en de Keurvorsten
Hamburg of
Lübeck als plaats der onderhandelingen goedvonden, aldaar ook een Zweedsch Gezant
zou komen, maar dat er geen Zweed te
Regensburg zou verschijnen. Zoo was de ijdel-
heid van
aitsema's bemoeiing gebleken, maar hij levens overtuigd van den toeleg om
te bewerken, wat
Frankrijk met alle kracht wilde te keer gaan, eene bevrediging in
Duitschland, die ten gevolge moest hebben, dat de krachten van Europa zich onver-
deeld tegen
Frankrijk keerden. Om aitsema's tegen de Fransche staatkunde vijandige
stemming nog duidelijker te doen uitkomen, verklaarde
gharnagió eenen brief van dien
minister gezien te hebben, waarin hij, als van eene zaak die de bevrediging in
Duilschland beloofde, met ingenomenheid van de aanslaande verkiezing van 's Keizers zoon
tot Roomsch Koning gewaagde. Zoo weinig nu was de te verwachten keuze
Frankrijk naar
den zin, dat zij den verkozen Roomsch-Koning, na den dood van Keizer
Ferdinand II,
die in Februari 1657 voorviel, niet als Keizer wilde erkennen, maar hem steeds geen
hoogeren titel toekende dan dien van Koning van
Hongarije Deze handelingen en
uitlatingen van onzen Resident bracht
giiarwagé bij de Staten aan en hierna was het
voor den Prins en Hun Hoog Mögenden moeilijk hem te handhaven en zijn gedrag niet
te wraken. Reeds eenige dagen vóór ciiARKACii's mededeeling, toen men voorzeker de
zaak zag aankomen, had men zich met Zijne Hoogheid onderhouden over de vraag, of
men
aitsema niet herwaarts zou laten komen, om rapport te doen. Maar van den an-
deren kant, om
ciiaknagé en de Zweedsche ministers alhier i^elven over aitsema's schuld
of onschuld te laten oordeelen, had men den laatstelijk door hem in cijfers aan den Prins
geschreven brief, zoowel aan
gamerarius en spiering, als aan dien Franschen Gezant
medegedeeld Dat schrijven loch behelsde niets, waaruit grond van klacht tegen

1 RcsoL Slut.-Gen. 15 April, 1637. Aitsema, 11, 410.
^ llesQl. SlaL-Gcn. 2 Γι1)ΐ·. 1637. Aitsema II, 412.

f:

ί ^ RcsoL Slol.-Gcn. 20, 22, 23 Jan. 1637.

-ocr page 44-

9

DES VADERLANDS. 2i>

aitsema kon ontleend worden, anders zou men charnagé niel uilgenoodigd hebben, om jg^^g""
nader te staven, wat hij om
aitsema te bezwaren, in het midden had gebracht. Hoe
het zij, dadehjk werd alsnu besloten, dal men
aitsema zou aanschrijven, ten spoedigste
van
Regensburg herwaarts te komen, om van zyne negotiaties rapport ie doen De
Resident vond zwarigheid om aan dezen last gehoor te geven. Hij begaf zich op reis,
maar niet naar '
ä Gravenhagc. Immers uit Oldenburg schreef hij den Maart eenen

brief aan Zijne Hoogheid, waarin hij zich beklaagde, dat Hun Hoog Mögenden geloof
schenen te hechten aan geruchten, alhier legen hem uitgestrooid, en die hun doel, Ie
welen, om hem hatelijk te maken in hun oog, maar al Ie goed bereikt hadden. De
Stalen schreven hem terug, dat hij wel wist, hoe zij niet gewoon waren aan ijdele ge-
ruchten geloof te hechten, maar de zaken nauwkeurig Ie overwegen: weshalve hij wel
zou doen, herwaarts te komen, om verslag te doen en zijne taak eervol Ie voleindigen:
hem zou niets dan wat recht en billijk was, weervaren®. Deze brief zou hem dooreen
buitengewonen bode bezorgd worden; doch Ie
Groningen gekomen vernam de bode, dat
AITSEMA Ie
Oldersum en Ie Ëmhdcn vertoefd had, maar daarop naar//am&wr^ vertrokken
was, en hij keerde met den brief naar
den Haag lerug. Uil Hamburg schreef aitsema,
dat hij zich moest verontschuldigen van herwaarts te komen, anders dan op voorwaarde,
dal de Staten hem vergunden, vrij en vrank te mogen komen en keeren. Nu lieten de
Stalen de zaak ter beschikking van zijne Hoogheid om daarin, in overleg met de Heeren,
die hij raadplegen wilde, Ie doen wal 's Lands dienst hem zou dunken te vereischen, en
niet lang daarna besloten Hun Hoog Mögenden, eenen Commissaris naar
Hamburg te
zenden, ten einde den Resident
aitsema, hetzij goedschiks, hetzij bij wijze van oplicli-
ling, met al zijne papieren en bewijsstukken, herwaarts Ie doen komen. De Commissaris
werd van een brief aan de Magistraal der stad voorzien, opdat deze hem des noods de
behulpzame hand mocht bieden. Den Mei was de Commissaris terug. Hij had

AITSEMA te Hamburg niel gevonden, en kwam weder met een brief van de Hamburgsche
Regenten en eenige papieren uit het huis van den Resident

Had AITSEMA gemeend de paspoorten te moeten weigeren, die hem van 's Keizerswege
voor onze te benoemen gemachtigden tol de onderhandelingen Ie
Keulen waren aange-
boden, GHARNACÉ drong er op aan, dat van onze zyde de zaak der paspoorten zou

worden afgedaan, zoo door het leveren van paspoorten voor de Spaanschen en voor de ρ,,jjaakderpas.

poorteo voor de

' ResoL SlaL-Gen. Ö Febr. 1637. Resol. Holl. 3 Fcbr, 1637, Gevolnjachtigdca

tot den vredehau-

^ liesol. Stat.-Gen. 6 April, 1637.

3 liesol Stat.~Gen. 17, 25 April j 20 Mei, 1637. Zie verder hiervoor, Stuk IV, 1)1.874, Noot 4.
Deze treurige afloojj van hunne helretking met
foppius aitsema belette de Staten niet, zijnen broe-
der
leo (lieuwe) v. aitsema als Resident van de Uansesteden alhier te erkennen (Resol. Stat.-
Gen.
27 Juni, 1637).

lU Deel b Stuk. 6

-ocr page 45-

42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1030— gemachligden van den Keizer en andere Katholieke Vorslen, als van concepten van pas-
poorten, zooals wy ze van die Mogendheden voor de , onze verlangden. Men gaf hem
gehoor Intusschen ontvingen de Staten weinige dagen daarna een schrijven van den
Secretaris
euskerken uit Panji, die hun meldde, dat de Venetiaansche Ambassadeur aldaar
paspoorten voor de Gevolmachtigden van den Koning van
Frankrijk en zijne bondgenoo-
ten, maar daaronder geene voor Hun Hoog Mögenden, uit
Brussel ontvangen had. De
Kardinaal-Infant had verklaard, niet gemachtigd te zijn paspoorten voor onze Gevolmach-
tigden te verleenen, en zou over de zaak naar
Madrid schrijven. Daarentegen had de
Keizer, toen nog
Ferdinand Π, ook voor de onzen paspoorten aan den Koning van
Frankrijk toegezonden. Hoe het zij, deze Vorst liet de uit Brussel ontvangen paspoorten
bij den Venetiaanschen Gezant berusten, daar hij ze niet aannam vóórdat die voor onze
te benoemen Gevolmachtigden ontvangen zouden zijn Toen ook de paspoorten uit
^s Gravenhage te Parijs aangekomen waren, werden zij ter zijde gelegd tot tijd en wijle
aan 's Konings verlangen door
Spanje voldaan zou zijn

Spanje haastte zich derhalve niet om, ten minste langs den weg van algemeene
onderhandelingen te
Keulen, tot vrede te komen, en dat niettegenstaande de sedert het
najaar van 1656 vernieuwde verbintenis tusschen onze Republiek en
Frankrijk wel
geschikt moest zgn, om aan die Mogendheid allen moed te benemen. Doch de opvol-
ging van Keizer
Ferdinand II door eenen nieuwen Keizer gaf weder verlevendiging van
hoop, daar men van een jeugdiger man stouter en doortastender pogingen verwachtte
om van
Dtiilschland, waar nu immers zelfs de Keurvorsten van Saksen en Brandenburg
den Keizer deels steunden, deels niet tegenwerkten, een krachtigen bondgenoot voor
Spanje te maken.

Doch gaf wellicht buitendien de staat van zaken in de overzeesche bezittingen aan
staat en be- cenige hoop om ons ten laatste de vlag te zien strijken ? Voorwaar de staat der

(irijveu der Oost-2aken in de Oost-lndiën was niet geschikt om aan onzen viiand eeniff uitzicht te laten,

Indische Com- ^ j & '

pagnie. dat ons gezag aldaar gefnuikt, en de bron van welvaart, die er voor ons vloeide, gestopt

zou worden. De Engelschen hadden de pogingen om ons aldaar den voet te lichten,

sinls jaren opgegeven. De deelhebbers in de Oost-Indische Compagnie ten hunnent waren

te gronde gericht, en slechts de Bewindhebbers verrijkt Ook toonden zij zich bij de

eischen, die zij nog tegen onze Compagnie deden gelden, tot schikking gezind, hoezeer

zg hunne vermeende schade steeds geneigd waren met beslaglegging op onze Oost-Indie-

vaarders Ie verhalen. Zoo werd in het najaar van 1656 een rijk geladen schip, uit Oo^i-

' Renol Slal.-Gen. 10, 13 Febr. 1637, ^ Dépêche, v. 30 Jan. onlv. d. 13 Febr. 1637.

ίί Dépêche van oosterwijk, v. d. 6 Maart,'1637. JlesoL StaL~Gen. 19, 26 Febr. 1637.

'<■ Rapport v. d. Ih\ C. v. Beveren over sijne Legatie aen Con. v. Gr. Brot, in 1636 en 1637,
ibl. v'" 256.

-ocr page 46-

DES VADERLANDS. 43

Indië teruggekomen, indoor Engelsche oorlogschepen bezet; doch de Stalen namen 1636—
maatregelen om door de toezending van een genoegzame Nedcrlandsche macht deze geweld-
dadigheid te slaken i. En de Spanjaarden zeiven, of liever de Porliigeezen, — den open-
baren slrijd konden zij met onze machtige Handelsmaatschappij niet uithouden, en zij weken
op alle punten, waar zij met de onzen in aanraking kwamen. Zonder in Jïwro/)« en zelfs
hier te lande veel ophef te maken, of de Slalen-Generaal, wier subsidiën zij trouwens niet
meer behoefde boven heigeen volstrekt noodig was met hare zaken te bemoeien, ging
de Compagnie Toort, op haar gebied, zoo veel mogelijk, met list zoowel als met geweld
alle mededinging uit Ie sluiten. In het vooruitzicht dat men het eilandje
Pulo-rim^
waarop de Engelschen reeds bij de onderhandelingen van 1622 aanspraak hadden gemaakt
toch eenmaal aan dat Rijk zou moeten overgeven, liet de Goeverneur-Generaal,
Hendrik.
BROUWER, althans zoo klaagde de Koning van Groot-Britanniè in het begin van 1659
alle muskaalnoot- en andere vruchtboomen uilroeien, opdat den Engelschen slechts een
woeslijn in handen zou komen. — Op
Ceilon riep omstreeks 1656, de Vorst van ,
raja siNGA. adassin, die met de Portugeezen over hoop lag, terwijl hy zich IoIkarel
REiNiERSz, Nederlandsch Gogverneur van CoromandelvieviMe, den bijstand der Hollanders
in, die zich, sedert de verschijning van
joris van spilbergen, in 1602, op dat eiland
bekend gemaakt hadden en in geheel
Indië als de overmachtige vijanden der Portugeezen
beroemd geworden waren. Dat men de uilnoodiging niet afsloeg, en onder beding dal
ons handelsvoorrechlen geschonken werden, de begeerde hulp verleende, liet zich van
de slaalkunde der Compagnie verwachten. Eene oprechte genegenheid echter, het spreekt
van zelf, werd ons door de Singalezen niet toegedragen; integendeel het was er hun
slechts om te doen om de Portugeezen door de Nederlanders in bedwang te laten houden
en zich dus van de eene tegen de andere dezer Europeesche natiën als van een werk-
tuig te bedienen — Bovenal was het de hoofdvestiging der Portugeezen op het vasle
land van
Indië, de haven, vanAvaar de Porlugeesche schepen rijk geladen naar Europa
terugkeerden, met name de stad Goa, welke de Nederlandsche Compagnie in hare macht
Irachlle te krijgen. Zij hield met hare schepen die haven jaren lang min of meer vol-
komen geblokkeerd, en van tijd tot tyd viel er lusschen de Portugeezen en de onzen

' Resol. Stat.-Gen. 4 Oct. J636. Ilesol. IIolL 4 Oct. 1636.

- De afrekening van de Compagnie met de Staten-Generaal gaf in 1636 een niet onbelangrijk
batig slot voor de Generaliteit, te weten 126,338 gulden. Deze som Λverd onder de CoHegiën
ter Admiraliteit verdeeld
{Resol. Slat.-Gen. 2 Mei, 3637).

3 Zie hiervoor D. III, St. III, W. 764 , 767.

Aitsüma, 11, ρ. 602—604. Η. bnouaven was Goeverneur-Generaal van 1632—1636.

Zie Behiople Historie van de voornaamste gebeurtenissen op Ceilon, medegedeeld door den
Heer F. Λ. LEüPE, in
Berigten van het Hist. Gen. Ie Utrecht, Π Serie, IID. II Stuk, p. 368—376.

6*

-ocr page 47-

■ft

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— een zeegevecht voor, onder anderen in 1657. Juist bevonden zich toen de Gezanten
1639

van den Koning van Candy bij onzen Admiraal, adam westerwold , die de vloot voor
Goa commandeerde, en zij konden zich overtuigen, hoe wg met onze kleine schepen
de groole Portugeesche galjoenen aan durfden ^ — Maar ook op verder verwijderde punten
werden de Portugeezen door de ijverige en niets ontziende dienaren der Nederlandsche
Oost-Indische Compagnie bestreden en onderkropen. Reeds had zij sedert 1653 een post
op
Tayouan, vanwaar zij zich over geheel het eiland Formosa poogde uit te breiden
In het Rijk van
Japan, eindelijk, waar de Portugeezen sedert 1655 al meer en rneer vervolgd,
en waaruit zy in 1657 verdreven werden, volgden onze kooplieden hun op, evenwel onder
niet minder beperkende bepalingen, dan aan deze hunne voorgangers in den laatsten
lijd gegund geweest waren.

Van de West-Indische Compagnie kon niet gezegd worden, dat zij van de Staten
geene bemoeiingen vergde. Integendeel. Ook was haar toestand van dien aard, dat
de vijand op de wankelbaarheid harer veroveringen eenige hoop kon bouwen,
staat der West- Van het voorjaar van 1655 aan begon de gereede bewilliging van subsidie, door den
pagde^^ Staat aan de W^est-Indische Compagnie te verstrekken, zwarigheid te vinden bij
Am-

sterdam. De Compagnie had zich toen, na de krachtsinspanning, waarvan de verovering
van
Paraiba de vrucht was geweest A^eder om ondersteuning tot de Staten gewend.
Alvorens een subsidie voor 1654, ten bedrage van 700,000 gulden^, toe te staan, ver-
langde die Stad, dat de Provinciën eerst zouden afdoen, wat zij nog van de subsidiën,
voor 1652 en 1655 verleend, aan te zuiveren hadden.
Amsterdam, en dit was de ware
reden van de mindere bereidvaardigheid dezer Stad, ylmiieri/am achtte de instandhouding
der Compagnie niet onvoorwaardelyk raadzaam, en verlangde, dat de vrije handel van
particulieren op
Brazilië waarin het gros der participanten zwarigheid begon te
zien, gehandhaafd zou worden. Zij stond met dit gevoelen, zelfs in
Holland, alleen,
en de andere Leden dezer Provincie bey verden zich zeer, pleitende op de verdiensten,

1 Uetz, werk, bl. 371.

2 Zie de Verovering van het Fort La S. "«"'«f Trinidad op Formosa, in 1642, door p. a. leupe
in Bijdrag. tot de Taal- Land- en Volkenk. v. Ned. bid. N. Volgr. D. IL

3 Aitsema, 11, bl. 273, en hiervoor. Stuk IV, bl. 799. De Kolonel, die aan het hoofd van
2300 man Paraiba op D. anton. albuqüerqüe veroverde, is daar arcissewski genoemd, volgens de
schrijfwijze in de
ResoU Stat.-Gen. Avaar hij het eerst vermeld wordt. Gemeenlijk was hij bekend
onder den naam
artichofski. In den zomer van 1637 was hij uit Brazilië hier te lande terug.
De Staten besloten alstoen, hem een »verdiend loiFelijk afscheid" aan den Koning van
Polen te
vcrleenen, mits hij eerst een schriftelijk verslag inleverde
[Resol. Stat.-Gen. 2 Juli, 1637).

4 Bovendien vraagde men 142,000 gulden tot versterking van het pas veroverde Curacao.

5 Zie hiervoor, Stuk IV, bl. 798.

I

-ocr page 48-

DES VADERLANDS. 47

die zich de Compagnie jegens den Staat verworven had, om die van Amsterdam van 1C36—

1Ö39.

dat denkbeeld af te brengen. Ten slotte stonden de Gedeputeerden der stad het subsidie
voor 1654 slechts toe onder voorwaarde van instandhouding vari vrijen handel De
Compagnie scheen zich alsnog met deze voorwaarde te vereenigen: althans er verschenen
eenige Bewindhebbers voor Hun Hoog Mögenden met de verklaring, dal de vaart op
Brazilië vry gelaten moest worden, ten minste voorloopig en vooc dit saizoen. Deze
beperking verbood een hoogen dunk op te vatten van de onbekrompenheid der Negen-
tienen , en inderdaad, het was de behoefte aan een onbeperkten dadelijken toevoer van
levensmiddelen naar
Brazilië, waarin de Compagnie zelve op het oogenblik niet bij
machte was genoegzaam te voorzien, welke hen dus deed oordeelen Weldra begonnen
dan ook de protesten legen hel denkbeeld der Amsterdamsche kooplieden. De Zeeuwsche
Kamer noemde den vrijen handel op
Brazilië verderfelijk voor de Compagnie, en wilde
geen deel hebben aan de onheilen, die uit de handhaving zouden voortvloeien Door
den Prins te overtuigen van het gewicht van het voortbestaan der Compagnie voor de
uitvoering van de krygsplannen, in overleg met
Frankrijk beraamd of te beramen, en
door zich bij acte van Hun Hoog Mögenden Ie laten beloven, dat zy in al hare rechten
en veroveringen zou gehandhaafd worden, wapenden zich de Bewindhebbers legen het
onweder, waarmede
Amsterdams handelsgeest haar bedreigde Tegelijk waren zij 'er
op bedacht om naar het gebied, door de Compagnie veroverd, eenen algemeenen opper-
bevelhebber te zenden, wiens naam aan heel de wereld zou doen blyken, hoe zij hunne
veroveringen dachten te handhaven, en wiens rang ontzag aan de bestrijders van de
uitsluitende rechten der Compagnie moest inboezemen. Die man was Graaf
joiian maurits Graaf joiian
van nassau,
kleinzoon van jan den ouden, den broeder van Prins Willem I. Hii was

J Goevcrneur vau

Kolonel in Nederlandschen dienst; aan de belegering en inneming van Maastricht in
1652 had hij een werkzaam aandeel genomen en wegens zijn gedrag voor
Schenken-
schans
eene vereering van 1800 gulden gekregen Hem bewogen de Bewindhebbers
om de betrekking van Goeverneur en Kapitein- en Admiraal-Generaal in
Brazilië op
zich te nemen. De Prins van
Oranje prees 's Graven »goed voornemen ten hoogste
cn de Staten lieten hem, gedurende zijn verblijf in
America^ de titels en de voordeden
van Kolonel en Kapitein in hun leger behouden, en toen hij den Augustus (1636)
voor hen verschenen
Was, wenschlen zij hem geluk op de onderneming. Den 25«'™
der zelfde maand deed de Graaf voor Hun Hoog Mögenden den eed, en tegelijk met

ί Resol. Holl. 23, 24 Mei; 26, 27 Juni, 1635. ResoL Stat.-Gen. 23 Juni, 1635.
2
Resol Stat.-Gen. 30 Aug.j 1 Sept. 1635. » Resol. Stat.-Gcn. 5 Oct. 1635.

4 Resol. Siat.-Gen. 24 Nov. 1635. 19 Jan. 1636.

5 Zie hiervoor, Stuk IV, bl. 599. « Resol. Stat.-Gen. 26 Juli, 1636.

-ocr page 49-

ÖO ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lOäG— hem de Heeren matthijs van ceuleiy, johan gijsseling en adriaan van der dussen,
die als hooge en geheime Raden medegingen, benevens carpentier, als assessor, pen-
sionaris en secretaris
Tan den Raad van Brazilië

Nog een middel nam de Wesl-Indische Compagnie Ie baat om hare iinancieele kracht
Ie versterken of Ie herstellen. Zij verzocht om verhooging van het ingeschreven kapi-
taal met een derde. De Provincie
Holland stemde daarin gereedelijk toe, terwijl zij
echter het tevens gedaan verzoek tot verlenging van het octrooi voor 12 jaren in beden-
king hield. De Staten-Generaal, die zeiven hun ingeschreven kapitaal zouden moeten
verhoogen, vonden het verzoek, daartoe geschied, alleszins billijk, en bevolen de zaak
herhaaldelijk aan de Provinciën aan, die zich nog niet op het voorbeeld van
Holland,
en weldra ook· van Gelderland en Zeeland, ten gunste van den maatregel verklaard
hadden. In het voorjaar van 1657 was deze zaak zoo goed als beklonken

Doch tegen het eind des jaars 1636 begon de strijd over het al of niet vergunnen
Geschil over van vrijen handel op Brazilië eerst recht Ie ontbranden. Den December van dat

kenL^LTvrifea'vverden in de vergadering der Staten-Generaal bescheiden gelezen ten betooge van
de schadelijkheid van het openstellen van den handel op
Brazilië voor particulieren,
en deze maakten op Hun Hoog Mögenden zulk eenen indruk, dal zij den vryen handel
afschaften Met geenc mogelijkheid, dit waren de hoofdgronden der bestrijders van
den vrijen handel, met geene mogelijkheid kon de Compagnie uit de bate, die zij van
particuliere kooplieden trok, den slaat ophouden, dien zij voeren moest om de gemaakte
veroveringen te behouden, en de kosten terug te vinden, die zij had moeten maken.
Zou, dus sprak men, terwijl de particulieren zich binnen korten tijd schatrijk maakten,
de verplichting om den oorlog te bekostigen, »als een verterende worm", der Com-
pagnie opgelegd blijven? De in
Brazilië gevestigde Portugeezen riepen om vrijen handel;
maar was het redelijk de Compagnie zich te laten uitputten ten behoeve van menschen,
die, in weerwil van den eed van trouw, ons gezworen, er steeds op uit waren met
onzen vijand samen te spannen Integendeel, veeleer moest men die groote Heeren

Ei

1 Resol. Stat.-Gen. 2, 4, 23 Aug. 1036. liesol. Holl 18 Sept. 1636. Aitsema, II, bl. 352, 353.

2 Resol. Stat.-Gen, 2, 9 Meij 2 Julij 23, 26 Aug.j 13 Sept., 1636. 9, 24, 26 Mei;
13 Juni, 1637.
Resol Holl 30 April; 6 Juni, 1636. Resol Stat.-Gen. 27 Dec. 1636.

'' Hoe de Portugeezen dachten, drukt een Portugeesch prediker uit dezen lijd op cene inerk-
Avaardige wijze uit:
η Holland, sprak hij, is het land, waar de melk vloeit; Brazilië, het tand,
waar de honig vloeit: vereenigd, maken zij het beloofde land nit, een land vloeiend van melk
cn honig. Maar dit heilige beloofde land zal niet lang in de macht der Amorieten zijn. De
herders der
Nederlanden zullen naar hun boter en kaas terugkeeren, en de honig zal aan Simson
toekomen, die, na den Wcderlandsehen leeuw te hebben geveld, hem den honig uit den bek zal
halen" (Uit een Stuk, {;rpJaatst in de
Quarterly Review, en onder den titel: VEmpire brcsilien,
overgenomen in de Revue hritann. Annee 1861, p. 1 sqq.).

-ocr page 50-

DES VADERLANDS. 47

uit Brazilië verbannen: eer zou men in de geringe lieden aldaar geen rustige onder-
danen kunnen vinden, en dat kon slechts door militaire bevelhebbers worden uitge-
voerd Slechts de Portugeczen, die in het geheim Joden waren, kon men vertrouwen,
en dezen durfden nog niet eens openlijk onze zijde kiezen, om bij mogelijken terugkeer
der Kolonie tot
Spanje^ niet op den brandstapel die daad te boeten De slotsom was,
dat de Compagnie het gezag en den onderstand van den Slaat niet kon missen en bij
hare privilegiën moest worden gehandhaafd.

Op zulke gronden derhalve hadden de Slaten-Generaal dat besluit tot afschaffing van
den vryen handel op
Brazilië uitgevaardigd. Dien ten gevolge zouden alle schepen en
ladingen, derwaarts bestemd, en niet lot de Compagnie behoorende, verbeurd verklaard
worden. Maar hoe nu te handelen met schepen, die reeds vóór dat besluit waren uit-
gerust en geladen om naar
Brazilië te varen? Voor zulke bodems en goederen verzochten
de eigenaren verlof, dat ze hunne oorspronkelijke bestemming alsnog mochten volgen.
De onbillijkheid inziende, dat hun verbod terugwerkende kracht zou hebben, en toch
de vaart naar
Brazilië niet vrij willende laten, besloten Hun Hoog Mögenden die eige-
naren te gelaslen, hunne bedoelde schepen en ladingen voor bilhjken prijs aan de Com-
pagnie te verkoopen. Doch deze, steeds geen kans ziende om voor het oogenblik alleen
in de behoefte, welke er in de Kolonie beslond, Ie voorzien, begeerde, dat aan de
kooplieden, welke dat verzoek gedaan hadden, de gevraagde vergunning verleend zou
worden. Nietlemin volhardden de Hoog Mögenden Heeren bij hunne eens genomen reso-
lutie. Door die van
Holland echter werd er op aan gedrongen, dat de Slalen-Generaal
op hun besluit terug zouden komen, en dezen Helen zich overhalen door de overwe-
ging, dat de Compagnie zich anders allerlei lastige processen van de zij<le der bena-
deelde kooplieden zou moeten gelrooslen

Doch de tegenstanders van de afschaffing van den vrijen handel gaven hunne zaak
nog geenszins op. Den ^'Jsten Januari (1637) leverden eenige Bewindhebbers en hoofd-
participanten van de Wesl-Indische Compagnie ter Kamer van
Amslerdam, voor Hun
Hoog mögenden versehenen, een geschrift in ten belooge, dat de particuliere handel
voor de Compagnie ten hoogste voordeelig was. Deze slap lokte weder een legenverloog
van de' Gecommitteerde Raden van
Zeeland en van de Regenten van Middelburg uil,
en zoo zagen zich de Staten van
Holland en weldra ook de Stalen-Generaal bewogen
om eenige onpartijdige personen naar 's
Gravenhage te roepen, die over dc zaak voor
eene Commissie uit het midden van Hun Hoog Mögenden gehoord zouden worden

^ Aitsema, p. 350, 351.

2 Uit een schrijvcn van jan nodbenrs, politiek Raad, van den 20 Dec. 1636 uit Brazilië (ric
hcsol Stat.~Gen. 27 Febr. 1637). ® Resol. Slat.~Gcn. 3, 5, 6, 7 Jan. 1637.

^ Resol. Slat.-Gen. 27 Jan.; 3, 7, 11 , 21 Febr. 1637. Resol. Holl, 7 Fchr. 1637. De onpai-

163G—
1039.

-ocr page 51-

48 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

■ —— II· I

16'ί6— Den 27®'®" Februari (1657) werden de gronden, op welke elk der tegenovergeslelde

1039

gevoelens sleunde, Ier vergadering der Staten-Generaal overwogen. De gronden, op
welke tnen Ie
Amsterdam vryen handel op Brazilië verlangde, kwamen hierop neder:
len eersle, de Compagnie had geen krediet; ten tweede, de vier Kapileinschappen van
Brazilië zouden beier door byzondere kooplieden gecoloniseerd kunnen worden; ten derde,
ware de handel vrij, zoo zouden zich vele lieden naar
Brazilië begeven om het land
met suikerriet, gember, tabak en »farina" te bebouwen; ten vierde, de
ingenhos of
suikerfabrieken zouden beier door particulieren worden opgericht; ten vijfde, men had
den Porlugeezen vrijen handel beloofd: deze belofle moest men houden; ten zesde, die
Porlugeezen moest men, zoo men ze tol onze zijde vYÜde overhalen, niet erger behan-
delen, dan zij door den Koning van iS/?a«ye behandeld waren; len zevende, de recog-
nitiën en vrachten, door de particulieren te voldoen, zouden aanmerkelijk vermeerderen,
en len laatste, als het land in vrede was, zou het de onkosten van drie millioen
niet alleen kunnen goedmaken, maar meer dan dat bedrag opbrengen. De Ge-
committeerden van
Zeeland deden daartegen de oude gronden gelden: het verleende
octrooi had een recht geschonken, dat men nu niet intrekken mocht; zij ontkenden,
dal particulieren, alleen op eigen profijt bedacht, hél land met volkplantelingen bevolken
en bebouwen zouden, en, eindehjk, het was onbillijk de Compagnie belast te laten met
de oorlogskoslen, terwijl de particulieren met de balen gingen strijken, — Dat deze
laatste grond bij de Amsterdamsche kooplieden veel afdeed, is niet te denken. Immers,
wanneer zij hun hart rechtuit hadden mogen spreken, zouden zij gezegd hebben, dat
als het voorlzetlcn van den oorlog der Compagnie te zwaar viel, zij slechts op bemid-
deling bedacht had te zijn. Inderdaad, hierop kwam het neder: nam men de voort-
zetting van den oorlog op elk gebied als zeker aan, dan moest de Compagnie bij hare
privilegiën gehandhaafd worden. Maar de Heeren van
Amsterdam lieten die veronder-
stelling niet als onbetwistbaar gelden. Doch juist dit was hunne zwakke zijde: immers
kon men hun nu te gemoet voeren, heigeen men werkelyk deed, dat zy naar schikking
met den vyand uitzagen, in één woord, dat het drijven van den vrijen handel »eene
Spaansche praktijk" was i. — Daar de gevoelens zoo lijnrecht tegenover elkander ston-
den, hadden de Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden, »overwegende,
dal Brazilië
met redenen en discoursen niet te houden was," verlangd, dat de balans van de lasten
en baten der Compagnie over de jaren 1655 en 1656 hun werd overgeleverd. Daaruit
bleek onder anderen, dat de Compagnie jaarlijks voor land- en zeesoldaten op de kusten
van
Brazilië de som van drie millioen en ongeveer 50,000 gulden te betalen had. En
de »onpartijdige" kooplieden, naar hun advies gevraagd, waren niet allen ruiterlijk

vis.^--·

tijdige personen, wier oordeel gevraajjd werd, waren Mr, sebastiaan frank, van Dordrecht; kiliak
vak bekselaeu, cu george everard clinck
, van Amsterdam. ' Aitsëma, II, bl. 44.5,

-ocr page 52-

103!).

DES VADERLANDS. 49

voor hunne meening uilgekomen. De beide Amsterdamsche Heeren toch vonden bezwaar,
hun gevoelen kenbaar te maken, vreezende zich de ongunst van de Magistraat hunner
Stad op den hals te halen. De koopman uit
Dordrecht^ Bewindhebber van de Kamer
der Compagnie aldaar, verklaarde zich tegen den vrijen handel: werd de handel, dus
sprak hij, aan particulieren gegund, dan zou niemand in
Dordrecht zijn ingeschreven
kapitaal willen verhoogen, en ook omdat daarbij de vijand even ^eer toevoer be-
kwam, als ons eigen volk, zag hij in den vrijen handel bezwaar. Daarna hadden
de Gedeputeerden der Slaten-Generaal den Overste-Luitenant
beyma, die in Brazilië
gediend had, gehoord. Deze verklaarde, dat de krijgslasten onder den Koning van
Spanje oneindig geringer, en de opbrengst oneindig grooter was. Hadden wij vrede,
zoo voegde hij er bij, zoo zouden wij den handel vrg kunnen stellen; doch ingeval
van voortgezelten oorlog, ging dit niet aan i.— Na het verslag hunner Gecommitteerden
ter conferentie met de kooplieden gehoord te hebben, vernamen Hun Hoog Mögenden
nog andere berichten ter hunner inlichting, onder anderen het advies van de Kamer
van het Noorder-Kwartier. Deze was het in de hoofdzaak met de Amsterdammers eens:
immers was men te
Hoorn, wegens de belemmering van de zoutvaart, nimmer met de
West-Indische Compagnie ingenomen geweest. Hoe het zij, de Hoornsche Kamer ried
aan, dat men het advies van Graaf
maurits en de politieke Raden zou afwachten. Zij
die dit vraagden, zullen van dien Goeverneur en zijne Raden een voor de voorstan-
ders van den vrijen handel gunstig advies verwacht hebben. In dit geval vergisten
zg zich niet. Werkelijk pleitte het bericht van Graaf
maurits voor de vrijheid 2 Doch
toen dit bericht inkwam, was de zaak reeds beslist. — Nadat Hun Hoog Mögenden van
al die verslagen en berichten kennis hadden genomen, vonden zij goed te volharden bij
hunne vroegere besluiten. De Hollandsche Gedeputeerden ter vergadering vereenigden
zich niet met dit besluit; zij verzochten aanteekening van hun afwijkend gevoelen,
en beriepen zich ten slotte op den Prins: mogelijk dat hij in eene zaak van zoo groot
gewicht van een ander advies was. De zes Provinciën mochten de mededeeling der
zaak aan Zijne Hoogheid lijden, maar achtten toch, dat er van geen terugkomen op het
besluit sprake kon zijn. De Amsterdamsche Kamer der Compagnie verzocht, dat of
de uitvoering van het besluit tot de bijeenkomst der Staten van
Holland uitgesteld, of
eene poging lot schikking zou gedaan worden, hierin bestaande, dat de Negentienen
met de Voorzittende Kamer in overleg zouden treden met last niet te scheiden vóórdat
alle middelen zouden zijn aangewend om de scheuring tusschen de Kamers en andere

' Deze officier beval bij deze gelegenheid den slavenhandel zeer aan: de negers waren noodig
hij de dienst der
ingenhos. Voorts meende hij, dat nnen, om Brasilië te koloniseren, den soldaten
de vrijheid moest laten om zich aldaar neder te zetten, , en dan de leemten in de regimenten
gedurig moest aanvullen. ?
Aitsema , II, bl. 445.

III Deel. 5 Stuk. 7

-ocr page 53-

ÖO ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lß:3G— dreigende onheilen te voorkomen. Het eerste lid van hel verzoek sloegen Hun Hoog Mogen-
den af; op het tweede gaven zy te kennen, dat de aanwezige leden van de Vergade-
ring der Negentienen hier nog tot nader order een weinig zouden vertoeven. Den volgen-
den dag, na herhaalden aandrang van
Holland, lieten de Provinciën zich overhalen om
de uitvoering van het besluit nog acht dagen te schorsen, zoodat de Hollandsche Heeren
de zaak nog in hunne Staten-Vergadering konden brengen. Deze haastte zich echter
niet met de behandeling van het spoedvereischende vraagstuk, en Hun Hoog Mögenden
namen geduld, totdat de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie te4? kameren van
Zeeland, van de Maas en van Stad en Landen hen smeekten, door handhaving van het
verbod van vryen handel den ondergang der Compagnie te voorkomen: aan de rampvolle
uitkomst, die zij voorzagen, wenschten de rekwestranten onschuldig te zijn. Alsnu ver-
klaarden Hun Hoog Mögenden, dat als
Holland haar advies niet op het spoedigst uitbracht,
zij met de uitvoering zouden voortgaan Doch Hun Hoog Mögenden moesten zich ge-
troosten , deze aanmaning nogmaals te herhalen. Men volgde bij de Staten van
Holland
ter oplossing van het vraagstuk den langzamen weg, en scheen niet tot een besluit te
willen komen. Deswegens wendden zich dezelfde Kamers der West-Indische Compagnie
met nog bewegelijker bede tol de Staten-Generaal, die nu eindelijk besloten, zonder
verder op het advies van
Holland te wachten, het besluit ten uitvoer te leggen Dus
bleek, dat deze Provincie in den raadslag niet wilde toestemmen, maar hel onraadzaam
vond zich langer te verzetten. Er waren, zoo als wy zien zullen, nog dringender zaken
hangende, die
Holland ten gevalle van Amsterdam legen de Generaliteit wilde door-
drijven, Om den haat en den laster niet nog meer voel te geven en den blaam te ont-
gaan, alsof men geen hart had voor de verdienstelijke West-Indische Compagnie, ja,
meer hart had voor den vijand, dan voor onzen Slaat en zyne bondgenooten, gaf men
in dit ééne punt slilzwygend toe.

Een lastig man voor de Staten-Generaal en de West-Indische Compagnie was willem
ussËLiNcx be- ussELiNGx, hoczecr hg , stouter dan iemand, op voortzetting van den oorlog, tot volslagen
def-compagn^r" ontzenuwing van den vijand toe, aandrong. In den dienst van Koning gustaaf adolf
overgegaan, had hij in Zweden een Zuider-Compagnie opgericht; doch mei de financieele
hulpbronnen van
Zweden alleen kon deze Maatschappg niets groots verrichten, allerminst
toen al de krachten van dit land noodig waren om den oorlog in
Duitschland aan te

> Resol. Slat.-Gen. 27, 28 Febr.j 21 Maart, 1637. Besol. Holl. 1637, bl. 606. 10, 13, 14,
25 Maart, 1637.

I 2 Resol. Stat.-Gen. 30 Maart; 14 April, 1637. Resol Holl. 26,^30; 31 Maart; 1, 2, 3, 4,

10 April, 1637. Den 24 April (1637) besloten Hun Hoog Mögenden, Gecommitteerden te zenden
lot de Vergadering der XIX met den last om 'de Kamers op het stuk ivan den handel op
Brazilië
tot overeenstemming te brengen {Resol. Stat.-Gen, 24 April, 1637).

-ocr page 54-

DES VADERLANDS. 47

Tangen en τοί Ie houden. Dus begreep hij, behalve de Hansesleden, vooral de Stalen K'-'ïC -
der Vereenigde Provinciën lol ondersleuning dier onderneming Ie rooelen overhalen, en
voorzien van eenen lastbrief van den Rijkskanselier
oxenstjertt, lol dal doel strekkende,
kwam hij in het voorjaar van 1656 in
^s Gravenhage. Den April leverde hij een

vertoog in Ier aanbeveling zijner Zuider-Corapagnie. Men stond hem toe over de zaak
met Gecommitteerden der Stalen in conferentie te komen. De West-Indische Compagnie
was, beweerde hij, alleen niet in staat om zich over dc gansche uilgeslreklheid van haar
gebied bedrijvig Ie loonen. Dus moest zij gedwongen worden andere arbeiders nevens
zich op het al te ruime veld toe te lalen: want niet om ergens het leven uit te sluiten,
maar om overal leven te wekken, was haar het octrooi verleend. En stond hel Hun
Hoog Mögenden vrij, hunnen ingezetenen te verbieden binnen de grenzen, der Compagnie
toegewezen, handel te dry ven, den Zweden vermochten zy zulks niet te ontzeggen.
Aan de eene zijde derhalve drong hij der Nederlandsche Compagnie eene ondersleuning
op, die hare deelhebbers nopen zou hare winsten te deelen, en dat terwijl zij er in
geslaagd was om van de Stalen een nieuwen bijstand te verkrijgen, *die haar hoop gaf,
eenmaal alleen hare laak ten volle te kunnen vervullen,— en aan den anderen ka^il dreigde
hij met de mededinging der Zweden. Geen wonder, dat zijne verloogen geen gunstig
onthaal vonden: want ook den Amsterdammers, die anders voor een inbreuk op het
voorrecht der Compagnie niet terugdeinsden, kon zijn drijven niet behagen: immers,
terwijl zij den vrijen handel met den vrede verlangden, begeerde hij den handel op
Amerika steeds als een oorlogswerktuig te gebruiken, ten einde Spanje ten eenenmalc
uit te putten en buiten slaat te stellen door toevoer van schepen en geld den tegenstand
in de Zuidelijke Nederlanden vol te houden. » Met gunstige voorwaardendus schreef
hij in een Memorie, den 14 Januari 1657 bij de Slaten-Generaal ingeleverd^ »kon men
den Spanjaard evenmin binden , als
Simson met koorden: zyn woord zou hij nog gemak-
kelijker breken, dan die Richler van
Israël zijne zwakke banden: neen, men moest
Spanje hel haar afsnijden, dat is, gansch en al kaal maken en van hulpmiddelen be-
rooven: dan zou het te leiden zijn, als een lam'' i. — De conferenties derhalve, die
men met
dsselingx aangevangen had, kwijnden spoedig, en na in Maart van hel jaar
1657 nog een onderhoud met de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie gehad
te hebben, zag hij het ydele zyner pogingen in, en verliet het land
Er was een krachtig vertrouwen toe noodig, om nog aan de mogelgkheid van vrede

^ Deze Memorie is te vinden in het Register der uit Frankrijk ingekomen stukken, op hel
Rijksarchief.

Mr. o. van rees, Gesch. der Staathuish. in Nederl. D. II, hl. 133—140. Aitsema, p. 381.
RcsoL Stat.-Gen. 24 Aprilj 11 Aug.j 18 Sept.; 27 Dec. 1636. 17 Febr ; 20 Maart, 1637.
Resol Holl. 6 Jnni; 29, 31 Juli; 1 Oct. 1636.

-ocr page 55-

75 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

en breideling van het door den oorlog losgelaten geweld te gelooven. De mannen van
de West-Indische Compagnie en het gros der Zeeuwen zagen niets voor oogen dan een
oorlog, zoo lang voortgezet, tot
Spanje geheel en al buiten gevecht gesteld zou zijn:
de roofzucht van vrye neringvaarders, en tot^p zekere hoogte de losmaking van de banden
des Staatsgezags in zeezaken, scheen den zoodanigen het beste middel toe om tot dat
doel te geraken en de moeielijkheden van den toestand te boven te komen. Hoe zwak
Zwakheid van deed zich de geregelde zeemacht der Staten voor tegenover zulk eene stoutheid! Wegens
macliT.^^ ^^^ onwil en de nalatigheid der Landprovinciën was zij nagenoeg nimmer tol de ver-
eischte sterkte gebracht, en soms door de eischen van den oorlog te lande, gemeenlyk
door de behoeften van handel en visschery, die rechts en links convooien verlangden,
builen de mogelgkheid om met eenheid en in gesloten eskaders handelend op te treden.
Bovendien werd zij verlamd door de bedenkingen der staatkunde, die
Engeland moest
ontzien, en wel allermeest door de schuld van die Hollandsche kooplieden zeiven,
welke hunne waren in Engelsche of Hamburgsche schepen naar de Vlaamsche havens
zonden Immers, was eenig vlootvoogd in het geheim van zulke praktijken, hoe kon hy
dan anders dan de oogen sluiten? Gestrengheid derhalve tegen zeebevelhebbers, die vaak
niet wisten, welke bevelen te gehoorzamen en welke wenken op te volgen, was dan
ook niet vol te houden: de scheepskapiteins, die kortelings, hoe weifelend en genadig
dan ook, toch tot eenige straf waren veroordeeld, werden spoedig in hunne eer hersteld

In den zomer van 1656 was de Admiraliteit van Zeeland spoedig genoeg gereed om,
zonder op de Hollandsche oorlogschepen te wachten, den Commandeur
jan evertsen
met zyn eskader in zee te zenden Maar meer dan eene maand later hadden de
Staten-Generaal nog reden, om onder betuiging hoe zeer hun de zaken ter zee en de
bescherming der ingezetenen, die van de zee bestonden, ter harte gingen, voor te
stellen, dat er buitengewone Afgevaardigden naar
Brouwershaven zouden gezonden wor-
den, ten einde den Luitenant-Admiraal
van dorp, aan te zetten, om niet langer te
dralen, maar dadelijk zee te kiezen. De Commissie behoefde toen geen voortgang te
hebben, omdat men vernam, dat de Vlootvoogd reeds was uitgezeild Doch weldra
had men grond om weder aan zijne kloekheid en gver te twijfelen. Tegen het einde van
September beoogde hij eene verdeeling van zyne macht, waardoor de blokkade der Vlaam-
sche Kust verslapt zou zyn. Kort daarna kwamen er klachten in, dat hij verzuimd had
zoo snel als behoord had, voor
Duinkerken te wezen, en vreemde redenen, heette het,

' Zie Rapport v. cobn. v. bbveren over zijne Legatie aan den Kon. v. Gr. Brit. in 1636 en
1687,
fol 103 (Rijksarchief).

2 Zie hiervoor, Stuk IV, hl. 821, 822. Aitsema, p. 350. nesol Stat.-Gen. 14 Juni, 1637.

. 3 RcsoL Slat.~Gen. 19 Juli, 1636. Resol. Holl. 19 Juli, 1636.

4 Resol. Stat.~Gen. 25 Aug. 1636.

1C36—
1639.

-ocr page 56-

DES VADERLANDS. · 77

waren door hem gevoerd. Ook verbaasde het bericht, door hem gezonden, dat hij
spoedig in een onzer zeegaten te wachten was, om nieuwe mondbehoeften in te nemen
en zijne schepen schoon te maken. Degenen toch, die met de uitrusting belast waren
geweest, verklaarden, dal de voorraad zyner schepen veel langer moest strekken, en
dal de noodzakelijkheid om de bodems schoon te maken, een ydel voorwendsel was.
Dus lieten Hun Hoog Mögenden hem den last toekomen om ten minste met het mee-
rendeel zyner schepen in zee te blijven en te zorgen, dat hij in slaat bleef om de
Duinkerkers, zoo ze mochten uitloopen, te achterhalen. Niettemin was hij vóór hel eind
van Oclober te
HcUevoelsluis binnen gekomen, en nu namen de Slalen de noodige
maatregelen om eensdeels zich te vergewissen, of de Luitenant-Admiraal werkelijk, zoo
als men zeide, «opgeraapte excusen" zocht, en anderdeels het spoedig weder uitzeilen
van een deel des eskaders Ie bevorderen.
Van dorp verklaarde zich toen bereid om
zich tegen de personen, die iels ten zijnen nadeele verbreidden, te verantwoorden, en
Hun Hoog Mögenden toonden zich bezorgd, dat er door de ruchtbaarheid van hetgeen
hierover voor zou vallen, ondienst voor het Land tegenover de Engelschen ontslaan
mocht Wat men van de bekwaamheid en strijdlust van
van dorp te denken moge heb-
ben, zeker is het, dat zelfs de volvaardigsle zeebevelhebbers, van wier schepen er som-
mige ter repartitie stonden van de eene of de andere der Landprovinciën, soms door
slechte betaling gedwongen werden aan wal te blijven Met den aanvang van 1657
Λverden die Gewesten door de Generaliteit aangemaand, om hel pas gemaakte reglement
op de beveiliging der Nauwe zee en de bezetting der Vlaamsche Kust na Ie komen
Doch hoe te verwachten, dat langs dezen weg, bij het kennelijk onvermogen van menige
Provincie, het doel ooit bereikt zou worden? Daarom ondersteunden de Zeeuwsche Stalen
zeiven de pogingen, die strekten om het bedrijf der kruisers te bevorderen, w wier dien-
sten al de wereld door bekend waren." De
Hollanders^ daarentegen, zagen liever de
geregelde zeemacht ondersteund, al was hel dan ook door een nieuwe belasting in hunne
Provincie en in
Zeeland Ie heffen en de Admiraliteit van Amslerdatn klaagde, dat,
sedert aan de Wesl-lndische Compagnie was toegestaan om commissies aan kruisers Ie
verleenen, de vrijeneringvaarders, die te voren brieven van het Land namen, zich
nu meerendeels tol die Compagnie wendden, waardoor de-Generaliteit en de Prins van
het wettig aandeel, hetwelk zij aan den buit hadden, versloken bleven Het was tijd,

1 Resol. Stat.-Gen. 27 , 29 Sept.; 1, 4, 11 Nov. 1636. 20 Jan. 1637. ResoL Holl. 2, 8, 9 Oct. 1G36.

2 Resol. Slat.-Gen. 23 Aug.; 21 Nov. 1636. 26 Jan.; 16, 17,^ 24 Febr. 1637.

3 Resol Stat.-Gen. 2, 20, 24, 28 Jan. 1637.

^ Resol Stat.-Gen. 18 Febr. 1637. Resol llolL 10 Maart, 1637.
^ Resol. Slat.-Gen. 7 Jan.; 3 Febr. 1637.

1G36—
1G39.

-ocr page 57-

77 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— (lat de Slalen op een besluit terugkwamen, hetwelk hunne inkomsten ten behoeve der
zeemacht nog kariger maakte.

Hoe heftig de kaapvaart ook gedreven werd, en hoe roekeloos de kruisers ook wezen
mochten, de woestheid vond hare grenzen in het gezag der menschelijkheid, dat zich
in den langen oorlog meer en meer deed gelden Aan de uitoefening van het recht
der voetspoeling werd niet meer gedacht, en gedurig werd de gelegenheid gezocht tot
wisseling van ter zee gemaakte gevangenen, en door premiën, aan de kruisers uitge-
loofd, het vangen van Ylaamsche schippers en visschers aangemoedigd, om de Brabanders
geneigd te maken tot eene algemeene wisseling, aan welke men boven particuliere wis-
selingen , bij welke de Zeeuwsche kapers belang hadden, de voorkeur gaf. De gevan-
genneming van den Brabantschen Admiraal
collaert met ongeveer 200 van de zijnen
gaf in Maart, 1636 , eene gunstige gelegenheid om lot eene gewenschte wisseling te komen

In weerwil van zoovele bezwaren hield men in Holland steeds het doel in het oog
om de zeemacht van der Stalen Mogendheid eenmaal op zoo goeden voet ingericht en
zoo talrijk te krijgen, als noodig zou zijn, om te gelijkertijd de aanmatiging des Brit-
schen Konings te verijdelen, en het gevaar te ontgaan, dat de zee ten eenenmale het
tooneel werd van het woest geweld der kapers. Doch zou dit doel -ooit bereikt worden,
dan moest
Holland den band der Unie in eere houden, den oorlog te lande steunen ,
en vooral niet dan hoogst voorzichtig den vrede zoeken. Vandaar dat de Prins zich in
staat gesteld zag om in dit jaar (1657) een belangrijk wapenfeit ten uitvoer te brengen.

Dadelijk in den aanvang van het nieuwe jaar (1637) bleek, dat er gevolg zou gegeven
worden aan het besluit, in de laatste maand van het vorige jaar met toeslemming van
Holland genomen ^ Immers werd den li^™ Januari door den Raad van State de vraag
tot de Staten-Generaal gericht, of men den kapiteins zou aanschrijven, te zorgen, dat
hunne compagniën tegen den eersten April voltallig waren. Alle Provinciën toonden

1 Dat onze Provinciën aan de Duitschers in hunnen oorlog een voorbeeld van menschelijklieid
gaven, blijkt hieruit, dat de partijen in
Duüschland een edelmoedig kwartier, aan den overwon-
neling verleend,
ein holländisches Quartier noemden, g. freijtag, aus dem Jahrh. des grossen
Krieges,
ρ. 93. Over het algemeen droeg veel wat onder het Duitsche krijgsvolk goed van inrich-
ting en hoedanigheid was, den naam van
holländisch (frejjtag, ald. p. 22, 33).

2 ResoL Slat.-Gen. 22 Sept.; 13 Oct.j 23 Nov.; 29 Dec. 1635. 22 , 24 Febr.; 10, 26 Aprii;
4 Juli, 1636.
llesol Holl, 21 Sept.; 12 Oct.; 16 Deo. 1635. 16, 19, 20, 22, 23 Febr.; 6,
7, 12, 14 Maart; 9, 11 April, 1636. De vijandelijke Admiraal, blijkens
ResoL Holl. (6 Maart
1636) door
j. evf.msen gevangen gemaakt, moet spoedig weder uitgewisseld zijn. Althans pauw
schrijft den 7 Nov. 1636 uit Parijs, dat die vlootvoogd met 7 oF S schepen voor de rivier van
Bayonne gekomen was, terwijl een Spaansoh leger, om die stad aan te tasten, Frankrijk hinnen
was getrokken. Toen klaagde men in de Fransche hoofdstad ;feeer, dat onze zeemacht hem het
uiiloopen uit
Duinkerken niet belet had. ^ Zie hiervoor, hl. 34.

-ocr page 58-

DES VADERLANDS. · 77

zich geneigd om · hierin Ie bewilligen; alleen Holland verklaarde zich alsnog ongelast.
De reden was deze, dat er gegronde Iwyfel bestond, of de Fransche penningen, waaruil,
volgens de gemaakte bepaling, de buitengewone troepen betaald moesten worden, toe-
reikend waren, al voegde ook de Generaliteit er eenige gelden bij uit de middelen,
waarover zij zonder de Provinciën op nieuw te moeien, beschikken kon: in dat geval
moesten, meende
Holland, die troepen afgedankt worden.^ En inderdaad was op die
penningen reeds veel in voorbaat genolen, en betaalde de Fransche Regeering met geld,
aan welks waarde veel te kort kwam Daarbij verklaarde dezelfde Provincie zich
 erlangt

nader door te kennen te geven, dat zij de öO Compagniën van 1628 slechts aangehouden g^ss^tïkie^iai

wilde hebben onder de voorwaarde, dat hare sterkte tot 120 man werd verminderd,^®!!®'·®

' men voetvolk.

en dat dan nog wel voor slechts zes maanden. En eindelijk herhaalde zij op nieuw,
dat zy alles slechts toestond, mits er order gesteld werd op de zeezaken. Zijne Hoogheid
nam met die vermindering van de sterkte der genoemde compagniën geen genoegen;
doch niettegenstaande de Prins van groole toebereidselen van den vijand Ie water en te
lande liet berichten, en alsnu verlangde, dat de compagniën reeds met den eersten
Maart voltallig zouden ziju, volhardde
Holland bij hare eischen. Zoo bleef alles opge-
houden, zelfs nog nadat de Voorzitter der Stalen-Generaal in eene plechtige toespraak
verklaard had, dat nagenoeg alle Vorsten in de wapenen bleven om af te wachten, wat
de tegenwoordige »crisis" van de zaken der wereld zou opleveren, hetzy vrede, hetzij
voortduring van den oorlog, en dat niettemin hier te lande nog niet bepaald was, welk
krijgsvolk men zou aanhouden. Op dezen grond had hij de Staten aangemaand, den
vyand te toonen, dat wy het niet opgaven, en den vrienden, dat wij ons de gemeene
zaak moedig bleven aantrekken. Nog een ander middel werd er gebruikt om
Holland
te bewegen. Charnacé, namelyk, verklaarde zwarigheid te moeten maken om nu de
Staten nog niet besloten waren, een genoegzaam aantal troepen in dienst te |?ouden,
het traktaat van 6 September 1656 Ie ratificeeren. Toch hield
Holland niet op, den
voortgang van alle toebereidselen ten oorlog legen te houden, totdat de Prins toegaf en
met de vermindering der 50 compagniën op 120 man genoegen nam. Alstoen loonde
zich ook CHARKAGÉ voldaan en ratificeerde het traktaat

Niettemin kwam er in de uitvoering van een groot en openbaar krijgsplan geencn

' In het Rapport van de Legatie van cobn. v. iievebeiï naar Gr. Brit. in 1630 en 1β37 lezen
wij, hoe deze onze Gezant, in vereeniging met den gewonen Gezant
joaciumi, den Engeleclien
zegelbewaarder Baron
coventry inscherpte om toch niet, op het voorbeeld van Frankrijk, er toe
over te gaan om de munt lichter te maken. Zij meenden hem toen van de «chadelijkheid van
zulk eenen maatregel overtuigd te hebben.

2 ResoL Stat.-Gen. 5, 27, 29, 30 Jan.; 1, 10, 12, 13, 14, 19, 20 Febr. 1637. Resol. Holl.
10, 24, 2S, 30 Jan.j 2, 3, 4, 7 Febr. 1637. Aitsema , II, p. 419.

1636 —
1639.

-ocr page 59-

79 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

sssssssssssssssssssssssssss^ .....sssassÊÊSsssssssssssssssÊ^ss . ssssssssm--1

1636— voortgang. Hiervoor bestonden verscheidene redenen. Vooreerst, de Fransche penningen
I () 3 O·

kwamen niet zoo spoedig in als vereischt was, en zelfs toen door de Fransche Regeering
voor de betaling van twee termijnen was gezorgd i, haperde er nog veel. Zoo iemand
derhalve den aanvang der krijgsonderneraingen op groote schaal en in overleg met
Frank-
rijk
om de eene of andere reden wenschle te verhinderen , kon hij er op nieuw op wijzen,
dat men
Frankrijk niet kon vertrouwen. Inrimers was het bekend, dat dit Rijk met
Spanje over vrede onderhandelde, en al bouwde men nu ook, zooals men aan charnacé
verklaarde, op het koninklijke woord van lodewijk xiir, dat hij niet zonder dezen Slaat
met onzen vijand zou
sluiten toch gaf die handelwijze grond om, voordat men zich
groote offers getroostte, af te wachten, wat van die onderhandelingen zou komen.

De uitvoering Dat ZOO wel de Prins als nog altijd de Provincie Holland reden konden hebben om
kr^gsplan wordt werk stellen van eenig groot krijgsplan niet te bespoedigen, laat zich ge-

verschoven. makkelijk bevroeden.

Wat de Prins betreft, de toestand van de zuidelijke Provinciën, waar hij nog steeds
zijne vertrouwden en voorstanders had, was van dien aard dat hij op een of ander punt
eene beweging in zijn voordeel mocht verwachten. By de geesteloosheid van het Spaansch
Bewind en het nagenoeg volslagen gebrek aan bekwame mannen ^ ontbrak bij vele
Brabanders en Vlamingen het noodige vertrouwen op hunne Regeering: moest deze be-
zwijken, dus redeneerden dezulken, zoo was het beter den Prins van Omnje in te roepen ,
dan in de handen van
Frankrijk te vallen. Van den Prins waren de wenschelijkste voor-
waarden te verwachten, en hij was in allen gevalle een Nederlander, terwijl men met
Frankrijk de tirannij van den gehaten Kardinaal inhaalde. Wat men zich van den Prins
beloven mocht, blijkt uit een vertrouwelijk gesprek, door hem met
alexander van der
CAPELLEN gehouden, bijgelegenheid dat deze hem in het voorjaar van 1635 het bezwaar
had voorgehouden, hetwelk het Graafschap
Zulfcn in het toen nog niet beklonken traktaat
met
Frankrijk zag. Dat Kwartier van Gelderland stiet zich aan het artikel, waarbij aan
de Brabantsche steden, die tot ons overgingen, handhaving van de Roomsche godsdienst
beloofd werd, hetgeen den Zutfenschen (niet minder dan den Zeeuwen) eene schandelijke

1 Resol. Slat.-Gen. 26 Maart; 15 April, 1637. De re(Timenten van mülekt en avaardekbukg
werden alsnu afgedankt, opdat de Fransche gelden geheel lot onze troepen besteed zouden mogen
\vordcn
[Besol. SlaL~Gen. 2ö Febr.; 28 Maart, 1637). ^ Hesol Stat.-Gen. 27 Mei, 1637.

3 Olivarez schreef den lO''®" Mei aan den Kardinaal-Infant: »üw gebrek aan Spaansclie Staats-
dienaren grieft mij ten hoogste. . Er zijn geen menschen, neen! Monseigneur, er zijnergeene:
het helpl niet, of ik al zoek: ik vind ze niet.'^ Daarom raadt de Minister den Landvoogd, dat
hij den President
roose , dien hij, als alleen bekwaam, lioogelijk roemt, in eere houde [Visite
aiix Archiv, de Munich,
par m. «achard. Compte rendu de la Comm. royale d'Hist. (Acad. royale
de Belg. 1864).

-ocr page 60-

DES VADERLANDS. · 77

loegefelykheid toescheen, in slrijd niet de oude grondstellingen van dezen Staat. Hierop 1636—
nu antwoordde de Prins η met een strak wezendat die zaak niet gezegd kon VTorden
mei de oude maximen te strijden: in 1602 was gelyke voet gehouden, en in de Oost-Indiën
lielen wy in plaatsen, die onder onze gehoorzaamheid stonden, de heidensche afgoderg
toe: de paapsche ceremoniën waren zóó erg niet, en hy kon de meening van
bosaeus
(predikant te 's Gravenhage) niet aannemen, die hem in zyne kamer gezegd had: beter
de slad
Antwerpen niet te hebben, dan ze met toelating van de Roomsche religie
te winnen i. — Bij zulk eene gezindheid van den Prins moest in
Brabant veler oog
op zijne Hoogheid geslagen blijven, en moest hij wederkeerig met belangstelling elke
beweging in de zuidelyke Provinciën gadeslaan. Nu was juist in dezen tyd de stad
Luik in groote gisting. Wel behoorde dit Bisdom aan den Keurvorst van Keulen, maar
wegens de nabuurschap en allerlei punten van aanraking met
Brabant kon eene om-
wenteling in die slad niet nalaten van grooten invloed in de zuidelgke Provinciën Ie zijn,
vooral wanneer op hetzelfde oogenblik aan den anderen uithoek des lands een belangrijk
punt, met name
Antwerpen, den Prins in handen mocht vallen.

De Slad Luik had zich sedert geruimen tyd veeleer Fransch- en Nederlandsch-, dan Onlusten to
Keizersch- of Spaansch-gezind betoond. Zelfs de Geestelijkheid weet de schade, die het
land van
Luik door den oorlog leed, aan haren Prins-Bisschop, den Keurvorst van
Keulen, en klaagde zijne handelwijze by den Paus aan Het was voor den Keizer
en
Spanje ten hoogste wenschelijk aan dien slaat van zaken, die voor de ondernemingen
der Franschen zeer gunstig, en voor de Nederlanders, in
Maastricht en op andere pun-
ten aan de
Maas genesteld, zeer voordeelig was, een einde te maken, en de Graaf vak
WARFusÉE, niet schroomende ten tweeden male een verrader te worden, en zijnen eenigen
zoon, die zich in de macht der Franschen bevond, aan de wraak prijs te geven maar

-ocr page 61-

81 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

jgggggBSgaeaaag·' ..............."■"'■"' sssssssss : . ------------„.„gggsggBaat

1636— zich door het bewyzen van een groolen dienst mei den Koning van Spanje willende
Yerzoenen, was de man, die zich bereid loonde om eene verandering in den staat van
zaken te
Luik te bewerken. Den abt de mousson, den Baron de césan, die bij de
Staten der Vereenigde Provinciën in gunst stond i, en den burgemeester
de la ruelle,
het hoofd der Fransch-gez inden, noodigde hy den 16^®° April (1657) bij zich termaal-
lijd met het oogmerk om hen door daartoe gestelde soldaten te laten ombrengen, of al-
thans in verzekerde bewaring te laten nemen. Deze daad zou, verwachtte hij, in de
stad het sein worden van eene beweging ten voordeele van den Koning van
Spanje,
en, zoo was de afspraak, ondersteund worden door de troepen van den Kardinaal-Infant,
daartoe tot in de nabijheid van
Luik opgerukt. Maar de aanslag viel gansch anders uit :
wel werd de Burgemeester
de la ruelle ten huize van warfuseé vermoord; maar deze
moord werd door ingedrongen volk op den Graaf zeiven gewroken, en de troepen, de
kans verloren achtende, trokken wederom af, hun voornemen ontveinzende. Nu het
verraad mislukt was, zag zich natuurlijk de andere partij versterkt, en het volk zag
vurig uit naar de gelegenheid om den laaghartig vermoorden veelgeliefden burgemees-
ter op den ganschen Spaanschen aanhang te wreken. Dus was de Stad meer dan
ooit op de hand van Nederlanders en Franschen, en was men, zoo scheen het, aldaar
rijp om zich zonder voorbehoud, hetzij Fransch, hetzij Nederlandsch te verklaren.
Bij een oploop werd er reeds op vele plaatsen door de stad: »Leve de Prins van
Oranje! dood aan de Spanjaarden!'· geroepen, en aan Hun Hoog Mögenden werd
door eenen vertrouwde geschreven: » geene Spaansche soldaten zullen licht binnen
Luik
durven komen, en velen houden het er voor, dat de onzen by deze gesteldheid van
zaken een goed onthaal zouden vinden, vooral als men daaraan wat te kosten wilde
leggen, en op geen sommetje zag om de aanvoerders mede te begiftigen: dit zou mogelijk
meer voordeel doen, dan een schip in zee" Op het bericht van het gebeurde te
Luik werd in de vergadering der Stalen-Generaal in omvraag gebracht, of men van
de opschudding onder het volk aldaar geen partij zou kunnen trekken ten gemeenen
bate en len nadeele der Spanjaarden, en de Prins werd gemachtigd in overleg met
eenige Heeren, die hij zelf zou kiezen , te besluiten wat tot dat doel in deze zaak gedaan
zou kunnen worden. Weinig dagen daarna besloten Hun Hoog Mögenden, den overste
golstein, die onder den Hertog van bouillon. Commandant van Maastricht^ diende,
te machtigen, de som van 1000 Rijksdaalders te besteden, met het doel om sommige

^ Op verzoek van chabkacé werd hem door de Staten vergund, met behulp van onze soldaten
weerwraak te nemen voor schaden, hem berokkend door de Spanjaarden, die de landgoederen
zijner vrouw liaddeu gebrandschat
[ResoL· Slat.~Gen. ,19 Maart, 1637).

2 Zie Kroniek v. h. Ilist. Gen. te Utr., Jaarg. 1867, bladz. 503—512. Compte rendu de la
Comm. roy, d' hist. Acad. roy. de Belgique,
1866, p. 445, sqq, Aitsema, II, p. 505—511.

-ocr page 62-

DES VADERLANDS. ö9

»goedgezinder!" te Luik in hunne goede voornemens len aanzien Tan onzen Slaat te 1C36—
doen volharden i. — De Franschen zouden natuurlijk niet gaarne gezien hebben, dat
er te
Luik eene omwenteling ten voordeele van den Prins van Oranje uitbrak. Dus
kan ons niet bevreemden, wat de Secretaris
euskerken weldra uit Parijs schreef, dat
de Kolonel
daniel de rive van daar naar Luik gezonden was met geld en met den last
om de burgers »van de goede partij" bij hunne trouw jegens
Frankrijk te bewaren
Intusschen moest juist de onzekerheid of men voor
Frankrijk of voor Holland parlij zou
kiezen, en de ongerijmdheid, die het in zich scheen te hebben, dat men zich voor
beiden tegelyk verklaarde, te weeg brengen, dat het Bisdom, hoe ontevreden ook over
het bewind van den Keurvorst van
Keulen, tegen dezen Vorst niet in opstand kwam.
Hoe het zij, wat er te
Luik verder zou gebeuren, was nog niet te voorzien, toen de
Prins, den April, en dus kort nadat het bericht van den moord, aldaar gepleegd,

ontvangen was, door den President der vorige week aan de Staten-Generaal liet weten,
dat hij eenen aanslag ten dienst van het Land voor had, en den vorigen dag, het was
Aanslag van den
een Zondag, des avonds laat, in het geheim vertrokken was: binnen weinige dagen zou
het moeten blijken, of de zaak gelukt zou zijn, al of niet In zijne
Gedenkschriften
meldt de Prins, dat hij den Mei den Haag verlaten heeft om aan het hoofd van
een leger van 14000 man voetvolk en 53 compagniën ruitery, volgens afspraak met de
Franschen die bereid waren hem daarbg te ondersteunen.
Duinkerken te gaan aan-
tasten, welke stad dan bij het gelukken der onderneming door den Koning in onze ^
macht zou gelaten worden, hoezeer zy behoorde tot het aandeel, dat in het traktaat
van verdeeling aan
Frankrijk was toegewezen. Hier wordt duidelijk gedoeld op den
tocht, die eerst twee maanden later in het begin van Juli is aangevangen. De dagtec-
kening derhalve is onjuist. Hoe dit zy, 's Prinsen geheim vertrek in den avond van
den Se®^®'^ April en wat hy daarbij op het oog mag gehad hebben, wordt verzwegen.
Uit AiTSEMA ^ weten wy, dat
Hulst het doel van den aanslag was, hoezeer in 's Prinsen
Gedenkschriften de zaak dus wordt voorgesteld, alsof alle plannen op Gelder^ Breda,
Hulst
of Antwerpen waren opgegeven, om op chaknacé's vurigen aandrang den tocht
tegen
Duinkerken aan te vangen. De door den Prins aangewezen troepen, meldt aitsema ,
waren den April in den omtrek van Hulst. Toen begon men in den nacht een

brug over de gracht dezer vesting te slaan. Maar er viel van den wal een schot. Dit
deed 's Prinsen krygsvolk gelooven, dat de aanslag ontdekt en de overrompeling eene

8*

-ocr page 63-

83 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— onmogelijkheid geworden was. Dus trokken zij af, en de geheele onderneming werd
opgegeven. Ware zij gelukt, de Prins zou
Hulst als een steunpunt gebruikt hebben,
om zich in het Land van
Waas te vertoonen. Misschien verwachtte hij wei, dat er zich
te
Antwerpen eene beweging zou opdoen, die deze stad in zijne handen zou doen vallen.
Dat hij steeds en ook nog in het volgende voorjaar (van 1638) zijne zinnen ten sterkste
op het winnen van
Antwerpen gezet had, is ons uit de Brieven van d'estrades bekend i.

Ontworpen tocht Z.ooveel is zeker, dat nadat de aanslag op Hulst mislukt was, de Prins niet veel yver
izgmLuinkerlcen,getoond in het doorzetten van den tocht tegen
Duinherken. Althans liet hij, toen
hij eindelyk de vereischte macht bijeen had, haar vrij lang ^ op de reede van
Rammekens
liggen, hetwelk 's vijands troepen naar het bedreigde Vlaanderen lokken en dus den
tocht tegen
Duinkerken te bezwaarlyker maken moest. Volgens 's Prinsen Gedenkschriften
belette hem hardnekkige tegenwind om zgn oogmerk uit te voeren volgens hetgeen
hij door
charin-a.gé aan het Fransche Hof, waar men niet wist wat van 's Prinsen wer-
keloosheid te denken tot zijne verontschuldiging liet weten, was in de onmogelijkheid
om een geschikt punt te vinden, waar hij met zyne troepen landen zou, de oorzaak
gelegen, dat er van het beraamde plan tegen
Duinkerken niets had kunnen komen

Dat de Prins, liever dan Dwm/ier/ien met toedoen der Franschen, Antwerpen zonAGvhxxn
toedoen in zijne handen zou hebben zien vallen, spreekt van zelf. Zoo zou deze Stad, wal
haar bij de overgave toegestaan, ware geworden, aan den Prins dank geweten hebben,
en Zijne Hoogheid zou in haar, zoo vleide hij zich, een middel hebben bezeten om de
Amsterdammers, die de vrees voor de mededinging van eene Stad als
Antwerpen rede
zou hebben leeren verslaan, naar zijnen zin te zeiten.

Hoe dit zij, na het met Frankrijk gesloten traktaat, ging het voor den Prins niet
aan, met eene legermacht, nagenoeg zoo sterk als hij zelf verlangd had, gedurende
het gansche saizoen niets uit te voeren. Derhalve, na eerst (immers mag men hel
daarvoor houden) den schijn aangenomen te hebben, alsof hij den tocht tegen
Duin-
kerken
wilde volvoeren, en daardoor den vgand verleid te hebben Noord-Brabant van

Beleg geslagen ^''oepen te onlbloolen, voerde hij zijn leger den Juli 6 van voor Rammekens tot

om Breda,___

' Lettres etc. de m. d'estrades I, p. 13.

2 Drie weken lezen Avij in 's Prinsen Gedenkschr. (bl. 202) ·, doch langer dan veertien dagen
heeft het niet geduurd. ^
 3 Mém. de fbéd. henri, p. 200—^203.

^ Archiv, de la Mais d'Or., 1.1. p. 97. Miss. v. eüskebken, v. d. 17 en d. 24 Juli, 1637.

δ Aid. p. 98, 99. De aanvang van den hrief van sojimelsdijk (op p. 99) heeft allen schijn,
alsof hij dienen moet om te bewijzen, dat de schrijver van de oprechtheid van 'tgeen de Prins
aan de Fransclten verzekerde, overtuigd was. Het niet uitvoeren van de onderneming op
Duin-
kerken
veroorzaakte in Frankrijk groote teleurstelling (Miss. v. euskerken, v. d. 7 Aug. 1637).

6 Resol. Stat-Gen. 22 Juh, 1C37. aitsema, II, bl. 451.

-ocr page 64-

DES VADERLANDS. · 77

9

het beleg van Breda^ eene onderneming, die voor zijne staalkundige eerzucht geene 1636—
voldoening beloofde, en hcm noopte, de vooruitzichten, Avelke hij op eenige belangrijke
aanwinst in de Zuidelijke
Nederlanden hebben mocht, te verdagen, maar die, zoo zij
gelukte, hem den roem van groote krijgskundige bekwaamheid verzekerde, en op nieuw
aan
Europa zou loonen, welke ontzaggelijke hulpmiddelen hem in de bereidwilligheid
der Noord-Nederlanders ten dienste stonden.

In die hulpmiddelen, welke Holland hem verstrekken of onthouden kon, had deze
Provincie steeds een gereed wapen om waar het haar belang gold, den Prins lol inschik-
kelijkheid Ie dwingen ^, en in het jaar 1637 zag zij zich door de Generaliteit (en op
haar hand was de Prins) zoo fel bestreden, dat zij alle reden had om te zorgen, dit
wapen niet te spoedig door voorbarige inwilligingen uit de handen te geven, met andere
woorden, niet dan na hare voorwaarden gemaakt te hebben, den Prins datgene te ver-
leenen wat lot een krachtig aanvangen en doorzetten van dat beleg noodig was.

Twee groote grieven deed de Generaliteit tegen de Provincie Holland gelden. De Beklag over
eene was, dat zij partij trok voor die kooplieden, welke niet geaarzeld hadden, den gX^pèn^^" η den
Koning van Spanje te gerieven. — De eerste aanleiding tot de uitbarsting van dit geschil verhuurd
gaf het optreden van CHARiiAcè op den 6^®® Maart (1657) in de vergadering der Staten-
Generaal met eene klacht over Hollandsche kooplieden, handelende op de Zevawi, welke
den vyand in die mate van allerlei levensmiddelen hadden voorzien, dat de Spanjaarden
in
Italië gezegd konden worden nagenoeg alleen bestaan te hebben van de benoodigd-
heden, die de onzen hun toevoerden, na ze zeiven in Fransche havens Ie hebben op-
gedaan. Zoo werd de vyand, dien
Frankrijk aldaar bestreed, door ons toedoen met
Fransche middelen ondersteund. Maar erger was (zeide de Gezant), dat de onzen niet
minder dan 20 schepen aan de Spanjaarden verhuurd hadden. Zulk eene handelwijze,
verwachtte de Koning van
Frankrijk^ zou door Hun Hoog Mögenden verboden en ge-
straft worden, opdat Zijne Majesteit zich niet genoodzaakt mocht zien hunne oprechtheid
Ie verdenken. — Dadelijk verklaarden zes Provinciën, dat deze klacht gegrond was;
maar
Holland verlangde de zaak eerst nader te onderzoeken Niettemin duurtle het
niet lang, of de Staten van dit Gewest namen het besluit, dat legen degenen, die zich
aan dien toevoer hadden schuldig gemaakt, door de bevoegde fiskaals een onderzoek
ingesteld zou worden zonder eenige oogluiking, en dal de pjj^katen, die zulk eene
levering aan den vijand verboden, zouden herzien worden, om ze des noodig te ver-
scherpen Zoo scheen alle oneenigheid afgesneden. Spoedig echter bleek het anders.

^ Reeds om de schipbrug en ponten, tot de onderneming tegen Hulst benoodigd, in goeden
staat ter zijner beschikking te hebben, had de Prins een welwillend voorschot van
Holland noodig
(ResoZ.
Slat-Gen, S Maart; 4, 6 April, 1637).

2 ResoL StaL-Gen. 6 Maart, V^Zl. 3 ResoL Holl 10, 11 Maart, 1637.

-ocr page 65-

85 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

———■ ................ mÊÊmmmmmmmmÊ^^tmÊmÊMÊÊmmimÊÊmmiÊmmm^Ê^tmmÊmm

1G36— De Generaliteit, door gharnagé gedrongen, verlangde, dat niet de oude plakalen, om

1G 39» '

welke men zich niet bekreund had, des noods slechts eenigzins gewijzigd, vernieuwd
zouden worden, maar dat een nieuw plakaat by deze gelegenheid met bedreiging van
zware straffen zou worden uitgevaardigd. De maand (Maart) liep ten einde, vóórdat
Holland toestond, dat er zulk een plakaat zou worden ontworpen, en toen behield de
Provincie zich nog voor, over het ontwerp nader te beraadslagen i. Vóór het midden van
April was het opgesteld en aan de Staten van
Holland medegedeeld, maar ook deze maand
liep ten einde, zonder dat de Leden over de zaak advies uitbrachten, niettegenstaande
de Staten-Generaal Hun Edel Mögenden herhaaldelijk aanmaanden, en zelfs dreigden,
bij gebreke van hun advies, zonder hen tot het nemen van een besluit aangaande het
ontwerp te zullen overgaan Tegen het eind van Mei herhaalde
gharnagé zijn verzoek
om resolutie betreffende het plakaat. Maar nu waren juist de Provinciën aangezocht
om te bewilligen in het uitzenden van bezoldigde schutters of waardgelders, ten einde
in de grensplaatsen de soldaten te vervangen, die den Prins te velde zouden moeten
volgen, en werden andere toebereidselen tot den veldtocht verordend Daarbij kwam,
dat de betaling van het Fransche secours uitbleef, en
Frankrijk eenige diensten ten
behoeve van voor den Koning gelichte soldaten van ons noodig had Dus was het
noch voor de Generaliteit, noch voor
gharnagé het geschikte oogenblik om Holland te
ontstemmen, en had het vooreerst geene gevolgen, dat de zaak van het plakaat op
nieuw in de Vergadering der Staten geroerd
werd Ja, wat meer is, er k^'am den
278ten Juni, toen de Prins op het punt stond om zich aan het hoofd van het leger te
gaan plaatsen betreffende de zaak een verzoenend voorstel van den Raad van State.
Dit Collegie verklaarde, dat het onmogelijk was, het verhuren van schepen aan de
Spanjaarden in de Middellandsche Zee te verbieden en tevens de bestaande vrijheid van
den handel met
Spanje Ie handhaven. Toch was het, om Frankrijk te vriend te hou-
den, noodig, het plakaat uil te vaardigen; maar dit had geen bezwaar, aangezien het
inderdaad niets zijn zou dan eene herhaling van vroegere plakaten — Maar nauwelijks
was het leger vóór
Breda, en had Holland den dank der Staten-Generaal verdiend door
een 2000-tal boeren derwaarts te zenden, ten einde aan de verschansingen te arbei-

' ResoL Stat.-Gen. 14?30, 31 Maart, 1037. Resol. Holl. 30 Maart, 1637.

2 Resol. Holl. 10, 22 April, 1637. Resol. StaC.~Gen. 18, 23 April, 1637.

3 Resol. Stat.-Gen. 27, 29 Mei; 4, 15 Juni, 1637.

'S ResoL Stat.-Gen. 22, 27, 29 Mei; 2, 5, 24 Juni; 6 Juli, 1637.
5
Resol. Stat.-Gen. 3 Juni, 1637. ^ /jeso/. Stat.-Gen. 4 Juli, 1637.

7 Resol. Stat.-Gen. 27 Juni, 1637.

-ocr page 66-

DES VADERLANDS. · 77

den of de slorm legen Holland en bepaaJdelyk legen Amsterdam brak los. Die van 1636—

1G89

Amsterdam, namelijk, hadden de klacht legen zieh uilgelokl, dat zij zich eene rechts-
pleging aanmatigden, welke aan de Generaliteit toekwam. In de maand Mei (1657)
Amsterdammti.-
hadden de Slalen \an Holland besloten, de sedert eenige jaren ingevoerde verpachting nfraliteiiXamb-
van het vierdedeel der convooien en licenlen, als leidende lot misbruiken, niet meer i^eblekken^^
doen plaats hebben, maar dit middel voorlaan van wege de Provincie te laten »collec-
leeren." Drie leden der Admiraliteit te
Amsterdam, in dit Collegie van wege Gelder-
land, Utrecht
en Overijsel zitting hebbende telden dit besluit niet, en werden des-
wegens door de Regenten van
Amsterdam in rechte betrokken. Zonder er zich om Ie
bekreunen dat de Slaten-Generaal die Heeren van alle vervolging ontsloegen, liel men
aan het gerecht zynen loop
Holland' nu trok in deze zaak onvoorwaardelijk voor
Amsterdam tegen de Generaliteit parly, en liet dit besluit door buitengewone Gedepu-
teerden aan Hun Hoog Mögenden aanzeggen Dezen bleven staan op hun recht, hei-
geen voor
Holland te gevoehger zijn moest, omdat juist in deze dagen de Slaten-Generaal
ten verzoeke van
Gelderland »om gevoegswille" van hetgeen zij hun recht achtten,
afstand deden en eenige in hechtenis genomen personen, die op Geldersch grondgebied
met den vijand in een vergelyk lot het betalen van oorlogsbelasling getreden waren,
weder los lieten, om de vervolging van dal misdrijf aan die van
Gelderland, welke zich
op den bittersten toon beklaagd hadden, over te laten

Maar de strijd betreffende de rechtspraak van Amsterdam over beambten der Gene-
raliteit in eene zaak, waar deze Slad belangeloos en dus sterker was, moest, zoo schijnt
het, het streven maskeeren om diegenen vrij te doen komen, die schuldig stonden aan
de levering van schepen en krygsbehoeflen aan den vijand. Weken de Slalen van
Holland niet op dat punt van geschil, zoo zou de vervolging der schuldigen aan dit
bedrijf te eerder aan
Holland zijn overgelaten, in welk geval dezen kans hadden
om oogluikend behandeld te worden.
En, voorzeker het was van het uiterst belang,
dit doel te bereiken: want had men aan rechters, door de Slaten-Generaal gesteld, die
vervolging laten opdragen, zoo zou het lol van menigeen der voornaamste Amslerdamsche
burgers in de handen der rechters geweest zijn, en het middel ware gevonden om

' Resol. Slat -Gen. 22 Juli, 1037. Onder die 2000 landlieden waren vele arme lieden, om niet
van honger om te komen uit de
Palts, Hessen en van elders naar de Hollandsche steden afgezakt.
Dezen raakten de Hollanders op zoodanige
λvίjze kvcijt (aitsema, 11, 45J).

■ Met name cobnelis jonckbloet, Jonker eknst van beede, lieer van de Vuursche, en johan
vax veen.
 3 j{esol, Slüt.-Gcn. 16 Juli, lCi7.

^ Resol. Holl. 17 Mei; 15, 16, 21 JuHj 4 Aug. 1637, aitsema, II, W. 486, 505.

^ liesol. SiaL-Gen. 18, 27, 81 Juli; 1 Aug. 1637.

-ocr page 67-

87 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— Amsterdams en Hollands slaalkunde Ie schande Ie doen komen en misschien te fnuiken.
Zoo verklaart zich de heftigheid van den slryd.

Tegen het eind van Juli dan werden er brieven uit Venetië en Genua by Hun Hoog
Mögenden ter tafel gebracht, uit welke bleek, dat de schepen, door Nederlanders
aan
Spanje geleverd, niet bloot in de Napolitaansche wateren gebruikt, maar ge-
prest zouden worden om dienst te doen in
Spanje zelf, ja om van daar naar Brazilië
te worden gezonden. Hierop scheen men rnet recht tjsseliwcx woord te mogen toepas-
sen , dat degenen, welke die schepen aan den vijand verhuurd hadden, de strop gele-
verd hadden, waarmede wij zeiven opgehangen zouden worden i. — Zoo had men
eene gereede aanleiding om eene beraadslaging te openen, hoe de Nederlanders te

IstraiTen, die den vijand op zoodanige wyze geriefden Dadelijk besloten de Staten
^ van
Holland op die berichten, den iiskaal van het Hof van Holland aan te schrijven,

I een onderzoek betreffende deze zaak in te stellen en zonder oogluiking tegen de

I schuldigen te procedeeren Doch op deze wijze zou nog allyd de rechtspleging niet

ί aan de Generaliteit zijn toegestaan, en daarop kwam het aan. Toen derhalve een schrij-

ven van Zijne Hoogheid uit het leger vóóv Breda was ontvangen, waarbij verlangd
werd, dal alsnog een onderzoek tegen de schuldige reeders zou ingesteld worden, stelden
Hun Hoog Mögenden dat schrijven om advies in banden van den Raad van State En
hierbij bepaalden zich de verschillende aanvallen tegen//ο//α??ί/niet. Den Juli (1657)
Buitengewone verschenen eenige buitengewone Gedeputeerden van Utrecht ^ ter Generaliteit. Zij hieven
van^^UtreehiXo- klacht aan tegen de Heeren van
Amsterdam, die zich de rechtspleging over leden
men daartegen op. Admiraliteit, en daaronder over eenen uil hunne Provincie, aanmatigden. Tevens
kwamen zy op tegen de » onverzadelijke gierigheid, die sommige kooplieden had ^verrukt"
om schepen aan
Spanje te leveren. Op deze voordracht werden ook de andere Provin-
ciën uilgenoodigd, om gezamenlijk de Staten-Generaal te handhaven bij hun ontwijfel-
baar recht, en besloten, de stukken in de zaak der door
Amsterdam in rechte betrokken
Generaliteitsambtenaren op te zenden aan den Prins, als Kapitein-Generaal, met verzoek
om te verhoeden, dat het gezag, der Generalileit miskend werd, waardoor alles wat daarop
gebouwd was, op losse'schroeven zou gesteld worden. — Reeds dadelyk protesteerden die
van
Holland voorloopig ten sterkste tegen dit besluit, en verklaarden niet te kunnen
dulden, dat dat verzoek uit naam der Staten-Generaal tot den Prins gebracht werd, aan-

ï In de boven (bl. 51) aangehaalde Memorie., 7

2 Resol Slat.~Gcn. 21 Juli, 1637. ^ jiesol Holl. 21 Juli, 1637.

Resol. Slat.-Gcn. 25 Juli, 1637. Resol Holl. 25 Juli,-1637,
ö Het waren de Heeren stbick van linschotek, van oostrum, van broekhuizen, en Burgemeester

van der lingen.

si

-ocr page 68-

DES VADERLANDS. · 77

gezien wtnar Holland, een der voornaamste Leden, niet instemde, wel van zes bijzondere ^j^gg^
Provinciën, maar niet van de Stateh-Gsneraal sprake kon zyn i, — Maar de Heeren
van
Utrecht lieten het niet bij woorden: de Heer van de Vuur sehe verkreeg van het
Hof van
Utrecht provisie van arrest, en maakte daarvan gebruik tegen den persoon en
de goederen van den Heer
johan ten grootenhuize, Schout der Stad Amsterdam. Dc
Staten van
Holland, door de Heeren van Amsterdam verzocht hierop order te stellen,
lieten de Stalen-Generaal welen, dat zij die handelwijze der Heeren van het Sticht nul
en geener waarde hielden, en daartegen zulke middelen, als zij geraden oordeelden,
in het werk zouden stellen. Een eerste middel bestond hierin, dat zij de Staten van
Utrecht verzochten, die procedure te staken. Op die mededeeliog inlusschen hadden
de Staten-Generaal geantwoord, dat zy de zaak gelaten wenschten te zien zoo als zij
was, totdat daarin door de Stadhouders beslist, of het geschil op eenige andere wijze
uit den weg geruimd zou zijn

Den eersten Augustus kwam het advies van den Raad van State in. Dit Collegie Advies van den
achtte het boven bedenking, dat de eigenaars en rèeders der aan den Koning van in^^de mk van

verhuurde schepen zonder aanzien des persoons gestraft moesten worden, en daar de gc^epea'ηΓη" deli
gewone stedelijke Officieren van Justitie in zulke zaken te slap waren, stelde de Raad ^ijan^·
voor, de vervolging op te dragen aan een opzettelijk daartoe beëedigd Collegie van het
Land. Zelf sloeg hij aireede voor, dat de schuldigen verplicht zouden worden, de door
hun toedoen geleden schade te vergoeden Behalve
Holland vereenigden zich de Leden
met dit advies, verklarende, dat men tegen de bewuste personen »scherpelijk proce-
deeren" moest, als legen «lieden, die zich in openlyke vyandschap tegen den Slaat
van het Land hadden verloopen." De Raad van State zelve zou het Collegie zijn, wien
de rechtspraak werd opgedragen. De Provincie
Holland legde zich hier niet bij neder.
Zij besloot, vooreerst, hare handelwijze len aanzien van de drie leden van het Collegie
ter Admiraliteit te
Amsterdam bij missieven, gericht aan Zijne Hoogheid en de Provin-
ciën, te rechtvaardigen Tegelyk met de missieve aan den Prins ging van vvege de
Stalen-Generaal eene gelukwensching aan Zijne Hoogheid af wegens den voorspoedigen
voortgang van het beleg van
Breda, met de verzekering daarbij, dat Hun Hoog Mögenden
al hel mogelijke zouden toebrengen om die krygsonderneming lot een goed eind te
brengen Zonder
Hollands bereidvaardigheid had deze toezegging niets te beduiden.
Zoo derhalve deze Provincie zich op dit oogenblik met dat schrijven vereenigde, deed

1 Resol Slat.-Gen. 30 JuJi, 1637.

2 liesol, IM. 30 en 31 Juli, 1637. Resol. Stal.-Gen. 31Juli, 1637. ^Aitsema, II, p.505.
^ Resol Stat.-Gen. 1, 6 Aug. 1637. Resol. Holl. 4 Aug. 1637.

5 Resol. Stat.-Gen. 4 Aug. 1637.

111 Deel. 5 Stuk. 9

-ocr page 69-

89 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

103ß— zii den Prins stilzwijgend gevoelen, dat hij Holland niet tot het uiterste moest drijven,
1639

zoo hi] op hare ondersteuning rekening wilde maken. — Tevens gaven de Staten van
Holland gaat Holland aan Hun Hoog Mögenden te kennen, dat in geval met de verpachting van het
van hVj^^der ^'ierdedeel der convooien en licenten voort werd gegaan, zy zulks ten hunnent niet
cenk°n tegen" zouden gedoogen, en het aanplakken van biljetten, daartoe dienende, niet zouden toe-
laten. Toen dit niettemin geschiedde, lieten de Staten van/7o//ßMöi de biljetten afscheuren,
en, placht het Stadhuis van
Gravenhage te voren gebruikt te worden om de verpach-
ting te doen, zoo verboden Hun Edel Mögenden de Magistraat dat gebouw voor ditmaal
daartoe te leenen l.

Ten gevolge van deze handelwijze werden de Staten-Generaal meer verbitterd, dan
ooit, en zy besloten het door hen genomen besluit ter vervolging der reeders, die hunne
bodems aan den vijand verstrekt hadden, aan Zijne Hoogheid toe te zenden met het
r verzoek, dat hij de goede hand zou bieden, opdat het ten volle uitgevoerd mocht worden ,

f niettegenstaande » het gewoel, dat daartegen zou mogen gedaan worden." En dit niet alleen,

f maar zij verzochten Zijne Hoogheid, met verwijzing op het zestiende Artikel der Unie ^,

te willen overgaan tot beslechting van de geschillen tusschen Holland en de Provinciën

■i ·

I over de rechtspraak in zake van ambtenaren der Generaliteit, alsmede over de feitelijk-

i heden, in het afscheuren der verpachtingsbiljetten bestaande, door die van/^oZ/anc? tegen

I de Generaliteit gepleegd — Holland verzocht Hun Hoog Mögenden de verzending

I dezer brieven en bescheiden alsnog in bedenking te nemen; maar zij gingen niettemin

I af. Nu protesteerde de Provincie legen die brieven, als, wat den inhoud aanging,

t' zonder genoegzame gronden, en wat den vorm betrof, onbetamelgk en beleedigend.

I Eene Provincie (dus ging het protest voort) van dat belang in den Staat, en

i die zich, gelijk de geheele wereld wist, zoo verdienstelijk jegens denzelven gemaakt
{ had en nog steeds maakte, had men op zulk eene wyze niet behooren te bejegenen,

II en ongetwyfeld waren de Gedeputeerden der zes Provinciën daartoe niet gelast geweest:

ii . weshalve dezen zich ten onrechte het karakter van Staten-Generaal aanmatigden. Zoo
|i had men dan Zijne Hoogheid met de zaak niet behooren te moeien, te meer daar zulke

iH zaken, rakende het recht de non evocando, door de Unie niet aan de Stadhouders waren

opgedragen Tevens werden bripven vastgesteld, waarbg de Prins ten aanzien van het
I gebeurde uit het standpunt van
Holland ingelicht werd, en wat alles afdeed, de leden

1 Resol Holl. 6, 7, 8, 11, 12, 14, 15 Aug, 1637. Aitsema, II, ρ. 505.

- Het 16·^® Artikel der Unie draagt, in geval van geschil tusschen de Provinciën in het gemeen,
de beslechting op aan de Stadhouders, om binnen eene maand uitspraak te doen zonder beroep.

3 Resol. Stat.-Gen. 12 Aug. 1637.

^ liesol Slat.-Gcn. 14 Aug. 1637. Aitsema, II, p. 489, 490.

-ocr page 70-

DES VADERLANDS. · 77

van den Raad van'State, die van wege Holland in dat Collegie zitting hadden, onl- ^jgg^
boden, len einde hun de meening van Hun Edel Mögenden aangaande de judicatuur
over de ingezetenen, die schuldig zouden bevonden worden aan het verburen van schepen
aan den vyand, kennelijk te maken. De Heer
van sommelsdijk verscheen op dil gebod.
Hij beklaagde zich, dat hij zich op deze wijze lusschen zijne verplichtingen jégens de
Staten van
Holland en die jegens de Staten-Generaal geklemd zag maar na zyn
vertrek werd besloten, dat zich de Hollandsche Gecommitteerden in den Raad van State
van die judicatuur zouden hebben te onthouden, op grond dat zoodanige zaak, blijkens
de Instructie van dat Collegie, aan hetzelve niet was opgedragen, maar aan de Provin-
ciën was voorbehouden — Zoo doende was het den Raad van State nagenoeg onmo-
gelijk om als rechtbank op te treden, te meer omdat er nog eenige zijner leden zich
in
Friesland bevonden - — Op dat besluit gingen de Staten van Holland uiteen, in
afwachting van de uitwerking der stoute handelingen, die zi] verordend hadden. Er
verliep geene week, of de Staten-Generaal sloegen een verzoenenden toon aan. Z
.00
die van Holland^ droegen zg voor, voldoening wilden geven voor hel afscheuren der
verpachtingsbiljetlen, zouden Hun Hoog Mögenden in de wyze van verpachting de mis-
bruiken afschaffen, waaraan die van
Holland zich gestooten hadden. Tevens noodigden
zij dezen uit, om niet te blijven staan op hetgeen zij aan de Provinciën geschreven
hadden ten einde ze Ie overtuigen van haar recht om de Generaliteilsbeamblen in
rechte te betrekken. — Wat het eerste punt betreft, zoo stelden Hun Hoog Mögenden
voor, de verpachting op den vorigen voet voor een jaar toe te staan, of voor korter,
zoo de Provinciën zich deswege vroeger konden verstaan, of de Stadhouders het geschil
binnen dien tyd beslechtten. De Hollandsche Gedeputeerden verklaarden hel aanbod,
van de zgde der Staten hunner Provincie reeds vroeger gedaan, te herhalen, hierin
beslaande, dat de verpachting twee of drie weken zou worden uitgesteld, binnen welken
lijd de Gecommitteerde Raden eene nieuwe zitting zouden bijeen roepen. Bij deze ver-
klaring voegden zy eene ernstige waarschuwing, wat onheilen uil overijlde slappen zouden
kunnen voortkomen. — Desniettemin gingen Hun Hoog Mögenden, oordeelende dal het
uitstel lot ongelegenheid zou leiden, onmiddellijk over om de verpachting »bij provisie"
te doen plaats hebben, en wel, daar
Holland hun geen lokaal gunde, in de groole
kamer achter hunne vergaderzaal Deze slap, die niet plaats greep zonder protest
van
Hollands zijde, ging echter gepaard met het nemen van een besluit om de mis-
bru'iken, door
Holland gevvraakl, zoodra mogelijk Ie laten onderzoeken: reeds dadelijk
werd zeker voorschot aan de pachters ontzegd. Van dit een en ander zou aan Zijne

' Archiv, de la Mais, d'Orange, ρ. 105, 106. - liesoL Holl. 14, 15 Aug. 1637.

^ Zie hiervoor, bl. 32 en Rcsol. Holl. 4 Aug. 1637. * Archiv, de la Mais, d'Orange, ρ. 105.

9*

-ocr page 71-

91 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Hoogheid bericht gegeven worden, met verzoek dat hij de Generaliteit wilde handhaven
in haar goed recht i.

Dus was de breuke nog ganschelijk niet hersteld. Het was een hachlijk oogenblik.
Wekelijksche bededagen werden er gehouden, niet alleen om 'sHemels zegen bij het
beleg van
Breda, maar ook om afwending af te smeeken van de pest, die verscheidene
steden en plaatsen bezocht De Raad van State klaagde sints eenigen tijd met zon-
derlingen aandrang ^ over den vervallen toestand der grensvestingen, en scheen de ver-
antwoordelijkheid voor eene te duchten verrassching op de Staten Generaal te willen
laden: hij vorderde maatregelen van gezag om de Provinciën tot het leveren der tot de
fortificaties benoodigde penningen te dwingen Had in dezen tijd de vijand, die, zooals
de Raad van State te kennen gaf onze zwakke punten zeer goed wist, eene vesting
overrompeld, het ware voorzeker aan verraad geweten, en wie de Raad van State daar-
van verdacht zou hebben willen zien, laat ons de bekende gezindheid van zijn voor-
naam medelid, den Heer van
sommelsdijk, niet twijfelachtig. Deze Heer van zooveel
invloed en gezag spoorde den Prins aan om bij de bestaande geschillen tegen
Hol-
land
op te treden en het gezag der Slalen-Generaal en zijne eigen macht te handhaven
en voor goed te vestigen Had de Prins het beleg van
Breda opgebroken om aan
het hoofd van zijn leger in het binnenland order op zaken te stellen en het gevaar
af te wenden, iels dat de Staten-Generaal in zijn afwezen niet schenen te vermogen,
het had met
Hollands vrijheid en tegelijk met de macht en grootheid der Republiek
gedaan kunnen zyn. Maar gelukkig! niets zal bij den Prins zwaarder gewogen hebben
dan de gedgichte, dat, zoo hy het beleg, met hetwelk hg bezig was, opbrak, hoe ge-
wichtig ook het belang mocht wezen, hetwelk bij als de bevveegreden daartoe zou opge-
ven, die reden altyd als een voorwendsel zou zijn aangemerkt, verzonnen ten einde
zijn onvermogen om die onderneming tol een goed eind te brengen, te bemantelen. Ja,
wat meer is, in verband met de schandelyke overgave van
Venloo en Roermond zou het
verlaten van
Breda den Prins zeiven aan erge vermoedens hebben blootgesteld. Hoe
het zij, zijne krijgsmanseer vorderde voltooiing van het belegeringswerk, en daartoe
ontbrak niets anders dan geld, gereed geld, dadelijk niet minder dan een half millioen ,

i
i;

' BesoL Stat.-Gen. 21, 22 Aug. 1637. ^ UesoL Stat.-Gen. 22 Aug. 1637.

3 ResoL Slat.-Gen. 8 Aug.; 17 Sept. 1637. Hesol. StaL-Gen. 22 Aug. 1637.

5 Hoe machtig sommelsdijk was, en hoe men, als men van zijnen steun verzekerd was, hande-
lingen, die niet in den haak waren, meende te kunnen wagen, bewijst het bezoek hem gebracht
door dc Heeren
beaumomt en van wavehen ter zake der investituur van Ameland, zie Resol. Holl.
12 Maart, 1637, en hiervoor D. 111, St. IV, bl. 876.

ΰ Archiv, de la Mais, d'Orange 1.1. ρ. 104, 106—110.

7 Resol. Stat.-Gen. 27 Aug.; 11, 18, 22 Sept.; 5 Oct. 1637.

163Ö—
1639.

-ocr page 72-

DES VADERLANDS. · 77

en dit was slechts te bekomen, als men Holland op zijne hand had. Geen wonder der-
halve, dat er weldra brieven van zijne Hoogheid aan de Slaten-Generaal aankwamen,
waarin hij verklaarde, zeer ongaarne Ie hebben vernomen, dat de onlusten lusschen hen
en de Heeren van
Holland zoo hoog waren gestegen: hij was daarover, betuigde hij, niet
weinig bekommerd: uit zulke twisten was niets te verwachten dan een onherstelbare
schade, voor den Staat aan eer en vermogen te lijden: in dit tijdsgewicht behoorden
alle particuliere inzichten ter zyde gesteld te worden. Dus kon hij niet nalaten, Hun
Hoog Mögenden te verzoeken en te bidden, gelijk hy die van
Holland ,ook doen zou,
om ter liefde van den Slaat dezelfde wijsheid en matiging te betrachten, die dezen
Landen tot nog toe tot zoo grooten roem verstrekt had. Ten slotte gaf hy in bedenking,
of het geen geschikt raiddel tot bijlegging der geschillen zijn zou, zoo men ter naaster
vergadering van de Staten van
Holland eenige personen van weerszijde committeerde om
eene schikking te treiFen. — Zoo wees de Prins zelf de taak van scheidsrechter af. —
Hun Hoog Mögenden antwoordden, dat zij zijne Hoogheid voor zijne vaderlijke zorg en
ijver bedankten: niets liever (voegden zij er bg) hadden zij gezien, dan dat men de zaken
op den ouden voet had gehouden, en het was hun ten hoogste leed, dat men uit parti-
culiere inzichten van de oude grondstellingen was afgeweken. Toch namen zij 's Prinsen
voorslag gaarne aan: slechts verzochten zij hem, dat hij door zijne tusschenkomst wilde
zorgen, dat tegen de byeenkomst dier Commissie alles in den tegenwoordigen stand
mocht blijven, en men zich van alle nieuwigheden en feitelijkheden mocht onthou-
den — De Staten-Generaal, geheel in den geest van
sommelsdijk. wierpen alle
schuld op
Holland^ welke Provincie zij van overtreding der grondwetten van den Staat
beschuldigden; maar genoeg, zij moesten begrypen, dat van den Prins geene daad van
gezag tegen
Holland te wachten was, en zij namen het verzoenend voorstel van zyne
Hoogheid aan. — De Staten van
Holland erkenden *s Prinsen handelwijze. Zij schreven
hem eenen brief, waarbij zy zijne dapperheid hoog verhieven onder den vorm van een
verzoek, dat hij zijnen persoon niet zoozeer, als zij vernamen dal hij deed, op gevaarlijke
plaatsen zou wagen: te zeer,
verklaarden zij, was den Staat aan zijn behoud gelegen.
En zij voedden er bij, dat zij het beleg met geld en andere benoodigdheden van wege
hunne Provincie krachtdadig zouden ondersteunen — Den Augustus deden de

1686—
1639.

's Prinsen hou-
ding bij de han-
gende geschillen.

Gecommitteerde Raden van Holland een oproepingsbrief tot eene bijeenkomst der Staten
legen den θ^βη September afgaan, en bij de punten van beschrijving werden de leden
verzocht, ter bestrijding van de kosten van den oorlog, die »ettelijke milhoenen" be-
liepen, bedacht te zijn op »rigoureuze middelen, om dezen ilorissanten Slaat niet
in
onvermijdelijken ondergang Ie laten vervallen." In het bijzonder werd hun aanbevolen,

2 Archiv, de la Mms. d'Orange, p. 107, 108,

' Resol. Stat.-Gen, 29 Au{r. 1637.
Resol Holl. 10 Sept, 1637.

-ocr page 73-

illliimWJWj.!-!

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— te zorgen voor de gelden, tot het beleg van Breda vereischt. En voorts luidde één der
Punten aldus: » Alzoo de verpachting van het vierdepart van de licenten en convooien
door de zes Provinciën laatstelijk niet absolutelijk is gedaan, maar lot vvederzeggens
toe, — zoo worden de Leden verzocht in bedenking te nemen, of niet goed gevonden
dient te worden, dat het raiddel in verpachting worde gebracht, mits de ordonnantiën
en het geheele werk dus worde ingericht, dat die verpachting met gerustheid kunne
geschieden, of dat op dit stuk zoodanige andere wet worde beraamd als best zal ge-
vonden worden." — Deze taal stelde de bylegging van het geschil als zeker, en den
22sten September (1637) deelde de Raadpensionaris aan de Staten van
Holland mede,
dat de verpachting geschied was, evenwel onder voorwaarde dat Hun Edel Mögenden
het recht aan zich hielden om haar zoo noodig te niet te doen l.

Voortzetting beleg van Breda zou een voorspoedig einde hebben. Den 25®^™ Juli was de Prins

van Brfda^^^'^^ aangekomen. Terwijl de kolonel pinsen met zijne troepen, later nog

versterkt door den kolonel van wijnbergen, de Waal en den Rijn bij Emmerik be-
waarde, en ook de
Hemertsche Waard bij Heusden^ genoegzaam verzekerd werd, kon
zijne Hoogheid zich gerust op de belegering toeleggen. De insluiting met wallen en
schansen werd met ijverigen arbeid, zelfs in den nacht niet afgebroken, spoedig lot
stand gebracht. De Spanjaarden kwamen niet nabij genoeg noch met genoegzame sterkte
om dit werk te belemmeren. Al kreeg ook de Kardinaal-Infant, hoezeer hij een groot
deel van zijne macht noodig had om den Franschen eenen inval in ylrioïs en//ene^Owwe?»
te beletten ^^ in
Brabant een leger van tienduizend man voetvolk en 50 kornetten

1 Resol Holl., 1637 bl. 738—745, cn 22 Sept. 1637.

2 Tot verzekering \an den Hemertschen Waard werden 80 man uit de compagnie van den
Kapitein
golstein geliclit, die gebruikt Averd om de ingezetenen aan den Waalkant behulpzaam
te zijn ten einde den vijand het heffen van oorlogsbelasting te beletten. Door het vertrek dier
soldaten werd den boeren alle moed benomen en in plaats van de wacht te betrekken, vluchtten
zij met gezin en goed naar veiliger oord. De vijand vond geen tegenstand en plunderde of dwong
wat overgebleven was, tot het betalen van contributie. De Staten-Generaal, dit kwaad te keer
Avlllende gaan, vestigden 'sPrinsen aandacht op de zaak met verzoek de soldaten op dat punt
weder op de vereischte sterkte te brengen
{Resol, Slat.-Gen. 18 Aug. 1637). Een dergelijk verzoek
deden Hun Hoog Mögenden op de klacht der ingezetenen van de Graafschap van
Zutfen. Dezen
beschuldigden de Regeering, dat zij Imn verbood contributie te betalen, en toch buiten machte
scheen om hen tegen de strooperijen van den vijand te bewaken. Dus, betuigden zij, was hun
lot eirger dan onder het bewind van
alva {Resol. Slat.~Gen. 19 Sept.; 17 Oct. 1637). Het stadje
Lochern was in dezen tijd lot jammerlijk verval geraakt. Er v/erd eene kollekte voor haar ver-
ordend
{Resol. Stat.-Gen. 1 Oct. 1637).

2 Den 26®'«" Juli 1637 viel lancirecies den Frauschen in handen (iïeso/. S/üi.-Gew. 30 Juh, 1637).

70

-ocr page 74-

DES VADERLANDS. · 77

ruiterij bijeen, zoodra de omschansing voltooid was, het water van de Merk en andere
beken, op twee plaatsen gestopt, het lage land ter. hoogte van zes voet » als een zee"
overstroomde, en de arbeiders uit
Holland een gracht, 8 voet diep en 16 voet breed,
rondom al de werken gegraven hadden, was de belegeraar legen alle pogingen tot ontzet
voortrefi'elijk beveiligd. De uitvallen van de bezetting der Stad, waar de gewezen
Commandant van het in den aanvang des jaars door de onzen heroverde Äc/ieii/ccnic/ia^i,
met name
fourbin, bet bevel voerde, vermochten het werk der insluiting niet noemens-
waard te vertragen. De belegerden echter spaarden volk noch buskruit om de voort-
zetting der loopgraven en het leggen van dammen door de gracht te weren.

Van de hoop verstoken om Breda te ontzetten, trok de Kardinaal-Infant tegen Venloo op,
voor welke vesting, waar
nikolaas van brederode commandeerde, hij den Augustus
aankwam. De ingezetenen, door het kanonvuur en eenige in de stad geworpen bommen
ontsteld, drongen op de overgave aan. In plaats van verdedigers zag |men om genade
smeekende vrouwen op de wallen. En reeds den zond de bevelhebber een trom-

melslager uit met den pastoor van de Groote'Kerk, een persoon, wel geschikt om de
Spanjaarden vertrouwen in te boezemen. Deze sprak van accoord, en dadelijk waren
de artikelen opgemaakt, waarbij de stad aan den vijand werd overgegeven. De burgers
bedongen vrijdom van alle strafoefening voor hetgeen sommigen bij en na den overgang
der stad in 1652 mochten verricht hebben, met behoud van hunne privilegiën en af-
schaißng van maatregelen, sedert tot hun nadeel genomen. Het garnizoen trok af naar
Grave met behoud der wapenen, en de Staatsche ambtenaren en Gereformeerde kerke-
dienaars en onderwijzers mochten onbelemmerd met het hunne de plaats verlaten. Om
zich zoo mogelijk tegen het ongenoegen van den Prins en de Staten te dekken, lieten
zich de Commandant en Officieren een getuigenis van de Magistraat geven, hetwelk,
daar het de redenen der overgave behelsde, niet anders was dan een bewijs, hoe men
voor het geschreeuvr eener onwillige en radelooze burgerij vras geweken. Geen wonder
dat de officieren voor den Krygsraad gedaagd werden. De Commandant en de majoor
DE JEGER, voor dit Gerecht niet verschenen, werden ter dood veroordeeld, de eerste
met verbeurdverklaring van goederen. Vier kapiteins werden gecasseerd, 'maar mochten
in dienst blijven om door eenig dapper feit herstel in rang en eer te winnen. In
Frankrijk^ waar men gehoopt had, dat de Prins na de circumvallatie van Breda vol-
trokken te hebben, nog iets met een deel van zijn leger zou hebben kunnen onder-
nemen om een krijgsplan van den Kardinaal
de la Valette in de hand te werken,
veroorzaakte het bericht van het verlies van
Venloo groole verslagenheid l.

103G—
1039.

Venloo en Roer-
mond
vertoren.

Na de verovering van Venloo sloeg de Kardinaal-infant het beleg om Roermond ^
waartoe hem de krijgsbehoeften, te Venloo gevonden, zeer te stade kwamen. Te Roer-

' Depêches van EOSKEnKEN, v. d. 7 Aag. en d. 11 Sept. 1637.

-ocr page 75-

95 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

!

mond commandeerde de Majoor GARPEJfTiER bij de afwezigheid van den Goeverneur
RANDWIJK, welke zich Ie velde bevond bij de legermacht, die de Waal, Rijn en beneden-
Maas beschermde. Hoezeer hier niet bleek van lafhartig toegeven aan den eisch der
burgerij, ging
Roermond reeds den derden September, op dezelfde voorwaarden als
Venloo, over. Het garnizoen was elfhonderd man sterk geweest.

HüLt Maasirieht hetzelfde lot niet onderging, verhoedde eensdeels de zwakheid van den
vijand, anderdeels de waakzaamheid en de krachtige handelwijze van den daar bevel-
voerenden Goeverneur, Hertog van
bouillon. Een toereikend garnizoen bevond zich
tijdig in de stad, de burgers moesten hunne wapenen afgeven, de geestelyken, op
weinigen na, en de jonggezellen boven de 14 jaren, tot dat het gevaar geweken was,
de stad ruimen. Deze voorzorgen waren gansch niet onnoodig: want omstreeks het mid-
den der maand Juli had de toenmalige zwakheid van het garnizoen binnen
Maastricht
den Raad van State lot het voorstel geleid om aldaar een compagnie burgers op te
richten uil de Gereformeerden; de Katholieken toch waren niet te vertrouwen, daar er
nog onlangs onlusten hadden plaats gehad, uit processiën der Roomschgezinden voortge-
vloeid 1.

1636—
1639.

li'i f

l

Het beleg van Breda ging intusschen voorspoedig voort. Vóór het eind van de maand
Augustus was men, en wel het eerst de Franschen onder de moedige aanvoering van
den Kolonel en Ambassadeur
giiarnagé, tot aan den voet van de contre-escarpe der
vesting genaderd. In het leggen van eenen rijsdam over de gracht was de Kolonel
GORiNG met zijne Engelschen de Franschen vooruit, een werk, waartoe de Prins een
hoogen prijs had uitgeloofd, en dat, wegens de waakzaamheid van den vijand, veel
volks kostte. De dappere Engelsche bevelhebber werd den Augustus zwaar gewond,
cn den volgenden nacht
ciiarnagé, terwyl hij in de loopgraaf orders gaf, doodelykaan
het hoofd getroffen. Den September was men met de mynen gereed, die bestemd
vi'aren eene bres te slaan. De eerste, die op de bres van het hoornwerk, waarop men
het gemunt had, zou aanvallen, was de Engelsche Kapitein
monk, dezelfde die later in
de geschiedenis van zijn vaderland zoo beroemd is geworden. De aanval gelukte, en
de vermeestering van het hoornwerk, baande den weg tot de inneming van de stad.
Den tienden derzelfde maand werd een ander hoornwerk, hoezeer de mijn, die eene
bres moest maken, verkeerd gesprongen was, met de meestmogelijke dapperheid door
Schotten en Nederlanders bestormd. Zij werden met een verlies van 150 man, waaronder
de luitenant-kolonel
henderson, teruggeslagen; doch de vyand, tegen de gevreesde her-
haling van een dergelijken aanval niet bestand, liet dit deel der buitenwerken aan de
belegeraars over. In den nacht van den 13·^®° viel een bode uit de stad den onzen in
handen, met een brief, die den Kardinaal-Infant moest aanzeggen, dat zoo er binnen

CHARNACE Sueu·

velt yoor Breda.

m

J Resol. Slat.-Gen. 18 Juli, 1G37.

-ocr page 76-

DES VADERLANDS. · 77

een paar weken geen onlzel kwam, de stad zich zou moeien overgeven. In den nacht ^jgg^
van den achttienden waagde Graaf
Hendrik van itassau, die uit het leger hi] Emmerik
voor Breda ontboden was ^, eenen aanval op de halvemaan Ier zijde van het hoorn-
werk; doch daar de gracht aldaar dieper werd bevonden, dan men verwachtte, zag hij
zich genoodzaakt met verlies terug te trekken. De Prins verscheen in dien lijddagelyks
in de loopgraven, om lot den arbeid moed in te spreken: hij ontzag daarbij geen gevaar,
gelijk daaruit bleek, dat de kolonel
vapt wijnbergen in zijn gevolg aan bet hoofd
gekwetst werd. — Den tweeden October viel Graaf
Hendrik met zijne officiers en sol-
dalen zeer dapper op het hoornwerk £n de ravelijn aan vóór het kasteel, en, na een
uur strijdens, dreef hij de belegerden binnen de stad en bemachtigde hoornwerk en
halvemaan. In de eerstvolgende dagen was meer dan één dam, van geblindeerde gal-
lerijen voorzien, over de gracht gelegd. Daar alsnu de belegerden elk oogenblik ver-
wachten moesten, dat de mijnen, die lot binnen hun bolwerk doorgegraven waren, zouden
springen, en zij aan alle zijden bestormd zouden worden, zoo zonden zij den zesden
October een trommelslager, die het verzoek om te onderhandelen overbracht. Reeds g^pft

den volgenden dag waren de artikelen geleekend, volgens welke de stad, bepaaldelijk
met betrekking lot de Roomsche Geestelijkheid, in den toestand van vóór het jaar 1625
werd hersteld Het garnizoen, behalve de zieken en gekwetsten ruim 2000 man sterk,
trok den lO'^^'i met wapenen en bagaadje naar
Mechclen uit

Terwijl het ten onzent ter viering van de inneming van Breda niet ontbrak aan de
gewone dankzeggingen in de kerken, noch aan vreugdeteekenen, in klokluiden, »vuren"
en lossen van het geschut beslaande veroorzaakten eerst het bericht, dat de Kardinaal- indruk door het
Infant van het ontzet had afgezien, en later de tijding dal de stad was overgegaan, in
Spanje de mecslmogelijke mismoedigheid. De ophef, dien men in 162l> van de vero- mauki.
vering van Breda gemaakt had deed het verlies oneindig grooter voorkomen, dan het
was. Eigenhandig had de Landvoogd aan den .Koning geschreven, dal hij
Breda ont-
zetten zou, of dal het hem hel leven zou kosten
Olivarez schreef den Kardinaal-

-ocr page 77-
-ocr page 78-

DES VADERLANDS. 81

eerste gelegenheid de beste hield die Ambassadeur den 1656, met den gewo-

nen Gezant joaghimi ter audientie verschenen, yolgens zijne Instructie ^ eene toespraak
tot den Koning, welke de strekking had om hem tot een openlijk optreden tot herstel
van zijnen neef in de
Palfs te bewegen. De Koning antwoordde, dat hij daartoe van
ons en
Frankrijk een voorstel wachtte, en dat er verscheidene punten aangaande de
zaken der zee waren, die genoeg stof tot onderhandelen opleveren zouden. — Hieruit
liet zich al dadelijk opmaken, dat bij hem het belang van zijner zusters kinderen niet
in de eerste plaats in aanmerking kwam, en dat hij op het stuk der zee iets van ons
hoopte te verwerven. Dus bleek de Koning aan den prijs, dien de onzen aanboden,
om van zijne aanzoeken tot erkenning van zijn voorrecht op de Engelsche zeeën ver-
schoond te blijven, te weten, aan onze medewerking tot herstel van zijnen neef, gansch
geen volstrekte waarde te hechten. Om den schijn Ie mijden, alsof wij onzen bijstand
aan den Koning opdrongen, waardoor wij zeiven de waarde van ons aanbod verminderd
zouden hebben, verontschuldigden zich de Gezanten van de laak om een bepaald voor-
stel tot handhaving van de zaak van den Keurprins te doen. En, voegden zij er bij,
hadden zij eerst eenen voorslag van den Koning, zoo zou het aan ons niet haperen;
voorts, was men het in zulk eene groole staatszaak onderling eens, dan zouden de andere
zaken, die meest particulieren betroiFen, zich gemakkelijk van zelve vinden.—Hadden
zij er zich inderdaad mede gevleid, dat zoodanig de gang der onderhandelingen zijn
zoude, zoo moesten zij spoedig van deze begoocheling terugkomen. Te minder konden
zij eenen gunstigen uitslag van eene onderhandeling, op die wijze gevoerd, verwachten,
omdat er weldra tijdingen uit
Duitschland kwamen, waaruit scheen te volgen, dat de
Koning ook zonder gewapend optreden en dus zonder onzen bijstand te behoeven, voor
het Huis van zijnen zwager de meestgewenschte voldoening zou bekomen. De Keizer,
heette het, bood aan, een niet gering gedeelte van de
Palts terug te geven, den tegen
wijlen
fredeiiik. V uitgesproken Rijksban in te trekken, en de zaak, voor zoo ver zy de
Keurvorsten aanging, voor het Collegie dezer Vorsten te brengen. Op dit bericht was het
dat Graaf
arundel, hoezeer hij zulks voor de omen m Frankrijk ontveinsde, vol moed dat
de zaak naar begeeren zou geschikt worden, naar
Duitschland vertrok Aan hem zou het
niet liggen, of er zou een verdrag tusschen
Engeland en het Huis van Oostenrijk tol stand
komen. Had hij niet om 's Keizers goedwilligheid Ie winnen, uit 's Konings naam dezen grond
aan te voeren, dat Zijne Majesteit in het vorige jaar zijne vloot lot voordeel van hel Huis van
Oostenrijk gebruikt had ? — In dezelfde male als kakels kans om van den Keizer voldoening

1636-
1639.

10

-ocr page 79-

99 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ï;.
■Mi

m

4

? Α

-ocr page 80-

DES VADERLANDS. · 77

onze tallooze visscliersschepen hem hcent, zoo bekwam hii een nieuw middel, dal hem 1630-

]G39.

weldra in slaat moesl slellen om zijn eigen onderdanen slechls matig Ie belasten en —
zonder Parlement te regeeren. Maar hoe kon Koning
karel hopen, dat zulk een schoone
droom ooit vervTezenlijkt zou worden? De Hollandsche zeehandelaars en visschers, meende
hy, verlangden niets anders dan door hunne ny verheid winsten te doen. Wie hen legen
alles wat hen by hun bedrijf met schade bedreigde, wist Ie beschermen, vvas hun man.
Gaarne slonden zij daarvoor een billyk deel hunner winst, al was het ook aan hunnen
vijand zeiven, af. Thans betaalden zy dat deel aan de Generalileit, maar was die Gene-
raliteit het voorwerp hunner genegenheid ? Dat bleek vaak anders. Hevige twisten broed-
den er tusschen
Holland en de Generalileit. Het bleek niet, dal men liever de onder-
daan van de Generaliteit of van den Prins van
Oranje^ dan van den Koning van Grool-
Brilannië
wilde wezen. Wat gold vaderlandsliefde bij den handelsman en den visscher?
Bovendien wie kon eene bescherming verleenen, aan die van den Koning van
Groot-
Britannië
gelijk? Deze Vorsl vermocht violen in zee te brengen, slerker dan eenige
Mogendheid, en hij scheen niel eens geweld te behoeven te gebruiken, want hij stond
met onzen vyand op een vriendschappelijken voel. Hel eenige wal
karel I en zyne
3Iinisters meenden Ie moeten duchten, was dat de Hollandsche zeevaarders met versma-
ding van elke macht, ook van die der Generalileit, aanvingen zich zei ven te bescher-
men. Vandaar dat men mei waren angst in
Engeland vernam, dat er nog altijd sprake
was van de oprichting eener Compagnie van Assurantie. Deze zou, waande men, de
eenige macht zijn, die de hoop van den Koning van
Engeland kon verijdelen.

Hun Hoog Mögenden zagen dit alles, natuurlijk, volkomen in, cn zij wendden alle
middelen aan om de verwezenlijking van zulke plannen legen te gaan. Was hel waar,
dal de Koning reeds in hel vorige jaar zijn voornemen genoegzaam volvoerd had: dat
derhalve, wal hij begeerde, reeds in werking was, en enkele onzer visschers reeds
vrijwillig licent betaalden, zoo moesten Hun Hoog Mögenden daartegen len strengste
waken: immers was hel betalen van licent een begin van erkenning van
Engelands
soevereiniteit. Vandaar dat de Stalen telkens voornamen, bij plakaal het betalen van
licent aan een vreemde Mogendheid te verbieden, en onzen Gezant
van bevereiv gelast-
ten, de namen op te sporen der visschers, die werkelijk, om van den overlast af te zijn
en veilig te wezen, licenl voldaan hadden.
Van beveren vernam slechts van een vijftal
diergelijke handelingen: misschien dat hij niet al te scherp wilde onderzoeken, len
einde geene personen in ongelegenheid te brengen. Men kon zich, moest hij oordcelen,
van nu aan ernstig genoeg gewaarschuwd rekenen.

Op de mondelinge mededeeling van die kennisgeving veinsden onze Gezanten hare
strekking niet te vallen, en verzochten haar in geschrifte. Ten einde hel gewicht der
zaak eenigzins te onlveinzen, en 's Konings aanspraak tevens als onbetwistbaar te doen
voorkomen, zeiden de Secretarissen, dat de kennisgeving onzen Slaat niet nader dan

-ocr page 81-

101 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G30— anderen aanging: heel de wereld erkende 's Konings erfrecht op de vier zeeën. Later
wees men tot staving van zulk een beweren op de omstandigheid, dat Fransche visschers
den Koning licent betaalden, ja convooi van een paar oorlogschepen vraagden om in de
Vasten op de Engelsche kust schol te mogen vangen. De kennisgeving werd inderdaad
ook aan den Franschen Gezant gedaan, maar in vrij wat behoedzamer bewoordingen,
en ganschelijk niet aan den Ambassadeur van
Venetië. Hoe beleefd ook bejegend,
nam de Heer
de seweterre de zaak in ons belang hoog genoeg op. Waarom, vraagde
hij, kwam men nu voor den dag met eenen eisch, die zooveel jaren, sints Koning
JAKOB de zaak in 1609 op het tapijt gebracht had i, was achtergehouden? Wat men
ons te verstaan had gegeven was eene stilzwijgende oorlogsverklaring en, waarschuwde
hij, men moest ons niet te zeer tergen: de Hollanders waren een wonderbaarlijk volk,
en zouden wel middelen opsporen om zich te handhaven: wat zij tegen den Koning
van
Spanje vermocht hadden, zouden zij ook wel tegen anderen vermogen. Verlamde
men onze kracht,
Engeland zou in de eerste plaats reden hebben om het zich te be-
klagen. Evenwel was de mogelijkheid van een vergelyk niet uitgesloten; maar nog was
het de tyd niet om daartoe te geraken.
Frankrijk en de Hollanders zochten de oorlog
geenszins te bestendigen, maar verlangden eene uitkomst van den strijd door eenen
goeden en gemeenschappelijken vrede, en het was het best dat men gezamenlijk daartoe
trachtte te geraken. Was dat doel bereikt, en had
Engeland dan iets van ons te ver-
langen , zoo zou
Frankrijk gaarne zyne tusschenkomst ten beste geven. — Veilig kon
de Gezant dit laatste verklaren: want bij den vrede zou het karakter van bescherming,
dat de Koning aan zijne heffing van recognitie verbond, van zelf vervallen. Hoe het
zij, terwyl de Fransche Gezant zoo krachtig tot de Engelschen sprak, ried hij den onzen,
ten einde wat dreigde voor een tijd af te wenden, eenige voorkomendheid te betoonen,
en alsnu, zonder zulk een voorstel van 's Konings zijde af te wachten, met een plan
van hulp, aan den Keurprins van de
Palis te verleenen, voor den dag te komen. Aan
Ouze Gezanten dezen wenk gaven zij gehoor, en op eene verzochte audientie deden zij den 1 April,
KAKELder^St^te^ Koning den voorslag, zoo als zij daartoe bij hunne Instructie gemachtigd

aau"'Tot""herstelKoning antwoordde, dat hij den voorslag gansch bedenkelijk vond: die

van den Keur-niaatrcgel toch zou tegen den Koning van Spanje gericht wezen, en de Keizer, niet
prins.

de Koning van Spanje, was degeen die zijnen neef moest herstellen; bovendien hij
stond met
Spanje in verdrag, en hoe kon hij dan met een goed geweien vyandeliik-
heden tegen dat Rijk aanvangen? Ook onder de hand en op naam van zijnen neef iels
tegen
Spanje te ondernemen, achtte hij niet eerlijk. Doch in allen gevalle wilde hij
een afdoend antwoord, ja of neen, op de boodschap, die
arundel overbracht, van den
Keizer afwachten: was het antwoord weigerend, dan zou hij zich met
Frankrijk en

2 Zie hiervoor, bl. 11.

1 Zie hiervoor D. 111, St. II, bi. 387.

-ocr page 82-

DES VADERLANDS. · 77

ons beraden, en of eenen algemeenen vrede bewerken of mei ons de wapenen opnemen.— 1686-
Dit was, en
vaw beveren oordeelde er inderdaad zoo over, eene weigering om iels len
behoeve van zijnen neef legen
Spanje Ie ondernemen. Nieltemin herinnerden onze
Gezanten den Koning, dat het traktaat door hem in 1650 met
Spanje gesloten, de
voorwaarde behelsde, dat de Spanjaarden gehouden zouden zijn de teruggave van de
Palts te bewerken en dat hy dus gerechtigd was om hen des noods te dwingen deze
voorwaarde na Ie komen.

Van nu aan en in weerwil van 's Konings nagenoeg afslaand antwoord verwachtten
onze Gezanten eenige goede uitwerking van de pogingen, die de Keurprins van de Pa/is
bij zijnen oom, den Koning, doen zou. Deze toch, in de door de Nederlanders aan-
geboden hulp eene schoone hoop voor zich ziende verrijzen, moest bij dien Vorst er op
aandringen, dat hy dit aanbod aannam en ons doör het volhouden van zijnen eisch len
aanzien zijner heerschappij ter zee niet ontstemde, in welk geval wij ons aanbod terug-
nemen en hij zelf zijne beste vrienden en zijne eenige hoop op herstel in zijn erfgoed
verliezen zou. Hoezeer zulke redenen weinig op den Koning vermochten, moest Zyne
Majesteit toch in zijn vertrouwen, dat hij zonder onze en
Frankrijks hulp al wat hij
voor zijnen neef wenschte, van den Keizer zou verkrijgen, gevoelig geschokt worden,
toen een Agent van den Keizer, de Rijkshofraad
clemens radolt, in Engeland geko-
men, bij zijne propositie, den Mei (1636), geen woord van de
Palis of den Keur-
prins repte. De Koning gaf dan ook te kennen, dat, zoo men hem niets dan algemeen-
heden te zeggen had, men zulks ook door brieven had kunnen doen, en alle conferenties
met den Keizerlijken Agent waren afgesneden. In Juli werd het min gunstig vermoe-
den, door de houding van den Heer
radolt gewekt, nog versterkt door het bericht uit
Duitschland, dat arundels onderhandeling werd uitgesteld totdat de Keizer te Regens-
burg
zou zijn, en dat men hem aan 'sKeizers Hof kennelijk ontweek. Deindruk, dien
dit maakte, belette echter niet, dat de vlooi onder den Admiraal
pennington zich onder
de Hollandsche haringvisschers begaf, en vermits wederom enkelen de gevorderde recog-
nitie betaalden ^^ zoo verbeterde dit de zaak niet, die den onzen boven alles ter harte
ging. Zóó meende
karel zachlkens lot zijn doel te komen. Maar de Heer van bevehen
verzuimde niet Zijner Majesteit te verstaan te geven,. dal Hun Hoog Mögenden zijne handel-
wijze niet kalm zouden opnemen, en dat een overval met zyne vloot onder onze vreed-
zame visschers gelyk stond met een inval van een leger in een gewest op het vasteland,
hetgeen de Koning niet zonder verstoordheid aan kon hooren. Ook io zijn onderhoud
met de voornaamste Heeren van het Hof ontzag zich die buitengewone Gezant (
joachimi
was toen in Holland) geenszins de mogelijkheid van een oorlog te doen doorschemeren,
en hij trachtte hen te doen gevoelen, hoe schadelijk een strijd tusschen de twee landen

' Zie hiervoor, υ. IV, St. IV, bl. 488. - Zie hiervoor, bl. 13.

-ocr page 83-

103 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

163G~ voor beide partijen zou zijn. En welke (voegde hij er bij) moest de indruk wezen,
dien hel in
Europa maken zou, zoo de Koning, met verzaking van de belangen van
zijnen neef, zijne macht alleen tegen ons keerde, en dat wel op een tijdstip dat wy
eenen buitengewonen Gezant ten zynent hadden, om onze hulp ten behoeve van dien
Keurprins aan te bieden! Nu zou de Keizer vrij het aanbod van
arundel in den wind
mogen slaan: de Koning toch bleek zich niet te bekreunen om hetgeen hij van het
Hoofd des Ryks liet verzoeken, en, bovendien, zou niet de Keizer meenen eenen Vorst
niet te behoeven te ontzien, die genoeg te doen zou hebben om zich tegen ons en
Frankrijk te verdedigen ? — Deze taal had te meer kans eenige uitwerking te hebben,
omdat men in dezen tijd in
Engeland de Franschen zoozeer mistrouwde, dat men de
rooverijen van Turksche Kapers op de lersche Kust als onder medewerking van
Frankrijk
geschied aanmerkte, en reeds bedacht was schepen, die op de Theems lagen, aan te
houden, ten einde ze bij mogelijke vijandelijkheden legen de Fransche vloot te gebruiken.

Werden wij dus door Frankrijk gerugsteund, hoeveel hachlijker zou onze reeds zoo
bedenkelijke betrekking tot
Engeland geworden zijn, zoo ons deze steun ontvallen ware.
Bij de pogingen derhalve , te
Parijs aangewend om Frankrijk door een verdrag aan Enge-
land
te verbinden, was het zaak toe te zien, dat onze belangen niet werden verwaarloosd.
Onderhandelin- He Graaf van LEiCESTER was in de lente naar Frankrijk vertrokken, en legen het

dragTusLTen*^«' ontwerp van of- en defensieve alliantie tusschen de beide Rijken in

geland en Trank- Jg wereld
11 rijk.

i - Intusschen verbeterde hel onze zaak, eensdeels, dat arukdels zending hoe langer

I hoe meer bleek te zullen mislukken, en dat wel voornamelijk door de inblazingen

j van den Spaanschen Ambassadeur bij den Keizer, den Graaf van onate anderdeels,

I dat 's Konings binnenlandsche moeilykheden toenamen. Zonder Parlement lot uitrusting

van zyne vloot aan geld te komen, was niet mogelijk, ten ware hij tot die uitrusting
eene beweegreden scheen te hebben, die bij het volk aangenaam kon zijn, en van zulk
eenen aard was geenszins de toeleg om ten koste der Hollanders zijne heerschappy ter
zee te,vestigen, maar wel de taak, aan de vloot te geven om door maatregelen tegen
Spanje den Keurprins voldoening te verschaffen. Zoodra nu de Koning dit voorwendsel
aan de heffing van het schipgeld moest geven, was men op den goeden weg om hem
tot eenen stap legen
Spanje te brengen, en had het verdrag met Frankrijk veeleer de
strekking, om hem aan de Anii-Spaansche zijde te verbinden, dan om ons legen
Engeland

' De Koningin van Groot-Britannië werkte die aansluiting zeer in de hand, cn er was zelfs
sprake van een huwelijk tusschen den Keurprins van de
Palts en de dochter van den IIcHog
van
Orleans.

^ De zoon van dien Graaf was juist als Spaansch Ambassadeur in Engeland aangekomen, en
de Koning ontveinsde hem zijn ongmoegon niet.

-

-ocr page 84-

DES VADERLANDS. 81

van Frankrijks sleun Ie veisleken. Inderdaad vernam men, dat eene der voorwaarden,
door
Engeland bij de onderhandelingen over de alliantie gevorderd, deze was, dat
Frankrijk geenen vrede met Spanje zou sluiten, voordat Engeland op het stuk van de
aanspraak van den Keurprins door
Spanje tevreden gesteld was. Doch by de onoprecht-
heid van Koning
karel mocht men vermoeden, dat hij zulke voorslagen aan Frankrijk
slechls deed met het doel om Spanje en den Keizer te bewegen, hem liever zijnen zin
te geven, dan toe te laten dat hij zich met
Frankrijk verbond en hun vijand zich
alzoo met het bondgenootschap van
Engeland versterkte. Wel dacht onze Gezant niet
zoo erg van Koning
karel; integendeel, hij betuigt ergens in het Rapport van zijne
Legatie ^ het er voor te houden, dat de Koning gewoon was »in zijne woorden en
manieren rondelijk te gaan;" doch niettemin, daar
Engeland in het ontworpen traktaat
beloofde, om, terwyl
Frankrijks vloot tegen Spanje werkzaam was, met zijne schepen
Frankrijks kusten te beschermen en het vervoer van contrabanden naar Spaansche havens
te beletten, zoo vreesde hij, dat dit alles slechts moest dienen om ons te gemoet te
voeren, dat
Frankrijk aldus "s Konings zeeheerschappij erkende en wij derhalve geene
zwarigheid hadden te maken om het evenzeer te doen.

Terwijl van beveren derhalve zich voor zijn Vaderland van Engelands verbond met
Frankrijk aanvankelijk weinig goeds durfde beloven, spiegelde men hem voor, dat,
kwam het tot stand, de Hollanders de vervulling van menigen wensch, die men alsnog
onverhoord liet, verwachten konden. De Koning bleef steeds zwarigheid maken om
hel verzoek van de Staten en den Prins toe te staan en te vergunnen, dat er in zijn
Rijk soldaten geworven werden om de leemten in de Engelsche regimenten in onzen
dienst aan te vullen. Bij zijn beloon van vriendschap jegens
Spanje paste het slecht,
dat Britsche onderdanen in onzen dienst waren. Ten einde derhalve die werving tegen
te houden, beklaagde zich Zijne Majesteit, dat honderden Engelschen, uit die regimenten
genomen, met Graaf
maxjrits naar Brazilië waren medegegaan: tot den dienst in de
West-Indien, zeide hij, stond hij zijne onde|^anen niet af. De Prins liet er zich zeer
aan gelegen liggen, dat de Engelsche regimenten voltallig bleven. Men beijverde zich
dus om te doen begrijpen, dat het getal der Engelschen, die naar
Brazilië medegegaan
waren, grootelijks overdreven was opgegeven, en dat in allen gevalle niemand daartoe
geprest was. Eerst maanden later slond de Koning de vereischte werving toe ^

1636—
1639.

Toen er van de zijde van Spanje geenerlei aanbieding gedaan werd, welke den Ko-
ning van die zijde voldoening beloofde, mocht men werkelijk hopen, dat aan den
Keurprins eene Engelsche scheepsmacht van ongeveer 15 schépen zou verleend worden
om zijn herstel door eenige onderneming tegen de Spanjfarden te verzekeren. Zoo
meende
van beveren lot het doel van zijn streven te zullen komen, de Engelsche

2 Resol. Slat.-Gen. 21 Jan. 1637.

' Fol. 138.
III Deel 5 Stuk.

11

-ocr page 85-

105 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— scheepsmacht afgeleid, en de invordering van licent van onze visschers ten minste verdaagd
te zullen zien. Reeds was het een onderwerp van overleg, op welk punt de uitrusting
Ondernemingen van den Keurprins gemunt zou wezen, en in de eerste plaats werden de West-Indiën
prins van de Pa/^i genoemd. Hy ZOU Goeverneur-Generaal worden van de aldaar te veroveren plaatsen
aan te vangen, j^j^j^jg^g ggjjg Compagnie, op het voorbeeld onzer West-Indische Compagnie op te rich-
ten. Aanzienlijke Heeren, met name de Graven van
carlyle en warwigk ^, die reeds
op eigen hand eenige eilandjes in die oorden veroverd hadden, dreven dit denkbeeld
zeer, in de hoop van alzoo hetgeen zij reeds gewonnen hadden, in waarde te doen stij-
gen en verdere aanwinsten te doen. Doch bij kapitalisten en kooplieden was weinig
vertrouwen op diergelijke ondernemingen. Zij waren reeds te dikwijls bedrogen uitge-
komen. Op dezen grond vleide zich onze Gezant, dat het niet tot de stichting eener
West-Indische Compagnie zou komen. Moest de hulp, door de Engelschen aan den
Keurprins verleend, eene aanleiding worden om hetzy eene mededingster van onze
Compagnie .in
Amerika^ hetzg eene geduchte zeerooversmacht te doen ontslaan, dan
voorzeker kon zulks voor ons Vaderland niet anders dan zeer bedenkelijk wezen.

In de maand Januari van het jaar 1657 vernam van beveren, dat de Koning zonder
zelfs op den uilslag van de onderhandelingen met
Frankrijk Ie wachten, besloten had,
zynen neef eene scheepsmacht te verstrekken, ten einde zich daarmede onder zijn eigen
vlag te doen gelden, en onze Gezant nam dadelijk de gelegenheid te baat om den Keur-
prins te doen gevoelen, dat zyne macht nog te gering zou zyn, zoo hy niet door de
Stalen ondersteund werd, maar dat de steun der Staten niet te verwachten was, tenzij
de Koning afzag van zgn voornemen om van onze haringVisschers licentgeld te vorderen.
Dit was het aanbeeld, waarop hij van nu aan met kracht bleef slaan, en daarbij be-
ijverde hij zich, dat aan de onderneming zooveel mogelijk het karakter van eene daad
des Konings zeiven mocht gegeven worden, opdat deze daardoor te zekerder tot eene
vijandelijke houding tegenover
Spanje medegesleept mocht worden. Werkelijk scheen
omstreeks dezen tijd de Koning van zins |ich krachtig, ook op het Vasteland, te zullen
laten gelden
Embden (dit denkbeeld werd geopperd en van beveren achtte het

1 Het eiland Providence was eene verovering van den Graaf van wabwick. Dit zou de basis
der operatics kunnen worden, en onze Compaguie (meende men al verder) zou dat eiland kunnen
koopen, opdat liet, als de Keurprins zich met
Spanje verdroeg, nimmermeer aan Spanje zou
kunnen komen. Door het schild van Hun Hoog Mögenden, die, meende men, zich nimmer met
de Spanjaarden zouden verstaan, Avenschten Engelschen en anderen alle veroveringen te dekken.
Zoo kwam er in het voorjaar van 1637 een aanzienlijk Genuees hij den Heer
van bevehen Ie
Londen. Hij had een eilandi^ ontdekt met een voortreffelijke loodmijn, en nu verlangde hij de
bescherming van llun Hoog Mögenden, omdat, zeide hij, als het hunnen naam droeg, niemand
eenige,aanspraak op dat eiland zou maken
(Rapp. van van beveren, fol. 335).

^ Resol. Stat.-Gen. 21 Fehr. 1G37. Op dien dag deelde bothwell mede, dat zijn Meester ge-
negen Avas zijnen neef het Keurvorstendom terug te doen bekomen.

-ocr page 86-

DES VADERLANDS. ö9

bedenkelijk) zou de plaals wezen, waar de Keurprins zijne schepen en helpers samen
zou doen komen. Er zou een Agent des Konings naar de Zweden vertrekken, om eene
bijeenkomst voor te bereiden, te 'iy
Gravenhage te houden, waar men zich met elkander
zou verstaan betreffende de zaken van
Duitschland. Prins rupert, de broeder van den
Keurprins, zou zich met twee of drie Engelsche regimenten bij de Zweden of den
Landgraaf van
Hessen voegen i. — In het traktaat, eindelijk, met jPro«/in)7i te sluiten,
zou een korte termijn bepaald worden, tegen wanneer de Koning, in geval
Frankrijk
dan nog geen vrede met Spanje gesloten had, zich openlijk tegen deze Mogendheid
zou verklaren. Nu de zaken dus stonden, hoopte
van beteren dat joachimi uit Holland
weder zou komen, genoegzaam gelast om den Koning te verzekeren van onze bereid-
vaardigheid om den Keurprins te helpen, en dat hg dan zelf naar het Vaderland terug
zou mogen keeren ^ Doch steeds verschoof de Koning elke toezegging dat hij onze
visschers, ten minste gedurende dit jaar, niet zou bemoeilijken, en bleven alle maat-
regelen, ten behoeve van den Keurprins te nemen, uitgesteld. Intusschen ging de uit-
rusting van schepen voor den Koning krachtig haren gang, een bewys dat
karel I
bovenal zgne eigene staatkundige bedoelingen in het oog hield

Dit bleek ook uit de wyze, op welke hy in de maand Maart (1637) een voorstel
opnam, dat hem door
van beveren van wege Hun Hoog Mögenden werd gedaan.

De Zweedsche Agent spiering had Hun Hoog Mögenden medegedeeld, dat er een De Zweden
vrede tusschen de Zweden en den Keizer ophanden scheen. Ten einde die natie van
den bodem des Rijks kwijt te raken, bood de Keizer hun eene aanzienlijke som aan

en de beleening met Pommeren, welks Hertog op het punt stond om zonder erfgenamen καβεγ.

na te -laten, te sterven. Dit was een aanbod, des te aannemelyker voor de Zweden,
omdat zij builen machte schenen om zich langer in het uitgemergelde
Duitschland
slaande te houden. Voor de Slaten-Generaal was het een schrikbeeld, dat de Keizer
zich van de lastige overweldigers ontdoen zou: de Anli-Spaansche partij zou er door
versterkt en de Keizer er wellicht door in staat gesteld worden om ons vijandelijkheden
aan te doen. Dus zochten zij door raad en daad de Zweden tot volharding op te wek-
ken en van verdrag met den Keizer af te houden. Zij trachtten van de Provinciën op
nieuw betaling van drie maanden subsidie voor de Zweden te bekomen en gaven

' Ook deze Prins spiegelde zich bij deze gelegenheid de zonderlingste avonturen voor. Hij had
het oog laten vallen op
Madagascar: daar zou hij Koning worden. De Graven van arukdel en
SüFFOLK, wiens dochter de Prins zou trouwen, zouden zich aan het hoofd stellen eener Compagnie,
die de onderneming bekostigen zou.

2 llcsol. StaL-Gen. 7, 27 Jan. 1637. ^ j^ggoi jjoll 24 Maart, 1637.

^ Resol StaL-Gen, 28 Febr.; 2 Maart; 28 April; 1, 18 Mei; 23, 25 JuU; 9 Deo. 1637.
spiEuiKG vertrok in Zomermaand uit
's Gravenhage om äan zijn Hof bescheid te geven van het
hier verhandelde en verkregene (ald. 2, 5, 12 Juni, 1637).

1(536—
103y.

11*

-ocr page 87-

84 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

*

1636— VAN BEVEREN last, (Icu KoDing van Groot-Britannië aan te sporen de Zweden Ie onder-
steunen, opdat de Keizer hem en zijnen neef, den Keurprins, niet nog minder zou
behoeven te ontzien, maar, daarentegen, de Zweden aangemoedigd mochten worden,
om (wat oxEiiSTJERN nog steeds aanbood) het hunne te doen, opdat
de Palts, ten deele
ten minste, weder in zijn bezit werd gesteld. Dit deed de buitengewone Gezant op
eene audientie (den 18 Maart, 1657), maar de Koning antwoordde op koelen toon, dat
de zaken der Zweden in
Duitschland nog zoo slecht niet stonden, en dat het altijd tijds
genoeg zyn zou, zoo het gevaar werkelijk daar was. — Het bleek duidelijk uit deze
woorden, dat de Koning in het voorstel slechts een kunstgreep van onze zijde zag om
hem tot een nieuwen stap tegen de Oostenrijksche partij te bewegen. —
van beveren
antwoordde, dat als de Koning de Zweden niet ondersteunde, wij onze gift, die op
zichzelve weinig beteekende, zouden terughouden, en als de oorlog in
Duitschland
gestaakt werd, zien moesten hoe onze zaken best te schikken. — Dus dreigde hy weder
met eenen vrede door ons met
Spanje te sluiten, ten gevolge van welken wij 's Konings ,
bescherming niet meer zouden behoeven, en deze derhalve al zijne hoop, op die ver-
meende behoefte gevestigd, verliezen zou. En die bedreiging was niet uit de lucht
gegrepen. Omstreeks denzelfden tijd toch, dat
van beveren dus sprak, bood de Keur-
vorst van
Keulen den Staten zyne bemiddeling aan tot een verdrag tussehen hen en
Spanje Eene aanbieding voorwaar, die van eenen Prins van het Huis van Beijeren
komend, op een tydstip dat de nieuwe Keizer uit het Huis van Oostenrijk door de
voornaamste Mogendheden of niet of noode erkend werd, niet van beteekenis ontbloot was.

Intusschen liet het traktaat tussehen Frankrijk en Engeland nog altijd op zich wach-
ten, en
van beveren trachtte te Parijs het denkbeeld in te scherpen, dat Frankrijk
Koning karel er eerst toe moest brengen om af te zien van zynen toeleg om aan onze
visschers licent te verkoopen, vermits zonder dat onze Republiek en
Engeland elkander
zoo veel overlast zouden aandoen, dat geene alliantie zou baten om
Frankrijk eenig
voordeel, hetzij van onze Republiek, hetzij van
Engeland te doen trekken. Vandaar
dat Hun Hoog Mögenden het verwijt te weerspreken hadden, dat zij het waren, die om
het belang hunner visschers de sluiting van het verdrag tussehen
Engeland en Frankrijk
in den weg stonden en Koning karel in Spanjé's armen dreven Doch de nieuwe
vertraging kon dezen Yorst niet ongevallig zijn, daar zy hem een voorwendsel aan de
hand gaf. Hij wcnschte weder het oor te mogen leenen aan hetgeen hem van de zyde
van hel Oostenrijksche Huis werd voorgehouden. De zoon des Keizers was tot opvolger
in zyns vaders waardigheid verkozen, maar door
Frankrijk en Zweden niet als zoodanig
erkend, en wel op grond, dat de Keurvorst van
de Palts, Koning karels neef, niet

' liesoL Stat.-Gen. lö, 18, 21 Apr. 1637. ,

2 Resol. Stat.-Gen. .5 Mei, 1637. Resol. Holl, 14 Mei, 1637.

-ocr page 88-

DES VADERLANDS. 8α

in hel Keurvorslencollegie vertegenwoordigd was geweest. Nu de Keizer werkelijk was 1686—
overleden was het derhalve, len einde alle aanleiding tot bemoeieliiking van den
nieuwen Keizer zooveel mogelijk af te snijden, voor het Oostenrijksche Huis van belang,
den Koning van
Groot-Britannië te vriend te houden. Om dit doel te bereiken en tevens
om tegen te gaan wat de Koning thans ernstiger dan vroeger voor zijnen neef scheen
te willen doen, was de Spaansche Ambassadeur weder mild met beloften van teruggave
der
Palts. Niet alleen beloofde de Spanjaard den Koning voldoening voor zijne ver-
wanten in
de Palts; maar bovendien bood hij hem, in geval hij nevens Spanje tegen
de Vereenigde Provinciën wilde strgden, de helft der op haren bodem te maken ver-
overingen aan, en gaf te kennen, dat
Spanje niet zou doen, wat Frankrijk thans deed,
maar aan 'sKonings plannen om onze visschers op contributie te stellen geen bezwaar
in den weg zou leggen.

Zoo scheen onze zaak uiterst slecht te slaan, ja ganschelyk verloren te wezen, toen
eensklaps bericht uit
Frankrijk kwam, dat het traktaat aldaar met Engeland getroffen Traktaat tus-
was, en er alleen nog Koning kakels goedkeuring aan ontbrak. Had de onzekerheid en^g^oo^f^^f/^«^
van den toestand de staatkunde lol dusverre weifelend gemaakt, thans nu het Huis van gesIotcQ·
Oostenrijk, door een jeugdiger Keizer vertegenwoordigd, nieuw'en moed had geval,
begreep men den oorlog met nieuwe kracht te moeten hervallen. Daartoe was het in
de eerste plaats noodig, dat
Frankrijk den Koning van Groot-Britannië aan zijne zijde
hield, en deze had grond genoeg om
Frankrijk niet terug te slooten. Immers moest
hij duchten, zoo al die Spaansche beloften eenmaal vervuld werden,
Spanje"s bescher-
meling en afhangeling te worden, hetgeen hem des te meer tegenzin en weerstand bij
zijne onderdanen zou doen vinden.

Maar al was het traktaat tot stand gnomen, veel deed zyn inhoud nog niet af.
Integendeel, menig punt, en dat wei van de gewichtigste, bleef Ier nadere behandeling
uitgesteld Int eene bgeenkomst met de andere Geallieerden te
Hamburg. Hier zou den Byeenkomst
Keizer lot teruggave van de
Palts een ultimatum gesteld worden. Had deze dien eisch rLi^?"^"'^^
vóór den eersten September (1657) niet ingewilligd, zoo zou
Engeland den Keizer en
Spanje tevens openlijk den oorlog aandoen. — Het traktaat, tegen het eind der maand
Juni door Koning
karel aangenomen, moest nu aan de bondgenooten ter goedkeuring
en toetreding worden aangeboden. Om de instemming van onze Republiek te verkrijgen,
begaf zich de Keurprins met zijnen broeder en zijn Hofgezin naar
Holland. Van hier
zou hij naar
Hamburg vertrekken om de Zweden lot het traktaat tenoodigen, en onder
weg den Landgraaf van
Hessen bezoeken. Reeds vóór het midden der maand Mei had
CHARNACÉ de Staten verzocht een bevoegd persoon naar
Hamburg te zenden om hen
bij de onderhandelingen tusschen
Frankrijk, Groot-Britannië, Zweden en Denemarken

Den 15 Febr. 1637.

,1

-ocr page 89-

86 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lf,36— Terlegenwoordigen. Van den laatstgenoemden Slaat was kwalijk medewerking te ver-

1639. wachten. Koning ghristiaan was ontevreden over de bemoeiingen der Staten-Generaal
tot afschaffing van den tol op de
Elhe geheven i, en daar hij van den Keizer den
herstel van dien tol hoopte te verwerven, zoo was het niet waarschijnlijk dat hij zich
tot deelneming aan vgandelijkheden tegen den Keizer zou laten overhalen; veeleer was
het te wachten, dat hij de Hamburgers beoorlogen,, dan eenen afgevaardigde in hun
midden zenden zou. — Alvorens ingevolge
gharnagé's verzoek eenen afgevaardigde tot
die onderhandelingen te benoemen, nam men voor, den Heer
karel van krakau,
Resident in Denemarken ^ thans hier te lande overgekomen naar Hamburg te laten
gaan, ten einde aldaar kennis te nemen, of de conferentie voortgang hebben zou, al
of niet Doch zelfs aan dit voornemen wilde men geen gevolg geven, voordat de
üe Kenrprins Keurprins van de Palis hier zou zijn aangekomen Den Juli werd deze Vorst

'sGraven/iaffe. ^^^ Gravenhage verwelkomd, en den volgenden dag verscheen hij in de Vergadering
van Hun Hoog Mögenden ter audiëntie. Bij deze gelegenheid bedankte hij voor de
groote eer, vriendschapsblyken en weldaden, hem en zgn Huis bewezen, en verzocht
de Staten ze hem te blijven bewijzen. Voorts verklaarde hij, den Koning, zijnen oom,
gunstig jegens onzen Staat gestemd te hebben verlaten, en gewaagde hij van het trak-
taat tusschen dien Vorst en
Frankrijk^ waarin onze Slaat en de andere bondgenooten

begrepen waren --Reeds den vorigen dag had bothwell medegedeeld, dat zijn

Koning, op de hem gedane uitnoodiging om met den Koning van Frankrijk en onzen
Staat in verbond te treden, zich op eenige punten met
lodewijk XIII had verdragen,
die onze medewerking β vereischlen, welke wij reeds hadden toegezegd. Dus verzocht hij
thans om der Staten goedkeuring van het traktaat, en drong hij er op aan, dat zij eenige
Gevolmachtigden naar
Hamburg zouden zenden om daar alles af te doen tot herstel van
den Keurvorst van de
Palts en ter bewerking van eenen algemeenen vrede. Hij twij-
felde niet aan het toestemmend antwoord der Heeren Staten, als die steeds geneigd
waren tot billijke, lolTelijke en door het algemeene welzijn gevorderde besluiten mede
J)e Hollanders te werken — De Gezant sprak eene overtuiging uit, die hij bezwaarlijk kon koes-
tot" heT'^trakTaat teren. Immers zoolang de Hollanders niet verzekerd waren, dat zy op het stuk der
l^ß^en^JiJ^eTattd visscherij hunnen zin zouden krijgen, konden zy niet gezind zijn mede te werken tot

toe te treden, ggjje onderhandeling, bestemd om den Koning van Groot-Britannië in Duitschland lot
noch aan de ° °

bijeenkomst van-

Ilajtihurg deel te

nemen. i Resol Stat.-Gen. 3 Jan.j 10 Juni, 1637. Resol Holl, 22 Sept. 1637.

2 Resol. Stat.-Gen, 13 Sept.; 20 Oct. 1636. ^^

3 Resol. Stat,-Gen. 13, 32 Mei; 3, 4 Juni, 1637. Resol. Holl. 14, 20 Mei, 1637.
Resol. Stat.-Gen. 6 Juli, 1637. ^ Rßsol. Stat.-Gen. 14, 15 Juli, 1637.

6 Concurrence. 7 Resol. Stat.-Gen. 14 Juli, 1637.

-ocr page 90-

DES VADERLANDS. 87

de vervulling van zijnen wensch te doen komen, waartoe hij de door hen aangeboden
hulp niet aanvaard had. Dus besloten de Staten van
Holland, de zaak, doorBOTHWELL
voorgedragen, »als zijnde van grooten gewichte, als nog te houden in bedenken" l.
Inmiddels besloot men den Heer
van beteren uit Engeland terug te doen komen om
Hun Hoog Mögenden op hel nauwkeurigst van den stand van zaken te berichten en
dan JOACHIME met de vereischte instructies naar zijnen post te dóen wederkeeren 8. —
Zoolang men nog niet wist, welken weg de Koning van
Engeland uit, zoü gaan, had
Holland begrepen, dat men dezen gewonen Gezant bij het Britsche Hof van geen stel-
ligen last kon voorzien. Vandaar dat deze Provincie in gebreke bleef een besluit ten
dezen te nemen Doch nu de Keurprins, om wiens zaak
van beveren ώλάτ Engeland
gegaan was, hier te lande was gekomen, had het geene houding, dezen builengewonen
Ambassadeur aldaar langer te laten. Te minder kon men dit, omdat hij zelf sterk op
zijne terugroeping aandrong Zyn verlangen werd dan ook ingewilligd. Den
 van beveren

Juli nam hy van den Koning afscheid, op eene openbare audiëntie, waarbij zich Ζι^ηα i^l^J hLwwts
Majesteit zeer genadig betoonde 6. Tegelykertijd verliet de Spaansche' Resident het^®*^"^'
Engelsche Hof, terwijl ook de Spaansche Ambassadeur, onder voor hem minder eervolle
omstandigheden, plan scheen te hebben van daar te vertrekken Den Augustus

1 Resol. StaL-Gen. 1, 3 , 9 , 26 , 29 Aug.; 9 Sept.; 5 Oct. 1637. Resol IML 14 Juli; 16,
23 Sept.; 7, 17 Oct. 1637. ?
Hesol, Holl. 14 Juli, 1637.

3 liesol. StaL-Gen. 30 Mei, 1637. ResoL SlaL-Gen. 15, 17 Jan.; 9, 10 21 Febr. 1637.

2 De pest heerscbte ia dezen tijd te Londen; de Grooten verlieten met het Hof de Stad, en
VAN BEVERENS hofmeester was overleden. Ook in het voorjaar van 1636 heersclite de pest te
Londen; althans had de Regeering zulks als reden aangevoerd, waarom zij onze Gezanten verzocht
had geen feestelijkheden, die de volksmenigte lokten, ter eere van de verovering vaii
Schen-
kenschans
te bedrijven. Alsnu wijdden de Gezanten de gelden, die hun die feestelijkheden zouden
gekost hebben, aan een liefdadig doel. Zij onthaalden de gevangenen in de kerkers van
Londen
op brood, vleesch en bier, te liever (schrijft van bevehen) omdat de gevangenen van honger om-
komen zouden, zoo zij niet door aalmoesen werden onderhouden. Er was, oordeelden de Gezanten,
geen heter teeken van blijdschap mogelijk, dan dit, dat zij die ongelukkigen met verheuging
Gods zegen over onzen Staat deden afbidden.

® Behalve het gewone geschenk in zilver, kreeg van beveren een ring met diamant van tame-
lijke grootte. Zijn secretaris, waarnemend hofmeester, en een zijner Edellieden kregen elk een
gouden keten en medaille.

> «

' Hij was, heette het, in de verdeeling van een verduisterde som gelds met zekeren Kapitein
STEWAHD van oneerlijkheid overtuigd geworden. Deze Ambasjadeur, een zoon van den Graaf van
ONATE, had VAN BEVEBEN met den verachlelijken naam van
facteur van de visschers bestempeld.
Ooze Gezant was daarop het antwoord niet schuldig gebleven; de Spanjaard heeft gelijk, had hij

1686—
1639.

''4

-ocr page 91-

! ώί 'ff ^J ' *' '

κ ■

88 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— kwam yan beverek in den Briel aan, en na den Prins, den op de grenzen yan

Holland bezocht te hebben, deed hij den 14^en Rapport bij Hun Hoog Mögenden
Van den Juni aan was besloten alsnu ernstig op de instructie van
joaghimi tegen

Insiructie van fijnen terugkeer naar Engeland te beraadslagen Daar betreffende de hoofdzaak, te
rienvaaHs' teru^- ' ^^^ licent voor onze visschers, geene besluiten te nemen vielen,

maar men diende af te wachten, of de Koning die zaak met kracht doorzetten of in
dit jaar slapend houden wilde, zoo werd die Gezant bepaaldelijk onderricht van hetgeen
hy in allerlei bijzondere zaken, die hangende waren gebleven, te doen had, om het
beslaande ongenoegen te ontwapenen. Wegens de vermetele daad, in het'jaar» 16515 te
. Scarborough gepleegd hield de Koning als waarborg ter bekoming van voldoening,
nog altijd drie onschuldige officieren van het schip van Kapitein
yerdieux te Huil
* gevangen De andere zaken betroffen de belangen van kooplieden. De handel werd

in Engeland al meer en meer door verleende octrooien beperkt, en nu klaagden dè
aldaar gevestigde Nederlandsche kooplieden, die bovendien gedwongen werden schipgeld
I Ie betalen, dat zij zich buitengesloten zagen en de oude van den eersten tijd van

Koningin elisabeth dagteekenende zoogenaamde »intercoursen" verijdeld werden. Klaag-
den de onzen over de Engelschen, er waren ook Engelschen, die klachten hadden tegen
de onzen. Om sommigen van dezen den mond te sloppen, mochten onze Gezanten voldoe-
ning beloven in geval de Stalen betaling kregen van heigeen zij indertijd ten behoeve
der troepen van
mansfeld ten koste gelegd, en tot onderhoud van het regiment van
MORGAN verstrekt hadden; doch de Engelschen beweerden, dat de eene schuld reeds was

gezegd: immers zal hij door die visschers Hun Hoog fflogenden verstaan, en dezen hebben inder-
daad zijnen Meester aireede de
Oost-Indiën nagenoeg geheel ontvischt; maar bedoelt hij de wer-
Jcelijke visschers, \velnu het is ruim zoo eervol hun facteur te zijn, als die van zult een eer-
loozen handel, als er van hem is aan het licht gekomen. Hierom had men (voegt
van beveren
er bij) aan de Beurs en ten Hove gelachen.

' Al de bovenstaande bijzonderheden betreffende deze Legatie zijn ontleend aan het meermalen
aangehaalde
Rapport, op het Rijksarchief. Zie voorts Resol. Slat.-Gen. 8 Junij 13, 17 Juli^
14 Aug. 1637.
Resol Holl. 10 Juli, 1637.

2 Resol. Stat.~Gen. 26 Juni, 1637. Zie St. IV, bl. 823.

4 Secr. Resol. 8 Juli, 1637. Boven (bl. 13, Noot 2) zeiden wij, dal van galen nog altijd ia
Engeland gevangen zat. Het was omdat hij in Mei een Duinkerker in een Engelsche haven ge-
nomen had en zijn volk aan wal gel^omen was
{Rapp. v. v. bevejien, fol. 89). Hun Hoog Mögenden
beijverden zich, evenzeer als de Admiraliteit te
Amsterdam, bijzonder om van galen wederom
vrij te krijgen. Deswegens had
van beveren eene audiëntie, waarin hij op grond, dat hij zulk
een dapper soldaat was, voor hem pleitte. Tegen cautie van 3000 werd hij ontslagen. Doch dit
geld werd noode gevonden.

" ifitiirii mrifflÉiiüai^^ü·

-ocr page 92-

DES VADERLANDS. · 77

afgedaan, en de andere door andere verstrekkingen gedekt werd: daarom vergunden de ]g36—
Stalen joaghimi om zonder langer op die betalingen te wachten, de billykste van dé
eischen der klagende Engelschen te bevredigen i. Eerst in de laatste dagen van Novem-
ber, 1657, keerde de Gezant, nadat hij reeds vroeger telkens op zijn vertrek geslaan
had, naar zijnen post terug

Bij de onzekerheid, die er maanden lang in de raadslagen der Mogendheden beslaan
had, en straks bij het besluit van
Frankrijk om zich met Engeland te verbinden en
de Zweden lot volharding op te wekken, was het wel te wachten, dat de bijeenkomst
te
Keulen ter algemeene bevrediging niet ernstig ter harte werd genomen. Toch hield Van den vrede
men steeds de gelegenheid open, om zoo de wederzijdsche belangen het raadzaam maak- komt niets,
ten, aan het plan lot die byeenkomst gevolg te kunnen geven. Hoezeer er reeds in
November (1656) sprake was geweest van het bespreken van huisvesting voor onze Ge-
deputeerden te
Keulen ^, was er nog geen Nederlander tot die betrekking aangewezen;
ook waren door den Koning van
Spanje nog geene paspoorten voor de onzen ingezon-
den. Geen der door de hoofdmogendheden benoemde Gevolmachtigden had zich gehaast
om zich naar
Keulen op weg te begeven en scheen de Koning van Groot-Britannië
in Februari (1637) tot het zenden van eenen Gezant derwaarts over te zullen gaan,
zulks mocht zoo weinig als een blijk gelden, dat hij langs dezen weg den vrede ver-
langde hersteld te zien, dat onze Gezant
van beveren schrijven kon, dat de Engelsche
Gevolmachtigde naar
Keulen zou gaan om den algemeenen vrede alsnog te beletten.
Den Juni (1657) werd aan de Stalen-Generaal het verzoek van den Keurvorst van
Keulen medegedeeld, dat zy aan don Francisco de bielos , den Spaanschen Gevolmach-
tigde lot den algemeenen vredehandel te
Keulen paspoort zouden verleenen. Hun
Hoog Mögenden, en de Prins met hen, antwoordden, dat van hunne zijde daartegen geen
bezwaar bestond, zoo slechts de Koning van
Spanje paspoorten in behoorlijken vorm
voor de staatslieden, door onzen Staat derwaarts af te vaardigen, verleende Een paar
dagen later verzocht
charnagé, dat de Staten iemand naar Keulen zouden zenden, of
aan
bilderbeek, hunnen Agent aldaar, den last zouden geven, om zich met den Heer
DE LA GARDE, van wege den Koning van
Frankrijk derwaarts afgevaardigd, in belrek-

ï Resol Stat.-Gen. 21 Juli; 8 Sept. 1637. Secr. Resol. 7 Sept. 1637.

2 Resol Siat.'Gen. 16 Oct.; 22 Nov. 1637. Resol. Hall. 10 Sept. 1637.

? Resol. Slat.-Gen. 29 Nov. 1636. '' Bericht van v. beveren v. d. 19 Nov. 1636.

® De Hertog van alcala was middelerM'ijl overleden. Nu werd als medeafgevaardigde van melos
beurtelings de Graaf van monterey, de Markies be mirabel, of de Graaf van onate genoemd
{Missieve van eüskerken, v. 1.5 Mei, 1637).

c Verhel, hiervoor bi. 38, 42. Resol. Stdt.-Gen, 17 Junij 31 Juh; 18 Aug. 1637.

UI DEEL, 5 Stuk. 12

-ocr page 93-

90 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

king Ie slellen en gezamenlijk met dien Heer aan den Pauselijken Legaat ginetti en de
andere Gevolmachtigden te verklaren, dat het niet haperde aan den Koning noch aan Hun
Hoog Mögenden, zoo zij hunne Gezanten niet zonden, maar alleenlijk aan de Spanjaar-
den, die lot dus verre paspoorten aan de onzen weigerden, terwijl de Koning, zoo aan
die voorwaarde niet voldaan was, in geeue onderhandeling kon treden. Zoo zou men
plechtig betuigen, onschuldig te zijn aan de voortzetting van den jammerlijken oorlog.
De Paus was oprecht geneigd tot den vrede in de Christenheid. Zijn Nuncius te
Parijs
zond bode op bode naar Madrid en Weenen om de vereischte paspoorten. Doch gelijk
wel de Keizer aan de onzen paspoorten verleende, maar de Koning van
Spanje niet, zoo
verleende wederom wel de Koning van
Spanje paspoorten aan de Zweden en de Hessen,
alsmede aan de Protestantsche Vorsten en Stenden, maar niet de Keizer. Op deze wijze
ontbraken aan dezen en genen juist de paspoorten, die het noodigst waren i. De Staten
voldeden aan
gharnacé's verzoek, door aan bilderbeek den vereischten last te geven:
deze hun Agent zou den Heer
de la. garde eerst laten spreken, maar dan, zelf het
woord nemende, zorgen, dat het den schyn niet had alsof onze Slaat zonder zelfstandigen
wil
Frankrijks voorgang volgde. Toch zou hy krachtig uitspreken, dal wg, met Frank-
rijk
ten nauwste verbonden, slechts gezamenlijk met dit Rijk vrede zouden maken
Wel scheen die plechtige gemeenschappelyke betuiging noodig, daar de Spanjaarden
(len minste zoo berichtte de Koning van
Frankrijk) steeds voorgaven, dal de schuld
van het achterblijven der vredesonderhandelingen aan
Frankrijks en onze zijde lag, en
deden gelooven, dat zij de gevorderde paspoorten reeds verstrekt hadden. De zaak was,
schynt hel deze, dat de Koning van
Spanje en de Keizer zich niets goeds beloofden,
zoolang
Frankrijk volhield om den oorlog niet te slaken voordal onze Republiek van
Spanje voldoening had gekregen: in dezen toeleg moesten zij een gevaarlijke aanmati-
ging zien en het rechte middel om hunne tegenpartij haren zin te zien doordrijven
en toen het in den zomer van 1657 op nieuw duidelijk bleek, dat de samenwerking
tusschen
Frankrijk en Hun Hoog Blogenden verzekerd was, verried ouvarez zyne ver-
bittering, daar hij verklaarde, dat de eer van den Koning van
Spanje niet toeliet, dat
hij met zijne oproerige onderdanen over de soevereiniteit in onderhandeling jtrad. Wel
zonder paspoorten, voegde hij er by, konden onze Afgevaardigden te Keulen komen,
waar zy niet anders dan als particulieren konden aangemerkt worden. De Koning wilde
liever zijne kroon wagen en ten eeuwigen dage met de geheele wereld in oorlog blijven,
dan den onzen de verlangde paspoorten verleenen. Een even feilen toon sloeg de nieuwe
Keizer -aan legen de Hessen en andere met
Frankrijk samenspannende Duitsche onder-

Ί036—
1G39.

iJ

» ResoL Slat.-Gen. 19 Juni, 1637. Missieven y. eüskerken, v. d. 5 Juni en 3 Juli, 1637.
2
Resol. Stat.-Gen. 26 Juni; 15 Juli, 1637. ^ Hcsol Slat.-Gen. 10 Sept. 1637.

-ocr page 94-

DES VADERLANDS. ö9

danen: zij hadden , eiscblc hij, lot het traktaat Tan Praag toe te treden en Tergiffenis 1G36—
Ie vragen, en ook aan de Zweden en de onzen wilde hij alsnii geene paspoorten ver-
leenen, dan zoo zij zonder Frankrijks tusschenkomst van hem gevraagd werden. Dit
wilde de Koning van
Frankrijk ons des noods toelaten (wij konden dan het verzoek
door middel
van den Venetiaanschen Resident tot den Keizer richten), doch slechts
onder voorwaarde dat wij daarbij uitdrukkelijk onzen wil verklaarden om ons niet van
Frankrijk af te scheiden. — Op deze wijze verviel, tot diep leedwezen van den Paus,
geheel en al de mogelijkheid der onderhandelingen Ie
Keulen, welke plaats dan ook
door den Spaanschen Gevolmachtigde,
don Francisco de melos, die zich naar Brus-
sel
begaf, werd verlaten

Beoogden de beraamde onderhandelingen te Hamburg afdoende beraadslagingen van Conferentie te
de nu met Engeland versterkte bestryders van het Huis van Oostenrijk, zoo liet zich
verwachten, dat op den voortgang der bijeenkomst aldaar alsnu met nieuwe kracht zou
worden aangedrongen. Dit geschiedde den September (1657) door den Secretaris

van het Fransche Gezantschap, brasset. De Heer d'avaux, verklaarde hij, was reeds
te
Hamburg, en de Zweedsche en Deensche Gezanten zouden zich aldaar niet laten
wachten. Dus verzocht hij, dat ook de Staten hunnen afgevaardigde zouden benoemen.
BOTHWELL vereenigde zich met dit verzoek. Maar de Gedeputeerden van
Holland ver-
langden, dat over de zaak in de vergadering hunner Provincie geraadpleegd werd. —
Eensdeels, schynt het, om die van//o//a«(/, door eene voor hen vereerende wijziging in het
plan, te nopen de bijeenkomst meer ter harte te nemen; anderdeels,om
Hamburg het
ongenoegen des Keizers niet op den hals te halen, werd goedgevonden, haar van
Ham-
burg
te verleggen naar Gravenhage. bothwell verklaarde, dat hy die verandering
aan Hun Hoog Mögenden zou voorslaan. Niettemin toen
brasset zijn verzoek van den
lli^eii September den October herhaalde, sprak hij nog altijd van de zending naar

Hamburg Hun Hoog Mögenden, namelijk, aan Avier goedvinden de zaak gesteld was,
hadden geene keuze gedaan, zelfs nog niet in het midden van November (1637), toen
de Engelsche Resident hun bekend maakte, dat hij zelf door zijne Regeering gelast
was, haar bij de conferenties te vertegenwoordigen 3.
Holland wilde niet gedwongen
zijn. Wij haastten ons niet tot onderhandelingen over te gaan, welke almede ten doel
zouden hebben den Koning van
Groot-Britannië, dien wij niet behulpzaam wilden zijn

^ Memorie van brasset, d. 10''°" Sept. ingeleverd. Missieven v. EVSKEnum, v. d. 31Juli, d. 14 Aug.
en d. 18 Sept. 1637. AYerkelijk Averd zulk een verzoek tot den Venetiaanschen Gezant gericht
{ResoL Slat.-Gen. 1 Oct. 1637).

2 Resul. Stat.-Gen. 15 Sept.j 28 Oef. 1637. ResoL Boll 30 Sept. 1637.

ResoL Stat.-Gcn. 16 JNov. 1637,

91*

-ocr page 95-

92 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lfi3ß— vóórdat Inj van zijn plan op de zee afzag, lot het doel zijner wenschen in Duitscliland
Ie brengen, en in het einde van het jaar 1637 en het begin van 1638 drongen both-
WELi^ en de Fransche Ambassadeur nog altijd aan op de bezending naar Hamburg en
op de toetreding van onzen Staat tot het traktaat, laatstelyk tusschen
Groot-Britannië en
Frankrijk gesloten i. Eindelgk kwamen de Gemachtigden der verschillende Mogend-
heden, en, de laatste van allen, van wege de Staten
karel van krakau hoezeer de
Fransche Ambassadeur, er op had aangedrongen dat niet deze Resident, maar een Am-
bassadeur zou worden gezonden te
Hamburg aan. Maar de onderhandelingen werkten
weinig uit.
krakau had geen anderen last, dan om te hooren en te zien. Men wilde,
en steeds deelde de Prins dit gevoelen, voor het uiterlijk de onzijdigheid met den Keizer
en het Rijk bewaren, en dien Vorst geen reden geven om zijn ongenoegen te toonen
door de herstelling van den
Glückstadtschen tol Om dezelfde reden werd de ver-
nieuwing van onze alliantie met
Zweden lang slapend gehouden

Slechts aan de zwakheid van het Rijk intusschen was het te wijten, dat er geen oorlog
tusschen hetzelve en ons uitbrak. De nieuwe Keizer was niet vergeten, dat door-het
ontzet van
Hanau, met hulp van Hun Hoog Mögenden bewerkt de Rijksdag, waarbij
hij tot Rijksopvolger zou verkozen worden, gevaar geloopen had om verijdeld te worden,
daar de Keurvorsten van
Keulen en Mainz in dat ontzet een voorwendsel schenen te

ί Resol Stat,-Gen. 19, 23 üec. 1637. 18, 27 Febr.j 13, 25 Maart, 1638.

2 In het najaar van 1637 hier te lande gekomen, was hij spoedig naar den Koning van Dene-^
marken
in Holstein teruggezonden. Er was voor hem genoeg bij dien Vorst te doen. Behalve
dat de Koning nog altijd bezwaar had tegen onze vaart op
Spitsbergen, was de stoutheid van
onze schippers op
Noorwegen goed te maken, die openlijk 's Konings verordeningen trotseerden.
Vier Deensche schepen waren met de Deensche vlag in
Holland opgebracht [Resol. Slat.-Gen.
10 April; 15 Mei; 24, 26 Juni; 8, 12, 13, 23 Aug.; 1, 9Sept. 1637. /ieso/.Μ. 19Mei, 1637).

3 Resol. Stat.-Gen. 11 Maart, 1638.

AiTSEMA, II, p. 527. Resol. Stat.-Gen. 7,8, 12 April, 1688. i

5 Resol. Stat.-Gen. 20 Jan.; 10 Febr.; 4 Maart, 1637. Resol. Holl. 10 Maart, 1637.

s De Graaf van Hanau, pleitende op hetgeen onze Staat in vroeger tijd van zijn Huis had ge-
noten, had tot behoud zijner Stad geldelijken bijstand van de Staten-Generaal gevraagd en bekwam
dien
{Resol. Stat.-Gen. 18 Sept.; 1, 8, 16 Oct., 1636. 2 Jan.; 20, 27 Febr.; 23 Maart, 1637.
Resol. Holl. 30 Sept.; 14 Oct. 1636). Er ontstond groote zwarigheid om de som, aan den Graaf
van
Hanau verstrekt, te vinden. Ten onrechte poogde men ze op de erven van den Ontvanger-
Generaal. DOUBLET te verhalen, alsof deze nog eene aanzienlijke som aan het Land schuldig was
gebleven
{Resol Stat.-Gen. 4, 11, 17, 23, 26, 29 Juni, 1637). In Jiet najaar van 1637 vertrok
de Graaf van
Hanau dankzeggend van hier {Resol. Stat.-Gen. 31 Oct. 1637).

-ocr page 96-

DES VADERLANDS. · 77

zullen yind^n om niet naar Regensburg te komen Hoe ook was er oprechte onzijdig- 1636-—

1639

heid mogelijk, waar de Koning van Spanje, 's Keizers verwant, bij het Rijk de ver-
plichting deed gelden om hem als Rijksvorst in de
Nederlanden te ondersteunen, en
waar wij in openbaar bondgenootschap stonden met de Zweden en de Franschen, die
den bodem des Rijks niet ontzagen? Maar reeds sints 1635 ontbrak in
Duitschland het
vermogen om een groot leger op de been te brengen; de binnenlandsche stryd aldaar
was in een partijgangersoorlog ontaard.

Hadden wy derhalve geenen inval van de zijde des Rijks te duchten, wij moesten dubbel
op onze hoede zgn, dat onze grenzen niet door stroopbenden van de eene of de andere
partg werden overschreden, waardoor ons Geldersch en Overyselsch landvolk ïyn deel
van de namelooze ellende zou bekomen hebben, aan welke de Duitschers blootgesteld
waren. Dus bracht ons belang steeds mede, dat wy eenen voet in
Kleefschland behiel-
den, en bij voorkeur bevriende benden aan gene zijde van onze ooslgrens vertoefden,
op welke de Staten door goedheid en gunst wat vermochten.

De Keizerlijke en Katholieke partij zag zich thans door den Keurvorst van Branden-
burg
niet weinig ingewilligd. Die Vorst hoopte aldus van den overlast der Zweden en
Hessen en van de bescherming van Hun Hoog Mögenden verlost te worden. Door goede
woorden zocht men bij Hun Hoog Mögenden het herstel van den Roomschen godsdienst
in
Kleefschland te bewerken.

In het midden der maand Mei, 1637, verscheen

voor de Staten-Generaal de Heer Gezant der
JOHAN VAN STERNENBERG, genaamd DÜSSELDORF, proost te Xanten. Na overhandiging van ^^elavlnkaffe. ^^
twee brieven, eenen van de gezamenlijke Keurvorsten en een anderen van den Keurvorst van
Keulen in het bijzonder, deelde hij mede, dat de Keurvorsten op last van den Keizer
hunne vriendelyke groetenis en de uitnemendste heilwenschen aan Hun Hoog Mögenden
toebrachten. Zij verzochten, dat de kerken en kloosters, die als maatregel van weder-
vergelding te
Emmerik, Rees en elders aan de Katholieke Kleefsche Rijksonderdanen
waren ontnomen, hun teruggegeven mochten worden. Zij waren geneigd, Hun Hoog
Mögenden tot welvaren van hunnen Staat alle vriendschap en alle mogelijke diensten te
beloonen. Op dezen grond verwachtten zij de inwilliging van hun verzoek, waardoor
»Hun Hoog Mögenden bij de geheele wereld den dunk van hunne zachtzinnige, genadige
en oprechte bedoeling vermeerderen en de Keurvorsten lot nog meerder dienstbetoon
verplichten zouden," ter bevordering van den vrede en den welstand der beide partijen.

In zulke zaken lieten de Staten-Generaal de beschikking liefst aan de verantwoording
van den Prins en den Raad van State. Zijne Hoogheid meende de gelegenheid te kun-
nen aangrijpen om met den proost van
Xanten eene onderhandeling te openen om de
stad
Meppen aan dezen Staat te brengen. Men zou beloven, haar bij het sluiten van

' AITSEMA, II, p. 495.

-ocr page 97-

94 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G36— vrede met Spanje of bij het herstel van de rust in het Rijk terug te geven. Dit stadje
tusschen
Ernhden en Munsler, niet ver van Lingen, aan de samenvloeiing van en

Hasc gelegen, en dus uit een krijgskundig oogpunt eene tot behoud van onzen invloed
in
Oost-Friesland hoogstgewichtige plaals te achten, was door den Zweedschen Rijks-
kanselier aan den Veldmaarschalk
van inn- en kniphuizen geschonken l. Met dezen
konden de Staten zich voor eene som gelds verslaan, maar de bewilliging van den Keur-
vorst van
Keulen, als Bisschop van Munster, en van het Kapittel dezer dioecese scheen
noodzakelijk, althans raadzaam. Ζ,οο deze onderhandeling haar doel niet trof, zou men
de ontmanteling van het plaatsje zien te verwerven. — 's Prinsen denkbeeld werd niet
verwezenlijkt, en op zijn eigenlijk verzoek kreeg de Proost van
Xanten, hoezeer onder-
steund door den Ambassadeur van
Frankrijk, die wederom de laak van de bescherming
der Katholieke belangen op zich meende te moeten nemen, geen ander antwoord, dan
dit, dat, als de oefening van den Gereformeerden Godsdienst weder toegelaten zou zijn
in al de plaatsen, waar zij bij het traktaat tusschen de possideerende Vorsten vergund
was geworden, de Staten zijn verzoek zouden inwilligen

Kon dit antwoord den Keurvorst van Brandenburg, als Protestantsch Vorst, niet on-
aangenaam zijn; van den anderen kant wilde hij de banden, die hem aan de Republiek
verbonden, zoo veel mogelijk los maken. Eindelijk werden de gelden gevonden, die
vereischt waren om hel regiment en de compagnie ruiters van
van gent af te danken
en alzoo de verplicliling van 's Keurvorsten onderdanen om een deel Nederlandsch
krijgsvolk te betalen opgeheven. Tevens werd het besluit bevestigd, dat hen aan hel
betalen van licent aan een Staatsch kantoor onthief^. Nog in andere
opzichten waren de
Stalen den Keurvorst in het najaar van 1657 te wille. Zij verlengden de leening, die
hij hier te lande had aangegaan, en daar hij zich slerk maakte, bijaldien de Staten den
Landgraaf bewogen
Lippsladl te ontruimen en zeiven hunne troepen uit Kleefsehland
terugtrokken, in dit geval den aftocht der Keizerschen uit dit land Ie bewerken, zoo
schreven de Slaten alsnu, op advies van Zijne Hoogheid, aan den
Landgraafdat hij die
plaats ontruimen zou β.

De Hessen in denzelfden lijd baarde steeds de tegenwoordigheid der Hessen op hunne grenzen
ingd'ejrdf'^"^ Staten zooveel bezorgdheid, dat men lot eenen afdoenden maatregel len hunnen

aanzien moest verlangen te komen. De goederen van den Graaf van kuilenbug moesten

1 Aitsema, p. 531. 2 jiesol. StaL-Gen. 15, 19, 27, 28 Mei3 11 Junij, 1637.

3 Zie hiervoor, D. lU. St. IV, p. 87. '' Bcsol. Stat.-Gen. 5, 19, 20 Jan.; 4 Feijr. 1637.

5 Zie Iiiervoor, D. III. St. IV, γ. 875.

6 Ilcsol. Stat.-Gen. 17, 28 Sept.; 10 Nov. 1637. Resol. Holl. 18, 26 Sept. 1637.

7 Zie hiervoor, D. III. St. IV, ρ. 869, 875—878,

Γ t?

-ocr page 98-

DES VADERLANDS. · 77

Hessische inlegering verduren; koop- en voerlieden uit het Overijselsche niet alleen, 1636—
maar ook van
Amsterdam, leden van Hessische soldalen overlast; de Keurvorst van
Keulen verdacht de Staten, dat zij met hunne ruiters de Hessen en Zweden bij stroop-
tochten in het Munstersche ondersteund hadden; de geloofsgenooten van
Elberfeld
zochten bij Hun Hoog Mögenden heul legen den Landgraaf en daar een Zweedsch
generaal de regimenten, welke hij in
Westfalen commandeerde, met de troepen van
den Landgraaf vereenigd had scheen in die oorden eene macht gevestigd, die, hoe-
zeer bevriend, geen genoegzaam ontzag voor de orde, die de Stalen in de behandeling
hunner en der Brandenburgsche onderdanen gevolgd wilden hebben, scheen te zullen
betoonen. Vandaar hunne oogluiking, toen de Hessen naar
Oost-Friesland afzakten.

Tot bescherming hunner grenzen door eene eigene krijgsmacht waren Graaf en Sten-
den van dit Graafschap onbekwaam. In het voorjaar van 1637 had de Graaf aanvanke-
lyk 200 man gelicht ^^ en nog maakte de Landdag op grond dat zijne Genade ze zonder
zijne toestemming geworven had, zwarigheid deze soldaten te belalen In Juni kwa-
men Gedeputeerden van
Emhden te 's Gravenhage klagen, dat zoo de Landdag tot geen
afdoend besluit ter bescherming der grenzen overging, dit vooral te wijlen was aan de
tegenwerking van eenige Edelen uit den omstreek van
Norden en Aurich, die den
Graaf in zijne ongrondwettige lichting van krijgsvolk stijfden. De Graaf, daarentegen,
drong er bij Hun Hoog Mögenden op aan, dat zij de Stenden zouden vermanen de door
hem geworven en Ie werven manschappen te betalen, en te weeg brengen, dat het gar-
nizoen van
Emhden, nagenoeg geheel, op de grenzen van hel Graafschap gelegd werd.
Ten slotte verzocht hij, dat zij brieven zouden zenden aan de Kroon van
Frankrijk en
van
Engeland en in het bijzonder aan den Landgraaf van Hessen en den Generaal
RANZOW opdat zijn land van inkwartiering en oprichting van loopplaatsen verschoond
mocht blijven. — De reilen, tjat hij zulke brieven ook aan
Engeland geschreven
wenschle te zien, was deze, dat er plannen ontworpen waren om den Keurprins van
de
Palts zich in Oost-Friesland met de Hessen Ie doen vereenigen. — In zyn verzoek,
strekkende om het garnizoen van
Emhden op de grenzen te gebruiken, werd de Graaf
tegen den onwil dezer Stad door 'sLands Stenden ondersteund, die ingeval van weige-
ring van de zijde der Stad, zich verder van hunne bijdragen lol onderhoud van dat

■ 'V.v

■m

■V -"ivi,-;

» Resol. Stat.-Gen. 16, 24 Mei; 30 Juni; 8 Aug.; 14 Dec. 1637.
2
Resol Stal.-Gen. 6 Juni, 1637. Zie hiervoor, D. IIL St. IV. p. 878.

^ Resol. Slat.'Gen. 21 April, 1637.

^ Een Holsteinsch Edelman in Fransche soldij. Hij had zich wegens zijne behandeling der
hoeren in het Benlheimsche, die hij (ot op ons grondgebied meende te vervolgen, een strenge
waarschuwing van de Staten op den hals gehaald
{Hesol. Stat.-Gen. 22 Aug. 1037).

-ocr page 99-

96 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

garnizoen meenden Ie mogen Terontsehuldigen. Doch ook de Prins Tan Oranje ver-
klaarde de onlblooling der stad in dit tijdsgewricht bedenkelijk Ie vinden — Voor het
oogenblik waren de Staten niet in staat om al die moeilykheden uit den weg te rui-
men Alleenlijk schreven zij aan den Landgraaf, om hem »in algerneene bewoordin-
gen" aan te bevelen,
Oost-Friesland van inlegering te verschoonen, en zyn antwoord
zonden zy aan den Graaf en de Stenden van dit Landschap, om hen te doen zien, hoe-
zeer zij zich beyverd hadden aan hunnen wensch te voldoen

Doch de Landgraaf bleek, wat hij Hun Hoog Mögenden ook mocht geantwoord heb-
ben , zich om geene verzoeken van dien aard te bekreunen. Omstreeks het begin van
Augustus (1637) begaf hy zich met zijn gezin naar
Bremen, Naar Kassei kon hij,
volgens zijn beweren wegens de pest, die daar heerschte, niet gaan. En intusschen liet
hij zijne troepen, onder voorwendsel dat zij door de aannadering der Keizerschen daar-
toe genoopt werden, al meer en meer naar
Oost-Friesland afzakken. Na den 51 Augus-
tus liet de Graaf de Stalen verzoeken, den commandanten van
Lieroord^ Delfzijl en
Langenakkerschans te gelasten, dat zij den Hessischen troepen verbieden zouden onder
hun geschut te komen. Maar de Prins, hierover geraadpleegd, de overschryding der
Oost-Friesche grenzen door de Hessen als een gedane zaak beschouwende, ried, dat men
den Landgraaf vermanen zou het Landschap »zoo veel mogelijk" te ontzien. Reeds
voordat hij die vermaning kon bekomen hebben, schreef de Landgraaf, dat hy het
Graafschap onmogelyk had kunnen verschoonen, maar zorgen zou, dat daardoor noch
dat Landschap noch Hun Hoog Mögenden eenigen overlast zouden lijden: dus, voegde
hij er bij, had men voor de herhaling eener uitmergeling, als door de Mansfelders ge-
pleegd was, volstrekt niet te vreezen 's Graven krijgsvolk, hoezeer met een deel
van het Embder garnizoen versterkt, was niet in slaat de Hessen te weren. In dezen
staat van zaken besloten Hun Hoog Mögenden, de Heeren
sghwartsekbebg ^ en coenders
als hunne Gecommitteerden naar Oost-Friesland te zenden. Zij bemiddelden eene overeen-
komst, waarbij de inkwartiering der Hessen, 7000 man voetvolk en 400 ruiters slerk,
op de grenzen, en hun onderhoud, door de Oost-Friezen te bekostigen, voor zes maan-
den werden geregeld, na welk tijdsverloop
Oost-Frieslands bodem weder door de Hes-
sische soldaten verlaten moest wezen. Nog geen maand waren de Gecommitteerden terug,

1 Aitsema, II. bl. 478 , 479. Resol Stat.-Gen. 2, 8, 10, 14, 19, 29 Juni, 1637,1

2 Resol. Slat.-Gen. 1, 6 Juli, 1637. ^ Resol. Stat.-Gen. 12 Juni; 7 Juli, 1637,
^ Resol. Stat.-Gen. 31 Aug.; 7, 9 Sept. 1637. aitsema, 11, ρ. 479.

® fredebik, vrijheer tot schwaktsenberg en uoiienlandsberg, gebruikte deze gelegenheid om zich in
het bezit te stellen van goederen te
Oldersum, op welke hij aanspraak deed gelden. Dit ontstemde
de Embdenaren tegen de Staten, welke derhalve hunnen Gecommitteerde hij brieven waarschuwden

[Resol. Stat.-Gen. 17 Oct. 1637).

1636—
1G39.

-ocr page 100-

DES VADERLANDS.

of Gedeputeerden van Embden en van de Stenden kwamen ie 's Hage klachten over-
brengen , dat de overeenkomst niet volkomen werd nageleefd, en dat dien ten gevolge de
Stenden de van hunne zijde beloofde bijdrage tot onderhoud der Hessen niet konden
leveren. Zij verzochten op dien grond herhaaldelijk, dat de Staten de verwijdering der
Hessen zouden bewerken. Ook de Graaf van
Oldenburg, door middel van zynen secre-
taris
MiLius, en de Koning van Denemarken boden in December (1637) hunne bemid-
deling aan om de Hessen uit
Oost-Friesland te doen aftrekken. Die Vorsten verbonden
zich in dit geVal te bewerken, dat de Reizerschen van hunne zijde de grenzen van het
Graafschap niet zouden overschrijden. Doch geene bemiddeling baatte. De nabijheid
der Keizerschen gaf grond of voorwendsel genoeg om de Hessen, volgens het voorbehoud,
uitdrukkelijk' door hen gemaakt, in
Oost-Friesland te doen blijven, en in plaats van
weinige maanden zijn zij vele jaren aldaar gebleven. Nauwelijks aan het hoofd van zyn
krggsvolk teruggekeerd, werd Landgraaf
willem ziek, en hy overleed den eersten Oc-
toher (1657). Zijne gemalin
amelia elisabeth, geboren Gravin van Hanau, nam de
teugels van het bewind en zelfs van het krijgsbeleid in handen

Zoo er bij den aftocht der Hessen naar Oost-Friesland sprake was van aandringende
Keizerlijke troepen, was dit in geenen deele uit de lucht gegrepen. Tegen het midden
Gevreesde bot-
van November kregen de Staten bericht, dat
piccolomini den koers naar het land van zerlijke troepen.
Gulik richtte om aldaar, zooals het scheen, even als voor dezen huis te houden Den
ingezetenen lag de oorlogsbelasting, vroeger door Hun Hoog Mögenden tot straf voor
hetgeen zij dienzelfden Generaal verstrekt hadden, ingevorderd, nog versch in het ge-
heugen In Januari laatstleden aangezocht om daarvan een deel kwijl te schelden,
hadden de Staten dit verzoek afgeslagen Zoo zouden de onderdanen van den Hertog
van
PaliS'Neuburg den soldaten van piccolomini inkwartiering en onderhoud moeten
weigeren, of ook nu aan de Staten-Generaal het bedrag van hetgeen zij aan die troepen
verstrekken zouden, als oorlogschatting moeten betalen Bg de moeilijkheden, met
welke dit vooruitzicht dreigde, kwam hel gevaar van botsing lusschen de ihans in elkan-
ders nabijheid gelegerde Staatsche en Keizerlijke troepen. Reeds schreef
piccolomini
aan den Hertog van bouillon, Commandant Ie Maastricht, om Ie welen, hoedeweder-
zijdsche troepen zich by ontmoeting jegens elkander zouden hebben te gedragen. Den
Prins werd volmacht verleend om, met eenige Gecommitteerden uil de Stalen, even
als over de zaak van
Oost-Friesland, zoo ook over de betrekking lusschen onze troepen
en die van
piccolomini besluiten te nemen 6. In overleg dan ook met Zijne Hoogheid

* Resol. Stat,-Gen. 9 Sept.; IG, 17 Oct.j 9, ίΟ, 27 Nov.; 3, 9, 12, 23 Dec. 1637. Resol.

Holl. 22 Sept. 1637. ajtsema, II, ρ. 479—483. ^ jiesoL· Stat.-Gen. 13 Nov. 1637.

3 Zie hiervoor, D. III. St. IV. bl. 872. " Resol. Stat.-Gen. 15 Jan. 1637.

5 Resol. Stat.-Gen. 29 Nov.; 14 Dec. 1637. ® Resol Stat.-Gen. 30 Nov. 1637.

III Deel, ίί Stuk. 13

97

1636-
1639.

-ocr page 101-

98

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

werd (lezen Veldheer geantwoord,, dat wij met Keizer en Rijk steeds oprechte onzijdig-
lieid hadden inachtgenomen: wilde derhalve
piccolomini beloven, dat Jiij den onzen
geene vijandelijkheden zou aandoen, dan zouden wij ons daarvan evenzeer onthouden^.
Later, beseffende hoe hard de eisch zou zijn, dat de ongelukkige bewoners
Tan Guli/(
piggglomim's troepen afwezen, besloten de Staten dezen.krijgsbe'velhebber te laten we-
ten, hoe zij zouden kunnen toelaten, dat hij met eenig krijgsvolk, hetwelk niet tegen
ons gediend had, in het Hertogdom
Gulik, maar ook daar alleen, de winterkwartieren
ging betrekken, mits belovendedat hy dat volk ook later nimmer tegen ons zou. ge-
bruiken; doch van dit besluit kwamen zij terug, om zich tot de eenvoudige inacht-
neming der algemeene onzijdigheid te bepalen

Vóór het einde van, het jaar 1637. kwam de Overste göz in het Land van winter-
verblijf zoeken, en dagelijks, zoo schreef de ridmeesler
ijsselstein, commandant te Orsoy,
hadden er ontmoetingen plaats tusschen onze soldaten en die van piccolomini of andere
Keizerschen Had men den Hertog van
Neuburg en den Keurvorst van Keulen ge\yahVr
schuwd, thans kreeg ook de Brandenburgsche Regeering te Emmerik de vermaning, dat zij
zorgen zou, dat er geen volk van
piccolomitii of göz in Kleefschland kwame. Zoo lang
de Hessen , antwoordde
heimba.cii , de Brandenburgsche Agent te Gravenhage, dit
Landschap niet geheel hadden ontruimd, zou men ook de Keizerschen er niet buiten
kunnen houden Maar kort daarop vernam men uit een schryven van den Goeverneur
van
Meurs aan den Prins van Oranje, dat de troepen van piccolomini, met anderedie
ze spoedig zouden volgen, ongeveer^6000 man sterk, aankwamen met uitdrukkelijken
last van den Keurvorst van
Brandenburg om zich in Kleefschland te legeren. Nu was
er van onze zijde een krachtige maatregel noodig, die, dit mocht men= onderstellen, ten
minste de Keurvorst van
Brandenburg den Staten niet kwalijk zou nemen, en inderdaad
sloeg de Prins voor, dat de Staten, om anderen, voor te zijn, de thans onbezette steden
en plaatsen van
Kleefschland op onze grenzen door onze troepen zouden laten innemen.
Hun Hoog Mögenden stelden, de zaak ter beslissing van Zijne Hoogheid, en weldra kreeg
de Luitenant-Generaal van de Cavallerie,. de Heer van
stakenbroek.,. den, last om met
een goed getal compagnien ruiters te
Kleverham en in den omtrek »te gaan legeren,
len einde, zoo heette het, de hand te. houden aan de naleving van de overeenkomst in

1 RcsoL SlaL-Gen. 17, 18 Nov.; 3 Dec. 1637. ResoL Holl. 17 Nov. 1637.

2 Resol. StaL-Gen. 14, 17 Dec. 1637.

3 Sints den Prager Vrede (1635) werd aan de troepen der Ligue geen afzonderlijk karakter
meer toegekend. Bij dien vrede toch was den Keizer alle beleid overgegeven en werden alle
Unies
en Ligues^ als afgcschailt aangemerkt {Resol. Stat.-Gen. 10 Apr, 16.38).

^ ResoL SiaL-Gen. 29, 30 Dec. 1637.

1636--
1639.

-ocr page 102-

DES VADERLANDS. ö9

1630 en 1631 omtrent de ontruiming dier oorden gemaakt: van zijne zijde zou hij zich 1036—

1 (13 9 ·

ontzien, de onzydigheid te vérbreken. Daarbij wérden, de Heeren van rawdwijk en
KIPPERDA als Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden naar
EmmeHk gezonden om
de Regeering aldaar te nopen, de Keizerschen te λ^βΓεη, met aanbod van bijstand, des
noods uit onze garnizoenen, zoo te
Emmerik zelf, als te Wezel, Rees eri Nijmegen,
te verleenen. Zoozeer duchtten de Stalen, dat het met de RijkstroCpen totdadelykheden
zou komen, dat er in hunne vergadering werd voorgesteld, den kapiteins aan leschry-
ven, hunne compagniën reeds legen .den eersten Maart voltallig lernakenl. — Vóórdat
de maand Januari (1638) len einde was, had er een gevaarlijke aanslag van de zyde
der Keizerschen plaats. In den nacht lusschen den 24 en den van die maand

verschenen eenige benden Keizerlijke ruiters, uit Soest, Hanau, Dortmund, Essen en
Reckelinghausen samengetrokken, voor het plaatsje Diwi/a/ie», weinige uren boven VP^e^ei
en vlak tegenover
Orsoy en alzoo in de onmiddellijke nabyheid van Iwee door de onzen
bezette vestingen gelegen. Zij beklommen den muur, sloegen de poort open, mishan-
delden eenige ingezetenen en trokken na eenige uren met den in der ijl geinaaklen buit
weder weg, een tweetal hoofdbeambten en eenen burger gevangen met zich voerende 2.
Ziedaar een tafereel van hetgeen de dertigjarige oorlog voor
Duitschland was, als hét
ware onder den reuk onzer grenzen. — Tegen het eind van Maart (1638) scheen plaats
te zullen grijpen, wat de Staten gevreesd hadden. Toen had de Keizer scherpe brieven
geschreven aan de Kleefsche Steden, dat zij zijne troepèn hadden in te nemen. De
Stalen besloten, aan het geheim beleid van Zijne Hoogheid óver te laten, of hij onze
ruiterij len eerste naar het platte land vän
Kleef zenden, of de sleden Xanten en Calcar
in allerijl bezetten zou. De Prins besloot tot het eerste, maar zou den luitenant-generaal
vooraf kondschap laten inwinnen aangaande de voornemens der Keizerschén

Dat er in dezen lijd lusschen den Keizer en de Landgravin van Hessen ijverig over
vrede gehandeld werd, maakte voor ons de kans niet beter. Integendeel, had de Keizer
door een verdrag de troepen dier Vorstin onschadelijk gemaakt, of roisschien wel op
zijne hand gekregen, dan zou hij zich, zoo kon men vreezen, door niets belel hebben
gezien om ons gebied aan te tasten.

Bij het Marburger verdrag van 23 Januari, 1638, in de eerste plaats bestemd óm do Vredesonderhan-
geschillen tusschen de Kasseier en Darmstadter Linie van het Hessische Huis bij te leg-
gen, wasvoor de Landgravin de weg gebaand om lot den vrede
\Άη Praag toe te Ireden
en zich in den naam van haren onmondigen zoon met den Keizer te verzoenen. Niet
bevreemden kon het derhalve, dat
bilderbeek in het begin van Februari (1638) her-

' Resol. Slat.'Gen. .5, 18 Jan. Ί638. De Heeren èandwwk eu bippebba waren den 22''"" Jan,
terug
{Resol Stat.-Gen. 22 Jan. 1638).

- Resol Stat,-Gen. 3 Febr. 1638. 3 Secr. Resol 28, 31 Maart, 1638.

13*

-ocr page 103-

100 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

m

1Π86— waarts schreef, dat de onderhandelingen tusschen den Keizer en die Vorstin ijverig wer-
den voortgezet, en dat gene daarbij bedoelde, de Hessische troepen tot de zijne te maken,
welk doel hij scheen te zullen bereiken, als hij zich verbinden wilde, ze tegen niemand
anders dan tegen
Frankrijk te gebruiken. Zoo ging de zaak bepaaldelijk Frankrijk
aan, en by onze pogingen om het verdrag lusschen de Landgravin en den Keizer te
beletten, konden wij op de medewerking van deze Mogendheid rekenen. Dadelyk stond
het voornemen vast om tot de Landgravin, die te
Groningen onze gastvrijheid genoot en
te
^s Gravenhage Qtntn Afgevaardigde had, Gedeputeerden te zenden, ten einde voor
het geval dat het tot eene verzoening met den Keizer kwam, te bewerken, dat de
plaatsen, thans door de Hessen bezet, aan hare rechtmatige Heeren werden in handen
gesteld en dus door geene Keizerschen werden bezet, en dat de vestingwerken van dié
plaatsen, voor zoo ver zij in den laatsten oorlog waren aangelegd, geslecht werden. Tot
die zending werden benoemd de Heeren
van arnhem en ripperda, en de Fransche
Ambassadeur werd verzocht, mede een geschikten persoon tot de Landgravin te zenden,
opdat zij niet door gemis aan vertrouwen op
Frankrijks steun te eerder lot vrede met
den Keizer mocht besluiten. Overeenkomstig dit verzoek trok de Heer
la boderie als
Fransch Commissaris naar
Groningen i. Ten einde tegenover den Keizer allen schijn
van eene vijandelijke houding te mijden, aarzelde de Landgravin het traktaat van subsidie,
in October 1636 te
Wezel met haren gemaal gesloten, met hare onderteekening te
bekrachtigen, terwijl dit toch een vereischte was, zoo zij op onderstand aan-

spraak wilde blijven maken. Onze Gemachtigden kregen in last, de Vorstin op alle
wijzen tot die onderteekening te bewegen De onderhandelingen werden weldra nage-
noeg geschorst, om in den zomer hervat te worden. De Gedeputeerden der Staten waren
vóór het midden van April (1638) te
Gravenliage terug

Bij de uiterste zorg, die de Staten droegen om met den Keizer op een voet van on-
zijdigheid te kunnen bly ven, zagen zij zich omstreeks dezen tijd in een dubbel gevaar
üe Keurprine ^®'· botsing te komen. In de eerste plaats werd zulks ver-

van de oorzaakt door de troepen, die onze beschermelinar, de Keurvorst van de Palts, in Kleefsck-

brengt troepen ^ ' .. .. , .

bijeen op ome land verzamelde; ten anderen, door de vijandelijkheden tusschen de Keizerschen in

^γβπζίβπ·

ι; ' het Guliksche en de Franschen, die alles deden, wat strekken kon om de onzen als
hunne handlangers en bondgenooten, ook tegen den Keizer, te doen voorkomen.

' Resnl. StaL-Gen. 4, 5, 6, 9, 13, 15, 17, 18 Febr. 1638.
- ResoL StaL~Gen. 10 Maart, 1638. Aitsema, II, p. 530.

3 ïicsol. Stui.-Gen. 27 Maartj 14 April, 1638. Als van de Landgravin terugiiekomen worden
genoemd
arnhem en amerongen, terwijl toch, nevens arnhëm, bipperda gezegd was naar die Vorstin
gecommitteerd geweest te zijn.

-ocr page 104-

DES VADERLANDS. 101

In het beffin van Maart kondiffde de Keurvorst van de Palis, die in den vorigen icsn—
zomer den Prins voor
Breda bezocht had i, den Staten zijn voornemen aan om eenige
troepen op de been te brengen w tot bevordering van het gemeene beste en van zijne
bijzondere rechtvaardige zaak." Deze mededeeling ging gepaard raei het verzoek, dal
de Staten hem eenige wapenen te leen zouden afstaan, en eenige officieren verlof zouden
geven om hem te dienen zonder hunnen rang in onze armée te verbeuren. De inwil-
liging van dit dubbel verzoek vond zwarigheid bij de Provincie
Hollandy die voorzich-
tiger was, naarmate hare Staatslieden meer alle mogelyke gevaren en kansen bereken-
den Het eerst werd toegestaan, dat eenige officieren bij den Keurvorst dienst mochten
nemen, evenwel zonder in het genot hunner jaarwedde te blijven. Doch het gemis van
genoegzamen voorraad in 'sLands magazijn te
Delft verbood, heette het, den Keurprins
de gevraagde krijgsbenoodigdheden te verleenen. Ten slotte werd er dit op gevonden,
dat hem de wapenen uit het magazgn te
Groningen verstrekt zouden worden. Voorzeker
meende men op deze wijze zich in geval van nood te beter tegenover het Rijk te kun-
nen verontschuldigen — De macht, door den Keurprins op de been gebracht, bedroeg
een aantal van zesduizend man te voet en tweeduizend paarden, en om eene plaats te
bezitten, die hem als steunpunt zou kunnen dienen, verschafte bij zich de stad
door aankoop van de weduwe van den Veldmaarschalk van
inn- en kniphuizen Doch
niet lang bleef hij in het bezit dezer plaats, daar zij reeds in Mei (1658) door de Kei-
zerschen bij verrassching werd ingenomen, hetgeen niet alleen de zaken van den Keur-
prins aanmerkelijk achteruit zette, maar ook in
Groningen zulk een schrik veroorzaakte,
dat de Staten van
Slad en Landen, in plaats van de conipagniën van hun garnizoen
naar den Prins van
Oranje te velde te zenden, veeleer meer troepen begeerden om
tegen een mogelijken overval der Keizerschen, die zoo licht voor de leus in Spaanschen
dienst konden overgaan, beveiligd te wezen. De Prins stelde hen ten aanzien van de
Keizerschen gerust en de Groninger compagniën trokken lol Zijne Hoogheid te velde.
Maar raadzaam bleef het, ons niet ten gevalle van den Keurprins, wiens zaak al dadelijk
verloren scheen, de onmin des Keizers op den hals te halen, waartoe Ie meer kans
scheen, nu de Paltsischc troepen, in plaats van
Meppen, het punt hunner vereeniging
in de
Lijmers en langs de oostzyde des Rijns kozen In de maand Juni kwamen er
dan ook reeds klachten van de Brandenburgsche Regeering bij de Staten over de inle-
gering van Keurpaltsische troepen. Hun Hoog Mögenden antwoordden, dat de Keur-

' Resol Stat.-Gen, 26 Juli, 1637. Archiv, de la Μ, d'Orange, ρ. 100.
2
Resol. Slat.~Gen. 8, 12, 18, 20, 27 Haart, 1038.

ResoL Stat.-Gen. 8 , 21, 28 , 29 April, 1638.
* Zie hiervoor, bladz. 94. ®
Aitsema , p. .531.

-ocr page 105-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

vorst van de Palts, even als die van Brandenburg zelf, door hen als een onzijdig Vorst
werd bejegend, en dat zy zich met de geschillen, die in het Rijk beslaan mochten,
niet bemoeiden. — Hadden de Staten toegelaten , wat de soldaten van den Keurprins zich
veroorloofden, zij zouden zich onmogelijk aan den blaam van te ver gaande verstand-
houding met dien Vorst hebben kunnen onttrekken. Zoo kwamen in diezelfde maand
twee compagniën Paltsische ruiters zich eigener gezag zonder patent te
Zwolle inlegeren.
De Staten-Generaal, hiervan door de Magistraat dier stad verwittigd, rieden haar, dat
krijgsvolk, al betaalde het ook zijn verblyf, Ie laten vertrekken, om de onzijdige Duitsche
Mogendheden geenen aanstoot te geven en hunne benden niet naar onze frontieren te
lokken Dit was te bedenkelyker op een oogenblik, dat de Landgravin de onder-
handelingen onder bemiddeling van den Keurvorst van
Mainz en op sterken aandrang
der Stenden van haar eri3and hervat had, en op het punt scheen een verdrag aan Ie
gaan, waarvan het gevolg zou zijn, dat hare troepen in 's Keizers dienst zouden treden.
Reeds drong Zijne Hoogheid er op aan, dat wij op nieuw eenen Afgevaardigde tot de
Landgravin zenden zouden met herhaling van de vorige boodschap. Werkelijk gingen
(Je Staten hiertoe over en belastten den Heer
bipperda met de zending — Doch nog
dreigender zou het gevaar worden, hetwelk de Keurprins van
de Palts op onze grenzen
zou doen ontstaan. In de maand Juli (1658) maakte zijn krijgsvolk zich meester van de
stadjes
Zevenaar en IJselborg. De Prins van Oranje drong onmiddellijk er op aan, dat
men hem, »om onheilen te voorkomen," die plaatsen moest doen ruimen, en Hun
Hoog Mögenden zonden den Keurvorst te
Arnhem eenen brief van die strekking, door
eenen commissaris, die op antwoord wachten moest. De Vorst verontschuldigde zich,
maar de Staten lieten zich niet tevreden stellen. Zij wonnen het advies in van Zijne
Hoogheid, en deze ried, iemand tot den Keurvorst te zenden en wel met name den
Heer
vosbekgen, als best met hem bekend, en dat deze hem moest doen beseiTen,
hoe schadelyk zijn verblijf aldaar voor ons was, en hoe onnut voor hem zeiven; ja,
dat men des noods te verstaan moest geven, dat Hun Hoog Mögenden, zoo hi] die door
hem bezette plaatsen niet goedschiks ontruimde, daartegen met zulke middelen voorzien
zouden, als hun raadzaam zouden voorkomen Nevens
vosbergen zonden de Stalen den
Heer
van bandwijk met den last om den Keurvorst met alle bescheidenheid en beleefdheid
over de zaak te spreken. Maar zijnen overste
ferenz zouden zij bij zich bescheiden en
hem klaar en duidelijk zeggen, waar het op stond: Hun Hoog· Mögenden en Zijne
Keurvorstelijke Hoogheid zelve zouden het hem (
ferenz) betaald zetten, zoo hij niet
dadelijk tot de ontruiming overging. Ten slolle zouden zij den Keurvorst Ie .kennen

' Resol Slal.-Gcn. 12, 17 Juni, 163Ö.

^ nesol. Stat.~Gen. 28, 30 Juni; 6, 16, 17, 20 Juli, 1638. Resol. Holl. 30 Juni; 3, 19 cn
20 Juli, 1638. a Resol StaL-Gen. 24, 26, 27 Juli; 4, 7, 10, 11 Aug. 1638.

1630—
103ϋ.

-ocr page 106-

DES VADERLANDS. ·

geven, dat hij bij hel aftrekken zelfs de grenzen van onze Provinciën niet zou mogen 163G—
raken. Slaagden onze Gecommitteerden niet, zoo hadden zij zich naar den Prins van
Oranje^ in zijn hoofdkwartier te Noordgesst hy Bergen op Zoom^ te begeven 'om met
hem te beramen, wat tegen de Keurpaltsische troepen in het werk te stellen. De
boodschap duldde geen verwijl. Immers vernamen Hun Hoog Mögenden uit een brief
van BILDERBEEK, dat de Keizerschen uit den omtrek van
GuUk cn Aken, thans versterkt
met eenig volk van
gallas ^ van zins waren de Keurpaltsische troepen in het Kleefsche
aan te tasten en te vervolgen l. Zoo liepen wg gevaar, de Keizersche^n aan deze zijde
van onze grenzen te zien op een tyd, dat de Prins met een leger, waarvan een gedeelte
bij
Calloo een belangryke nederlaag geleden had, zich· nog in het westen van Noord-
Brabant
bevond, terwijl Prins Hendrik, χάώ Nassau^ om onze oostgrens tusschen Rijn en,
Maaside bewaken, over niet meer dan drieduizend man voetvolk en eenige ruiterij te
beschikken had. Maar de Keurvorst liet zich gezeggen, en de Prins van
Oranje kwam
weldra in de richting van het bedreigde punt optrekken. De Heeren
randwijk en ^

VOSBERGEN konden hem te Nijmegen de tijding brengen, dat de Keurvorst beloofd had,
Kleefschland te zullen ontruimen. Nogmaals moest hg krachtig aan deze belofte her-
innerd en met de wapenen van Hun Hoog Mögenden gedreigd worden; maar ten slotte
week hij voor de noodwendigheid, en vereenigde zich omtrent met de Zweedsche

troepen onder den Overste kingh Ten einde de hardheid hunner behandeling van
den zoon voor de moeder zooveel mogelijk te verzachten, droegen Hun Hoog Mögenden
aan eenige Gecommitteerden uit hun midden op, het gebeurde met de troepen vaoden
Keurprins' op de beleefdste wijze aan de Koningin van
Bohemen mede te deeleii , ten
einde haar aan het verstand te brengen, dat alles in het belang van deti Keurvorst
zeiven geschied was

Ook de houding der Franschen tegenover de Keizerschen in het Overmaassche was van Nieuwe bolsin-
dien aard, dat van onze zijde alle voorzichtigheid noodig was om niet lot vijandelijk- feygchen' In
heden tegen de laatsten medegesleept te worden. — In Maart (1638) ontving Zijne O'^ermaassche
Hoogheid een brief uit
Brussel van piccolomini betreffende de bescherming, die den
Franschen uit
Maastricht verleend werd. De Keizer, zoo bleek voorts uit Piccoi/GMiNi's
mededeeling, verkeerde in de meening, dat wij Maastricht aan de Franschen hadden
ingeruimde — Hoe licht dit begrip tot een vredebreuk tusschen ons en het Rijk kon leiden,
lag voor de hand. Behalve door eenen brief van den Prins in antwoord aan
piccolomini
zorgden de Staten, dat ook door bilderbeek aan de Keizerschen te verstaan werd gege-
ven, dat wat hun door Franschen en Hessen werd aangedaan, aan ons nipt te wijlen

voorkomen.

' Resol. Slat.-Gen. 12, 18 Au{r. 1638.

- liesol. Stat.'Gen. 24, 30 Aug-j 5, 6, 13 Sept. 1638. » ResoU Stat,-Gen. 23 Sept. 1638.

-ocr page 107-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— was. Hadden, zoo moest hij spreken, de Franschen eenigen voorraad uit Maastricht
bekomen, ook den Reizerschen was zulks wel eens verstrekt i, en was voor de Fransclien
volk gelicht, dit te verbieden zou aan den Keurvorst van
Keulen gestaan hebben, daar
die lichting voornameliik in het Luiksche en Keulsche had plaats gegrepen. En toen
de Franschen in den zomer in het Land van
Gulik en het Aartsstift Keulen m£t brand-
schatten en ontvoeren van vermogende ingezetenen geweldig huishielden, en daarbg
hunne brandbrieven uit
Maastricht dagteekenden, kreeg de Commandant golstein te
Maastricht strenge bevelen om te zorgen, dat er zich geene van onze soldaten onder
die Franschen mengden, en zoo personen of goederen van neutrale landen in die vesting
binnengebracht werden, zy dadelijk ontslagen zouden worden Nogmaals, op klachten
van de Regeering der Rijksstad
Aken en van den Prelaat van Kloosterrade over de
knevelarijen der Franschen bij
Maastricht, antwoordden de Staten, dat die Franschen
hen niet aangingen, en dat zij de onzijdigheid met al de ingezetenen des Rijks in acht
namen Op deze wijze werd den Keizerschen alle aanleiding tot v^andelykheden
benomen , totdat 's Prinsen leger in den nazomer voor
Gelder verscheen.

Dit geschiedde niet dan nadat de poging tot uitvoering van gansch andere plannen,
in overleg met
Frankrijk beraamd, tot niets geleid had.

Aandrang van Reeds in het vroege najaar van 1657 had de Koning van Frankrijk, onder betuiging
meenscfappcul^^^^ ^^^ bondgenootschap met onzen Slaat trouw zou blijven, de verzekering

krijgsplannen, gegeven, dat hy tegen het volgende saizoen beter dan ooit voorbereid legen den gemeen-
schappelijken vijand te velde zou trekken en de Staten aangemaand hierin zijn voorbeeld
Ie volgen Opdat voor de oogen der wereld het uitwendig bewijs van de nauwe ver-
eeniging der beide Landen niet mocht ontbreken, had hij zich gehaast, aan den Am-
bassadeur
gharnacé, voor Breda gesneuveld, oenen opvolger te geven, met name den
Heer
d'estampes. Markgraaf de yalen^ay, die reeds in het begin van November her-
waarts kwam
δ. Van onze zijde haastte men zich niet den Ambassadeur oosterwijk
, naar Parijs te doen vertrekken. De sommen, die hy nog in te vorderen had, alvorens
tot de reize gereed te zijn, bleven tot in het voorjaar van 1658 toe, onvoldaan. Eerst
toen vertrok hij naar zijnen post aan het Fransche Hof, voorzien van den last om het
koninklijk echtpaar geluk te wenschen met de zwangerschap der Koningin, welko
heugelijke zaak van wege den Koning opzettelijk aan de Stat en-Generaal was aange-»
kondigd

Te welen aan de soldaten van jan de weerd [Resol. Stat.-Gen. 27 Dcc. 1036).
^ Rexol. Stal.-Gen. 16Maart, 12 April; 27 Juni, 16.38. ^ Resol. Stal.Gen. 1, 2 Juli, 1638.

Resol. Stat.-Gen. 10 Scpt. 1637. ^ /jp^o/. Stat.-Gcn. 14» 26 Oct.; 7,11 Nov. 1637.

β licsoL Stat.-Gen. 9 Dec. 1637. 25 Jan.j 16, 26 Fdu·.; 3, 18 Maart; 15, 20 April, 1638,

-ocr page 108-

DES VADERLANDS. 1015

De groole aandrang van Frankrijk tot gemeenschappelijke krachtsinspanning werd van
de zijde van de Provincie
Holland sleeds koel beantwoord, en, werd na de inneming van
Breda met zekere heftigheid toezending van geld gevorderd, opdat degenen » die lot de
verovering dier sterke stad lijf en leven, goed en bloed gewaagd haddenniet onbetaald
zouden blijven, zoo liet
Holland aanteekenen, dat zij de legerlasten niet zou aanzuiveren
voordat de Provinciën, die daarmede nog ten achteren waren, haar aandeel betaald had-
den ^ Niet alleen dal
Holland den staat harer finantiën met kommer gadesloeg maar
bij de vernieuwing der geschillen met de Generaliteit wensclite deze Provincie steeds
zekere voorwaarden aan hare geldverstrekkingen len behoeve van den oorlog te verbin-
den; ja, de buitengewone troepen werden bij voortduring zonder
Hollands toestemming
in dienst gehouden. De Prins^en de andere Provinciën moesten weten, hoe die betaald
te krijgen: kon men daartoe van
Frankrijk de voortduring van het subsidie erlangen,
Holland mocht het Igden, maar zelve moeide het zich niet met deze zaak. Vandaar
dat de Prins, geen kans ziende om de ongerepartieerde Compagniën behoorlijk op de

been te houden, den Heer vosbergen door de Staten-Generaal, zonder de Staten van Zending van

vosBEEQKN naar

Holland in de zaak Ie kennen, als buitengewoon Gezant naar Frankrijk liet afzenden, Frankrijk.
om met de Regeering aldaar het verdrag van subsidie en gemeenschappelijke krijgsope-
ratie te vernieuwen. Toen die Heer, na zich naar wensch van zynen last gekweten en
den December (1657) een nieuw traktaat gesloten te hebben 5, in de maand

Februari (1638) terug was, verklaarde de Provincie Holland uitdrukkelijk, dat, daar
zij in zijne zending niet had toegestemd, zij zich de zaak ook niet aantrok Κ — Na
zijne negotialie te
Parijs reisde vosbergen naar Londen, in gezelschap van d'estrades,
dien de Koning van Frankrijk derwaarts zond om te bewerken, dal, bepaaldelgk voor
het geval dal de Prins van
Oranje, ondersteund Aqoï Frankrijk, eene Vlaamsche haven-
stad als
Grevelingen of Duinkerken zou aantasten, de Koning van Groot-Britannië zich
ontzien mocht om, door het toezenden van allerlei behoeften, de blokkade der Vlaamsche
Kust niet te tellen.
D'estrades slaagde kwalijk, daar karel I duidelijk te kennen gaf,
dat hij aan dat verzoek geen gehoor zou geven, vermits hij een gemeenschappelijken

' Resol. StaL-Gen. 23 , 27 Oct. 16.37. 10 Mei, 1638.

3 Resol. Holl. 16 Oct.j 20 Nov. 1637.

^ Vosbergen was niet geslaagd zonder geschenken aan de mannen van het Departement der
financiën gegeven:
bullion en de Secretaris van Slaat de ciuviuky kregen elk 5000; tienbeüf,
eerste commies der financiën, en de la darde, eerste commies van de chavigmy, kregen elk
4000 gulden
{Secr. Resol. 18 Febr. 1638).

^ Resol. Slat.~Gen. 27. 28 Oct.; 19 Nov.; 28 Dec. 1637. 5, 8 Febr. 1638. Resol. UoU. 12,
13, 16, Nov. 1637. 30 Maart, 1638.

Hl Deel. ö Stuk. U

10315—
16;i9.

-ocr page 109-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— aanval van Frankrijk ea de Staten op eene der Vlaamsche Kuststeden als voor zich
jfiadeelig beschouwde I4

Bat Bolland zich zoo weinig voorkomend betoonde en zich hare ondersteuning tot
den volgenden krijgstocht, op welken
Frankrijk de zinnen gezet had, alsnog voorbe-
hield, had zijne goede reden* Immers was de strijd wegens het leenen van schepen aan
den Koning van
Spanje, nu Breda ingenomen was, hervat, en het geschil over de
verpachting der convooien en licenten nog ganschelijk niet geëindigd.

De geschillen Tegen hct begin van November (1657) was er wederom een brief van den Agent
n^ralUdte^n^r^^ Ιθ berde gebracht, waarin sprake was én van de Hollandsche

duren voort, ggijgpgjj , (jjg vroeger in de Napelsche armade dienst hadden gedaan, en van nog andere
bodems, met bootsvolk bemand, die men voornemens was aan
Spanje te verkoopen.

De Raad van State wilde de behandeling dézer zaak uitgesteld hebben tot de terugkomst

•i

van Zijne Hoogheid uit het veld, opdat dan een besluit mocht genomen worden, waar-
door »de goede ingezetenen buiten schade mochten blijven, en het Land en zijne bond-
genooten niet langer zoo groote ondienst mocht geschieden." Deze voordracht beant-
woordden de Staten-Generaal met de herinnering, dat de machtiging om op dat vergrijp
order te stellen, vroeger aan den Raad van State verstrekt, geenszins was ingetrokken,
maar nog altyd van kracht bleef Den November was de Prins te 's
Gravenhage
terug, en alzoo kon de zaak alsnu voortgang hebben Maar wie een andere uitkomst
mocht verwacht hebben, de Prins begreep
Holland niet tot het uiterste te moeten drij-
ven , en verlangde, dat Gecommitteerden van de Generaliteit over die zaak met de Heeren
van
Holland in conferentie zouden komen en ook in het geschil over de verpachting,
dat nog altijd onafgedaan was gebleven, werd alsnu dezelfde weg eener minnelijke con-
ferentie voorgeslagen, »opdat alle verdere verwijdering mocht verhoed worden." Doch
die van
Holland wilden in deze laatste zaak van geene schikking hooren, voor en aleer
hunne voorgaande resolutie voor het loopende saisoen gehandhaafd, en'mitsdien het
middel der convooien en licenten niet verpacht, maar gecollecteerd zou wezen. De
legenstand van
Holland was hier van te meer beteekenis, omdat de Provincie Zeeland
ihans op dit stuk ééne lyn met haar trok. Evenmin als de Admiraliteitei| in Holland^

^ Lettres Mémoires cl negodations de M. Ie C'« d'estrades, F. I, p. 3, 9, Uit Iielgeen in de
ResoL der Stat.-Gen. vermeld staat, zou raeq opmaken, dat vosbergen bij ongeluk, te weten door
stormweder, in
Engeland is te land gekomenj doch uit de Lettres etc. van d'estrades hlijkt, dat
hij met opzet naar
Engeland is gegaan. Zeker is het, dat hij er, door ziekte ten gevolge van
den storm, niets uitgericht heeft. Voorzeker was het slecht onthaal, dat
d'estrades er vond, voor
vosbergen weinig uitlokkend om zich bij den Koning aan te melden.

2 Resol Stat.-Gen. 3 Nov. 1637. ^ Resol. Stat.-Gen. 8, 20, 30 Nov, 1637.

t

4 Resol Stat.-Gen. 10, 23 Dec. 1637. Resol Holl. 15 Dec. 1537.

-ocr page 110-

DES VADERLANDS. 107

bekreunde zich het Collegie Ie Middelburg om de aanschrijYÏng van Hun Hoog Mögenden,
welke van die Collegies verlangden, dat zij den pachter de sotn betaalden, lot onderhoud
van zijne beambten benoodigd, en hem zijne wetlige emolumenten deden genieten ^
Alsnu begreep de Generaliteit die van
Holland ook in de zaak der schippers en reeders,
welke hunne schepen aan den vijand verhuurden, niet te moeien ontzien, en de Raad
van State werd gelast, het onderzoek dier zaak voort te zetten, zonder dat de Hollandsche
leden van dit Staatslichaam zich door het verbod vanmochten laten terughouden ,
aangezien geene byzondere Provincie bevoegd was haren landslieden onder de leden te
verbieden zich van eene hun door de Generaliteit opgedragen laak te kwijlen Even-
min gezind te wijken voor de weigering der Admiraliteiten om die gelden aan den pachter
van het vierdepart der convooien en licenten te betalen, verklaarden Hun Hoog Mogen-
den , dat zij zeiven, bij verdere weigering van hare zijde, zonder haar verder te kennen,
die betaling zouden laten geschieden door kantoren buiten
Holland onder de Collegies
ressorteerende

. Zoo gespannen was op nieuw de betrekking tusschen de Generaliteit en Holland^
loen de Prins, naar aanleiding van het accoord, door vosbergen in Frankrijk tot stand
gebracht, de benoeming uitlokte van Gecommitteerden om met hem te beraadslagen over
de oorlogsplannen, in het aanslaande saizoen uit te voeren, en er al dadelijk bepaald
werd, dat de kapiteins zorgen zouden, dat hunne compagniën tegen den eersten April
voltallig waren, een maatregel, die ditmaal vroeger dan andere jaren achtervolgd werd
door de verordening, dat de ponten, bruggen, sloepen en de artillerietrein naar boven
zouden gestuurd worden Toen de Fransche Gezant den April de bekrachtiging der
door VOSBERGEN gesloten overeenkomst bij Hun Hoog Mögenden overleverde, liet hij niet
na, op de onverwijlde uitvoering der beraamde krijgsplannen nader aan te dringen.
»Gelijk God de Heer, zoo sprak hij, de wapenen van den Hertog van
Weimar ten
voordeel van
Frankrijk gezegend had, zoo verwachtte de Koning ook van zijne eigene
toebereidselen te land en Ier zee de beste uitwerking, mits de legers van dezen Staat,
die, toen zij nog alleen en op zichzelven oorloogden, zoo veel wonderen hadden uitge-
richt, nu bij tijds en met genoegzame sterkte nevens
Frankrijk te velde togen." Het
plan, dat de Koning en de Kardinaal
de eighelieu ditmaal uitgevoerd wenschten te zien
(en de Graaf
d'estrades was opzettelijk herwaarts gezonden , om het met den Prins van
Oranje vast te stellen), hield in, dat Zijne Hoogheid Antwerpen zou aantasten, lerwigl

1 ResoL Slal.-Gen, 1.9 Bioy.j 19, 21 Dec. 1637. Resol. Holl. 1,8 No*. 1057. 30 April, 1638.

2 RcsoL Slat.-Gen. 4, 9 Jan. 1638.

3 Resol Slat.-Gen. 18, 19, 23 J^n.; 1, 2, 13 Febr. 1638. De kantoren van de Admiraliteiten
Tan
Amsterdam en het Noorderkwartier buiten Holland waren {jeve»ligd te Arnhem, Zwolle en
Deventer. 4 jt^soL Stat.-Gen. 8, 18 Febr,; 12 Maart, 1638.

Ιδ36—
1(539.

14*

-ocr page 111-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

163G— de Koning Si.-Omer belegerde. Het afwijzend antwoord, dat d'estrades te Londen op
zijn Terzoek had gekregen 1, had teweeg gebracht, dat men afgezien had van het
Toornemen om
Duinkerken of Grevelingen door het Piederlandsche leger te doen aantasten.
Doch ook van den aanval op Awiwerpew kon i^röM/cn}/*; zich wat goeds beloven. Hel gevaar
toch, waarin eene zoo gewichtige plaats zou geraken , zou den Kardinaal-Infant dwingen ,
zijne voornaamste strijdkrachten in het Noorden van zijn Goevernement aan te wenden,
en zoo zou de inneming van
St.-Omer Zijner Majesteit gemakkelijk vallen. Ten einde
de belofte te verkrijgen , dat de Koning boven het millioen subsidie nog 200,000 kroonen
zou geven, waarvoor Zyne Hoogheid nog 4 regimenten Infanterie zou lichten, deed de
Prins bij
Frankrijk de bezwaren, aan een beleg van Antwerpen verbonden, krachtig en
toch maar al te zeer naar waarheid, gelden Tóen hij dien wensch verkregen had,
wijdde hy aan dat plan al zijne belangstelling, terwijl hij voor de Staten verborgen wilde
gehouden hebben, dat het Awiwerpe« gelden zou ^: immers wist hij, dat dit, bepaaldelijk
te
Amsterdam^ zeer mishagen moest. Nadat de Provinciën den SO®^®'^ April verzocht waren ,
zoo als gewoonlijk plaats had, wanneer het leger te velde was, waardgelders te lichten,

De Piius trekt vertrok de Prins den Sölten ]\iei uit den Haag, om zich met zijne krygsmacht op weg
tß velde»

naar Brabant en Vlaanderen te begeven Ten einde Antwerpen te kunnen insluiten,
was het noodig, den tegenover de stad liggenden Vlaamschen oever te bezetten. Het
geschiktste middel om dit doel te bereiken was (zoo oordeelde de Prins), troepen bij
Liefkenshoek te doen landen met den last om door het overstroomde land naar den dijk
van
Calloo (op geringen afstand noordwestelijk van Antwerpen) voort te trekken. Deze
taak droeg Zijne Hoogheid op aan Graaf
wii-lem van nassau. Veldmaarschalk en bij.

' Zie hiervoor, bladz. 105 en lOÖ.

- Lettres etc. de d^Estrades, T, I. p. 11, 12—18. Er schijnt grond van twijfel te bestaan,
of deze brieven niet een ·νν6ίηί2 bij de uit{jave gewijzigd zijn.

^ Lettres etc. de d'Estrades p. 22. Ook de Mémoires de Fred. Henri (ρ. 223) doen het voor-
-'loQien alsof de Prins het op Hulst gemunt had en slechts door de Gedeputeerden te velde is
overgehaald om
Antwerpen tot het doel van den tocht te maken. Het was bij deze gelegenheid,
dat de Prins zoo van
d'esïrades als van elders vernomen hebbende, dat Amsterdamsche koop-
lieden den Antwerpenaren oorlogsbehoeften leverden, zich over de Amsterdammers in dezer voege
tot
d'estrades uitliet: » gij ziet, hoe veel geduld ik met die onbeschofte kooplieden hebben moet
(^ij hadden, namelijk, voor hun bedrijf allerlei voorwendsels, die hen van vervolging
vrij dedeu
lüopen): ik heb geen grooter vijanden, dan de stad Amsterdam; maar als ik eenmaal Antwerpen
heb, zal ik ze zoo klein maken, dat zij het nooit weder ophalen" [Lettres etc. d^Estrades p. 29).

liesol. Stat.-Geni 19, 29 April j 23 Mei, 1638. De dagteekening van den brief van d'estrades
(1.1. p. 27) en de tijdsbepalingen in den brief zei ven, zijn onjuist.

-ocr page 112-

DES VADERLANDS. 1015

deze gelegenheid lot Goeverneur van Vlaanderen benoemd üe Veldmaarschalk onl- 163C—
scheepte zijn Tolk, 600Ö man voetvolk en vier compagniën ruiters sterk, den 1Juni,
op het aangewezen punt, en na met veel zwarigheid hel verdronken land doorgekomen
te zijn, maakte hij zich met weinig moeite van de schans Ie
Calloo en de versterkingen
bij
Verrehroek meester. Uit naar 's Prinsen oordeel te ver gedreven voorzichtigheid zette
Graaf
avillem den tocht niet voort, maar verschanste zich Ie Calloo^ heigeen Zyne
Hoogheid noopte den tocht van zijn eigen leger niet voort te zetten, maar te
Noordgeest
en te Wouw te blijven. Intusschen bracht de Kardinaal-Infant, hoezeer hij ook
St.-Omer moest dekken, zooveel troepen hy kon, bijeen, om de onderneming der onzen
in het land van
Waes Ie keer te gaan, en zond den Markies desfondrato, Luitenant-
Generaal van de ruiterij, naar het bedreigde punt. Onder zijn bevel verdedigden de
Spaanschen zich met goeden uitslag in de schansen
de Perel en St. Maria, ja verover-
den den Juni eene schans, door Graaf
willem tusschen Calloo en Verrebroek op-
geworpen.
Hier bleef veel volk; Graaf ayillems eenentwintigjarige zoon maurits
sneuvelde en de Luitenant-Kolonels hinderson en caluart werden doodelijk gewond.
Doch dit was nog slechts een begin van hetgeen de Spaanschen voorhadden. Graaf
WILLEM zag zich door een groote overmacht in het nauw gebracht, en ontving van onze
hoofdmacht de versterking niet die hij vraagde, hoezeer er een twintigtal compagniën
van onze soldaten in schepen niet verre van daar op de
Schelde lagen; doch de Prins,
zoo het schijnt, met zijn hoofddoel, de inneming van
Antwerpen, in het oog, en niet
meer troepen van zich willende laten gaan zonder te welen, of en in welken staat hij
ze terug zou krijgen, was van meening, dat eene vermeerdering van troepen den Veld-
maarschalk, daar zijn kwartier zoo bekrompen was, slechts zou belemmeren. Graaf
willem,
daarentegen, schreef, dat hij meer troepen behoefde, daar hij zulk een w wijde bezetting"
te doen had. Hoe dilzij, de Prins besloot weldra, Graaf
Willems broeder. Graaf Hendrik ,
hem ter hulp te zenden; doch vóórdat deze bijstand aangekomen was, had<le Veldmaar-
schalk reeds begrep^, geene betere partij te kunnen kiezen, dan zijn gevaarlijken post Ie
verlaten. Hij ving in den nacht tusschen den en denJuni, bij laag water, den
Nederlaag bij
aftocht aan. Wel was er eene soort van schipbreuk over de kreken gelegd; maar deze was
op verre na niet toereikend om het den troepen mogelyk te maken, zonder groot be-
zwaar Ie marcheeren. Velen verdronken of vielen onder het schot van den vijand. Een
groot aantal paarden, geschut, bagaadje en schepen gingen verloren. Het verlies
aan gevangenen bedroeg nagenoeg vier en twinfig honderd man. Graaf
willem zelf,
zwaarlijvig en ongesteld, werd met groote moeile gered; hij lag eenigen lijd ziek te
Liefkenshoek. De Prins, hoewel zeer ontstemd, daar deze nederlaag hem dwong van
zijne geheele onderneming af te zien, begreep den Graaf niets te mogen verwijten.

2 Resol. Stat.· Gen. 21 Juni, 1638.

' Resol. Slal.-Gen. 13 April, 1638.

-ocr page 113-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— De Slalen-Generaal, van den ganschen omvang der ramp onderricht, besloten niels Ie
onlveinzen, maar al hunne ministers buitenslands volledig van het gebeurde Ie ver-
wittigen De vijand maakte zwarigheid aan het verzoek van onze zyde om de gevan-
genen los ie koopen, gehoor te geven 2, op grond dat zij gevangen genomen waren op
eene plaats, waar geen kwartier gold; doch het was er hem om te doen om gedurende
den zomer aan onze armée de vermeerdering van macht, Avelke de vrijheid dier gevan-
genen haar gegeven zou hebben, te onthouden. Tegen den winter werden zij op het
gewoon rantsoen gelost — Daar alzoo de Prins van
Oranje buiten staat gesteld was
om wat groots te ondernemen, maakte de Kardinaal-Infant van de gunstige gelegenheid
gebruik om, ondersteund door
piccolomini, den Franschen Maarschalk de chaxillon te
dwingen, het beleg van voor
St.-Omer op te breken

Intusschen was het geschil tussehen de Generaliteit en Holland nog geenszins bijge-
legd, en de mislukte poging om
Atiiwerpeti te bemachtigen, welke Amsterdam eene
hachlijke kans vrij deed loopen, was niet geschikt om den tegenstand dezer Stad minder
moedig te maken.

De punten, op welke de Vergadering van Holland tegen het midden van Februari
beschreven werd, bevatten er een, waarbij de Leden werden uitgenoodigd om gelast te
verschijnen op den voorslag van Hun Hoog Mögenden en Zijne Hoogheid, strekkende om te
komen tot eene algemeene verpachting van het middel der licenten en convooien voor
den tijd van drie jaren. Werd deze voorslag goedgevonden, dan zou men van de pachters
de aanneming der voorwaarden mogen verwachten , welke
Holland hun gesteld wilde zien ,
en dus de aanleiding tot het geschil zijn weggenomen. Alzoo werd aan de Vergadering den
25 Februari (1638) de vraag gesteld, of zij met dat plan genoegen nam, dan of het beter
was hel middel te laten collecteeren, gelijk alsnog tegen het gevoelen der Staten-Generaal
Amsterdam zet geschiedde. Op deze vraag liet Amsterdam een alles behalve verzoenende taal hooren
Ιτ Ge'nmhtS^y vraagde op hare beurt, of de handelwyze der Staten-Generaal bij het verpachten van
het vierdepart der convooien en licenten niet behoorde onderzocht te worden, met het
doel om aan
Holland voldoening te verschafTen, en toen het bleek, dat de Heeren van
Rotterdam den controleur der pachters van het vierdepart in hunne stad duldden, en

1 Resdl Stal.-Gen. 27, 28 Juni, 1638. Resol. SlaL-Gen. 12 Juli, 1638.

a Aitsema, II, bl. 535, 536. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 221—230. Kronijk ν. Λ. Hist. Gen.
te Utr.
J. XXIII (1867), p. 491—496, 636—644. Gedenkschr. v. a. v. d. capelLen, II, p. 24.
De onvergelijkelijlte kunst van
kübens verheerlijkte de verlossing zijner stadgenootenl (Zie Het Land
van Waas, door
siuet, II Aflev. bl. 79 enz.). ^ Mém. de Fréd. Henri, ρ. 231.

δ Zells de toon, dien de Admiraliteit te Amsterdam in hare missieven aan de Staten-Generaal
voerde, getuigde van een weinig verzoenenden geest. Ten minste wraakten Hun Hoog Mögenden
de onbeleefde manier van schrijven van dat Collcgie
[Resol. Stat.-Gen. 11 Febr. 1638).

-ocr page 114-

DES VADERLANDS. 1015

bereid waren om het geld, dat den beambten dier pachters was toegezegd, te betalen,
werden Hun Edel Achtbaren verzocht, die inschikkelijkheid niet te betoenen, en de
Raden ter Admiraliteit gelast, dat geld niet te betalen. Weldra daarna werd op voorstel
van
Amsterdam aan de beambten in het Vlie en Texel en elders in het Noorder-Kwartier
geschreven, dat zij den pachters van de licenten en convooien alsnog de uitvoering van
hunne pacht onder bedreiging van straf hadden te beletten Tegelijk had de Officier
van den gerechte te
Amsterdam zijne vervolging tegen johan veen, burgemeester en
lid van de Admiraliteit aldaar voor
Overijsel, voortgezet, in weerwil dat die Heer met
zijne ambtgenoolen
jongbloet en vak reede dooi* Hun Hoog Mögenden van alle ver-
volging was ontheven.
Veen avas tot teruggave van eene som van bijna 15,000 gulden
veroordeeld, en verzocht nu van de Staten-Generaal vernietiging van het vonnis. Dit
verzoek werd verleend, doch onder protest der Hollandsche leden, die verklaarden, dat
de zaak geschied was met kennis der Staten hunner Provincie

Zulk een strenge handelwijze van de Staten van Holland kon niet missen, eerlang
eene botsing met het gezag der Generaliteit ten gevolge te hebben. — Tegen het midden
van Juni (1638) onderhield het Gollegie ter Admiraliteit te iimiierrfam de Staten-Generaal
over den last, door Hun Hoog Mögenden, volgens hun vroeger besluit den ontvanger
der convooien en licenten te
Arnhem gegeven, om aan den pachter van het vierdepart
de gelden te betalen, die de Heeren van
Holland besloten hadden hem niet te laten
uilkeeren. Deze last, verklaarde de Admiraliteit, streed tegen de instructie van de col-
lecteurs en ontvangers dier belasting: diensvolgens had zij den ontvanger te
Arnhem
gewaarschuwd en hem er op gewezen, wat er voor hem het gevolg van zou zyn; voorts
gaven de Heeren aan de Slaten-Generaal te verstaan, dat zoo Hun Hoog Mögenden over
gelden, die aan hun Collegie toekwamen, anders beschikten, zij zich buiten slaat zagen
om uitgaven te doén, welke voor de verdediging der binnenwateren noodig waren. —
Deze verklaring namen Hun Hoog Mögenden hoog op. Het Collegie, zeiden zy, scheen
te dreigen de rivieren van de noodige verdedigingsmiddelen te berooven: dit kon den
vijand in de gelegenheid stellen om eenen inval in het land te doen, en leverde alzoo
een geval op, waarover zij met den Kapitein-Generaal zouden moeten raadplegen —
Dus gaven de Staten niet onduidelijk te kennen, dat zij slof meenden te hebben tot
eene aanklacht bij den Prins wegens een vergrijp, dat men landverraad zou kunnen
noemen. Maar den Prins had men geene kans in dezen tijd bijzonder geneigd te
vinden om streng tegen
Holland op te treden. Hij was op dit oogenblik pas te
velde gelrokken en had dus gestadig toevoer van penningen noodig, en sleeds hield

1 Resol Holl, 1638, ρ. 1. — 23, 27 Fcbr.j 17 Maart; 21, 27 en 28 April, 1038.
- Resol Stat.-Gen. 14 Mei, 1638. ^ Zie hiervoor, 1>1. 107.

^ Resol Stat.-Gen. 14 Janl, 1G38.

163Ö—
1630.

-ocr page 115-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— Holland, door hel verstrekken van geld deels lot de .legerlaslen, deels lol het aan-
houden van onmisbare troepen in bedenking te nemen i, hare gunsten op prijs. Boven-
dien verzuimde deze Provincie niet Zijne Hoogheid gedurig aan zich te verplichten.
Daargelaten dat aan 's Prinsen zoon
willem het recht van opvolging in het kapitein-
generaalschap was verleend dit toch was eene hulde door de Stalen-Generaal bewe-
zen, en in zoo verre had de Provincie
Holland er slechts een bescheiden deel aan;
maar dat de Sleden geene zwarigheid maakten om den titel van eerste Edele van
Holland, den Prins in Februari, 1857, door de Ridderschap opgedragen, te erken-
nen, zulks was een eerbetoon van deze Provincie in hel bijzonder Voorls, toen
de Prins zijne begeerte om de Heerlijkheid '5
Gravenzande en Ζ and-ambacht van het
domein te koopen Ie kennen had gegeven, loonde zij zich welwillend door dit toe Ie
staan in weerwil van de bestaande verordening, die de vervreemding van de domeinen
verbood De Prins verbeterde zijne geldelijke en maatschappelijke stelling van jaar
lol jaar, en daar van de juarlïjksche toelage van 40,000 gulden, tot verlichting zijner
onkosten in het leger Ie velde,
Holland verre de grootste helft betaalde, was Zijne
Hoogheid dien voorspoed voornamelijk aan de mildheid van
Holland verschuldigd.

Hoedanig ook de stemming van den Prins moge geweest zijn, Amsterdam ging voort
op den weg van feitelijk verzet legen de wijze van verpachting, welke de Staten Gene-
raal gehandhaafd wenschten Ie zien. De Regering der stad nam de dienaren van den
pachter gevangen, en dezen beklaagden zich deswegens bij Hun Hoog Mögenden
en wordt daarbij En hier bleef hel niet bij. De Overheid der Provincie Holland handelde niet anders,
vaa"^w4?7?5/eri/am. De persoon van jan klaaszoon van vollenhoven, Oud-
Burgemeester van
Worhum in Friesland, die voor zijnen zoon de pacht van het vierde
part beheerde, werd benevens dien zoon, hoezeer de Staten Generaal hem weinige
dagen te voren in hunne byzondere bescherming genomen hadden, op last van den
Heer
van kinschot , fiskaal van Holland, door vier dienaars van den Hove in hech-
tenis genomen, op grond dat hij zekere goederen, naar het gevoelen van de Heeren
van
Holland wederrechtelijk, had aangehaald. Dit vernemende, verzochfen Hun Hoog
Mögenden die van
Holland dien Heer te ontslaan, » opdat de zoo hoognoodige rust van
het Land niet mocht verstoord worden." Daar de gevangene genoegzame cautie stelde
werd hij benevens de aangehaalde goederen ontslagen. Hiermede stelden zich echter

dersteund.

^ nesol Holt. 1 en 2 April, 1638. 2 Resol, Stat.-Gen. 29 Mei, 1637.

3 Resol. Holl. 5 Febr. 1637. Er zouden gegronde bezwaren tegen de toelating van den Prins
als zoodanig te maken geweest zijn: immers was liet de vraag, of militaire
personen recht hadden

om in de Staten van Holland zitting te nemen {Resol. Holl. 13, 22, 27 Febr.; 29 Maart, 1635).

*

^ Resol. Holt. 31 Maartj 1 en 2 April, 1638. ^ Resol. Stat.-Gen, 17 Juni, 1638.

Α

-ocr page 116-

DES VADERLANDS. 1015

de Stalen-Generaal niet tevreden. Zij drongen aan op ontslag ook van den zoon, den
eigenlijken pachter, en dat op grond dat een pachter een Generaliteils beambte was, en
op die wijze de grondwetten van den Staat door
Holland lot groot gevaar voor de οροη·»
bare rust werden miskend. Niettemin volhardden die van
Holland^ en alsnu verklaarden
Hun Hoog Mögenden, hoezeer ongaarne, niet te kunnen nalaten zyne Hoogheid van
de zaak kennis te geven met verzoek om handhaving van de hoogheid en het recht
der Generaliteit. De zes Provinciën voegden er bij, dat zij het er voor moesten houden,
dat de handelingen van
Holland in deze geheele zaak strekten om de misbruiken in
het stuk van de heffing der convooien en licenten, waarover zij zoo dikwijls geklaagd
hadden, te bevorderen: te meer, daar de Stalen dier Provincie niet begeerd hadden
den voorslag aan Ie nemen om die belasting »in het geheeP' te verpachten, waardoor
niet alleen de geschillen over de verpachting van het vierdepart uit den weg geruimd,
maar ook vele gebreken verholpen en groote wetsovertredingen geweerd zouden wor-
den. — Inderdaad was
Holland nog niet tot de goedkeuring der »verpachting in het
geheel" overgegaan, hoezeer de meerderheid der Leden er toe genegèn was — Wat
den pachter voLLEifiiovEiy aangaat, hij vond middel om uit de gevangenis te ontkomen,
en dil werd nog als naschrift vermeld bij den brief aan den Prins, die reeds was vast-
gesteld 3 Deze uilkomst mocht doen vermoeden, dat
Holland de zaken niet lot het
uilersle wilde drijven. Ook was de goedkeuring der generale verpachting onder de punlen
Ier behandeling van den Landdag, die tegen het eind van Juni (1658) bijeenkwam, aan
de orde gesteld — Dan zoo spoedig konden de Leden het omtrent deze zaak niet
eens worden, niettegenstaande de Stalen-Generaal de Heeren van
Holland en die van
Zeeland bij missieve verzochten, zich alsnog bij het gevoelen der andere Provinciën te
voegen. Middelerwijl gingen Hun Hoog Mögenden voort de belaling der door de Admi-
ralileiten giiweigerde gelden aan den pachter door de kantoren builen
Holland te laten
geschieden Op eenen brief, door Zijne Hoogheid in antwoord'op het bericht van
het gebeurde met
vollenhoven geschreven, besloten Hun Hoog Mögenden, de Slalen
van
Holland en Zeeland te verzoeken hunne beslissing omtrent de zaak der verpachting
vóór den 4'^en Augustus aanslaande in te brengen: een bewgs hoe de Prins den weg der
vrijwillige overeenkomst niet afgesneden wenschte te zien — Den dag vóór dien ter-

' Resol Holl. 30 April, 1638.

2 Resol SlaL-Gen. 23, 24, 25, 26, 28 Juni, 1638. Resol Holl 13 Juli, 1638.

3 Resol IM. 1638, ρ. Θ9. ^ Resol SlaL-Gen. 8 Juli, 1638, Resol Holl 7, 8, ÖJuli, 1638.

® De brief van den Prins vpas echter niet zoodanig, oi de Staten van Holland besloten, liem eene
missieve te zenden ten einde hem »te disabuseeren van hetgeen aan hem te kennen was gegeven
roerende het saisissement van j. κ.
van vollekhoven" {Resol Holl 13, 27 Jali, 1638).

III Deel, 5 Stuk. lö

163G-·
IC39.

-ocr page 117-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

mijn verontschuldigden zich die van Holland, dat zij met hun besluit omtrent de wijze
der verpachting nog niet gereed waren, en alsnu verleenden hun de Staten-Generaai
uitstel tot vóór het scheiden van den Landdag, niet zonder ernstige uiteenzetting van de
noodzakelykheid eener te nemen beslissing. Binnen dien tijd echter meenden de Staten
van
Holland dat eene zaak van dat gewicht haar beslag nog niet kon krijgen, en zij
verzochten haar te mogen laten aanstaan tot hunne volgende bijeenkomst, terwijl zïj
voornemens waren, de heffing intusschen op den ouden voet, dat is, zonder verpachting,
te laten i. Dit kon niet anders dan tol ongelegenheid leiden, daar ook de Generaliteit
niet gezind was van hare orders af te wijken. — Den Augustus dan kondigden

Hun Hoog Mögenden aan, dat het vierdepart der convooien en licenten den dier

1636-
163ί).

maand zou verpacht worden, en wel, omdat de Provincie//oZ/awc?, even als vroeger, niet
duldde dat zulks op haar grondgebied plaats greep, in de vertrekkamer van Hun Hoog
Mögenden. Daarbij zou alsdan aan de tegenwoordigen aangezegd worden, dat, ingeval
laler hel middel in zijn geheel mocht verpacht worden. Hun Hoog Mögenden na drie
maanden niet aan eene nieuwe verpachting van een vierdepart gehouden zouden zijn.
Dus werd verondersteld, dat
Holland en Zeeland tot een besluit zouden komen, hetwelk het
einde van het geschil zou medebrengen. In dien tusschentyd echter zouden de strydige
bevelen van twee Slaatsmachlen botsing blijven veroorzaken. Ten einde dit te verhoeden,
lieten de Heeren van
Holland nog vóór den 50®'®" Augustus, bij monde van den Raad-
pensionaris
gAlTS, de Slalen-Generaal verzoeken, de tegen dien dag aangekondigde verpach-
ting alsnog uit te stellen, daar toch de Staten van ZTo/Za/it/acht dagen na den weder
bijeen zouden zijn. Hun Hoog Mögenden meenden dit alleen te kunnen doen tegen
dadelijke belofte van die van
Holland, dat zij in eene generale verpachting van het
middel in zijn geheel zouden bewilligen. Dezen vermochten zulks niet te doen, en
onder verklaring dat zij de onheilen, die uit hel doorzetten der verpachting Ie wachten
waren, niet op hun geweien zouden hebben, kondigden zy aan, dat zy van de door hen
aan den Ontvanger-Generaal verschuldigde gelden de sommen zouden inhouden, die de
Slalen-Generaal aan de beambten der pachters lieten betalen Zoo ging dan toch de
verpachting door, onder protest van
Holland, en op den dag zeiven, bij monde des Heeren
VOSBERGEN, van
Zeeland daarbenevens — Nu de zaak er eenmaal toe lag, en men
van beide zijden wist waar hel op stond, konden de Stalen van
Holland hunne bemoei-
ingen hervallen om tot de inwilliging van eene generale verpachting te ikomen. In de
najaarszilling echter konden zij daartoe, wegens het verschil der gevoelens,, niet geraken

3 Resol. Slat.-Gen. 21, 24 , 26 , 30 Aug. 1638.

« Resol. StaL-Gen, 12, 27, 31 Juli; 3, 4 Aug. 1638. Resol. Holl.27, 29 Juli j 3, 5 Aug. 1638.
2 Werkelijk deed zich het bedoelde geval nog meer dan eens voor
[Resol. Slat.-Gen. 5 Oct.;

6, 23 Nov. 1638).
^ Resol. Hall. 15 Sept. 1638.

-ocr page 118-

DES VADERLANDS. 1015

En in de winlerzilling vernamen zij, dat zij den sleun van Zeeland in deze zaak ^ggg""
stonden te verliezen. Toen toch verscheen de Heer
vatt vosbergen in de vergadering,
om Hun Edel Mögenden uit te noodigen , de verpachting van het vierdepart der convooien
en licenten te willen laten doorgaan, vermits den Stalen van
Zeeland was gebleken, dat
het middel bij verpachting meer opbracht, dan bij collecte: hun voornaamste grond om
zich tegen de verpachting te verklaren was geweest, dat zg, bij de noodzakelijkheid
van samenwerking der beide Zeeprovinciën ten einde tol een goeden slaat van het zee-
wezen te komen, niet hadden willen schijnen in eenig opzicht van
Holland in gevoelen
te verschillen. Deze mededeeling had te meer kans om eene goede plaats bij de Heeren
van
Holland te vinden, omdat zij van Zeelands zijde van de aanbieding gepaard ging,
om zich van nu aan beier dan te voren aangaande de nog hangende punten van ver-
schil , belreflende de benoemingen bij den Hoogen Raad, met
Holland te verslaan i.

Wat het andere punt van geschil tusschen Holland en de Generaliteit aanbelangt,
nog in September, 1638, ging in den boezem der Slalen van
Holland zeiven, bij ge-
legenheid dat er bericht gegeven werd van een zeegevecht bij
Genua tusschen deFran-
schen en de Spanjaarden, eene stem op, dat er een besluit diende genomen te worden
tegen het verhuren of verkoopen van schepen aan den Koning van
Spanje. Doch deze
stem vond geenen weerklank ^ In de Slalen-Generaal was deze zaak sedert geruimen
lijd niet meer ter sprake gekomen. De brieven van
soknevelt uit Venetië, die steeds
zoo bezwarend geweest waren voor de Hollandsche kooplieden, welke zich aan dat
verhuren van schepen hadden schuldig gemaakt, zullen ook wel opgehouden hebben
zulke aanklachten Ie bevallen, sedert hij, bepaaldelijk ook door
Hollands gunst, consul
aldaar geworden was

Nevens de zorgen, die het geschil met Holland over de verpachting aan de Slalen moest
baren, was er in denzelfden lijd nog meer dan ééne andere zaak, welke hun onaan-
genaam zijn moest. Op den Elsten Augustus, loen Hun Hoog Mögenden hun voornemen
verklaarden om in weerwil van
Holland de bewuste verpachting door Ie zetten, zou
men des avonds bij de ontvangst der Koningin-moeder van
Frankrijk, die te 'sGraven-
hage
gewacht werd, een goed gelaat moeten toonen. Dit bezoek had vele bezwaren in
wegens de vijandelijke betrekking, welke er tusschen die Vorstin en de Regeering van
haren zoon, den Koning, bestond.

Den lOiJeii Augustus was de Heer de knuyt uit het leger gekomen met het bericht d^ Koniogin-
van Zijne Hoogheid, dat de Koningin-moeder van
Frankrijk, die Brussel verlaten had,
zoo het scheen, met het doel om zich naar de wateren van
Spa te begeven, op lah^olland.
van voornemen, zoo het heette, veranderd was om herwaarts te komen, en van hier

' Resol. Holl. 15 Dec. 1638. ' ^ Hesol. Holl. 28 Sept. 1638.

3 üesol. Stat.'Gen. 1 Febr.; 8 Mei, 1638.

-ocr page 119-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

naar Engeland over Ie steken. —· De weigering des Brilschen Konings om, gedurende
de door
Frankrijk en de Stalen voorgenomen krygsondernemingen tegen de eene of
andere Vlaamsche Kuststad, den toevoer uit zijn Rgk derwaarts te staken, had
rigiielieu
aan het Koninklijke echtpaar te Londen de vriendschap doen opzeggen, en dezen Minister
doen besluiten, den vijanden, die den Koning van
Groot-Britannië in zijn eigen land
bestookten, bij hunne oproerige bedoelingen de hand te bieden Dus kon
mauia. de
MEDicis raeenen, dat men aan het Hof van haren schoonzoon, waar men righelieü niet
meer behoefde te ontzien, geene zwarigheid meer zou maken haar te herbergen, en te
eerder besloot zy aldaar eene wykplaats te zoeken, omdat haar verblyf te
Brussel lastig
begon gevonden te worden. Kon zij van de Stalen scheepsgelegenheid tol de overvaart
naar
Engeland bekomen, dan mocht zij rekenen die reize veilig te zullen doen, aan-
gezien het Fransche Bewind tegen haren overtocht, onder de bescherming zijner bond-
genooten, de Stalen, ondernomen, voorzeker geene maatregelen zou nemen. Niettemin
schynt de reize naar
Engeland slechts als laatste toevlucht in haar plan gelegen te
hebben. Door de bemiddeling van den Prins en de Stalen hoopte zij zoo al niet
den terugkeer naar
Frankrijk, dan ten minste zóó veel te verwerven, dat uit hare
in beslag genomen goederen haar de middelen verstrekt werden om verder onafhan-
kelijk te leven. Dit, meende zij, zou men haar liever toestaan, dan haar
in Engeland
te zien.' Dat zij zich alsnu op het gebied van Frankrijks bondgenoolen bevond, zou,
docht haar, by
rigiielieu voor haar pleilen. — Bij 's Prinsen bericht omtrent hare
aankomst voegde
de knuyt, dat Zgne Hoogheid zijne gemalin verzocht had van
Buren, waar zy zich toen bevond, naar ^s Hertogenbosch te komen, om Hare Majesteit
aldaar te ontvangen Dit vernemende, vonden Hun Hoog Mögenden goed, de
Prinses ook van hunne zijde te verzoeken, zulks te doen. Tegelijk machtigden zij
de Gedeputeerden te velde, zich mede naar
den Bosch te begeven, om Hare
Majesteit van hunnentwege te begroeten. De Gedeputeerden zouden Hun Hoog
Mögenden ten spoedigste hebben te melden, of de Koningin naar '
ä Gravenhage dacht
te komen, al of niet Die Heeren schreven terug, dat zij op den marsch door
Noord-Brabant wel ^s Herlogenbosch zouden doortrekken, maar zich daar niet konden

^ D'estrades , Lettres etc. p. lO, 11.

- Zie de brieveu van sohmelsdijk in Archiv, de la M. d^ Orange ρ. 127—133.

Deze handelwijze van den Prins was overeenkomstig den regel, dien hij zich voor zijn gedrag
tegenover de Koningin-moeder van
Frankrijk sints lang gesteld had. In 1634, bij voorbeeld,
had de Prins, hij gelegenheid dat de uitvoer van 60 paarden voor
maria dE medicis verzocht was,
geadviseerd, dat men haar zou behandelen als den Koning van
Frankrijk zei ven, zonder dat de
Staten zich de bijzondere en huiselijke twisten behoorden aan te trekken
[liesol. Stat.-Gen.
1 Juni, 1634). Secr. Resol. 10 Aug. 1638.

116

1c36 —
1ü39.

ü

-ocr page 120-

DES VADERLANDS. 1015

ophouden, weshalve zij voorsloegen, dat Hun Hoog Mögenden Gedeputeerden uit
^sHage zouden zenden om de Koningin te ontvangen. Aan dit denkbeeld hechtten
de Staten hun zegel, en zij droegen den Graaf
van kuilenburg en den Heer van
BREDERODE de taak op om hare Majesteit te gaan begroeten en haar hun geleide aan
te bieden, hetzy naar
Zeeland, om van daar naar Engeland over te steken, hetzij naar
'sfiage: alles evenwel zonder den Slaat tol kosten te verbinden. Dit laatste vond geene
goedkeuring by den Prins, die begreep, dat men Hare Majesteit, aan welke het Land
toch in vroeger jaren veel verplicht was geweest, binnen zekere bepalingen vrij behoorde
te houden, zoolang zij hier vertoefde. Doch niet over hei hoofd ziende, dat zulk een
onthaal aan het Frapsche Hof ongenoegen moest geven, ried Zijne Hoogheid, dadelijk
aan onzen Gezant te
Parijs te schrijven, dat hij den Koning op de beleefdst mogelijke
wyze zou mededeelen, hoe zijne moeder gansch onvermoed hier te lande gekomen was.
De Stalen namen met deze voorslagen genoegen, en besloten voorts de Prinses van
Oranje
op kiesche wijze te kennen te geven, dat het hun aangenaam zou zijn, zoo zij de
Koningin, in geval zy te 's öravewAa^e kwam, herwaarts wilde begeleiden, een verzoek,
waaraan Hare Hoogheid voldeed. Weldra bleek van hel voornemen der Koningin,
toen zij bij brief hare komst te
's Grave?ihage aankondigde, »in het vertrouwen, dal
Hun Hoog Mögenden haar met zoodanige toegenegenheid zouden willen ontvangen, als
zy haar allijd beloond hadden": van haren kant zou zij bij hare goede genegenheid
jegens dezen Staat volharden. Den Augustus, met zoovele koetsen als er slechts

1636—
1639.

te bekomen waren, door Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden, met den Raad-
pensionaris , die het woord voerde, aan het hoofd, van
Delft afgehaald, werd Hare
Majesteit in het hof op het
Nmrdeinde gehuisvest 1. ^en 5X8tcn vertrok de Koningin
naar
Amsterdam. De Staten verkozen den last der Heeren kuilenburg en brederodb
bij haren persoon als geëindigd te beschouwen; maar verzochten de Prinses op nieuw.
Hare Majesteit van wege dezen Staat naar
Amsterdam te vergezellen en zich de personen,
welke het haar believen zou, toe te voegen. Van dil besluit kreeg de Koningin kennis
met verzoek, dat Hare Majesteit aan Hare Hoogheid in die hoedanigheid alle behoorlijk
eerbetoon zou doen weervaren De Stad
Amsterdam beijverde zich hare Majesteit met
zegebogen en Latijnsche zinspreuken, die echter maar al te «eer met het rampspoedig
lol der Vorstin in strijd waren, te vereeren, en haar de gelegenheid te verschaffen onj
al de heerlijkheid en rijkdom der heeren van Oost en West te aanschouwen. Den
September was de Koningin met de Prinses te'i i^ravcw/w^e ierug, en daags daaraan
liet Hare Majesteit den Staten te kennen geven, dat zij gaarne de gelegenheid zou hebben
om hen over eene zaak van gewicht te onderhouden. Dit verzoek moest Hun Hoog

' Rcsol Slat.-Gen, 16, 17, 18, 24, 2G Aug. 1G38.
^ liesol. Slai.-Gcn, 28, 29, 31 Aug. 1038.

-ocr page 121-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

BSm

1636— Mögenden Ie minder aangenaam zijn, naar male zij, welke gronden zij ook Toor hunne
beleefdheden gehad mochten hebben, meer reden hadden om ongerust te zijn, hoe het ver-
blijf der uitgeweken Koningin bij het Hof van
Frankrijk werd opgenomen. — Nog den
ö^en September hadden zij besloten, hunnen Gezant te
Parijs daarnaar onder de hand te
lalen vernemen. — Hoe het zij , zij wezen Gecommitteerden aan om de opening te hooren,
die by monde van den Heer
fabroni, eenen Heer uit Harer Majesteits gevolg, geschiedde.
De Gecommitteerden deden verslag in de Vergadering: de zaak, zeiden zij , vereischte eene
geheime behandeling; doch zij betrof dezen Staat niet, maar de eer en den persoon van
Hare Majesteit. Op dezen grond vonden de Staten goed, hunne Gecommitteerden, in
overleg met den Prins, die van de zaak onderricht was, te machtigen om daarin naar
eigen inzicht te werk te gaan.
Holland stemde hierin niet toe, vóór de Raadpensionaris
ga.ts aan de Gecommitteerden was toegevoegd i. Deze Staatsman deelde in de Verga-
dering der Staten van
Holland mede, dat de Koningin Hun Hoog Mögenden verzocht
had, eenen Afgevaardigde naar den Koning van
Frankrijk te zenden om, zonder anderen
daarmede te moeien, eene schikking tusschen haar en haren zoon te bewerken, ten
gevolge waarvan zij, na een smartelijk afzijn van zeven jaren, naar dat Koningrijk terug
zou kunnen keeren. De Prins, voegde de Raadpensionaris er bij, was van gevoelen, ~
.dat men het verzoek der Koningin-moeder moest inwilligen doch dat men niet na
moest lalen den Kardinaal
de righelieu in de zaak Ie kennen, en zoo de terugkomst
der Vorstin hem niet aangenaam bleek te zyn, onze Afgevaardigde dadelijk van alle
verdere bemoeiing moest afzien. Het besluit, in dezen te nemen, werd aan de Stalen
van
Holland overgelaten. Zij vonden goed, dat volgens het advies van Zijne Hoogheid
gehandeld werd: liefst zagen zij eenen staatsman uit
Holland met de taak belast, ten
ware de Koningin-moeder zelve iemand verlangde aan te wijzen Dit geschiedde
inderdaad, en de Heer
de ktvuyt was het, die in het geheim en zonder gevolg naar
Frankrijk werd afgezonden.

Vóórdat hij de plaats zijner bestemming nog bereikt kon hebben, werd den Stalen
door den Franschen Ambassadeur, in hunne vergadering verschenen, plechtig kennis

Lauphhi ge-gegeven, dat den Koning een dauphin geboren was. Zijne Majesteit, zeide de Gezant,
I301*611

vertrouwde, dat Hun Hoog Mögenden als zijne vertrouwdste en beste vrienden en bond-
genoolen zich daarover bijzonder zouden verblijden. — De Stalen-Generaal besloten
dadelijk, deze lijding aan de Stalen der Provinciën mede te deelen en, vermits men
hoopte, dat »deze groote genade des Heeren over Zijner Majesteits persoon en Rijk
mede der gemeene Christenheid en bepaaldelijk dezen Vereenigden Nederlanden ten

r

1 Resol StaL~Gen. 5, 7, 8, 10, 11 Sept. 1638.

- De Heer van sommelsdijk had den Prins zulks aangeraden voor te slaan (Zie zijnen brief,
Archiv, ρ. 127—130). g Resol. Holl. 13, 14 Sept. 1638.

-ocr page 122-

DES VADERLANDS. 1015

voordeel zou strekkenHun Edel Mögenden Ie verzoeken, hunne blijdschap Over die
gebeurtenis met openbare feestelijkheden aan den dag te leggen. Ook Goeverneurs en
Commandanten van onze grensplaatsen zouden vreugdeteekenen verordenen. De edel-
man , die de tijding gebracht had, werd met een gouden keten vereerd. Voorts lieten
de Staten de Koningin-moeder met de geboorte 'van haren kleinzoon geluk wenschen
Hoe de Vorstin deze plichtpleging ook moge ontvangen hebben, zeker is het, dal die
gebeurtenis de hoop van
Oostenrijk en Spanje, dat de Hertog van Orleans eenmaal
Frankrijks troon beklimmen zou, verijdelde; dal zij den Koning nieuwen moed, <len
Kardinaal nieuwe kracht byzette, en alzoo de tegenparlij van
maria de medigis onver-
winnelijk maakte. Werkelijk was de zending van den Heer
de knuyt dan ook vruch-
teloos Op de audientie voerde de Koning hem tegemoet, dal het hem verwonderde,
dat men in ons land de Koningin met haar Spaanschgezind gevolg had toegelaten: deze
lieden, voegde hij er bij, hadden gepoogd de Goeverneurs van onze grensplaatsen tot
afval te verleiden De ongelukkige Vorstin, die men, zonder booze vermoedens op
te wekken, hier te lande niet langer kon toelaten, moest aan het Hof harer dochter te
Londen een tijdelijk verblijf zoeken. De onderhandelingen waren evenwel nog niet afge-
broken, toen zij van hier vertrok. De vrees van door de schulden, hier gemaakt, in
mocilykheden te komen, schynt haar vertrek naar
Engeland bespoedigd te hebben — Wat
de geboorte van den Dauphin betreft, de Prins van
Oranje was van oordeel, dat men
den Koning en de Koningin van
Frankrijk door eenen buitengewonen Gezant met die
heugelijke gebeurtenis moest geluk wenschen, en de Provinciën deelden zyn gevoelen.
Alleen
Holland kon zulks niet goedkeuren: deze Provincie verslond, dal de gelukwen-
sching gevoegelyk door den gewonen Gezant geschieden kon, gelijk ook plaats greep
Eene andere reden, die de Staten in eene min aangename aanraking bracht met hel

' Resol Stat.-Gen. 16 Sept. 1638. liesol. Holl. 16, 17 Sept. 1638.

- Resol, Slat.-Gen. 18 Oct,; 13 Nov. 1638. De Koning zou aan zijne moeder het vrije genot
iiarer inkomsten gegund hebben, onder voorwaarde dat zij te
Florence ging wonen. Hare Majesteit
vreezende, dat men haar daar in een klooster zou opsluiten (
aitsema , p. 547), verkoos naar ^m^e-
Uind te gaan.

^ Het was voorzeker op de inblazingen van de Koiiingin-moeder, dat de Kardinaal de iuchelieü
in zijn schrijven aan de Prinses van Oranje doelde, toen hij haar een paar oorbellen van wege
den Koning van
Frankrijk ten geschenke zond [Archiv, de la M. d'Orange, p. 12.5).

'' Resol. Stal.-Gen. 7 Oct. 1638. Aitsema, II, p. 545, 546. Tegenwind dwong haar, te
Vlaardingen ingescheept, zich nog eenige dagen te Heenvliet op te houden {Resol. Holl. 8 en 9
Oct.
1638. Resol. Stat.-Gen. 10, 13, 19, 26 Oct. 1638).

5 Resol. Stat.-Gen. 20, 23, 25 Sept.j 6, 16 Oct. 1638. Resol. Holl. 20, 21, 25 Sept.j 8 en
9 Oct. 1638.

1036—
1039.

-ocr page 123-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— Fransche Hof, was 'sKonings voorspraak voor zekere Geestelgken te Maastricht, die
zich aan verraad legen dezen Slaat hadden schuldig gemaakt.

In het voorjaar van 1658 werd te Maastricht de ontdekking gedaan van een plan om
Verraad te den vyand binnen te laten. Zekere jan lansman zou in zyne woning by de vest eenen
meTeplicbiige ^^ geheimen ingang laten maken, waardoor de Spaansche soldaten in de stad zoiiden drin-
deT^t''oor8°praak metselaar zou hem daarin behulpzaam zijn. De hoofdbeleider was een Bour-

bij Frankrijk, gondisch edelman, met name clatjde dk la cour , die met zijne vrouw den dienst van
Spanje verlaten en zich tot pleging ,van hel verraad naar Maastricht begeven had. Deze
vier personen boetien zonder verwyl hunne misdaad rnet den dood. Maar bovendien
werden in hechtenis genomen vijf Geestelijken, van welke Pater
johannes baptista
BODDENS, rector van de Jezuïten, de voornaamste was. Door de biecht hadden zij kennis
van het stuk gekregen; maar zij hadden het niet aangegeven. Zoodra deze zaak door
een schrijven van
joaghim golstein. Commandant te Maastricht (de Goeverneur, Hertog
van
bouillon, was afwezig), aan de Staten bekend was geworden, besloten zij haar aan
het beleid van den Raad van Slate over te laten i. Maar hiermede waren Hun Hoog
Mögenden geenszins van alle bemoeiing met deze treurige zaak ontslagen. De Keur-
vorst van
Keulen, die als Prins-Bisschop van Luik het halve rechtsgebied te Maastricht
bezal, en dus de rechters voor de helft benoemde, trad voor de Geestelyke Heeren by
missieve aan de Stalen lusschen beiden. Deze brief, in handen van den Raad van State
gesteld, lokte van dit Collegie de aanmerking uit, dat hy gesteld was »in een hoog-
moedigen styl, vermengd met eene onlydelyke kleinachting dezer Regeering," Immers
werden Hun Hoog Mögenden daarin niet anders bejegend, dan gelijk de Duitsche Vorsten
» hunne doctoren" gewoon waren te doen Doch dit betrof slechts den vorm. Wat
de Keurvorst verlangd had, kwam hierop neder, dat de zaak der Geestelijken aan den
Krygsraad onttrokken , en aan eene burgerlijke rechtbank zou worden opgedragen. Hierop
besloten de Stalen weigerend te antwoorden: wel was, bij de bestaande concordaten,
de kennis van alle misdrijven aan de beambten van de dubbele Overheid (dat is van
den Bisschop van
Luik en, na de verovering, van Hun Hoog Mögenden, gezamenlijk)
toegekend, maar een geval, als het tegenwoordige, was in die overeenkomslen niet
voorzien: het raakte den Keurvorst niet, maar alleenlijk dezen Slaat, legen welken het
verraad was aangelegd 3. Toen het verzoek van den Keurvorst was afgeslagen, nam

1 Resol Holl. 20 April, 1638. Resol. Stat.-Gen. 20 April, 1638. Aitsema, hl. 571.

2 Bij deze gelegenheid, meende de Raad van State, moest men een formulier opstellen van de
qualificatie, Avelke deze Slaat begeerde dat hem door zijne bondgenooten, naburen, Koningen en
Republieken, Prinsen, Heeren en Steden gegeven werd
{Resol. Stat.-Gen, 17 Mei, 1638).

3 Resol. Stat.-Gen. 7, 17 Mei, 1638

-ocr page 124-

DES VADERLANDS. 1015

de Koning van Frankrijk de laak op zich om de Stalen len behoeve der Geestelijken ^j^g^
lot de gewenschle beschikking te bewegen. Hij gelastte zijnen Ambassadeur, uit zijnen
naam, als oudsten zoon der Kerk, de Stalen te verzoeken, dat zij die Geestelijken niet
als geworven soldaten zouden behandelen. Reeds den volgenden dag hoopte hij hel ant-
woord op dit verzoek aan Zijne Majesteit te kunnen toezenden. Daar de Stalen besloten,
het advies van de Gedeputeerden te velde, in overleg met Zijne Hoogheid, te vragen,
zoo kon althans dit laatste verlangen niet worden bevredigd Λ Zeven dagen later meldde
zich de Fransche Gezant op nieuw om antwoord aan, en toen verklaarde men hem,
volgens advies van Zijne Hoogheid, hoe bij de bekentenissen duidelijk gebleken was,
dat de. Geestelijken niet alleen kennis van het verraad gehad hadden, maar er beleiders
van geweest waren; dal derhalve in deze zaak geenszins de inspraak van drift en haat
om des godsdiensls wil, maar die van eene redelijke omzichtigheid werd gevolgd. Den
lötien Juni verzocht d'estampes niettemin, dat Hun Hoog Mögenden het rechtsgeding
zouden schorsen, cn welhaast kwam er een rechtstreeksch verzoek van Zyne Majesteit
van gelijke strekking als dat van den Keurvorst van
Keulen. Toch lieten Hun Hoog
Mögenden zich niet overhalen. Van zulk eene schorsing, gaven zy den Ambassadeur te
verstaan, zou een verzoek om vergiffenis het gevolg zijn, en eene misdaad, als die hier
gepleegd was, kwijt te schelden, was iets, dal zij, » ook om de stemming der gemeente

e

niet konden verantwoorden. Nog liet de Fransche Gezant zich niet tevreden stellen
Maar welhaast verviel alle aanleiding tol verder aanhouden, daar hel vonnis des doods
aan de vijf Geestelijken voltrokken werd. Slechts één betoonde zich hardnekkig en wilde
de toespraak van den predikant
philippus lubovicus niet verduren; de anderen gedroegen
zich zachtzinnig en stierven volkomen getroost — yan den aanvang aan was hel de
vraag geweest, of men den kloosterlingen te
Maastricht, als die hunnen eed van trouw,
aan de Staten gezworen, geschonden hadden, niet het verblijf binnen
Maaslricht zou
ontzeggen, en hunne goederen zou verbeurd verklaren; doch Zijne Hoogheid hield het
voor het best, dat er alsnu eene algemeene amnestie aldaar werd afgekondigd. Voorts
sloeg de Prins voor, dat men iets over het gebeurde zou laten uitgeven, ten einde in

' Resol Stat.-Gen. 31 Mei, 1688. 2 RcsoI. Stat.-Gen. 7, 15, 19, 30 Juni, 1638.

^ Aitsema , II, bi. 572—574. Pater boddens schijnt in weerwil van de felste pijnigingen niet
hekend te hebben dat hij van het verraad geweten had, of ten minste de bekentenis te hebben
herroepen. Daar het verhaal van de laatste oogenblikken der meeste terecht gestelden den Roomschen
slechts wapenen tegen de Gereformeerden aan de hand kon geven, zoo besloten de Staten den
predikant
lüdovicüs te verbieden, iets daarover uit te geven zonder dat zij er eerst kennis van
genomen hadden. Intusschen was het verhaal van
ludovicus reeds gedrukt. Alsnu wraakten Hun
Hoog Mögenden dit gcsclirift, en verboden den verkoop. Later echter kwamen zij op dit besluit
terug
{liewl. Stat.-Gen. 14, 16, 19 Aug.; 2, 7 Sept. 1638),

πι Deel li Stuk. lg

-ocr page 125-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

i

1036— Frankrijk QTi elders het vermoeden Ie keer Ie gaan, dat de handelwijze der Stalen het
kenmerk Tan religiehaat zou gedragen hebben i.

Terwijl alzoo dé Stalen in het binnen- en het buitenland met min of meer ernstige
bezwaren te worstelen hadden, en noch zij zeiven, noch hun bondgenoot
Frankrijk
zich in dit saizoen op voorspoed in het veld te beroemen hadden was er in ééne
zaak aanmerkelyke verbetering te bespeuren, en deze woog tegen vele bezwaren op.
Het zeewezen, namelgk, beter geregeld, verzekerde den Slaat ontzag bij vriend en
vijand, en de voordeelen, op dit gebied behaald, zouden welhaast bij vernieuwing onwe-
dersprekelyk de onafhankelijkheid en zelfstandige mogendheid der Republiek slaven.

Zou het zeewezen door gemis aan eenheid in het beleid en door telkens haperende

Toestand van betalingen niet geheel vervallen, terwyl de sterkte der Duinkerkers, die zich door de
liet zeewezen,

Engelschen op alle wijzen ondersteund zagen, gedurig toenam zoo was het hoog
noodig, dat er eenmaal krachtig de hand aan die inrichting werd geslagen. In het
voorjaar van 1637 schreef de Admiraliteit van
Zeeland^ dat het zeevarend volk bij groole
hoopen over
Engeland naar Vlaanderen overliep. Ook de kapiteins op de binnenstroomen
klaagden over verloop van hun volk. Wel een bewys, dat zg door slechte betaling
zoowel der voor behaalde prijzen beloofde premiën, als der gewone soldij, zich niet
genoegzaam aangemoedigd vonden
t Over. hel beleid van den Luitenant-Admiraal van
DORP was men niet zonder reden ontevreden; doch op advies van den Prins besloot men
omstreeks denzelfden lyd hem ditmaal nog zee te laten nemen, alvorens zijn gedrag nader
onderzocht werd, opdat hy door kloek gedrag de feilen, die hem te last werden gelegd,
mocht uitwisschen of anders de verdiende straf niet ontgaan en door een bekwamer
zeevoogd mocht vervangen worden Niettemin bleef
van dorp te 's Gravenhage talmen :
hy verontschuldigde zich op grond van gebrek aan bootsgezellen, en van wanorde, die
er onder het volk van de oorlogschepen te
Hellevoetsluis heerschte ö. Hoe weinig goede
wil er bg dien vlootvoogd gevonden werd, schynt ook hieruit te blgken, dat de Direc-
teurs, die, volgens »de nieuwe orde op zee," met de uitrusting belast waren, over de
onaangenaamheden klaagden, welke zij zich van de zijde van
van dorp en de zeeka-
piteins moesten getroosten, 'en verklaarden ongenegen te zijn, als fde tijd van hunne
bediening verloopen zou wezen, die te blijven bekleeden Tegelyk met
van dorp

» llesol. Stat.-Gen. 14 Aug. 1638. liesol. Holl. 20 April, 1638.

2 De belegering van St.-Omer, met zoo veel ophef aangekondigd en in Juni met kracht onder-
nomen, moest tegen het midden van Juli opgegeven worden. ^
^esol Holl. 3, 4 April, 1637.

^ Resol. Slat.-Gcn. 16, 19, 31 Maart; 2, 4, 11, 18, 20 April, 1637.

5 Resul. Holl. 24 Maart; 3, 4 April, 1637. Resol. Stat.-Gen. 30 Maart, 1637.

7 Uesol. Holl. 1 April; 6 Mei; 30, 31 Juli, 1637. De Prins wenschte de Directeurs van

-ocr page 126-

DES VADERLANDS. 125

zouden ook de schepen van den Commandeur brouwee , die onlangs was binnengeloopen, lö36-
weder zee kiezen; doch onder een ander bevelhebber. "Want ook deze zeeofficier had
Aveinig stof lot tevredenheid gegeven. Veertien Hollandsche schepen en daaronder twee
oorlogschepen waren door den vijandelijken Admiraal
gollaert te JDtt/wÄer/iew opgebracht,
en BROUWER was te laat gekomen om zulks te beletten Derhalve betuigden de Staten
van
Holland hunne bevreemding, dat deze Commandeur met zijne acht voortreffelijke
schepen zoo lang in zee was geweest, zonder een schot op den vgand te doen Jam-
mer maar, dat er geen »persoon van courage" te vinden was, die over dat eskader
gesteld wilde worden, zoo hij onder
van dorp slaan moest ■— In het Goereesche Gat
aangekomen, bleef
van dorp weder wachten, totdat eenige koopvaarders gereed zouden
zyn, om zich van zijn geleide te bedienen. Ook dit verdroot de Staten, en zij zonden
er Gecommitteerden uit hun midden heen, om de vloot spoed te doen maken Den
April ging
van dorp eindelijk onder zeil. Maar dit belette niet, dat er kort daarop
een ramp op zee plaats greep. Vijf en dertig koopvaarders, met drie oorlogschepen
als convooiers den April uitgezeild, ontmoetten den vgand. Deze nam er zeven

en jaagde de overige met de drie convooiers weder io de haven. Het ongeluk vs-erd
aan
van dorp geweten, die, tegen zijne belofte, niet gezorgd had, dat een genoegzaam
aantal oorlogschepen de koopvaarders dekten. In afwachting van eene nadere ophelde-
ring van dit geval, werd den Luitenant-Admiraal aangeschreven, zich alsnu met zijne
onderhebbende scheepsmacht voor
Duinkerken te begeven, en voorts besloten de Stalen, zoo
vele schepen als mogelijk was, in zee te doen gaan, om den vyand, waar hij zich met
een groole vloot op de Hollandsche kust bevond, » het hoofd te bieden en hem, was het
doenlijk, te vernielen" ^^ Slechts weinige dagen waren verloopen, toen de Staten van
Holland door zekeren Kapitein de ruischbr, die, zoo het schijnt, juist van Engeland
komende, de zee was overgestoken, vernamen, dat van dorp met zijne byhebbende
schepen den vijand voor den boeg was gekomen, zonder eenigzins gepoogd te hebben
hem aan te tasten

de Nieuwe Orde door kooplieden, die met de leverancie belast zouden worden, vervangen te zien
{Resol. Holl. 24 Maart; 2 April, 1637). In 't najaar waren zij nog in dienst {Resol. UoU, 29
Sept.j 7 Oc(. 1637). ' Rapport v. v. beveress Legatie.

2 Resol. Holl. 1, 3, 4 April, 1637. Resol. Stat.-Gen. 24 Maart, 1637.

3 Resol. Holl. 25 April, 1637.

^ Resol. Stat.-Gen. 4, 7, 14 April, 1637. Resol. Holl. 7 April, 1637.

s Resol. Stat.-Gen. 17 , 20 , 25 April; 21, 25 Mei, 1637. Resol. Holl. 25, 30 April, 1637.

® Resol. Holl. 9, 10 Mei, 1637. Kapitein pieteu de rdischer(rüiscueub of rüiscuüihe) liet zich door
den Prins tot geheime verraderlijke zendingen gebruiken. Zulks blijkt uit een geheim schrijven van

16*

-ocr page 127-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

In het begin van de maand Juli werd van dorp, volgens zijn schrijven uit zee
weder binnen gewacht. Doch Hun Hoog Mögenden zagen liever, dat hij in zee bleef,
om voort te gaan met de thans door hem streng gehandhaafde blokkade der Vlaamsche
kust De levensmiddelen, liet men hem welen, zouden hem in zee worden toege-
zonden. Moesten zijne schepen schoongemaakt worden, hij zou ze ten dien einde ergens
op de Engelsche kust zenden, mits builen schot van Engelsche kasleelen Niettemin
verscheen
van dorp den sölten Juli te 's Gravenhage voor Hun Hoog Biegenden en voor
de Stalen van
Holland, Hij gaf de reden op van zijne komst, als zijnde in gebrek aan
mond- en andere behoeften gelegen: de kost, die hem geleverd was, zeide hij, waa
van geen goede hoedanigheid. Voorts verklaarde hij, niet builen het bereik der forten
te kunnen blijven, zoo hij zijne schepen op de Engelsche kust liet schoon maken, en
met zijne groole schepen alleen den vyand het in- en uilloupen niet te kunnen beletten:
daartoe had hg volstrekt eenige fregatten noodig. De Stalen van
Holland achtten zich
door de redenen van den Luitenant-Admiraal, die echter later door den Vice-Admiraal
LIEFHEBBER bevestïgd werden, niet voldaan, en zeiden hem aan, dat hij zich onverwijld
weder in zee had te begeven Dit was te dringender, omdat de vyand, met 14 fre-
gatten en 7 groole schepen in zee geloopen, de haringvisschers bedreigde. Kapitein
gerrit claeszen ruiter was rccds met hen handgemeen geweest, en had de overmacht
op eerbiedigen afstand weten te houden, totdat hy, op het punt van te zinken, door
andere Hollandsche schepen ontzet werd. Toch waren er ten laatste zes haringbuizen
in 's vijands handen gevallen. Dit voorval noopte de Slaten op meerdere bescherming
bedacht te zijn, zonder dat de blokkade der Vlaamsche kust daaronder mocht lijden,
daar van dag lot dag een Spaansch eskader, met gereed geld geladen, gewacht werd,
hetwelk anders veilig binnen zou kunnen komen — Op zijnen post teruggekeerd, schreef
van dorp, dal hij één van beiden kiezen moest, èf Duinkerken gesloten te houden,
öf de haringbuizen te beschermen: het één en het ander gelijk te doen, ging niet aan ö.
Werkelijk liepen de haringvisschers in dit saizoen, by gebrek aan genoegzaam sterk

van beveren Uit Loudcu, [jedagteekend 24 April, 1637, aan Zijne Hoogheid (/?a/)/)or/d. v. beverens
Legatie, fol. 349 v"). Van beveren had grond om dien rüisciier volstrekt niet te vertrouwen. Zie
voorts (aldaar) een schrijven van II. II. M. v. d. 5 Mei, 1637, aan
van bevereif. Wh Resol. Stat.-Gen.
27 Maart, 1038, zien Λνΐ], dat Kapitein rüischdire, bij vonnis van den Raad van State, zijn leven
lang binnen
Delft geconfineerd werd. ^ Resol. Stat-Gen. 25 Meij 20 Juni, 1637.

2 van beveren sclirecf in Juli uit Londen, dat van dorp alstoen Duinkerken zoo scherp gadesloeg
als ooit te voren. ^
j{esol. Stat.-Gen. 1 Juli, 1637.

Λ Hesol. Stat.-Gen. 25 Juli, 1637. Besol. Holl. 25, 29 Julij 2 Aug. 1637.

5 Resol. Stat.-Gen. 1, 12, 14 Aug. 1637. Resol. Holl, 2 Aug. 1637.

6. Resol Stal.~Gen. 29 Aug. 1637.

1636 —
1G39.

-ocr page 128-

DES VADERLANDS. 1015

convooi, weder binnen — Zoo zagen zich de Stalen nimmer naar wensch gediend. Er 1636 —
heerschte misversland onder de bevelhebbers. Zelfs de Prins, op wien zich van dorp,
zoo het schijnt, beroepen had, zag zich in het geval gebracht van te moeien verklaren,
dat hij nooit anders dan met medewelen van Hun Hoog Mögenden een ige order op zee
beraamd, veelmin eenige inslruclie aan den Luilenant-udmiraal gegeven had En de
Vice-Admiraal
liefhebber, den eersten September (1657) voor de Slalen verschenen,
verzocht zijn ontslag, op grond van de » vele versmaadheden, die hem bejegend waren"

Nu derhalve, zoo immer, zagen zich de Slalen, bepaaldelijk die van Holland^ de
taak opgelegd, om op herstel en uitbreiding van het zeewezen bedacht te zy η Terwijl
men op de berichten uit
Bayonne, die wel den dood van den vijandelijken admiraal
COLLAERT vermeldden, maar ook de spoedige aankomst van Spaansche schepen met volk
en geld aankondigden, aan
van dorp meer schepen toezond om hem in staat te stellen
de beide doeleinden te bereiken, die hij niet gezamenlijk meende te kunnen in het
oog houden^, kwam bij de Slaten het besluit tot rijpheid om, nu ook
liefhebber zijn

ontslag gevraagd had en de Prins geneigd was, hem dit te verleenen dien Luitenant- Men is er op

. 1· 1 1 111 .1 1 bedncht om dcu

Admiraal door eenen man te vervangen, die den moed zou hebben om zich aan de Luiteaant-Admi-

invloeden, welke eenheid en kracht bij bet beleid op zee onmogelijk maakten, te onl-JJn OTtllag^Tè

trekken. Een nieuwe grond van ontevredenheid op van dorp zal medegewerkt hebben

om de Slaten tot dien maatregel te doen overgaan. De Graaf van charost, namelijk,

Gouverneur van Calais, had aan van dorp kennis gegeven van de komst van 's vijands

vloot en hem levensmiddelen aangeboden, opdal hij niet noodig zou hebben zich daarvan

ten onzent Ie gaan voorzien en alzoo zijne scheepsmacht te verzwakken. Maar van dorp

had dit aanbod koel ontvangen, en het noch aangenomen, noch afgeslagen, Dil vonden

Hun Hoog Mögenden zeer vreemd, en zij gelastten den Luitenant-Admiraal hel aanbod

dankbaar aan te nemen, en zich voorls als een dapper zeeman en soldaat te kwijlen,

en 's vijands vloot zoo mogelijk te vernielen, niet twijfelende, of de Graaf zou hem,

des noodig, ook wel eenige musketiers willen verstrekken. Ook de Prins drong er sterk

op aan, dat de gelegenheid om den vijand op zee te ontmoeten, ditmaal niel op nieuw

werd verzuimd tol nadeel en oneer van het Land. Ten overvloede en zonder op hel

aanbod van den goeverneur van Calais te rekenen, zonden de Slalen levensmiddelen

naar de vloot, die op dit oogenblik nog verslerkl werd, daar de Oosl-Indie- en Guin(*c-

» Resol. Stat.-Gen. 3 Sept. 1637. ^ Rßsol. Stat.-Gen. 2 Sept. 1637.

3 Resol. Stat.-Gen. 1 Sept. 1637. Resol. Holl. 19 Sept. 1637.
^ Resol llcll 23 Sopt. 1637. Resol Stat.-Gen. 4 Scpt. 1637.
5
Resol Stat.-Gen. 19 Sept. 1637. Resol Holl 19 Sept. 1637.
e Resol Stat.-Gen. 10 Sept. 1637.

-ocr page 129-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

vaarders binnen waren gekomen en er dus convooiers beschikbaar waren geworden
Zoo rekende men dan op een beslissenden slag, op zee te slaan. Doch wat gebeurt er?
Den eersten October (1637) kwam er tijding, dat
yaw dorp met 14 schepen in het
Goereesche Gat was binnengeloopen, en daags daaraan liet die vlootvoogd weten , dat
wat er van de komst van een Spaansche vloot gemeld was, onjuist was, en de Duin^
kerkers niet sterk genoeg waren om onze blokkade te doorbreken en hunne haven te
verlaten. Dit bericht kwam Hun Hoog Mögenden voor, bevestiging te behoeven, en
de Staten van
Holland maakten de zaak tot een punt van ernstige beraadslaging. Hun
Edel Mögenden waren eenstemmig van oordeel, dat de Staat door het ontijdig inkomen
van de vloot beide groote schade en schande stond te lyden; dat het zou strekken tot
het hoogste ongenoegen der Geallieerden van dezen Staat, inzonderheid van Zgne
Majesteit van
Frankrijk, en bovendien tot groote ontmoediging van de geheele gemeente
alhier. Op deze overwegingen grondden zg het besluit, om van hunnentwege aan
de Staten-Generaal voor te stellen , dat van de zaak dadelijk aan Zijne Hoogheid
kennis zou gegeven worden; dat onmiddellijk Commissarissen naar het Goereesche Gat
zouden worden afgevaardigd om te vernemen, hoe het met de levensmiddelen en de
bemanning gesteld was; dat het bootsvolk tot nader order aan boord zou gehouden
worden, en de Luitenant-Admiraal herwaarts ontboden. Dit voorstel werd door de Staten-
Generaal aangenomen. Den Commissarissen bleek, dat aan de vloot niets ontbrak, dan
mondbehoeften: de schepen waren goed, het volk kloek en gezond. In afwachting der
verantwoording des Heeren
van dorp, slelden de Staten van Holland reeds vast, dat
men een ander bekwaam en dapper persoon zou opsporen om over de vloot te stellen,
waaraan men den Prins zou verzoeken zijne goedkeuring te hechten
Van dorp, in
den Haag gekomen, scheen voornemens te zijn naar den Prins in het leger te ver-
trekken, niettegenstaande de Staten van
Holland hem verzocht hadden, de plaats niet
te verlaten. Dus lieten zy hem in hunne vertrekkamer ontbieden en hem door den
Raadpensionaris aanzeggen, dat hy blijven zou totdat hy rekenschap van zgne bedrgven
zou gegeven hebben. Bij deze gelegenheid sloeg de Luitenant-Admiraal den toon des
beklags aan: hem Avaren, zeide hy, verscheidene onbehoorlykheden aangedaan: met
name was het laster, zoo men zeide, dat hem door den Goeverneur van
Calais mond-
behoeften waren aangeboden. Ten,slotte verklaarde hij, dat het hem, )) tegen de borst
van al de wereld zijn ambt bekleedende en door het geheele land gelaakt, verdroot
langer te dienen", en hy dus gezind was, even als
liefhebber, zijn ontslag te nemen.
Het bericht van dit onderhoud werd op staanden voet door buitengewone Gedeputeerden,
met
cats aan het hoofd, aan de Staten-Generaal gebracht. Van dorp , daarop verschenen,

1636—
1639.

» Resol Stat.-Gen. 28 Sept. 1637. Resol. Holl. 29, 30 Sept. 1637.
2
Resol. 4 Oct. 1637. Üesol. Holl. 1, 2, 5, 7, 8 Oct. 1637.

-ocr page 130-

DES VADERLANDS. 1015

werd ter vergadering gehoord, en bekwam zyn ontslag. De Gedeputeerden, die den 1036—
Prins wegens de verovering van Breda geluk gingen wenschen, zouden de gelegenheid
waarnemen, om hem deze zaak te berichten i. Zijne Hoogheid, wien het eigenlijk
loekwam de zeeoiEcieren te ontslaan, hechtte zijn zegel aan het gebeurde; ja, hoezeer hij
in zijne keuze van eenen opvolger onbeperkt was, verzocht hij niettemin, dat Hun Hoog
Mögenden hem eene aanbevelingslijst van zes of zeven personen zouden aanbieden, om
daaruit eenen Luitenant-Admiraal en eenen Vice-Admiraal te kiezen. De Staten van
Holland
boden twee drietallen aan, het eene drietal, waaruit de Luitenant-Admiraal zou gekozen
worden, bevatte de namen van
rea.el , maarten harpertszoon tromp en nanningk. ; het
andere, waaruit de Vice-Admiraal te kiezen was, noetade
spege , λυιττε wittenszoon 2
en berkhout. Als zevende werd de majoor padburg genoemd. Hun Edel Mögenden
voegden daarbg eene bijzondere aanbeveling van
tromp en witte wittensz. Zoolang
de benoeming niet geschied was, zou
jan evertsen, Vice-Admiraal van Zeeland^ met
het beleid der krygsbedrijven op zee belast worden

Maar lane duurde het niet, of de benoeming van de beide bijzonder aanbevolenezee- m. h. tromp
^ X , tot Luitenant-Ad-

officieren kreeg haar beslag. Den SO^ten October (1637) verscheen troép voor Hun mimal, en witte

,, „ , r».. ïr 1 .1 · , .. . , cobnelisz. tot

Hoog Mögenden met eene acte van Zijne Hoogheid om voor een jaar en bij provisie vice-Admiraal
het ambt van Luitenant-Admiraal te bekleeden. Zeer eigenaardig was de taal, die hij
bij deze gelegenheid voerde. Hij verlangde, namelijk, op zijne vloot op de Vlaamsche
kust eenen predikant »tot voortplanting van Gods heilig woord, ter zaligheid van
zijne onderhebbende matrozen en scheepsvolk, die anders ruw en ongebonden zijn."
Voorts verzocht hij, dat er eenige fregatten zouden gebouwd worden, »tot beter
bevordering van zyne krijgsplannen, die hij door Gods hulp tegen den gemeenen
vijand hoopte te ondernemen." De meeste onzer schepen, zeide hij, waren te zwaar

» Resol. Slat-Gen. 10 Oct. 1637. ResoL Holl, 8, 10 Oct. 1637.

- Zoo wordt witte korneliszoon de λυιττ hier gemeenlijk genoemd.

Resol, Stat.-Gen. 15, 27 Oct. 1637. Resol. Holl. 15, 16 Oct. 1637. Bij deze gelegenheid
werd het bootsvolk uitbetaald, op drie maanden na die zij bij de teragkomst van den eerst-
volgenden tocht zouden ontvangen. Te
Rotterdam vorderde het bootsvolk de voile betaling,
hetgeen met erge ongeregeldheden gepaard ging. Zonder krijgsvolk, ten dien einde door den
Prins in de stad te zenden, waagde de Overheid het niet, de schuldigen in hechtenis te nemen.
Uit vrees voor ongelegenheden liet voorts dezelfde Magistraat de rechtspleging aan het Provinciale
Uof over. Ten slotte verleende Zijne Hoogheid op aandrang van
τηοΜΡ, die bij de schaarschte
van volk al degenen, die aan die ongeregeldheden schuldig waren, op zijne vloot niet kon missen,
aan allen, op de vier schuldigsten na, genade. De rechtspleging over deze vier matrozen Averd
eindelijk aan
tromp en zijnen Krijgsraad gelaten [Resol. Stat.-Gen. 13 Oct.; 2, 5 Nov. 1037.
Resol. Holl. 13, 14, 17 Oct.; 12, 13, 14 Nov. 1637).

-ocr page 131-

128 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

om den vijand op- en na Ie jagen. Eindelijk begreep hij, dat er een resident te Dover
noodig zou zijn om bericht te geven van al wat er te Duinkerken omging i. — Het
was het tijdstip van een nieuwe veerkracht in de behartiging der zeezaken. Als een
goed voorteeken namen Hun Hoog Mögenden het bericht op, hetwelk juist dezer dagen
uit
Zeeland inkwam, van eenen dapperen strijd, door den Gommandeur bankert, den
27sten October, tegen drie fregatten en vier koningschepen, die hij omstreeks
Goudsleert
ontmoet had, geleverd. Eén fregat en twee koningschepen had hy genoodzaakt zich
over te geven, en de anderen hadden de wijk genomen. Hieruit nu leidden de Staten
af, dat het hoogst wenschelijk was, dat onze schepen ten spoedigste zee kozen. Zg
betuigden de nieuw benoemde vlootvoogden zoo veel mogelijk te zullen ondersteunen, en
slaakten de bede, dat w God de Heer daartoe zijnen genadigen zegen geliefde te geven,
gelijk Hij met de verovering van die schepen door den Vice-Admiraal
bankert gedaan
had." En stonden de Directeurs der nieuwe order op zee, wegens de onaangenaam-
heden , die hunne betrekking hun berokkend had, steeds op hun ontslag, Hun Hoog
Mögenden drongen er op aan, dat zij zich tot nader order met hunne taak zouden
blijven belasten, en maanden hen aan, »zoo zeer hun de welstand van het lieve Yader-
land ter harte ging," alle mogelyke vlijt dag en nacht aan te wenden. Al wal de
nieuwe Luitenant-Admiraal begeerd had, werd hem toegestaan. De fregatten zouden
geleverd worden; voor eenen correspondent te
Dover zou joachimi zorgen, en ook een
predikant zou op de vloot worden aangesteld, »hoewel dit voor dezen nooit gebruikelgk
was geweest"

Den 21 November (1657) nam tromp van de Staten-Generaal afscheid, voornemens
zijnde ten eersten met de vloot in zee te steken. Hun Hoog Mögenden wenschten hem
geluk op de reize, en baden hem toe, dat God zijne pogingen met de overwinning
zegenen mocht. Daar er weldra bericht kwam, dat eene vloot van den vijand, naar
Vlaanderen bestemd, derwaarts op weg v\'as, zoo scheen hij spoedig de gelegenheid te
zullen hebben om zijn geluk te beproeven

Intusschen hadden de Staten den Luitenant-Admiraal den bouw van eenige fregatten
toegezegd. Maar hoe, zoo klaagden Hun Hoog Mögenden, »in diezen grooten nood"
de daartoe benoodigde penningen te vinden?
Holland mocht rijk zijn. Nog onlangs, bij
gelegenheid dat de Staten van die Provincie, ongeneigdheid om een te groolen oor^

» Resol. Stat.-Gen. 30 Oct. 1637.

- Resol Slat.-Gen. 3 Nov. 1637. Hoe de Raadpensionaris cats het zijne loebraclit om het zee-
volk tot nieuwen moed aan Ie vuren, en welk een geest dezen
staatsman daarbij bezielde, bewijst
zijne toespraak aan het scheepsvolk (zie uiijne
Voorlezingen over de Gesch, der Nederl. D. 1, Sf.
}V, p. 33 enz.). 3
Stat.-Gen, 21 Nov.; 4 Dec. 1637. Resol. Holl 31 Nov. 1637.

1036—
1039.

i

-ocr page 132-

DES VADERLANDS. ' 157

logslast te dragen zwarigheid gemaakt hadden οήι de öO compagniën, welke in 1628 1636—

16S9·

gehcht waren, aan te houden had de Prins haren Gecomrailteerden onweêrsproken
te geinoet gevoerd, dat de som van 3ö0,000 gulden, tot het onderhoud dier com-
pagniën vereischt, voor zulk eene machtige Provincie gering te noemen was:
Hólland
was, voegde hij er bij, te rijk en vol zegens om op dat punt zwarigheid temaken, en
nimmer had de gemeente in
Holland middelen aan hare Regeering geweigerd Maar de
Slaten-Generaal waren geweldig om geld verlegen. De oorlogschepen op de binnenwateren
zouden, als voortaan ondienstig, afgedankt worden; maar om ilezen maatregel uit te
voeren, moest het volk worden afbetaald: hiertoe waren meer dan ö0,000 gulden noodig,
en deze was het Hun Hoog Mögenden moeilijk te vinden. Toen werd voorgesteld, de
actiën, die de Staten-Generaal in de Oost-Indische Compagnie bezat, daar zij op dit
tijdstip zeer hoog stonden, te verkoopen. Wat er na betalinjg van die 50,000 of meer
guldens overschoot, zou lot aankoop der fregatten gebruikt worden — Het ontbreken
dier fregatten had teweeg gebracht, dat op de vijandelijke schepen, die aan
tromp
ontsnapt waren, geen jacht had kunnen gemaakt worden, en dat zy onbeschadigd in
Duinkerken waren binnengeloopen Dat tromps waakzaamheid te kort was geschoten,
was aan hem niet te wijten, vermits er zich, in plaats van 52, slechts tien oorlog-
schepen onder zijne vlag hadden laten vinden. Op dit bericht verdubbelden de Staten
hunne bemoeiingen, opdat de orders, op het zeewezen gegeven, ten spoedigste nage-
komen werden En toen
tromp in Maart mondeling verslag van zyne verrichtingen
had gedaan en zyne bevindingen had medegedeeld, werden middelen beraamd om bij
voortduring eene vloot van genoegzame sterkte in zee te houden 7. Tegen het einde

1 I

' Zie hiervoor, bladz. 105.

2 Resol. Holl, 25, 27, 28 Ä'ov.j 1, 2, 4, 5, 10, 15, 17, ISDec. 1637. Aitsema, II, bl.407.

3 Resol, Holl. 19 Dec. 1637. Vooral Haarlem drong op de afdanking der 50 compagniën van
1628 aan en weigerde te adviseeren op de punten van beschrijving, zoo tot die afdanking niet
besloten Averd, Daarop zinspeelde de Prins, toen hij met de hem eigen welsprekendheid het
aanhouden dier troepen aanbeval. Al ware
Holland, zeide Hj, niet zoo rijk, als het was, »de hals
ging vóór de beurs, en de Steden, die zoo veel voor de goede zaak geleden hadden, als
Haarlem
en Leiden, moesten zich de vroegere jammeren herinneren, en bedenken wat zij toen al niet
zouden gegeven hebben om de vrijheid van den Staat en de eer van
vrouw en kind te behouden."

UesoL SlaL-Gen. 31 Dec. 1637. 18 Febr. 1638. Resol. Holl. 17 Febr. 1838. De Staten-
Generaal bezaten acties ten bedrage van /"25,000 kapitaal j zij verkochten ze voor
f 1,200,500
{Resol SlaL-Gen. 19 Jan. 1638).

Brief van Witte Cornel. de Witt, in Kronijk v. h. Hist. Gen. te Vir. Jaarg.XXlV, bl. 46—49.

« Resol. Stat.-Gen. 16, 17, 26 Febr. 1638. Resol. Hall. 16, 17 Febr.; 2, 3 Maart, 1638.

' Resnl. Stat.-Gen. 11 Maart, 1638. Resol. Holl. 11, 13, 16 Maart, 1638.

UI Deel. 5 Stük. 17

-ocr page 133-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

derzelfde maand was 's vijands vloot, 32 of 53 schepen sterk, op nieuw uit Duinkerken
uitgélüöpen. Tetwijl tïeiomps schepen binnengaats waren, 'had de Vice^Adrairaal jak
EVERTSBTT, mits genoegzaam ondersteund, zich bereid getoond om den vijand binnen te
houden of hèm, 'zöo hy het'uitloopen waagde, aan te tasten. Doch dit voornemen «had
geen gèvolg gehad, en alsbu vorderde de'eer van het land den vijand, daar hij door
legêöiwind bij L·' Gindels werd opgehouden, te gaan aantasten en, zoo mogelijk, te
tërslaan. Hiertoe wètd 'al·
Wat doenlijk was, in het werk gesteld; doch vóórdat men
gereed was, nlaaklë'de vijand tan ëën gunstiger wind gebruik om het kanaal af te loopen,
en "de'toèbéreidsèlen, niet dat doel
gemaakt, hadden geenén voortgaög Κ

Doch kwam het er' eigenlgk bovenal op aan, den Engelschen te lOonén, dat wij
meester öp ïee wilden en konden zgn, en hun te beletten onze blokkade der Vlaarïische
kust te Vèrgdeien, zbo
is^ het'niet vreemd, dat tromp zich lol de Siaten wendde, om
éehtóaai'^ gemachtigd Ie worden , · zich^ krachtig legen de Engelschen le ^Iaten gelden.
Dit gèsöhiedde deu IT^a April, 1638, en in overlisg met Zijne Hoogheid'werd eene
InstïUötië bei-aamd wélke, Mijkeiis de gevolgen, den Luitenaiit-Admiraal dén'last
vérstrekte om de Engelschen niet Ie ontzien. Zoo was er dan hoop, dat eindelijk het
voornaarriste belêlsél uit den weg geruimd zou worden, en zou de Republiek zich
meesteres van dé zëe kunnenUoónenï Daartoe diende beter dan vroeger de hand gehou-
den te worden aan de uilvoering der besluiten ten aanzien van het zeewezen genomen,
en de Staten van
Hólland lieten niet ina, deze zaak verscheidene malen door buitenge·^
wone'Gëdépulfeerden, ter Generaliteit, aan de andere Provinciën aan Ie bevelen

'Vóór het einde dér » maand April was tromp gereed om met 12 ootlogschepen én
twee jachten uit het Goereesche Gat in zee Ie loopen Veel bleef er nog te doen

' Resol. Stat.-Gen. 20, 25, 30 Maart; 8, lÖ April, 1638. Resol Holl. 22, 29, 30, 31 Maart;
1, 2 April, 1638.
Brief van M. II. Tromp, in Kronijk v. h. Hist. Gen. te Utr. Jaarg. XXIV,
1)1. 15—'17. Hoe na dit een en ander, zelfs nog na dén slag bij
Duins, över tromp geoordeeld
werd, kan men zien in:
t'samenspraek over de la ff el. daden, gelegenthedén, ende afkomste van
den Vecht weledelen manhaften zeeheldt M. H. Tromp,
in Bijdr. tot de geschied, van het Nederl.
zeewezen,
door Dr. h. i. broers, Iir Stuk. Bij dien vinnigen aanval was nijd in het spel, door
de Zeeuwen en de vrienden van
van dorp tegen tromp gekoesterd. Ook waren de vrienden van
«f. Λνιττ, sedert het onderzoek naar liet gedrag van dezen Vice-Admiraal in October 1638, tegen
tromp verbitterd. Vooral ergerde het tromps benijders te zien, dat de predikanten voor hem
gestemd waren. Dit duidde eene geheele omwenteling aan^ bij de gemeente. Immers trok zij
tlians partij voor eene versterking van het zeewezen, die de strekking had om de overmacht van
Holland tegenover alle uitzichten van den Prins te bevestigen.

2 Besol. Stat.-Gen.'i7, 27^April, 1638. Resol. Holl. 17 , 20 , 21, 24 April·, 1638.

3 Resol. Stat.-Gen. 23'April; 3, 4, 5'Mei, 1638. Resol. Holl. 20, 21, 29 April; 5, 7Mei, 1638.

4 Resol. Stat.-Gen. 2i April, 1638. Re&ol. Holl. 20, 24, 27, 28 April, 1638.

1C3R—
1639.

-ocr page 134-

DES VADERLANDS. 131

om zijne vloot lot de genoegzame sterkte te brengeü. Nieltemin onlviDgen Hun Hoog 1C36—
Mögenden reeds in het begin van Juni berichten, waaruit TRoaips wa^kza^imheid blqek,
en van hemzelven het dringend verzoek, dat er uitvoering gegeven mociJit worden aan
het plan van
Holland om de schepen, die zich moesten komen vervqrschen, telkens te
vervangen, in dier voege, dat er steeds eene macht voorhanden was, in staat om de
Duinkerkers uit zee en onze haringvisschers buiten schade te houden ^ Hoe noodig
het was, dat de onzen zich machtig op zee beloonden, bleek nog uit brieven van de
Admiraliteit Ie
Middelburg, den Juni aan de Staten-Generaal medegedeeld, waarin

te lezen slond, dat de Engelschen dagelijks met vloten de Vlaamsche havens in en uil- AanmatigiDgen
voeren, en niet alleen Engelsche, Lubeksche, Hamburgsche en allerlei andere koop-
vaarders, maar ook dezulken, die te
Duinkerken te huis behoorden, in hunne bescher-
ming namen. Een Engclsch oorlogschip had op een der onzen gescholen om hem te
dwingen Ier
eer zijner Brilsche Majesteit zijn marszeil te strijken. Toch onlZ8^gen zich
de Staten en Zijne Hoogheid den Luitenant-Admiraal alsnog bevel te geven om dcü
Engelschen hunne sloulheid te beletten. Zonder geweldigen zeeslag trouwens zou dit
niet hebben kunnen geschieden, daar soms een vijftiental Engelsche koningschepen
tegelijk bij onze schepen voor
Duinkerken hel anker Helen vallen, Klaagde men bij
den Koning van
Groot-Briiannie, dat zijne onderdanen den Duinkerkers zelfs buskryit
toevoerden, zoo kreeg men ten antwoord, dat zijne Majesteit zulks niet kon verbieden:
hij begeerde den handel niet Ie belemmeren, en wanneer die schepen met buskruit,
die trouwens van hem geen convooi kregen, buiten waren, mochten zij zei ven op hunne
veiligheid bedacht zijn In dezen zelfden tijd verleende de Koning brieven van schaa-
verhaal aan onderdanen van hem, die, door de onzen benadeeld, gelijk zij beweerden,
geen recht hadden kunnen krijgen. Van die brieven maakten de Engelschen gebruik
door onze koopvaarders aan te randen. Zij ten minste, die dus werden aangerand, be-
hoefden den aanvaller niet te ontzien: want, zeiden zy, zelfverdediging was het recht
der naluur. Derhalve lieten zij
joa.q«imi de Engelschen waarschuwen melde verklaring,
dat dezen zich met dus Ie handelen groote ongelegenheid op den hals konden halen

Zoo bleek ten duidelijkste, dat eene laatste poging, door den Heer vosbergept aan- Vosbeegeks
gewend, om karel I de wapenen legen Spanje te doen opvatten, vruchteloos was SJ f".

bleven. Na zijne laak in Frankrijk volbracht te hebben was die Heer den IS«!««» Ja-
nuari 1638 met den Heer
d'estrades, die met eene zending bij den Prins van Oranje
belast was ^, en met eenige Heeren van het gevolg van den Heer d*estampes , Ie Dieppe

' Resol. Holl. 3 Aug. 1638,

2 Resol. Sial.-Gen. 11, 18, 23 Juni; 7 Juli, 1038. Brief van cHiuei. de cüpbe uit Middelb.
V. 13/23 Juni, 1638 (In het Archief van Hitten). Brief van M.U. Tromp, mKronijk enz. p. 17—20.

3 Resol. Slat.-Gen. 12, 21, 24 Aug. 1638. < Zip hiervoor, bl. 105. ^^ Zie hiervoor, bl.107.

17*

-ocr page 135-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

scheep gegaan. Door tegenwind zag de kapitein van het schip, dat hen voerde, zich
genoodzaakt op de hoogte van
Nieuwpoort voor anker te gaan liggen. Hier zagen zij
vier schepen op zich afkomen, die zij voor Duinkerkers hielden, hoezeer het, gelijk
later bleek, de Vice-Admiraal
witte,gob.neliszoon de witt was, die te laat te Dieppe
was gekomen om vosbergen af te halen. Hoe het zij, de kapitein koos de partij om
te trachten het vermeend gevaar te ontkomen, en na verlies van zign mast, het gevolg
van het slechte weder, kwam hy te
Margate aan. Tot Gravesand^ waar hy de geleden
schade hoopte te herstellen, de rivier opgevaren zijnde, ervaart hy, dat hij zou moeten
wachten totdat hij een nieuwen raast uit
Londen zou hebben bekomen, hetgeen wegens
het dryfijs zoo spoedig niet zou kunnen geschieden.
Vosbergen, die met d'estrades
en de Fransche Heeren over land naar Gravesand gereisd was, dit vernemende, besloot
naar
Londen te gaan, waar de Heer joaghibii hem uitgenoodigd had ten zijncnt te komen.
Immers was het dadelijk op de beurs en aan het Hof ruchtbaar geworden, dat de Heer
vosbergen te Margate aangeland was. Te Londeti gekomen, was de vraag, of hij den
Koning en zijne staatsdienaren zou gaan begroeten. Hiertegen pleitte, dat de Fran-
sche Ambassadeur, de Heer
de bellièvre, het er voor zou kunnen houden, dat vos-
bergen
in last had om den Koning van Groot-Britannië mede te deelen, wal hij in
Frankrijk verricht had ten einde dien Vorst een blijk van vertrouwen te geven en te
toonen, dat men niets tegen hem met
Frankrijk beraamde. Doch bellièvre kwam
vosbergen met de meeste voorkomendheid bezoeken, en ried hem zelf zijne opwachting
bij den Koning te gaan maken: Zijne Majesteit, zeide hij, mocht wel hooren, wat
Frankrijk voor ons en de verdreven Duitsche Vorsten over had. Zoo verviel de reden,
die
vosbergen gehad had, om zich van het vragen eener audientie by den Koning te
onthouden, en te meer besloot hij daartoe, omdat hij vernam, dat men het ten Hove
vreemd zou vinden, zoo hy zich aldaar niet liet aandienen. Daarby kwam, dat
joaghihi
in last had, den Koning een gelyk subsidie te vragen, als Frankrijk ons verleend had.
Dus kon het, meenden onze staatslieden, niet anders dan goed doen, zoo
karel I
rechtstreeks vernam, hoe goed de Afgevaardigde van de Staten te
Parijs geslaagd was.
In dezen zin derhalve sprak
vosbergen op de audientie, die hem den Januari

verleend werd, en voorts liet hij zich met veel vrijmoedigheid legen den Koning uil.
Deze beloonde hem veel beleefdheid, doch later verhaalde de Secretaris
goke, hoe de
Koning
vosbergens raad om de wapenen legen Spanje op Ie vallen, voor Ie gevaarlijk
hield: immers, had hy eenmaal den oorlog aangevangen, zoo konden, zeide hij, de
verbondenen licht vrede maken en hem in den steek laten: eersl mpest hij uil den loop
der onderhandelingen te
Hamburg te weten komen, welk een' slaat hij op de verbon-
denen maken kon. — Toch scheen de Koning er geen prijs op te stellen, dat er Ie
Hamburg een degelijk besluit genomen werd: dit meende men af Ie mogen leiden uil
de omstandigheid, dat hij zich aldaar door personen van weinig of geen aanzien deed

1636—
1039,

-ocr page 136-

DES VADERLANDS. ' 157

f jiII, Μ.1 ιΜ.i 1·^;,·piy.»;^jj··,-. n φ,,,.Λ

■vertegenwoordigen. — Intusschen was het schip, waarmede vosbergen de reis weder 1636—
zou aanvaarden, hersteld. Geene ministers wilde hij bezoeken, dan die, welke hij Ie
Gravenhage gekend had en die hem waren komen zien.' Dus kon hij dan nu vertrekken.
Het aanbod om, ten einde voor de Duinkerkers beveiligd te wezen, met een Engelsch
koningschip te gaan, zoo als de Fransche Ambassadeurs gewoon waren, sloeg hy be-
leefdelijk af, om den schijn te vermijden, alsof wij de bescherming des Konings be-
hoefden, of, zooals hij het zelf uitdrukt, »om in het boekske van
Seldenus niet te
komen." — Den Ι«'®"! Februari kwam hij te
Vlissmgen^ den daaraanvolgende in
den Haag aan, waar men, wetende dat hij bijna 3 weken geleden te Dieppe scheep
was gegaan, in zorg verkeerde, dat hij verongelukt was

-ocr page 137-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

154

-ocr page 138-

DES VADERLANDS. ' 157

in deze dagen de blijken. Nog legen het einde van Augustus (1658) was hij, zoo
schreef
joachimi, voornemens, schepen in den mond van de Maas Ie zenden, met het
döel oto de schepen in het oog te houden, die aldaar, onder den schijn van het op
Hamburg oi de Wezer gemunt te hebben, gereed lagen om krijgsbehoeften naar
land over te voeren. De Staten lieten JOAcniMi den Koning beduiden, dat die maatregel
gcenén grond zou hebben, daar zij op
Engelands verzoek den uitvoer van oorlogs-
benoodigdheden naar
Schotland verboden hadden, en dal zij ook het verschijnen van
Engelsche oorlogschepen in hunne rivier »niet met goede oogen konden aanzien" ^ Bij
nader indenken nu begreep de Koning zoo zeer in zyne omstandigheden de goede gene-
genheid der Staten te behoeven, dat hij beloofde, geen toevoer van mond- of krijgs-
behoeften naar Vlaamsche havens te zullen toelaten Van 's Konings verlangen om de
zaak van zijnen neef door de Stateti bevorderd te zien, getuigde het bericht van
joacnmr,
dat de Secretaris coke hem herhaaldelijk gezegd had, hoe alle zwarigheden uit den
weg zouden geruimd kunnen vv^orden, zoo Hun Hoog Mögenden de onderhandelingen ie
Hamburg maar niet langer tegenhielden, en dat als de punten, die er te/Wijs tusschen
Engeland en Frankrijk beraamd waren, Hun Hoog Mögenden niet aanstonden, zij slechts
een nieuw accoord, met den Koning te maken, hadden voor te slaan

Met zulk eene gegronde verwachting, dat hare macht ter zee eenmaal op vastere
grondslagen zou gevestigd en
Groot-Briiamiiê tot meer bescheidenheid zou teruggebracht
worden, konden de Zeeprovinciën tamelijk onverschillig zyn ten aanzien, van den meer-
deren of minderen voorspoed, met welken de Prins van
Oranje op het grondgebied des
vijands oorlog voerde.

Na de nederlaag, door Graaf Willem van Nassau bij Calloo geleden, bleef de
Prins te
Noordgeest gelegerd. Hier liet de vijand hem met rust; alleenlijk deden de
Spaanschen den Juli met [hunne ruiters, die elk eenen musketier achterop geno-

men hadden, eenen inval in het kwartier van den Rijngraaf. Dezen Vorst maakten
zij gevangen, en in het gevecht sneuvelde van onze zijde, met anderen, een Graaf van

1G36—
1039.

-ocr page 139-
-ocr page 140-
-ocr page 141-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— krijgsvolk in dienst te hebben, hetwelk niet door den Staat, maar door eene vreemde
Mogendheid betaald werd i.

Niettegenstaande het leger alzoo in dit jaar Troegtijdig in de garnizoenplaatsen was
teruggekeerd, hielden de Staten een waakzaam oog op de Duitsche legermachten, dat
zij onze grenzen niet te zeer van nabij naderden.
Staat van zalcen In het voorjaar (van 1638) hadden de Keizerschen het niet gewaagd, de Kleefsche
steden te bezetten, en de Luitenant-Generaal
stakbnbroek had zijne ruiterij ^ weder in
hare garnizoenen teruggebracht, na zich overtuigd te hebben, dal
jan van ISassau met
de vyandelijke ruiterij het veld had verlaten en de Keizerschen zich stil hielden Om-
streeks denzelfden tijd maakte zich de Koning van
Denemarken tot bemiddelaar tusschen
den Keizer en de Staten om den aftocht der Hessen uit
Oost-Friesland te verkrijgen:
verliet de Landgravin dat Gewest, zoo verbond de Keizer zich, het ook met zijne troepen
niet te bezwaren Maar het liet zich nog weinig aanzien, dat
Oost-Friesland van
den overlast van vreemde soldaten ontslagen zou worden. Integendeel, terwyl
gallas
cn piGGOLOMiiyi zich in de nabijheid vertoonden of nestelden, versterkten de Hessen hunne
stelling, en de Oost-Friezen, die de tot 20,000 Rgksdaalders gestegen maandelijksche
bijdrage niet zoo gereedelijk betaalden, werden door hen met executie bedreigd

Steeds onderhandelde de Landgravin met den Keizer met het oogmerk om tot eene
verzoening te komen, van welke de ontruiming van de door hare troepen builen haar
gebied bezette plaatsen de prijs zou zijn. De klachten der Oost-Friezen en de meer-
malen haperende uitbetaling van het subsidie, haar door
Frankrijk verstrekt, verklaren
de geneigdheid der Vorstin om zich met den Keizer te verslaan. Drong de Koning van
Frankrijk telkens by de Staten aan, dat zij de Landgravin niet verlaten, maar haar
met geld en krijgsbehoeften ondersteunen zouden, vvederkeerig vermaanden de Stalen
den Koning, als de Landgravin over het uitblyven van het Fransche subsidie te klagen
had — Ook de Keurvorst van
Brandenburg beijverde zich bij voortduring, in overleg
met den Keizer, om het zoo ver te brengen, dat zijne Landen door alle vreemde troepen,
en dus niet door de Hessen alleen, maar ook door de Slaatschen ontruimd werden
Dat overleg nu zoo van de Landgravin als van den Keurvorst van
Brandenburg met
den Keizer hadden de Staten alle reden bedenkelijk te achten: immers, zoo de onder-
handelingen geslaagd waren, zou de macht des Keizers op hunne grenzen daardoor

1 Resol Holt. G Oct.; 3, 4, 9, 10, 11, 21 Dcc. 1638. Aitseha, p. 537.
^ Zie liicrboven, p. 99.
 ^^ Resol. Slat.-Gcn. 23 Maart j 16 April, 1638.

4 ïiesol. Stat.'Gen. 10 April, 1638. ® Resol. Slat.-Gcn. 25 Mei; 12 Juni, 1638.

O Resol. Stat.-Gen. 2 Aug.j 22 Noy. 1638. Aitsema, II, p. 553, 554.
' Resol. Slat.-Gcn. 14 Mei; 1, 7 Juni, 1638. « Resol. Stat.-Gcn.Aß Aujj. 1638.

ύ

-ocr page 142-

DES YADERLAPiDS. U7

slechts vermeerderd en geregeld zijn geworden. Uit het rapport van den Heer ripperda ,
die in den zomer (van 1658) lot de Landgravin gezonden was, bleek, dat het er door den
Keurvorst van
Keulen op werd aangelegd, dat, als het verdrag tnsschen den Keizer en
de Landgravin getroffen zou zijn, er in
Westfalen een leger zou worden gehouden,
hetwelk de Stalen verzocht zouden worden als onzijdig te erkennen Hoe weinig
echter zulk eene krijgsmacht als inderdaad onzijdig zou hebben kunnen aangemerkt
worden, ligt voor de hand. Geen wonder derhalve, dat de Slalen dat verdrag zoo veel
mogelijk zochten te verijdelen. In September (1658), toen het zoo goed als beklonken
scheen, ging er van Hun Hoog Mögenden een dringende brief aan de Landgravin af:
was deze Vorstin in hare overeenkomst met den Keizer (dit brachten haar de Stalen
onder het oog) niet gedachtig geweest aan de verzekeringen, die zij Hun Hoog Mögenden
gegeven had, dan zouden zij en hunne bondgenooten, dat is de Franschen, zulks »niet
met goede oogen kunnen aanzien, en zou zulks misschien zeer vreemde gevolgen kunnen
iiebben" ^

En was de Keurvorst \an. Brandenburg geneigd, den Keizer meer dan den Staten- De staten drin-
Generaal in te willigen, deze laatsten lieten hem gevoelen, dat zij het in hunne macht voret pan
Bran-
iiadden om hem te benauwen. Sedert het voorjaar van 1658 begonnen eenige Provinciën,
en met name de Heeren van
Amsterdam, zwarigheid te maken om den Keurvorst langer
krediet Ie geven en toe te lalen, dat hij door het onbetaald laten zelfs vah de renlen
van het in 1616 bij
pietek uoefijzer , ontvanger der convooien en licenlen te Am^ieriiam,
door hem opgenomen kapitaal van 100,000 Rijksdaalders of 248,000 Gulden, schuld op
üchuld stapelde. De som was toen tot bijna een millioen guldens geklommen Dus
besloten de Staten-Generaal maatregelen te nemen, om tol de aflossing te geraken. Het
middel daartoe bestond hierin, dat zij den ontvanger acte verleenden len lasle van de
conlributiën van
Gulih en van de helft der domeinen van GuUk, Berg en Ravensberg^
in der tijd door den Keurvorst verbonden Dit gaf natuurlijk aanleiding lot bezwaren,
door de ingezetenen dier Gewesten geopperd, en had de strekking om den Keurvorst
tegenover den Hertog van
Palls-Neuhurg en zijne eigene onderdanen in moeilijkheden
te brengen. Aldus in het nauw gebracht, was de Keurvorst bedacht, de gevorderde
som bij wijze van belasting op zijne Kleefsche landen te vinden; doch de Stenden van
dit Gewest verontschuldigden hunne ingezetenen, als niet gebonden om lasten op te
brengen, lot welke zij geen consent gedragen hadden. Hun Hoog Mögenden, oordee-
lende, dat dit eene zaak was, die hen niet aanging, hielden zich aan den Keurvorst,

' Rcsol. Stat.-Gen. 13 Sept. 1638. ^ rcsoL StaL-Gen. 23 Sept. 1638.

' /{eio/. Holl, 4, 5, 24 Maart; 24 Juli; β Aug. 1638. ResoL Slat.-Gen, 19Mei-, 23 Juli, 1β38.
* Resol. Stat.-Gen. 28 Juli, 2, 21 Aug. 1638.

18*

-ocr page 143-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

verwachtende, dat deze de som uit zijne domeinen of op eene andere wijze zou bekomen.
Alsnu Terzocht de Brandenburgsche Regeering, te
Emmerik, dat Hun Hoog Mögenden in
mindering der Yerschuldigde gelden de schuldvordering wilden aannemen, die de Keurvorst
op den Herlog van
Palts-Neuhurg beweerde te hebben. Maar deze verklaarde tot de beta-
ling niet gehouden te zijn. De Staten waren van hetzelfde gevoelen, en eischten , dat de in
, September 1657 en 1658 verschenen termijnen in baar geld zouden Avorden betaald i. Bij
de Brandenburgsche Regeering, op deze wijze in de engte gedreven, waren de Stalen te
zekerder medewerking te vinden, toen zij haar onbewimpeld verklaarden, niet te zullen
dulden, dat zij aan de Keizerschen, die zich in den winter weder in
Kleefschland
schenen te willen nestelen, toegang verleende. Ten dien einde, voegden zij er bij,
zouden zij den Luitenant-Generaal
stakenbroek aan het hoofd zijner ruiters in Kleefsch-
land
laten inrukken, en daar laten verblijven, totdat men de zekerheid had, datpicco-
Lojvimi er uit zou blijven — Ook den toegang tol het Guliksche en het Luxemburgsche
zouden de Staten dezen Keizerschen Generaal gaarne belet hebben en zij waren steeds
geneigd om van de ingezetenen van hel Guliksche een bedrag in geld te eischen, gelijk
staande met hetgeen zij aan de Keizerschen opbrachten Doch zoo ver strekte hun
vermogen niet; maar hun gezag op den Keurvorst van
Brandenburg gebruikten zij om
de Keizerschen uit
Kleef te houden, gelijk zy hunnen invloed bij de Landgravin deden
gelden om dezelfde troepen op genoegzamen afstand van de grenzen van
Groningen te
doen blyven

Terwijl oorlog en oorlogsgevaar aldus aanhielden, werd er in dit jaar bij voortduring
werk gemaakt van de aangevangen onderhandelingen te
Hamburg tot bijlegging van
den strijd in
Duitschland onder bemiddeling van Frankrijk, Groot-Britannie, Dene-
marken
en de Staten-Generaal, en was er steeds sprake van de voorbereiding eener
byeenkomst te
Keulen om een algemeenen vrede tot stand te brengen.

De bijeenkomst te Hamburg was aangelegd om door vereenigde pogingen den Keizer
iteu te Hamburg. ^^ jy^ingen den verjaagden Keurvorst van de Palts te herstellen, en de eischen der
Zweden Ie voldoen. Doch de staatkunde van den Koning van
Groot-Britanniè bleef te
weifelend. Steeds zag Koning
karel I zijne ware vrienden aan de zijde \an Spanje, én
hoopte hij, zonder deelneming aan den oorlog, bloot door den schijn van aansluiting
aan
Zweden en Frankrijk, den Keizer tot herstel van zijnen neef te bewegen. Toen
de zaken van dezen Prins, die getracht had zich voor den winter te
Lemgo ('m Lippe-

\

» ResoL· Stat.-Gen. 2, 27 Dec. 1638. Aitsema, II, bl. 556.
^ Resol. Stat.-Gen. 9, 20, 28 Dec. 1638. Aitsem\, t. a. pt.

3 Resol. Stat.-Gen, 23 Dec. 1638. Resol. Stat.-Gen. 30 Sept. 163S.

5 Resol, Stat.-Gen. 3, 4, 21 Dec. 1638.

1036—

if.sy.

-ocr page 144-

DES VADERLANDS. 141

Delmold) le nestelen, doch bij die stad in Oclober 1658 door de Keizersehen geslagen leäO —
was geheel waren verloopen, haperde het den Engeischen ganschelijk aan kraclil
en belangstelling, om de onderhandelingen le
Hamburg of elders voort te zetten. En
Frankrijk was het slechts te doen om den oorlog lusschen de Zweden en den Keizer
levend te houden, ten einde voor eigen plannen legen
Duitschland een gewenschten steun
te vinden. Zoodra dus in 3Iaart (1658) een nieuw verdrag van subsidie was lot stand
gekomen, door
Frankrijk aan de Zweden le leveren, waarbij dezen zich verbonden
den oorlog nog drie jaren voort le zetten had die Mogendheid haar doel voor het
oogenblik bereikt. Geen wonder derhalve, dal de byeenkomsl te
Hamburg verder geene
belangrijke vruchten opleverde. Toch wilde
Frankrijk den blaam vermijden, alsof zij
een eeuwigdurenden oorlog begeerde, en inderdaad wenschte
Frankrijk étn we^c, mils
hij haar slechts het overwicht in
Duitschland boven het Huis van Oostenrijk verzekerde.
Toen het dus gebleken was, dat de onderhandelingen te
Hamburg geenszins lol de
regeling der Duitsche zaken zouden leiden, werd de vergadering le
Keulen weder bij de
hand genomen, waar men de proef zou nemen, of de strydende partijen zich tot eenen
algemeenen vrede konden verstaan.
Frankrijk was, na den min gunstigen afloop der
krijgsondernemingen in den zomer van 1658, gansch niet afkeerig van hel denkbeeld
om ten minste een wapenstilstand te sluiten en le geruster kon deze Mogendheid zulke
onderhandelingen aanvangen, omdat zij zich door hare verdragen met
Zweden en de
Staten-Generaal verzekerd kon achten, dal deze beiden haar niet in den steek zouden
laten, noch zich afzonderlijk met
Spanje of den Keizer zouden verstaan. Ook was in hel
laatstelijk te
Hamburg lusschen Frankrijk en Zweden gesloten verdrag bepaald, dal,
vermits er steeds sprake was van algemeene bevrediging, er tegelyk le
Lubek en le
Keulen zou onderhandeld worden, derwijze dat er lusschen de onderhandelingen op de
beide plaatsen een onafscheidelijk verband zou bestaan: te
Lubek zou gehandeld worden
lusschen den Keizer en de Zweden, en
Frankrijk zou er een Agent hebben; le Keulen
zou er gehandeld worden lusschen den Keizer en Frankrijk^ en Zweden zou er een
Agent hebben, en de bondgenooten van wederzijde zouden zich by de onderhandelingen
laten vertegenwoordigen, waartoe hun van de tegenpartij behoorlijke paspoorten moesten
verstrekt worden.

Zoo werden dan ook de Stalen in het najaar van 1658 met deze plannen van onder-
handeling gemoeid en de zaak der paspoorten op nieuw le berde gebracht.

In September, 1658, kwam de Fransche Ambassadeur voor den dag met eenen brief, im-

hem door den Graaf d'avaux uit Hamburg geschreven, waarin deze zijn verlangen le luauThJ gezaï
kennen gaf, dat de Stalen de Kroon Zweden verzoeken zouden, hare Gedeputeerden t/n. ^e on-

derhaDuclmgen te

■ ----Keulen zoiuleu

' Aitsema, II, bl. 538, 587. 2 Aitsema, II, LI. 578—580. bijwonen.

Archives de la Mais, d'Orange, ρ. 137. ^ Aitsema, II, bl. 578—580.

3

-ocr page 145-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lf)36— niel naar Lubek Ic zenden, lenzij Hun Hoog Mögenden zeiven Ie voren van den Koning
van
Spanje paspoorten gekregen hadden voor de Afgevaardigden, die zij naar Keulen
zouden zenden i. Zóó bezorgd waren de Franschen, dat de Zweden met den Keizer
onderhandelen zouden, zonder dat zy zeiven met hunne bondgenooten te
Keulen de
onderhandelingen met het Huis van
Oostenrijk hadden geopend. Bij gelegenheid dat
zij den Zweedschen Gezant
gamerarius en den Zweedschen Resident spiering ^ dat
verzoek kenbaar maakten, vernamen Hun Hoog Mögenden, dat de ministers van
Frankrijk
en van Zweden te Hamburg werkzaam waren om voor de staatslieden, die de Stalen
naar
Keulen zouden afvaardigen, zoo van Spanje als van den Keizer paspoorten te ver-
werven Hoe weinig zij echter nog kans hadden om die stukken in behoorlijken vorm
te bekomen, bleek spoedig uit eene mededeeling van den Venetiaanschen Gezant te
's Gravenhage, die den Gecommitteerden der Staten een paspoort loonde, onlangs door
den Kardinaal-Infant voor de naar
Keulen bestemde Afgevaardigden van Frankrijks Ge-
allieerden afgeleverd. Die Gezant zelf moest dat stuk onvoldoende noemen. De Gezant
van
Frankrijk wraakte het dan ook insgelijks, en betuigde op nieuw, dat zijn Koning
niet zou toelaten, dal hetzij te
Lubek of te Keulen iets werd besloten lot nadeel van
onzen Staat of zonder dat Hun Hoog Mögenden er in gekend werden Ook de Zweedsche
Gezant verzekerde, dat de Kroon, die hij vertegenwoordigde, niet afzonderlijk over vrede
zou handelen; maar hij verbond daaraan de voorwaarde, dat zij zich, almede door ons
subsidie, lot voortzetting van den oorlog in staat gesteld moest zien Steeds waren de
Stalen niel bijzonder vaardig met het uitbetalen van de beloofde, of met het beloven
van vernieuwde bijdragen, en met heftige redenen drong
spiering van lijd lot tijd daarop
aan. Was het subsidie na zulki eene aanmaning betaald 6, dan haperde de levering
spoedig weder, zoodra slechts
Holland begreep, dat men zich ontzien moest den Keizer
een oorzaak van vredebreuk Ie geven, of wel dat men den ernst der Zweden om den

ι Re&ol. Slat.-Gen. 21 Sept. 1638.

^ i

2 Sedert het najaar van 1637 komt hij voor als pieter spiering silvergroon, erfgezeten op
Norsholm, Raad van financiën en Resident van de Kroon Zweden, In Januari 1638 beklaagde
spiering zich ten Iioogste, dat men hem nagaf en zelfs krakaü berichtte, dat hij deel zou hebben
aan het bedrijf van zijnen broeder, die als bevelhebber van een oorlogschip met geweld den
Poolschen tol te
Danzig invorderde. De Staten erkenden weldra de onschuld van den Resident
{ResoL Stat.-Gen. 12, 14, 21 Jan. 1638).

Resol Stat.-Gen. 4, 5, 10 Oct.j 10 Dec.^638.

^ Resol Stat.-Gen. 17, 20, 26 OcL 1638. ^ B.esol. Stat.-Gen. 2 Nov. 1638.

ö Resol. Stat.-Gen. '12, 16 Nov. 1637. 12 , 27 Jan.; 9 Febr. 1638. Resol. Holl. 13 Nov.;
18 Deo. 1637. 17 Febr. 1638.

-ocr page 146-

DES VADERLANDS. ' 157

oorlog voorl Ie zeilen niet koa vertrouwen In hel begin van 1658 zag men Holland,
in p]aals van het subsidie gereedehjk loe Ie slaan, zidi over de onbescheidenheid van
SPIERING beklagen, die in plaats van zijne aanzoeken, zooais betaamde, alleen lot de
Generaliteit te richten, daarmede ook de Staten der Provinciën in het bijzonder lastig viel

Was de Republiek zoo weinig vaardig in het betalen van het subsidie, dan liet zij
in zoo verre hel haar aanging de Kroon
Zweden vrij om len aanzien van vrede of
oorlog te doen, wat zij zelve begreep te behooren. Niettemin bleef
spiering zich hier
beijveren, dal de Slaten het hunne zouden toebrengen, opdat de onderhandelingen in
Duilschland in Frankrijhs zin voortgang mochten hebben. Ten dien einde drong hij
er op aan, dat Hun Hoog Mögenden aan den Koning van jOevicmar/ieM zouden schrijven,
dat men te
Hamburg noch te Luhek lot vredesonderhandelingen mocht overgaan, voor
cn aleer de Koning van
Spanje den onzen behoorlijke paspoorten om Ie Keulen Ie ver-
schijnen, verleend had. Deze aandrang, aan welken de Stalen noode gehoor gaven,
bewijst wel dat de Koning van
Denemarken alsloen den toeleg zoowel als de hoop
had, dal de vredesonderhandelingen ernst zouden worden. Vroeger had hij zich even
Oogmerken van
onverschillig als de Slaten len aanzien van de onderhandelingen te Hamburg heioonA ^
immers, door den ongelukkigen uilslag zijner vroegere bemoeiing met de zaken van
Duifscldand geleerd, had hij ihans niels zoo zeer op het oog, als de onbeslreden heiTing
van den tol op de
Ε hé, en voorts vleide hij zich door de rol van beschermer van de
rechten der Stad
üanzig en van de koopvaarders, die den Poolschen lol wilden Irot-
secren, op zich te nemen, zijne zeemacht te kunnen uitbreiden en zich de handhaving
der orde in die zeeën opgedragen te zullen zien. Dit, gevoegd bij den eisch, dal onze
walvischvaarders pas en licenl van hem aannemen zouden was eene zaak, die natuur-
lijkerwijze de aandacht van
Amsterdam en geheel Holland moesl Irekken, daar men
evenmin van den Koning van
Denemarken een uitsluitend oppergezag in de Oostzee,
als van dien van Groot-Britannië elders, verlangde loe Ie laten. Eene aanleiding om zich
met de belangen van
Danzig Ie bemoeien vond de Koning van Denemarken in de
hecrschzueht van den Heer
spiering, broeder van den Zweedschen Resident Ie ^sGra-
venliage.
Die ondernemende man had oorlogschepen uitgerust om de invordering van
eeuen nieuwen lol, door den Koning van
Polen op de reede van Danzig en vóór Pillau
opgericht, te bevorderen. Hierdoor zag Danzig zich groolelijks benadeeld, vermits de

1 Uesol Slat.-Gcn. 1, 5, 15, 20 Maarl; 28 Juli; 2 Kov.; 13 Dcc.'1638. llcsol. IIoU. 6, 8,
y, 24 MaartJ 0 Mei; .30 Juli, 1638.

= llesol. IIolL 22 Deo. 1038. 19, 24 Jan.; 1 Maart, 1G39.

3 liesol. Stal.-Gen. 14, 23, 24, 29 Dcc. 1638. Hesol, Holl. 9, 10, 14, 18 Dec. 1638.
* Aitsema, 538. 5 Resol. Slat.~Gen. 9 Nov. 1638. Besol Holl. 3, 9, 10, 20 Dcc. 1638.

-ocr page 147-

1636—

144 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

handel ihans zoo goed als slil stond. Dat bedryf nu veilde de Koning van Denemarken'
te keer gaan en zijne oorlogschepen luchligden die van spiering: zij namen er Iwee
en takelden de andere zóó toe, dal zij vooreerst niet veel zouden uitrichten. Dit kwam
JOHA.N CHEMNITZ, Secretaos der Stad
Danzig, in Januari 1658 aan de Staten-Generaal
inededeelen, en hij voegde er het verzoek bij, dat Hun Hoog Mögenden van den Koning
van
Polen de afschaiïing van dien tol zouden zoeken te verkrijgen

Sedert Nederlandsche Gezanten den vrede tusschen Polen en Zweden bemiddeld had-
den was het vriendschappelijk verkeer tusschen Koning
vladislaus en de Republiek
der Vereenigde Provinciën niet afgebroken. In Mei 1656 was
joiian sawadski in den
Haag
verschenen, om Hun Hoog Mögenden nog nader dank te zeggen voor de moeite,
door hunne Gezanten tol het tot stand brengen van het verdrag mei
Zweden besleed.
Gaarne zou zijn Koning dien dienst met gelijken dienst vergelden, door op zijne beurt
bevorderlijk te zijn tot het treffen van een algemeenen vrede, die aan onzen oorlog,
welke, naar hy vernam, steeds bloediger werd, een einde mochl maken — Hoezeer
de Koning van
Polen hier de houding aannam van onpartijdig te zijn, was hy zulks
in geenen deele. Zijn huwelijk met de Proleslanlsche Prinses van
Bohemen uit hel
Paltsische Huié sprong af op den eisch, dat de Vorstin den Roomsch Külliolieken gods-
(b'enst zou moeten omhelzen, eenen eisch, waai'aan haar oom, de Koning van
Grool-
Britannië
, te minder had willen gehoor geven, omdat hij daardoor te meer in verdenking
van overhelling tot het Catholicisme zou geraakt zijn Ook het denkbeeld van een
huwelijk met eene Fransche Prinses werd niet verwezenlijkt, en weldra noodigde
vla-
dislaus
Hun Hoog Mögenden op zijn trouwfeest met de jongste zusier van Keizer fer-
mNAND ΠΙ Bovendien had de vrede, tusschen Polen en Zweden gesloten, in zooverre
onze en
Frankrijks tegenpartij versterkt, als de ontslagen Poolsche troepen meerendeels
in 's Keizers dienst waren overgegaan Eindelijk, al was hel dat
sawadski bij die
gelegenheid verklaarde, dat zijn Koning ter liefde der vriendschap niet te zeer op zijn
recht van tolhefling zou slaan, toch werd spoedig die tol te Ziaïm^'hersteld, zonder dat
er in vredestijd het voorwendsel van vroeger toe bestond, daar hy opgericht heette te
zijn om in de oorlogsbehoeften Ie voorzien 7. Thans beriep zich de Koning op een
recht van heerschappij over de Oostzee, hetwelk, beweerde hij, hem toekwam —
Om, zoo mogelijk, den ongunstigen indruk weg te nemen, dien 's Konings huwelijk

Hetrekkingeu
met
Polm.

' Resol. Stat.~Gen. 14 .Jan. 1638. 2 Zie hiervoor, D. III, St. IV, bl. 853—863.

3 Resol Stat.-Gen. 13 Mei, 1636. Legatie van-\. beveuen in Engeland.

5 Resol. Slat.-Gen. 10 Juui, 1637, ^ Dépêche v. pauw uit Parijs, v. d. 4 Jan. 1636.
' Aitsema, 340.

8 liesol. Slat.-Gen. I Sept.j 23 Oct. 1637. Jiesol. Holl. 22 Sept.; 15 Oct.; 13 Nov. 1637.

-ocr page 148-

DES VADERLANDS. ' 157

en zijne tolheffingen gemaakt hadden, hezocht een ander Poolseh Gezant, andreasrey 1636—
DE wAGLowiTz, Engeland en Holland. Den November verscheen hij voor de

Slaten-Generaal, Die tollen, zeide hij thans, strekten tot tegemoetkoming in de kosten
ter verdediging des Rijks legen de invallen der Barbaren, daar de Republiek
Polen
steeds bedreigd werd door »de trouwelooze Turken, die, vrede gemaakt hebbende met
Perzic, nimmer mochten rusten." Tegen die Barbaren was Polen een voormuur voor
de gansche Christenheid, en toch werd dit Rijk door geene Christenmogendheid onder-
steund: die tollen nu, welke den handel niet al te zeer troffen, waren een middel, dat
niemand schaadde, en gevoelde zich iemand daardoor in zijn voordeel getroffen, hij
mocht zich gelukkig achten, iels tot zulk een uitnemend doel bij Ie dragen i. De
Poolsche Resident Ie
^s Gravcnhage, nikolaas de bije, wel beseffende, dat deze grond
alleen misschien niet genoeg indruk op de Staten zou maken, deed het als billyk gel-
den, dat, terwijl onze Republiek zoo veel benoodigdheden uit
Polen Irok, dat Rijk er
zijn wettig aandeel wel van beuren mocht: ook de Staten belastten de vreemdelingen
wel met nog zwaarder tollen

Maar de Poolsche Resident kon vooreerst gerust zijn: immers hadden de Hollanders
reden genoeg om zich de tolheffing van den Koning van
Polen niet al Ie zeer aan te
trekken en niet dadelijk geneigd te zijn om daartegen krachtige middelen aan te wenden;
Zij achtten, namelijk, den Koning van
Denemarken in de Oostzee meer te duchten,
dan die van
Polen. Verklaarden zij zich nu al te heftig legen dezen en handhaafden
zij legen hem de Stad
Danzig, die zich in de armen van christiaan IV geworpen had,
zoo werkten zij mede lot bevestiging en uitbreiding der macht van dezen laatslen, en
al ware door de handhaving van
Danzig tegen den Koning van Polen de Deensche
macht ook al niet verrneerderd, kon men van de Stad
Danzig zelve meer vryheden voor
onzen handel verwachten, dan de Koning van
Polen hem verleende, of waren ook de
Danzigers niet geneigd de vreemdelingen te weren en zich zeiven alle voordeden zoo-
veel mogelijk voor Ie behouden?
Lieuwe van aitsema, Danzigs zaakgelastigde, de
Engelsche Resident en de Fransche Ambassadeur drongen aan op de zending van eenen
staatsman van wege onzen Slaat naar
Polen; zg vonden gehoor bij de Staten-Generaal
cn den Prins, die, even als
Engeland en Frankrijk^ Koning vladislaus gaarne nogmaals
door eenen Gezant der Staten vermaand zou gezien hebben om den weg der geheele
aansluiting aan
Oostenrijk te verlaten. Dus stelden Hun Hoog Mögenden voor, eenen
Commissaris naar
Polen te zenden; doch Holland^ bij nader overweging met de zaak
niet ingenomen, sloeg voor, den Heer
andries bigker als Ambassadeur derwaarts af Ie
vaardigen, voorzeker wel wetende, dat de Stalen legen de kosten eener Ambassade

' Resol Stat.-Gen, 23 Wov.j 10 Dec. 1637. Resol. Holl 11, 12, 19 Dec. 1637.
2
Rciol Slat.-Gen. 9 Maart, 1638.

ΠΙ Deel. 5 Stuk. 19

-ocr page 149-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zouden opzien, en dat bigker zich geen geringeren rang, dan hij in zijne vorige
zending bekleed had, zou laten welgevallen. Ora die zwarigheid weg te nemen, was
men geneigd hem de hoedanigheid van Ambassadeur te vergunnen, wanneer men zeker
zijn kon, dat hij als zoodanig te
Warschau bij den Rijksdag zou erkend worden; doch
BIGKER volhardde bij zijne weigering, Intusschen had de Afgevaardigde van
Dansig zijn
afscheid gekregen met geen groolere voldoening dan de belofte, dat men den Koning
van
Polen over de zaak zou schrijven. Dit deed men en belastte paulus pels, die weldra
als Commissaris te
Danzig werd aangesteld, met het overbrengen van den brief. Doch
in Augustus (1658) was het weder de Provincie
Holland, die op de zending eener
Ambassade naar
Polen begon aan te dringen. Daarom echter was zg niet van zienswijze
veranderd; immers zou die Ambassade thans voorzeker meer gestrekt hebben om den
Koning van
Polen, dan der Stad Danzig voldoening te verschaffen, daar van nu aan
die Vorst zelf op het ontvangen van eenen gelastigde van de Stalen aandrong i.

Was de rechtstreeksche bemoeiing met de zaak van de tollen te Danzig aan bedenking
onderhevig, steeds was het niet twijfelachtig, dat het handelsbelang onzer Republiek
medebracht, de Stad
Hamburg tegen den Koning van Denemarken en zgnen lol, le
Glückstadt geheven, in bescherming te nemen. Dit doel verloren de Staten dan ook
niet uit het oog, en toen in den zomer van 1658, in den persoon van
martinüs tang-
ken
, een Deensch Agent herwaarts kwam, ora over de ontruiming van Oost-Friesland
te handelen, lieten zy niet na, hem deze zaak voor le houden

Maar van naderbij drong steeds de nood om ons gezag op de Noordzee ten spijt
van den Koning van
Groot-Britannië te handhaven, en nog was men ten aanzien
van het beleid der zeezaken niet aan het eind der moeilijkheden. Uit brieven
van den Lui tenant-Admiraal, gedagteekend den en den 29®'®" September 1658,

voor Mardijk bleek, dat hg het voor den dienst van hel Land best achllc,
zoo hij in Oclober met een tiental schepen huiswaarts keerde om zich le ver-

» Aitsema, II, bl. 513—.'ïlö, 537. Resol. Slat.-Gen. 18, 23 Febr.j 2, 6, 13, 15, 10, 19,
20 , 24 , 25 Maart; 1 Meij 18, 19, 27 Juni; 14 Aug.; 23 Sept.; 22 Oct.; 17, 20 Dec. 1638.
12 Jan. 1639.
Resol Holl. 17, 20 Febr.; 2, 3, 4, ß, 6, 10, 11, 12, 16^ 17, 19, 25, 26Maart;
6, 8 Mei; 30 Juni; 29 Juli; 3 Aug.; 1, 8, 9 Oct.; 26, 30 Nov.; 9» 10, 15 Dec. 1638.

2 Resol. Stal.-Gen. 9 Maart; 1 JaU; 3, 7, 13 Aug.; 24 Dec. 1638. Resol. Holl. 6, 7, 8 Juli;
3 Au{i. 1638.

3 Kronijk v. h. Hist, Gen. te Utr. Jaarjj. XXIV, hl. 24i—26. In het schrijven van τπομρ wordt
geklaagd over ondrinkbaar geworden bier. Dus was dok hij nu ontevreden over mondbehoeften,
door de Directeurs van de Nieuwe Orde geleverd. Derhalve schijnt hij geneigd geworden te zijn
om tot de levering der mondbehoeften door de kapiteins, eene inrichting, die nog onlangs als
verderfelijk was uitgekreten, terug te keeren.

1630-
1639.

-ocr page 150-

DES YADERLAPiDS. U7

versehen. Inlusschen kon de Vice-Admiraal de witt, door eeniee hem toe Ie zenden 1636—

1639.

convooiers versterkt, het opperbevel op de Kust voor Duinkerken voeren. Zoo doende

kon TROMP vóór den winter weder in zee zijn. — Volgens dezen voorslag kwam

TROMP werkelijk uit zee naar Holland, en gedurende zijn afwezen gebeurde het (dea

22stea October), dat de vijand met 16 schepen door het Scheurtje uit Duinkerken

uitliep, na met de onzen slaags geweest te zijn i. In December was ook de witt aan Teomp en de

wal gekomen, en den dier maand deed hij bij de Staten-Generaal verslag van het- ïlioedigd!^'^

geen er bij het uitloopen van 's vijands vloot was voorgevallen Hij was ontstemd, en

het scheen, alsof men bij de verandering van de personen, aan wie het beleid der

zeezaken was toevertrouwd, niet veel gewonnen had. Immers Ijoorden de Stalen van

Holland hem verhalen, hoe zijne onderhebbende vijftien schepen zonder zgn order uit

zee waren gevallen, en vernamen zyn ernstig beklag over de officiers en eenig bootsvolk

van den gewezen Vice-Admiraal van berchem. Deze was, door tromp van nalatigheid

beschuldigd, genoodzaakt geweest zich te verantwoorden, en zijn ontslag was er het

gevolg van geweest 3. Deswegens verstoord, schijnen de manschappen van vak berchem

den nieuwen Vice-Admiraal geen grooter ijver toegekend te hebben; ja, zij gaven hem

lafhartigheid na. Deswegens verzocht de witt alsnu herstel zijner eer, en, zeide hij,

\Yerd hij schuldig bevonden, zoo weigerde hij niet straf te lijden — Maar erger nog

was het, dat ook tromp ontmoedigd was. Hij was voor een jaar benoemd. Dit jaar

was verstreken, en thans verklaarde hij, dat zijn ontslag hem niet ongevallig zou wezen.

Hetzij wegens gebrek aan penningen, klaagde hij, hetzij ten gevolge van geschillen

over de plaats, waar de schepen zouden worden geëquipeerd^, of door andere oorzaken,

de noodige schepen werden niet in zee gebracht: de eene vloot moest niet uit zee vallen,

of eene andere behoorde reeds gereed te zijn om haar te vervangen: anders was de

vijand telkens weder meester op zee, als onze schepen binnen waren, en er werd niets

afgedaan. In dezen stand der zaken zag hij zich genoodzaakt meer de taak van een

sollicileur aan land, dan die van een vlootvoogd op zee te vervullen. Evenwel nog was

hij de man, die vroeger moed en lust beloond had om in de betrekking van Oppervloot-

voogd het land te dienen, mits de Staten van Holland zorgden, dat aan de door hem

gestelde eischen werd voldaan. — Hun Edel Mögenden, zich voornemende het aan hunne

' Resol. Stat.-Gen. 1, 2, 16 Npv. 16S8. 2 ^csol. Stat.-Gen. 7 Dec. 1638.

3 Aitsema , II, bl. 554. Resol. Slat-Gen. 27 Oct; 1,2 Nov. 1638. « Rosol Stat.-Gen, 7 Dec. 163S.

^ Men verlangde, dat ieder echip om ververscht en hersteld te worden zoubinnenloopen, waar
liet te huis behoorde: want het was billijk, oordeelde men, dat liet voordeel kwam aan de Pro-
vincie, die de schepen onderhield. Daar de schepen gemeenlijk in het Goereesche Gat inliepen,
200 was de winst niet verdeeld, en bovendien lagen, zeide men, do schepen aldaar niet veilig
voor een overrompeling (
aitsema, p. 554). . ·

19*

-ocr page 151-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— zorg niet Ie laten ontbreken, droegen al vast de vernieuwing van de commissie van den
1639.

Luitenant-Admiraal aan den Prins van Omw/e voor en besloten, dat deze vlootvoogd
met de eerst gereed komende schepen de beste weder zee zou kiezen, terwijl de schepen,
zoo Hollandsche als Zeeuwsche, naar gelang zij gereed kwamen, hem onder de vlag
zouden volgen, — hem tegelijker bedankende voor den ijver en de vlijt aireede door hem
betoond. Dus gaven zij te kennen, dat hy hun vertrouwen in geenen deele had ver-
loren, evenmin als zij zeiven zich in het vertrouwen hadden laten schokken, dat de
zaken der zee toch eenmaal naar den eisch zouden zyn ingericht.
Tromp derhalve nam
met nieuwen moed de zware laak op zich, en den December (1658) van de

Staten-Generaal afscheid nemende, verklaarde hy, met den eersten wind, »dien God
de Heer zou believen te geven", in zee te zullen gaan om den vijand afbreuk te doen
en de zee zoo veilig mogelijk te maken ^ Nog evenwel rustte op hem de verplichting
om, alvorens te vertrekken, het rechterlijk onderzoek bij te wonen, hetwelk door den
Vice-Admiraal
de witt en zijne onderhebbende kapiteins ter hunner rechtvaardiging
was gevraagd. Hierdoor echter meende hy zich niet terug te mogen laten houden, en
in overleg met den Prins werd bepaald, dat
tromp vertrekken zou, maar den iiskaal
der vloot,
hikolä.as beverwijk , aan land zou laten, ten einde het vereischte onderzoek
in te stellen tegen dat
tromp met de kapiteins, die zich mede te rechtvaardigen hadden,
uit zee terug zou zijn, opdat dan de zaak door den Krygsraad van de vloot mocht
worden afgedaan 3·

Zoo bleef bij Holland de toeleg bestaan om zich, ten spijt van benijders binnens-
lands, en van mededingers, zy mochten zijn wie ze wilden, buitenslands, op zee te
doen gelden, en by de moeilykheden, waarin zich de Koning van
Groot-Britannië al
meer en meer gewikkeld zag, was de vervulling van die, hoop nimmer waarschijnlijker
geweest, dan thans. Zoo echter zou
Holland in de Republiek al meer en meer het
één en het al worden, en de macht van den Prins en de Landprovinciën tot een steeds
geringer mate worden teruggebracht. En toch de uitbreiding der macht op zee tegen
te gaan, het kon^ in den geest van al wie de zaak der Vereenigde Provinciën was
toegedaan, niet opkomen: uit de zee kwamen de hulpbronnen voor den oorlog ook
te lande, en op de zee deden zich de Zuid-Nederlanders, en met hen de Spanjaarden,
werkelijk nog met den günstigsten uitslag gelden, weshalve zy voornamelijk op dal
terrein dienden bestreden te worden. Dus kwam het er op aan, dien machtigen
hefboom, het beleid der zeezaken, min of meer aan de eigenmachtige Hollandsche
en bepaaldelijk Amsterdamsche Heeren te) ontwringen, en het der Generaliteit met den
Prins als Admiraal-Generaal in handen te geven.

ij
i

' Resol Holl. 4 Dec. 1638. 2 Resol Holl. 7,9,10 Dec. 1638. ResoL Slai.-Gen. 16, 22 Dec. 1638.
3
Resol Slat.-Gen. 1, 3, 11, 29 Jan. 1639.

-ocr page 152-

DES VADERLANDS. ' 157

Reeds was in December van het nu ten einde gebrachte jaar (1638) een voorstel lft36—

Tan den Prins vernomen, blijkbaar van zulk eene strekking. Den 16·^®" toch dier y^^jgj^^g

maand droeg de Raadpensionaris der Vergadering van Holland voor, hoe de Prins van Prins tot ορ-

... richting van eeu

Oranje, verlangende het zeewezen, waaraan hy zich ten hoogsle gelegen liet liggen, permanent Colie-

111 1111. giß ^oo·^ "ί®

eenmaal op een beleren voet te regelen, hem het voorstel gedaan had, dat er een zaken te 's Gra-

permanent Collegie zou worden samengesteld uit de verschillende Collegiën ter Admi-
rahleit of wel uit personen, die geene Raden ter Admiraliteit waren, welk Collegie te
Gravenhage gevestigd zou zijn en hel beleid zou hebben over de vloot, bestemd om
de Kust te bezeilen, en dan al dadelijk het geschil zou kunnen beslechten, waar de
schepen ververscht behoorden te worden l. Hel zou door de Generaliteit benoemd
worden en van haar afhangen, en op de wijze van den Raad van Slale zouden de
leden bij eede verzekeren de belangen hunner bijzondere Provincie tegenover die der
Unie niet gedachtig te zullen zijn. — De Staten van
Holland, die natuurlijk dadelijk
de strekking van dit voorstel bevroedden, wezen, overeenkomslig 's Prinsen begeerte,
eenige Gecommitteerden aan, om hem op dien voorslag nader te hooren: met den Heer
VA.N MA.THENESSE Uit de Edelen, en Afgevaardigden van
Dort en Delft, beslond deze
Commissie uil leden van de drie of vier Sleden, waar Collegiën ter Admiralileit geves-
tigd waren. Toen zij van hun onderhoud met Zijne Hoogheid verslag hadden gedaan,
haastten zich Hun Edel Mögenden niet om daarop een besluit te nemen 2.

De Prins evenwel en de partg, die zich achter hem schaarde, was niet van zins het
hierbij te luien en te wachlen, of de Hollandsche Sleden goed zouden vinden haar
gevoelen over het voorstel uit te brengen. Tegen het eind van Januari bleek *s Prinsen
slemming en voornemen aan de Slaten van
Holland, toen de Raadpensionaris hun het
volgende mededeelde: Zgne Hoogheid had hem aangezegd, vernomen te hebben, hoe
sommigen hem nagaven, dat hij het zeewezen niet naar behooren behartigde: dus
verzocht hij hem Hun Edel Groot Mögenden te verklaren, dal hij zich het zeewezen
ten slerksle aantrok, en daarover zyne gedachten gedurig met bekommering liet gaan:
reeds had hij zijns oordeels heilzame voorslagen tot herstel der zeezaken gedaan, en
hij verzocht ernslig, dat men de van hem uitgegane, of wel andere misschien betere
maatregelen spoedig invoeren mocht: bij langer uitstel of geheel verzuim verlangde hij
onschuldig te wezen van de onheilen, die uit verdere nalatigheid 'te wachlen waren.
Hiervan verzocht hij dat aanteekening gehouden werd

Eene betrekkelyk geringe aanleiding werd aangegrepen om eenen staatkundigen
krijgstocht tegen
Amsterdam te openen. Bij het verschil betreffende de plaats, waar
de oorlogschepen ververscht en gekalefaterd moesten worden, koos
Amsterdam partij

' Zie hierboven, bladz, 147, Noot 5. 2 ^esol, Holl. 16, 20 Dec. 1638,

® Res, HolL 22 .Tau. 1639.

-ocr page 153-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

tegen het gevoelen van diegenen, die ze alle te Hellevoelsluis van het noodige Ter-
langden verzorgd te zien, en de Burgemeesters dier Stad verboden de »Beleiders van
's Lands equipage" ten hunnent, aan de oorlogschepen, voor welke zij te zorgen hadden,
en die thans te
Hellevoelsluis lagen, de hand te slaan, ten ware die schepen vooraf binnen
Texel gebracht waren. Van dit verbod gaven de » Beleiders" den Raad van State kennis ^
en deze, de zaak als eene wederrechtelijke beslissing en onlijdelijke machlsaanmatiging
van de Regeering van
Amsterdam aangemerkt willende hebben, bracht daarover advies
uit in eene vergadering der Staten-Generaal, door den Prins, hetgeen slechts zelden
gebeurde, bygewoond. De slotsom der beraadslagingen was, dat er eene Commissie
benoemd werd, beslaande uit de Heeren, Graaf van
kuilenburg , noordwijk, terestein,

van de kamer, nobel, vosbergen, tienhoven, van weede, walta, haersolte, ende

Generaal e^ de"n volgende leden van den Raad van State: sommelsdijk , van berchem , en den thesaurier-

1036—
lß39.

be^o^nden" generaal brasser De last, aan deze Commissie gegeven, strekte, dat zy zich teq
spoedigste naar
Amsterdam^ en, des noodig, naar Hoorn en Enkhuizen zou begeven,
en zich aldaar tot de Burgemeesters met en benevens de Vroedschap zou wenden met
het verzoek, dat zg hunne toestemming zouden verleenen, ten eerstö, tot voortzetting
van de sedert den Maart, 1656, ingevoerde »nader order en reglement ter zee" ^^
krachtens welke de Beleiders van 's Lands equipage thans werkzaam waren, en dat wel
onder zoodanige directie van een permanent Collegie, als Zijne Hoogheid had voorge-
slagen; ten tweede, tot het verpachten der convooien en licenten in het geheel; ten
derde, tot het oprichten van eene Kamer van Assurantie, en, ten vierde, tot het ver-
bieden van het verhuren of verkoopen van sphepen aan de Spanjaarden, en tot het
straffen van degenen, die zich aan zulk eene dienstverstrekking aan den vijand schuldig
zouden maken of reeds schuldig gemaakt hadden — Uit dezen last blijkt, hoe men
op al de grieven, welke men tegen
Amsterdam had, op eenmaal voldoening vorderde^.
De oprichting eener Kamer van Assurantie was van voor lang een geliefkoosd denkbeeld
der Landprovinciën,
Gelderland en Utrecht, die zich vleiden, dat daardoor een aan-
merkelijk deel der kosten van het zeewezen van de Provinciën afgenomen, en op de
schouders der zeehandelaars z^elven gelegd zou worden. Het terugkomen op de zaak
van het leveren van schepen aan
Spanje, bedreigde Amsterdam op nieuw met eene
vervolging, die zij noode ontgaan was. Toch is het niet denkelgk, dal het dengenen,
die deze zending dreven, ernst geweest is met deze twee eischen. Integendeel, tnen
beoogde, zoo schijnt het^ de fiere Stad vrees aan te jagen, opdat zij, ten einde bevrijd
te worden van die vorderingen, zich het'punt, waarbij de oprichting van een permanent
Generaliteils-Collegie voor het zeewezen in
den Haag verlangd werd, te eerder mocht lateti

» Sedert Mei 1637 bekleedde deze de plaati van wijlen den Heer van gocu {Resol. Slat.-Gen.
12 Mei, 1G37). 2 zie liiervoor, bl. 4. ^ ResoL Stat.-Gen. .8 üebr. 1639.

-ocr page 154-

DES VADERLANDS. ' 157

welgevallen. — Opmerkelijk is het, dat in eene dergelijke Coreimissie zich niet minder 163<i—
dan vier leden uit
Holland konden laten benoemen. Ook protesteerde deze Provincie
niet tegen het besluit: het schynt, dat zij begreep aan
Amsterdam de zaak harer ver-
dediging te moeten en te kunnen overlaten. Voor het overige Avaren de personen, die
de Commissie uitmaakten, ontzagwekkend genoeg: de persoon van den geduchten
som-
MELSDiJK vooral was geschikt om tot nadenken te nopen. — Wat verder de uitdrukkelijke
vermelding betreft, dat de Gecommitteerden zich aan te melden hadden bij de Burge-
meesters
met en benevens de Vroedschap, zij diende om te verhoeden, dat de Gecom-
mitteerden der Generaliteit zich door de Burgemeesters lieten afwijzen, zonder dat de
leden van de Vroedschap gehoord waren, uit wier midden men wellicht ondersteuning
van den voorslag en tegenkanting tegen het drijven der Burgemeesters verwachtte. —
Als ware het om het hatelijke van deze handeling, bepaaldelijk tegen
Amsterdam ge-
richt, eenigermate te verminderen, en aan de zaak het voorkomen te geven eener daad,
die nergens anders toe strekte, dan om het zeewezen krachtig op te beuren, werd in
dezelfde bijeenkomst der Sta ten-Generaal besloten, de Heeren Mr.
jakob de Witt en
OLTSHOORN, Gecommitteerde Raden van
Holland, zieh thans, ter bevordering van de
betaling der door de Provincie
Utrecht aan het zeewezen verschuldigde sommen, in de
stad van dien naam bevindende, aan te schrijven, dat zij bij de Staten 'sLands en bij
de Burgemeesters met en benevens de Vroedschap der stad van
Utrecht, op gelijke wgze,
op de aanneming van het eerste punt zouden aandringen l

De Gecommitteerden kwamen nog denzelfden achtsten Februari te Amsterdam aan. Wedervare»
Dadelijk den volgenden dag zond de Graaf
van kuilenburg zijnen hofmeester, Plettenberg , ^

omstreeks elf uren naar het Raadhuis, om gehoor te vragen. Hij trof de Burgemeesters ^

' Resol. Stat-Gen. 8 Febr. 1639. In de maand November, 1638, was gebleken, dat wel de
eerste twee Leden der Staten 's Lands van
Utrecht, met name de Geëligeerden en de Ilidderschap,
in de toen gevorderde quote der Provincie tot het zeewezen bewilligdeii; maar dat de Stad en
Sleden daartoe niet te bewegen waren., Dezen beweerden, dat de zee zich zelve behoorde te be-
druipen, en dat eene Kamer van Assurantie en een strengere invordering van het middel der
convooien en licenten daartoe konden strekken; dat voorts anderen in het opbrengen der lasten
van den oorlog te lande vrij Avat acliterlijker waren, zonder dat er iets tegen werd ondernomen
{Resol. Stat.-Gen. 25 Nov.; 1 Üec. 1638. Resol. Holl. 1 Dec. 1638). Op aandrang van don
Raad van State waren alstoen
de witt en oltshooiin naar Utrecht gezonden, om de Stad hare
verplichting op het hart te drukken. Hetzij deze beide Heeren niet geneigd waren om de zaak
der oprichting van een permanent Collegie voor de zeezaken voor te staan, hetzij hunne ver-
ontschuldiging waarheid behelsde, zij beweerden, dat zij reeds uit
Utrecht vertrokken waren,
voordat die aanschrijving aldaar tot hen had kunnen komen
{Resol. Stat.-Gen. 12 Febr. 1639).

® Burgemeesters waren toen: abbaham »oom, jan cohsëlisz. geelvisck, οεπββακβ cläesz. pascnas,
willem backeb.

-ocr page 155-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

niet daar, maar op den Dam aan, vermits hunne vergadering juist was afgeloopen.
Niettemin verzocht hij audientie voor de Heeren Gecommitteerden bij Burgemeesteren
en de 36 Raden. De Burgemeesters antwoordden, dat zij niet gewoon waren op.
dcrgelijiie aanzoeken op straat Ie raadplegen, maar dat zy te 5 uren weder verga-
derden. Toen PLETTEKBERG vraagde, of alsdan de Vroedschap mede bijeenkomen zoude,
antwoordden de Burgemeesters ontkennend: zoo spoedig, voegden zg er by, waren
die Raden niet byeen te krygen. Hierop ging de bode der Gecommitteerden henen;
maar de Burgemeesters, wel bevroedende, dat zich bier wat gewichtigs toedroeg, gingen
dadelijk weder naar het stadhuis en gaven aan de Gecommitteerden daarvan bericht met
aanbod, dat zij audientie konden krijgen, als hun zulks beliefde. Nu kwamen de
Heeren
van de kamer en brasser, en herhaalden het reeds gedaan verzoek; doch de
Burgemeesters voerden hun te gemoel, dat aan Deputaties van buiten alleen door hen
en niet door de Vroedschap audientie werd gegeven, en tegelijk verlangden zij opening
van de punten, waarvan de propositie handelen zou. De beiden Gecommitteerden gaven
daarop te kennen, dat hunne geloofsbrieven luidden aan Burgemeesteren en Raad; dat
zij ook niet gelast waren de punten anders dan in de Vroedschap te openen, en hier-
mede vertrokken zy. Dit hun weervaren schreven de Gecommitteerden aan de Sta ten-
Generaal, welke daarop in overleg met Zyne Hoogheid, den lO^®'' Februari, besloten,,
hun terug te schrijven, dat zy alsnog met den meesten aandrang op het bekomen van
audientie bij Burgemeesteren en de 56 Raden zouden aanhouden, en wijders alles doen
zouden, wat zij lot den dienst van het Land en tot uitvoering van hunnen last oordeelen
zouden te behooren. Hierin lag besloten, dat zij hunne boodschap des noods ook aan
de Burgemeesters alleen zouden overbrengen. Zulks geschiedde. Den elfden Februari
verschenen al de Gecommitteerden voor Burgemeesteren, leverden hunne geloofsbrieven
over en deelden den algemeenen inhoud hunner propositie rnede. Op deze punten dan
verzochten zij de Burgemeesters de 56 Raden te willen vergaderen. Zij kregen ten
antwoord, dat hun later bescheid zou «gegeven worden, en vertrokken. Aan hun loge-
ment, waar zij van stadswege vrijgehouden werden, teruggekeerd, ontvingen zij de
boodschap, dat de Burgemeesters den volgenden dag het middagmaal met hen zouden
komen houden en alsdan over de zaak hunner commissie zouden spreken. De Burge-
meesters intusschen, het verwijt schroomende, dat zy zich te veel aanmatigden en de.
kennis van eene zoo aangelegene zaak aan de Vroedschap onttrokken, riepen den Raad
tegen den bijeen, deden aldaar verslag van hetgeen hun was voorgekomen en

verwierven de goedkeuring van den Raad op al wat zij in deze zaak gedaan hadden.
Na het scheiden van den Raad begaven zij zich naar hel Logement, en deelden aldaar,
na beleefde betuigingen, aan de Gedeputeerden mede, dat de Raad bij eenparig besluit
verklaard had, dat alleen den Burgemeesteren toekwam de credentie van Deputaliën van
buiten Ie aanvaarden en haar des verkiezende audientie Ie verleenen, om daarna, zulks

1636—
1639.

-ocr page 156-

DES VADERLANDS. ' 157

noodig oordeelende, de zaak in den Raad le brengen. En wat de punten belrof, wier lß3ö-
hoofdinhoud zij insgelijks aan de Vroedschap hadden medegedeeld (en die hun nü schrif-
telijk overhandigd werden), de Raad was met hen
Yan oordeel, dat eene Stad in hel
bijzonder van diergelijke onderwerpen slechls kennis kon bekomen door de Staten harer
Provincie: want de Unie was geen verbond lusschen de Generaliteit en eenige Stad of
ander Lid eener Provincie, maar tusschen Provinciën en Provinciën, weshalve
Amster-
dam
zich le veel zou aanmatigen, zoo zij over die punten rechtstreeks met de Slaten-
Generaal beraadslaagde. Ook was het, meenden zij, ten eenenmale zonder voorbeeld,
dat de Generaliteit zich op zulk eene wijze tot een bijzonder Lid eener Provincie gewend
had. Bovendien, de Punten, waarvan sprake was, waren werkelijk reeds bij de Staten
van
Holland aanhangig: in de egalisatie der middelen (wier verwerping door sommige
Provinciën men aan
Holland weet, daar genen daarin niet zouden bewilligen voordat
Holland zich ten aanzien der zeezaken naar den eisch der Landprovinciën zou gevoegd
hebben) was reeds door
Holland toegestemd i; de invoering van een last- en veilgeld,
welke dezelfde strekking had als de verlangde oprichting van eene Compagnie van
Assurantie, was een punt van beschrijving ter vergadering hunner Provincie 2^ en de
judicatuur over de zaak der schepen in de Middellandsche zee verhuurd, was rechtmatig
aan
Holland voorbehouden. Op dezen grond verwachtten zy, dat de Gecommitteerden
hen niet langer vergen zouden, zulke onderwerpen te behandelen en aldus de hoogheid
hunner Provincie le kort te doen, noch ook in strijd met den regeeringsvorm hunner
eigene Stad te handelen. — Hierop viel niets aan te merken, en de Heeren
teresteiit
en van weede begaven zich met brasser naar ^sHage. Den Februari verschenen
zij Toor de Staten en deden er rapport, en hel gevolg was, dat aan de Heeren, die
nog le
Amsterdam op naderen last van Hun Hoog Mögenden wachtten, geschreven

' Reeds in October 1638 had Holland op die eenpariglieid der middelen, bij het artikel
(Ier acte van Unie voorgeschreven, aangedrongen
[Res. Holl. 3 Oct. 1638). Daardoor, meende
deze Provincie, zou de verantwoording der vijf Speciën gemakkelijk gemalikt en alle sluikerij
geweerd worden. In December had
Holland Averkelijk, voor zoo veel van haar afhing, in den
» eenparigen opheef der middelen over al de Provinciën" bewilligd
[Res. Holl. 2 Deo. 1638). Van
dien lijd vooral beijverde zich de Raad van State om bepaaldelijk de Provinciën
Gelderland,
Friesland
en Overijsel tot dezelfde bewilliging te brengen. Doch te vergeefs. Deze Provinciën,
zoo berichtte de Raad van State, zouden daartoe niet te bewegen zijn voordat al de grieven
weggenomen waren, tot wier herstel de bezending naar
Amsterdam heette ondernomen le ziju
{ïïesol. Slat.-Gen. 7, 29 Jan.; 15 Febr. 1639. ν. ». Capellen, Gedenkschr. U, M. 40—45, 47).

- Zie Res, Holl. 1638. p. 167 en 217. 25 Febr.j 22 Sept.; 7 Dec. 1638. Met de invoering
van een last- en veilgeld meenden
Holland en Zeeland den Provinciën, die gedurig de oprichting
^an eene Compagnie van Assurantie verlangden, den mond te stoppen.

1Π Deel. 5 Stuk, 20

-ocr page 157-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— werd, dat zij dadelijk naar 's Gravenhage terug zouden komen, zonder verder iets te
verrichten. Den Π^οα leverden de Heeren gezamenlijk een schriftelyk verslag in

Wat echter nu te doen? De zaak hierbij te laten ging niet aan: dan zou het te
zeer den schijn gehad hebben, of men de Amsterdanische Regeering had willen over-
rompelen, en, nu men daarin niet geslaagd was, geen ander belang meer rekende te
De Deputatie behartigen te hebben. Dus besloot men, de voordracht voor de Stalen van Holland te
Statea vaa /ib^herhalen, en zich daar tegelijk over de bejegening, die men van de Burgemeesters van
Amsterdam ondervonden had, te beklagen. — Den 26®'™ Februari derhalve verschenen
voor de Staten van
Holland de veertien ^ Heeren, gecommitteerd van de Slaten-Generaal,
den Prins van
Oranje ^ en den Piaad van State. De Graaf van kuilenburg voerde het
woord om het doel der commissie te verklaren en bepaalde zich voorts tot het over-
leveren van eene schriftelijke propositie, die door den Griflier van Hun Hoog Mögenden
werd voorgelezen. Zij meldde, dat het belang van den oorlog ter zee de Stalen-Generaal
tot den stap had doen overgaan, dien zij thans by Hun Edel Mögenden deden. In
de daden, ter zee bedreven, was de groote kracht der voorouders tegen den vijand ge-
legen geweest, en nadat God Almachtig die pogingen zoo genadig gezegend had, mocht
men wel zeggen, dat de zee met den handel, ter zee gedreven, eigenlijk de ziel was
van den Staat, die daaraan zijne vrijheid te danken had. Evenwel met het stelsel, tot
nog toe gevolgd, was op den duur het doel, de volkomen beveiliging der zee, niet
bereikt; integendeel, de vijand was van lieverlede zoo machtig ter zee geworden, dat
men thans groot gevaar liep, de zee ten eenen male te verliezen, en den vijand al de
zeekusten dezer landen tot steeds bedreigde frontieren te zien maken. Ja, de vijand
kon genoegzaam veilig nieuw krijgsvolk en gereed geld uit
Spanje naar Duinkerken
overvoeren. Hierin moest noodvvendig voorzien worden, ten ware men de zaken nagenoeg
hopeloos zou willen laten vervallen. De nader order en reglement van Maart 1636 zou
voorloopig goed hebben kunnen werken, ware deze verordening alom eenparig gevolgd
geweest. Doch nu was ook deze proef mislukt, en al gingen de Provinciën voort, het

I

' ResoL Stat.-Gen. 10, 14, 17 Febr. 1639. van der Capellen, Gedenkschr. II, bl. 20—22.
aitsema, II, 592, 593, 598—600. In deze laatst aangehaalde bladzijden is alles verward. Wat
op hladz. 598, 2·^® kolom, 60"° regel, gelezen Λvordt, moet eerst volgen na den laaisteii regel
van bladz. 599, 2'·® kolom. De regels 52—60 op de kolom van bladz. 598, en de eerste
7 regels van bladz. 600, eerste kolom, zijn aanmerkingen, die in den text niet te huis behooren.

2 Dit getal wordt opgegeven in de Rcsol. vak Holl. ïélt men de boven opgegeven namen, dan
vindt men er slechts 13. De reden van dit verschil zal deze zijn, dat onder de den 8"«" Febr.
benoemden geen lid voor
Groningen was. Nu zal zich later een lid voor die Provincie aan de
Commissie hebben aangesloten.

3 De Prins vaa Oranje wordt hier vermeld als het Hoofd van den Raad van State.

-ocr page 158-

DES VADERLANDS. VÓH

zeewezen met de zoo drukkende subsidiën te steunen, het ïou niet balen. Daarom had 1C3G—

1()39.

Zijne Hoogheid, als Admiraal-Generaal, in December laatstleden den bekenden voorslag
gedaan van een permanent Collegia te
Gravenhage, hetwelk slechts een herstel was
van den oorspronkelijken toestand, in 1598 beraamd, van welken men was afgeweken.
Met dezen voorslag, dit betuigde men ten krachtigste voor God Almachtig en de Staten
van
Holland, hadden Hun Hoog Mögenden, Zijne Hoogheid en de Raad van State niets
anders voor dan het herstel der zeezaken: zij beoogden volstrektelyk niet, eenige Pro-
vinciën boven anderen te begunstigen, en de eene te verzwakken, de andere op te
beuren: wie anders oordeelden, deden hun blijkbaar ongelijk, en'wettigden het ver-
moeden, dat zij »in het geheim iets anders bedoelden, en het oog sloegen en gaan
lieten waar het niet behoorde." Ten tweede herinnerde het vertoog, dat in de behoeften
der Admiraliteiten voorzien moest worden. Dit kon niet beter geschieden, dan door de
verpachting van het middel der convooien en licenten in het geheel over al de Provin-
ciën en Generalileits-landen: deze generale verpachting toch zou aan de misbruiken en
bedriegerijen van baatzuchtige menschen paal en perk stellen, waarop door den pachter
van een vierdepart én om andere redenen én wegens de kortheid van den termijn niet
geld kon worden. De tegenwoordige staal van zaken veroorzaakte, dal de eerlijke
kooplieden en andere goede ingezetenen door consenten en omslagen de tekorten moesten
dekken, door bedriegers, welke zich zeiven verrijkten, teweeggebracht, en gaf een
voorwendsel aan die Provinciën, welke de zoo noodige en door
Holland zelf steeds
aan.bevolene egalisatie der gemeene middelen verwierpen. — Ten derde, prezen de
Gecommitteerden de oprichting eener Kamer of Compagnie van Assurantie als een heil-
zaam middel aan, verzoekende, dat men daaraan niet langer eenig beletsel in den weg'
zou leggen. Ten vierde, kwam het verhuren en verknopen van schepen en het leveren
van mond- en krijgsbehoeften aan
Spanje ter sprake. Gierige en vuil gewin zoekende
schippers, door groote maandgelden en andere voordeden verlokt, maakten zich daaraan
schuldig. Sommigen onder voorwendsel van door arrest, op hun schip gelegd, daartoe
gedwongen te zijn; maar anderen leverden, ook zonder eenig voorwendsel en met mede-
weten van hunne reeders, schepen met hunne bemanning van officieren, stuurlieden en
matrozen aan den vijand. Zulke manschappen werden tot het Calholicisme overgehaald
tot groote schade van hunne ziel, waarlegen de hooge Overheid vooral moest waken,
of tot de galeijen veroordeeld. Reeds was er straf tegen zulk misdadig bedienen van
den vijand gevorderd, maar Hun Edel Mögenden hadden zwarigheid gemaakt om daartoe
hunne toestemming te geven. Thans, hoopten de Gecommitteerden, zouden zij zich
daartoe laten bewegen. Hun Hoog Mögenden zouden, ten einde alle bezwaar uit den
weg te ruimen, toestaan, dat de schuldigen voor een der Hoven in
Holland terecht
stonden: immers zulke verfoeilijke misdaden behoorden te keer gegaan te worden. — Na
f^eze punten vermeld te hebben, gingen de Gecommitteerden tot hel verbaal over, hoe zij

20 ¥

-ocr page 159-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1630— Ie Amsterdam bejegend waren. Hadden de Burgemeesters het een ongehoorde 'nieuwig-
1G39

heid genoemd, dat Gedeputeerden van de Stalen-Generaal zich lot een Sledelijken Raad
wendden, zoo had dat beweren geenen grond. Meermalen was zulks geschied, met
name aan die van de stad
Middelburg, den April lö92, welke Slad zich toen

betrekkelijk even veel liet voorstaan, als sommige anderen thans. Dat beweren was door
de Burgemeesters van
Amsterdam slechts opgeraapt, om zich Ie onttrekken aan hetgeen
de dienst des Lands vereischte en de Justitie vorderde, hetgeen ook daaruit bleek, dat
^ zij de propositie » als een besmettelijk papier van zich hadden gedaan en in een publieke

herberg laten liggen, zonder zich te hebben willen verwaardigen ze te houden, veelmin
ze aan de Heeren zes en dertig Raden mede te deelen." Waren, zoo voegden de
Gecommitteerden er bij, de Heeren van
Amsterdam lol de zending, die zij in 1610 lot
de Vroedschap van
Utrecht zonden i, even bevoegd geweest, als de Slaten-Generaal,
de Prins en de Raad van State tot de onlangs verrichte deputatie, op hun doen zou

Ν

toen ter tijd niet zooveel aan te merken zijn geweest. In weerwil, evenwel, dat zij
derhalve onwaardiglijk waren bejegend, zouden zij de zaak daarbij laten, niets anders
beoogende dan op die vier punten eene resolutie te verkrijgen, zooals het welzyn van
den Staat en de handhaving eener goede Justitie vereischlen.

De Staten vaii Holland, de voorlezing gehoord hebbende, lieten de aanzienlijke Ge-
committeerden door den Raad-Pensionaris kortelijk bedanken. Daarna verzochten alle
leden kopij van de propositie, ten einde daarover elk door zyne principalen te laten
Antwoord vau beraadslagen — De Burgemeesters van Amsterdam bleven niet in gebreke hun gevoelen
over de laatste propositie uit lè brengen. Den Maart (1659) in den Raad vaslge-
i| sleld, werd het stuk, waarin dit gevoelen vervat vi'as, den ll<ien jn de vergadering der

Stalen van Holland door den Heer böreel, Pensionaris der Stad, voorgelezen. Daar
op het einde van hel Verloog der Gecommitteerden (zoo las men-in dat antwoord) iets
geopperd werd, hetwelk meer bijzonder de regeering van
Amsterdam en bijgevolg die
van alle andere Steden van
Holland raakte, zoo hadden hunne Achtbaarheden noodig
geacht, een verhaal te leveren van de ware toedracht van alles wat er ten hunnent
lusschen de Burgemeesters en de Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden was voor-
gevallen. — Na dit verhaal, gaven de Heeren van
Amsterdam te kennen, dat al het
gebeurde slechts lot eer en geenszins lol blaam van hunne Stad kon strekken. Derhalve
zouden zij niets ter hunner verdediging legen de hun te last gelegde punten inbrengen:
alleenlijk meenden zij nog het volgende te moeten aanvoeren. Vooreerst, met betrekking
lot de beschuldiging, dat de Burgemeesters verboden hadden de schepen te kalefateren,
zoo zi] te
Hellevoetslms bleven liggen, herinnerden zij, dal er nog geene andere resolutie

1 Zie luijne Yoorlezingen over de Geschied, der Nederl. Stuk, bi. 131, 132.

Aitsema , bL 593—598. licsol, Holl. 26 Febr. 1639.

-ocr page 160-

DES VADERLANDS. ' 157

door de Slalen van Holland genomen was, dan deze, dat de kuslschepen geëquipeerd 1036—

1039

moesten worden in de zeegaten, waar zij uitgevaren waren, en niet bepaaldelijk in het
Goereesche Gat. Ook hield
Zeeland^ welke Provincie toch lot de Deputatie had mede-
gewerkt, zich volstrekt niet aan hetgeen Hun Hoog Mögenden thans van Amsterdam
verlangden. Hoe het zij, de Regeering van Amsterdam was volkomen bevoegd, de
Directeurs, in hare stad woonachtig, te gelasten, eene Resolutie der Slalen na te komen.
Er kon dus geene sprake zijn van eenige vermetelheid van die Regeering. — Ook was
het zonder grond, dat men aan dat verbod eenige vertraging in dß uitrusting en het
vertrek der schepen naar de vloot toeschreef; integendeel, zoo der Staten resolutie al-
gemeen ware nagekomen, zou die uitrusting niet zoo langzaam gegaan z^n, dat men
nu met grond over de ontblooling van de kust mocht klagen, en die aantijging was Ie
hatelijker, omdat zij kwam van Provinciën, wier verzuim in het toerusten harer bodems
al te zeer in het oog liep. — Ten tweede, hielden zij vol, dat er niet één voorbeeld
kon worden aangevoerd, dat Hun Hoog Mögenden zich immer hadden aangematigd,
enkele Leden der Provinciën te bezenden: hoe weinig het voorbeeld der bezending van
Middelburg te pas kwam, bleek uit de resolutie, daartoe in der tijd ter Generaliteit
genomen i. Ook ten aanzien van de tusschenkomst van
Amsterdam in ia Utrecht,
als zijnde op aanzoek van deze Stad en niet dan met voorkennis van de Staten-Generaal,
Prins
iiendrik en den Raad van State geschied, pleitten zij de Regeering van allen
blaam vrij. — Wat aanging, dat de Burgemeesters de propositie in een publieke herberg
zouden hebben laten liggen; zij waren van zins geweest, die bij zich Ie behouden,
maar daar de Gecommitteerden dadelijk antwoord daarop verlangden, heigeen hun on-
doenüjk was Ie geven, zoo hadden zij het stuk met allen eerbied voor de oogen der
Gedeputeerden op de tafel doen nederleggen; zij zeiven hadden de kamer verlaten, en
vermits zij daarna in eene andere kamer ontvangen waren, waar de tafel gedekt stond,
aan welke men gezamenlijk den maallyd ging gebruiken, hadden zij hel stuk nergens
meer bemerkt. — Ten slotte, konden de Burgemeesters niet nalaten op te halen, dat
zich ook twee uit de Heeren Gecommitteerde Raden van
Holland ^ in die Commissie
hadden laten gebruiken. Zy gaven in bedenking, of die Heeren hiermede den eed
gestand hadden gedaan, door hen gezworen, dat zij op alle wijzen de bedoelingen der
Slalen van het Gewest zouden bevorderen en hunne hoogheid en gerechtigheid (dat is,
liun soeverein recht) handhaven. — Na de voorlezing van dit Verloog gehoord te hebben ,
verzochten de leden kopij van het stuk, opdat naderhand, wanneer het daar waar zulks
behoorde, medegedeeld zou zijn, een besluit op de geheele zaak mocht genomen worden

' Uit die Resolutie (10 April, 1592) tocli bleek, dat de Deputatie cTgcnlijk aan de Provincie
y
^celand, en slechts nevens de Staten van dit Gewest aan de Stad Middelburg gericht was,

- Vak de κλμεπ en nobkl. 3 Aitsema, bl. 598—602. Rcsol Holl. 11 Maart, 1039,

-ocr page 161-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— Tegen de gronden en redenen van Amsterdam was niels in Ie brengen, en zoo

in deze zaak niet lot een bepaald besluit kwam l, maar uit eigen beweging, zooveel
mogelijk, aan eenigermate billijke eischen te gemoet kwam, moest de tegenpartij daar-
mede wel genoegen nemen. Zoo zij daarentegen rechtstreeks voldoening had verlangd,
zou zy lot geweld de toevlucht hebben moeten nemen; maar daartoe was het nog de
lyd niet. Zoo lang de oorlog duurde, bood zich, dit was reeds meer dan eens gebleken,
tol zulk eenen aanslag de gelegenheid niet aan; integendeel, wilde men den oorlog
voortzetten en de verplichtingen, die men fooral tegenover
Frankrijk op zich genomen
had, eenigermate nakomen, zoo moest men
Holland te vriend houden en noch zijne
kracht aan de bedwinging van den tegenstand binnenslands verspillen, noch de rijkste
De Prias is der Provinciën onwillig maken. Dit doorgrondde vooral de Prins van Oranje, en terwijl
gestemT.'^'^'^''^'^ ^ceds gevorderde leeftijd en afnemende krachten hem hachlijke stappen ontrieden,
moest hy inzien, dat de kans van slagen minder gunstig stond, dan indertyd voor zynen
broeder
maurits, en zelfs deze had ter wyziging van den regeeringsvorm niets vermocht
uit Ie richten. Inderdaad, Prins
ma.urits, die zich den voorvechter der Contraremon-
stranten beloonde, had op den steun der predikanten en der volksmenigte kunnen
rekenen. Maar kon Prins
frederik Hendrik zich dien beloven? Waarlijk niet. Had
hij de hoop der Remonstranten beschaamd, het vertrouwen der Contraremonstranten had
bij nimmer gewonnen 3. Integendeel hen vooral ergerde de weelderigheid en kwetsten
de wereldsche feesten, die aan het Hof van den Prins of in den Hofkring gegeven
werden. Terwijl de ingezetenen van de
Palts, om des geloofs wil vervolgd, als ellen-
delingen moesten zwerven, deelde te '
ä Gravenhage de Koningin van Bohemen met hare
zonen en dochteren in de ijdelste Hoffeesten en gemaskerde balletten. Godvruchtige
en eenvoudige lieden voorspelden van zulk een wereldschen zin niets goeds, en zagen
reeds in menig bijzonder of openbaar ongeluk de blyken van 's Hemels gramschap
Nog onlangs, in Februari 1658, bij gelegenheid van hel huwelijk van den Heer
johan
woLFERT VAN BREDERODE met eenc zuster van de Prinses van Oranje, waren er looneel-
voorstellingen gegeven ten huize van den bruidegom en van den Graaf van
kuilenburg ,
en was er een reeks van maaltyden en danspartgen aangericht, door een carousel be-
sloten, waarbij niets dan Fransch en Spaansch was gehoord, en waarin de bonte pracht

' ResoL Holl 15, 16, 30 Maart; 8 April; 15, 29 Juli, 1639.

2 De Remonstranten en hunne bijeenkomsten werden thans oogluikend geduld. Ten einde echter
geen te groote opspraak te verwekken, werd
πυτενβοοαεπτ nog in 1637 vermaand zich van prediken
te onthouden. Toen daarentegen de Zuid-Hollandsclie Synode den Rector der Latijneclie Scholen
te
Rotterdam om zijne Rcmonstrantsclie gevoelens afgezet wenschte te zien, achtte de Overheid dier
stad dit verlangen onbehoorlijk en gedroeg er zich niet naar
{Resol Holt. 25 Juli; 11 Aug. 1637).

Aitsema, II, hl. 272.

-ocr page 162-

DES VADERLANDS. ' 157

en smakelooze vernuftigheden van de ridderspelen der Bourgondische Vorsten schenen insG—
te herleven. Daarop waren de zegepralen der Spanjaarden bij Calloo, Ie St. Omer en
lot op de grenzen van
Frankrijk en Spanje en in Italië toe, en de nederlagen van
den Keurprins van de
Palts gevolgd, en ernstige lieden lieten niet na, die rampen eene
wraakoefening Gods over zooveel ijdelheid te noemen l. Hoe dan viel er, waar zulk
eene stemming onder het volk heerschte, zoo men eens eenen aanslag tegen de strenge
Heeren van
Amsterdam waagde, op ondersteuning bij de menigte te rekenen? Integendeel,
verwonderen kan het niet, dat de stem der predikanten van nu aan voor Hun Edel
Groot Mögenden met hunnen Luitenant-Admiraal
tromp gewonnen was wiens beleid
het mogelijk maakte, het oude stelsel tegen 's Prinsen voorslag om een Opper-Admira-
lileits-ColJegie te
^s Gravenhage op te richten, vol te houden.

En van den anderen kant gingen de Staten voort den Prins te bevoordeelen en te
vereeren, en waar eenige voorslag van zulk eene strekking gedaan werd, was
Holland
nimmer onder de onwilligen. In December, 1658, kreeg Zijne Hoogheid de gewone
42,000 gulden, ter tegemoetkoming zyner buitengewone uilgaven in het veldleger van
hel vorige jaar en aan het recht van den Prins op een tiende van den op zee be-
haalden buit werd strenger de hand gehouden, dan gedurende eenigen tijd geschied
was. Wie aandrong op het vormen van een fonds, waaruit de premiën voor de kapers
lot aanmoediging van hun bedrijf zouden betaald worden, en dit deed
Holland van tijd
lot lijd bevorderde de vermeerdering der inkomsten van den Prins, en zoo met dc
nieuwe veerkracht, die de macht op zee onder
tromp stond te nemen, 's Prinsen gel-
delijk belang gediend was, moet de vraag hem eenigermate onverschillig gelaten hebben,
of
Holland en Amsterdam, bij het beleid ter zee niet groeiden.

Nog meer voorkomendheden betoonden de Staten van Holland. Overwegende, dat Prins willem
Hun Hoog Mögenden, den 22®'®° April, 1655, het recht van opvolging in het Kapitein-5?lifad'^vnn
en Admiraalschap-Generaal aan Prins
willem hadden opgedragen en dat den
2<)8ten jyjgj^ 1657, commissie van die hoedanigheid op hem was afgeleverd, opdat hij,
voor het geval dat zijn vader kwam te overlyden, dadelgk in dat recht zou kunnen
treden, hadden de Stalen van
Holland, in November, 1658, de voordracht gedaan, om
den jongen Vorst, ten einde hem in de gelegenheid te stellen van zich beter te onder-
richten in 's Lands zaken, te machtigen, zich voortaan in alle vergaderingen van den
Raad van State te mogen laten vinden en aldaar een raadgevende en beslissende slem
uit te brengen, en des verzocht zijnde met den Raad van State ter vergadering van
Hun Hoog Mögenden te verschijnen: alles volgens de commissie, den 27»·^®"Maart, 1600,

' Aitsema, II, bl. 535. 2 Zie hiervoor, bl. 130, Noot 1,

3 ResoL Stat.-Gcn. 2 Dec. 1636. -i Res, Holl. 30 Maart, 1639. ρ. 318.

5 Zie luervoor, D. III, St. IV, bl. 699.

-ocr page 163-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— aan zijnen vader op ongeveer gelijken leeftijd verstrekt. De Staten-Generaal vereenigden
1639

zich met dit voorstel, en twee dagen later deed Prins "vvillem den gevorderden eed in
handen van den Voorzitter van Hun Hoog Mögenden, en werd hij daarop door een lid
van die Vergadering, met name
jagob gats, bg den Raad van State ingeleid

De eer, welke met het lidmaatschap van den Vorstelyken knaap den Raad van State
werd aangedaan, zal dit Collegie kwalijk getroost hebben over zoo menige grief, als hij
Geschillen tus- in deze dagen legen de Staten-Generaal had te doen gelden. Om den Raad van State

sehen de Staten- i- i · i i ι·μ i ο tt n i

Generaalen den meer zelfstandigheid bepaaldelijk tegenover de Staten van Holland ie verzekeren, en
ïvaad van Siate. ^ onder de leus van egalisatie der middelen als anderzins lot de uitgaven, door den
oorlog vereischt, minder afhankelyk te maken van de noode toegestemde en gebrekkig
inkomende quoten der Provinciën, was het noodig, dal dit Collegie in de eerste plaats
bij de Staten-Generaal zijn gezag deed erkennen. Hieraan nu ontbrak veel. Toen in
de maand September (1658) de Staten van
Holland bij Hun Hoog Mögenden aandrongen,
dat zy besluiten zouden tot het opbreken en lot een nauwkeurige monstering van het leger,
voerden de andere Provinciën hun tegemoet, dat lot zoo iels niet besloten kon worden,
dan in overleg met den Raad van State Dus waren toen de Provinciën gezind om
het gezag van dat Collegie op te houden. Maar in hel begin der maand Januari, 1639,
verried zich weder oneenigheid lusschen de Staten-Generaal en den Raad. Toen deelden
de Heeren van
Holland mede, hoe het hun voorkwam, dat de Raad van State misnoegen
had opgevat wegens iets, dat in de vergadering van Hun Hoog Mögenden was voorge-
vallen en waardoor hij in zijn recht gekwetst meende te wezen. Hierop verklaarden
Hun Hoog Mögenden, lot die meening geene aanleiding gegeven te hebben. Doch
niettemin verzochten zij de Heeren
gats en coenders over deze zaak te spreken met
Zyne Hoogheid, en in geval deze een onderhoud lot bylegging van hel geschil lusschen
Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden en Gecommitteerden van den Raad van State
noodig achtte, den Prins te verzoeken, daarbij tegenwoordig te willen zyn. Werkelijk
achtte Zijne Hoogheid zulk een onderhoud noodig en verklaarde hij het by te zullen wo-
nen — In dezen tijd kwam de Raad van State op tegen de bevoegdheid, die de Staten-
Generaal zichzelven toekenden om mandament van appel Ie verleenen van de sententies,
door dien Raad gewezen. Dit geschil diende uitgemaakt te worden, enden Januari
(1659) Irad men in de vergadering van Hun Hoog Mögenden, in tegenwoordigheid van
den Prins, in conferentie met de Gecommitteerden van den Raad van State om tol een
vergelijk te komen. Behoudens zekere bepalingen werd het recht van Hun Hoog Mo-

i

Resd. Skit.-Gen. 3, 4, 5 Nov. 1638. In de commissie, den jongen Prins verstrekt, Averd
hem de titel
Hoogheid gegeven. Ook kreeg liij in den Raad van State zitting Loven den Stad-
houder van
Friesland (van der Capellen, Gedenkschr. II. bl. 22).

2 ResoL Stat.-Gen. 30 Sept. 1638. Archiv, de Ia Μ, d'Or.^.lSl. ^ Secrei. Βββο1.6,7.3ΆηΛ629.

Λ

-ocr page 164-

DES VADERLANDS. ' 157

genden om mandament van appel te verleenen gehaodhaafd; doch Toorlaan zouden zy 1636—

XOu«/«

zulks niet meer mogen doen van sentenlies, door den Raad van State te wijzen in cri-
mineele zaken, in welke
extra ordinem zou zijn geprocedeerd en krachtens welke de
veroordeelde lyf of lid zou komen te verliezen, noch ook van sententies over gemeene
middelen, door den Raad verpacht, noch eindelijk van dezulke, die in militaire zaken
tusschen twee krijgslieden gevallen waren. Deze resolutie zou voorloopig voor een jaar
gelden i.

Het was voor de partij, die haar gezag in de Republiek op de beschaming van Am-
sterdam wilde bouwen in dit tijdsgewricht van te meer belang om zich van het hoofd-
beleid der zeezaken meester te maken, omdat de vijand blykbaar van den kant der zee
eenen aanval op het oog had, zoodat de partij, onder wier beleid deze aanval zou zijn
afgeslagen, haar aanzien daardoor te krachtdadiger zou gevestigd zien.

De plannen van den Koning van Groot-Britannië waren aan het licht gekomen
Hij beoogde niets minder, dan de zeemacht der Vereenigde Provinciën aan zyn gezag
te onderwerpen, en, slaagde hy, zoo was hij geneigd, den Koning van
Spanje in zyne
zegepraal te doen deelen, ten einde gezamenlijk
Frankrijk te vernederen en den Keizer

lot alle gewenschte inwilligingen te nopen. In de hoop van zulk eene uitkomst deed Spanje

1 · O . I · I τ laatste poging

hel uitgeputte Spanje eene laalste pogmg om eene vloot te vormen, die, met man-^ggen om de

schappen en gereed geld bevracht, de strijdkrachten der Vlaamsche Provinciën zou ^er-X^utenondï
meerderen, en allen tegenstand der Vereenigde Provinciën op zee, zoo zich deze nog
brengcD.
kon laten gelden, in vereeniging met Engeland fnuiken zou. Doch de zwakheid en
flauwe ijver der Spanjaarden bracht teweeg, dat de uitrusting uiterst langzaam in het
werk ging. En toen zij gereed was, was het te laat, daar de Staten voor de aanma-
tiging en listen van
karel I niet waren geweken, en hij zelf met den onwil zijner
onderdanen en met het oproerige
Schotland zoo veel te doen had gekregen, dat hij de
Stalen-Generaal moest ontzien, ten einde zijne binnenlandsche tegenstanders geen onver"
winlijken steun in het buitenland te doen vinden.

Inlusschen had ook de Keizer, in afwachting van den goeden uitslag der in verstand-
houding met
Engeland ondernomen uitrusting, de hangende vredesonderhandelingen met
de Zweden en de Landgravin van
Hessen afgebroken: alles zette zich tot eene nieuwe
inspanning van alle krachten.

Reeds in het vroege voorjaar hadden de Staten vernomen, dat de Keizer zwarigheid De onderhan-
maakle het met de Landgravin getroffen accoord te bekrachtigen, omdat hij niet wilde, de

dat aan de Gereformeerden gelijke rechten als aan de belijders der Augsburgsche Confessie Jj^e?"""
werden toegestaan s. In Juni was het eene uitgemaakte zaak, dat die Vorstin van hare

' Resol. Stat.-Gen. 11 Jan. 1β39. ^ Zie hierboveu, bl. 76, 77.

^ Resol. Stal.-Gen. 1 Maart, 1639. EnoMAKKSDönFFER, zur Gesch. des SOjähr. Krieges.
III Deel 5 Stuk. 21

-ocr page 165-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zijde alle verdrag met den Keizer zou afbreken, zoo zij slechts verzekerd kon zijn, geregeld
subsidie van
Frankrijk te bekomen. Op aanzoek van haren veldoverste milawder bevolen de
Prins en de Staten haar belang aan den Koning van
Frankrijk aan i. Lang duurde het
niet, of de Heer
d'amoktot kwam uit Frankrijk herwaarts over om met de Landgravin
te onderhandelen. De Vorstin werd verzocht daartoe tijd én plaats te bepalen. Ten laatste
werd men het eens, dat de bijeenkomst den IS^^i^der maand Augustus te
Wezel zou plaats
hebben. Bij de conferentie tusschen dien Franschman en de Hessische Afgevaardigden zou
de Prins
y^n Oranje eenen uit de Gedeputeerden zenden, die hij te velde bij zich had.
Dit geschiedde, en weldra handelde 's Prinsen Afgevaardigde voor eigen rekening om
voor ons leger de tijdelijke ondersteuning van een Hessisch korps te bekomen Den
228ten Augustus kwam er een traktaat tusschen
Frankrijk en Hessen tot stand

Geen wonder, dat in deze omstandigheden de Zweedsche Resident hel uiterste aanwendde,
om het subsidie der Provinciën voor den Slaat, dien hy verlegenwoordigde, te bekomen.
Tegen het einde van Januari (1639) gaf hij te kennen, dat hij tevreden zijn zou, zoo
de Provinciën, slechts voor een halfjaar subsidie beloofden, en, daar
Holland alsnu ein-
delijk inwilligde, zoo werd hem voor zes maanden subsidie, in te gaan met den eersten
Februari, toegezegd Niettemin verscheen de Heer
spiering weinige dagen later, en
drong met groote levendigheid op de verwezenlijking dier belofte aan. Hg had gehoopt,
sprak hij, dat Hun Hoog Mögenden niet zouden vergeten zijn, hoe
gustaaf adolf ook
op aanmaning van hunne Republiek en door beloften van krachtige ondersleuning eenen
oorlog aangevangen had, die den vijand belet had zijne krachten tegen onzen Staat te
keeren. Anders toch zou het Huis
Oostenrijk in Duitschland zich ongetwijfeld bij onzen
erfvijand gevoegd hebben, en nog bleek dagelijks, van hoe nabij hij onze grenzen
naderde. Intusschen konden Hun Hoog Mögenden zeiven wel nagaan, hoe weinig de
Kroon
Zweden met zulk eene kleine en onzekere som, als het bedrag van ons subsidie
uitmaakte, kon uitrichten. Van tijd tot tijd had hij aan Hare Majesteit de geneigdheid
der Provinciën bekend gemaakt om een geheel jaar subsidie te verleenen, en alzoohad
hij Koningin
christina in de meening gebracht, dat die van HollamH geen geringere
toegenegenheid zouden betoonen.' Hg vertrouwde, dat die Provincie dqor de voorspraak
van Hun Hoog Mögenden niet bij haarrbesluit .om slechts een half jaai· subsidie te ver-
strekken , volharden zou , maar zou loonen, dat zij niet minder dan anderen het welvaren
der gemeene Christenheid behartigen wilde, en geen oorzaak geven zou om iets anders
•van haar te vermoeden. Die betalingen in kleine, sommen < waren van geringe uitwerking,

Nadere aanslui-
ting der Staten
aan
Zweden,

ι ResoL Stat.-Gen. 6 Juni, 1639.

2 Resol. Stat.-Gen. 1, 16, 25 Juli; 1 Aug.j 9 Sept. 1639. ' Aitsema, 64.5—647.

1636—
1639.

« Resol. StaU-Gen. 24 Jan.; 5 Febr. 1639. Resol. Holl. 19, 24 Jan. 1639.

. η

-ocr page 166-

DES VADERLANDS. ' 157

en met een schijn van geringe genegenheid, ja Tan onwilligheid overlogen, wekten zij
eer misnoegen en onlust, dan tevredenheid en voldoening. Dus hoopte hij, dat Hun
Hoog Mögenden de zes maanden ten minste in eens zouden willen betalen i. — Deze
taal had veel van eene opzettelijke verdachtmaking van de toewijding van
Holland aan
de zaak van het ware Gereformeerde geloof, en het is waarschgnlijk, dat
spierikg in
dézen tijd van verbittering en samenspanning tegen
Holland zich door staatslieden, welke
bij die binnenlandsehe worsteling aan het hoofd stonden, zulke redenen zal hebben laten
ingeven. Hoe dit zy,
Holland liet den Resident beduiden, dat hy by zyne proposities
in de Staten-Generaal de byzondere Provincies » ongemolesteerd" zou hebben te laten
en voorts liet zij zich aan zijn beklag niet veel gelegen liggen. Althans de uitbetaling
van het halfjaars subsidie draalde, hoezeer de Gedeputeerden der Provinciën zich ver-
bonden hadden,
spibrings verzoek om de betaling der zes maanden in eens en levens
om nog zes maanden daarenboven toe te staan voor hunne lastgevers aannemelijk te
maken Herhaaldelijk moest
spiering nog bidden en smeeken, en in Juli waren de
vier verstreken maanden subsidie (van Februari tot Juni) nog niet betaald. Eerst in
Augustus was deze som voldaan, en in September verzocht
spiering de nog overgebleven
twee maanden te mogen ontvangen

Intusschen was men na de verlevendiging van den oorlog in Duitschland en de aan-
vallende houding, welke de Zweden hernomen hadden, straks gevolgd door eene zege-
praal van hunnen veldoverste
eaner, bij CAemmV^ over de Keizerschen en Keursaksischen
behaald, lol de overtuiging gekomen, dat van de Zweden nog wat groots te hopen was,
en legelyk, dat zij daartoe door eene verzekerde ondersteuning der bondgenooten in staat
gesteld moesten Avorden Vandaar het voorstel van den Prins, dat men met
spierikg
en AiTSEMA in overleg zou treden en de proef nemen of men lot het sluiten eener nadere
alHanlie met
Zweden en de Hanse zou kunnen geraken De verdragen, in 1614 ge-
sloten, waren na afloop van den tijd, gedurende welken zij van kracht zouden zijn,
nog altyd niet vernieuwd. Overeenkomstig dat voorstel van den Prins werden, nadat
Holland de zaak vrij lang in beraad genomen had, Gecommitteerden benoemd om met
de Zweedsche ministers in
den Haag, gamerarius en spiering , over eene nadere alliantie
'e onderhandelen. De Gedeputeerden van
Zeeland echter, welke Provincie zich in dezen
lijd achterhoudend gedroeg, moesten eerst nog nader bericht van hunne lastgevers be-

• licsol. Stat-Gen. 21 Febr.. 1639.

Resol. Slat.-Gen, 4 Maart, 1639.

'' Ilesol. Slat.-Gen. 16 Maartj 13 Julij 1, 18 Aug.; 14 Sept. 1639. Resol Holl. 10, 18,
22 Maart; 16 April; 7, 14, 23 Mei; 16, 21, 28, 30 Juli; 3 Aug.; 7 Sept. 1639.

1636—
1039.

Dit deed spiering gelden bij de bekendmaking van baneus overwinning (Resol. Stat.-Gen.
4 Mei, 1639. Resol. Holl. 7 Mei, 1639). ^ jiesol. Stat.-Gen. 9 Mei, 1639.

2 Resol. Holl. 1 Maart, 1639.

-ocr page 167-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

I63fi— komen, voordat zij tot die conferenties toetraden. De zaak was reeds vrij ver gevorderd,
voordat zij daartoe last gekregen hadden. Den Augustus (1659), namelijk, be-
sloten Hun Hoog Mögenden, aan de Zweedsche ministers te verklaren, dat
zij gezind
waren een traktaat te sluiten op den voet van dat van het jaar 1614

Wat echter Holland bijzonder bewoog om den Staat aldus op nieuw met Zweden te
Holland be-verbinden, was de zucht om deze macht tegen Denemarken te versterken, van welks
de^plaTnen vL K.oning men nog altijd de uitvoering van plannen te duchten had, voor
Ae άοοΐ Holland
^mn^c^Ten ^^te gewenschte verdeeling der macht in de Oostzee uiterst gevaarlijk 2. In het begin van
Tenjdelen. het jaar 1639 vreesde men hier te lande, dat het, na een verdrag, tusschen den Koning
van
Polen en den Keurvorst van Brandenburg betreffende de tollen te Danzig en andere
havens gesloten, in de Oost-zee tot eene schikking zou komen, waarvan onze kooplieden
de slachtoffers zouden worden, als welke zich, verstoken van den steun, welken zij vroeger
bij anderen vonden, die een gelyk belang hadden, aan de willekeur van den Koning
van
Denemarken prys gegeven zouden zien. Zulk eene schikking was te bedenkelyker,
omdat op dat tijdstip de Zweden zich, onder bemiddeling van
Denemarken, met den
Keizer schenen te zullen verdragen. Want lieten ook de Zweden zich bewegen om
hun belang van het onze te scheiden, zoo waren wij alle onze bondgenooten tegen de
overmacht van
Denemarken in die wateren kwijt; de onmisbare toevoer uit de Oostzee
kon ons afgesneden worden, en voor onze erfvganden was het eenige middel gevonden,
dat ons op den duur fnuiken kon. Geen wonder, dat de berichten uil de Oostzee den
Stalen van groot gewicht voorkwamen en dat men begreep, maatregelen legen het
dreigend gevaar te moeten nemen. De Zweden moesten legen dergelyke plannen ge-
waarschuwd, en hunne eerzucht geprikkeld worden; maar dan moest het hun van onze
zijde niet aan krachtdadige ondersteuning ontbreken, opdat zy den oorlog mochten voort-
zetten. Vandaar de toeleg tot vernieuwing der alliantie met Zweciß?^; vandaar mededeeling
der berichten , die ons van de onderhandelingen der Ooslzee-mogendheden toekwamen, aan

de Zweedsche Ministers vandaar dat de zaak der Ambassade naar Polen weder door

' . I

Holland werd opgeval ®, opdat deze Republiek met haren Vorst haarj belang niet van
het onze mocht scheiden; maar vandaar vooral hooge klachten over de
yoor onzen handel
verderfelijke plannen van
ghrïstiaan IV, en de aanbeveling van een Gezantschap tot
dien Vorst. Den eersten April (1639) verschenen ter Generaliteit buitengewone Afge-
vaardigden van
Holland in groolen getale om kenbaar te maken, dat de Koning van

' Resol Stat.-Gen, 11 Mei; 17, 25 Juli; 12, 19 Aug. 1639.

2 Aitsema, bl. 644. Resol. Holl. 1 April; 14 Mei, 1639. ^ jiesoL Stat.-Gen. 4 Maart, 1639.
'' Resol. Stat.-Gen. 4, 11 Maart, 1639. Resol. Holl. 2, 4 Maart, 1639.

5 Resol. Stat.-Gen. 20, 27 Jan.; 17 Maart, 1639. Resol. Holl. 24, 25 Maart, 1639.

-ocr page 168-

DES VADERLANDS. ' 157

Denemarken tegenwoordig in de Sond een nieuwen lol invoerde van een veertigslen
penning van alle koopmanschappen van Ooslen komende, en 14 Rijksdaalders vorderde
van ieder centenaar salpeter. Aanvankelijk werd besloten tegen deze bezwaren, onzen
handel in den weg gelegd, door onzen Resident
van kkakau, die te Hamburg had
afgedaan te laten opkomen, en hem des noods onze schippers te laten gelasten, zich
aan die eischen niet te onderwerpen, maar liever de zoo zwaar belaste waren terug te
zenden waar ter plaatse zij ze gekocht hadden ^ Weldra echter werd op het bericht,
dat de Koning van
Denemarken zoover ging van het bevaren der Oostzee zonder convooi
door hem verleend te verbieden, door
Holland^ wederom door buitengewone Gedepu-
teerden nevens de gewone ter Generaliteit vertegenwoordigd, de zending van eene Am-
bassade naar
Denemarken voorgeslagen, en reeds daags daaraan werd daartoe besloten 3. Gezantea naur
De Instructie voor het Gezantschap werd door
Holland ontworpen, en daarin opgenomen, ζοΞηΓ
dat de Ambassadeurs ook het stuk van de tollen op de
Elbe en de Wezer en de ge-
schillen , welke te
Bremen met den Aartsbisschop, den zoon van den Koning van Dene-
marken,
gerezen waren onder hunne bemoeiingen zouden begrijpen. Met het gezant-
schap werden belast de Heeren
albert goenraad burgii, toen ter tijd lid van den Raad
van Slate, eil
goekders. Holland zou den Heer andries bigker liefst alleen met de
ambassade belast hebben gezien, en toen die beide Heeren benoemd waren, wilde zij
hem als derde aan hen toegevoegd hebben; doch deze wensch werd niet ingewilligd;
Holland had <ir vrede mede, en de Gezanten gingen in Juli ter hunner bestemming
scheep

Wat de ambassade naar Polen betreft, nu Holland in hel vorige jaar zich daartoe Het is de
niet bijzonder genegen geloond had, meenden de Provinciën thans, dal het haar ook
ditmaal geen ernst met die zaak was, en ook de Prins had er bezwaar legen; doch
Holland wist Zyne Hoogheid spoedig van het belang eener zending te overtuigen, aan
welke het zou opgedragen zijn te verhoeden, dat de toevoer van granen niet geslremd
werd. Nu beval de Prins zelf de zaak aan, en er werd toe besloten, evenwel onder
protest van
Gelderland en met de verklaring van Zeeland^ dat men zou kunnen volstaan
met een
Gedeputeerde, dat is met een persoon van lager rang dan die van Ambassadeur,
derwaarts te zenden De Instructie zou door die van
Holland ontworpen worden;

1 ResoL Slat.-Gen. 21 April, 1639.

2 Resol Stat.-Gen. 1 April, 1639. Resol llotl. 31 Maart, 1639.

2 Resol Stat.-Gen. Ιίί, 16 April, 1639. Besol. Holl 15 April, 1639.

Deze zaak werd evenwel door een afzonderlijke zending afgedaan (zie volg. bladz.).
5
ResoL Stat.-Gen. 4, 7, 12, 14, 16, 23, 31 Mei; 23 Juni; 9 Juli, 1639. Resol Ihll
16 April; 5, 10, 12, 16, 19, 23 Mei, 1639.
ö
ResoL Stat.-Gen. 29 Jan.; 4, 9 April, 1639. Resol Holl 24 , 25 Maart, 1639,

1636—
1639.

-ocr page 169-

1636—

1(139.

166 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

doch de vraag aangaande den persoon en den rang van den staatsman, die naar Polen
gaan zou, werd uitgesteld Eerst in Juli (1659) werd de zaak weder opgenomen; doch
nu verklaarden
Zeeland en ütrecht niet gelast te zyn. Desniettemin werd de Instructie,
door den GriiEer
musgh ontworpen, vastgesteld, en cornelis boom, pensionaris van
Amsterdam, lot Gezant benoemd. Maar deze keuze behaagde niet aan Friesland, welke
Provincie of een Fries benoemd wilde zien, of in de zending niet bewilligde. Doch
ook de Heeren van
Amsterdam waren niet tevreden, daar zij awdries bicker niet voor-
bijgegaan wilden zien, die reeds door
Holland benoemd en aan de Staten-Generaal aan-
bevolen was. Hoe het zij, in September gaf
Amsterdam in de vergadering van Holland
te kennen, dat de Rijksdag in Polen, die, meende men, in October zou plaats hebben,
lot Februari was uitgesteld, en dat bij den staat der onderhandelingen lusschen
Polen
en Danzig de zending meer kwaad dan goed zou doen. In weerwil van de bemoeiing
van
lieuwe van aitsema bleef eindelijk de geheele ambassade achterwege

Met de zendino; naar Polen stond die tot den Grootvorst van Moscovië in verband.

en naar Moscoviü.

immers was het noodig ten einde van Polen gunstige voorwaarden voor den uitvoer van
granen te erlangen, dat men zich des noods op voordeeliger wijze uit
Rusland kon
voorzien. Dus werd de zending derwaarts telkens tegelijk met die naar
Polen ter sprake
• gebracht, en met deze bleef zij achterwege.
Holland schijnt bedoeld te hebben, dat
Avanneer aan
bicker de zending naar Denemarken ware opgedragen geworden, deze
zelfde staatsman daarna met de reis naar
Moscovië zou belast geworden zijn

Had men aanvankelijk aan de Gezanten, die naar Denemarken gingen, opgedragen,
JZeoding van zich met de bijlegging der geschillen lusschen den Aartsbisschop van
Bremen en de
slechting "van hc^ ^ dezer Stad Ie bemoeien, op uitnoodiging van de Magistraat dier Stad ging

Itad^^m««?metzending van eenen bijzonderen persoon, met die laak belast. Den
liaren Aaitsbia-2<iea Auguslus (1659) ^ namelijk, werd den Staten-Generaal mededeeling gedaan van eenen
brief van Burgemeesters en Raden van
Bremen, waarin bericht werd^, dat de Koning
van
Denemarken den IS^'^i Augustus bepaald had tot een minnelijk verdrag der geschillen
lusschen de Stad en den Aartsbisschop. Hierbij verlangden zy eenen Afgevaardigde der
Stalen tegenwoordig te zien: weshalve zij Hun Hoog Mögenden verzochten, eenen uit
hun midden, op kosten hunner Stad, legen dien lijd naar
Slade te zenden. Aan dit
verzoek besloten de Staten, evenwel legen het uildrukkelyk gevoelen van
Zeeland,
gehoor te geven, en zy benoemden den Heer van oltshoorn om met den titel van

sclioj).

1 ResoL Stat.-Gen. 13 April, 1639. Resol Holl. 12, 13 April, 1639.

2 ResoL Stat.-Gen. 6,'13, 26 Juli; 6, 16, 20, 22 Aug.; 8, 29 Sept. 1639. Resol. Holl. 16,
22, 27, 30 Juli; 6 Aug.; 7, 15 Sept. 1639.
Aitsema, II, bl. 643, 644.

3 Resol. Stat.-Gen, 3 Maart, 1638. 15 April, 1639. Resol. Holl. 3, 4, 5, 6, 10, 16 Maart;
23 Juli, 1638. 24 Jan.; 2, 24,
25, 31 Maait; 1, 4, 12, 13, 15 April; 19 Mei, 1639.

-ocr page 170-

DES VADERLANDS. ' 157

Gedeputeerde (en een hoogeren litel had onze staatsman niet noodig om van den voor-
rang boven de afgevaardigden van
Luhek en Hamburg verzekerd te zijn), zich naar
Stade te begeven. Deze Heer echter verontschuldigde zich, en nu werd willem boäeel
gekozen i. De zaak was deze, dat de Aartsbisschop, tegen den eed, waarbij hij ge-
zworen had, de Stad bij hare privilegiën te bewaren, de Domkerk aan de Lutherschen
had afgestaan, terwijl deze gezindte tot dusverre de predikatie harer belijdenis builen de
stad had moeten zoeken. Behalve dat die vergunning ergernis aan de Gereformeerden
gaf, scheen zij niet vrij van eene staatkundige strekking, als geschikt om den invloed
der Denen te vermeerderen. Op uitnoodiging van de Heeren van
Bremm polste yan
AiTSEMA, de Resident te ^sHage^ de beide Stadhouders, om te ontdekken, of de Stad
in deze zaak op de ondersteuning van onzen Slaat zou kunnen rekenen De Neder-
landsche Afgevaardigde trad als bemiddelaar op en teekende den vierden October (1639)
het getroffen accoord,, onmiddellijk na de Deensche Commissarissen. Den eersten No-
vember deed hij bij Hun Hoog Mögenden verslag van zijne zending In de inleiding
van het accoord wordt het dus voorgesteld, alsof de Koning van
Denemarken, niet
alleen door den Raad van
Bremen, maar ook door den Heer boreel, uit naam der
Staten, lot lusschenkomst was verzocht geworden. De dienst in den
Dom. werd aan de
Lutherschen toegestaan, wien daarentegen voorlaan alle bijeenkomsten op andere plaatsen
verboden werden, terwijl ook de bezittingen der Domkerk aan het beheer der Magistraat
verbleven. Behalve deze en andere kerkelijke bepalingen hield het accoord in, dat de
Aartsbisschop op dringend verzoek van den Slaalschen Gedeputeerde, en op onderdanig
aanhouden van die van
Bremen, besloot den opbouw van schansen te Geeslendorp en
daaromtrent aan de
Wezer te slaken. Voorts verklaarde hij zich gezind, tol bevordering
van den handel, de scheepspassen af te schaffen, de oorlogschepen te laten vertrekken
en de tollen niet te verhoogen \ — Deze bepalingen kwamen overeen met hetgeen de
Slalen den Aartsbisschop schriftelijk verzocht hadden, en zij gaven onzenscheepvaarders
tegelijk voldoening tegenover de Oldenburgsche beambten, die zich van de tegenwoor-
digheid der oorlogsvaartuigen van den Deenschen Prins bedienden om van de onzen
tolgeld af te dwingen

Was op deze wijze aan de aanmatigingen van Denemarken op dit punt paal cn perk
gesteld, — om tegen de gansche staatkunde van dat Rijk een hinderpaal in den weg te
stellen, moest den Staten de vermeerdering van den invloed en het gezag der Zweden

' Resol Stat.~Gen. 2, 4, 8, 10 Aug. 1639. Resol. Holl. 3 Aug 1639.
- Aitsema, II, bL 5.55 , 556 , 609.

3 Resol Stat-Gen. 1, 22 Nov. 1639. Resol. Holl. 2 Nov. 1639.
^ Aitsema
, II, hl 649—65L ^ Resol. Siai.-Gen. 30 Meij 22 Juni, 1639.

163ü~
1c39,

-ocr page 171-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— dienen. Met dat doel vuurden zij der Zweden moed aan. De handhaving en versterking
van de slelh'ng, door dezen in
Duitschland ingenomen, v^as uit het oogpunt der Holland-
sche staatkunde vooral een middel om de Zweden, door verzwakking van de macht des
Keizers, den Koning van
Denemarken zijnen steun in Duitschland te doen verliezen,
hetgeen dezen Vorst beletten moest zgne plannen, dreigend voor onze Republiek, ten
uitvoer te brengen. Dat de Keizer, door de Zweden, zoowel als door de Franschen en
de door dezen gesubsidieerde Vorsten, bezig gehouden, niet in slaat was de krijgsmacht
in de Zuidelijke Nederlanden te versterken, was mede een belangrijk voordeel; doch
aan de eene zijde kon
Holland geene te lande behaalde zegepralen of veroveringen
wenschen, die tot bedenkelijke veranderingen in het binnenland konden leiden, en aan
den anderen kant was
Spanje er thans op uit, om aan zijne Nederlanden over zee strijd-
krachten toe te voeren. Op de zee derhalve zou de beslissende slag geslagen moeten
worden, en te lande stelde men er zich mede tevreden, zoo de legers der openlyk of
bedekt vijandelijke Mogendheden gedwongen werden onze grenzen te ontzien. Daartoe
beijverde men zich bij voortduring, en bepaaldelijk zette men de staatkunde voort, die
men tegenover den Keurvorst van
Brandenburg met gewenschten uitslag begonnen was
in praktijk te brengen.

Staatkunde Met den eisch der Slaten, die de schuld van hunnen land vorst op hen wilden vér-

tegenover den
Keurvorst van
Brandenburg,

halen, konden de Klevenaren de Keizerschen als het ware afweren, en hun tegemoet
voeren, of zij nog niet genoeg bezwaard waren, dat men door hen te dwingen, Kei-
zerschen in te nemen, hen nog meer wilde uitmergelen en hun bovendien het dubbel
ongenoegen der machtige Staten-Generaal op den hals wilde halen. Toen dus in den
aanvang des jaars (1639) de Gecommitteerden der Brandenburgsche Regeering zich tot
de Slaten wendden met het verzoek, dat hun uitstel zou vergund worden van de be-
taling der twee termynen van de bekende zoogenaamde Hoefijzersche schuld, besloten
Hun Hoog Mögenden, hen voor zich te bescheiden en hun ernstig aan te zeggen, dat
in de eerste plaats de eerste termijn zonder verwijl moest worden opgebracht. De Raad
van State zou bedacht zijn op middelen om de verschuldigde som te verkrijgen, ingeval
zij niet goedschiks werd betaald. Met deze boodschap aan den Keürvorst kregen de
Gecommitteerden hun afscheid, en inlusschen adviseerde de Raad van Slale, dat Hun
Hoog Mögenden in dal geval beslag moesten leggen op de Kamer der Domeinen te
Emmerik en aan alle beambten en rentmeesters, daaronder behoorende, gelaslen, hunne
inkomende gelden te storten in handen
Tan eenen ontvanger, door de Slaten aldaar
gesteld, onder bedreiging dat er bij gebreke van dien maatregelen zouden genomen
worden tegen die ambtenaren in het bijzonder. Op dit advies besloten de Staten, »om
alle gevoegswille, en om aan de Brandenburgsche Regeering de maat der courtoisie in
alles vol te meten," aan die Regeering alsnog tot den laatsten Februari eerstkomende
tijd te geven ter voldoening van den eersten termijn, ten bedrage van 50,000 Rgks-

ή

-ocr page 172-

DES VADERLANDS. ' 157

daalders, maar alsdan bij falende betaling dien maatregel door den Raad van State Ie 103«—

16 9 ·

laten loepassen. Toch ging de betaling langzaam. Met het begin van Maart werd nog
geen vijfde van de vereischte som gestort, en in October haperde de zaak op nieuw
zoozeer, dat de executie scheen te zullen moeten plaats grijpen ^

ifat deKeizerschen nog altijd hel oog op het Kleefsche gevestigd hadden om zich aldaar
Ie legeren, bleek juist uit een brief van
van spijck, den commandant van het garnizoen te
Nijniegeii, en terwijl de Prins gemachtigd bleef om daarin te voorzien, werd de Heer van
RANDWIJK naar de Brandenburgsche Regeering te Emmerik gezonden om met haar Ie over-
leggen , hoe de voornaamste sleden van
Kleefschland best voor die inlegering te vrijwaren.
De zaak liep voor het oogenblik af met eene briefwisseling tusschen den Luilenanl-
Generaal der cavallerie,
stakenbroek, en den Keizerlijken Overste, Markies decaretto
Doch weldra kwamen er weder berichten van den Heer van gent, commandant te Rees,
en VAN DIEDEN, Commandant te Wezel, dat er Keizerschen stonden te komen in het
Kleefsche, aan de oostzijde van den Rijn, te weten in
Roeroord, Holt, Dinslaken en
Scherembeek, en de Staten-Generaal aarzelden niet, Zijne Hoogheid te verzoeken, de be-
doelde plaatsen zoo spoedig mogelyk Ie laten bezetten, tot handhaving, heette het, der
onzijdigheid. Toen de Prins daarna vernomen en aan Hun Hoog Mögenden gemeld had,
dat die troepen, hoezeer onder het opperbevel van den Generaal
Hatzfeld staande, voor-
gaven krijgsvolk van den Keurvorst van
Brandenburg te zijn, lieten de Staten de zaak
aan Zijne Hoogheid over, »om te doen en te laten wat hij noodig zou achten," ^ en in
het gansche zomersaisoen vernam men van geen overlast van Keizerschen in die oorden.

Reeds in de eerste dagen van de maand Januari (1659) besloten de Stalen-Generaal Toebereidselen
aan den Raad van State het verzoek te richten, dat dit Collegia de ridmeesters en ka-
piteins zou aanschrijven, hunne compagniën voltallig te maken tegen den eersten·Maart.
Doch die van
Holland hadden zooveel bedenkingen daartegen, dat, in afwachting van
een nader onderhoud met Zijne Hoogheid, aan dat besluit geen gevolg gegeven werd.
Dit onderhoud leidde tot vernieuwing van het besluit, en die van
Holland vereenigden

' liesol. Slat.-Gen. 4, 6, 12 Jan.; 23 Febr.j 11 Maart, 1639. Eene gerecde betaliogder schuld
was te noodzakelijker, omdat de Admiraliteit van
Amsterdam de door hoefijzer Pp last der Staten-
<aeneraal aan den Keurvorst verstrekte leeningen weigerde te erkennen en zich niet verphcht
rekende hare inkomsten daarvoor Ie verbinden. Het schijnt, dat dit Collegie
den ontvanger buiten
staat wilde stellen, zekere betalingen te doen, Avaartoe de Staten-Generaal hem gelastten ten
einde de beschikkingen der Provincie
Holland, in de zaak van de verpachting van het vierde der
convooien en licenten, te trotseeren
{Resol. Stat.-Gen. 24 Febr.j 23 Maart; 23 Aprilj 29 Mei;
25 Juni; 5 Aug.; 19, 22 Oct. 1639.
licsol. Holl. 1, 16, 19Maart; 8, ISApril; 14,19,23Mei;
22.,27 Juli; 9, 27 Sept; 5, 12, 18 Oct.: 21 Dec. 1639).

^ Resol. Stat.-Gcn. 3, 4, 15 Febr. 1639. 3 Resol. Stat.-GenAi, 16,22 7 April, 1639.

UI Deel. 5 Stuk. 22

-ocr page 173-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

er zich mede, zich niettemin de vrijheid voorbehoudende om len aanzien van het al
of niet aanhouden van de 150 compagniën van 1628 te beslissen, zoo als hun goed zou
dunken i.

's Prinsen krijgsplannen werden wederom bevorderd door het vernieuwde aanbod van
subsidie van de zijde van
Frankrijk. De Koning, zoo bleek het, verlangde, dal er
weder iemand opzettelijk naar overkwam, om eene overeenkomst betreffende die

zaak Ie sluiten. Het schijnt, dat men in Frankrijk aan de zending van de knüyt de
beteekenis had willen geven, alsof zij niet ten behoeve der Koningin-moeder geschied
was, maar had gestrekt om het aangaan van een nieuw verdrag van gemeenschappelyke
kri|gsondernemingen voor Ie bereiden, en men had zich wijs gemaakt, dat
de knuyt
aan deze opvatting voet gegeven had. Dezen staatsman derhalve wachtte men thans op
nieuw in
Frankrijk. Hun Hoog Mögenden, de kosten van de reis willende vermijden,
en misschien de gewone geschenken tot een geringer bedrag wenschende terug te bren-
gen begeerden daarentegen, dat de Heer
d'estampes volmacht mocht bekomen, om de
zaak hier ten einde te brengen Doch nu werd
d'estampes haastig naar Frankrijk ge-
roepen , zooals het heette om bericht te geven van hetgeen er gebeurd was op eene reis
van hem naar
Wezel, waar hijimet den Veldheer der Landgravin had onderhandeld, doch ,
zoo als sommigen meenden, omdat hij zich had laten overhalen, het inzicht van de
Staten en den Prins Ie volgen en de zaak van het subsidie te '
ä üage af te doen
Wel kwam de Heer
d'estrades over om te vernemen, wat Hun Hoog Mögenden dit jaar
met hun leger dachten te verrichten , maar hij bleek van geene genoegzame volmacht
voorzien te zy^n ^ Ten slotte werd, zonder dat er een buitengewoon Afgevaardigde
naar
Parijs was gezonden, het geldsecours toegestaan, en verbonden zich de Staten
daartegen tot nieuwe krijgsondernemingen, in overleg met
Frankrijk te volvoeren

Nadat de bruggen en ponten reeds naar boven gezonden en de Provinciën aangeschreven
waren om legen den eersten April (1659) hare quote in de eerste helft der legerlasten
te leveren; nadat mede op het tydig op de been brengen ditmaal van 4000 waardgelders
was aangedrongen ^, was er nog eene bijzondere aanmaning noodig om de Provinciën

1 Resol Stnt.-Gen. 3,4,5 Jan. 1639.

2 ïoch werden nog ISOOO gulden aan geschenken besteed voor de Heeren, die ditmaal het
traktaat
te^ Parijs tot stand brachten [Resol. Stat.-Gen. 6 Juni, 1639).

3 Resol. JStat.-Gen. 22, 24 Jan. j 1, 2 Febr.; 11 Maart, 1639. ^ Archiv, de la M. d'Or., γ. U8.

5 Resol. Stat.-Gen, 18, 27 Febr. 1639. aitsema, bl. 604.

6 Resol. Stat.-Gen. 9 April, 1639. aitsema, bl. 605. De Heer d'amontot bracht het door
oosTEHwijK gesloten traktaat, door den Koning geratificeerd, herwaarts over
[Resol. Stat.-Gen.
14 April, 1639. Resol. Holl. 13 April, 1639).

' Resol Siat.-Gen. 6, 11, 21 Maart, 1639. Resol. Holl. 15 , 24 , 25, 26 , 29 Maart, 1639.

1630—
1630.

-ocr page 174-

DES VADERLANDS. ' 157

»

te bewegen, melterdaad le leveren, wat men υοογ den krijgstocht van het ingetreden
jaar van haar verwachtle.
Holland had niet dadelijk geld voorhanden, en vond de lich-
ting van waardgelders voorbarig i;
Zeeland beloonde zich verstoord, dat bij de aan-
schrijving lot lichting der waardgelders de zinsnede gevoegd was, dal de Provinciën,
die Tóór half April niet uildrukkelyk consenteerden, beschouwd zouden worden als stil-
zwijgend hare bewilliging verleend te hebben. Bij monde van den Heer
vosbehgei^
verklaarden de Staten van dit Gewest, niet van zins le zijn zich aan zulk eene clausule
le onderwerpen, verzoekende dat de Slalen-Generaal zich voortaan zoo iels niet zouden
aanmatigen — Zoo stelde dan de President van Hun Hoog Mögenden (do Heer
vaiï
κοοκΒΛΥυκ) den April (1659) uit naam van Zijne Hoogheid der Vergadering voor,
op grond dat
Frankrijk op nieuw subsidie verleende en zyne legers vroeg in hel veld
zou zenden, en onze Slaat derhalve niet na zou kunnen laten zulks mede te doen,
den Provinciën ten tweeden male ernstig te schrijven, dat zij de legerlaslen opbrachten.
Dit voorstel ging, voorzeker om. die van
Holland voldoening te geven, gepaard met eene
ernstige aanmaning, lot die Provinciën gericht, welke nalatig waren in het nakomen
harer verplichtingen ten aanzien van het zeewezen Alsnu verbonden zich de Pro-
vinciën, de legerlasten te leveren legen den eersten Mei, den dag, waarop men zich
legenover
Frankrijk yerhowAen had, een leger van 18 of 20,000 man voetvolk en 4of
15000 ruiters le velde le hebben, en werden de Gecommilleerden le velde benoemd.
Maar de geslelde termijn was overschreden, loen
Friesland hare quote lot die belasting
nog in het geheel niet, en
Stad en Landen daarvan slechts de helft had opgebracht.
Zoo was er grond van vrees, dat het optrekken van het leger zou vertraagd worden
Op
Holland scheen men te rekenen; maar deze Provincie wilde niets geven, dan wan-
neer de anderen metterdaad haar aandeel voldeden, en bovendien om de vereischte pen-
ningen le vinden, moest er eene geldleening geopend worden van Iwee millioenen, en
hiertoe hadden alle Steden hare toeslemming nog niet gegeven. Eerst na het midden
van Mei waren de zwarigheden overwonnen en op hetzelfde oogenblik werden Ge-
committeerden benoemd om le beraadslagen en besluiten te nemen op de onderneming,
die men met de krijgsmacht zou >vagen. Twee dagen later vertrok Zijne Hoogheid om zich
Vertrek vaa
bij het leger in het kwartier van Maasland omstreeks Liihoyen te vervoegen β. Hoezeer j^g^^f®
hij hiermede niet voldeed aan de belofte bij geheim artikel ^ aan
Frankrijk gegeven,
Jat hij, namelijk, een aanzienlijke plaats zou aantasten, strekte echter zijne stelling

' Resol Holt. 6, 16 Aprilj 19 Mei, 1639. - Resol. StaL-Gen. 29 Maart, 1639.

^ ResoL Stat.-Gen. 4 April, 1639. ^ Hesol Stat.-Gen. 7 Mei, 1639. '

= ResoL Holl. 7, 10, 13, 17, lÜ Mei, 1Π39. Bcsol. Stat.-Gen. 31 Mei, 1639.
® iicsol. Stat.-Gen. 19, 21, 23 Mei, 1639. Resol. Hall. 20 Mei, 1639. ' aitsema, bl. 605.

22 *

lß36—
11)39.

-ocr page 175-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

aldaar om de legermacht van den Kardinaal-Infant in onrust Ie houden en dezen Land-
voogd te beletten zich met kracht legen den inval der Franschen te verzetten Dezen
dan belegerden
Hesdin onder den markies de la. meilleraie, welke plaats den 19 Juni
overging.
Feüquières, die Diedenhoven {Thionville) had aangetast, werd met groot
verlies door
piccolomini geslagen; hij zelf werd gevangen genomen en stierf aan^gne
wonden. Dit ongeval werd almede aan de langzaamheid geweten, met welke de Staten
Wal Lij ία den hun leger te velde hadden gebracht De Prins had intusschen op het fort van de
lege^ uit veerde!'
^οοπιβ vertoefd, lijdende aan de jicht. Doch tegen het midden van Juni riep hij de
ruitery uit de omliggende vestingen op, en den 13*^®·^ dier maand deed hy het leger
scheep gaan, Graaf
Hendrik met een vliegend leger in de bovenstreek onzer rivieren
achterlatende. Zijn voornemen was om, hoezeer van de Fransche zijde met de belegering
van een zoo onbeduidend plaatsje als
Hesdin kwalijk aan den eisch voldaan werd, niet-
temin van zijne zijde het belangrijk beleg van de stad
Hulst te gaan ondernemen, ten
ware hem zulks door den vijand belet werd. Den 17^"" sloeg hij zich te
Philippine
neder; doch vermits de Kardinaal-Infant dadelgk met zijne macht derwaarts kwam af-
zakken, moest hij van het plan om die vesting te belegeren of in die streken iets
anders te ondernemen, afzien, een denkbeeld, dat hij trouwens reeds voordat hij te
Philippine aankwam, wegens de groote macht, die de vijand beschikbaar had, had
opgegeven

Na zes weken lang aldaar gelegerd geweest te zijn, vatte de Prins het plan op om
naar den kant van
Gelder op te trekken, en zoo de Spaansche krijgsmacht hem der-
.waarls niet volgde, het beleg om deze stad te slaan, of, zoo de vijand hem volgde en
het hem belette, zich te
Rijnberk weder in te schepen en onverhoeds zich naar het door
de Spaansche troepen ontruimde
Vlaanderen terug te begeven en alsdan Hulst met de
voordeeligste kans te belegeren. Met dit doel scheepte hij den Juli (1659) het

geheele leger te Philippine in. In den tijd van 9 dagen was de armée te Rijnberk ^
waar men Graaf Hendrik aantrof, die niet had kunnen beletten, dat de Markies de lede
eene aanmerkelijke versterking in de vesting Gelder geworpen had. Dit en de aankomst
van 's vijands hoofdmacht te
Venloo, deed Zijne Hoogheid van het beleg van Gelder
afzien. Nu was hij op de. volvoering van zijn andere plan bedacht. Doch de schepen.

1 Archiv, de la M. d'Or., p. 145, 146. Archiv, de la Μ. d'Or., ρ. 148.

3 aitsema, ρ. GOß, 607. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 250—254. Resol. Stat.-Gen. 20 Juni, 1639.
Het geringe voordeel en de groote nederlaag der Franschen laten zich zeer goed verklaren uit
den toestand hunner troepen. Toen
vosbergen in den winter van 1637 op 38 van Botdogne naar
Parijs reisde, merkte hij op, hoe weinig orde er onder de krijgsmac^ heerschtc, en hoe zij
wegens wanbetaling verliep. De Steden kochten met groote sommen de verplicliting af om zulke
soldaten hlnnen hare muren te ontvangen (zie
Yerbael van Vosbergcns deputatie).

1636—
iö3a.

-ocr page 176-

DES VADERLANDS. ' 157

die zijne krijgsmacht moesten vervoeren, kwamen laat aan, door tegenwind als anderzins
opgehouden, dermate dat hij drie weken lang te
Rijnberk toefde. Den September
eindelijk scheepte hij de troepen in; maar alsnu veroorzaakte windstille, dal hij vier oi'
vijf dagen te laat in de nabijheid van
Hiilsl aankwam, daar de vijand in den tijd, dien
de vaart gekost had,
Vlaanderen insgelijks had kunnen bereiken 1. Bij zijn vertrek
van
Rijnberk had de Prins de mogelijkheid, dat zijn plan mislukte, reeds voorzien, en
de ongelegenheid berekend, die het in zou hebben, zoo hij tweemaal in één jaar onver-
lichter zake in
Vlaanderen geland zou zijn: dit, begreep hij, zou onze wapenen bij
den vijand veracht en bij onze vrienden minder geleld maken. Dus had hij den tocht
niet willen ondernemen zonder de Slalen-Generaal van alles te verwilligen: zóó konden
zij nog vóórdat hij in
Vlaanderen aan zou komen, hem hun advies doen geworden.
Te eerder besloot hij lot deze mededeeling, omdat de Gedeputeerden te velde niet allen
tegenwoordig ^ en bovendien verdeeld van gevoelen waren. Den September ver-
schenen des Prinsen gemachtigden, de Heeren
van der camer en vosberaen, uit het
leger aangekomen, in den vroegen morgen (het was een Zondag) voor de Slaten-Generaal.
Na hen gehoord te hebben, gaven Hun Hoog Mögenden te kennen, dat zij hel betreur-
den , dat deze zaak aan hun oordeel onderworpen was: immers juist om in zulke ge-
vallen te beslissen, diende de Deputatie te velde. Nu evenwel hun oordeel gevraagd
was, verklaarden zij, vele bezwaren te zien in het beleg van
Hulst. Wat de Prins
als mogelijk aannam, achtten zy zeker: de vijand zou het garnizoen dezer stad verster-
ken; het beleg kon tot in den winter duren, en door de vochtigheid zouden er ziekten
in het leger ontstaan. Nielletnin hadden zij zoo veel vertrouwen op de sterkte en de
kracht van het leger, dat zij de kans gewaagd wilden zien, ook om reden dat men
Frankrijk hiermede naar den zin handelde. Aan oorlogsbenoodigdhcden en geld zouden
zij het niet laten ontbreken 3. Dadelijk gaven Hun Hoog Mögenden aan deze belofte
in zoo verre gevolg, dat zij, te elf uren na de predikatie weder vergaderd, besloten
<lcn Raad van State ten eerste eene pelilie van 1500,000 gulden boven het millioen
legerlaslen aan de Provinciën te laten doen Κ Aan het moedbeloon en de aanbiedingen
van Hun Hoog Mögenden heeft het derhalve niet gehaperd, zoo de kans niet gewaagd
is. Hoe hel zij, de uilslag van den veldtocht ook van dit jaar vermeerderde den roem
van den Kardinaal-Infant en deed den Prins van
Oranje van besluiteloosheid verdenken ^

' Mém. de Frêd. Henri, bl. 254—256.

^ De Graaf van kuilenburg, een der Gedeputeerden Ie velde (zie aitsema, hl. 608), was vóór
liet einde der maand Juni overleden
(Resol. Slat.-Gen. 23 Juni, 1639).

3 Sccrete Resol. 4 Sept. 1639. ^ Resol. Slat.-Gen. 4 Sept. 1639.

® V. d. capellen, II, bl. 28.

IRSC—
1639.

-ocr page 177-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— Inlusschen was de strijd tusschen de Slaten-Generaal en de Slaten van Holland voorl-
1639

strijd tuLchcn g®''^®^· "Dezc Provincie bleef bepaaldelijk hardnekkig weigeren zich met de andere Ge-
EoUand en de ^rggieu tg vereenigen en de verpachting der convooien en licenten toe te slaan. Door een-

Lniiuprovincien. i σ

heid in het stuk der belastingen moest noodwendig het beleid der financiën in de hand
der Generaliteit komen; zoo zou deze een middel van gezag bekomen hebben, dat
haar lot nog toe ontbrak, en juist dit was het wat
Holland, niet geneigd om zich het
hoofdbeleid in de Republiek te laten ontwringen, verlangde te keer te gaan.

Den Maart (1639) bracht de Voorzitter (in deze week zat Utrecht voor en be-
kleedde de Heer
van weede die waardigheid) in de vergadering der Slaten-Generaal,
dat de Beleiders van 's Lands equipage te
Amsterdam zich steeds verontschuldigden de
oorlogschepen toe te rusten, zoolang zij Ie
Hellevoelsluis lagen, op grond dat de Burge-
meesters hun zulks verboden. En tevens deelde hij mede, dat
Holland zwarigheid bleef
maken om de generale verpachting der convooien en licenten in te willigen. Op deze
voordracht konden de Provinciën niets anders doen, dan voornemen, ten aanzien van
het eerste punt de Burgemeesters van
Amsterdam en Enkhuizen ^ en ten aanzien van
het andere de Staten van
Holland te verzoeken, zich naar het verlangen der Slaten-
Generaal te schikken i. Ten aanzien van het vraagstuk, waar de schepen zouden worden
uitgerust, namen de Slaten van
Holland den Maart (1659) een besluit van den

volgenden inhoud: de schepen, die thans in het Goereesche Gat lagen, zouden door
de Beleiders worden uitgerust waar ter plaatse hun zeiven diensligst zou dunken, en
voortaan zouden de schepen, bestemd om de Vlaamsche Kust te bezetten en in de
Nauwe Zee te kruisen, zich daar waar zij oorspronkelijk uitgezeild waren, moeien laten
herstellen en ververschen, doch zou men door toezending van levensmiddelen in zee
de noodzakelijkheid om ergens in te loopen, zooveel mogelijk, voorkomen. In hoogen
nood zouden zy mogen inloopen waar zy de gereedste hulp zouden kunnen vinden. —
Bij deze door
ΗοΙΙαΐΐά als een voorloopige maatregel gekenmerkte verordening, gaf deze
Provincie, zonder het beginsel, door de Regeering van
Amsterdam en Enkhuizen
voorgestaan, te verloochenen, ruimte genoeg om daarvan in de praktijk af te wijken.
Niettemin verklaarde Zijne Hoogheid, dat in eene zaak, de Generaliteit rakende, niet
door ééne Provincie alleen behoorde beschikt te worden ^ Den April derhalve gaf
Holland, ter Generaliteit nevens hare gewone door buitengewone Gedeputeerden ver-
tegenwoordigd, te kennen, dat zij hare resolutie van 23 Maart nader getoetst had. Zij
was van oordeel, dat die gehandhaafd moest ^worden; maar verklaarde zich desniettemm
bereid om de zeezaken in haren boezem nader te overwegen, en haar besluit alsdan
door de Generaliteit te laten vaststellen of des noods daarover door Gecommitteerden der
Provinciën te laten beraadslagen. Bij deze mededeeling voegden de Hollandsche Gede-

» Resol. Slat.-Gen. iG Maart, 1039.

2 Rcsol. Slat.-Gen, 2 April, 103ü.

:. \

-ocr page 178-

DES VADERLANDS. ' 157

puteerden een scherp verwgt aan de Provinciën Gelderland^ Zeelan4 en Friesland:
terwijl dezen het zeewezen door verzet legen Hollands besluit schenen te behartigen,
toonden zij zulks geenszins in allen deele metterdaad.
Gelderland was steeds achterlgk
in het uitrusten der bodems, die ter harer repartitie stonden.
Zeeland had zich nimmer
gevoegd naar de Nieuwe Orde en Reglement ter zee", en nooit goed gevonden hare
schepen te
Hellevoetsluis Ie laten ververschen en herstellen; en wat Friesland betrof,
deze Provincie was zoo nalatig, dat het was alsof zij het geheele zeewezen verzaakte

Omstreeks het midden van Juli (1659) begon weder de nu reeds meermalen voor-
gekomen strgd over de verpachting der convooien en licenten, die de Staten van
op hun grondgebied niet wilden toestaan, en Hun Hoog Mögenden toch doorzetleden.
Den Juli uitten de Staten-Generaal hun gevoelen onïtrent deze zaak op de vol-

gende wijze; de dag dier verpachting naderde en reeds was het tgd om de biljetten
aan te plakken. Opdat zij nu, lot bevrediging der Provinciën, die reeds vele jaren
herwaarts de zaken der zee uit hare middelen hadden gesubsidieerd, zou kunnen door-
gaan, verzochten Hun Hoog Mögenden de Heeren van
Holland binnen korte dagen het
noodige besluit te nemen tot voltrekking der verpachting, volgens het advies van Zijne
Hoogheid en den Raad van State, voor het geheel of ten minste voor een grooter deel
dan voor dezen, ten einde hierin met de meeste eenigheid der Provinciën te werk ge-
gaan mocht worden. — Reeds drie dagen daarna namen de vijf Provinciën
{s^ani Zeeland
hield in deze zaak lot op eene zekere hoogte de zyde van Holland) een anderen toon
aan. Daar de Heeren van
Holland, zoo heette het toen, nu herhaaldelijk uitgenoodigd
waren zich op dit punt met de vijf Provinciën te vereenigen ,4Zonder dat zij zich alsnog
daarop hadden verklaard, zoo zou men Zijne Hoogheid verzoeken, hen daartoe aan te
manen, opdat er op die wijze vaste middelen mochten gevonden worden om krachtige
maatregelen te nemen tegen het openbaar geweld des vijands, die alom nagenoeg zonder
tegenstand Ie vinden in zee huis hield — Dit was thans de staatkunde der Provinciën:
de zaken der zee tegen
Holland op te nemen, en de ontoereikendheid der zeemacht
om de Vlaamsche havens gesloten te houden en tegelijk den zeehandel en d^ visscherij
Ie dekken, aan
Hollands eigenzinnigheid Ie wijten. Men had op dit oogenblik eene

' Resol. Stat.-Gen. 6 April, 1Ö39. Resol. Holl, 8 April, 1639. Sints geruimcn tijd was er
sprake -van de afschafling der Admiraliteit te
Dokkum of wel -van de vereeriiging van dit Collegie
met dat van het Noorder-Kwartier
{Resol. Stat.-Gen. 22Sepli II Nov. 1G37. Resol. Holl. 22 Sept. ^
21 Nov. 1637). Dit denkbeeld werd niet uitgevoerd. De Heeren van Holland >vilden zicli met
die zaak niet bemoeien. Het beleid der zeezaken in
Friesland LIecf ecliter gebrekkig: er heersclite
wanorde en het ontbrak aan geld
{Resol. Stai.-Gen. 1 Dec. 1638. 9 Fcbr. 1639. Archiv, de la
M. d'Or.
p. 141, 142).

- Resol. Siat.-Gen. 18, 21 Juli, 1639. Resol. Holl. 21 Juli, 1639.

163G-
1g39.

-ocr page 179-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ie schoonschynender reden, omdat onze zeemacht toen bovendien nog het oog te houden
had op de vloot, die men uit
Spanje verwachtte, hetgeen hare kracht nog meer ver-
deelde. — Op het verzoek der Staten schreef de Prins, uit
Philippinen aan die van
Holland, dat zij in de verpachting bewilligen mochten. Krachtiger liet hij zich niet
gelden, en de Provinciën deden derhalve vooreerst niets meer dan haar verzoek gedurig
onvermoeid te herhalen Den Augustus op nieuw door den Voorzitter der Staten-
Generaal aangemaand, antwoordden de Hollandsche Gedeputeerden, dat het aan hen niet
had gehaperd, daar zij de zaak met allen ijver aan hunne lastgevers hadden op het hart
gedrukt. Dezen hadden lot hetgeen men van hen verlangde, nog niet kunnen besluiten:
evenwel was de tegenstand beperkt tot een klein getal Steden In allen gevalle,-
de zaak zou tot de dagvaart van September verdaagd worden. — Het was waar: klein
was het getal der Steden, die zich niet met het verlangen der Provinciën wilden ver-
eenigen , maar daaronder was
Amsterdam: de overige waren geen belangrijker plaatsen,,
Λάπ Edam, Medemhlik en Purmerende — Daar dan de Heeren Holland, en even-
zeer die van
Zeeland, op het.stuk der verpachting nog niet lot het gewenschle besluit
gekomen waren, besloot de meerderheid der Slaten-Generaal de pacht op voorgaanden
voet te laten d.oorgaan, en wel op den September, opdat de genoemde twee Ge-

westen den lijd zouden hebben om zich alsnog bij de meerderheid te voegen. Van dit
besluit zou mededeeling geschieden aan Zijne Hoogheid, opdat hij door zijne vermaning
de Staten van
Holland en Zeeland daartoe mocht l)ewegen Eenigen lijd later ver-
schoven Hun Hoog Mögenden de verpachting tot den 50®'™ September, zonder evenvvel
van de Heeren van
Bolland te kunnen verkrijgen, dat zy het aanplakken der biljetten
zouden dulden '

Doch inlusschen zou de proef genomen worden, of de zeemacht bij het tegenwoordig
beleid al of niet in slaat was zich op zee Ie handhaven en door de bestrijding van den
vijand ter zee het land te behouden. De zeeslag bij
Duins zou dit bewijs leveren, en
alzoo ruim zoo gewichtig zijn in zijne gevolgen voor den staat van
zaken binnenslands,
als Yoor 's Lands stelling tegenover den vijand. Ware de uitkomst van dat gevecht anders
geweest, het tegenwoordige stelsel ware van ontoereikendheid overtuigd geworden, en
de Heeren van
Holland zouden beschaamd hebben gestaan, ja wegens hun verzet straf-

1 Resol. Stat.-Gen. 28 Juli; 5, 6, 8 Aug.; 3, 8 Sept. 1639.

2 Resol. Stat.-Gen. '8 Aug. 1639. , ^

3 Resol. Holl. 28 Juli; 4, 5 Aug. 1639. Op de eene plaats wordt als vierde van de vier
difficulleerende Steden
Medemhlik, op de andere Monnikendam genoemd.

Resol. Stat.-Gen. 11 Aug. 1639.

5 Resol. Stat.-Gen. 10, 16 Sept. 1639. Resol, Holl. 6, 8, 13, .15, 16 Sept. 1639.

1636—
1039.

-ocr page 180-

DES VADERLANDS. ' 157

baar zijn bevonden. Terwijl ihans de staatkunde van de Zeeprovinciën en bepaaldelgk 1636—

1639.

van Holland tegen hare bestrijders onaantastbaar werd.

Reeds in Januari (1659) had men te ^s Gravenhage bericht, dat de vijand van zins l)e vijand

wil Walen naar

was een 4000-tal soldaten uit de Zuidelijke Nederlanden naar Spanje, en daarentegen Spanje overbreu-
Spaansche manschappen naar de Zuidelijke Nederlanden te laten komen over zee. Aan
de overkomst van Walen naar
Spanje hechtte olivaeez veel. Door de Franschen op
eigen bodem bestookt, meende deze Minister, al was het ook, dat de Prins van
gondé
in September (1658) het beleg van Fuenterrahia had moeten opbreken,,dat men
op den duur niet tegen verovering zou kunnen behoeden, zoo men geene geoefende
krijgslieden, krachtiger dan het Spaansche volk, bij de hand had. »De veiligheid van
Spanje''', schreef hij, »hangt geheel af van de komst der Walen," en later: »om
gerust te leven, hebben wij nog een öOOO-tal Walen noodig" i. En toch was het
geen tijdstip om de Zuidelijke Nederlanden te ontblooten. Integendeel het kwam aan
op de uitvoering van het plan om een laatsten slag ile slaan tot fnuiking van de Repu-
bliek der Vereenigde Provinciën. Maar dit doel meende men door middel eener sterke
vloot ter zee te moeten bereiken. Genoeg zoo die vloot, na zich van hare taak ge-
kweten te hebben, eenige duizenden manschappen uit
Spanje aanbracht, die Neder-
land
meer gehard en beter geoefend konden worden.

Het bericht intusschen van dien ruil van troepen lusschen Spanje en hel land der
Walen trok ten onzent de aandacht. Men hoopte de troepen onder weg te kunnen
onderscheppen, en zond in dezen zin bevelen lot den Luitenant-Admiraal Deze
meldde bij brief van den ß^en Februari, dat er in het 5cÄeMri/e 12 koningschepen, twee
.koningsfregatten met 6 of 7 fluilen, beladen met welgeoefende soldaten op den uitzeil
lagen, naar de
Corunha bestemd. Dus verzocht hg versterking om dat eskader het
uitzeilen te beletten, of het in zee te kunnen overmeesteren. De Stalen wenschten lot
dat einde eenige convoiers van de Admiraliteiten van
Rotterdam en Zeeland tijdelyk
onder de vlag gezonden te zien. De Admiraliteit van
Rotterdam was buiten staat om
dadelijk aan dien eisch te voldoen en toen zg een paar van die schepen derwaarls
gezonden had en ook de Vice-Admiraal
de witt aanstalten maakte om weder op zijn

' Compte rendu de la Comm. roy. d'hist. {Acad. roy, de Belg.) 1864. Visite aux Archiv, el a
la Bibl. royale de Munich, par M.
gachard.

2 Resol. Stat,-Gen. 25 Jan.; 9 Febr. 1639. ® Resol. Stat,-Gen. 15 Febr. 1639.

^ Resol Siat.-Gen. 17 Febr. 1639. Resol. Holl. 21, 25 Jan.; 26 Maart, 1639. De oorzaak
hiervan was ten ' " " ' ' ' . ^ · i·. ·. ----------.-----i—-s— —

-ijen. li jfeür. ibiJ». üesol. IIOU. Zl, Jan.; komaan, luoi?. un uuixaan
deele hierin gelegen, dat de Admiraliteit geene matrozen krijgen kon, daar dezen
zieh allen door de Beleiders van 's Lands equipage in dienst lieten nemen, die hun hooger soldij
betaalden, te weten een maandgeld van 12 tot 15 gulden, terwijl de Admiraliteit zich aan het
gewone maandgeld van 10 galden hield
{Resol Stat.-Gen. 17 Febr.; 27 April; 2 Mei, 1639).

UI Deel. 5 Stuk. 25

-ocr page 181-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

post te zyn ^, had tromp reeds den Februari een beslissenden slag geslagen. Twee

Duinkerkers met 230 gevangenen, door hem te HeUevoetsluis opgebracht, getuigden
van de overwinning Den Februari verscheen de Luitenant-Admiraal zelf en

verhaalde wat hij, ondersteund door den Commandeur ba.ngkert en andere dappere Kapi-
teins, verricht had. Het gevecht was dicht onder de Vlaamsche Kust voorgevallen: de
vijand was 22 schepen sterk; de onzen 10 schepen en 12 fregatten. De uitslag was
geweest, dat de vyand zoo snel de wyk had moeten nemen, dal hij negen van zijne
schepen aan den wal had moeten zetten, daaronder het schip van den Vice-Admiraal,
die dezen zijnen bodem in brand had gestoken. Twee Koningschepen waren in de
handen der onzen gevallen. — Hun Hoog Mögenden betuigden den Vlootvoogd dadelgk
hunnen dank, met de verklaring, dat zijne daad het Land tot voordeel en hem tot
roem verstrekken zou. Zulke uitstekende diensten (voegden zij er bij) willende erkennen,
zeiden zij hem een gouden ketting met medaille toe, ter waarde van 2000 gulden; aan
BANCKBRT een ketting van 800, en aan elk der overige Kapiteins eenen van 400 gulden
De twee opgebrachte schepen werden, volgens de bestaande plakaten, met al hun geschut
en goed, onverminderd het recht van den Admiraal-Generaal, aan den Vlootvoogd en
de officieren, die by het gevecht tegenwoordig geweest waren, gelaten Den volgenden
dag verscheen
tromp voor de Staten van Holland. Hier ontbrak het hem ook niet aan
lof en dank. Hun Edel Mögenden schonken hem boven de vereering, hem door de
Staten-Generaal toegezegd, een gouden ketting en medaille ter waarde van 1000 gulden

Wegens de nederlaag van den Februari zag de vijand van zijn voornemen niet

af om zyne schepen, de haven van Duinkerken uit, naar Spanje te zenden. Dus moest
tromp op zyne hoede blgven en een genoegzaam aantal schepen onder zijne vlag houden.
Bezorgde men hem, dus verklaarde hij, het vereischte getal van 22 schepen, 5 jachten
en 5 fregatten," dan zou hij de eer van het Land, die nu in gevaar was geweest, kunnen
ophouden, en hij zelf zou lp en leven gewillig voor den Staat opzetten, terwijl hij,

2 Resol Stat.-Gen. 23 Febr. 1639.

ί Resol. Stat.-Gen. 18, 23 Febr. 1639.

3 Die kapiteins waren: jan antonisz. slüis , mus jeliszen, voorens, keert de koe , lieven de zeeuw ,

dorrevelt, groote tjaert, willem van colster, sijbert vijch, pieter pietersz. de wind [rcsol.

Stat.-Gen. 18, 24, 25, 29 Maart; 6 April; 17 Mei, 1639). In het geheel waren er 12kapiteins,
die benevens dqn Luitenant-Admiraal en den Commandeur
bakckert kettingen kregen. Dit getal
bekomt mén, als men bij de 10 genoemden de twee Zeeuwsche Kapiteins (
rikgers en hollaer)
rekent, die mede bij het gevecht tegenwoordig waren [Resol. Stat.-Gen. 22 April, 1638). —
jsicn Januari (1639) was Kapitein pieter van den brouck met een gouden medaille vereerd, omdat

hij zich met zgn schip dapper tegen zeven fregatten van den vijand verdedigd had (ßeso/. Ge».

3 Jan. 1639).

^ Resol. Slat.-Gen. 24 Febr. 1639. ® Resol. Holl. 25 Febr. 1638-

1036—
1639.

Overwinning
door TKOMP be-
haald.

-ocr page 182-

DES VADERLANDS. 179

zoo gebrekkig ondersteund, als lot dus verre, yerdrietig en afkeerig zou worden ταη 1636—
zulk een zorgelijke laak. — Het schijnt dat tromp, misschien onder den invloed van
Hollands tegenpartij, de Staten van dat Gewest wilde doen gevoelen, dat zij, zou de
eer op zee gehandhaafd woeden, gehoor zouden moeten geven aan de voorslagen der
vijf Provinciën. Hoe dit zij, Hun Edel Mögenden, niet gezind om die partij te kiezen,
waren te vaardiger om
tromp geen reden van klachten te laten. Zy besloten het uiterste
aan te wenden om spoedig twaalf Landsoorlogschepen in zee te brengen, den Gecom-
mitteerden gelastende, de daartoe noodige penningen dadelijk te leveren, en hun, die
zulks aanging, verbiedende de eenmaal ter bezetting der Kust aangewezen schepen tot
eenigen anderen dienst te gebruiken. Den volgenden dag legde de Luitenant-Admiraal
in de vergadering van Hun Hoog Mögenden meer vertrouwen aan den dag l.

Terwijl het dus veel moeite in zou hebben om de gevorderde schepen op de Kust te
krijgen, kwam de Heer
d'estrades op nieuw voor den dag met een verzoek van den
Koning van
Frankrijk^ dat de Staten 15 oorlogschepen zouden voegen bij de vloot,
die Zijne Majesteit dit jaar in zee zou brengen, om door een zeetocht
Spanje afbreuk
te doen. Overwegende, dat de Fransche vloot, van onze zijde versterkt, den uilstekenden
dienst zou kunnen bewijzen om door het onderscheppen der zilvervloot de afvaart der
naar de
Nederlanden bestemde armade te beletten, of anderszins hare behouden over-
komst Ie bemoeilijken, beraamden de Stalen een middel om dat verzoek in te willigen.
Zij wendden zich lot de West-Indische Compagnie, opdat deze de verzochte schepen
mocht leveren, daar toch de bestrijding der Spanjaarden op dat terrein tot hare taak
behoorde
2 Reeds was de zilvervloot, door den Admiraal coritelis jol, genaamd
HOUTEBEEN, in dc haven van
Havanah^ waaruit zij naar het moederland had willen
stevenen, teruggejaagd en thans kwam het er op aan, haar mei vereende kracht
aan te lasten. — Die onderneming van den Admiraal
jol was geschied op last van Bedryven ia
Graaf
johaw maürits vaw nassau. Deze Landvoogd van Brazilië was niet onverdeeld
voorspoedig geweest. In Oclober, 1656, met 3000 soldalen scheep gegaan en in
Januari, 1657, aan de plaats zgner beslemming gekomen, had hij zich dadelijk lot
eenen locht tegen den vijand toebereid. In Maart derhalve overweldigde hij de sterkte

' Resol. Holl. 25 Febr.; 2, 12 Maart, 1638. Resol. Slat.-Gen. 26 Febr. 1638.
2
Resol. Stat.~Gen. 2, 4 Maart, 1639. Resol Holl, 3 Maart, 1639.

® aitsema, bl. 639. Deswegens had deze Admiraal een gouden ketting ten geschenke gekregen
{Resol. Stat.-Gcn. 24 Kov. 1638). Deze vlootvoogd had groote klachten tegen zeven kapiteins,
welke bij dien aanslag onder zijne bevelen gestaan hadden. Zij werden deswegens gevangengezet.
Maar zij beschuldigden op hunne beurt den vlootvoogd ruim zoo hard, als deze hen. Hoe het
zijj de kapiteins werden, de een zwaarder, de andere minder zwaar, gestraft (
aitsema, bl. 5ίί9,591).
* Zie hiervoor, bl. 44, 45.

25*

-ocr page 183-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Parason, in het Kapiteinschap Fernambuc, een krijgsbedrijf, dat lot de onderwerping
van een vrij groot aantal Brazihanen leidde, en niet zonder ophef in het moederland
werd aangekondigd en met klokkenluiden en het lossen van het geschut in de grens-
plaatsen werd gevierd i. Ook op de tegenoverliggende Kust
ym Afrika, die mede
binnen de grenzen van het octrooi der Compagnie gelegen was sloeg hij de oogen,
en in Juni, 1637, zond hij eenige schepen naar de Kust van
Guinea, alwaar men zich
in Augustus van de vesting
St. George dei Mina meester maakte. Doch in hetzelfde
jaar had men hier te lande eene ramp, in eene der koloniën geleden, te betreuren.
De Spanjaarden van het eiland
Trinidad hadden een' aanslag gewaagd op het nabij-
gelegen eiland
Tabago, dat sints 1652 in de macht der Nederlandsche Compagnie was;
de bezetting van het fort aldaar had zich overgegeven, doch het behoud van lijf en
goed bedongen. In weerwil van deze overeenkomst had de Spaansche goeverneur de
onzen gevangen naar
Margarita gezonden, om van daar naar Spanje te worden vervoerd;
vier en veertig had hij er van doen ophangen·, en veertig jongelingen, meestal Zeeuw-
sche burgerkinderen, in slavernij gehouden — In 1658 beraamde de Landvoogd van
Brazilië een krijgstocht tegen de Bahia; doch om dien tot een gelukkig einde te
brengen, ontbrak het hem aan genoegzaam krijgsvolk. Ten einde hem meer troepen
te bezorgen, drong de Compagnie bij de Staten op subsidie aan en onderhandelde
men met den kolonel
artighofski, die uit Èrazilië terug was, opdat hy, in plaats van
naar
Polen lè gaan zich nogmaals naar Brazilië zou begeven aan het hoofd van een
nieuw geworven regiment. Het had moeite in om deze manschappen byeen te krygen

^ ßesol. Stat.-Gen. 14 Juni, 1637. Zie voorts Onderschepte Brieven uit Brazilië, in Kronijk v. h.
Jlist. Gen. te Utrecht,
Jaarg. XXV, bl. 171—188. Braziliaansche Brieven, ald. bl. 206, volgg.

2 In 1636 was nicolaas van yperen , in plaats van pompeo de la sale , goeverneur van de Kust
van
Guinea geworden, op welke reeds een belangrijke handel gedreven werd; althans in Hei,
1635, verzocht en bekwam de Compagnie een eskader om de van daar verwachte retourschepen te
beveiligen
{Besol. Stat.~Gen. 12 Mei, 1635. 18 Sept. 1636). j

3 Besol. Stat.-Gen. 23 Nov. 1637. Besol. Holl. 22 Dcc. 1637.

4 Besol. Holl. 23, 30, 31 Juh, 1638. s Zie hiervoor, bl. 44, Noot 3.

β aitsema, bl. 539. Niet lang bleef artighofski in Brazilii·; maar, met den Landvoogd in ge-
schil geraakt en door hem afgezet, keerde hij herwaarts (
wagenaar, XI, bl. 247 , 248). — Het
geschil over den vrijen handel (zie hierboven, bl. 46—50) werd in 1638 voortgezet. In April
kwamen de Kamers onderling overeen, dat de handel in negers, brazilicnhout en Jcrijgsbehoeiten
zou veibJijven aan de Compagnie, maar in alle andere waren vrij handel zou mogen gedreven
Avorden. Die van
Zeeland kwamen daartegen op en verlangden dat aan de Tortugeezen, onder-
danen van onzen Staat in
Brazilië, de handel verboden zou blijven (aitsema, bL 527. Besol.
Stat.~Gen.
12 Jan.; 5 Febr. 1638. Besol. Holl 23, 25, 26, 27, 31 Maart; 1, 2, 23 April;
14, 15 Juli, 1638.
Kronijk v. h. Uisl. Genootsch. te Utr. Jaarg. XXV, bl. 191—205.

163G-
1639.

-ocr page 184-

DES VADERLANDS.

De Blaten van Holland intusschen waren steeds gezind de Maatschappij te ondersteunen —
Met den aanvang van het jaar 1639 verzocht zg, dat de Staten-Generaal haar kapitaal
met een bedrag van 5,800,000 gulden, zouden vermeerderen, of wel zich vast zouden
verbinden, haar, zoolang haar octrooi nog zou duren, een subsidie van 700,000gulden
uit te keeren. Dan rekende zij niet alleen de gemaakte veroveringen en den eenmaal
gevestigden handel te kunnen handhaven, maar ook zulke belangrijke nieuwe onder-
nemingen by de hand te kunnen nemen, dat er nimmer subsidie voordeeliger uitwerking
zou blijken opgeleverd te hebben, terwijl zg zich dan tevens van de vernieuwing van
haar octrooi verzekerd kon houden. De Heeren van
Holland willigden dit verzoek be-
reidvaardig in Te noodzakelijker was eene krachtdadige ondersteuning, omdat
Spanje
de zending van eene vloot naar de Nederlanden gepaard wilde doen gaan met eene
poging om
Brazilië te herwinnen.

Maar de vloot naar Nederland zou niet afgaan, of alvorens moesten de uit Duinkerken
verwachte schepen en soldaten in Spanje^ aangekomen zijn.' Van het uiterste belang
was het derhalve, dat onze scheepsmacht den Spaanschen koningschepen bij voortduring
belette, uit die haven uit te loopen.

In het begin van Maart (1659) kregen de Staten van hunnen Agent te Calais be-
richt, dat de vijandelijke schepen zich weder gereed maakten om zoo spoedig mogelijk
De vijandelijke
Duinkerken uit te loopen, ten einde de reis naar 5/ϊα/ί/β te ondernemen. Zijne Hoogheid
sloeg den Stalen van
Holland voor, om zes of zeven oorlogschepen, in Teiceniggende,
tot convooi bestemd, almede naar de Vlaamsche Kust onder de vlag te zenden. Slechts
de Gedeputeerden van
Amsterdam, welke Stad dat convooi vooral noodig had, konden
daarin niet zonder naderen last bewilligen De Admiraliteit van
Zeeland zond, heette
hel, in allerijl vier of vijf oorlogschepen onder den Vice-Admiraal
jajt evertsen met
dezelfde bestemming in zee. Jammer maar, dat men daarbij vernam, dat een'deel van
die Zeeuwsche bodems weldra weder tot een ander einde zou gebruikt worden. Dus
drongen die van
Holland, en dat niet zonder vrucht, er op aan,^dat^Hun Hoog Mö-
genden de Zeeuwsche Admiraliteit zouden bewegen, al die schepen ten minste zoolang
op de Kust te laten, totdat zij door een gelijk getal Hollandsche zouden zijn vervangen ^

1 ResoL Holl. 3, 4, 5 Aug.; 1 Dec. 1838.

2 Resol. Holl 22, 2.> Jan.j 9 April; 24 Mei, 1639. Alleenlijk werd de zaak eenigen tijd op-
gehouden, omdat de Edelen hunne definitieve toestemming niet wilden geven, voor en aleer hun
het recht verleend was om uit hunne Orde een Bewindhebber te stellen in eene Kamer ter hunner
keuze. Ten laatste werd hun door tusschenkomst van den Prins dit recht toegekend
[Hesol. Holl.
17 Maart; 9 April; 13, 14, 16, 19, 20, 21 Mei, 1639).

3 Resol. Slat.-Gen. 4 Maart, 16.^9. Resol. Holt. 3 Maart, 1639.

* Resol. Siat.-Gen. 8 Maart, 1639. Uesol. Holt. 8 Maart, 1639.

181

1636--
1639.

-ocr page 185-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— Alsnu werd tromp gelast, hoezeer zijn schip nog niet gereed was, zich met alle schepen,
die zeilree waren, naar de Kust Ie begeven: hij kreeg de Terzekering mede, dat andere
hem, naarmate hunne uitrusting voltooid was, zouden volgen. Tegen dat zgn eigen
schip gereed zou zijn, zou hij terug komen, om verslag te doen, en intusschen het
opperbevel aan
jan eyertsen overlaten, die, zoo hij hoopte, zoolang op dien post zou
blijven Den Maart liep
tromp met vier schepen in zee Al de ^ver om de
vloot voor
Duinkerken recht sterk te maken, belette echter den vijand niet, ditmaal in
zijnen toeleg Ie slagen en met 18 schepen uit die haven in zee te loopen. Voordat
TROMP aldaar was aangekomen, was zulks geschied, en onze vlootvoogd achtte dit in
zoo ver een geluk, daar hg met de geringe macht, die hy bij zich had, zich niet
met eere zou hebben kunnen doen gelden. De Zeeuwsche schepen waren niet op hunnen
post verschenen. Zoo berichtte
tromp zelf, toen hij, van de Kust terug, den B^ß^iApril
rapport aan de Staten-Generaal deed. Die van
Zeeland -verzekerden later, dat vgf
Zeeuwsche schepen waren uitgezeild met last om zich onder de vlag van den Luitenant-
Admiraal te vervoegen; maar dat zg de vloot niet hadden aangetroffen, dan toen de
Duinkerkers reeds waren uitgeloopen

Thans kon men de vloot, die Spanje tegen ons uitrustte, spoedig verwachten en
was het zaak, alle krachten in te spannen.
Tromp verzuimde niet hiertoe krachtig
aan te manen, en op voorstel van Zijne Hoogheid werd van wege de Staten-Generaal
aan de nalatige Provinciën geschreven, dat ze toch, zoo dierbaar haar het behoud van
het lieve vaderland was, met terzijdestelling van alle bedenkingen en bezwaren,' de
Hollands ijver schepen, die ter harer repartitie stonden, onder de vlag zouden zenden Holland
^ wachten amaZ' '•oo'^de in dit tijdsgewricht volkomen te beseffen, hoe voor haar alles afhing van den
uitslag der nu noodzakelgke ontmoeting met de Spanjaarden op zee. Nevens de gewone
versehenen den April buitengewone Gedeputeerden van deze Provincie ter Gene-

raliteit, en stelden in het licht, hoeveel er aan gelegen was, dat de te verwachten
vyandelgke vlooit vernield werd, hetgeen, zoo spraken zg,
alleen door aanwending van be-

1 Rcsol. StaL~Gen. 10, 13 Maart, 1G39. Resol. Holl. 8, 9 Maart, 1639.

2 liesol. IM. 15 Maart, 1639.

3 Resol. Stat.-Gen. 6, 26 April, 1639. Resol. Holl. 5 April, 1639. witte cornelisz. de witt
was in die dagen niet iu zee. llem was gelast, aan land te blijven, totdat de Krijgsraad zijne
zaak zpu hebben uitgewezen
{Resol. Stat.-Gen. 29 Maart j 13 April, 1639). Later evenwel werden
de kapiteins en zeelieden, ten einde lien bij de behoefte, die eene vloot van de meest mogelijke
sterkte vorderde, niet werkeloos aan land te laten, in zee gezonden, waar
tbomi· met zijnen
Krijgsraad over hen zou rccbten
[Resol. Stat.-Gen. 23 April, 1639).

^ Resol. Stat.-Gen. 1 April, 1639. Resol, Holl. 5 April, 1639.

5 Resol. Stat.-Gen. 4, 6 April, 1639.

-ocr page 186-

DES VADERLANDS. ' 157

hoorlijke middelen en door Gods genadigen zegen geschieden kon. Zij waren van zins niet lßS6—

X 030«

alleen al de ten hunnen laste staande bodems onder de vlag te zenden, maar bovendien
van Corapagniën en particulieren schepen ter bestrgding van den vijand te huren, en alsnu
vraagden zij, wat de andere Provinciën van hare zijde voornemens waren te verrichten:
niet minder dan 13 schepen, door dezelven te leveren, ontbraken onder dé vlag, de
schepen van
Zeeland niet medegerekend, die gezegd werden ditmaal op hunnen post
te zullen zijn. — Hoe beschamend werd door zulk eene krachtsinspanning tegen
Spanje^
door Holland toegezegd, de aanklacht beantwoord, door hare tegenstanders, wegens het
verhuren van schepen aan
Spanje tegen Amsterdam ingebracht! i — Op die ernstige
vraag, door
Holland aan de Provinciën gericl^t, werd besloten, dat daags daaraan in
tegenwoordigheid van Zijne Hoogheid over de zaak zou beraadslaagd woitlen Κ In af-
wachting daarvan hadden eenige Hollandsche Gecommitteerden een onderhoud met den
Prins, die verklaarde, dat hy wel had gewenscht, dat voor minstens drie weken reeds
geschied ware, wat die van
Holland thans besloten hadden te doen, vermits hij vreesde,
dat de Spaanscbe vloot er eerder wezen zou, dan de beloofde uilrusting van onze zgde
gereed zou zijn. Toch wilde hy deze bevorderen en met dat doel'verscheen hy den
ter Generaliteit. Hier werd alstoen besloten, alle schepen, die alsnog in onze
zeegaten toefden, binnen veertien dagen in zee te zenden om zich dadelijk in Duinsi^
laten vinden. De Heeren
goenders en terestein werden naar Utrecht afgevaardigd,
om de Stalen aldaar aan te sporen, door het zenden van het beloofde geld de uitrusting
van de bodems, door hen te leveren, niet langer op te houden. Gehuurd zouden worden
te
Amsterdam vier; op de Maas^ in Zeeland en in het Noorder-Kwartier gezamenlijk
zes schepen, en Zijne Hoogheid zou met Gecommitteerden, door hem zeiven aan te
wijzen, het hoofdbeleid van alle zaken op zich nemen — In deze vergadering waren

' Een der matrozen, die in het voorjaar van 1639 een scheepje met den goeverneur der Ca-
narisclie eilanden,
d. luis de cordova, hadden veroverd en herwaarts opgebracht [Resol. Slat.-Gen.
9 Meij 5 Aug, 1639. Resol. Holl. 10 Mei, 1639), wist nog te verhalen, dat te Napels wel 40
schepen van ingezetenen dezer landen in dienst waren, en noemde zeven schippers met name.
Tegen het protest van
Holland, welke Provincie dergelijke zaken aan haar Provinciaal Hof wilde
opgedragen zien
{Resol. Holl. 8 Aprilj 24 Mei, 1639), werd alstoen de Raad van State gemach-
tigd om met Zijne Hoogheid ten aanzien van die schippers een eindbesluit te nemen
{Resol.
Slat.-^Gen.
10 Mei, 1639. Resol. Holl. 11 Mei, 1639). Onder de armade, die weldra aankwam,
bevonden zich werkelijk eenige schepen, van Hollanders gekocht (zie
Kronijkv.h. Hist. Genootsch.
ie Ulr.
Jaarg. XXIV, bi. 74).

2 Resol. Stat.~Gén. 12 April, 1639. Resol. Holt. ü, 11 April, 1639.

8 Resol. Holl. 12 April, 1639.

^ tt£soL Siat.-Gm. 13 April, 1639. Resol. Holl. 13, 14 April, 1639. Bij de bemoeiingen
tot het gereed maken van zooveel schepen onderscheidde zich Jjoven vel»n de equipagemeester

-ocr page 187-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

184

de Friesche Gedeputeerden afwezig Dit deed Toor de uitrusting der vp schepen,
die Frieslands aandeel uitmaakten, niet veel verwachten. Toch betoonde zich de Heer
lycla.ma. den volgenden dag gewillig om, ten einde die uitrusting te bevorderen, zelf
naar
Friesland te gaan, van waar hij weldra gunstige berichten terugbracht
Botsiog met Terwijl men, moedig op zooveel inspanning, de komst der Spaansche vloot afwachtte,
flMhten^^^'^'^^" moeilijkheid op, die wel vooruit te zien geweest was voor al wie de

staatkunde van Koning Karel I doorgrondde. In de laatste dagen van April ontving
tromp, op zijn schip de Amelia in het vaarwater van de Hoofden, van den Agent te
Calais het bericht (later door koopmansbrieven bevestigd), dat volgens schry ven, aan
het Hof van
Frankrijk ontvangen, de Spaansche infanterie niet met Duinkerksche, maar
met Engelsche schepen uit
Spanje naar de Nederlanden zou worden vervoerd, opdat zij
niet meer bezwaar dan gewone koopvaardgvaarders zouden vinden om in eene Vlaamsche
haven binnen te komen. — Zoo zouden wij dan, naar het scheen, of lijdelijk moeten
aanzien, dat onze vyand zgn doel voor een deel bereikte, of geweld tegen de Engelschen
' gebruiken. — Het besluit, dat de Staten hierop namen, hield in, dat de Prins door
zijne bevelen in het gevreesde bezwaar zou voorzien: al wat Zijne Hoogheid in overleg
met de Gedeputeerden te velde ten dezen zou besluiten, zou dezelfde kracht hebben,
alsof het in de voile vergadering van Hun Hoog Mögenden ware vastgesteld — Het
was duidelijk, dat men van den Prins de strenge toepassing van het oorlogsrecht ver-
wachtte tegen onderdanen eener onzydige Mogendheid, die onzen vyand troepen toe-
voerden. —

De Noordzee is De verceniging van onze geheele scheepsmacht op een punt, waar zij zeker kon zijn
ürvloot de^ßf-^® ^^ verwachten Spaansche armade te zullen ontmoeten, bracht intusschen deze groote
made afwacht, ongelegenheid mede, dal de Noordzee legen de macht der Duinkerkers niet genoeg
gedekt was.
Tromp erkende zulks, toen hy in het begin van Juni berichtte, dat, zoo
men hem binnen een bepaalden tijd genoegzame levensmiddelen toezond (en hierin
werd voorzien , hij lot half November in zee zou kunnen blijven, maar er bij voegde,
dat, zoo hij er op rekenen kon, dat de Spaansche vloot nog langer, dan nu reeds het
geval was, op zich zou laten wachten, hij een eskader in de Noordzee »zenden zou om
• den vijand Ie beletten aldaar te schuimen. De Admiraliteit van
Zeeland deed daartoe
een uitdrukkelyk voorstel En inderdaad deze maatregel werd hoog noodig. Met acht

blauhülk. Hij verwierf van Hun Hoog Blogenden de betuiging hunner bijzondere goedkeuring
{Kesol. Slat.-Gen. 4 Mei, 163Ö).

' Den dag te voren waren toch de Heeren schwartsenberg en lyclama tegenwoordig geweest.

2 Resol. Stat.-Gen. II, 27 April, 1639.^ ^ Resol. Stat.-Gen. 6 Meij 17 Juni, 1639.

4 llesol. Stat.-Gen, 17, 23, 30 Juni, 1639. ® Ilesol Slat.-Gen. 6, 7 Juni, 1639.

1636—
1639.

-ocr page 188-

DES VADERLANDS. 208

185

of negen fregatten vertoonde zich de vijand dagelyks omtrent de Maas. en langs onze ^j^g^
kusten, en nu eens nam hij een visscher, dan een koopvaarder, en het stond te vree-
zen , dat hij den haringbuizen, die van slechts weinig convooiers verzeld waren, geduchte
schade zou toebrengen. Nog erger tijdingen kwamen weinige dagen later in. Met elf
van zyne fregatten had de vyand negen Londonvaarders, twee Dovervaarders en twee
Rouanvaarders, alle te
Vlissingen en te Middelburg te huis behoorend, genomen. Eene
gelijke schade, onder de schepen van
Nantes^ Rochelle en Bordeaux aan te richten, was
te wachten. Dus werd de vraag gesteld, of
tromp, door een andere stelling te kiezen,
niet tegelijk de komst der armada kon afwachten, en de geweldenarijen der Duinkerkers
beletten, die in den tegenwoordigen toestand der zaken zelfs onzen oorlogschepen, zoo
zij niet in genoegzaam aantal bijeen waren, reden gaven om beducht te zyn. Reeds,
zoo daarin niet voorzien werd, verzocht de Admiraliteit van het Noorder-Kwartier de
schepen terug, die zij onder de vlag van den Luitenant-Admiraal gezonden had: immers
kon zij de zee niet aldus ontbloot laten Maar
tromp had aireede den Commandeur
BANCK.ERT met vyf zeilen naar de Noordzee gezonden om in de eerste plaats de West-
Indische schepen te geleiden en voorts tusschen
de Hoofden en Texel te kruisen. Voor
het overige meende de Luitenant-Admiraal al zijne schepen zorgvuldig bijeen te moeten
houden. Wel zou, meende hij, de vijandelijke vloot nog zoo spoedig niet opdagen,
maar eerst eene poging wagen om de Fransche scheepsmacht te vernielen; doch, was
zij daarin geslaagd, dan zou zij ook onverdeeld herwaarts aankomen. Reden genoeg
voor TROMP om ook zijne macht niet te verdeelen. Ook wat wij van de medewerking
der Engelschen met onzen vijand te wachten hadden, liet zich thans nog geduchter
aanzien. Het waren Engelsche koningschepen, zoo vernam men nu, die Spaansch geld
en krijgsvolk naar
Vlaanderen zouden overbrengen, en de Prins had wel orders gegeven
om Engelsche koopvaarders, zoo zij dat deden, niet te sparen, maar moest men ook de
koningschepen niet ontzien ? Ook deze vraag werd aan Zijne Hoogheid ter beantwoording
gesteld en het was niet twyfelachtig hoe hy de zaak beslechten zou. -— Niet lang
bleef eene botsing met de Engelschen uit. In het Kanaal, dat hij op het punt was te
Botsing met
verlaten, om, daar de Spaansche vloot nog niet te wachten was, in de Noordzee te
kruisen ontmoette
tromp den Juni drie Engelsche koopvaarders, die te Cadix

1070 Spaansche soldaten ingenomen hadden om ze naar Duinkerken over te brengen.
Daar zij deze manschappen niet goedschiks hadden willen uitleveren, had hij door geweld
>'an schieten hen daartoe gedwongen, maar ze hierna ongedeerd hunne reis laten voort-
zetten. De Staten, dit vernemende, zonden Gecommitteerden tot den Engelschen Resident
Ie
'i Gravenhagc, om hem voor te houden, hoe zeer zulk eene handelwijze verschilde

Resol. Stat.-Gen. 10 Juli, 1639.

' Resol. Stat.-Gen. 17, 21, 24 Juni, 1639.

Hesol Stat.-Gen. 26 Juni, 1639.
III Deel. ö Stuk.

de ËDgelauhea,

mm

24

-ocr page 189-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1630— van de oude vriendschap, en hoe zij tot nadeel strekte der gemeene zaak, waarbij toch

1639 * ''

de Koning zetf en zijn Huis betrokken was. Op dezen grond verzochten zij, dat de

Koning op zulk een vergryp order zou stellen. Tegelijk schreven de Staten aan joaghimi ,
dat hij den Vorst herinneren zou, hoe hij vroeger te kennen had gegeven, dat, zoo
zijne onderdanen zich aan het gewraakte bedryf schuldig maakten, zij zeiven het zouden
moeten weten te verantwoorden Vroeger reeds was den Koning door joAcniMr voor-
gehouden, dat, zoo zyne. schepen onzen vijand dienden, hij licht zien zou, dat onze
schepen den oproerigen Schotten ten dienste stonden De Prins van
Oranje^ verre van
TROMPS handelwijze tegen de Engelschen bedenkelijk te vinden, had hem gaarne nog
strenger zien te werk gaan. Immers den Juli schreef hij uit
Philippine, dat het
hem vreemd voorkwam, dat
tromp , nadat hij de Spaansche soldalen de Engelsche schepen
had doen verlaten, deze niet in den grond geboord of verbrand had, of wel herwaarts
opgebracht, volgens den last, hem voor zulk een geval gegeven. Op dit schryven
besloten de Staten-Generaal,
tromp te vermanen, dat, als hem weder zulk een geval
voorkwam, hij handelen zou volgens zijnen last 3. — Hieruit bleek, dat noch de
Staten, noch de Prins gezind waren om de Engelschen te ontzien, als zij aan onzen
vijand de behulpzame hand boden. Buitendien hadden zij steeds grieven genoeg
tegen hen. Nog in de maand Augustus werden vijf onzer oorlogschepen door den
Engelschen Vice-Admiraal
penniivgton in Dums in civiel arrest gehouden en
voeren de Engelschen steeds met vloten
Duinkerken uit en in En toch, liever dan
door geweld, wenschten de Staten den Koning van
Groot-Briiannië door voorkomend
Voorslag van dienstbetoon te winnen. Den Maart (1659) droeg de president van Hun Hoog
iiemiddelaarrtL-
^ïog^'^döïi (toenmaals de Heer van noordwijk) der Vergadering voor, of het bij de

géruchten aangaande eenen. oorlog, die tusschen Koning karel I en
iien op te treden. Schotsche onderdanen stond uit te breken, niet raadzaam was, joagiiimi te gelas-
ten, op kiesche en voorzichtige wijze te trachten te vernemen, of het Zijner Majesteit
ook aangenaam zou wezen, zoo onze Staat op de eene of andere wijze tusschentrad om
eenen oorlog te voorkomen, die niet anders dan uiterst verderfelijk kori'zijn
\oot Enge-
land
en Schotland beiden, en bij gevolg ook voor onzen Staat. — Op dit voorstel werd
besloten, dat men over de zaak met Zijne Hoogheid zou spreken. Dit geschiedde, en
nu bleek, dat
joaghimi reeds in een schrijven van 18 Februari gewag gemaakt had van
een gesprek, door
Sir john fiset met hem over de gerezen misverstanden gevoerd, en
hoe deze gezegd had, dat, als zij niet infder minne geschikt werden, er een .oorlog
uit zou voortkomen. Dit kon als eene uitnoodiging aan de Stalen worden opgenomen.

2 Resol. Holl. 13 Mei, 1639.
4
Resol. Stat.-Gen. 10, 19 Aug. 1639.

' liesol, Stat.-Gen. 4 Juli, 1639.
3
ïiesol Stat.-Gen. 11 Juli, 1639.
5
Resol. Stat.-Gen. 7 Sept. 1639.

-ocr page 190-

DES VADERLANDS. 187

Althans de Prins ondersteunde het voorstel, den Maart in de vergadering gedaan, 1636—

1 β 8 9,

en nu zou joaghimi de bevoegde personen polsen, of het goed zou worden opgenomen,
zoo » Zijner Majesteits beste en vertrouwdste vrienden uit een vredelievend gemoed en
goede nabuurschap het aanbod deden om Ambassadeurs tot bemiddeling der gerezen
geschillen naar
Engeland te zenden. Was het Zijner Majesteit niet aangenaam, dan
zouden Hun Hoog Mögenden zulks nalaten en de zaak van verre aanzien" l. — En
werkelijk hebben Hun Hoog Mögenden den binnenlandschen oorlog in
Engeland » van
verre aangezien". Wel werden nog voor het eind des jaars twee Nederlanders naar hel
Engelsche Hof afgevaardigd, maar eene bemiddeling tusschen den Koning en zijne mis-
noegde onderdanen behoorde niet lot de hun openlyk voorgeschreven taak.

Den April werd den Staten-Generaal bericht gedaan van een brief, gedagteekend Kahel I ver-

, zoekt officieren

den Maart, door den Koning van Groot-Britannië aan den Pnns van Oraiyeen manechappeu.

geschreven, waarin bij dezen verzocht, hem verscheidene Engelsche>officieren van de

regimenten in onzen dienst af Ie slaan. Uit de » Archieven van het Huis van Oraw/ß" ^

blijkt, dat de Koning reeds vroeger den Prins geschreven had, niet bloot om eenige

officieren, maar om een korps troepen ten zynen gebruike. Toen had Zyne Hoogheid

hem, ten antwoord, bij God betuigd, dat hij er zijn eigen bloed voor over zou gehad

hebben om den Koning wat hij verzocht, te verschaffen; maar dat de invloedrijkste

staatslieden, met wie hi] over de zaak gesproken had, verklaard hadden, dat wij bij

den aansla'anden veldtocht geene troepen konden missen. — Ook zelfs het verzoek om .

niet meer dan eenige officieren sloegen de Staten beleefdelijk af. Slechts zou cornelis

VAN SCHARLAKEN, ))buitengcwoon ingenieur," thans in Engeland, aldaar mogen bly-

ven — In weerwil van deze weigering op zgn verzoek had de Koning het eeniger-

mate in zijne macht om zich schadeloos te stellen. In dezen tijd toch bevonden zich

Engelsche en Scholsche officieren in Groot-Britannië om voor de regimenten in onzen

dienst recrulen te werven. Dien officieren nu met de door hen herwaarts bestemde

manschappen had de Koning slechts de terugreize te beletten om wat hij begeerde ten

spijt der Staten te erlangen, en werkelijk duchtten Hun Hoog Mögenden, dat de Vorst

daartoe zou overgaan

De Koning had, om uitvoer van wapenen len zijnen behoeve en verbod van toevoer

van oorlogsbenoodigdheden aan de Schotten te verwerven, de gunst der Staten te zeer

Doodig, anders zou hij zijnen Resident voorzeker in meer dan eene aangelegenheid een

hoogeren loon hebben doen voeren. In het najaar van 1658 had de Koning zich te Klacht vaa de
1 1 » Engelschcn over

Deklagen over officieren der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie. Ahtokie vaic DEir^e O. I. Com-

heuvel, een Nederlander, doch die zich als zaakgelastigde en beambte van Zijne Britsche

' ncsot. Slal.-Gen. 3, 5 Maart, 1639. Resol. Holl. 8 Maart, 1639. 2 t. a. pl. bl. 144, 145.
® KesoL Slat.-Gen. 22 April, 1639. ^ Resol. Slat.-Gen. 2, 13 Mei, 1639.

24'

-ocr page 191-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Majesteit had laten gebruiken, ora *de rechten der Engelschen op Pulo run te laten
gelden, was op last van het Nederlandsche Gezag in hechtenis genomen. Wel was hij
spoedig weder ontslagen; maar zijne komst herwaarts bewees genoeg, dal by niet in
staat Λvas de Engelsche belangen langer in de
Oost-Indiè'n te dienen. Over deze zaak
nu diende
bothwell op last zijns Konings eene klacht in, en hij verlangde eene con-
ferentie over de geschillen lusschen de Oost-Indische Compagniën der beide naties, bij
welke conferentie
van den heuvel tegenwoordig zou zijn. Dit nu verkozen de Staten
van
Holland niet toe te staan. Dat een Nederlander, over wiens ontrouw aan de be-
langen zijns vaderlands zij zich te beklagen hadden, als koninklijk-Britsch Commissaris
bij de conferentie tegenwoordig zou zyn, dit te vergunnen, was hunne eer te na, en
evenmin konden zg toelaten, dat door
bothwell zeiven geschillen werden behandeld,"
wier beslechting, volgens de overeenkomsten, aan de Bewindhebbers der wederzijdsche
Compagniën of aan de Raden van
Indië was overgelaten, met dien verstande dat slechts
als dezen het samen niet eens konden worden, de Koning ter eener, en de Staten-
Generaal ter anderer zijde lusschen beiden zouden komen i.

Den juni bewees een nieuw aanzoek, door bothwell gedaan, lot welk eene
hoogte de verbittering lusschen den Koning en de Schotten gestegen was. Toen toch ver-
langde die Resident, dal de Staten aan de Schotsche kooplieden alle handelsvoorrechlen,
die zij in
Zeeland genoten, zouden ontzeggen, omdat zij zich mede als vijanden van hunnen
Koning gedroegen. — Kort nadat hij dit verzoek had ingediend, en nog voordal hij van
Hun Hoog Mögenden, die de Stalen van
Zeeland in deze zaak wilden hooren, antwoord
had kunnen bekomen, vertrok de Resident om een uitstap le-doen naar zijn vaderland

Dus was hij niet hier te lande aanwezig, toen tromp Engelsche schepen op het

' Besol. Holl. 29, 30 Nov.j 3, 7, 18, 22 Dec. 1638. 8, 31 Maart; 8 April, 1639.

2 Resol. Slat.-Gen. 7, 10, 15 Juni, 1639. Nog een apder verzoek had de Resident vóór zijn
vertrek tot de Staten gericht, te weten, dat zij aan verscheidene Arianen, die uit Ρο/βη, uit Avelk
land zij zoowel als uit
Zevenbergen verbannen waren, herwaarts wilden komen, den toegang tot
hun land zouden ontzeggen. De Staten besloten daarop, den Provinciën aan te schrijven, een
wakend oog te houden, dat die lieden niet in het land mochten komen. De Zuid-Hollandsche
Synode en de Leidsche Theologische Faculteit wendden zich tot de Staten van
Holland met een
gelijk verzoek. De Staten beloofden hun bij hunne pogingen »om die verderfelijke secte, welke,
zeide men, den Christelijken godsdienst en mitsdien den grondslag der Republiek door de loo-
chening der Godheid van
chuistüs ondermijnde", te weren, behulpzaam te zijn. Er \vas een brief
onderschept, uit
Amsterdam geschreven, waarin den Socinianen een goed Onthaal beloofd werd:
hier was, heette het, voor hen een groote oogst, en de Remonstranten zouden niet weigeren,
hen als broeders te erkennen
{Resol Holl. 8, 9, 13, 16 April; 1 Oct. 1639. Besol Stat.^Gen.
1 Oct. 1639. AiTSEMA, p. 623).

1636—
1639,

-ocr page 192-

DES VADERLANDS. ' 157

overbrengen van Spaansche soldalen betrapt had. Thans kwam het voor onze
scheepsmacht op waakzaamheid aan : want lang zou de
armada zich niet meer laten
wachten.
Tromp had een paar zijner schepen op verkenning naar de Corunha ge-
zonden. Deze hadden aldaar den lO^^n Jmji 27 kloeke schepen in de haven zien liggen,
maar twee dagen later waren al die schepen van daar vertrokken. Intusschen waren
in de eerste helft van Juli nog geene vijandelijke schepen in hel Kanaal gezien. Hieruit
leidde men af, dat zij misschien hunnen weg achter
Engeland om hadden genomen.
Op die wijze zouden zij opdagen, waar men ze niet verwachtte; de legen zulk eene
macht niet toereikende convooiers van onze haringvloot zouden zij kunnen verslaan, en
zoo doende onder die visschers een onberekenbare schade aanrichten. Wel bleek die
kondschap later niet juist te zijn, maar niettemin hielden diergelijke berichten de ge-
moederen in onrust. Ook zouden zij al licht een gevaarlijke verdeeling van onze
scheepsmacht'ten gevolge gehad hebben, wanneer de Luilenanl-A.dmiraal te veel schepen
had afgezonderd om den vijand op een punt af te wachten, waar hij zich niet zou
verloonen i. By die spanning kwam een ernstige grond van bekommering in de ziekte,
op de vloot uitgebroken. In
tromps schip alleen lagen 70 man in de kooi; plotseling
werden de manschappen » door heete koortsen en legerziekten" aangetast: waarschijnlijk,
zoo schreef de Vlootvoogd, was zulks overgeërfd van de Spaansche soldalen, hoezeer
dezen slechts kort op zijnen bodem vertoefd hadden. Doch wat daarvan zijn mocht,
hij vreesde, dat zijne vloot zich wel genoodzaakt zou kunnen zien om in bedroefden
staat binnen te loopen, of zich ten minste in een Engelsche haven te ververschen
Deze vrees werd gelukkig niet bewaarheid, maar niettemin, — terwijl men aan Zijne
Hoogheid het hoofdbeleid en de verantwoordelijkheid liet van de bevelen, aan
tromp ge-
geven , — door te wijzen op de dreigende gevaren en door het aanmoedigen van het vervallen
bedrijf der
nieuwe Geuzen, het mogelyke gedaan om schaden op zee te voorkomen —
Toen dus in het begin van September uit
Antwerpen bericht werd, dat men het aldaar

voor zeker hield, dat de Spaansche vloot eerstdaags slond te komen met omtrent 60 zeilen

*

en wel 10,000 man, begreep men het bij de getroffen maatregelen te moeien laten en
voorts »de zaak aan God en aan de waakzaamheid en dapperheid van den Luitenant-
Admiraal te moeten overlaten" \ Nog pas had
tromp den toevoer van meer krijgs- en
mondbehoeften verlangd met de verklaring, dat hy bij gebreke van dien uit zee aan
land zou moeten komen, en was hem wat hij verlangde, in allerijl bezorgd toen,

' Resol. Stat.-Gen. 11, 14 Juli, 1639. Resol Holl. 14, 15 Juli, 1639.
= nesoL Stat.-Gen. 17 Juli, 1639.

3 liesol. Stat.-Gen. 12, 1.5, 29 Aug. 1639. Resol Holl. 26 Juli; 6, 8 Sept. 1639.
* ResoL Holt. 6 Sept, 1639. ^ Renol, Stat.-Gen. 21 Sept. 1639.

1C39.

-ocr page 193-

190

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— en dal wel op denzelfden dag, de tyding kwam van de onlmoeling onzer vloot met de
1C39

^ ^ lang uit Spanje verwachte scheepsmacht. Het eerste bericht werd den Staten van Holland

tusschen onze gebracht door den persoon van jan tak , aannemer van 's Lands werken op Hellevoet-r
vloot en de . .

Spaansche ar-sluis die meldde, dat de Vice-Admiraal de witt met een gemaakten prgs, hoezeer
' zelf geweldig beschadigd, in de
Maas was aangekomen. Straks werd tak in de verga-

dering gevolgd door wouter pietersz. , bootsgezel op een der gehuurde schepen ^ die
onder de vlag waren gezonden, en van het volk van zynen bodem, die door het vlam
vatten van het kruit in de lucht was gesprongen, alleen overgebleven De matroos
verscheen te 6 uren in den avond yoor de Staten-Generaal, die op dit buitengewone
tijdstip op aandrang der Staten van
Holland waren bijeengeroepen. Zijn verhaal werd
door brieven van den Luitenant-Admiraal, den volgenden dag ontvangen, bevestigd en
aangevuld. Den September had
tromp met zyne 12 schepen op de hoogte van

Bevesier de Spaansche vloot ontmoet, sterk 67 zeilen, groot en klein, en een geheel leger
van 24,000 man, min of meer geoefende soldaten, aangevoerd door talrijke edellieden,
met zich voerende. Dadelijk zOnd hij toen een zijner schepen af om onze geheele macht
byeen te krygen. Intusschen door de aankomst van den Vice-Admiraal
de witt, met
ö schepen, lot 17 zeilen versterkt, begon hij den vyand te beschieten en zette het ge-
vecht lot drie uren op den dag voort. Toen streek dé Spaansche Admiraal, die den
wind achter had, de zeilen, en bleef met zyne vloot liggen drijven. De onzen deden
alsnu hetzelfde, zich houdende buiten het bereik van het vyandelijk geschut, en her-
stelden de geleden schade. Den volgenden dag (17 September) was het weder mistig
en stil, zoodat onze vloot den vijand niet vermocht te naderen. Doch des-nachts te elf
uren slak de wind op, en wel uit het Zuid-oosten, hetgeen den onzen het voordeel van
den wind verschafte. Dus liepen zij naar den vijand, en te één ure in den nacht werd
bij lichte maan het gevecht tusschen
Duins en Calais hervat. Met het aanbreken van
den dag (den 18^®°) kwam de Commandeur
banckert met zijne schepen uit de Braai'
tromp Ie hulp. Tot tien uren vóór den middag duurde de slag. Toen was de voorraad
van kruit en kogels op onze vloot ten einde; maar de vyand was reddeloos en week
naar
Duins, terwijl de onzen naar Calais zeilden, alwaar de goeverneur, Graaf van
gharost
, hun oorlogsbehoeften leende. Dus voorzien, staken de· onzen den weder
in zee. Bij den hoek van
Duins zagen zij alstoen de Spaansche armada, van meening
om naar
Vlaanderen te stevenen. De onzen ziende, liep zij naar Duins, dicht onder
De armada ïQ^e Engelsche koningschcpen en kasteden; de onzen volgden haar, en lieten het anker
Duim ingesloten, ^^^ ^p reede ingesloten te houden] — Volgens tromps oordeel hadden wij

» Hij kreeg deswegens van de Staten van Holland 60, van de Statcn-Generaal 100 gulden
{ResoL Holl. 21 Sept. 1639. liesol StaL-Gen.m Sept. 1639).
2 Hij kreeg van de Staten van
Holland tot belooning 300 gulden [Fesol. Holl. 21 Sept. 1639).

-ocr page 194-

DES VADERLANDS. ' 157

de behaalde zege daaraan Ie danken, dat onze schepen beter bezeild waren en gemak- IflSß—
keiijker wenden konden, dan die des vijands. Anders en in geval de vijand den onzen
gemakkelijk aan boord had, kunnen komen, zouden wij menschelijker wijs niet legen
het zooveel grooter aantal bestand geweest zijn. Om het voordeel te kunnen voortzetten,
was noodig, dat onze vloot toevoer van oorlogsbehoeften en manschappen ontving. In
allen gevalle scheen men in botsing met de Engelschen te zullen komen. Nauwelijks
toch hadden de onzen het anker laten vallen, of een Kapitein van den Engelschen
Admiraal
penniitgton kwam aan boord van het Nederlandsche Admiraalschip, om den
onzen uit 'sKonings naam te gelasten de veiligheid der Engelsche reede niet te schenden.
TROMP gaf ten antv»Oord, dat hy vooralsnog zulk een voornemen niet had; maar dat,
zoo de vijand zeil maakte om weg te varen, hij hem dadelijk op nieuw zou aanvallen.
Toch gaf hij in zijn schrijven den Staten in bedenking, of hy de Spaansche vloot niet
op de reede zou durven aanvallen. Kon men daartoe besluiten, dan had hij twaalf of
zestien branders noodig, om vóór den aanval de vijandelijke schepen in verwarring te
brengen. Had hij vroeger brandschepen gehad, dan ware de Spaansche vloot nu reeds
vernield. — Deze .uitkomst van het gevecht in de hoofdtrekken vernemende, besloten
de Slaten-Generaal dadelijk in den avond van den Sl
^ten^ op voorstel van de Hollandsche De Stateu gé-
Gedeputeerden, den Luitenant-Admiraal de krijgsbenoodigdheden, matrozen en muskettiers, haar'^ daar, "tcu
die hij verlangde, en meer schepen toe te zenden. Daartoe werden Heeren naar de
verschillende Admiraliteiten afgevaardigd. De convooien zouden tydelyk uitgesteld, kruisers tasten,
en koopvaarders gehuurd, de Oost- en de West-Indische Compagnie om schepen voor
gold te leen aangesproken worden. Tevens nam men voor,
tromp te prijzen »om zijnen
mannelijken moed, en hem aan te manen tot vertrouwen, dat God de Heer Almachtig
daarover zijnen genadigen zegen zou geven. Hy moest, zoo dra mogelyk, de Spaansche"
vloot vernielen, zonder eenige acht te slaan op de havens, reeden of baaien van de
Koningrijken, waar zij te
achterhalen zou zijn: achtte hij zich den sterkste en meende
hij alzoo voordeel te kunnen behalen op de Spaansche of andere vijandelijke schepen,
zoo zou hij tot den aanval overgaan. En in geval Franschen, Engelschen, Schotschen,
Zweedschen, Deenschen, Poolschen of Oosterlingen zulks poogden te beletten, zou hij
zich daardoor niet van zijn goed voornemen laten terughouden, maar zich met de wa-
penen tegen die
natiën verdedigen." Dit gedeelte Yan het besluit (waarin de Staten
onder de namen van zooveel natiën verborgen, dat zij de Engelschen en niemand anders
bedoelden) moest tromp echter geheim houden, en het eerst wanneer hij diensvolgens
handelen moest, aan zyne kapiteins mededeelen. Zelfs beloofden de ter vergadering aan-
wezige Gedeputeerden elkander heilig, dit punt geheim te zullen houden. Den Prins
te velde zou het door den Heer
herbert tan beaumokt , pensionaris van Dordrecht ^
hekend worden gemaakt. — Des nachts te elf uren van denzelfden Sleten September be-
paalden Hun Hoog Mögenden nog, dal de Gedeputeerden de namen zouden moeten

-ocr page 195-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

192

1636— opgeven dergenen, aan wie zy in hunne Provincie genoodzaakt zouden zgn, dit besluit
mede te deelen

Den volgenden dag werd de Vice-Admiraal de witt door de Slaten van Holland en
de Slaten-Generaal ontvangen. Ook hij werd ten hoogste bedankt voor de kloekmoe-
digheid, door hem beloond. Inderdaad had hij beurtelings den Opperbevelhebber der
Spaansche vloot,
Don αντομο d'oquendo, en den Duinkerker Admiraal, mighiel van
DOORN, die bg hem aan boord hadden trachten te komen, zoo begroet, dat zy hadden
moeten afhouden

By de poging, die de Slaten gedaan wenschten te zien, om de gansche Spaansche
vloot te vernielen, zou hun de Koning van
Groot-Britannië in den weg staan. Eene
vyandelijke bötsing met zijne scheepsmacht liever willende vermyden, bedachten zy, of
het niet mogelijk zou zijn, dien Koning, daar hy zich by de te verwachten verydeling
van
Spanjes laatste poging eiken steun zou zien ontvallen, alsnu de party te doen
kiezen, die hij slechts in de hoop van het bij
Spanje te zullen vinden, tot nog
Tegelijk willen toe verzaakt had. Deze toeleg bleek uit een besluit der Staten van Holland. Zy
KABEL bewegL^ lielen, namelijk, de Koningin van
Bohemen by deze gelegenheid verzoeken, om
SpTanschenpart^ eigen brieven aan haren broeder, als door haren zoon, den Keurprins van

te kiezen. Palts, thans in Engeland ^^ den Koning te bewegen, dat hij zich de kans,

welke hem de aanwezigheid der Spaansche vloot op zijne reede ongezocht in han-
den gaf, mocht ten nulle maken om het herslel van haar Huis en bepaaldelijk van
den Palts-prins te bevorderen Hun Hoog Mögenden dachten niet anders over de
zaak. Immers besloten zij om ook aan
joaghimi te schryven, dat hij den Keurprins zou
voorstellen, den Koning over te halen, om uit aanmerking dat de Spaansche armade
met het krijgsvolk, en hel geld, dat zij medegebracht had, de zaak van zijn herslel in
de
Palts niel anders dan groolelijks kon benadeelen, op die gereede penningen beslag
te leggen, en ze aan hem, Keurprins, in handen te stellen: dan zou hij daarmede de
krygsmacht van wijlen den Herlog
bernard van weimar kunnen overnemen en haar
tot herovering zyner landen en waardigheid gebruiken. Zooveel allhans moest die Prins
van zijnen oom zien Ie verkrijgen, dat Zyne Majesteit de Spaansche vloot belette

^ Secrete Resol. 21 Sept. 1639 (Daar ter plaatse zijn brieven van τηοΜΡ ingelascht). Resol.
Holl.
21 Sept. 1639. Brieven van splinteb, in de Kronijk v. h. Hist. Genootsch. Jaarg. XXIV,
bl. 70—83. 1
Kronijk v. h. Hist. Genootsch. t. a. pl. bl. 72, 80.

2 l)eu 2·^®° Augustus liad de Keurprins door zijnen Secretaris, Theobald mauiuce, Hun Hoog
Mögenden bericht, dat hij zich plotseling naar
Schotland had begeven, »om aldaar, in de tegen-
woordige constitutie zijne zaten bij den Koning van
Grool-liritannië, ten voordeele van het
gemeene Evangelische wezen, te bevorderen"
{Resol. Stat.-Gen. 2 Aug. 1629).

3 Resol. Holl. 22 Sept. 1639.

-ocr page 196-

DES VADERLANDS. ' 157

naar Vlaanderen over te sleken, of len minste haar niet tegen onze scheepsmacht in ^fgg^
beschermiDg nam. — Het liet zich verwachten, dat de Koningin van
Bohemen zich gaarne
lot den van haar gevergden dienst zou leenen. Niet alleen deed zij dit, maar zij ver-
zocht ook de Staten hunnen invloed te laten gelden bij
Zweden en Frankrijk, opdat
de armée van den Hertog van
Weimar in haars zoons handen werd gesteld — Bij
het besluit om in den gemelden zin aan
joaghimi te schrijven, Toegde Holland het
voorstel, hetwelk door Hun Hoog Mögenden werd aangenomen, om onzen Gezant te
Parijs op te dragen, dat hy te weeg mocht brengen, dat den Aartsbisschop van Bor-
deaux,
opperbevelhebber der Fransche zeemacht, gelast werd zich iri allerijl met zijne
vloot naar
Duins te vervoegen om met tromp tot vernieling van de Spaansche scheeps- ^
macht mede te werken

Ten einde dit doel, de vernieling der Spaansche vloot, te bereiken, lieten het de LTver derSta-

.. om TROMP

Staten niet aan ijver en opofTeringen ontbreken. Zelfs de haringvisschers moesten tijdelijk schepen te be-
hunne convooiers missen. Dezen werd aangezegd, dat zg zich voor het oogenbhk onder ^®·"^®"·
TROMPS vlag zouden begeven, in weerwil van vroeger order, van wien het ook zijn
mocht, en dat op straffe van der Staten hoogste verontwaardiging De Staten van
Zeeland presten zestien schepen en oogstten hiervoor den hoogsten lof der Staten^
Generaal in, het Noorder-Kwartier zond zes oorlogsbodems af, en de gezamenlijke Provin-
ciën loonden zich genegen om bovendien 20 kloeke schepen van bijzondere reederijen
te huren. Van alle kanten stroomde het bootsvolk toe, aangelokt door de zekerheid
dat er werk voorhanden, en door de hoop, dat er rijke buit te behalen zou zijn. Voorts
werd er gezorgd, dat de invallende schepen dadelijk opgezonden werden. De Oost-
Indische Compagnie, daarentegen, had geene schepen, die zoo haast gereed konden
zijn — Het lag voor de hand, daar de landarmée in dit saizoen geene groote onder-
neming meer zou uitrichten en dus geene buitengewone toelage meer noodig had,
het half millioen, dat haar was toegestaan voor de ontzettende kosten te gebruiken,
die al zulke uitrustingen ter zee vereischten Reeds vóór de ontmoeting met de
Spaansche vloot hadden de Staten Zijner Hoogheid de redenen voorgehouden, die voor
hel scheiden van het leger pleitten, en dadelgk na de ontvangst van het eerste bericht
dier ontmoeting waren duizenden ponden kruit uit het leger ontboden Men had alle

' Resol. Slat.-Gen. 27'Sept. 1639.
Resol. Stat.-Gen. 22 Sept. 1639. Archiv, de la Μ. d'Or., t. a. pl. pag. 153, Noot 1.
flm/.
Stat.-Gen. 23 Sept. 1639. Resol. Holl, 24 , 26 , 27 Sept. 1639.
4
Resol. Stat.-Gen. 22, 24, 25, 28 Sept. 1639. Resol. Holl. 24 Sept. 1639.
® Zie hierboven, bl. 173. 6
nesol. Stat.-Gen. 26,27, 28 Sept. 1639. Resol. Holl. 29 Sept. 1639.
^ Resol. Slat.-Gen. 19, 22 Sept. 1639. Resol. Holl. 19 §ept. 1639.
Hi Deel. 5 Stuk. 25

-ocr page 197-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— reden om het er voor Ie houden, dat de Prins deze maatregelen goed zou keuren:
1639

immers kwam beaumont van zijne zending terug met het bericht, dat Zijne Hoogheid
bijzonder behagen schepte in de bemoeiingen van Hun Hoog Mögenden. De Vorst
schreef den September den Stalen, dat hij niet kon nalaten, hun wegens hunnen

loiFeiyken ijver en krachtige besluiten dank te zeggen i.

Den 508'®" September ontvingen de Staten van den Luitenant-Admiraal een schrijven,
van den gedagteekend. Hij verwachtte, meldde hij, den toegezegden bijstand alle

uur, en hoopte dat de Heer God »een zalige victorieuse uitkomst zou geven ten dienste
van ons lieve vaderland." De Engelsche Admiraal had verordend, dat hy met zijne
schepen bezuiden, en de Spanjaarden benoorden de Engelsche koningschepen, die tien
in getal waren, zouden gaan liggen. Niettemin had hij thans, niet zonder het misnoegen
van den Engelschman gaande te maken, de Spaanschen van rondom zoo bezet, dat er
niet één uit kon, zonder door de onzen gevolgd te kunnen worden. Tastte hg den
vijand aan, dan vermoedde hij, dat de Engelschen, versterkt door 8 koopvaarders, die
2000 man Spaansch voetvolk aangebracht hadden, de Spanjaarden zoudeii bijstaan.
Maar al vielen wij hem niet aan, toch oordeelde hij, dat de vijand door storm als an-
derzins voor geen klein gedeelte verongelukken zou. Hoe dit echter ook ware, hij zou
niet in gebreke blyven, waar hij een goede kans zag, op de eene of andere wijze de
Spanjaarden aan Je lasten

Den 30®^®° September ontvingen de Stalen eenen brief, den uit Londen door

joaghimi aari tromp toegezonden. De Koning, dus bleek uit dat schrijven, had na uit
joachimi's mond de voornemens der Staten met betrekking tot de Spaansche vloot ver-
nomen te hebben, de zaak in den Raad gebracht, van waar, schreef de Gezant, ons
zelden wat goeds kwam. Er was in die vergadering met nadruk gewaagd van 's Ronings
gezag, hetwelk, zeide men, niet duldde, dat zijne vrienden op eene van zijne reeden
belegerd gehouden werden. Maar ook had
joachimi hooren zeggen, dat de Koning
beiden vloten, zoo de Spaansche als de onze, bevelen zou van
Duins te vertrekken.
Hoe dit ware, er werden nieuwe schepen uitgerust. De hertog van
Nórihumberland
hield alle bodems op de rivier aan, zoo het scheen'om bootsvolk voor die schepen te
bekomen. Zooveel scheen zeker, dat de Koning vast besloten had, tegen den eersten
aanvaller partij te trekken 3. — Verre van zich door dit bericht uit het veld te laten
slaan, volhardden Hun Hoog Mögenden by hun vroeger besluit, en het er op gezet
hebbende, zoo de Engelschen voor de Spanjaarden partij trokken, des noods legen de
vereenigde Spaansche en Engelsche scheepsmacht te strijden, kondigden zij
tromp aan,
dat hij een aanmerkelijk aantal schepen en branders te wachten had, te weten 4ö

» ResoL Slat.~Gen. 25 Sept. 1639. Besol. Holl. 2β Sept. 1639. de joxge , Gcsch. v. h. Nederl.
Zeewezen,
1. 352—360. '2 Secr. RcsoL ^ Secr. Rcsol.

U
il

-ocr page 198-

DES VADERLANDS. 19l>

schepen en 13 branders; dat hem voorts de binnenloopende convooiers zouden worden 1636—
" 1639.

toegezonden, en dat zij hun best deden om van bijzondere personen nog meer schepen
te huren. Bood zich al vast een goede gelegenheid aan, dan, voegden Hun Hoog
Mögenden er bij, vertrouwden zij van zgn zeemanschap ρη soldaatschap, dat hij ze niet

on«»ebruikt zou laten voorbijgaan l. De brief van joaghimi maakte op den Prins meer De Prina wei-

® feit een oogen-

indruk. Hij schreef den uit het leger in den Kruispolder^ dat, zoo Koning karel blik.

voortging zoo veel schepen bijeen te brengen om zich daarmede legen den eersten

aanvaller te verzetten, de zaak zich gansch anders liet aanzien en -hoogst bedenkelijk

was, hetgeen, hoopte hij. Hun Hoog Mögenden, ernstig in bedenken zouden nemen.

Hij voor zich dacht alsnu bloot aan de mogelijkheid van eenen stryd tegen de Spaansche

vloot in het geval dat de Koning haar gelastte zijne reede te verlaten. Wilde men de

onzen dan een paar getyden langer daar terug houden, dan moest tkomp zich niet om

woorden of dreigementen bekreunen ■— Hun Hoog Mögenden, dit schrijven ontvangen φ

hebbende, bepaalden zich aanvankelijk tot het antwoord, dat zij in weerwil van hetgeen

JOAGHIMI gemeld had, besloten hadden te volharden Maar den volgenden dag wezen

zij eenige Heeren aan om Z-ijne Hoogheid hun besluit kenbaar ie maken en aan te

bevelen, en dadelijk verslag te komen brengen, zoo zij 's Prinsen bezwaren niet konden

overwinnen, en in allen gevalle Zijne Hoogheid te verzoeken te Gravenhage te komen,

ten einde hen met zijn advies bij te staan, aan welk verzoek de Prins eerlang voldeed

Hij bleef niet op zijne bezwaren slaan en wat het bijzonder gevoelen van den Vorst

zijn mocht, hij zorgde, dat in de behoefte aan soldaten op onze vloot voorzien werd β

Waarschuwde het Britsch Bewind onzen Gezant, ook joaghimi bleef niet in gebreke
den Koning te verwittigen, dat zoo de onzen vijandelijke soldaten opEngelschebodems,
van
Duins naar Duinkerken varende, aantroffen, zulks tot ongelegenheid aanleiding
kon geven. Zijne Majesteit zag dit in, en verklaarde, dat geene der beide partijen een
schip of maar een enkel man tot bijstand van hem zou krijgen. De Groot-Admiraal
werd diensvolgens gelast geen vervoer van Spaansche soldaten op Engelsche schepen te
dulden 7.

Tot den 28sten 's avonds was tromp van de bedoelingen van het Engelsch Bewind
slechts door brieven van
joaghimi onderricht geworden. Doch alstoen verscheen er een
Engelsch kapitein aan zijn boord, om hem in naam des Konings te waarschuwen, dat

' Sccr. Resol. 30 Sept. 1639. licsol. Stat.-Gcn. 1 Oct. 1639. Resol. Holl.50Sept.-, 4 0ο1.1β39.
= Secr, llesol. fol. v" 486. 3 Resol, Stat.-Gen. 3 Oct. 1639.

* Secr. licsol. 4 Oct. üesoL Holl. 4 Oct. Resol Stat.-Gen. 4, 7, 11 Oct. 1639.
® Resol. Holl. 8 Oct. 1639. ο ßesol. Stal.-Gen. 4 Oct. 1639. Resol. //oW. β en 7 Oct. 1639.
' Brief van
joaghimi v. d. 28 Sept. 1639, in Secr, Resol.

25+

-ocr page 199-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lOBfi— ZOO hy lusschen Noord- en Zuid-Foreland en binnen de zandplaat, daartegenover ge-
legen, een schot op de Spanjaarden deed, de Engeischen dezen met alle macht zouden
helpen; schoten de Spanjaarden, daarentegen, op ons, zoo zouden de Engeischen ons
bijstaan. —
Tromp , die geenszins voornemens was zich voor het eerste schot te wachten,
zag in deze mededeeling een blgk, dat hij met de vereenigde Spaansche en Engelsche
macht te doen zou hebben, en vond daarin eenen grond om naar
Calais te schrijven,
of niet de Aartsbisschop van
Bordeaux, opperbevelhebber der Fransche vloot, hem een
eskader van 20 of 25 schepen kon toezenden. Had
Engeland recht om Spanje te helpen,
dan had, docht hem.
Frankrijk evenzeer recht om ons by te springen i. Doch de
Fransche vlootvoogd was, na de
armada te vergeefs gezocht te hebben, door storn»
beloopen, en zyne vloot verstrooid geraakt

Den Oclober, het was zondag, des avonds, ontvingen de Staten een schrijven van
TROMP van den , waarin hy meldde, thans 65 schepen, zoo groot als klein, sterk te
zijn. Den volgenden dag rekende hij met de toebereiding der branders gereed te zullen
komen, en dan wenschte hg slechts, dat de vyand in hel ruime sop kwame. — Ten einde
hem alle reden of voorwendsel om op de Engelsche reede te blijven liggen, te benemen
ging TROMP (immers dus meldt zijn
Journaal) zoo ver van den Spaanschen opperbevelhebber
de scheepsbehoeften en het kruit aan te bieden, dat hij verklaarde noodig te hebben om de
reede te kunnen verlaten — Zoo zeer zag
tromp er tegen op om met de Spanjaarden,
op de reede liggend, handgemeen te worden. Alvorens derhalve daartoe te besluiten, wachtte
hij, dus schreef hij in zijne missieve van den nader bericht. Aan moed zou het niet

haperen, en van God, den Heer, wachtte hy eene goede uitkomst. De vijand was nog
ö4 zeilen sterk, waarvan echter eenige nog zonder masten en boegspriet; het getal der
Engelsche koningschepen en gehuurde kloeke koopvaarders bedroeg 34 of oö —
Tromp verlangt Deze brief'legde bij tromp onzekerheid aan den dag, of hij zich aan het besluit van
giig!^*^ 21®'«'» moest houden, al of niet. Werkelijk had
tromp den het besluit van

den September onder geheimhouding aan zgnen Krijgsraad medegedeeld: toen

maakten zich allen strijdvaardig; maar den volgenden dag oordeelde die zelfde Krygsraad
in de gegeven omstandigheden ongeraden de Spanjaarden aan te tasten Aan zulk
eene weifeling een eind willende maken, zonden Hun Hoog
Mögenden op bet ontvangen
van TROMPS missieve, hoezeer er pas een pink uit
Scheveningen naar Duins was afge-
gaan, dadelijk eene nieuwe pink naar den Luitenant-Admiraal, met uitdrukkelijken
last, dat hij zich in alles naar het genoemde besluit had Ie richten. Tevens Helen zy
door opzettelijk aangewezen Gecommitteerden alsnog zorgen, dat alle schepen in zee

< Brie!' van tromp v. d. 2 Oct. in Sccr. Besol.

■i v. d. capellen, II, ρ. 30. Resol. Stat.-Gen, 4 Oct. lf)39.

3 AITSKMA, bl. 614. Secr. llcsol. ^ Secr. Resol fol. 497 v- etc.

t

-ocr page 200-

DES VADERLANDS. ' 157

geprest en onder de vlag gezonden werden ^, om lot hetgeen men » het groote werk" —

noemde, mede te werken. Dit besluit had niet weinig te beteekenen, aangezien nu
zelfs de zoo gewichtige groote visscherij, voor welke die van
Holland nog steeds eenig
convooi verlangden, en eene vloot van niet minder dan 300 schepen naar de Oostzee
en
Noorwegen bestemd, om van andere koopvaardijvloten niet te spreken, tijdelijk van
convooi zouden verstoken zijn. — Volkomen echter werd aan dit besluit de hand niet
gehouden — Bijna dagelijks verscheen alsnu Zijne Hoogheid in den boezem der Staten-
Generaal om over de hoogstgewichtige vragen Ie raadplegen In den avond van den
14deu (Jeed zich weder een belangrijk punt op. Er werd toen een brief van den Luitenant-
Admiraal van den medegedeeld. Twee Engelsche barken, schreef hy, waren te
Mai-gale op de reede en onder het kanon dier plaats op zijnen last genomen, vermits
zij Spaansche soldalen aan boord hadden, en dat wel nadat de Engelschen herhaaldelyk
gescholen hadden op het schip, dat hij er op afgezonden had. Allerlei middel gebruikten
de Spanjaarden om naar
Duinkerken Ie komen. Zij begaven zich overdag aan land, en
zochten dan op een ver verwyderd punt in den nacht met een klein vaartuig in zee
te raken. Zooveel mogelijk zocht
tromp zulks te beletten. Maar hij verzocht eenige
Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden op zijne vloot: dit zou hem groote gerust-
heid geven, te meer daar hy ziekelyk was en overkropt niet werkzaamheden. De
commissarissen van den Engelschen Vice-Admiraal
pennington vielen hem dagelijks lastig,
verklarende, dat wij geene vyandelykheden konden aanvangen, of wij moesten eerst
hen te gronde richten: immers zou de Koning hen met den dood straffen, zoo zij hun
leven niet veil hadden om zulks te beletten \

Op dit schrijven besloten Hun Hoog Mögenden, met den Prins van Oranje in hun
midden, den Luitenant-Admiraal te antwoorden, dat hij, zoo maar eenigzins doenlijk,
liet besluit van den Sisten September zou uitvoeren. Zij zouden voorlgaan, hem schepen
loe te zenden, en maakten er slaat op, dat hij welhaast 90 schepen onder zijne vlag
zou hebben, behalve de branders. Zy vonden niet goed, hem Gecommitteerden te
zenden: immers hadden zij de bewijzen van zijn soldaat- en zeemanschap; nergens had
hij het aan zijnen ijver ten dienste van het Land laten ontbreken. — Terwijl men
tuomp
dus aanmoedigde, schree'f men aan joachimi, dat hij bij ernstige klachten over den
toeleg der Engelschen om Spaansche soldaten naar de Vlaamsche Kust over te brengen,
^an den Kooing de belofte zou trachten te bekomen, dat hij de Spaansche vloot binnen
8 of 10 dagen uit
Duins zou laten vertrekken, zonder haar convooi of hulp te verleenen, .

en haar, zoo zij na dal tijdstip nog langer bleef liggen, allen bijstand zou onthouden.
Op die belofte zou
tromp zich lot den lijd van dat vertrek toe van vijandelijkheden

' ^eso/. Slat.-Gen. 9 Oct. 1Π39. 2 Resol. SlaL-Gen. 12 Oct. 1869. llesol. IML 4, 5,11 Oct. IGoü.

= iiesol. SlaL-Gen, 13 Oct. 1Ö39. " 5ecr. RcsoL

-ocr page 201-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— onlhonden i. — Doch tromp had, om een kloek besluit Ie nemen, het antwoord op
KiHU. . '

zijn schrijven van den Oclober niet afgewacht. Den ontving men te ^sllage

van hem eenen brief ^ met het bericht, dat hij en zyn Krygsraad den elfden eenparig
besloten hadden, den vijand met de hulpe Gods aan te lasten en, zoo doenlijk, te ver-
nielen. — Zijne Hoogheid was, bij de mededeeling van dit schrijven, ter vergadering,
en met zgn goedvinden werd den Vlootvoogd geantwoord, dat het Hun Hoog Mögenden
ten hoogste lief en aangenaam was, zulks te vernemen. — Treffend was in deze oogen-
blikken de eendracht der Staatslieden. Men liet zich medeslepen door geestdrift, en
tegenover den vijand vraagde men niet, welke partij in het binnenland bij de zege, op
het buitenland behaald, zou winnen, — en dat de Prins zelf thans geen koel aanschou·^
wer was, noch zich, half onwillig, slechts niet verzette, blijkt daaruit, dat de Krygsraad
verklaarde tot zijn voornemen gekomen te zijn, ook op grond, dat Zijne Hoogheid het
besluit van Hun Hoog Mögenden sedert ten hoogste had aanbevolen. Dus beval men,
zoo luidde het besluit van den Krijgsraad ten slotte, den Heere God de uitkomst aan,
en nam eenpariglijk voor, den vijand moedig aan te tasten, en zich tegen de Engelschen
en* alle anderen, die hun goed voornemen zouden willen beletten, ten uiterste toe te
verdedigen — En nu zou er geen bericht van
tromp meer komen, dan dat de tijding
der verworven overwinning bracht. Doch alvorens moesten de ingezetenen en hunne
Holland steeds Overheden nog eene week lang in spanning verkeeren. De Staten-Generaal hielden
llteiUangemarnd ^icli deze dagen, nu er niets meer voor de vloot te doen was, maar alles aan de uit-
"e"^aaneen^^vaa ^ ^^^^ Hoogere Beschikking zou geven, moest overgelaten worden, met bet

de verpachting Quje geschilpunt bezig, dat de meerderheid en de Provincie Holland verdeeld hield,
der poüvooicD en _ _ ^ < .

licenten te ver- Piog altijd wilde dcze Provincie zich niet schikken naar den zin der Staten-Generaal in de

wijze van invordering eener belasting, die voornamelyk door de handelaars van hare groote
koopsteden werd opgebracht. Den September, daags na de krachtige orders aan

tromp gegeven, werd Bolland door de Staten-Generaal al weder vermaand, hare reso-
lutie op de verpachting der convooien en licenten in te brengen \ Vijf dagen vroeger
was er een toenaderend besluit door de Staten van
Holland genomen. Toen was aldaar
goed gevonden, de Heeren van
Amsterdam en de andere leden, die op dat punt nog
niet toe wilden geven, te verzoeken, hunne lastgevers te bewegen om te vergunnen,
dat hunne Gecommitteerden eene conferentie van Hollandsche Commissarissen bijwoonden,
waarin eene ordonnantie zou worden opgesteld tot de verpachting van het middel der

' Secr. ResoL 14 Oct. 1639. De brief aan joacuimi, den 14^"» ontworpen, verd echter, na
lange weileling, eerst den 21"®° October verzonden
{Secr. ResoL 15, lÖ, 20, 21 Oct. 1639).

2 Secr. ResoL 15 Oct. 1639. ^ Secr. ResoL fol. 590 v».

4 ResoL StaL'Gen. 22 Sept. 1639.

-ocr page 202-

DES VADERLANDS. ' 157

convooien en licenlen in zyn geheel. Doch weldra antwoordden de Amslerdamsche
Gedeputeerden, dat zij hunne principalen daartoe niet hadden kunnen bewegen. Alsnu
begreep men, dat men de geheele conferentie van Gecommitteerden zou achterwege
laten, en dat de Gecommitteerde Raden een concept-ordonnantie zouden opstellen. ^ Zoo
stond de zaak in den boezem van
Holland^ toen den 22»'®" September de nieuwe aan-
maning van Hun Hoog Mögenden tot haar kwam, eene aanmaning, welke twee dagen
later herhaald werd ^ Het concept, door de Gecommitteerde Raden gesteld, kwam
den 28®'®° September in de Vergadering van
Holland, en hier werd op voorstel van den
Heer
van noordwuk: besloten, dat de Gedeputeerden der Provincie ter Generaliteit de
besogne van Hun Hoog Mögenden op het stellen der concepten Ier bewuste verpachting
in haar geheel, zouden mogen bijwonen, doch onder uitdrukkelijke verklaring, dat
daarmede de vrijheid der Hollandsche Staten om in deze zaak een besluit te nemen, iii
geenen deele zou worden gekrenkt Zoo traden die van
Holland ten minste in onder-
handeling, en Hun Hoog Mögenden »bedankten" hen daarvoor ten »hoogste", de hoop
uitsprekende, dat de Staten-Generaal alsnu ten eerste met eenparigheid zouden kunnen
overgaan tot de verpachting in haar geheel Eene week verliep, en de arbeid der
Conferentie werd in de Vergadering van
Holland gebracht. Hij bevatte het een en ander,
dat eenigen Leden van
Holland niet smaakte; de Heeren van Amsterdam en die hunne
zijde hielden, bleven bij hunnen tegenstand volharden; zij vonden, dat men bij de
besogne verder was gegaan, dan de last der Hollandsche Gedeputeerden toeliet, en de
geheele zaak werd tot nader order uitgesteld. Twee dagen na de ontvangst van de
berichten betreffende
tromps kloekmoedig besluit vonden Hun Hoog Mögenden goed, de
Heeren van
Holland bij missieve aan te manen, dat zij, »alle bijzondere bedenkingen
en inzichten ter zijde stellende", zich in de bewuste zaak wilden vereenigen met de
andere Provinciën, »opdat de tijd niet verder kwame te verloopen" Deze missieve
liad echter geen andere uitwerking, dan dat zij de Staten van
Holland deed erkennen,
hoe noodig het was, eenmaal ten aanzien van deze zaak, in verband met het stuk van
de egalisatie der middelen en de verantwoording der vijf speciën, in één Avoord, omtrent
de iinancieele vraag in haren geheelen omvang tot een besluit in den éénen of den anderen
zin te komen ö. VVeldra kregen de Hollandsche Gedeputeerden in last, om eensdeels ter
Generaliteit de gezindheid van hun Gewest te betuigen om lot de egalisatie van de mid-
delen over de Provinciën te komen, maar van den anderen kant Ie verzoeken, dat er
mlusschen geene verpachting van het vierdepart van het middel der convooien en licenten

insn—
1639.

' nesol. Holl 17, 21 Sept. 1039.
' ResoL Holl. 28 Sept. 1639.
® äesol Slal-Gcn. 17 Oct. 1639.

a Rcsol Stal.-Gen. 24 Sept. 1639.

Resol Stal.-Gen. 1 Oct. 1639.
6
Resol. Holl. 8, 18 Oct. 1639.

-ocr page 203-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

geschieden zou, in afwachting dat Amsterdam zich eindelijk zou laten overhalen ^
Dit vermocht Hun Hoog Mögenden natuurlykerwijze niet tevreden te stellen. Zij wilden
alsnu den Prins met de zaak gemoeid hebben, en verzochten hunnen President de
gedachte van Zijne Hoogheid op het stuk der verpachting te hooren, aangezien, dus
luidde het besluit, de Heeren van
Holland nog altijd in gebreke bleven zich met de
meerderheid te vereenigen
Ovfiwiuiiiig Doch lang zou de tijding van den uitslag der ontmoeting bij
Duinkerken niet meer
sL-he '^vloot^'^^të op zich lalen wachten. In den nacht van Zondag den 25sten Oetober werden de
Dmns. Stalen-Generaal (de Staten van Holland waren juist gescheiden) bijeengeroepen, om eene

missieve van de Admiraliteit van Middelburg te vernemen, houdende bericht van het
gevecht met de Spaansehe vloot. De overbrenger van deze tijding en de berichtgevers,
die alsnu spoedig de een na den ander volgden, werden door Hun Hoog Mögenden
mild beloond, onder anderen
hendhik aartsz. , schipper van het schip van Kapitein
MÜSCH, hetwelk te midden van het gevecht verbrand was Den anderen morgen
verschenen twee kapiteins, wier schepen ontredderd, maar met verscheidene hooge en
lage oiEcieren, soldaten en matrozen van de veroverde Spaansehe schepen, te
Hellc-
voelshiis
binnen waren geloopen, in persoon voor de Staten-Generaal, Het waren de
kapifeins
jan teunisz. sluis en groote tjaert. De eerste had medegebracht en aan
den Prins voorgesteld
don Francisco peijo de soto mayor. Vice-Admiraal'van Gallicië,
en nog een anderen Spaanschen ofBcier van naam

Den 29®*™ Oetober kwam tromp zelf de behaalde overwinning verhalen. Toen hij
nog slechts op voordeeliger wind en gunstiger getijde wachtte om den aanval te beginnen,
was er een algemeene bedestond op de vloot gehouden, en de zeemacht was in zes
smaldeelen verdeeld, en
troihp had het bevel over dat smaldeel op zich genomen, het-
welk het midden der vijandelijke vloot en bepaaldelijk den Opperbevelhebber zou aan-
tasten. De Vice-Admiraal
jan evert3En zou zich aan het hoofd van het tweede smaldeel
tegen
don lope ossez. Admiraal van Portugal, wenden. Het derde smaldeel zou worden
aangevoerd door den Schout-bij-nacht
oats, het vierde door den Commandeur denijs,
het vyfde door den Commandeur iioutebeen, terwijl, eindelgk, het zesde, onder witte
coRNELisz. DE WITT, de Engelschen zou gadeslaan. — In den morgen van den 21®^®" Oe-
tober, en dit was, zegt
van der Capellen in zijne Gedenkschriften een teeken van
Gods genadige hulp, begon de wind, die tot dusverre, nagenoeg gestadig uit het oosten
waaiend, voor de onzen den snellen toevoer van schepen had begunstigd, naar het

' ResoL Stat.-Gen. 20 Oct. 1639. Uesol Holl. 20 Oct. 1639.

^ Resol. SiaL-Gen. 22 Oct. 1639. Besol. Stat.-Gen. 23, 24 Oct. 1639.

^ ResoL Stat.-Gen. 24 Oct. 1639. ^ n^ bl. 35.

lß3ß—
lf)39.

-ocr page 204-

DES VADERLANDS. ' 157

noorden Ie loopen, en werd hij vervolgens noordwest, hetgeen bij den toeleg om den
vijand van de reede te verdrijven Ie stade kwam. Zoo werd dan de aanval niet langer
uitgesteld. Bij de uitvoering van het voornemen om zee te kiezen, ontstond er al
dadelijk verwarring onder de dicht opeengepakt liggende Spaansche schepen. De Ad-
mirant,
Don andrea de gastro, raakte, met twee en twintig andere schepen, in het
begin van het gevecht aan lager wal. Wel trachtleh de Engelschen deze schepen door
het geschut uit hunne kasteelen te beschermen, doch zij slaagden er niet in om
de Hollanders af te schrikken. Door het vuur der onzen werden de Spanjaarden
genoodzaakt hunne vastgeraakte schepen te verlaten, en zeventien dezer bodems werden
door de branders, die
tromp er op afzond, vernield. De Admiraal van Portugal^ die
EVERTSEN tegenover zich zag, voerde een schip, de
Santa Teresa^ zoo sterk, zoo hoog,
en zoo talrijk bemand, dat hier voor onze vaartuigen geen vermeesteren mogelijk
scheen. Eindelijk hadden van vijf branders, er op afgezonden, twee zulk eene uitwer-
king, dat het schip, men kan denken met welk een verschrikkelgk gekraak, in de
lucht vloog: van de duizend man, die er zich op bevonden, ontkwamen er nauwelyks
tweehonderd. —
Don antokio d'oquekdo echler geraakte met een klein gedeelte zijner
vroeger zoo groote macht in zee. Dadelyk werd hij door de onzen onder aanvoering
van den Luitenant-Admiraal zeiven achlervolgd. De Admiraal van
GaUiciii en een ander
Spaansch schip gaven zich reeds bij het uitzeilen, uit vrees voor de branders, over.
Elf andere werden deels genomen, deels vernield; eenige, waaronder de Admiraal van
Napels, strandden op zandbanken of op de Engelsche of Fransche Kusl. Slechts met
10 of 12 der zijnen ontkwam
d'oquendo, door de mist en den slraks opgekomen hardon
wind begunstigd, in de haven van
Duinkerken i. »Het succes", dus trok tromp, voor
de Staten-Generaal, het verhaal samen, was »door den genadigen zegen Gods zulks
geweest, dat van de 53 groole Spaansche schepen , omtrent 40 waren gestrand, gezonken,
verbrand of genomen, en de verdere schepen, die het ontkomen waren, zeer waren
gehavend en verstrooid" Ruim 7000 man verloren de Spanjaarden, van welke 1800
door de onzen gevangen. In
Zeeland had men geene kerkers genoeg om zoo velen Ie
bergen. Zeshonderd werden er in de Provinciën verdeeld Tegen al dal voordeel
stond aan onzen kant slechts één schip over, dat gemist werd, en nauwelijks honderd
man kwamen er van onze zijde om \ — Aan
tromp ontbrak het niet aan eerbewijzen.
Hij
en elk van de voornaamsten zijner onder-bevelhebbers kregen gouden kettingen met
medailles. Aan den Luitenant-Admiraal werd bovendien eene som geschonken van
6000 gulden Tegen den O^en November werd alom een plechtige dankdag verordend.

' DE JONGE, Gesch. V, h. Ncderl. Zeewezen, I, bi. 360—365.

- Rcsol. Slat.-Gen. 29 Oct. 1639. ^ j{ßsoL Slat.-Gèn. 27 Oet. 1639.

^ DE joKGE, α. pl. bl. 365. s i^csol. Holl, è Nov. 1639. Resol Slat.-Gen, 4 Nov. 1639.

Hl Deel 5 Stuk. 26

163(5-

-ocr page 205-

algemeenï; geschiedenis

1636— Op den avond van dien dag werden overal vreugdeleekenen, in hel ontsteken van vuren,
als anderszins, bestaande, gegeven. Ook de Secretaris van den thans afwezigen Engelschen
Resident kreeg, even als de andere aanzienlijke openbare personen, slaken en pektonnen
om voor zijn buis vuren te ontsteken. Dergelijke feestelykheid aan Ie richten werd ook
aan al onze Ambassadeurs en Agenten builen 's lands opgedragen, zelfs de Heeren
pels ,
te Danzig f en cops, te Conslanünopel, daaronder begrepen.

Had Spmjß de zending van eene vloot naar de Nederlanden gepaard doen gaan met
Tocht dereene poging om Brazilië io herwinnen gelijktijdig met bet bericht van tromps eerste

ontmoeting met d^ armada, kregen de Staten eene tijding, waaruil bleek,
dat ook de tocht naar
Brazilië den Spanjaarden weinig voorspoed beloofde. Den
3eptember, namelijk, verschenen ter vergadering der Stalen van
Holland eenige
Gecommilieerden uit de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie, en verhaalden,
hoe de Koning van
Spanje de scheepsmacht van Castilië en Portugal had vereenigd,
om on^e Compagnie, zoo te water als te land, ten eenen male te vernielen; hoe evenwel
God Almachtig dit voornemen aanvankelijk had belet, daar hij onlangs 's vyands scheeps-
macht met zulk eene sterfte had bezocht, dat er over de 5000 dooden op de viool waren,
aleer
zij had kunnen landen Hier werd de vloot bedoeld, die onder Don fermnasdo
masgareiihos
, Graaf de la torre, uït Spanje naar Brazilië was uitgezeild, maar na
veel tegenspoed, ook door het weder, geleden te hebben, genoodzaakt was geweest, in
de
Bahia in te loopen, om zich te herstellen, alvorens aan eene ernslige onderneming
legen de onzen Ie kunnen denken

» Zie hierboven, bl. 181. ^ Hcgol. UolL 21 Sept. 1639.

3 wagenaar, XI, bl. 28.5. Graaf maurits, goeverneur van Brazilië, in den zomer van 1G3Ü
eenen aanval van den; vijand met een leger van 8000 man voorziende, had zeer over gebrek aau
mond- en scheepsbehoeften, alsmede aan soldaten en bootsvolk, geklaagd(iïesoi.//o//. 10 Sept. 1639).
Den 16 Juni (1639) had hij in een brief, aan
const. uoygens, geschreven: »God dank, wij leven
nog, ofschoon ik hoor, dat men ons in het vaderland voor verloren houdt"
[Archiv, de la M,
d'Orange,
ρ. 147),

202

-ocr page 206-

DES VADERLANDS. 226

tweede hoofdstuk-

GEZANTSCHAP NAAR DENEMARKEN.
BETREKKINGEN MET GROOT-ßRITANNIE. DE OORLOG VOORTGEZET

IN VERBOND MET FRANKRIJK.
TRAKTAAT VAN GÜARANTIE MET DEZE MOGENDHEID GESLOTEN.

(1639—16414).

Het kon niel missen, of tle uilkomst van den slag bij Duins moest van groolen invloed 1039—

. 1644.

wezen op de stelling der partijen binnenslands, zoowel als op den staat van zaken m
gansch
Europa-, ter ontmoediging van dezen en ter aanmoediging van genen op elk
gebied, waar de strijdvoerenden, in openbaren krijg of de een den ander met naijveri,at„i,
gadeslaande, tegen over elkander stonden.

Wat het binnenland betreft, er was op den vijand ter zee een schitterende overwinning
behaald, zonder dal het zeewezen, zoo als ten spijt van
Amsierdams Regeering en lot fnui-
king van hare macht en gezag bedoeld was, aan de leiding van een » permanent Collegie"
te
'sGravenhage was onderworpen. Wat kon men meer verwachten of verlangen, dan eene
zege, als nu was behaald? Was het Ié denken, dat bij eene andere inrichting zulk eene
uilkomst zou verkregen zijn? Of zou op de krachten, die zicbnu hadden getoond, op de
opoflering van arbeid, geld en krediet, die men nu gezien had, evenzeer gerekend mogen
worden, wanneer van een in het middenpunt gevestigd gezag bevelen waren uitgegaan?
Immers neen! In moeilijke oogenblikken kon de vrije inspanning van vermogende
bijzondere burgers door niets ter wereld vervangen worden, en deze burgers mochten
zich in gewone omstandigheden wat te veel aanmatigen, in zulke tijdstippen redden zij
het land. En ook de verdenking, waaraan die burgers bij de tegenpartij bloot stonden,
was ihans beschaamd. Kooplieden, dus sprak men, die slechts winst beoogden, zij
zouden,, wanneer ef maar voortzetting of mogelijk wel uitbreiding van hunne handels-
ondernemingen le wachten was, zich gaarne met den vijand verslaan. Wat gold bij
hen de eer van het land, de handhaving
van den Gereformeerden Godsdienst? De oorlog,,

25*

-ocr page 207-

204

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— en de onvermijdelgke kosten, waarloe zij noopte stond hun legen; zij waren koele lief-
bebbers van den Staat des Lands, nog koeler bestrijders van liet Pausdom, ja, in hun
hart Spaanschgezind. Of voerden zij den vijand niet zeiven levens- en krygsbehoeften,
schepen en manschappen toe? — En thans hadden die kooplieden de Spaansche macht
ondenkbaar vernederd, hare openlijke en bedekte vrienden bitter teleurgesteld, haar een
onherstelbare schade, ja, men mocht zeggen, den genadeslag toegebracht. De vorige
armada, van het jaar lö88, was met medewerking van het Engelsche Bewind; deze
nieuwe armada door ons alleen, ten spijt van
Engeland, vernietigd. Amsterdam
liet aan de Sla ten-Generaal, ter betooning van hunnen moed legen Spanje, de on-
vruchtbare vervolging van enkele reeders en kooplieden over, lerwyl zij in des Spaan-
schen Konings hand dc wapenen verbrak, die zy hem, tot stijving van haar vermogen,
had geleverd.

En onwillekeurig deelde zelfs Amsterdams tegenpartij in de verrukking, die de zege
verwekte, en rekende zich een aandeel aan den behaalden krygsroem toe. En de
Prins van
Oranje, hy kwam tot deze erkentenis, in zijne Gedenkschriften ^ opge-
teekend: »Het valt op te merken, dat door de goede orders van den Staat, en de
volvaardigheid van allen, die het aanging, zulk een groot getal schepen binnen zoo
korten tijd gereed kon komen en den Luitenant-Admiraal kon worden toegezonden.
Immers werd dat alles binnen veertien dagen bewerkstelligd. Hieruit kan men de groote
kracht en macht dezer Republiek leeren kennen, daar zij binnen zoo weinig dagen een
zoo groot aantal oorlogschepen in zee kon zenden. Geen Vorst zou dil vermogen, hoe
machtig hij ook ware."

Nu de tegenpartij in beginsel zoo veel toegaf, kon Atfysterdam, cn Holland mei \\άάυ ,
van hare zijde tol eenige inwilligingen overgaan. Wel werd de grieve omtrent hel
Nieuwe klacli-van oorlogsbehoeften aan den vijand nogmaals aangeroerd, maar dit kon de plooi,

teil over toevoer jjg jg zaken voor het oogenblik ffcnomen hadden, niet meer keeren. De Resident van
aan deu vijand. ο ο

ψ

Frankrijk, de Heer d'amontost, gaf den ss'en November (1639) gevolg aan eenenlasl,
die hem uit
Parijs was toegekomen, maar die hem wellicht of in hel geheel niet of
anders ingericht gegeven zou zijn, zoo de uilwerking van den slag bij
Duins aldaar
bekend of te berekenen ware geweest. Hy verscheen alstoen voor de Slaten met hel
bericht, dat den Koning uit
Genua geschreven was, hoe de Spanjaarden zich hier te
lande oorlogsbehoeften aangeschaft, en alle salpeter opgekocht hadden met het doel om
een en ander naar
Italië te voeren. Onlangs, voegde hij er by, waren achtHollandsche
schepen uil
Spanje mei soldaten en* oorlogsbehoeften naar Genua overgestoken. Z-ulke
handelingen, verlangde de Koning, zouden door de Stalen belet en gestraft worden —
Hel bericht bepaaldelijk aangaande de salpeter was wel geschikt ein nadenken te doen

i hl. 2G0.

Resol Siat.-Gen. 8 Nov. 1639.

-ocr page 208-

DES VADERLANDS. ' 157

onlstaan. In verband met de zware lasten, door den Koning van Denemarken op den 1639—
uitvoer van salpeter gelegd, moest men vermoeden, dat de vijand in verstandhouding
niet
Denemarken het er op toegelegd had om ons het vervaardigen van buskruit on-
mogelijk of ten minste uiterst bezwaarlijk te maken. Men moest er een nieuw bewijs
in zien, dat
ghristiaan IV den Spanjaarden in hunne pogingen, legen onzen Staat
beraamd, alle geluk toewenschte, en op zijn gebied van hunne zege partij dacht te
trekken. Hun Hoog Mögenden verordenden dan ook, dat er bij de Admiraliteiten streng
toezicht gehouden zou worden, om den uitvoer van salpeter en buskruit te verhoeden,
en het rapport der Commissie, in wier handen de mededeeling van den Franschen
minister gesteld was, in overleg met Zijne Hoogheid opgemaakt, luidde, dat zoodanige
zaken, als dus op nieuw aan hel licht waren gekomen, »ondienstig waren voor hel
gemeene best, onlydelijk, en hatelijk bij onze Bondgenooten," en dal de daders door
den Raad van State moesten terecht gesteld en gestraft worden. De Provincie
Holland
werd verzocht, zich mei dit besluit te willen vereenigen. Hare Gedeputeerden anl-
vYOordden, dat zy de zaak aan hunne lastgevers zouden mededeelen Hierop volgde,
dut de Gecommitteerde Raden de klacht van
d'amontost tol een punt van beschrijving
maakten voor de eerstvolgende zitting der Staten van
Holland Nog vóór dat Hun
Edel Mögenden byeenkwamen, kwam de president der Staten-Generaal (toenmaals de
lieer
van randwijk) met de mededeeling voor den dag, dal in den tijd, dat de Spaansche
vloot op de reede van
Duïns gelegen had, hier te lande een contrakt was gesloten, om
die vloot van kruit te voorzien. De Raad van State werd gemachtigd de zaak Ie onder-
zoeken — Maar wanneer het door
tromp erkend werd, dat hij zelf den Spaanschen
kiuii had toegezonden, ten einde hun alle voorwendsel te benemen, om op de Engel-
sche reede te blijven en geen slag te wagen, hoe kon men dan die handeling wraken?
Zoo werden dergelijke grieven door de uitkomst van den zeeslag eenigermale verijdeld,
en in de winter-vergadering van
Holland vielen er geene beraadslagingen over dal
j)unl Toch viel het niet Ie ontkennen, dat die toevoer aan den vijand den Koning
van
Grool-Bnlanniö een zeer bruikbaar wapen in de hand gaf ter verdediging van zijn
gehouden gedrag. Werkelijk kregen onze Gezanten, die toen in
Engeland waren, op
hun verzoek, dat Zijne Majesteit zijnen onderdanen zou verbieden, hunne schepen onder
's Konings vlag tot het vervoer of geleide van oorlogsbehoeften naar
Duinkerken aan de
S()anjaarden te verhuren, ten antwoord, dal het Zijne Majesteit vreemd voorkwam, die
klucht te moeten hooren, daar de onderdanen van Hun Hoog Mögenden zei ven dagelijks
onbelemmerd hunnen vijand, tol in verboden havens toe, alle mond- en krijgsbehoeften
toevoerden, ja, hem groote schepen mei manschap en al verhuurden. Derhalve verlangde

' ResoL Slat.-Gen. 10, 12 Nov. 1639. 2 jiei^ol. Holl. 1639, bl. 489.

^ Resol. Stat.-Gen. 17 Nov. 1639. < Ten minste is cr niete van genotuleerd.

-ocr page 209-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ic,39— hij, dat Hun Hoog Mögenden hunne eigene onderdanen in toom hielden en streng
' ■ straften: eerst daarna zou hij den zijnen verbieden, te doen wat den Stalen mishaagde. —
Op deze mededeeling werd de Raad van State verzocht ten spoedigste te berichten, wat
hij verricht had om diergelijke vergrijpen, als waarop de Koning zich beroepen kon,
te keer te gaan Doch de persoon in dat Collegie, die dergelijke zaken het ijverigst
behartigde, had zelf het bericht van het onderhoud met den Koning uit
Engeland
overgeschreven, en hij was derhalve niet hier om aan de bemoeiingen van den Raad
van State veerkracht bij te zetten.

Nagenoeg onmiddellijk na den slag bij Duins, te weten, den November, stelde

Beraadslagiueen de president der Staten-Generaal (toenmaals de Heer van ripperda) , op advies van Zijne
over regeling vau

het zeewezen. Hoogheid, der Vergadering voor, de vraag omtrent behoud of afschaffing van het in
Maart, 1656, ingevoerde reglement op de directie ter zee lot het onderwerp der ernstige
beraadslaging eener Commissie uit haar midden te maken. De zaak vereischte voorzie-
ning , daar men bescheid te geven had op een verloog van den Luilenanl-Admiraal, nu
reeds voor de tweede maal bij Hun Hoog Mögenden ingeleverd. Dadelyk werden in die
Commissie benoemd de Heeren
randwijk , hoordwijk , terestein , vosbergen , rens-
wouDE, crack, ripperda en aldringa Uit de behandeling van die vraag moest
noodwendig een nieuwe voorslag tot regeling van het zeewezen voortvloeien, en
Holland
kon duchten, dat men de stemming van het oogenblik, na de heftige inspanning eenig-
zins zorgeloos, Ie baat mocht nemen om maatregelen door te drijven, die rnen deze
Provincie te voren niet had kunnen nopen zich te laten welgevallen. Wel waren er
Iwee Hollandsche leden in de Commissie, doch die Heeren waren juist degenen, die lot
de Bezending naar de Stad
Amsterdam in Februari laatstleden behoord hadden. Geen
wonder, dat de Stalen van
Holland zich dadelijk vrij terughoudend tegenover die Com-
missie gedroegen. Toen er was voorgesteld, haar een grooter getal Hollandsche leden
loe te voegen, besloten zij, dat men die Commissie en hare werkzaamheden » zou laten
op haar beloop, en dat de Leden der vergadering van
Holland zouden blijven in hunne
vryheid om over de propositie ^ van den Luitenant-Admiraal Ie mogen raadplegen met
hunne Principalen." ^ En voorts maakten zij de inrichting van het zeewezen »als een
uiterst belangrijke zaak, die op het spoedigst Ier hand genomen diende te worden",
tot een punt van beschrijving ter hunner wintervergadering. Hun Hoog Mögenden, dit
vernam men bij deze gelegenheid, hadden, met advies van Zijne Hoogheid, de Stalen
van
Holland ernstig verzocht, dat de directie op de kustschepen, wier nieuwe regeling,

ässA

1 Besol StaL~Gen. 27 Dec. 1639. ' 2 j^qsoI. Stat.-Gen. 2 Novi 1639.

3 Er staat Provincie in de Resol. v. Holl. Slechts zelden is het eenigszins de moeite waard,
de misstellinjjen, Avaarvan de uitgave dier
Resol. wemelt, meer dan stilzwijgend Ie verbeteren.

^ Resol. Holl. 2 Nov. 1639,

-ocr page 210-

DES VADERLANDS. ' 157

eeliik een ieder erkende, onuitvoerlïjk was gebleken te zijn, weder aan de Collegiën ter 1639—
" , 1(144!.

Admiraliteit werd gebracht, met dien verstande, dat de penningen, lot die kustsehepen

bestemd, eene afzonderlyke kas, afgescheiden van andere takken ?an beheer, zouden vor-
men. Op dit verzoek moesten de Stalen van
Holland hun antwoord voorbereiden en Iegelijk
al de punten, met de hoofdzaak in verband, uitmaken, hetgeen hen in staat moest stellen
om van hunnen kant met een degelijk en voor de andere Provinciën aannemelijk voor-
stel lot inrichting van de zeezaken aan te komen Reeds was, toen de Gecommitteerde
Raden de Punten van behandeling opmaakten, de Raadpensionaris
ca.ts in de op den
2deu November benoemde Commissie opgenomen een bewys dat de Staten van//o/iowf/
hunne terughoudende stelling verlaten hadden. Spoedig waren Hun Edel Mögenden
het nagenoeg eens om het denkbeeld, dat de Directie van de Ruslschepen lot de Ad-
iniralileiten zou terugkeeren, goed te keuren; voorts om een last- en veilgeld in Ie
voeren, hetgeen kans had door de Provinciën in plaats der door haar verlangde Com-
pagnie van Assurantie te worden aangenomen, en eindelijk om eene of meer belastingen
voor te stellen, waaruit de premiën voor de Nieuwe Geuzen gevonden zouden ki^nnen
worden 3. Het resultaat der beraadslagingen was, dat de Staten van
Holland^ door
buitengewone nevens de gewone Gedeputeerden vertegenwoordigd, den Ib·'®" December
Voorstel van

Holland in deze

een voorstel betreifende het zeewezen in de vergadering van Hun Hoog Mögenden deden % zaak.
waarin zij echter met het uiterste Van de inwilligingen, waartoe zij komen zouden,
nog niet voor den dag kwamen. Althans de Provinciën uilten de volgende klachten:
Was hel te voren gebeurd, dat penningen voor de zeemacht bestemd, ten behoeve van
den oorlog te lande waren aangewend, thans had het tegenovergestelde plaats, en pen-
ningen, tot den landoorlog bestemd, werden voor de zeemacht gebruikt. En wat was
daarvan de oorzaak? Dit, dal die van
Holland niet genegen waren de middelen, uit
welke de kosten van het zeewezen gevonden moesten worden, zoo ruim te doen vloeien
als het behoorde. Immers wilden zij niet gedoogen, dat de convooien en licenten » in het
geheel" verpacht werden, noch dat er eene Compagnie van Assurantie werd opgericht;
en evenmin bewilligden zy in een last- en veil-, of wel in een haven-geld, of in de
vestiging van een fonds om daaruit de premiën der Nieuwe Geuzen te betalen. Tot een
versch bewijs, hoe bij de tegenwoordige inrichting de zeezaken niet behoorlijk behartigd
werden, kon strekken, dat men den Kapitein
van colster met vier en twintig schepen
uit de zee binnen had laten vallen, en hij deswege^s niet ernstig ter verantwoording
geroepen, veel min gestraft scheen te mogen worden. Bepaaldelijk verklaarden de (iede-

' ResoL Stal.-Gen. 12 Nov. 1639. Resol. Holl. 1639, bl. 488, 489 (Punten 111, IV en V).
2
Ilesol Stat,-Gm. 11 Nov. 1639. 3 Resol Holl. 7, 9, 13 Dcc. 1639.

* ResoL Stai.-Gen. 15 Dec. 1639.

-ocr page 211-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

puleerden van Utrecht en Friesland, dat geene bezendingen naar de Stalen hunner
Provinciën iels zouden uitrichten, zoo alvorens de verpachting van de convooien en
licenlen niet was vastgesteld i. *

Wat de te huis komst der 24 schepen onder Kapitein willem van colster betreft,
hieromtrent viel het volgende aan te merken. Dadelijk na den slag van i^wms waren orders
gegeven en maatregelen genomen om 24 schepen nog minstens 4 maanden zee te doen
houden eene zaak, die alleszins noodig was, eensdeels omdat men niet weten kon, wat
de Engelschen zouden aanvangen, anderdeels omdat de aankomst van
d'oquendo in allen
gevalle de scheepsmacht te
Duinkerken versterkt had In weerwil nu van die heilzame
verordening was de genoemde Kapitein, wien in de afwezigheid van
tromp het bevel
over die 24 schepen was toevertrouwd, tegen het einde van November met deze bodems
binnengeloopcn. De Staten-Generaal lieten zich ernslig aan de zaak gelegen liggen,
en verlangden van den fiskaal der vloot een onderzoek naar het bedrijf van den Kapi-
tein^; maar het scheen wel, dat hij zich kon dekken door orders en invloeden van
dezulken, die, hetzy om geld te sparen, hetzy om eenige schepen in het belang van
den handel te gebruiken, te weeg gebracht hadden, dat die orders, van hooger hand
gegeven, hem niet volstrekt verplichtend voorgekomen waren. Hoe dit zij,
tromp
verontschuldigde van colster

Wat hel andere punt aangaat, door de Provinciën Utrecht en Friesland dih de voor-
waarde gesteld , die door
Holland vervuld moest zijn , zoo zij tot eenige inwilliging zouden
komen, — wederom was herhaaldelijk door de Provinciën het oude verzoek gedaan,
dat die van
Holland het advies hunner Principalen omtrent de verpachting der convooien
en licenlen zouden inbrengen

De Gedeputeerden van Holland dan, die den lö^®" December den voorslag hunner
Principalen ter Generaliteil hadden ingebracht, deden rapport van de klachten der Pro-
vinciën daarop vernomen. Nu hadden derhalve de Staten van
Holland hel laatste woord
der Provinciën gehoord, en zij konden het voor gewis houden, dat zij lol de inwilli-
giiigen zouden moeten overgaan, die men van hen vorderde; maar
voor die inwilligingen
wisten zij dan ook, dat zij de bestendiging van de inrichting van hét zeewezen, in de
hoofdzaak, konden koopen, en dat er geene sprake meer zou zijn van een permanent
Collegie voor de zeezaken te
Gravenhage. Dus nam rnen zich thans in Holland voor

' Resol. Holl. 15 Dec. 1639.

i

2 Resol Slat.-Gen. 27, 29 Oct.; Ö Nov. 1639. Resol. Holl. .3 l\ov. 1639.

3 liesol StaL-Gen. 12 Dec. 1639.

1

^ Resol. Stat.~Gen. 28 Nov.; 1, 2, 8 Dec. 1639. Resol. Holl. 2, 3, 6, 15 Dec. 1639.
5
Resol. Slat.-Gcn. 2 Dec. 1639. « Resol. Slat.-Gen. 6 Nov.,· 5,'9 Dec. 1639.

1639-
1 ft44.

-ocr page 212-

DES VADERLANDS. 209

om zoo mogelijk tot de verlangde inwilligingen te besluiten ^, en door de binnen-
geloopen schepen in staat te stellen weder zee te kiezen, aan de Provincien de aanleiding
te ontnemen om het tegenwoordig beleid der zeezaken als onvoldoende te kenmerken
Tegelijk beijverde men zich meer dan ooit om zoo mogelijk
Amsterdam tot het toeslaan
van de verpachting der convooien en licenten te bewegen, en werkelyk liet deze Stad
zich lot onderhandelingen over de zaak overhalen Den December verklaarde

de President van Hun Hoog Mögenden, dat als die van Holland nu op hunne eerst-
volgende bijeenkomst geen toestemmend besluit op dit stuk namen, de verpachting niet
langer kon worden uitgesteld, maar van wege Hun Hoog Mögenden voortgang zou moeten
hebben Doch op dienzelfden dag deden een buitengemeen groot aantal Gedeputeerden
van
Holland ter Generaliteit opening van de inwilligingen, waartoe zij zouden verslaan.
Deze voorslagen beschouwden de Provinciën al dadelgk als van dien aard, dat zij ze
niet mochten verwerpen. Zij verzochten ze op schrift en drie dagen later maakte
men ze tot het onderwerp der beraadslagingen in tegenwoordigheid van den Prins van
Oranje. Het voorstel van Holland kwam hierop neder. Er zou, zoo het heette, op den
voet of in plaats van eene Kamer van Assurantie, een lastgeld geheven worden op de
uitgaande en inkomende schepen. Dit middel zou, rekende men, zuiver opbrengen de
som van Ö28,b75 gulden. Daarenboven zou er een veilgeld ingewilligd worden voor de
uitgaande en inkomende goederen, hetwelk 581,017 gulden zou opbrengen. Daarnevens
zou het middel der convooien behouden worden, hetwelk 1,200,000 bedroeg. Zoodoende
zou door den handel zeiven voor de zeemacht reeds yvorden opgebracht de som van
iwee millioen, 509,092 gulden. Aan de Admiraliteiten zou het middel der licenten en
al hare andere inkomsten, met uitzondering van de convooien, gelaten worden, en deze
Collegies zich alzoo in slaat zien om de binnenlandsche schepen en de legerpleiten te
onderhouden en andere lasten te dragen. Om de kruisers, Nieuwe Geuzen genaamd,
door de trouwe betaling der premièn in zee te kunnen houden, sloeg
Holland belastingen
voor, door al de Provinciën te betalen, op verscheiden fijne eetwaren, en op zijden
lakenen. Wat de verpachting der convooien en licenten betrof, met dit stuk hadden
de Staten, zeiden de Gedeputeerden, wel nog niet geheel en al gereed kunnen komen,
maar er was uitzicht, dat men zich hierin met de Provinciën zou kunnen verslaan.
Eindelijk hadden zij bij vernieuwing de egalisatie der middelen over al de Provinciën
en bijgevolg ook de verantwoording der vijf speciën toegestaan, en zij verzochten de
andere Provinciën zich daarmede te vereenigen, aangezien de acte der Unie zulks on-

]f)S9—
lOié.

> ResoL IML 16, 17, 20 Dec. 1639.
3
liesol. Holl. 10, 17 Dec. 1639.
® Rcsol. Slat.-Gcn. 21 Dec. 1639.
lU Deel. S Stuk.

2 Resol. Holl, 13, 15, 20 Dec. 1639.
ί
Resol, Stat.'Gcn. 21 Dec. 1639.

24

-ocr page 213-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— dubbelzinnig voorschreef. 7— In de hoofdzaak Yereenigden Gelderland, Utrecht, Fries-

1644. id^id Overijsel en Stad en Landen zich dadeliik met dit voorstel, hetwelk de klacht.
De andere Pro- ■> ο «j

vinciën vereeni-Jat de Landprovinciën te zwaar ten behoeve van de zeemacht belast waren, ten eenen-
gen zich met dit

voorstel, male afsneed. Zij sloten zich dan ook aan Holland aan, om gezamenlijk de Provincie
Zeeland uit te noodigen, zich met den voorsla'g mede te vereenigen. De Gedeputeerden
dezer Provincie verklaarden daarop, menige grief legen het voorstel te hebben: geen
wonder, zy deinsden terug voor de opofferingen, die het van de ingezetenen van hun
Gewest vergde: — maar, voegden zg er bij , » om zulk eene goede zaak niet te beletten",
zouden zij het voorstel aan hunne Principalen aanbevelen, en Zyne Hoogheid zou hunne
pogingen ten dien einde met zyne brieven aan de Staten van
Zeeland ondersteunen. —
Tegen half Februari (1640) zouden de Provinciën hare consenten op het last- en veil-
geld, alsmede op het recht van convooi, en de verpachting der convooien en licenten
inbrengen, en voor het geval dat
Holland alsdan nog zwarigheid legen die verpachting
mocht maken, verzochten de vyf Provinciën met
Holland over de punten van bezwaar
in overleg te mogen treden. Voorloopig stonden de voorgeslagen middelen dm de premiën
voor de Nieuwe Geuzen te vinden, haar goed aan, en wat de egalisatie der middelen
en de verantwoording der vyf speciën aangaat, men zou van den Raad van Slale ver-
nemen, hoe ver hij met de bevordering dezer zaak in de nog onwillige Provinciën
gekomen was 1.

Zoo was de grondslag lot verzoening tusschen Holland en de Generaliteit gelegd, en
de Prins van
Oranje onttrok zijnen invloed aan Hollandè tegenpartij. Hij begreep tegen
een onoverwinnelijken vijand niet langer te moeten strijden, en wilde veeleer van
Hollands
gunstige slemming gebruik maken om de middelen tot voortzetting van den oorlog te
lande te erlangen. Zochten de Vereenigde Provinciën na de behaalde zege den vrede
niet, maar bereidden zij zich tot eenen nieuwen veldtocht, dan kon, bij de afbreuk,
die den vyand en zijnen aanhang in gansch
Europa thans geschied was, alles verwacht
worden. Zou
Spanje nu nog de macht en den moed hebben om ons leger in zyne
Nederlandsche Provinciën te weerstaan? Zou de Keizer, die in afwachting van
Spanje's
laatste krachtsinspanning, den slrijd in Duitschland en legen Frankrijk met eenigen
moed hervat had, nu die krachtsinspanning tot eene vreeselijke beschaming had geleid,

^ Resol. Stat.-Gen. 24 Dcc. 1639. Hadden de Gedeputeerden van Friesland te voren, nevens
Utrecht, verklaard, dat geene bezending naar hunne Provincie iets zou baten, zoolang Holland
zich in het stuk van de verpachting dor convooien niet naar de andere Provinciën voegde, thans
was
Frieslands toon gedaald. De Heeren van Holland stelden voor, Friesland, op grond dat dit
Gewest geen genoegzame ordpr op de zaken ter zee had gesteld, te hezenden, en de Provinciën
verzochten die Heeren éénen uit hun midden te noemen, die met zulk eene zending naar
Leeuwarden zou vertrekken [Resol. Sta'i.-Gen, 30 Dec. 1639).

-ocr page 214-

DES VADERLANDS. ' 157

nog gezind en in slaat zijn Spanje in de Nederlanden bij Ie springen ? Het scheen rede-
Igk, die vragen met neen! te beantwoorden. Zoo zou dan de Prins aan het hoofd van
zijn leger i|lsnu eene stelling kunnen innemen, die hem tot den scheidsman van oorlog
en vrede maakte, en wellicht voor zijne betrekking in de Vereenigde Provinciën en tegen-
over de partij, voor welke hij thans de vlag streek, een gunstig gevolg zou hebben.,

Niet alleen Spanje^s erkende bondgenooten hadden naar den uitslag der armade uil-
gezien , maar ook onze zoogenaamde bondgenooten, de Koningen van
Engeland en van
Denemarken.

Karel I had zich gevleid, de Hollandsche zeevaart aan zich cijnsbaar te maken, en kabel 1 ven

Engeland en de

lot dit doel had de zeemacht van Spanje, daar zij den Hollanders alle uitzicht om zich spaansche ar-
zeiven te beschermen zou benemen, hem behulpzaam moeten zijn, Zoo zou hij, van'""'^'^'
eene rijke bron van inkomsten verzekerd, een onbeperkt gezag in het binnenland hebben
kunnen vestigen. Maar ook eene rechlslreeksche hulp (zoo ten minste mompelde men
in
Groot-Britanni'é) legen zijne oproerige of ontevredene onderdanen had hg van de
Spaansche vloot gewacht i. Zeker is het, dat al wie in
Engeland en Schotland tegen
de willekeurige heerschappij, naar welke hun Koning streefde, gestemd was, zich ver-
blijdde over de vernieling der
armade. Dit was den Slaten-Generaal niet onbekend, en
deze wetenschap had voorzeker hunne stoutmoedigheid in het trotseeren van den Koning
vermeerderd, gelijk zij ook thans, nu het er op aankwam, des Konings toorn te ont-
wapenen, hun de noodige vrijmoedigheid moest byzetten. Hoe het zy, de Stalen,
beseffende dat het voorgevallene bij
Duins tot verwijlen van de zijiiki van het Brilsche
Bewind aanleiding zou geven, besloten, den Koning met klachten vóór te zijn, maar
levens eenen maatregel te nemen, die tot het herstel eener goede verstandhouding
kon leiden.

Dat de Stalen, voordat zy nog van den slag bi] Duins hadden vernomen, op eenig voor-
wendsel bedacht waren om met den Koning van Grooi-^nVaMWiè'in een vriendschappelijke
onderhandeling te treden, blijkt uit een besluit, den October (1659) door hen

genomen en in de Geheime Aanleekeningen beschreven Het behelst het volgende:
JOAGHiHi had vroeger melding gemaakt van het sluiten eener of- en defensieve ligue
tusschen de twee naburige Kroonen en dezen Staat, eene ligue, die strekken zou lot
voorkoming van verdere verwijdering, en waaruit voor ons de vrijheid voor de visscherij
in de Nauwe zee zou volgen. — Zoo de Stalen tot zulk een doel in onderhandeling
traden, vleiden zij voor een oogenblik Koning
karels verwachtingen. Dit was voorzeker
de reden, waarom zij
joaghimi thans wilden gelasten, aan het Hof te verklaren, düt
zij wel geneigd waren om over zulk eene ligue van gedachten te wisselen. Doch zij
verzuimden niet
joachimi het middel te geven om zich voor een voorbarig besluit te

AITSESIA, II, bl. 015. 2 Secr. Resol. 21 Oct. 1639.

-ocr page 215-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hoeden: immers herinnerden zij hem, dat hel verbond niet lot stand kon komen, zonder
dat de zaak aan hel oordeel van elk der Provinciën onderworpen was, en levens gaven
zij hem ten overvloede te verstaan, dat het hunne bedoeling volstrekt niet hel recht
van visscherij van iemand te bedingen of te verzoeken.

Doch na den slag van Duins wendden de Staten, ten einde 's Konings toorn te be-
zweren, het op een anderen boeg. Toen stelde de president, liet was den Oclober,
Gezantschap na voorafgaand overleg met Zgne Hoogheid, het volgende voor: Λίζοο Hun Hoog Mo-
beraamd^"^^^'^"^gß'i^ß" v^ïi goederhand onderricht werden, dat de Spaansche schepen, in
Duins, het
eerst op de onzen zouden geschoten hebben (een feit, hetwelk de Engelschen had moeten
verplichten zich aan onze zijde te scharen), en alzoo zich voorts sedert eenigen tijd
verscheidene zaken hadden opgedaan, waarover deze Slaat zich ten aanzien van
Groot-
Drilannië
i.e recht bezwaard vindt, — zoo zouden Hun Hoog Mögenden in allerijl eene
bezending doen aan den Koning van dat Rijk, om zich te beklagen over de vijandelijk-
heden, die de Engelschen, in
Duins, den onzen hadden aangedaan. — Niet dadel^k
werd op dit voorslel een besluit genomen; maar reeds den volgenden dag vereenigden
zich de Staten met het geopperde denkbeeld, en bepaalden zij, dat
sommelsdijk met
die zending belast zou worden. Eerst verontschuldigde zich deze Heer, behalve wegens
de ongelegenheid van het jaargetijde en zijnen hoogen leeftyd, ook op grond van de
ondankbaarheid der te brengen boodschap; doch na niet lang dralen nam hij de taak
op zich, en reeds den 4'^®" November verscheen hij ter vergadering zoo der Staten-
Generaal als der Heeren van
Holland, om afscheid te nemen. Met niet minder dan drie
oorlogschepen zou hij den overtocht doen, en zoo goed als een Onbepaald geldelijk
krediet was hem door de Provincie
Holland verstrekt i.

Leidde de slag- van Duins tol de zending eener ambassade naar Engeland, dezelfde
gebeurtenis was voorzeker van invloed op den last om onverwijld terug te keeren, aan
de Gezanten gegeven, die zich sedert geruimen tijd beyverd hadden met den Koning
van
Denemarken in nadere onderhandeling te komen.

De last, aan de Ambassadeurs ^ medegegeven, was bijzonder vereerend voor den Koning
Instructie van geweest. Immers moesten zij, zoo luidde hunne Instructie, Koning christiaan geluk-
^venschen met de eeuwig roemrijke laak van vredestichter, die hij op zich genomen
had, en hem der Stalen erkentelijkheid betuigen voor de gunst en vriendschap, door
Zijne Majesteit onzen Slaat beloond. Die vriendschap zouden Hun Hoog Mögenden zich
beijveren te bevestigen, terwijl zij van hem die welwillende belangstelling verwachtlen,
waarop zij, strijdende voor hel gemeenschappelijk belang van allen, die van de heersch-
zucht der Spaansche Monarchie wat te vreezen hadden, aanspraak meenden te mogen

1639—
1C44..

1 Resol. Slal.'Gm, 25, 26, 27, 28 Oct.; 4 Γίον, 1639. ResoL IM. 2, 4 Nov. 1639.

2 Zie hierboven, bi. 165.

-ocr page 216-

DES VADERLANDS. ' 157

maken. Daar zij nu niet legen dien vijand beslahd waren, lenzij hun handel onbe- 1639—

1644.

lemmerd bleef, zoo verzochten zij des Konings bescherming legen allen overlast en
ongelijk. — Eerst nadat den Vorst deze hulde onvermengd Ie smaken was gegeven,
moesten de Gezanten voor den dag komen met hun verzoek, dat de tollen wederom op
vorigen voet mochten gebracht worden. Op billgkheid in het bedrag der van ons ge-
vorderde tollen, dus moesten de Gezanten beweren, hadden wij recht krachlens het
traktaat van 1544, dat door geene lusschengekomen omwenteling krachteloos was ge-
worden, aangezien de Staten slechts tot het behoud hunner rechten de wapenen legen
den Koning van
Spanje hadden opgeval: van die rechten waren zij derhalve onweder-
sprekelijk de erfgenamen geworden. Voorts moesten de Gezanten de zaak ophalen van
den Kapitein
gorfitz ulefelt, die in den zomer van 1658 twee Amsterdamsche schepen,
bezig met de walvischvangst in de wateren van
Spitsbergen, had aangehouden, opgrond
dal zij zonder licent vischten. Zij hadden zich zeiven in vrijheid moeten stellen: want
die kapitein had geen reden verstaan, en scheen niet te welen, dat de Nederlanders, als
welke die visscherij in die wateren het eerst aangevangen en sedert bestendig gedreven
hadden, daarop alleen recht hadden. Wel had de Koning zijnen officier gewraakt;
maar niettemin had de Admiraliteit van
Koppenhagen den schippers van die twee bodems
een geding aangedaan ^

Op grond van hetgeen onze Gezanten, aan het Vlie gekomen om naar Denemarken
af te zeilen, reeds vernamen, konden zij geen günstigen uilslag van hunne zending
wachten. Hier loch verhaalde hun een scheepskapitein, uit
Bergen in- iYoortüß^e?« terug-
gekeerd, hoe aldaar de spraak ging, dat de Koning met Hun Hoog Mögenden licht in
openbare vijandelijkheid zou komen. Een Deensch Kapitein, die zich elders in A'oortuc^ß/i
met drie oorlogschepen bevond, had gezegd, dat hij nog één schip by zich krijgen
moes!;, en dat wij, Nederlanders, alsdan van hem zoo veel vijandschap konden verwachten,
als van eenig ander. — Den Juli in de
Sond vernamen de Gezanten, dat zij den Hunuc aan-

Koning niet Ie Koppenhagen zouden vinden. In overleg met den Resident van krakau
slapten zij niettemin te Elseneur aan wal. Hier moesten zy dadelyk de klachlen aanhooren
van dertig en meer Nederlandsche schippers, die met hunne lading zout,
mi Franhrijlt
naar Koningsberg bestemd, dubbelen lol hadden moeten betalen, en bovendien geene
vergunning kregen om verder te varen dan onder de belofte, dat zij geen bootsvolk in
den dienst der Spieringen zouden laten overgaan: kwamen zij die belofte niet na, dan
zouden zij bij hunne terugkomst zoo lang opgehouden worden, totdat hel bootsvolk terug
was: immers de Koning had het voornemen de scheepsmacht, welke die Heeren wilden
uiliuslen, met hel kanon in hare geboorte Ie vernietigen.
Krakau had gemeend, dat

' Zie de Instructie iu Rapport v. IL IJ. M. Ambassadeurs in de Legatie aen Köninck ν. Denem,
163ü {Archief van Hilten). Aan dit Rapport zijn dc volgende bijzonderheden ontleend.

-ocr page 217-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— onze schippers aan dien eisoh hadden moeien voldoen. Doch onze Gezanten vonden er
zwarigheid in, daar zij in zulke eischen een begin zagen eener politie, door den
Koning over den Ooslerschen handel uitgeoefend.

Op raad van krakau zonden de Ambassadeurs hunnen Secretaris naar Koppenhagen
aan den Kanselier christiaan freys en den Stadhouder gorfitz ulefelt, om hen van
hunne komst te verwittigen. De Kanselier was daar niet, maar de Stadhouder ant-
woordde, dat hij wel van hunne aankomst in de
Sond vernomen had, maar niet anders
wist, of zij waren bestemd naar
Polen en Danzig^ en dat hij alzoo den Koning van
hunne tegenwoordigheid geene kennis had gegeven. Hij voor zich kon zich met hen
niet in eenig onderhoud inlaten, vóórdat de Koning, die zich te
Glückstadt bevond,
was verwittigd. Derhalve zou hij Zijne Majesteit bericht geven. — Toen de tijd, dat
men te
Koppenhagen bescheid op dat bericht hebben kon, verstreken was, begaven
onze Gezanten zich naar die hoofdstad. Er was, van wege Zijne Majesteit, door den
Stadhouder voor een logement gezorgd, en zij werden den Augustus met koetsen
ingehaald, met militaire eerbewyzen ontvangen, en drie dagen lang op 's Konings kosten
vrijgehouden. Doch dit belette hen niet, zich te beklagen, dat zij den tyd nutteloos
doorbrachten. Immers er was nog geen antwoord uit
Glückstadl, en Kanselier en Stad-

ι

Ihouder zeiden zeiven, daarover verwonderd te zijn; maar, voegden zij er bij, de Gezanten
zouden ervaren, hoeveel achting de Koning voor onzen Slaat had, eene achting, die
hij altijd zou blijven koesteren. — Hoezeer er reeds den Augustus bericht van den
Koning was gekojmen, kwam den onzen eerst den ter oore, dat de Rijksraden

met den Kanselier en den Stadhouder naar Oi/ettjsee waren ontboden, waar Zijne Majesteit
den zijn zou. Dus liet de Koning zich blijkbaar niet aan de tegenwoordigheid

der Nederlandsche Ambassadeurs gelegen liggen. Wat daarvan ook zijn mocht, dezen
gaven den Deenschen Heeren Ie kennen, dat zij van meening waren zich mede te
Odensee te laten vinden. Dit docht genen, zoo scheen het, niet goed: immers ver-
klaarden zij niels nauwkeurigs van 's Konings komst aldaar te welen. Den zonden
de Gezanten hunnen Secretaris naar
Odensee. Hier vernam deze, dat de vergadering
verlegd was naar
Coldingen in Jutland (waar trouwens de Koning evenmin verscheen),
en den Augustus was hij te
Koppenhagen terug, vermits men hem te verstaan

had gegeven, dat zijnen Heeren, den Gezanten, derwaarts reeds bescheid was toegezonden.
Inlusschen, na alzoo weken achtereen opgehouden Ie zyn, kregen zy eerst den Sep-
tember eenig bericht. Het hield in, dat Zijne Majesteit hoe langer hoe meer met zaken
gemoeid werd, die hem belelten in zijn land terug te komen: doch liet hij het aan de
keus van onze Gezanten over, om of Ie
Glücksladt Ie komen, of zijne komst te Kop-
penhagen
af te wachten. Kiel zonder luid beklag over het tijdverlies, dat men hun
veroorzaakte, kondigden de onzen hun voornemen aan om naar
Glücksladt te reizen.
Den 9«^™ September vingen zij den tocht aan. Hun werd eervol uitgeleide gedaan en op

-ocr page 218-

DES VADERLANDS. ' 157

de reize waren hun alle gemakken bezorgd. Den lö^'ß"! kwamen zij Ie Dannewir/c, 1639—
van waar zij hunnen Secretaris naar GoUarp zonden, om uit Ie vorsehen, hoe de onder-
handelingen slonden, -welke de Herlog van
Holstein aangevangen had tot oprichting
eener Perzische Compagnie, die zich het voeren van handel door
Moscovië heen op
Perzië ten doel zou stellen i. Den SO^'e^^ kwam te Itzehoe, waar zij een paar dagen
vertoefd hadden, een edelman van wege den Koning, om hen naar G/wc/citof//af te halen.
Daar werden
zij met voldoend eerbetoon ontvangen. De audiëntie zou den Sep-

tember plaats hebben, en men gaf hun te kennen, dat zij wal zij eigenlijk te zeggen
hadden, liefst tot geen tweede gehoor moesten uitstellen. In strijd met de opgave, dal
zij eerst den ten Hove gewacht werden, zond een Hofbeambte reeds den 22®'^"

eenen trawant tot hen om hun aan te dienen, dat zij op staandcn voet bij Zijne Blajesleit
ter audienlie zouden komen. De Gezanten maakten zwarigheid om op zulk een onge-
regelde wijze te verschijnen; maar hunne goedwilligheid werd niet ernstig op de proef
gesteld: want dien dag had de audienlie geen voorlgang. Den volgenden dag heello
het weder, dat zij alsnu den gehoor zouden krijgen; doch op het uiterste van

den bestemden tijd werd hun weder aangezegd, dat de plechtigheid toch eerst dén 2!i®'®"
zou plaats hebben. Deze behandeling getuigde van weinig oplettendheid. Hoe dit
zij,
op den genoemden dag droegen zij, na de bij hunne Instructie voorgeschreven plicht- iiunue eerste
plegingen, de hun opgedragen belangen aan den Koning voor. Als drangreden tot ver-u^gte"''^
mindering van den Sondtol voerden zij aan, dat hoe lager de lol was, de schepen te
talrijker Zouden zijn, en de tol bijgevolg Ie meer zou opbrengen: ter oorzake van de
verhooging waren er in hel vorige jaar reeds een vierde schepen minder de iSo?ir/door-
gevaren. Wat de salpeter aanging, zoo verklaarden zij, dat dil artikel reeds in genoeg-
zame hoeveelheid tot billijken prijs van elders werd aangevoerd, zoodal de Koning met
zijn verbod niemand dan zijne onderdanen benadeelde. Ten slotte verzochten zij den
Koning, het vonnis van de Admiraliteit Ie
Koppenhagen legen de twee Ilollandsche
schepen te vernietigen.

Na verloop van tien dagen (den Oclober) ontvingen de Gezanten antwoord op 'sKonings ant-
hunne propositie. Op den door hem uilgesproken zegenwensch betuigde de Koning,
dankbaar te zijn voor de aanzienlijke bezending en voor de verlrouwelgke mededeeling
van den toestand, waarin hunne Republiek zich bij het voortduren van den oorlog be-
vond. Daarin zag Zijne Majesteit der Stalen toeleg om de aloude goede verslandhouding
te vernieuwen, en van zijnen kant verzekerde hij hen wederkeerig van zijne genegen-
heid, hun van harte allen bloei en welvaart loevvenschende: daarop konden Hun Hoog

woord.

' De kosten, berichtte de Secretaris, vielen den Hertog alleen te zwaar, en de Adel, deeenigo
vermogende Stand in zijn Hertogdom, voelde gansch geene opgewektheid om deel aan eene Per-
zische Compagnie te nemen.

-ocr page 219-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Mögenden vertrouwen. Wat nu de l'ollen betrof, deze waren regaliën. — Op deze
Terklaring waren onze Gezanten voorbereid: want vroeger reeds hadden zy van den
Deenschen koninklijken Secretaris
guwther vernomen, dat in Denemarken de zaak der
tollen geheel aan 'sKonings willekeur was overgelaten, en er van de opbrengst nimmer
openbare rekening werd gehouden. — Diensvolgens gaf de Koning te kennen, dat hy
daarin naar goedvinden zoude te werk gaan, en, voegde hij er bij, de Stalen deden
op hun gebied heizelfde, de tollen naar gelieven verminderende of vermeerderende.
Sints het Bourgondisch verdrag hadden zij, in 1609, hunne tollen eigenmachtig geregeld:
aan dat verdrag hield hy zich derhalve evenmin gebonden. De verhooging van den
Sondtol kon bovendien den handel weinig schaden, en al ware het anders: ook de
Denen waren in
Nederland met convooigelden bezwaard. Voor het overige, als de
aangelegenheden van zijnen Slaat het toelieten, zou hij den tol weder verlagen. Wat
de salpeter aanging, Zijne Majesteit had niet bedoeld, de Staten met zyne bepalingen
in ongelegenheid Ie brengen. Onze eigene ingezetenen waren de oorzaak van de door
hem genomen maatregelen, daar zy zich niet onderworpen hadden aan eene Koninklijke
verordening, die tot den doorvoer bijzondere vergunning vorderde. — Over het vonnis
der Admiraliteit te
Koppenhagen viel -niet te klagen: de schepen, geene bodems trouwens
van de Noordsche Compagnie, maar van een particulier, die 't vischrecht gekocht had
waren noch van een pas noch van eenig ander bewijs van hunne herkomst voorzien
geweest. Zijne Majesteit moest het recht zijnen loop laten, en achtten de veroordeelden
zich bezwaard, dan konden zij zich op hem beroepen. Maar hadden dan de Nederlanders
geen reden van klachten, zijne onderdanen hadden zulks wel, en ten slotte verzocht
de Koning spoedig recht, in de eerste plaats in de zaak van zekeren
joachim pietersz.
Deze, Koppenhager van geboorte, was heimelijk uit Denemarken geweken, toen hem
rekenschap gevraagd werd van goederen der Deensche Oost-Indische Compagnie, die
hem toevertrouwd waren

Vier dagen nadat zij dit antwoord bekomen hadden, schreven de Gezanten naar
'i
Gravenhdge, dat men de zaak op de lange baan schoof, totdat men onderricht zou

1 Dat echter ook de Noordsche Compagnie overlast duchtte, blijkt uit bare aanzoeken om een
oorlogscliip ter hesclierminjj »tegen een iegelijk" bij hare vissclierij in de
waicren ύάώ. Spitsbe7'gen
[HesoL Stat.~Gen.
23 Aprilj 16 Juni, 1639).

^ Deze PIETERSZ. was na bekomen pas (schrijven de Staten aan den Koning, d.d. 30 Juni, 1639),
waarbij hij uit don dienst der Deensche Compagnie was ontslagen, in Februari 1632 te
Batavia
met eene Amsterdamscbe getrouwd, en had zich later in Amsterdam gevestigd. Hier had hij
cenige zalen van de Deensche Compagnie gedaan, en thans rekende hij deze Compagnie zijne
;schuldenare8. Deswege had hij arrest gelegd op eenige goederen aan
die Maatschappij toekomend
(vergel. Resol. Slat.-Gen. 2J Juni, 1639).

1639^
1644.

-ocr page 220-

τ

DES VADERLANDS. 217

zijn van den afloop van den Rijksdag in Polen. Voorzeker hoopte christiaan IV den
Koning van
Polen te bewegen om dien tol Ie Danzig niet langer met behulp van de
zeemacht der Spieringen in te vorderen en alzoo zijn gezag in de Oostzee verder niet
te bemoeilijken. De Spieringen toch handelden in het belang van
Polens aartsvijanden,
de Zweden, en het Deensche gezag, daarentegen, kon slechts strekken om den invloed
der Staten-Generaal te keeren, die Koning
vladislaus immers ook als de tegenpartij
zyner en der katholieke zaak moest beschouwen — Dus konden de besluiten van
den Poolschen Ryksdag van invloed zijn op de houding, die
ghristiaan IV tegenover
de Staten stond aan te nemen. Op dezen grond meenden-de Heeren
burgh en coenders,
dat zy in Glücksladt werden opgehouden, en dat zij zich mogelijk nog genoodzaakt
zouden zien, met den Koning naar
Koppenhagen terug te keeren, zoo Zijne Majesteit
te
Glückstadt geene Commissarissen aanwees om met hen te onderhandelen. Terwyl zij ^q Koning
in deze onzekerheid bezig waren met hun repliek op 's Konings antwoord te ontwerpen, οη^^ΛαηΜαΓ"
noodigde Zijne Majesteit hen den October ter maaltijd, zoo het schijnt met het'^^·

doel om hen de voltooiing van die repliek te beletten en verliet straks daarop Glück-
stadt
in den nacht van den IS'i®", zonder ander order achter te laten, dan dat hun door
eenen secretaris hunne brieven van recredentie zouden worden overhandigd en hun alzoo
hun afscheid zou gegeven worden. Onze Gezanten betoonden daarover hunne smartelijke
bevreemding en weigerden de recredentialen aan te nemen, voordat zij, zeiden zij, zich
van hunnen last ten volle hadden gekweten of ten minste zich beijverd hadden om
daartoe te geraken. De Kanselier
reventlow wilde hun niet te woord staan, en gaf
ten slotte door zijnen secretaris te kennen, dat de Koning niet anders wist, of de Ge-
zanten waren met het bekomen antwoord tevreden. Binnen drie weken zou Zijne Majesteit
te
Glückstadt terug zijn, en hel zou hem zeer ongelegen komen, hen vóór den SS^'^'Oc-
tober, wanneer zijne dochter trouwde, te
Koppenhagen te hooren, en na dat feest verliet
hij zijne hoofdstad misschien weder om elders heen te gaan. — Dus werd de onderhan-
deling afgesneden, en te kennen gegeven, dat 's Koning antwoord geen repliek toeliet.—
Niettemin schreven onze Gezanten (na daartoe eenen wenk gekregen te hebben) den

' In Denemarken nam men het den Staten steeds zeer kwalijk, dat zij zich den tol ic Danzig,
van wcge den Konin«; λάϊι Polen geheven, lieten welgevallen (zie hierboven, bi. J45). Dit bleek
uit een schrijven van
krakau van den October [liesot. Jloll. 19 Oct. 1639). Van den Danzigcr
Secretaris
ciiemkitz, die in Augustus (1639) tegelijk met onze Gezanten tc Koppenhagen was,
konden de Deensche ministers welen, dat deze Heeren geenszins geneigd waren om de reize naar
Danzig aan te nemen, en aldaar tegen den Poolschen tol te gaan ijveren. — ïoch verkoos de
Poolsche Kanselarij den Staten alsnog niet den titel te geven, waarop zij aanspraak maakten. In
November verlangde een Poolsch Gezant, naar
Parijs bestemd, audiëntie bij de Statenj doch zij
kon hem niet verleend worden, omdat de titulatuur in zijn credentiebricf niet in orde was
[ResoL
Slat.~Gen.
22, 23, 24 Nov.j 6 Dec. 1639). ^ aitsema, 11, bl. 635.

III Deel. 5 Stuk. ' 28

-ocr page 221-

218 ALGEMEENS GESCHIEDENIS

17den Oclober aan den Koning met verzoek van opgave, waar en wanneer hij hen alsnog
kon hooren, of iemand zijner ministers machtigen kon om met hen te onderhandelen.
Op dit schrijven kwam den November een antwoord, waarbij uitgesproken werd,
Avat de houding des Konings reeds met de daad te kennen had gegeven: de Koning
meende geen redelijken grond lot repliek overgelaten te hebben. Maar op de punten
van beklag, van zynentwege medegedeeld, had hij van onze Gezanten nog geen bescheid.
Hadden zij een nieuwen last aan hem gekregen, of waren zij ten volle gelast om hem
op die punten voldoening te geven, dan zouden zij hem hebben te zoeken waar hij
alsdan tijdelijk zijn zou: een vaste plaats of zekeren tijd kon hij niet bepalen. — Dit
was waarlijk genoeg om onze Gezanten tot nadenken te brengen, of zy hel tol nog toe
volgehouden gedrag van geduldig afwachten en voortdurend aanzoeken mochten voort-
zetten. De Heer
burgh reisde dan ook dadelijk af naar Gravenhage, en de Heer
GOENDERS bleef te
Glücksiadt, niet om nader bericht van den Koning, maar om bescheid
van de Slaten-Generaal af te wachten.

1639—
1644.

Reeds op der Gezanten schrijven van den 11'^"» Oclober hadden de Stalen van
aan hunne Gecommitteerde Raden volmacht gegeven om bij de geringe kans, die er
bestond, dat genen iels bij den Koning van
Denemarken zouden uitrichten, te handelen
zoo als het belang en de eer van het Land zouden vereischen ^, en den November
werd in de Slalen-Generaal voorgesteld, dat men eindelijk eens een besluit ten aanzien
van onze Gezanten nemen zou. Twee dagen later werd de vraag gesteld, of men den
Ambassadeurs zou aanschrijven den Koning te volgen om nader antwoord te bekomen,
dan of men ze terug zou roepen om herwaarts te komen, zonder verdere moeite daartoe
Ouze Gezanten te doen. Zijne Hoogheid zou hierover geraadpleegd worden, en twee dagen later besloten
de Staten, den Ambassadeurs te gelasten, » aanziensbriefs" herwaarts te komen, ten ware
zij zich verzekerd konden houden, dat zij op naderen aandrang zouden kunnen erlangen,
wat Hun Hoog Mögenden bedoelden Deze brief werd echter nog opgehouden op het
bericht, dat de Heer
burgh in het land was aangekomen. Uit zijn rapport bleek, naar
de meening van Hun Hoog Mögenden, genoegzaam » het weinig respect, dat de Koning
van
Denemarken onzen Slaat toedroeg." Op dezen grond dan, na de geduchte les, die
zy den Koningen van
Spanje en Grool-Britannië gegeven hadden, zich volkomen bewust
gevoelende van het respect, dat het den Koningen voegde hunnen Slaat toe te dragen,
besloten de Stalen aan
goenders te schrijven, dat hij Glücksiadt dadelijk had te verlaten,
zonder van den Koning of iemand zijner ministers afscheid te nemen: »daaruit zouden
die van
Glückstadl kunnen bemerken, dat Hun Hoog Mögenden geen conlentement
namen, aan hetgeen den Heeren burgh en goenders aldaar was wedervaren" Inlusschen

teruggeroepen.

2 Resol Stat.-Gen. 8, 10, 12 Nov. 1639.

» ResoL Holl. 21 Oct. 1639.
3
Resol. StaL-Gen. 14, 18 Nov. 1039.

I -

-ocr page 222-

DES VADERLANDS. 219

kwamen er brieven ταη coenders, waarbij hn zelf verzocht teruggeroepen te worden, 1639—

1644.

en meldde, dat de gemoederen in Benemarken zeer tegen dezen Slaat waren ingenomen:
dagelijks deden zich meer grieven tegen ons op, en men sprak over toekomstige mis-
verstanden als over een zekere zaak l. De Staten konden er gerust op zijn, dat de
overweging hoe de slag bg
Duins was uitgevallen, en hoe de Nederlanders, te zeer
getergd, met minder gevaar de Deensche vloot zouden kunnen vernielen, de Denen
wel een weinig minder oorlogzuchtig^ zou stemmen. Nauwelijks had
coenders den
5den December de missieve van terugroeping ontvangen, of hg begaf zich den op
weg om, volgens de Instructie, op de terugreize achtereenvolgens de Steden
Hamburg jjea hunuer
en Bremen^ en de Graven van Oldenburg en van Oost-Êriesland in zijne hoedanigheid

van Gezant der Staten te bezoeken. Oldenburg ea

Ooii· Friesland.

Te Hamburg gaven de Afgevaardigden van den Raad, na dankzegging voor de eer
van zijn bezoek, den wensch te kennen, dat, wanneer Hun Hoog Mögenden met den
Koning van
Denemarken in nadere onderhandeling of in misverstand mochten komen,
die van
Hamburg daarvan verwittigd mochten worden, ten einde hunne maatregelen
daarnaar te nemen — Te
Bremen merkte onze Gezant op, dat de Stad wonder wel
versterkt en van krijgsbenoodigdheden voorzien was. — De Graaf van
Oldenburg gedroeg
zich jegens den Nederlandschen Staatsman uiterst wellevend. De Graaf van Oost-Friesland
beloonde minder voorkomendheid: trouwens, hij lag op het slot te Anrieh ziek te bed.
Nog altijd zuchtte zijn land onder de inlegering der Hessen. In het voorjaar (1639)
had de Graaf te '
ä Gravenhage laten verzekeren, dat hij het eindelijk met zijne Stenden
eens was om zijn Graafschap uit eigen middelen buiten inkwartiering van vreemden te
houden, en op dezen grond had hij de tusschenkomst van Hun Hoog Mögenden verzocht
om te bewerken, dat de Hessen zijn gebied ontruimden In weerwil van 'sGraven

» Resol. StaL-Gen. 9 Bec. 1639. Resol. Holl. 9 Dec. 1639.

- Nog altijd had de Resident f. v, aitsema te Hamburg gecnen opvolger gekregen. De
vraag of liet niet dienstig zou zijn, weder eenen zaakgelastigde der Staten aldaar te benoemen,
werd den 9·^·=" Sept. 1639 in de vergadering der Stalen-Generaal geopperd (/{<?βθ/.
Siat.-Gen.
9 Sept. 1639). — De lieer coenders werd te Hamburg door een persoon van aanzien in het bezit
gesteld van een diplomatieke nota, in Nov. 1635 van wege den Koning
yan Denemarlcen aan den
Keizer aangeboden. In dit stuk drong de Koning aan op gunstige beslissing ten behoeve van
zijnen zoon in zijne lioedanigheid van Aartsbisschop van
Bremen, eft wel op grond dat de Zweden
het er op toelegden om de zeeplaatsen meester te worden, ten einde in staat te zijn den oorlog
voort te zetten. Erkende nu de Keizer den Deenschen Prins, dan zouden de Zweden
Bremen
ontzien, en bij gevolg deze belangrijke stad niet in hunne macht krijgen. AIzoo was er, du»
besloot het vertoog, den Keizer en den Bourgondischen Nederlanden ten hoogste aan de beves-
tiging van 's Konings zoon in het Aartsstift
Bremen gelegen.
^ Resol Slat-Gen. 15 April, 1639.

25*

-ocr page 223-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

V 1639— verzekering ontbrak er, gelgk weldra erkend werd, nog veel aan de eenstemmigheid
1644

der Oost-Eriesche Stenden 1, en hel land bleef in den Ireurigslen toestand. Volgens
de klacht van de Afgevaardigden te '
ä Gravetihage in de maand October (1659) scheen
nu de volslagen ruïne van hel Graafschap voor de deur. De inwoners verliepen, het
onderhoud van dijken en dammen werd verwaarloosd, de regeeringscollegies vergaderden
niet meer. En de Landgravin beloofde geene ontruiming, dan wanneer de algemeene
vrede getroffen zou zijn. Op Hun Hoog Mögenden was naast God al de hoop der on-
gelukkige Oost-Friezen gevestigd, dat het hun gelieven mocht mededoogen met hel
arme land te hebben en ten minste geene teruggave te vergen van de gelden, die zij
hun vroeger hadden voorgeschoten

Nu de poging om zich met den Koning van Denemarken te verstaan, volkomen mislukt
was, sprak het van zelf, dat de Stalen zich zonder verder uitstel te nader met de Zweden
Nadere aan-trachtten te verbinden. Den November (1659) vernamen de Stalen, dal camerarius
ten aa°u verblijf op het land te '5 Gravenhage terug was. Zij lieten hem alsnog plecht-

statig de overwinning van Duins aanzeggen, en hem tevens polsen, welken last hij had
betreffende de alliantie Ook met
spiering zou over deze zaak gesproken worden Λ
Reeds twee dagen daarna verscheen
camerarius ter vergadering van Hun Hoog Mögenden,
en met eene uitvoerige en »welgesludeerde" aanspraak wenschte hij hun geluk met
de behaalde zege. De Kroon
Zweden^ zeide hij voorts, was wel genegen tot de alliantie;
evenwel had bij nog geene volmacht, maar hij zou er om schrijven, en verzocht dat
intusschen de conferenties, daartoe strekkende, werden herval

Deze toenadering tot Zweden kon, daar zij tot den oorlog te lande aanmoedigde, den
Prins niet anders dan aangenaam zijn. De parlij, die met hem in het binnenland om
den voorrang dong, mocht vry, zoo moest hij denken, voor het oogenblik zegepralen,
kon liy, nu de vijand zoo ontmoedigd en verzwakt was, nogmaals aan hel hoofd van
een leger in het veld verschijnen, dan was er mogelijk nog grond voor de schoonste
verwachtingen. Op de toebereidselen lol den veldlocht van het volgende saizoen was
hij dan ook reeds tijdig in den winter van 1659 bedacht.
Plannen tot Dcn ΙΟ''^^^ December deelde de President Hun Hoog Mögenden mede, dal hij van Zyne
veldtocht'"^" Hoogheid had vernomen, hoe de Heer d'estrades uil Fra«/i;n)7i; herwaarts gekomen was,

' Rcsol. Stat-Gen. 18 Juni, 163λ ' 2 Hcsol. Stat.-Gen. 28 Oct.j 8 Nov. 1639.

3 Zie hierboven, bl. 162—164. > .

4 Rcsol. Stat.-Gen. 6 Nov. 1639. Den vollenden dag meldde zich spiEniNG aan om belaling
van de beloofde subsidiën, cn bevolen de Staten deze zaak aan de Provinciën
[ResoL Slat.-Gen.
1
Kov. 1639. liesol Holl. 1639, bl. 491. 2, 16, 22 Dec. 1639).

6 Resol. Slat.-Gen. 8 Nov. 1639.

-ocr page 224-

DES VADERLANDS. ' 157

met de taak belast om met hem eenige punten van gewicht, het subsidie en de oorlogs- 1639—

1C44.

plannen betreffende, te behandelen. Op deze mededeeling werden de Heeren randwijk ,

lioordwijk, terestein, cats , vosbergen , renswoude, van loo , haersolte en aldringa.

gecommitteerd om nevens den Prins de openingen van den Franschen zaakgelastigde te
ontvangen, daarover te beraadslagen en daarna besluiten te nemen Aldus was het
wederom in verleg met
Frankrijk, dat de Prins den aanstaanden veldtocht zou aan-
vangen, en kon hij hopen, dat het Fransche subsidie hem in staat zou stellen om,
zonder nieuwe opofferingen van de Provinciën te vergen, de te beramen krijgsonder-
nemingen te volvoeren. Reeds had het moeite genoeg in, hel leger op de bestaande
sterkte te houden. In het begin van November (1659) berichtte dé Raad van State,
dat de buitengewone militie over de tien maanden soldij ten achteren was. Men moest
haar uit de Fransche penningen bezoldigen: want
Holland trok zich steeds haar onder-
houd niet aan. En nu maakten de Steden, die de Fransche zieke soldaten na den veld-
tocht van 1635 verpleegd hadden, op een deel dier Fransche penningen aanspraak om
de onkosten, tot die verpleging uitgeschoten, eindelijk vergoed te krijgen 2.

Wel had Frankrijk reden om ons bondgenootschap te blijven waardeeren en te trachten Toestand van
het leger der Staten-Generaal als een middel te gebruiken om een deel der zijne grenzen
bedreigende macht af te leiden. De buitenlandsche vijanden van den minister Kardinaal
schepten moed uit de geldelijke moeilijkheden, die, naar het scheen, het hem onmo-
gelijk moesten maken om een genoegzame krijgsmacht op alle punten op de been te
houden. Wel stofte
de btjllion voor vosbergen, die op zijne gezantschapsreis in 1657
den ellendigen slaat der armée gezien had, op de hulpmiddelen van
Frankrijk: de
Provinciën, zeide hij, brachten niet zoo veel op, als zij wel konden, en de Geestelijkheid
was ryk. Maar zouden de Provinciën en de Geestelijkheid op den duur gereed bevonden
worden om te doen wat zij geacht werden te vermogen en te willen? Juist dit was de
vraag. De tegenstand tegen het bewind van den Kardinaal was nog in gcenen deele
gefnuikt. De Hertog
de la Valette had zich zonder 's Konings verlof sleelsgewijze
naar
Engeland begeven, en men was bezorgd dat hij hier Ie lande een schuilplaats zou
zoeken zdfs de Fransche verwanten van den Prins van
Oranje waren niet te ver-
trouwen. Des Prinsen neef, de Hertog van
bouillon, met den· gewichtigen post van
Commandant van
Maastricht bekleed, zou zich weldra, in opstand legen den Minister,
aan de vyanden van
Frankrijk aansluiten, en de hauterive, die zich vroeger bij het
Fransche Hof zoo verdacht gemaakt had, was onlangs door den Prins tol Goeverneur
van
Breda benoemd Hoe veel was er derhalve den Kardinaal niet aan gelegen, den

' Resol. Stat.-Gcn. 10 Dcc. 1C39. 2 [^esol Siat.-Gen. 10 Nov. 1639.

' Resol. Slat.-Gen. 7 Dcc. 1638. Resol. Holl. 9 en 10 Dcc. 1638.
* liesol. Siat.-Gcn. 21 Kei, 1639.

-ocr page 225-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Prins door aanbiedingen en geld verstrekkingen te binden, opdat zijn leger niet misschien,
in plaats van een wapen tegen zijne en
Frankrijks vijanden te blijven, in een wapen
legen hem mocht verkeeren. Als
Holland goedvinden mocht, zich met Spanje te ver-
staan, zou niets dat vreeselijk gevaar kunnen afwenden. Doch in dit opzicht kon de
Kardinaal gerust zijn. Uit de ter zee behaalde zege putte
Holland moed om de lasten
van den landoorlog alsnog geduldig te dragen, en de Koning van
Spanje hoopte te
zeer, met den val van
righelieu, Frankrijk tot bondgenoot, in plaats van tot vyand,
te zullen bekomen, dan dat hy nu het einddoel van den oorlog zou hebben opgegeven
en zich met gehate opstandelingen en vijanden der Kerk zou verdragen hebben.

Zoo weinig intusschen meende de Kardinaal de righelieu zelfs dezulken te kunnen
vertrouwen, die door de banden van het blijkbaarst zelfbelang aan de bondgenooten
zijner staatkunde verknocht waren, dat hij den Keurprins van de
Palts op zijne reize
door
Frankrijk, waar hij de troepen van wijlen den Hertog bernard van weimar hoopte
te kunnen overnemen i, gevangen liet zetten. Reeds dezen Hertog had de Kardinaal
gewantrouwd, als wilde hy
Breisach, hetwelk hij veroverd had, niet aan den Koning
overgeven, maar voor zich behouden. Kon dan nu, zoo redeneerde de Fransche Staats-
dienaar, de Keurprins, in het bezit van die troepen, de dus bekomen macht niet als
een pand en waarborg gebruiken om van
Frankrijks vijanden, ten spyt en ten nadeele
van
Frankrijk, herstel en voldoening te verwerven? Althans hy liet hem te Moulins
aanhouden en te Vincennes opsluiten —Nauwelijks had zijne moeder te 'i Gravenhage
deze treurige tijding vernomen, of zij verzocht Hun Hoog Mögenden, aan hunnen Gezant
te
Parijs te willen schrijven j dat hij bij den Koning voor den Keurprins tusschen mocht
treden en zijn ontslag uit de gevangenis verzoeken. De Staten gelastten hierop den
Heer
van oosterwuk audientie te vragen en den Koning te verklaren, dat, zoo als
Hun Hoog Mögenden hoopten, het voornemen van den Keurprins geene tegen Zijne
Majesteit vyandige strekking zou gehad hebben. Maar vooraf moest de Ambassadeur zich
bij den Kardinaal vergewissen, dat deze stap den Koning aangenaam zou zijn

Spoedig deden zich de blijken op, dat de onderhandelingen met d'estrades tot be-
paalde besluiten leidden. Den December (1659) ontvingen de Stalen van
Holland
de volgende mededeeling. Zijne Hoogheid, zoo meldde de Raadpensionaris, was zeker
oorlogsplan voorgekomen, hetwelk, door Gods genadigen zegen ten uitvoer gebracht
zijnde, den Lande veel goeds zou kunnen aanbrengen, en waaruit eenige andere goede
zaken zouden kunnen voortvloeien. Het kon zonder buitengewone lasten van het Land
worden uitgevoerd: in zoo verre derhalve was het niet noodig, dat de Staten der Pro-
vincie er kennis van kregen; niettemin stelde de Prins er prijs op, dat zij er van ver-
wittigd werden; maar vermits zulke plannen geheim moesten blyven, zoo wenschle hij

1Π39—
1644.

3 Secr. Resol. i21 Nov. 1639.

1 Zie hierboven, hl, 192.

2 AlTSEMA, II, bl. 617.

-ocr page 226-

DES VADERLANDS. 225

de zaak nader Ie beramen met een klein getal Heeren uit Holland^ daartoe door hem, 1639—

1044.

even als vroeger meermalen geschied was, uit te noodigen. Met dit voornemen

t

namen de Staten van Holland genoegen ^ — Toch waren er niet meer leden uit deze
Provincie, dan er den 10^™ December onder de toen gecommitteerden benoemd waren,
bij de beraadslaging ter Kamer van Zijne Hoogheid tegenwoordig, toen deze den De-
cember verklaring verzocht op de aanbieding, door den Kardinaal
de righelieu op last
van den Koning van
Frankrijk gedaan. Zijne Majesteit wilde zich verbinden in het
aanslaande jaar een subsidie te verstrekken van een millioen en 400,000 gulden, be-
taalbaar zonder onkosten te
Amsterdam^ alleen met aftrek van de gewone traktementen
der Fransche officieren. Den eersten Januari zou de eerste der vier termijnen ontvangen
worden. Den eersten Mei zou de Koning (en hij en de Kardinaal wilden zich daartoe bij acle,
waarvan het ontwerp ter tafel gebracht werd, verbinden) een machtig leger te velde
brengen onder den Maarschalk
de la. meïlleraie, die ingeval de vijand hem wederstand
bood, hem op Brabantsch grondgebied slag zou leveren. Ook Zijne Hoogheid zou zich
bij acte verbinden den eersten Mei, met een machtig leger 2)«mme,
Brugge en Blan-
kenberg
met al de naby gelegen forten tegelijk aantelasten, eene onderneming, die door
eene Nederlandsche vloot van 50 schépen op de Vlaamsche Kust ondersteund zou worden.
Zoo de vijand den Prins den aanslag tegen de genoemde steden en vestingen beletten
wilde, zou hij dien des noods door het leveren van een veldslag trachten door te zetten.
De te veroveren plaatsen zouden aan onzen Slaat verblijven, al was het ook dat het
traktaat van 1655 daaromtrent iels anders bepaalde. De beschikking over de genoemde
som zou gelaten worden aan den Raad van Slate; 800,000 gulden zou daarvan worden
besleed aan de ongerepartieerde troepen, en het overige aan het lichten van 8000 man "
voetvolk, waarvan een deel zou te vinden zijn onder de troepen van de Landgravin van
Hessen, met wie men daarover zou onderhandelen. Tegen half Maart zouden onze
kapiteins hunne compagniën voltallig moeten hebben, en reeds nu zou er gezorgd
dienen te worden, dat er 6000 waardgelders werden gelicht, en dat de legerlasten
dadelijk en geregeld werden opgebracht. De Gecommitteerden namen aan, hel hunne
te doen, opdat deze zaak door de Generaliteit werd toegestaan 3. — Op denzelfden dag
reeds namen de Slaten-Generaal het besluit, dat de kapiteins op boete van ontslag uil
den dienst tegen half Maart hunne compagniën voltallig moesten maken \ Maar op
den laatsten dag van hel jaar 1659 bleek de uitwerking der bemoeiingen van de Ge-
committeerde Heeren. Toen toch werd bij de Slaten-Generaal de volgende voordracht
gedaan. De vijand, heette het, maakte groote toebereidselen en rustte schepen uil om
soldaten uit
Spanje af te halen; Engelsche schepen zou hij lot dat einde willen huren.

' Resol Holl 22 Dec. 1639. ^ Hq ^e beide acten bij aitsema, bl. 628 , 629.

^ Secr. Rcsol, 27 Dec. 1639. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 261. « Resol. Slat.-Gen. 27 DecAßW,

-ocr page 227-

150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— De Overste Waehimeesler lamboy deed sterke wervingen ^ met het doel ora den smaad
1044f

' ■ van Duins op ons land te wreken. Van den anderen kant rustten zich onze Geallieerden

krachtig toe, waarbij wij niet mochten achterblijven. Wel was het te hopen, dat het
toch eindelijk eens tot een algerneenen vrede zou komen, en nog niet lang geleden
had de Koning van
Frankrijk ons eenen door hem met de Spanjaarden in Italië ge-
troffen wapenstilstand laten aanzeggen en het bevorderen van den algemeenen vrede
als hel doel der in deze streken voorttezetten oorlog voorgesteld maar juist in die
onderstelling moest onze Staat zich bij den vijand geducht en bij den bondgenoot ver-
dienstelijk en aclitbaar maken. Op deze overwegingen stelde de Voorzitter voor, den
Raad van State uit de Fransche penningen en uit andere middelen, buiten laste der
Provinciën, soldalen te laten lichten. Dit voorstel ging door, en de Raad van State werd
tol die laak, onder de leiding van Zyne Hoogheid uil te voeren, gemachtigd. Onder
eede verbonden zich de Gedeputeerden geheim te houden, uit wat penningen die troepen
zouden gelicht en onderhouden worden

Alsnu was »'estrades' zending volbracht en hem werd zijn afscheid gegeven om aan

I

zyn Hof bericht te brengen Zijne Hoogheid was derhalve » op zijn prinselijk woord"
vèrbonden om op den bestemden lijd en tot uilvoering van het beraamde plan gereed
te wezen. De vereischle maatregelen werden dan ook genomen om van de ontvangst
der legerlaslen vóór het einde van Maart verzekerd te zijn Maar den eersten Februari
kregen Hun Hoog Mögenden bericht van den Vice-Admiraal
de witt, dat de vijand
met veel schepen en fregatten gereed lag om vier regimenten Waaien naar
Spanje over
te voeren. Hieruit was niet af te leiden, dat de Franschen en de Prins aan een over-
machtig leger in
Vlaanderen en Brabant· het hoofd zouden te bieden hebben, of was
het een bewijs, dal de vijand tegen eiken aanval gerust was op grond van de sterkte
van eigen legermacht en van de zekerheid van de hulp des Keizers? Hoe dit zy, de
Staat der zee- missieve van den Vice-Admiraal vestigde de aandacht weder op de zee. Deze scheeps-
voogd was op dat tijdstip met zyne twee schepen alleen in zee;
banckert had met de
zynen herstel legen bekomen schade noodig β. De yverige equipagemeester
blauuulk lag
doodelijk krank en was weldra overleden
trojip had verlof bekomen om eenigen tijd

zakeo,

2 Resol. Stat.-Gen. 4 Oct. 1639.
4
liesol. Stat.-Gen. 9 Jan. 1640.

' Resol. Stat.-Gcn. 2 Dec. 1639. 13, 18 Jan. 1640.
3
Sccr. Resol 31 Dec. 1639.
δ
nesol Slat.-Gen. 17, 21 Jan. 1640.

c Hesol. Stat.-Gen. 1 Fchr. 1640. Waarschijnlijk had banckert die schade beloopen bij den
storm van vrijdag nacht, 6 Jan. 1640, waardoor zelfs
tromps schip te Ilellevoeisluis was bescha-
digd en een oorlogschip te
Rotterdam was omgeslagen en gezonken {Resol. Stat.-Gen. 9 Jan. 1640).

^ Resol. Stat.-Gen. 3 Jan. 1640.

-ocr page 228-

DES VADERLANDS. ' 157

aan land te blijven en hij maakte van de gelegenheid gebruik om na het verlies zijner 1639—

1644,

eerste vrouw een tweede huwelijk te vieren Er was dus reden genoeg, om op zyne
hoede te zyn, dat de zeemacht niet even spoedig in het niet verzonk, als zy kortelings
tot ongekende uitbreiding was gekomen. De zaken werden een tijd lang opgehouden
door de nog onbesliste vraag, of men de oorlogschepen, behoorende onder de vlag, niet
op nieuw aan de Collegiën ter Admiraliteit zou brengen, en de uitrusting derhalve aan
de particuliere Beleiders zou ontnemen Doch op een nieuw schryven van
de witt
wachtte men niet lot die vraag door de Staten van Holland zou zijn beantwoord, maar
besloten de Gecommitteerde Raden dezer Provincie, in afwachting van hetgeen de andere
Gewesten doen zouden, al de schepen van
Hollands repartitie, onder de vlag van teomp,
dadelijk gereed te doen maken en naar zee te zenden, om zich te vervoegen bij het
eskader van den Vice-Admiraal
witte gornelisz. de witt , een besluit, waaraan weldra
een begin van uitvoering gegeven werd En toen er dadelyk daarop een brief van de
Staten van
Zeeland was ontvangen, handelende over 's vijands plannen om met eene
machtige vloot naar
Spanje over te steken, en voorts nogmaals te beproeven zich het
overwicht op zee te verschaffen, besloot men te antwoorden, dat Hun Hoog Mögenden
alles doen zouden om die hoop des vijands te verijdelen. In het begin der volgende
maand Maart berichtte
tromp niettemin, dat er nog slechts weinig schepen in zee waren,
en dat diensvolgens de vijand ongestraft de zee onveilig maakte: dit, voegde hij er bij,
deed »den luister van Hun Hoog Mögenden Ier zee, die door het voorgevallene bij
cenigszins hersteld scheen te zijn, wederom verdwijnen." Op deze mededeeling verzocht
men Zijne Hoogheid ter vergadering te verschynen om mede middelen te beramen ten
einde de vereischte schepen in zee te helpen — Zoo bleek wel, i\dX Spanje^ een voor-
beeld gevende van bewonderenswaardige volharding, den strijd nog niet opgaf, en dat

' De praal, daarbij ten toon gespreid, baarde bij sommigen ergernis (zie het boven, bladz. 130,
Noot 1, aangehaalde pamflet). De Staten stonden den Luitenant-Admiraal tot het iiouden van
zijn bruiloftsfeest het gebruik toe van het huis in het Noordeinde, dat zij in huur hadden Tan
de Vrouwe van
villebon, ter woning bestemd voor den Franschen Gezant, die thans vertrokken
was
{Resol Stal-Gen. U Jan. 1640).

2 ResoL StaL~Gen. 2 Febr. 1640. Eerst werd besloten de uitrusting voorloopig nog aan de
particuliere Beleiders te laten; maar nog vóór het eind van Maart werden de Collegiën ter
Admiraliteit weder met de equipage belast
{Resol Stat.-Gen. 13 Febr.; 31 Maart; 17Mei, 1640.
Res. Holl. 29 Maart; 27 April, 1640). De overgang echter van het beleid uit de céne hand in
de andere kwam niet zonder zwarigheden tot stand, daar de matrozen reden hadden om te
vreezen, dat zij door de Admiraliteit soberder zouden onthaald worden
{Res, Stat.-Gen. 30 April;
1 Mei; 7, 14 Juni, 1640.
Res. Holl. 18 Juni, 1640).

3 Resol. Stat.-Gen. 11, 15, 27 Fcbr. 1640. Resol. Stat.-Gen, 13 Febr.; 7 Maart, 1640.
ΠΙ Deel. ö Stuk. 29

-ocr page 229-

16S9—

1644.

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

voor Holland de tyd der rust nog niet was gekomen. Ook de twist tusschen den handel
en het staatstoezicht op den uitvoer herleefde weder in deze zelfde dagen. De Commies-
Generaal der convooien en licenten te
Enkhuizen had een schip aangehouden, waarin
veel contrabanden waren gevonden. Deze goederen, zoo het heette, naar
Marseille
bestemd, zouden met vergunning van de Admiraliteit te Amsterdam, volgens order van
GASPAR ROBiJiT DE JosGE en GELio MARGELIS, te Amsterdam, naar eenederPortugeesche
havens
Yiana of Port-a-Port vervoerd worden. — Daar er sints geruimen tyd een op-
stand in
Portugal broedde l, zoo was de toevoer van oorlogsbehoeften derwaarts mogelijk
veeleer tegen, dan in het belang der Spanjaarden. — Doch hoe dit zij, de officier van
justitie te
Enkhuizen, zich beroepende op zijn karakter als vertegenwoordigende de
Grafelijkheid van
Holland, verzette zich tegen den maatregel van den Commies, en hij
werd, wel niet door het Collegie ter Admiraliteit in het Noorderkwartier, maar wei door
de Burgemeesters van
Enkhuizen in zijn verzet gesteund. De Staten-Generaal trokken
zich deze zaak aan, en verordenden, dat door Gecommitteerden over dergelgke onregel-
matigheden en de middelen, daartegen aan te wenden, met Zijne Hoogheid zou gesproken
worden. De Gecommitteerden, daartoe gesteld, ontwierpen een besluit tegen den uitvoer
van contrabanden, en de Gedeputeerden van
Holland namen dat ontwerp over, om het
in de vergadering der Staten hunner Provincie tot een onderwerp van beraadslaging te
maken — Ook de oude verwijten, tusschen
Holland en de Landprovinciën gewisseld,
werden alras weder gehoord. Den Maart (1640) verschenen vele buitengewone

Gedeputeerden van Holland ter Generaliteit, en klaagden bg monde van den Raadpen-
sionaris , dat uit
Duinkerken 20 fregatten naar de West waren uitgeloopen, en dat er
nog 7 of 8 gereed lagen, zoodat er omtrent 40 fregatten in zee zouden geraakt zyn;
bovendien werden er nog 10 of 12 nieuwe in de havens van
Vlaanderen gemaakt, en
was er eerstdaags een vloot uit
Spanje te wachten. Daar de onzen alsnog niet in staat
waren zulk eene macht, die aaneengesloten te werk ging, het hoofd te bieden, vermits
onze convooiers, hoezeer talryk genoeg, uit den aard der zaak, steeds slechts in kleine
groepen bijeen waren, zoo grondden die van
Holland hierop de aanmaning, dat de
Provinciën
Gelderland, Utrecht, Friesland en Overijsel de oorlogschepen, ten haren laste
gerepartieerd, in zee zouden zenden, opdat er Λvederom een krachtige vloot bijeen mocht
komen. Zij voegden daar de bedreiging bij, dat zij zich anders genoodzaakt zouden
zien, wat er ten gevolge van het plichtsverzuim der genoemde Provinciën ontbrak,

1 Reeds in de laatste dagen van 1637 had de Kardinaal de kicheheü onzen Gezant vosbergen
(gelijk uit zijn Verbaal blijkt) over de oproerigheid der Portugeezen en de raadzaamheid om
hunnen opstand te voeden, onderhouden. '

2 Kesol. Stat.-Gen. 15, 20 , 21, 27 Fehr.j 1 Maart, 1640. Het conflict werd uitgemaakt in
het nadeel van den OiEcier van Justitie
[lies. Holl. 2 April, 1640). I '

-ocr page 230-

DES VADERLANDS. 255

uil de soninien, voor den landoorlog bestemd, aan Ie vullen Hierop nu werd der
Provincie
Holland Ie geraoet gevoerd, dat zy zelve in de zaken ter zee te kort school,
en eerst zelve hare »defecten behoorde Ie zuiveren"; dat de door
Holland van verzuim
beschuldigde Provinciën gehoopt hadden den last, dien haar de zeezaken oplegden,
eenigszins verlicht te zien door de generale verpachting der convooien en licenlen; dat
ook het last- en veilgeld nog niet algemeen was toegestemd, noch de kruisers in zee
gebracht: hier haperde het nog altyd aan de betaling derpremiën; de kruisers waagden
hun uitgeschoten geld en hun leven, en werden niet aangemoedigd, terwijl de kapiteins
van 's Lands schepen hunne door den landzaat bezwaarlyk opgebrachte wedden trokken,
al voerden zy niets uit, ja, niet gestraft werden, als zy zich aan wangedrag schuldig
maakten. Ook vernamen Hun Hoog Mögenden lot hun hartgrondig leedwezen, dat den
vijand, steeds onder schoonschynende voorwendsels, maar uit louter baatzucht, contra-
banden werden toegevoerd, en
Holland was het, die de goede order, daartegen beraamd,
tot nog toe tegenhield. Door dit een en ander werden de Staten der andere Provinciën
zeer bedroefd, en haar onveranderlijke ijver ter bevordering van 's lands weerbaarheid
Ier zee uitgedoofd

Hel laat zich denken, dat die van Holland begrepen, den grond tot diergelijke ver-
wijlen, voor zooverre zij ze zich ten minste behoorden aan te trekken, te moeten weg-
nemen Yoor en aleer zij op de medewerking der Provinciën lot een gewenschte
regeling der zeezaken zouden mogen rekenen.

Wat hel verhuren of verkoopen van schepen aan Spanje aangaat, die zaak werd in Klaclit over het
dezen lijd door de Provinciën weder gaande gemaakt, daar de Stalen-Generaal tle
Memorie van den Franschen Resident, nopens de 20 schepen, die men, door tusschen-
komst van den consul of agent
Hendrik muilman te Genua ^ aan de Spaanschen dacht
Ie verhuren, in handen van Gecommitteerden stelden, die daarover met Zijne Hoogheid
zouden spreken. De Prins echter droeg hun de laak op om den Staten van
Holland
de onbehoorlijkheid van de handelwyze der kooplieden, die zulke zaken deden, onder
hel oog te brengen, met verzoek, dat Hun Edel Mögenden die vergrypen mochten
voorkomen of wilden straffen — Dit was alles wat die van//o//ajirf konden verlangen:
immers werd aldus de vervolging van zoodanige misbruiken aan hunne Provincie gelaten
De Prins derhalve bleek in dit tijdsgewricht zich
Holland niet tot tegenstander te willen

1Ρι39—

' Resol IJolL 6, 13, 14, 15 Maart, 1640.

- Resol. Slat.-Ge7i. 1.3 Maart, 1640. Resol. Holl. 14, 15 Maart, 1640.

3 Resol Holl. 3 Maart, 1640. ^ Resol, Stat.-Gen. 21, 22 Maart, 1640.

® Nog in de maand Augustus maande men Holland aan, de uilvaardiging' van een plakaat tegen
het verleenen van schepen aan
Spanje, niet langer uit te stellen [Resol. Slat.-Gen. 9 Aug. 1640).

25*

-ocr page 231-

240 ALGEMEENS GESCHIEDENIS

lß39— maken. Het bleef derhalve bij eene krachtige toespraak der Gecommitteerden l; de
1644,

Koning van Spanje, zeiden zg, was door de nederlaag by Z^Mm^ van zijne beste schepen
beroofd, en zou, bij de gewone traagheid der Spaansche uitrustingen, kwalijk nieuwe
bodems kunnen bekomen, bijaldien hij niet door ons eigen volk daartoe werd in staal
gesteld en de^ Koning van
Frankrijk, voegden zij er bij, achtte het volslagen trou-
weloosheid, den gemeenschappelijken vijand de wapenen in handen te geven lot verijdeling
van Zijner Majesleits ondernemingen in de Middellandsche zee en elders. — De Heeren
van
Holland hoorden deze redenen »met goede attentie" aan, en beloofden in ernstig
beraad te zullen nemen, wat te doen, niet alleen tegen het verhuren van schepen,
maar ook tegen het toevoeren van contrabanden aan den vijand, en Hun Hoog Mögenden
besloten, de zaak voor dezen tijd hierbij te laten
Premiëu be- I^at de kruisers niet door stipt betaalde premiën werden aangemoedigd, dit lag niet
kruiteers aan de Provincie
Holland, die de belasting, tot het vinden van de vereischte penningen,

ijverig genoeg aanbeval; maar aan den onwil of het onvermogen van andere Provinciën
om die gelden op te brengen Tegen het einde van Juni (1640) werd het ontwer[)
van de ordonnantie tot die belasting aan de Provinciën gezonden doch nog in het
najaar was de vereischte toestemming daarop niet verkregen, terwyl intusschen de Slaat
reeds in den zomer niet minder dan 531,900 gulden aan premiën aan de kruisers schuldig
was geweest. Deswegens was men in
Holland bedacht, eene leening tot betaling dier
schuld te openen onder verband van de opbrengst der nog niet ingevoerde belasting.
Doch de traagheid der andere Provinciën deed de voortvarendheid der Hollanders ver-

' De lleeren hüygeks (Gedeputeerde uit Gelderland), vosbergen en walta: de laatste, ongesteld
geworden, werd door den Heer v.
weede vervangen.

- In het voorjaar zouden nog acht groote welgeraonteerde schepen uit de Straat van Gibraltar te
Cadix aangekomen zijn, welke gezegd werden hier te lande gebouwd te wezen {Resol. Stat.-Gen.
31 Mei, 1640). ί

3 Resol. Stat.-Gen. 23 Maart, 1640. Resol Holl. 22, 23 Maart, 1640. Den 28»"=" April (1640)
klaagde de West-Indische Compagnie echter weder, dat er te
Amsterdam twee groote schepen
werden uitgerust voor den Koning
Van Spanje, onder voorwendsel dat zij voor de Republiek
Genua waren bestemd. Den Raad van State werd toen opgedragen, bericht in te winnen [Hesol.
Stat.-Gen.
28 Apr.; 18 Juli, 1640), en tevens de zaak bij de West-Indische Compagnie, die
Brazilië door die schepen bedreigd achtte, aangebracht (18 Juni, 1640). Onder zwaren borgtocht
werd het uitzeilen der beide schepen vergund {Resol. Stat.-Gen. 30 Juli; 20 Aug. 1640).

4 Resol. StaL-Gen, 15 Maart, 1640. Resol. Holl. 28 Maart, 1640.

5 ResoL Stat.-Gen. 28 Juni, 1640. Resol. Holl. 5 Juli, 1640.

-ocr page 232-

DES VADERLANDS. 259

slappen, totdat het tijd scheen om zich op nieuw bereid lot alles wat met mogelijkheid 1639—

1644.

verwacht kon worden, te toonen i.

Dat het last- en veilgeld niet werd ingevoerd, lag, daarentegen, nagenoeg uitsluitend Last- en veil-
aan Zeeland. Telkens besloten de Staten-Generaal deze Provincie aan te manen, de in- ffgesïgen^'^'^'''"^
voering niet langer legen te gaan door hare toestemming aan onaannemelijke voorwaarden
te verbinden; doch in den zomer meenden de Hollandsche Gecommitteerden tot dc
zeezaken de toetreding van
Zeeland als hopeloos te moeten beschouwen, en yatlo
Holland reeds het denkbeeld op om het last- en veilgeld of in vereehiging met FnesiflWfii
en
Stad en Landen^ of alleen binnen eigen grenzen in het werk te stellen. Deze
maatregel echter werd onraadzaam geacht, en de poging nog aangewend om
Zeeland
door bezending en door den invloed van den Prins van Oranje over te halen

De voornaamste grieve der Provinciën bleef altijd Hollands of liever Amsterdams Verpachting
ongezindheid om de generale verpachting der convooien en licenten toe te staan. —ficenTeïïoorlfM-
In de maand Maart (1640) bleek het weder, dat het geschil niet was bijgelegd. Immers vcrwor'

toen protesteerden Holland en Zeeland tegen een besluit der Staten-Generaal, strekkende
om eenen solliciteur, met name
Lambert belt, door den convooimeester guylenburcii
te Bergen-op-Zoom eene zekere som te doen verstrekken, lol betaling van dc officieren der
pachters. Zij verklaarden met alle middelen de uilbetaling dier som te zullen beletten.
Nog in het eind van Juli (1640) was deze zaak hangende 3. — Intusschen herhaalden
de Staten-Generaal gedurig het beleefd en dringend verzoek, dat
Holland toch hare
toestemming lot de verlangde verpachting zou geven. De Provincie was er genoeg toe
genegen; maar
Amsterdam verklaarde steeds haar bezwaar niet op te kunnen geven,
daar zij de verpachting den Lande ondienstig oordeelde; evenwel wilde zij over de zaak
beraadslagen en de tegenovergestelde gronden hooren. De Provinciën, hare aanzoeken
vernieuwende, antwoordden met de betuiging, dat aan die verpachting niet alleen,
vermits de egalisatie der middelen met de verantwoording der vijf speciën over alle
Provinciën er aan hing, de dienst van het Land, maar ook de beveiliging van de zee
grootelijks gelegen was. — Zoo lang, dus bleek het,
Amsterdam haren tegenstand niet
opgaf, zouden de Provinciën het verwijt niet intrekken, dat
Holland zelf de zeezaken
niet zoo behartigde, als het behoorde; maar juist omdat de Generaliteit, ten gevolge
van
Hollands toetreding in dezen, in het stuk der financiën, onafhankelijker zou worden,

' Rcsol. Slat.-Gen. 7 Aug.; 17 Sept. 1640. Resol Holl. 17, 26, 28 Juli; 14, 15, 22 Sept.;
2, 11, 12 Oct. 1640.

Resol. SlaL-Gen. 14, 17, 27 Apr.; 20 Juni; 7 Aug. 1640. Resol. Holl. 1, 7 , 28 , 29 Maart;
18, 21. 25 April; 15, 21 Juni; 25, 28 JuH; 25 Oct.; 4, 22 Dec. 1640.

3 Resol. Slat.-Gen. 19, 23 Maart; 21 Juli, 1040.

-ocr page 233-

240 ALGEMEENS GESCHIEDENIS

lfi39— getroostte Amsterdam zich dien blaam en tevens de beschuldiging, dat zij eenen maat-
1644.

regel, de egalisatie der middelen, tegenwerkte, die de Unie voorschreef en Holland
steeds had voorgestaan. De andere Leden van Holland bij brieven en bezendingen, en
de Prins insgelijks bij ernstige raissieven, trachtten alsnu
Amsterdam over te halen;
maar wel wetende, dat
Gelderland en Overijsel zich niet licht zouden laten bewegen
om de egalisatie der middelen aan te nemen, school de Stad thans achter de verklaring,
dat deze egalisatie eerst door alle Provinciën diende aangenomen te wezen, en
Holland
was wel genoodzaakt dezè uitvlucht tegenover de Generaliteit als een genoegzamen
grond te laten gelden

Doch in het najaar van 1640 deed zich voor Holland de noodzakelijkheid op om op
eene wisseling der gevangenen te water aan te dringen, en de Staten-Generaal waren
niet gezind die toe te staan, dan onder voorwaarde dat deze Proviocie eene regeling
van het zeewezen hielp invoeren, waarbij het onmogelgk zgn zou, dat er zoovele in-
gezetenen van dezen Slaat in handen der Duinkerkers vielen.

Met het groot getal der bij den zeeslag bij Duins genomen gevangenen bezwaard.

Wisseling der zouden de Staten gaarne dadelyk tot eene wisseling gekomen zgn doch zg stelden

gevangenen door

iZo^toofbegeerd, den vijand daarbij deze voorwaarde, dat de uit te leveren Spanjaarden niet in de Neder-
landen
zouden blijven, maar naar Spanje teruggebracht zouden worden. Hierin nu
wilde de vijand niet treden: immers zou hij op dien voet van de gelegenheid verstoken
blyven om met die Spanjaarden zyne krygsmacht in
Brabant te versterken: hg zou het
doel, waartoe hij ze derwaarts had gevoerd, zelfs niet voor het geringste deel bereiken,
en daarentegen nieuwe kosten moeten maken om die manschappen naar
Spanje te krijgen.
Geen wonder dat hij op het vernemen dier voorwaarde verklaarde, dat hij dan liever
de ongelukkigen in hunne gevangenis zou laten sterven. De Prins, van zynen kant,
achtte het zeer bedenkelyk, van deze voorwaarde af te zien: hy zag vooruit, dat als
de Spaansche Regeering er in slaagde om telkens Spanjaarden herwaarts over te brengen,
terwijl hij Walen naar
Spanje liet komen, zij ten laatste » gansch Nederland in Spanje
zou veranderen." Hoe bewogen dan ook roet het lot der onzen, die bij het achterblijven
der wisseling in de gevangenis moesten blijven zuchten, weken de Staten geenszins van

1 Resol. Stat.-Gen. 23 Maartj 3, 14 April; 20 Juni; 13, 18 Juli; 29 Sept. 1640. Resol. Holl.
27 Maart; 21 April; 18, 20, 22, 27 Juni; 14, 17, 25 Juli; 4, 5, 12 Oct. 1640.

2 Resol. Stat.-Gen. 26 Jan. 1640. In den zomer werd de voorslag gedaan, cn werd ook vergund
dat men wel niet-de gevangene Spanjaarden, maar de matrozen van de andere zijde, des ver-
kiezende, als bootsvolk op onze schepen zou laten dienen, op het voorbeeld van den vijand, die
mede de op ons Luit gemaakte bootslieden op zijne bodems dienen liet
[Hesol. Stat.-Gen.
3 Juli, 1640. nesol. Holl. 23 Juni: 3 Juli, 1640).

-ocr page 234-

1G39-

lfi4i..

DES VADERLANDS. 231

die voorwaarde, Maar de Bewindslieden Ie Brussel, hierover verbitterd, begonnen Ie
dreigen, dat als wg niet tot eene wisseling zonder dien eisch wilden komen, men van
hunne zijde geen kwartier te water meer zou geven, maar al wie men gevangen nam,
over boord zou werpen. Dit bracht de Staten van
Holland tot nadenken Immers
was die bedreiging een bewijs, hoe sterk de vijand nog altijd ter zee was. Ook gaven
de Land-Provinciën te verstaan, dat er van de thans gestelde voorwaarde eigenlijk nimmer
spraak had behooren te zgn: de zeemacht behoorde zoo goed geregeld en de Kust zoo
krachtdadig bezet te wezen, dat de vijand het niet in den zin kreeg om Spanjaarden
in de Vlaamsche havens binnen te brengen, en dat hij dit gepoogd had te doen en
nog altgd zou pogen, was een bewgs, hoe onvoldoende de regeling der zeemacht was,
en daarvan lag de schuld, zoo spraken thans de Provinciën, bij
Holland zelf. — Z-oo
bevond zich het vraagstuk van de wisseling der gevangenen van zelf verbonden met
dat van »het redres" der zeezaken, —- Die van
Holland verlangden voor den dag te
komen met eene regeling van het zeewezen, zoo bondig, dat men den Provinciën te
gemoet zou kunnen voeren: voortaan zal de vyand er niet meer aan denken om ge-
vangenen ter zee te maken, veel min om Spanjaarden herwaarts te brengen. Doch dit
ging zoo spoedig niet in het werk, en de wisseling bleef achter s. Maar weldra kreeg
men overlast van de vrouwen en nabestaanden der ingezetenen, die in 's vyands gevan-
genis kwijnden. Wat aan die klagers te antwoorden, als zij riepen, dat, terwyl hunne
betrekkingen ellende leden en zij zeiven hunne broodwinners misten, anderen, geluk-
kiger dan zij, den buit deelden, en de Heeren, wier slappe oorlogvoering de oorzaak
van hun ongeluk was, in veiligheid en rijkdom te huis zalen? In
Holland rieden de
Staten tot geduld en ondersteunde men de klagende vrouwen met aalmoezen maar
in
Zeeland, waar de toestand dezelfde was, week men voor de kreten van der gevan-
genen verwanten, en de gestelde order trolseerende, maar zich op een reeds gegeven
voorbeeld van de Admiraliteit te
Rotterdam beroepende, ging men, om oproer te voor-
komen, tot eene particuliere wisseling over Zoo zagen zich die van
Holland door
de kracht der omstandigheden genoodzaakt om ten sterkste te verlangen, dat de wisseling
door mocht gaan 6, en tegelykertgd hadden de Prins en de Provinciën een middel om
Holland te dwingen alles toe te geven, wat het redres der zeezaken geacht werd nog
in den weg te staan: zij verklaarden niet van de voorwaarde, die de vijand nimmer
zou aannemen, te kunnen wijken en dus de wisseling niet te zullen toestaan, tenzij

' Reiol. Iloll. 28 Febr.; 2, 14, 24 Maart, 1640. 2 ncsol. Holl. 27 Maart, 1640.

3 Rcsol. Holl 14, 21, 28 Juni, 1640, Resol. Holl 30Juni; 4, 19, 27Juli; 4Aug. 1640.
® Rcsol. SlaL-Gen. 1 Sept. 1640. 6 ßesol. Holl, 11, 20, 21 , 22, 28 Sept. 1640.

-ocr page 235-

240 ALGEMEENS GESCHIEDENIS

Holland het alvorens mogelijk maakte, dat het zeewezen behoorlyk geregeld werd
Zoo besloten dan de Staten van
Holland^ op grond dat al de Leden de wisseling der
gevangenen verlangden, aan Zyne Hoogheid kenbaar Ie maken, dat de Leden eenparig
ten volle genegen waren, de zaken der zee te herstellen, en ze in zoodanigen staat te
brengen, dat de zee volkomen veilig mocht worden gemaakt. Onder de middelen tot
dat doel strekkende was de Provincie er op bedacht om eindelijk tot de verpachting
van de convooien en licenten in het geheel te geraken (hoezeer
Amsterdam nog steeds
onverzettelijk bleef) Maar
Holland stelde, ten einde niet lot te groote inwilligingen
gedrongen te worden, hare voorwaarden. Vooreerst verlangde zij, dat
Zeeland het last-
en veilgeld zou inwilligen; ten tweede, dat de vijf Provinciën de beveiliging der Kust
aan het beleid der twee zee-Provinciën ^ en ten haren laste zouden laten, en, haar
daarentegen, van een deel der kosten van den landoorlog zouden ontlasten. Den Prins
zou men verzoeken, de Provinciën hiertoe over te halen Maar dit tweede punt kon
Zijner Hoogheid althans niet aangenaam zijn en bovendien behield
Holland zich
voor, wegens schaarschheid der financiën, op vermindering der krijgsmacht aan te
dringen, en zonder wederkeerige inwilliging zou zy zich niet tot het behoud der armee
op zoo kostbaren voet laten bewegen. Zoo kon zy verzekerd zijn, dat de Prins de
Provinciën niet onbepaald zou ondersteunen, zoo zy haar te veel mochten vergen.
Bovendien moest hij zich jegens
Holland verplicht gevoelen, wegens hare hoogst wel-
willende medewerking lot een dubbel doel, dat hy in dezen lijd aan zijne eerzucht
voorgesteld zag Na een onderhoud met den Raadpensionaris zag Zijne Hoogheid
reeds van zijn denkbeeld af om de wisseling niet toe te slaan, dan onder de voorwaarde,
dat de Spanjaarden niet in
Brabant bleven Alsnu gingen dan de Stalen van Holland
er toe over om ter Generaliteit op de wisseling der gevangenen aan te dringen. Zij
deden zulks onder de verzekering, dat zy middelen beraamden ten einde de zeezaken
te herstellen en den vijand den weg af te snijden om zijn volk over zee herwaarts te
brengen. Zijner Hoogheid, dus besloten de Provinciën hierop, zou mededeeling van
deze zaak gedaan worden; maar de Prins liet alles aan Hun Hoog Mögenden over
Dezen benoemden eene Commissie, beslaande uit de Heeren
van raivdwijk, van ahe-
RONGEN, VAN Loo en ALDRINGA om met de Staten van Holland over het vraagstuk te
spreken: zij zouden Hun Edel Mögenden bepaaldelijk op de generale verpachting der

1 Resol. Holl. 1 Oct. 1640. ^ ßesoL Holl. 13 Sept.j 4 Oct. 1640.

^ Yan Zeelands goedkeuring van dezen eisch verzekerde men zich den volgenden dag [Resol.
Holl.
3 Oct. 1640). " Resol. Holl. 2 Oct. 1640. ^ jiesol. Holl. 3 Oct. 1640.

De opvolging in de vakante Stadhouderschappen van Friesland en Stad èn Landen, en het
Imwelïjk van zijnen zoon met de Engelsclxe Prinses (vvaarvan beneden).

' llesol. Holl. 5 Oct. 1640. « Resol. Holl. 9 Oct. 1640. Resol. Stat.^Gen. 9, 11 Oct. 1640.

lß39—
1044.

-ocr page 236-

DES VADERLANDS. 259

convooien en licenten wijzen als het middel om den oorlog Ier zee krachtiger te voeren 1630—

1644.

en dus de gevangenneming van zulk een aantal onzer landslieden te voorkomen. De
Gecommilteerden kwelen zich van huane laak, maar
Holland volstrekt willende
dwingen om de verpachting in te willigen, toonden zij nog weinig gezindheid om zich
met deze Provincie te verstaan, en lieten niet af van de voorwaarde, dal de uit te wisselen
Spanjaards niet in
Brabant zouden mogen blijven. Hierdoor noopten zij de Provincie
om te verklaren, dat zij zich alsdan genoodzaakt zou zien om op andere middelen be-
dacht te zijn, ten einde den gevangenen de vryheid te verschaften Niettemin hield
zij bij de Generaliteit aan, dat deze de wisseling zou vergunnen. Hun Hoog Mögenden
wilden zich versterken door den Prins, als Kapitein-Generaal Ier zee, met de zaak Ie
moeien maar die Vorst was reeds door
Holland gewonnen, en eindelijk kwamen de
Staten-Generaal er toe om de wisseling onvoorwaardelijk toe te staan, zich trouwens
De wisseling
voorbehoudende om niet te rusten „ voordat Holland in de verpachting zou hebben
bewilligd

De Staten van Holland alsnu al het mogelijke verlangende tot stand te brengen, wat
lol een krachtdadiger blokkade der kust en beveiliging der zee kon strekken, besloten
bij de Generaliteit aan te dringen op het bezenden van
Zeeland^ om deze Provincie lot Zeeland vi^gcïi
het aannemen van het last- en veilgeld te bewegen. En eindelijk heten de Heeren van gdd aau te ue-
Amsterdam zich zoo vei brengen, dat zij onder zekere voorwaarden, van welke de in-
williging van de egalisatie der middelen door alle Provinciën de voornaamste was, de
verpachting bij wijze van proeve voor den lijd van een jaar zouden laten geschieden.
Tegelijk met deze voorslagen besloten de Slalen van
Holland aan de Staten-Generaal de
schikking aan te bevelen, dat, behoudens evenredige ontlasting van het verschuldigde
ten behoeve van den oorlog te lande, het beleid en de bekostiging van de bezetting
der Kusl aan de Zeeprovinciën werd gelaten Den November had de mededeeling
van
Hollands advies bij monde van verscheidene buitengewone Gedeputeerden ter Gene-
rableit plaats, en werd al dadelijk besloten om
Zeeland te bezenden ten einde van deze
Provincie de toeslemming lot het last- en veilgeld te verkrijgen De Deputatie naar
Zeeland bestond voornamelijk uit Hollanders; zij was den eersten December (1640} van
daar terug zonder dal er vooralsnog veel van de uitwerking bleek.

» Resol. Slat.-Gen. 12 Oct. 1640. liesol. Holl. 11, 12 Oct. 1640.
- Resol. Stat.-Gen. 13, 15, 16, 19 Oct. 1640.

^ Resol Stüt.-Gen. 20 Oct. 1640. In December (1640) werd het traktaat van wisseling gerati-
ficeerd en uitgevoerd
{Resol, Slat.-Gen. 3 Deo. 1640. Resol. IlolL 6, 21 Dcc. 1040).

^ Resol. Holl. 25, 27, 31 Oct.j 1 Nov. 1640.

= Resol. Slal.-Gen. 2 Nov. 1640. Resol. Holl. 3 Nov. 1640. ° Resol Slat.-Gen. 1 Dec. 1640.
Hl Deel. 6 Stuk. 50

-ocr page 237-

240 ALGEMEENS GESCHIEDENIS

Tot de onderneming te lande, waartoe zich de Prins tegenover Frmikrijk verbonden
hadi, behoorde de bezetting der Kust met een dertigtal schepen. Dus liet Zijne Hoogheid ,
met het leger in
Vlaanderen aangekomen, herhaaldelijk klachten hooren over de traagheid
in de uitrusting van sommige schepen en over de ontoereikende bezetting der Vlaamsche
Hoe in dit jaar havens Doch Holland behoefde zich die klachten niet zoozeer aan te trekken. Immers
Vlaamsche \ust waren de moeilijkheden, uit den overgang der directie uit de handen der particuliere
behartigd werd. -j, der Admiraliteit voortvloeiend, niet aan Holland te wijlen, cn kon deze

Provincie in dit jaar steeds verklaren, dat de penningen voor de Kustschepen gereed
lagen Wel behoorde menige andere Provincie zich dergelijke klachten aan te trekken,
met name
Utrecht en vooral Gelderland. In Maart kwam tromp er toe, om voor te
slaan, dat de uitrusting der 8 schepen, die aan de vijf Land-Provinciën was toebedeeld,
en waarmede zelfs geen aanvang gemaakt werd, onder de Directeurs in
Holland mochten
verdeeld worden^. De bodems, die ter repartitie van
Utrecht stonden, werden op kosten
dezer Provincie in
Zeeland uitgerust, maar in dit jaar (1640) waren de gelden in Juli
nog niet betaald Doch vooral
Gelderland was het, over welks onvermogen men reden
had zich te bedroeven. In het begin van het jaar 1639 had de Provincie
Utrecht ter
Generaliteit er op aangedrongen, dat nevens
Overijsel ook Gelderland weder gebracht
mocht worden op hare oude quote van vóór 1622, en dat deze Provincie zou aanzuiveren,
wal zg sedert dat jaar te weinig had opgebracht, opdat de andere Provinciën ontlast
mochten worden van de 21 percent, die
Gelderland en Overijsel gehouden waren te
voldoen Dan het was er ver af, dal
Gelderland daartoe zou kunnen verstaan. In
het begin van Juni (1640) erkenden de Stalen het als eene noodwendigheid, de aan-
dacht van Zijne Hoogheid er op te vestigen, hoe in
Gelderland sedert geruimen tijd
geen Landdag was gehouden: zoo iels was voor dezen nooit het geval geweest; daardoor
geraakten de bijzondere zaken dezer Provincie in verwarring, en de dienst der Genera-
liteit leed er grootelijks onder, vernjils geene gelden voor den oorlog te water en te
lande werden toegestaan, veel min opgebracht. Op dezen grond zou men den Prins
verzoeken, het Hof van
Gelderland te bewegen, om ten spoedigste eenen Landdag te
beleggen, en de Raad van State zou middelerwijl door den Tresorier-Generaal eene In-
structie laten ontwerpen voor diegenen zijner leden, die aldaar de belangen der Gene-
raliteit zouden gaan bepleiten 7. — Bepaaldelijk het Kwartier van
Nijmegen was het,
hetwelk door steeds te weigeren het onderhoud der compagnie ruiters van
frankenberg

1 Zie hierboven, bl. 223. ) ^ ^^^οΐ. Stat.-Gen. 17 Blei; 18 Juni, 1640.

3 Resol. Stai.-Gen. 3, 17 Mei; 7 Aug. 1640. ^ Resol. Holl. 20 Maart, 1640.

5 Resol. Stai.-Gen. 9 Juli, 1640. ® Resol. Stat.-Gen. 3 Jan. 163Ü.

7 Rml. Stat.-Gen. 4 Juni, 1640.

1639—
J644.

-ocr page 238-

DES VADERLANDS. 255

te dragen, in zijne verplichtingen te kort kwam. Ten laatste ging de Raad van State
er toe over, ten einde het Kwartier tot erkentenis dier schuld te dwingen, twee Heeren,
die buitendien
saiivegarde van den vijand genomen hadden, op te lichten en in het
fort
Crèvecoeur gevangen te zetten. Over deze handelwijze beklaagden zich de Gede-
puteerden van
Gelderland ter Generaliteit in de sterkste bewoordingen: het was niet te
dulden, zeiden zij, dat aan een Gewest, hetwelk onder de Vereenigde Provinciën den
hoogsten titel voerde, en den meesten overlast van den vijand leed, in plaats van erken-
tenis fen mededoogen, zulk een vernederende en wreede behandeling was ten deel ge-
vallen : waren de gevangen genomen Heeren aan eenig vergrijp schuldige dan kwam de
rechtspleging daarover aan niemand behalve
Gelderland zelf toe. Zulk eene handelwyze,
voegden zij er bij, verwekte bij de getrouwe ingezetenen verontwaardiging tegen »de
hooge voorspoedige Regeering," en kon derhalve niet anders dan der Generaliteit zelve
tot nadeel verstrekken i. Dit protest had zoo weinig invloed op Hun Hoog Mögenden,
dat tegen het midden van Augustus nog altijd van
Gelderlands wege over de inbreuk
geklaagd werd, die der soevereiniteit van dat Vorstendom werd aangedaan door de
Generaliteit, die Geldersche ingezetenen in hare gevangenschap hield. De reden was,
dat die Provincie nog altijd in gebreke bleef om aan hare verplichtingen te voldoen:
het schip, dat ten haren koste moest worden uitgerust, lag te
Hellevoetsluis nog even
zoo, als het in het vorige najaar beschadigd was binnengevallen ^, en in December van
hetzelfde jaar begrepen de Staten-Generaal, dat het Kwartier iVt^'meö'eii, hetwelk beweerde
reeds meer betaald te hebben, dan het schuldig was-, en toch, volgens den Raad van
State, verscheidene honderdduizenden aan de Generaliteit schuldig was gebleven, tot
reden gebracht zou moeten worden, en verzochten dat Collegie daartoe het zijne aan te
wenden, hetzij door het Kwartier te bezenden, hetzij door zich in zgn geheel derwaarts
te verplaatsen 3.

Terwijl enkele Provinciën zoo achterlijk waren, en er van de zijde der Generaliteit Daden ter zee.
zoo zeer om redres van het zeewezen geroepen werd, hield niettemin menige kloeke
daad den roem onzer scheepsmacht op. In het voorjaar (van 1640), het is waar, gaven
de Kapiteins
brakel en hasevelt stof tot de klacht, dat zij, bij eene ontmoetiag inet
een elftal vijandelijke fregatten, den Kapitein
pieteh sghrevel in den steek gelaten
hadden, zoodat hij met drie koopvaarders genomen was geworden maar in Juli had
de Vice-Admiraal
de witt, die pas, met jan evehtsen, bangkbrt en den Schout by
nacht
otgolaas gats, in het geschenk van een gouden ketting, eene erkentenis van

' Resol. Stal.-Gen. 21 Juli, 1640. aitsema, II, bi 711, 712.
= Resol Slat.-Gen, 13 Aug. 1640. ^ ^esol. Stat.-Gen. 8 Dec. 1640.

^ Rcsol Stat.-Gen. Q April, 1640.

50*

-ocr page 239-

240 ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1630— vroegere dapperheid ontvangen had ^, van een gevecht tegen 15 schepen te verhalen,
waarin bepaaldelijk hij zelf en de Kapitein
den uil zich hadden onderscheiden: elk
hadden zij een vyandelijk schip veroverd, het eene, dat van den Vice-Admiraal,
matthos
ROMBOUTz, van 56, het andere van 26 stukken; de overige waren uit zee gejaagd. De
Stalen van
Holland overwegende, dat door het straffen van de lafhartigen en het ver-
ceren der dapperen de zaken van den Slaat in wezen werden gehouden, besloten, de
mannelijke dapperheid van
de witt en dew uil, by de gelukkige victorie, door God Al-
machtig verleend, op nieuw met gouden kettingen te erkennen, terwijl de Staten-Generaal
den Vice-Admiraal prezen en aanmoedigden ora lot vermeerdering van zynen roem en
eer op dat spoor voort te gaan. De vlaggen der veroverde schepen, door
de witt en
DEN UIL aangeboden, werden volgens besluit van Hun Hoog Mögenden in de groote zaal
van het Hof opgehangen — In weerwil van deze overwinning bleef het zaak waak-
zaamheid en macht tegen den vijand over te zetten. Wederom werden 50 schepen
gewacht uit
Spanje, naar Vlaanderen heslemd; ja erger nog was, wal tromp later meldde,
dat er wel 40 fregatten uit
Duinkerken stonden te varen, meest met Hollandsch en
Zeeuwsch bootsvolk bemand. Dit bericht, hoezeer op de grootspraak van een gevangen
Duinkerker steunend, maakte niettemin indruk op de Staten van
Holland^, en de uil-
ruslingen te
Duinkerken en de zeescliuimerstochlen, van daar uit ondernomen, hielden
nog altijd niet op Zulk eene onderneming was den vijand in den zomer door lisl
aanvankelijk gelukt, — Reeds tegen het einde van April was men gewaarschuwd, dal
de Duinkerkers op onze rijkgeladen retourschepen, bepaaldelijk die uil
Brazilië gewacht
TR03IPS tocht ^ve'den, het oog hadden Nu gebeurde het in het begin van Juni, vdal vier convooiers,
waarvan drie aan de Oost-Indische Compagnie toekwamen, met een galjoot, uit
Texel
Λvaren uitgezeikl om zich naar Hitland (of de Schetlandsche eilanden) te begeven, mei
bel doel,om aldaar de schepen af te wachten, die, beladen met eene waarde, op om-
streeks tachtig tonnen gouds geschat, uit Oost-Indiën slonden aan te komen. Twee van
die convooiers werden lek, zoodat zij gezamenlgk in de haven van
Hilland inliepen,
waar het gebrek zou hersteld worden. Den nu kwamen er tien schepen aan; zij

hadden de geschutpoorten gesïolen en lieten de vlag der Vereenigde Provinciën waaien.

1 Resol. Stat.-Gcn. 13 Juli, 1640.

^ Resol. Stat.-Gen. 21, 26, 27, 30 Juli, 1040. Resol Hall. 20, 21 Juli, 1640. Ecliter gaf
ook bij dit gevecht het gedrag van een viertal kapiteins stof tot bedenking
[Resol. Siat.-Gen.
26
Juli, 1640). In bet begin van October en in November bad men weder bericht van vijan-
delijke bodems door
xnomp veroverd (ßeso/. Stat.-Gen, 2 Oct,; 14 Kov. 1640).'

3 Resol. Stat.-Gen. 11, 30 Aug. 1640. Resol. Holl. 12 Sept. 1640. , j

< RcsoL Stat.-Gen. 3 Dcc. 1640. . & Resol Stat.-Gen. 28 April, 1640.

naar Ililland.

-ocr page 240-

DES VADERLANDS. 259

Doch dit was bedrog: het ^varen Tijandelijke schepen, en nadat vóór elk onzer vier
schepen twee hunner post gevat hadden en de twee overige voor den mond der haven
gelaten waren, begonnen zij de vijandelykheden, en het gevolg was, dal twee Neder-
landsche schepen verbrand en de twee andere veroverd werden: de galjoot, onder dc
rotsen verscholen gebleven, ontkwam het, en bracht, met eenig volk, uil de verbrande
schepen gered, het treurige bericht herwaarts. Dit geval woog zwaar bij de Oost-
Indische Compagnie. Het was haar niet onbekend, dat
Hitland hel punt was, waar ,
ook de Engelschen, die steeds uiterst jaloersch op onze Oost-Indische Compagnie waren,
door welke zij zich verongelykt achtten, zoo gaarne onze retourschepen zouden over-
vallen 1. Thans was, docht den Bewindhebbers, het oogenblik daar, dat hare schepen
door verecnigd Spaansch en Engelsch geweld zouden besprongen worden. Dus zonden
zij dadelijk vijf Gecommitteerden met haren Advokaat naar
^s Gravenhage, om aan de
Slalen-Generaal de zaak mede te deelen, en ten einde Ie doen gevoelen, dat zij haar i

alleen niet raakte, Hun Hoog Mögenden voor te dragen, dat de schepen van West-Indië
en Guinea, die langs denzelfden weg herwaarts stonden te komen, hetzelfde gevaar
liepen, vermits de vyand de seinen kende, die de onzen gebruikten, en dat ook de
groote visscherij bedreigd werd. Op deze overwegingen bouwden zij het voorstel, dal
de Luitenant-Admiraal
tromp met twaalf schepen, die zy aanwezen, in allerijl naar
Jlilland zou gezonden worden. Hun Hoog Mögenden, het gewicht der zaak mede
bevroedende, aarzelden niet, den Luitenant-Admiraal te machtigen, niet alleen met de
schepen, die de Compagnie bedoeld had, maar met alle bodems, die hij buitendien
samenbrengen kon, naar
Uitland te stevenen. De Heeren van Holland vonden er eersl
zwarigheid in, om ook de vier convooiers, voor de groote visscherij bestemd, mede te
laten gaan, maar later stemden zij daarin toe. Dus ging
tromp met niet minder dan
19 schepen op den vyand wraak nemen Veel gelegenheid verleende hem intusschen
de vijand niet, om iets belangrijks uit te richten; maar vóór het einde van Juli waren
de Oost-Indische retourschepen in veilige haven, en alzoo kon hel hoofddoel zijner taak
alstoen bereikt geacht worden, en hij zich weder op de Kust ter beschikking van Zijne
Hoogheid stellen

Inderdaad die tocht van tromp naar Hitland was weder een inbreuk op den gestelden
regel, dat, onder geen voorwendsel hoegenaamd, eenige schepen, lol de bezetting der
Kust bestemd, lot een ander doeleinde zouden worden aangewend. Maar dit geval strekt
levens ten bewijs, hoe noodig dergelijke inbreuk wezen kon: immers zou het geene
dwaasheid geweest zijn eene waarde van acht millioen prijs, te geven, en met denzelfden
slag den vijand le verrijken, en de inlandsche Compagnie, wier rijkdom hel Land zoo
zeer te stade kwam, eene uiterst gevoelige winstderving te berokkenen? Intusschen de

' aitsema , II, bl. 603. 2 Ile&oK Holl 25 Juni; 5 Juli, 1640. Resol Slat.- Gen. 29 Juli, 1640.

-ocr page 241-

240 ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1039— Staten-Generaal steunden het besluit, waarbij zij tromp met die taak belastten, τοογ-
1644!,

zeker len einde hunne nauwgezetheid te paaien, met deze overweging, dat men ihans kans
had den vijand op eene zekere plaats te vinden, waar men hem met kracht zou kunnen
aantasten en mogelyk vernielen. Dit voorzeker was steeds de eerste der bedoelingen,
waarmede de zeemacht aangehouden werd. Ook verwittigden zij den Prins van
Oranje
in het leger dadelijk van hun genomen besluit, en verzochten hem een goed aantal
musketiers af te slaan om op de schepen, naar
Hitland bestemd, Ie worden gebruikt i.

Ook had de Prins van Oranje gedurende dit saizoen weinig dienst van de kustschepen
Ie vergen, daar zijn tocht naar
Vlaanderen lot geene uitkomsten hoegenaamd leidde.

Volgens de gemaakte bepalingen ^ werden reeds tegen het einde van Maart (1640)
'sPrinsen tocht orders gegeven om de bruggen, ponten, sloepen en allerlei krijgsbenoodigdheden op te
naar aan eenden, werwaarts Zijne Hoogheid goed zou vinden Doch wegens de kwade betaling,
die de verhuurders van schepen en wagens te duchtén hadden, ging de uitvoering zeer
langzaam in het werk. Het Collegie ter Admiraliteit Ie
Rotterdam^ wien het uitrusten
en bemannen der benoodigde legerpleiten was opgedragen, verzocht, hoezeer te vergeefs,
wegens onvermogen daarvan verschoond te blijven \ Doch
Holland was, volgens de
uitnoodiging der Staten-Generaal, vóór het einde van April gereed met alles wat noodig
was om de waardgelders op de been te krijgen — Omstreeks het begin van Mei waren
de artillerietrein, de pionniers en andere legerbedienden bij
Dordrecht bijeen, vanwaar
zij zich den dier maand te scheep naar
Rammekens begaven, werwaarts ook de

troepen, mede te scheep, van verschillende punten samenkwamen. Spoedig was ook de
Prins aldaar, en den Mei ging het leger te
Philippine aan wal Den dag te

voren had Zijne Hoogheid den Veldmaarschalk willem van Nassau op weg naar Sluis
gezonden, om in die streek met eene genoegzame macht post te vatten, len einde den
toevoer der benoodigdheden voor het leger te verzekeren. De Graaf bracht dit bevel
len uitvoer. De Prins zelf Irok met het leger van
Philippine naar Assenede. Hier
vernam hij, dat wel de Kardinaal-Infant zich te
Gend bevond, en het kanaal, hetwelk
van
Sas mn Gend naar die stad loopt, goed bewaakt was, maar dat de bevelhebber van
het Spaansche leger, de Graaf
des fontaines, nog eerst op weg was om Brugge van
genoegzame bezetting legen verrassching te gaan voorzien, terwijl buitendien een deel
van het Spaansche leger op de Fransche grenzen tegen den Maarschalk
de chatiliion
was afgezonden. In het vertrouwen, dat het Brabanlsche leger voor het grootste ge-

1 ResoL Holl. 25 Juni, 1640. | = Zie hierboven, bl. 220—224.
3
Resol. Siat.-Gen. 22 Maart, 1640. Resol. Slat.-Gen. 30 Blaart; 6 Apr. 1640.

5 ResoL Stat.-Gen. 5 April, 1640. Resol. Holl. 13, 14, 16 April, 1640.

6 Resol. Stat.-Gen. 3,5, 17 Mei, 1640.

-ocr page 242-

DES VADERLANDS. 259

deelle door den Prins van Oranje zou worden bezig gehouden, had de Kardinaal de 1639—
riguelieü slechts weinige troepen onder de bevelen van dezen Maarschalk gesteld; de
hoofdmacht van
Frankrijk, onder den Maarschalk de la meilleraie, bood het hoofd
aan de Keizerschen onder
lamboy, den Hertog vajf lorraine en den Generaal beck,
doch zag zich genoodzaakt eenigszins terug te trekken. — De Prins van Oranje dan
moest, zoo hij, volgens hel met
Frankrijk beraamde plan, Brugge wilde innemen,
geen tijd verliezen. Dadelijk derhalve zond hij Graaf
Hendrik Casimir, Stadhouder van
Friesland, uit Assenede voorwaarts met den last om de vaart tusschen Gend en Brugge
over te trekken, ten einde in staat te zijn deze stad, terwijl de Prins haar van de
noordzijde aanviel, in den rug aan te tasten en tegelijk den troepen van
des rontaiives
den toegang af te snijden: waartoe hij ook, door den dijk by Plaschendale (tusschen
Brugge en Ostende) te doorsteken, het land onder water zetten moest. Graaf Hendriks
onderneming gelukte niet. Te vergeefs poogde hij, den Mei, twaalf uren lang

herhaaldelijk de Vaart in de nabijheid van Brugge over te komen; maar de tegenstand,
dien hij vond, was zoo krachtig, dat hij hel ten laatste, na vrij wat volks verloren te
hebben, moest opgeven Dus was ook de Prins genoodzaakt van zijn voornemen tegen
Brugge af te zien. Hij sloeg zich neder te Maldeghem [\x\ssc\\Qn Philippine en Brugge),
en trachtte nu de forten St. Donaas en Sl. Joh in de nabijheid van »S/iiiV te veroveren
eene onderneming, die hij reeds door Graaf
willem voorbereid had willen zien, welke
echter daartoe geene gelegenheid gehad had. Ook deze en andere pogingen mislukten
wegens de waakzaamheid, die de vyand allerwege in acht nam. En niet alleen hoedden
de Spaanschen, door de gevi'apende boeren krachlig ondersteund, zich voor overval;
maar ook bedreigden zij intusschen onze grenzen. Zoo moest de Prins
uauterive met
40 compagniën voetvolk afzenden, om hen te beletten iels tegen
Breda, waarvan die
veldheer Goeverneur was, te ondernemen Te
Bommel broedde verraad, weshalve '
den Kolonel
van randwijk, wien de Prins de bewaking van den Rijn en de Maas had
opgedragen^, door de Staten-Generaal gelast werd het garnizoen aldaar te versterken
Nog meer dan eens moesten Hun Hoog Mögenden in dit saizoen hunne waakzaamheid
loonen door waarschuwingen te doen toekomen aan de bevelhebbers van verschillende
fronlierplaatsen, die met inval bedreigd werden

De Prins dan, ziende dat hij, te Maldeghem gelegerd blijvende, niets kon uitrichten,
Irok van daar den Juni op, met het doel om eene poging te doen ten einde i/w/ii

Ie hemachligen. Den eersten Juli was hij met het leger weder te scheep voor PAi/i/j/ime,

' aitsema, II, bi. G73. Mem. de Fred. IIc7iri, p. 262—261. ^ aitsema, 11, hl. 703.

^ Méin. de Fréd. Hetiri, p. 2G8. ^ Mém. de Fred. Henri, ρ. 262. aitsema, 11, bi. 073.
® ncsol, Slat.-Gcn. 25, 29 Mei, 1040. " Resol. Slnl.-Gcn. 17, 19, 27 Juni, 1040.

-ocr page 243-

240 ALGEMEENS GESCHIEDENIS

1639— en Iwee dagen later had hy zijn kwartier gevestigd te/iw^iiaeri i. Graaf Hendrik gasihir
1044,

had in last gekregen de Bloerschans aan de eene zijde van Hulst aan te tasten, terwijl
Zijne poging ^ '

om ïiuisi te be-ΙΙΛUTERIVE het fort Nossau zou bestormen. De Graaf, vóór de 3Ioerschans komende, be-

° ' speurde, dat de bezetting versterkt Avas geworden, en deed dus geen dadelijken aanval,
hetgeen trouwens ook wegens het onstuimige weder niet raadzaam was.
Hauterive,
daarentegen, nam het ïovl Nassau in, maar, bemerkende dat Graaf Hendrik de ü/oemäam^
niet aantastte, zette hij zijne overwinning niet voort, hoezeer zijn last medebracht, dat
hij, na het fort
Nassau, zich nog van zekere redoute meester zou maken, wier bezit
de Prins noodzakelijk achtte om het beleg om
Hulst te kunnen slaan. Alsnu trachtte
Graaf
Hendrik in den nacht tusschen den en den Juli zich van die redoute meester
te maken, maar de Spanjaarden waren intusschen op dat punt sterk in aantal vermeerderd,
en hadden den toegang door insnydingen bemoeilykt. Terwijl Graaf
Hendrik bezig was
deze moeilijkheden te boven te komen, zag hij zich in den rug aangevallen; zijne bende
werd volkomen geslagen; verscheidene Friesche Grooten sneuvelden, en de Graaf zelf
Graaf HENDHiK werd doodelijk gewond. Den l^^^n Ju|i overleed hij in het fort in den polder van
Namen, werwaarts hy vervoerd was geworden — Intusschen was de krijgsmacht der Span-
jaarden in die oorden steeds talrijker geworden, en niet alleen dit, maar zij was zoo
gelegerd, dat er aan het berennen van Buist niet te denken viel. Dus werd het furt
Nassau weder verlaten, en scheepte zich het leger weldra in naar Bergen op Zoom,
van waar het naar den Maaskant optrok. Hiermede had de Prins ten doel, het leger des
vijands zich achterna te lokken, en den Kardinaal-Infant te beletten om nog meer troepen
tot het ontzet van
Atrecht aan te wenden, tot welks belegering zich de Franschen
legerhoofden
cuatillon en meilleraie vereenigd hadden. Den Juli te Gi^ave aan-

gekomen, vatle de Prins het plan op om eene poging tol verovering van GeWer te wagen,
in de nabijheid van welke vesting hij den οΟβ'^η aankwam. Het hooge water en de sterke
bezetting deden hem echter ook van dit voornemen afzien. Met veel moeite, wegens
den staat der wegen, bracht hij alsnu zijne troepen naar
Rijnsberg. De Graaf des
fontaines
was in dezelfde richting tot aan Venloo opgetrokken. In zoo verre dus had
de Prins zijn doel bereikt. Nadat de Franschen
Atrecht hadden ingenomen, trok hij
tegen het eind van Augustus naar
Grave

Weinig voorwaar was er ditmaal met een leger van 22,000 man voetvolk en vijfde-
halfduizend man ruitery uitgericht. Op het veld, waarop hy zich had bevonden, was

^ Deze data blijken uit aan de Staten-Generaal geschreven brieven {Resol, StaL-Gen. 3,7 Juli, 1640).

2 liesol. Stat.~Gcn. l4Juh, 1640. aitsejia, II, 1)1.703, 704. 3Iém. dc Fred. Henri, γ. 209—215.

3 Mem. de Fréd. Henri, ρ. 275—277. aitsema, II, bl. 706. Resol. Slat.-Gen, 4, 21, 2SAug.j
3, 11 Sept. 1640.

CASIMIR sneuvelt.

-ocr page 244-

DES VADERLANDS. 241

het ook waarlgk niet mogelgk geweest, meer uit Ie richten. Maar zou de Prins niet 1639—
aan de mogelijkheid gedacht hebben, dat er zich gebeurtenissen konden opdoen, die
hem eene aanleiding gaven om met zijne krijgsmacht elders op te treden?
aitsema, in
het verhaal van de toebereidselen tot den tocht, gebruikt de veelbeteekenende uitdrukking:
»zoodanig
rendezvous voor den trein was er ook in het jaar 1600, toen Prins maïrits
naar Vlaanderen ging." En straks daarna gewaagt hij van »groole schepen, geschikt
om buiten
Duins te gaan," en voegt er bij: «waaruit men wel kon opmaken, dat het
dessein was op een kwartier van
Vlaanderen builen Duins'^ Wat hiervan zijn moge,
de hertog van
kigiielieu zal den Prins liefst in Vlaanderen gezien hebben: waartoe zou
hij anders die inwilliging in het plan van den veldtocht hebben toegestaan, dat de in
Vlaanderen te veroveren plaatsen aan de Republiek zouden gelalen worden, al behoorden
zij ook tot het aandeel, in 1655 aan
Frankrijk voorbehouden? ^ Dat de kuslschepen,
die noodig zouden geweest zijn om het leger te dekken, zoo het ingescheept ware ge-
worden »naar een kwartier van
Vlaanderen buiten Duins,in weerwil van de her-
haalde aanmaning van den Prins, niet tijdig onder de vlag geweest waren, was derhalve
geene onverschillige zaak geweest. Toen Zijne Hoogheid in het begin van September
met het leger Ie
Grave gekomen was, waren er andere, zijnen persoon en Huis in het

bijzonder rakende belangen, die hem naar Gravenhage riei^en, weshalve hij er opuit Het veldleger
, ' . , 1 . 1 · opgebroken.

was, om de troepen uiteen te laten gaan en ze weder m hunne garnizoenen te ver-
deelen.

Bij brief van den »δ»'«'" September, uit Grave geschreven, gaven de Gedeputeerden te
velde den Stalen-Generaal in bedenking, of men er niet toe zou overgaan om de waard-
gelders af te danken. — Dit was zoo goed alsof zij aankondigden, dat de troepen, die de
waardgelders in de garnizoenen vervingen , welhaast derwaarts terug stonden te keeren. —
De Slaten-Generaal verstonden, op dien voorslag, dat het saizoen reeds te ver verloopen
was om nog eenig aanmerkelijk voordeel op den vijand te behalen; dat ook de Koning
van
Frankrijk op het punt was zyne legers uit het veld terug te trekken; dat de ziek-
ten, in het najaar gewoon, zich reeds in het leger begonnen te vertoonen, en dat,
zoo de troepen de garnizoenen betrokken, zg te eerder in den vereischten staat konden
gebracht worden om in het volgende voorjaar vroegtijdig te velde te trekken. Op al

' aitsema, II, bl. 673.

^ Er werden in dezen tijd door pachters en koninklijke beambten in het Prinsdom Orange
maatregelen genomen, die Prins frederik in strijd achtte met zijne soevereine rechten. De Staten
«tonden Zijner Hoogheid toe, tot het uit den weg ruimen dezer moeilijkheden den dienst Vau
dm Secretaris hunner Ambassade,
joiian van kuskekken , te gebruiken, eu dezen den Koning eu
den Kardinaal over de zaak te laten spreken
[Resol. Stat-Gen. 14 Juni, 1640). Deze zaak echter
schijnt in geen verband met eenig Staatsbelang van algemeenen aard gestaan te hebben.

III Deel 5 Stuk. 51

i

-ocr page 245-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— deze gronden besloten zij, de waardgelders af te danken en de vier regimenten, in het
voorjaar aangenomen, wier diensttyd thans ten einde was, te ontslaan i. Tevens wenschten
zij Zijner Hoogheid voor te slaan, het geheele leger ten spoedigste op te breken
Eenigermale in strijd met de bedoeling, door Hun Hoog Mögenden den Koning van
Frankrijk toegeschreven, scheen het verzoek, door brasset acht dagen later gedaan,
dat de Staten hun leger nog tot den eersten Novernber te velde zouden laten. Hij
voegde er bij, dat de komst van eenen gewonen Ambassadeur op handen was De
Heer
d'amontost stond naar Genua te vertrekken; -^maar de Heer de la thuillerie zou
binnen kort de sedert
d'estampes' vertrek onvervulde plaats komen bekleeden

Den 25®'®" Oclober nam d'amontost afscheid, met de vermaning dat onze troepen
in het aanstaande voorjaar tijdig te veld mochten komen, en den wensch, dat onze
Komst van een wapenen alsdan meer voorspoed, dan in den verleden zomer, mochten hebben Den
sehen ^^AmbassL November (1640) was de nieuwe Ambassadeur te Rotterdam aangekomen. Op ver-
zoek van Hun Hoog Mögenden stelde de jonge Prins
willem zich aan het hoofd der
Commissie uit hun midden, die den Gezant aan de
Hoornbrug ging afhalen

De Prins van Oranje intusschen had geene zwarigheid gemaakt om te handelen vol-
gens het verzoek van Hun Hoog Mögenden, hetwelk hij hun zelf in den mond had
gegeven. Hy stelde nog vóór het einde van September order op het afdanken der
waardgelders en het scheiden van het leger; alleenlijk wenschte hy aan den Raad van
State opgedragen te zien de vier regimenten te ontslaan Doch het verlangen van
den Koning van
Frankrijk, door brasset medegedeeld, werd nog nader aangedrongen
door brieven van den Kardinaal
de righelieu en den Minister de ghavigny, die door
het te velde blijven van onze armee de gemaakte verovering van
Atrecht te beter be-
geerden te verzekeren. De Staten-Generaal meenden de vervulling van dat verlangen
met de uitvoering van hun besluit aangaande de ontbinding van het veldleger dus overeen
te kunnen brengen, dat zg den Prins verzochten, het voetvolk by geheele regimenten
in de grenssteden te leggen in dier voege dat zij binnen weinig tijds weder bijéén en

1 Zie hiervoor, p. 223. = Resol.Stat.-Gen. 11 Sept. 1640. » üeso/. 19 Sept. löéO.

^ In Juni, 1639, had de Markies d'estampes, reeds te Parijs, schriftelijk en tevens bij monde
van eenen edelman afscheid van Hun Hoog Mögenden genomen. De teruggeroepen Gezant kreeg
toen eene vereering van 4000 gulden
{Resol. Stat.-Gen. 18, 20, 23 Juni, 1639). In Sept. 1640
kreeg
br\s8ET eene vereering van 600 gulden {Resol. Stat.-Gen. 15 Sept. 1640).

Resol. Stat.-Gen. 23 Oct. 1640. Den 27''·^" Mei 1639 hadden de Staten den Heer d'amontost
een gouden ketting ter waarde van 1200 gulden ten geschenke gegeven {Resol. Stat.-Gen. 27 Mei, 1639).

6 Resol Stat,-Gen. 5, 6, 10 Nov. 1640. ^ Resol. Stat.-Gen. 20 Sept. 1640.

-ocr page 246-

DES VADERLANDS. 245

te velde gebracht loonden worden i. Werkelijk vóórdat de maand September ten 1639—
einde was, was het leger ontbonden, en de Prins van Oranje te 'ä Gravenhage terug

Zoo kon zich de Prins dan alsnu onverdeeld aan de bemoeiingen wijden, die al zgne
aandacht vorderden. Eene derzelven betrof de vervulling van hel sinls den dood van
Graaf
Hendrik Casimir openslaande Stadhouderschap van Friesland, en van Stad en
Landen
en Drenthe.

Den SQä^®'^ Juli (1640) stelde de president der Stalen-Generaal (loenmaals de Heer Gedeputeerden
van noordwijk) voor, of, vermits het Stadhouderschap van Friesland en dal van maj naar Leeu-
Groningen en Ommelanden waren opengevallen, Hun Hoog Mögenden niet goed zouden j^j·^^^^ gezonden
vinden, aan de Stalen van die beide Provinciën aan te bevelen, het Stadhouderschap

sen verkiezing tot

aan Zijne Hoogheid den Prins van Oranje op te dragen, opdat alle de zeven Provinciën Stadhouder te be-

vorderen.

onder éénen Stadhouder mochten komen, gelijk zulks onder Prins willem den Eersten
geweest was, en daardoor » de staat dezer Landen in vaster stand mocht worden gebracht."
Hun Hoog Mögenden vereenigden zich met dit voorstel, en besloten eerst aan de Stalen
dier twee Provinciën te schrijven, maar, twee dagen later, lot dezelven een tweetal
Gedeputeerden, met name de Heeren
arnhem en renswoube, te zenden, om de be-
noeming van Zijne Hoogheid te bevorderen. Bij elk dezer besluiten lieten de Gedepu-
teerden van
Friesland en van Stad en Landen aanteekenen, dat zij begrepen hadden
daartoe niet te moeten medewerken, daar zij de zaak geheel en al aan hunne lastgevers
overlieten — Welken toestand vonden de Gecommitteerden der Slaten-Gcneraal in de
Provincie, welke gezindheid bij de Staten van
Friesland?

Om aan den maatregel, in het najaar van 1657 in Friesland genomen volledige Binnenlandsche

. . toestand in FnVi-

uilvoering te geven, moesten de leden van den Raad van State, die zich toen lü die w. '
Provincie bevonden, aldaar nog vertoeven; ja zelfs verzochten zij met de overkomst van
nog eenige hunner medeleden, bepaaldelijk uit
Holland, van welke Provincie er niet
een enkele in
Friesland was versterkt te worden. Tevens verlangden zij, dat de
troepen aldaar weder lot dezelfde sterkte gebracht zouden worden, die zij in het voorjaar
gehad hadden 6. — Deze aanvragen bewezen wel, dat de zaken zich nog niet naar

1 Resol Stat.~Gen. 21 Sept. 1640. Rcsol Holl. 20, 21 Sept. 1640.

2 Resol. Stat.-Gen. 29 Sept. 1640. Resol. Holl, 28 Sept. 1640.

3 Resol. Stat.-Gen. 29, 31 Juli; 1 Aug. 1640.

^ Zie hierboven, bl, 30—32. ° Zie hierboven, Koot 1, op bl. 31. '

^ Resol. Slat.-Gen. 7 Oct. 1637. Bij de nieuwe verandering van de Magistraat in Friesland
gaf ook de vertegenwoordiging dezer Provincie in de Staten-Generaal ongelegenheid. Hun Hoog
Mögenden -waren van meening, dat die verandering de benoemingen, te voren geschied, niet te
Diet deed. Op dezen grond bleven zij, en dc Stad
Harlingen hield zich aan dezelfde meening,

51*

-ocr page 247-

.2,74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639—

1644.

wensch lieten regelen, en de Raad van State dch in zgne hoop bedrogen zag, dat de
»goede Leden" der Staten het zoo ver zouden weten te brengen, dat men legen de
» ongevoeglijke Leden" geen andere maatregelen zou behoeven te nemen. Reeds vraagden
zich de Staten-generaal af, of de dienst, de eer en het geldelijk belang van het Land
niet vereischten, dat in den staat van zaken in
Friesland anders werd voorzien i.
Inderdaad, de nieuwe Volmachten waren even onwillig om belastingen toe te staan, als
de vorige, en soms moest de Raad van State hen met soldaten uit hunne huizen laten
halen, als ze niet ter vergadering wilden verschijnen j ja het Landhuis met krijgsvolk
bezetten om ze lot het nemen van een besluit te dwingen — In Januari 1658 klaagde
de Raad van State in
Friesland, bij eene propositie aan de Staten van dit Gewest ge-
richt, dat de Landdag, nu reeds gedurende een jaar lang, niets anders was dan een
strijdperk tusschen twee partijen, tot belangrijke benadeeling van de belangen der inge-
zetenen en lot verkrachting van hetgeen heilig en onverbrekelijk behoorde geacht te
wezen, in dier voege dat de vrijheid door weinige personen werd onderdrukt, wetten
en rechten met voeten getreden, 's Lands middelen vernietigd, en ambten en bedieningen
op beloften van vermindering der lasten aan onwaardigen Averden vergeven. De aan-
zienlijken, die bij den tegenwoordigen staat van zaken hunne rekening niet vonden,
waren er reeds op bedacht om de Provincie te verlaten, liever dan zich aan de ernstige
gevaren bloot te stellen, die zulk een toestand deed duchten. Dus was het hoog noodig,
dat de eer- en baatzucht dergenen, die zulk eene ramp veroorzaakten, op gezag van
den Raad van State door goede reglementen werd bedwongen. Om deze vast te stellen
verzocht hel Collegie de medewerking van den Landdag, dien het, ten einde den te
nemen besluiten de algemeene goedkeuring Ie verzekeren, met eenige nieuwe leden
versterkt wenschle Ie zien. — Werkelijk werden er alsnu eenige punten tot vestiging
eener betere order voorgeslagen en in overweging genomen. De Ie
^s Gravenhage ge-
bleven leden van den Raad van State lieten hunne aandacht over die punlen gaan, en
deeldên daarover hunne bedenkingen aan hunne medeleden in
Friesland mede Den
eersten Maart (1658) werden eenige besluiten genomen, die geschikt waren om verbe-
tering in de opbrengst der Generaliteitslasten Ie brengen. De Heeren van den Raad
van State begaven zich daarop naar '5
Gravenhage, waar het Collegie zich door Hun
Hoog Mögenden de machtiging verleend zag om in overleg met Zijne Hoogheid ten

den Heer keth als Frieslands Gedeputeerde in hun midden erkennen, niettegenstaande de Heer
veltoniel als nieuwe Gedeputeerde hun door de Staten van Friesland was toegezonden. Ten slotte
echter moest de Heer
keth liet opgeven, daar de Staten zijner Provincie hem niet betaalden
{Resol. StaL-Gen, 21,22Sept.; ]6 0ct.; 11, 30Nov. 1637. 24 Maart, 1638. aitsema, bl. 472, 473).

J Resol Siat.~Gen. 3 Deo. 1637. aitsema, bl. 470, 471, 473.

2 AITSEMA, bl. 468. 3 JHesol. Stat-Gen. 1 Maart, 1638.

-ocr page 248-

DES VADERLANDS.

aanzien van de punten, die in Friesland nog onafgedaan waren, de noodige beschik-
kingen Ie nemen i. Spoedig begaven zich weder eenige Heeren van den Raad naar
Leeuwarden, alwaar zy thans woorden van goedkeuring en lof tot de Staten konden
spreken, en het vertrouwen uitdrukten, dat de Friezen voorlaan het voorbeeld der andere
Provinciën zouden volgen , die de in haren boezem onlstaande misverstanden steeds binnen
zulke grenzen hielden, dat zy den openbaren dienst niet belemmerden noch de rust der
ingezetenen verstoorden. — Den 14·^®" Juli (1658) waren de Heeren van den Raad van
State uit Friesland in den Haag terug; dien dag toch deden zij verslag van hetgeen
aldaar verricht was, en een degelijk besluit van de Friesche Staten verzekerde nagenoeg
de betaling van
Frieslands quote in de lasten der Generaliteit

Alzoo waren de gemoederen in Friesland op het tgdstip van Hendrik, casibiius dood
lamelijk rustig, en de vrienden van wijlen dezen Stadhouder konden zich in de bedie-
ningen, die zij, daar de Raadsbestelling in 1657 aan den Stadhouder opgedragen was
aan hem te danken hadden, bevestigd achten. Kon zijn broeder, Graaf
willemfrederik,
dezen het behoud hunner betrekking waarborgen, dan zouden zij genegen bevonden
worden om hunnen invloed te gebruiken ten einde hem, en niet den Prins van
Oranje,
lot het Stadhouderschap te doen verkiezen. De overweging hiervan leidde Graaf willem
FREDERiKLS slaalkunde. Hij was met het lijk van zijnen broeder en mei een aanbevelings-
brief, door den overledene op het leger zijner smarle geschreven^, naar
Friesland ge-
trokken , en daar er terstond een Landdag was uitgeschreven, zoo werden de leden dezer
Graaf witLEsr
Vergadering door de hofbeambten van den overledene, die onmiddellijk door Graaf ayillem nassau wo^nu
in dienst werden genomen, bewogen om dezen tot Stadhouder te verkiezen. De P"ns
van
Oranje had hem onder de hand te kennen laten geven, dal hy beter zou doen,
zoo hij den Prins het Stadhouderschap der beide Provinciën overliet, en zich met de
waardigheid van
Luilenant-Stadhouder, op welke hij dan rekenen mocht, vergenoegde.
Doch hij ontveinsde niet, dat hij naar het Stadhouderschap stond, en verklaarde liever
kapitein, dan luitenant te willen wezen. De Staten van
Friesland derhalve, den eersten
Augustus (1640) bijeengekomen, brachten reeds den hunne keuze op Graaf
willem
uil. Dadelijk vaardigden zij bovendien eenigen uit hun midden af naar die van Stad
en Landen. De Heeren
van arnhem en van renswoude, die Ie laat te Leeuwarden
waren aangekomen, om ook maar aan te vangen, iets voor 'den Prins te doen, begaven
zich inlusschen mede naar
Groningen, Hier slaagden zij beter, hoezeer het minder aan
hunnen ijver, dan aan de gelegenheid der zaken in dat Gewest toe te schrijven was,de
Prins van

dat Prins frederik Hendrik aldaar verkozen werd. In de Slad, namelijk, was men ^oor Jg^'^än
---_____ Landen, en vau

' licml StaU-Gen. 9 April, 1638.

- Rcsol Slat.-Gen. 14 Juli, 1640. aitsema, 11, bl. 581—586.

^ krclm. de la Mais. d'Or. l.I. p. 260.

245

1039—
1044.

Drente.

3 AITSEMA, II, bl. 468.

-ocr page 249-

.2,74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639—

1644.

Graaf willem gestemd; doch de Ommelanden waren voor .den Prins. By de gedurige
geschillen nu, die er lusschen de Stad en de
Ommelanden bestonden, en die te 'sGra-
venhage
werden uitgewezen, vreesde de Stad, dat de Ommelanden tegen haar in den
Prins een Ie sterken steun zouden vinden, zoo zij dezen Vorst bij de verkiezing ware
voorbijgegaan. Deze bedenking was haar grond genoeg om den Prins mede hare slem
te geven. Bgna waren de
Ommelanden, toen zij deze gezindheid van de Stad vernamen,
omgeslagen; doch weldra kozen zij de partij om bij hun eerst gevoelen te blijven, en
werd de Prins in de maand October tot de Stadhouderlijke waardigheid verkozen, onder
voorwaarde dat hij geenen plaatsvervanger zou stellen, en aan de Stad de vrije Raads-
bestelling zou laten. Het Landschap
Drente, alwaar de invloed van den Heer van eghteiv
zeer veel gold, had reeds in het begin van Augustus het Goeverneurschap aan den
Prins opgedragen, en de Staten-Generaal gaven hem het Goeverneurschap over
Wedde
en Westwoldingerland, welke streek door de Generaliteit werd bestuurd.

Gevolgen van De poging van den Prins om in Friesland tot Stadiiouder benoemd te worden, gaf
ΐΒΚϋΕΕίκΓ^^ν™ verwanten van den nu gekozen Graaf groot ongenoegen. De Gravinne weduwe,

kiGzing. gijne moeder, eene geboren Hertogin van Brunswijk, kon het kwalgk verduwen, dal

men het bloed van haren man en zoon, beiden in het veld vergoten, zoo weinig lelde
en aan haren overgeblevenen zoon het Stadhouderschap niet gunde Maar wederkeerig
werd den Friezen door het Haagsche Hof kwalijk genomen, dat zij den Prins niet ge-
kozen hadden. Den September (1640) verzocht dc Heer
m'^alta bij de Staten-
Generaal acte van hetgeen bij gelegenheid van de afvaardiging der Heeren
arnhem en
RENSwouDE was voorgevalleu, daar hij van alle kanten beschuldigd werd, alsof hy den
wensch der Vergadering, dat het Goevernement in alle Provinciën onder één hoofd
werd gesteld, had tegengewerkt, en alsof hij zou gezegd hebben, dat, men mocht doen
wat men wilde. Graaf
willem nielteinin Stadhouder van Friesland zou worden. Dit
ontkende hij ten sterkste, en hem werd de verlangde acte verstrekt

Had de Heer walta het dan al niet openlijk verklaard, dat het minder raadzaam
was, den Prins tot Stadhouder van alle Provinciën zonder uitzondering te maken, er
waren Friezen, en
aitsema noemt ze met name, te welen: de Secretaris van wijlen
Graaf
Hendrik Casimir, de Heer sohnius, en zijn Hofmeester oostheym, die zulks voor
de vrijheid van den Slaat bedenkelijk noemden. En inderdaad, de omstandigheid, dat
er ten minste ééne Provincie was, die eenen anderen Vorst lot haren Stadhouder had,
getuigde luide, dat de Prins hier te lande geen soort van alleenheerschappij uitoefende,

1 aitsema, 11, 1)1. 700, 707, 708. liesol. Stat.-Gen. 30 Aug.j 25 Sept.; 12 Oct. 1640. De
Prius liet de Staten-Generaal, die de Heeren
arkiiem en renswoüde in September op nieuw naar
Groningc^n gezonden hadden, bedanken voor hetgeen zij aan zijne benoeming aldaar hadden toe-
gebracht
{Resol. Stat.-Gen. 13 Oct. 1640). ^ Jicsol. Stat.-Gen. 14 Sept. 1640.

-ocr page 250-

1639—

1644.

DES VADERLANDS. 247

maar dat zijne waardigheid eeniglijk van de Trije verkiezing der landzalen afhing. Dien
Heeren en anderen in
Friesland werd ook nagegeven, dat zij den Prins bij hel volk in
een ongunstig daglicht geplaatst hadden door van hem te zeggen, dat hij niet zuiver
was in de godsdienstleer, ja, zoo hij al de Paapsche religie niet zocht in te voeren, hij
haar ten minste zeer begunstigde, en zoo hij eenmaal de Soevereinileit verwierf, naar
welke hij stond, de Gereformeerden last zouden lyden Diergelijke uitlatingen werden
als voorwendsel gebruikt om de personen, wien men het voornamelijk weet, dat de Prins
niet gekozen was, hunne stoutheid te doen boelen,
oostheym, die kapitein was, zag
zijne compagnie van de
Willemstad naar de Kruisschans verlegd, en hij zelf kreeg te
's Gravenhage de vermaning, dat hij niet ten Hove of in het gezicht van den Prins had
Ie komen. Graaf
willem zag het regiment, dat hij na zijnen vader en broeder com-
mandeerde , aan den Graaf van
solms gegeven, zoodat hij geen hoogeren rang in het
leger had, dan van Ridmeester Men zocht van het ongenoegen der in 1657 uit de
Regeering verwijderde personen partij te trekken en zette hen op om te 's
Gravenhage
te komen klagen over de nieuwe orde van zaken, waarbij de Raadsbestelling den Sleden
ontnomen en aan den Stadhouder was opgedragen, en menig edelman en eigenerfde uit
de Gooën niet meer ter Statenvergadering werd toegelaten. Doch weldra zagen de op-
geruide lieden in, dat het minder te doen was om hun voldoening te verschaffen, dan
om het den nieuwen Stadhouder moeilijk Ie maken en hem, zoo mogelijk, lol afstand
te nopen. De Heer sonwius werd naar 's
Gravenhage ontboden om zich wegens hetgeen
hem ten laste gelegd werd, voor Hun Hoog Mögenden te komen verantwoorden. Hij
verontschuldigde zich wegens ziekte; ook vonden de Provinciën zwarigheid in zulkeene
onllrekking van den beklaagde aan zgnen bevoegden rechter, en
Holland toonde dui-
delijk met de kwellingen, die men den nieuwen Stadhouder aandeed, niet te maken
te willen hebben. Maar Graaf
willem frederik , die zich zoo bescheiden aanstelde,
dal hij in Januari, 1641, te 'ä
Gravenhage zijnde, zich niet verstoutte om in den Raad
van State zitting te nemen, ontsloeg zoowel
sohnius als oostheym uit zijnen dienst, en

' AiTSEMA, II, bl. 708, 709.

- Graaf HENDRIK van Nassau, Luitenant-Kolonel van een regiment te voet, was in de maand
Maart, 1640,. door de Staten \an
Holland op de nominatie gebracht voor een compagnie Ie paard.
Zijue Hoogheid liet daarop Hun Hoog Mögenden herinneren, dat de cumulatie van militaire ambten
Tormcel verboden was. Niettemin handhaafden de Staten van
Holland hunne nominatie, en ver-
langden, dat den Graaf dispensatie van dat Staatsbesluit gegund werd. Bit verlangen werd door
de Provinciën
Friesland en Stad en Landen ondersteund, onder voorwaarde, dat ook aan hunnen
Stadhouder boven zijn regiment een compagnie werd verleend. Dit Averd goedgevonden en de dis-
pensatie toegestaan
{Resol Stat.-Gen. 16 April, 1640. Resol. Holl. 22, 23 Maart; 13 April, 1640.
aitsema, II, bl. 673.
Arch. de la Maison d'Orange, Sér. II. T. III. ρ. 231).

-ocr page 251-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— ten einde zich eindelyk weder in genade aangenomen en in de rechten, door zynen
1644.

broeder in 1637 Terkregen, legen de opgeruide klagers gehandhaafd te zien, verleende
hij aan Prins
willem het recht om hem in Friesland op te volgen. Hiermede nam de
Prins genoegen, omdat, zoo Graaf
willem afstand gedaan had, waartoe hy zich bereid
had verklaard, deze als het voorwerp van een al te harde behandeling zou beklaagd
zijn geworden, hetgeen den Prins meer kwaad dan goed zou gedaan hebben. Trouwens,
daar nu Prins
willem naar menschelijke berekening het Stadhouderschap van alle Pro-
vinciën zou vereenigen, zoo kon men het Engelsche Hof, om voor hem de hand der
Prinses te verwerven, al wat men dienstig achtte, voorspiegelen i.

De tweede aangelegenheill, die den Prins moest doen verlangen vroegtijdig in het
Plan tot een najaar te 's Gravenhage terug te zijn, was het plan van een huwelijk tusschen zijnen
iprins^'^'^
Willem zoon en eene dochter van den Koning van Groot-Brilannië.

scfe prhfses^"^' ^^^ Koninginne-weduwe van Frankrijk, moeder van de Koningin van Groot-
Brüannië,
was tijdens haar verblyf in den zomer van 1658 in Holland over dat plan
gesproken, en Hare Majesteit, naar het Hof van haren schoonzoon reizende, had op
zich genomen, de zaak te
Londen ter sprake te brengen. Op een gunstigen wind tot
de afvaart wachtende, had zij eenige dagen op het kasteel van
Heenvliet vertoefd; hier
had zg den Heer,
joaw van kerkhoven, welke een tiental jaren te voren door aankoop
in het bezit dier Heerlykheid was gekomen, leeren kennen. Deze Heer derhalve was
de aangewezen persoon om, nadat de zaak genoegzaam voorbereid scheen, van wege
den Prins van
Oranje naar Engeland gezonden te worden, om haar verder tot rijpheid
te brengen. Werkelijk ging hij in November 1639 met zulk eenen last derwaarts
Doch ook de Heer
van sommelsdijk, die omstreeks denzelfden lijd, als Ambassadeur der
Staten, naar
Engeland vertrok 3 ^ werd met deze aangelegenheid gemoeid, en ook tol
het welslagen van de onderhandeling, die tot eene verzwagering van de Huizen van
Oranje en van Stuart moest leiden, was de gang en de uitkomst van somihelsdijks
staatkundige zending van groot belang.
De Heer
van Den November (1639) landde deze Gezant te Gravesand aan. Daags daaraan

buitengewoon kwam aldaar onze gewone Ambassadeur om met hem te beramen, wat tot zijne intrede
Gezant teWe«. ΧοΜίίβίΐ betrekking had. De Stalen hadden het geval voorzien, dal hem, wegens

de verstoordheid van het Engelsche Hof, geene plechtige ontvangst ten deel zou vallen,
en wat
joaghimi hem mededeelde, dat hij zich er op moest voorbereiden, dat hg met
een legenpartijder te doen zou hebben, was wel geschikt om hém op geen feestelijk
onthaal Ie doen rekenen. Niettemin kwam reeds den volgenden dag een edelman met

1 AiTSEMA, bl.' 747, 748. Kronijk v. h. Hist. Gen. XXIV Jaarg., bl. 128—132.
3
AITSEMA, II, bl. 622. ^ 3 Zie hiervoor, bl. 212. ι

-ocr page 252-

. DES VADERLANDS. 277

de boodschap, dat de buitengewone Nederlandsche Gezant zou ontvangen worden op den 1639—

1644.

Toet van alle Ambassadeurs. Werkelijk werd hy met een drietal koninklyke barges

afgehaald, en bij den Tower afgezet, alwaar zich een groot aantal koetsen bevond,

waaronder die van den Franschen en den Venetiaanschen Gezant, om hem naar het

tiideliik voor hem bestemde hótel te geleiden. Reeds den ^Τ»^®!» November bekAvam hij Auaienties bij

^ den Koning,

autlienlie; onder de koetsen, die hem naar het paleis vergezelden, waren er twaalf van

in Londen gevestigde Nederlanders. De zaal was vol; de Koning had de Koningin naast
zich. Met opslaan en zich ontdekken kwam Zijne Majesteit aan geen der eischen van
de grootste hoffelijkheid te kort. De Gezant hield eene korte rede, waarin hij in de
eerste plaats herinnerde, dal de alliantie der Republiek mei den Koning-en zijne voor-
zaten op gemeenschappelijke belangen gegrond was. God had Zijne Majesteit een groot
koning doen geboren worden, en onze kleinheid, die om te beslaan zijne vriendschap
en steun begeerde, kon hem geenen grond tot naijver opleveren; maar wel konden wy
hem veel nut doen door onze houding tegenover den fieren gemeenschappelijken vijand,
die bij onzen ondergang mede over
Engeland zou triomfeeren. Toch hadden Hun Hoog
Mögenden eenige verkoeling bespeurd, waarvan zy geene andere oorzaak vermoeden kon-
den dan de inblazingen van dien vijand. Om Zijne Majesteit geheel tevreden te stellen,
hadden de Stalen den gewonen Gezant een bijzonderen last gegeven, en hem, den spre-
ker, overgezonden, en daartoe verzochten beiden zich later eene bijzondere audiëntie
verleend te zien. — Bij hel overhandigen der geloofsbrieven wendde
sommelsdijk zich
lol de Koningin, en bezwoer haar, als deelende in 'sKonings lot, dat zij, de dochter
van den groolen
hewdrik IV, ons mei hare gunst wilde verplichten ^ en den Prins
van
Oranje liefhebben, die met zooveel roem den voornaamsten last van den oorlog
droeg. — De Koning antwoordde kort, maar in genadige bewoordingen: onze Gezan-
ten, zoo sprak hij, waren welkom; zij zouden hem vinden, gelijk zij hem hadden
leeren kennen, als begeerig naar den voorspoed van onzen Staat. Hel verzochte bij-
zondere gehoor zou hij verleenen. Ook de Koningin gaf te kennen, dat zij den Ge-
zanten bij gelegenheid haren goeden wil wenschte Ie loonen

De Gezant had in zijne toespraak zich beijverd zijn Land klein te maken om des
Konings ontevredenheid af te wenden, en hij had aan zijne raeening eene uitdrukking
gegeven, die in zijne door de Staten vastgestelde Instructie niet Ie vinden was. Hoe

' De Gezant bracht voor de Koningin een geschenk van de Staten mede, bestaande in een
sclioonen stier met 12 koeien. Hare Majesteit had haar verlangen om dezen te bezitten, te kennen
gegeven (zie
Rcsol. Stat.-Gen.).

^ Deze en de volgende bijzonderheden dezer legatie zijn ontleend aan Rapport van den Heere

w. Sommelsdijk aen den Con, v. Gr. Bret. gedaen in de jaren v. 1639 ende 1640 (Archief van
Hilten).

in Deel. 5 Stuk. 1%

-ocr page 253-

1C39—

1644,

250 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

het zij, deze taal en de later aan de Troegere gebeurtenissen ontleende gronden tot
staving van
Engelands belang om ons tegen Spanje te ondersteunen, maakten weinig
indruk op de Engelschen. Zij lachten, zegt
aitsema. i, met dit verhaal van de vorige
lijden. Immers was het in die tijden
Engelands zaak ons, in vereenigingmet i^raw/cnjA;,
te ondersteunen : was toen machtig en boezemde dien beiden Mogendheden vrees in;

doch thans was Frankrijk^ onze bondgenoot, die met ons reeds de Zuidelijke Neder-
landen als een buit verdeeld had, voor
Engeland meer te duchten, dan Spanje, en wij
waren machtig ter zee, aan deze zijde van de linie machtiger dan
Vlaanderen en Spanje,
en aan gene zijde der linie machtiger dan Engeland zelf.

Des namiddags van denzelfden dag werden onze Gezanten ontvangen door de Koninginne-
moeder te
St. James. Zij hadden met haar een langdurig gesprek. Hare Majesteit
betuigde te gevoelen, dat zij groote verplichting aan onzen Staat had, en naar de ge-
legenheid te verlangen om deze hare erkentelgkheid te toonen. Als om den Hollandschen
Heeren het vertrouwen in te boezemen, dat de Koning wel ooren naar hunne veront-
schuldiging van het gebeurde voor
Duins zou hebben, zeide zij, dat Zijne Majesteit
gezegd had, dat onze Admiraal zich in het gevecht als een moedig overste en goed
zeeman gedragen had. Doch
bothwell, die de Gezanten spoedig kwam bezoeken,
stelde de zaak minder schoon voor: }iy klaagde, dat er ten onzen aanzien groot verschil
van gevoelen ten hove heerschte, en dat er zulk een gering besef bestond, hoe belangrijk
Nederlands vriendschap voor Engeland was. Baron pawlet, op een afscheidsbezoek
(want hij ging op het land) er van gewagende, hoe hy velen van zijn naaste bloed in
Nederland had verloren en hoe hij eenigen van zijne zonen, hetgeen, zeide hij, alle
vrome Engelschen behoorden te doen, nog tot den Nederlandschen krijgsdienst bestemde,
betreurde, en zoo sprak daarna nog menig ander edelman lot onzen Gezant, dat men
in zyn vaderland zoo zeer van de oude grondbeginselen was afgeweken, en het grootste
en machtigste deel van 's Konings Raad zich met
Spanje begon te verstaan: men zou,
dit voegde
pawlet er bg, ons aanspreken over de beleediging, 's Konings gezag te
Duins aangedaan; over onze alliantie met Frankrijk^ buiten 'sKonings medeweten ge-
sloten, waarmede men beweerde dat hel traktaat^van
Southampton van onze zijde
verbroken was, en over de ondersteuning, die men meende, dal door
Frankrijk en
ons onder de hand aan de Scholten werd verstrekt. De ons vijandige personen van
's Konings Raad, door
pawlet bedoeld, werden door den Graaf van warwick , onzen
Gezant met name genoemd; het waren de Aartsbisschop,
laud, en de Onderkoning
van
Ierland^ wentworth, en de Markies van Hamilton. De Admiraal van Engeland,
Graaf northümberland, zelf was zoo weinig legen ons ingenomen, dat hg verklaarde,
zich TROMPS gedrag voor
Duins zeer goed te kunnen begrijpen. Evenwel, voegde hij

» II, bl. 621.

tmÊÈÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÈÊ

-ocr page 254-

DES VADERLANDS. 251

1639-

1644.

er bij, en Graaf arundel bevestigde zulks later: had ooze Luitenant-Admiraal nog maar
een dag of vijf geduld gehad, dan zou hij de Spaansche vloot in de open zee hebben
kunnen bevechten, daar de Koning besloten had, de beide vloten tegelijk te laten
vertrekken.

Dus waren onze Gezanten genoegzaam voorbereid, loen zy den December een
bgzonder gehoor bij den Koning hadden. De meeste Heeren van den Raad stonden op
een afstand; doch de Gezanten spraken luid genoeg om door hen verstaan te worden.
Zij waren, dus lieten zy zich hooren, gezonden om den ongunstigen indruk, dien onze
vijanden den Koning hadden gegeven, weg te nemen. Tusschen natiën, wier belangen
zoo zeer één waren, zou eene opheldering genoeg zijn om het vertrouwen te herstellen,
en Hun Hoog Mögenden vleiden zich te meer daarin te zullen slagen, omdat «ij Zijne
Majesteit kenden als een zeer wys en zeer waarheid- en rechtlievend Vorst. Na
deze inleiding haalde de spreker de geschiedenis der betrekkingen tusschen de beide
Landen op, van
elisabeths tijden af lot op het traktaat van Southampton toe. Op grond
van de gesloten overeenkomsten achtten de Staten en de Prins van
Oranje zich ver-
bonden, 'sKonings grootheid en dienst onveranderlijk te beoogen, en meenden zij op
de voortduring, ja de vermeerdering van 'sKonings gunsten te mogen rekenen. En
toch deden zich de blijken op, dat men in
Engeland de grondstellingen, die de aaneen-
sluiting der beide Landen hadden medegebracht, uit het oog verloor: onderdanen van
Zijne Majesteit voerden onzen vijand in
Vlaanderen allerlei krijgsbenoodigdheden toe.
Dit, smeekten
zij, zou de Koning verbieden: immers benadeelde men ons, door zulks toe
te laten, bijna evenzeer als men het met een openbaren oorlog doen kon.— De Koning
antwoordde, dat dit Gezantschap en de persoon van den buitengewonen Ambassadeur
hem bijzonder aangenaam waren: was onze toespraak lang, zijn antwoord zou kort zijn,
en niets anders behelzen dan dit, dat wij verzekerd konden zijn van zijne vriendschap:
was dit streven wederkeerig, dan zou alles wel gaan, en de zwarigheid tot een goede
oplossing komen: daartoe verzocht hij de propositie onzer Gezanten in geschrift, om ze
schrifielijk te laten beantwoorden. Evenwel vraagde hij, en later werden onze Gezanten
nog meer dan eens met die vraag lastig gevallen, of zij gemachtigd waren om zijnen
onderzaten voldoening te geven — Zijne Majesteit bedoelde de Oost-Indische zaken ■—,
en, voegde hij er bij, wij moesten bedenken, dat hij met
Spanje in vrede was. Op
die vraag verklaarden de onzen, dat zij van geene grieven wisten, waarvoor hunne
landgenooten voldoening te geven zouden hebben, maar waren er redenen tot klachten,
dan zouden Hun Hoog Mögenden recht laten doen: hun last betrof niets bijzonders en
slechts dit algemeene, dat de oude verbonden gehandhaafd en vernieuwd, ja versterkt
mochten worden.

Öeze taal onzer Gezanten maakte een goeden indruk. Zoo ten minste verklaarde de
Fransche Gezant
de bellièvre vernomen te hebben. Deze staatsman bewees, zoo lang

52'

-ocr page 255-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— hij nog te Londen bleef, op bepaalden last van zijn Hof, de meest mogelijke beleefdheid
' " aan
sommelsdijk. Later echter vernam deze laatste, dat de Koning verwonderd was ge-
weest, dat onze Gezanten niet van het voorgevallene voor
Duins gesproken hadden. Op-
zettelijk hadden zij daarvan niet gerept, omdat het anders den schijn zou gehad hebben,
alsof zij zeiven meenden, dat wy daarmede eenig vergrijp hadden begaan. Toch begrepen'
zij, in overleg met Graaf
holland , in wien zij eenen hun welwillenden vertrouwde des
Konings aanlroiTen ^, het zwygen belrefFende de zaak van
Duins niet te kunnen be-
waren, en namen voor, eene nieuwe audientie te vragen, ten einde den Koning de ge-
legenheid te geven om zijn geheele hart uit te spreken. Dit besluit namen zij onder
den indruk van het bericht, dat het antwoord, op hunne propositie te geven, ingegeven
stond te worden door staatslieden, die van oordeel waren, dat de macht en heerschzucht
van onzen Staat veel gevaarlijker en onverdragelijker was geworden, dan die van
Frankrijk en Spanje te zamen, en die de oude zaak van Amboina weder ophaalden,
als een blijk dat de Hollanders de Engelsche natie haatten.

Den lo^®"^ December (1659) dan \verden zij op nieuw bij den Koning ten gehoore
toegelaten. Zij vingen aan met eene betrekkelijk min belangrijke zaak, namelijk, de
verlangde lichting ter aanvulling van de Schotsche of Engelsche regimenten in Neder-
landschen dienst. De Koning antwoordde op het verzoek dienaangaande, dat als het
slechts eene aanvulling betrof, hij de lichting kon toestaan, daar hij zich alsdan daar-
door niet zou verplicht zien, om
aan Spanje of Frankrijk op een dergelijk verzoek
toestemmend te antwoorden Hieruit namen de onzen aanleiding om aan te merken,
dat Zijne Majesteit toch wel onderscheid zou gelieven te maken tusschen ons en Spaw/e:
hoe kon hij aan deze Mogendheid, met welke hij slechts vrede en geene vriendschaps-
verbintenissen had, soldaten verleenen, die zij gebruiken zou tegen de Engelschen,
welke in onze gelederen streden? Na deze aanmerking begonnen de onzen op nieuw
van het onderwerp, dat voor het hoofddoel hunner zending moest doorgaan, den toevoer,
aan de Duinkerkers verstrekt, en toen was het, dat de Koning uitbarstte en verklaarde
zynen onderdanen niet te behoeven te verbieden, wat de Hollanders zeiven bedreven
Hetzelfde had de Aartsbisschop hun reeds toegevoegd, toen zij hem den December
een bezoek hadden gebracht. Wat zij dezen gezegd hadden, antwoordden zij ook den
Koning. Voerden, Hollandsche kooplieden den vyand krijgsbenoodigdheden toe, zoo
deden zij dit niet, als de Engelschen, die door de koninklijke vlag gedekt werden, met

ι De Koning, namelijk, bediende zich van hem om vertrouwde mededcelingen aan onze Gezanten
te doen, hoezeer hij eenigermate in ongenade gevallen was wegens zijn voor de onzen gunstig
oordeel over het gebeurde te
Duins,

2 Later oordeelde de Koning over dit verzoek anders (zie ook sommeldijks brief aan den Pnns,
Archiv, de la Mats. d'Orange^ 1. 1. p. 155). ^ Hq boven, hl. 205.

-ocr page 256-

. DES VADERLANDS. 277

vergunning der Regeering, maar legen haar verbod, in strenge plakkaten uitgevaardigd. 1039—

1644.

Was Engeland vroeger in oorlpg geweest, dan hadden wij zijnen vijand nimmer zoo

begunstigd, als Engeland het thans den onzen deed. — Na deze verdediging van den Slaat

hunner Hoog Mögenden, trachlte sommelsdijk den dunk van Nederlands groole macht

te moeien verzwakken. Het was ons, zeide hij, onmogelijk om te beslaan, zoo de

Koning dien loevoer op ons verzoek niet verbood: zoo voortgaande, zou men ons in een

jaar meer schade doen, dan 's Konings voorzaten en hij zelf ons goeds gedaan hadden.

Zou de Koning onze Republiek tot radeloosheid, en alzoo Spanje's zaak tot de zege

willen brengen?— Deze voorstelling onzer Republiek als hulpeloos, zoo de Koning ^/^aw/e

begunstigde, had de gewenschle uilwerking niet, ^ Integendeel de Koning hernam: gij

zijl meer dan machtig; maar, het is waar, als gij eens vrede met Spanje gemaakt zult Des Kouiugs

hebben, zijl gij verloren. — Mei dit laalsle woord wilde de Koning, zoo als uit zijn Efrege5Igd2r

volgenile redenen bleek, dit zeggen, dat in dat geval alleen een krachtig bewind de

eensgezindheid zou kunnen bewaren, en de Republiek voor den onderffansr behoeden, vermogen der

^ . · .. , Regenten.

Zulk een krachtig bewind was ook noodig, deed hij gevoelen, om de gemeen Ie te nopen

in vredestijd de laslen te blijven betalen, die zij gedurende den oorlog opbracht; slaagde
onze Regeering daarin, en zij kon daarin slagen, zeide hij, als zij slechts wilde, dan
was onze Slaat machtiger, dan eenige andere: uw volk is rijk, zeide de Koning, en
waar het volk rijk is, kan de Slaat niet arm zijn, en dat Hun Hoog Mögenden op
eigen gezag over de middelen der ingezetenen naar hun goedvinden konden beschikken,
was zonneklaar: hoe toch zou het anders mogelijk zijn, zulk een oorlog te voeren,
daar niets uil niets ontstond. — Of onze Gezanten daarop al antwoordden, dat onze Staat
door vrijwillig gedragen laslen in stand werd gehouden, en dat die niet drukkender konden
gemaakt worden zonder gevaar, dat de gemeente tot onlusten oversloeg; dat de middelen
der byzondere burgers niet ter beschikking stonden va"n onze Regeering; dal de koop-
lieden en anderen met een enkelen wissel hun vermogen uit het land konden zenden,
en men dezulken niet moest verjagen, daar hunne bijdragen de gemeene middelen
stijfden, — hel had geenen invloed op den Vorst, die zich niet uit het hoofd liet
pralen, dat wal hij als het toppunt zijner wenschen in zijne eigene Rijken beschouwde,
in ons land gemakkelijk in te voeren zou zijn of reeds bestond. Wilde hij doen ge-
voelen, dat de Prins van
Oranje op zijne hulp kon rekenen, als hij zich na verdrag
met
Spanje lot de handhaving of vestiging van zulk een krachtig bewind wilde aan-
gorden, en dacht hy in dezen raadsman van den Prins een geopend oor voor zulke
denkbeelden te zullen vinden? Zoo ja, dan vergiste hij zich.
Sommelsdijk, die in ons
land den Prins steeds tot fnuiking van
Hollands en ^msieri/oms onafhankelijkheidszucht
aanzette, was een krachtig verdediger van den onafhankelijken Hollandschen burgerzin
tegenover den vreemden Alleenheerscher, omdat hij wei begreep, dal zijn Prins nimmer
door vreemde, althans niet door Engelsche hulp worden moest, wat hij hem wenschte

-ocr page 257-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— te zien worden, en dat een triomf, op die wijze verkregen, den Prins slechts tot den
vazal van een vreemd Vorst zou maken. — In het gevoelen, aldus door den Koning
uilgesproken, stond Zijne Majesteit niet alleen. Integendeel, het werd gedeeld door
diegenen zijner raadslieden, welke hem in zijne eigene Rijken maatregelen aanrieden,
strekkende om de natie aan zijne willekeur te onderwerpen. Een van dezulken was de
Secretaris
windebawk ^, en toen deze onze Gezanten een paar weken later een bezoek
bracht, kwam hy ook te spreken over de macht van Hun Hoog Mögenden. Hij achtte
die macht te grooler, omdat, zeide hy, de middelen zonder Parlement en naar den
onbeperkten wil der Regenleij uitgeschreven en geheven werden. — Toen de Koning
zich in dien zin over de staatsregeling, die hij aan onze Provinciën toedichlle, had
uilgelaten, maakte hij een einde aan de audientie.— Alzoowaser, tegen de verwachting
De Koning en de hoop ónzer Gezanten, geen woord gerept over het voorgevallene te Duins. Dit
het^^gebeurde te slond hun geenszins aan: gewaagde het schriftelijk'antwoord, dat zij nog altijd wachtten,
daarvan evenmin, dan was Ket zaak, docht hun, opzettelijk en uitdrukkelijk audientie op
dat punt te verzoeken. Immers vonden zij het geenszins raadzaam deze zaak zich steeds
als een zwaard van
Damocles boven het hoofd te laten hangen. Zij begrepen, dat de
Koning iels van de Republiek verlangde, wat hem door hare vertegenwoordigers niet
zonder verraad aan hare beginselen te plegen, kon worden toegezegd, en dat hij de
zaak van
Duins achterhield, om de onzen door de vrees voor hetgeen zyn ongenoegen
deswegens nog in het schild voerde, lot toegefelijkheid op het punt, dat hem in hel
bijzonder ter harle ging, te bewegen. De Graaf van
holland en vele andere aanzienlijke
staats- en edellieden, die zich zeer ongunstig over de staatkunde van den Aartsbisschop
en den lerschen onderkoning uillielen, en hunnen ondergang als de rechtvaardige slraf
hunner vermetelheid voorspelden, ondersteunden onze Gezanten in den toeleg, dat die
zaak eenmaal uit de wereld mocht komen. Die edelman verstoutte zich zelfs lot Zijne
Majesteit te zeggen, dat Hun Hoog Mögenden, op grond van het traktaat van
Southampton,
hetwelk de Koning wel niet geteld, maar nimmer wettig had opgezegd, gerechtigd
waren geweest om te handelen, zooals zij te
Duins gehandeld hadden.

Zoo verzochten dan de Gezanten, ten einde de vernieling der Spaansche vloot op
's Konings reede te rechtvaardigen, eene nieuwe audientie. Zy werd hun den De-

1 Iloe wiKDEDANK gcstemd was, kan blijken uit zijn oordeel over de daad der Duinkerkers, die
Hollandsclie haringvisschers, genaturaliseerde Engelsclien en yarende onder Engelsclie vlag, ge-
nomen en goeden prijs verklaard hadden. Toen men in
Engeland hierop maatregelen van weder-
wraak tegen de Duinkerkers begeerde, liet "
Wikdebank zich das uit, dat de Duinkerkers gelijk
hadden: de Hollanders Avaren rebellen en overal apprehensibel. Gelukkig dat de Rechter van de
Admiraliteit den Secretaris herinnerde, dat de Hollanders door de Engelschen erkend waren als
een soevereine en bevriende Staat.
 I j

-ocr page 258-

. DES VADERLANDS. 277

cember verleend. Thans vingen zij dadelyk aan met de verklaring, dat Hun Hoog 1639—
Mögenden, 'sKonings ongenoegen over dat gebeurde vernomen hebbende, hen belast
hadden met de laak om Zijne Majesteit nederig te smeeken, de gronden aan tehooren,
De Gezanten
die zij voor hunne handelwijze gehad hadden, 's Konings

gezag en recht hadden zij daarvan,
geenszins willen schenden; integendeel, zij hadden gemeend den Koning een dienst te
bewijzen, door heni zonder eenige kosten van zijne zijde, en zonder dat hij zich eenig
rechtmatig verwijt van
Spanje's zijde op den hals haalde, van het gevaar eener scheeps-
macht te ontheffen, die ook hem bedreigde. Na deze inleiding haalden zij op, hoe de slag
bij
Duins eigenlijk de voortzetting was van een gevecht, reeds den September

(1659) door tromp tegen de armade geleverd, en hoe die vlootvoogd, middelerwijl
versterkt met een aantal deels voor een lijd gehuurde schepen, die hij niet on-
gebruikt kon laten, aangezien alsdan de ontzettende kosten voor niet zouden zijn
besteed, eindelijk, nadat hij op 'sKonings gebod een maand lang geduld had geoefend,
en toen de vyand hem schip voor schip stond te ontsnappen, den aanval geenen dag
langer had kunnen uitstellen. Tot zulk een aanval op 's Konings reede gaf hun voorts
het vijfde artikel van het traktaat van
Souiliampton, dat, voor 15 jaren geslol<?n, eerst
in het volgende jaar ten einde zou loopen, alle recht, en de Koning had zich wel
veroorloofd, een schip voor
Frankrijk, met welk Rijk hij toen in oorlog was, gebouwd,
met geweld uit eene onzer havens weg te nemen hoezeer geen traktaat hem daartoe
eenig recht gaf, aangezien dat van
Souihampton slechts op Spanje en » zijne adherenten"
gemunt was. Nu gaven zij Zyne Majesteit in bedenking, of bij gelijkheid van zaak
geen gelijkheid van recht moest gelden: was er verschil tusschen de twee zaken, dan
was dit geheel in ons voordeel. Evenwel Hun Hoog Mögenden wilden niet met Zijne
Majesteit twisten, maar hem slechts overtuigen, dat zij waren zijne zeer nederige en
zeer gehoorzame dienaren en bondgenooten, die met eigen levensgevaar zouden strijden
voor zyne grootheid, in de hoop van de eer zyner vriendschap te"^verdienen. — Op
deze taal, die zij tevens, in schrift gesteld, overgaven, antwoordde de Koning, dat hij
zulk een redevoering gewacht had, maar besloten was, deze zaak thans niet te behan-
delen: het geschrift zou hij in zijnen Raad laten onderzoeken. Niettemin liet hij zich
lot eenige woordenwisseling over de zaak in, met welke de audientie afliep.

Na deze audientie verstreek al weder de eene dag na den anderen, zonder dat er een
antwoord op ééne der door onze Gezanten gehouden en schriftelijk ingeleverde proposities
ontvangen werd. Dit wekte bij
sommelsdijk de overtuiging, dat men zijne tegenwoor-
digheid in
Engeland en het daarop gegronde vermoeden van aanbiedingen van zijne
zijde als een middel
λυΙΜο gebruiken om van Spanje gewenschte inwilligingen te ver-
krijgen. "Wanneer
Spanje zijn laatste woord zou gesproken hebben, en daarbij de oorlog,

' Zie hierboven, D. III, St. IV, bl. 251, 252.

-ocr page 259-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1G39— die legen Scholland ondernomen werd, lol eene uitkomst zou hebben geleid, dan was
(zoo, meende hij, redeneerde men) het tijds genoeg om hem Ie antwoorden, en liem
of af Ie wijzen, of zich in 's Konings belang nader aan onzen Slaat aan te sluiten.
soMMELSDjjK Deswegens rijpte bij hem het besluit om een einde aan zijne zending te maken,
tenigkew ^^^be" zïch niet lot dal spel te laten gebruiken, en de waardigheid van den Staat, dien hy
dacht te zijn. vertegenwoordigde, niet Ie kort te doen. Inlusschen bleek uit de laai van den Lord-
Luilenant van
Ierland zeiven, gesproken bij een bezoek, door hem bij sommelsdijk ge-
bracht, hoe de vertrouwdste raadslieden der Kroon over onze zaken dachten. Niets, zeide
hij bij die gelegenheid, had hij in de proposities gevonden, wat Zijne Majesteit eenigszins
kon voldoen, wiens eer en soevereiniteit over de zee door ons de grootste beleediging van
de wereld was aangedaan. Geene woorden, noch een beroep op een krachteloos traktaat
konden hier iets afdoen. Immers hadden de Hollanders zeiven het eerst dat traktaat ge-
broken door hunne weigering om den Keurvorst van de
Palts te herstellen. Daarna, het
is waar, had de Koning vrede met
Spanje gemaakt; maar het was geschied, omdat het
hem niet doenlijk was,
Frankrijk en Spanje tegelijk te bestrijden. Zoo was het traktaat
van wederzijde gebroken, en hoe kon het dan strekken om onze schandelijke handelwijze
te rechtvaardigen? Ook de groote aanmatiging, die wij ons veroorloofden, daar wy
Engelsche schepen onderzochten, of zij Spaansche goederen aan boord hadden, kon de
Koning niet dulden, Ie minder omdat wy onzen eigen vijand, gelijk nu ook den Schot-
ten, oorlogsbehoeften toevoerden. Wy benadeelden 's Konings onderdanen, waar wij
maar konden, noch beloonden den eerbied, dien wij eenmaal aan Koningin
elisabeth
bewezen hadden, toen ons Land nagenoeg onder de Engelsche Kroon stond. Daar wij
dan nu
Engeland voorbijstreefden, en met andere Koningen allianties sloten, was hel
te veel gevergd, zoo wij verwachtten, dal de Koning geen voldoening voor zoo veel
beleedigingen eischen zou. — Onze Gezanten bleven den Lord-Deputy op zijne aan-
tijgingen niets schuldig: waren wij gehouden geweest, zoo zeiden zij onder anderen,
den Keurvorst in de
Palts Ie herstellen, een Engelscli leger had daartoe behooren mede
te werken, en daaraan had het gehaperd. En, mei betrekking tot de ons verweten
schennis van het traktaal van
Souihampton zeiden zij, dat, in plaats van ons le be-
schuldigen, dat wij dit traktaat hadden verbroken, men ons grooten dank behoorde te
weten, dat wij zoo geduldig hadden aangezien, dat de Koning rechtstreeks tegen dal
traktaat vrede met
Spanje gemaakt had: zijn aanbod, aan ons gedaan, om in dien vrede
begrepen te worden, maakte de zaak niet goed i. Van het onderzoeken van Engelsche

' Ook dit werd aangemerkt'als een inbreuk, op het verdrag van Souihampton van onze zijde
gemaakt, dat Avij den Keizer den vrede niet hadden opgezegd
j maar sommelsdijk ontzenuwde dit
verwijt door te herinneren, dat de Keizer nimmer onder de
adherenten van Spanje kon begrepen
worden, daar hij
Spanje in rang te boven ging; ook, voegde hij er bij, waren wij nooit gesom-
meerd om den Keizer den oorlog le verklaren.

-ocr page 260-

. DES VADERLANDS. 277

schepen door de onzen verklaarden zij niets te weten, wel, dal Engelsehe schepen met 1639—

« Τ O 4) 4

Spaansche soldaten aan boord door de onzen waren aangehouden, welk bedrijf der zynen

de Koning zelf gewraakt had. Den toevoer, eindelijk, naar Schotland ontkenden zij,
en voerden lot staving eenen brief aan van den Koning zeiven, waarmede Zijne Majesteit
Hun Hoog Mögenden dank gezegd had voor het scherpe verbod, dat zij daartegen hadden
uitgevaardigd. — Om aan hun werkeloos verblijf te
Londen en aan het spel, dal de
Eagelsche ministers daarmede dreven, een einde te maken, vraagden onze Gezanten nog-
maals audientie, bij gelegenheid van den Engelschen nieuwjaarsdag (11 Januari volgens
den nieuwen styl).
Zij werd hun onverwyld verleend. Na den Koning geluk gewenscht
Ie hebben, verzochten zij als een nieuwjaarsgeschenk eene korte en goede afdoening
der zaak, om welke
sommelsdijk overgekomen was, en ten slotte spraken zij met on-
gewone openhartigheid: oordeelde Zijne Majesteit, zeiden zij, dal hij zich, wegens zijne
betrekking met
Spanje, vergramd jegens ons moest toonen, dan zouden wij ons gaarne
lot deze vertooning leenen, mits de Koning hun in het oor wilde fluisteren, dal hij ;|

het daarbij zou laten; maar ernstig mocht Spanje den Koning met ons niet in onmin

brengen, en ook het aanbod van wederkeerige huwelijksverbintenissen lusschen de kin- ; j

deren der beide Koningen, waarvan onze Gezanten zeiden iels vernomen Ie hebben, i I

mocht het doel om oneenigheid lusschen den Koning en ons te slichten, niet doen |

bereiken. — Zijne Majesteit antwoordde, dat vele zaken het antwoord op onze proposities

vertraagd hadden: thans zou het spoedig komen, en hoezeer het ons genoegen zou j;

geven, zou daarbij echter blijken, dal hel traktaat van .SoMi/mwijo/ow niet in aanmerking ij

kon komen. De onzen hervatteden: wordt dal traktaat als niet beslaande btschouwd, i j

dan bestaat er in het geheel geen traktaat: een toestand, die er nog nooit lusschen de il

Republiek en Engeland beslaan heeft. — O, hernam de Koning, ik zal u niet zonder j

nieuwe alliantie laten vertrekken. — Dat zal niet mogelgk zijn, zoo de Koning bij : i

geheime artikelen met Spanje verbonden is. — Dit zeiden de Gezanten om achter de ;!

j

waarheid te komen, en te vernemen, of er, zooals zij vermoedden, werkelijk zulke ij

artikelen bestonden. Maar Zijne Majesteit herhaalde slechts, dal zij voldaan en met een il

traktaat zouden henengaan: alleen moest hy daartoe wat lijds hebben. Toen deed hij ! 1

eene schrede voorwaarts, en noopte hen pp die wijze hun afscheid te nemen. — \\

Gedurende dit onderhoud beloonde zich de Koning zeer opgeruimd envroolijk, en vaak
lachte hij. Alles evenwel, dacht
sommelsdijk er bij, diende slechts om tijd te winnen.

Inderdaad verliep op nieuw de eene dag na den anderen, zonder dal er zelfs eenige Men houdt in
staatszaak behandeld Averd. Het eenige staatkundige voorstel, dat zij nog hoorden, werd door f^fpenƒ
CARLETON opgeworpen, die van eene alliantie sprak, strekkende om den Koning legen
de Schotten bij te slaan: weigerden wij die aan te gaan, dan zou de Koning op het
verkiezen van andere vrienden bedacht moeten zyn.
Sommelsdijk zeide daarop, dat het
mogelijk zou wezen, een verdrag tegen aanranding Ie sluiten; doch bij den zwaren

III Deel. li Stuk. 55 I

■I
1

-ocr page 261-

1639—

1C44,

258 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

oorlog, dien wij nog Ie voeren hadden, kon er aan bgsland, door ons te \erleenen,
niet gedacht worden. Bovendien, wij hadden zoowel Scholten als Engelschen in onzen
krijgsdienst, en hoe zou dat kunnen samengaan met eene deelneming van onze zijde
aan een oorlog van de eene natie tegen de andere? Het best ware, bij traktaat te
beloven, dat wij aan 's Konings vijanden geen hulp zouden verleenen. Maar hiermede,
zeide
carleton, zal de Koning niet tevreden zijn.

Al weder om tot een einde te komen, verzocht sommelsdijk , den 25®^®" Januari (1640),
den Graaf
van hollawd den Koning aan te zeggen, dat, zoo de zaken nog niet rijp '
waren, de Heer
joaghimi het antwoord wel kon afwachten: dan kon hij, sommels-
dijk,
vertrekken, en kon er, des noods, later een ander Gezantschap overkomen.
Het antwoord op deze boodschap was, dat de Koning nu zeker spoedig op de proposities
bescheid geven en
sommelsdijk. met meer reden tot tevredenheid, dan immer te
voren, en dat wel nog vóór de verwachte Spaansche Ambassadeur aankwam, depêchee-
ren zou, mits hij zich maar niet beriep op het traktaat van
Southampton. Later
herhaalde Lord
holland den wenk, in deze woorden vervat, duidelijker. De Koning,
zeide hij, verwachtte van
somsielsdijk een kort geschrift met opgave van de redenen,
die de Staten bewogen hadden om de Spaansche vloot te
Duins aan te tasten, zonder
vermelding van het traktaat van
Southampton, noch ook van het Fransche schip in der
tijd door de Engelschen uit de haven van
Texel ontvoerd. Deed sommelsdijk dit, dan
zou hij spoedig antwoord krijgen. Onze Gezant antwoordde, dat, als zulks strekte om
onze rechtvaardiging te verzwakken, hij zijnen last niet te builen mocht gaan. Niet-
temin beloofde hij het verlangde geschrift te zullen leveren. Hij stelde het niet zonder
ernstig bedenken: eensdeels begreep hij, dat men het achterwegelaten der vermelding
van die beide punten verlangde, omdat er niets legen in te brengen was; maar anders-
deels vermoedde hij, dat men aan het Hof, in een tijd dat zijne eigene onderdanen den
Koning beschuldigden van de oude maximen af te wijken, niet gaarne zien zou, dat
ook Hun Hoog Mögenden zich met grond daarover beklaagden. Hij stelde zich gerust
door de goedkeuring van
joaghimi, wien hij het sluk mededeelde, daarop in te winnen,
en niet te verzuimen, zich in hetzelve aan de vroegere proposities te gedragen Hel
geschrift besloot met het vierledig voorstel: óf eene of- en defensieve ligue tegen
Spanje
en zijne adherenten; 6f eene defensieve ligue tot wederzydsche guarantie tegen alle
vreemde aanranding; öf slechts eene wederzijdsche belofte, dat wij elkanders vijanden
(waaronder ook de Schotten begrepen konden worden) niet zouden bijslaan; öf, ten
laatste, blootelijk eene verklaring, dat men later een middel zou
heramen om Engeland

Door eenige
inwilligiDg tracht
SOMMELSDIJK tot
een einde te
ko-
men.

> Dat deze en de vorige memorie, door sommelsdijk ingediend, aan de Staten niet behaagden,
daar zij ze niet overeenkomstig de waardigheid van den Staat vonden, blijkt^uit Archiv, de la
Mais. d'Orange,
p. 215.

-ocr page 262-

DES VADERLANDS. 2Ö9

1639-

1644<.

en de Vereefligde Provinciën legen de macht en de lagen hunner vijanden Ie ver-
zekeren ^

Op de inlevering van dit sluk volgde een briefje van λυινοέβανκ, gedagteekend den
4deii Februari. Het luidde: »Zyne Majesteit heeft mij gelast u te verstaan te geven, dat
Hij uwe drie memories heeft ontvangen, en vermits de zaak van zeer groot gewicht is
en een zeer ernstig beraad vereischt, zal Zijne Majesteit, na rijp overleg, u een zoo
spoedig en redelyk antwoord geven, als eene zaak van dusdanig belang zal veroorloven."

Oordeelende, en joaghihi dacht er even zoo over, dat hel uitzicht op anlwoojtl nu
verder dan ooit verwijderd was, zond
sommelsdijk een expressen bode met eene pink naar
^s Gravenhage, om, zijn verzoek over te brengen van naar huis te mogen kceren; hy
hoopte, schreef hij, zoo hij die vergunning kreeg, de onderhandeling te bekorten, en
de waardigheid van het Land Ie bewaren, welke niet duldde dat hij bleef, totdat de
Spaansche Ambassadeur zou zyn aangekomen. — In afwachting van het antwoord van
Hun Hoog Mögenden onthield hij zich van alle staalkundig onderhoud en veel meer
nog van het vragen van audiëntie, waartoe Lord
holland hem een wenk had gegeven.
Doch nu deed de Koning den eersten slap. Den Februari werden de Gezanten
door Zijne Majesteit ontvangen. Hij begon met de mededeeling, dal hij twee zaken van
gewicht had voor te stellen, waartoe de lusschenkomst en de hulp onzer Gezanten noodig
was. Vooreerst, hy had vernomen, dat er een misverstand was ontstaan tusschen zijnen
oom, den Koning van
Denemarken, en Hun Hoog Mögenden Dit wenschte hy dat
door de goede diensten van onze Ambassadeurs, welke over deze zaak naar
den Haag
zouden kunnen schrijven, mocht wórden bijgelegd. Hij kon, zeide hij, niet meenen,
(lat zijn ooiii, een zoo welwillend man, zoo zeer ongelijk zou hebben, maar van den
anderen kant kon hij niet verlangen, dat de Staten anders dan betamelijk en rechtmatig
werden bejegend. — De Koning liet zich gematigder uit, dan eenigen tijd vroeger zijn
Secretaris
coke: deze liad onze behandeling van den Koning van Denemarken bits en

' Tot dit tijdstip van somjielsdijks verblijf in Engeland behoort de belangrijke brief, die inde
Archiv, de la Mais. d'Or. is opgenomen (p. 191—193). Daar ijvert hij tegen het denkbeeld, dat
liij den Staat en zich zclven vernederen zou door voor het gebeurde te
Duins vergiffenis te
vragen, cn met de krachtigste en waardigste uitdrukkingen betuigt hij, dat hij daartoe nimmer
tc krijgen zijn zou. Van een diergelijk voornemen blijkt intusschen niets uit zijn llapport, en
liet vermoeden rijst, dat de brief een bedekt antwoord is op een denkbeeld, van 's Prinsen zeide
geopperd, die om te zekerder zijnen wensch betreffende het huwelijk van zijnen zoon te erlangen,
een weinig inschikkelijkheid in de zaak van
Duins niet ondienstig zal hebben geoordeeld. Dat het
denkbeeld van de Ilollandsche zijde geoppeid was, blijkt duidelijk uil het naschrift van een volgenden
hnef (p. 199)^
vvmar somjielsdijr zegt, dat hij tegen het gerucht van die vernedering een tegenstrijdig
gerucht in omloop had gebracht, Hoe zou hij een werkelijken eisch van het Engelsche Hof door
het uitstrooien van een gerucht hebben kunnen vernietigen? ^ Zie hierboven, bladz. 218.

35*

-ocr page 263-

.2,74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639—

1644.

hard genoemd, en gezegd, dat Hun Hoog Mögenden zoo niet met Koningen moesten
omspringen. — Hoe dit zij, onze Gezanten antwoordden Zijne Majesteit, dat zij over de
zaak zouden schrijven, maar zich overtuigd hielden, dat Hun Hoog Mögenden goede
reden gehad hadden om te handelen, zoo als zij gedaan hadden. De Koning zeide
daarop-, dat Hun Hoog Mögenden voorzeker vermoedden, dat de Koning van jDejiemar/ie»
het Huis van
Oostenrijk meer genegen, was: voor het tegendeel nu kon hij. Koning
van
Groot-Brilannië, inslaan. — De tweede mededeeling betrof de zaken yan Schotland.
Deze, zeide Zijne Majesteit, waren niet zoo gesteld, als hij wel wenschen zou, en hij
had grond om zich over Hun Hoog- Mögenden, neen (zoo hervatte hij zich), over eenige
kooplieden te beklagen, die den Schotten wapenen en geld toevoerden. Onze Gezanten
antwoordden hierop wat zij reeds vroeger gelegenheid gehad hadden op die klacht in
het midden te brengen. Voorts sprak de Koning over de gevangenschap van zijnen
neef, den Keurprins, in
Frankrijk: al deze zaken, voegde hij er bij, moeten worden
afgehandeld, en dan moesten de geschillen tusschen de wederzijdsche onderzaten ver-
effend worden: daarna zou hij onze memories beantwoorden en met ons een goed en
eeuwig, vast en bondig verdrag sluiten; maar daartoe moest hij tyd hebben, al wist hij
ook, dat het uitstel ons begon te verdrieten,
sommelsdijk gaf daarop ten antwoord, dat
hy begreep, dat de Koning, in zijne omstandigheden, daartoe wel een jaar noodig zou
hebben, en tegen dien tyd konden er andere Ambassadeurs overkomen: wat hemzelven
betrof, hy had om zyne ongesteldheid, die bij den dag toenam, zijn ontslag verzocht.

En bij dit bescheid bleef hij. Noch door de vriendelijke toespraak van Lord holland,
of Sir henry vanb, die intusschen in coke's plaats secretaris was geworden, met het
Departement van
Frankrijk, Duitschland en de Verecnigde Provinciën belast i; noch
door het bits uitgesproken verlangen van
windebank, liet hij zich bewegen om eenige
onderhandeling aan te vangen. Den Februari ontving hij uit
den Haag de ver-

gunning om het Engelsche Hof te verlaten en over het schip van den Hollandschen
Admiraal en nog een ander oorlogschip te beschikken. Nadat hij nu den Maart
eene afscheidsaudientie verzocht had, kwam
yane hem den volgenden dag uit 's Konings
naam de vriendelijkste en vereerend'ste betuigingen doen. En toen
sommelsdijk des-
niettemin standvastig bleef weigeren om langer te toeven, maar er bij voegde, dat hij
zich voor het oogenblik zou vergenoegen met eene ronde verklaring van den Koning,
dat Zijne Majesteit onze vriend was en wilde blijven, betuigde
vane dit met genoegen
te hooren, en blijde te zijn, dat hij niet verstoord henenging.

ι Bij deze gelegenheid werd den Heer vane door Hun Hoog Mögenden een geschenk vereerd,
bestaande in een kamertapijt ter waarde van 4000 gulden
(Resol. Stat.-Gen. 17,18 Maart, 1640).
Deze vereering zal tevens eene erkentenis geweest zijn van
vake's goede diensten in de zaak van
het huwelijk van Prins wiLLEM met de Engelsche Prinses (zie
Archiv, de la M.d'Or. p. 169,170).

-ocr page 264-

. DES VADERLANDS. 277

Op de audienlie beantwoordde de Koning sommelsdijks beleefden afscheidsgroet met 1639·—

. 1644.

de verklaring, dat zijn plotseling vertrek, zoo binnen als builen zijn Rijk, vreemd zou zg„ ofacheida-

worden opgenomen: dezulken, die noch zijne noch onze vrienden waren, zouden er^®^®^"®^^

hun voordeel mede doen. Doch daar onze Gezant last uit den Haag ontvangen had,

zoo bleef er niets over dan te gehoorzamen. Veel zou er van afhangen, welk rapport

hij van zijne zending doen zou. Hij, de Koning, zou de zaak ten zynent wel zoo

welen voor te stellen, als behoorde; maar onze Regeering waren lieden uit hel gros

van het volk, zonder kieschheid l. — Op deze woorden lichtte sommelsdijk, zoo als

hij zelf zegt. Zijne Majesteit beter in: onze Regeering was eene aristocralie, waarin

noch voor gertieene lieden noch voor eenige onkieschheid plaats was. ' Wat hem zeiven

belief, dankbaar voor de ontvangen eer kon hij niet anders dan een loffelijk rapport

van zijne zending doen. De Koning hernam, dat hij den Prins van Oranje zeer hoog

achtte, en het rapport op hem, sommelsdijk, zou laten aankomen, dien hij kende, —

en hier schreef de Koning onzen G«zant hoedanigheden toe, die zijne bescheidenheid

hem belet heeft over te brengen. Ook joachimi noemde Zijne Majesteit een degelijk en

oprecht man, die zijne 3ieeslers goed diende, en, besloot hij, de oude vriendschap met

Hun Hoog Mögenden begeerde hij te onderhouden, neen! vaster en sterker te maken:

zijne oude vrienden, dit verzocht hij den Gezant over te brengen, zou hy tegen geene

nieuwe verwisselen: immers zou hij daarby te veel verliezen.

Ook de Koningin betuigde, bij het afscheid, hare gezindheid om de oude vriendschap,
bepaaldelijk met den Prins van
Oranje ^ voort te zeilen. Van den Onderkoning van
Ierland, die middelerwijl tot den rang van Graaf strafford en Baron rabbey verheven
was geworden, kon
sommelsdijk geen afscheid nemen, vermits hij naar Ierland was
vertrokken. Onze Gezant verliet
Engeland op het tijdstip, dat alles in rep en roer >vas
bij de uitkomst, die de verkiezing der leden van hel Parlement gehad had, aangezien
al de bemoeiingen van het Hof om zijne gunstelingen in die Vergadering te brengen,
mislukt, en slechts mannen, zeer tegen
Spanje en de Papisten en tegen de machts-
aanmaligingen der Kroon ingenomen, verkozen waren. — Den Maart (1640) was
hij te '
ä Gravenliage terug

Juist toen sommelsdijk ingezien had, dat de waardigheid der door hem vertegenwoor-
digde Mogendheid vorderde, dat hij hoe eer hoe beter naar het vaderland terugkeerde,
ontving hij efsn schrijven van den Prins van
Oranje^ waarbg hg verzocht werd, den

' De eigenlijke woorden, zoo als sommelsdijk zc opgeeft, waren: »onze Regeering was eene
populace, zonder discretie."

^ Z,ie het boven aangehaalde Rapport; en voorts: Resol, Stat,-Gen. 16, 21, 24 Jan.; 3 Febr.;
20 Maart; 4 April, 1640.
ResoL Holl. 27 Maart, 1640; alsmede de brieven van sommeisdijk
bctreflende zijne legatie in Archiv, de la M. d'Or., in het meermalen aangehaalde Deel.

-ocr page 265-

.2,74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639—

1644.

Heer van ueenvliet in zijne onderhandelingen over het huwelyk van den jongen Prins

Onderbande-'^®'· oudsle dochter van Karei I ter zijde Ie staan Zijne Hoogheid wilde echter,

huwdijk van so^MELSDiJK deze zaak , als ware het uit eigen beweging en zonder kennis van heen-

Prins willem vliets bemoeiingen, bij gelegenheid der negocialie van het nieuwe verdrag tusschen de
met eene Engel-

sohe Prinses, beide Staten ter sprake bracht. Dit zoii voorzeker meer kracht aan het aanzoek bijzet-
ten. Daar er echter geen uitzicht hoegenaamd bestond op het tot stand komen van dal
verdrag binnen een eenigermale te berekenen tydstip, zoo liet
sommelsdijk zich door
's Prinsen verzoek niet in
Engeland terughouden Niettemin in dat huwelijk een
krachtig middel ziende, om den Koning zyn heil van den Prins en van de Vereenigde
Provinciën te doen verwachten ondersteunde hy
heenvliets bemoeiingen, zoolang hij
nog aldaar vertoefde, gelijk hij buitendien reeds de pogingen, die werden aangewend
om huwelijken tusschen 's Konings kinderen en de Spaansche infanten tot stand fe bren-
gen, met te grooter belangstelling had nagegaan, omdat van haar al of niet slagen
de vervulling afhing van des Prinsen hoop, over welke zijne Hoogheid hem vóór zijn
vertrek onderhouden had Degene, die de verzwagering met
Spanje bijzonder voor-
stond, was, nevens de Koningin en hare moeder, de uit
Frankrijk wegens hare vij-
andelijkheid legen
righelieu uitgeweken hertogin de chevreuse. Lord hollakd en ver-
scheidene andere Engelsche Grooten, die zeer legen de Spaansche huwelijken ingenomen
waren, beschouwden de onderhandelingen, die daartoe leiden moesten, als louter bedrog.
AVat de ware gedachte van het Spaansche Hof moge geweest zijn, der Koningin van
Groot Brilannië was het ernst met de zaak, en het aanzoek van den Prins van
Oranje
om de hand der Engelsche Prinses, alsmede het dehkbeeld van een huwelijk van den
Prins van
Wales mei de Prinses van Savoye, werden door hare Majesteit slechts als mid-
delen gebruikt om den Koning van
Spanje lot inwilligingen te brengen, die de huwe-
lyken te aannemelijker voor haren gemaal en eenigszins aannemelijk voor de Engelsche
natie konden maken. De andersdenkenden verzuimden niets om den Koning legen de
Spaansche huwelijken in te nemen; ook dacht de Koningin niet altijd even gunstig over

1 Archiv, de la 3Iais. d'Or. 1. 1. p. 190—198.

~ De herhaalde en dringende brieven, Avaarbij sosiMEtSDijK Zijne Hoogheid verzoett, dat liij zijne
terugroeping bewerke, bewijzen juist, dat het de Prins Avas, en niet de Staten, die gaarne zou
gezien liebben, dat hij nog langer in
Engeland bleef. ^ Zie ald. p. 101.

^ Reeds kort na zijne aankomst maakten sommelsdijk en joachimi hunne opwachting bij dc
Koninklijke kinderen, te
RicJmond, een bezoek waartoe de Koning hun »al lachende" verlof
gegeven had. Van de drie Prinsesjes vverden bij het bezoek twee alsnog op den arm
gedragen:
de oudste, de toekomstige Prinses van Oranje, toen eerst acht jaren oud, stond voor een grooten
stoel en antwoordde vaardig in het Engelsch op sommelsdhks toespraak, die, in liet Fransch ge-
houden, voor haar vertolkt was geworden.

-ocr page 266-

. DES VADERLANDS. 277

de hertogin van chevreuse; soms zelfs liet zij zich zeer grof over haar uit i, en de 1039—
graaf van -vvarwigk gaf de Koningin aanleiding lot de vraag, of hij gezegd had, dat,
als de Prinses met den Prins van
Spanje trouwde, de beide Engelsche Prinsen spoedig
vergiftigd zouden wezen: hij antwoordde: »dal zal mijn broeder gezegd hebben; maar
ieder goed Engelschman denkt er zoo over"

Hoedanig ook de invloed wezen mocht, dien Spanje op het gemoed des Koningsuit-
oefende, en welke hoop hij ook op
Spanje bouwen mocht, het gevaar, dat hem bij
een vredebreuk met de Vereenigde Provinciën dreigde, en de steun, dien hij zich van
hare vriendschap beloven kon, waren te klaarblijkelijk, dan dat
karel in zijne omstan-
digheden niet eensdeels den buitengevvonen Gezant met vriendelijke woorden zou hebben
laten gaan, en andersdeels het oor voor het aanzoek zou gesloten hebben, dat de Heer
VAN uEENVLiET hem kwam doen, loen hij legen den aanvang van het jaar 1640, voor
de tweede maal, naar
Engeland was overgekomen. Doch weldra gaf hij voor, gemeend
Ie hebben, dat de Prins van
Oranje zijne tweede dochter, de vijfjarigeelisabeth, voor
zijnen zoon bedoeld had, en de Koningin, die hare oudste dochter voor den Spaanschen
Prins voorbehield, zou Ie liever een huwelijk van Prins
willem met hare tweede dochter
gezien hebben, omdat zulks geschikt was om hel ongenoegen des volks over de Spaansche
huwelijken eenigszins Ie bedaren. Ongelukkig had de Prins zelf in zijne brieven niet
altijd bepaald verklaard, dat hij uitsluitend de oudste op hel oog had. Hoe het zy,
thans verlangde Zijne Hoogheid geene andere dan de oudste: hij wenschte zijnen zoon
spoedig gehuwd en uit diU huwelijk kroost, geboren Ie zien, en begeerde dit te vuriger,
omdat die zoon, daar zyn tweede zoon, nauw geboren, onlangs was overleden, weder
zijn eenige geworden was. Maar niet alleen dat de Koning niet aan zijne oudsle dochter
gedacht wilde hebben, hij bood zijne tweede slechts aan onder de voorwaarde, dat de
Prins zou beletten, dat de Hollanders de Schollen op eenigerlei wijze ondersteunden.
In dezen staat der zaken was
sommelsdijk. niet afkeerig van het denkbeeld, dat de
Prins, om het gevaar Ie voorkomen, dat hij geene der twee Prinsessen zou krggen,
de Iweede dochter moest aannemen, natuurlijk zonder die voorwaarde. ïnlussciien zond
Koning
karel, in den'persoon van Sir riguard browne, eencn vertrouwde lot den
Prins, hetgeen voor hel verlangen van Zijne Hoogheid iets meer Ie hopen gaf. —
Tegen den
ö^en Maart verzocht sommelsdijk een afzonderlijk onderhoud met den Koning
over deze zaak. Hoe open en krachtig hij hier ook sprak, het gesprek leidde lol geene
uitkomst, daar de Koning niets beloven wilde zonder rechlstreeksch aanzoek van den Prins,
en SOMMELSDIJK geacht moest worden zonder last en buiten kennis van iiBEiiVLiET Ie
spreken. Hel eenige wal er, naar hel oordeel van onzen Gezant, uil bleek, was dit,
dat de

Koning niels zou toestaan, of eerst moesten de onderhandelingen met Spanje άϊ-

' Zie Archiv, de la Mais, d'Or. p. 189. - Zie Rapport van sommelsdijk.

-ocr page 267- -ocr page 268- -ocr page 269-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— verbond? Zouden de Sla ten, onder den invloed van den Prins, in Eng eland hel koninkliik
gezag, welks verzwakking de Fransche staatkunde in de hand werkte, trachten op te
beuren, en dan
kakels bemiddeling tot hunne verzoening met Spanje aannemen, om
Frankrijk in Europa, en kichelieu te midden zyner vyanden, alleen te laten? Of was
dat huwelijksverdrag een middel om Koning
karel af te trekken van Spanje! Maar
dan koos de Republiek, om steun legen
Spanje te vinden, de partij van E^igeland, Frank-
rijks
mededingster, en maakte zich evenzeer van Frankrijk los. De jonge Prins moest
trouwen, het is waar, en hij mocht aanspraak maken op een aanzienlijk huwelijk; maar
kon hij dan niet staan naar de hand der nicht van den Koning van
Frankrijk, dochter
van 'sKonings broeder, den hertog van
Orleans \ Reden genoeg derhalve was er voor
Frankrijk·, om dat huwelijk van Prins willem met de dochter van karel I bedenkelgk te
vinden, en voor den Prins en de Stalen, om de Fransche Regeering tegemoet Ie komen en
haar ten aanzien van de door haar gevreesde gevolgen gerust te stellen. Reeds in Februari
(1640) had
sommelsdijk den Prins geschreven: » Maar, Monseigneur, daar de onderhandeling
is aangevangen op den voorslag der Koninginne-moeder, door tusschenkomst van
Fabroni
en CoiGNEux, zoo meen ik, dat men er tijdig op bedacht moet zijn om den argwaan
te voorkomen, dien de zaak by
Frankrijk kon verwekken, inzonderheid bij den Kar-
dinaal, den ergdenkendslen persoon der wereld. Dadelijk na de sluiting van het
cod-
B
everweerd trakt, raad ik een Afgevaardigde naar zijne Eminentie te zenden, om te verhoeden, dat
gezondel·''^'^^'^^^^ beide genoemde dienaren der Koninginne-moeder de goede verstandhouding met
Frankrijk sloren" Zoo blijkbaar verstandig was deze raad, dat de Prins, zoodra de
zaak beklonken en aan de Staten-generaal bekend gemaakt was, besloot zynen neef, den
Heer van
beverweerd, natuurlijken zoon van Prins maurits, naar Frankrijk te zen-
den , om mededeeling van het huwelyksplan te doen. Het doel was luidens de Instructie
allereerst den Kardinaal ten blijke van het vertrouwen, dat men in hem stelde, den
loop der zaak mede te deelen, en hoe het tot het tegenwoordig besluit gekomen was.
Zync Hoogheid, dit moest de Afgevaardigde verklaren, zag er behalve een waarborg
van huiselijk geluk en van de voortduring van zijn geslacht, zoo noodig voor het wel-
zijn van den Staat, een krachtig middel in om de gemeene zaak te bevorderen, daarop
deze wijze een tegenwicht geboren werd legen de heerschzuchtige aanmatigingen van
Span-
je.
Hoe het voorgenomen Ibuwelijk aan dat doel dienstbaar kon worden, daaromtrent stond
het aan den Kardinaal zijne inzichten kenbaar te maken: trouwens in
Engeland vras
ten aanzien dezer zaak over niets gehandeld, dan over byzondere belangen, die slechts
de particuliere personen raakten Aireede uit den eersten brief, door den Heer van

' sommelsdijk had het huwelijk met de Fransche Prinses aangeraden, zie AtcMv. de la Mats.
d'Orange,
p. 218. ^ Archiv, de la Mais. d'Orange, p. 208 , 209.

3 Archiv, de la Mats. d'Orange, p. 307—310, 314—317. ,

-ocr page 270-

DES VADERLANDS. 245

beverweerd uit Frankrijk geschreven, bleek dat zijne zending alleszins raadzaam was 1639—
geweest: immers duurde het lang eer hij toegang lot den Kardinaal en den Koning kon krij- '

gen en ontveinsde men niet, veel bedenkelijks in de zaak te vinden, zoo zeer dal de
Prins noodig vond, zijnen neef "op nieuw te laten verzekeren, dal hg steeds dezelfde
toegenegenheid voor
Frankrijk koesterde, en volvaardig bleef tot den dienst van zijne
Majesteit, waarvan hij lot dus verre getracht had door zijn nederig dienstbetoon
de bewijzen Ie geven, gelijk hij, zoo het Gode behaagde, ook dit jaar
(1641) zou doen,
wanneer hel leger der Vereenigde Provinciën te velde zou trekken — Zoo de Koning
geacht mocht worden oprecht te spreken in den recredentiebrief, dien hy den Heer
van beverweerd, toen hij naar zijn Vaderland terugkeerde, medegaf, had hij deze
betuigingen van den Prins als eerlijk gemeend opgenomen, hoewel men op de vraag,
tot 's Prinsen Afgezant gericht, of hij ook gelast was om een plan lol den volgenden
veldtocht Ie helpen beramen, een ontkennend antwoord had bekomend

Frankrijk schikte zich derhalve in de zaak; doch het mag er wel voor gehouden
worden, dat de Kardinaal het liever zou gezien hebben, zoo er niets van gekomen
ware. Opmerkelijk is het, dat de Keurprins van
de Palts, omstreeks het tijdstip, dat Bemoeiingen
zijne Eminentie door bellièvre iels van heenvliets zending zal hebben vernomen, uitprf„8^^"an^^^ê
zijne gevangenis in
Frankrijk ontslagen werd ^ en dat hij door zijne zaakgelastigden naar
de hand zijner nicht, de aanslaande bruid van Prins
willem, heeft gedongen. Na een lijd
lang in den Haag vertoefd Ie hebben, liet hij zich in den aanvang van het jaar
1641,
tegelijk met het plechtig Gezantschap van de Staten en den Prins, 'm Engeland ym^iin.

Nog gedurende zijn verblijf in den Haag diende hij bij de Heeren, die tol dat
Gezantschap benoemd waren, eene memorie in, waarbij hij hun de behartiging der
belangen van zijn Huis aanbeval. Het oogenblik, verklaarde hij in dit stuk, docht
hem gunstig: de Hertog van
Beieren loch had zijne bereidwilligheid te kennen gegeven,
om met zijn Huis een bijzonder traktaat aan te gaan, onder bemiddeling van den Koning
van
Denemarken en hel Keurvorsten-collegie, en de Keizer scheen zulk eene schikking
niet Ie zullen tegenwerken. Niettemin durfde hij zich van de Vorsten, die zijn lot in
handen hadden, niet veel goeds beloven, en meende hg lot het doel zgner wenschen
niet te zullen geraken, zoo men dien Vorsten niet door eene genoegzame krijgsmacht
ontzag inboezemde. Deswegens had hij den Koning van
Groot-Brilannlë om dadelgken
bgsland in troepen en geld verzocht. Dit verzoek nu wenschte hij door de Nederlandsche
Gezanten aangedrongen te zien, en deze moeite meende hij van hen te mogen vergen,
vooreerst, op grond dat hel Huis van de
Palts, zoo hij zeide, voornamelijk daarom zoo-
veel haal van
Oostenrijk en Spanje op zich geladen had, omdat hel zich steeds de zaak

' Archiv, de la Mais. d'Or. p. 337, 360. - - Archiv, de la Mais. d'Orange, p. 324.

3 Archiv, de la Mais, d'Orange, ρ. 334, 337. '' Aitsema, bl. 703.

54*

-ocr page 271-

.2,74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639—

1644.

. ' --Γ

Α

268

der Vereenigde Provinciën toegedaan had betoond, en ten anderen op grond dat die
Provinciën geene welwillendheid van de zijde des Rijks te wachten hadden, zoo lang
dat Huis er niet hersteld was

De schepen, die onze Gezanten overvoerden, op nieuwjaarsdag (1641} uitgezeild raak-
ten in gevecht met een vijftal Duinkerkers, die echter door den Vice-Admiraal, welke
onze schepen commandeerde, in behoorlijk ontzag werden gehouden, zoodat zij zonder
groote schade in
Engeland aanlandden. Bij de eerste openbare audientie, hun door
den Koning en de Koningin verleend, was de oudste dochter van Hunne Majesteiten,
prinses
Mauia, tegenwoordig, en in dezen tijd, dat laud en strafford hun vonnis te
gemoet gingen, verlangde de algemeene stem, dat de oudste dochter de bruid van den
jongen Prins van
Oranje zijn zou, daar hierdoor alle hoop aan Spanje om deze Prinses

' Zie de Memorie in Archiv, de la Maison d'Orange, p. 311—314.

2 Yóór zijn vertrek moest sommelsdijk nog een groote onaangenaamheid verduren. De Heer
•van KOORDwiJK (nikolaas van der boekhorst, ïïcer van Wimmeniim) was overleden, en zijn schoon-
zoon, de Heer
van ripperda, te voren ridmeester, thans Gedeputeerde van Overijsel ter (Gene-
raliteit, was opgevolgd in verscheidene betrekkingen, op welke hem gedurende het leven zijns
schoonvaders het recht (de survivance) verleend was. Nu bracht de Heer
van sommelsdijk, als
Voorzitter der Staten-Generaal, de ongelegenheid ter sprake, Λν33Γΐοβ de ingekropen gewoonte
leidde om vóór den dood van eenig beambte zijne bediening aan een ander toe te zeggen: dus
werd, zeide hij, de vrijheid dergenen belemmerd, die later wellicht gewenscht zouden hebben
een' ander te kunnen benoemen. In dezen voorslag zag
ripperda de strekking om hem de be-
dieningen te betwisten, die met zijn schoonvaders dood aan hem waren gekomen, en hij liet
zich door die gedachte tot zulk een drift vervoeren, dat hij den Heer
van sommelsdijk in de volle
vergadering, met opgeheven vuist, deze woorden toevoegde: »gij zijt een factieuxj gij hebt u
met factie in de Regeering ingedrongen, en zoekt u met dezelfde factie alsnog te maintineeren."
Te voren had hij reeds gezegd: »hij (
sommelsdijk) had het al gegouverneerd, en indien hij meende
van gelijken hier (in de vergadering der Staten-Generaal) te doen, zou hij (
ripperda) hem zulks
wel beletten."
En later had hij er nog bijgevoegd, dat het wel te wenschen ware, dat men
geen heugenis had van bet jaar 1618. — Yan deze ontmoeting gaf
sommelsdijk verslag aan de
Staten van
Holland^ en II, E. M., zich in hunnen Gedeputeerde, die van hunnentwege presideerde,
beleedigd achtende, verzochten van den Heer
van ripperda voldoening. Deze voerde daartegen ,
aan, dat Holland zich door zijne redenen niet beleedigd kon achten, aangezien hij daarmede
geantwoord had op iets dat
sommelsdijk, niet in zijne hoedanigheid van Voorzitter, maarlusschen
de adviezen in, gezegd had: het was een particuliere twist, en tegen Holland had hij niets: ging
sommelsdijk , voegde hij er bij, voort om achter Holland te schuilen, dan zou ook hij de bescher-
ming zijner Provincie
[Overijsel) inroepen. Den 18''®° Jan. (1641) verklaarde ripperda, dat bij
nimmer in de gedachte gehad had, de Provincie/M/anrf in eenig opzicht te kwetsen. Hiermede lifPi
zooals het schijnt, de zaak
[ResoL SlaU-Gen. 23, 28 Dec. 1640; 14, 18 Jan. 1641).

-ocr page 272-

. DES VADERLANDS. 277

voor den Infant Ie bekomen, zou worden afgesneden. Al dadelijk liet dan ook de 1639—

1644.

Koning blijken, dat hij niet afkeerig was van het denkbeeld om zijne oudste dochter
af te staan. Bij de eerste samenkomst met onze Gezanten gaven de Koninklijke Com-
missarissen te kennen, gehoopt te hebben, dat er in de commissie der onzen ook mel-
ding gemaakt ware van eene alliantie tusschen de beide Landen: want dat de Koning
die alliantie in verband met het huwelijkscontrakt aangegaan wenschtc te zien, gelyk
Zijne Majesteit vertrouwde, dat ook der Staten begeerte was. De onzen antwoordden
hierop, dat hunne commissie de onderhandeling over een traktaat tusschen
Groot-
Britannië
en Hun Hoog Mögenden alleszins toeliet, en herinnerden aan de vier voor-
slagen , de vorige reize door
sommelsdijk gedaan 1, uit welke men slechts te kiezen
had. Dit antwoord stond den Engelschen Heeren goed aan, en daar het geschrift van
sommelsdijk, hetwelk die voorslagen behelsde, wegens de afwezigheid van wikdebahk,
die naar Frankrijk was uitgeweken, niet voorhanden was, zoo verzochten zy de onzen,
ze ten spoedigste op nieuw schriftelijk in te leveren, ten einde daarop de onderhande-
lingen te kunnen aanvangen. Aan dit verzoek werd voldaan, en de Koning onderwierp
de Nederlandsche voorslagen aan het oordeel van het Parlement; maar onze Gezanten
drongen er ten sterkste op aan, dat de voleindiging van het huwelijkscontrakt niet op
de onderhandelingen van het staatkundig verdrag zou behoeven te wachten. — Immers
waren de Staten, al ware het slechts om
Frankrijks achterdocht niet gaande te maken,
geenszins op eene nadere alliantie met
Engeland gesteld, en de zaak des huwelijks
diende nu onvertraagd voortgang te hebben.
Sommelsdijks meening was, dat, daar de
Koning niet tot eene vriendschapsbreuk met
Spanje zou kunnen besluiten, elk verdrag
weinig te beduiden zou hebben, en dat, als men dan tot een nader verdrag moest
komen, men ten minste geen of- en defensief verbond sluiten moest, dan met i^mn/ίr^}7f
als deelgenoot: anders, oordeelde hij, verloor men meer dan men met die alliantie
winnen zou. Dus achtte hij een eenvoudig defensief verdrag verkieselijk. Intusschen
kwam de Koning er toe om de hand zyner oudste dochter te verleenen, maar onder
prins avhxem
beding dat er tegelijkertijd en zonder verwijl een verdrag tusschen de beide Staten ƒ
gesloten werd, en de Koningin voegde er bij, dat de oudste wel wal meer
verdiende ^""•iter van Ko-

b b j > „ing jj^g^i^ I

aan de jongere. Deze woorden doelden echter slechts op eene verhooging der door de
Staten toegezegde weduwengift. Dat het huwelijkscontrakt het Staatsverdrag zou vooraf-
gaan, gaven de Commissarissen slechts onder deze voorwaarde toe, dat het eerste niet
van kracht zou zijn, als het andere niet tot stand kwam: zoo zeer verlangde de Regeering
in dat huwelijk een middel te vinden om de Republiek aan zich te verbinden, len
einde daarmede in hare binnenlandsche bezwaren haar voordeel te doen.

Van nu aan vond men bij de onderhandelingen betreffende het huwelijk geene zwarigheid

Μ

' Zie hiervoor, bl. 258.

-ocr page 273-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— meer. Slechts in één opzicht verkreeg de Prins niet wat hij begeerde: hij had gewenscht,
1644,

dat de Prinses dadelijk of, ten laatste, in den aanstaanden herfst naar ons land zou
overkomen i, en hiermede had hij ten doel, een zeker pand in zijn bezit te krijgen
tegen alle mogelijke zinsveranderingen aan het Engelsche Hof. Als grond voor zijn
verlangen liet hij gelden, dat de Prinses de Nederlandsche taal leeren, zich onze zeden
eigen maken en zich in de gelegenheid stellen moest om de liefde der landzaten te
winnen. Maar niets mocht baten: de Koning wilde niet, dat zijne thans negenjarige
dochter herwaarts overkwam, vóórdat zij haar twaalfde jaar zou bereikt hebben. De
spoedige overkomst van den Prins, daarentegen, om hel huwelijk te sluiten, droeg
zijne goedkeuring weg. Tot die overkomst werd dan ook in
den Haag besloten. Doch nu
de zaak zoo ver gekomen was, dreigden de bemoeiingen van den Keurprins van de
Palts
ze weder te belemmeren. Deze Vorst wenschle van de gelegenheid gebruik te maken
om te verwerven, dat de beide pariyen, zich bij het traktaat, hetwelk met hel sluilen
van het huwelijk gepaard zou gaan, verbinden zouden om op het gevaar af van daardoor
met den Keizer in oorlog te komen, zijn herstel te bevorderen. Hierbij kon hij op den
steun van het Parlement, in het byzonder van het Hooger Huis, waarvan menig lid
door de Koningin van
Bohemen gewonnen was, rekenen. Doch onze Gezanten meenden
dien bezwarenden eisch af te snijden door de verklaring, dat geene verbintenis iels
tot herstel van den Keurvorst zou uitrichten, ten ware
Frankrijk zich daartoe mede
verbond Werkelijk slaagden zy in dien toeleg, en bewogen den Koning en de Koningin
om het huwelijk afgescheiden te houden van elk staatkundig traktaat. Inderdaad, de
Engelsche Regeering was niet in den toestand om de verplichtingen op zich te nemen, die
een traktaat met de Stalen zou mede brengen, en zoo men de houding aannam, alsof men
ten minste eene defensieve alliantie wilde sluiten, was het om den Keurprins niet eensklaps
allen moed te benemen. Thans waren de Koning en de Koningin zoo onvoorwaardelijk
voor de voltrekking van het huwelijk, dat men hen begon Ie verdenken, en vermoedde,
dat zij die verbintenis sloten in de hoop om zich van de krijgsmacht van onzen Slaat
tot handhaving van het gezag van Zijne Majesteit binnen zijn land te bedienen. Reeds
strooide men uit, dat de Koning drie millioen van de Slaten ontvangen had. — Zoo werd
dan het huwelijksconlrakt den Maart (1641) geleekend, en tegen het einde van

ÏI

' De Prins vleide zich zelfs, dat de Koningin van Groot-Brilannië, die plan bad om in het
voorjaar van
1641 naar Frankrijk over te steken, meteen hare dochter hier zou brengen. Dc
Staten-Generaal verzochten dit om zijnentwil aan den Koning j doch het Parlement was er tegen.

2 In April meldde zich de Heer de spina hij de Staten aan. Hij λvas door den Keurprins ge-
zonden en was op reis naar iJer/ensH/iir^', om daar de belangen zijns Meesters te gaan vertegenwoordigen.

Met een dergelijken last door den Koning naar Regensburg gezonden, bezocht Sir thojias boe de
Staten in Mei
{Resol StaL~Gcn. 18 Aprilj 27, 30 Meij 3 Juni, 1641. aitsema II, p. 740 , 746).

-ocr page 274-

. DES VADERLANDS. 277

April kwam Prins Willem in Engeland aan i, juist op het oogenblik dal Lord strafford
door het Lager Huis schuldig van hoogverraad was verklaard. De jonge Prins was door
de Staten-Generaal met het karakter van buitengewoon Gezant bekleed, ten einde hij
er op zou mogen rekenen den voorrang te erlangen, dien sommige Groolen hem anders
zouden hebben kunnen betwisten. Het was niet te zeggen, schrijven de Gezanten, met
hoeveel zegeningen en toejuichingen hij door groot en klein werd ontvangen: in geen
honderd jaren was er te
Londen zulk een intocht gezien. De indruk, die zijn voor-
komen en houding aan het Hof maakten, was hoogst gunstig 2. Het huwelijk werd
den Mei gesloten, zonder omslag van groote feestelijkheden, overeenkomstig den
toestand der openbare zaken in
Engeland en den wensch der onzen, wien de tijd,
welken de toebereidselen tot meer plechtigheid zouden gevorderd hebben, te lang zou
gevallen zijn. Ook begrepen de Ambassadeurs dat de gemeenzaamheid niet te groot
moest worden, hetgeen het geval zou geweest zijn, zoo de Prins langer aan hel Hof
had verloefd. Dus vertrokken zij met Zijne Hoogheid, zonder de vergunning erlangd
te hebben om het Prinsesje, zijne gemalin, naar
Holland mede te nemen. Toen zy
afscheid namen, was
strafford reeds te recht gesteld, en was de ontsteltenis algemeen
bij de overtuiging, dat er een gruwelijke samenspanning door 's Konings vrienden en
dfe Rooinschgezinden tegen het Parlement was gesmeed geweest, om het hoofd van den
Lonl-Luitenant te redden. Onze Gezanten hadden eenige schepen lot hunnen overlocht
i(iD\iins laten komen s, en niet verzuimd het Parlement daarvan vooraf kennis te geven,
uit vrees, dat de komst dier schepen kwade vermoedens mocht verwekken: zoo vast
geloofde men aan eene enge verbintenis, tot den prijs van het huwelijk door den
Koning met den Prins van
Oranje aangegaan. Aan eenig nader verdrag tusschen de
beide Landen was bij de tegenwoordige omstandigheden niet te denken geweest

Het huwelijk, nu gesloten, zou geenerlei -verandering in de staatkundige handelingen
der Staten, bepaaldelijk in hunne betrekking tot
Frankrijk, te weeg brengen. Integen-
deel, ten einde alle mingunstige vermoedens van
Franhrijks kant te voorkomen en
richelieu te ovcrtuigen, dat hij dezelfde bleef, had de Prins zich verbonden, in hel
nieuwe saizoen weder te velde te trekken ß. Reeds in de maand November (1640) had

1 Resol Stat.-Geiu 21 Jlaart; 16 April, 1641.

= Onder de talrijke en hoogst aanzienlijke jongelieden van 's Prinsen gevolg liet de tucht niet
weinig te wenschen over.

3 τηοΜΡ zelf met 9 schepen bracht Prins willem en de buitengewone Gezanten terug [hesoU
Slat.-Gen.
12 Juni, 1641).

* Zie de uitvoerige bhefwiseelirig in de Archiv, de la Mais. d'Or., h. aaugghaalde l)cel,

5 Archiv, t. a. pi. p. 324.

1639—
1ϋ44.

-ocr page 275-

1639—

1«344..

272 ALGEMEEJiE GESCHIEDENIS

de nieuwe Fransche Gezant verlangd, dat er in overleg met Frankrijk eenig plan voor
den yeldlocht van het volgende jaar mocht vastgesteld worden i. Eene hoofdvraag was,
of
Frankrijk bereid was, door het subsidie op nieuw te verleenen, ons in staal te stellen
de ongerepartieerde troepen aan te houden Doch buitendien was het de vraag of
Holland te bewegen zou zijn, om in den staat van oorlog op denzelfden voet te bewilligen.

De staten van Bij de Staten dezer Provincie was sints eenigen lijd een onderzoek ingesteld, welke be-

^oWW^dnng^en ^ dienden Ie worden, en den October (1640) was besloten, den

minderiDg van Prißg » de overgroote schaarschheid der finantiën'' voor te houden, en hem te verklaren,
iet krijgsvolk. °

dat het onmogelijk was, »zonder ruïne van den Staat," zoodanige lasten langer te
dragen. Op dezen grond zou men zijne Hoogheid zien over Ie halen, de öO compag-
niën, die in 1628 gelicht waren, thans af te danken; en voorts alle compagniën zonder
onderscheid tot een geringer getal manschappen terug te brengen De Prins beant-
woordde dit voorstel met dé herinnering, dat de öO compagniën uit vrees voor de ons
bedreigende krijgsmacht des Keizers waren aangenomen: dit gevaar, meende hy, duurde
niet alleen voort, maar was grooter dan te voren, aangezien'sKeizers troepen ihans beter
geoefend, dichter bij onze grenzen en talryker waren: hij begrootte ze op 20,000 man
paardenvolk, en 50 of 40,000 man voetvolk, die, zeide hij, met plotselinge verandering
van «eed en naam, den Spanjaard ten dienst en legen ons in het gelid konden staaa.
Ook mocht er, zoo men de Unie in eere wilde houden, zonder overleg met de andere
Provinciën, waaronder sommige hare grenzen steeds bedreigd zagen, aan geen afdanken
gedacht worden, en met gelijk recht konden die Provinciën zich aan hare bijdrage lot
de zeemacht onttrekken. Voorts, aangezien wij ons tegenover
Frankrijk verbonden
hadden, jaarlijks een leger van 215,000 man Ie velde te brengen, zoo zou, bijaldien wij
ons daartoe buiten staat stelden, door de wereld met grond van ons gezegd kunnen
worden, dat wij noch woord noch trouw hielden en er mitsdien geen aanspraak op
mochten maken om met Koningen en Vorsten te handelen. Ook moest men niet ver-
geten, dat sedert 1628 de grenzen der Republiek aanmerkelijk waren uitgebreid en de
bezetting der zes na dat tijdstip veroverde steden,
^sHeriogenbosch, Wesel^ Maastricht,
Rijnberk, Orsoy
en Breda, wel 180 compagniën vereischte. En was het waar, dat
er soms sprake was van vredesonderhandehngen, dit en de hachelijke toestand van
Spanje, door opstand in het Schiereiland zelf bestookt, moest ons nopen, niet te ver-
tragen \ — Deze redenen van zijne Hoogheid bleven op hare beurt niet onbeantwoord.
In 1628, dit voerde men daartegen aan, was de Keizer machtiger dan thans.
Toen had
hij den Koning van
Denemarken uit het veld geslagen. Sedert waren de Zweden lO
Duitsehland binnengerukt, die, alleen reeds, blijkens menige behaalde zege, tegen de

» Resol Slat.-Gen. 17 Wov. 1640.
3
Uesol. Holl. 6 Oct. 1640.

2 Resol. Stat.-Gen. 14, 17 Kov. 1640.
^ Resol. Holl. 9 Oct. 1640-

-ocr page 276-

. DES VADERLANDS. 277

Keizerschen besland, ihans met de Hessen en Luneburgers vereenigd waren, en bovendien 1639—·

1644,

had Frankrijk zijn leger op Dui Ischen bodem gebracht, en werd de Urachl van op

alle punten al meer en meer geknakt. AVat 's Prinsen beroep op de Unie en de on-
geoorloofdheid om zonder overleg met de Provinciën troepen af te danken betrof, zoo
diende herinnerd te worden, dat die 130 compagniën oorspronkelijk niet als gewoon krijgs-
volk, maar slechts tijdelijk, voor 4 maanden, in dienst waren genomen, en dat zij
eigenlijk na verloop van dien tijd van zelf afgedankt waren en niet zonder nieuw consent
in dienst mochten gehouden worden. Wat de verplichting aanging, ons door het
traktaat
mai Frankrijk opgelegd, om een leger van 215,000 man te voet en öOOO te
paard te onderhouden, deze verplichting moest verstaan worden alleen voor het jaar
1655 gegolden te hebben, toen ons leger zich voor de eerste maal met het Fransche
vereenigd had, en ook was niet gebleken, dat de Koning van
Frankrijk zijne verplich-
ting om 15 schepen tot beveiliging van het Kanaal te onderhouden, was nagekomen.
Bovendien ook zonder die liO compagniën kon men een leger van die sterkte te velde
brengen. Maar tegenwoordig was er op den vijand geene verovering te maken: men
moest zich tot verdediging bepalen. En in allen gevalle, nood brak wet, en de onmo-
gelijkheid maakte aan alle redenering een einde. Ten slotte, zoo de noodwendigheid
om die zes steden te bezetten, thans als een grond tot het aanhouden van een groot
leger werd aangevoerd, mocht men niet vergelen, hoe in der tijd hoop was gegeven,
dat die verovering juist van lieverlede lot vermindering der op de grenzen benoodigde
krijgsmacht zou strekken. Zoo doende, zouden die veroveringen den Slaat wel kunnen
ruïneeren en hem zei ven lot een verovering van den vijand kunnen maken: weshalve
het de vraag was, of het niet beter ware, zulke veroveringen niet meer te maken, ja
liever eenige derzelven op te geven, dan door de kosten, aan de bezetting verknocht,
den Staat, als een üilgeholden berg, te doen instorten. Muiterij, door wanbetaling
veroorzaakt, was nog schadelijker, dan een zwakke bezetting, en het afdanken der bO
compagniën was in zoo verre eene versterking der andere troepen, als deze, bij hare
afdanking, des Ie beter zouden worden betaald en des te bruikbaarder zouden zijn om
de grenzen naar behooren te bezetten, welk belang derhalve daarbij niet behoefde Ie
lijden. Men kon zeggen, en werkelijk had de Prins dit gezegd, dat de Slaat wel ver-
mogend was om den last der armee te dragen: daar geUlen dat er nog altijd nieuwe
middelen in Ie voeren waren, moesl men slechts zorgen, dal de middelen meer opbrachten,
hetgeen hel geval zou zijn, zoo zij gelijkmatiger werden toegepast en alle ontduiking
en bedrog werd tegen gegaan: bleef men in gebreke dit te doen, dan vond niemand
er baat bij, dan »ondeugende personen." Maar, zoo antwoordden hierop weder de Hol-
landsche Heeren, het vinden van nieuwe middelen was niet langer doenlijk; hel eene
middel verlamde het ander; verhoogde men eene oude belasting, dan bracht zij vaak
minder op; en zag men bij de invordering al te scherp toe, dan verliep de handel of

ΙΠ Deel. 5 Stük. 3ö

-ocr page 277-

.2,74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639—

1644.

verplaalsie -hij zich naar het buitenland. '' Dus moest het op geldléeningên aankomen;
maar zoo .zou .het· éindelijk'geschieden ;'dat de'middelen groötendeèls door de betaling der
renten werden verzwolgen, en(was het niet iets ongehoords, oorlog op negdliatiën en enkel
op crediet te voeren? En deze taal was geen bloote bespiegeling,'maar dé nood
maakte zich op het oogenblik zelve voelbaar. Immers verklaarden de Gecommitïeérde
Raden op ,denzelfden dag, dat er voor verscheidene zaken onverwijld betaling noodig
was, zonder dat er eenige middelen toe waren ingewilligd i.' — De Prins hoorde"het

bescheid der Staten met aandacht aan en beantwoordde het van punt tot punt. Zijne

»

meèning omtrent de tegenwoordige sterkte der Keizerschen hield hij vol. Het gevoelen,
alsof de 50 com'pagniën zonder de toestemming der Provinciën konden afgedankt wor-
den, bestreed hij met de bewering, dat zij nu 12 jaren lang met algemeene bewilliging
aangehouden waren weshalve zij ook niet zonder gemeen overleg konden ingetrokken
worden. En op die wijze het verplichtende van het traktaat
mG\. Frankrijk'm twijfel
te trekken, achtte hij zeer bedenkelijk uithoofde van het groote voordeel, hetwelk ons
dat traktaat verzekerde. Om de 80 compagniën te voet en de 50 te paard, die geheel
uit de Fransche penningen werden onderhouden, niet te verbeuren, moest men, in plaats
van uitvluchten 'te zoeken, door goede trouw en ijverig dienstbetoon de alliantie met
Frankrijk aankweeken. En wat het denkbeeld betrof om de gemaakte veroveringen
veeleer in te krimpen, dan 'uit te breiden, zijne Hoogheid ontveinsde zijn ongenoegen
niet, dat het bezit dier vestingen, wier inneming zoo veel goed en bloed gekost had,
door sommigen zóó licht geleld werd, dat men ze lieve^r in handen van den vijand liet
vallen, dan zich als voordezen te beijveren om de middelen te vinden ten einde ze te
behouden. De Prins besloot zijne rede met de verklaring, dat zijn advies niet voort-
kwam » uit eenige particuliere inzichten, hem in het bijzonder rakende, maar uit eene
oprechte en trouwhartige bedoeling om den Staat goed te raden*en, zoo veel doenlijk,
voor alle onheil te hoeden," en daar de Staten van
Holland op het scheiden stonden,
zoo verzocht hij ernstig, dat de leden geen andere meening van zijnen persoon naar huis
wilden medenemen , ij

Bij den terugkeer na een tiental dagen konden de Stalen zich, evenmin als vroeger,
verstaan om het aanhouden der 50 compagniën in te willigen De
zaak bleef sleepende
tot den December (1640). Toen liet zijne Hoogheid de Vergadering mededeelen,

hoe de Fransche Ambassadeur op het bericht, dat de Staten van Holland over de ver-
mindering der militie beraadslaagden, te kennen had gegeven, dat hij
wilde vertrouwen,
dat er niets tegen de traktaten en buiten overleg met zijne Majesteit, den Koning van
FrankrijkzoM besloten· worden; geschiedde zulks, zoo zou het zeer vreemd'worden
gevonden en niet dan tot groot nadeel van den Staat kunnen strekken. Dus van
Frankrijks

1 ResoU Holl. 11,12 Oct. 1640. ^ ßg^o/, jjon^ 13 Oct. 1Ö40. » Resol. Holl. 30 Oct. 1640.

-ocr page 278-

. DES VADERLANDS. 277

zijde aangemaand,. verslooden de . Staten van ÄoWawci nagenoeg eenparig, dat de 'ver- 1639—

mindering der militie niet streed met de traktaten , met Frankrijk gesloten. Voorts heten

zy den Prins weten, dat hunne Vergadering, mede nagenoeg eenparig, gestemd was,

ten eerste, voor de vermindering der getalsterkte van de compagniën des geheelen legers

van 200 op lbO man, van 1150 op 100 en zoo voorts naar evenredigheid, en ten tweede,

voor het denkbeeld om de liO compagniën van Hollands schouderen af te schuiven en

ze ten laste der andere Provinciën te brengen. De verwezenlijking van dit denkbeeld

werd de Prins, op grond van den bestaanden geldnood, verzocht by de Generaliteit te

willen bevorderen. Zijne Hoogheid verwierp het denkbeeld niet; maar van de alge-

raeene vermindering der compagniën wilde hij niet hooren: werd.'zij ingevoerd, dan

zou deze Staat geen behoorlijk leger meer te velde kunnen brengen

Tegen het einde van Januari (1641) kwam de zaak wederom bij de Staten van Hol-
land
ter sprake, en werd aldaar het advies gehoord van de .Gecommitteerde Raden,
hetwelk medebracht, dat het best; zou .wezen, de öO compagniën nog tot October (1641)
in dienst te houden. Niettemin begreep i de meerderheid, .idat .de geheele militie voor
een zesde deel idiende verminderd te worden, en volhardde de Vergadering bg haar
laatstelijk uitgebracht gevoelen Κ Den volgenden dag meenden de Staten-Generaal
eene krachtige poging te moeten doen om
Holland van haar voornemen om op de ver-
mindering der mihtie aan te dringen, af te moeten brengen. Toen droegen.Hun Hoog
Mögenden aan de Heeren
rakdwijb-, vosbergen, kenswoude, velïdriei,, haersglte
en coENDERS de taak op om de Staten van Holland beleefdelijk over de zaak te gaan
onderhouden. Bij de onlangs getroffen maatregelen betreffende de zeezaken, zoo spra-
ken zij, was wederkeerig bereidvaardigheid tot het dragen der lasten van den oorlog te
lande beloofd; doch nu'hadden Hun Hoog Mögenden met droefenis iels anders verno-
men. De afdanking en vermindering, door
Holland bedoeld, zou de macht dezer Lan-
den zoo zeer verzwakken, dat daaruit niets dan hunne scheuring en ondergang, hunne
schade en schande te verwachten was; de gemeene vyand zou versterkt, en aan onze
bondgenooten en vrienden aanstoot gegeven worden; de Koning
van Frankrijk zou zijn
subsidie inhouden; de openbare eer en trouw, bij een plechtig traktaat met zulk een
machtigen Koning verbonden, zou geschonden wezen, en die Vorst zou zich de vrg-
heid gelaten zien om zich, zonder ons, met
Spanje en Oostenrijk ie verstaan. Zag
Zweden, dat jaren aclitereen den vijand van onze grenzen bad gehouden, ons verflau-
wen, zoo zou het zich mede met den vijand verdragen, zonder ons daarin te kennen,
terwijl toch, zoo
Zweden zijne belangen niet met de onze verknocht achtte, onze han-
del in de Noord- en de Oostzee lichtelijk te gronde gericht kon worden. En zouden
wij nu verflauwen?
Frankrijk was beter dan ooit ten strijde toegerust, en met Zweden

Resol. Holl 21, 22 Dcc. 1640. 2 Resd. Holl. 24 Jan. 1641.

55*

-ocr page 279-

tf)39—

1644.

276 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

onlhief dat Rijk ons van het grootste geweld des oorlogs. De Spaansche Nederlanden
waren zeer verarmd en gingen van jaar tot jaar achteruit. Bij heigeen de Koning van
Spanje in Oost en West verloor, verminderden zijne inkomsten, en thans had God eene
nooit verwachte genade verleend, daar Hij in
Catalonië en Portugal Spaansche onder-
danen tegen de Spaansche tirannie in opstand had gebracht. Ook mocht men hopen,
dat de Koning van
Groot-Briiannie, nu hij op een goeden voet met zyn Parlement
moest blyven, ons meer vriendschap zou betoonen. Al deze zegen en al de ervaren
voorspoed zou van deze Hooge Regeering worden weggenomen, zoo men dien zegen
ondankbaar versmaadde en als met voelen trad. De Staten en Regenten van
Holland ^
en »in volk, in rykdom, in nering en gewin" werd in de geheele wereld Hollands
gelijke niet gevonden, moesten gedachtig zijn, hoe hunne voorvaderen in bezwaarlijke
lijden gezind waren geweest. De bond der Unie had tot
Hollands macht geleid, en des
te meer betaamde het, te bedenken, dat het niemand vrijstond, afzonderlijke raadslagen
Ie treffen over zaken, waarmede de ondergang zoo van den een als van den ander ge-
moeid kon zijn. Op deze gronden » vermaanden, waarschuwden, verzochten en baden"
zij de Stalen van
Holland, die Leden dezer Provincie, welke verkeerd mochten ingelicht
zijn, tot een ander gevoelen te bewegen, en te zorgen, dat de eendracht en het ver-
trouwen tusschen de Provinciën niet verbroken, en het schadelijk voorbeeld eener afzon-
derlijke afdanking voorgekomen mocht worden. Was het noodig middelen te beramen
lot verlichting van den last der Provincie, dan waren de andere Gewesten bereid om
met Hun Edel Mögenden in overleg te treden i. — In weerwil van deze ernstige verma-
ning, beslolen de Slalen van
Holland zich niet te laten sloren in een onbevooroordeeld
onderzoek van de vraag, wat hun tot herstel hunner financiën dienslig was, en de
uilkomst der overleggingen was, dal de vermindering van het aantal manschappen der
compagniën slechts aan misbruiken den pas zou afsnijden, en geene werkelijke verzwak-
king van het leger ten gevolge zou hebben: dus moest zij worden doorgezet, doch,
ten einde de hatelijkheid van den maatregel en de opspraak weg te nemen, onder een
anderen naam. Wel behoorde men wat over te hebben om van de gebeurtenissen in
Catalonië en Portugal partij te trekken, doch daartoe was de instandhouding van zulk
eenen bezwarenden en onordelijken staat van oorlog niet noodig. De vijftig compagniën,
hield men vol, moesten, zoo zij niet we^jlen afgedankt, uit de middelen der Generaliteit,
daartoe bezuinigd, worden onderhouden. — Dit gevoelen evenwel was niet eenparig. Inte-
gendeel er waren leden, die bezwaar hadden legen een opzet, dat, zeiden zij, tegen
het streven van de Slaten-Generaal, tegen Zijne Hoogheid en legen de Unie aandruiste.
By dezen wogen de gronden, door Hun Hoog Mögenden aangevoerd, en zij beweerden^
dat de bezuiniging voórloopig toch slechts onbeduidend zou kunneu zijn. Doch ook zij

' Resol. Stat.-Gener. 25 Jan. J641. Resol. Holl. 25 Jan. 1641.

-ocr page 280-

. DES VADERLANDS. 277

vonden goed, dal de betaling van de KO compagniën op de begroeiing der Generalileit 1039—

104'Ί·

werd gebracht i. In Mei (1G41) echler werd reeds in bedenking genomen om deze
compagniën lot den laalslen Oclober aan Ie houden, ten einde dan »naar den loopen- 9

den slaat van de zaken der wereld'* nader op het al of niet afdanken te besluiten ^
Dat werd ten sloUe vastgesteld; maar de vermindering, die op de afschafling van menig
misbruik nederkwam, ging daarentegen door, en
Holland was de eenige Provincie
niet, die ze doorzette

Uit deze overleggingen lusschen de Staten van Holland en den Prins van Oranje
bleek de invloed, dien de beschouwing van den toestand van Dtiifschland op de be-
sluiten uitoefende, welke hier te lande genomen werden. De handhaving hunner on-
zijdigheid tegenover Keizer en Rijk, in weerwil der ondersteuning aan de Hessen en
de Zweden verleend, bleef steeds het doel van Hun Hoog Mögenden.

In overeenstemmins; met deze staatkunde verzochten zij Zijne Hoogheid, in het voorjaar Onzijdigheid
° " " " met den Keizer

van 1640, den Generaal lamboy te schrijven, en hem af te vragen, of en hoe hij van voortgezet.

zijne zijde de onzijdigheid dacht te onderhouden en antwoordden zij den Graaf vaw

WAEL, die, te Warendorf (in Westfalen) gevestigd, de keizerlijke troepen lusschen

Rijn en Wezcr commandeerde en verklaard had op eenen voet van onzijdigheid met

de onzen te zullen verkeeren, in dier voege dat zij hem blijken moesten niets anders

te verlangen Geheim derhalve moest het besluit der Staten blijven, in dezen zelfden Niettemin de
® . Heesen onder·

tijd genomen, waarbij zij den agent der Landgravin te 's Gravenhage, joagiiim vaneteund.

wiGQUEFORT, machtigden om, zonder 'sLands rechten Ie betalen, de oorlogsbehoeften,
die hij voor de Landgravin van
Hessen gekocht had, uit Ie voeren, onder voorwaarde
dat deze Vorstin binnen eene maand of zes weken tot vijandelijkheden legen den Keizer
en zijne partij overging In Juli daaraanvolgende was deze voorwaarde vervuld —
De Oostfriezen waren de eersten, die van dit besluit der Landgravin de bedroevende
gevolgen ondervonden. Immers nu bleven de Hessen in de wapenen cn voor een groot
deel in hun Graafschap gelegerd. Er dreigde in Augustus (1640) een gevecht lusschen
Hessen en Keizerschen op of binnen de grenzen van
Oosl-Friesland, en de druk der
oorlogsbelasting was zoo groot, dat verscheidene ingezetenen hunne landerijen ontliepen
om daaraan Ie ontkomen 8. Op de klachten, deswegens bij Hun Hoog Mögenden in-
gebracht, kregen de Gedeputeerden der Stenden ten antwoord, dat, zoodra zij de zeker-
heid hadden, dat de Oost-Friezen in eendracht met hunnen Graaf voor de verdediging
hunner grenzen zouden kunnen en willen zorgen, de Staten zich beijveren zouden om

' ResoL Holl. 30 Jan.j 2 Febr. 164L 2 Hcsol. Holl 8 Mei, 164L ^ aitseüa, p. 764.

* nesoL Slat.-Gener. 5 ^pril, 1640. ^ Hesol. Slat.-Gener. 22 Maart; 18 April, 1640.

O Sccr. llesol. 31 Maart, 1640. ^ {{qsoL Slat.-Gen. 28 Juli, 1640.

8 liesol. Slat.-Gener. 24, 30 Aug. 1640.

-ocr page 281-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— de o^lruimiag,) van hqii Gewest^ dpor dq te verkrijgen i. Thans bepaalden zij

1644.

zich lot het verzoek aan de,Landgravin om de Oost-Friezen zooveel mogelijk te sparen

Maar de Oost-Friezen waren dq eenigen niet, die zich over de Hessische troepen be-
klaagden. Ook te
Calcar, waar karel rabenhaxipt commandeerde, hadden, zij een
hoofdkwartier gevestigd, en van daaruit trachtten zij de omliggende streek, ja zelfs de
landen beoosten den Rijn, tot geregelde oorlogschatting te
verplichten Deze landen
hadden de Staten legen de inlegering van de troepen van den Keurprins van de
Palts
beschut en wenschten zij thans van den druk der Hessen bevrijd te zien blijven, ten
einde den Keizerschen geene aanleiding te geven om aldaar mede oorlogsbelasting te
vorderen en alzoo in botsing te komen met de garnizoenen van Hun Hoog Mögenden,
in de vestingen aan den Rijn gelegerd. Tevens liepen de domeinen van den Keurvorst
van
Brandenburg gevaar, daar de Hessen hem als vijand beschouwden Intusschen
vergunden de verbintenissen, die er tusschen de Staten en dien Vorst bestonden, Hun
Hoog Mögenden niet, te gedoogen, dat zijne bezittingen werden aangesproken, te meer
omdat die bezittingen hem in slaat moesten stellen zijne schuld bij den ontvanger van
een hunner kantoren af te lossen
Steeds hing den Keurvorst van
Brandenburg de executie zijner Kleefsche laiiden ter

De domeinen betaling van den ontvanger hoefijzer boven het hoofd 6. Daar deze ontvanger, niet
van den Keur-
vorst van
Bran- eenmaal het benoodigde bekomende om de renten van des Keurvorsten schuld te vol-

ar^Stater^metdoen, op liet punt stond van zijne betalingen te moeten slaken, scheen in het voorjaar
executiebedreigd. jg^Q^ weerwil van de pogingen van Markgraaf sigismukd, die door den.Keur-
vorst naar
Kleefscfiland was gezonden om de ingezetenen lol eenige opoffering te, bewe-
gen de executie voortgang te zullen hebben. De Stalen van //o/Zanrf drongen er krachtig
genoeg op aan; slechts de Raad van State aarzelde en zocht uitvluchten Alsnu besloot
de Keurvorsl de Stenden van
Kleefschland om hulp aan te spreken. Tegen den 10''®''Mei
(1640) beschreef hij eenen Landdag te
Emmerik,, en door zijnen Agent heimbach liet

1 Resol. Stat.-Gen. 14 Sept. 1640. ^ ji^sol. Slat.-Gen. 2 Oct. 1640.

3 Resol. Slat.-Gen, 10, 30 Nov. 1640.

4 AllLans ging de Gereformeerde Religie onder de Brandenburgsche, zoowel als onder de
Palts-Pieuburgsclie Regeering, in de Kleefsch-Gulikselie landen sterk achteruit. De predikanten
werden niet betaald uit de geestelijke goederen, daartoe bij de traktaten aangewezen: Luthersche
en Roomsclie Kerkedlenaars werden in hunne plaatsen gedrongen
{Resol. Slat.-Gen. 13 Oct. 1639).

5 'Resol. Slat.-Gen. 10 Oct. 1640.

6 Zie hierboven, bl. 168, 169. Resol. Stat.-Gen. 5, 19 Oct. 1639. Resol, Ηόβ. 5, 12, 18, 19
Oct.; 21 Deo. 1639.
 i. De Markgraaf stierf in Mei, 1640 {Resol Slat.-Gen. 22 Mei 1640).

8 Resol. Stat,-Gen. 4, 18 April, 1640. Resol /M. 13, 30 Maart; 25, 26 April, 1640.

-ocr page 282-

. DES VADERLANDS. 277

hij Hun Hoog Mögenden verzoeken, derwaarts eenigen uit hun middeji af te vaardigen, 1689—
om in het belang des Keurvorsten te adviseeren Vaardig waren de Stenden echter niet
om gelden toe te slaan. En geen wonder, de landvorstelijke stam had geene wortels
in den bodera gescholen. De Keurvorst hield elders zijn verblijf, en wal gingen den
Rijnlanders de schulden aan van hunnen Heer, wiens voorzaten zich uitgeput hadden
om zich in het verre land van
Pruisen uit te breiden? Bovendien, de Staten-Generaal
hadden vroeger verklaard, dat zij zich aan den Keurvorst hielden en de gelden uit
diens domeinen moesten gevonden worden. Zoo zij dus lol eene opoffering kwamen,
rekenden zij die voor de opheffing van menige grieve te verkoopen. Hoe het zij, in
weerwil dat de Stenden één en andermaal bijeen waren gekomen, was er weldra al
weder, om de executie te keeren, eene geldopneming tioodig, die echter bezwaarlijk
lot stand kwam ^ In het begin van Juli zou de Regeering te
Emmerik voor de laatste
maal aangemaand worden, en dan de executie ongetwijfeld doorgaan Doch wederom
bleef zy achterwege, en de Raad van Slale, lot verantwoording geroepen, verklaarde op
nieuw, dat zijne Commissarissen in
Kleefsc/iland, behalve de executie, nog eene andere
taak hadden, te weten de herstelling van de vestingwerken der grenssteden: déze laak
begrepen zij eerst te moeten vervullen; maar daartoe ontbraken de fondsen, en de Pro-
vincie
Holland, die op de executie aandrong, had nog 20,000 gulden te betalen van hare
quote in de petitie tot die vestingwerken ingewilligd. — Mits de andere Provinciën haar aan-
deel betaalden, was
Holland niet ongezind om die schuld Ie voldoen Doch ten einde
de zaak niet langer op den onwil van den Raad van State Ie laten afsluiten, kwamen de
Blaten van
Holland met dit Collegie overeen, dat Hun Edel Mögenden de executie door hunne
Gedeputeerden zouden laten tot stand brengen, len einde de Admiraliteit van
Amsterdam
bewogen worden mocht, de schuldbekentenissen van hoefijzer te erkennen, en deze amb-
tenaar , die zich beklaagde, dat hij het slachtoffer worden zou van de bereidwilligheid, - waar-
mede hij )) in benauwde tijden het Land met zyn persoonlijk krediet gestijfd had", voor
bankroet bewaard mocht worden. Deze schikking kon den Slaten-Generaal onmogelijk
naar den zin zijn. Immers streed het tegen de goede orde, dat zulk eene taak aan eene
bijzondere Provincie werd opgedragen. Aldus achtlen Hun Hoog Mögenden den Raad van
State geenszins van zijne taak ontheven, en gelastten hem tot de executie over te gaan,
zonder die van eenige voorwaarde afhankelijk te maken Toch zette de Raad van
State de zaak niet door: steeds hoopte men van de Kleefsche Stenden geld te krijgen.
Vooral de Sleden waren weigerachtig, en nu verzocht de Brandenburgsche Regeering
Hun Hoog Mögenden, den Sleden aan het verstand te brengen, dat de Keurvorst zijnen

' llekL Slat.-Gen. 21 April, 1640. 2 Regol Stat.-Gen, 18 Mei; 30 Juni, 1640.

ï Rcsol Slat.-Gen. 6, 13 Juli; 16 Aug. 1640. ^ liesol Slal.-Gen. 23 Aug., 1640.
® üesol, Stat.-Gen. 28 Juli; 11 Aug. 1640. Rcsol, Holl. 7, 11, 12 , 26 , 27 , 28 Juli, 1640.

-ocr page 283-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— Stenden geenc verplichling opleidc, maar hun slechts, als van ouds, eene bede deed om

1644i

ongehouden vrij ivilligen onderstand i. Tegen het einde van Augustus (1640) kwam de
zaak verder dan zij lot nog toe gekomen was: twee leden van den Raad van Slate, de
Heeren
van der c.vpelleit tot rijsselt en goudswaert, zouden eene commissie en acte
van indemniteit lot de executie krijgen; doch ook nu kwam er eenig oponthoud en
toen die commissie eindelijk vastgesteld was, kwam hier de Heer
joachim frederik vob
blommenthal
, dïcn aitsema ^ een welbespraakt edelman noemt, door de Brandenburgsche
Regeering te
Emmerik afgevaardigd. Behalve dat hij eenige zekerheid gaf, dat er
spoedig eenig opgenomen geld zou ontvangen worden, verklaarde hij, dat de Stenden·
den Keurvorst waarschynlijk de noodige penningen zouden verschaffen, ten einde »hem
niet hulpeloos Ie laten". Nogmaals spoorden Hun Hoog Mögenden de Stenden aan om
van die goede gezindheid de gevolgen Ie doen zien

Zoo was de zaak van de executie der Brandenburgsche domeinen nog altijd hangende,
toen nevens
wicquefort de Heer adolf wilhelm van krosing, van wege de Land-
gravin voor Hun Hoog Mögenden verscheen. Haar land, dit hadden zij in last te
verklaren, was Ie gronde gericht, zoodat het haar onmogelijk viel de kosten van den
oorlog Ie dragen. Toch wilde zij zich in het bezit der ingenomen posten handhaven.
Maar daartoe moest zij de toevlucht nemen lot Hun Hoog Mögenden. Dezen hadden
daarbij het grootste belang. Door hare krijgsmacht toch zou de overlast en het gevaar
afgewend kunnen worden van de Westfaalsche en Brunswijksche Landen, die in
Duitsch-
land alleen nog overig waren ten dienste van de goede zaak. Met de afdanking der vier
regimenten ^ was de haar voorgespiegelde hoop op eene met onze krijgsmacht gemeen-
schappelijke onderneming haar benomen; doch zij rekende op subsidie in krijgs- en
mondbehoeften: die immers hadden Hun Hoog Mögenden haar toegezegd voor het geval
dat zij geenen vrede sloot. Reeds dadelijk vraagde zij eenig geschut te leen ten behoeve
van de vestingen in
Oost-Friesland, door hare troepen bezet: het kon den naam hebben,
alsof zij die stukken gekocht had. De nood noopte haar hare kwartieren uit te breiden,
ten einde hare 120 compagniën te voet en 60 Ie paard te onderhouden; maar hare
macht, dus verdeeld, was Hun Hoog Mögenden tot een voormuur, en belette den vijand,
heigeen hij vroeger wel gedaan had, uit die oorden hulpmiddelen te trekken. Ten
slotte: de Landgravin was steeds bereid tol gemeenschappelyke krggsondernemingen,
met ons te beramen, en zou niets liever wenschen, dan dat Hun Hoog Mögenden in

« Resol. Stal.-Gen. 16 Aujj., 1640. Hcsol Holl. 3 Aug., 1640.

2 liesoL SlaL-Gcn. 21, 22, 23, 25, 27 Aug., 1640. ' Π, hl. 725.

11

* licsoL Stal.-Gen. 4, 8 Sept. 1640. Resol. Holl. 20, 21 Sept. 1640. \
5 Zie hierboven, bl. 223, 242.

-ocr page 284-

. DES VADERLANDS. 277

eene werkelijke alliantie traden zoo met haar, als met het Huis i?rMW5m}7c hetwelk, 1639—
dit kon zij verzekeren, daartoe alleszins geneigd was Weldra had de Landgravin eene
bijzondere reden om toevoer van allerlei mond- en krijgsbehoeften naar
Calcar te ver-
zoeken: er kwamen, namelijk, troepen van
lamboy, en daaronder Spaanschen^ naar
het Guliksche afzakken, en het was te duchten, ^dat zy het op (7a/car gemunt hadden

Zoo hadden Hun Hoog Mögenden in die oorden strijdige belangen: de Hessen aan den
nood prijs gegeven laten, konden zij niet, en hun de onbelemmerde invordering van
de inkomsten van sommige der landstreken, waar zij gelegerd waren, te vergunnen,
zulks zagen zij zich door hun eigen belang verboden: hoe toch konden zg de mede-
dinging van Hessische licentkantoren op de vaart langs
Maas en Rijn dulden \ of
de hulpmiddelen van den Keurvorst van
Brandenburg, die zij zeiven dachten te innen,
aan de Hessen overlaten?

Aan den Heer yokt blommenthal had deze Vorst volmacht gegeven om met zijnen
schuldeischer in schikking te treden, en te zeggen wat hij doen en hoeveel hij in ge-
reede penningen betalen kon. Maar vooraf beval hij zich nog bij monde van dien on-
derhandelaar aan de welwillendheid van Hun Hoog Mögenden aan. Hij had niet verwacht,
dus liet hij verklaren, dat de Staten hem zoo streng interessen op interessen in rekening
zouden brengen, maar gehoopt, dat zij den bedorven toestand zijner Landen in aanmerking
zouden nemen. En bovendien had hij met de onbillijkheid zijner Kleefsche Stenden te
strijden: vooral die van de Oostzijde van den Rijn betoonden zich onvriendelijk jegens
hem. Gedurende den geheelen tijd van zyne Regeering hadden zy niet de waarde van
een enkelen daalder opgebracht, die den Keurvorst in het bijzonder ten bate was ge-
komen: alles was aan de soldaten besteed. De slotsom der rede was, te bidden, dat
de executie nog geschorst werd: zulk eenen feilen maatregel kon hij bij de aanbiedin-
gen, die bij doen wilde, van zijne goede vrienden niet verwachten 6.

' De hertogen van Brunswijk en Lunehurg hadden in 1639 tegen den Keizer, die de reglitutie
van het Stift
Hildesheim eisehte, bij Denemarken heul gezocht; doch chbistuan had hun aange-
raden zich niet tegen de Keizerlijke macht onder den generaal
von Hatzfeld te verzetten {Legalie
van Burch en Cocnders). -Resol SlaL~Gen.
12 Oct. 1640.

3 Resol. Stat.-Gen, 18 Oct. 1640. ^ iïeio/. 23,25 Oct. 1640,

® 's Keurvorsten aanbiedingen staan vermeld in Resol. Stat.-Gen. 16 Wov. 1640. In de laatste
dagen van het jaar 1640 verzocht
blommenthal op nieuw, dat men de executie, waartoe, zeide
hij, reeds aanstalten gemaakt waren, zou schorsen. De Staten gaven het verzoek gehoor, en
schreven aan de steeds weigerachtige Kleefsche Stenden, om hen over te halen dat ze de helft
der schuld zouden bewilligen, in het vast vertrouwen, dat hun »op hunne gravamina redelijk con-
tentement zou worden gedaan"
{Resol. Stat.-Gen. 21, 23 Dec. 1640).

β Hesol. Sfat.-Gen. 24 Oct. 1640. aitsema, p. 725.

lü Deel ö Stuk. 36 >

-ocr page 285-

.2,74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639—

1644.

Maar vooral, hoe konden de Slalen met genoegzaam verlrouwen beweren, dat zij de
onzijdigheid jegens Keizer en Rijk in acht namen; hoe op de baten dier onzijdigheid aan-
spraak blijven maken, terwijl de Hessen voorgaven op gezag der Slaten-Generaal op te
treden, en tegelijk de Franschen om en bij
Maastricht het deden vobrkomen, alsof zij
in den strijd tegen het Rijk de Nederlandsche troepen en het gezag der Nederlandsche
Overheid tot bondgenoot hadden? De Rijksvorst, die, zoo er onzijdigheid en geen oorlog
lusschen de Vereenigde Provinciën en het Rijk bestond, daarvan vooral de baten moest genie-
ten , maar deze maar al te zeer meende te derven, was de Keurvorst van
Keulen, Prins-
Bisschop van
Luik, Zoo laat het zich begrijpen, hoe hij in het najaar (van 1640)
De Keurvorst eencn afgevaardigde, Doctor lasibert kuttew, herwaarts zond, die, den 26 October voor

vaaZeK^i»dringt jg Staten verschenen, daar het volgende zeide: De ijver van den Keurvorst voor de
aau op verwijde- ' ο

ring der Hessen, onzydigheid was bekend: reeds had hij bewerkt, dat de Keizerschen onder den Graaf
van
hatzfeld uit het Guliksche waren afgetrokken; ook de troepen van lamboy zouden
aftrekken. Maar hoe te verwachten, dat de Keizerschen die oorden bleven ontzien, nu
de Hessen gekomen waren? En die Hessen gaven voor, dat de Nederlandsche troepen
op den Rijn hun den toegang vjrij gelaten hadden, en dat zij door de Staten met krijgs-
behoeften ondersteund werden. Zoo was de baan tot de terugkomst der Keizerschen
geopend, en hij zou die niet kunnen beletten. Velen in het Rijk wenschten niets lie-
ver, dan eene aanleiding om Hun Hoog Mögenden een blijk van wantrouwen te geven,
en den oorlog van hunne nabijheid naar elders te verplaatsen. Dus vertrouwde hij,
dat de Staten zouden zorgen, dat de Hessen, die zich nu, bij het slroopen, almede
beurtelings van Fransche en van Staatsche passen bedienden, uit
Calcar verwijderd wer-
den. In dit geval verbond hij zich, dat de Keizer die kwartiereil niet door zijne troe-
pen zou laten betrekken i. — Dit was een voorstel tot eene wederzijdsche ontruiming,
waaraan zich ook de Hertog van
Palts-Neiiburg aansloot ^ Doch hoe konden de Slalen
daar thans toe medewerken, nu zij, zoo nauw met
Frankrijk verbonden, gehouden waren
de Franschen op elk gebied te ondersteunen, om op hunne beurt door de Franschen
ondersteund te worden? En de Koning van
Frankrijk , bij monde van den nieuwen
Ambassadeur, verlangde uitdrukkelijk, dat wij de Hessen in de door hen ingenomen
stellingen zouden handhaven. Op dezen eisch antwoordden de Slaten, dat zij voort
zouden gaan, den Hessen met toevoer van mond- en krijgsbehoeften by te staan, maar
dat de onzijdigheid tegenover het Rijk hun verbood iets rechlslreeks tot verdediging ^an
Calcar te verrichten — Het beste wat men nog aan de klachten uit Keulen te gemoet
kon voeren, was dit, dat de Keizerschen op Rijks bodem niet zelden door Spaanscheu

2 Resel. Slat.-.Gen. 7, 14i Bec. 1640.

' Resol. Stat.-Gen. 26 Oct. 1640.
3
Resol. Stat.-Gen. 22 Nov. 1640.

-ocr page 286-

DES VADERLANDS.

werden Terslerkt. Kon men dan wraken, dat wij ons met bevriende troepen als met
een voormuur omschansten? — En dat de Keizersclien inderdaad hulp van de Span-
jaarden ontvingen, berichtten de Gecommitteerden van den Raad van Slate·, op dal tijd-
stip te
Emmerik l, en verzekerde eene memorie, den November (1640) ingediend,
waarin gewaagd werd van Spaansch geschut, door
lambot tot de inneming van Sons-
heek
gebruikt, en van een Spaansch regiment, dat hem daarbij van dienst was ge-
weest. En deze generaal was het, die toen zijn hoofdkwartier te
Goch gevestigd had,
en vandaar
Calcar bedreigde. Ook bij dit gevaar bepaalden de Stalen er zich toe de
Hessen slechts met krijgsmateriëel te gemoet te komen. Op het verzoek om den Hes-
sischen luitenant-generaal, den Graaf van
eberstein met troepen bij te staan, ant-
woordden zij niet. Zij lieten het aan den Prins van
Oranje over, op eigen verantwoor-
delijkheid te handelen, zoo zich werkelijk een geval voordeed, waarbij Nederlandsohe
troepen op Rijks bodem tusschen beiden zouden moeten treden

Ook als Prins-Bisschop van Luik hadden de Staten met den Keurvorst van Keulen te Onksten te
doen, en de toestand dier slad, verdeeld tusschen twee partijen, gaf Hun Hoog Mogen-
den velerlei bemoeiing De eene party kon men de Fransch-Hollandsche heelen:
zij
bestond uit aanhangers van de regeeringsbeginselen van den Kardinaal de righemeü;
de andere was Spaanschgezind, en heulde met RicnELiEu's tegenpartij β.

In het najaar van het jaar 1659 scheen de Spaansch gezinde partij te Luik weder de
bovenhand te zullen krijgen. Althans toen verzochten de Staten den Prins van
Oranje,
dat hij den Goeverneur van Maastricht, Hertog van BOUiLLOii, zou aanschrijven, in
geval onze tegenpartij aldaar door de Spanjaarden ondersteund werd, zich niet te ont-
zien, en de stedelijke Regeering met zijne troepen te hulp te komen , en de Koning
van
Frankrijk besloot den Abt de moussoïv weder derwaarts af te vaardigen, om, zoö
heetle het, de onzijdigheid te handhaven dat is, te zorgen, dat de Regeering zich
niet tot inwilligingen aan de Spaanschen gedrongen zag. Inderdaad de Baron
de jeuaiwg,
die te Iluy commandeerde, lichtte krygsvolk met medewerking van de Spaansche gar-
nizoenen, en onderwierp het land van
Luik met geweld aan de verplichting om oor-
logsbelasting te betalen. Hierover beklaagde zich de Stad bij
Frankrijk en onzen Slaat.
En niet te vergeefs. De Staten kregen mededeeling van eeoen brief, door den Koning

' Resol. Stat.-Gen. 30 Nov. 1640. 2 Bezuiden Calcar.

^ MiLANDER of HOLZAPFEL was bij dc Landgravin in wantrouwen geraakt en door haar ontslagen,
Later trad hij in dienst van de andere partij (
aitsema, II, p. 726).

" Resol. Slat.~Gcn. 28 Nov.; 29 Dec. 1640. s Zie hierboven, bl. 57—59.

® De eerste droeg den naam van Grignoux, de tweede dien van Chirom.

' ResoL Siat,~Gen. 19 Oct. 1639. 8 Uesol Stat.-Gen. 8 Nov. 1639.

1039—
1044.

56»

-ocr page 287-

1039—

1644,

284 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

van Frankrijk over deze zaak aan den Keurvorst van Keulen geschreven, en de Heer
d'amontost, die hun de mededeeling deed, verzocht uit 's Konings naam, dat Hun
Hoog Mögenden eene missieve van dezelfde strekking tot den Keurvorst zouden richten.
Zij deden het; doch, had de Koning dreigende taal gebruikt Hun Hoog Mögenden
bezigden zachter bewoordingen Maar de maatregelen van den Koning van
Frankrijk
baatten evenmin als die van Hun Hoog Mögenden. In den zomer van 1640 won het
te
Luik de Spaanschgezinde op de tegenovergestelde partij. Zelfs de Abt de moüssom
moest beleedigingen verduren, en met verscheidene Luikenaren nam hij de wijk naar
Maastricht. Na ontvangst van eene memorie van den Secretaris brasset over deze zaak
besloten Hun Hoog Mögenden, op advies van den Prins en de Gedeputeerden te velde,
de Luiksche uitgewekenen te
Maastricht tegen alle feitelijkheden, zelfs legen den Keur-
vorst van
Keulen, te beschermen Welhaast had de commandant te Maastricht^ stein
GALLEHFELS, de gelegenheid om in dien geest te handelen. Twee personen, die tol
diegenen behoorden, welke den Franschen Agent in zijn huis hadden aangerand, ver-
toonden zich Ie
Maastricht, en die commandant liet ze in hechtenis nemen. Dit ver-
nemende, meldde zich
brasset bij de Staten aan met het verzoek, dat Hun Hoog
Mögenden de handelwijze van den commandant zouden goedkeuren en de gevangenen
in hechtenis zouden laten houden, loldat de Koning verwittigd zou zijn. De Staten
willigden dit verzoek in, op grond dat zy, aangezien de Koning in eene vaste defen-
sieve en offensieve alliantie met hen stond, zich de schennis van het volkenrecht in
den persoon van den Abt behoorden aan te trekken. Daar de Keurvorst de landheer
was der te
Maastricht aangehouden Luikenaren, en te gelijk voor de helft Soeverein
van
Maastricht zelf, zoo was het natuurlyk, dat hij zijnen Agent, toen Ie ^s Graven-
hage,
klagen liet, dat die personen aan hunnen natuurleken rechter onttrokken wer-

1 Klaagde de Koning van Frankrijk over den overlast van Spaansch krijgsvolk op het grond-
gebied van
Luik, de Stad Aken beklaagde zich bij de Staten over de afpersingen, die haar door
Fransche soldaten werden aangedaan. Zij zocht herstel bij Hun Hoog Mögenden op grond van
de onzijdigheid, haar bij resolutie van 3 Juli, 1638, verleend. De Staten-Generaal gaven haar
slechten troost, door te verklaren, dat wat de troepen van
türennb deden, hen niet aanging.
[Uèsol Stat.-Gen. 9 Febr. 1040.).

2 Resol. Stat.-Gen. 14; 16 Nov. 1639. aitsema, p. 643. Sints het eind van het jaar 1631
was 18AAC Lüz Agent van de Staten te Luik {Resol. Stat.-Gen. 21 Deo., 1631. 3 Maart, 1632).
In het begin van 1640 zagen de Staten naar een geschikt persoon uit om in zijne plaats te ge-
bruiken
{Resol. Stat.-Gen. 24 Jan., 1640.). Zij noopten mz herwaarts terugite keeren door hem
te laten weten, dat hij zijne jaarwedde eerst zou kunnen ontvangen, als hij hier terug gekomen
zou zijn. '
Resol. Stat.-Gen. 9, 12, 13 Aug. 1640.

-ocr page 288-

. DES VADERLANDS. 277

den Toen de la thuillerie hier was aangekomen, kwam bij al dadelijk met het ^jß^T"
verlangen voor den dag, dat er een strenge maatregel tegen
Lutk genomen werd,
hierin beslaande, dat gelijk de Koning aan die Stad de gemeenschap met zijn Rgk
ontzegd had, alzoo ook de Staten alle verkeer tusschen hen en die van
Luik zouden
opheffen. De Slaten zagen in dien raaatregel groot bezwaar. Ja, van zulke bemoei-
ingen, zeiden zij, zagen zij het verlies van
Maastricht vooruit; maar zij beloofden, den
Slaten en Stad van
Luik aan te raden, tol den Koning van jFra«/in}7i Gedeputeerden te
zenden om zich wegens de beleediging, zijnen Resident aangedaan, te verontschuldigen

Hielden de Stalen den Hessen in Duitschlandy met de noodige voorzichtigheid
en zonder eene alliantie met hen aan te gaan, de hand boven het hoofd, ook de
Zweden wenschten zij door hunne subsidiën, die alleenlijk te traag inkwamen, in hun-
nen oorlog tegen
Oostenrijk Ie ondersteunen, en in aanmerking nemende, dat Zweden
de eenige Mogendheid was, die het overwicht der hun vgandige Vorsten in de Oostzee
kon te keer gaan, verlangden zij niet alleen, met die Kroon de alliantie, vroeger met
GüSTAAF ADOLF gesloten, te vernieuwen ^^ maar zelfs door een plechtig Gezantschap,
naar
Stockholm afgevaardigd, met die taak te belasten, hunne hoogachting voor deze
Mogendheid te toonen.

In den tijd, die er verliep vóórdat deze Legatie genoegzaam was voorbereid, bleef
de misnoegde stemming der Staten tegen
Denemarken voortduren, niettegenstaande Ko-
ning
giiristiaan door van zijne zijde een verhaal van het tusschen hem en de Neder-
landsche Gezanten voorgevallene wereldkundig te maken, getoond had, dat het gebleken
ongenoegen der Slaten hem niet onverschillig had gelaten, en dat hij raadzaam gevon-
den had zijn gedrag eenigermate te verontschuldigen Ook op het aanbod van den
Koning van
Groot-Britannië om als bemiddelaar tusschen zijnen oom en de Slaten op
te treden sloegen zij geen acht, en nog in den zomer klaagde
karel I, dat er op
dit zijn aanbod niet geantwoord was Verre van bemiddeling aan te nemen, namen
de Slaten de grieven, die eenigen hunner kooplieden tegen
Denemarken hadden, te
baat, om deze Mogendheid, wier bedoelingen zij steeds te duchten meenden te heb-

I Resol. Stat.-Gen. 17 Sept.; 1, 26 Oct. 1640. In Juni, 1641, werden de gevangene Luike-
naren onder cautie ontslagen, in afwachting van de aankomst van vier Commissarissen van de
beide Soevereinen van
Maastricht^ die over hen recht zouden spreken {Resol. Stat,-Gen, 15,
22 Jani, 1641.).

- liesol Slat.-Gen. 22; 23 Nov. 1640. 23 Jan.; 11 Febr. 1641. Res. Holl. 29 Nov. 1640.
^ Zie liierboven, bl. 220. * Zie het verhaal bij
aitsema, II, bl. 6^6—639.

^ Zie hierboven, bl. 259, 260.

β Resol, Holl. Q Maart; 2 Juli, 1640. Resol. Slat,-Gen. 3 Juli, 1640.

-ocr page 289-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— ben, door een krachtig optreden Tan liare voornemens Ie doen afzien. De kooplieden,
namelijk, welke op
Kola, yanwaar zij voornamelijkpellerijen bekwamen, en voorls op
de Lapsche kust handel dreven, zagen hunne schepen door den Admiraal en andere
zeeofficieren van den Koning van
Denemarken naar Koppenhagen opgebracht, waar zy
niemand hadden, die hunne zaak durfde verdedigen Daartegen verzochten zg dal
voorzien, en daarvoor verlangden zij dat hun schadeloosslelling zou verschaft worden.
Maatregelen De Stalen wonncn hel advies van Zijne Hoogheid in, en daarna verzochten zij de Pro-
bet. vinciën te willen bedenken, wat men, om voldoening te bekomen, zou aanvangen.

En toen men nu bericht kreeg, dat de Koning een 6000-tal bootsgezellen zocht te
lichten en daartoe varend volk uit deze Landen onder de hand poogde te winnen, werd
door eene Commissie uil de Slaten-Generaal met Zijne Hoogheid overlegd, wat te doen,
hetzij door dezen Staat alleen, hetzij (men had bepaaldelijk
Zweden op het oog) door
uitheemsche Vorsten, ten einde aan het ongelijk, door
Denemarken ons op alle punten
door onrechtmatige tolheffingen aangedaan, paal en perk te stellen. Immers daar die
buitensporige lollen den aankoop van scheepstimmerhout op den duur onmogelijk zou-
den maken, zoo stond »deze Slaat van zijne ziel, dat is, van de zeevaart te worden beroofd."
Gelijk men bij de beraming van oorlogsbedrijven gewoon was, zoo werd aan die Com-
missie de bevoegdheid gegeven om besluiten te nemen van gelijke kracht, alsof zy in
de volle Vergadering van Hun Hoog Mögenden genomen waren Als een eerste mid-
del van bedwang sloeg
Amsterdam het denkbeeld voor om het uitzeilen der schepen,
hetwelk gewoonlijk tegen het eind van Maart of het begin van April plaats had, dit-
maal eerst tegen het eind van Mei tóe te staan, wom middelerwijl te zien, wat de
Koning van
Denemarken ten aanzien van de tollen doen zou" De Commissie nam
dit denkbeeld over, maar ging verder, en stelde voor, dat dadelijk alle vaart uit deze
Provinciën, ja ook uit de
Eems, op Noorwegen en de Son-d, tot nader order, op ver-
beurte van schip en goederen, zou verboden worden; dat voorts ten eersten tot eene Ambas-
sade naar
Zweden en de Hanzesteden zou worden besloten; dat intusschen aan de Admirali-
teiten en aan alle Directeurs, met de uitrusting van schepen belast, zou worden aange-
schreven , de bodems onder hunne Directie gereed te maken om zee te kiezen, en dat boven-
dien in overweging zou worden genomen, of het gewicht der zaak niet noodzakelijk maakte,
door het inhuren van schepen, eene vloot bijeen te brengen, zoo sterk als in het
vorige jaar, toen de Spaansche armade te
Duins lag. Dit was eene soort van bedrei-
ging met de vernieling der Deensche vloot, gelijk de Spaansche vernield was. — Hoezeer de
Prins van
Oranje op dit oogenblik te ongesteld was om zich met gewichtige bezigheden te

1 Resol Stat.-Gen. 13 Maart, 1640. Mesol Holl. 14, 1.5 Maart, 1640. ^

2 Rcsol Stat.-Gen. 13, 16, 18 Jan.; 25 , 27 Febr. 1640. Resol. Holl. 2, 6 Maart, 1640.

3 Resol. Holl. 7 Maart, 1640. . |

-ocr page 290-

. DES VADERLANDS. 277

bemoeien en vergaderingen van Commissies, die uit yele leden bestonden, bij ie wonen,
hechtte hij niettemin zijn zegel aan dit voorstel, en de Staten van
Holland namen voor,
het gevoelen hunner lastgevers aangaande eene zoo gewichtige zaak in Ie winnen, maar
vonden middelerwijl goed, dat het uitzeilen van schepen uit deze Landen op de voor-
geslagen boete voorloopig verboden zou worden De Staten-Generaal vereenigden zich
met dezen laatsten voorslag, onder voorwaarde dat de vaart op
Holstein en op de
Zweedsche havens builen de
Sond, met name Golhenburg, onder dat verbod niet zou
begrepen zijn

Maar, zelfs dus beperkt, was de maatregel voor hen, die hem toepasten zeiven, met
te veel nadeel gepaard, om hem lang vol te houden. Door de staking der vaart kwam
er geen geld in de kas van de Directeurs der zoogenaamde »nieuwe Equipage op
Oosten
en Noorwegen", en was dit Collegie ten minste niet in staat om aan den gegeven last ^ te
voldoen en hunne gewone convooiers in zee te brengen Κ Van den aanvang aan had-
den vooral de ossenkoopers geklaagd, dat de toevoer van ossen zoo lang niet kon uit-
blijven. En ook de behoefte der
Zweden zelve aan vervoer van granen en krijgsvolk
naar
Duitschland door de Sond met schepen, die zij van hier wenschten Ie bekomen,
vorderde opheffing van het verbod Vandaar dat de vprt tegen den Mei weder

werd open gesteld, en voor de ossenhaalders, die dan ook de Sond niet behoefden door
te varen, reeds met den eersten Mei ö.

Maar nu was men dubbel op het doorzetten van de Ambassade naar Zweden gesteld,
en daar het geen günstigen indruk kon maken, als intusschen de betaling van bet sub-
sidie geschorst bleef, zoo toonden de Leden van
Holland^ die tot dus verre zwa^-
righeid tegen die betaling gemaakt hadden, zich daartoe thans williger 7. Reeds vóór
het einde van Maart werden de Heeren, die 'onlangs gecommitteerd waren om met den
Prins over de maatregelen tegen
Denemarken te handelen, met het ontwerpen eener
Instructie voor de te benoemen Gezanten belast Den April benoemden de Staten
van
Holland aireede de Heeren willem boreel , pensionaris van Amsterdam, en albert
sosK, oud-burgemeester van Hoorn en zij drongen bij de Staten-Generaal sterk op

Gezantschap
naar
Zweden be-
noemd.

' Rcsol Holt. 9, 10 Maart, 1640.

2 ResoL Slat.-Gen. 12, 13, 16 Maart, 1640. Resol Holt. 13, 14, 15 Maart, 1640.
* Resol. Slat.-Gen. 28 Maart, 1640. ResoL Slat.-Gen. 20 April, 1640.

^ Resol. Slat.-Gen. 30 Maart; 23 April, 1640, Resol. Holl. 2, 14, 24 April, 1640.
® Resol. Slat.-Gen. 20 April, 1640. Resol. Holl. 31 Maart; 13. 19 April, 1640.
' Resol. Slat.-Gen. 2 Maart; 23, 28 April, 1640. Resol Holl. 16, 31 Maart; 25 April, 1640.
8
Resol. Slat.-Gen. 24 Maart; ]9 April, 1640. Resol. Holl. 21, 24 Maart; 3, 14, 17, 18
April, 1640. 9
Resol. Holl. 19, 21 April, 1640.

lß39~
1644.

287

-ocr page 291-

270 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

bespoediging der zaak aan. Alleen de Gedeputeerden van Zeeland moesten nog de
loesleraming hunner principalen afwachlen. Ook in de levering van het subsidie aan
Zweden was deze Provincie op dit oogenblik de achterlykste. Doch den Mei waren
de Staten-Generaal gereed, en nevens de beide door
Holland aangewezene Heeren,
benoemden zij de Heeren
vosbergen en epeus va.n aylva. Het Zeeuwsche lid (de Heer
van vosbergen) verontschuldigde zich, en alsnu bleef het gezantschap aan de drie
overigen opgedragen

lß39—
1644.

In het begin van Juni (1640) vertrokken namen zij de reize over Duitscliland, en
Zij verloeren in deelden, volgens hunne Instructie, aan de Regeeringen der Vorsten en Steden, die bg
de vaart op de Noord- en de Oostzee belang hadden, mede, dat het hoofddoel hunner
xending in de handhaving van den vryen handel op die zeeën gelegen was. Tevens
brachten
zij haar onder het oog, dat die handhaving ook hare zaak was, en dat het
daartoe thans het geschikte tijdstip was, weshalve het ook haar geraden zou zijn gezant-
schappen met hetzelfde doel naar
Zweden te zenden. Uit Bremen hadden zy Hun Hoog
Mögenden te berichten, dat een Deensch oorlogschip op de
Wezer alle uit- en inko-
mende schepen onderzocht; streken zy niet dadelijk, dan werd er een kanonschot ge-
lost , en voor ieder schot moest een rozenobel betaald worden: wie niet kon of wilde
betalen, werd aangehaald en te
Bremer-lehe opgebracht Dit bericht werd aan Zijne
Hoogheid te velde medegedeeld, welke uit zyn schip voor
Philippine antwoordde. In
overeenstemming met 's Prinsen advies besloten de Staten van
Holland, dat de Resident
KRAKAU gelast zou worden, den Koning van
Denemarken te gaan begroeten en te
trachten. Zijne Majesteit te bewegen die maatregelen op de
Wezer te staken. Over
hetzelfde onderwerp zou een krachtige brief aan den Aartsbisschop van
Bremen geschre-
ven worden, waarby deze Vorst aan de verbintenissen met onzen Staat aangegaan, zou
worden herinnerd^, en ook de Graaf van
Oldenburg zon gewaarschuwd worden, dat hij
niet voortging met zijnen lol op dezelfde rivier te heiFen, terwijl zijn recht daartoe nog
niet door het Rijks Kamergericht te
Spiers was uitgemaakt. Al deze maatregelen wer-
den op voorstel van
Holland door de Generaliteit vastgesteld Te meer moesten de
Stalen gezind zijn om geene aanmatigingen van
Denemarken ongewraakt te laten, daar
zij onlangs nog uit een brief van Kolonel
waardenbürg, uit Oldersum, van plannen
vernomen hadden, aan
Denemarken toegeschreven en in niets minder dan in eene onder-
neming tegen
Oost-Friesland beslaande 6, Ook bleek het uit een schrijven onzer Ge-

Noord-Duitseh
land.

3 Resol. Stat.-Gen. 26 Juni, 1640.

5 Resol. Holl. 26 Juni; 3 Juli, 1640., Resol. Stat.-Gen.

Besol Stat.-Gen. 21, 22, 30 April; 4, 5 Mei, 1640.

2 Resol. Stat.-Gen. 18, 24 Mei; 8 Juni, 1640.

^ Zie hierboven, bladz. 167.
13 Juli, 1640. '
6
Resol. Stat.-Gen. 11 Juli, 1640.

-ocr page 292-

. DES VADERLANDS. 277

zanten uit Bremen, voor welke der beide strijdende partijen het Deensche Hof thans 1639—
bijstand over had. Immers meldden zg, dal ghristiaan ulrigh, vrgheer van Gulden-
leeuw,
onechte Zoon van christiaan IV, zich in dienst van den Koning van Spanje
begeven had en voor deze Mogendheid troepen bijeenbracht. ^

Bij de beschikking, door de Staten genomen, dat de Gezanten, naar Zweden bestemd,
hunne reize over de Hanzesteden zouden nemen, hadden zij vermoed, dat hun aldaar van
wege den Aartsbisschop van
Bremen of van eenige andere zijde het voorstel zou voor-
komen , om de bemiddeling van dien Aartsbisschop of van de eene of andere Regeering
aan te nemen tot beslechting van de geschillen der Staten met Koning
christiaan.
Een zoodanig voorstel, meenden Hun Hoog Mögenden, zou slechts geopperd worden om
de reize hunner Gezanten naar
Zweden te vertragen of geheel te doen vervallen. Des-
wegens hadden zij dezen hunnen . Gezanten gelast, zulk een aanbod van bemiddeling
wel beleefd te ontvangen, maar de zaak naar Hun Hoog Mögenden te verwijzen, en
zich niet langer dan hoogstens tien dagen door de woordenwisselingen over diergelijke
aanbiedingen te laten ophouden Werkelijk werden onzen Gezanten te
Hamburg van
wege den Koning van
Denemarken voorstellen gedaan, die de vraag deden ontstaan, of
er geene kans zou zijn om op staanden voet de gewenschte inwilligingen van dien Vorst
te verkrygen. Doch hoe veel belovend de opening van Koning
christiaan ook zgn
mocht, de Staten begrepen, dat de zending naar
Zweden daardoor niet verijdeld be-
hoorde te worden. Hoe meer er den Koning van
Denemarken aan gelegen scheen,
om die ambassade te voorkomen, des te meer konden zij van haar voor het doel, dat
zij zich voorgesteld hadden, verwachten. Dus gaven zij hunnen Gezanten bevel, de reis
naar
Zweden op het spoedigst voort te zetten, en zy behielden zich voor, later de
vraag te beantwoorden, of het niet raadzaam zou zijn ook eene ambassade lot den
Koning van
Denemarken Ie zenden

Den 23®^®" Juli derhalve uil Wismar uitgezeild zijnde, kwamen de Gezanten den
26äten -poor Slockholm aan, waar zij eervol ontvangen en gedurende al den lijd van hun
verblijf vorstelijk onthaald werden. Den derden Augustus hadden zij gehoor bij de

' Resol. Holl. 29 Juni, 1640. In October (1640) vernam de Nederlaudsche Goeverueur vau
Wezel, de Heer van dieden, dat güldekleeuw naar het BergscMand op weg was om die streek te
brandschatten. Hij trok met 6 of 700 man tegen hem op en versloeg hem bij
Wippenfurt.
cüldenleeüw zclf sneuvelde. De Koning van Denemarken trok zich deze zaak niet aan {Uesol.
Stat,-Gen.
27 Oct. 1640. aitsema , II. 707). Later schreef de Keizerlijke veldheer lamboy aan den
Pnns, dat de troepen van
güldenleeüw tot versterking der Keizerechen heetemd waren geweest
{liesol. Stat.~Gen. 6 Deo. 1640).

^ Zie de ampliatie der Instructie en de nadere Instructie bij aitsema, II, p. 687, 688.

' Jiesol. Stat.-Gen. 19, 21 Juli, 1640. Resol, Holl. 19, 20 Juli, 1640.

ΠΙ Deel. ö Stuk. 37

-ocr page 293-

290 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— jonge Koningin en spraken haar toe in het Nederduitsch, daar de taal, in welke
Toespraak der ^^ voeren zouden, aan hunne keuze was gelaten. In hunne toespraak ge-

Gezantea tot de waagden zy van de vriendschap, die er, vooral sedert de » herstelde vryheid en soeve-

Koningin van i « 7

Zweden. reiniteit van Hun Hoog Mögenden," tusschen Zweden en onze Provinciën beslaan had.

Daarop wenschten zij der dochter van gustaaf adolf, nu het den vrijmachligen God
behaagd had, haar tot de opvolging te roepen, met de aanvaarding des bewinds geluk.
Hooggewichtig was hare roeping. Immers onder slechts zeven koninklijk gekroonde
hoofden ^ vvas de bekende wereld verdeeld, en daaronder had Hare Majesteit de uitge-
strekste landen in haar bezit: hare heerschappij begon aan de Noordzee, en zij had
geene andere deelgenooten in het gebied der wereld oostwaarts dan alleen » de Tartaren,
hetzy de Europeesche, die men
Russen noemde, hetzy de Aziatische, die zich tot het
uiterste Oosten uitstrekten en nog kwalijk bekend waren," en terwijl de Koningen
boven de gewone menschen, wier hoogste eere was Gode naast gelyk te worden, dit
vooruit hadden, dat zy der Almogendheid Gods allernaast kwamen, zoo had
zij dit weder
boven alle Heidensche en » Moorsche", ja boven sommige Christelijke Koningen vooruit,
dat zij in hetgeen Gods wil was, naar Zijne waarheid onderwezen was en werd. En boven-
dien ontleende Hare Majesteit een byzonderen glans van de natie, over welke zy
heerschte, eene natie, wier dapperheid, van ouds beroemd, de wangunst en zelfs den
vijand erkentenis afgedwongen had. En ten laatste. Hare Majesteit vereenigde in zich
de voordeelen, die eensdeels in de erfelijke opvolging, andersdeels in de opvolging door de
vrije keuze des volks gelegen waren: immers had men deze laten gelden, zoo zouden
hare onderdanen geene andere keuze hebben uitgebracht dan op de dochter van zulke
voorzaten, zelve zoo zeer met lichamelyke schoonheid versierd, opwassende in alle vor-
stelijke deugden, en in verstand en wijsheid hare jaren verre vooruit. — Zulke
weidsche plichtplegingen hadden onze vertegenwoordigers van »soevereine" Staten voor
deze Koningin over. Slechts mishaagde het, dat zij de waardigheid hunner »hoogst-
gebiedende Heeren" zoo zeer gelden lieten, dat zij zich onder het uitspreken dekten,
hoezeer de Koningin het hen niet verzocht. — Dit was hun uitdrukkelijk in hunne
Instructie voorgeschreven, en op de aanmerking, hun deswege gemaakt, verklaarden
zij, dat het hun om het aanzien van den Staat, dien zy vertegenwoordigden, toekwam.
Hunne rede werd in het Latgn door den Heer
jtohan oxehstjerw, Zoon van den Rijks-
kanselier, beantwoord.

In hunne conferentie met de Commissarissen der Koningin, Graaf jagob de la gardie,

1 Zij brachten lijnwaden ter waarde van 10,000 gulden der Koningin ten geschenke mede
[Resol. Stat.-Gen, 24 Mei, 1640). ^

- Te weteD, Groot-Britannië, Frankrijk en Spanje ten westen; DuÜschland, Denmarken,
Polen en Zweden ten Oosten.

■i π. .

-ocr page 294-

. DES VADERLANDS. 277

den Rijkskanselier, axel oxenstjern, johan skytte, glaüs Fleming en johan oxenstjern, 1689—

1644.

zetten zij, volgens hunne Instructie, het doel hunner zending uiteen. Wegens den
handel op de Oostzee, yoornamelyk door hunne landgenooten gedreven, moesten de
Nederlanders trachten met de Oostzee-Mogendheden op vriendschappelijken voet te blijven.
Dit was dan ook steeds hun streven geweest. Dat de tollen matig bicven, was hun
belang en levens dat van de volken, die de Oostzeelanden bewoonden. Doch nu had
de Koning van
Denemarken sints eenigen tijd die tollen, zonder zich om de bedenkingen,
hem door onze Gezanten medegedeeld, te bekreunen, bovenmatig verhoogd: kon hij
aldus onbelemmerd voortvaren, zoo zou hij weldra zoo veel schatten verzameld hebben,
dat hij zich in het Noorden even geducht zou kunnen maken, als de Koning van
Spanje in het Zuiden, en zijne tollen zouden hem eene bron van nog zekerder inkom-
sten zijn, dan de opbrengst van ver af gelegen koloniën den Koning van
Spanje. Reeds
toonde hij de rechten der Hansesteden niet te lellen, en rekende hij zich ontslagen van
de verplichting, die de traktaten en overeenkomsten, in vroeger eeuw en nog niet lang
geleden met onzen Staat aangegaan, hem oplegden. Welhaast zou
Zweden het voor-
werp van een dergelijk ongelijk worden. Maar nimmer had dit Rijk aan
Denemarken
het volstrekt gezag op de zeeën, over welke het voor het minst medegebieder was,
kunnen inruimen. Liet men thans den Koning begaan, zoo zou hij eenmaiil machtig
genoeg zgn om dengenen, die zich legen hem verzette,,met overmacht te dwingen,
waarbij hem ook de alliantiën van nut zouden kunnen zgn, die h^ met de openbare
vijanden van
Zweden en van onzen Staat aanging.

Deze redenen misten hare uitwerking op de Zweedsche Heeren niet. Zij vraagden,
wat de onzen wisten van de plannen van Koning
ghristiaan, van zijne wapeningenen
van zijne zendingen naar
Engeland en Spanje. Hoezeer zy derhalve erkenden, dat er
alle reden bestond, om de Deensche staatkunde te mistrouwen, begrepen zij toch, dal
zachte middelen vooreerst de beste waren:
Denemarken gaf hun vooralsnog geen aan-
stoot; zy leefden vreedzaam met elkander. Vele Zweedsche Raden waren ook van
raeening, dat men gedurende de minderjarigheid der Koningin en terwijl men reeds de
zoo zware Duilsche oorlog op de schouders had,
Denemarken niet door een nauwer
aansluiting aan onzen Staat tegen zich in het harnas moest jagen. — Niettemin vraagde
de Rijks-Kanselier bij een afzonderlijk bezoek, wat onze Ambassadeurs eigenlijk voor
het geschikte middel hielden om de Deensche heerschzucht paal en perk te stellen.
Alsnu-hadden de onzen de gelegenheid om met het eerste der beide middelen voor den
Voorelag tot
dag te komen, welke hunne Instructie hun aan de hand gaf. Dit bestond in het
ven van een waterweg, die, hetzij dwars door
Zweden van Gothenburg naar Äio/fÄo/m,
hetzij van de
Elbe naar de Trave en zoo naar Lubek getrokken, den toegang van de
Noordzee naar de Oostzee opende en den
Sond afsneed. Zoo zou de Koning van Dene-
marken
niet langer misbruik kunnen maken van een voordeel, hem door de natuur

57*

-ocr page 295-

292 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— geschonkea, en eene bron van schallen zien verdrogen, die hij tot schade van onzen
1644.

Slaat en van de Ooslzee-oeverbewoners wilde aanwenden, en, integendeel, zoo het ont-
werp van een kanaal door
Zweden heen verwezenlykt werd, dit land verrykt worden
door de vermeerdering van den doorvoerhandel en de heilrijke gevolgen van het bezit
van een druk bezocht kanaal midden door zijne bevalktsle gewesten. — Ten einde onze
Ambassadeurs in slaat te stellen een bepaald plan te kunnen aanbevelen, hadden de
Staten begrepen hun eenen deskundige mede te moeien geven. Eerst was hun de per-
soon van
abraham van thije, »die den Lande en ook den Landgraaf in verscheidene
betrekkingen getrouw gediend had," daartoe de geschikte man voorgekomen,
gaspar
witten
zou hem, als instrumentmaker, vergezellen. Doch yan thije zag zich belet
en moest zich van de onderneming verontschuldigen. Nu werd
Bülten loby, van
Utrecht^ opgespoord, om zich van de taak te kwijten i. — De Staten, voorzeker mis-
leid door de vele meren, die een blik op de kaart tusschen
Gothenburg en Stokholm
in het oog doet vallen, hadden zich de zaak gemakkelyker voorgesteld, dan zy was.
Dit bleven de Zweedsche Heeren niet in gebreke, onzen Gezanten onder het oog te
brengen. Wel was er in de verlangde richting reeds een kanaal, maar niet verder
dan ter lengte van 28 mijlen doorgetrokken en slechts voor bodems van twintig of der-
tig last te bevaren. Er schoten nog meer dan zeventig mglen te doorgraven over, door
hooge bergen en harde rotsen heen, en al kon men daarin slagen, nimmer zou zulks
een waterweg opleteren voor schepen, geschikt om tevens de Oostzee te bevaren. Op
de mededeeling van deze bezwaren zagen de Nederlanders van hun ontwerp af. Het
graven van een kanaal van de
Elbe naar de Trave had almede zijne bezwaren, wel
van anderen aard, maar niet minder gewichtig. Althans de Gezanten, alsnu het denk-
beeld opvattende, door den Secretaris
gyldenglauw geopperd, kwamen lot het tweede
Voorslag tot middel, in hunne Instructie vervat, en daarmede tot hun eigenlgk doel, te weten lot
een Lodere aliu ^^^ voorslag om zich door eene vernieuwde alliantie met Zweden tegen de aanmati-
gingen van Denemarken te wapenen. Het denkbeeld der Staten was, de koopvaarders
door een genoegzaam aantal Nederlandsche en Zweedsche oorlogschepen te doen verge-
zellen, om de eischen des Konings van
Denemarken te kunnen trotseeren. Van hunne
zijde waren Hun Hoog Mögenden bereid, tot dat einde 25 of 50 groole en wel gemon-
teerde oorlogschepen te leveren, verwachtende, dat de Kroon
Zweden een gelijk gelal
zou aanbieden. Het traktaat evenwel, waaromtrent men het onderling eens werd, be-
grootte nog niet uitdrukkelijk de in geval van nood aan te wenden strijdkrachten. Men
verwachtte nog iets van de bemiddeling van den Aartsbisschop van
Bremen en van de
Hanzesteden, en eerst wanneer deze niets uitrichtte, nam men voor, zich op die wijze
den weg met geweld door de Deensche wateren te banen, zonder zich om eenigen lol

1 Resol Stat-Gen. 12, 19, 26 Mei; 6, 8 Juni, 1641.

\ ,,
■f

-ocr page 296-

. DES VADERLANDS. 277

te bekreunen. Het eerste artikel hield in, dat het verbond strekte tot verzekering van 1639—
de vryheid en veiligheid van de scheepvaart en den koophandel in de Oost- en de
Noordzee, tot aan de Hoofden toe. Leed een der beide verbondenen in den handel op
die zeeën overlast, dan zouden zij zich gezamenlijk beijveren om dengenen, die dat
geweld had aangedaan, door minnelijke redenen te bewegen, aan zijn ongelijk een
einde te maken. Gaf. hij aan die redenen geen gehoor, dan zouden zij hem met al
de krachten, die hun ten dienste stonden, tot rede brengen. De oorlog, eenen der
beide verbondenen door den (niet genoemden) belager van de vrijheid dier zeeën aan-
gedaan, zou de ander als ook zich verklaard aann^erken. Werd een der beiden door
eene andere Mogendheid aangerand, dan kon men volstaan met het zenden van onder-
stand in troepen, vierduizend man sterk, des verkiezende gedeeltelijk door een geldelijk
subsidie te vervangen, zonder dat men gehouden was den aanrander de oorlog te ver-
klaren. Van stonde aan zou de een den vgand des anderen geen manschappen of krijgs-
behoeften mogen toevoeren, terwijl de handel voor het overige onbelemmerd bleef,
behoudens het ontzag, aan blokkade of omlegering verschuldigd. De alliantie zou 15
jaren van kracht zijn, en andere Mogendheden, met name de Hansesteden, houden tot

liaar mogen toetreden. — Het traktaat werd den eersten September 1640 onderteekend. Het traktaat

^ctcckcndt

üit leverde nog eenige moeilijkheid op, aangezien de Zweedschen verlangden, hunne
namen boven de onzen te schrgven, even als in het jaar 1614 geschied was. Doch
de onzen verklaarden thans een anderen last te hebben. De zwarigheid werd dus uil
den weg geruimd, dat er twee exemplaren van het traktaat werden opgemaakt, van
welke het een door de Zweedschen, het ander door de Staatschen werd geteekend. Door
tegenwind opgehouden', kwamen de Gezanten eerst den 14^®° October te
Wismar aan.
Zy deden
Hamburg en Bremen aan; maar zy bevonden, dat met de zaak der bemid-
deling intusschen geen noemenswaarde voortgang was gemaakt. Den November
waren de Heeren te
's Gravenhage terug

De ratificatie van deze zijde liep aan tot het begin van Februari (1641). Wellicht
zouden sommige Provinciën nog langer in gebreke gebleven zgn, daartoe machtiging
te geven, zoo men niet door de zaak te bespoedigen, het gevaar had willen afwenden,
waarmede het door de onzen verrichte werk door den Koning van
Denemarken scheen
bedreigd te worden, daar hij, blgkens een bericht van
Krakau eene ambassade naar
Stockholm wilde zenden, vermoedelgk met het doel om de gemoederen aldaar om te
zetten 2. De inhoud van de geheime artikelen bg hel traktaat was slechts aan enkele
vertrouwden in de Provinciën medegedeeld, »opdat de vijanden en afgunstigen van dezen

' Resol. Slal.-Gen. 8, 9 Nov. 1040. Aitsema, U, 684—698.

2 Besol. Stat,^Gen. 24 Dec. 1640. 3, 28 Jan.j .5, 21. Febr. 1641. Reio/./io//. 15,16 Dec. 1640.

-ocr page 297-

294 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

I63a~ Slaat er geen voordeel mede kwamen Ie doen" i.— In weerwil der aldus lot stand
1644.

gekomen nauwere verbintenis met Zweden, haperde er steeds veel aan de gereede
betaling der by voortduring door dit Ryk gevraagde en telkens door de Provinciën toege-
stane subsidiën

Hoezeer de Koning van Denemarken door de overeenkomst, die de Staten ter beteu-
geling zijner willekeur met
Zweden getroffen hadden, lot omzichtigheid genoopt was
Maatregelen geworden, bleef hij echter den tol te Glückstadt heffen, en dat niettegenstaande er

tegen den Deen-

schen tol te een besluit van Keizer en Rijk gevallen was, waarby den Koning was verboden, daar-

Ghckstadt. mede voort te gaan. De Staten bq^sloten deswegens aan den Keizer en het Keurvorsten-
collegie te
Regensburg te schriy ven, opdat die ongehoorzaamheid gewraakt mocht worden
en de koopvaart de bate van dat besluit mocht genieten Κ De Agent der Hansesteden
alhier wenschte van de nieuwe alliantie tusschen
Zweden en de Staten deze uitwerking
te zien, dat de Koning van
Denemarken alsnu door de macht dier bondgenooten van
de voortzetting dier heffing werd afgeschrikt. Daartoe meldde hij zich een en ander-
maal bij de Staten aan met het verzoek, dat de Hansesteden in die alliantie begrepen
zouden worden De Staten echter, en zijne Hoogheid, aan wiens beleid de zaak werd
overgelaten j was van hetzelfde gevoelen, begeerden op nieuw den weg der onderhan-
deling met
Denemarken in te slaan en namen daartoe het aanbod van den Aartsbisschop
van
Bremen aan, die plaats en tijd der conferenties zou aanwijzen. Zijne bemiddeling

' Resol, Holl 15 Dec. 1640. Resol. Stat.-Gen. 24 Dec. 1640. 2, 3 Jan. 1641. Secr. Uesol.
13, 15, 18 Dec. 1640. Hun Hoog Mögenden besloten de ratificatie door eenen daartoe geschikten
persoon naar
Zweden te laten overbrengen, - In dezen tijd viel de terugroeping van den Zweedschen
Gezant
camenanius, en Spiekikg achtte ziek niet geroepen de ratificatie aan te nemen [Besol. Stat,-
Gen,
20, 21 Dec. 1640.^ 30 Jan.; 16, 20, 25 Maart; 2 April, 1641). cawerariüs werd bij zijn
afscheid door de Staten met een geschenk vereerd
[liesoL Stat.-Gen. 1, 9 Febr. 1641). Hij
bleef hier te lande in de hoedaniglieid van Raad van het Huis van de
Palts, en vestigde zich
metter woon te Leiden
[Resol. Hall, 19 April, 1641).

2 Resol. Holl. 19 Juli, 1640. 16 , 22 , 26 Jan.; 20, 28 Maart; 25 April; 4Mei, 1641. ResoL·
Stat.-Gen.
23 lei> 14 Juni; 18 JuL; 29 Aug.; 20 Sept.; 19 Oct.; 14, 23 Nov.; 20Dec. 1640.
10, 23 Jan.; 4 Maart; 11 Apr.; 27 Mei, 1641.

3 Resol. Stat.-Gen. 8 Oot.; 26 Nov. 1640. 2 April, 1641.

^ Résót. Stat.-Gen. 12 Maart; 22 April; 13 Mei 1641. Resol. Holl. 26 April; 8 Mei, 1641.
Aitsema bl. 765, 766. Kog altijd \ra3 de plaats van der Staten Resident Aitshima te Hamburg
niet vervuld. Daarom lieten der Staten Ambassadeurs op reis naar Stockholm den Heer Mr.
abraham boreel, advokaat voor den Hove van Holland, te Hamburg achter, om aldaar als corres-
pondent te verblijven. Doch de Staten wraakten deze bescliikking, waartoe Hun
Hoog Mögenden
de Gezanten onbevoegd achtten [ResoL· StaL^Gen. 20 Juli; 11 Aug.'l640). Alsnu besloten zij

-ocr page 298-

. DES VADERLANDS. 277

echter wezen de Stalen af wegens zijne nauwe verwanlschap met Koning cnRiSTiAAw
Als de plaats waar de conferenties in Mei 1641 zouden gehouden worden, werd
Staden
aangewezen, en om daar als Commissarissen op te treden, werden benoemd de Heeren
boreel, sonck, va-wweede en epo yan aïlva, van welke zich de laalsleS verontschuldigde ^
Hoezeer dus de Rppubliek met
Zweden ééne lijn trok, was het er verre van daan,
dat de Keizer de moeilykheden, waarin hy door den krijg met die Mogendheid en
met Frankrijk daarbenevens gewikkeld was, nog vermeerderd zou hebben door vijan-
delijkheden legen de Stalen aan te vangen. Integendeel gaarne zou
Oostenrijk zich
met de Vereenigde Provinciën hebben verstaan en onzen Slaat van de zijde van'sKeizers
vijanden afgetrokken en tot vrede met
Spanje bewogen hebben.- Meer dan eens Pogingen van
meende men aan het Keizerlijke Hof, dat de Staal van zaken en de stemming der ^gj staten in
gemoederen bier te lande zoodanig waren, dat daartoe hoop bestond, en dan liet men "o'f^'^^rea^e^^'^et
onder de hand dezulken, die kennis van zaken hadden, door den een of ander
polsen,te komen,
of deze Staat tot handeling zou zijn te brengen. In dit jaar (1641) schroomde de Keizer
niet, een meer openlijke proeve daarvan te nemen, door aan Graaf
auersperg, Rijkshof-
raad en Erfmaarschalk van
Krain, eene zending in Holland op Ie dragen. Het voor-
wendsel was een beleefdheidsbezoek ter beantwoording van de zending, die
aitsema bij
den Keizer had waargenomen Tegen het begin van Februari (1641) werd zijne
komst den Staten uit
Keulen door bilderbeekl aangekondigd. Deze hun Agent aldaar
schreef daarbij, dat hij den Keizerlijken hofraad de zwarigheden had voorgehouden,
die anderen voor dezen op den weg herwaarts waren wedervaren, en verzocht voor
hem een vrijgeleide. Dit verzoek gaf dadelijk aanleiding, dat dezulken, die beducht
waren voor alles wat de voortzetting van den oorlog kon belemmeren en met het ver-
bond met
Frankrijk in strijd kon raken, zich deden gelden, daar zij begeerden, dat
den Gezant geen paspoort zou verleend worden. Doch die van
Holland herinnerden,
dat de betrekking van onzijdigheid, die er tusschen den Keizer en onzen Staat bestond,
verbood het verzoek af te slaan. Werkelgk werd het paspoort ten behoeve van den

eenen nieuwen Resident te Hamburg aan te stellen {Resol. Stat.~Gen. 2d Ang. 16^), en benoemden
HENDRIK SCURASSERT. Docli die van
Holland hadden vooraf in de keuze gekend willen zijn, en
toen Hun Hoog Mögenden, zich niet om
Hollands ongenoegen bekreunende, hem den eed afnamen,
verlangde deze Provincie hefroeping van de benoeming, en verklaarde zich andere ongezind den
nieuwen Resident eenige werkzaamheid op te dragen en eenige bijdrage tot zijn traktement te
leveren
{Uesol Stat.-Gen. 20 Nov.j 3, 6, 20 Dec. 1640. Resol. Holl. 4, 5, 11 Dec. 1640).

1 Resol, StaL-Gen. 12, 15, 22, 26 Maartj 29 April, 1641. Resol. Holl. 12, 13, 14, 21, 22,
27 Maart, 1641.

2 Res. Stat.-Gen. 23, 30 Aprilj 2, 3, 15, 18 Mei, 1641. Ilesol. Holl, 20, 25, 30 Aprilj
3 Mei, 1641.
 3 aitsema, II. p. 761.

lt)39—
1C44.

-ocr page 299-

296 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— Graaf aan bilderbkek toegezonden. ^ — De maand Februari was niet verloopen, of de
Fransche Gezant wendde zich tot de Staten met eenen brief van den Koning, behel-
zende het dringend verzoek, ondersteund door een beroep op een bepaald artikel van
de alliantie, in Februari 163Ö met
Frankrijk gesloten, dat zij den Keizerlyken Gezant
niet zouden ontvangen. — Deze tusschenkomst van den Heer
de la. thtjillbrie was
geheel in overeenstemming met den last, hem herwaarts medegegeven. Zijne Instructie
toch hield in, dat het voornaamste oogmerk zgner zending was, de
trèvs te beletten
en alle handelingen, die daartoe zouden kunnen strekken. Dit doel echter moest hij
niet doen bliyken, integendeel, terwyl
Frankrijk op zijne Hoogheid en Hun Hoog Mogen-
den in geenen deele gerust was, moest hg de houding aannemen , alsof hy noch den Prins
noch de Stalen bekwaam achtte, aan vrede of verdrag met
Spanje te denken. Maar
wanneer zich iets opdeed, dat het hem onmogelijk maakte, zulk een goed vertrouwen
De liransclie langer voor tc gcvcn, dan moest hij zich luide tegen het aanvangen van elke onderhan-
dcHng verzetten — Dit deed hij derhalve op het bericht van
auerspergs naderende komst.
Gerant ks Kef werd in handen van den Raadpensionaris van Holland ^ gesteld, om

iiprs. over de zaak met Zijne Hoogheid te beraadslagen, en daarna besloten, dezen zelfden

Staatsman met den Heer van randwijk: de taak op te dragen, den Franschen Gezant
te zeggen, dat vermits deze Staat op een voel van onzydigheid met den Keizer ver-
keerde, en men vooraf niet wist, wat zijn Gezant te melden zou hebben, men dezen
bezwaarlik kon weigeren herwaarts te komen. Maar opperde hij iets, dat de Traktaten,
tusschen
Frankrijk en ons gesloten, aanging, dan zou men hem, den Franschen Am-
bassadeur, daarvan niet onkundig laten. Door dit antwoord liet deze zich echter niet
uit het veld slaan; maar weldra, toen hij had mede te deelen, dat zijn Koning een
nieuw traktaat van subsidie aan ons te verleenen, geratificeerd had, en dus ons door
nieuwe mildheid tot voortzetting van den oorlog verplicht had, nam hy de gelegenheid
waar om een onderhoud Ie verlangen len einde middel te vinden om den Graaf van
AüERSPERG van hier te doen vertrekken Zulk een middel deed zich al dadelgk op
in de titels, welke aan de Staten gegeven werden in het Latgnsche opschrift van den
brief, dien de Graaf bij zijne komst overhandigde. Onder die titels toch kwamen de
woorden voor:
Onzen en des Heiligen Roomschen Rijks lieven, getrouwen 5. Op deze wijze,

' Resol. StaL-Gen. 2 Febr. 1641. aitsema , t. a. pl. 2 zie de Instructie bij aitsema , II. p. 736—738.

3 In het midden van Maart (1641) leide cats, daar de viyf jaren, voor welke hij het Pensio-
narisschap had aanvaard, verloopen -waren, deze bediening nederj doch hij liet zich
overhalen
om ze weder voor vijf jaren op zich te nemen {Resol. Holl. 15, 26 Maart, 1641).

' ■ ί I ■ ·

^ Resol. StaL~Gen. 28 Febr.; 1, 15 Maart, 1641. j

Nostrie et Sacri Rom. Imperii fidelibus, dilectis.

-ocr page 300-

DES VADERLANI/^. -297

oordeelde men, was de Keizer ge>Y00n zijne onderdanen loe Ie spreken. Derhalre 1639—

1644,

meende men den brief niet Ie moeien aannemen, maar dien ongeopend terug te moeten
geven. Dus werden, na overleg met den Prins van
Oranje, de Heeren LrriTELOO,
broekhoven en vosbergen gecommitteerd om den Keizerlijken Gezant te gaan aanzeggen,
dat Hun Hoog Mögenden zich ten doel stelden, met Zijne Majesteit, den Keizer, goede
nabuurschap en vriendschap te onderhouden, en dus ook zgne Ambassadeurs naar be-
hooren zouden vereeren, maar dat zg gehouden waren, »hunne hoog- en gerechtigheid"
te handhaven, gelijk Zijne Keizerlijke Majesteit en alle Koningen en Mogendheden, elk
voor zich, ook deden. In dat opschrift nu werden zij niet erkend voor hetgeen zij
waren en waarvoor zij door alle Koningen en Vorsten erkend werden. Zonder wijzi-
ging derhalve van dat geschrift konden zij den brief niet aannemen. Met deze woorden
zouden zij hem den brief lerug geven en beleefdelijk afscheid van hem nemen —
Op het vernemen van deze redenen poogde de Graaf het opschrift beleefdelijk te ver-
ontschuldigen : die uitdrukkingen waren in de Keizerlijke Kanselarij gebruikelijk. Deze
verontschuldiging namen de onzen echter niet aan, te meer omdat vroeger de Heer
gramaye afgewezen was op grond dat dezelfde termen op het adres van zijnen ge-
loofsbrief gevonden werden hetgeen aan het Hof van den Keizer niet onbekend kon
zijn. Om eene schikking te treffen, stelde de Graaf voor, bet woord
getrouwen (fidelibus)
weg te laten. — Deze uitslag van het bezoek werd aan Zgne Hoogheid medegedeeld,
en alsnu besloten, dat de Gecommitteerden den Graaf op nieuw zouden gaan bezoeken,
en hem te kennen zouden geven, dat de Staten zich geen minderen titel konden laten
welgevallen, dan de Keizer gewoon was aan de Republiek van
Venetië te geven. In hel
gesprek, op deze verklaring gevolgd, verzochten de Gecommitteerden, dat de Graaf
persoonlijk bij den Keizer mocht te weeg brengen, dat hun zoodanige titel toegekend
werd: dan, zeiden zij, zou hg bij beide partijen dank inleggen. Zoo gaven zij be-
leefdelijk te kennen, dat zij niet anders verwachtten , dan dat hg vertrekken zou. Maar
de Heer
van auerspeivg gaf hierop ten antwoord, dat hij, nog te Keulen zijnde, zelf
reeds ingezien had, dat die titel zwarigheid zou veroorzaken en hoe hij daarom toen
reeds eenèn expressen bode om nader bericht naar den Keizer afgezonden had, waarop
hij spoedig bescheid en misschien een nieuwen credentiebrief te gemoet zag. Dit ant-
woord wenschte hij alhier te '
ä Gravenhage af te wachten. Hierbij bleef hij, in weerwil
van eenige bedenkingen der Gecommilteerden.

De Staten vreezende, dat de verlangde wgziging in den titel te gemakkelijk van den
Keizer verkregen zou worden, ja in vertrouwen onderricht, dat de Graaf gemachtigd
was onzen Slaat te bejegenen, gelgk
Venetië door den Keizer bejegend werd, en lie·»

' Resol. Stat.-Gcn. 21, 22 Maart, 1641. ^ Zig hierboven, D. 111. St. 111. p. 814.

III Deel, 5 Stuk. 58

-ocr page 301-

298 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— ver geehe onderhandeling aangevangen ziende, lieten hunne Gecommitteerden den
1644

Graaf nu weder mededeelen, dat zij geen anderen titel konden toelaten, dan die van
Hoog Mögenden f en in het Latijn Celsi et Potentes Domini. Hierop betuigde de Ge-
zant, dat Zijne Keizerlijke Majesteit aan geene Vorsten, zelfs aan geene Koningen zulk
eenen eeretitel gaf. De Staten
mn Holland, door den Heer broekhovett van deze
ganschci zaak onderricht, lieten het verder beleid derzelve aan Zyne Hoogheid en die-
genen over, wier raad hij daartoe zou willen gebruiken. Ten slotte kregen de Gecom-
mitteerden nog in last om den Franschen Gezant kennis van het tusschen hen en den
Oostenrijkschen Graaf voorgevallene Ie geven i.

Intusschen bleef de Heer van auersperg van week tot week te 's Gravenhage, en
het was blykbaar, dat hy van
Spanje's wege gevolmachtigd was om over eenen eeuwigen
vrede te onderhandelen. Middelerwyl vertrok de Prins naar het leger, en toen het over
de fhelft van Juni geworden was, duurde hem, gewaarschuwd door den Franschen
Ambassadeur, toen in het leger aanwezig het verblyf van den Gezant toch te lang.
Hij schreef uit zijn hoofdkwartier om te welen, wat de Staten ten aanzien van den
Graaf hadden besloten. De Staten antwoordden, dat hy hier als een byzonder persoon
zonder opzien te baren vertoefde, en over staatszaken met niemand ter wereld sprak:
nauwelyks vertoonde hij zich op straat: daar nu deze Staat steeds verklaarde met Kei-
zer en Ryk onzijdigheid te willen onderhouden, en onze ingezetenen handel in hel
Rgk dreven, waar zij als onzijdigen werden bejegend, zoo konden Hun Hoog Mögenden
geenen grond vinden om hem te doen vertrekken. Nog gaf de Graaf een geschrift
over, waarbij hij te kennen gaf, dat hij nieuwe credentialen ontvangen had, en ver-
zocht om wedei: door Gecommitteerden gehoord te worden; maar op dit geschrift ver-
klaarde men geen besluit te kunnen nemen, daar het ongeteekend was: de Graaf had
niet te doen dan zijnen geloofsbrief over te geven, dan kon men oordeelen, of deze

De Keizerlijke thans in de vereischte vormen gesteld was. Vreezende, dat men nog geen genoegen zou
Gezant vertrekt · i τ ι rr ·

vanhier. nemen met den titel, dien de Keizer aan Venetie gaf, en zijnen Meester niet aan een
nieuwe afwijzing willende blootstellen, en voorts uit de handelingen der Staten genoeg-
I ' zaam bespeurende, dat er aan geenen vrede te denken viel, verzocht hij alsnu zijn pas-

poort , en verliet den Juni 's Gravenhage om over Brabant naar Regensburg te reizen

> Resol. Holl. 27 Maart, 1641. ResoL Stat.-Gen, 25, 28, 29 Maart, 1641. In de Resol. der
Stat.-Gen.
(25 Maart) lezen wij nog, dat de Graaf bij de terujjgave van den brief zicli aanvan-
kelijk misnoegd toonde, dat er een deel van het strookje perkament was afgesneden,
waarmede
liet zegel, op den brief gedrukt, werd vastgehouden; den brief, zeide hij, zou liij in dien staat
niet aan den Keizer terug durven geven. 2
Jiesol. Stat.-Gen. 20 Mei, 1641.

3 Resol. Stat.-Gen, 8,"21, 25 Juni, 1641. aitsema, p. 761·—763, Blijkbaar hadden de Staten

-ocr page 302-

DES VADERLANDS. 299

Zoo was dan ook deze hoop, om de .Nederlanden van de zijde zijner vijanden af te 1039-
trekken, voor
Spanje vervlogen, en zag deze Mogendheid zich genoodzaakt om, in de
ongunsligsle omstandigheden, ook dit jaar weder, den oorlog legen
Frankrijk en de
Stalen te gelijk te aanvaarden.

Wel mochten de omstandigheden voor Spanje hoogst ongunstig heeten: immers zag
de Koning zich in zijn eigen gebied door opstand bestookt.
Catalonië en Portugal
trachtten zich los te scheuren van het gezag van Madrid,

De minister olivarez had den oorlog op de Fransche grenzen zich ten nutte willen opstand vau
maken om de vryheden van Catalonië te fnuiken: als de verdediging des lands, had hy
gezegd, ook maar één uur door de privilegiën werd opgehouden, zou diegene die er
zich op beriep, zich eenen vijand Gods en des Konings betoonen. Reeds hadden er
botsingen plaats gehad tusschen de Koninklijke troepen en de Catalaansche militie, toen
onvAREz van het landschap eene lichting vergde. Dit was het sein tot eene losscheur
ring van het Bewind te
Madrid: 'sKonings garnizoenen werden verjaagd; vele Gasti-
lianen doodgeslagen, en de Piovincie begaf zich onder de bescherming van
Frankrijk,
waar hare Gezanten, in het begin van 1641, in denzelfden rang, als die Mm Venetië,
ontvangen werden — In November, 1640, werd in de vergadering der Staten-Gene-
raal de vraag gedaan, of men geen partij behoorde te trekken van de onlusten, in
Catalonië ontstaan. Toen namen de leden voor, te denken op middelen, welke daartoe
zouden kunnen dienen, en twee dagen later werd eene Commissie benoemd, belast met
de taak om deswege eenen voorslag te doen. Dadelijk deed zich iemand op, die aan-
bood zich naar
Barcelona te begeven om aldaar de bedoelingen der Staten te dienen
Maar alvorens dit aanbod aan te nemen, besloten de Slaten te schrijven aan bunnen
Gezant te
Parijs, dat hij met den Kardinaal overleggen zou, hoe de onlusten in Catalonië
Ie voeden, en dat hy tevens door middel van den Franschen Agent te Barcelona zou zien
te vernemen, of de diensten en een gezantschap van dezen Staal aldaar ook aangenaam
zouden zijn' Ingeval deze vraag toestemmend werd beantwoord, zou men den Secre-
taris
EUSKERKEN Uit Parijs derwaarts zenden De Heer van oosTERwnic sprak met
den Kardinaal, en deze ontried de zending van eenen Afgevaardigde der Slaten naar

Catalonie.

een \oorwendsel gezocht: want, eensdeels, Frankrijk gaf hun den titel -van Hoog Mögenden niet,
en wat zij zich van
Frankrijk lieten welgevallen, kondén zij zich -van den Keizer wel getrooslen,
en, andersdeels, maakten zij in I6i58 geenc zwarigheid om den Heer
friqüet gelioor te geven,
hoezeer hij hen van Avege zijnen Meester eenvoudig met carissimi amici nostri betitelde
{aitsema, p. 763).

' ranke, franz. Gcsch. II, S. 505. ^ nesol. Stat.-Gen. 20, 22, 23 Nov. 1640.

Resol Stat.-Gen. 26 Nov. 1640.

58*

-ocr page 303-

300 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

Cataloniëy op grond dat de Catalanen waarschijnlijk geen bondgenootschap met Onroom-
schen zouden wenschen aan te gaan; maar Zijne Eminentie sloeg voor, dat Hun Hoog
Mögenden 15 of 16 schepen by de vloot van Zgne Majesteit zouden voegen om de
Catalanen bij te staan. De Stalen van
Holland wilden geen acht op dit verzoek gesla-
gen zien, maar, zoo het niet onbeantwoord kon big ven, wenschten zij, dat Hun Hoog
Mögenden zich daartoe ongenegen zouden verklaren, juist op grond dat men op de
ingenomenheid der Catalanen met ons bondgenootschap niet kon rekenen Doch weldra
leidde de belangryker en beter gelukte opstand van
Portugal de aandacht der Stalen
af en bepaalden zich hunne plannen lot voeding en ondersleuning van de oproerigheid onder
Spanje*s onderdanen, welhaast uitsluitend, tot dat op nieuw onafhankelgke Koningrijk.

1639—
1644.

i >i

Reeds sedert geruimen tijd waren de Porlugeezen ernslig op het herwinnen hunner
onafhankelijkheid bedacht, en vonden zg steun bij
Frankrijk. In 1636 sprak h^go de
GROOT te Parijs reeds de meening uit, dat het raadzaam was het Huis Braganza op
den Portugeeschen troon Ie plaatsen. De Nederlandsche Gezantschapssecretaris
euskerken
schrgft reeds den December 1637: »men spreekt hier sedert eenigen Igd van eenen
opstand in
Portugal, en zegt, dat zy den Hertog van braganza. tot Koning hebben
uitgeroepen" Kort daarna sprak de Kartlinaal met den buitengewonen Gezant der
Stalen,
vosbergen , over gemeenschappelgke hulp, die in eene vloot zou moeten be-
slaan waartoe de beide Landen elk 20 schepen zouden leveren, aan de Porlugeezen
te verleenen In 1638 kreeg de Admiraal, Aartsbisschop van
Bordeaux^ den last om
den opstandelingen, wanneer zy hun verlangen daartoe lieten blgken, te hulp te komen,
en werd er een geheim Agent van
Frankrijk heen gezonden In het eind van het
jaar 1640 gaf de opstand in
Catalonïë den Porlugeezen dubbelen moed, en de weige-
ring om den Koning van
Spanje ter onderdrukking der Catalanen troepen te leveren,
was de aanleiding lot een openlijke breuk. Nog vóór het einde van dat jaar liet
bra-
ganza
zich door Frankrijk bewegen om de Kroon aan te nemen. Nu was ook voor
de Republiek der Vereenigde Provinciën de tyd gekomen om zich met de zaak te
bemoeien. Den 27®ten Januari werd den Stalen-Generaal eene missieve medegedeeld
van hunnen Gezant te
Parijs, waarin hun bericht werd, dat men in Frankrijk goed
zou vinden, dat
eüskerken niet naar Catalonië, maar in allerijl en met ongeveer gelij-
ken last gezonden werd naar
Portugal. Dan kon hij gaan in gezelschap van den Fran-
schen afgevaardigde, dien
righelieu er heen zond, den Heer st. pé. Te Rochelle
zouden zij te zamen op een Engelschen bodem scheep gaan. — Dadelijk werd deze
zaak in verband gebracht met onze West-Indische Compagnie: men vleide zich, dat

Afval ran
Portugal,

• Resol Holl. 15 Jan. 1641.
3 Zie hierboven, bl. 226.

2 Miss. 4 Dec., outvaugeu 13 Dec. 1637.
^ BANKE, t. a. pl.

-ocr page 304-

. DES VADERLANDS. 277

deze Maatschappij in de Porlugeezen alsnu helpers zou vinden om de Spanjaards uit 1639—
Brazilië te verjagen; de actiën rezen aanmerkelijk en men brak zich hel hoofd nog
niet met de vraag, of deze Kolonie daarmede aan de Portugeezen of aan de Nederlandsche
kooplieden zou behooren. Hoe dit z^, in afwachting van hetgeen over de zaak bij de
West-Indische Compagnie beraamd zou worden, en wat de Portugeesche Gecommitteerde,
die uil
Engeland hier Ie lande stond te komen, zou aanbrengen, werd aan de Gecom-
mitteerden over de zaken van het aanstaande veldleger opgedragen ^om het gevoelen van
Zyne Hoogheid betreffende de in dezen Ie nemen maatregelen in te winnen. — Reeds
des anderen daags werd door Hun Hoog Mögenden besloten, den Heer
etjskerken te mach-
tigen om in gezelschap van
st. pé naar Lissabon te reizen, aldaar den nieuw gekozen
Koning,
joao iv, met zijne troonsbeklimming geluk Ie wenschen, hem vriendschap en
wisseling van vertrouwelijke mededeelingen aan Ie bieden, en hem lol volharding in zyn
»goed en loiFelyk voornemen" aan te moedigen. Had de afgevaardigde nog geen bepaalde
hulp loe Ie zeggen, hy zou niettemin vernemen, wat men in Poriw^a/van ons zou verlan-
gen Reeds stond men,
Portugal niet langer als vijandelijk land, maar als strijdgenoot
tegen
Spanje beschouwend, den uitvoer van krijgsbehoeften derwaarts toe Zoo lagen
hier dan dadelijk verscheidene schepen naar
Portugal in lading, en toen de Heer van
oosterwijk meldde, dat het Engelsch schip, met hetwelk euskerken in gezelschap van
st. pé van Rochelle naar Portugal zou vertrekken, reeds van daar weggezeild was,
dacht men een van die koopvaarders Ie gebruiken om, le^wgl men
euskerken van de
zending ontsloeg, iemand, die Porlugeesch verslond, van hier als commissaris der Sta-
len derwaarts te zenden, eene zending, waartoe zich dadelyk de Heer
baegk en laler
verscheidene anderen lieten vinden Intusschen verlangden Hun Hoog Mögenden de

1 Kron. V. h. IJist. Genootsch. Jaarg. XXV, bi. 395, 396.

2 Resol. Stat.-Gen. 27 , 28 Jan. 1641. De Instructie van euskeiiken werd aan la. thüillerie
medegedeeld, gelijk deze die van st. pé aan de Staten had kenbaar gemaakt [Resol. Stat.~Gen.
31 Jan.j i Febr. 1641).

^ Resol Stat.-Gen. 30, 31 Jan.j 27 Febr. 164!. Reeds beklaagden zich eenige reeders van
Zeeuwsclie Kapers, dat dezen de Portugeezen niet meer zonderi mogen aantasten
{Resol. Stat.-Gen.
7 Maart, 164i).

^ Resol. Stat.-Gen. 16, 18 Febr. 1641. baeck wordt in de ßesol. ook bakoks genoemd. l)e
namen der anderen waren
γιετεπ wagensvelt, die in de Oost-Indien eervolle bedieningen bekleed,
m Portugal gewoond liad, en ook Spaansch sprak. Voorts zekere appelman j alsmede dé Heer
goch, pensionaris van Vlissingen. Dezen laatsten zou de Heer de knüyt nader polsen {Resol.
Stat.-Gen. 8
Maart, 1641). Later besloot men de vraag betreffende de zending uit te stellen tot
na de komst van den verwachten Portugeeschen Gezant hier te lande
{Resol. Stat.-Gen.
23 Maart, 1641).

-ocr page 305-

502 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

^igII" Portugal te verleenen, geenszins op de lange baan Ie schuiven. Op hun

verzoek verscheen Zijne Hoogheid den 19^®° Februari (1641) Ier hunner vergadering
Besluit der sta· om over de zaak mede te beraadslagen, en er werd besloten, dat er eene vloot van

ten om eene vloot i i , r. · i τ.··ι

tot bijstand der ^^ sciiepen ZOU worden gezonden om op en Jangs de kusten van bpanje en de Ryken,
^"^zenTe^n" ^^ daaronder alsnog behoorende, lot aanmoediging van Koning
joao iv gebruikt te wor-
den. Deze uitrusting zou echter niet mogen strekken tot verzwakking van de scheeps-
macht, tot bezetting van de Vlaamsche Kust en tot beveiliging van de Nauwe Zee
bestemd; doch er zouden van wege den Slaat, door de Collegiën ter Admiraliteit bg
inhuring als anderszins schepen aangeschaft worden, die vier maanden in dienst zouden
moeten blijven. Daartoe waren legen half Maart 500,000 gulden noodig, en dadelyk
beloofden
Holland, Ulrpchl en Overijsel, dat hare quoten tegen dien lijd gereed zou-
den zijn. Om de vier andere Provinciën tot bewilliging te bewegen, werden vier Heeren
gebruikt: de Heer
van der Capellen tot husselt ging naar Gelderland^ vosbergen
naar Zeeland, van loo naar Friesland, goenders naar Groningen, De West-Indische
Compagnie zou van het genomen besluit verwittigd en haar gevraagd worden, wat sche-
pen zij bij de uitrusting Ie voegen had. Dezelfde vraag zou tot de Oost-Indische Com-
pagnie gericht worden, aangezien ook deze Maatschappij zich met de Portugeezen zou
dienen te verslaan, daar deze natie ook in de Oost-Indiën bezittingen had. Voorts zou
aan elk particulier bij publicatie bekend gemaakt worden, dat men op eigen kosten
^ schepen by de vloot zou mogen voegen: al wat, buiten het gezag van de vlag, op den
vijand werd veroverd, zou dengenen toekomen, die het buit gemaakt had; wat onder
de vlag werd genomen, zou worden verdeeld volgens den gewonen voet van het Land i.—
Hollands Gedeputeerden Ier Generaliteit hadden de quote tot de uitrusting toegezegd,
hoezeer de Staten hunner Provincie niet bijeen Avaren. Weldra werden de Leden opge-
roepen om tot de quote consent te geven, en wel met deze drangredenen, dat God
Almachtig onlangs in den opstand in
Portugal en elders eene gelegenheid had gescha-
pen, waarvan men gebruik kon maken, om den hoogmoed van
Spanje niet alleen een
gevoeligen slag, maar ook den gewissen doodsteek toe te brengen. Een opstand,
voegden de voorstanders der zaak onder de Leden van
Holland er bij, een opstand,
hoedanige in menigte van eeuwen niet was voorgevallen, moest door de traagheid van
dezen Staat niet ijdel noch vruchteloos worden tot eeuwige schade en onherstelbaar
nadeel van de gansche Christenheid
Noodwendig- Hoezeer de Bewindhebbers in Hólland derhalve ook ^eze onderneming wenschten te

heid om in^s-^ij mocht niet lot nadeel van de gewone uilrusline op de Kust en in de
sehen de bezetting ' J ο ο r

der Vlaamsche Noordzee strekken. Behalve het kennelijk belang der zeevaart onzer eigene natie,
Kust niet te ver-

waarloozen, _

> tiesol Stat.-Gen. 18, W Febr. 1641.

- Resol. Holl. 1641, bl. 52. 8 Maart, 1641.

-ocr page 306-

. DES VADERLANDS. 277

noopte ons de aandrang van Frankrijk om in de strenge bezetting der Kust niet te 1639—

1c44.

vertragen. Deze Mogendheid, namelijk, begreep, dat de Spanjaarden in Brabant alleen
door den toevoer van granen uit
Engeland binnen Duinkerken in staat gesteld werden
om den oorlog op hare noordgrens tegen haar vol te houden. Dus drong de Fransche
Gezant slerk op dat punt aan^ i. Zonder den Koning van
'Groot-Britanniö echter zeer
te ontstemmen, kon men geene strenge maatregelen op de Engelsche schepen, die
Duin-
kerken
aandeden, toepassen, en onze Gezanten in Engeland achtten hel in het voor-
jaar van 1641, bij de onderhandelingen over het huwelijk van Prins
willem, niet
raadzaam des Konings welwillendheid op eene te zware proef te stellen, en de Heeren
van
Holland zeiven schenen 's Konings vlag als een vrijgeleide voor Engelsche schepen
naar
Duinkerken te erkennen Echter drongen zij weder met grooten aandrang op
strenge bezetting der Vlaamsche Kust aan. Niet minder dan lö9 van de aanzienlijkste
kooplieden van
Amsterdam hadden zich in Januari (1641) beklaagd over de schaden,
die zij, ten bedrage van vele millioenen, in het vorige jaar van de Duinkerkers geleden
hadden: velen hunner waren geruïneerd: ging het zoo voort, dan zouden zij 6f den
handel moeten staken, öf zich buitenslands vestigen; en de vijand werd versterkt ^
door den buit, dien hij op zee behaalde: werd er niet in voorzien, dan zou hij zich
geheel meester op zee maken. Het kwam er slechts op aan, om, even als zulks in
1658 was geschied, de Duinkerkers ingesloten te houdeni Bleven derhalve de andere
Provinciën in gebreke om tegen half Maart de vereischte schepen ter Kust te bezorgen,
zoo was
Holland, en dit verklaarden verscheiden buitengewone Gedeputeerden dezer
Provincie, vast besloten, eenige bydragen lot den oorlog te lande, door haar verschul-
digd, aan te wenden om de bodems uit te rusten, die de anderen verzuimden gereed
te maken. Eene dergelijke betuiging, zeiden'zij, was meer geschied, zonder tot uit-
voering gekomen te zijn; doch thans belette de nood en verboden de klachten van
Hollands ingezetenen langer geduld te oefenen. Op deze taal betuigden de Provinciën,
gelijk ook Zijne Hoogheid gedaan had, hare geneigdheid om al het mogelijke te doen:
slechts herhaalden zij de eischen, vroeger meermalen gedaan, strekkende om de
Hol-
landers
meer te doen bijdragen tot stijving der fondsen, waaruit de zee-oorlog bekos-
tigd moest worden, iets waartoe de meerderheid der Leden van
Holland neiging genoeg
betoonde De Admiraal
tromp , ofschoon onder zijn beleid niet onbelangrijke voordeelen

' AITSEMA, bl. 738. ResoL StaL-Gen. 22 Nov. 16^0.

= Resol Holl. 22 Jan. 1641. Archiv, de la Mais. d'Or. t. a. pl. p. 448, 449. Secr. ResoL
genomen op een brief v. d. Prins, van 18 Juni, 1641.

3 Volgens TßOMP's opgave kon de vijand wel 60 fregatten in zee brengen {Resol. Holl. 22 Jan. 1641).

^ Resol. Stat.-Gen. 16 Jan.; 22 Febr. 1641. Resol. Holl 15, 16, 18 , 25 , 26 Jan. 1641.

-ocr page 307-

504 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

op zee behaald werden ^, was van oordeel, dat er, behalve de drie eskaders, die gestadig
voor de zeegalen kruisende gehouden moesten worden, nog een vierde van vijf of zes
schepen noodig was om bij voortduring omtrent
Engelands einde te kruisen, ten einde de
schepen van bewesten komende te ontmoeten. Nooit was hg in het laatste half jaar sterk
genoeg geweest om de Vlaamsche havens gesloten te houden, zoodat, aangezien alsnog
niet genoegzaam in het ontbrekende voorzien was, de Staten-Generaal in Februari
(1641) in dit opzicht konden spreken van een »bekommerlijken tijd en van den slechten
slaat der zaken ter zee" De vyand vertoonde zich met vgftien schepen
yoor de Maas;
in Maart (1641) waagde hij het te Wijk op Zee voet aan wal te zetten, en de Sche-
veninger visschers klaagden, dat zij dagelijks in het gezicht van het land door den vijand
bestookt en sommigen hunner genomen werden. Geen wonder derhalve, dat de Heeren
van
Holland vóór het scheiden hunner wintervergadering in 1641 hunne Gecommitteer-
den Raden machtigden om door geld-opneming in de behoefte te voorzien, zich voorbe-
houdende om die gelden op^ den een of anderen post van den staat van oorlog te lande
te verhalen In de kosten, lot het in zee brengen der
Nieuwe Geuzen vereischt, ver-
langde
Holland dat voorzien werd door eene negotiatie, waartoe de belasting verbonden
zou worden, die de Staten-Generaal nog steeds aarzelden in te voeren In het begin
van Februari waren nog slechts
Gelderland en Friesland achterlijk in het vervullen
harer plichten ten aanzien van het zeewezen δ. De laatstgenoemde dezer Provinciën
achtle men noodig deswegens te bezenden 6. — Omstreeks het midden van Maart werd
vernomen, dat de schepen van den vyand, gelukkig zonder veel schade aangericht te
hebben, binnen hunne havens waren teruggekeerd. Nu derhalve achtten die van
Hol-
land
het juist den tyd om zijne Kust streng te bezetten, len einde het weder uitloo-
pen te beletten. Aldus ingesloten, zou 's vyands bootsvolk, geen kans op buit ziende,
verloopen, hetgeen ons meer zou doen winnen dan de grootste zegepraal op zee

' tromp somde zijne bedrijven sedert den 3den Juli, 1640, op in een verslag, den 2l8ten Jan.
1641 gedaan. Hun Hoog Mögenden namen toen voor, zijne verdiensten met een gesclienk tc
erkennen
{ResoL Stat.-Gen. 21 Jan. 1641).

2 Resol. Stat.-Gen. 21 Jan.j 1, 14 Febr. 1641. Resol. Holl. 22 Jan. 1641.

3 Resol. Stat.-Gen. 1,, 5 Febr.; 27 Maart, 1641. Resol. Hall. 1, 2 Febr. 1641.

Resol. Stat.-Gen. 9 Febr. 1641. Resol. Holt. 25, 26 Jan.j 2 Maart, 1641,

5 Resol. Stat.-Gen. .5, 11, 19, 25 Febr.; 19 Maart, 1641.

6 De Gecommitteerden naar Friesland kregen mede in last, de onlusten, aldaar in veiband
met de verkiezing van den nieuwen Stadhouder gerezen (Zie hierboven, bladz. 246, enz.), te
trachten bij te leggen
{Resol. Stat.-Gen. 13 Febr. 1641). ' Resol. Stat.-Gen. 22Maart, 1641.

1639—
1644.

-ocr page 308-

. DES VADERLANDS. 277

Kwam het Vlaamsche bootsvolk herwaarts, zoo zouden wij levens lot de vloot naar 1639—

1644.

Portugal matrozen vinden, aan welke thans groot gebrek was, zoo men de bezetting
der Kust niet zou verwaarloozen Reeds boden zich Spaansche en Portugeesche
gevangenen aan om op die vloot dienst te nemen, onder aanbod om den Koning van
Spanje af te zweren — Zoo werd dan de zorg voor de uitrusting der schepen op de
Kust en naar
Portugal vereenigd aan de Provinciën op het hart gedrukt Zijne Hoog-
heid en de Land-Provinciën, minder door de ondervinding van werkelijk beslaand gevaar
voor de bezittingen harer ingezetenen op zee lot bezadigdheid genoopt, verzochten die van
Holland over de bezwaren heen te slappen en »de groole occasiën, die God Almachlig
den Slaat dezer Landen tegenwoordig aanbood, niet door trage resoluliën te verwaar- '
loozen" In de quote voor de vloot naar
Portugal bewilligden reeds in het begin
van Maart achtereenvolgens
Gelderland^ Friesland en Stad en Landen Holland^ na
oog herhaaldelijk aangemaand te zijn, niet vroeger dan tegen hel einde van April

Nog altijd had men bij de achterlijkheid in het verleenen van de quote lot het uil-
rusten der vloot naar
Portugal eenen grond van verontschuldiging gehad in het beweren,
dal men niet wist of de nieuwe Koning zelf wel op onzen bijstand gesteld zou zyn.
Deze grond verviel, zoodra hier een Gezant van
Portugal was aangekomen. In het jjgjj Gezant
midden van Maart (1641) kwam
don tristao de mendoza. fürtado, benoemd Gezant j^TwS'
van den Koning van
Portugal bij de Stalen, op weg herwaarts, Ie Londen aan. Daar
bezochten hem onze buitengewone Gezanten. Hg is, schrijven zij, een man van edele
vormen en hoogen rang: vroeger is hij generaal in
Brazilië geweest, en, zoo als hij
zegt, is hy een voornaam bewerker van de omwenteling in zijn land. De berichten,
die zij bij deze gelegenheid omtrent den slaat van zaken in
Portugal overzonden, waren
wel geschikt om de Staten te bewegen, geen werkelooze toeschouwers te zijn by het-
geen er in
Portugal voorviel, en de toenadering der Regeering van dit onafhankelgk
geworden Rijk Ie gemoet te komen. De Koning, meldden zij, was meester over alle
harten: zelfs de geestelijkheid ondersteunde hem; des noods zou hij een leger monniken
lol zijne beschikking hebben; geld en middelen, tol het voeren van den oorlog benoo-

' Om in de behoefte aan oiBcieren op de vloot naar Portugal te voorzien, werd ook besloten
eenigen van de vroeger gecasseerde kapiteins in dienst te nemen, met name
coddb van de« bühcii
[Resol. Slat.~Gen. 12 Maart, 1041). Zie hierboven, D. III. St. lY, bl. 821, 822.

2 Resol. Holl. 8, 16, 18, 19, 20 Maart, 1641. Resol. Stat.-Gen, 19 Maart 1641.

·' Resol. Slat.-Gen. 4 Maart, 1641.

^ ßesol, Stal.~Gen. 5, 15, 18 Maart, 1641- Resol. Holl. 8, 9, 12, 13, 14, 16, 18, 19, 22
Maan, 1641. 5
ßesol. Slat.-Gen. 9, 11, 14 Maart, 1641.

c ResoL Slat.-Gen. 8,. 18, 20 April, 1641. Resol. Holl. lÖ, 20, 23 April, 1641.

III Deel. i> Stuk. 39

-ocr page 309-

ΰ18 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS

mmsm

MP

νρ

506

digd, waren er in overvloed. De Ambassadeurs, die Koning joao naar Frankrijk zond
en die ook in
Engeland ·ιο\ιάα\\ \ο\Ά^η zouden aldaar {in Engeland) slechts van een
verdrag van vriendschap en koophandel spreken; maar met Myne Heeren, de Stalen,
begeerde de nieuwe'Koning een bondgenootschap aan te gaan: niets verlangde hij voorts
van ons, dan eenige ingénieurs, en de vergunning om voor zijn geld schepen te huren,
en met behulp van die schepen rekende hij er stellig op de Spaansch-Indische retour-
vloot te zullen bemachtigen, daar deze slechts door 12 Spaansche en 7 Portugeesche
galjoenen begeleid werd, welke laatste bij de ontmoeting ongetwijfeld voor
Portugal
party zouden kiezen tegen Spanje — Maar wanneer dan de Koning niet meer ver-
langde, wat behoefden wij hem dan eene vloot van 20 bodems toe te zenden? Bij
eenig nadenken moest dit duidelyk worden. Het bleek juist uit die mededeeling, welke
voordeden
Portugal kans had op Spanje Ie behalen. Waren derhalve de onzen er
niet bg, om zich een deel Tan den buit toe te eigenen, dan stond het geschapen, dat
de Portugeezen alles bekwamen, en dat ten slotte het meeste van hetgeen wij in onzen
langdurigen oorlog op de Spanjaarden genomen hadden, den Portugeezen in den schoot
viel. Immers, ten ware wij krachtig en machtig bij de hand waren, stond
Brazilië,
ten spijt van onze West-Indische Compagnie en de opofferingen der Staten ten haren
behoeve, den Portugeezen weder in handen te vallen. Juist die berichten derhalve
omtrent
Portugals zelfgenoegzaamheid moesten de Hollanders er toe brengen om te
begrijpen, dat er, het kostte wat het wilde, eene vloot naar
Portugal diende uitgerust
te worden, en geene zwarigheid meer te maken om daartoe hunne quote te leveren.

In de eerste dagen van April kwam de Gezant met het schip van den vice-admiraal
witte corneliszen de witte uit Engeland herwaarts. Hij had zich beter op een
Staatschen bodem, dan op een Engelsch schip vertrouwd Zgnen geheimschryver
zond hij naar
"'s Gravenhage vooruit, en de Stalen wilden dezen medegedeeld hebben,
dat de komst van den Ambassadeur hun aangenaam zyn zou, en dat hy zou ontvangen
worden, zoo als de Gezanten van
Frankrijk en Groot-Britannië hier onthaald werden

' Don carlo de melo en Don aktonio coëlho caiiaval. Zij waren (schreef de Heer van ooster-
wiJK den Iß^en Maart uit Parijs) den Seten Maart te Rochelle aan λτβΙ gestapt. De Staten schre-
ven oosTEiiAVijK op dit bericiit terug, dat hij melden zou, op -welken voet zij door den Koning
van
Frankrijk werden bejegend {Resol. Stat.-Gen. 25 Maart, 1641).

2 Archives de la Mais. d'Or. p. 394, 395. Kron. w. h. lUst. Gen. Jaarg. XXV. bl. 396 , 397.

3 Résol. Stat.-Gen. 3 April, 1641. Archiv, de la Mais. d'Or. p. 413, 414. Niet zonder strijd
had de Portugeesche Ambassadeur te
Londen, ten spijt van den Spanjaard, een eervolle ont-
vangst erlangd. Het voorbeeld door
Frankrijk gegeven en Engelands naijver op de voordeelen.,
die dat Rijk en onze Republiek bij een verbond met
Portugal schenen te zullen behalen, had-
den het meesie toegebracht om den Ambassadeur voor eene kwetsende bejegening te behoeden,

4 Resol Stat.'Gen, April, 1641.

1639-
1644.

-ocr page 310-

DES VADERLANDS. , 525

De jonge Prins ontving hem dan ook aan de Hoornbrug. De Gezant zou de eersle
maal audienlie met open deuren bij de Slalen-Generaal bekomen. Deswegens lieten
Hun Hoog Mögenden hem verzoeken, zich bij die gelegenheid tot algemeenheden te
bepalen: later kon hij, des verkiezende, bij de conferentie zich vrijer doen hooren.
Den April had die plechtige audienlie plaats. De Ambassadeur hield eene toe-

spraak in het Portugeesch, die dadelijk vertolkt werd. Nevens zijnen geloofsbrief stelde
hij den Staten vijf punten, die hij voorstellen wilde, ter hand i. Zij waren de vol-
Punten, door
gende: ten eerste, dat er een stilstand van wapenen gesloten zou worden tusschen de voorgesteld.
Kroon van Portugal en dezen Staat voor den tijd van tien jaren, en dat zoowel in
Oost- als in West-Indië, en overal waar de Koning van Portugal zou worden erkend;
ten tweede, dat van wege dezen Staat tot bijstand van
Portugal twintig groole schepen
en tien fregatten in zee zouden worden gebracht, waarbg hij, de Ambassadeur, hier te
lande ten koste van den Koning tien groote schepen zou doen uitrusten, benevens ver-
scheidene galjoenen, die in
Portugal zouden toegerust worden: de veroveringen, op de
Spanjaarden te maken, zouden verdeeld worden, naar Terhouding van het aantal sche-
pen, door elk der partijen bij den aanval geleverd; len derde, dat de veroveringen,
door de West-Indische Compagnie in
Brazilië gemaakt, aan de Kroon van Portugal
teruggegeven zouden worden tegen behoorlijke vergoeding of tegen de vergunning,
aan deze onze Compagnie te verkenen, om zich de bezittingen toe te eigenen, die
met vereende macht in de Castiliaansche Indien zouden veroverd worden; len vierde,
dat scheepvaart en handel tusschen de beide verbondenen open en vrij zou zyn, en
dat de Koning geen hooger tollen op de goederen van de ingezetenen dezer Landen
zou heilen, dan de Koningen van
Portugal ytoeger gewoon waren geweest; ten vijfde^
(lat de Ambassadeur, uit deze Landen een zeker aantal land- en zee-officieren, bené-
vens eenige ingenieurs, mineurs, vuurwerkers en dergelyken met zich zou mogen nemen,
alles ten koste van de Portugeesche Kroon. — Na gehouden conferentie met Gecommit-
teerden van Hun Hoog Mögenden wijzigde de Gezant zyn verlangen op het tweede punt in
dier voege, dat de Koning, in plaats van op zyne beurt schepen bij de 20 schepen en 10
fregatten te voegen, de helft van de kosten dezer uitrusting voor zijne rekening zou
nemen, mits de te maken buit gemeenschappelijk zou wezen, en wat 's Konings gal-
joenen veroverden, alleen aan de Kroon
Portugal zou komen. Op de verklaring van
onze Gecommitteerden, dat men hier van geene teruggave van de veroveringen, door
onze West-Indische Compagnie gemaakt, wilde, hooren, betuigde de Gezant zich nader
naar het verlangen van Hun Hoog Mögenden te willen voegen, en dat men later
wel een middel zou vinden om de zaak van
Brazilië te schikken, hetzij dan bij gele-
genheid van veroveringen in de Spaansche Indien te maken, helzg op eene andere wijze ^

» Resol. Stat.'^Gen, 9, 11, 12 April, 1641. ^ Resol. Holl 20 April, 1641.

59*

-ocr page 311-

508 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

Hoe stonden in dezen tyd in Brazilië de zaken der Wesl-Indische Corapagnie, die
op dit oogenblik van geene teruggave harer veroveringen wilde welen? — Hel verhaal

ken in Brazilië. Md^n de schade, door de vloot van masgarenhos geleden l, deden de Bewindhebbers der
Compagnie gepaard gaan met eene dringende aanbeveling tot voortdurende ondersleu-
ning, haar te verleenen Λ De meeste Leden van
Holland waren bereid om het ver-
zoek in te willigen; slechts
Haarlem en Leiden maakten aanvankelijk zwarigheid op
grond van particuliere belangen en weldra werd door
Hollands Gecommitteerde Raden
als bewezen aangenomen, dat de Compagnie, overeenkomstig de meening der Stalen-
Generaal, in staat moest gesteld worden, eene machtige vloot in zee te brengen. De
subsidie werd dan ook door
Holland^ uit aanmerking van den dienst, dien men bij den
oorlog steeds van de Compagnie genoot en verwachtte, in den zomer van 1640 toege-
staan Maar sedert het najaar van 1640 werd de vraag gesteld of het octrooi der
Corapagnie verlengd zou worden en van lijd lot tgd waren uit
Brazilië berichten
overgekomen, welke den slaat van zaken aldaar als zeer bedenkelijk moesten doen
voorkomen, terwijl er verdeeldheid tusschen de inzichten der Kamer van
Amsterdam
aan de eene, en der Kameren van Zeeland^ Maas en Stad en Landen aan de andere
zijde bleef heerschen. De party van den vrijen handel, door de Kamer van
Amsterdam
voorgestaan was overwonnen, en de andere partij onderdrukte elke stem, het meest
die van de meest bevoegden, welke geneigd zou geweest zyn de voordeelen van den
vrijen handel te doen uitkomen. Zoo werd de Kolonnel
artighofski, die Brazilië in
Maart 1637 met achterlating van eene Memorie 7 vol klachten over de schandelijke
misbruiken en het slecht beheer aldaar verlaten had, by zijne komst hier te lande ge-
dwongen van het stuk van den vrgen handel te zwijgen; maar dit belette hem niet die
Memorie aan de Negentienen en aan Hun Hoog Mögenden mede te deelen, en toen hij
kort daarop in
Brazilië terug was gekomen een welsprekend pleidooi voor de vrij-
heid van den handel en voor eene geheele hervorming van het bestuur aldaar lot Graaf
MAUHITS en den Hoogen Raad in
Brazilië te richten Volgens zgn oordeel was er

I Zie hierboven, bl. 202. 2 jiq^oL Holl. 21 Sept. 1639.

3 nesol. Holl. 1, 6, 7, 8, 11, 18, 19, 21 Oct.j 3 Nov. 1639.
< Resol Holl. 1639, bl. 489. 15 Juni; 24, 27 Juli, 1640.

5 Resol. Holl. 27 Sept.; 11 Dec. 1640. ρ. 806. 24 Jan.; 1 Fehr.j 26 Maart, 1641. Zie hier-
boven, bladz. 18L

6 Zie hierboven, bladz. 46—50. Kronijk v. h. Histor. Genootseh. Jaarg. XXV, bl. 191—205.

7 Kronijk V. h. Histor. Genootseh. Jaarg. XXV, bl. 253—349.
« Zie hierboven, bladr. 180.

9 Zie Kronijk v. h. Histor. Genootseh. Jaarg. XXV, bl. 222—24S.

1639—
1644.

Staat van za·

-ocr page 312-

. DES VADERLANDS. 277

509

in deze Kolonie niels anders gedaan, dan vernield en geplunderd, beurtelings door de
Hollanders en door hunnen TÏjand; ja zoo groot en zoo ontmoedigend was de verwar-
ring, die daar heerschte, dat eenigen van de Bewindhebbers en participanten zich had-
den kunnen laten ontvallen, dat de geheele Compagnie en alle gemaakte veroveringen
geen twee stuivers waard waren l.
Artighofski's vrgmoedigheid mishaagde zoo zeer,
dat men eerst zyn gezag miskende, zijn regiment feitelyk ontbond en hem weldra in
het voorjaar van
1659 smadelijk verwijderde. Zijne tegenstanders schynen de ijverzucht
van den Landvoogd, Graaf
maurits, als een middel te hebben welen te gebruiken, om
hem den voet te lichten ^

De vruchteloosheid der poging, door den Koning van Spanje in 1659 beproefd om
Brazilië te herwinnen moest evenwel den lust om de West-Indische Compagnie te
handhaven, weder verlevendigen. Gedurende dat gansche jaar voerde 's Konings vloot,
in de
Bahia verblyvende, niets uit, daar zij langen tijd te vergeefs op versterking uit
Bio Janeiro en van elders wachtte, om het door de groote sterfte geleden verlies te
herstellen. Eenige versterking bekomen hebbende, zeilde zij den November
(1659) uit,
86 zeilen sterk, en bemand met ongeveer 12000 soldaten. Tegen deze macht kon
Graaf
maurits 41 schepen overzetten, die hij bestemde om den vijand te beletten te
landen op een punt, waar hij trouwens, in weerwil van verstandhouding met het bin-
nenland, genoegzamen tegenstand zou gevonden hebben. Den
11^®« Januari had er Eene spaan-
tusschen Tamarica en Goyam, omtrent 5 mijlen in zee, een treffen plaats tusschen de ^/W/wpeglnireu
beide vloten, waarbij de Nederlandsche Admiraal
Willem coritelis loos het leven liet.
Den
15dea en 4 of 5 volgende dagen, nadat aan den Vice-Admiraal jakob huygeit het
opperbevel was opgedragen, werd het gevecht hervat. Het verlies van manschappen
aan onze zijde was gering, en groot, volgens het bericht van Graaf
maurits, de moed
onzer ojQScieren, soldaten en matrozen. Werkelyk zagen de Spanjaarden van verdere

' Wees men op den voorspoed van de Oost-Indische Compagnie om het monopolie ook voor
de West-Indische Compagnie aannemelijk te doen voorkomen, zoo antwoordde
artichofski, dat
de omstandigheden en gelegenheden in de Oost-lndiën verschillend Avaren, en dat de Oost-Indi-
sche Compagnie, als «zij den particulieren open handel toegelaten had, aireede tienmaal mach-
tiger ware geweest, terwijl zij nu niets anders was, dan een
ergastulum servorum, hetgeen waarlijk
geen navolging verdiende;
Brazilië, daarentegen, was tot een boogaren staat geboren, en niet
tot zulk een
bassesse" (Zie Kronijk, t. a. pl. hl. 238).

- Zie Apologie van artichofski, ingeleverd aan de Stat.-Gen. in de Kronijk v. h. Hist. Gen.
Jaarg. XXV, bl. 351—392. Blijkens de Resol. StaL-Gen. (28 Jan. 1640) trokken aanzienlijke
Polen, Prins
radzivil en de Heer cohiecpolski zich de zaak van articbopski aan en «chreven
brieven over hem herwaarts.

^ Zie hierboven, bladz. 202. '

1689—
1644.

-ocr page 313-

510 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1639— pogingen om te landeü af Deze uitkomst dan gaf weder eenig vertrouwen, en daar
1644,

de Bewindhebbers hoop gaven op goede retoeren van suiker in het aanstaande en vol-
gende jaren zoo begreep men, de Compagnie niet te moeten verzaken.

De overeenbrenging derhalve van de belangen der West-Indische Compagnie met die
van het thans vrije Rijk van
Portugal zou nog zwarigheid genoeg inhebben; voor het
oogenblik, wij zagen het, werd de oplossing niet eens beproefd en tot nadere gelegen-
heden en uitkomsten verwezen.

Hadden de Provinciën de som van 500,000 gulden tot de vloot naar Portugal toe-
gestaan, de gelden kwamen niet zoo spoedig in, en bovendien bespeurde men, dat die
' som uiet toereikend zou zijn om 20 schepen uit te rusten en vier maanden lang te
onderhouden
Holland was bereid haar aanmerkelijk te verhoogen en deed Hun Hoog
Mögenden het besluit nemen, dat men de Oost- en de West-Indische Compagnie zou
verzoeken, daartoe mede eene geldelijke bydrage, of wel eenige schepen te leveren,
By de conferentie, deswegens met de Bewindhebberen gehouden, kwam het aan den
dag, dat de West-Indische Compagnie noode er toe zou verslaan om aan de Portugeezen
de bate van een wapenstilstand te gunnen, en dat de Oost-Indische ten mirtste uitstel
. voor de uitvaardiging van den wapenstilstand raadzaam, ja om groot nadeel te verhoe-
den , noodzakelijk achtte. De Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden herinnerden
derhalve de vertegenwoordigers dier Compagniën, dat de macht en het recht van oorlog
en vrede alleenlyk toekwam aan de hoogste Regeering van het Land en geenszins aan
eenige Handelsmaatschappg, en voorts gaf men hun te verslaan, dat het van nu aan bij
Hun Hoog Mögenden vast stond, dat de Compagniën eenige veroveringen aan de Portu-
Conferentie geezen zoudcn afstaan. Werkelijk werd het eerste punt (betreiFende den wapenstilstand)
geeschen Gezant. Ambassadeur vastgesteld, alleenlijk met deze bijvoeging, dat men ten aanzien

van den voet van den wapenstilstand en van zijne gevolgen, in de bijzonderheden,
nader overeenkomen zou Ook vonden de vertoogen van de Oost-Indische Compagnie
zoo veel ingang bij de Staten van
Holland ^ dat zy besloten den Portugeeschen Ambas-
sadeur nader voor te stellen, dat er wapenstilstand zou zijn binnen de limiten van
Europa; dat men van onze zgde tegen de schepen, die voor den nieuwen Koning van
Portugal partij kozen, geene vijandelgkheid zou plegen, mits zg ook den onzen geen

* Kort en waarachtig verhaal van de komst en het vertrek van de Spaansche vloot in Brazilië,
iu Kron, v. h. Hist. Genootsch. Jaarg. XXV, bi. 515—529. Resol Holl. 26 Juli, 1640. Archiv,
de la Mais. d'Or.
p. 218, 219.

2 Resól. Holl. 26 Jan. 1641. Van dezen tijd af drong Graaf maubits op de vergunning aan
om uaar het vaderland terug te keeren.

3 Resol. Stat-.Gen. 27 Juni, 1641.

^ Resol. Stat.-Gen, 25 AprU, 1641. Resol. Holl. 25 , 26 , 27 Aprilj 2, 4 Mei, 1641.

-ocr page 314-

DES VADERLANDS. , 525

geweld aandeden; dat zou worden gewacht lot men in het zekere onderricht was, 1639—
welke plaatsen in de Oost-Indien zich Toor joao iv zouden verklaren, en eerst daarna
uitmaken, hoe men best aldaar een wapenstilstand zou treffen. Eerst wanneer de
Gezant met dit voorstel genoegen nam, zou men zich ten zeerste beyveren, dat de
vloot, naar de Portugeesche of Spaansche Kust bestemd, op het spoedigst zee kon
kiezen; in het andere geval begreep men, dat zgn Goevernement ook van de hulp
onzer schepen afzag. — Deze beperkingen en bepalingen mishaagden den vijf Land-
provinciën , welke dadelijk eene volstrekte vriendschap met de vyanden van
Spanje
gesloten wilden hebben. Bij deze verscheidenheid van gevoelens werd eene vergadering
beleid, waaraan door de tegenwoordigheid van Zijne Hoogheid, die op zijn verlrck naar
het leger stond, met den Raad van State, plechtigheid zou worden bijgezet. De Prins
en de Raad van State ondersteunden het gevoelen der vyf Provinciën; alleenlijk gaven
zij toe, dat men middelerwijl op de belangen der Compagniën zou te letten hebben.
De gronden, tegen het gevoelen van
Holland aangevoerd, waren voornamelijk deze,
dat men, zoo doende, alle natiën afschrikken zou om van den Koning van
Spanje af
te vallen; dat de macht der Portugeezen zich niet geheel tegen
Spanje zou kunnen
keeren, als zij zich nog ergens tegen ons zouden te weren hebben; dat het ongerijmd
was, de Portugeezen ginds als vijanden te benadeelen, en hier als vrienden bij te
slaan; dat, eindelijk, de Portugeezen, door ons voor het hoofd gestooten, heul zouden
zoeken bij
Frankrijk of Engeland^ welke Mogendheden alsdan aanleiding zouden vin-
den om zich in den Indischen handel te mengen, hetgeen tot veel grooter nadeel voor
de Compagniën kon leiden, dan de erkenning der Portugeezen in de Indien ooit zou
kunnen te weeg brengen. Deze gronden en de standvastigheid, met welke de Provin-
ciën bij haar gevoelen bleven, hadden zoo veel uitwerking, dat de Leden van
Holland
besloten te beproeven, of zy van hunne Principalen machtiging konden erlangen om
zich bij de meerderheid in de Staten-Generaal te voegen i. Na weinige dagen kwamen
de Gedeputeerden van de Steden van
Holland met naderen last terug. Nadat eerst de
resolutie der Staten-Generaal van het jaar 1609, betreffende de toepassing van het toen
getroffen bestand in de Oost-Indien, was voorgelezen, werd alstoen, niet dan na lange
beraadslagingen, eindelijk besloten, dat de wapenstilstand zou ingaan in de
Oost-Indièn
een jaar, binnen het octrooi der West-Indische Compagnie zes maanden, en in de
kwartieren van Europa dadelyk na de ratificatie van het traktaat dienbetreffende. Voorts
zou men van den Ambassadeur van
Portugal de aanneming verlangen van de artikelen,
door de beide Compagniën ter waarborging harer belangen bij de Staten-Generaal inge-

' licsol. Holl. O, 10, 11 Mei, 1641. Resol. Slat.-Gen. 11 Mei, 1461.
2
Resol. Holl. 17, 18 Mei, 1641. Resol. Stat,-Gen. 18, 23, 2S Mei, 1641.

-ocr page 315-

2 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

]f)39— diend, uitgezonderd het punt, waarbij de West-Indische Compagnie de teruggave van
1044,

de Bahia verlangde, en dat, waarbij de Oost-Indische vergoeding begeerde voor gedane
onkosten van equipage als anderszins. —
Zeeland vereenigde zich met dezen voorslag,
alleenlijk wenschte die Provincie in de West-Indiën geenen wapenstilstand, maar een
bestendigen vrede met de Portugeezen gesloten, en in de
Oosi-Indië den wapen-
stilstand zoo kort raogelyk te zien duren. — De Staten-Generaal maakten geene zwa-
righeid om tot hel eindbesluit der beide Zee-provinciën toe Ie treden. Trouwens in
deze dagen, waarin het leger te velde was getrokken en de legerlasten nog ontbra-
ken, was er behoefte aan
Hollands geld, en bovendien hadden de Slalen-Generaai
van de Staten van
Holland de gunst te vragen, dat zij hun krediet veil zouden hebben
voor de Generaliteit, ten einde deze in staat te stellen de 15 schepen en 5 fregatten,
die van wege den Slaat naar
Portugal zouden gezonden worden, in te huren. Niet
dan in zeer beperkte mate trad
Holland in dit verzoek ^ Toen de zaak zoo ver ge-
vorderd was, ging de Vergadering van
Holland uiteen met den last, aan hare Gedepu-
teerden ter Generaliteit gegeven, dat er geene wyziging gebracht zou worden in de
voorstellen, die men aan den Ambassadeur van
Portugal zou doen. Zeeland gaf mei
nadruk een diergelijk verlangen te kennen — Zoo werden dan de onderhandelingen
voortgezet. De beraadslagingen met de West-Indische Compagnie waren zoo gewichtig j
dat Hun Hoog Mögenden er een ganschen dag alle andere werkzaamheden om moesten
verzuimen. Maar de ijver, met welken men de zaai van het huren der schepen bleef
behartigen, bewees, dat men zich een goeden uitslag der onderhandelingen beloofde.
Ook kreeg men in deze dagen bericht, dat het traktaat tusschen
Frankrijk en Portugal
was vastgesteld, en men wilde niet, dat Portugal het er voor zou kunnen houden, in
Een traktaat Frankrijk een grooler vriend te hebben, dan in onze Republiek. Inderdaad kreeg ons
komt tot slan . ^^^ Portugal nu spoedig zijn beslag; het werd in den avond van den Juni

geteekend en de Provinciën tot eene bespoedigde ratificatie vermaand. De Fransche
Ambassadeur had er kopie van gekregen Reeds des anderen daags nam
mendoza
zgn afscheid van de Staten-Generaal. met eene Lalynsche rede, die door den Heer
ALDRiwGA. in dezelfde taal werd beantwoord. Den Juni stelde de President van

Hun Hoog Mögenden, toen de Heer van sommelsdijk, voor, iemand te kiezen om
met den eersten van onzentvvege bij den Koning van
Portugal te gaan resideeren, en
hem voor een vierendeel jaars een bekwaam krijgskundige toe te voegen, om Zijne
Majesteit van goeden raad te dienen. Op deze wijze, meende hij, zouden wij onze
naburen in vriendschaps- en dienstbetoon vóór zijn en den Koning boven hen aan ons

^ Resol. HqII. 17, 18 Mei, 1641. Resol. Stat.-Gen. 18 , 23 , 28 Mei, 1641. ♦

2 Resol. Holl. 18 Mei, 1641. Resol. Stat.-Gen. 3 Juni, 1641.

3 Resol Stat.-Gen. 21 Mei, 1641.

-ocr page 316-

. DES VADERLANDS. 277

verplichten Tot Admiraal van de vlooi, naar Portugal bestemd , was door Zijne

Hoogheid arend gijsels benoemd. Vóór liet einde van Juni was de vloot op weinig vloot ter hulp
na voltallig, voor zoo verre zij door de Staten moest geleverd worden; slechts waren
de schepen, die de Ambassadeur gehuurd had, nog niet gereed. Men voorzag, dal
de door hem uitgeruste bodems niel tijdig gereed zouden komen, om gezamenlyk met
de onze te vertrekken, en dat hij zelf de gelegenheid zou laten voorbijgaan om onder
veilig geleide naar zijn vaderland terug te komen. Dus spoorden Hun Hoog Mogeriden
hem tol spoed aan. Den Juli nam
gijsëls afscheid van de Staten-Generaal. De

Portugeesche Ambassadeur kreeg later een ooilogschip tot zijne reize

Met het tot stand komen van het traktaat met Portugal viel hel vertrek van Graaf
AUEUSPERG samcn wel een bewijs, hoe hij het er voor hield, dat
Spanje de hoop
op verdrag met de Vereenigde Provinciën nu weder voor geruimen tijd zou moeten
opgeven. En ook de maatregelen ter voorbereiding der onderhandelingen lot den alge-
meenen vrede hadden tragen voortgang.

De Staten zagen zich steeds in de onmogelijkheid om afgevaardigden tol den vrede- De voorberei-
handel te Keulen te benoemen, omdat de Koning van Spanje in de paspoorten, welke jian^eliugen tot
die afgevaardigden zouden behoeven, hun d en door hen verlangden titel niet scheen yj-gje }ip|j|)e,j tra-
willen verleenen In Maart, lü39, waren het weder de Zweden, door wier bemid-se»» voortgang,
deling men van den Koning van Spanje paspoorten in den behoorlijken vorm voor onze
te benoemen Gezanten zou bekomen in September van hetzelfde jaar, toén den
Staten weder een concept van paspoort door den Kardinaal-Infant onder de oogen was
gebracht, besloten Hun Hoog Mögenden aan den Prins van
Oranje de laak over te laten
om te zorgen, dat hunne eer en soeverein recht in die stukken niet werd gekrenkt
Weinig lijds later vernam men, dal de Keizerlijke Gezant te
Keulen onzen Agent bil-
DERBEEK aldaar zijne verwondering te kennen gegeven had over de hem vreemd dun-
kende handelwijze der Stalen, die van den Kardinaal-Infant paspoorten ontvangen hadden,
maar echler niet lielen blijken, of zij ze alsnu goedkeurden, al of niel. Niettemin

• Secr. Besol. 29 Juni, lG4l.

2 Resol. Stat.-Gcn. 5, 6, 8, 13, 20, 21, 24, 27, 29 Junij 1, 2, 3, 8, 10, 12, 22 Juli;
17, 19 1641.
liesol. Holl. 9; 10, 17, 19 Juli, Ι6·ί1. De Ambassadeur kreeg bij zija

vertrek een zilveren servies, ter waarde van 6000 {gulden. Zijn secretaris, Don Antonio de souza
DE ΤΑΝΛηπζ, ontving een geschenk van 1000 gulden waarde. De Staten bevolen hij deze gelegen-
lieid aan den Koning van
Portugal de zaak aan van de Prinsessen, dochters van emilie van
Nassau en den Prins van Portugal. » Zie liierboven, bl. 298.

'' Zie hierboven, hl. 141—143. s Hesol Stat.~Gen. 18 Maart, 163i).

« nesol. Holl. 6 Sept. 1639. Resol. Stat.^Gen. 13 Sept 1639.

ΙΠ Deel ö Stuk. 40

1089—
1644.

-ocr page 317-

ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

163ß— bleven Hun Hooff Mosrenden de zaak aan Ziine Hoogheid overlalen i. In 1640 bleef de

1644. ob j ö

zaak der paspoorlen hangende, en hoe daarin Ie handelen, ten einde den Slalen de over-
tuiging te geven, dal
Frankrijk in deze zaak niels verlangde wat de eer van Hun Hoog
Mögenden te kort kon doen, zulks maakte een deel der Instrnclie van
de la. tiiuillerie
uit Trouwens Spanje begeerde in het eind van het jaar 1659 en gedurende het jaar
1640 geenen vrede, en de Gedeputeerden, die de Koning van
Spanje, in zyne hoeda-
nigheid van Vorst des Rijks (wegens den Bourgondischen Kreils), in December 1640,
naar den Rijksdag te
Regensburg zond, 'hadden in last, tot krachtige voortzetting van
den oorlog tegen
Frankrijk en zelfs op nieuw tol de verbreking van den vrede tusschen
het Rijk en de Vereenigde Provinciën aan te zetten. Zij zouden derhalve de zaak der
paspoorlen, die èn de Keizer èn de Nuncius van den Paus, opdat het algemeene vrede-
werk eindelijk voortgang mocht hebben, tot een goed einde wilden gebracht zien,
geenszins bevorderen

Doch toen het Spanje in den loop van het jaar 1640 door den opstand in Catalonië
en Portugal benauwder dan ooit geworden was, moest die zucht om den oorlog krachtig
voort te zeiten, wel verflauwen, en werd de zending van Graaf
aueksperg naar 's Gra-
venhage
beraamd. Ja, men mag vragen, waarop toch grondde de Spaansche Regeering
in deze otnslandigheden nog eenige hoop van slagen, dat zij het hoofd niet in den
schoot leide, maar den oorlog vóortzette. Inderdaad in Februari 1641 richtte de Kardinaal-
Infant een rondgaand schrijven aan de Bisschoppen in zijne Nederlanden, opdat men
van de Geestelijkheid eene vrijwillige bijdrage mocht bekomen bij gelegenheid (zoo
drukte Zijne Koninklijke Hoogheid zich uil) van de buitengewone pogingen van de
Franschen en van 's Konings rebellen; men moest niet zien op een kroon of twee, als
men zich, door ze te willen sparen, aan het gevaar bloot slelde om er 1000 te ver-
liezen: de vijanden persten wel op tirannieke wijze al wat zij konden,
van hunne onder-
hoorigen af, en dat om een slechte zaak en een onrechtvaardigen oorlog vol te houden
Doch ai zulke bijdragen der Geestelijkheid konden niet baten, zoo er niet een ge-
Spatije hoopt heele omkeering in den staatkundigen toestand van Spanje's voornaamste tegenstanders,
ring^ vaa^regeL Frankrijk en de Vereenigde Provinciën, plaats greep. Daarop was het dan ook dat
ea^op d^gfil-^ hoopte, en niet zonder nieuwen grond. Viel slechts rigïïelieu voor

iSL vaderland^binnenlandsche" vijanden, dan zou Frankriß, waar Spanje's vrienden
aan hel bewind gekomen zouden zijn,
Spanje de hand der vriendschap reiken, en het
hoofd der armee van de machtige Staten-Generaal der onuitputtelijk vermogende
Neder-

' ResoL Stat.-Gen. 10 Nov. 1639. 2 aitsema, II, bi, 738.

^ Zie de Instructie dier Gedeputeerden, in Complc rendu de la Commission roy. d^hist. [Acad.
roy de Belg.),
1866, p. 462—467.
^ Compte vendu de la Commission d'hist. (Acad. roy. de Belg.), 1866, p. 467» sqq.

-ocr page 318-

. DES VADERLANDS. 277

landen, de Prins tud Oranje, op menigerlei wijze met righelieu's viianden in Fran/iryA; 1639--

... 1044.

verbonden, zou mede het zwaard wel in de scheede steken op voorwaarden, die hij,
des noods met behulp dier armée, bij zijne Meesters, de Soevereine Slaten, zou welen
door te drijven.

Zoo oordeelde Spanje^ en de toestand in Frankrijk gaf recht tot dat oordeel en tot
die verwachtingen.

Den April (1641) verwittigde de President der Staten-Generaal deze Vergadering

van een gerucht, hetwelk in FranhHj/c was verspreid, dat men van wege dezen Staat
duizend of twaalfhonderd man binnen
Sedan had laten sluipen, en dat dit gerucht aldaar Opstand vaa
eenig geloof vond. Tegelijk was de Prins verwittigd bij brieven van
steincalleinfels, boui^on°1egea
commandant van het garnizoen van Maaslricht, dat in het Land van Luik en t^Wers
een belangrijke lichting geschiedde van ruiters en knechten, naar Äerfö» bestemd, eene
lichting, van welke zich de vijand blijkbaar voordeel beloofde: immers werd zij door
hem begunstigd, daar hij den geworven soldaten vrijen doortocht over zijn grondgebied
vergunde. — Zoo waren dan Hun Hoog Mögenden gewaarschuwd. De hertog van
bouillow,
die van hunnentwege de betrekking van goeverneur van bekleedde, misbruikte

dezen zijnen post, om, heulend met Spanje, zijne stad waar de Graaf van/SomöWÄ

het middelpunt der samenzwering werd, legen den Koning van Frankrijk of eigenlijk
tegen zijnen grooten minister in staat van tegenweer te brengen — Reeds den Gezant
de la. thuillerie was in September 1640 opgedragen den Prins van Oranje Ie doen
gevoelen, dat men eenige kennis van
Sedan had; dat Mijnheer de bouillon, zich in
eenige handeling met de Spanjaarden begevende, onder den schijn en naam van zijne
gasten (te weten den Graaf van
Soissons en hendbik van Guise, gewezen aartsbisschop
van
Rheims), de Spanjaarden in hoop hield van eenige handeling van een geheim
Bestand met de ,Slaten-Generaal en den Prins. De Koning van
Frankrijk, zoo moest
de Gezant betuigen, hield voor zeker, dal de Prins van
Oranje niet van dien handel
wist; maar des te meer behoorde hij, daarvan verwittigd, zulke aanslagen op de hem
best dunkende wijze tegen te gaan. — De Koning, het was duidelijk, bewust, »dat
de geest van den Prins zeer bedekt was, en dat hij zich zeer beijverde zijne bedoelingen
te verbergen", nam bloot den schijn aan, dat hy den Prins vertrouwde; inderdaad
wantrouwde hij den oom van den Hertog van
bouillon, en hij had er reden toe. Terwijl
de Heer van
auersperg door de Stalen werd afgewezen, handelde de Prins steeds met
den Bourgondiër
friqtjet en wanneer de aanslagen tegen righelieü, onder anderen
door eenen
vendóme en nog altijd door de Koningin-moeder, die beiden juist in dezen
iijd hier te lande wilden komen eens tot den val van dien minister geleid hadden.

' bakke, p. 528.
^ aitsema
, II, hl. 763.

2 Zie zijne lustructie bij aitsema, II, bi. 737., 738.
'i
Archiv, de la Mais. d'Or. p, 419, 429, 433, 442, 449.

40*

-ocr page 319-

516 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

li

1639—· dan zou voorzeker de Prins zich uilnernend met de bovendrijvende parlïj hebben kunnen

1644

verslaan, en Spanje zou zich jegens hem niet karig betoond hebben.

Zoo bhjkt het, hoe voorzichtig de Staten moesten zijn, om, terwijl zij al die geheime
onderhandelingen cn die toenadering tot
Spanje wraakten en niets liever wilden dan
RICHELIEU in het gezag gehandhaafd te zien, ook den schijn van trouweloosheid te
mijden. Ook de Prins moest zich beijveren, dat men geene bewijzen tegen hem aan-
voeren kon. Hij achtte dc overkomst van
vendome ongeraden en was op de hand der
Staten, waar zij zorgflen, dat de Koningin-moeder niet herwaarts kwam i.

Bepaaldelijk ook op die mededeeling van den president moesten de Staten toonen,
dat zij geene dubbelzinnigheid duldden, noch twijfel aan hunne oprechtheid mogelijk
wilden laten. Zij besloten dan ook, die werving van troepen in Luikerland niet te
erkennen, als voor hen geschied, maar ze integendeel zoo veel doenlijk tegen Ie gaan,
en droegen aan de Heeren
gits en de knüyt den last op om den Franschen Ambassadeur
te gaan zeggen, dat de in
Frankrijk verbreide geruchten omtrent hunne medeplichtig-
heid aan de vijandelijke houding van
Sedan verdicht waren Hier bleef het niet bij;
maar tegen het einde van Mei vernomen hebbende, dat de Secretaris van den Hertog
van BOuiLLori toen te
Maastrichl was en aldaar »zeer kwade diensten deed," bevolen
zij den garnizoenskommandant, dien persoon gevangen te nemen en hem door den
Krijgsraad te laten verhoeren; tevens droegen zij hem op, een waakzaam oog te hou-
den, opdat de vesting, aan zijne zorg toevertrouwd, niet verloren ging. Den Hertog
moest hij er buiten houden, zoowel als de troepen of personen, die deze er heen mocht
zenden. Insgelijks schreven zij aan dc Commandanten te Omy,
Rijnberk, Rees, Wezel,
Emmerik, Schenkenschans, Grave, Nijmegen, ^s Herlogenhosch, Heiisden, Geertruiden-
berg, Rreda, de Klundert, Willemstad, Steenbergen
en Bergen op Zoom, dat zij geen
volk moesten toelaten, hetwelk hun van wege den Hertog van
bouillon werd toegezon-
den een bewijs, wat men van dezen wachtte, en hoe wijd uitgestrekt de plannen
waren, die men hem toeschreef. Tegen het einde van Juni (1641) berichtte
steingal-

' Zie (benevens de aangehaalde plaatsen uit de Archiv.) Resol. Stat.-Gen. 13 Maart; 10 Juni, 1641.
Toch deed de Koningin-Moeder op hare reize naar
Kenten deze Landen nog aan. In Juli (1641)
verscheen de Heer
mdiiuay van Avege den Koning, haren schoonzoon, om over haren doortocht te
handelen. De Heer
van bkedergde Averd verzocht, hare Majesteit van wege de Staten te verge-
zellen, totdat zij op Duitsch grondgebied zou aangekomen zijn. Den M··®" September te
Vlissingen
aan Aval gestapt, deed zij de reize te scheep, doch verkoos 's nachts niet aaij boord te blijven,
weshalve zij in de steden moest worden ontliaald. De kosten, alleen te
Bordrecht geraaakt,
beliepen de som van 10,136 gulden
{Resol. Stat.-Gen. 11, 14, 15, 17, 18 JuH; 15, 19, 27,
28 Aug.; 1, 11,. 16, 20, 22 Sept.; 7, 12 Oct.; 12 Wov. 1641).

2 Resol. Stat.-Gen. 17 April, 1641. ^ i^eso/. Stat.-Gen. 30 Mei, 1641. aitsema, hl. 780.

-ocr page 320-

. DES VADERLANDS. 277

LEKFELS, dat eenige burgers Ie Maaslricht (3e soldalen van hel garnizoen verleidden om 1689—

1644.

zonder paspoorl naar Luik Ie gaan en daar dienst Ie nemen. Dit bedrijf werd toen
streng verboden i. Doch weldra viel tusschen
lamboy en de Franschen een gevecht
voor, waarin dezen wel verslagen werden, doch de Graaf van
Soissons om het leven
kwam, waarmede de gelieele verraderlijke toeleg in duigen viel.
Bouillon mochl blijde
zijn, dal hem verzoening werd aangeboden De Hertog zond den Baron
van viela
lol de Slalen-Generaal om zich wegens zijn gehouden gedrag te verantwoorden, en te
beluigen, dat hij, welke parlij hij ook als Franschman had meenen te moeten kiezen,
sleeds zijnen plicht jegens dezen Slaat had in het oog gehouden, noch ooit legen de
belangen van Hun Hoog Mögenden gehandeld had. Men liet deze veronlschuldiging
onbeantwoord, en weldra verklaarden de Staten hem uitdrukkelijk van zijne bedieningen
vervallen. De Prins benoemde, in zijne plaats, Graaf
johan albrecht van Solms tot
goeverneur
\άώ Maastricht, en frederik magnus, Wtïi/-entot vice-commandant
der cavallerie

Zoo was voor het oogenblik deze poging tot opstand legen rigiielieu verijdeld; doch
weldra zou zij door eene nieuwe samenzwering tegen hem gevolgd worden. De tegen-
partij gaf hel niet'op; sleeds meende zij, dat die Minister, zwak ondersteund door den
Koning, en gehaat bij de voornaamsten van het Hof, onmogelijk aan den val zou kunnen
ontkomen, en, viel hij, zoo zou, ook daarop rekende men, het uilgeputte volk juichen,
dat het van de overzware belastingen ontheven zou worden. — Doch zoo de Prins van
Oranje dien val van den Franschen Minister als een noodzakelijk beslanddeel onder zijne
berekeningen van de toekomst opnam, wat kon hem doen hopen, dat de Slalen-Generaal
de stelling zouden dulden, welke, terwijl die val onmiddellijk vrede met
Spanje zou
medebrengen, voor hem daaruit zou voortvloeien ? Zouden zij zich den staat van zaken
lalen welgevallen, dien de Vereenigde Provinciën zich daarbij aangeboden zouden zien?
Tol beantwoording dezer vraag kan strekken, dat men zich gemakkelijk omtrent den
slaat der gemoederen hier te lande vergissen of begoochelen kon. De oude vooroordeelen,
kon men meenen, waren groolendeels afgelegd. Men had Ic/Cren inzien, dat wat van
de strenge Calvinisten kwam, niet alles goed en heilzaam was; dat er mogelykheid
beslond om met de Katholieken op een voet van welwillendheid te leven; dal men van
Spanje, door den nood gedrongen, eindelijk eene oprechte erkenning wachten kon, zoo
men hier die Katholieken niet voor hel hoofd sliet, en den Prins loeliel eenen tilel
aan te nemen, die hem daarbij een gezag kon verschaffen, hetwelk hem in slaat zou

' Resol. Slat.-Gen. 29 Juni, 1641. ^ πανκε, bl. 530. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 293 , 294.

Eesol. Slat.-Gen. 8 Juli; 27 , 30 Aug.; 2 Sept.; 2, 4 ίίον. 1Ö41. Resol, IM. 21 Aug. 1041.
aitsema, bl. 780, 785.

-ocr page 321-
-ocr page 322-

. DES VADERLANDS. 277

319

1039—
1044.

Vervolging te-

(Iers.

was liet dulden der Papislische Godsdienstoefening een gruwel van gelijken aard. Den 111'«"April,
1639, had de president van Hun Hoog Mögenden (toenmaals de Heer
van vosbehges) gevraagd, of
het niet eindelijk tijd werd bij plakaat order te stellen op het »gru\¥elijk blasphemeeren, vloeken
en zweren, dat zoo Hcentieusclijk alomme hier te laude onder alle soorten van mensehen in zwang
was: lioe langs hoe meer werd het lot de teedere jonkheid op de stralen toe ingeplant en daar-
over werd de toorn Gods over deze landen rechlvaardiglijk verwekt en ontstoken." Ook deze
zaak hield
Holland op [Resol. Stat.-Gen. 11 April, 1639. 24 Julij 2 Aug.; 4 Dcc. 1640. Resol.
Holl.
10 Oct.; 20 Nov. 1641).

' Resol. Slat.-Gcn. 8 Sept. 1637. Resol. Holl, 30 Juni; 4 Aug.; 20, 21 Sept.: 28.Nov.;
4 Dec. 1640. 19, 31 Jan.; 22 , 25 Maart, 1641.

= Resol. SlaL^Gen. 19 Dcc. 1639. 3 RcsoI. Stat.-Gen. 23 Sept. 1632.

dit het meest Ie beseffen, hadden reden genoeg om daartoe niet zoo onbedacht over Ie
gaan Inderdaad de zaak was zoo eenvoudig niet. Wie zich legen de Jezuiten vei^
klaarde, deed de oude Roomsche Kleresij hier te lande eenen dienst, en deze laatste
was het niet taadzaam in de hand te werken: immers was zij het eens met de
vrienden van
jansbnius, dat is met die parlij onder de Katholieken in het buiten-
land, welke eenstemmig dacht met de tegenparlijders van den Kardinaal
de righeueu
in Frankrijk niet alleen, maar ook in de Spaansche Nederlanden. Doch de blinde
ijveraars voor de Gereformeerde leer hier Ie lande zagen zoo nauw niet, en zonder dat
men scheen Ie bedenken, hoe men den invloed der Jezuiten den weg baande, terwijl
men hen uit wilde drijven, besloten de Slalen van
Holland in het voorjaar van 1641,
het plakaal legen de Jezuiten gewijzigd uit te vaardigen, zoo de andere Provinciën het
dus goed vonden, en ging men tevens voort met de mannen Ic vervolgen, die de Roomsch-
Kalholieke hierarchie en bisschoppelijke opvolging, zoo als zij vóór de Reformatie in de
Noordelijke Provinciën beslaan had, met opoffering van hunne rust en veiligheid, onge-
krenkt en onafgebroken poogden in stand te houden. — De Resolulicn van de Staten
geluigen van die vervolgingen. In 1629 poogden Hun Hoog Mogende» een gewezen
Katholiek, die lot armoede vervallen zich om een aalmoes lol hen gewend had, Ie gebrui-fijoJ'^me^e^Ln"

ken om met een list » den geprelendeerden bisschop te ontdekken, die gezegd werd bin-
nen
Utrecht te resideeren" Drie jaren later behelzen dezelfde Resolutiën het bericht,
dat er zich Ie
Amsterdam ten huize van zekeren papenbroek een katholiek priester be-
vond, zich noemende bisschop van
Groningen, Hiervan derhalve verwittigd, besloten Hun
Hoog Mögenden in het geheim naar de zaak onderzoek te laten doen 3. Doch in 1639
geraakten de papieren van
joiian wachtelaar, kanunnik van Sint-Mariele Utrecht^ in
handen van het Gerecht aldaar. Deze gedroeg zich als vicaris-generaal van
puilippus
ROVENius, zich noemend aartsbisschop van Philippi en van Utrecht. Op deze wijze bleek
het, dat in 1G22 en 1625 door de Jezuiten te
Rome aan rovekhüs de waardigheid van

-ocr page 323-

320 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

^•—ssssssi.............. ' "■................., ,„,■, ,, sgg=-gs5gs;

1639— Apostolischen vicaris bet\yist was geworden; dat deze, deswegens nevens jagob bool en
GRAvius naar Rome afgezonden, de tussclienkomsl van de Infante en van den Spaanschen
Ambassadeur verzocht en bekomen had; dal bij in 1630 visitatoren-generaal in het Slicht
van
Utrecht, en in 1633 waghtelaar tot zijnen vicaris-generaal had aangesteld, die bij
afwezigheid van hem,
rovenius, zeiven ter vergadering der ütrechlsche aarts-priesters
zou voorzitten en de kas van het kerkgenootschap beheeren. Op grond dat
rovesius
en WAGHTELAAR, die hem in alles verving, zich met een en ander een recht van soe-
vereiniteit hadden aangematigd, hetwelk den Slalen van
Utrecht als opvolgers in het
geestelijk en wereldlijk gezag d-er Bisschoppen, sedert de afzwering van den Koning van
Spanje, uitsluitend toekwam; dat zij zich mitsdien aan gekwetste Majesteit hadden schuldig
gemaakt, daar zij regeering in regeering hadden opgericht, en in de religie order legen
order ingevoerd, en alzoo de onderdanen dezer Landen aan een ander gezag dan dat
der Staten hadden ondergeschikt gemaakt; dat wat te
Rome en elders met de Infanie
en haren Ambassadeur was gehandeld, ten dienste strekte van den Koning van
Spanje,
wien de Roomschgezinden hier te lande nog bleken te erkennen, daar zij de Infante
verlof verzocht· hadden om in deze Landen belasting en lol Ie pachten ; dat
waghtelaar ,
in zijne hoedaiiigheid van penningmeesler, geld van de onderdanen dezer Landen ten
behoeve Van Kloosters of Collegiën aan geeslelijken in vijanden-landen had overgemaakt,—
op grond van dat alles werd tegen
rovenius en zijnen vicaris, als schuldig aan gekwetste
Majesteit en als landverraders, de slraiï'e des doods geëischt met verbeurdverklaring van
goederen. Op dezen eisch veroordeelde hen het Gerecht der stad i7/rec/i/lol ballingschap.
Wal WAGHTELAAR in het bijzonder betreft, hij Averd beslagen in eene boete van 6000
gulden, en vervallen verklaard van zijn kanunnikschap cn andere beneficiën — De
Slaten-Gcneraal gingen dit rechtsgeding met bijzondere belangslelling na en toen het
vonnis geveld was, besloten zij de Heeren van
Utrecht hoogelijk te bedanken voor de
moeile, door hen in die zaak genomen, en hen te verzoeken voorl te gaan in hunne
pogingen om eindelijk de kas van het kerkgenootschap op te sporen Den 115''™ Juni
(1640) besloten de Staten van
Ilolland, op advies van het Provinciale Hof en overeen-
komstig het verzoek van Hun Hoog Mögenden, de personen van
rovenius en waghtelaar
niet in Ilolland te dulden. Zij voegden er bij, dat, alzoo uit de stukken bleek, dat
ROVENIUS binnen
Amsterdam drie parochiën had opgericht en geestelijken in bepaalde
kerken aldaar had aangesteld, de Heeren dezer Stad verzocht zoudenWorden legen zulke
aanmatigingen te werk te gaan, zooals zij naar vcreisch van zaken zouden bevinden te
behooren — Eerst tegen het eind van Augustus (1641) werd het jilakaat vastgesteld,

1 aitsema, 11, hl. 669—672. ^ j{csol Stat.-Gen. 19 IVov. 1639.

3 Resol Stat.-Gen. 2 April, 1640.

^ Resol. Holl. 15 Juni, 1640. In April 1641 ontstond er (op tweeden Paasclidag) een zeer

-ocr page 324-

. DES VADERLANDS. 277

hetwelk beslemd Nvas om de Jczuilen en de Oud-Roomsclien zonder onderscheid te 1639 —

1644.

weren, en op het eind van September hadden de Stalen van Holland dat plakaat in
hunne Provincie nog niet uitgevaardigd l. Toch had het niet aan sterke betuigingen
legen de Roomschen ontbroken. De Heer
van vosbergen, als president der Staten-
Generaal, had een en andermaal bitter geklaagd, dal, het land van priesters en mon-
niken overstroomd werd: »die personen onlrustten de ingezetenen, trokken hunne
dierbare zielen af van den levenden God, en vervulden ze met schadelijke en ruïneuse
maximen legen den Staat". Vooral nu de Roomsche geestelijken uil
Engeland verdreven
waren, vei^vachlte hij dat zij by hoopen herwaarts zouden komen om hier hetzelfde
kwaad als in
Engeland Ie stichten, ten ware daartegen behoorlijk gewaakt werd
Op de klacht der Raden van
Gelderland, dal de medestanders van den »pretensen"
bisschop van
Utrecht zich Ie IJuissen nestelden, werd aan de Brandenburgsche Regee-
ring te
Emmerik geschreven, dat zij die personen van daar zou hebben te doen ver-
trekken

Zoo werd het calvinistisch karakter van den Staat gehandhaafd, zonder dal er naar
gevraagd werd, welke berekeningen er door sommigen op cene veronderstelde ganscli
verschillende gezindheid der ingezetenen dezer Landen gegrond werden. Wie bandelen
moest, gedroeg zich zoo als de heerschende orde en de gang van zaken het medebrachlen,
tmmers kon men daaraan geen andere richting geven zonder hachlijke gevolgen te
moeien verwachten, vermits de groote gebeurtenis, te welen, eene regeeringsverandering
in
Frankrijk, steeds uitbleef. Dus zou de Prins dit jaar weder te velde trekken, en
(laarbij veeleer eene afwachtende houding schijnen aan Ie nemen, dan dus handelen,
(lat hij een vast plan scheen te hebben om den vijand ernstig afbreuk te doen.

Daar Frankrijk, ten einde de Staten en den Prins tot het handhaven eener voor
Frankrijk gewenschle en hoog noodige staatkunde te verplichten, niels liever verlangde Voorbereiding
dan het subsidie tol den veldtocht te vernieuwen, maar vóór dat het werd toegestaan,
(ie verzekering begeerde, dat het niet te vergeefs zou worden verstrekt, had de Fransche
Gezant tegen den winter van 1640 te verstaan gegeven, dal hij wel niet gelast was op
liet sluk der voorlgezette verstrekking van hel subsidie, maar toch aangeboden, van deze
zaak werk te maken Van hunne zijde gaven de Stalen, bij monde van hunnen
Ambassadeur te
Parijs, te verstaan, dat de buitengewone troepen ontbonden zouden

[[(•vaarlijke oploop te 's Herlogenbosch, ten geyolge van het verstoren van zekere groote ver-
{;adenn[j van Roomschgezinden, Hun llooff Mögenden maanden schepenen en gezworenen aan om
'ie scliuldigen met meer gestrengheid te vervolgen
{Resol. Stat.-Gen. 16, 19 April, 1641).

' Resol. JMl. 25, 30 Juli; 8, 9, 10, 21, 24 Aug.; 25 Sept., 1641. Resol. Stat.-Gen. 22,
30 Aug.; 23 Sept., 1641. 2
nesol. Slat.-Gen. 2 Juli; 23 Aug., 1041.

^ nesol. Stat.-Gen. 27 Jnli, 1641. ^ Uesol Stat.-Gen. 22 Nov. 1640.

III Deel, ö Stük. 41

-ocr page 325-

522 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

1039— dienen Ie worden, zoo zij het subsidie niet verkregen; maar dat zij, zoo zi] het onl-
vingen, alles zouden doen, waartoe het traktaat van 1655 hen verplichtte i.

In het midden der maand Januari bracht de president der Staten-Generaal bij deze
Vergadering in herinnering, dat de tyd naderde om op een veldleger bedacht te zijn.
Dus werd de Commissie aangesteld, naar gewoonte met voldoende volmacht om over deze
zaak met Zijne Hoogheid te raadplegen en weldra de aanschrijving gedaan, dat de
oilicieren moesten zorgen tegen den eersten April hunne compagniën voltallig te hebben
en daarbij aanwezig te zijn. Vóór het einde van Maart werden de middelen tot vervoer
des legers langs en over de waterwegen besteld en de geldtniddelen voor het leger
aangewezen Nu derhalve het besluit om met het leger te velde te trekken vast bleek
te staan, was het traktaat, v^aarbij
Frankrijk zich tot het geldsecours verbond, spoedig
te
Parijs gesloten Den Mei werd de instructie voor de Gecommitteerden te velde
beraamd, en bepaald, dat ten spoedigste bij de schans van
Voorn (aan de Waal tusschen
Thiel en Bommel) een zoogenaamd vrij leger zou worden uitgevaardigd, en omstreeks
het midden dier maand werd den Prins vaarwel gezegd, daar hij naar 't leger stond te
vertrekken Ziekte noopte hem zich een tyd lang te
Buren op te houden, zoodat
hij niet dan vóór het midden van Juni zijn kwartier in het klooster van
St. Aagten
aan de Maas bij Gennep vestigde. Kort daarna betrok hij het in de nabijheid gelegen
Offelen of Oeß^elt, en had hij, in overleg met de Gedeputeerden te velde, het beleg
om
Gennep geslagen, hetwelk eene bezetting inhad van 2500 man

Intusschen had men reden om bezorgd te zjin, dat de vijand in Staalsch Vlaanderen
zou doordringen, In het begin van Juni had hij eenen aanslag op de stad Aardetibnrg
beproefd, en tegen hel eind dier maand werden op voorstel van den Heer vak sommels-
dtjk,
president der Slaten-Generaal, maatregelen genomen, strekkende om het land
van
Cadsand voor een overval te behoeden

' ïlesol. StaL-Gen. 7 Jan. 1641.

- Resol StaL-Gen. 15 Jan. 1641. De Raadpensionaris cats werd den 15 Febr. aan de Com-
missie toegevoegd
[Resol. Slat.-Gen. 15 Febr. 1641).

^ Rcsol. Slat.-Gen. II Febr.; 25 Maart, 1641. Resol. Holl, 30 Apr.; 1 Mei, 1641.

'' Resol. Stat.-Gen. 24 Febr. 1641.

I

Resol. Stat.-Gen. 4, 13 Mei, 1641. De dagteekeningen in de Mém. de Fred. Η. zijn onjuist.

'' Resol. Stat.-Gcn. 15, 21 Juni, 1641. Bij de wapenschouwing te Lithoyen had de Prins zijn
Avelgevallen betuigd over de infanterie (sterk 15,000 man), die volgens liem uit schoon volk be-
stond; de cavallerie was 4500 paarden sterk
{Méin. de Fréd, H. p. 280—285).

7 Resol. Stat.-Gen. 6, 26 Juni, 1041.

-ocr page 326-

DES VADERLANDS. 346

Terwijl 's Priosen leger nog bezig was zich vóór Gennep Ie verschansen, deed de
vijand eene poging om het werk te verydelen, althans Ie bemoeilijken. Onder bevel g^j^g
van den Graaf
de fontaine trok zijn leger, van lieverlede lot eene macht van
man voetvolk en 4000 man paardevolk aangegroeid, uit
Brabant op naar Bleirik, een
dorp tegenover
Venloo. Van hier den linkeroever der Maas volgende, kwam de vijand
den Juni te
Sambeek, een uur bezuiden Boo^meer, waar de Graaf vak stuium

gelegerd was. Vóórdat hij verder iets ondernam, wilde hij beproeven de bezetting van
Gennep te versterken. Daartoe gaf de Graaf de fontaine last, dat uit de Spaansche
garnizoenen in den omtrek, tusschen
Maas en Rijn, een tweeduizendtal manschappen
zouden optrekken. Dezen bemachtigden zich vóór
Gennep van eene stelling, waar de
werken, door den Prins van
Oranje verordend, nog niet vollooid waren, en waar hun
verblijf de berenning der slad in de waagschaal zou hebben gesteld. Op de nadering
van een genoegzame macht onder den Heer
van beverweerd, verlieten zij echter
dezen post, uit vrees van zich door onze kavallerie afgesneden te zien, en door de
Kleefsche bosschen tegen de vervolging der onzen beschermd, kwamen zij in hunne
garnizoenen terug. Twee dagen later trok
de fgntaine van Samheeh op en legerde
zich weder te
Bleirik. — Van nu aan, en wel den ^ö«^«" Juni, begonnen de belegeraars
van twee kanten de loopgraven. Bovendien speelden twee batteryen op de vesting, die
alzoo van vier zijden bestookt werd. Toch was hel bezwaarlijk de slad dicht genoeg
Ie naderen. Graaf
willem, wien de loopgraven aan de eene zijde waren toevertrouwd,
moest, toen hij zich van de
eonlrescarpe had meester gemaakt, eenen dam over, van
slechts 12 of 15 voet breedte en bestreken door een buslion. Door het doorsteken van
eenen dam aan de andere zyde deden de belegerden den Juli al de lakkebossen
wegspoelen, met welke de Prins hel riviertje
de JSiers, hetwelk langs de slad stroomt,
gevuld had. Dus begreep Zijne Hoogheid eene brug over hel water te moeten slaan.
De aanvang van dit werk werd telkens door den vijand belcl. Ten laalsle sloeg de Prins,
den 14den Juli, eene brug op een meer verwijderd punt, en liet, zoodra een deel zijner
soldaten daarover was, een schans opwerken, waar men zich, door geschut en musketvuur
gedekt, spijt den vijand nestelen kon. Nu kon ook eene brug geslagen worden op het
punt, waar men zulks het eerst vergeefs beproefd had. W^eldra bemachtigde men eene
schans, wier bezit de onzen in staal stelde een hoornwerk Ie ondermijnen. -Zonder dat
de mijn, die den 228^"" gereed was, behoefde te spelen, viel het hoornwerk den bele-
geraars in handen. Zoo was de weg lot het veroveren van een en ander bastion gebaand,
dermale dat de vijand zich gedrongen zag te erkennen, dat eene bestorming ophanden ^

van

was, die hy wanhopen moest af te slaan, daar hij öOO man aan dooden en 700 aan
gekwetsten verloren had. Dus verlangde hij in onderhandeling tot de overgave te treden.
De belegerden verkregen, den 27s'en Juli, deze voorwaarde, dal het garnizoen mei de
overgave der

stad.

^vapenen en twee slukken geschut veilig naar Venloo zou geleid worden. De geestelijken

58*

-ocr page 327-

324 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

lfi39— zouden mede de stad verlalen. De ontruiming had den Juli plaals, en de Prins

1(544.

had eene maand noodig om de schaden, door het geschut der vesting toegebracht, te
herstellen i. Dadelijk na de ontvangst van het bericht der overgave besloten de Staten,
dat Zijne Hoogheid zou worden bedankt wegens zijnen grooten ijver, bij het beleg be-
toond; dat in alle kerken dankzeggingen geschieden zouden; dat de klokken geluid
en op de grensplaatsen het kanon gelost zou worden, terwijl onze Gezanten te
Parijs
en te Londen vreugdeteekenen zouden geven

Behalve de andere belangen, door de Staten-Generaal aan de overweging van hunne
Gedeputeerden te velde en van den Prins vóór
Gennep onderworpen, strekte hunne zorg
zich uit over de houding zoo van de^ Hessen als van de Keizerschen in de naburige
streken van
Duilschland, opdat ook in dit jaar onze grenzen ongeschonden, en de on-
zydigheid stipt in acht genomen mocht blijven.

De Hessen, hoezeer men hen als de helpers onzer bondgenooten gaarne eenigermate

De Hessen op ondersteunde ^, hadden zich echter niet te beroemen op te groole inschikkelijkheid van
onze grenzen, .. ..

den kant der Staten en zyner Hoogheid, waar zij door oogluiking van deze zijde op

eenigen onderstand uit tot nog toe niet uitgezogen gewesten hopen mochten, en even-
min vonden zij ondersteuning bij onze troepen, waar zij in onze nabuurschap den Kei-
zerschen het hoofd te bieden hadden.

Toen, in November 1640, een dertigtal Hessische soldaten het kasteel van Huissen
hadden ingenomen, gaf de Prins den Hessischen Afgevaardigden te verslaan, dat zij
deze plaats weder te ruimen hadden Al degene die door paspoort of vrijgeleide onder
de bescherming van dezen Staat stonden, of maar op de rechten der onzijdigen aanspraak
mochten maken, bleven, daarvoor zorgden Hun Hoog Mögenden , vrij van de afpersingen
der Hessen en
Raveslein met het omliggende land, waarvan de Hessen geregelde
oorlogsbelasting wilden vorderen, bleef daarvan door de gedurige vertoogen der Staten
verschoond ß. Doortocht van Hessische troepen op ons grondgebied duldde men niet
Bepaaldelijk het land van
Kleef, beoosten den Rijn, welks hulpmiddelen de Hessen
berekenden volstrektelijk noodig te hebben vrijwaarden de Staten tegen hunne vor-
deringen. Zy deden dit deels omdat die landstreek tusschen onze garnizoenen lag in-

' Mém. de Fred. Henri, ρ. 285—292. aitsema, II, ρ. 782—784. Aan aitsema ziju de dag-
teekeningen ontleend, die in de
Mémoires van den Prins ontbreken.

^ ResoL Stat.-Gcn. 30 Juli, 1641. Resol Holl. 31 Juli, 1641.

3 Resol StaL~Gen. 25 April, 1641. Resol Hall 19 Λρπΐ, 1641.

^ Uesol Stal-Gcn. 7, 9 Nov. 1640. ^ [{gsol Sial-Gen. 14 Dcc. 1640. 5 Sept. 1641.

G Resol Stal-Gen. 20 Dec. 1640. 1, 6 , 22 Febr.; 21 Mei; 8 Aug.; 24 Sept.; 13Nov. 1641·

' Resol Stat.-Gen. 17 Mei; 4 Juni, 1641. « ResoL Stat.-Gen. 3, 5 April, 1641.

-ocr page 328-

DES VADERLANDS. , 525

gesloten, en men den Keizerschen geen Toorwendsel wilde geven om wat men op dit
punt aan hunne tegenstanders vergunde, ook voor zich te vorderen i; deels omdat men
den Keurvorst van
Brandenburg van dien overlast ontheven wilde zien. Daar gelalen
dat men steeds op geen aflossing zijner schuld kon rekenen, zoo men de inkomsten van
zijne landen en bepaaldelijk van die aan de oostzijde des Rijns deed verloren gaan er
was bovendien een nauwer betrekking tusschen het Huis van den Prins van
Oranje en
den persoon van den jongen Keurvorst ontstaan. In November 1640 was de Keurvorst
georg willem Overleden: den Januari 1641 deed de Heer van blommendaldaarvan
plechtig bericht aan de Staten-Generaal — en zijn opvolger, Keurvorst
πιεοεκικ
willem
, had de oogen laten vallen op 's Prinsen oudste dochter, louise Henriette , en
reeds in dezen tijd sprak de genoemde Brandenburgsche zaakgelastigde van een huwelyk,
en bleek men ten Hove daar wel ooren naar te hebben. Des te meer moest men den
Keurvorst te vriend trachten te houden, omdat hij in dezen tijd de hoop om de Koningin
van
Zweden te trouwen nog niet had opgegeven

Op de oostzijde des Rijns was het stadje Dorsten aan de Lippe, weinige mijlen boven
Wezel, nog in de macht der Hessen, onder hel bevel van den Graaf van ebersteik.
Hier kwamen de Keizerschen hem in den zomer (van 1641} belegeren, en hoe zeer
zij alstoen om bijstand van de onzen verlegen waren, laat zich denken. De Keizerschen
vorderden toen brandschatting van de Kleefsche Landen beoosten den Ryn, enV.ouden
wij, zoo klaagden de Hessen, het hun dan in dien nood niet toelaten^? Toch hielden
de Staten zich standvastig, en evenmin vergunden zij, dat lot het ontzet van
Dorsten
door onze troepen eenige poging werd aangewend, zoodat de plaats in het begin van
October in handen viel van den Keizerlyken Veld-maarschalk
von Hatzfeld

Hop voorzichtig men moest zijn, dat men den Hessen geen rechlstreeksche hulp ver-
leende, bleek vooral daaruit, dat, waar slechts het vermoeden bestond, dat wij zulks
gedaan hadden, de Spanjaarden dadelijk, op grond van die vermeende hulp, op bijstand
van Keizersche troepen tegen ons aanspraak maakten. Toen zich dit geval voordeed,
droegen de Stalen aan hunnen Agent te
Keulen den last op om den Keizerlijken Veld-
maarschalk van de ongegrondheid der veronderstelling van den Spaanschen krijgsoverste

' liesol. Siat.-Gen. 17-Jan. 1641.

- ResoL Stat.-Gen. 2, 20 Febr. 1641. In Mei twam er ΛνεάεΓ een traktaat tot stand, regelende
(Ie wijze van aflossing der schuld (
aitsema, p. 801, 802. Rcsol Holt. 26 , 28 Maart, 1641.
liesol, Stat.-Gen. 25, 29 April, 1641). » Resol. Stat.-Gen. 2 Jan. 1641.

^ aitsema, p. 769 , 801. Daar blommendal een gunsteling van den Brandenburgschen
Minister, Graaf Yan scinvARTSENBEnG, en deze spoedig na den Keurvorst kwam te sterven, zoo
werd deze Afgevaardigde weldra teruggeroepen.
 Resol. Stat.-Gen. 4, 6 Aug. 1641.

® aitsema, p. 802. Resol. Stat.-Gen. 22, 31 Aug. 1641.

1639^
1644.

-ocr page 329-

ΰ18 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS

'fe+r ^^ overtuigen Zoo Teronlschuldigde zich dan de Heer van Hatzfeld van hulpbieding
aan den Markgraaf
de lede. Doch alsnu zochten de Spanjaarden een ander voorwendsel.
Het verblijf van Fransche troepen in de nabijheid van
Maastricht was, beweerden zij,
eene daad van vijandelijkheid, die eenig voorrecht, hun door de Keizerschen te ver-
leenen, wettigde, en op dezen grond verzochten zij vergunning van
Hatzfeld oni zich
vóór
Meppen te mogen verschansen, len einde van daar uit de Friesche kwartieren te
kunnen bestoken — Het was waar, dat zekere kolonel
de valmojVt, die met den last
van den Koning van
Frankrijk overgekomen was om troepen Ie werven, zich, met
vergunning van het Nederlandsch Gezag te
Maastricht, op het GiXimè. St. Antonie, inde
nabijheid dezer stad, had gevestigd. Hier nu, vernamen de Stalen van een onpartijdige
zijde, deed hij niets anders dan de naburen hun goed afpersen, en onzen Staat bij de
onzijdigen in opspraak brengen. Dus besloten Hun Hoog Mögenden hem te verwijderen.
Alleenlgk begreep de Prins, dat, daar hem op verzoek van den Koning
y^xn Frankrijk
hel verblijf op dat eiland was toegestaan, zulks niet gevoegelijk kon geschieden, zonder
dat alvorens aan Zijne Majesteit kennis van de zaak gegeven was. Dit geschiedde, en
de Fransche Ambassadeur toonde te begrijpen, dat het raadzaam was, dat de Koning
zelf de partij koos om
de yalmont terug te roepen Maar aldus verloren dan ook
de Spanjaarden alle voorwendsel om zich van de Keizerschen de toestemming verleend
Ie zien om
yóór 3Ieppcn te trekken.

De onpartijdigheid, door de Staten beloond, toen zij den Hessen, te Oorsten belegerd,
geen hulp geboden hadden, gaf hun het recht om nu ook, toen de Keizerschen deze
plaats weder aan den Keurvorst van
Keulen gebracht hadden, Ie vorderen, dat dezen,
evenmin als zich de Hessen zulks hadden mogen veroorloven, de landen van het Vorsten-
dom
Kleef beoosten den Rijn brandschatten zouden

In weerwil van alle voorzorgen gaven onze eigene soldaten op Duitschlands bodera
soms gegronde reden tol klachten. Dan zagen de Staten zich genoopt streng recht
Ie
doen legen partijgangers, uit het midden hunner eigene troepen Hel besle ware
geweest, dat wat vroeger in praktijk was gebracht geworden, te
weten een » allerzijdscbe
ontruiming" van die oorden en ontmanteling van de bezette plaatsen, op nieuw ware
ingevoerd, dan ware de werving, die de Hertog van
Palts-Neiiburg thans vóór had
mede van zelve vervallen. Ook was de Prins bedacht op eene hervatting van de onder-
• handelingen, in 1653 door de Heeren
huijgens en vosbergen aangevangen, met hel

' Resol. Stat.~Gen. 19 Junij 3 Juh, 1641. 2 Resol. Stat.-Gcn. 29 Juni- 3 Juli, 1641.

Rcsol. Stat.-Gen. 18, 24, 26 Juli, 1641. Rcsoi, Stat.-Gen. 24, 26, 30 Oct. 1641.

Uesol Stat.-Gcn, 30 JuH; 13 Aug. j'5 Nov. 1641.
fi nesot.
Stat.-Gen. 17 Auij. 1641.

-ocr page 330-

. DES VADERLANDS. 277

doel om weder lot die onlruiming Ie geraken Doch de lijden waren er niet naar oni
wal in zoo veel jaren niet lot stand had kunnen komen, ihans Ie voltrekken, — Hoe
dit zij, der Staten onpartijdigheid vrijwaarde hen niet van een ernstig verwijt, hun in
November (1641) door den Keurvorst van
Keulen gedaan. Toen klaagde deze Vorst,
dat de Hessen by hunnen overtocht over den Rijn van onze brug te
Wesel gebruik
gemaakt hadden, en uil die vesting en uit andere plaatsen onder het bewind van Hun
Hoog Mögenden met oorlogsbehoeften waren voorzien; ja, dat er onder hen, ook waar
zij de stad
Urdingen ^ hadden aangetast, Staatsche soldaten waren geweest. — Op deze
klacht werd dadelijk besloten, den Keurvorst te schrijven: dat Hun Hoog Mögenden
nooit iets anders bedoeld hadden, dan de onzijdigheid met het Roomsche Rijk oprech-
telijk in acht Ie nemen, zonder te gedoogen, dat zij van hunne zyde gekrenkt werd.
Derhalve verwonderden zij zich mei reden, dat de Keurvorst scheen te vermoeden, dal
zij zich aan al die overtredingen der neutraliteit hadden schuldig gemaakt. De Hessen,
den weg over den Rijn gebaand vindende, hadden zich van de gelegenheid bediend
zonder er ons kennis van te geven, en hel was moeilijk Ie gelooven, dat hun uit onzen
voorraad ammunitie zou verstrekt zijn, aangezien onze magazijnen niet geopend mochten
worden zonder voorkennis van de commandanten onzer grensvestingen. — Was deze
verdediging van Hun Hoog Mögenden zwak, meer afdoende was wat zij van de deel-
neming hunner soldaten aan de aanranding van
Urdingen zeiden: die ontkenden zij
stellig, en zij voegden er bij, dat zij wenschten, dat van de zijde van het Roomsche
Rijk de neutraliteit even zeer werd in acht genomen. Immers was nog onlangs een
hoop partijgangers uit
Gelder door de onzen geslagen, onder welke verscheiden Keizer-"
lijke soldaten waren gevonden. Dus hadden zij en niet de Keurvorst reden van klagen. —
De Prins, over eenen brief van zulk eenen inhoud geraadpleegd, ried er dit bij Ie
voegen, dal als den Keizerschen iets van 's Keurvorsten zijde gegund werd, de Hessen
ongetwijfeld hetzelfde zouden eischen, waartoe die kwartieren )) tol hel gebeente toe zouden
opgegeten worden 3." — Ook als Prins van
Luik gaf deze Vorst den Stalen stof, zoo
al niet lot klachten, dan ten minste tot ergernis. Daar dreef in den laatslen lijd weder

' Resol. Slat-Gen. 16, 21 Aug. 1641. - Aan den Rijn boven Duisburg.

' nesol. Slat.-Gen. 11, 12, 26 Nov. 1641. Uit een brief van den Zaakfelaelißde der Land-
gravin, JOACHIM DE AVicQüEFORT, vün den 14·^®" Wov. (1641), bliikt, dat die tocht over den Rijn
was ondernomen, omdat, na het verlies van
Dorsten, de Westfaaische kwartieren uit{jeput waren
fn de (roepen daaruit hun onderhoud niet meer konden trekken. Daarom was
kabenhaupt met
2000 man voetvolk en 1000 man paardenvolk den Rijn overgezonden. De onderneming was
mislukt, en toen verzocht de Landgravin bijstand van H, II. M. voor het geval dat
Hatzfeld of
« AMBoy de Hessische afdeeling belette, in het Guliksche post te vatten. Zij beriep er zich op, dat
^•J met hare onderdanen nagenoeg alleen van de Gereformeerde partij over was
{Seer. Hesol. 16^1)'

1Ü3Ü~
1044.

iP

-ocr page 331-

ΰ18 · ALGEMEENE GESCHIEDENIS

"."jp' »

528

de SpaaDsch-gezinde partg boven, en de Fransch- en JXederlandsch-gezinden waren er
het voorwerp van zulk eene harde behandeling, dat velen, meestal naar
Maastricht,
uitweken. De vrees echter van zich te moeien mei zaken, die uitsluitend aan het
goedvinden der Luikenaren en hunner Regeering stonden, hield de Staten terug om
zich over die zaak te laten hooren, anders dan door een schrijven aan die van
Luik,
dat zij hunne hardheid mochten matigen

Hielden de Staten zich zooveel mogelijk aan de voorschriften der onzijdigheid, zij

Handhaving der verlangden ook, dal de possideerende Vorsten van de Kleefsche en Guliksche Landen
Gereformeerden i i i n · , m

door de Staten zich aan de traktaten hielden voor zoo verre deze de handhavmg betroilen van den

® godsdienst bij den slaat, waarin zij dien gevonden hadden. Op de klachten van de
Gereformeerden onder het gebied van den Katholieken Hertog van
Palls-Neuburg
adviseerde de Raad van State in overweging te nemen, dat in Bergschland, sedert het
j treffen van die tractalen, drie en twintig Gereformeerde kerken te niet gedaan, en in
het Guliksche het getal der predikanten van 53 tol 9 was verminderd. Er was geen
reden te bedenken, zoo voegde de Raad van State er bij, waarom de Jezuiten onder
de wapenen van Hoog Mögenden, uit kracht dier traktaten, volkomen vrijheid zouden
genieten, en daarentegen de Gereformeerden in die Landen van hunnen godsdienst en
het gebruik hunner kerken zouden worden verstoken, tegen diezelfde traktaten, tot
wier handhaving Hun Hoog Mögenden gehouden waren. Derhalve behoorden dezen
hun gezag hier krachtdadig te doen gelden, en wel op deze wijze, dal zy den Jezuiten
te
Emmerik deden aanzeggen, dat zij de teruggave dier kerken aan de Gereformeerden
in den staat, waarin zij oorspronkelijk geweest waren, bij den Vorst van iYew&Mr^ zouden
bewerken. Die teruggave zou binnen twee maanden na de aanzegging voltrokken moeten
zijn, of anders zouden de Jezuiten dadelijk
Emmerik moeten ruimen, om daar of in
eenige plaals onder de gehoorzaamheid van Hun Hoog Mögenden nimmer terug te

f

komen. Tevens zouden de commandanten van Wezel, Rijnberk en Orsoy de priesters
en pastoors waarschuwen, dal zij den predikanten, die zij verdrongen hadden, hunne
kerken weder moeslen inruimen, op boele van voor goeden prijs en »rantsoenabeP'
gehouden te worden. Van een en ander zou den Vorst van
Palts-Neubnrg kennis ge-
geven worden, met verzoek dat hij, om deze uiterste maatregelen te voorkofnen, hel
ongelijk- vrijwillig herstellen mocht. — De Staten vereenigden zich met dit advies —

' Resol. Stat.-Gen. 15 Nov.; 3 Dec. 1641.

2 JXesol. Stat.-Gen, 1 Nov. 1641. De Synode der Gereformeerde Kleefsche kerken drong
mede aan op inhechtenisneming der pastoors als maatregel van wedervergelding voor het aan-
houden van predikanten door de Iloomsch-Katholieke Overheid
[Resol. Stat.-Gen. 6 JVov. 1641).
En zij deden dit niet te vergeefs
{Resol. Stat.-Gen. 6 Dee. 1641). Niet alle Katholieken waren
evenzeer ingenomen met den heerschenden geest. Immers de, abdis van zeker klooster begaf zich

lß39—
1644.

-ocr page 332-

. DES VADERLANDS. 277

De Jezuilen van Emmerik gaven aan den wenk van Hun Hoog Mögenden gehoor 1639—

1644.

In hel bijzonder had het Graafschap van Oost-Friesland bij voortduring veel van de
inlegering der Hessen te lijden. — In het midden van April (1641) herhaalden de
De Hessen iu
Gedeputeerden der Oost-Friesche Stenden de oude klacht. De knevelarijen namen toe,
en de Landgravin had verklaard, dal de inlegering zou duren tot den algemeenen
vrede, daar zij geeaen afzonderlijken vrede aannam. Wederom derhalve smeekten zij
van de Staten uitstel van aflossing der schuld, en medewerking om eene bezetting der
grenzen door de ingezetenen te bewerken, waarby de inlegering der vreemden zou
moeien vervallen. Dit verzoek werd door den Graaf op allerlei gronden aangedrongen.
Het zou, onder anderen, tot bijzonderen lof van Hun Hoog Mögenden in het Rijk ver-
strekken, zoo zij het vertrouwen der Oost-Friezen niet beschaamd hadden, en daardoor
zou de algemeene kwade dunk vervallen , alsof zij medeplichtig aan de Hessische in-
legering waren Zoo veel was zeker, dat de Staten wel wisten te zorgen, dat de
Hessische bevelhebbers, onder anderen de Rolonnel
waardenburg, die te voren in
Ncderlandschen dienst was geweest, hunnen handel in dat oord ontzagen, en den omtrek
van
Lieroord, waar Staatsche bezetting lag, niet te zeer van nabij naderden — In
September werden de klachten herhaald; doch niets anders werkten zij uil, dan dat
(Ie Staten, even als zy in Mei gedaan hadden, de Landgravin vriendelijk uitnoodigden
um toch den druk — niet op te helT'en, maar te matigen

Doch intusschen deed zich iets voor, dat geschikt scheen om eenigermate op het

oordeel, door de Staten over de Stenden van Oost-Friesland en hunnen Graaf geveld. Huwelijk van

den jongen Graaf

op eene voor genen bedenkelijke wijze van invloed te zijn. De Graaf vraagde voor van Oosi-Fries-

zijnen oudsten zoon, ehno lodev^-^ijk, toen 10 jaren oud, eene van de jongste dochters 2ter"anphna

(les Prinsen van Oranje ten huwelijk. De Heer van sommelsdijk deelde dit, op verzoek

van Zijne Hoogheid, den Olsten November, aan de Staten-Generaal mede. Zijne Genade

hevond zich met dien zoon op het oogenblik in den Haag, waar hij dezen zou laten

opvoeden. Zijne Hoogheid, voegde sommelsdijk er bij, had in deze zaak niets willen

doen, zonder daarop de meening van Hun Hoog Mögenden te hebben verstaan —

Hun Hoog Mögenden konden met geene mogelijkheid gunstig over den Graaf van Oost-

^ricsland denken. Daargelaten, dat zijn Huis steeds met Spanje heulde, den Keizer

te vriend trachtte te houden, en met de Stad Embden en de Slenden, die meerendeels

met hare kloosteilingen bij den Pauselijken Nuncius en den officiaal van Keulen belasterd en
onverhoord vervolgd, naar
Duisburg, onder de bescherming van Hun Hoog Mögenden (ZJcso/.
^iat.-Gen. 13 Nov. 1641). ι Resol. Stat.-Gen. 29 Nov.; 6 Dce. 1641.

' Resol Stat.-Gen. 19, 24 April, 1641. 3 Resol. Stat.-Gen. 13 Juli; 10 Oct. 1641.

* Resol Stat.-Gen. 16 Mei; 2 Sept. 1641. & /fe^o/. Stat.-Gen. 27 Nov. 1641.

Ή Deel. 5 Stuk. 42

Ü

-ocr page 333-

350 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1689— gunst by de Stalen vonden, over hoop lag, — dit daargelaten, hadden zij in den laalsten tyd
1644»

weinig goeds van hem vernomen. Het was alsof bepaaldeiyk Emhden het erop toegelegd
had om den Staten een kwaden dunk omtrent den Graaf in te boezemen. Wellicht ver-
moedde men iets van hel huwelijksplan, hetwelk den Oost-Friezen niet kon behagen, daar
het dreigde hun den steun der Slaten tegen den Graaf te ontnemen. — In Mei (1641J
kwam er eene missieve van de Stenden, dat de Graaf, die Lulhersch was, de uiloefening
van den Gereformeerden Godsdienst te
Norden, in het huis van eenen ouderling, slreng
verboden had. — Hun Hoog Mögenden gelastten daarop hunnen Gecommitteerden voor
de Oosl-Friesche zaken de aanwezige Gedeputeerden van den Graaf voor zich te beschei-
den en hun aan te zeggen, dat dit verbod streed met de overeenkomsten, en dat zij,
zich verplicht rekenende om aan die overeenkomsten de hand te houden, zulks niet
zouden gedoogen: meer vryheid verlangden zij voor de Gereformeerden aldaar niet, dan
de Lutherschen hier genoten i. Nauwelyks drie maanden later was het alweder een
klacht met dezelfde strekking, ditmaal van Burgemeesleren en Raden der stad
Embden:
de Graaf, heette het, veroorloofde zich harde maatregelen legen de Gereformeerde
Gemeente te
Campen, in de nabijheid van Embden gelegen. De stukken werden door
Hun Hoog Mögenden aan den Graaf gezonden met verzoek, dat hy zich daarop binnen
14 dagen zou verklaren, of dat Hun Hoog Mögenden anders zeiven naar behooren
beschikken zouden Deze bemoeiing scheen echter niet veel uitgericht te hebben:
immers niet langen tyd daarna bleek het, dat de Graaf, zich tegen de accoorden op
zijn palronaatrecht beroepende, aan de Gereformeerden te
Campen een Lulhersch pre-
dikant opdrong. Nogmaals zou aan den Graaf ernstig geschreven worden Dit hield
echter des Graven reize herwaarts niet op. — Doch niet alleen geloofsvervolging was
het, waarmede de Oosl-Friesche Stenden hunnen Graaf in den
Haag Irachllen zwart te
maken: machlsaanmaligingen tegen ingezetenen van zekere districten, en knevelarijen
van eenen zijner Ambtmannen maakten het onderwerp uit eener klacht den September
bij Hun Hoog Mögenden ingekomen. Op dit bericht besloten de Stalen den Graaf te verzoe-
ken eenen Gemachtigde herwaarts te zenden, die tegen de Oosl-Friesche Gecommilleerden
zou gehoord worden^. — Doch
dil alles belette hen niet, op die mededeeling van sommels-
BiJK te verklaren, dal zij de zaak, daar zij ze dienstig voor het Land oordeelden, aan
Zyne Hoogheid lieten Het is waar, de bepaling dat de jonge Graaf te 'i
Gravenhage
zou opgevoed worden, gaf genoegzame waarborgen, -τ— Twee dagen later gingen Gecom-
milleerden van Hun Hoog Mögenden den Prins geluk wenschen: de zaak was beklonken.

ï Resol. Stat.-Gen. 21 Mei, 1641. 2 nesol. Slat.-Gen. 9 Aug. 1641.

3 Resol. Slat,-Gen. 13, 15 Nov. 1641. Resol. Stat.-Gen. 2 Sept. 1641.

5 Resol. Slat.-Gen. 27 Nov, 1641. Resol. lIolL 27 Nov. 1641.

-ocr page 334-

DES VADERLANDS. 351

Zyne Hoogheid antwoordde, dat hy niet van zins was een huwelijk van een zyner kin-
deren aan te gaan, dan na Yoorafgaande kennisgeving en bekomen goedkeuring van
Hun Hoog Mögenden i. Den December had de Graaf eene plechlslalige audienlie
bij de Sta ten-Generaal, waarby hij zynen Kanselier het woord deed voeren Den
derzelfde maand werd het huwelijk gesloten tussehen den jongen Graaf en *s Prinsen
joDgsle dochter, Henriette ka.tharina — Wien deze zaak aan mocht slaan, den Stenden
van
Oosi-Friesland niet, en zij ontveinsden zulks geenszins. Twee dagen na 's Graven
audienlie, ongetwyfeld Ternomen hebbende, dal de rede bij die gelegenheid door den
Kanselier gevoerd, geheim werd gehouden, lieten zy de Stalen weten, dat zij, ver-
moedende dat de Graaf eenig voorstel in hun nadeel over de verdediging van de grenzen
des lands zou gedaan hebben, verwachtten, dat niets zonder hunne voorkennis in deze
zaak zou besloten worden. De Staten antwoordden, dat zij dan slechts Gecommilleerden
tot die zaak te zenden hadden

De minder gunstige omstandigheden der Hessen en de verhoogde moed der Keizerschen
na de overgave van
Dorsten bracht te weeg, dat, zoo de Prins met het leger na de
inneming van
Gennep elders nog iets uitrichten zou, hij er op bedacht moest zijn om
in die streek ten minste een vrij sterke macht achter te laten. En de Fransche Gezant,
in het leger tegenwoordig en altijd begeerende dat de vijand door 's Prinsen bedryvigheid
belet mocht worden om meer troepen ter beslrijding der Franschen op zijne zuidelijke
grens te bezigen, drong er bij Zijne Hoogheid, evenzeer als zijn Secretaris
in den Haag
bij de Stalen op aan, dat hij met zijn leger nog iets ondernemen zou en wel bepaal-
delijk, dat hy zich naar
Vlaanderen zou begeven. — Hel Fransche Bewind zag den Prins
met zijn leger steeds liever in
Vlaanderen, dan aan de ϋ/ααί en op den weg naar >S'ei/aM.—
Maar om het leger in beweging te brengen, was er geld noodig, en bij het Iraag op-
brengen der toegestane legerlasten schenen zelfs de middelen te zullen ontbieken om
hel leger bij een te houden. Sommige Provinciën, als
Utrecht en Friesland^ wilden
zekere sommen, die zij voorgeschoten hadden, van hare quote in die laslen afhouden.
Het kwartier
Nijmegen betaalde in het geheel niet. Op deze wijze, verklaarden de Ge-
deputeerden te velde, zou het leger gansch zonder geld zitten Veertien dagen na
de inneming van
Gennep schreven die Gedeputeerden, dat zij ten eenen male ontbloot

1639—
1644.

Tocht naar
Vlaanderen,

' lic&Ql, Hlat.-Gen^ 29 Nov. 1641. IXe&ol. Holl, 29 , 30 Nov. 1641.
- liesol. Slat.-Gen. 2 Dec. 1041.

^ Resol. Stat.-Gen. 28 Dec. 1641. Bit huwelijk is echter nimmer voltrokken. Toen het paar
huwbare jaren hereikt had, trouwde de Graaf met eene Gravin van
βλββυ, en de Prinses met
eenen Vorst van
Anhalt (aitsema, 802, 803). '' HesoL Stat.-Gen, 4 Dcc, 1641.

^^ Resol. Stat.-Gen. 24 Aug. 1641. ^ jjcso/. Slat.-Gen. 6 Juli; 10 Aug.; 12 Oct. 1641.

42»

-ocr page 335-

552 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

waren van penningen, en eenige dagen later, dal alleen Holland de legerlaslen betaalde,
maar nu verklaarde daarmede niet te kunnen voortgaan, ten ware ook de andere Pro-
vinciën aan hare verplichting beantwoordden i. In het begin van September begaven
zich eenigen der Gedeputeerden zeiven naar
den Haag, ten einde de belangen der
armée te bevorderen, en de verdere krijgsplannen met de Staten te overleggen. De
uitkomst van dat overleg was, dat Hun Hoog Mögenden Zijne Hoogheid verzochten, in
de eerste plaats daarop bedacht te zyn, dat de bovenkwartieren gedekt bleven met zoo
veel troepen, als noodig was om ze tegen de Spanjaarden en de mogelijke aanslagen
der Reizerschen te beschermen, en eerst wanneer daar genoegzaam in zou voorzien
zijn, over eene onderneming in
Brabant of Vlaanderen te denken. Drie dagen later,
toen zg vernomen hadden, dat de inscheping van het leger naar
Β er gen-op-Ζ oom be-
gonnen was of beginnen zou, verklaarden zij, dat hun denkbeeld niet was geweest dat
Zijne Hoogheid naar
Vlaanderen zou gaan. Doch met genoegen hadden zij, dit voegden
zij er bij, de inscheping naar die plaats vernomen: daar kon de eene of andere gele-
genheid worden afgewacht Aan den eisch, dat de bovenkwartieren behoorlijk gedekt
bleven, werd voldaan, vermits de Prins 40 compagniën voetvolk en 28 kornetten paarden
in den omtrek van
Gennep achterliet. — Eerst den September kwam het leger te
Assenede, bezuiden Philippine, aan. "Ware de tocht, zegt de Prins,in zijne Gedenk-
schriften , voorspoediger en de wind gunstiger geweest, hij zou daar tijdig aangekomen
zijn, om
Sas van Gent te gaan belegeren, en daarna misschien meer voordeden te
behalen. Doch nu had de vyand tgd gehad om zich genoegzaam legen elke onder-
neming te verzetten. Dus bleef de Prins te
Assenede. Hier deden de Spanjaarden in het
laatst van die maand, terwijl Zyne Hoogheid
ie Bergen-op-Zoomi\ek\dig, in het kwartier
van de ruiterij een inval, die wel werd afgeslagen, maar bij welke gelegenheid de Heer
van rumen gevangen genomen en zyne compagnie, benevens die van den Prins de talmont,
vrij wat nadeel leed De ongesteldheid van den Prins, de traagheid in de opbrengst
der legerlaslen de ziekten, die zich in hel leger openbaarden, verklaren hel genoeg-
zaam , dat er in dit saizoen niets meer werd verricht. Met den aanvang van October
was het leger te
Bergen-op-Zoom Terwijl het zich aldaar bevond, wenschten de
Stalen van
Holland (en dezen wenscli gaven zij door verscheidene buitengewone Ge-
deputeerden , nevens de gewone Ier Generaliteit verschenen, te kennen), dat de troepen

1 Resol Stat.-Gen. 17, 26, 30 Aug. 1641.

2 Resol. Stat.-Gen. 3, 9 Sept. 1641. Secrete Resol. 3, 6 Sept. 1641.

3 3iém. de Fred. Henri, ρ. 295—298. aitsebu, II, ρ. 784, 785.
Resol. Stat.-Gen. 29 Sept.; 3, 12, 14 Oct. 1641.

5 Resol. Stat.-Gen. 3 Oct. 1641. Mém. de Fréd. Henri ^ p. 298 , 299.

1639—
1644.

: V

-ocr page 336-

1639—

1C44,

DES VADERLANDS. 553

aldaar, en tevens die welke in de bovenkwartieren gelaten waren, vóór het scheiden

gemonsterd zouden worden. Op dezen maatregel begeerden zij door eene Deputatie

's Prinsen goedkeuring te erlangen. De Raad van State, op dit voorstel gehoord, en

de andere Provinciën wezen dezen stap af, bewerende, dat eene algemeene monstering

by den tegenwoordigen slaat van zaken ondienstig was: wanneer Zyne Hoogheid terug

was, moest men, dit was hun oordeel, eene »Commissie met de laak belasten om de

misbruiken onder de militie te herstellen. Holland nam hiermede genoegen, vooral

door deze gronden bewogen, dat de monstering de tegenwoordige zwakheid van het

leger te zeer aan het licht zou doen komen, en dat de zaak te groole ongelykheid

medebracht voor de Kapiteins, wier compagniën, in garnizoen gebleven, gemakkelyk

voltallig te maken waren, en dezulken, wier compagniën te velde te veel geleden

hadden om spoedig het verlies hersleld te kunnen zien Alsnu bestond er geene reden Het leger ge*

scheiden«

meer om het scheiden van het leger op te houden, en zoo hoopte men den Prins
spoedig in
den Haag te zien, om menige zaak, wier afdoening op zyne terugkomst
vvachtle, met hem te behandelen. Den October was Zijne Hoogheid terug. Zgne

ongesteldheid belette hem echler dadelijk aan de behartiging van Staatszaken een werk-
zaam deel te nemen. Ook de troepen uit de bovenkwartieren keerden weldra in hunne
garnizoenen terug

Terwyl alzoo de landoorlog öqk in dit jaar (1641) groote, noode door de Provinciën
opgebrachte sommen gevorderd, en de uitrusting van eene vloot naar
Portugal mede
groole geldelijke opofferingen had gekost, had de scheepsmacht, bestemd om de Vlaam-
Zaken ter zw.
sehe kust te bezetten en in de Woordzee te kruisen, zoo veel mogelijk in goeden staat
gehouden moeien worden. De schaarschheid der malrozen, van welke velen op de vloot
naar
Portugal dienst verkozen te nemen, legde daarbij een groot beletsel in den weg.
In den zomer klaagde
tromp , dat binnen vier of vijf maanden wel 500 of 580 matrozen
waren weggeloopen, om zich naar
Portugal, Groenland en elders te begeven. Hij
achlle voorbeeldige slralTen noodig; maar daar deze het gebrek niet verhielpen, zoo
stelde hij voor, eerst vergiffenis uit te vaardigen voor die manschappen, welke binnen
een bepaalden tijd terug zouden komen. De Staten vereenigden zich met dit voorstel —
Wat aan de vereischle kracht der marine ontbrak, trachtte men aan te vullen door
schepen van de groote Handels-compagniën, hoezeer ditmaal te vergeefs, ter leen ge-
vraagd en door de bevordering van de uitrusting der Zeeuwsche Kapers of zooge-
naamde Nieuwe Geuzen. Bij alle bemoeiingen, daartoe strekkende, vond men er niets

' Resol. Stat.-Gen, 8, 9 Oct. 1641. Resol Holl. 1, 5, 8, 9, 10 Oct. 1641.
- Hesol Stat.-Gen, 12, 24, 29 Oct. 1641. aitsema, 783.

'' liesül Stat.-Gen. 30 Juli, 1641. Resol Stat.-Gen·. 9 Jan. 1641.

-ocr page 337-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

beiers op, dan de belastingen te heffen, door Holland Toorgeslagen, ten einde daaruit
de premiën, door die Kapers verdiend, te Toldoen i. — Alsof de mededinging, welke
de uilrusting der vloot naar
Portugal aan onze gewone equipage ter zee Ie verduren
gaf, nog niet groot genoeg ware geweest, was er in het najaar sprake van nieuwe
schepen naar de Spaansche kust te zenden. Alstoen was van den Admiraal
gijsels,
die in de rivier van Lissabon met blijdschap ontvangen was geworden, uit den omtrek
van
Cadix het verzoek ontvangen, dat men hem een paar schepen met soldaten en
bootsgezellen zou zenden, deels ten einde de leemten op zijne twintig schepen door
het verloopen der manschap ontslaan, aan te vullen, deels om andere redenen, Hun
Hoog Mögenden en Zy ner Hoogheid, schreef hij, bekend. Maar bovendien stelde hij
voor, dat de Stalen eenige oorlogschepen op de Biscaysche kust zouden zenden. Daar
zijne vloot en die van
Frankrijk en van Portugal omstreeks Cadix kruisten, en in de
haven van
St. Lucar te weinig waler was, zoo zou er voor de verwachte Spaansche
zilvervloot geene toevlucht zijn dan in eene haven van
Biscaye: werd deze toevlucht
haar afgesneden, dan zou zij mogelijk in onze handen vallen. — In overleg met Zijne
Hoogheid besloten de Stalen van
Holland die onderneming op de kust van Biscaye niet
aan te vangen, dan in vereeniging met de Fransche scheepsmacht, onder den Markies
DE BRÉzÉ naar
Portugal gezonden. Derhalve vervoegde men zich bij den Franschen
Ambassadeur, om zeker te weten, of die vloot zijns Konings reeds van
Portugal ver-
trokken was (men vermoedde, dat zij naar
Rochelle was verzeild), en of van die vloot
eenige bodems op de Biscaysche kust gebruikt zouden kunnen worden. De Ambassadeur
antwoordde, dat hij niet anders kon vermoeden, of de Fransche vloot was nog op de
Portugeesche kust en beschikbaar; ook hield hij het voor zeker, dat de Koning het
denkbeeld om de zilvervloot te betrappen, goed zou keuren. Alsnu beloonden zich, op
advies van den Prins, de zes Provinciën bereid om aan
gijsels verzoek te voldoen;
maar
Holland verlangde eerst meer zekerheid aangaande de medewerking-van jPrciw/cry/f,
en voegden de Staten van dat Gewest er by: al zond deze Mogendheid by de zes sche-
pen, die wij uit de eskaders, welke in het Kanaal kruisten, nemen zouden, even zoo
veel bodems, dan ware de macht nog te klein om het doel te bereiken. Bovendien,
de Biscaysche Kust was in den winter gevaarlijk

Al werd -ook de vloot op de Vlaamsche kust op de genoegzame sterkte gehouden,
het besef van de raadzaamheid om de Engelschen te ontzien, bracht te weeg, dat de
blokkade zelden streng genoeg werd gehandhaafd
tromp, in Juni (1641) uit En-

1 Kesol. Stat.-Gen. 9 Jan.; 31 Oct.; 19, 23 Nov. 1641.

2 Resol Stat-.Gen. 16, 22, 26, 27 Nov.; 2 Dec. 1641. U&sol. Holl. 1.5, 16, 20, 21, 2δ,
2fï Nov.; 3 Dec. 1641.

3 Wat de Engelschen zich op zee aanmatigden, bleek nit hetgeen den 2·^®" Augustus, 1640,

534

1639—
1644.

-ocr page 338-

. DES VADERLANDS. 277

geland lerug, van waar hü,Prins Willem herwaarts geleid had, zou op nieuw hel bevel 1039—

. , 1044.

over de kuslbezetling op zich gaan nemen; maar niettemin stelde hij Hun Hoog Mö-
genden het volgende voor: daar de Engelschen en zeelieden van andere natiën, ja zelfs
DeEngeischcn
wel Hollanders, de havens van Vlaanderen bezochten en, als er maar één Engelsch schip ^^εεάΓοηΐίίοη!"^^
bij was, hein beletten de schepen te visiteeren, zoo vraagde hij, of het niet beter was,
(Ie schepen in eskaders te verdeden en, de kust verlatende, te gaan kruisen, Ie meer
daar er wel 50 fregatten uit
Duinkerken waren uitgeloopen en 8 groote schepen van
daar naar
Spanje waren afgezeild. Hoorde men, dat er weder nieuwe uitrustingen in
die haven geschiedden, dan was het tijd genoeg door de hervatting der bezetting den
vijand het uitloopen te beletten. — Waar men ten gevalle van de Engelschen ooglui-
king gebruikte, kon men tegen andere natiën niet streng zijn, en de Koning van
Denemarken had eenige reden zich jegens onze Gezanten, in September 1641 te Glück-
stadt,
te beklagen, dat men den Denen den handel op Duinkerken (aan toevoer van
oorlogsbehoeften derwaarts verlangden zij zich niet schuldig te maken) niet toestond,
terwijl men dien toch den Engelschen gunde. Op dit verwijt verdedigden onze Gezanten
zich zoo goed mogelijk: zij twijfelden niet, verklaarden zij, of wat de Engelschen zich
legen het volkenrecht veroorloofden, zouden dezen ten gevolge van de vertoogen van
Hun Hoog Mögenden wel nalaten, en, meenden zij, de Koning van
Denemarken zou,
volgens zijne » hoogst beroemde billijkheidgeen partij trekken van het kwade voor-
beeld van anderen om Hun Hoog Mögenden iets onredelijks te vergen — Hoe veel
grond TROMP ook voor zijnen voorslag mocht hebben, de Staten en de Prins begrepen,
dat zij de bezetting der Vlaamsche kust geen oogenblik schijnen mochten op te geven,
en gelastten den Luitenant-Admiraal, zich aan zijne Instructie te houden — In het
najaar had
tromp reden om dezelfde klacht te herhalen. De vijand, zoo meldde hij,
maakte in de Vlaamsche havens gebruik van het uil- en inzeilen van Engelsche con-

op de reede van Hellevoetsluis voorviel. Toen kwam aldaar een groot Engelsch oorlogschip. De
luitenant voer met een sloep naar het schip van den Vice-Admiraal
be witt, en gclaeite den
schipper de vlag te strijken. Deze antwoordde, dat hij zulks niet doen wilde vóór den avond,
als wanneer hij gewoon was, de vlag in te halen. Dan, iseide de Engelschman, zal ik ze van
boven néér schieten, en ik, antwoordde de schipper, zal u een kogel terugzenden. De Geweldige
te Avaler stijfde onzen schipper in zijn opzet, belovende hem des noods met andere schepen te
1'ulp te zullen doen komen. Hun Hoog Mögenden keurden het gedrag van schipper en Geweldige
goed, en gelastten den laatste den commandant van het Engelsche schip te gemoet te voeren,
dat de eisch van een diergelijk eerbetoon in onze eigen haven ongepast was. De Heer
vosbergen
zou den Resident bothwell hetzelfde voorhouden [Resol. Slat.-Gen. 6 Aug. 1640).

' Zie het Verbaal van het verhandelde te Glückstadt ^ in Sept. 1641, door doreel, sokck en
vak weedu {Archief van IHllen). 2 jiesol. Stat.-Gen. 12, 21 Juni, 1641.

-ocr page 339-

m

m

556

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Tooiers. Onder hunne bedekking kwamen zijne schepen, min of meer ongemerkt, de
havens uit, ja, bracht hy soms prijzen, op ons gemaakt, die havens binnen. De Staten
namen zich voor, dat op dit misbruik zou gelet worden, wanneer de punten werden
vastgesteld, die bij de aanstaande ambassade naar
Engeland behandeld zouden moeten
worden l. Op eene zending derwaarts waren de Stalen toen bedacht, bepaaldelyk op
grond van den hachlijken toestand, waarin dat Rijk bij de spanning tusschen den Koning
en zijne onderdanen verkeerde. Zij begrepen de Engelsche Regeering te moeten ontzien.
Kwamen zij, dus moesten zg oordeelen, met felle verloogen aan tegen de begunstiging
van onzen vijand door 's Konings zeemacht, dan gaven zij zijnen binnenlandschen vijanden
een wapen legen hem in handen, en men schroomde de verantwoording, die men op
zich laadde, wanneer men den binnenlandschen strijd aanstookte ^ Bovendien Koning
KAREL was ihans met den Prins van
Oranje door hel huwelyk hunner kinderen op eene
wijze verbonden, die eene harde bejegening van de zijde van onzen Staat niet weinig
stuitend zou gemaakt hebben, en eindelyk, brachten wij hel onze toe lot den val
des Konings, dan wisten wy niet wat wij te wachten hadden van het Bewind, hetwelk
hem zou opvolgen. Zoo veel was thans zeker, dat wy van den Koning in zyne benarde
omstandigheden geen Ie grooten overlast zouden hebben, en dat de eischen, die ons
vroeger zorg gebaard hadden, thans sluimerden. — Ook in de geschillen, die nog altijd
tusschen de Nederlandsche en de Engelsche Oost-Indische Compagnie open slonden,
beloonden zich de Engelschen in dezen lijd lot schikking gezind. Wegens de groole
aanbiedingen, die de Spanjaarden in den nood, dien zij in
Brazilië en Oost-Indie leden,
aan de Engelschen deden, achtten de vrienden van" onzen Staat in
Engeland het raad-
zaam, dat onze kooplieden de hangende geschillen in der miijne bijlegden en in
December, 1640, werden de Bewindhebbers der Nederlandsche Compagnie, op een

ï Resol, Stat.-Gcn. 5 Oct. 1641. De Kapitein bankert had kort te voren eenige Engelsche
scheepjes vóór
Duinkerken met schieten belet de oorlogswet te overtreden [Resol. Stat.-Gen.
21 Sept. 1641).

- Ook den schijn alsof" de Staten of de Prins den Koning met officieren of troepen onder-
steunden, vermeed men. In het voorjaar van 1640, toen eenige Engelsche officieren in onzen
dienst verlof -vraagden om, met behoud van hun tractement, hunnen Koning een tijd lang te
gaan dienen, Averd liun geantwoord, dat zij konden gaan, maar hunne plaats hier verloren. Eu
loen de Koning zelf 100 veteranen uit onze compagniën Engelschen verlangde, om
zc in Engeland
als officieren te gebruiken: hij zou in hun plaats 200 man nieuw volk sturen , — verontschuldigden
zich de Staten: slechts als de Koning werkelijk tegen zijn onderdanen te strijden zou hebben,
en dan eerst de 200 man hier Λvaren, kon men (zoo zeide men) het verzoek toestaan
[Resol.
StaUGen.
17, 21 Maart, 1640),

3 Archiv, de la Maïs. d'Orange, t. a. pi. p. 231—234, 237.

1639 —
1644,

i

-ocr page 340-

. DES VADERLANDS. 277

verloog dezer Compagnie zelve, door de Stalen van aangemaand om, bij wege 1639—

van minnelijke schikking en met medewelen van den Prins van Oranje, de geschillen
tusschen hen en de Engelsche Compagnie af te doen: zij werden daarbij gemachtigd
om der Engelsche Compagnie te verklaren, dat zy, in het onverhoopt geval dat men
zich met elkander niet zou kunnen verstaan, goed vonden de geschillen te onderwerpen
aan de uitspraak van een onzijdig rechter, hetzij het Parlement van
Parijs, of de
Republiek van
Venetië l. Bleven de Engelscben den toon gelrouw, dien zij nog in
het voorjaar van 1639 gevoerd hadden, dan scheen er niet veel hoop op schikking Ie
beslaan. Door bedrog en boosheid, zoo liet zich toen de Resident
bothwell uit, ver-
ongelijkten onze Bewindhebbers in
Oost-Indië 's Konings onderdanen, en Zijne Majesteit
eischle voldoening voor de gedurige schending der openbare trouw, aldaar gepleegd. Hg
vorderde van de Staten niets minder dan dat zij den Goeverneur·Generaal,
brouwer®,
voorbeeldig zouden straffen Doch scheen de Koning dus de schikking hopeloos te Tijdelijke schik-
achten en nog slechts* zijne voldoening te zoeken in de straf, door de Staten zeiven den Εη^κΗοΓβ'en de
Bewind hebberen hunner Compagnie op Ie leggen, inderdaad was het er hem om te doen
om zich door die Bewindhebbers geld aangeboden te zien, hetwelk hij tegen hetgeen
in zijn land dreigde, zoozeer behoefde. Ja, aan den Prins van
Oranje werd genoegzaam
te kennen gegeven, dat van al de felle bedreigingen van weerwraak, op onze Oost-
Indievaarders en haringvisschers.te nemen, niets zou komen, zoo de Compagnie négen
ton gouds voor de zaak over had 4·. — Jn Januarij (1641) dan deelden Hun Hoog
Mögenden den Gedeputeerden der Oost-Indische Compagnie mede, dat zij van meening
bleven, de geschillen met de Engelscben bg accommodatie, door onderhandeling met
den Resident, die daartoe door den Koning volkomen last verkrijgen zou, af te doen
Doch de Nederlandsche Compagnie verkoos de som, die den Resident zou worden aan-
geboden , niet alléén te betalen: twee derden, wenschte zij, zouden de Provinciën
(laarvan dragen, en zij meende zulks billijk te mogen verwachten, daar, zoo het den
Staal raadzaam voorkwam, den Koning van
Groot^Brilannië tevreden te stellen, zij
daarvoor niet behoefde te lijden: immers was zij den Engelscben niets ter wereld schul-
dig, ja zelfs had zy op dezen menigen gegronden eisch te doen gelden, en was zij
bereid het geschil door een onpartijdig rechter te laten beslechten β. Niet spoedig

liesol Holl. J4 Dec. 1640.
aitsema, bl. e03, 604.

^ Zie hierboven, bl. 43. » aitsema, II, bl. 602, 603.
5
Sccr^ Kesol, 5 Jan. 1641.

Resol. Jloll. 19, 20 April, 1641. Öe twee derden zou de Compagnie voorschieten m in-
liouden van liet deel, dat liet Land van de in
Indië te maken prijzen toekwam. Zoo kreeg het
Land zijn schuld niet betaald, tenzij het octrooi der Compagnie, dal in 1643 ten einde liep,
<Joor de Staten verlengd werd.

lil Deel. ö Stuk. 43

-ocr page 341-

558 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

kwamen de Staten tot een besluit, en de Resident drong aan op deivervulltóg van'sKonings
begeerte: men moest «er nietrtop rekenen, gaf hij ie kennen, dat zoo de zaak voor het Par-
lement kwam, men meer genade te wachten had i.iln Augustus haperde het nog slechts
aan de stem van
Haarlem^, Leiden en MedemhlikAl-oo diGiQ Stedep zich met de meerderheid
vereenigden, zouden de'Staten van
Hollandiva. de betaling der twee derden toestemraenk
Vóórdat de maand 'ten' einde was, ging het· besluit
s, in de'Vergadering , van Holland
door te geltjker tijd dat ons Land van de zijde van het Britsch-Koninklijke gezin een
Voornemen bewijs van groot vertrouwen Stond te ontvangen. In de eerste dagen, namelijk, van
eTo^^-iin^a^^^^ (1641) ontving de Prinses van
Oranje eenen brief van de Koningin van Groot-

Ξ » waarin Hare Majesteit meldde, dat hare geneesheeren haar hadden aangeraden,

herwaarts, te ko-^Qt herstel harer gezondheid, Spawater teidrinken; daars nu dit water de zee niet kon
overgebracht worden, zonder zijne kracht te verliezen, zoo was zg genegen
mar Holland
over te komen om hetzij naar Spa te reizen, hetzg, wanneer zg zich hierin verhinderd
mocht zien, de eene of andere stad ï van
Holland tot verblijf »te kiezen en daar i het
vrater te laten kom.en; zij zou in stilte komen, zonder plechtstatigheid, en als een zieke,
en de jonge Prinses
\ain*Oranje, hare oudste dochter, zou zij medebrengen. Hiervan
verlangde zij dat de Staten van
Holland en VTesi-i^nesiawrf» verwittigd zouden iworden,
opdat zij, vernomen hebbende wat Hun Edel Groot Mögenden daarvan dachten,lieen
eindbesluit zou kunnen nemen* De Raadpensionaris bracht deze zaak ter kennis van
de Staten van
Holland \ de Heer van sommelsdijk maakte ze aan de Staten-Generaal
bekend, welke daarop, in overeenstemming met hetgeen de Stalenivan beraamd

hadden, besloten, de Prinses van Oranje verzoeken, Hare Majesteit te verzekeren,
dat hare komst Hun Hoog Mögenden hoogst aangenaam zou zijn; dat zij hier met allen
eerbied zou worden onthaald, en dat Hun Hoog Mögenden^ vertrouwdendat zij bij haar
plan zou blijven en de jonge Prinses medebrengen, opdat zij getuige mocht zijn van
de vreugde, die de komst dier Prinses in ons Land zou verwekken, en zien mocht,
waar We dochter hier zou verblijven. — Tevens besloten de Staten, den Koning van
Groot'Britanniè te schrijven, ten einde hem hunne onuitsprekelijke vreugde te betuigen,
dat Hare Majesteit met de jonge Prinses zou komen: zij verlangden, zouden zg er bij voe-
gen , hun dankbaar gemoed jegens den Koning en zijn Huis te toonen 3, — Weldra echter
verloor de Prins de hoop van de Koningin met zijne schoondochter zoo spoedig te zien

» Archiv, de la Mais. d'Orange, p. 481, 492 , 493.

2 Resoï. Holt. 23 Juli; 2, 8, 10, 23 Aug. 1641. Resol. Stat.~Gen. 2 Aug. 1641.

3 Resol. Stat.-Gen. 7 Aug. 1641. Resßl Holl. 7 Aug. 1641. Het Parlement, door eenig kwaad
vermoedea gedreven, ried der Koningin de reize af"
{Archiv, de la 31 ais. d'Or. p. 483, 484,
487, 488).

1639-
1644.

men.

-ocr page 342-

DES VADERLANDS. 339

komen, wegens de bezwaren, die het ParlemenL hetwelk alles verdacht hield, wat van 1639—
^ ' 1644.

den Koning en de zijnen kwam, daartegen inbracht. Hij begreep, dat zijn wensch niet

vervuld zou worden ^ zoo men het Parlement niet gunstig toor de zaak wist te stemmen

De Nederlandsche Ambassadeur te £onrfe«, diéA verlof, beki3Jlien h om herwaarts een
uitstap te doen ^^ beijverde iich onoi op menig punt'
TanT Jopenbaar en bijzonder belang BeraadslagipgcD
nieuwe instructies te erlangen. De buitengewotie Gezantsefaappen , die er in den laatsten
tijd van hier naar ^w^e/aiirf gezondeh fgewèesti waröii , hadden, ten einde de hun on-
tijdig dunkende onderhandelibgen lot «eö
nieuW« alliantie af te snyden genoegen
moeten nemen met het verlangen van tien ^Koningν dat er over die zaak in November
(1641) zou gehaijdeldrs wordfenl Alsilan, zeide
jöachimi^ zouden meer andere zaken
ter sprake komen. Zoo was men in
Engeland nog steeds bedacht op de stichting eener
West-Indische Maalschappig en eene aansluiting van zulk ëene Compagnie aan de onze.
Ook zou men terugkomen op de gesdhillen tusschen de wederzijdsche Oost-Indische
Compagniën en het geheclc stUk der zeevaart en visscherij^, op de zaak van de
Merchants-adiwnturers '^ en op éene egalisatie tan de'itiunl tusécheo de beide Stalén.
JOACHiMi ried den Staten aan, hem op de hoofdzaak, té weten de alliantie, en de
voornaamste der overige zaken hün bfepaald gevoelen mede te deelen , opdat men voot-

' Archiv, de la Mais, d^ Orange ^ ρ. 488—492.

2 Resol. StßL-Gen. Π April^ lü Janij 7 Sept. 164,1. hierboven, hl. 271.

^ graswirckels Verhandéling ter beaniwoordinfr van seidens Mare clausam was ter griffie van
Hun Hoog Mögenden nedergelegd om den ministers van dezen Staat, wanneer zicli eenige vraag
betreffende de rechten ter zee voordeed , tot instructie te dienen (ifeso?. Stei.-Gen. 29 April, 1639).
Voor die Verhandeling had de schrijver eene belooning ontvangen, bestaande in eene Jaarwedde
van 500 gulden
{Resol. Slat.~Gen. 6, 8 Oct,,.1638. Resol, Holl. 18 Jan.j O, 15 April, 1638).—
oraswinckel was in December (1638) door den Hertog van Palts-Neuburg uitgenoodigd om hier
te lande de bediening van zijnen Agent op zich te nemen. Hieruit was bij de Staten van
Holland
de vraag gerezen, of het niet bedenkelijk was, dat inboorlingen van onzen Staat op diergelijke
wijze in dienst van vreemde Vorsten stonden
{Resol. Hall. 3, 22 Dec. 1638). — Reeds was de
Heer
de ßije agent van den Koning van Polen, de Heer Van kinschot van de Landgravin, de
Heer
l, van aitsema van de Hanse.

® In het voorjaar van 1639 bleef de Court der Merchants-Adveniurers weigerachtig om de
resolutiën van de Staten van
Holland te gehoorzamen, waarbij hun verboden was impost te heffen
en aan den handel perken
voOr te schrijven. Hierop verklaarden dezen die kooplieden vervallen
van alle vrijdommen en beneficiën, hun in hunne Provincie toegestaan. Hiermede was de
Court
als zoodanig opgeheven, bothwell trad tusschen beiden met de belofte, dat die wederrechtelijke
handelwijze der
Court dadelijk zou worden gestaakt: de zaak zou voor den Koning gebracht worden.
Met deze verklaring namen de Staten van
Holland genoegen {Resol HolL β, 11 April, 1639).

58*

-ocr page 343-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

slagen van onze zgde zoude kunnen doen, en niet verrascht mocht worden door be-
sluiten van hét Engelsche Parlement i. ' , . ; u -Ι ;

Intusschen kwamen onrustbarende berichten, die op nieuw eenen binnenlandschen
oorlog als dreigend voorstelden, uit
Engeland herwaarts over. In den zomer van het
vorige jaar (1640) had men ondervonden, hoe achterdochtig de Koning was ten aanzien
van den toevoer van krijgsbehoeften uit deze Landen aan zijne oproerige onderdanen
Het oorlogsmanifest, dat de Schollen hadden uitgevaardigd, droeg op den titel eene
houtsnede met een Nederlandsch opschrift. Zoo vermoedde men in
Engeland, dat ook
de Nederlandsche drukpers den Schotten ten dienste stond Geen wonder, dat bij
vernieuwden burgeroorlog in
Groot-Britannië nieuwe botsingen werden vooruitgezien,
en dat de vraag rees, of het niet dienstig ware, dat
joaghimi, al had men hier nog
geen besluit genomen op de nieuwe alliantie, eene zaak, die bij den toestand der
Engelsche Regeering ook wel geene haast had, zich lot de terugreize naar
Londen
gereed maakte, opdat Hun Hoog Mögenden van tijd tol lijd in het zekere van de ge-
beurende zaken onderricht mochten worden, en mochten vernemen, wat men in
En-
geland
van onzen Slaat verwachtte Deze vraag werd toestemmend beantwoord, en
in de laatste dagen der laatste maand van 1641 nam
joaghimi zijn afscheid om naar
zynen gewonen post te vertrekken 5.

Tot in den laatslen lijd toe duurde de bescherming, door de Engelsche vlag aan onzen
vyand ter zee .verleend, voort®. Te meer, ten ware men alles verwaarloozen wilde, was
het geraden, dè vloot in een ontzagwekkenden slaat te houden of te brengen, en bij de
bestaande jaloeziën tusschen de zee- en landprovinciën, of, wil men tusschen de Slaten-
Generaal en
Holland of wel bepaaldelyk Amsterdam, was het steeds een hangend
vraagstuk, hoe verzekerde fondsen tot de instandhouding der zeemacht Ie vinden.

Den Sisten jy^ (1641) herinnerden Hun Hoog Mögenden de Gedeputeerden van Hol-
land,
hoe zy dezen vroeger herhaaldelyk en nog in het voorjaar van 1640 tol viermalen
toe ernstig hadden verzocht, zich te vereenigen met'hun besluit betreffende de ver-
pachting der convooien en licenten in het geheel 7, Daarop was evenwel nog geen besluit
door die van
Holland gevolgd. Intusschen naderde alweder de tijd, waarop jaarlijks
het vierdepart verpacht werd. Dus werden de Heeren dier Provincie nogmaals verzocht

Zeezaken.

' Resol. Stal.~Gen. 14, 16 Sept. 1641. Resol. Holl. 13 Sept. 1641.

2 Resol. Stat.-Gen. 7, 30 Junij 5 Juli, 1640. Resol. Holl. 24 Oct. 1640.

3 Resol. Holl. 11 Sept. 1640.

4 Resol. Stat.-Gen. 12 Nov. 1641. Resol Holl. 3, 4 Oct.; 14 Nov. 1641.

5 Resol. Stat.-Gen, η Nox. 1641. Resol. Holl. 20 Dec. 1641.

6 Resol. HoU. Ζ, 4 Od. 1641. 'Zie hierboven, bl. 229.

540

1639—
1044.

pb

-ocr page 344-

DES vaderlands. 541

hunne loestemming tot de generale verpachting Van dat middel te geven, waarvan, 1C39—

iö44.

voegden Hun Hoog Mögenden er bg, groote verlichting voor de zeezaken het gevolg
moest vlezen Nog altijd stelden de Staten van
Holland hunne toestemming tot de
verlangde verpachting afhankelijk van de voorwaarde, dat de egalisatie der middelen
door alle Provinciën toegestaan zou zijn, M^ar
Gelderland was daartoe, steeds niet te
bewegen. Vandaar de vertraging, waarover Hun Hoog Mögenden zoo ernstig klaagden
en vandaar ook, dat er van wege dezelven op nieuw eene Commissie werd benoemd ·
om die egalisatie te verkrijgen en tevens de andere voorslagen tot verbetering van de
financiën, voor de zeemacht benoodigd, tot uitvoering te brengen Aan de invoering
van een last- en veilgeld, en de daaraan vastgemaakte oprichting eener Kamer van
assurantie was niet te denken, omdat thans duidelijk genoeg gebleken was, dat
Zeeland
daartoe niet verstaan kon

By de onzekerheid der middelen, uit welke hel zeewezen moest gehandhaafd worden,
en terwijl de Raad van State nog altijd zekere sommen, Toor de zeemacht bestemd,
maar door dit Collegie tot den landoorlog aangewend, niet terug had gegeven liet
het zich denken, dat
Holland weder op vermindering van de uilgaven voor de land-
macht zou aandringen. In Mei van ditzelfde jaar (1641) hadden de Staten van dat
Gewest zich getroost de 50 compagniën van 1628 nog tot den laatslen Ociober aan te
houden, ten einde dan »naar den loopenden staal van de zaken der wereld" nader op
het al of niet afdanken te besluiten Nauwelijks nu was de maand October ten einde.
De nmée op
of de Staten-Generaal besloten, dat de Heer VAN SOMMELSDIJK Zync Hoogheid spreken te hou^o.
zou over de vraag, of men
Frankrijk niet zou verzoeken hel subsidie ook nog voor
het volgende jaar te verstrekken, hetgeen de eenige voorwaarde was, waaronder de
buitengewone en ongerepartieerde troepen aangehouden konden worden Dit besluit
was reeds een bewgs, dat men in de kringen van den Prins het behoud van de armée
op de gewone sterkte noodzakelyk achtte en zich geene vermindering zou laten wel-
gevallen. Inderdaad was de uitslag van het onderhoud met den Prins deze mededeeling
dal Zijne Hoogheid het noodig oordeelde, zich bij de Fransche Regeering mei dat verzoek
aan te melden. Heizij de vredesonderhandelingen (dus had de Prins gezegdj voortgang
hadden al of niet, men moest sterk gewapend blyven: want, kwam het op hel bedingen
van voorwaarden aan, zoo moesten wij in slaat wezen, den vijand de wet te stellen.

-ocr page 345-

342 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

in plaats van die van hem te ontvangen. Men had grond genoeg ona bg Frankrijk op
de voortzetting van het secours aani te dringen: want de vorige veldtocht was zeer
kostbaar geweest^ voornamelijk wegens den tocht naar
Vlaanderen, die ondernomen was
om aan
Frankrijks verlangen te voldoen; bovendien had onze Slaat door het uitrusten
eener vloot naar
Portugal eene aanmerkelijke bijdrage geleverd om den gemeenschap-
pelijkèn vyand afbreuk te doen. Met deze gronden toegerust, zou de kolonel »'
estrades
naar zyn Hof reizen om ons verzoek over te brengen, hetwelk door onzen Gezant te
Parijs ondersteund en aan > den Franschen Gezant alhier krachtig aanbevolen zou worden.
Met deze denkbeelden vereenigden zich de Staten '

In zijn advies had de Prins stelliger dan ooit te voren van vredesonderhandelingen
gesproken en de mogfelijkheid dat deze niet ydel zouden zijn, verondersteld, en hy
had daar eenigen grond voor. '

Den September toch was aan de Staten-Generaal door den Heer brasset, secre-
taris der Fransche Ambassade, mededeeling gedaan van een voorslag, waartoe, by de
Uitzicht op sints geruimen tijd voorgezette onderhandelingen te Hamburg, de Fransche Afgevaardigde
over^den^^'alge^en de Zweedsche
salyius ter eener, en de Keizerlijke Gezant von lützow ter
meenen vrede, anderer zijde. Onder bemiddeling van den Koning Tan Denemarken, door den Heer
LANGERMAW vertegcnwoordigd, gekomen waren. Die voorslag hield in, dat
Munster - in
stede van
Keulen, voor de gevolmachtigden van Frankrijk, van de Staten-Generaal en
.van de Italiaansche en Duitsche geallieerden van Koning
lodewijk, én Osnabrug, in
stede van
Hamburg, ^ voor Zweden en zgne geallieerden de plaats der onderhande-
lingen; zijn zouden Op deze mededeeling grondde de secretaris het verzoek, dal de
Staten tot de benoeming van hunne Gemachtigden wilden overgaan. — Hun Hoog Mö-
genden,, duchtende dat dit bericht tén gevolge zou hebben, dat de Provinciën en be-
paaldelijk
Holland, op vrede ^rekenend, zich Ontslagen zouden achten Van het opbrengen
der zware oorlogslasten, besloten hei geheim te houden; intüsschen zou het advies van
den Prins, toen in
Vlaanderén, ingewonnen worden. De Heer vait sommelsdijk achtte
de zaak bedenkelijk, hóezeer'hij zich- vleide, dat
brasset'zich te vórêh met den Prins
van
Orarye over de mededeeling'had verslaan, ën dat het Frankrijk geen ernst was,
daar, meende hij, deze Mogendheid er slechts op uit was
öm den schijn te mijden, alsof
,zij alleen van geen vrede wilde weten. Intüsschen daar de boodschap in iToi/awrf ruchtbaar
was geworden en aldaar zeer de aandacht trok, begreep hij ze niet langer aan de Staten
van
Holland te kunnen onthouden, en deelde ze met het ingekomen antwoord van Zijne
Hoogheid aan Hun Edel Mögenden mede. 's Prinsen advies hield in, dat men
brasset ten

1 Resol Stat.-Gen. 16 JVov. 1641. Besol. Holt. 15, 16 Nov. 1641.

2 Secr. Resoi. 13 Sept. 1641,

1039—
1644.

-ocr page 346-

. DES VADERLANDS. 277

antwoord geven zou, dat wanneer aan Hun Hoog Mögenden paspoorten in behoorlijken 1639—

1044.

vorm voor hunne Gevolmachtigden zouden aangeboden zijn, zij beraadslagen zouden
over hetgeen zg dien Gevolmachtigden in last zouden hebben te geven. Diensvolgens
vonden de Staten van
Holland goed, dal men de ontvangst der paspoorten zou afwach-
ten. — Om te verhoeden, dat de hoop op vrede de leden onwillig tot het dragen van
de lasten des oorlogs mocht maken , liet zich dadelijk de waarschuwende stem der Edelen
en verscheidene andere Leden van Holland hooren. — By de Staten-Generaal viel geen
ander besluit. Hun Hoog Mögenden verklaarden ten slotte, overeenkomstig de meening,
reeds door Zgne Hoogheid uitgesproken, dat het hun voorkwam, dat die verandering
van plaats weinig ter zake deed. Alsof zy zeggen wilden, dat men niet veel verder
dan vroeger tot een ernstigen aanvang der vredesonderhandelingen gevorderd scheen te
zijn ^ — Inderdaad het jaar verliep vóórdat de paspoorten ontvangen waren, zoodat,
toen de Raad en Secretaris van den Keurprins van de
Palts verzocht had, dat de Staten
aan hunne Gevolmachtigden de zaak zyns Meesters zouden aanbevelen, zij antwoorden
moesten, dat er om die reden aan de benoeming van Ambassadeurs en de instructie hun
te geven nog niet gedacht werd Κ

Intusschen beproefde de Koning Tan Denemarken de rol van bemiddelaar, die hij te De Koning vau

Hamburg gespeeld had, te 's Gravenhage voort te zetten. Inderdaad was de Ιοοη^β^Γ^^Ρ bè-

tusschcn Zijne Majesteit en de Staten aanmerkelijk vriendschappelijker geworden. ï^c'^iis

het aanbod van 's Konings zoon, den Aartsbisschop \an Bremen, om nieuwe conferenties

met Deensche Gecommitteerden aap te vangen bewees, hoe christiaan IV inzag, dat

zijn verbond met Spanje aangegaan om tegen der Staten vernieuwde alliantie met Zweden
t

op te wegen \ hem weinig heil zou aanbrengen. Inderdaad slechts een machtig ^pow/c
kon hem het Yooruitzicht openen om in Noord-Duitschland te heerschen, en de
Republiek der Vereenigde Provinciën te overvleugelen; maar nu
Spanje almachteloozer
werd en
Catalonië en Portugal in opstand kwamen, achtte hij het raadzaam de Repu-
bliek niet te trotseeren en de rol van bemiddelaar te spelen, ten einde aan de wereld
den vrede te hergeven.

De benoemde Gecommitteerden, — hun den titel van Ambassadeurs te geven, achtte Gezantschuf
men niet raadzaam, opdat, zoo zij op nieuw onheusch bejegend werden, zulk eenebe-"""
handeling minder beschamend zijn zou, — met name de Heeren
boreel, songk en
VAN WEEDE, vertrokken den Mei 1641 Tegen den 28®^®" was de conferentie

^ Resol. Holl. 20 Sept. 1641. Resol. Stat.-Gen. 20 Sept. 1641. Archiv, de la Mais. d'Or.ρ. 493.
De
bemoeiing in deze zaak was sommelsdijks laatste staatkundige handeling. De brief, waarin hij
den Prins daarover onderhoudt, is zijn laatste schrijven in de door Mr. cnoEN v. piUNSTEnER uit-
gegeven
Archiv, de la Mais. d'Orange.
2 licsol. SlaL-Gen. ϋ Dcc. 1641. ^ hierboven, bl. 294, 295. « aixsema, II, LI. 768.

-ocr page 347-

344

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ΐ()39— te Staden bepaald. Hunne taak'was, op nieuw te pleiten tegen de bezwaren en lasten,
1644,

die de Koning onzen handel in Noorwegen en te Cola en vooral in den Sond, alsmede
onze visscherij bij
Spitsbergen aandeed. Daartegen moesten zij zich beroepen op de
overeenkomst, in het jaar 1544 te
Spiers getroffen, waarbij de oorlog tusschen de
Nederlanden m Koning frederik I van Denemarken was geëindigd, en onze handelaars
en zeevaarders in het Noorden en in de Noord- en Oostzee bg hunne aloude voorrechten
hersteld. Later had
frederik II misbruik gemaakt van den burgeroorlog in ons land
om, in de hoop dat zulks ongewroken zou blijven, onze schepen, tegen die voorrechten,
te bezwaren. Tot nog toe waren die bezwaren niet opgeheven; integendeel, onder
de tegenwoordige regeering bleef onze handel het slachtoffer van 's Konings willekeur.
Zoo was het dan thans, nu al der Stalen vertoogen en gezantschappen geen doel ge-
troffen hadden, de tijd om den oorspronkelijken staat van zaken te herstellen Te
Staden gekomen, vonden zij de Heeren jurgen witïdt , jurgen seefeld en den kanse-
lier REVENTLow als Koninklijk Deensche Commissarissen aangewezen. Op der Staten
verzoek kreeg de Heer
salvius, Zweedsch Zaakgelastigde te Hamburg, den last van
zijne Regeering om met onze Gecommitteerden Ie
Staden in vertrouwelijke briefwisseling
te treden 2. De Staten toch verlangden eensdeels, dat
Zweden geene reden mocht
meenen te hebben om jaloersch te worden, en andersdeels, dat
Denemarken, ziende
dat onze alliantie met
Zweden ongekrenkt bleef, te beter zou begrypen, dat het zaak
was inschikkelijk te zyn.
De onderhan- De Deensche Commissarissen gaven den onzen geenszins alles toe, wat zy uit heterf-
traktaat van
Spiers afleidden. Hield dat traktaat in, dat de Nederlanders in Denemarken
en Noorwegen behandeld moesten worden, als de ingezetenen dier Rijken zeiven, zoo
volgde daaruit wel, dat de Nederlanders geen passen of geleide noodig zouden hebben
om daar te handelen, maar niet dat zij vrijdom van lollen zouden genieten; integendeel,
in het eerste artikel werd uitdrukkelijk gezegd, dat zij de gewone tollen zouden beta-
len. Ook druiste het beweren, dat zij niel gehouden zouden zijn in den Sond tollen
te betalen, tegen 's Konings majesleitsrecht in, hetwelk zij zeiven menigmaal ver-
klaard hadden niet te willen betwisten^ En zou de Koning niet vermogen te|doen,
wat de Stalen-Generaal deden, daar zy ook van 's Konings onderdanen convooien en
licenlen vorderden? Deze belasting was in het jaar 1544 niet bekend geweest; boven-
dien had men haar bedrag meermalen opgeslagen, en derhalven haddèn de Staten ook
niet te klagen, dat de Koning de tollen soms verhoogd had. Voorts moesten de onzen
bedenken, dat het traktaat niet gemaakt was voor de thans Vereenigde Provinciën,

deliügen aldaar.

Μ

1 Zie de Instructie, aitsema , II, bl. 788—793.

2 Resol. Stat.-Gen. 3 Juli, 1641. aitsema, bl. 792.

ρ

-ocr page 348-

. DES VADERLANDS. 277

maar voor al de Nederlanden, en dat derhalve ook de Duinkerkers daariiit dezelfde 1639—

1644.

recliten voor zich zouden mogen afleiden, terwijl de Koning lot dus verre de vganden
Tan Hun Hoog Mögenden uit de Oostzee gehouden had. Ten slotte herinnerden de
koninklijke Commissarissen, dat voor zoo veel
Noorwegen betrof, de onzen zich ten .
behoeve van alle Nederlanders beriepen op voorrechten, die uitsluitend en dat wel op
een herroepbaar besluit van koninklijk welbehagen aan de Stad
Amsterdam waren toe-
gestaan. — Hierop antwoordden de onzen, dat de convooien en licenten ten hunnent
werden geheven van hetgeen uit- of ingevoerd werd, en bg gevolg waar last gebroken
werd, hetgeen bg den Sondlol geenszins het geval was. Ten slotte deden zy den vol-
genden voorslag, dat, onverminderd de van wederszijde beweerde rechten, Zyne Majesteit
in
Denemarken en Noorwegen vrgdom zou gelieven toe te slaan van alle tollen en
belastingen, die sedert 1544 ingesteld en geheven waren, en da^ voor den tijd van lien
eerstvolgende jaren: intusschen zou men zien, hoe de zaken verder tot onderling ge-
noegen zouden kunnen worden geregeld; — opdat alzoo bij voorraad de oude vriend-
schap tusschen Zijne Majesteit en Hun Hoog Mögenden hersteld mocht worden. — Deze
laatste verklaring had een staälkundige strekking en kwam den Koning te gemoet, in
geval hij inderdaad zich van de Spaansche zyde los wilde maken.

De voorslag door onze Gecommitteerden gedaan, werd niet aangenomen; maar daaren-
tegen door den Koning voorgesteld, dat de lol in den
Sond zou geheven worden volgens
de lijst van het jaar 1637, zonder dat hij zich verbond, de heffing voor een bepaalden
tijd op dien voet te lalen: integendeel, hy wenschle zich het recht van verhooging of
vermindering van den tol ten volle voor te behouden. Dit, naar
Holland bericht zijnde,
stond aldaar niet aan, en men was er op bedacht om den Prins met de Heeren, die
hij zich lol deze zaak als raadslieden had toegevoegd, daarop te laten adviseeren, voor-
zeker ten einde alzoo, wanneer het advies ernstig uitviel, den Deenschcn Koning te
meer ontzag voor het besluit van Hun Hoog Mögenden in te boezemen. Vooral ver-
langde men dezen weg te volgen, toen de eerstvolgende brieven meldden, dat Koning
CHRisTïAAïi zich harder dan ooit te voren zoo ten aanzien van de tollen in den Sond^
als van den handel te
Cola en van de visscherij bij Spitsbergen uitgelaten had l. Toen
's Prinsen advies was ingekomen, werd het in handen van Gecommitteerden uit de Ver-
gadering van
Holland gesteld, om daarop onder eed van geheimhouding te besluiten.
Het advies was inschikkelijk genoeg , daar het strekte om af te zien van den eisch, dat
<le onzen onbepaald alle voorrechten van het traktaat van
Spiers zouden genieten, maar
zich tevreden te stellen met eene maliging van de tollen in den
Sond en in Noorwegen.
Maar intusschen hadden de Afgevaardigden te Staden antwoord noodig op de vraag wat
te doen, zoo de Koning niet wilde afzien van den eisch, dat het hem vry zou slaan

' Resol. Stat.~Gen. β, 11 Aag. 1641. ResoL Holl. 5, 7, 10 Aug. 1641.

HI Deel. 5 Stuic. 44

-ocr page 349-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ónij al stelde hij thaiis den tól óp· eeft dragelijken toet, dieö des verkiezende te ver-
hoogen. Üe
Heéren Vati Holland besloten, dat zij in dat geval herwaarts terug zouden
keeién óih rapport te doen.
toö stond de zending tot den Koning van Denmarken
ten tweeden male zonder güüstigéü uilslag afgebroken te worden i. Doch de lusschen-
komst van den Aarlsbissohóp van
Brêrrtm bewerkte, dat het zoo ver niet kwam, en
dat ojize Gecomtïiitteerdén, in de eerste helft van September (1641), besloten naar
Glückstadt te reizen, waar zich de Koning bevond, opdat ten minste de staatkundige
toenadering niet mocht verijdeld worden. En inderdaad werd dit doel bereikt.

De uitwerking van des Aartsbisschops tusschenkomst was eene verklaring van den
Koning, door onze Gecommitteerden reeds öp hunne terugreize te
Bremervörde, de
residentie van den Aartsbisschop, ontvangen. Deze verklaring gaf de mogelijkheid eener
hervattiiig der onderhandelidg toe niet alleen, maar behelsde de verzekering, dat Zijne
Majesteit in de eérste vijfjaren den tol op den voet van hel jaar 1657 zou laten, ja,
gaf uitzicht op eene gunstige beschikking ten opzichte van zekere klachten over *sKo-
l)e Nederland- niogs beambten in Noorwegen, indien het den onzen geliefde te Glückstadt te komen.
d^gLn teUer^de Aldaar deïi September Aangekomen, werden zij eervol ontvangen, ja, overeep-

onderhandehngen j^Qp^g^jg jjg^ Ambassadeurs, dien de Staten hun niet eenmaal hadden verleend,

bejegend. Den werden zij ter audientie toegelaten. In hunne toespraak weidden

zij uit óver de vele redenen, die er voor de beide Landen bestonden, om op vrieüd-
schappelijken voet te verkeeren. Deswegens en om alle misverstanden en geschillen uit
den weg te ruimen, hadden Hun Hoog Molenden den Conferentiedag te
Staden willen
waarnemen, en aldaar huntle bezwareti behandeld willen zien. De verklaring van Zijne
Majesteit betreffende den Sohdtol hadden 2ij ontvangen, en thans verzochten zij, dat het
henri behagen mocht op de overgebleven punten zoodanig besluit te nemen, als waardoor
Hun Hoog Mögenden htm verlangen bevredigd zouden kunnen achten. — De Koning
antwoordde, dat hij niets anders Verlangde, dan hun spoedig bescheid te kunnen geven.
Des middags aan zijne tafel toonde hij zich welwillend en opgeruiiiKl.

In eene schriftelijke verklaring betuigde de Koning, in antwoord op onze grieven
dienaangaande, Äghe teröütWäärdiging over zijne beambten in
Noorwegen noemde
men, üoo gaf Zijne Majesteit te kennen, slechts iemand, zoo zou hij gaarne een voor-
beeld stellen. Hij zou order geven, dat zulke knevelarijen en onregelmatigheden op-
hielden. Wat de begeerde algemeenè vrijheid van den handel betrof, zoo zou, wat

ü

, » nesol Holl 20, 21, 22 Aug. 1641. Resol. Stat,-Gen. 20 Aug. 1641

2 Aldaar werd onzen liandelaai-s verboden, uit dc eersté hand van de eigenaars en de boeren
hout te koopen; in elke haven waren twee of drie personen aangewezen, van welke zi] koopen
moe.sten.

546

1ÖB9—
1644.

te Glüchstadt
voort.

-ocr page 350-

DES^ VADERLANDS. 347

toegestaan werd, wederkeerig imoelen zijn, terwijl toch 'eKooings onderdanen in
land vrg veel belemmering ondervonden en groote opkostep maken moesten. E^öe
bijzondere conferentie achtte de Koning raadzaam; dan zou de vryheid van den handel
verworven kunnen worden: alles tot bereiking van de onderlinge vriendschap en de
nadere verstandhouding, welke in de toespraak der Gezanten als gewenscht was voor--
gesteld. Zijjne Majesteit (veronderstelde, dat de Ambassadeurs daartoe genoegzaam gelast
zouden zijn: toch zo«, voegde hij er bij, de Igd wellicht thans te kort vallep.

Onze Gezanten zhh blijkbaar met geene herroepbare beloften en verzekeriqgep wil-
leode vergenoegen, maar van alles wal de Koning verklaarde, geschrift op zegel verlangiende,,
verzochten ook, zoo 4e Koning ons het voordeel van de tolrol van
1637 io den Sotid
gunde, dat hij daarvan verordeaing zou doen uitgaan aan de beambten daar ter plaatse,
en hun zeiven daarvan copie zou geven, met opgave van den juisten dag, op welken
het vernieuwde tarief zou worden ingevoerd.

Nadat enkele conferenties met idezelfde koninklijke Commissarissen als te Staden,
gehouden waren, ontvingen de onzen den 24®'®" September schriftelyk Konings ant-
woord op de propositie, door hen ter audiëntie gehouden. In dat antwoord kwam het
volgende voor: eerst nu had Zijne Majesteit bemerkt, dat Hun Hoog Mögenden de hooge
noodzakelgkheid inzagen om door de wederz^dsche zeemacht dengenen ontzag in te
boezemen, die naar eene algemeene heerschappij in de Christenheid haakten, en door
de bevordering van den ouderlingen handel de goede verstandhouding aan te wakkeren.
Van den aanvang zijner regeering af had hij naar vriendschap met de Staten-Generaal
getracht. Hij herinnerde «ich ;niet tot eenig misverstand awileiding gegeven te hebben ;
nog onlangs te
Staden ihad hg zijnen goeden wil jbetoond, en in het toekomende zou
hij Hun Hoog Mögenden met gelijke goedwilligheid ep vriendschap bejegenen. Aan hejm
zou het niet haperen, zoo die gezindheid niet nader bevestigd werd, en billijk zou hij
op oDze klachten order stellen, van fonze zijde gelijke ^billijkheid op deDeenschei:lftch-
len verwachtende. — Deze voorstelling, hoezeer daarbij *s Konings herinnering niet
zeer getrouw bleek te ziju, getuigde genoegzaam van zijn tegenwoordig verlapgeo naar
vriendschap en vertrouwen. — Daags daaraap antwoordden de onzen, dat zij zich ^ir
over verheugden., dat hun aanbod van vertrouwelijke verstandhouding goed was opgenomen.
Voorts verzochten zij thans afdoening van zaken. Bleven die onafgedaan, dan zou
daaruit eene meening ontslaan, in stryd met de nu gebleken bedoeling des Konings, en
zou hunne zending vruchteloos afloopen, hetgeen het herstelder vriendschap niet anders
dan schaden kon. — De eischen der Denen tegen ons, in niet minder dan 15 punten
vervat, gaven den Commissarissen van de andere zijde, zoo zij beweerden, .grond om
oDze grieven niet zoo gereedelijk te herstellen. Dit maakte de conferenties minder ver-
trouwelijk. Ook hadden de Deensche Heeren het antwoord dèr onzen van den
dus opgevat, alsof zij hadden willen dreigen, dat, tenzij zij voldoening kregen op hunne

1039—
lGé4.

44*

-ocr page 351-

548 ALGEMEEJNE GESCHIEDENIS

klachten, de legatie vergeefsch zou zijn. Dus achtten onze Gezanten het raadzaam, hen
anders in te lichten: zij hadden slechts bedoeld, dat zulks het geval zijn zou, indien
de Denen dat wat zij in de handelingen der onzen wraakten, al te hoog opnamen.

Tevens, daar de Koning op zijn vertrek naar het leger bij Hamburg stond, lieten zij
verzoeken, om toegelaten te worden, ten einde van Zijne Majesteit afscheid te nemen.
Daar hij echter reeds na weinige dagen terug zou zijn, en ook de Aartsbisschop te
Glückstadt bleef, stelden zij hun afscheid tot na 's Konings terugkomst uit.

Den 26®'"" September ontvingen onze Gezanten schriftelijk antwoord op hun laatst
geschrift. De Koning, werd daarin gezegd, had gehoopt, dat zyne verklaring den
onzen, door den Aartsbisschop geworden, tot eene minnelgke schikking van alle punten
zou geleid hebben, daar zij zulks toch zeiven tot herstel der vriendschap zoo'hoog
noodig achtten. Nu die verklaring dat niet had mogen uitwerken, zou hij reden heb-
ben om te twijfelen, of deze handeling wel inderdaad alleenlijk het herstel der goede
verslandhouding bedoelde. Terwijl men van onzen kant nog geen genoegen nam met
's Konings onbekrompenste toezeggingen, maar uitvoering verlangde, waren de punten
van beklag, den onzen te
Staden overhandigd, nog niet eens met eene verklaring om-
trent elk derzelven in het bijzonder beantwoord; wel was eene memorie dienaangaande
ingeleverd, doch deze strekte meer om onze landslieden te rechtvaardigen, dan om de
bezwaren uit den weg te ruimen. Desniettegenstaande en ten einde zyne genegenheid
lot goede verslandhouding nog verder metterdaad te beloonen, zou hij nog meer toe-
geven en nog meer zekerheid geven. — En werkelijk kwam Zyne Majesteit by dezen
op meer dan één punt hunne begeerte te gemoet; doch wat de verordening, aan de
beambten in den
Sond uit te vaardigen, aangaat, deze stelde hij van de voorwaarde
afhankelijk, dat de onzen op elk der Deensche grieven eene verklaring zouden afleggen,
die minstens goed en kort recht of afdoening bij de aanstaande onderhandeling toezeide.—
Aan deze voorwaarde begrepen onze Gezanten zich niet te mogen onttrekken, en zoodra
de Koning (reeds den 50®ten September) om hunnentwil te
Glückstadt terug was ge-
komen , leverden zg de verlangde -verklaring in, die echter niets meer behelsde dan op
vele punten de betuiging, dat de zaak hun onbekend was, en op andere, de algemeene
belofte van kort recht. Bij deze verklaring voegden zg een schriftelijk verzoek tot het
bekomen van hun afscheid, gegrond op de overweging dat Zijne Majesteit hun ten deele
hunne wenschen verleend had, en ten aanzien van de punten, die nog overbleven, hun
vergunde alles goeds te verwachten. Ten slotte lieten zij zich dus uit: daar derhalve zijne
Majesteit zijne goedertierenste genegenheid had betuigd om met onzen Staat alle goede
oude vriendschap te oefenen en aan te kweeken, zoo konden zij, overeenkomstig hunnen
last, van wege onzen Staat verklaren en verzekeren, dat Hun Hoog Mögenden besloten
warén met Zyne Majesteit alle goede vriendschap en nabuursöhap te onderhouden, vven-
schende, dat, wanneer alle beletselen weggenomen waren en 's Konings oor voor in-

1Γ)39—
1644.

-ocr page 352-

. DES VADERLANDS. 277

blazingen van eene ons vijandelijke strekking gesloten bleef, de goede en almachtige ifiaa—
God, die Koningen en regenten aanstelt en handhaaft, daartoe en tot alles wat verder lot
het gemeenschappelijk heil kon strekken, zijn ruimslen en bestendigen zegen zou geven.
Met deze laatste handeling der onzen namen de Deensche Commissarissen geen genoegen..
Vele punten, zeiden zij, kwamen in het schriftelijk afscheid voor, omtrent welke de onzen
verklaarden Hun Hoog Mögenden eerst nog bericht Ie zullen doen. W^as men van meening
van wege de Staten-Generaal met zijne Majesteit de goede vriendschap te herstellen, dan
moest er geen punt open blijven staan, waarop men de vriendschap zou kunnen breken.
Stelde men omtrent één punt de beslissing uit, dan kon men zulks even goed omtrent
alle doen. — Deze taal ging gepaard met de overhandiging van een geschrift, waarbij
van wege den Koning de verwachting werd uitgedrukt, dat onze Gezanten in antwoord
op 's Konings inwilligingen en ten einde hem de uitvoering van dat waartoe hij zich
verbonden had, mogelijk te maken, zich alsnog zouden laten vinden om wat er onbeslist
overbleef, uit te maken. Zóó oprecht, betuigde hij, was zijne begeerte om lot een vaste
vriendschap te komen, en eerst daarna zou hem de gelegenheid gegeven zijn om aan de
Ambassadeurs nog vóór hun vertrek opening te doen omtrent eene andere hunnen Staat
in het bijzonder betreffende zaak. — Voorzeker had de Koning hier de bemiddeling
van onzen vrede met
Spanje op het oog.

Hoezeer onze Gezanten zich buiten staat gevoelden om iels meer beslissends te berde
Ie brengen, erkenden zij toch, dat zij niet konden nalaten, die dringende uilnoodrging
met eenig antwoord te bejegenen. Dit deden zij, betuigende dat tengevolge van hun
voornemen om betreffende eenige punten nader bericht te doen, het herstel der vriend-
schap lusschen zijne Majesteit en Hun Hoog Mögenden geenszins lot het gebied van het
onzekere verwezen werd. Integendeel de sterke woorden, in hun schriftelijk afscheid
verval, bleven van kracht.— Den Oclober zeide de Kanselier
reyehtlow, dat daar
men het dan nu omtrent alles eens geworden was, de afgedane zaken in den vorm van
een traktaat in geschrift gesteld dienden Ie worden. — Dit achtten de onzen bedenkelijk:
Irachlte men de zoo het heette afgedane punten in geschrift vast te stellen, dan zou zulks
misschien nog lot een geheel afbreken der onderhandeling kunnen leiden. De Koning

bovendien stond weder ieder oogenblik op zijn vertrek; daarna te Glückstadt te blijven, zou

/

weinig eervol voor hen zijn, en met de Rijksraden de misverstanden te beslechten (vorige
ervaring had dit geleerd) was ondoenlijk. Een traktaat was van onze zijde onnoodig; want
van alle ingewilligde punten hadden de onzen behoorlijke aden in handen. En wat hel voor-
naamste was: zij hadden geslaan op de erkentenis van hun recht, gegrond op hel erflraklaat
van 1544; in plaats daarvan had men genoegen genomen met eene matiging der tollen in
den Sond en in Noorwegen; maar dezen afstand van ons recht by traktaat, als hel hoogste
waarnaar wij staan konden, te erkennen, ging niet aan. — Op deze gronden weiger-
den de onzen aan het denkbeeld van den Kanselier gevolg te geven. Deze weigering

-ocr page 353-

ALGEJtfEENE GESCHIEDENIS

1G39—
1044.

maakte ten Hove het onderwerp van ernstige beraadslagingen uit, zoodat dien dag hel
afscheidsgehoor geejaen voortgang scheen te zullen hebben. Doch ten eiode de goede
gezindheid -der Nederlanders niet te verspelen, en voor Z.yne Majesteit de hoop niet af
te snijden om als bemiddelaar van den vrede op Ie treden, waartoe hg zich voorzeker
reeds tegenover onze legeaipartg verbonden had, begrepen de Koning en z^gn Raad het
voarkomen ite nioelen aiannemen, alsof men vfllkomen voldaan was. Tegen den; middag
ki-egen de Gezanten het bericht, dat hun schriftelijk antwoord in allen deele goed ge-
vonden werd, mits slechts een woocd veiandeid werd. Z.elfs dit ééne meenden de onzen
Er komt eenemiet te kunnen inwilligen. De iandere partij liet aich ook deze weigering welgevallen,
staatkundige ed dadelijk werden de Gezanten tot hun afscheidsgehoor toegelaten. De Koning ontving hen
tot stand. aajßt.een viOolgk gelaat, .hoorde en bejegende hen vriendelijk en deed Jiun ten antwoord
geven, dat Hu® Hoog Mögenden alle goede vriendschap, nabuurschap en verstandhouding
van hem hadden te verwachten. Zg bleven ter njaaltgd, en om het hprstel der oude
vriendschap te vieren, werden vreugdeteekenen gegeven en het kanon gelosit.

Op hunne derugreize spraken zij den G'^^'i October eenen Geeomaaittoerde vau den
Raad der Stad
Mamburg, De onzen moesten hem verklaren, dat, hoezeer zij het belang
der Stad en de afschaffing »van den Elbetol meer dan eens ter sprake hadden gebracht,
zij niettemin niets ten dien aanzien hadden kunnen verkrijgen. Op zijne beurt verklaarde
de Gecomnaitleerde, dat de vernieuwing
Tan de alliantie tusschen Hun Hoog Mögenden
en ile Hansesleden voor alsnog niet voltrokken kon worden. — De Stad
Hamburg ^ als
die het meest van
Denemarken te verduren had, was daartoe wel genegen, maar
Lubek en Bremen minder, «n de Staten wilden met Hamburg alleen geen verbond
sluiten. De drie Steden verndeuwden weinig tgds daarna hare onderlinge alliantie, ten
einde, kracht aan deze overeenstemming ontleend hebbende, later met te meer waar-
idigheid een traktaat met de Vereenigde Provinciën te kunnen sluiten Κ

' aitsema, ,p. 796—799. De zwarigheid betreiFende den lieer schkasseht (zie hierboven, bl. 294,
Noot 4.) was nog altijd niet opgelost. Die van
Holland wilden ihem steeds niet als Resident er-
kennen , en de Staten-Generaal namen hem mede fcwalijt, dat ihij zonder van hen afscheid geno-
men te hebben, naar zijnen post vertrokken was. Deswegens gelastten zij hem terug te komen,
ten einde hun nader besluit te vernemen j doch tot eene geheele terugroeping konden zij niet
komen.
Holland volhardde, verbood de betaling van zijne wedde en zorgde dat geene ingezetenen
der Provincie hem hunne zaken opdroegen. De Staten-Generaal schenen zèlven de handelingen
van den Heer
schuasseiit niet als geldig te erkennen, toen zij in November (1641) op zijn verzoek
van Avege de stad
Hamburg gedaan om brieven van aanbeveling van H. fl. M. aan den Koning
Tan
'Dvnemarken, ten einde botsingen tusschen Zijn Majesteits soldalten en die van 'Hamburg te
verhoeden, voornamen, hierop geen beöluit te nemen, maar te-Avachten totdat dit verzoek door
de Heeren van
Jiantburg zeiven gedaan zou Avorden (Ββ.ίοΖ, Stat.-Gen. >2^, 28 Junij 13 Aug.;
31 Nov. 1641. iieso/. Jio//. 22, 23, 31 Julij 20, 21 Aug.5 12 Sept.; 1 Oct. 1641).

-ocr page 354-

. DES VADERLANDS. 277

Ook νβοΓ Bremen ia bare grieven tegen haren Aartsbisschop hadden onze Gezanten iC3i>—
bij de vele vriendelgkheden, die er tusschen hen en dezen Vorst gewisseld werden, niet
veel kunnen verrichten. De Aartsbisschop was verstoord op zgne Stad, omdat zg, als
ware zij eene zelfstandige Mogendheid, Gedeputeerden naar den Rijksdag te
Regensburg
gezonden had, en dezen daar zitting hadden genomen, en Bremen had de tusschen-
komst onzer Gecommitteerden ten haren behoeve ingeroepen l.

Tot het laatste oogenblik toe duurden de beleefdheden van den Aartsbisschop jegens
onze Gezanten voort. Hij had hen op de terugreize op een »vroolijken maaltyd" te
Bremervoorde laten noodigen, en bij deze gelegenheid verklaarde hij verder alles te
willen toebrengen, ten einde wat nog onafgedaan was gebleven, bg de nadere handeling,
het bereiken van het gewenschte doel niet in den weg mocht slaan. Onze Gezanten
betuigden dan ook plechtig, dat de eer van den gunstigen afloop hunner zending geheel
toekwam aan den Aartsbisschop: zonder hem zou de conferentie menigwerf afgebroken
zgn geworden: tot drie malen toe had hij 's Konings Gezanten en hen weder bg elkaar
gebracht.

Na nog den Graaf van Oldenburg bezocht te hebben, keerden de Heeren boreel,
soNGK. en VAN weede den 14^®" October (1641) te Gravenhage terug ^

In December zond Koning ghristiaan zgnen gewonen Resident ie ^s Gravenhage, den Koning cukis-
Heer tancken, eenen bgzonderen geloofsbrief, ten einde zijne bemiddeling tot den vrede bemiddeHngaan^
aan te bieden. De titel intusschen, in het opschrift aan Hun Hoog Mögenden gegeven,'''®^®"'
beantwoordde niet aan het voorschrift, dienaangaande in het jaar 1639 uitgevaardigd.
Om deze reden nam de Griffier dat schrgven niet aan. Doch men gaf den Resident te
kennen, dat hij krachtens zgne gewone hoedanigheid de verlangde opening kon doen. Z
.00
verklaarde hij dan weinige dagen later, dat zijn Koning zijne bemiddeling tot eene eervolle
en christeiyke uitkomst van den oorlog tusschen dezen Slaat en
Spanje aanbood —

' AITSEMA, p. 765. ne.sol Stat.-Gen. 5 Febr.; 16 Mei, 1641.

- Verbaal van W. Boreel , A. Sonck, en J. v. Weede rakende hunne handeling over de differenten
tusschen d. Kon. υ. Denem. en H. H. M., sedert hun afscheid en vertrek van Staden en hunne
mnkomsl ie Glücksiadt
(Archief v. hilten). Gedurende de onderhandelingen te Glückstadt kwam
de wal vischvangst bij
Spitsbergen meer dan eens ter sprake. De Koning verlangde eene gemeen'^
schappelijke Compagnie van Denen en Nederlanders opgericht te zien: zoo zouden zij gezamenlijk
alle andere natiën er uit kunnen houden. Dit stond den onzen niet aan, en zij antvoordden,
dat er van aansluiting aan onze Noordsche Compagnie geene eprake z^n kon, aangezien, het octiOoi
dier Maatschappij verstreken was en waarschijnlijk niet zou vernieuwd worden. Ten slotte drong
de Koning op dat denkbeeld niet langer aan. — De zaak van de verlenging van het octrooi der
Compaguie was intusschen nog niet uitgemaakt
{ResoL Holl. 13 Deo. 1641. Resol. Stat.-Gm.

Febr. 1642). 3 Rgsol, Stat.-Gen, 9, 21 Deo. 1641.

-ocr page 355-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

9S

1639— In de gegeven omstandigheden kons deze stap geen gevolgen hebben. Hun Hoog
1 fi44

Mögenden antwoordden dan ook onder beleefde dankzegging, dal 's Konings aanbod
hun ,wel aangenaam, maar de zaak nog niet rijp was, vermits· eerst de paspoorten in
behoorlyken vorm zouden moeten ontvangen zyn Die paspoorten zouden nog zoo
spoedig niet komen. Wel was er in deze zelfde maand December te
Hamburg tusschen
den Franschen minister
d'ava.ux en den Keizerlijken Commissaris van lutzow een traktaat
lot stand gekomen, waarbij, volgens de vroeger reeds door
brasset aan de Staten gedane
mededeeling, de Sleden
Munster en Osnabrück lot de aanslaande vredesonderhandelingen
bestemd waren; doch dit traktaat werd door den Keizer niet bekrachtigd Dat de
Keizer op dit oogenblik niet aan den vrede in de Christenheid geloofde, bleek ook
daaruit, dat hij zich beijverd had om met de Porte vrede Ie sluiten

1 aitsema, p. 799. Resol. Stal.-Gen. 6 Jan. 1642. 2 aitsema, p. 759.

^ De vrede tusschen den Keizer en den grooten Heer was eene oorzaak van ongerustheid voor
Vorst
bethlen gabok. Deze, vreezende dat de Keizer, de handen nu in die streken vrijer heb-
bende , op hem wraak zou nemen, zond door den JVederlandschen Gezantschapssecretaris cops te
Constantinopel eenige artikelen van traktaat herwaarts over, om daarop in vereeniging met JVan/inyA;,
Zweden en de andere verbondenen eene alliantie te sluiten, strekkende tot een krachtige beoor-
loging van den Keizer. Men liet onzen Secretaris te
Constantinopel den Vorst van Zevenbergen
in zijne krijgszuchtige plannen aanmoedigen. Toch mocht hij onzen Staat jegens dezen tot geen
subsidie in geld of manschappen verbinden
[Secr. Resol. 11 Nov. 1641. aitsema, p. 805). — Op
haga's herhaald verzoek en nadat zijne betrekkingen hier te lande verklaard hadden, dat zijn
langer verblijf »in de Turksche barbaarsche landen" zijne totale ruine zijn zou, hadden Hun
Hoog Mögenden hem eindelijk vergund huiswaarts te keeren
[Resol. Stat-Gen. 5 Aug. 1637.
Resol. Holl. 3, 4 Maart, 1Θ38). Eerst in 1639 kwam hij terug [Resol. Stat.-Gen. 28 Juli, 1638.
28 Jan.; 4 Juli; 3 Nov. 1639). Doch in 1641 was zijn post van orator of ambassadeur nog
altijd onvervuld, hoezeer de Prins en de Staten sinds lang goedgevonden hadden, dat aan
haga
een opvolger zou gegeven Avorden [Resol. Stat.-Gen. 8, 9, 17, J9 Maart, 1638), gelijk deze bij
zijn vertrek dan ook aan de Porte beloofd had dat geschieden zou: zijnen neef, den legenxpoor-
digen Secretaris cops, had hij als het ware ten pand van de vervulHng zijner belofte achter gelaten
[Resol. Stat.-Gen. 3 Nov. 1639. Resol. Holl. 3 Nov. 1639). In Aug. 1640 schreven Hun Hoog
Mogenden brieven naar
Constantinopel om zich te verontschuldigen, dat die toezegging nog niet
vervuld was
[Resol. Stat.-Gen. 9, 14 Aug. 1640). Aan haga's aanmaningen had het niet ontbroken
[Resol. Holl. 29 Maart; 18 April; 27 Juni, 1640. 28 Sept. 1641). ~ In de eerste dagen van
het jaar 1641 verscheen hier een Turksche
Chiaux om bericht te doen van den dood van Sultan
w0hat en de opvolging van Sultan ibrahim, met verzekering van de voortdurende vriendschap der
Porte voor dezen Staat. Hij sprak in het Turksch; doch
haga was tegenwoordig en beantwoordde
hem in die taal. Professor
goliüs zou de door den Chiaux overhandigde brieven vertalen. Maar
vooral drong deze Gezant aan op de benoeming van een nieuwen orateur der Nederlanden,
haga
werd gepolstof hij dén post andermaal <)p zich zou willen nemen. Hij was daartoe niet onge-

-ocr page 356-

. DES VADERLANDS. 277

De boop op vrede derhalve, die trouwens niet eens een wettige reden, al was het l()39--

1644.

ook slechts tot gedeeltelijke ontwapening zyn mocht, kon daartoe zelfs geen voorwendsel
leenen. Al had dan
Holland ook weder op de afdanking der öO compagniën, en op het
afschaffen der zoogenaamde serviciën of logiesgelden, die door een andere inrichting ver-
vangen zouden worden, aangedrongen ^, toch bleef deze Provincie daarop niet slaan, en
na van Zijne Hoogheid de toestemming bekomen te hebben, dat den Raad van State de
taak zou worden opgedragen om te voorzien in de misbruiken en omkooperyen in het
sluk van de monstering des legers liet men zich het behoud der krijgsmacht op den
ouden voet weder welgevallen en de Prins ving dadelyk met eenige Heeren uil
de Slaten-Generaal, daarloe gecommitteerd, de beraadslagingen aan over de plannen tot
den veldtocht van het volgende saizoen

Met de zekerheid dat de oorlog nog moest voortduren, en met den toeleg om den
strijd gaande te houden en de Keizerschen te verdeelen en van onze grenzen te ver-
wijderen hing het samen, dat nog altyd aan de
Zweden subsidie werd verleend. De zaak vau

... 1 r, I subsidie aan

Vooral voor den roep, die er van uitgmg, dat de Vereenigde Provmciën de Zweden Zweden.

ondersteunden, was deze zaak van gewicht: anders ware het iels zonderlings geweest,
dat de Republiek onderslandgelden van
Frankrijk aannam en een deel daarvan aan de
Zweden schonk, die toch ook van Frankrijk onderslandgelden trokken. Gedurende de
gansche tweede helft van het jaar 1641 en een deel van het volgende jaar werden
wederom op verzoek van den Resident
spiering ^ aanvragen van wegc Ilun Hoog Mo-

Dcgen, doch onder voorwaarde dat alvorens een fonds was aangewezen, waaruit zijn traktement zou
betaald worden:
Holland verlangde, dat zulks geschieden zou'buiten bezwaar van het Collegie ter
Admiraliteit te
Amsterdam {Resol. Stat.-Gen. 24 Sept. 1640. 11, 15, 17 Tan.j 2, 7, 16, 21,
25 Maart; 2, 3, 7 April; 16 Juli; 8 Oct. 1641. 6 Maart, 1642.
Resol. Holl. 8 Oct. 1641).
iiaga's wedde was niet altijd stipt voldaan. Soms was hij aan den Staat ongeloofelijkc sommen
in voorschot.

' AIÏSEMA, p. 787. 2 Hesol, Slat.-Gen. 10 Dec. 1641.

' Resol. Holl. 14 Dec. 1641. " Resol. Stat.-Gen. 18 Dec. 1641.

In don nazomer (1641) deed zich eenige moeilijkheid met de Zweedsche Regeering op. Hier
te lande werden twee schepen eener Zweedsche Compagnie door toedoen van
thomas loof, trou-
wens geen Hollander van oorsprong, aangehouden wegens een geschil, dat in
Zweden reeds was
Uitgemaakt. Dit werd hoog opgenomen en men nam daartegen represailles. Men achtte hier de
Kroon van
Zweden daartoe onbevoegd {Resol. Hall. 6, 23 Aug.; 18, 21 Sept.; 27 Nov.; 20Dec.
1641). — In het najaar (1641) leed
spiering te 's Gravenhage overlast van het volk. Hij werd
Ijeticht, door den opkoop van boter en den uitvoer naar
Vlaanderen deze waar duur gemaakt te
liebben. Nu werd hij op straat nageroepen en zijne woning bedreigd; ja door eenige burgers,
''ij gelegenheid van 's Prinsen terugkomst uit het leger in de wapenen, werd hij met luide kreteu

IH Deei, 5 Stuk. 45

-ocr page 357-

400 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639 —

1644.

genden tot de Provinciën gericht, dat zij de verschenen maanden van het Zweedsche
subsidie zouden aanzuiveren, en nieuwe zes maanden zouden toestaan De Resident
SPIERING voer, verklaarde de Raadpensionaris van
Holland, in zulke scherpe bewoor-
dingen en met zulke erge verwijten uit tegen de traagheid in het toestaan van gelden
aan
Zweden, dat hij, Raadpensionaris, op een beslissend antwoord moest aandringen,
hetzij toestemmend, heizij weigerend, opdat men eenmaal mocht welen, waaraan zich
te houden. Daii weder had de Resident te berichten, dat
Lunehurg en Brunswijk zich
met den Keizer verzoend hadden: nam nu
Zweden hunne ontslagen soldaten niet in
dienst, dan zouden dezen de krijgsmacht van den Keizer gaan versterken; doch daartoe
was geld, in één woord, de bydrage uit
Nederland noodig. In weerwil van dit alles
waren er steeds enkele Leden van
Holland, met name Haarlem en Delft, die niet
wilden bewilligen in de petitiën, door de Staten-Generaal ten behoeve van
Zweden ge-
daan. In het begin van Februari
(1642) scheidde de Vergadering van Holland en nog
was de tegenstand dier Leden niet overwonnen Hierdoor ontmoedigd, wendde zich
de Heer
spiering met zijne klachten tol de Slaten-Generaal. Tot zes of zeven maal toe,
zeide hij, was nu de zitting der Heeren van
Holland gesloten zonder besluit op de
subsidiën, en
Zeeland handelde evenzoo. Daar dezen Staat er zoo veel aan gelegen
was, dat de Zweden in het veld bleven, zoo vond hij zulk een gemis aan belangstel-
ling vreemd. — Op deze aanmaning volgde, dat
Holland weldra, nevens Gelderland,
Zeeland
en Ulrecht, de petitie, in Februari 1641 gedaan, inwilligde. Friesland en
Groningen bewilligden bovendien in de petitie van zes maanden subsidie, in Augustus
daaraanvolgende gedaan maar de maand Augustus van het jaar
1642 kwam, en nog
hadden de andere Provinciën in deze laatste petitie geen consent gedragen en dat
niettegenstaande
spiering tegen het midden van Mei, op het punt staande om eene reize
naar het Hof van
Stockholm te aanvaarden, er op aangedrongen had, om, als het ware,
niet met ledige handen van hier te komen. Men moest zich herinneren, had hg ge-

beleedigd en bedreigd. De schutters, namelijk, waren teJeurgesteld, daar zij spjerings rijtuig met
livreiknechten en zes paarden aanvankelijk voor dat van den Prins hadden gehouden.
Des wegens
beklaagde hij zich bij de Staten-Generaal. De Heeren van
Holland stelden order'op ontdekking
der meest schuldigen
{Resol. Slat,-Gen. 12, 25 Oct. 1641. aitsema, bl. 800).

» Resol. Siat.-Gen, 17, Julij 26 Aug.j II Sept.; 13 Dec. 1641; 18 , 27 , 29 Jan.;
27rebr.l642.
liesol. Holl. 23 Juli; 2 Aug.; 21, 28 Sept.; 8 Oct.; 26, 28 Nov.; 14 Dec. 164J.

2 Resol. Holt. 24, 30, 31 Jan.; 4, 5 Febr., 1642.

3 Resol. Stat.-Gen. 4, 25 Maart, J642. Resol. Holl. 12, 13 Maart, 1642.

^ Resol. Stat.-Gen. 3, 28 April; 21 Mei; 10 Juli, 1642. Resol. HolL. 3, 8 April, 9, 10, 16,
.29 Jub, 1(542.

-ocr page 358-

DES VADERLANDS.

zegd, dat de Zweedsche wapenen door ons toedoen in Duüschland gelokt waren, en
(lat op onzen raad geen vrede met den Keizer gesloten was, en bedenken, welke ver-
plichtingen wij aan de Zweden hadden: 'sKeizers plannen op de Oost-zee hadden zij
gekeerd en voor ons de verovering van
Maaslricht mogelijk gemaakt. De Stalen van
Holland gaven hem hét bedrag der door hen bewilligde gelden in klinkende munt op
de reize mede

Zoo de Resident gezegd had, dat het aan onzen invloed te wijlen was, dat de Zweden
nog geen vrede met den Keizer hadden gesloten, vergat hij, dal zulks ruim zoo zeer
aan
Frankrijks bemoeiingen loe te schrijven was. Maar dit belette niet, dat er lusschen
de Zweedsche en de Fransche veldheereii op Duilschen bodem sterke nayver heerschte.
De Graaf
de guébriand stond aan het hoofd van de troepen, die eerlyds door den Herlog

ica9—
1644.

Guébeiand

bernard van Weimar warén aangevoerd. Die veldheer nu zag in, dal, wilde hij, j®"
terwijl hij zich in het Brunswijksche ophield, deze zijne troepen niel onder de bevelen
van een Zweedsch of Duitsch opperhoofd zien overgaan, hij best zou doen, zoo hij zich
afscheidde en eene landstreek betrok, waar hij in het gerust bezit zijner manschap kon
blijven. — In de laatste week van het jaar 1641 diende de Fransche Gezant Ie 'ä
Gra-
venliage
een bericht in bij de Staten-Generaal, waarbij hij te kennen gaf, dat het leger
van Zijne Majesteit den Koning in
Duitschiaiid zich van dat der Zweden had afgescheiden,
meenende op die wijze met meer voordeel legen den gemeenen vijand Ie kunnen strijden.
Daartoe moest dat leger den Rijn overtrekken, ten einde in het Guliksche te komen,
weshalve hij Hun Hoog Mögenden verzocht, den Graaf
de guébriand, den aanvoerder
dier troepen, lot dien overtocht eene brug te verstrekken. Bovendien verzocht de Am-
bassadeur, dat de Staten zijnen Koning drie of vierduizend man zouden leenen, buiten
kosten van het land en zonder bezwaar van de onzijdige naburen. De Prins en de
meeste Provinciën waren geneigd dat verzoek gereedelijk loe Ie slaan: zij deden deze
gronden gelden, dat, bleven die troepen op de Oostzijde van den Rijn, zy juist dat
oord zouden uitpuilen, hetwelk wij steeds tegen de Hessische oorlogschatting hadden
beschermd, en voorts, dat in dat geval de Keizerschen en Spaanschen derwaarts zouden
gelokt worden, om
guébriand te bevechten. Doch Holland zag in, dat toe te laten,
dal zich deze veldheer met zijne troepen, door ons voortgeholpen, op het grondgebied
iJer onzijdigen, mei name den Keurvorst van
Keulen en den Hertog \an PaUs-Neubury,
hegaf, ruim zoo bedenkelijk was, aangezien zulks als eene schennis der onzijdigheid
kon aangemerkt worden, te meer wanneer het gepaard ging met het verstrekken van
krijgsbehoeften, ja van troepen uit onze krijgsmacht, al heette het ook, dat dit bij
leening geschiedde. Derhalve lielen de Gedeputeerden van
Holland aanleëkenen, dat

' aitsema, II, 836—839. liesol. Slat.-Gen. 16 Mei, 1642. Resol. Holl. 9, 10 Mei, 1642.

45*

ém

-ocr page 359-

1«39—

1644.

'5156 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zg niet instemden met het besluit om guébriand over den Ryn te helpen ^. Niettemin
ging de zaak door. Met de Hessen onder
eberstein vereenigd, behaalde guébriabtd een
belangrijk voordeel over den Keizerschen veldheer
lamboy ^ — Weinig tijds later ver-
zocht de Heer
de la thuillerie weder voor guébriand het gebruik van onze Lands-
ponten, die deze veldheer bij
Nuis noodig had. — Om den dienst van drie of vier-
duizend man uit onze armée lot versterking van
güébriands troepen op eene voor de
onzgdigen minder aanstoolelijke wijze te verkrijgen, sloeg de Fransche Gezant thans
voor, dat even zoo veel manschappen uit onzen eed en dienst ontslagen zouden worden,
om voor zes maanden in dien des Konings over te gaan Toen er van wege de Kei-
zersche Generaals
von Hatzfeld en wael klachten over deze zaak inkwamen, ant-
woordden de Staten, dat geene Nederlandsche troepen
guébriands legermacht versterkt
hadden; maar dat zij juist eenige compagniën hadden afgedankt, die het een ieder
vrijgestaan had in dienst te nemen, wie ze maar van noode mocht gehad hebben Κ —
Intusschen bracht het verblijf van
guébriand in het Keulsche de belangen van onze
ingezetenen en van onzen Slaat in die oorden in gevaar. Hem was van onze zyde bij
de bevordering van zijne tochten de voorwaarde gesteld, dat hij onzen handel langs den
Rijn niet mocht belemmeren ^ Desniettegenstaande kwam uit
Maastricht de klacht,
dat zijne troepen stroopten en plunderden tot voor de poort dezer stad toe, en dat het
guébriands voornemen was oorlogschatting van de landen van Overmaas te vorderen,
hetgeen de contributiën, welke Hun Hoog Mögenden daar hieven, vergdelen zou. En
de handel leed niet minder overlast. De Weimarsche soldaten'hielden de naar
Brabant
bestemde postboden aan en zetteden hun de brieven af, hetgeen ons van de Brabantscbe
zyde de bedreiging op den hals haalde, dat men, als dat niet verholpen werd, ook de
boden, naar ons land bestemd, zou ophouden. — Op de vertoogen, deswegens lot hem
gericht, antwoordde
guébriand bevredigend 6.

Dat de Prins van Oranje genoegen genomen had met den afstand van drie of vier-
duizend man aan den Graaf de
guébriand was wel een bewgs, dat hy niet voornemens
was in het volgende saizoen groote krggsbedrijven uit te voeren. Wanneer
Frankrijk
zich daarover beklaagde, kon hg zich daarmede verontschuldigen dat hij een deel zijner

' Rcsol. Stat.-Gen. 23, 27, 28 Dec, 1641. 1,2, Jan. 1642.

2 Mém. de Fred. Henri, ρ. 299—301.

3 Resol. Slat.-Gen. 10, 28 Febr.; 1 Mei, 1642. ResoL Slat-Gen. 29 Juni, 1642.
5
Resol. Stat.-Gen. 10 Febr. 1642. Secr. ÉesoL 11 Febr. 1642.

« Resol. Stat.-Gen. 3, 6, 14 Maart, 1642. In Mei kwamen hier over zee troepen mi Bretagne
aan, bestemd om guébriands krijgsmacht te versterken. Zij werden hem te scheep door ons land
toegevoerd
[Resol. Stat.-Gen. 22 Mei, 1642).

-ocr page 360-

DES VADERLANDS. ο9ί

1639—

380.

macht had afgestaan. Doch ook den Koning ried hij af, ditmaal eenige onderneming
in
Brabant aan te vangen, en hij gebruikte daartoe dezeq grond, dat de Stalen sinds
eenigen tijd bijzonder achterdochtig geworden waren len aanzien van de zich uitbreidende
macht van
Frankrijk^ dermate dat zij zich niet ontzagen Ie zeggen, dal de grootheid
van Zijne Majesteit den Koning van
Frankrijk hun schadelijker was dan die van den
Koning van
Spanje. Om deze achterdocht in slaap te wiegen, verklaarde de Prins het
raadzaam te vinden, dal de Koning liever veroveringen ging maken op
Frankrijks zui-
delijke grenzen. Inlusschen verbond zich Zijne Hoogheid, de Spanjaarden zoo bezig te
houden, dat zij gedurende de afwezigheid van den Koning niets in het Noorden legen
Frankrijk ondernamen, en tevens met zijn eigen krijgsmacht eene legerplaats te kiezen,
van waar hy den Graaf de
guébriand gemäkkelijk kon bijspringen — Er broedde in
Frankrijk weder eene samenspanning legen richelieu , en gelukte die, dan was de
Prins gereed om zich met
Spanje te verstaan, hetwelk, verklaarde hij weinig tijds laler,
hem en den Stalen, onder de hand, zeer voordeelige aanbiedingen deed

Naarmate het meer bleek, dat de Staten ongezind waren eene voor hen bedenkelijke
niachlsvermeerdering van
Frankrijk in de hand te werken, moest deze Mogendheid zich
meer beijveren om den Nederlanders elk voorwendsel te benemen, dal zij zouden kunnen
aangrijpen om in het aanstaande saizoen hun leger niet te velde te laten trekken.
Oorlogsplannen
Vandaar dal de Fransche Ambassadeur reeds met den aanvang van hel nieuwe jaar (16^2)
te kennen gaf, dal by last had om over de vernieuwing van hel subsidie te onder-
handelen Dientengevolge werden Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden gemach-
tigd, daar het aanbod van
Frankrijk tot hel samen beramen van krijgsplannen leiden
zou, een traktaat len dien einde strekkende op den voet van vroegere jaren te sluiten
De zaak ging echter den Franschen Gezant niet snel genoeg voort Inderdaad de
Provincie
Holland vraagde zich af, of hel thans het geschikte oogenblik niet was om
op het eindigen van den oorlog bedacht te zijn. Handhaafde zich hel tegenwoordige
regeeringstelsel in
Frankrijk^ dan was het te verwachten, dat de oorlog, onbepaald
voorlgezet, lol dit gevolg zou leiden,
Adii Frankrijk ruim zoo geducht werd, als Spanje
immer geweest was; kwam, daarentegen, dal slelsel ten val, dan was hel Ie vreezen,
dat
Spanje en zyn aanhang vredesvoorwaarden zouden welen te bedingen, die voor de
zelfstandigheid der Vereenigde Proviriciën en de eigenaardigheid van haren regeerings-
vorm bedenkelijk zouden zijn. Dus was hel zaak thans tol eenen vrede te trachten te ko-
men , nu RICHELIEU zich nog slaande hield en
Spanje zich op geenerlei voordeel, noch in

3 ïlesol. Slat.-Gen. 2 Jan. 1042.
5
Besol. Slal.-Gcn. 11 Jan, 1642.

' Lettres etc. du C" d'Esiradcs, I, p. 63, 64.
^ d'Esfrades t. a. pi., p. 77.
^ UesoL Slal.~Gen. 7 Jan 1642.

-ocr page 361-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1C39- liet Yeld noch in de raadkamer der Vorsten en Staten, kon verhèffen. Overeenkomstig
1644.

zulke overwegingen was de stap, dien de Gedeputeerden Holland den 14^en Januari
(1642) ter Generaliteit deden. Bij monde van den Raadpensionaris gaven zij alstoen in
bedenkiog, of het niet dienstig zou zijn den Franschen Ambassadeur te vragen wat er
Voorslag van was van de aangekondigde vredesonderhandelingen. De Koning had by de traktaten,
delingTü.^"'^^" '^®'· gesloten, onder anderen ook dit als beweegreden gesteld, dat zij strekten om
den vijand tol rede, dat is tot een goeden en billyken vrede te brengen. Zijne Majesteit
had ons dan ook telkens alle fagzonderheden medegedeeld betreffende de voorslagen tot
de onderhandelingen gedaan, en daar zelfs de aanmaning by gevoegd, dat wij gevol-
machtigden tot die onderhandelingen zouden benoemen. Intusschen verliep de tijd en er
waren stellige geruchten, dat er een dag tot de bijeenkomst bepaald was; maar van des
Konings kant vernam men dienaangaande niets. Gronds genoeg om die vraag tot zijnen
Gezant alhier te richten. — Hun Hoog Mögenden vereenigden zich met dit voorstel ^ —
Het antwoord van den Ambassadeur was, dat de Koning nog niets van een bepaalden
dag vernomen had: de bode van Graaf
d' avaux was nog niet uit Hamburg te Parijs
gekomen. Maar hy, Ambassadeur, had van dien Graaf bericht, dat de Gevolmachtigden
den Februari paspoorten zouden wisselen en dezen den Maart te
Munster

zouden verschijnen. — Hiermede vernamen de Stalen niet meer dan hun uit een brief
van den Resident
sghrasser aan Zyne Hoogheid mede uit Hamburg bekend was ge-
worden Ook was het den Heeren van
Holland er niet zoo zeer om te doen geweest
te vernemen wat er van de zaak was, als wel of het den Koning
ύάώ Frankrijk ernst
was om de aangeboden gelegenheid lot het sluiten van vrede aan te grepen. — Hoe
dit zy, de Slaten-Generaal besloten de Provinciën aan te manen om bedacht te zijn op
het benoemen van Gevolmachtigden en op het ontwerpen der instructie, hun te geven
Weldra bekwam de Fransche Gezant het voorzegde bericht nu ook
uit Parijs, met de
verklaring er bij, dat de Koning het zeer waarschijnlijk achtte, dat de vredesonderhan-
deling voortgang zou hebben, en de aanmaning tot ons gericht om tegen den gestelden
tyd gereed te zijn. Niettemin had de Koning het voornemen om den oorlog dit jaar
nog krachtig voort te zetten
\ Holland gaf aan de tot de Provinciën gerichte vermaning
in zoo verre gehoor, dat zij Gecommitteerden benoemde, belast met de laak om de
Inslruclie te ontwerpen, met name de Heeren van
mathenesse jagob de witt, bur-

» Resol Stat.~Gen. 14 Jan. 1642.
3
Resol Stat.-Gen. 24 Jan.; 7 Febr. 1642.

2 Resol Holl 15 Jan. 1642.
^ Resol Holl 30, 31 Jan.; 1 Febr. 1642.

5 Deze edelman avas door de Edelen van Holland onlanfjs in plaats van -wijlen den Heer van
soaiMELSDUK tot vertegenwoordiger ter Generaliteit benoemd {Resol. Holt, 16 Jan. 1642. Resol
Stal-Gen.
18 Jan. 1642).

-ocr page 362-

. DES VADERLANDS. 277

gemeesler van Dordrecht·, albreght rütj., peosionaris van Uaarlem; everard van 1639—
• 1644,

lodesteyn, oud-burgemeester van Delfi; jakob van broekhoven, burgemeester van

Leiden·, dirk de vlaming van oudshoorn, bürgemeester van Amsterdam·, simon van
beaujyiont,
pensionaris van Rotterdam·, albert sonck, Hoofdschout van Hoorn; meter
wtaughszoon proost
, burgemeester van Enkhuizen^ en den Raadpensionaris jakob gajs ^
Bleek het dus metterdaad, dal Holland aan de mogelijkheid van vrede geloofde en
zijne wenschelijkheid buiten bedenking stelde, te meer moest
Frankrijk er op uit zijn
om te weeg te brengen, dat men in dit jaar de krygsbedrgven niet staakte. Dus
gaf de Fransche Ambassadeur spoedig daarop bericht, dat hig nader order op het stuk
van het subsidie ontvangen had. Maar bij het bezoek, door Gecommitteerden bij hem
gebracht, bleek, dat' hy betreffende die zaak niets naders mede te deelen had. Slechts
had hij een aantal ponten te leen te vragen, het dubbel van hetgeen men te voren ver-
langd had, ten behoeve van
guébriands overtocht over den Rign bij Nuis Weder
slechts weinige dagen later verscheen de Ambassadeur ter Generaliteit met de mededeeling,
dat zijn Koning aan het hoofd van een leger in
Catalonië was getrokken, bovendien
had hij aan twee legers, het eene onder
hargourt, het andere onder de guighb, ten
laak gesteld om een veldtocht in de
Nederlanden te openen, zonder dat hij nog van het
leger van
hallier in horraine, en van guébriand in het Keulsche gewaagde. Welke
de strekking dezer mededeehng was, gaf de Gezant daarbij uitdrukkelijk te kennen,
daar hg er bij voegde, dat de Koning nu hg van zgne zijde zoo zeer naar den zin der
Stalen handelde (hoezeer de Prins len minsle geene ontwikkeling eener macht van twee
legers op de Noordelgke grens verlangd had), nu ook vertrouwde, dat zgne beste en
vertrouwdste vrienden het hunne zouden doen Hierop volgde van de zijde der Stalen-
Generaal de uitvaardiging van den last ter voltalligmaking der compagniën tegen half
April Doch de Staten van
Holland, alvorens op dezen last van Hun Hoog Mögenden Hollandάή^^ί
een besluit te nemen, vonden goed eerst het vraagstuk van de vermindering der militie vermin-

' O O O deriDg van mi-

«lal sinds Januari weder bij hen aanhangig was, tot oplossing te brengen Zoo bleek
op nieuw, welk een geest deze Provincie bezielde, en dat wel niettegenstaande het
nieuwe subsidietraklaat, met
Frankrijk gesloten, bekrachtigd was geworden De
Slaten-Generaal waren vaardiger om overeenkomstig de strekking van dat traktaat te
handelen, althans (en dat ofschoon de legerlasten van 1641 nog niet eens betaald waren)
besloten zij, den Prins te verzoeken, de ponten, sloepen en bruggen door den Raad van

' liesol. Holl, 5 Febr. 1642. 2 Secr. Resol. H Fcbr. 1642.

^ Resol Stat.-Gen. 14 Febr. 1642. Resol. Siat.-Gen. 19 Febr. 1642.

' Resol. Holt, 21,22,23,25,27.29 Jan.ί 12,13,21,27,29 Maartj 1,2, 3,9,11 April, 1642.

« Resol. Stat.-Gen. 10 Maart, 1642.

-ocr page 363-

ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

State' te doen sturen waar ter plaatse Zijne Hoogheid zulks verlangde i. Vóórdat half
April daar was en dus de tijd der voltalligmaking der compagniën was gekomen, deden
die van
Holland, door een vrg groot aantal buitengewone boven de gewone Gedeputeerden
vertegenwoordigd, bij monde van hunnen Raadpensionaris, eene voordracht ter Genera-
liteit betreffende de vermindering der krijgsmacht. Hiermede handelden zij naar het
advies der Edelen hunner Provincie en volgens de uitnoodiging, bij mondelinge en schrif-
telijke deductie door Gecommitteerden der Staten-Generaal den April in de verga-
dering der Slalen van
Holland gedaan, daartoe strekkende dat de Heeren van Holland
niets in deze zaak doen zouden, zonder de andere Provinciën daarin te kennen^. De
voordracht was van dezen inhoud: De Slalen van
Holland^ den overgrooten lasl in aan-
merking nemende, met welken hunne Provincie bezwaard was, hadden een middel ge-
zocht om haar eenigermale te ontlasten. Dit hadden zij gevonden in eene vermindering
der krijgsmacht, en diensvolgens stelden zij voor, dat alle compagniën te voet van 200
man zouden worden verminderd op löO, die van
ISO op 120, en die van 120 op 100
man. Derhalve verzochten zij de andere Proviciën zich met dit voorstel te vereenigen,
opdat die vermindering mocht geschieden volgens de Unie en met eenparigheid. Hunne
principalen, voegden zy er bij, beraadslaagden ernstig om een fonds te vinden, waaruit
de compagniën, voor zooveel hunne Provincie betrof, geregeld zouden betaald worden,
wanneer men eenmaal met juistheid weten zou, wat er eigenlijk benoodigd was, vermils
ihans meer dan een derde van het krijgsvolk niet in werkelijkheid, maar alleen op het
papier bestond. Werd deze goede orde ingevoerd, dan zou er veeleer meer dan minder
krygsvolk in den dienst van den Staat bevonden worden. En daar het noodig was, dal
ook de geldmiddelen voor de zaken der zee eenmaal goed geregeld werden, waarop de
Landprovinciën steeds aandrongen, zoo hoopten zij, dat eindelijk de middelen ingewilligd
zouden worden, die reeds door de Generaliteit waren voorgeslagen, ter voldoening van
's Lands verplichting jegens de Nieuwe Geuzen, ^ alsmede de egalisatie der middelen en .
hun eenparige heiEng. — Op deze taal antwoordden de Provinciën, dat haar de goede
voorzorg van die van
Holland voor de financiën hoogst aangenaam was. Zoo schenen

' Resol. Stut.-Gen. 31 Maart, 1642.

- liesoL Holl. 3, 8 April, 1642. Den April brachten de Gedeputeerden van Holland die

schriftelijke deductie van den 8''®" aan Hun Hoog Mögenden terug, en bij dezen werd besloten
al wat daarvan in hunne notulen stond uit het register te lichten, zoodat de zaak gehouden
werd als niet geschied
{liesol. Stat.-Gen. 19 April, 1642).

Aan onbetaalde premiën kwam nog toe aan de Nieuwe Geuzen eene som van 30,000» en aan
de Directeurs van het buitengewone convooi naar
Oosten en Noorwegen (die van jaar tot jaar
door de Staten-Generaal tot nader order gecontinueerd werden,
Resol. Stat.-Gen. 26 Maart, 1642),
eene som van 130,000 gulden
{Resol. Stat.-Gen. 1 Mei, 16^2).

560

1044.

r

-ocr page 364-

1039-

1044.

DES VADERLANDS. 361

zij niet ongeneigd om tot eene vermindering der militie over te gaan, gelijk ook de
Prins zieht ditmaal niet zoo afkeerig Yan die zaak betoond had ^, hetgeen zich wel met
zijne tegenwoordige gedachten liet r^'men. Maar niettemin verlangden de Provinciën
iets dat voor de handhaving van
Hollands zelfstandigheid in het beheer harer financiën
bedenkelijk scheen. Zij achtten, namelgk, dienstig vóórdat er iets bepaald werd, met
(ie Heeren van
Holland in conferentie te treden om het fonds te vinden, dat voortaan
tot stipte betaling der militie zou kunnen dienen, ten einde hare principalen, daarmede
bekend gemaakt, des te beter tot de vermindering gestemd mochten worden. — Ware
hiertoe besloten, zoo zouden de Heeren van dus oordeelden Hun Edel Mogenden,

verplicht geweest zijn aan de andere Provinciën rekenschap van hare financiën en der-
zelver beheer te geven. Maar de voornaamste reden zal wel geweest zgn, dat zij de
instelling van een vast fonds liever niet zullen gezien hebben, daar zulks de instand-
houding van een vrij talrijk leger tot beginsel gesteld, en het al of niet aanhouden der
geheele militie aan hunne vrye beschikking zou onttrokken hebben. Hoe dit zij, de
Hollandsche Gedeputeerden begrepen die conferentie niet zonder ruggespraak met hunne
lastgevers te mogen toestaan. Alzoo werd het nemen van een besluit nog gekeerd, en
goedgevonden dat de Hollandsche Heeren eerst rapport zouden uitbrengen. De Stalen
van
Holland meenden de conferentie met de Provinciën te moeten afwijzen, en besloten,
dezen het volgende antwoord te geven: Zij, Staten van , zouden voor de betaling

der militie, die ter hunner repartitie stond, zorgen, gelijk zij tot nog toe steeds gedaan
hadden, en hoopten dat de Provinciën, elk voor zich, even eens zouden doen en de
zaken daarheen zouden leiden, dat de vermindering der militie tot stand kwam, aan-
gezien zij, zoo die vermindering afgeslagen of op de lange baan geschoven werd, niet
zouden kunnen nalaten op nadere middelen ter ontlasting hunner financiën bedacht Ie
«ijn en besluiten te nemen zoo als zy ten meesten dienste van den Lande zouden
bevinden te behooren

Dit antwoord, door de Heeren van Holland, wederom met een aanmerkelijk aantal
l)uilengewone Gedeputeerden versterkt, in de Vergadering der Staten-Generaal gebracht,
leidde tot het verzoek, dat genen hun verlangen op schrift zouden stellen: dan kon
de zaak in den boezem van de Staten der verschillende Provinciën overwogen worden.
Aan dit verzoek besloten de Staten van
Holland gehoor te geven, zich .voorbehoudende
ΟΙΠ iDtusschen de zaak der vermindering ernstig-^te big ven behartigen \

Deze bemoeiingen ter invoering eener bezuiniging, die den legerhoofden, welke den

' ResoL Holl. 25 Jan. 1642.

' liemL Stat.-Gen. 12 April, 1642. Rcsol, Holl. 12 April, 1642.
' liesol. Slat,-Gen. 14, 17 April, 1Ö42. ResoL Hall. 14, 15 April, 1042.
Hl Deel. ä Stuk.

46

-ocr page 365-

400 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639 —

1644.

Slaat zooveel meer inaaschappen in rekening brachten dan zij bekostigden, niet aange-
naam kon zijn, gingen gepaard met beraadslagingen over het toeslaan van eene tege-
moetkoming aan Prins
willem wegens de kosten, op zijne huwelijksreize gemaakt, en
van een jaargeld lot zijne Hofhouding. — Reeds den lO'^^'» April, 1641, had
Holland
het voorstel gedaan om bij gelegenheid van 's Prinsen huwelijk een blijk te geven van
waardeering en dankbaarheid jegens het Huis van
Nassau, De Provincie Utrecht, die
meer dan eenige andere Provincie achterlyk was in het voldoen aan hare verplichtingen
ten aanzien van het zeewezen, was de eerste geweest om op dat voorstel haar toestem-
mend besluit in te brengen i. Een jaar lang was de zaak hangende gebleven, toen
tegen het einde van Mei, 1642, de Voorzitter van Hun Hoog Mögenden ze weder ter
sprake bracht.
Utrecht, herinnerde hy, had zich bereid verklaard hare quote te betalen
in eene som van 300,000 gulden tot bestrijding der kosten van 's Prinsen reize naar
Engeland, en van 00,000 jaarlijks tot zijne Hofhouding — In de Vergadering van
Holland, waar besloten was die vereering niet gezamenlijk met de andere Provinciën,
maar van wege
Holland alleen te schenken, en waar de meeste Leden de jaarlijksche
toelage op eene som van 10,000 gulden bepaald hadden willen zien, begreep men op
het tijdstip dat de vermindering der militie het ernstigst werd gedreven, dat die som
niet genoegzaam was »om de eer van het Land te bewaren in eene zoo gewichtige
aangelegenheid." Reeds was door de Edelen eene jaarwedde van 50,000 gulden voor-
geslagen, terwijl
Holland bereid was, hare quole te dragen in eene som van 500^000
gulden om de onkosten der huwelyksreize goed te maken

Thans, in Mei 1642, was het de tijd om ten aanzien van »de huwelijksche vereering
aan Zyne Hoogheid Prins
willem" tot een besluit te komen. Immers was de Prinses
MARIA van
Engeland door hare moeder de Koningin van Groot-Britannië zelve in dcil·
Haag
gebracht. Den Maart had de Engelsche Resident Hun Hoog Mögenden mede-
gedeeld , dat Zgne Majesteit de Koning, » om zijne groote toegenegenheid jegens dezen
Staat, en de achting, die hij denzelven toedroeg, te toonen," besloten had zijne dochter
herwaarts te laten komen, en dat de Koningin haar zou vergezellen
De ware oorzaak
echter zal wel de zucht geweest zijn om de Koningin
mi Engeland te verwijderen
op een tgd, dat Zijne Majesteit zelf begrepen had
Londen te moeten verlaten Reeds
den Maart kwam Hare· Majesteit in
den Haag aan. Tromp was, haar met drie

oorlogschepen naar Duins, te gemoet gegaan, en aan eén vereerend en luisterrijk onthaal

1 Resol. Stat.^Gen. 10 April; 20 Mei, 1641. 2 Resol. Stat.-Gen, 27 Mei, 1642.

3 ResoL Holl. 15, 18, 22, 25>.26, 29 Maart; 4, 9, 10, 14 April, 1642.
« Resol. Stat,-Gen. 2 Maart, 1642. ^ aitsema, p. 813.

Voorstel to t
cene ii huwelijk-
sche vereerÏDg"
aan Prins ATiLLTSM
te schenken.

Prinses makia
vaa
ΈηρβΙαηά
door hare moeder
hier te lande ge-
hraoht.

-ocr page 366-

DES VADERLANDS. 363

had Daar der Stalen besluit en vérofdeningen niets mogen ontbreken \ Ook de Prins ^ ig^Ï"

en de Prinses van Oranje, benevens Prins willem , ontvingen de gelukwenschen · van

Hun Hoog Mögenden, die bij deze gelegenheid besloten aan de jonge gemalin van Prins

WILLEM den titel van Koninklijke Hoogheid toe te kennen. Tot den tS^·^" Maart werd

de Koningin vrijgehouden

Weinige maanden te voren, in November 1641, was op voorstel van den president van

Hun Hoog Mögenden, toenmaals de Heer van sommelsdijk , een besluit betreffende Prins Prios willem

krijgt toegang tot

WILLEM genomen. Op grond dat aan dezen Prins het recht van opvolging in de waar- de gewiclitigste
digheden van Kapitein- en Admiraal-Generaal en van Gouverneur der meeste Provinciën jjnn^^alien
was verleend, en dat bij nu sedert geruimen lijd de vergaderingen van den Raad van
State had bijgewoond en in jaren toenam, werd besloten, dat de Prins-Stadhouder ver-

' Op het eerste· bericht van joachimi aangaande de overkomst van de Koningin en de Prinses
hadden ,de Sta ten-Generaal eene Commissie benoemd om met Zijne Hoogheid den voet harer
ontvangst te beramen. De Heer
van brederodt; zou' verzocht worden haar Ie Rotterdam te gaan
ontvangen, en daarna met de jachten (de trein van de Koningin alleen, zonder dien der Prinses,
was 300 personen sterk) naar
den Hang te vergezellen. De Prins, Stadhouder, verwachtte men,
zou Hare Majesteit zelf te
lleüevoetsluis begroeten. Op den ganschen Aveg, zorgden Hun Hoog
Mögenden, dat zij »heerlijk en magnifiek" onthaald weid. Ongelukkig werd de Heer
van bredehodi;
ziek. Alsnu begaven zich de Heeren terestein en vosbergen de Koningin te gem^et, terwijl deze
Heeren haar anders eerst aan de
Hoornbrug, uit naam der Stalen-Gcneraal zouden bcgroct'hebbcn.
liij hare aankomst in het »llof van Zijne Hoogheid in het Noordeinde" maakten Hun Hoog Mö-
genden en de Staten van
Holland en corps hunne opwachting, waarbij zij, bij de diepste hulde
aan de Vorstin, hunne eigene waardigheid in het oog hielden,
cats voerde het woord {Uesol.
Slal.~Ge7i.
23, 24, 25, 26 Febr.j 2, 3, 8, 9, 11 Maart, 1642. ßeso/.//o//. Π, 12,13 Maart, 1642).

- ResoL Stat.-Gen. 11, 12, 14 Maart, 1642. IlesoL Holl. 18 Maart, 1642. Mêm, de Fréd,
Henri,
ρ. 301—305. Terwijl de Koningin hier dus onthaald werd, en de deviezen bij· haar be-
zoek te
Amsterdam haar bijna afgodisch -vereerden (zie aitsema, 11, bi. 816, 817), bood de on-
gelukkige Vorstin, ten spijt van het verbod van het Parlement
{liesoL Holl 25 Juni, 1642.
aitsema, p. 815), hier te lande de kroonjuweelen ten verkoop aauj en verkwijnde hare moeder
Ie heulen. — In December 1641 had maria de medicis haren getrouwen raadsman den President
i^oif.Muix herwaarts gezonden, om der Staten voorspraak bij de Ilegeering van haren, zoon ter be-
koming van eenigen lijftocht. Daarop besloten Hun Hoog Mögenden hunnen Gezant te
Parijs
te gelasten, haar verlangen bij den Koning en den Kardinaal te bepleiten. Voorts antwoordden
zij den Heer coigkeux, dat wanneer deze tusschenkomst niet baten mocht (en om den Kardinaal
met te vertoornen, zou zij niet bijzonder krachtig zijn), zij bij de onderliandelingen over den
algeuieenen vrede hunne gevolmachtigden gelasten zouden, te
Munster haar voorspraak te zijn
{liewL Stat.-Gen. 19 Dec. 1641. 2 Jan. 1642. Besol. Holl, 20, 21 Dcc. 1641). Weldra had
^ij geen voorspraak meer noodig. Zij sfieri den Juli, 1642, en de Staten maakten hij hare
dochter een bezoek van rouwbeklag
(Resul. Stat.-Gen. II, 12, 23 Juli, 1642),

46"

-ocr page 367-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zochl zou worden, zijoen zoon tot de beraadslagingen der door hem voorgezeten Com-
missies over alle gewichtige zaken toe te laten, en hem alzoo de gelegenheid te geven
om »onder zijns vaders wakend oog in de wetenschap der regeering van den Staat
ullengskens ingewijd te worden, tot behoudenis en tot den dienst van het gemeenschappe-
lijke Vaderland, de rust van de regeering, het aanzien bij vrienden en het ontzag bij
vijanden." Toen dit besluit aan Prins
frederik Hendrik medegedeeld was, nam hij voor
den jongen Vorst het aanbod aan, met de verklaring dat hij altijd getracht had zijnen
zoon ten dienste van het Land op te voeden, en dat hij Hun Hoog Mögenden erkentelijk
was voor de vaderlijke zorg, die zy voor dien zoon droegen Κ

De jonge Prins, die dus in alle staatszaken ingewyd zou worden, zou zich ook in
dit jaar de gelegenheid gegeven zien om zich aan de vermoeienissen van het leven des
krijgsmans te velde te gewennen.

Den Mei werden de Gedeputeerden te velde benoemd, en tien dagen later eeo

zoogenaamd vry leger by en omtrent de schans van Voorn (aan het oostelyk uileinde
De Prins trekt van den Bommelerwaard) afgekondigd Nog bleef de Prins te 's Gravenhage. Toch
was bij het traktaat, laatstelijk den 8®'™ Maart met i^raiiAnjA; gelroffen, bepaald, dat hel
leger der Staten ten langste in het midden van Mei zou opmarscheeren om een belang-
rijke plaats van 's vijands land te belegeren en kon de Prins niet onkundig zijn, dal
Don FRANCISCO DE MELo, de Tor de Laguna, Graaf van Asmmar, die in de plaats van
den Kardinaal-Infant, den November 1641 overleden, lol Landvoogd was aangesteld, mei
een slerk leger naar
Frankrijks noordgrens was opgerukt Het was lang over het mid-
den van Mei, toen de Prins uit
den Haag verlrok, en in het leger eerst nog de Koningin
van
Groot'Brilanni'é had te ontvangen, daar zij het verlangen had te kennen gegeven
om ons leger te zien De Prins dan vertrok, nadat de Slalen-Generaal hem den
Mei vaarwel hadden gezegd, den Mei naar het leger, toen den dus drie

dagen te voren, de Maarschalk de guighe bij Honnecoürt geslagen was. Twaalfhonderd
man van het Fransche leger sneuvelden, en 2000 werden krijgsgevangen gemaakt

1 Resol. StaL-Gen. 12, 14 Nov. 1641. 2 Resol. Stat.~Gen. 14, 24 Mei, 1642.

3 AITSEMA, H, bl. 829.

Den 15·^=" Mei was de Hofmeester van den Koning van Frankrijk, de lieer de C«égy, den
voorspoed van *s Konings Λvapenen in
Catalonië aan de Staten komen verhalen {^Resol. Stat,~Gen.
15 Mei, 1642}.

ii Resol. StaL-Gen. 27, 29 Mei, 1642. Men zie de ontvangst der Koningin in het leger in d«^
Mém. de Fréd. Henri, ρ. 306, 307.

C AITSEMA, II, bl. 825. In de Mem. de Fréd. Henri, ρ. 306, staat weder eenc verkeerdedag-
teekening. Daar heet bet, dat de Prins den 25"®" Mei
den Haag verliet, en den 28""° in

1

-ocr page 368-

1039—

1«44.

DES VADERLANDS. 56S

De vesting des vijands, die men voorgenomen had, met ons leger, en dat in veree-
niging met troepen van
guébriand te belegeren, was de stad Gelder\ doch daar de
Keizerschen, onder
Hatzfeld , en de troepen van den Hertog van Lorraine sterk kwamen
afzakken, en men duchtte, dat zij zich met de Spaanschen onder
de melo vereenigen
zouden, om de troepen van
guébriand en de Hessen onder εβεκβτειγγ te verdelgen, zoo
achtte men het niet raadzaam onze hoofdmacht met een beleg op te houden en den
vijand alzoo de baan ruim te laten. Derhalve besloot men eene stelling in te nemen,
van waaruit men den vyand, zoo hy iets van hetgeen men vreesde, ondernemen wilde,
zulks zou kunnen beletten. Volgens dit plan stelde zyne Hoogheid
guébriand voor, zich van
den omtrek van
Nuis noordwaarts naar IJrdingen te begeven. Hij zelf trok den Juni
van
Voorn op, en weinige dagen daarna was hij te Botbergen, tusschen Rijnberk en
Orsoy verschanst. Herhaaldelijk hadden de Gedeputeerden te velde om geld moeten schrijven,
daar de legerlasten ongeloofelijk traag inkwamen ^
— don Francisco de melo vertoonde
zich in den omtrek van
Namen en de Demer Κ Dus scheen hij het op Maastricht gemunt te
hebben; doch daar deze vesting genoegzaam van garnizoen en allerlei voorraad voorzien
was, zoo kon men ten dezen aanzien gerust zgn. — Den Goeverneur van deze ;vesting,
Graaf
johan albert van solms, schenen de Staten van Holland in dezen tijd geen
blijk van groote ingenomenheid te geven, daar zy zich aankantten legen de vermeerde-
uoUand ver-
ring van het gezag van dezen zwager van den Prins en van zijnen invloed op hel leger. keuze^^^'v^Br^een
Graaf
willem van nassau , namelijk, was te Orsoy gestorven, en hiermede was het ambt Grootmeester ier

artillerie,

van veldmaarschalk opengevallen. Zonder iemands tegenstand werd deze waardigheid aan

leger aankwam. Zoo zou hij nog vóór de güiche's nederlaag uit den Haag vertrokken zijn, het-
geen zijn verzuim in de oogen der Fransche Regeering zooveel geringer zou gemaakt hebben.
Doch onze opgave steunt op de
Resol, Stat.~Gen. (27 Mei, 1642). Nog den 29'·'^" Mei wordt van
een goedvinden van Zijne Hoogheid melding gemaakt, als Hun Hoog Mögenden te
's Grnvenhage
zelf en niet per missieve kenbaar gemaakt (^Resol, Stat,—Gen, 29 Mei, 1642). Ook aitsema zegt,
dat de l'rins op Hemelvaartsdag de Hofstad verliet en eerst daags daarna aan de Schans
Yoorn
aankwam. De Hemelvaartsdag nu viel in dat jaar den 29''®" Mei in.

' Rcsol, Stat,-Gen. 6, 12, 19, 23, 26 Juni, 1642. Resol. Holt. 27 Juni, 1642.

2 In dezen tijd had in Luik de Spaansche party weder de bovenhand. De Koning van
Frankrijk zag geen kans aldaar eenen agent te houden. Dus spoorde hij de Staten aan, ter
vervanging van
lüz, die door de goedheid van Hun Hoog Mögenden, welke zijne schulden betaald
hadden, in staat was gesteld de stad te verlaten, er eenen agent van hunnentwege heen te
zenden, die dan met
gdébriand zou kunnen correspondeeren. De Staten benoemden jacob van
deh bcrcfi
tot die betrekking {Resol. Stat.-Gen. 17 Aug. 1641. 8 Jan.; 13, 14, 15, 22 Febr.; '
β Maart; 1 Mei, 1642.
Resol. Holl, 11 Apr. 1642).

^ aitsema, hl. 825. Me'm. de Fred. Henri, ρ. 307 , 308.

Ii

l!

s;

Ii

m

-ocr page 369-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^1044" brederode Terleend; maar nu moest deze Heer een opvolger hebben in

de bediening van Grootmeester der artillerie. De Staten van Holland bepaalden hunne keuze
op Graaf
maurits yan kassaü , en dat wel, zoo het schijnt, om hem op eene eervolle wijze
zijn Goeverneurscbap over
Brazilië te doen verlaten. De andere Provinciën echter hadden
een ander voornemen en in overeenstemming met den wensch van zyne Hoogheid ver-
langden zij den Graaf van
solms te benoemen. Die van //oZ/anii dit wetende, trachtten
de benoeming legen te houden, door te verklaren dat zij alvorens met den Prins over
de keuze geraadpleegd wenschten te zien. Doch de Provinciën bekreunden zich niet om
dit verzoek, door de verschijning van eenige buitengewone Gedeputeerden van
Holland
plechtig ter hunner kennis gebracht; zij gingen tot de verkiezing over, en aan de
Hollandsche Heeren schoot niets over dan de vergadering te verlaten en een protest in
te dienen. Daarenboven besloten zij legen hunne aanstaande vergadering onder de pun-
ten van beschrijving op te nemen, door wat middelen het ontzag van Hun Edel Groot
Mögenden in deze en diergelijke zaken beter zou kunnen worden gehandhaafd

Terwijl de Prins met de hoofdmacht van der Staten leger in die streken vertoefde,
bevonden zich de regimenlen van Graaf
Willem en hauterive in Staatsch-y/aawc/erew,
werwaarts zij door zijne Hoogheid gezonden waren om een waakzaam oog op al wal de
vijand in dat oord mocht ondernemen, te laten gaan. Inderdaad werd een aanslag van
de Duinkerkers op
Cadsand gevreesd.

In Maart (1641) kwam tromp den Staten-Generaal verslag geven van groote toebe-
ToelcgvanJen reidselen, door den vijand binnen de havens van Vlaanderen gemaakt, en drong hij slerk
lerscheu opatan-op de bespoediging der verplichte uitrustingen aan Dit luidde anders dan de taal,
Vh'amschePrins den Heer d'estrades tol rigiielieu deed voeren, te weten, dal de zeemacht
yens knjgsbe-Staten in dezen tiid onnoodig was op de Vlaamsche Kust. — Het was er den Prins

hoeften toe te σ i

voeren. l^y zynen toeleg om dit jaar weinig met zyn leger uit te voeren, naar het schijnt, ora

te doen een voorwendsel te hebben om zijne krijgsmacht, reeds verzwakt door den af-
stand van troepen aan
guébriand , noch te verminderen, door 6000 man, met een groot
aantal schepen, onder
tromp, op een tocht naar yi/ö/orccr. of Mworm te zenden, d*estrades
leende zijnen dienst om dit denkbeeld aan richeheu, die de onderneming, hoezeer mei
een ongelijk geringer bijdrage van schepen en troepen, zou hebben moeten ondersleunen,
smakelijk te maken; doch
righelieu liet zich niet overhalen, en verklaarde dal de Prins
zijne soldaten en de Slaten hunne schepen nuttiger konden gebruiken, zoo zij bleven
waar zij waren Hoogst bedenkelijk was hel vooral, onze kustschepen te vermin-

1 Resol Stat.-Gen. 2β, 28, 31 Juli; 1, 2 Au^;. 1G42. RcsoL lIolL 30, 31 Juli; 1, 2 Aug.;
26Sept.; lOct. 1642. ρ.623. 7l4.
aitskma, II, 1)1.848. = Resol. Siat.-Gcn. 13 Maart, 1642-

» Lettres etc. de d'Efilradcs, 1, p. (14, 05, 60, 07. Dat de Prins noodiy achtte den Graai
d'estrades ora bijzondere diensten te beloonen, blijkt uit ten voorstel der zes Provinciën, om

i !
ï f

!

I i'
1.4

$ i

-ocr page 370-

. DES VADERLANDS. 277

deren iü eenen lijd, dat de vijand niels lievet wenschle, dan de opstandelingen in 1639—
Ierland tegen het Engelsche Parlement uit de Vlaamsclie havens van al wat zij behoefden,
te voorzien. — Van hetzelfde oordeel over het gebruik der vloot als
richelieu wai-en
de Staten van
Holland met hunnen Luitenant-Admiraal i. — Vooral de Provincie Utrecht
bleef bij voortduring in gebreke, de Admiraliteit van Zeeland in staat te stellen, de
bodems, die ter harer repartitie stonden, uitte rusten Waar de vertrouwden van
den Prins zich uitlieten, gelijk
d'estrades deed, ontbrak het den tragen betalers van
de gelden ter uitrusting der kustschepen niet aan een voorwendsel. — Den Mei
klaagde
trosip op nieuw: van de 52 schepen, die op de kust tegenwoordig moesten
zijn, waren er niet minder dan de helft om de eene of andere reden in onze zeegaten;
ook was er geen bootsvolk, en dit zou te minder te bekomen zijn, als men wachtte
tot het tijdstip der uilrusting van de groole visscherij Het gevolg van dien toestand
was, dat er schepen der onzen door Duinkerkers in Engelsche havens gejaagd en in-
gesloten gehouden werden. De Vice-Admiraal
de witt werd gelast hierop order te Maatregelen
stellen — De Engelschen hadden alle reden om de Duinkerkers geene gelegenheid
Ie geven den onzen afbreuk te doen. Immers verzocht eene Commissie uit het Par-
lement de hulp van onze vloot om te beletten, dat uit
Duinkerken den opstandelingen in
Ierland mond- en krijgsbehoeften werden toegevoerd Zij verlangden, dat onze scheeps-
macht de partij van het Parlement zou steunen, in plaats van, hetzij door de zee te ruimen,
hetzij door dadelijke hulpbieding, den Ieren in de hand te werken. De tegenwoordig-
heid der Koningin in
Nederland^ de vermaagschapping harer dochter met· het Huis van
Oranje en de betrekkingen van Prins frederik Hendrik in Frankrijk gaven hun grond
genoeg een oog van achterdocht op het beleid onzer zeezaken te slaan. Hoe dit zy,
op het eind van de maand Mei scheen de kans gunstig, om den vijand, hoe sterk
zijne scheepsmacht ook wezen mocht, te beletten daarmede iets uit te richten. De
vijand, heette het toen, maakte 36 zware schepen en fregatten gereed en preste veel
volk. Met die uilrusting beoogde hij eene landing op ons grondgebied, zoo het scheen,

flezen tolonnel ))om zijn getrouwe en goede diensten in zaken buiten actie van den oorlog, op
Jen eenen of andereu voet te beloonen.''
Holland was daartoe niet te bewegen {Resol. Stat.-Gen.
3 Jan.j 15 Febr.j 24 Meij 29 Oct., 1642.). Eindelijk stond deze Provincie loc, dat hem 200
(julden per maand Averden uitbetaald uit de Fransche subsidiën, zoolang deze ontvangen zouden
worden
{Resol, Slat-Gen, 7 Nov. 1642.).

ï ResoL Holl. 18 Jan.; 4 Febr.j 12, 13, 14, 15, 18, 20, 21, 25, 26 Maart; 9, 14,
15 April, 1G42. 2
ResoL Stat.-Gen. 27 April; 4 Juni, 1642.

Resol Stat.-Gen. 3 Mei, 1642. Resol. Boll. 3 Mei, 1642.

^ Resol. Stat.-Gen. 14,'16 Mei, 1642. « ResoU Stat.-Gen. 1, 24>Febr. 1642.

-ocr page 371-

1639—

1644.

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

568

i f

mm.

r. Jnfi-vfïv.', ί.^Τί.^ΐ'·;'

1 Resot. Stat.-Gen. 30 Mei; 4, 5, 6, 7, 20, 27 Juni, 1642. Resol. Holt. 26, 27 Juni, 1642.
In liet eind van Juli ontbraken nog altijd zeven scliepen op de Kust, behalve de twee door
Utrecht uit te rusten. Toen werden twee Heeren naar Utrecht afgevaardigd om te bewerken, dat
er een einde aan dit verzuim mocht komen
[Resol, Stat-.Gen. 23 Juli; 6 Aug. 1642. ResoL
JMl.
29 Juli; 1 Aug. 1642).

Cadsand. Maar nog waren al die bodems binnen de havens. Als de onzen nu maar schepen
genoeg op de kust hadden, dan bleef en de geheele zee veilig, en die tocht was voor
den vijand onuitvoerbaar. Op deze overweging werd de aanmaning gegrond, dat er toch
vüor «ene strenge bezetting der Kust gezorgd mocht worden.
Amsterdam beloofde tol
dat doel het uiterste aan te wenden. Met het Collegie van het
Noor der-Kwartier ver-
slond zich de Admiraliteit dier Stad om een buitengewoon aantal schepen, negen boven
liet gewone getal, naar
Diiins te zenden, om van daar uit de voorgestelde taak te ver-
vullen, en zoo de vijand het waagde de haven te verlaten, hem te vernielen of te ver-
strooien. TROMP zou nu allen spoed maken, en twee Gedeputeerden der Staten-Generaal
gingen naar den Prins in het leger te
Voorn om hem te verzoeken Cadsand en om-
streken met meer krijgsvolk te verzekeren. Den lO^l®» Juni was
tromp in Duins; maar
hij vond er nog altijd slechts de helft der vereischte schepen, en van de door de Col-
legiën van
Amsterdam en het Noorder-Kwartier geleende bodems was de tijd, dat zij
in dienst bleven, beperkt. Die van
Holland beijverden zich, de noodige maatregelen
te nemen, dat de schepen zonder noodig te hebben van binnen te loopen ten minste
tot November in zee konden blijven. Met deze verordening vereenigde zich de Prins,
blijkens eene missieve uit
Botbergen. Alle Provinciën waren thans willig om hare ver-
plichting te vervullen; alleen
Utrecht niet i. — Weldra echter scheen het te blijken, dat
de uitrusting des vijands niet zoozeer een aanval tegen ons grondgebied, als wel eene
landing in
Ierland ter ondersteuning der opstandelingen ten doel had. In eene missieve
gedagteekend den S^®1» Juli (1642) schreef
tromp, dat achtereenvolgens twee vaartuigen,
met krijgsbehoeften geladen en naar
Ierland bestemd, uit de haven van Duinkerken
hadden weten te ontsnappen. Het laatste, een klein fregat met 18 stukken, was door
twee van onze schepen aangehouden, en al vechtende was het met moeite naar Oiient/e
ontkomen. Nog lagen twintig fregatten in het
Scheur, en daarenboven andere in de
haven zelve van
Duinkerken. — Hun Hoog Mögenden oordeelende, dat deze allen ook
wel naar
Ierland ter ondersteuning der opstandelingen bestemd konden zyn, wilden de
gelegenheid gebruikt hebben om aan het Parlement te laten voorstellen alle verkeer,
behalve door middel der paketboot, met de havens van
Vlaanderen te verbieden. Zoo
zou thans eenmaal, in het belang van i^w^e/awt? zelf, de blokkade der Kust door ^M^e/öwt/
geëerbiedigd worden. Tot nog toe, namelijk, werd door alle natiën, onder bedekking
der Engelsche vlag, krygsvoorraad naar
Vlaanderen gevoerd, en deze vond dan spoedig

-ocr page 372-

. DES VADERLANDS. 277

zijnen weg Daar Ierland ^, — en in het einde van Juli (1642) liet tromp nog tien Engel-
sche koopvaarders met mond- en krijgsbehoeften geladen en door een Engelsch oorlogschip
naar
Duinkerken begeleid, naar het vaderland opbrengen Doch thans vonden de
Staten vrijmoedigheid om
tromp te gelasten, alle schepen, van welke natie ook, zeilende
met of zonder Engelsch convooi en bestemd naar
Vlaanderen^ scherp te onderzoeken,
de contrabanden daaruit te lichten, en wie zich daartegen verzette, tot gehoorzaamheid
te dwingen — Maar de toestand was in
Engeland verward, en de onzekerheid welke
partij het ten slotte winnen zou, en wat elke partij eigenlyk op het oog had, was hier
te lande zoo groot, dat toen de Graaf van
Warwick, Admiraal van wege het Parlement,
de Staten welen liet, dat hij met 30 oorlogschepen in zee was, gereed om onze vloot
bij te staan, als zij in de Britsche zee mocht aangerand worden, men dit voor eene
onoprechte betuiging hield, die, zeide men, ook aan de Duinkerkers gedaan was

Als onverschillige getuigen verlangden de Staten die oneenigheden toch niet aan te
zien. Tegen het eind van Januari (1642) kwam er een brief van
joagiiimi, die op
zynen post was teruggekeerd ^, waarin te lezen stond, dat in
Engeland de eene zoowel
als de andere partij naar het einde der zwarigheden begon te wenschen, en dat velen
van mecning waren, dat die wensch zonder de tusschenkomst van eene onzijdige, mils
niet Katholieke Mogendheid niet wel vervuld zou kunnen worden. — De Stalen ant-
woordden daarop, dat onze Gezant zijne diensten tot dat einde zou mogen aanbieden,
en zich daartoe van de hulp van den Heer
van heenvliet, toen in Engeland aanwezig,
zou mogen bedienen. Doch de Staten Tan
Holland^ dezen Heer, als door den Prins
van
Oranje mét eene zending naar Engeland belast ß, niet onpartijdig genoeg achtende,
lieten bij dit besluit aanteekenen, dat zij geene machtiging hadden om toe te slaan,
dat iemand nevens joAcnmi met de taak der bemiddeling lusschen Koning en Parlement
belast werd, en zij verzuimden niet
joaghimi te verwittigen, dat hun de bemoeiing
van den Heer
van heenvliet in deze zaak niet aangenaam zou wezen 7, Z.oo bleek
Holland ongezind om eenige vooringenomenheid met den Koning by de aan te bieden

Het is de vraag
of er een Gezant-
schap naar
Enge·
land
zal gaau tot
beraiddeiiug der
geeehilleu tus-
schen Koning eu
Parlement,

■i
ί'
ι

JC39—
1641.

:· i

-ocr page 373-

400 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639 —

1644.

bemiddeling Ie dulden. Inderdaad was men hier te lande algemeen veeleer voor het
Parlement, welks zaak men als van denzelfden aard als voormaals de onze legen den
Koning van
Spanje^ beschouwde. De tegenwoordigheid der Koningin, die zich als eene
goede Katholieke gedroeg ', en het vermoeden, dat menig lid van het Hof van
karel I
lol het Katholicisme overhelde, maakten bovendien de Hollanders van de zaak des Ko-
nings afkeerig. Spoedig derhalve moest de Koningin bespeuren, dat er van de Stalen
weinig voor hare belangen te hopen was, en dat zij zich overdreven denkbeelden ge-
vormd had van 's Prinsen vermogen om de middelen van dezen Staat ten behoeve van
de belangen haars gemaals aan te wenden

Niet lang duurde het, of hel voorstel werd gedaan om eenen Gezant, bepaaldelijk
met de taak der bemiddeling belasl, naar
Engeland af te vaardigen. Dit geschiedde
den Maart (1642).
Holland^ voorzeker vreezende dat de bemiddeling de voldoening
van hel Parlement niet zoude bevorderen, was niet vaardig om zich op dat voorstel te
verklaren. Dus verzocht de President van Hun Hoog Mögenden deze Provincie, den
igden Maart, ten derden male ernstig, ten einde de onheilen te helpen voorkomen,
waarop de zaken in
Engeland schenen te zullen uitloopen, zich spoedig nopens eene
buitengewone ambassade derwaarts Ie willen verklaren. Later werd hetzelfde verzoek
meermalen herhaald en ook door den Heer
van der lek, lid van de Ridderschap van
Holland, alsmede door den Raadpensionaris van wege Zyne Hoogheid in de vergadering
der Staten van
Holland aangedrongen. Men voegde er de herinnering bij, dat toch
der Provincie
Holland zooveel aan den vrede en den welstand van Engeland gelegen
was, bepaaldelijk in dezen staat van zaken, »nu de Spaansch- en Pausgezinden
genoegzaam te onder gebracht en- de goede zaak de overhand had gekregen." Deze
drangreden wilde voorzeker te kennen geven, dat men niet, behoefde te vreezen, dal
door ondersteuning des Konings aan de Gereformeerde Religie afbreuk kon gedaan
worden. Hoe het zij, de Staten van
Holland begrepen, vóórdat zij tot een besluit
kwamen, eerst nog den Heer
joachimi af te moeien vragen, of de bemiddeling zoowel
als aan Zyne Majesteit, aan het Parlement aangenaam zyn zou. Er was reden, blijkens
de brieven van den gewonen Gezant 'zeiven, om daaraan te twijfelen Doch de Slalen-

3 Archiv, ρ. 25.

-ocr page 374- -ocr page 375-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— met name die van de Oosl- en West-Indische Compagnie, door hen zou worden

IC,44.

gehandeld; len vyfde, dat zg, zoodra zy aan de eene of aan de andere der partijen
onaangenaam bleken te zijn, terug zouden komen;^ten zesde, dat de kosten door de
Generaliteilskantoren zouden worden goedgedaan. In deze punten stemden Hun Hoog
Mögenden toe, terwijl zij bij het tweede nog deze bepaling voegden, dat onze Gezanten
de hand niet zouden leenen tot pogingen om het Parlement uiteen te doen gaan, en.

Gezanten be-eene week later werd de Inslructie vastgesteld, en de Heeren Willem boreel, pen-
Doemd,

sionaris van Amsterdam, en van renswoude, Gedeputeerde van wege het eerste Lid
der Staten van
Utrecht, verkozen, om zich nevens joaghimi van de taak te kwijten ^
Op deze wijze meende men verzekerd te mogen zijn, dat de invloed der Staten niet
tot liaodhaving van een willekeurig vorstengezag zou gebruikt worden, gelijk door het
houden onzer vloot in genoegzame sterkte op de Vlaamsche Kust gezorgd was tegen de
ondersteuning der Koningsgezinde opstandelingen in
Ierland.

Tot het zenden van een deel onzer vloot onder tromp naar de Spaansche wateren,
bestond te minder aanleiding, omdat er ernstig sprake was om op nieuw eene byzonder
daartoe bestemde vloot tot afbreuk van
Spanje ten behoeve van Portugal uit te rusten.
Tegen het einde der maand Januari (1642) was de bevelhebber der vloot, die in het
Betrekkingen vorige jaar naar Portugal gezonden was, hier terug, zonder iets belangrijks te hebben
met Portugal, yj^gefißfit ^ gu j^gjj besloot de binnengeloopen schepen te laten monsteren en af te
danken Doch de Koning van dat Rijk, zynen dank betuigende voor de vloot, die
hem ten dienst had gestaan, voegde daar de verklaring by, dat hij weder twintig schepen
verwachtte Tegelijk kwam de ratificatie van het met Koning
joao IV gesloten trak-
taat, dat derhalve ook door de Provinciën behoorde bekrachtigd te worden. Tevens zou
dan beslist moeten worden, of de Staten eenen Gezant naar
Lissahon zouden zenden
Boven bedenking was dit niet, en de Hollandschè Staatslieden, die al de moeilijkheden,
welke de betrekkingen met
Portugal stonden op te leveren, het best doorgrondden,
waren het minst vaardig om daartoe te besluiten ^ Toen de Provinciën tot de ratificatie
overgingen, verzochten de Gedeputeerden van
Holland en Zeeland aanleekening, dat zij
nog niet gereed waren, en dat de ratificatie niet geschieden kon, tenzij zij eerst naderen

1 Resol. Slat-Gen. 10, 12, 17, 26 Mei, 1642. ilesoLIML 8, 9,10 Mei, 1642. aitsejia , bl, 810.

2 Resol. Stat.~Gen. 23 Jan. 1642.

3 Resol. Stat.-Gen. 24 Jan. 1642. Resol. Holl. 24 Jan. 1642.

4 Resol. Stat.-Gen. 19 Sept.; 22 Nov. 1641. 23, 24 Jan. 1642. Resol. Holl. 23 , 28 Jan. 1642.

5 Resol. Holl. 17, 26 Juli; 20 Sept. 1641. 6, 13 Maartj 5 Juli, 1642. Resol. Stat.-Gen.
21 Maart, 1642.

-ocr page 376-

Iß39—

ir>44.

DES VADERLANDS.

last van hunne principalen bekomen hadden De raadzaamheid der uilriisting van een
nieuwe vloot achtte men, in weerwil van de groote kosten daarmede gemoeid, minder
aan twyfel onderhevig: immers was het in allen gevalle dienstig Poriwg'a/aan onzen Slaat
Ie verplichten, en aan dat Ryk onze macht te doen blyken. Vandaar dat reeds vóór het
midden van Februari (1642) besloten was, dat men weder een vloot van twintig groote
schepen naar
Portugal zenden zou, en wel voor acht maanden, te beginnen met April.
Men besloot dit aan den Franschen Ambassadeur mede Ie deelen, en door middel van
hem de Fransche Regeering te verzoeken, dat ook zij eene vloot uitrustte: het doel zou
wezen, gezamenlijk de Spaansche zilvervloot, die legen Juni te
Cadix verwacht werd,
te veroveren 2 Doch meer dan eene maand later kwam
Holland zelfs op dit besluit
terug, eerst verlangende nadere berichten van den staat van zaken in
Poriugal te be-
komen — Ten slotte verlangden de Staten van
Holland alvorens tot de bekrachtiging
van het traktaat over te gaan, dat de Koning van
Portugal de vrijheid van Godsdienst
aan onze ingezetenen in zijne Rgken zou verleenen, en ze niet langer van de bewilliging
van den Paus afhankelijk zou stellen^. Die vrijheid viel den onzen in Por/w^a/al dadelijk
oj) verre na niet ten deel. De Nederlanders, namelijk, die, met de'vloot overgevoerd,
in Portugeeschen krijgsdienst getreden Avaren, leden last van de OiEcieren der Inquisitie.
Bij openbare bekendmaking matigden dezen zich, in hel stuk van de religie, gezag over
hen aan. Tegen de^e poging kwamen de Stalen op, zich beroepende op de lusschen
de beide Regeéringen getrofl'cn kapitulalie, die de betrekking onzer ingezetenen in dien
vreemden dienst geregeld had. Tevens zorgden zy, dal de soldij hun stipter betaald werd,
en dat zij over het algemeen beter behandeld werden De ongunstige berichttn aangaande
die behandeling, en zulke eischen, als's Konings nieuwe buitengewone Gezant Don
Fran-
cisco de andrada de leitao
^, gelden deed, waren wel geschikt om zijne tegenwoordigheid
hier Ie lande bij de geringe gemeente halelijk te maken. Die eischen betroffen de veroveringen
der West-Indische Compagnie. Nu men hoop had opgevat op een vredelievend deelgenoot-
schap aan de onmetelijke Kolonie der Porlugeesche natie, was hel voor die Compagnie
<lc lijd niel om op te geven wat zij gewonnen had, noch voor de Staten om hunne
ondersteuning aan haar te onthouden. In October 1641 besloten dan ook de Stalen van
Holland het subsidie van ö00,000 gulden, en bovendien nog 700,000 gulden jaarlijks
aan de Maatschappij toe te zeggen en het punt van de verlenging van haar octrooi

' ResoL Slat.-Gen. 17 Oct. 1041. 20 , 22 Fcbr. 1642. Uesol. Holl. 14,15Maart; 3April,1642.

- liesol. Stat.~Gen. 12 Febr. 1642. ^ jiesol. Holl. 25 , 26 Maart; 3 April; 22 Mei, 1642.
^ Resol. Holl 4 April, 1642. s Eesol Stat.-Gen. 10, 17 Jiiui, 1642.

" Resol. Siat.-Gen. 10 Mei, 1642.

' llciol. Holl. 11 Oct.; 21 Dcc. 1641. 2, 10, 18 , 20 Dec. 1642.

575

.1
, (

.•i

Μ

m

-ocr page 377-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— bleef wel hangende, maar de verlenging zelve werd niet in bedenking genomen: het
was slechls de vraag onder welke voorwaarden het octrooi zou verlengd worden l. Wel
stond het bestuur van Graaf
maurits den Hollandschen Heeren op den duur niet aan,
en zouden zij hem gaarne door eene eervolle benoeming lot een ander ambt terugge-
roepen hebben gezien ®, doch men wanhoopte niet aan de mogelykheid van een beter
beleid. — En nu kwam de Koning van
Portugal met klachten aan, dat de West-
Indische Compagnie, in de maand Augustus 1641, met eene macht van 22 schepen
onder kapitein
jol, gezegd houtebeen, de Stad San Paolo de Loanda in Angola op de
Westkust van
Afrika, en het eiland San Tomé had ingenomen. Die machtsuitbreiding
beschouwde onze Compagnie als eene wettige verovering, en zij liet ze als zoodanig
gelden, waar zij op het toegezegde subsidie aandrong ter handhaving van hare nieuwe
)) conquesten" in
Angola en elders maar de Koning van Portugal begreep, dat nu
er een traktaat van bondgenootschap tusschen de beide natiën bestond, de Nederlanders
zich van geene oorspronkelyk Portugeesche bezitting uitsluitend voor zich zeiven mee?ter
mochten maken, en hij verlangde, dat de Staten het gepleegde onrecht herstelden en
de bedrijvers straften. Den Bewindhebbers der West-Indische Compagnie, in wier han-
den deze klacht gesteld was, moest het niet gemakkelijk vallen hunne handelwyze te
rechtvaardigen, daar zij opzettelijk en juist omdat het traktaat stond gesloten te worden,
last gegeven hadden om alsnog en tegen dat het op een verdeelen aankwam, dat voor-
deel op de Portugeezen te behalen. Daarentegen bleven zij niet in gebreke ook van
hunne zijde met grieven voor den dag te komen. De Porlugeezen, zeiden zij, hadden
in weerwil van het traktaat niet opgehouden zich als vijanden te gedragen: niet alleen
versterkten zij hunne plaatsen tegen onze Compagnie, maar ook pleegden zij vijande-
lijkheden te land en ter zee, en daaronder sommige »zoo enorm, dat zij veeleer over-
eenkwamen met eene beestelijke wreedheid, dan met een geregelden oorlog." De
Compagnie werd verzocht deze beschuldiging met de stukken te staven

Van de verbittering van het Haagsche volk tegen den Portugeeschen Gezant bleek
j)e Portugee-in den zomer van 1642. Misleid door een paardenkooper, had hij zich zeiven recht
rvèria^rvai/het verschaffen en den bedrieger in zijn huis gevangen gehouden. Het gemeen,

gemeen. ^^ klachten der vrouw van den gevangene opgezet, smeet bij den Gezant de

glazen in, en toen zijne bedienden zich daartegen te weer stelden, werd de deur open
geloopcn en hel huis geplunderd. De Heer
de andrada nam achter over den muur
de wijk naar het huis van den heer
schotte , lid van den Raad van State. De burgerij
moest in de wapenen komen, en de Heeren van het Hof van
Holland en dc Magistraal

' nesol. Hnll. p. 166, p. 262. 22 Nov. 1641. 4 Juli, 1642. p. 621, p. 713.
2 Zie liiervoor, 1)1. 366. " »
liesol. Holl. 18 Jan.j 22 Maartj 11 Juli, 1642.

4 Ucsol. Slat.-Gcn. 17 Md; 6 Juiiï; 17, 18 Juli, 1642. Resol. Holl. 2S Juni, 8 Juli, 1642.

-ocr page 378-

f" «

07i>

DES VADERLANDS.

van den Haag zich vertoonen, vóór de orde hersleid werd. De Stalen-Generaal, over 1639—

1044.

deze gebeurtenis verlegen, zonden den Gezant eene Deputatie om hun leedwezen te
betuigen. Zij drongen bij
Holland aan op vervolging der schuldigen, opdat op hel land
de smet niet mocht blijven kleven, dat men hier het volkenrecht, onder welks bescherming
de Gezanten stonden, niet lelde. Hel Hof onderzocht de zaak, maar eindigde met een
verbod van dergelijke balddadighedén. De belhamels, heette het, hadden zich uit de voelen
gemaakt; maar inderdaad ontzag men het volk, vreezende hel slechts tot nieuwe gewel-
denarijen uit Ie lokken — Van de uitzending der viool, om welke de Portügeesche
Gezant herhaaldelyk verzocht had, kwam dit jaar niets en zou ook later niets komen

Te béter konden derhalve de kustschepen in genoegzaam aantal op hun post en elk der-
zelven goed bemand bly ven. Dit bracht het zijne by tol de verijdeling der plannen, waarvan
de gemeenschap tusschen de Vlaamsche havens en de partij der Koningsgezinden in
Groot-
Britannië
en Ierland een deel uitmaakte. Zoolang de vrede tusschen de Vereenigde
Provinciën en
Spanje niet was geteekend, was er aan eene volledige opheffing van de
blokkade der Vlaamsche kust niet Ie denken. Doch die vrede had misschien plotselings
getroffen kunnen worden, wanneer het verraad legen
richeueü, in het voorjaar van samenzwering
1642 gesmeed, gelukt ware. Maar ook deze nieuwe samenzwering legen den g^aj..richklieu.
dinaal mislukte. Foktrailles, de vertrouwde van uenry d'effiat, markies van Cinq-
Mars,
het hoofd der samenzwering, was reeds naar om een verdrag Ie sluiten,

hetwelk de tegenstanders van righeueu, zoo zy hem uit den weg geruimd hadden, lot
eene met
Spanje bevriende staatkunde zou verbonden hebben. Ook de Hertog de
BOUILLOPT, neef van den Prins van Oranje, behoorde in weerwil van de genade, die hy
na zijne vroegere samenspanning bij den Koning en zijnen Minister gevonden had, mede
Lol de samengezworenen; zgne stad
Sedan zou op nieuw het middelpunt van den op-
stand worden. Dat in deze omstandigheid de aandacht zeer op den Prins van
Oranje
zeiven bepaald werd, en dat er den Kardinaal alles aan gelegen was, dat de Prins geenen

' aitsema, bl. 866. Resol Stat.-Gen. 31 Aug.; 1, 2, 29 Scpt.j 7 Oct.; 5, 8 Nov. 1642.
Rcsol. Holl. 29 Sept.j 11 Oct.; 26 Nov. 1642. Toen later in andbada's huis brand oalstaan was,
en bij die gelegenheid hem meubelen ontstolen waren, trachtten Hun Hoog Mögenden hem be-
hulpzaam te zijn in het bekomen van schadevergoeding en het vinden van eene andere woning
{Resol. Stat.-Gen. 11 Sept.j 7, 20 Oct.; 8 Kov. 1642). — Ook de Zweedsche Resident bleef nog
in den haat der Hagenaren deelen. Bij gelegenheid van den oploop tegen den Portugeeschcn
Gezant, werd ook zijne woning bedreigd. Hij beklaagde zich daarover, meenende dat het beste
middel om diergelijk geweld te voorkomen, in strenge stralTen tegen de daders zou te vinden
zijn
(aitsema, bl. 865. Resol. Stat.-Gen. 30 Sept.j 11 Oct. 1642).

- Resol. Stat.-Gen. 24 Mei; 6 Junij 1642. Resol. Holl. 1642, ρ. 622, 714.

^ AiTsEiiA, Jl, bl. 833—836.

-ocr page 379-

163 ο-

ι «44.

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

■ψ:

ι76

sleun aan zyne legeoparlij verslrekle, maar integendeel, len minste voor het oog der
wereld, onwrikbaar bleef bij de politiek, die van hem den trouwen dienaar der Stalen
en tevens den steun van zijn bewind in
Frankrijk maakte, het laat zich gemakkelijk denken.

In de brieven, gedenkschriften en onderhandelingen van d' estrades vindt men een
schrijven van den Kardinaal aan dezen kolonnel, gedagteekend den Ιο*^®·! Mei 1642.
Het droeg hem de laak op om te weeg te brengen,,dat de Prins van
Oranje hem, by
het uitbarsten der samenzwering, bewijzen van het voortduren zijner vorige vriendschap
gave. — Het moest blijken, dal de Hertog van
bouillon niet op den machtigen steun
van zijnen oom kon rekenen. Immers ware het anders geweest, zou zouden de samen-
zweerders alles hebben mogen hopen, en de Kardinaal zich ditmaal geslagen mogen
rekenen. Dus verlangde de Kardinaal door den Prins de verklaring herhaald Ie zien,
dat het voornamelijk zijn vertrouwen was op het beleid van dien staatsdienaar, hetwelk
hem met
Frankrijk verbonden hield, en hem de aanbiedingen van deed afslaan.

Ziedaar wal righelieu den Heer d' estrades in de pen gaf, om als door den Prins
beluigd naar
Parijs over te schrijven. Dit zou, erkent hij, te midden van den smaad
en de misduiding, die hij ondervond, eene goede uitwerking doen, en werd, ook dit
gaf hij niet onduidelijk te kennen, door des Prinsen belang en eer gevorderd. Tegelijk
deed hij
d' estrades verstaan, dat de toestand, waarin guébriand zich bevond, de on-
dersteuning van het Siaatsche leger noodig maakte. Dus liet hij den Prins verzoeken
zich met zijne troepen naar den
Rijn te begeven ten einde zich, wanneer zulks noodig
zijn mocht, met
guébriand te kunnen vereenigen. Op deze wijze, mag richelieü hierbij
gedacht hebben, was de Prins mei zijn leger eenigermate buiten het bereik van de
kwalijkgezinde Franschen, welke misschien op zijnen sleun durfden rekenen. Geld,
schrijft de Kardinaal ten slotte, behoefde
d' estrades niet te sparen, als hij daarmede
personen winnen en vaardig maken kon om de verwezenlijking van hetgeen de Kardinaal
hoople, te bevorderen

Vier weken later schreef d' estrades den Kardinaal terug, dat de Prins van Oranje
hem voorgekomen was den aanslag van ginq-mars te verfoeien. Hy meende hem
te kunnen verzekeren, dat zijne Eminentie op 's Prinsen vriendschap kon rekenen, en
dat deze niet in gebreke zou blyven zich bij alle gelegenheden op de gunstigste wyze over
hem uit te laten. Wat de beweging van het Nederlandsche leger in de richting van
de troepen van
guébriand aanging, ook deze zou naar den wensch des Kardinaals plaats
grijpen. Geld had hij niel noodig gehad om gedaan te krijgen wat zijne Eminentie ge-
wenscht had dal geschieden zon

' d'estrades, Lettres etc. p. 67—70. Op bladz. 69 zal in plaats van mon avantage en mon
honneur
gelezen moeien worden: son avantage en son konnenr. Met den Keizerlijken Generaal
axtl,
in liet vervolg; van den brief, zal wel Hatzfeld bedoeld zijn. ^ d'estrades, p. 72—7-i·

-ocr page 380-

. DES VADERLANDS. 277

Uil 's Prinsen Gedenkschriften Y^eieo. wij, dat toen Zijne Hoogheid Ie Bolbergen was 1639—

1644,

aangekomen , güébriakd hem aldaar een bezoek kwam brengen, en dat hy zelf dezen
Franschen Generaal weinig dagen later te
Urdingen bezocht. Hier bevond de Prins
zich den 18''®° Juli, den dag
Tan welken eene Instructie dagteikent, met welke hy op
dat tijdstip raadzaam vond den Graaf
d'estrades naar het Fransche Hof af te vaardigen.
Als de Kardinaal, dit hield die InsLructie in, in ongenade gevallen was, en zoo ziek, als
de jongste brieven meldden, moest de onderhandelaar verklaren, dat de Prins geen ver-
trouwen kunnende vestigen op nieuwe ministers, die toch misschien meer Spaansch dan
Fransch zouden zijn, de zeer voordeelige aanbiedingen, die de Spanjaarden den Staten
en hem deden, zou aannemen. Doch genoot de Kardinaal altijd 'sKonings gunst en
was het bewind hem toevertrouwd gebleven, dan zou d'estrades Zgne Eminentie ver-
zekeren, dat de Prins alles zou afslaan wat hem was aangeboden geworden. Ook zou pg pj.i„g ^^^
bij Zijne Majesteit smeeken, om zijnentwil het leven van den Hertog
de bouillon te ^^^^^ leveTvan
sparen en hem met eeuwigdurende gevangenschap te straffen, opdat hij het bloed van eamenzwe°
zijnen neef ten minste niet op een schavot gestort mocht zien. Maar den Kardinaal
ring betrokken is.
moest de onderhandelaar nader te kennen geven, dat de Prins zich gelukkig zou rekenen,
zoo hij van den Koning verwierf, dat zijn neef, tegen den afstand van
Sedan, in vrijheid .
gesteld werd, en dat aan zyne zuster, 'sHertogs moeder, de waarde dezer Heerlijkheid
vergoed werd, daar haar bruidschat en weduwegift aan de vestingwerken dier stad te
kosle waren gelegd. Als ten loon voor dezen dienst zou
d*estra.des den Hertog de
RICHELIEU Verklaren, dat de Prins er luide voor uitkwam, dat al de vyanden van den
Kardinaal ook de zyne waren — Zoo was thans de Hertog van
bouillon als een
gijzelaar en pand van 's Prinsen trouw in de handen van den Kardinaal.

De Graaf d'estrades sprak den Koning te Livry, Zijne Majesteit toonde zich toen
zeer verbolgen op den Hertog
van bouillon, die, zeide hij, den Hertog van Orlèans
en GiNQ-MARS had verleid, en, als de hoogst schuldige, het hoofd verbeurd had. Hierop
antwoordde
d'estrades, dat het wel hard voor den Prins van Oraw/e zijn zou, het bloed
van zijnen neef op een schavot te zien stroomen, terwijl hij zelf zijn persoon en de
krijgsmacht der Stalen waagde om zijne Majesteit gewichtige diensten te bewijzen:
cinq-
mars,
voegde hij er bij, had bouillon verleid met de valsche voorstelling, alsof des
Kardinaals rijk uit was, en de Koning zich weldra van hem outdoen zou, en ten slotte
schroomde de onderhandelaar niet te dreigen dat, zoo de Koning
bouillons leven niet
spaarde, noch de straf op het hoofd van
cirq-mars deed neder komen, de Prins voor zich

' »'estrades; p. 76, 77. De brieven van den Prins aan den Koning cn den Kardinaal in de
Lettres etc, van den Graaf d'estrades (p. 78 en 79) zijn onecht, en opgemaakt uit de voorgaande
Inelrnctie en den inhoud van den brief van 4 Sept. (ρ. 79 en volg.). Zulks blijkt voldingend
uit de
Archiv, de la Mais, d^Orange, waar (Τ. IV. ρ. 53 en 54) de échte brieven gevonden worden.

III Deel, ö Stuk. 48

-ocr page 381-

400 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639 —

1644.

en (lè 'Staféïi de aanbiè'dingeri van 'Spanje zou aanneüien. Hierop antwoordde de Koning
niets; ï?naar hij liet Iwée ^ijüer nninislers ¥óëpéh; hield mét dezen twee ureü läng raäd,
'en Vei'klfä'riie daarna, dat hij orri den wil vali deü Prins van
Oranje het leveii van
bouillofi zou sparen, 'en ginq-mars zóü laten vonnissen. De Kardinaal betuigde de
lèVendigsXe etkentelijkheid voor 's Prinsen gedrag Ie Èyne'n aanzien, en verzekerde dal
ook hy zou zorgen, dat zijnen neef g'enade geschiedde, hetgeen dezen zonder de' voor-
spraak van zijnen oom nimmer ten deel zou gevallen zijn. Toén intusschen
μα,ζακιν
was 'binhengetreden, herhaalde hij de sterkste uitdrukkingeti om te kénnen Ie gevén,
dat hij, ter betooning van zijne dankbaarheid, ailes Voor 'den Prins van
Oranje ovér
"had. — Weldra werd het verdrag met den Hertog
de bouilLon geteekend, waarbij déze
Sedan aan den Koning overgaf. Zijne moeder beleefde de uitvoering dë^ér voorwaarde
niet 'ineer: zij kwäm te overlijden, ïoen
b'estradbs op hét pii'nt slohd, om zich op last
van'den Kardinaal iiaar
Sedan te begeven, ten einde 'de overgave dézer plaats in 'sKo-
nings handen te bewerkstelligen i.

In het begin der riiaand October (1642) werd d'^strades 'door deft Kardinaal ide
RiGHELiEu naar Holland teruggezonden 'iriét dén last om 's Prinsen ware geizihdh'eid be-
IreiTende eenen tóét
Spanje te sluiten vrédé te 'doorgronden en Zijner Hoogheid te
verslaan te geven, 'dat
Fränkrijk in geenén vrede bewilligen zou, téWzij Spanje haar
voldoening gegévén had op He punte'ü, bij hel'traklaät van 15 April, 1634, 'ópgésötótl,
en wièr aanneming de Staten zich vérbonden haddén mede van
Spanje te zullen vor-
deren, alvorens zij zeiven vrede met deze Mogendheid sloten Voorts zou
d'estrades
den Stalen en den Prins legen hét volgende jaar de hulp van guébriands legér aan-
bieden, ten einde hun eene -plaats ih handen te 'doen vallen, die hun hét bezit vaa
Maastricht zou kuiirién verzekeren, ^bpdat zij ttiet te meer verlroüwen het behoud dezer
vesting bij den eenmaal te sluiten vrede zouden vermogen te eischen

'Zes weken hier was de Kardinaal de righelieu gestorven. In het begin van November
(1642) was de Fransche Ambassadeur üit
den Haag vertrokken om een uitstap naar
FrankHjk te doen. ^Hij kreeg van de Stäten den last méde, dat hij voor het jaar 1645
op 'een ^i"uimén geldëlijken bijstand zou Sandringen. Bewijs genoeg, dat Hun Hoog
Mögenden in het dérikbeéld van dén Kardinaal 'traden
oth de vijandelijkheden ten raiösle
üog hét volgende jaar voort té zëtten t Doch den IS''^» December gaf
hun de Secretaris
'van hét Franschë GeZantséhap hét'bericht väü dés'Kardinaals dóód, (lën 4'iendier inaand

> d'estkades, p. 79—85. Archiv: de la Mais. d'Orange, T. IV. p. 59, 60, 68.
2 Zie hiervoor, D. III, St. IV. bl. 745, 746. -
aitsema, II, ·Μ. 96. » d'esxhades, p. S5—88.
^ Resol. Stat.-Gén.'SI Oct.j 3 JVov. »1642. De Gezant kreeg ibij 2ijn vertrek, hoezeer bij be-
loofde terug te'kötnën, de som van 6000 gulden, 'als ieöne erkcfltenis Vöor het den 8®'®"
Maart,
1642,'gesloten traktaat. Zijn Sécretaris brasset ikreeg'600 golden.

-ocr page 382-

1C39—

1644.

DES VATERLANDS. 379

voprgeyjilleö. l^e Kpnjpg voegde jjij dat bencht de verzekering, dat bij aan zijne oude
gevoelens getrouw bleef en |]et yfelzijn zijner bondgenpolen zou Wijven beharligen.
Vooras liet |iij (|pn St^fei^ de o^^le me^eijeelen, door hem op het bestuur van zijii| Rijk
gesteld. — Twee dage|4 l^tef b^gloten Hun ^oo^ Mögenden den Koning voor die niede-
deeling dank te zeggen, met de verzekering, dat zy van hunne zijde mede het >yeder-
zijdsche >yelzijn zouden blijven zoj?ken. |funnen Gezant te
Parijs gelastten zij den
Kardinaal
de gplpk te wepschen met zyne aanstelling als hoofd van 's Ronings

Raa,d, en hem te kennen te geven, dat zy op» zynen goeden wil en zyne toegenegen-
heid voor dejse Landpn, jen reeds dadelyk pj) ^ijpe bereidwilligheid pm het door hunnen
Gezant op nieuw verzophte subsidie toe te staan, rekenden

Mazarin tot rigiielieïj'3 opvplger kiezende, had lodev^jk XIII op het duidelijkst te
kennen gegeven, dat hij de staatkunde van den overleden staatsdienaar gemoedigd voort-
zette. Eene verandering van stelsel zou eene erkentenis geweest zyn, dat de weg, op
welken hij
righelieu zoo lang gpyplgd was, epn verderfplijlp weg ge>yeest was, en
dat het bloed, onlangs nog dat van
ginq-mars en de tuou, tot handhaving dier staat-
kunde vergoten, voor eene verkeerde zaak was opgeoiTerd. Z,ulk eene erkentenis was
onmogelijk, vooral ook tegenover de onmiskenbare gevolgen van
righelieu's staatkunde
ter verhooging van
Frankrijld aanzien en macht in Europa.

Na zijne bemoeiing om het leven van zijnen neef aan de wraak van righelieu tp
onllreliken, en bij zijne bezorgdheid ovpr ^dep steeds bedenkelyken toestand van ^w^e/onrf
en over de gevaren, die den vader zijner schoondochter bedreigden, laat hel zich
denken, dal de Prins van
Oranje niet van zins was om nog veel met het Staatsche
leger uit te voeren. — In zijne
Gedenkschriften meWt ,4,6 P»"'"«, dal het in dit bijna

verloopen saizoen nog slechts ziine zorg was om de veiligheid van guébriaivd en ziin '^S®'"

' "·■ ·' Ρ ' ' ί J ; & b , I, . J Kijn weder over.

leger Ie verzekeren. Deze Fransche Marschalk, zegt hij, kon niet lang meer blijven
in het oord, waar hij gelegerd w^s, daar de levensmiddelen aldaar uitgeput raakten.
l)us hel hij, vóórdal hij zelf zijn leger opbrak, door den Franschen' Gezant, loep ,in
ons leger, naar
guébriands plan vernemen. Het g^evol^ van het g^eenschap{)elijk
beraad was, dat deze veldheer van
Urdingen opbrak, en zich by Nuis nedersloe^ om
deze plaals en
Duren eenigermate te versterken. De Prins toefde zoolang in zyn tamp
loldal hij dit werk voltooid had. Zijne tegenwoordigheid aldaar moest dienen om
Hatzfeld
af te schrikken van elke poging om guébriaivds opzet te storen. Daarna, en om Ie

• > ■ 1. i»! ,ö ρ i„i m,., .1·) i. ' γ *ΐ'η· · vviuk'; < ij. ■

verhoeden, dal ook de Generaal de fontaine geenen aanval op de Fransch-Weimarsche

t ,...>, ί i. · ö i (),' ft •'.·)|ΐ:)ίΐ t>.>:l K-·: (·

krijgsmachl doen mocht, vertrok de Prins den 16^®" September van Botbergen naar

· ■ !. 1 » li' .'( *·'>«»Γ^ ί - ϋίί'βηη al·.

QUKBHIAKD»

(jennep, alwaar hij achl dagen loefde. Deze beweging moest strekken om de ροηταινκ
op zijne hoede ,te .doen zijn, dat .hij Brabanf niet open liét legen mogelijke 9^(lerne-

' ResoL SiaL-Gen. 8, 11, 13, 15 Dec. 1642. Resol. Holl. 13, 17 Dcc. 1642-

48*

-ocr page 383-

1039—

1644.

580 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

raÏDgen van het Nederlandsche leger. Na verloop van die acht dagen Irok de Prins
langzaam naar
Oosienvijk, waar hij vernam, dat de Spaansche bevelhebber den oever
der
Maas verlaten had en in het hart van Brabant, aan de Demer, was aangekomen.
En toen nu
guébriand, na Nuis, Duren en Kempen bezet en wel versterkt gelaten
te hebben, naar
Wezel getrokken was om daar den Rijn weder over te trekken
meende de Prins zijn doel bereikt te hebben, en waren ook de Staten van oordeel,
dat alsnu al de plannen, te
Bolbergen beraamd, en die te pas zouden gekomen zijn,
zoo de Keizerlijke of Brabantsche legermacht iets tegen
guébriand of den Prins zeiven
had ondernomen, vervallen waren. Voor nieuwe plannen, begrepen zij, was hetsaizoen
te ver verloopen: anders toch mocht het leger door ziekte slechts verzwakt worden der-
mate dat hel minder bekwaam zou zijn tot den veldlócht van het volgende jaar. Dus
gaven zij Zijne Hoogheid in bedenking om de troepen op het spoedigst hunne garnizoenen
te doen betrekken, welk denkbeeld bij den Prins geen weerspraak vond — De
Fransche Gezant had aangenomen, den Graaf
guébriand te schrijven, dat hy bij zynen
tocht over
Wezel op behoorlijken afstand van onze grenzen bleef. Doch nu vernam
men, dat hij, in plaats van bij
Wezel de brug over te gaan, zynen vreg genomen had
naar de Voogdij van
Gelder en voorts naar den Maaskant, en van hel gedrag zyner
troepen in dat oord verspreidde zich zulk een ongunstig gerucht, dat de bewoners van
het platte land aan de oostzijde van den Rijn, tegen dat die troepen daar zouden ver-
schijnen, naar de garnizoensplaatsen van Hun Hoog Mögenden vluchtten. Zoowel hee-
renhuizen als kloosters hadden in
de Voogdij en bij Xanlen den moedwil der soldaten
moeten verduren. — De Staten vreezende, dat hunne beschermelingen, beoosten den
Rijii^ aan diergelijke »onmenschelijkheden" bloot zouden staan, stelden den Prins voor,
bij het opbreken van zijn leger een goed getal ruiters te zenden om allen overlast te
keer te gaan Werkelijk vernam men sedert van geen ongemak, door de troepen van
Ons
leger op-GUÉBRIAND in dat oord teweeg gebracht, en den Oclober was ons leger opgebroken,

en twee dagen later werden de Prins en zijn zoon te 's Gravenhage verwellekorad
Holland had de noodzakelijkheid erkend, dat de compagniè'n vóór zij uiteengingen,
gemonsterd werden; maar ten slotte was deze zaak aan het goedvinden van den Raad
van State overgelaten

Op dat Nederlandsche leger, thans werkeloos in de garnizoenen, sloeg de partij dei
Konings in
Engeland begeerige oogen. Kon daarvan een deel, kon ten minste het
Britsch bestanddeel van dat leger overkomen en hunnen Koning ten dienste slaan, dan,
zoo dachten de Koningsgezinden, zou deze Vorst zijne tegenstanders spoedig tot rede

' Mém. de Fréd. Henri, ρ. 310—312. Resol. Stal.-Gen. 30 Aiig.j 17 Sept.3 2 Oct. 1(542.
Resol Holl. 2 Oct, 1642. 2 jißgoi Siat.~Gen. 3, 6, 8 Oct. 1642.

i Resol. Stat.-Gen. 7 Oct. 1642. ^ Resol. Stat.-Gen. 7,8,13 Oct. 1642. Resol. Hall. 6 Oct. 1642.

gebrokcu.

-ocr page 384-

. DES VADERLANDS. 277

gebracht hebben. De Prins van Oranje, door de Koningin van Grool-Britannië daarloe 1Π39—

. 1644.

aangezocht verlangde oogluikend hel vertrek van officieren en manschappen toe te

staan. De Staten yan JJolland, daarentegen, ongezind om den Koning van Groot-Britanniê
lot het bekomen van een onbeperkt gezag in de hand te werken, en minstens eene
strenge onzijdigheid tusschen de in
Engeland strijdende partijen in acht genomen wil-
lende zien gingen zooveel mogelijk den overtocht van soldaten, in dienst van onzen
Slaat, naar
Engeland tegen. '

Wat zou bij den bestaanden toestand van zaken het Gezantschap der Staten in Enge- ßg Ambassade
land hebben uitgewerkt? Had het zich bij den Koning vervoegd, zoo als het plan was opglhouS?^""'
zulks zou ongetvFÏjfeld uitgelegd zijn geworden als een bewijs dat de Staten op de hand
van den Koning waren, en hiervan wilden de Stalen van
Holland zelfs den schijn ge-
meden hebben. Bovendien van beide zijden, zoo van die des Parlements als van die
(les Konings, werd aangedrongen op het sluiten van het of- en defensief verdrag, waar-
op vroeger hoop was gegeven Met beide parlijen gezamenlijk eene alliantie te sluiten
was eene onmogelijkheid; met beiden afzonderlijk ging niet aan; met ééne van beiden,
zou het verbreken der onzijdigheid en het kiezen van partij geweest zyn. — Geen
wonder derhalve, dat de Ambassade geenen voortgang had. Reeds was de bagage der
Gezanten aan boord van
tromps oorlogschepen geladen, toen zij last kregen om ze van daar
weder terug te laten halen. Nu zouden zij met de convooiers van de groole visscherij'
overgebracht en bij
York aan land worden gezet doch toen de Heeren boreel en
RENswouDE reeds afscheid genomen hadden, kwamen zij zeiven voor den dag met eene
zwarigheid, die ten gevolge had dat zij eerst Zijne Hoogheid in het leger zouden gaan
spreken: de convooiers van de groote visscherij zouden niet op hen wachten

In plaats daarvan dat er zich Nederlandsche Gezanten bij den Koning kwamen ver-
voegen, vervoegde zich tegen het begin van September
(1642^ een afgevaardigde van jjg^ Afgetaar-

het Parlement, met name walter strickland, bi] de Slaten-Generaal. Den dier

' ' Parlement hier

maand kwam de Resident der Koninklijke Regeering ter vergadering van Hun Hoog t" 'ande.
Mögenden daarover klagen. De Koningin had hem bij zich laten komen, en zich over
de komst van
strigkland zoo ontsteld en verbolgen geloond, dat zij gedreigd had den
Haag
le zullen verlaten, als de Slalen haar de beleediging aandeden van hem gehoor

' AITSEMA, bl. 842 , 846. 2 negol. Stat.-Ge?i.26ia.li, 1642. Resol. IJolL iQ4Dec. 1642.
» Resol. Stat.-Gen. 7 Juni, 1642. Resol. Stat.-Gen. 8 Aug. 1642. aitskma, p. 842.

5 Resol. Stat.-Gen. 7 Juni, 1642.

® Remt. Stat.-Gen, 13 Juni, 1642. liet schijnt dat op dit oogenblik de Engclsche lleercn,
<lie hier de zaak \an den Koning dienden, met name Lord
wgby en de Heer murhay de Ambassade

ontrieden {Archiv, de la Müis. d'Orange, T. IV. p. 39).

-ocr page 385-

m ALGEMEEiiE GjESCHIEDENlS

ifi39— Ie verleenen bothwell .(Jan zei(Je Ie hebben yernomen, dat zeker persoon, zich
noemende afg^ivaardigde yaja de beide Huizen des Par],emenls, gehoor verzocht Jiijid, alsof
hij gemachtigd war« door het gehe.ele Rijk. Hiertegen gaf hy als openl^aar minister
Zijner Majesteit en der Kroon
van Engeland, amJatsh^ilyie e^ tot zyne ,ontla§JLing, Hf^n
Hoog Mögenden in bedenking, of zy niet goed ji^oud,en vinden, dien pprsopn naar hem,
poTHWELi;, te verwijzen, opdat zoo bij iels ,te joielcien bad, dit door den bevoegden
vertegenwoordiger der Kroon ter kennis der Stalen zou kunnen gebracht worden. Ver-
leenden Hun Hoog Mögenden,, (daarentegen, liet verzochte geb-wr;, zog zo,^(^en zij te
kort doen aan den eerbied, die jden Koning |t,oekvvam, inzonderheid van den kant
zijner Gea,llieerden, en hij,
bpth;well , zou zich genoodzaakt ?ien da^xlegen bij proiesl
op te komen. — Deze taal beanl,woordden Ημη jïïoog Mögenden met de y,erklaring, dat
zy de zaak in gedachte zouden ,houden. — Nau.welyks had zich de EngeJsche Resident
vervyijderd, .of
sïrigkland mewde zich (ter audienlie a^. li,ij werd in de;; verlrekkaraer"
nevens de vergaderzaal gelaten. Hier begav.en zich twee Gedeputeerden uil de yerga-
dering tot hem, en voorzeker jeene uitvlucht zoekende om hem niet te behoeven toe te
laten, hielden zij hem vopr, dal,de geloofsbrief, dien hij twee dagen geleden aan den
president vertoond had, nog niel uit bet Engelsch in hel Nederlandsch verlaald was,
hetgeen eenige ongelegenheid opleverde, daar vele leden der verg(idering geen Engelsch
verstonden. Had hij in last iets aan Hun Hoog Mögenden mede te deelen, voegden zij
er bij, zoo slelden zij hem voor, zulks hun bij ,deze gelegenheid te overhandigen, dan
kon het tegelijk mei den ,geloofsbrief verlaald worden. — Hiertoe liet
strigkland zich
niet overhalen: hij verontschuldigde zich, zeggende, dat hij order had om dat wat hij
te zeggen had, in de vergadering zelve van Hun Hoog Mögenden, in schrift gesleld,
te overhandigen. — Dit bescheid brachten de Gedeputeerden aan de Staten over, en zij
gingen weder tot
strickLand met de boodschap, dat Hun Hoog Mögenden het hem in
de keus lielen om zijnen geloofsbrief zelf te laten vertalen, of zulks door iemand van
wege de Stalen daartoe gesleld te laten doen. Dil pnlwykend antwoord brachl den Af-
gevaardigde niet van zijn stuk. Hij bleef op audienlie aandringen, hem dadelijk te
verleenen, elke uitvlucht zou hij 'als eene weigering opnemen. — Hierop werden
zeven leden, naar Jjel getal der Provinciën, gecommitteerd om ,hem in de verlrekkamer
te hooren, en zijn schriftelijke boodschap te ontvangen. Werkelyk bekwamen
zij die
uil STRiGKLANDS handen, daar deze geen verder bezwaar maakte. — De schriftelijke
verklaring, door den Afgevaardigde overgeleverd, werd daags daaraan in de vergadering
gelezen. Zij weidde uit over het belang der handhaving van den Prolestanlschen gods-
dienst als zynde de gemeenschappelijke grondslag van het
koningrijk
en van onzen Slaat. Voorts hield zij de mededeeling in, dat het Parlement bezig was

Archiv, de la Mais, d' Orange, Τ. 1V. ρ. 65, 6f).

-ocr page 386-

. DES VADERLANDS. 277

om eenc schikking te treffen ten einde het Rijk voor eenen burgeroorlog te behoeden. 1039—

1644

Maar zij eindigde rtiet een verzoek, waartoe men aanleiding gevonden had in een brief
van den Heer
digby, die wegens hoogverraad verbannen was Daaruit was, namelijk,
gebleken, dat dié landvétrader tnet toestemming van den Prins van
Omnje niet alleen mj jjiaagt over
oorlogsbehoeften uit deze landen had bekortien, maar dat ook geoefende officieren ten jg^^'^^^^JJj'lpg®,^.
behoeve zijner partij wären overgescheept, zonder dut zij hunne plaatsen in de Neder-ΐοο0οζοΓ
landsche armée^ die voor hen werden opengehouden, verloren. Dit kon^ meende het
den.
Parlement, niet met medevi'elen van Hun Hoog Mögenden geschied zijn: immers zouden
zij de hand niet willen leenen om diegenen lot slaven te maken, die het hunne tot
onze vrgmaking hadden toegebracht en nog onlangs op feene nieuwe alliantie met onzen
Staat hadden aangedrongen. Hun Hoog Mögenden toch kon het niet onbekend zïjn,
dat de Raad des Konings eh het meerendeel der Kerkelyko personen was verleid door
ile »Jezuïtische factie," die den ondergang van het Parlement en de afscheuring van
Ierland in het schild voerde. Op deze gronden werden Hun Hoog Mögenden verzocht,
order te willen stellen, dat voortaan geen geld, noch krijgsbehoeften, noch Engelsche
krijgsHeden tót versterking der tegenpartij van het Parlement werden afgezonden. — De
Raadpensionaris bracht verslag van dien inhoud in de vergadering der Staten zijner
Provincie, waarop dezen besloten ter Generaliteit te verhoeden, dat een besluit in deze
zaak genomen werd, voor en aleer Hun Edel Mögenden daarover in hunne Vergadering
beraadslaagd zouden hebben, weshalve zij copie zouden verzoeken, van
stricklanös
credenlie en propositie. Zij zouden zorgen, dat die stukken waarvan het laatste inder-
daad eene aanklacht tegen den Prins van
Oranje inhield, geheim werden gehouden* —
Niet dan op herhaalden aandrang verleenden de Staten-Generaal copie dier stukken

Terwijl deze zorgwekkende mededeeling door den Heer strickland geschiedde, was
de Heer
roe , die van wege Koning kAreL I met eene boodschap ten behoeve van den
Keurprins van de
Paltz bij den Keizer belast was geweest, op zijne terugreize hier te
lande aanwezig. Hij was den 22®'®° Augustus voor de Staten-Generaal verschenen, wien
hij de verzekering had gegeven, dat, welke geruchten er ook mochten verspreid zijn,
hij te
Regensburg noch te Weenen iels len nadeelc van dezen Slaat had uilgericht.
Voorls verlangde hij beslissing in het belang der
Merchmts adventurers ^ vroeger voor-
gedragen. — Dit was waarlijk geene zaak, die een nieuw gehoor bij de Stalen ver-
cischle. Niettemin werd de Heer
roe^ vergezeld van bothwell, daartoe plechtstatig
met een trein van veel koetsen ter audientie afgehaald. — Voorzeker was dit bezoek
verordend om
strigklanö , die den dag te voren geen gehoor bg de volle Vergadering
had kunnen bekomen, in de oogen te steken

' Arc/Uü. dê la Maïs. d'Omnye, T. IV. p. 1, 36, 37.

mèsol. Staufen. 8, 9, 10 Sept. 164^. ttesoL IMl. 9, 10 Sept. 1642.

3 Resol Stat.-Gen. 18, 19, 22 Aug.j 9, 11 Sept. 1642.

-ocr page 387-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1g39— Het duurde niet lang, of strickland kwam met de aanwyzing aan van schepen, die
1044ί

werkelijk zeilree lagen, geladen met krijgsbehoeften, voor de partij bestemd, die hij de
kwaadwillige noemde. Hy grondde daarop het verzoek, dat op die schepen, twee in
getal, beslag zou gelegd worden tot nader order. De Slaten-Generaal besloten dit ver-
zoek in te willigen Maar de Staten
y-An Holland, in wier havens en
de aan te houden schepen lagen, gingen verder. Zij besloten die aanhouding door Ge-
committeerden uit hun midden te doen bewerkstelligen, en verordenden, dat deze
hunne GecommiUeerden zouden opsporen, of de ingeladen krijgsbehoeften soms uit
's Lands magazynen gelicht waren. Tevens werd goed gevonden, den Heer
strigkland
roededeeling van dit besluit te doen. Op deze wijze vernam die Heer rechtstreeks,^
welke de gezindheid was van de Staten van
Holland in onderscheiding van die van den
Prins en de Landprovinciën. — Doch bij nadere navraag bleek, dat er ook een schip
met krijgsbehoeften gereed lag, voor het Parlement bestemd. Toen men den afgevaar-
digde te kennen gaf, dat de Staten gezind waren zich onzijdig te houden, en dat zij
derhalve ook de wapenen, voor het Parlement bestemd, moesten aanhouden, beweerde
STRIGKLAND, dat er onderscheid moest gemaakt worden, tusschen den Koning en hel Par-
lement: het streven van het Parlement was de handhaving van de ware Gereformeerde Re-
ligie en de party des Konings beoogde juist het tegenovergestelde. Deze grond bewoog
echter de Staten van
Holland niet om van hun voornemen af te gaan. Zij waren er
evenwel zeiven niet gerust op, dat de schepen in weerwil van de genomen maatregelen
niet zouden afzeilen. De handhaving van het beslag was aan de Regeering van den
Briel opgedragen. Doch hoe licht konden de schippers de waakzaamheid der beambten
ontduiken? ^ — AVel was er groote behoedzaamheid en stoutmoedigheid noodig om de
kunstgrepen dergenen te verijdelen, die den Koning bijstand verleend wilden zien.
Dezen maakten gebruik van de tegenwoordigheid der Koningin hier te lande: aan hare
Majesteit kon men immers niet verbieden, alhier vrijelyk inkoopen te doen, en tegen
dat zij naar
Engeland terug zou keeren, diende men wel een genoegzaam aantal schepen
ter harer beschikking te stellen. — Zoo kwam den 13^™ September
bothwell, op last
der Koningin, mededeelen, dat Hare Majesteit volgens de bevelen van haren gemaal
eene goede hoeveelheid wapens had gekocht. Deze had zij doen laden in een galjoot
om met bagage van de Prinsen
robert en maurits van de Paltz, die van hier pas-
poorten en convooi naar
Engeland bekomen hadden, derwaarts overgebracht te worden.
Die galjoot nu, door eenig toeval teruggekeerd, was op last der Heeren van
Holland,
ten spijt van de verbolgenheid der Koningin, aangehouden, en thans verzocht
de Resident haar ontslag ^ Vóór het midden van September verzocht de Koningin

> ResoL Stat.-Gen. 11 Sept. 1642. 2 ^esol Holl. 11, 12, 13, 1.5, 16, 17 Sept. 1642.

2 Resol. StaL-Gcn. 13 Sept. 1642. Er waren 00k officieren met die Prinsen medegegaan [Archiv·
de la Mais. d'Orange,
T. IV. p. 56, 69—71.

-ocr page 388-

DES VADERLANDS. ο9ί

1639—

408.

per missieve aan Zyne Hoogheid om een geleide Tan oorlogschepen tot haren terugkeer
naar
Engeland, en Hun Hoog Mögenden besloten order te stellen, dat zij geriefd werd met
een genoegzaam aantal oorlogschepen om veilig de zee over te steken. Tevens gelastten
zij, dat hunne Ambassadeurs zich alsnu op nieuw gereed zouden maken en ten spoedigste de
reis naar
Engeland aanvaarden, doch afzonderlyk en niet in gezelschap van de Ko-
ningin. — Op deze wyze zou er scheepsgelegenheid genoeg zijn om, wanneer de Over-
heid het oog wilde luiken, onder bedekking van den naam der Koningin en der Ambas-
sade, krijgsvoorraad in overvloed naar
Engeland over te zenden. — De Sta ten-Generaal wilden
Hare Majesteit door
tromp zeiven met 12 of, zoo het vallen kon, met 17 schepen laten
geleiden i. Maar ook moest de taak van het escorteeren der Koningin en der Ambassadeurs
afzonderlijk, waartoe een zoo groot aantal oorlogschepen vereischt werd, de Vlaamsche Kust
lijdelijk vry ontbloot laten. Ja, het mag er voor gehouden worden, dat het verlangen,
door den Prins en menig ander invloedrijk persoon hier te lande gekoesterd, om den
Koning krijgsbehoeften toe te doen komen, te weeg zal gebracht hebben, dat vroeger
reeds de kustwacht niet altyd even slreng zal in acht genomen zijn 2; althans werd hel
doel niet bereikt om de in de Vlaamsche havens uitgeruste schepen daar binnen Ie houden,
en werd in het najaar de Noordzee onveilig gemaakt door de uit die havens in gioolen
getale uitgeloopen schepen. Ook kreeg de Engelsche admiraal eerst in September
den last om den toevoer uit
Vlaanderen naar Engeland te beletten: te voren had hij
order gehad de Engelsche schepen naar
Duinherken te convooieeren

' Resol SiaL-Gen. 20 Sept. 1042. Resol. IlolL 23 Sept. 1642.

^ In Augustus werden een vijftal kapiteins in boeten beslagen, omdat zij op liet eind der
vorige maand vier vijandelijke fregatten, uit
Duinkerken uitgeloopen, niet hadden vervolgd
{Resol. Slat.-Gen. 15 Aug. 1642). Andere kapiteins, met name joris van den uroeck, cornelis
evertsen, avillem van coülster
en makgelaar, daarentegen, werden beloond, wegens de verovering
van vijandelijke bodems
[llesol. Stat.~Gen. 30, 31 Aug.j 29 Sept. 1642). Trouwens die helden-
daden Avaren, schijnt het, niet noodig geΛvee8t, zoo de blokkade streng ware volgehouden, liij
missieve van 28 Aug., geschreven voor
Mardijk^ klaagde tromp, dat hij nooit het volle getal
.schepen onder zijne vlag had om de kust te bezetten: dan bleef de eene, dan de andere Provincie
achter in het zenden harer schepen.
Utrecht was en bleef onwillig en zocht uitvluchten, waar-
mede zij de Gedeputeerden, haar toegezonden, trachtte te paaien
[Resol. Holl. 12 Sept. 1642.
liesol Stat,~Gen. 22 'Aug.j 3 Sept. 1642). « Resol. Slat.-Gen. 1, 21 JVov. 1642.

^ In de Resolutiën der Staten-Generaal vindt men twee brieven van den Engelschen Admiraal,
Graaf van
avarwick,' aan tromi·, den 25 Aug. en den 25 Sept. geschreven, bij uittreksel iu de
oorspronkelijke Engelsche taal, »tot eeuwige memorie", geënregistreerd. In die excerpten komt
voor: »Gij Aveet, hoe weinig ik opheb met mve vijanden en die van God en het Evangelie.
Daarom verzeker ik u, dat ik blijde ben met de orders, die gij hebt, om ons te beletten onze en
uwe vijanden te voeden en te stijven. Dit schrijf ik u eigenhandig: want mijnen secretaris ver-

ΠΙ Deel. 5 Stuk. 49

, Λ

-ocr page 389-

1639—

16é4.

586 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Nu evenwel het Parlement Ier zee gebied voerde, zou het Yoor onze schepen veeleer
hachlijk geweest zijn de vrije vaart van Engelsche schepen met krijgsbehoeften uit de
Vlaamsche havens toe te laten, dan tegen te gaan, en voeren soldaten uit onze havens
naar
Engeland over, dan liepen zij gevaar in de handen der Parleraentsgezinden te
vallen. Dus kan het niet verwonderen, dat de president der Staten-Generaal, toenmaals
de Heer van
ripperda. uit Overijsel, de vernieuwing voorstelde van de plakaten tegen
het overgaan van Nederlandsche soldaten in den dienst van vreemde Mogendheden i.
De Heeren van
Holland wilden het niet bloot bij eene vernieuwing van het plakaat
gelaten hebben. Ja zelfs een plakaat bepaaldelijk tegen het overgaan in den dienst van
Engeland was hun nog niet genoeg. Zij zonden gecommitteerden mdiV Dordrecht, waar
de kapitein
floot gezegd werd soldaten bijeengebracht te hebben, die gereed waren
om naar
Engeland overgevoerd te worden. Dezen werden de Gecommitteerden gelast
aan te houden en den kapitein en andere officieren verklaring af te vorderen , van wie
zij machtiging tot hun bedrijf bekomen hadden. Voorts besloten Hun Edel Groot Mö-
genden , van de reeds vertrokken officieren en soldaten al dadelijk de jaarwedden en
soldij in te houden

UcUmd gaat βη Jg beschikkingen, door de Staten-Generaal ontworpen, was aangenomen, dat nu de

het vertrek eener

Ambassade naar tijd daar was om de Ambassade naar Engeland te laten vertrekken. Doch dit gaven de Staten

Engelandi^kG^r, ^^^ //o^/awci volstrekt niet toe; veeleer begrepen zij, dat het raadzaam was, den Heer joa.-
chimi
zijn herhaald verzoek om herwaarts te komen te moeten toestaan, om van hem te
vernemen, of de komst van de Gezanten aan de eene of de andere partij geen aansloot zou
geven Tegelijk verklaarden zij het bedenkelijk te vinden, de Koningin met zulk een
groot aantal schepen te convooieeren —
Holland derhalve hield tegen of belette wat de
Prins en de Staten-Generaal verlangden door te dry ven of oogluikend te laten geschieden.
Zoo werden dan de Gedeputeerden van
Holland, den SO^'^n September in buitengewoon

trouwde ik het niet toe, daar ik orders Iieb om dc onzen naar Duinkerken te convooieeren. Ik
zou wenschen de Duinkerkers even hard tc bevechten, als gij." De andere brief begint dus:
»Gij weet, lioe hartelijk ik het geluk wensch van allen, die uwe natie liefhebben en de zaak
toegedaan zijn. Dus wil gelooven, dat ik niet weinig hlijde ben over al wat afbreuk aan uwe
vijanden kan doen.^' Toen (de brief is van 25 Sept.) had
avarwick last om den toevoer vaa
krijgsbehoeften, die uit
Vlaanderen haren Aveg naar Ierland vonden, te beletten. Hij verzoekt voorts
TROMP hem in het Engelsch tc schrijven
{Ilesol. Holl. 25 Sept. 1642. Resol. Stat.-Gen. 2 Oct. 1642).

» Resol. Stat.-Gen. 16 Sept. 1642. 2 Holl. 16, 17, 18, 19, 20, 27 Sept. 1642.

3 Resol. Stat.-Gen. 7 Sept.j 8 Oct. 1642. Resol. Holl. 12 Sept. 1642.

STRICKLAND antwoordde op die vraag, dat hij dienaangaande geen gevoelen had mede te deelen,
maar de zaak aan de wijsheid der Staten overliet
[Resol. Holl, 23 Sept. 1642),

5 Resol. Stat.-Gen. 16, 24 Sept. 1642. Resol. Hall. 16, 17, 18, 19, 23 Sopt. 1642.

-ocr page 390-

DES VADERLANDS. 587:

1639—

1644,

sierk aantal ter Generaliteit versehenen, uitgenoodigd, en later moest men deze uitnoo-
diging nog meer dan eens herhalen, om zich op de hangende »Engelsehe questies" te
verklaren. Veel stelligs gaven zij alsnog niet ten antwoord , maar zij namen de gelegen-
heid waar om te verzoeken, dat den Gouverneur van
de Willemstad aanschryving mocht
gedaan worden, dat een schip met soldaten, aldaar liggende, werd aangehouden. — Op
dit verzoek besloten Hun Hoog Mögenden, den Raad van State met de uitvoering te be-
lasten. Hiermede namen de Hollandsche Gedeputeerden, blijkbaar den Raad van State niet
vertrouwende, geen genoegen l. — Inderdaad, twee dagen later waren ongeveer 200
Engelsehe soldaten van
de Willemslad reeds te Hellevoelsluis, voorzeker om met het con-
vooi der Koningin over te steken Hoe dit zg, de Staten-Generaal besloten die manschap-
pen » op de gevoegelijksle en minst kwetsende manier" naar hunne garnizoenen terug te
laten zenden. Die van
Holland begrepen, dat de gelden, den soldaten voor de reize noodig,
hun zouden verstrekt, maar van de Avedde der officieren gekort zou worden. De soldalen
echter beantwoordden de inschikkelgkheid der Staten met onheuschheid. De bode der
Heeren van
Dordrecht werd aan de Willemstad door hen bespot,, en te Hellevoetsluis
weigerden zy ronduit naar hunne garnizoenen terug te keeren. Werkelyk gingen zij
scheep, en aan de Heeren van
Holland schoot vooreerst niets over dan te verordenen,
dat geen loodsen hunnen dienst zouden leenen om het schip builen gaats te helpen;
maar weldra noopten zij de Koningin tol de verklaring, dat zij den soldaten zou gebieden
naar hunne compagniën terug te keeren

Zoo veel belang stelden de Provinciën in het vertrek der Ambassade, dat//ο//α«ίϋ reeds
den SOsten September een besluit daartoe strekkende met moeite had kunnen keeren. Alleen
Friesland stemde met Holland samen. Groningen, was afwezig. Ten einde Holland in dat
vertrek te doen bewilligen, verkoos de meerderheid het verlof van
JOAcnmi om herwaarts
te komen, niet toe te slaan, en geen antwoord op
sthigklands propositie, waarmede
Holland reeds gereed was, te laten ontwerpen, zoolang Holland die zeiiding legen-
liield 4·.
Holland inlusschen had het voornemen niet om zich door de meerderheid, die
zich zelfs niet ontzag hare Gedeputeerden onheusch te bejegenen Ie lalcri dwingen.
Integendeel, zij verlangde Gecommitteerden te benoemen om den Prins over den staat
van zaken te onderhouden en voorts aan de Provinciën (alsof bare Gedeputeerden ter)
Generaliteit in strijd met haren wil en belang handelden) mede te deelen, wat er dagelijks

' licsol Staii-Gen. 20 Scpt. 1642. Resol Holl. 18, 19, 23 Sept.; 3 Oct."]6i2.

- licso). Iloli 25 Sepl. 1642.

^ liesol. Slal.-Gcn. 26 Sept. 1642. Resol Holl. 20, 23, 26, 29 Sept.· 1642.

'' Resol. Holl. 20, 23, 27 Sept. 1(542. Resol Slat,-Gen. 9 Oct.'l642. . . ;,

■ .J

. τ ··

Resol Holl 26 Sept. 1642.

49*

-ocr page 391-

400 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639 —

1644.

Toorviel, zoo ten aanzien van het afzenden van oorlogsbenoodigdheden, als van het over-
schepen van ofScieren en soldaten, en met hoe weinig ernst hare Gedeputeerden die
zaak opnamen. Voor het oogenblik besloten de Staten van
Holland het te laten bij
eene bezending naar de Staten van
Zeeland, als die »de oudste en vertrouwdste bond-
genooten van de Provincie
Holland waren en bg de zaken van Engeland het meeste
belang hadden."

Den October verschenen weder, behalve de gewone, een groot aantal buitenge-
wone Gedeputeerden van
Holland ier Generaliteit, om in de zaken van Engeland van
hun gevoelen te doen blijken. Zij drongen aan op het toestaan van JOAcniMi's herhaald
verzoek om verlof van herwaarts over te komen, en op het dadelijk ontwerpen van
een antwoord aan den Heer
strickland. Voorts verlangden zg, dat de Raad van State
order stelde op de inbreuk op de plakaten, die wederom van twee schepen, met sol-
daten en krijgsbehoeften, vóór
den Briel zeilree liggend, te wachten was. — De
president, de Heer de
ktïuyt, voegde aan deze punten, door//oi/a^ici geopperd, onmid-
dellijk een ander toe, namelyk, dat de Provinciën zich op den voortgang der Ambassade
naar
Engeland zouden verklaren, — Dus herinnerde hij Holland aan de voorwaarde,
van welke al de anderen de vervulling der voornaamste wenschen , welke deze Pro-
vincie uitsprak, afhankelyk stelden. Aan den Raad van State werd opgedragen, met de
soldaten vóór
den Briel overeenkomstig vroeger besluit te handelen; de krijgsbehoeften
zouden, even als dit met de lading van de galjoot, door de Koningin aangekocht, en
met de wapenen voor het Parlement bestemd, die men in een ander schip gevonden
had, geschied Avas ^ ^ gelost en hier te lande verkocht moeten worden, en voorts zou
aan Gecommitteerden de taak worden opgedragen om middelen te beramen ten einde
de Admiraliteiten te beletten verlof tot uitvoer van krygsbehoeften te geven en dat
niet alleen naar
Engeland, Schotland en Ierland, maar ook naar andere landen, met
name naar den vgand. Deze uitbreiding van de taak der Commissie was eene hatelyk-
heid der Provinciën, die, door
Holland belet om den Koning van Groot-Britannië naar
hartewensch wapenen en krggsvolk te doen toekomen, zich wreken wilden door het
oude verwyt, dat de Hollanders wel erger handelden, daar zij den vyand van schepen
en oorlogsbehoeften voorzagen

2 Resol Stat.-Gen. 20 Sept, 1642.

' Resol Holl. 24 Sept. 1642.
3
Resol. Siat~Gen. 8 Oct. 1642.

Resol. Holl. 27 Sept.; 8 Oct. 1642. Den 31 Jan. (1642) had een matroos, die van een
verongelukt schip' nit de vloot, welke naar
Portugal was geweest, ontkomen was, bericht, dat er
te
Cadix een groot aantal schepen waren gekomen, in Holland gebouwd, door Hollanders aan
den Koning van
Spanje verkocht, met Hollandsch bootsvolk bemand. Dit werd toen door de

-ocr page 392-

1(539—

1C44.

DES VADERLANDS. 389

De Heeren van Holland waren ongezind de Ambassade te laten afgaan, al moesten zy
(Jan ook vooreerst de hoop opgeven, dat de Staten-Generaal
joaghimi vergunden over te
komen, en aan
strigkland het antwoord gaven, waarop hij aandrong Integendeel, zij bleven
een en ander onvoorwaardelijk vorderen, en besloten, ingeval de Provinciën die Ambassade
tegen hun gevoelen voortgang deden hebben, daartegen te protesteeren en den Heer
boreel
te gelasten, zich van die zending te onthouden. Tegelijk lieten zij den Heer strigkland STEICKIiANI) in
in hunne vergadering toe, en gaven hem gehoor. Bij deze gelegenheid bedankte hy hen J®^ iJSÏtoe?
ten hoogste voor hetgeen zg tot de bevrediging der Engelsche natie toebrachten en voor
hunnen ijver in het beletten van den uitvoer van krijgsbehoeften. Op deze dankzegging
volgde bet verzoek, dat Hun Edel Groot Mögenden dus zouden voortgaan en met name
zouden te keer gaan, dat het convooi, aan de Koningin te geven, een voorwendsel werd
tot het toevoeren van krijgsvolk en oorlogsbehoeften aan den Koning

Tegen het midden der maand October liet de Koningin van örooi-^n/awm'ë'Hun Hoog
Mögenden aanzeggen, dat zij van zins was ten allereerste te vertrekken. De Staten
betuigden daarop aan Hare Majesteit, dat haar langer verblgf hun aangenaam zou zijn,
en zelfs gaven zy haar in bedenking, of het jaargetyde de reize niet ontried; doch in
geval zij op haar vertrek stond, zouden zij voor een goed getal schepen zorgen. Deze
gelegenheid namen die van
Holland dadelijk te baat om te kennen te geven, dat zij
niet konden toestaan, dat aan de Koningin een grooter getal dan 5 of 6 schepen, met
één uitmuntend schip voor den persoon harer Majesteit, ten geleide werd gegeven. De
Provinciën antwoordden niets stelligs daarop, maar vleiden zich, dat als de Koningin
tegen den eersten November vertrok, alsdan schepen genoeg voor haar beschikbaar zouden
zijn, daar
tromp juist tegen dien tijd de bezetting van de Kust opbrak om zijne scheeps-
macht in kruisende eskaders te verdoelen
Een paar dagen later werd eene memorie van
strigkland ingediend. Bijzondere toe- Meraoriën van

genegenheid jegens Hun Hoog Mögenden, gaf hij daarbij te kennen, had het Parlement

t

bewogen een nauwer verbintenis met hen te zoeken, en hun een vriendschapsverbond
aan te bieden, zoo heilzaam voor hunne Republiek, als geen ander immer wezen kon.
Godsdienst, handel, oude betrekkingen noopten en verplichtten Hun Hoog Mögenden
daartoe. Dapper hadden de Engelschen hunne party getrokken: was het dan niet redelijk,

Staten-Generaal met het ernstig verzoek, dat dergelijke onbehoorlijke handelingen zouden worden
te keer gegaan, aan de Staten van
Ilollarid gemeld. — Dezen besloten daarop, Hun Hoog Mö-
genden te laten vragen, op welke gronden en bewijzen die nieuwe klachte» steunden
{Uesoï.
Stat.-Gen.
31 Jan. 1642. liesol. Holt. 3 Febr. 1642).

' Resol. StaL-Gen. 11 Oct. 1642. = Resol Holl. 11 Oct. 1642.

^ liml. StaL-Gen. 16, 19 Oct. 1642. Resol. Holl. 24 , 27 Sept. 1642.

STKICKtAND.

-ocr page 393-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— tgfl minste niet aan der Engelschen verderf te arbeiden? Dal Hun Hoog Mögenden den

1 U^fr.

uilYoer van wapenen en hel verlrek van soldalen te keer gegaan hadden, gaf hem grond
lot dankzegging; maar niellemin waren krggsbehoeften en manschappen de zee over-
geraakt. Hun Staat was een der best bestuurde der wereld en toch was zulks geschied,
ja, het heette, dat er nog meer soldalen van hier naar
Engeland zouden welen te ko-
men. Hèl voordeel nu, dal de Staten daarbg zouden winnen, zou dit zijn, dat zij in
den ondergang van
Engeland het voorspel van hun eigen verderf konden zien. Maar,
vertrouwde hij, hun gezond verstand en eigen belang zouden hen belellen, eene hun zoo
verderfelijke parlij boven eene zaak, zoo geheel één met de hunne, te verkiezen. Ten
slolle verzocht hij antwoord op zijne eersle propositie, — Hierop vernieuwden de Stalen
de verklaring, dat zij tusschen de parlijen, die
Engeland verdeelden, onzijdig wilden
blyven, en dienovereenkomstig gaven zy op nieuw bevel, dat geen krygsvolk zich zon-
der paspoort of verlof ten dienste van de eene of de andere parlij over zee zou begeven ^
Inlusschen stelden Hun Hoog Mögenden hel antwoord, aan den Afgevaardigde van het
Parlement te geven, nu niet langer uit, en gaven
joaghimi verlof om over Ie komen;
slechts bleven zij er op aandringen, dal
Holland de Ambassade wilde toestaan Κ

Het antwoord aan stricklaind was van den volgenden inhoud: üit het geschrift,

Autwoord den S^^^en Jgor den Afgevaardigde aan Gecommitteerden overgegeven, hadden zij mei on-
der staten aan .

SÏEICKLAND. uilsprckelijk leedwezen gezien, dat Engeland in zulk een hachelijken toestand was ge-
raakt : dit, meenden zij, was het bedrijf van de listen van
Ejigelands bedekte vijanden.
Zij hoopten evenwel, dat God de harten van wederzijde zou slemmen om liever op eend
volkomen verzoening, dan op moord en verderf bedacht te zijn. Gaarne zouden de Sla-
ten Ier vergelding van gelijken dienst, hun ten tyde van hunne geschillen door de
Koningen van
Engeland bewezen, den Engelschen daartoe bij wijze van bemiddeling
behulpzaam zijn, zoodra zij bericht hadden, dal hunne lusschenkomst aan de beide
parlijen aangenaam zou wezen. Inlusschen, om alle mistrouwen bij de eene en de andere
parlij te onlgaan, hadden zij allen uilvoer van krijgsbehoeften naar verboden,

noch zouden gedoogen, dat eenig officier of soldaat, ter bezoldiging van dezen Staal
staande, aldaar ging dienen. Was de verzoening tusschen den Koning en het Parlement
tot sland gekomen, dan zouden Hun Hoog Mögenden met groole toegenegenheid van het
voorstel tot een vernieuwde alliantie tusschen
Grooi-Driiannië en dezen Slaat kennis nemen

Die van Holland hadden verlangd, dal in hel antwoord met de ronde bekentenis
dat er, zonder de kennis der Regeering, tegen de onzijdigheid was gehandeld,
verklaard
ware, dat die onzijdigheid voorlaan slipt zou in acht genomen worden Derhalve lieten
zij, nu het antwoord zonder die uitdrukking was vastgesteld, aanteekenen, dat zij het

' Resol. Stat.-Gen. 18 Oct. 1642. 2 Stat.~Gen. 22. 25, 27 Oct. 1642.

- AiTSEMA, II, p. 844, 845. ^ ^ /icio/. /M 2, 4 Oct. 1642. ' · -

-ocr page 394-

DES VADERLANDS. ο9ί

1639—

1644.

stuk in zijne waarde of onwaarde lieten, zooals het daar lag, maar dat zij er de be-
doelde uitdrukking in misten — Nu de door
Holland verlangde bekentenis in het
antNvoord ontbrak, moeslen de Staten zich laten welgevallen, dat
strigkland hun in
cene memorie, op dat antwoord gevolgd, het verwijl deed, dat vroeger schepen, die
eerst op last der Overheid aangehouden waren, toch waren vertrokken, en dat zelfs nu
nog een kolonnel, met name
gorog , op het punt stond onzen dienst te verlaten, om tegen
het Parlement te gaan dienen Later wees hij nog herhaaldelyk op schepen met man-
schappen en oorlogsbehoeften, die zeih'ee lagen — Dat er grond bestond van twijfel of
het vertrek van officieren wel streng zou belet worden, bleek uit eene boodschap van den
Prins van
Oranje aan de Staten-Generaal, waarbij hij liet weten, dat er vele officieren
van verschillende natiën hem verlof verzochten om, gedurende den winter, over zee elk
naar de zynen te vertrekken, gelijk tot nog toe steeds geschied was. Maar wat, dus
vraagde zijne Hoogheid, ten slotte, wat was in den tegenwoordigen staat der zaken van
Europa hierop te doen? — Met deze vraag gaf de Prins aan het gebeurde ten aanzien
van het vertrek van officieren naar
Engeland het voorkomen, alsof daarmede niets on-
gewoons had plaats gehad, en tevens opende hij de kans dat men, beseifende dat het
verlof aan Franschen of Duitschers niet geweigerd kon worden, ook het vertrek van
Britsche officieren niet zou weigeren. Hoe dit zij, de Staten verklaarden de verorde-
ningen, die trouwens bekend genoeg waren, en niemand beter dan den Prins, nog eens
na te zullen zien Κ Dat de uitwerking van deze bemoeiing voorshands niet groot was,
bleek daaruit, dat de Staten van
Holland nog noodig vonden den Prins ernstig te onder-
houden over de ongelegenheden, die uit het vertrek van zoo menig officier naar
Engeland
te wachten waren — Waar strigkland aandrong op uitvoering van het bevel, hetwelk
het afgaan van krijgsbehoeften verbood, gaven de Staten-Generaal niet onduidelyk te ken-
nen , dat de uitvoering ten slotte op den goeden wil van de Collegies ter Admiraliteit
aankwam. Niettemin verzocht de Afgevaardigde van het Parlement, dat onderzoek ge-
daan mocht worden, wie van de ambtenaren van Hun Hoog Mögenden in deze zaak
hunnen plicht niet deden en dat met het doel om de schuldigen te straffen: anders zou
het Parlement, steunende op onze beloften, zich te gronde gericht zien β. — Denzelfden
loon sloeg hij later aan, toen hij, alleenlijk nog scherper, betuigde, dat de Heeren van
het Parlement vertrouwen gesteld hadden op de zoo stellige verzekering van eene Mo-
gendheid, zoo beroemd om hare rechtvaardigheid; maar dat uil de lijst, die hij daarnevens

Resol. Stat.-Gen. 29, 31 Oct.; 1 Nov. 1642.

' liesol Stat.~Gen. 18, 19, 21 Nov. 1642. ResoL Holl. 4, 5 Dec. 1642.
' ilesol. Stat.-Gen. 17, 18 Nov. 1642. ^ [icsol. Holl. 8, ö, 10, 11 Dcc. 1642.

® Rcsol Slat.-Gcn. 19, 21 Nov. 1642.

2 JiesoL Stat.-Gen. 6 Nov. 1642.

-ocr page 395-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

iC3ü~ overleide, van officieren uit Nederland tegen het Parlement overgekomen en nog te
1644. ^^

wachten, genoegzaam bleek, dat zij zich met eene ijdele hoop hadden gevleid i. —

Alstoen gordden zich de Hollandsche Heeren aan, om nogmaals bij de Staten-Generaal
op de strenge handhaving van het verbod van uitvoer of vertrek naar
Engeland aan te
dringen Zij konden met te meer hoop van ditmaal meer gehoor te vinden, dus spre-
ken, omdat onlangs de provincie
Zeeland^ in-antwoord op Hollands plechtige uilnoo-
diging, rondelijk verklaard had, volkomen in te stemmen met
Hollands inzichten ten
aanzien van de in deze zaak tegenover
Engeland te volgen staatkunde. De Provinciën
antwoordden meer met uitvluchten, dan met medewerking tot krachtige maatregelen
Bij deze gelegenheid verzuimde de President (de Heer
van uaersolte) niet er bij de
tl Hollandsche Heeren op aan te dringen, dat het hun toch eindelijk gelieven mocht een

besluit op de ambassade naar Engeland te nemen Onlangs had men aanleiding gevonden
deze zaak ter sprake te brengen in een bericht van den Heer
van krakau, die bij brie-
ven van het midden van November uit
Elseneur melMc, dat de Koning van De/eemarÄen
den Heer
christiaan ulefelt naar Engeland gezonden had om aldaar den vrede tusschen
' ' de strijdende partijen te bemiddelen. En zouden wij dan, zoo vraagde het meerendeel
der Provinciën, tot dat doel niet mede het onze toebrengen, wij, die te voren veel
goeds van
Engeland genoten hadden en die met dat Rijk in oude vertrouwde vriend-
schapsbetrekking stonden ? ^ Daags daaraan sloegen d'e zes Provinciën een zeer plechtigen
loon aan, om
Holland te bewegen, hare toestemming tot het vertrek der Ambassadeurs
te geven: De zaken, zeiden zij, vervielen in jE'/j^e/owi/hoe langer hoe meer tot uitersten;
veel onschuldig bloed werd aldus vergoten;
Engeland kon geen krachtdadige order
stellen op het bedwingen der rebellen in
Ierland, en Schotland alleen scheen daartoe
niet bij machte te zijn. Bij gevolg leden onze geloofsgenooten in
Ierland groote afbreuk
van de rebellen aldaar, tot nadeel van de Kerke Gods. — Deze voorstelling moest strek-
ken om eene meening voet te geven, die niemand in
Engeland meer deelde, dat de
Koning en de Koningin het geenszins met de lersche opstandelingen eens waren. —
In weerwil van de gemoedelijke taal der Provinciën verlangde
Holland joachimi's over-
komst af te wachten, alvorens op de ambassade te besluiten

1 Resol. Stat.-Gen. 10 Dec. 1642. De verklaring echter door het Parlement op der Staten
antwoord afgelegd, was op zeer gematigden toon gesteld, hoezeer er mede in te lezen stond, dat
de zaak de eere Gods, de handhaving der religie en de gemeenschappelijke vrijheid betrof. Zie
die verklaring bij
aitsema (11, hl. 845, 846).

^ Resol. Stat.-Gen. 17 Dec. 1642. » Hesol. Holl 27 Nov.; 4, 18 Dcc. 1642.

Resol Stat.-Gen. 17 Dec. 1642. ^ n^sol Stat.-Gen. 2 Dcc. 1642.

β ifeso/. Stat.- Gen. 18 Dec. 1642. Resol Holl 19 Dec. 1642.

-ocr page 396-

1G39—

1644.

DES VADERLANDS. 393

's Prinsen duidelijk verraden begeerte om den Engelschen oDQcieren en soldaten Ie
vergunnen naar
Engeland over Ie steken, gepaard aan de vaardigheid, waarmede hij ons
leger len behoeve van dat van
guébriand verzwakt had, moest hem de wapenen uit
(Ie hand doen vallen, waar hy anders den vernieuwden aandrang van
Holland op »re-
ductie" van het krygsvolk had willen bestryden. Immers was hij thans gebleken zich
de vermindering der sterkte van zrjn leger te kunnen laten welgevallen.

Den οΐ»'^"» Juli (1642) brachten Gedeputeerden uit Holland ter Generaliteit in herin-
nering wat er len aanzien dier zaak in het voorjaar was voorgevallen en verlangden
alsnu, dat de Provinciën verslag zouden doen van hetgeen zij dienaangaande besloten
hadden Laier herhaalden zij dit verzoek nog meermalen, ja te midden van de
eischen, die de Staten van
Holland betreffende de onzijdigheid, len aanzien van En-
geland
in acht Ie nemen, aan de andere Provinciën deden, vergaten zij niet ook op
de opening van haar gevoelen omtrent de reductie der militie aan Ie dringen. In het
begin van Oclober verzekerden de meeslen gereed Ie zijn haar gevoelen betreffende deze
zaak kenbaar Ie maken Toch bleef deze verklaring nog altijd uit, en tegen het
einde van November (1642) werd de zaak al weder uitgesteld tot na overleg met Zijne
Hoogheid op de middelen om in eene geregelde en stipte betaling der militie Ie voor-
zien.
Holland echter verkoos steeds zich tegenover de andere Provinciën geenszins aan
een ige iinanciëele verplichting Ie binden. Niettemin zou er eene Commissie-vergadering
van de Provinciën met
Holland plaats grijpen, met welke men zich echter niet zeer
haasUc ^

De Prins was in dezen lijd zoo zeer bezig gehouden door de zorgen, die de slaat Vertrek der
van zaken in Engeland en in Frankrijk hem baarde, dal hij wel niet bedacht ΖίΐΙ ^"oSnVawS
geweest zijn op eene eindregeling van de krijgszaken en op een ernstig geschil des-
^vegens met
Holland. Ook de geldbehoeften der Koningin van Groot-Drilannië en de
ontzaggelijke kosten van haar verblp aan zijn Hof ^ vergden van hem evenveel op-
offeringen als min aangename bemoeiingen. Steeds was de Koningin onzeker, wanneer
Ie vertrekken. Liefst zou zij op een tijdstip aangekomen zijn, dal haren gemaal een
eervol herstel van grieven beloofde; doch hoe vaak zij zich daarmede ook gevleid had,
l)egrecp zij eindelijk de hoop op te moeten geven, hem in zijne hoofdstad
Londen

' Zie hierboven, bladz. 361.

' Ïiesol. Slat.-Geiu 31 Juli, 1642. Resol Holl 25, 31 JuH, 1642.
licsol. Slat.-Gen. 27 Aug.; 8 Oct. 1642. Resol. IlöU. 10, 11 Oct. 1642.

^ Resol. Staf.-Gcn. 24 Oct.; 7, 22 JÜov.·, 17, 18, 19, 27 Dec. 1642. Resol. Holl. 29 Nov.;
4 Dcc. 1642.

® Zie dienaangaande in de Archiv, de la Mais. d'Or. de brieven uit dit tijdperk.
Hl Deel 5 Stuk. öO

-ocr page 397-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

weder te zullen zien. Het was nu uitgemaakt, dat Hare Majesteit slechts door een
klein aantal schepcm zou begeleid worden, en zij zelve verklaarde thans niet anders te
verlangen, wanneer de afwezigheid van vele schepen bij de sterkte der vijanden op zee
gevaar voor zware verliezen zou hebben medegebracht. — De sterkte des vijands op zee
werd thans ook door
Zeeland, nadat deze Provincie haar zegel aan de staatkunde van
Holland betreiFende Engeland gehecht had, breed uitgemeten, en de gevolgtrekking was
natuurlijk, dat de Koningin zich met een matig geleide zou moeten vergenoegen —
De Provinciën, verlangende dat men de groote verplichtingen gedachtig zijn zou, die
de Republiek aan haren vader
uendrik IV van Frankrijk had, zouden der Koningin

by haar vertrek gaarne met een vorstelijk geschenk vereerd hebben: men noemde dit,

»

» Hare Majesteit op het eerlykst en heerlijkst te dimitteeren." Doch Holland was daartoe
niet dadelijk gestemd — In Januari (1643) werd het vertrek der Koningin ernst.
Omstreeks den IS·^®"! dezer maand was
tromp voor Scheveningen, volgens de order, dat
hy zich daar om de veertien dagen of drie weken zou laten vinden. Den namen

de leden der Staten-Generaal gezamenlijk afscheid van Hare Majesteit, bij welke gele-
genheid GATS het woord voerde, en lieten zij haar een geschenk van 80,000 gulden
met een gouden doos ter waarde van 2000 Hongaarsche dukaten aanbieden. Den
werden er wegens het vertrek der Koningin geene zaken door Hun Hoog Mögenden
behandeld; nog op het strand lieten zij haar door eene Commissie uit hun midden be-
groeten Maar acht dagen later was de Koningin terug,
tromps vloot, die haar ge-
leidde, was door een feilen storm beloopen en uit elkander geslagen, en hoezeer de
Luitenant-Admiraal zich sterk gemaakt had om , bij een paar dagen geduld, Hare Majesteit
te
Newcastle aan land te zetten, had hij voor haren ernstigen aandrang moeten wijken,
en haar wederom in eene onzer havens gebracht. Hun Hoog Mögenden malen jegens
haar, te
's Gravenhage*ieruggekomen, de maat vol. Z.ij namen de bekostiging van haar
vernieuwd verblijf op hunne rekening, en stelden haar voor, een gunstiger jaargetijde
af te wachten en hier den winter door te brengen. Doch de Koningin verlangde met
de eerste gelegenheid de reize op nieuw te beproeven. Alleenlijk deed zij thans de
vrees blijken, dat door schepen van het Parlement haar convooi mocht aangerand, of

1 Resol. Stat.-Gcn. 23, 30 Oct.; 23, 26, 28 Hov. 1642. 2,3,4 Dec. 1642. Resol HoH·
26, 27 Nov.j 2, 3, 4, 5 Dec. 1642. ~ In de maand Jali (1642) was er sjirake om branders at'
te zenden op de brandschepen, die de -vijand te
Duinkerken gezegd Averd uit te rusten (Resol
Stat,-Gen.
14, 15 Juli; 1, 13 Aug. 1642. Resol. Holl 15 Juli, 1642). In September (1642)
Avaclitte men nog altijd een irachtige poging uit
Duinkerken om onze vloot te overvallen en id
brand te steken {Resol. Stat.-Gen. 18 Sept. 1642).

2 Resol Stat.-Gen. 28 Nov. 1642. Resol. Holl 29 Nov. 1642.

3 Resol Stat.-Gen. 7, 9, 12, 13, 19, 23, 25, 29, 30 Jan. 1642. Re&ol Holl 24 Jan. 1643.

1C39-.

1644.

-ocr page 398-

DES TADERLANDS. 595

eenig schip naet haar bagaadje beladen onderzocht en aangehouden mocht \TOrden. Zelfs
vraagde
tromp, hoe te handelen in geval hij door de schepen "van 'sKonings binnen-
landsche vijanden werd bestookt. De Slaten onthielden zich voor dat geval van stellige

I

orders: in zijne vorige instructies, antwoordden zij, zou hij wel bescheid op die vraag
vinden. Dus lieten zij veel aan zijn beleid over. Daar er onder de bagaadjeschepen der
Koningin waren, die met krygsbehoeften geladen waren, zoo had zy alle reden om het
onderzoek der Parlementschepen te duchten, en in dezen tijd lagen er van die bodems
voor onze zeegaten en matigden zich de visitatie onzer uitvarende schepen aan. Dit
duldden de Slaten niet; zij zagen daarin eene inbreuk op hun soeverein recht, en ge-
lastten hunnen zeeofficieren de schepen, die zich zulk eene stoutheid veroorloofden,
goedschiks of kwaadschiks tot vertrek naar de volle zee te nopen. — Tegen bet einde
van Februari (1645) was het zaak voor de Koningin, haar vertrek niet langer uit te
stellen. Immers liep zij anders gevaar het geleide van
tromp te missen, daar deze zich
na dien tijd vóór
Duinkerken diende te bevinden. En op tromps invloed bij den Graaf
VAN WARWiGK, den bevelhebber der haar vijandige Britsche scheepsmacht, had zij grond
Ie vertrouwen. Onze Luitenant-Admiraal ging in persoon een bagaadjeschip van Hare
Majesteit uit den mond der
Maas naar Schevemngen afhalen, ten einde het tegen alle
nasporingen van de zijde harer vyanden te vrijwaren. Den dan vertrok de Ko-

ningin, en beloonde zich nog op het strand jegens eenige Gecommitteerden van Hun
Hoog Mögenden over de hier genoten ontvangst volkomen voldaan i.

Dal tromp niet lang mocht talmen om het bevel over de kustschepen weder in persoon Maatregelen
op zich t? nemen, werd veroorzaakt door de groote uitrustingen, die de vijand te Duin-
herken
maakte met het doel om én tegen de onzen sterk te zijn, én tevens een eskader "^'laamsche Kust.
naar Ierland tot ondersteuning der opstandelingen te zenden. Dus moest hem met alle
macht het uilloopen uit die haven belet worden. Derhalve stelde
Holland voor, een
tiental schepen uit de convooiers tijdelijk ter bezetting der kust te bezigen, tegen dat
enkele daartoe bestemde, maar nog niet behoorlijk uitgeruste schepen gereed zouden
zijn. Tevens gaf deze Provincie den wensch te kennen, dat, vermits bij de Directie,
door eenige Provinciën gesteld, de schepen te langzaam in zee kwamen, het beleid der
uilrusting weder geheel aan de Collegies ter Admiraliteit mocht worden overgelaten, en
de Provinciën verzetten zich daar niet tegen. — "Vooral de Admiraliteit van
Amsterdam
beloonde grooten ijver om de zeemacht in eenen ontzagwekkenden staat te houden, en
met
Zeelatid vereenigd, eischle Holland van de Landprovinciën de trouwer nakoming
der volgens de regeling van 1656 op haar ten aanzien van het zeewezen ruslende ver-
plichtingen: anders, verklaarden de beide Zeeprovinciën, zouden zij, hoe ongaarne ook,

' Resol Stal.-Gcn. 12, 22Jan.; 7 , 8 , 9, 18 , 21, 23 , 25Febr. 1643. ßeso/./M. 15,16Jan.;
24, 25 Febr. 1643. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 313, ..314.

liO*

-ocr page 399-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

i639— tot andere maatregelen moeten overgaan. De Landprovinciën hadden wel de gewone
bedenking, dat de convooien en licenten meer behoorden op te leveren en zekere arti-
kelen nog wel kónden belast worden, opdat de handel meer bijdragen mocht tot in-
standhouding van eenen dienst, waarbij hij bepaaldelyk belang had; doch de tegenstand
was veel zwakker, dan hij vroeger en tijdens het leven van
sommelsdijk geweest was,
en slechts de Gedeputeerden van
Utrecht verklaarden zich nog niet gelast om de ver-
zekering te geven, dat hunne Provincie hare verplichtingen zou nakomen. Veel meer
dan goede woorden evenwel gaven de Landprovinciën alweder niet

Waren de vertegenwoordigers der Landprovinciën met den Prins op de hand van den
Koning van
Groot-Britannië, zoo konden zij niet anders dan de handhaving eener sterke
macht op zee wenschen te bevorderen, immers deed de scheepsmacht van het Parle-
ment'zich al meer en meer gelden. Derhalve moesten zij zich met de Zeeprovinciën
in het verlangen vereenigen, dat de vloten van het Parlement ons niet op zee over-
vleugelden , en al was het ook door vriendschappelyke samenwerking ons het feitelijk
gebied der zee deden verliezen. In Februari schreef de Graaf van
warwick uit iowciew,
dat hij weldra met veertig schepen onzen Vice-Admiraal
witte gorneliszoon de witt
zou komen bystaan, wanneer hy zulks tegen de thans zoo sterke Duinkerkers noodig
mocht achten. Op deze eenigzins bedenkelijken brief verlangden de Staten hel oordeel
en den raad van Zijne Hoogheid te vernemen, en de uitslag der beraadslaging was,
dat
tromp den Graaf terug zou schrijven, om hem voor zijn aanbod te bedanken en hem
te melden, dat hy,
tromp , zich gereed maakte om met eene aanzienlijke vloot in zee
te verschijnen, ten einde den vijand het uitloopen uit
Duinherken te beletten. Daar
evenwel de vyand mogelijk eerder gereed zou wezen om die haven te verlaten, dan hij
zelf om onze kustvloot aldaar te versterken, zoo verzocht hij
warwick. dadelijk tien of
twaalf schepen tol bijstand van onzen Vice-Admiraal af te zenden — Dus liet hij,
zoo schijnt het, blijken, dat wij ons zeiven wel zouden weten te helpen, en althans
slechts eene matige en tijdelijke hulp noodig hadden.

In deze omstandigheden en bij den invloed, welken de gebeurtenissen in Engeland
op den slaat der zeezaken stonden te hebben, was het niet vreemd, dat men zich in
de Vereenigde Provinciën, zonder onderscheid van staalkundige richting, op de ver-
meerdering van de kracht onzer zeemacht begreep te moeten toeleggen, en dat met
name het middel om de Kruisers of zoogenaamde Nieuwe Geuzen in zee te brengen,
eindelyk werd toegepast.

Dat de regeling op de bezetting der kust steeds geenen voldoenden uilslag opleverde,
bleek ten overvloede in het voorjaar van 1645, toen tromp, in plaats van de vereischte

' Resol Slat.-Gcn. 28 Jan.j 3, 15, 28 Febr.j 2 Maart, 1643. Resol Holl. 24 Jan.; 20Febr.;
2, 3, 4, 14 Maart, 1643. , 2
Resol. Slat.-Gen. 16, 17 Febr., 1643.

-ocr page 400-

. DES VADERLANDS. 277

52 slechts 9 oorlogschepen· met 15 tijdelijk geleende schepen i op de kust onder zijne 1639—
' 1644.

vlag had. De Luitenant-Admiraal klaagde, dat, werden de ontbrekende schepen hem

niet toegezonden, hy den vijand het hoofd niet kon bieden^ veel min de kust be-
hoorlijk bezetten.
Nieuwpoort en Ostende moest hij onbezet laten. Voorwaar zijn taak
was niet gemakkelyk, te meer omdat, bij de mogelyke botsingen met de Engelschen
van de verschillende partijen op zee, Hun Hoog Mögenden zich gaarne de vrijheid voor-
behielden om het gedrag van den scheepsbevelhebber te wraken; althans lieten zij
veel aan zijne verantwoordelijkheid over, hem geene onderrichtingen ten aanzien van
de bijzonderheden gevende en slechts in het algemeen verklarende, dat zij op zijn sol-
daat- en zeemanschap vertrouwden Konden onze vlootvoogden er streng de hand aan
houden, en dat bij alle weder en wind in volle zee, om de Engelschen, van welke zij
wisten dat ze contrabanden voerden, te visiteeren En zonden zij op verboden vervoer
betrapte Engelschen op, tot welke moeilijkheden kon dit dan geen aanleiding geven? —
Op die klacht van den Luitenant-Admiraal werden wederom de verschillende Collegies
ter Admiraliteit aangemaand, en de Heeren van
Utrecht, welke nog kortelings deswegens
ernstig waren aangesproken dringend verzocht, toch eindelijk eens wakker te worden
en het Collegie te
Middelburg in staat te stellen hunne daar uit te rusten, maar steeds
van alles onvoorzien gelaten bodems in zee te zenden De Admiraliteit van
Zeeland
althans liet het niet aan ijver ontbreken. Bij de toebereidselen lot eenen algemeenen

^ De Admiraliteit van Amsterdam had de door haar te leen verstrekte schepen reeds tegen het
einde van Mei (1C43) weder zelve noodig. Zij moesten toen tot convooi dienen
{^Resol. Slat-.Gcn.
28 Mei, 1G43).

2 In dezen tijd veroverde evenwel Kapitein verbeek een fregat. Hij treeg tot bclooning een
gouden ketting. Kapitein
toelast en de Commandeur coolster namen een vijandelijk fregat met
den door hem huitgemaakten Engelschman
[Resol. Slat.-Gen. 8 Mei, 1643). Voorts diende reeds
DE RUITER in de vloot. In Mei, 1643, verzocht de Admiraliteit van
Zeeland voor hem, toenmaals
kapitein, een buitengewoon traktement, omdat hij in 1641, toen hij in de vloot
naat Portugal
gediend had, het ambt van Schout-bij-nacht had bekleed {Resol. Slat.-Gen. 5 Mei, 3643).
Hierboven, op hl. 372, hebben wij omtrent de verrichtingen dier vloot geenerlei bijzonderheid
vermeld. Over de ontmoeting van onze schepen, vóórdat zij zich met de Portugeesche zeemacht
hadden vereenigd, met de Spaanschen en Duinkerkers bij Kaap
St. Vincent, den 4'*''° Nov. 1641,
waarbij zich slechts
de ruiter en een paar andere kapiteins gunstig onderscheidden, zie men brandt ,
Leeven v. d. Ruiter, bl. 8—15 (uitgave van boekee te Dort, 1835, Deel I, hl. 17—30), en na
hem
avagenaar, XI, bl. 314 en 315.

3 Resol Slat.-Gen. 30 Maart, 1643. Resol. Holl. 13 Mei, 1643.

^ Resol. Slat.-Gen,.30 Juni, 1643. 5 Resol. Stat.-Gen. 17 Maart, 1643,

® Resol. Slat.-Gen. 20 April, 1643.

-ocr page 401-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— vredehandel, tot vt^lke Zeeland, dat in den vrede het verlies van haar handelsvoordeelen
1644. . .

vooruitzag, niet van harte zou medewerken, moest deze Provincie het bewijs leveren,

dat de slrijd ter zee haar element was, en dat de oorlog met gunstigen uilslag volge-
houden kon worden. In Juni,
1645, nam die Admiraliteit, zonder op de daden van
hare zuster-Collegies te wachten, maatregelen om den vyand, die in de bocht van
Bretagne 3^6 of 18 fregatten sterk was, en onze retourschepen uit de Levant, Brazilië
en de Antilies bedreigde, het hoofd te bieden Zoo zien wij dan de Zeeuwen met
de Hollanders de handen ineenslaan en beiden gezamenlijk eene bezending naar de Land-
provinciën uitzenden om ze van de noodzakelijkheid eener ernstige behartiging der zee-
zaken te overtuigen, en tevens van de bereidwilligheid der Zeeprovinciën om door be-
De Kruisers of lastingen, die vooral haar zeiven zouden treffen, de zaak te bevorderen Toen de zaak
hi'^siaat gestdd ^ÖP ^aren het de Zeeuwen, die een beroep deden op de Provinciën om, zoo de
uitrusting van Staatswege ontoereikend was, dan toch de bijzondere personen, die lust
zouden hebben schepen ter kruisvaart uit te rusten, door het betalen van premiën aan
te moedigen. De vijand ging met dit voorbeeld voor: immers waren er in dezen tijd
onder zijne schepen, die onze koopvaarders op de Fransche kust opwachtten, verschei-
den kruisers van lersche zoowel als van Spaansche commissies voorzien — In Augustus
(1645} dan hieven de Gedeputeerden van Zeeland ter Generaliteit, op bijzonderen last
hunner principalen, de klacht aan, dat de Landprovinciën, in weerwil van al de ver-
maningen der beide Zeeprovinciën, de uitrusting der Kustschepen te zeer verzuimden
(of baatte het genoegzaam, dat
Utrecht onlangs een 20,000 gulden had toegestaan?
en vooial dat zij in de middelen niet bewilligden, die de Kruisers weder in zee zouden
brengen. Liever dan het verderf hunner ingezetenen met goede oogen aan te zien,
zouden de Heeren van
Zeeland, nevens Holland en na overleg met Zijne Hoogheid,
zeiven raad schaffen, maar dan ook zich naar evenredigheid van de bekostiging van
den landoorlog ontslaan. — Op deze verklaring betuigden die van
Holland geen ander
voornemen te hebben — Zulk eene bedreiging, wanneer zg ernst was, miste hare
uitwerking op den Prins en de Landprovinciën niet. Hoe het zij, in den aanvang der
maand October, toen wegens het saizoen de kustbezetting stond opgeheven en de vloot
in eskaders verdeeld te worden om in zee te kruisen werd, zonder dat er veel be-

om weder in zee
te Kaan.

1 Resol. Stat.-Gcn. 21, 22 Juni; 2 Juli, 1643.

2 Resol, Holl. 25, 28 Maart, 1643, p. 215. 8, 9, 16, 24 Juli; 1, 4, 5, 6, 7 Aug. 1643.

3 Besol. Stat.~Gen. 9 Juli, 1643.

Resol. Stat.~Gen. 14 Juli, 1643. In September hield tromf nog om de ontbrekende tust-
schepen aan
[Resol, Stat.-Gen. 5 Sept. 1643),

5 Resol. Stat.'Gen. 7, 31 Aug. 1643. Resol Holl. 8 Aug.; 16, 22 Sept. 1643.

6 Resol. Stat.~Gcn. 30 Sept.; 1 Oet. 1643.

-ocr page 402-

1639—

1C44.

DES VADERLANDS. 399

raadslagens over viel, het plakaat gearresteerd, hetwelk de voorwaarden inhield, op
welke de Kruisers in zee gebracht zouden worden, en te gelijkerlijd het besluit genomen,
waarbij het mid(]el aangewezen werd ^, waaruit hunne uitrusting bevorderd en de pre-
miën, door hen te behalen, betaald zouden worden Zoo zeer werd de behoefte aan
eene versterking der zeemacht'gevoeld, daar een 24.tal Duinkerkers, evenzeer in eskaders
verdeeld, op onze Moscovie-vaarders en Oostzeeschepen loerden, dat de convooiers, die
anders in dit saizoen afgedankt werden, in dienst gesteld moesten worden, totdat de
Kruisers in zee zouden zijn — Spoedig bleek, dat het den ingezetenen niet aan lust
ontbrak, om, aangemoedigd en ondersteund door het Staatsbewind (soldaten en geschut
werden van Landswege verstrekt), hun fortuin op zee ten koste van den vijand te be-
proeven. Er was bepaald, dal er in het geheel 24 commissies ter kruisvaart verstrekt
zouden worden: 16 voor
Holland, 8 voor Zeeland, en in de eerste dagen van November
waren te
Rotterdam alleen reeds aangiften geschied om 55 kruisers uit te rusten. Het
lot moest beslissen, wie de voorkeur zouden krijgen Reeds in deze zelfde maand
slaken de eerste nieuwe Kruisers uit Zeeuwsche havens in zee Ja sommigen, thans
naijverig op het voorrecht van hen, dié volgens het laatste plakaal commissie van den
Prins hadden bekomen, rustten te
Vlissingen Kruisers uit op het plakaat van 163i2. Zij
en al wie verder wilde, verklaarden de Slalen-Generaal, zouden mede prcmiën genielen
uit het laatstelijk daartoe aangewezen middel 6.

Inlussehen had de vermindering van het krijgsvolk te voet reeds sedert een geruimen
lijd haar beslag gekregen. — ïn de eersle dagen van het nieuwe jaar (1645) vingende
daartoe gecommilléerde Heeren aan, met Zijne Hoogheid over dit onderwerp te raad-
plegen en kwamen de Stalen van
Holland bijeen, bedacht op de taak om in al de
ongelegenheden te voorzien, waartoe die vermindering leiden moest door den onwil en
de geldelijke bezwaren, die zij bij de kapiteins moest veroorzaken Weinige dagen
later leverde de Raad van State eenen voorslag in strekkende tot de reductie. Deze
zou aan de Provinciën ter bcoordeeling worden toegezonden, en voor den eersten Maart
mocht men haar oordeel inwachten, opdat met het midden dier maand met de vermin-

Do verniinJe-
ring vau het
lirijgevolk te voet
krijgt haar be-
slag.

' Op voorsIafT van Zeeland (zie Resol. Holl. 3, 4, 14 Maart, 1643) was dit middel de belas-
ting van 1 per cent voor de inkomende, en ^ per cent voor de uitgaande koopmanschappen.

^ Resol, Stat.-Gen. 3 Oct.j 3 Nov. 1643. nesol. Holl 2Ö, 29, 30 Sept.; 12, 17 Oct. 1643.

3 Resol. Stat.-Gen. 23 Oct.; 6 Nov. 1643. Resol Holl. 29 Sept. 1643.

^ Resol Stat,-Gen. 22, 28 Oct.; 5 Nov. 1643. Resol Holl 6, 7 Oct.; 8, 10 Dcc. 1643.

^ Resöl Stat.'Gen. 7 Nov. 1643. 6 j\esol Stat.-Gen. 30 Nov. 1643.

' Resol Stat.-Gen. 12 Jan. 1643. β Resol Holl 1643, ρ. 1 cn 2.

-ocr page 403-

400 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639 —

1644.

dering Tan het krijgsvolk een begin zou kunnen gemaakt worden l. De Stalen van Hol-
land
echter begrepen, dat de zaak lot genoegzame rijpheid gebracht was om geene
nadere raadpleging der Provinciën meer Ie behoeven, en wilden zonder verder uilslel,
volgens hun besluit van 20 December (1642), lot de reductie overgaan. Dit vernamen
de Staten-Generaal, en deze zaak geenszins als aan het goedvinden der afzonderlijke
Provinciën staande beschouwd willende zien, zonden zij eenigen uit hun midden om de
Heeren van
Holland over hun voornemen in dezen te onderhouden, met het verzoek
dat Hun Edel Groot Mögenden geen »fundament van disorder in deze zaak wilden leg-
gen!" Hun Hoog Mögenden, werd er bijgevoegd, waren, des gevorderd, lot wijziging
van den voorslag bereid Ook de Prins loonde zich over de voortvarendheid der Pro-
vincie
Holland bezorgd. Hij ontbood den Raadpensionaris en verklaarde hem, te wen-
schen, dat de Staten van
Holland goed mochten vinden aan de andere Provinciën den
lyd Ie laten. Om alle vermoeden, dat men uilslel zocht, weg Ie nemen, Avas Zijne
Hoogheid bereid om bij de eersle gelegenheid Ier Generaliteit te verschijnen en aldaar
vast te doen stellen,, dat de reductie in allen geval den Ιβ^'^'^ Maart in hel werk zou
gesteld worden — De Stalen van
Holland hamen het aanbod van den Prins in zoo
ver aan, dat zij Zijne Hoogheid verzochten met den Raad van State ter Generaliteit
Ie verschijnen, ten einde de vermindering onherroepelgk vast Ie stellen; maar zij gingen
verder, begeerende, dat de Raad van State van stonde aan mocht worden gemachtigd
en gelast om de aanschrijving belreffende de reductie aan de Provinciën en de kapiteins
te doen , opdat zij reeds den eersten Maart mocht worden ingevoerd, en in gevalle eenige
Provincie daartoe niet gereed mocht wezen, dat dan de reductie niettemin voortgang
zou hebben in
Holland en in die Gewesten, waar men tot de uilvoering bereid zou zijn.
Dit gevoelen werd onmiddellijk in de vergadering van Hun Hoog Mögenden, waar Zijne
Hoogheid en de Raad van State tegenwoordig waren, medegedeekU De Gedeputeerden
vergaten niet daarbij aan te dringen, dat den kapiteins onverwijld de soldij, die zij nog Ie
vorderen hadden, mocht worden voldaan, en dat bovendien voor het toekomende zoodanige
middelen mochlen worden vastgesteld, dal de compagniën sliplelijk alle maanden ten volle
mochten werden betaald. Op de punten, die de voorslag van de Raad van State verder
nog inhield, zouden de Heeren van
Holland legen den eersten Maart beraadslagen. — De
andere Provinciën begrepen, op advies van Zijne Hoogheid en den Raad van State, zich
met het gevoelen van
Holland te moeten vereenigen. — Niettemin bleef er een niet on-
belangrijk verschil bestaan:
Holland beweerde, dat de reductie al het krijgsvolk Ie voet

1 llesol. Stat.-Gen. 16 Jan. 1643.

2 nesol, Stat.-Gen. 20 Jan. 1643. Resol. Holl. 15, 16, 17, 19, 20 Jan. 1643.
^ Resol. Holl. 21 Jan. 1643.

-ocr page 404-

. DES VADERLANDS. 277

moest treffen: de andere Provinciën, dat ze zich niet verder uitstrekken moest, dan 1639—
....

over de militie, begrepen in de drie Staten van oorlog: zoo doende zouden de 50
compagniën van 1628, benevens het regiment van
douchan (vroeger van gharnacé)
huiten de reductie blijven. De Staten van Holland vonilen geenszins goed hierbij te be^
rusten, en slaagden er in orn de anderen tot hun gevoelen over te halen i. Van nu
aan hielden zij zich met yver bezig om de gelden te vinden, lot de uitvoering van den
maatregel en tot verzekering van de geregelde betaling der armée gevorderd Slechts
door de betuiging, dat zy daarmede gereed waren, ten minste dat het geld op het
oogenblik, dat hét noodig zou zyn, niet zou ontbreken, verijdelden zij den toeleg om
den maatregel alsnog uit te stellen Het liep legen het einde van Maart, en nog werd
de invoering der reductie door den Raad van State niet recht ter hand genomen, zoo-
dat veel kapiteins de uitvoering nog als twijfelachtig beschouwden. Van den anderen
kant zonden verscheiden kapiteins oude en invaliede soldalen naar
den Haag ^ den last
van hun onderhoud op den Staat of de Gemeente schuivende, zonder dat het bij een
nog altijd uitblijvende degelijke monstering bleek, of die manschappen werkelijk het
getal overschreden

Nog eenigen lijd hielden de onderwerpen, die uit den maatregel voortvloeiden, en de
vaststelling der middelen, die de volvoering der daarby aangegane beloften verzekeren
moesten, de Staten van
HollandhcvA^ terwijl andere Provinciën achtereenvolgens de ver-
zekering gaven, dat zij lot de uitvoering gereed waren of deze aireede bewerkstelligd was

Zoo met eenen niet onbelangrijk verminderden en beter geregelden slaat van oorlog
Ie lande en met het vooruitzicht om, bepaaldelijk door de medewerking der Kruisers,
iiet gezag op zee Ie handhaven, kon men eenigszins geruster den loop der gebeurtenissen
in
Engeland en hare terugwerking op onzen Staat afwachten.

Het bleef altijd de vraag, of de Ambassade, tot bemiddeling der tot een burgeroorlog Voortdurende

uitgeborsten geschillen daar te lande, zou afgaan, ja of neen. Joagiiimi was overgekomen,

en hoe voorzichtig deze staatsman ook was in het uitbrengen van een oordeel over de Gezantschap naar
„ . ,
Engeland.

Engelsche zaken, de gesprekken met hem leidden de Staten-Generaal tol de overtuiging,

dat zulk een Gezantschap zijn nut kon hebben 7. Degenen, die de afzending der

' Resol. Stal.-Gen. 22 Jan. 1643. Resol. Holl. 22, 23 Jan. 1643.
- Resol. IJoll. 23, 28 Febr. 1643.

3 Resol. Holl. 3, 4 Maart, 1643. Resol. Stal.-Gcn. 3 Maart, 1643.

^ Resol Hall. 6 , 7, 14, 17, 18, 19 , 20 , 24 , 26 Maart, 1643. Resol. Siat.-GenA λγήΐ, mZ.

5 Resol. Holl. 29, θΟ Aprilj 6, 8, 9 Mei, 1643. ·

« Resol. Slat.-Gen. 16 Febr.; 3 Maart; 4, 13 April, 1643.

^ Resol. SlaL-Gen. 10, 16, 30 Jan. 1643. Resol. IIolL 16, 17, 24 Jan. 1643.

Hl Deel. ü Stuk. öl

-ocr page 405-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Ambassade legen Hollands gevoelen doordreven, vonden van alle kanlen aanbeveling van
hun opzei. Zoo verklaarde de Veneliaansche Gezant
giovanni giustiniaki, die, bestemd
naar het Hof van den Keizer, in Januari 1645 uit
Engeland herwaarts kwam in
een vertrouwelijk gesprek, dat geen Staat geschikter was, dan de onze, om als bemid-
delaar lusschen den Koning en het Parlement op te treden Doch
Holland bleef als-
nog standvastig hare toestemming lot het vertrek der Gezanten terughouden.

1 De betrekkingen lusschen de beide Republieken, die Tan onze Provinciën en van Veneti'é,
waren steeds van Aveinig ])eteekenis. In het voorjaar van 1637 (Avij zagen het hierboven, bladz. 22)
was BOHEEL tot Gezant derwaarts benoemd en zou zich reisvaardig houden. Doch, in weerwil van
alle verzoeken, ook van den kant der Venetiaansche Signorie, Avas hij in het najaar nog in zijn
vaderland. Ilij Averd hier, behalve door andere opgegeven redenen, teruggehouden door de han-
gende questie van étiquette: inderdaad was het nog niet zeker, dat de Venetiaansche Gezanten
de onzen in het buitenland wel den titel van Excellentie zouden toekennen, lu geval van
neen, kon onze Gezant te
Venetië ook van den Franschen en den Engelschen Gezant aldaar
dien titel niet verwachten, en zoo zou Lij zich van alle verkeer met hen uitgesloten zien.
Dat talmen verdroot den Heer
boreel ten laatste en hij verzocht, dat zijn broeder Dr. ριετεπ
boreel
in zijne plaats met die lioedaniglieid van Gezant bekleed Avorden mocht. Intusschen
Avas de oude Venetiaansche Ambassadeur in October (1637) door den Heer giustinuki vervangen.
Aangezocht om het achterstallig subsidie, antAvoorddc deze Gezant, bij gelegenheid dat hij
de Staten met de inneming van
Breda gelukwenschte, dat als de Republiek, die hij vertegen-
woordigde, eenigszins tot verademing zou gekomen zijn, zij hare toegenegenheid Ie onswaarts
met daden zou toonen. In Januari 1638 hielden Hun Hoog Mögenden het er voor, dat
bobeel van den hem opgedragen post afzag, maar zij gingen niet over tot de benoeming van
zijnen broeder. In Mei (1638) had geene der Provinciijn iemand tot de openstaande betrekking
aan te hevelen; alleen
Friesland noemde den advokaat grasavinckel. Een jaar later Avaren de
andere Provinciën geneigd genoeg om
een Ambassadeur te kiezen, maar Holland^ op Avelk Gewest
het voornamelijk aankwam, ging daartoe niet over. Wat er voor den handel te verrichten viel,
kon door den Consul
sonnevelt geschieden, en de Venetiaansche Gezant deed niet veel meer dan
gelukwcnschcn met door de onzen behaalde overwinningen. In November 1639 Avenschte hij geluk
met de vernieling van de Spaansclie vloot bij
Duins. — In Maart van het jaar 1641 vertrok
GiosTiNiAKi naar Frankrijk, alhier eenen Secretaris achterlatende. Een paar maanden later werd
er Avcder een Gezant benoemd in den persoon van
vosbeiigen, άΐθ&8ΆΆΐί van SL Maariensdijk, zoon
van den Zeeuwschen Gedeputeerde ter Generaliteit. In November zou hij vertrekken. Doch in
het gansche volgende jaar kAvam er v^an zijne reize niets, en in Maart 3643 Avas hij hier te lande
overleden: reeds was er
een huis voor hem te Yeneiië gehuurd en Avaren zijne meubelen derwaarts
overgebracht {Resol. Stat.-Gen. 29 Blaartj 24 Juli; 14, 17, 18 Sept.; 1, 5, 6, 14, 16, 17, 19.
21 Oct.; 30 Nov.; 22, 28 Dec. 1637. 2, 19 Jan.; 8 Mei, 1638. 7 Mei; 3Nov. 1639. 22Maart;
1, 18, 29 April; 2 Mei; 5, 17, 23 Sept.; 1 Nov. 1641. 23 Maart, 1643).

2 nesol. Stat.-Gen. 22 Jan. 1643. Resol. IM. 24 Jan. 1643.

1039—
1G44.

-ocr page 406-

. DES VADERLANDS. 277

Inlusschen gaven de gedurige bemoeiingen van bothwell aan den éénen, en van
sTRiGKLAiiD aan den anderen kant, genoeg te doen. Tegen den laatste slak weldra een
geweldige slorm op. De voorstanders van den Koning ten onzent schenen het er op
Er barst een
toegelegd te hebben, hem het behoud van zijn karakter hier te lande, hoedanig datsTRicKtANu^'^bs!
dan ook zijn mocht, onmogelijk te maken. Weinig te beduiden had het bezwaar, door
bothwell geopperd, dat stkigklakd zich met de Slaten van Gelderland in betrekking
had gesteld tot mededeelingen, betreiTende de openbare zaken van
Engeland. Hier om-
trent verzocht de Resident nader ingelicht te mogen worden. — Dat vreemde Gezanten
zich tot de bijzondere Provinciën wendden, alsof al de Provinciën tegenover hel buiten-
land niet ééne Mogendheid uitmaakten, dit streed voorzeker met dat begrip van staats-
recht, hetwelk de Staten-Generaal erkend wenschten te zien; doch aan
strickland werd
immers, allerminst door
bothwell zeiven, het karakter van Gezant eener Mogendheid
toegekend, en bovendien in de Vergadering van
Holland was die afgevaardigde van
het Parlement toegelaten geweest en daarover had de Resident zich wel gewacht te
klagen. Vandaar dat Hun Hoog Mögenden op dat bezwaar eenvoudig antwoordden, dat
zij niet twijfelden, of
bothwell zou, na gedaan onderzoek, volkomen voldaan zijn
ïoch bleef de Resident op nadere inlichting, die
Gelderland niet gaf, bij de Staten-
Generaal aandringen — Doch er broedde feller tegenstand tegen
sïrigkland. Deze
was voortgegaan met klachten tegen de toelating van uitvoer van krijgsbenoodigdheden
naar
Engeland, en gerugsteund door de hem bekende gezindheid van Holland, ontzag
hij niets. Hij verklaarde, dat er geheele Papistische legers in
Engeland waren, voor-
zien van wapenen en van oilicieren, uit deze landen derwaarts gezonden. Op het oogen-
hhk, voegde hij er bij, lag er een groot schip
Ie Delflshaven, dat met oorlogstuig werd
geladen om op nieuw naar
Engeland gezonden te worden »tot ruïne van de religie,"
en dat uit kracht van een paspoort, door de Staten-Generaal aan de Koningin van
Grool-Briianniè verstrekt. — De Slaten van zulke klachten rechtmatig achtende,

besloten de Generaliteit belreil'ende dat paspoort rekenschap te vragen — Den
21 sten April (1645) werd er een nieuwe aangifte door stivigkland aan de Generaliteit
gedaan: de Koning, verklaarde hij toen, had eene overeenkomst getroiTen, dal er
24 schepen uit Duinkerken zouden uilloopen om gebruikt te' Avorden lot afbreuk van
het Parlement en alsnu waren er twee van die schepen aireede door onze vloot
heengelaten op een paspoort van den Prins van
Oranje, Hierop verzocht hij, dat »van

i-ïitt

' Zie liicrboveii, bi. 389. 2 Uesol.' Slal.-Gen. 31 Maart; 4 April, 1043.

Uesol. Slal.-Gcn.m, 16 Mei, 1643. Resol Holl. 19 Mei, 1043·
^ ncsol. IML 20 Fcbr. 1643. .

^ Dit, feit werd later door bothwell ontkend {Resol. Holl. 19 Mei, 1643). '

U*

1639—
1G44,.

-ocr page 407-

1639—

1G44.

404 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

wege de Regeering" order mochl gesteld worden. — Ziedaar een uitdrukkelijke aanklacht
legen den Prins Tan
Oranje, en eene Yordering, dat »de Regeering" Zijne Hoogheid zou
Ie recht stellen. — Geen wonder dat Zijne Hoogheid Tunr vatte. Hy kwam ten heftigste
op »tegen de blijkbare onwaarachtigheden ten zijnen nadeele aangevoerd," en verzocht
ernstig om behoorlijke voldoening en eerherstel. De Staten van
Holland, dit doormiddel
van het Lid der Edelen in hunne vergadering vernemende, besloten alleenlijk
strickla.nd
te verzoeken, aan Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden mede te deelen, of hij
lot zulke aantijgingen bepaaldelijk gemachtigd was. Maar de Staten-Generaal, die eerst,
zonder van de zaak van 's Prinsen paspoort te gewagen, aan
strigkla.nd geantwoord
hadden, dat aan
tromp last was gegeven alle in- en uitzeilende oorlogschepen van den
vijand aan te lasten en Ie vernielen kwamen, zoodra hun de verontwaardiging van
Zijne Hoogheid kenbaar was geworden, op de zaak terug. Den April, namelijk,

kwam de President, toen de Heer vak ripperda, met een voorstel voor den dag. Weinige
dagen geleden was in de vergadering gelezen een » fameus libel" (hij bedoelde de ver-
klaring van
strickland) , waarin Zijne Hoogheid zeer hatelijk werd bezwaard, en zijne
handelingen als misdadig gelaakt werden.' Zijoe Hoogheid h^d hem verzocht aan de
Vergadering te verklaren, dat de inhoud van dat stuk lasterlyk was, en dat
strigkland
derhalve lot het geven van voldoening moest verplicht worden: anders zou Zijne Hoogheid
op middelen bedacht moeten zijn, om dien persoon builen Hun Hoog Mögenden om lol
het geven van voldoening te nopen. Na deze mededeeling beval de Voorzitter de zaak
als zeer gewichtig aan de ernstige overweging der Vergadering aan: zoo, zeide hij,
werd Zijne Hoogheid in het land hatelijk gemaakt, en alhier tweedracht geslicht. Een
dergelijke snoode toeleg was uit andere handelingen van
strigkland mede gebleken.
Hij was vermetel geworden, omdat men het zich niet aangetrokken had, dat hij be-
paalde staatsleden had beschuldigd, en zoo had hij ten laatste Zijne Hoogheid zelve
aangerand, wiens trouw en zorg voor den Slaat steeds op wonderbare wijze was gebleken.
Hun Hoog Mögenden moesten toonen, dat deze Slaat zelf door dien laster was beleedigd.
En hoe? dat kon men weten, wanneer men zich slechts herinnerde, hoe de Stalen in
1S82 de eer van Prins
willem I hadden gehandhaafd ^ Ten slotte; de leden moesten
bedenken, hoe het een ieder hunner smaken zou, in zyne eer, » waardoor
men eigenlijk
leefde," gekrenkt te zijn, en hoe moest zoo iets dan zulk een hooggeplaatst persoon
niet grieven ? — Hun Hoog Mögenden verklaarden op deze uitnoodiging, de beleediging

Ii

1 Resol Holl. 27 April, 1643. Resol Stat.-Gen. 25 April, 1643.

2 Waarop doelde de Voorzitter? Wilde hij zejjgen, dat de Staten van Holland op den lastci',
Avaaraan de Prins wegens zijne aansluitinjj aan
anjou bloot stond, geantwoord hadden door Iicm
do soevereiniteit op te dragen?

-ocr page 408-

103«—

1G44..

DES VADERLANDS. 4015

aan Ie merken, als den Slaat aangedaan, en dat er dienovereenkomstig behoorde gehan-
deld te ^γorden. — Zij droegen de laak op aan eene Commissie, beslaande uit de Heeren
vatf gent, songk, vosbergen en dowia. Deze Heeren zouden strigkland in de verlrek-
kamer van Hun Hoog Mögenden ontbieden en hem de vraag voorhouden, of hij dat
geschrift op last van het Parlement had ingediend, of op eigen hand. Had hij het
gedaan op last van het Parlement, dan moest hij zulks schriftelijk bevestigen i.

De Gecommilieerden \varen spoedig gereed met hun rapport. Dit verzochten de Pro-
vinciën schriflelijk te mogen ontvangen, ten einde daarop haar advies uit te brengen.
De Heeren van
Holland vonden de zaak bedenkelijk. Zij waren van oordeel,'dat uit
het rapport gebleken was, hoe zoo, door het Engelsche Parlement als door de Neder-
landsche Slalen-Gcneraal in deze zaak niet met zoodanige omzichtigheid gehandeld was,
als wel had behoord, en dat in de conclusie des Voorzitters, waarmede de Slalcn-
Generaal zich den April vereenigd hadden, te harde termen waren gebruikt.

Dus begrepen zij, dat men den legen strigkland aangevangen slrijd zou hebben Ie
slaken, en ten eerste van wege dezen Slaat met eene » discreele pen" aan hel Parlement
een brief moest schrijven, ten einde die Vergadering met grondige redenen lot een
billijker gevoelen te brengen aangaande den Prins, die, zoo spraken Hun Edel Groot
Mögenden, zich allijd trouw en hoogloffelijk omtrent den Staat had gekweten. — De
Gedeputeerden van
Holland ter Generaliteit, hoezeer hun gclal, als gemeenlijk bij
gewichtige beraadslagingen, aanmerkelijk versterkt was, slaagden er niet zoo spoedig in
om Hun Hoog Mögenden tot een besluit in dien zin over te halen. Vóórdat er een

O O

eindbeslissing genomen was, vervoegde zich de Heer stuicklakd bij den Raadpensionaris,
en overtuigde hem, dat hij niet voorbarig noch op het schrijven van een bijzonder
persoon, maar op aanschrijving van den Heer
pym en na ontvangst van eene door den
Klerk van het Lager Huis geleekende acte, ter Generaliteit de verklaring en klacht
had ingediend, die als een fameus libel van » eenen"
strigklland door deze Vergadering
was bejegend; en dat het niet waar was, dat hij dien last van het Parlement door een
klagend bericht zou hebben uitgelokt. Dit een en ander, beluigde de Afgevaardigde,
was hij bereid met de stukken te slaven. De Slalen van
Holland^ dit vernemende,
slelden Ier Generaliteit voor, dat op nieuw Gecommitteerden benoemd zonden worden
om STRICKLAND nader te hooren. Hiermede vereenigden zich de Slalen-Generaal, en
strigkland wcrd op nieuw gehoord. Hij herhaalde wat hij aan den Heer cats gezegd
had; vertoonde de oorspronkelijke brieven, en bevestigde alles met zijn woord van eer
als edelman: zoo eenig lid van het Parlement zijne verzekering dat hij 's Konings plan
om schepen uit Duinkerken te bekomen, eerst uil het schrijven van den Heer i>ym
vernomen had, mocht logenstraffen, hij was bereid zijne verklaring legen zulk een

Uesol Slat.-Gen. 28 April, 1C43.

-ocr page 409-

163!)—

1644.

406 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Jeugenachlige aantijging rol Ie houden. — Alsnii namen de Slalen-Generaal een besluit,
Avaarin vrij wat minder heftige uitdrukkingen gebezigd werden, dan aanvankelijk in
deze zaak waren gebruikt,
strigklakds schriflelyk verloog, dus verklaarden zij, was
valsch en onwaarachtig voor zoo verre het van Zijne Hoogheid gewaagde, en ora den
persoon van deze Zijne Hoogheid hadden Hun Hoog Mögenden het zich aangetrokken:
derhalve zou aan hel Parlement geschreven worden, len einde deze Vergadering in de
gelegenheid Ie stellen het bezwaar uit den weg te ruimen. Middelerwijl, dus besloten
zij verder, zouden geene geschriften van
stricklakd worden aangenomen, zonder nadere
resolutie van Hun Hoog Mögenden. Op deze laalsle clausule lieten de Heeren van
Gel-
derland
aanteekenen, dat zy niet gelast waren, geene stukken van stiiigkland aan te
nemen. Maar
Holland had bezwaar legen het geheele besluit:· deze Provincie begreep
niet verder Ie moeten gaan, dan lot een bescheiden verzoek, aan
strickland te doen,
dat hij, zoo hij eenig vertoog lot de Staten had Ie richten, zulks niet meer zou
doen op last van een der beide Huizen, maar van het geheele Parlement van
Engeland,
Niettemin werd het besluit van Hun Hoog Mögenden niet gewijzigd en schoot dien van
JJolland niets over, dan daartegen Ie protesteeren strigklakd, mededeeling van hel
besluit van Hun Hoog Mögenden bekomen hebbende, verlangde daarby een afschrift van
het protest, hetwelk, naar hij vernomen had, door
Holland daartegen Avas ingebracht,
opdat hij dit Iegelijk met het besluit naar
Engeland mocht opzenden. Holland echter
vond, naar het schijnt, zwarigheid om zich tegenover een vreemd land zoo kennelijk
van de Slalen-Generaal af te scheiden. Allhans de Stalen dier Provincie willigden dat
verzoek niet dadelijk, noch ten volle in. Zij gaven geen afschrift van hun protest,
maar lielen daarvan den hoofdinhoud door den Raadpensionaris mondeling aan
strigklakd
mededeelen. Voorts verzochten zij dezen de verzending op te houden, totdat hij den
brief van Hun Hoog Mögenden aan het Parlement zou ontvangen hebben. Diensvolgens
maanden zij de Slalen-Generaal lot het leveren van dien brief aan; doch dezen kwamen
met allerlei zwarigheden voor den dag: men wist niet, in welke taal men zou schrijven,
in het Latijn of in het Fransch, of wel in het Nederlandsch, ten einde het Parlement,
hetwelk ons in het Engelsch schreef, op gelijke wijze te bejegenen; ook was men ver-
legen met de inrichting van den brief en de te bezigen titels. Die van
Holland bc- ,
schouwden dit als louter voorwendsels, en zij bleven aandringen op het stellen en afgaan
van den brief. Intusschen ontvingen Hun Hoog Mögenden eene missieve rakende de zaak
van STRiCKLAKD, en dat van de beide Huizen van het Parlement Dit alleen
reeds kon
de Staten overtuigen, dat het gedrag en de verklaringen van den Afgevaardigde niet zouden

1 Resol. Stat.-Gen. 29, 30 April j 1, 4, 6, 7 Mei, 1643. Resol. Holl. 1, 4,5,6,7, 8 fliei, 1643.

2 Resol. SlaL-Gcn. 19, 22, 28 Mei, 1643. ResoL Holl. 13, 15, 19, 20 Mei, 1643.

tl

-ocr page 410-

1639—

1044.

DES VADERLANDS. 407

gewraakt Avorden. Ook Holland roerde de zaak verder niet aan ^ Sedert klaagde strigklawd
meermalen, dal hij geen anlNvoord op zijne proposiliën bekwam; doch ook bothwell kou
zich in geenen deele op de voorkomendheid der Stalen beroemen. Immers moest hij
herhaaldelijk aandringen op antwoord op de door hem vroeger gedane proposiliën Den
gdenjuli verscheen hij in de vergadering der Stalen-Generaal met een nieuwen geloofsbrief
van Zijne Majesteit, en eene Verklaring, die hij aan Hun Hoog Mögenden mededeelde.

Brief en Ver-

Daags daaraan vervoegde hij zich met dezelfde stukken (van de Verklaring was eene Konbg νΓη
Nederlandsche vertaling vervaardigd) in de vergadering der Staten van
Holland^
hij verzocht dat een en ander luide zou worden voorgelezen. Dit werd toegestaan. De
Verklaring was van den volgenden inhoud: Zoodra zijne Majesteit vernomen had, dat de
beide Huizen van zijn Parlement in de zaak van hun verschil met de Kroon »eenen"
STRICKLAND in hoedanigheid van openbaar minister lot Hun Hoog Mögenden hadden ge-
zonden, had hij zijnen Resident gelast hem bij hen te wraken. Desniettemin hadden
zij hem ontvangen en met hem onderhandeld, en dat wel niettegenstaande de Engelsche
wet medebracht, dat liet alleen den Koning voegde met builenlandsche Stalen te
handelen, zooals zij ook zeer goed wisten, daar zij aan hunne onderhandelingen met
de Koningen van
Engeland eenen nimmer Ie vergelen bijstand te danken hadden gehad.
Het Parlement w'as samengeroepen krachlens een besluit van zijne Vorstelijke genade, en
het had geen recht om zijn eigen bestaan zoo onbepaald lang Ie rekken en op hel
gebied van zijn Koninklijk gezag Ie treden. Maar al duurde eenig Parlement ook wat langer
dan gewoonlijk, zulks veranderde den regeringsvorm geenszins, noch gaf recht lol onder-
handeling met het buitenland: weshalve hij verklaren moest, dat zij met de alliantie,
tusschen de Engelsche Kroon en de Staten bestaande, in strijd gehandeld hadden door
beurtelings met hem en met zijne onderdanen Ie onderhandelen. Ook zou hij en legen
dien
stricklawd en legen allen anderen, die zonder last zouden onderhandelen, als tegen
verraders van zijne Kroon en waardigheid, in rechte optreden. Die waardigheid werd
ook aangerand in eenige traktaatjes en boekjes, onder hunne onderzalen voorzeker met
medewerking van dien STmCKLAiiD uitgestrooid, waarin bij belasterd werd alsof hij de
papisterij ware toegedaan en verandering in de religie zocht iü Ie voeren. Hiertegen
riep hij God lot getuige: hij beleed de Gereformeerde religie, veroordeelde alle papisterij
en andere secten, en was bovendien bereid alle waarlijk gevoelige conscienliën door een
nationale Synode gerust Ie doen stellen. Men verspreidde, dat te
York en in zijn leger

^ Had bothweil verzocht, dat stbickland niet meer lot het doen van propoeiftën tot de Staten-
Gcneraal zou worden toegelaten
{Resol. IMl. 19 Mei, 1042), zoo ecliijnen Hun Hoog Mögenden
dienovercenkoiastig gehandeld te Lebben: althans kwam eenhericlit, dat
stbicklasd lot hen richtte,
hun don l^c·! Augustus door den kamerbewaarder (oe
{Eesol. Slat.-Gen. 1 Aug. 1643).
2
liesol Slat-Gen. 15, 16, 20, 28 Meij 1 JuU, 1643. Rcsol. Holt, 15 Mei, 1643.

-ocr page 411-

400 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639 —

1644.

de mis bediend NYerd: dit was een verdichtsel. Nauwelijks de vijftigste man in het
leger van den Graaf van
Newcastle was papist, en slechts aan de rebellie der zich noe-
mende Protestanten was het te wijlen, dat de Koning die Papisten in dienst had moeten
nemen. Ook vernam hy, dat door toedoen van
strickland een groote hoeveelheid
wapenen en oorlogsbenoodigdheden aan zijne rebellen werden toegevoerd, en dal opeen
tijdstip dat de dwang der rebellen zoo halelyk geworden was, dat men liever gevangenis
en berooving van goederen gedoogde, dan er zich willig aan te onderwerpen: zelfs de
kwaadgezindsten «ijner onderdanen schaamden zich de dus in veiling gebrachte goederen
te koopen; maar de onderzaten van Hun Hoog Mögenden kochten en vervoerden ze:
een bedrijf, dat hem zeer griefde en, dit verzocht hij, door hen zou worden verboden.
Nam hij in aanmerking, zoowel dat het recht aan zijne zijde was, als dat zijne legers
in den laalsten tijd verscheidene voordeden behaald hadden, en dat thans al de Grooten
des Lands, het grootste deel van den Adel, het gros der voornaamste burgers en
de geleerdste en godzaligste godgeleerden zyne partij gekozen hadden, dan twijfelde
hij niet of hij zou de nieuwigheidzoekers spoedig betere zeden leeren. Intusschen ver-
wachtte hij van zijne bondgenooten de bevordering van zijne eer en van het welvaren
z^ner getrouwe onderdanen, volgens de traktaten, vertrouwende dat de Staten-Generaal
zoo bezorgd zouden zijn voor zyne eer en recht, als hij zou wezen voor de hunne:
immers wist men niet hoe spoedig door het toedoen van dezelfde soort van lieden voor
hen noodig kon zyn, wat hij thans voor zich van hen begeerde. Vergiste hij zich niet
groolelijks, zoo bedreigden zij, die zijnen vrede verstoord hadden, ook den hunnen^
Ten einde zij volkomen ingelicht mochten zijn omtrent den tegenwoordigen slaat der
zaken in zijn Rijk, zoo zond hij hun hiernevens zijne laatste^boodschap, die van den
22steii April, aan beide Huizen van zijn Parlement. Wat hij bij die boodschap verklaarde,
zou, daaraan twijfelde hij niet, ook hen volkomen voldoen en hen bewegen bij open-
bare aden al zijne grieven te herstellen, opdat zoodanig verbond tusschen hen beves-
tigd mocht worden, als strookte met den wensch, dien hij getoond had te koesteren,
toen hij, op hunne ambassade, zyne beminde dochter had afgestaan, opdat zulks,
overeenkomstig hun verzoek, den band van een huwelijk tusschen de beide Staten
zou leggen. — Inderdaad stonden de zaken des Konings in dezen lijd gunstiger,
en het was voor diegenen, die meer genegenheid voor de Parlementsgezinden ge-
voelden, raadzaam, bedacht te zijn op de gevolgen, Avelke het herstel van den Koning
in het gezag hebben kon voor dezulken hier te lande, die aangeduid werden als
beslrijders van het gezag der Staten en als menschen van denzelfden stempel als de
opstandelinggn in zyn Ryk. — Toch maakte men geen haast met
de beantwoording
zoo van den brief en de Verklaring des Konings, als van de uitvoerige rede, met welke
BOTHWELL deze had toegelicht. Alleenlijk gaf men hem dadelijk op zijn verzoek een
bewijs, dat hij zich met de overlevering van een en ander van zijne taak gekwelen

-ocr page 412-

. DES VADERLANDS. 277

had 1. — Inlusschen ging Tan de Synode van Zeeland^ ondersteund door de Stalen ταπ 1CS9—-

1644.

(lil Gewest, een voorstel uit, wel geschikt om de aandacht der gemeenle op de zaken
tan
Engeland te bepalen, en het ongeduld gaande te maken legen die staatslieden, zenden vaa
welke door de buitengewone Ambassade derwaarts op te houden, zich eene zaak, waarmede ßg°antBchop^atr
(ie godsdienst zoo zeer gemoeid was, niet genoegzaam schenen aan Ie trekken, tevreden
Bngeland.
Koo hun handelsbelang slechts daarbij hetzij geen schade leed, hetzij zelfs baat vond. —
Reeds den April (1643) had de Heer
van vosbergen, op last van de Staten van

Zeeland voorgesteld, vast- en bededagen Ie houden voor den welstand van Groo/-^n7iZ«me,
opdat de geschillen ter eere Gods en tot behoudenis des Konings beslecht mochten
worden,'en de Gereformeerde Religie aldaar door die geschillen geene schade lyden
mocht. Toen was bepaald, dat Hun Hoog Mögenden de belangen van
Engeland bij
gelegenheid van den gewonen biddag zouden gedenken. — Dit docht dengenen, die
het denkbeeld geopperd hadden, niet voldoende. Althans den 14·^®" Juli geschiedde ter
Generaliteit mededeeling van een voorstel, door Gedeputeerden' van de Kerken van
Zeelandy voorzien van aanbevelingsbrieven der Slalen van dat Gewest, in de Synode
van
Zuid-Holland gedaan. Daarbij drongen die Gedeputeerden aan op het houden van
eenen bededag en van wekelijksche of maandelijksche bidstonden voor de Kerken van
Engeland en Ierland. Het was al de wereld bekend, zeiden zij, in wat ellendigen
loesland door den binnenlandschen oorlog die Kerken geraakt waren, welke zooveel
goeds naar ziel en lichaam aan de Kerken en den Staat dezer Landen gedaan hadden:
als één lid leed, voegden zij er bg, dan leden alle leden mede, en het geneesmiddel
moest niet verzuimd worden: bededagen loch waren het soevereine middel om den
brandenden toorn Gods van zyne Kerken af te keeren. Tevens wenschten zy, dat mei^
aan Hun Hoog Mögenden en Zijne Hoogheid verzoeken zou, dat zij elk naar vermogen
als middelaars zouden gelieven Ie waken voor de ware Christelgke Gereformeerde Religie,
en alles toe Ie brengen wal tot rust en vrede van Gods Kerk in die Rijken zou kunnen
strekken. — Dit was derhalve een andere manier om, de Slalen van
Holland aan te
manen de Ambassade Ier bemiddeling niet op te houden. Telkens en telkens op nieuw
hadden de Slalen-Generaal dit verzoek lol de Heeren van
Holland gericht, en ook
JOACHisii drong ihans. Op grond van de berichten, die hij uit Engeland ontving, op
de ambassade aan 2. Doch de meerderheid van
Holland liet zich nog allijd niet be-
wegen, en verlangde maar, dal
joachimi, die uitvluchten scheen te zoeken, naar zyn
post zou wederkeeren, s. Zoo lielen zich de Staten van
Holland door dal voorstel der

' Resnl. Stat.-Gen. 9 Juli, 1643. Hesol. Holl. 10 Juli, 1643.

2 Rcsol. StaL-Gen. 16Maart; 28, 20 Aprilj 23 Mei, 1643. Resol. Jioll. 17 Maart; 21,22iipril;
23 Mei, 1643.

' liesol. StaL-Gen. 28 Mei; 6, 15 Juni; 14, 20 Juli, 1643. liesol. IIoll. 17 Maart; 1, 2Mei;
iO, 17, 18 Juli, 1643.

ΠΙ Deel. ö Stuk. ö2

-ocr page 413-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1(589— Zeeuwsche Kerken geenszins lot een overijld besluit bewegen. Integendeel, zij besloten,
1644,

dat dit voorstel aan hunne lastgevers zou worden medegedeeld; dit, onderstelden zij,
zou lijd kosten, en intusschen zouden hunne Commissarissen op de Zuid-Hollandsche
Synode te zorgen hebben, dat deze Vergadering niet op een besluit in deze zaak wachtte,
maar op den behoorlijken tijd uitéénging

Middelerwijl scheen het Parlement zijne eigene zaak hier te lande te bederven, daar
op zignen last Terscheidene rijk geladen Hollandsche schepen gearresteerd werden, op
grond dat eenige Engelsche scheepjes, die op de Vlaamsche havens voeren, ten onzent
warén opgebracht. Hun Hoog Mögenden besloten op dat bericht, dat die scheepjes
zouden worden ontslagen, mits zij geene contrabanden in hadden, aan den vijand of
aan ingezetenen dezer landen behoorende — De vraag over den uitvoer van contra-
banden was reeds sints lang een oorzaak van verschil geweest. — In Maart
(1645) kwam
lot de Staten-Generaal het verzoek van wege de Admiraliteit van het Noorder-Kwartier,
dat Hun Hoog Mögenden den uitvoer van oorlogsbehoeften algemeen gesloten zouden
Vraag, of men houden, of anders zou zij evenzoo moeten handelen als de anderen. ·— Zoo moest men
contrabanden zou lot de erkentenis komen, dat aan het verbod van contrabanden de hand niet werd ge-
vrijlaten. houden: was dit de ware staat van zaken, dan was degeen, die zich door het verbod
gebonden achtte, het slachtoffer van zijne nauwgezetheid, en was het van den anderen
kant ondoenlijk om eenig Engelsch schip, op grond dat het contrabanden voerde, aan
Ie houden of op te brengen. — Naar aanleiding van dat verzoek richtten Hun Hoog
Mögenden de vraag lot de Heeren van
Holland, of er een middel zou zyn om dien
uitvoer krachtdadig tegen te gaan, of wel, of het niet beter zou zijn den handel met
contrabanden algemeen en onbeperkt, dus zoowel op des vyands als op der neutralen
landen, vrij te laten, mits de handelaar een derde verhooging betaalde op het recht van
het Land — De Staten-Generaal konden met dit denkbeeld vrede hebben,
omdat het
opheffing
Van de moeilijkheid beloofde, die den Koning van tot wapening
en verzorging van zijn leger in den weg werd gesteld. — Hoe dit zij, de vraag werd
bij de Staten van
Holland aanhangig gemaakt en maakte het ondersverp eener » besogne"
uit, waartoe gecommitteerd werden de Heeren der voornaamste koopsteden, met name,
Dordrecht, Delft, Amsterdam, Rotterdam, Hoorn en Ënkhuizen \ — De grond, dien
de Staten-Generaal gehad mogen hebben om de vrijlating van den uitvoer van contra-
banden Ie begeeren, moest juist de Heeren van
Holland afkeerig van dat denkbeeld
maken. Vandaar voorzeker, dat van die besogne niets vernomen werd. Maar toen de
behoefte aan toevoer voor den Koning in den zomer (van
1643) begon te verminderen,

ίϊ ρ

1 Resol. Holl. 14 Juli, 1643.
3
liesol Stat.-Gen. 17 Maart, 1643.

2 Resol Stat.-Gen. 21 Juli, 1643.
« Resol. Holl. 19, 24 Haart, 1043.

-ocr page 414-

. DES VADERLANDS. 277

werd de vraag betreffende de contrabanden vernieuwd naar aanleiding van brieven van
den Vice-Admiraal
witte corneliszoon de witt, die inlichting verzocht omtrent
sommige artikelen, of hij ze al of niet voor contrabanden bad te houden, en de vraag
deed, of de schepen, die men in volle zee niet had kunnen onderzoeken, opgezonden
moesten worden aan het een of ander Gollegie ter Admiraliteit: reeds hadden hy en
de Commandeur
bawkert gemeend in zulk geval eenige schepen te moeten opzenden. —
Deze vragen nu werden onderworpen aan het oordeel eener Commissie, even als de
vorige samengesteld, met dit onderscheid, dat in plaats van
Delft^ de sleden Haarlem
en Medemblik, en het Lid der Edelen door den Heer vaiv wimmenum, daarin vertegen-
woordigd waren. Op het rapport dezer Commissie werd alstoen onder anderen besloten,
dat men aan de bezetting der Kust voortaan weder zoo ernstig als ooit de hand zou
houden; dat zoodra dit aan de belanghebbende Mogendheden aangekondigd zou zijn,
alle vaart op de Vlaamsche havens verboden zou wezen; dat tot op dat tydstip de
schepen van neutralen, die uit en in de Vlaamsche havens voeren, onderzocht zouden
worden, als vóór dezen, en de schepen, door den Vice-Admiraal en den Commandeur
opgezonden, zouden worden vrygelaten, nadat evenwel de contrabanden, bgaldien ze
dezulke inhielden, daaruit gelicht zouden zijn, en dat met verklaring dat zulks ge-
schiedde op grond dat de schippers met den eisch onbekend waren geweest. Toch
bleef de vraag nog gesteld, of men niet tot eene geheele vrijstelling van de» uitvoer
van contrabanden, uit ons eigen land, zou overgaan. Doch nu verlangden wederom de
Provinciën, dat de toegang tot de Vlaamsche havens dadelijk geheel gesloten zou wezen,
zonder een tijdstip, waarop de blokkade op nieuw streng gehandhaafd zou zijn, af te
wachten, en
tromp verklaarde, dat de gestrenge inachtneming der blokkade nimmer
was opgeheven en hij zich derhalve aan de oude bepalingen zou houden. Ziedaar een
nieuw verschil tusschen
Holland en de Provinciën; doch weldra gaven deze laatsten
loe. Immers hadden die van
Holland een onomstootelijken grond: tegenwoordig bestond
onze kustvloot uit niet meer dan twaalf schepen, en de vloot van het Parlement lelde er
veertig: hoe dan in het gezicht van zulk eene macht vol te houden, dat de blokkade
aheede gehandhaafd zou worden? VVel toonde het Parlement zijne welwillendheid,
daar het de vrijlating van de hier te lande opgebrachie schepen beantwoordde met het
ontslag van de Hollandsche schepen in
Engeland aangehouden; maar het ging niet aan,
geheel en al van de welwillendheid van eene vreemde Mogendheid afhankelijk te zijn.
Bovendien 's Konings partij kon de overhand krijgen, en de vloot onder bet gezag van
Zijne Majesteit komen, en hoe dan ons gezag tc xloen gelden, als de Engelsclien onze
blokkade, op grond van onvoldoende bezetting, niet wilden erkennen l?

1039—
lß44.

♦ Hesol Stat.^Gcn. 1 Aujj, 1043. Resol. Holt. 7, 8, 10, 11, 30 Juh'; 1, 4, 8, 10 Ajng.^
V' 30G. 23, 24 Scpt. 1043.

-ocr page 415-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Nog alüjd was de Verklaring van den Koning van Groot-Britannië niet beantwoord,
en tot het afgaan der buitengewone Ambassade naar
Engeland nog geen besluit genomen.
Bothwell hield aanhoudend ernstig op antwoord aan, en het haperde aan Holland,
λvelke Provincie niet verlangde, dat stricklands proposities onbeantwoord bleven, terwijl
die van
bothwell beantwoord werden. Eerst den Augustus kwamen de Staten

van Holland, op de bedreiging van den Resident, dat hg de Verklaring van Zgne
Majesteit, gepaard aan zijn protest tegen het uitblyven der beantwoording, door den
druk wereldkundig zou raaken, met het stellen van een concept van antwoord gereed;
doch nu hadden de Heeren van
Leiden legen dat ontwerp weder verscheiden bedenkingen ^
. Tegelijker lijd werd de aandrang op
Holland, dat men toch eindelijk tot de ambassade
zou besluiten, sterker dan ooit.
Joaghimi verklaarde ihans ronduit, dat hij alleen in
Engeland geen dienst kon doen Eindelyk lokte de lange tegenstand \άώ Holland eena
plechtige verklaring der zes andere Provinciën uit. Daarby stelden zy Holland verant-
woordelijk voor heigeen onder Gods met zekerheid te verwachten zegen door zulk een
heilig werk, als de ambassade, verhoed zou kunnen worden, en betuigden de jammer-
lijke tragedie harer bondgenoolen en geloofsverwanten niet met goede oogen en van
verre te kunnen aanzien. Liet men de ambassade na, dan zouden de vredelievende
Engelschen hunne meening gewettigd zien, dat deze Slaat uit hunne onlusten zyn voor-
deel zocht. 3 — Niettemin hield
Holland zoo wel een besluit tot het vertrek der Ambas-
sade, als het antwoord aan
bothwell, nog een geruimen lijd op. Zelfs schenen de
Provinciën zich alsnog te zullen laten welgevallen, dat
joachimi al vast alleen naar
Engeland vertrok doch deze Gezant zocht uitvluchten en beval de buitengewone
ambassade aan met het voorbeeld van
Frankrijk, van wege welk Rijk mede een buiten-
gewoon Gezant, met name de Heer
hargourt, tot bijlegging van de geschillen zou
worden afgezonden. Ten laatste belastten de Slaten van
Utrecht hunnen Gedeputeerde,
den Heer
yaw weede, in het bijzonder met de taak om tot maatregelen te doen besluiten,
geschikt om
Holland tot het gewenschte doel te bewegen. Dit leidde tot een bezendin^

• Resol. Stat.-Gen. 22 , 28 Julii 12 Aug. 1643. Resol, Holl. 28, 30 Juli; 1,6,7, 11, 12,
13 Aug. 1643.

2 Resol Stat.-Gen. 28 Juli; 7, 8 Aug. 1643. Resol. Holl. 29 Juli; 6, 7, 8 Aug. 1643.

, 3 Resol. Stat.-Gen. 12 Aug. 1643. Resol. Holl. 13 Aug. 1643.

^ Aan den Koning zou bericht worden, dat onze Gezant in zijne gewon« bediening wederkeerde
))om te letten op de actiën van den Ambassadeur van den Koning van
Spanje, vijand van dezen
Staat, alsmede om in het fiijk de zaken, de ingezetenen dezer Landen'hetreiFende, te bevorderen."
Later werd besloten, die woorden ))te letten op de actiën — van dezen Staat" uit d«
Instructie
te lichten {Resol. Stat.-Gen. 20 Aug.; 4 Sept. 1643).

1039—
1044.

-ocr page 416-

DES VADERLANDS. 413

van Hun Hoog Mögenden lot de Stalen van Holland, waarvan de uilslag was, dat men
xou afwachten, wat Hun Edel Mögenden besluiten zouden. En niet te vergeefs oefenden
de Provinciën dit geduld: want in het begin der maand Oelober (1645) namen de
Stalen van
Holland de instructie, in der tijd voor het buitengewoon Gezantschap gesteld, Eindelijk stemt

, .. 1 . ·· . 1 11·,,., Holland iot'xix^K

in ernstige overweging, en daar zij naar bunnen zin gewijzigd werd, hield niels het Ambassade naar
verlrek der Ambassade langer legen. Aan bothwell en stricklawd beiden werd alsnu
te kennen gegeven, dat de Gezanten de verlangde antwoorden zouden overbrengen:
vooral in een opzettelyk antwoord aan den Koning zagen die van
Holland groot bezwaar,
en alleen reeds om van de verplichting tot zulk een antwoord ontheven te wezen, zouden
zij lot de buitengewone ambassade hebben willen overgaan. Toch liep het nog lot in
Januari van het volgende jaar (1644), eer de Heeren
boreel en van renswoude, be-
nevens den gewonen Gezant
JOACnmi, naar Engeland scheep gingen. Vroeger had men
geene schepen tot hunne reize kunnen missen, en was
Holland niet gereed om de lol
die reize noodige gelden voor te schieten l.

Behalve den spoedig verwachten en inderdaad weldra voorgevallen dood van righelieu
en LODEWiJK XIII, die onder het regentschap der Spaansche Koningsweduwe van/^raw/i-
rijk op gunstige vredesvoorwaarden mocht doen hopen, was ook de toestand van jE'wgfe^awt/
wel geschikt om
Spanje en -den Keizer het oogenblik gekomen Ie doen achten om met Dc wensch nnar
ernst naar het openen van vredesonderhandelingen te streven. Zegevierde ten slotte het
Parlement, dan was er aan geene rechtslreeksche of zijdelingsche ondersleuning van
Engeland meer te denken, en al kwam Koning karel I eenmaal den legenstand Ie
hoven, dan zou hij niettemin de verzoening met zijne onderdanen door waarborgen
mogelijk moeien maken, aan den Proleslantschen en Anlispaanschen geest gegeven.
Vandaar dat de toebereidselen tol den algemecnen vredehandel ernst begonnen te worden,
en dat ook de Stalen-Generaal en de byzondere Provinciën overleiden, welken last hunnen
Gevolmachtigden naar
Munster mede Ie geven.

163»—

1644.

In het najaar van 1642 vaardigde de Keizer den Dominikaner monnik. Patergeorge
vaii eberstein,
mct ceneu brief van den Graaf vaiï trautmannsdorf , 's Keizers eersten
ininisler, naar
Parijs. Hy vond den Kardinaal de righelieu niet meer in leven; doch
dit scheen veeleer de hoop op het slagen zijner zending te moeien versterken. Die
brief betuigde 's Keizers gezindheid tot vrede: legen zijnen zin was bij bij zijne troons-
bekhmming in den oorlog medegesleept, en steeds had hij door hel zenden van Gezanten
naar
Keulen^ Nürnberg en Hamburg geloond, dat hij herstel van den vrede en ran de
oude vriendschappelijke betrekking tot
Frankrijk zocht. In de overeenkomst, te Hamburg

' Resol Stal.-Gen. 19, 25, 26, 27, 29 Aag.j 5, 12, 19, 22, 24, 25, 26 Sept.; 3, 12, 13,
17, 22, 23, 26 Oct.; 6, 7, 10, 16, 22 Nov.; 5, 9, 14, 16, 30 Dec. 1643.
ResoL Holl. 12^
13 Aug.; 16, 17, 23, 24, 25, 26 Sept.; 1, 3, 9, 10, 12, 13 Oct.; 26 , 27 , 28 Λον. 1643.

-ocr page 417-

414 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gelroffen, was bepaald, dat de Gedeputeerden der verschillende partijen zich den eersten
December, 1,641, Ier bestemder plaatse zouden bevinden om den dag van den aanvang
der onderiiandelingen te bepalen. Maar van vvege den Koning van
Frankrijk was lot
nog loe niemand verschenen. Derhalve, bewogen door de belangen der verscheurde en
bedreigde Christenheid, wenschte de Keizer de zaak weder levendig Ie maken. —
Hierop gaf de Fransche Regeering een eenigszins bits antwoord. Aan den Koning had
het niet gelegen, dat het bloedvergieten niet geslaakt was, en 'sKeizers handelingen,
die tot den vrede moesten voorbereiden, waren meer schijn dan wezen. Terwijl/^mii/inj/i
reeds in 1656 de paspoorten verleend bad voor de gevolmachtigden van die van's Keizers
zijde, had het nog altijd gehaperd aan den vereischtcn vorm der paspoorten voor de
vertegenwoordigers van
Frankrijks bondgenooten, met name de Hessen en Zweden, van
welke de Koning zich in geen geval scheiden wilde. Wat de beschuldiging betrof,
dat er zich niemand van
Frankrijks wege had laten vinden ter plaatse en ten tijde,
bij de overeenkomst van
Hamburg bepaald, deze aanklacht was onbillijk, aangezien het
genoeg bekend was, dat door den Graaf
d'avaux de Heer de st. romain te Hamburg,
als gemachtigde, was achtergelaten. — De Fransche Regeering zond des Graven traut-
3IAMVSD0RFS brief, en haar antwoord, aan hare bondgenooten, in het bijzonder ook aan
den Prins van
Oranje, die er, met aanbeveling van geheimhouding, mededeeling van
deed aan de Staten-Generaal ^

lfi39—
1644.

Daar het gemis van paspoorten, in behoorlijken vorm cn van bevoegde zijde op naam
van den Koning van
Spanje te verstrekken, steeds als grond gold om aan de oprechtheid
van
Spanjes gezindheid tot vrede te Iwyfelen en om bijgevolg de voorbereidselen tot de
vredesonderhandelingen van onze zyde op te schorten zoo was de mededeeling van
gewicht, die de Raadpensionaris, den IQ^e^i Februari, 1645, op last van den Prins aan
de Staten-Generaal deed. De Heer
de saint-romain , de Resident van den Koning van
Frankrijk te Hamburg, had den Secretaris brasset alhier, in een brief, gedagteekend
den lO^®·» Febr., geschreven, dat de Keizerlijke Afgevaardigde, Graaf
van auersperg,
hem tot wegneming der zwarigheden legen het aannemen der van de Spaansche zijde
aangeboden paspoorten had voorgesteld, dat hij de paspoorten door den Keizer zou doen
expcdieercn, uit kracht der volmacht, door Zijne Majesteit uit
Spanje ontvangen. Op
dien voet oordeelde men te
Hamburg, dat de onzen ze aannemen konden. Doch, had
BRASSET gezegd, de Staten dienden zeiven Ie oordeelen. ■—Hun Hoog Mögenden, alvorens
een oordeel uit te brengen, verlangden het advies van Zijne Hoogheid Doch een
dag of vier later kwam de Prins voor den dag met een brief van
st. romaiw, van den

1

' AITSEMA, p. 855, 856. Resol Stat.~Gen. 9, 13 Dec. 1642. 2 zie hierboven, bl. 343.
3
Resol Stat.-Gen. 19 Febr. 1643. Resd. Holl. 20 Fpbr. 1643,

ill··^

'i

-ocr page 418-

Ifi89-

1644.

DES VADERLAiiDS.

j7den Februari, waarin zich het concept van een paspoort bevond, met bijgevoegde
Tolmacht van den Koning van
Spanje zeiven, gedagteekend uil Saragossa den 1No-
vember, 1642. Dit maakte inderdaad, ook naar het oordeel van den Prins, aan alle
DeKoningvan
zwarigheden een einde l. Slechts wilde Zgne Hoogheid den koerier, die uit /i'ranATyVf pSeuTotronzo
slond aan te komen, nog afgewacht hebben Bij hunne beraadslaging over de zaak
erkenden de Staten van
Holland, dat, terwijl de Koning van Spanje in het concept ^o™·
zijne veelvuldige titels uitdrukte, lot Hertog van
Brabant en Graaf van Vlaanderen iQid^
hij ditmaal Holland en onze andere Provinciën niet noemde; dat voorts daarin de Staten-
Generaal evenzoo werden gequalificeerd, als hier te lande geschiedde, cn dat ook in
den verderen inhoud niets voorkwam hetwelk als in strijd met de soevereiniteit van dezen
Slaat kon uitgelegd worden. — Dit een en ander deed in de eersle plaals de Heeren
Edelen eenparig verstaan, dat het paspoort goed en aannemelijk was. Wat er voorts -
aan mocht ontbreken om onzen Gevolmachligen naar
Munsler volkomen veiligheid van
gaan en keeren te verzekeren, zulks, begreep men, kon door een paspoort van Don
fra.ngisgo de melo, die niet zou weigeren wat men begeerde, in bepaaldcr termen
verleend worden. Toch begrepen de Leden van
Holland, om het hoog gewicht der
zaak, geen besluit te mogen nemen, dan na alvorens hunne lastgevers te hebben ge-
raadpleegd. Middelerwijl stelden zij vast, dat deze Slaat, als soeverein, niet door tus-
schenkomst van
Frankrijk, maar rechtstreeks zou hebben te handelen

Spoedig bleek, dat de Principalen der Gedeputeerden ter vergadering van Holland
geene zwarigheid maakten tegen het aannemen van het aangeboden paspoort. Doch
overeenkomstig het advies van den Prins zou men de komst van den Franschen koerier
afwachten Dit evenwel bracht geen beletsel in den voortgang der zaak te weeg. Van
de zijde van
Frankrijk werd niets aangevoerd, dat de Staten in hun besluit deed wan-
kelen. De kolonel
d' estrades deed ter Generaliteit uit naam zijns Konings eene propo-
sitie belrefiende de verklaring, door onzen Slaat op het paspoort van den Koning van
Spanje te doen, alsmede betreiFende den tijd, op welken de vredehandel tezou
aanvangen. Ten aanzien van het eersle volhardden de Staten van
Holland bij hun vroeger
genomen besluit; ten aanzien van het tweede vonden zij, in overeenstemming met die
propositie, goed, dat de dag der bijeenkomst te
Munster zou zijn drie maanden naden
dag dat de ministers der belanghebbende Vorsten te
Hamburg het omtrent de paspoor-
ten eens zouden geworden zijn — Tegen het einde van Maart (1643) maakte de

' Den Mei (1643) overhandigde de Fransche Gezant, toen in den Haag teraggekeerd, de
OHfjitieelc paspoorten van den Keizer cn van den Koning van
Spanje {Resol. Stal.-Gen. 29 Mei, 1643).

- Resol. Stal.-Gen, 2 Maart, 1643. ^ ßesol. IML 24, 26, 27, 28 Febr. 1643.

^ Resol. IML 3, 4, π Maart, 1643. ® Resol. IIolL 12 Maart, 1643.

^ÜÉ

-ocr page 419-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Prins den Slalen van Holland zijn gevoelen'kenbaar, dal hij het dienstig achtte, dat
Hun Edel Groot Mögenden vóór hun scheiden Gevolmachtigden lot den vredehandel
benoemden. Vooraf echter droegen zy de zaak aan eene Commissie op, en deze advi-
seerde, dat alvorens Gevolmachtigden te benoemen, de Instructie diende vastgesteld te
zijn.^ Het concept van Instructie was op vroeger gegeven last l eenparig opgesteld.
Voorts stelde de Commissie voor, ten eerste eenige Heeren aan te wijzen, die alhier in
den Haag met den Prins zouden beraadslagen over de eischen, die van onze zijde te
Munster zouden worden ingebracht; doch de benoeming van de Gevolmachtigden der-
waarts nog uit te stellen. De reden hiervan schijnt geweest te zijn, dat die van
Holland
schroomden voor den dag te komen met den eisch dat men aan hunne Provincie veel
meer Gevolmachtigden zou gunnen dan aan de andere Provinciën. Hoe dit zij, met dat
advies vereenigden zich al de leden; maar dadelyk spraken de Edelen den wensch uit, dat

Holland geen te groot aantal Gecommitteerden lot de conferentie met den Prins zou be-

\

noemen — In weerwil van het daags te voren door de Staten van Holland genomen
besluit, vraagde de President der Staten-Generaal de Leden dezer Vergadering, of zij gereed
waren om over te gaan tot de benoeming van Gevolmachtigden naar
Munster, en van
eenigen anderen, die hier zouden blijven om met Zijne Hoogheid en met de Heeren te
Munster te correspondeeren. Op deze vraag verslonden Hun Hoog Mögenden·, dat eerst
zou worden nagezien, wat voet en order in de jaren 1608 en 1652 was in acht genomen
en intusschen ging
Holland over tot het benoemen van Gecommitteerden om met zijne
Hoogheid voor Ie bereiden wat te
Munster zou worden voorgedragen. Men begreep het
getal van vier niet te moeten overschrijden en wees de Heeren
vait mathenesse, vatt

beteren van strevelshoek, de vlaming van oudshoorn cu kessel aan

Inmiddels vernam men, dat de bijeenkomst Ie Munster was bepaald op den eersten
Juli, en dat de Heeren
de ghavigny ^ en d' avaux , die als Gevolmachtigden van den
Koning van
Frankrijk derwaarts gingen, vooraf te Gravenhage zouden komen, ten einde
de beide Staten in deze zaak met gemeen overleg zouden kunnen handelen! Dit bericht
deed beseffen, dat men niet dralen moest met hel benoemen van Gevolmachligden onzer-
zijds
ö. Ten overvloede spoorde brasset daartoe aan, en vraagde de President der Slalcn-
Generaal, den Mei, wederom, of men tot die benoeming gereed
was

1 Zie hierboven, bl. 358, 359. 2 JResol. Holl. 28, 30, 31 Maart, 1643.

/

3 Resol. Stat.~Gen. 1 April, 1643. ·» Resol. Holt. 1, 3 April, 1643.

^ Dat cHAviGNT aanvankelijk tot deze laak benoemd werd, zal wel het gevolg geweest zijncener
])OgÏDg der reactie tegen
kicuelieos staatkunde, om hem uit den Ministerraad te verwijderen.

ö Resol. Holt. 17, 21 April, 1643.

1 Resol. Stat.~Gen. 12 Mei, 1643. Resol. Holl. 9 Mei, 1643.

1639 —
1044,

-ocr page 420-

DES VADERLANDS. 4515

Eerst moest nog door de Generaliteit ter presentie van Zijne Hoogheid, onder anderen., 1689^
het getal der te benoemen Gevolmachtigden bepaald worden, en de Staten
yan Holland
hadden besloten, dat niet tot de benoeming overgegaan zou worden, voordat dit getal Bedenkingen
uitgemaakt was. Zg stonden er namelijk op, dat door de zeven Provinciën gezamenlijkGevdmachtigdeu
drie of hoogstens vier Gevolmachtigden gesteld zouden worden, en dat Holland van die ^^^^ ^/^^^'''te
vier er zooveel stellen zou, als maar eenigszins van de andere Provinciën te verkrijgen''^"''®"·
zou wezen Nadat
Holland dit verlangen door hare gewone en eenige buitengewone
Gedeputeerden te kennen gegeven had, beantwoordden Hun Hoog Mögenden (de Provincie
Zeeland was afwezig) den eisch door de verklaring, dat elke Provincie éénen Gevol-
machtigde moest benoemen. De Prins sloeg voor, aan
Holland twee, legen één uit elk
der andere Provinciën, te benoemen te geven.
Holland kon niet toegeven, dat de ge-
ringste Provincie gelijk zou staan rnet haar, welke zoo vaak alleen de Republiek in
evenwicht hield, en machtig en moedig genoeg was om zelfs den Prins, waar hij het spoor
zou hebben verlaten, in teugel te houden. Dus voerden de Hollandsche Gedeputeerden
aan, dat hunne Provincie bij de onderhandelingen in 1652 vier Gevolmachtigden uit
haar midden had gesteld Daarop antwoordden de anderen, dat er in 1607 één Ge-
volmachtigde uit elke Provincie en ook slechts één uit
Holland was geweest, en de
Staten-Generaal er toen bij de zeven nog twee gevoegd hadden — Verder kwam men
op dien dag niet, daar
Zeeland afwezig was en nevens Holland ook Gelderland ver-
klaarde hare committenten te rnoeten raadplegen. Alleenlijk werd bepaald, dat Zijne
Hoogheid eenige Heeren tot zich zou nemen om tot het ontwerp der Instructie mede
te werken t Koos hy geen der Hollandsche Heeren, die reeds met de taak van het
ontwerpen eener Instructie belast waren geweest, dan zou de arbeid, door die staatslieden
daaraan besleed, misschien ijdel zijn. Om dit te verhoeden, besloten de Slaten van
Holland, dat door hunne Gecommitteerden te weten de Heeren van mathenessb,
VAN BEVEREN, DE VLAMING CU KESSEL, bcneveus dcn Raadpcusionaris, Zyne Hoogheid
aanstonds en nog vóór de aankomst der Heeren van
Zeßland, verzocht zou worden,
zich te verledigen lot de conferenties bestemd lot het opmaken van een ontwerp-Instruclie,
dat van wege
Holland aan de Slalen-Generaal zou worden voorgesteld. De Prins willigde
dit verzoek gereedelijk in. Nog vóór het scheiden harer tegenwoordige vergadering
wenschte de Provincie
Holland tot de benoeming harer Gevolmachtigden naar Munster
over te gaan. Eenige Leden stelden daarbij voor, dat, aangezien de Provinciën elk op

' ResoL Holl. 25 Aprilj 2 Mei, 1643. Zie hiervoor, D. III. St. IV. bl. 644,

^ Zie hiervoor, D. III. St. II, bl. 289.
" liesol. Slat.-Gen. 13 Mei, 1643. Resol Holl. 13 Mei, 1643.
® Zie hiervoor, bladz. 416.
III Deel. ö Stuk.

-ocr page 421-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1689— de benoeming van eenen Gevolmachligde gesteld schenen, elk ook de kosten van haren
1644,

Gevolmachtigde dragen zou i.

De afwezigheid der Zeeuvvsehe Gedeputeerden in de vergadering, waar zulk eene
gewichtige zaak, al was het dan ook slechts voorbereidend, behandeld was, moest voor
een ieder, die gaarne geneigdheid tot vrede bij al de Provinciën zou hebben gezien,
een min gunstig voorteeken Avezen. Doch die van//o//awci begrepen, dat men de Zeeuwen
nopen moest zich te verklaren, en verkozen zich niet door hunne onthouding gedwongen
te zien de geheelc zaak te laten rusten, en niet tijdig vóór den termijn van 1 of 11 Juli
(dit was de tweede der termijnen tot de bijeenkomst door de onderhandelaars te
Hamburg
iTb/toii is met bepaald) gereed te zijn. — Zeer spoedig was door de Gecommitteerden met den Prins
structie'^voo^r de ^'»stgesleld wat als Hollands wenschen ter Instructie der Gevolmachtigden tot den vrede-
geree'iT^*''^''^''^" handel ter Generaliteit zou worden voorgedragen ^ Den geheelen inhoud van het vast-
gestelde ontwerp van Instructie oordeelde men beter niet aan de volle Vergadering van
Holland mede te deelen; maar men vond goed eenige leden te benoemen, die een soort
van » Achterraad" zouden vormen, bestemd om met de te benoemen Gevolmachtigden
in gedurige correspondentie te blijven. Aan dezen zou de inhoud van het Hollandsche
ontwerp van Instructie worden medegedeeld. Met dit denkbeeld, waarbij zulk een boven
alles gewichtig belang aan slechts weinige personen zou worden toevertrouwd, was het
niet mogelijk dat de Vergadering vrede had, voordat de volmacht der te benoemen
Heeren ten minste eenigermate omschreven zou zijn. Derhalve werd voorgeslagen te
bepalen, dal de last, aan de Plenipotentiarissen te geven, geen meerdere inwilligingen
aan den vijand zou behelzen, dan het Traktaat van Eestand van 1609 medebracht, en
dat, in geval er sprake was dat die grenzen overschreden zouden worden, de volle
Vergadering daarin gekend zou moeten worden; desgelijks zou worden bepaald, dat de
Plenipotentiarissen de uiterste pogingen zouden moeten aanwenden om de zaak der Ge-
reformeerde Religie te bevorderen, en dat zij aan de Pausgezinden geen grootere vrijheid
zouden toestaan, dan in overeenstemming met de orde en de plakaten van den Lande.
Tot nog grooter gerustheid zou de Achterraad gekozen worden uit de Gedeputeerden
van die Steden, welke geen lid uit haar midden onder de Gevolmachtigden hebben
zouden. — Doch al deze middelen tot geruststelling werden nog niet voldoende geoor-
deeld, maar daarentegen besloten, dat de inhoud van het ontwerp der Instructie wel
niet schriftelijk, maar mondeling zou worden medegedeeld aan al de Gedeputeerden,
onder eede dat zij het medegedeelde niet zouden openbaren dan alleen aan de burge-
meesters hunner steden en aan degenen, wien zij zulks, behoudens de strekking van
den eed, buitendien goed zouden vinden te doen. Hierop werd de mededeeling gedaan.

Resol. Holl. 13 Mei, 1643.

- Resol. Hall. 15, 16 Mei, 1643.

-ocr page 422-

1

DES VADERLANDS. 419

CD al de Leden namen met haren inhoud genoegen Nu ging men dadelijk over lot lC39-i.
de benoeming van Hollands Gevolmachtigden. Van de veronderstelling uitgaande, dat
hun niet vergund zou worden er meer dan twee te kiezen, wezen de Staten bij stem-
ming de volgende twee Heeren aan: Jonker
joha.h van mathenesse, Heer van Gevolmachtig-
Opmeer enz., en adriaan patjw, Rekenmeester van Holland en West friesland. Heerde« Bol-

' _ ' land benoemd.

van Heemslede enz. De verkiezing van den Achtterraad stelde men uit tot de volgende
zitting, met deze bepaling, dat Z^ner Hoogheid zou overgelaten worden, als er intusschen
iets betreffende de vredehandeling voorkwam, de Heeren uit
Holland.^ welke hij goed
zou vinden, te assumeeren. Dezen zouden dan hebben Ie oordeelen, of de Vergadering
diende beschreven te worden, al of niet. — De Staten scheidden niet vóórdat zij van
wege de Staten-Generaal mededeeling bekomen hadden van eene acte, vastgesteld door
den Raad van State, en door dit Collegie in tegenwoordigheid Hunner Hoogheden, den
Prins van
Oranje en Prins willem, ter Generaliteit voorgedragen, dienende tot aan-
maning van al de Provinciën om, nu de zaken zich lot onderhandelingen over vrede
of bestand schenen te schikken, loch de zorg voor de veiligheid van den Staat niet te
verwaarloozen, maar de middelen te blijven toeslaan en opbrengen, en den band der
Unie veeleer te versterken, dan losser te laten worden, gelijk tot handhaving van den
Slaat onmisbaar was ' .

Hierna vertrok de Prins eerst naar Breda ^ en voorts naar het leger. Maar de beraad-
slagingen lot voorbereiding van de deelneming der Republiek aan den vredehandel
hadden haren voortgang. Twee Provinciën behalve
Holland hadden hare Gevolmachtigden
reeds gekozen:
Utrecht, den Heer van eenswoude; Overijsel, den Heer nAERsoi-te of,
bij ongesteldheid van dezen, den Heer
vak ripperda. Op don dag, dat deze keuze
met die van
Holland aan de Slalen-Generaal bekend werd gemaakt, verklaarden de
Gedeputeerden van
Friesland en van Stad ,eti Landen zich om bescheid op dit stuk
lot hunne principalen te zullen wenden; doch
Gelderland en alsnog Zeeland waren
afwezig T\Yee dagen later lieten de Gedeputeerden der laatstgenoemde Provincie zich
hooren. Zij verlangden alstoen, dat Hun Hoog Mögenden een juisten dag bepalen
zouden, binnen welken de Provinciën hare bedenkingen betreffende de;bewuste zaak
moesten inbrengen, en de vraag beantwoorden, of men Gevolmachtigden naar
Munster
zenden zou, en zoo ja, met welken last. — Zoo bleek Zoe/andlt de onderstelling, die
alle Provinciën reeds hadden aangenomen, alsnog aan twijfel onderhevig Ie achten. Op

ia

· I

ΛϊΙ

' Op dezclftie wijze werd later de Instructie, door de Gecommitteerden van al de Provinciën
"iet den Prins onlworpen, aan de volle Ver{jaderiiig van
Holland medegedeeld [Jiesol, Holl, 28,
IVov.; 1, 3 Dcc. 1643).

Resol. Holl. 20, 21, 22, 23 Mei, 1G43. Resol. Slat.-Gen. 23 Mei, 1643.
^ liesol, Stat.~Gen. 25 Mei; 5 Juni, 1043. ,

-ocr page 423-

452 ALGEMEEME GESCHIEDENIS

1639—

1644.

deze wijze was het wel zeker, dat men, al werd er ook naar hun voorstel een juiste
dag bepaald, te laat zou komen. — De andere Provinciën hoorden deze verklaring aan,
en fen bewijze, dat zg de zaak niet op de lange baan wilden geschoven hebben, ver-
zochten zij Zijne Hoogheid de Heeren te assumeeren, met welke Jiij de Instructie zou
ontwerpen l. Maar eenige dagen later verklaarden die van
Zeeland eenig bezwaar te
hebben legen de wijze, waarop in de zaak der aanslaande vredesonderhandelingen bij
afwezigheid van
Zeeland besloten was. Zij meenden voorts, dat Zyne Hoogheid zich
gaarne ontheven zou zien van de laak om eenige Heeren te assumeeren. Zoolang hêt
leger geen vaste legerplaats had betrokken, was er ook aan geene gezette beraadslagingen
te denken ^ Doch dit daargelaten, om het verzuim door de Provinciën jegens
Zeeland
begaan goed te maken, en niet om, zooals men hun nagaf, de zaak door uitvluchten
te verlragen, verzochten zij op nieuw, dat alsnog een dag zou bepaald worden, waar-
binnen de Provinciën hare bedenkingen en adviezen zouden kunnen inleveren, waartoe
aan
Zeeland de gelegenheid nog niet verleend was geweest. — Hierop bepaalden Hun
Hoog Mögenden den Juli: dan zouden de Provinciën gereed moeten zijn om in
conferentie te treden tot het opstellen der Instructie en daarna over te gaan lot het
benoemen van Gevolmachtigden —
Gelderland echter was legen dien 'dag nog niet
gereed, en verzocht nog een weinig uitstel

Reeds den 28®^™ Mei was het voorstel gedaan, om, lot meerder luister van de Commissie,
belast met het ontwerpen der Instructie, Graaf
willem van jnassau , Stadhouder van Fries-
land,
»als supernumerair", daaraan toe te voegen, gelyk ook Graaf willem lodewijk in
de handeling van het Bestand werkzaam was geweest. Dit denkbeeld werd dadelijk, be-
halve door
Friesland, ook door Utrecht, Overijsel en Stad en Landen ioegejüicht, ende
Gedeputeerden van
Holland verklaarden te vertrouwen, dat dit denkbeeld bij hunne last-
gevers wel geen bezwaar zou ontmoeten Zoo gereedelijk echter zou het door de Staten
van
Holland nici worden omhelsd. Later bleek, dat met dat voorstel bedoeld was, dat Graaf
WILLEM als buitengewoon Gezant naar
Munster mede zou gaan. Dit nu verkoos Holland
niet goed Ie keuren. Het zou de kosten der Ambassade aanmerkelijk verzwaren, en nog
was niet eens bepaald, dat elke Provincie haren Plenipotentiaris zou bekostigen: werd
dit niet aangenomen, dan moest
Holland, volgens hare gewone quote, niettegenstaande
zij slechts twee Gevolmachtigden stelde, meer dan de helft der kosten van de geheele
zending betalen

1 Resol. Stat.-Gen. 27 Mei, 1643. 2 £(esol. Stat.-Gen. 9 Juni, 1643.

3 Rcsol Stat.-Gen. 22 Juni, 1643. ''Resol. Stat.-Gen. 8 Juli, 1643. i?eso/./M. 7 Juli, 1643.

5 Rcsol Stat.-Gen. 28 Mei, 1643.

6 Resol. Holl. 17, 18, 30 Juli; 4, 12 Aug. 1643. Resol. Stat.-Gen. 11 Aug. 1643.

I'iiiiniritlrriii

-ocr page 424-

1639-

1644.

DES VADERLANDS. 435

Inlusschen hadden de Heeren -van Zeeland hun verlangen le kennen gegeven om met

die van Holland afzonderlijk in roorloopig overleg belre/Tende de voorwaarden van den

vrede le Ireden. De Slaten van Holland hadden dit toegestaan, en nu waren de Zeeuw- Zeeiund treedt

sehe Gecommitteerden met hunne begeerte voor den dag gekomen. Zij was deze, ^/ed^^^J^yer Je

toch vooral het belang van den handel zou in acht genomen worden: met name, dat voorwaarden van

een bestand.

de Schelde, het Sas en het Zwin zouden gesloten blijven op den voet van het voor-
gaande Bestand, en dat de goederen, die de Vlaamsche havens zouden uit-of inkomen,
even zwaar zouden belast worden, als die de Schelde met de daarmede ineenvloeiende
kanalen op- en afgingen; dat de schepen uit die havens op
Spanje varende niet vrij-
gesteld zouden worden van de belasting van twintig percent, door den Koning geheveri,
of dat onze ingezetenen daarvan evenzeer ontheven zouden worden; eindelijk, dat de
invoer van het wit zout door die van de andere zyde niet zou worden verboden, noch
hooger dan het grof zout zou worden belast. — Gevoelende, dat deze voorwaarden, strek-
kende om tot behoud van den Zeeuwschen handel de Zuidelijke
Nederlanden le beletten
van hunne natuurlijke voordeden gebruik te maken, legen alle recht en billijkheid
aandruisen zouden, wanneer er sprake was van een volkomen vrede, beweerden die van
Zeeland, dat er slechts aan het sluiten van Bestand kon gedacht worden, gedurende
hoedanig traktaat het geoorloofd was, de belemmering van den handel, die de oorlog
had medegebracht, slechts zoover als men goed vond, op le heffen. Om die voor-
waarden, mits men er slechts onwrikbaar op aandrong, te verwerven, rekende
Zeeland
op de onverschilligheid, die er op dit sluk in Spanje bestond, en op de ijverzucht van
Anlwcrpen en Brabant op Vlaanderen

Nu de Zeeuwen hun hart voor die van Holland hadden uitgestort en hunne opening
geen te slecht onthaal scheen ontvangen le hebben, drongen zij op hunne beurt op
voortgang aan. Zij stelden voor, dat, daar
Friesland en Groningen nog gecne Gecom-
mitteerden tot het opstellen van de Instructie aangewezen hadden, deze Provinciën
geacht zouden worden zich te laten welgevallen wat de anderen besluiten zouden. Toch
werden de achterlijke Gewesten alsnog aangeschreven, legen den 2ö®ten Augustus hunne
Gecommitteerden te zenden Binnen dezen lijd machtigde
Slad en Landen den Heer
CLANT, die echter toen nog, als Gedeputeerde, le velde was, om mede le beraadslagen
op het stuk van den vredehandel

' Ilcsol. Holl. 9, 11, 15 Juli, 1643.

2 Resol. Slat.-Gen. 16 Juli; 5 Aug. 1643. Dat Slad en Landen niet. gereed waren, verklaarde
«ich maar al te zeer uit den staat dier Provincie, waar de geschillen tusschen
Groningen en de
Ommelanden zelfs het houden der Staatsvergaderingen onmogelijk maakten. Er waren toeiii Ge-
deputeerden van Hun Hoog Biegenden om de geschillen bij te leggen.

Resoi. Slat.-Gen. 26 Aug. 1643.

I i

-ocr page 425-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Tegen het begin van September (want aan den vroeger bepaalden termijn van ί of
11 Juli had geene der partijen zich gehouden) begon men ernstig op de voorbereiding
van de zending naar
Munsler bedacht te zijn ^ Den dier maand werd besloten,
dat de Provinciën legen den Sleten derzelfde maand genoegzamen last op deze zaak aan
hare Gedeputeerden zouden doen toekomen. Bij deze gelegenheid verklaarden die van
Zeeland^ dal hunne Principalen de onderhandelingen over verdrag met den vyand slechts
onder deze voorwaarde goed konden vinden, dat al de Provinciën vrede zouden kunnen
hebben bij den last, die aan de Gevolmachtigden zou worden medegegeven. Dit
leidde tot de vraag, of men dan de Instructie in de volle Vergadering zou brengen, al
of niet. Het antwoord werd nog uitgesteld, maar noodig werd geacht over de punten
te beraadslagen, den Mei door Zijne Hoogheid aangestipt, en den Raad van State

al vast te gelasten, eene lijst op Ie maken van het krijgsvolk, dat de Staten, bij het tot
stand komen van een Bestand, in dienst zouden houden.
Zeeland achtte het niet alleen
raadzaam, die punten vast te stellen, maar, een ernstigen toon aanslaande, verklaarden
de Gedeputeerden dier Provincie, de geheele zaak zoo allergewichtigst Ie vinden, dat
er alvorens een bededag behoorde uitgeschreven Ie worden. Voorts verlangden zij, dat
alle nieuwigheden, die in tijd van vrede zouden kunnen opgeworpen worden, voorkomen
mochten Λvorden door een vast besluit om noch de Religie noch de Regeering te ver-
anderen. Ten derde begrepen zij, dat
Zweden en de andere bondgenooten met ons en
met
Frankrijk gemeenschappelijk moesten onderhandelen met belofte dat geen zonder
de anderen vrede zou sluiten

In het begin van Oclober, toen het ernst was de beraadslagingen over de Instructie
der Gevolmachtigden aan te vangen, werd bepaald, dat zij niet in de volle Vergadering
van Hun Hoog Mögenden, maar door Gecommitteerden onder gedurige raadpleging van
Zyne Hoogheid zouden geschieden, behoudens latere mededeeling aan de Provinciën,
waarvan die van
Zeeland eene voorwaarde van hunne deelneming aan de zaak bleven
maken Als Gecommitteerden werden door
Gelderland aangewezen de Heer van meir-
derswijk
, door Utrecht de Heer van kederhorst, door Friesland de Heer veltdriel,
door Overijsel de Heer van ripperda , door Stad en Landen de Heer aldringa. Zeeland
kwam, alvorens lot het aanwijzen van eenen Gecommitteerde over Ie gaan, voor den
dag met de eischen, die deze Provincie reeds aan de Heeren van
Holland had mede^
gedeeld. De andere Provinciën vonden goed, dat men op het verkrijgen van die punten
zou aandringen, maar reeds nu te bepalen, dat, als men die eischen niet verkreeg, de

Gecommitteer·
den tot het ont-
werpen der In·
structie benoemd

1 Resol. StaL-Gcn. 31 Aug.; 1 Sept. 1643.

2 Secr. Resol. 2 Sept. 1643. Resol. Stat.-Gen, 8 Aug. 1643.

2 Secr. Resol. 3 Oct. 1643, Resol. Stat.-Gen. 2, 3 Oct. 1643. Resol. Hall, 2, 3 Oct. 1643.

1039-
1644..

-ocr page 426-

DES VADERLANDS.

onderliandelingen zouden moeien worden afgebroken, achtten zij bedenkelijk. Ook Hol- 1C39—

1G44.

land ging niet dadelijk lot het benoemen van eenen Gecommitteerde over. Deze Provincie
vcrlangtle meer dan éénen Gecommitteerde te stellen, maar deze zaak moest eerst voor-
bereid ^vorden. Eenige dagen later benoemde
Holland derhalve de Heeren van mathetvesse ,
BEYEREN VAW STREVELSHOEK, sciiAEP, KESSEL en dcD Raadpensionaris. Dit getal
vonden de andere Provinciën buitensporig. Zij slelden daartegen voor, dat er twee uit
clkc Provincie zouden benoemd worden. Ten slotte werd deze overeenkomst getroffen,
(lat de zes Provinciën elk twee, en
Holland drie Gecommitteerden tot die beraadslagingen
zou slcllen; doch
Holland wist zelfs dit besluit eenigermate krachteloos te maken door
door Ie drijven, dat zij van de vijf door haar benoemden zich telkens door drie, onbe-
paald wie, in de Commissie zou laten vertegenwoordigen.
Gelderland benoemde alsnli
nog den lieer
yain" arniiem, ÏJlrecht den Heer van der iioolcic. Friesland den Heer
crack, Groningen den Heer clant. Overijsel was op den dag dezer benoemingen af-
wezig. Maar
Zeeland maakte langer geene zwarigheid om tol de benoeming over te
gaan, cn wees de Heeren
de knuyt en stavenisse aan

Terwijl de zeven Provinciën zich dus voorbereidden lot de onderhandelingen van lAmi/er,
achlle het Landschap
Drenthe^ zich herinnerende dat zij bij vroegere beraadslagingen
tot voorbereiding van een algemeenen vrede vertegenwoordigd was geweest, het oogenblik
geschikt om op nieuw slappen Ie doen, ten einde de waardigheid en het recht eener
Provincie nevens de Zeven te bekomen. Den October (1643) liet zij de Stalen-
Drenthe ver-

Generaal weten, hoe zij met bevreemding vernomen had, dat er sprake was van beraad-^''"^^.'']?

' ο »1 waardigheid en

42;

.'m ·

Α ' ,

slagingen lot voorbereiding van eenen vredehandel, zonder dat haar, die toch een Lid^!^''.' eeoor Pro-
der Unie was, daarvan kennis was gegeven. Drenlhe was eene zelfstandige Provincie^
cn altoos onder de vorige Heeren daarvoor erkend geweest, ja, mede opgeroepen geweest
lot de Slalen-Generaal, met name bij de overdracht van het bewind van
karel V; In
lo79 was het Landschap beschreven geweest om mede te raadplegen op den vredehandel
te Keulen, cn op het beleid van den oorlog. In 1580 waren de Drenthsche Ridderschap
en Eigenerfden op voet van gelijkheid in de Unie van
Utrecht opgenomen. Dus waren
zij in de Slalen-Generaal vertegenwoordigd geweest totdat
Groningen, Coevorden en
Sleenivij/c door den vijand veroverd waren. Anderen waren later, toen zij door de macht
der Stalen hernomen waren, wel in hun recht hersteld. Te billijker moest het geacht
worden, dat dit ook aan
Drenlhe ware te beurt gevallen, wanneer men lette op de
beloften in de jaren 1602 en 1632 door Hun Hoog Mögenden in hunne manifesten aan
de door
Spanje overheerde Provinciën gedaan. Wat dezen zouden erlangd hebben, moest
dat aan
Drenlhe onlzegd blijven? Geen beter grondstellingen van Slaat, dan die God,

vincie,

V

• Sccr. ResoL 7, 8, 19, 20 Oct. 1643. Uesol. Stat.-Gen. 7, 8, 14, 19, 20 Oct. 1643;
ncsol. Holl. 7, 12, 14, 17 Oct. 1643. ' '

-ocr page 427-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1039— (Ie cenige slichler van alle goedingerichle Regeeringen, zelf gevesligd had, Ie weten,

in het recht. Niets was billijker, noch met het goddelijke cn natuurlijke recht en met

het volkerenrecht meer overeenkomstig, dan dit, dat plechtig bezworen verbintenissen

stipt werden nagekomen. Op de schennis van zulke beloften was niets anders dan de

straffe Gods te verwachten. En opdat men niet zeggen mocht, dat men het recht had

laten verjaren: in 1618 had de zaak bij Hun Hoog Mögenden een onderwerp van ernstig

beraad uitgemaakt i, cn in 1652 was van de zijde van Drenthe op nieuw aanzoek

gedaan om op den voet eener Provincie gesteld te worden. Onder de Bisschoppen van

Utrecht en de Koningen van Spatije^ brachten die van Drenthe beden op en oogstten

deswegens dank in; maar nu waren zij nagenoeg aan cijnsbaren gelijk en uit alle

Generalileits-collegies uitgesloten. Thans zou het aankomen op een bevestigen van de

Unie, en volgens het 22®^® Artikel van de Acte der Unie moesten daarin alle Leden

gekend worden. Op deze gronden verzochten zij de beraadslagingen tot vaststelling der

Instructie van de Gevolmachtigden naar Munster bij te wonen en voortaan zitting in de

Vergadering der Staten-Generaal tc erlangen

Hoe kraclitig deze taal ook was, de Provinciën schenen de zaak van Drenthe als

onherroepelijk beslist te beschouwen: althans de poging van dit Landschap had even als

vroeger geenerlei uitwerking.

De beraadslagingen der Gecommitteerden met den Prins ter vaststelling van den last

der Gevolmachtigden tot den vredehandel waren inlusschen aangevangen en voortgezet

totdat men begreep, alvorens verder te gaan, op zekere punten de bekrachtiging der

Drie punten Provinciën Ie behoeven. Werden, zoo oordeelde men, die punten niet als noodwendig

fiütteerLn ' ^'J mogelijke schikkingen met het buitenland, ofwel ten gevolge

lier InslrurUe^ter vrede, op eenen weg kunnen geraken, gevaarlijk voorde grondslagen van onzen

vaststelling aan Staat. Deze puntcn werden derhalve aan de Staten-Generaal medegedeeld. De voor-
de Staten-Gene- ' ,. . .,
raai medegedeeld,
naamste waren de volgende: ten eerste, dat de regeering, hoogheid, vrijheid cn eenheid

van den Staat cn de Provinciën zouden gehandhaafd worden volgens de Unie, en wel,

len tweede, dat de Religie zou worden gehandhaafd, gelijk zij bij de Nationale Synode

van 1618 en 1619 bevestigd was. Ten derde, dat de militie, volgens den staat daarvan,

niet advies van Zijne Hoogheid en den Raad van State te maken, gedurende het te

sluiten Bestand niet verminderd zou mogen worden. Deze drie punten zouden de

Provinciën zich jegens elkander bij onderteekende acte verbinden heilig te handhaA'en. —

Op de eerste twee dier punten vielen geene aanmerkingen; zij werden dadelijk aange-

1 Zie hierboven, D. III. St. III. bi. 707.

^ Resol. Stat.-Gen. 9 Oct. 1643. Gelijktijdig zochten de Afgevaardigden van Drenthe de be-
moeiing van de Staten-Generaal niet het begeven van het Drostampt van
Drenthe (e doen ophouden
[ïlesot, Holl. 9 Oct. 1043).

-ocr page 428-

DES VADERLANDS. 4515

425

Domen, alleen door Friesland nog slechts op voorwaarde dat de Staten van dit Gewest
geene zwarigheid zouden maken. Werkelyk waren de besluiten der Dortsche Synode
niet door
Friesland erkend, en door het aannemen van het tweede punt zou zulks
zijdelings geschieden.

Zoo bij de beraadslaging in tegenwoordigheid van den Prins het punt was doorgegaan,
waarin ook de handhaving der regeering gevorderd werd, was het wel te wachten, dat
deze bijzonderheid bij Hun Hoog Mögenden geen bedenking zou uitlokken.

Doch op het derde punt, besloten de Staten-Generaal, zou men de Lastgevers moeten
hooren. Wel was men het er omtrent eens, — dat er een genoegzaam getal compagniën
moest worden aangehouden, maar het juiste aantal en de sterkte dienden in overleg met
die Principalen uitgemaakt te worden. Dezen zouden vóór het eind van November van hun
gevoelen doen blijken. Slechts de Gedeputeerden van
Friesland meenden moeielijk binnen
dat tijdsbestek op het eene en andere punt bescheid van hunne Principalen te kunnen
hebben. Voorts drong
Holland bij deze gelegenheid op geheimhouding der genomen
besluiten aan. Op hare voordracht wezen de Provinciën elk eenen man van vertrouwen
aan, die op de hoogte van de bepalingen, welke men maken zou, gehouden zou worden.
Gelderland wees daartoe den Heer van meinderswijk aan, Holland cats. Zeeland
stavenisse, Utrccht van nederhorst, Friesland crack, Slad en Landen glakt

Nauwelijks was de maand November ter helfte verloopen, of het buitengewone Gezant- Dq Heeren
schap van Frankrijk, welks komst was aangekondigd, was aangekomen In plaals komea

van den Heer de cnAviGNY, verscheen, nevens den Graaf d'avaux, de Heer abel de
seryien,
Graaf de la roghe. Zij hadden, behalve hunne hoedanigheid van Frankrijks
toekomstige gevolmachtigden te Munster, ook het karakter van buitengewone Gezanten
bij onzen Slaat. Nadat zij reeds den 18^™ November te
Dordrecht waren aangekomen,
werden zij den 24®ten aan de
Hoornbrug feestelijk ingehaald door Prins willem en Ge-
committeerden der Staten met veel koetsen, waarvan men een zoo groot mogelijk aantal
met zes paarden had bespannen 3.

Den eersten December verschenen zij plechtstatig voor de Staten-Generaal. Na over-
handiging van hunne geloofsbrieven hield de Heer
d'avaux, »met open deuren ten

' Secr. Eesol. 31 Oct.; 2 Nov. 1643. ResoL Holl. 1643. ρ. 384, 385.

^ Het Huis Yau den Heer van assendelft was gehuurd, voorloopig voor beiden: later zou men
naar een afzonderlijk verblijf voor den eenen der beiden omzien. Aanvankelijk liad men
's Land»
huizing, waarin op het oogenblik de buitengewone Gezant van
Portugal verblijf hield, voor de
Fransche Heeren willen bestemmen. Doch die Gezant, zich beroepende op het hem gegeven
woord, wilde dat huis niet ruimen, noch, zoo als de Staten hem in den mond gaven,
hij den
gewonen Gezant van
Portugal zijn intrek nemen {Rcsol. Stat.-Gen. 4, 7 Sept.; 12,25 Nov. 1643).

3 Hcsol. StaL-Gen. 18, 24 Nov. 1643. Secr. Eesol 23 Nov. 1643.

HI DEEL, ΰ Stuic. Ö4

1639-
1644.

■lï

r

-ocr page 429-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— aanhooren der geheele wereld," eene toespraak, waarin hij de goede bedoeling van
Zijne Majesteit den Koning van
Frankrijk jegens deze Republiek en tot onderhouding
van het nauwe bondgenootschap, met haar aangegaan, betuigde. Voorts met zachte
slem en zich ten halve over de tafel buigende, verzochten de Heeren Gezanten de Staten,
Gecommitteerden aan te wijzen, met welke zij zouden mogen raadplegen over punten
van aanbelang betreffende den vredehandel. Op dezelfde wijze antwoordde hun de
President, en beloofde hun, dat er Gecommitteerden tot dat doel zouden benoemd worden.
De benoeming haperde eenige dagen, alweder omdat de Stalen van
Holland, in het
oog der andere Provinciën, op een te groot aantal vertegenwoordigers bij die conferenties
aanspraak maakten en tevens verlangden, dat hun Raadpensionaris bij de conferenties
het woord zou voeren van wege de Generaliteit, zoo als vroeger ook geschied was. Dezen
laatslen eisch, die, als hij ingewilligd ware, het getal van
Hollands vertegenwoordigers
lot drie zou hebben doen stggen, moest deze Provincie opgeven

De neiging tot vrede had niet kunnen beletten, dat de legers der Noord- en der Zuid-
Yredelievende Nederlanders nog dit jaar waren te velde gelrokken. De betrekkingen lusschen den
godsdienstige he- Pnns van Oranje en den Landvoogd Don Francisco de melo waren al heuscher geworden,
de'lfkfNederlan-^^®'· Kardinaal-Infant naar Spanje vervoerd werd, zou zyn hofgezin,

•^*^"· ten getale van 80 personen, zich mede, en wel te scheep, naar Spanje begeven. Nu

verzocht die Landvoogd den Prins een paspoort voor die hovelingen, daar zij uit Duin-,
kerken
zouden vertrekken. De Prins verleende het, onder voorwaarde dat er bij deze
gelegenheid geen krijgsbehoeften zouden vervoerd worden, en de Slalen-Generaal vonden
zulks goed. De Staten van
Holland zorgden bovendien, dat geen schepen van groot
kaliber op deze wijze naar
Spanje werden overgebracht — Weinig lijds later ontving
de Luitenant-Admiraal
tromp een bewgs van beleefdheid van de zijde der Zuid-Neder-
landers, die nog altyd vijanden heetten. Twee aanzienlijke personen werden door den
vyand aan boord van den Hollandschen vlootvoogd gezonden om hem ververschingen
aan te bieden,
tromp weigerde het aanbod, en zijn gedrag werd door de Staten goed-

1 Secr. Resol. 1,5,8 Dec. 1643. ResoL Holl 1, 2 Dcc. 1643. Nu cr zoo openlijk van vrede
gesproken
λνογά, meende Blevrouw serclaes voor den dag te kunnen komen met eenen eisch tot
vergoeding van kosten, door haar gemaakt bij de geheime onderhandelingen tusschen Prins
madrits
en de Iniante, waartoe zij haren dienst geleend had: eene zaak, Avaarvoor zij vroeger niet zoo
openlijk had durven uitkomen. Den IS·^"" Juni 1643 meldde
bartholda van swieten, Aveduwe
Jonker
floris serclaes , zich ten dien einde hij de Staten aan. Meermalen, verklaarde zij, had
zij memorialen van de Infante aan den Prins en, met Hunner Hoog Mögenden kennis, vau
den Prins aan de Infante overgebracht. Zij kreeg van de Staten 600 gulden
(Resol Stat.-Gen.
18 Junij 16 Sept. 1643).

2 Resol Stat,~Gen. 24 Maart, 1643. ßesol Holl 24, 27 April, 1643.

-ocr page 430-

DES VADERLANDS. 4515

42^?

1C39—
1644.

41

gekeurd — Wederkeerig werd door den Zuid-Nederlandschen Landvoogd aan die van
Breda vrijgeleide, op hunne rivier de Merk, en door den Prins aan de Brabanders, op
de
ï)emer en andere watertjes, verleend Zoo vermenigvuldigden zich de vredelievende
betrekkingen, en van hatelijke bedrijven tusschen de wederzijdsche ingezetenen op de
grenzen werd niet meer gehoord. Ook had in de Zuidelijke Nederlanden eene richting
veld gewonnen, die de Noord-Nederlanders lot op zekere hoogte te gemoet moest komen.
CORNELIUS JANSENIÜS, hooglecraar te
Leuven, was beschuldigd geworden voorstander te
wezen van eene eedgenootschappelijke vereeniging met de Noordelijke Provinciën. Hij
had zich gerechtvaardigd met de uitgave van zijn
Mars Gallicus, onder den-verdichten
naam
Armacanus geschreven. In dit werk, in 1654 uitgegeven en v^aartoe een aan-
zienlijk staatsman, de President van den Geheimen Raad,
pieter roose, medegewerkt
had, waarschuwde hij tegen de heerschzucht van
Frankrijk, In de Vcreenigde Provinciën
was ook menigeen wakker geworden op het gevaar, dat van de uitbreiding van i^ran/inj/is
macht door de oorlogzuchtige staatkunde van den Kardinaal
de righelieu begon te
dreigen. Werden de Zuidelijke Provinciën door
Frankrijk overheerd, al kregen de
Staten ook een deel van die verovering, zoo werd
Frankrijk, in dezen tijd oneindig
gevaarlijker dan
Spanje, onze onmiddellijke nabuur. Geen wonder, dat staatslieden van
het meeste doorzicht ten onzent gaarne de onafhankelijkheid der Zuidelijke Provinciën
gewaarborgd zagen, en met belangstelling het streven van de Katholieken daar te lande
gadesloegen om zich los te maken van den invloed en de leer der Jezuiten, die de
staatkunde van den Franschen Kardinaal ondersteunden, welke van zijnen kant
jansenius'
vriend in Frankrijk, du verger de iiauranne, abt van St. Cyran, liet gevangen zetten.
Nu was het juist dezelfde
jawsenius, die na in 1655 bisschop van Yperen geworden en
in 1638 gestorven te zgn, een werk,
Augustinus getiteld, had nagelaten, dat, hoezeer
tegen zijnen uitgedrukten wil, in 1640 uitgekomen, eene leer predikte, die door de
Tezuiten werd gewraakt. En deze leer en eene staatkunde, Avelke naar de vestiging
eener zelfstandige Nederlandsche Katholieke Kerk streefde, kwam d^ Oud-Roomsche
Klerizei hier te lande met hart en ziel te gemoet, en al moesten dit de zonder mede-
dinging heerschende belijders der Gereformeerde Kerk bedenkelijk vinden, het Neder-
landsche hart kon zulk eene toenadering niet volstrektelijk wraken. Deze richting nu
was het, welke in de Zuidelijke Nederlanden in de kringen van het Hof te
Brussel en
van de hooge Geestelijkheid aanhangers vond. De Bul
in emmewif van Paus uRBAiiOS VIII,
waarbij het werk van
jawsemus in 1642 veroordeeld was, werd in de Zuidelijke Neder-
landen op hare beurt door de openbare meening veroordeeld. Men begreep, dat
jansenius
niets anders geleerd had, dan wat de Kerk van ouds tegen de ketterij van pelagtos had
staande gehouden, en dal eene beslissing van een vreemd Vorst, al was die Vorst ook

^ Rcsol Slal.-Gcn. 30 Mei, 1643.

-ocr page 431-

1639-

1644;

428 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

de Paus, in de Nederlanden niet verbindend kon zijn zonder bekrachligd Ie worden
door den Soeverein. Dit was het gevoelen der invloedrykste rechtsgeleerden, met name
van den beroemden
stockma-ns. De Aartsbisschop van Mechelen, jakob boonen, en de
President van den Geheimen Raad kantten zich beiden tegen de afkondiging der Bul
aan, en in Maart 1644 scheef de Landvoogd
de melo aan den Paus een brief, waarin
hij dezen verklaart, den
Augustinus van jansehius wel te willen verbieden, maar daartoe
niet te kunnen overgaan, vermits men wegens de vroomheid en de stichtelijkheid van
het boek het er voor meende te moeten houden, dat de Paus op een dwaalspoor ge-
leid was 1.

Zoo bij deze stemming der gemoederen in de Zuidelijke Nedei-landen de Landvoogd
in het voorjaar van 1645 weder een leger te velde bracht, was het wel te verwachten,
dat de krijgstocht bepaaldelijk op
Frankrijk gemunt zou zijn, om de oorlogzuchtige
partij aldaar te fnuiken. Nu de Kardinaal gestorven en de Koning den dood nabij was,
dacht
de melo, was er nog slechts een stoot van buiten noodig om den aanhang des
Kardinaals, wiens staatkunde en invloed hem zeiven en den Koning overleefden, ten
Slag bij liocroy. val te brengen. Doch hij vergiste zich. Frankrijk was besloten en bekwaam tot een
krachtig voortzetten van den oorlog; de Koningin begreep, dat zij de toekomstige groot-
heid van haren zoon niet beter verzekeren kon, dan door
mazariks raad in te nemen;
de Prins
van gondé trok partij voor de staatkunde van wijlen den Kardinaal en zijnen
opvolger, en zijn zoon de Hertog van
Enghien bevocht weldra den Mei, 1645,
vijf dagen na 'sKonings dood, een schitterende zegepraal te
Rocroy op de geoefende
scharen van den Goeverneur der Spaansche
Nederlanden

Op dat tijdstip was de Prins van Oranje nog niet te velde getrokken. Toch had Zijne
Hoogheid reeds vóór het einde van Februari (1645) den Staten-Generaal, onder mede-
deeling dat de vijand zich lot een veldtocht gereed maakte, voorgesteld, als naar ge-
woonte , ten einde met hem over de aanstaande krijgsbewegingen te beraadslagen, eenige
Heeren te committeeren, en de legerlasten tegen half Maart in te vorderen \ Doch
Maart was ten einde geloopen, en nog was geen penning van de legerlasten geleverd \
Nieuw subsi- Maar van den anderen kant was op hetzelfde tijdstip weder een traktaat van subsidie met

^iTanhr^k gesloten op nieuw onder aanteekening van Holland, dat deze Staat daarbij

ten.

I'

■t.·
f

J

1 BORGNET, 24 lettres inéd. de Stockmans, Introd. [Gompie rendu des scances de la Comm. royale
d'hist. de l'Acad, royale de Belgique.
Sér. IL Τ. Χ. Bulletin 2"® ρ. 371—397). Zie den brief
van
franc. de iielo aan den Paus in het Compte rendu v. 1806 p. 479.

2 ranke, Franz. Gesch. III. S. 8—23. aitsema, IL bl. 891.
. 3 Resol. Siat.~Gen. 20 Febr. 1043.

4 Resol. Stat.-Gen. 17, 30 Maart, Ï643. Resol. Holl. 21 Maart; 2 Apr. 1643.

5 In dit traktaat werd niet gerept van hulp van guébriands troepen, hoezeer in het vorige jaar

I

-ocr page 432-

DES VADERLANDS. 4515

geene yerpliclilingen zou mogen aangaan Frankrijks hereidwilligheid in dezen kon
de Stalen geruststellen, dat de buitenlandsclie staatkunde der Fransche Regeering niet
zou gewijzigd worden. De yrees, dat dit geschieden zou, had de Stalen \'an
Holland
na righelieu's dood in bedenking doen nemen, of het ook raadzaam zou zijn eene
buitengewone Ambassade naar
Frankrijk Ie zenden — Gaarne zou de Fransche Re-
geering een twaalftal oorlogschepen van de Staten Ie leen hebben bekomen; doch daar
Hun Hoog Mögenden uit het onbetaald blijven van gelden, die zy nog wegens vroeger
van hunne oorlogschepen gemaakt gebruikt te vorderen hadden, wel konden afleiden,
dal ook ihans de huurprijs niet zou voldaan worden, zoo verontschuldigden zij zich, als
grond aanvoerende, dat de Stalen zich wegens de macht des vijands op zee dubbel slerk
moesten uitrusten, welke uilrusting trouwens mede ten bale van
Frankrijk en lot be-
veiliging van 'sKonings onderdanen strekte. — Bij deze gelegenheid werd Ie kennen
gegeven, dat de Stalen zich niet aan zeker edikt, op het stuk der Admiraliteit in
Frankrijk uitgevaardigd, gelegen zouden laten liggen, en niet zouden kunnen gedoogen,
dat hunne schepen onderzocht >Yerden: zulks streed, beweerden zy , legen de natuurlijke
vrijheid en legen aller volkeren recht

Den Maart 1643 meldde zich de Graaf d'estrades mei geloofsbrieven bij de Stalen
aan. Onder betuiging van de voortduring van 's Konings genegenheid, waarschuwde hij
legen den list des vijands, die gewoon was van vredesonderhandelingen te reppen, legen
dal de lijd om Ie velde te Irekken aankwam, en klaagde over de vermindering, die
ons krijgsvolk had ondergaan Deze klacht werd door
Holland beantwoord met de
aanmerking, dat de manschappen, die ingetrokken waren, niet in werkelijkheid onder

den onzen toegezegd (zie hierboven, bladz, 378). Ook was het leger van dien veldheer zeer
verzwakt. Van de 30 compagniën, die hem voor een jaar geleend waren (zie hierboven, bladz. 355)
waren 12 geheel verdwenen
[Secr. Resol. April, 1643).

^ Resol. Slat.-Gen. 12 Jan.; 11 April, 1643. Van onze zijde had men getracht 1,200,000pond
llollandsch geld, hetwelk met anderhalf millioen Fransch geld gelijk stond, ie hekomen. Doch
men had zich met die som Fransch geld moeien vergenoegen
{Resol. Stat.-Gen. 2 Febr. 1643).

2 Resol Holl. 17 Jan. 1643.

3 Resol. StaL-Gen. 9 Fehr. 1643. Resol. Holl. 6 Maart, 1643. aitsema, p. 882.

Resol Slal-Gen. 2 Maart, 1643. aitsema, p. 882. d'estrades bracht ook eenen brief van
den Koning over, waarhij hij verzocht dat de Abdij van
Bern (hij Heusdcn) in het genot der
haar tot dusverre gegunde voorrechten zou worden gelaten. De Koning verklaarde zich de belangen
dier Abdij aan te trekken, op grond dat zij een lid was van de Corporatie der Praemonstratensen,
wier hoofd en generaal in
Frankrijk gevestigd was {Resol. Stat.-Gen. 9 Maart, 1643). Dat er
over gedacht werd, de goederen der Abdij ten profijte der gemeene zaak aan te slaan, blijkt
uit de
Resol v. Holl 12 Aug.; 30 Sept.; 21 Dec. 1643.

1639—
1044.

-ocr page 433-

1639—

1(544.

430 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

(Je compagniën, aanwezig waren geweest, en dat de sterkte des legers met den maatregel
eer yerraeerderd, dan verminderd was

Den April deed de Prins Hun Hoog Mögenden weten, dat 's vijands leger bijeen

werd getrokken. Het was nog onzeker of het herwaarts of wel tegen Frankrijk zou
oprukken. In allen gevalle verlangde Zijne Hoogheid, dat ons leger tegen half Mei
bijeengebracht zou worden Hiertoe trouwens had men bij de geheime artikelen, aan
het ,pas gesloten subsidietraktaat toegevoegd, zijn woord gegegen Nu kwam het er
op aan, dat de legerlasten voldaan werden, gelijk dan ook, na eenig dralen van
Hollands
zyde, nog tijdig genoeg geschiedde om den Prins in slaat te stellen, den Mei (1645)
eerst naar
Breda en daarna naar het leger bij het fort St. Andries te vertrekken
De gezondheid van Zijne Hoogheid boezemde in dezen tijd den Staten bezorgdheid in,
zoo zelfs dat zij den Gedeputeerden te velde opdroegen getrouwelijk op gezette lijden
bericht te zenden, bepaaldelijk ten aanzien van den slaat van 's Prinsen gezondheid
Had de dood van
lodewijk XIII geene verandering in Frankrijks buitenlandsche
Wijziging van staatkunde gebracht, wel werd daardoor deze wijziging in het laatstelijk gesloten traktaat
^^crolge"van den subsidie noodzakelijk, dat dit staatsstuk alsnu op den naam van lodewijk XIV
wk werd. Ten minsle drong eerst de Fransche Ambassadeur, de la thïjillerie,

terzelfder tijd dat het bericht van 's Konings overlijden hier aankwam, in den Haag
teruggekomen daarna, toen die staatsman in het leger was, de Secretaris brasset
daarop aan: alvorens, verklaarde deze, konden de, gelden niet uitbetaald worden.
Den Mei had de Ambassadeur brieven overhandigd, eenen van den jongen

lodewijk over den dood zijns vaders, met de belofte dat aan de gemeene zaak steeds
dezelfde zorg zou gewijd worden, en een anderen van de Koningin-Regentes, waarin
zy betuigde, dat niets ter wereld haren ijver zou doen verflauAven in de behartiging
der gemeene zaak, door de vorige Regeering voorgestaan 7. Toch was, toen de maand
Juli ten einde liep, de verlangde wijziging in het traktaat nog niet geschied. De Ge-
committeerde Raden van
Holland hadden die wijziging »van zoodanigen inzichte" ge-
oordeeld, dat zonder de volle kennis van Hun Edel Groot Mögenden daartoe niet kon worden
overgegaan Desniettemin vonden de Staten van dat Gewest geene zwarigheid om aan

1 ResoL Holl. 6 Maart, 1643. 2 Secr. Ilesol. 27 April, 1643. ^ aitsema, p. 883.

^ ResoL Stat.-Gcn. 27,29Aprilj 8,19, 21,23 Mei, 1643. ResoL Holl. 28Aprllj 1,15 Mei, 1643.

5 ResoL StaL~Gen. 16 Juni; 1643. In dezen lijd werd met veel ophef gesproken van de genezing,
den Koning van
Polen, door zekeren Doctor kkofelius aangebracht: dezen liet dc Prins van Oranje
verzoeken herAvaarts Ie komen om hem te bezoeken. Hij zond hem voor de reis duizend rijks-
daalders over (
aitsema, p. 913). g HegoL Stat.-Gen. 23, 25 Mei, 1643.

' ResoL StaL-Gen. 29 Mei, 1643. ^ j^^soL HolL 1643. p. 217, 218.

-ocr page 434-

DES VADERLANDS.

het verzoek des Ambassadeurs Ie voldoen Maar Gelderland en Utrecht waren op dit
punt nog niet gelast, en
Stad en Landen had op het oogenblik geen Gedeputeerde ter
vergadering Dus drong eene week later de Secretaris
brasset heftig en in harde
bewoordingen op de verandering aan: hij verlangde antwoord met ja of neen. Nu was
Gelderland gereed om in de zaak toe te stemmen, maar daar Utrecht nog ongelast en
Groningen steeds afwezig was, zoo werd besloten ernslig aan deze Provinciën te schrijven.
Voor het midden van Augustus werd de zaak, in afwezigheid van
Stad en Landen, naar
het verlangen der Fransche Ambassade ten einde gebracht 3.

Tot het leger bij de forten St. Andries en de Voorn vereenigd was, ging alles wat
er te doen scheen, langzaam in het werk. Wat ook
Holland zeggen mocht en aan
den Heer
d'estrades verklaard had, na de vermindering was het leger wel zwakker.
Dit had niet aldus behooren te wezen, maar de kapiteins zeilen dezelfde bedriegelijke
praktijken voort, en hadden thans evenmin de minder slerke, als vroeger de sterkere
compagniën, voltallig onder de wapenen. Daarbij kwam 's Prinsen ziekelijkheid. Hoe
het zij. Zijne Hoogheid vond niet geraden iets groots met eene macht te beproeven,
met welke hij in het vorige jaar, toen hij nog partij had kunnen trekken van de tegen-
woordigheid van GUÉBRiANDS leger op de grenzen, niets had uitgevoerd. Niettemin ten
einde
Franhrijks zegepraal te Rocroy vruchten Ie doen dragen en den Herlog van
ENGHiEN in slaat te stellen om, verzekerd dat een aanzienlijk deel van de Spaansche
macht door de Nederlandsche armée in bedwang gehouden werd, een ander krijgsbedrijf
Ie ondernemen, scheepte de Prins den Juni zijn voetvolk in
nmr Bergen-op'Zoom, 'ue Prins ver-
en vandaar naar den Polder van Namen, werwaarts ook de ruiterij gevoerd werd. "Liin^y^^Lderen. "
doel was de inneming van
Hulst. Hadden de Franschen hunne overwinning beter ver-
volgd, en 'ware
Francisco de melo minder ijverig bij de hand geweest om den Slaatschen -
te keer te gaan, zoo zou dat plan hebben kunnen gelukken. Thans zag Zijne Hoogheid
van een ernstige poging legen die vesting af, en toen hij vernomen had, dat de Herlog
VAN ENcniEN het beleg om
Diedenhoven geslagen had, trok hij in het begin van Juli
naar
Philippine, waarna hij zich te Assenede legerde Nauwelijks was het Slaatsche
leger uit den omlrek van
Hulst vertrokken, of de Spaanschen rukten op naar Selsaie,
een dorp bij Sas van Gend. — De Prins bleef zoo lang in de kwartieren, die hij be-
trokken had, totdat hij het bericht kreeg, dat
Diedenhoven naar den wensch van den

' Hesol. Holl. 8, ö, 10, 14, 15, 29 Juli, 1643. ^ hqsoI, Stat.-GM. 31 Juli, 1β43.

^ Uesol. Slat.-Gen. 23 Juni; 7, 14, 22, 24 Aug. 1643.

^ aitsesu, p. 899 , 900. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 315, 316. Resol. Slat.-Gen. 18, 22, 30 Juni;
16 Juli, 1643. De dagteekening van de tochtea van den Prins schijnt, vergeleken met die der
hrieven in de
Resol. der Stat.-Gen. vermeld, ditmaal bij aitsesia minder juist.

451

1639-
1044.

-ocr page 435-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

452

1639— Kardinaal de m,\zarin, die het beleg had doorgedreven, den Augustus in de handen
der Franschen gevallen was i. Door
de la teuillerie, die daartoe gehoor gekregen
had, van die verovering onderricht, besloten de Staten den Koning bij brief, door
hunnen Gezant te overhandigen, met dat behaalde voordeel geluk te wenschen ^

Toen het leger nauwelijks te Assenede was aangekomen, meldden die van Gelderland,
dat de vijand de garnizoenen van de plaatsen, door hem in het Overkwartier bezeten,
aanmerkelijk versterkt had, en dal terwijl de Geldersche grenzen van krygsvolk ontbloot
waren. De Stalen gaven den Prins en den Gedeputeerden daarvan kennis. Doch Zijne
Hoogheid was te goed onderricht, dat de vijand niet in slaat was om eenig punt van
onze grenzen ernstig Ie bedreigen, dan dat hij zich daarover ongerust zou gemaakt
hebben Xoch duurde het niet lang of men kreeg lijding, dat de Kommandant van
het fort
St. Andries, met een beleg, zoo hij meende, bedreigd, van de Overheid van
Bommel bijstand gevraagd had. Hun Hoog Mögenden waarschuwden daarop den Kolonnel
ijsselsteiif en den Luitenant-kolonnel alardt, hun herinnerende wat hun door Zijne
Hoogheid aanbevolen was

In het laatst van Augustus scheepte de Prins zyne troepen wederom in naar Bergen
Hij trekt &{ op Zoom, en legerde het voetvolk te Noordgeest en de ruitery Ie Wouw» In dezelfde

naar Noord'Bra- . i i ι ι

bant. nchtmg trokken de Spaanschen onder andrea gantelmo op, zjch legerende omstreeks

Antwerpen te Burgerhout In denzelfden tijd schreven Hun Hoog Mögenden aan hunne
Gedeputeerden te velde, of Zijne Hoogheid niet goed zou kunnen vinden, het leger
weder in de garnizoenen te leggen: den voel en de orde, die hierbij zou gevolgd wor-
den, wenschlen zy geheel aan den Prins over Ie laten De Fransche Ambassadeur
loonde zich over dit denkbeeld ontevreden. Hy liet de Staten weten, dat hg den maat-
regel, dien zij den Prins voorstelden, zeer bedenkelijk vond. Dc Staten antwoordden,
dat het de bedoeling niet was, het leger geheel en al het veld te doen ruimen: in-
tegendeel de regimenten zouden bijeen en op de grenzen, en de ruilery met de artillerie
en den trein in haar geheel Ie velde blijven, in dier voege dat het geheele leger in
24 uren lijds weder bijeen kon wezen. Dit bevredigde den Gezant niet ten volle; men
ging, zeidehij, gewoonlijk meer af op den dunk, dan op de werkelijkheid,
en zoo het den
naam had, dat ons leger de garnizoenen had betrokken, zou de vyand licht de Franschen
durven trolseeren, Ie meer omdat de Hertog van
Lorrainc zich met den Generaal beck
had vereenigd, en nog andere troepen zich bi] die vereenigde macht schenen te zullen

ί

ι RANKE, t. a. pi p. 23, 24. 2 Resol Stat.-Gen. 22 Aug, 1643.
3
Resol Stat.-Gen. 15 Juli, 1643.

'' IXesol Stat.-Gen. 23 Juh, 1643. Resol Holl 22 Juli, 1643.

5 AITSEMA, 917. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 317. « Resol Stat.-Geii. 29 Aug. 1643,

-ocr page 436-

1639-

1644.

DES VADERLANDS. 435

Toegen. Zoo zou de groole dank, dien Hare Majesleit dezen Slaat verschuldigd was
wegens de afleiding, welke ons leger bewerkt had, nagenoeg geheel verloren gaan i.

Middelerwijl viel er Ie velde een treflen voor, waarbij Prins willem zijn eersten krijgs- Wapenfeit vaa
roem behaalde. Sedert de beide legers de laatstvermelde kwartieren betrokken hadden, Willem.
vertoonden zich de Spaanschen niet zelden voor onze veldposten, als om de onzen ten
slrijde te dagen. Den September nu dreef de ridmeester
grock op last van Prins
WILLEM die uitdagers naar hun kwartier terug. De Spaanschen meenden onze ruiters
spoedig van uit de nabijheid van hun kwarlier te kunnen verdrijven. Zij siegen haastig
te paard, en gingen zonder zich genoegzaam in orde te houden, aan het verjagen der
onzen, die opzettelijk vluchtten om hen te doen vervallen op Prins
willem en den
Luitenant-Generaal
stakenbroek, welke, in hinderlaag gesteld, hen zoo ontvingen, dat
zeer velen sneuvelden en eenige honderden, waaronder verscheiden aanzienlijke oflicicren,
gevangen genomen
werden De Slaten-Generaal, door de mededeeling van een schrijven
van den Heer
van beverweerd aan de moeder van den jongen Prins van dit feit onder-
richt, lieten deze Prinses door Gecommilleerden uit hun midden gelukwenschen. Eenen
dag laler kregen Hun Hoog Mögenden rechtslreeksch bericht van Prins
frederik Hendrik
en van de Gedeputeerden te velde, waarop zij besloten de Provinciën, alsmede hunne
Ambassadeurs, Residenten en Agenlen door brieven, en dé vreemde Ambassadeurs en
Residenten in
den Haag door Gecommilleerden, van de roemrijke gebeurtenis kennis
Ie geven. Eerst den volgenden dag besloten zij de twaalfjarige Koninklijke Prinses mede
door Gecommilleerden met het eersle krijgsbedrijf van haren zeventienjarigen echtgenoot
geluk te wenschen 3. Den n-ïeii September kwam de FranscheAmbassadeur den Stalen
dank zeggen voor de gedane bekendmaking: hij zou, daaraan twyfelde hij niet, op
zijn bericht naar
Parijs spoedig last krijgen om Hun Hoog Mögenden geluk te wenschen

Inlusschen hernieuwden de Stalen, na den slaat opgemaakt te hebben van hetgeen
er nog aan op Ie brengen legerlaslen ontbrak, hun vriendelijk verzoek aan den Prins

' Resol. Stat.-.Gen. 2 Sept. 1643. De Heer van zdilichem schreef den 24"«» Augustus aan de
Prinses van
Oranje, dat de Hertog van Enghien den goeden uitslag van het beleg van Dieden^
hoven
voornamelijk aan de krachtige afleiding van den Prins van Oranje bleef toeschrijven.
Vroeger reeds (den 13'!'='' Juli) had hij geschreven, dat die Hertog reden zou hebben om zich
zjju geheele leven te herinneren, dat de Prins van
Oranje zijne eerste, tamelijk onbezonnen
ondernemingen met roem had doen gelukken
{Archiv, de la Mais. d'Orange, Ser. Π. T. IV,
P· 86 , 87).

2 aitsema, p. 917. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 317—319. Brieven van huvghens aan de Prinsee
van
Oranje, in Archiv, ρ. 8δ—91.

^ Resol. Stat,-Gen. 5, 6,7, Β Sept. 1643. Resol. Holl. 16 Sept. 1643.

* Resol. Stat.-Gen. 12 Sept. 1643.

III Deel. 6 Stuk. US

-ocr page 437-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— om het leger op te breken. Zijne Hoogheid gaf aan dat verzoek gehoor op de wijze
16é4.

Het leger op Franschen Gezant te kennen was gegeven, en den September werden en

gebroken. h^ en zijn zoon te '5 Gravenhage door Hun Hoog Mögenden en de Staten Tan Holland
verwellekomd Den October meldde zich de Fransche Ambassadeur wederom aan
met het verzoek, dat ons leger nog eenigen tijd bijeen mocht blijven op den voet,
waarop het zich tegenwoordig bevond. Hem werd geantwoord, dat aan zijn verzoek
■voldaan zou worden. In het begin van November werd ook de ruiterij in hare garni-
I zoenen gelegd

I In dit, evenmin als in het vorige jaar, had het den Stalen aan bemoeiingen met de

legermachten van bondgenoolen en onzijdigen in Duitschland ontbroken. Het bleef hun
streven om hunne onmiddellijke buren, de bewoners van de Kleefsche landen en van
Oost-Friesland, zoo veel mogelijk, van den overlast der Hessen te bevrijden, en aan
het optreden onzer troepen in de landen van den Keurvorst van
Keulen en van den
Hertog van
Palts-Neuburg het karakter van inbreuk op de onzijdigheid tusschen hen
en het Rijk te benemen.

Terwijl de Hessen, bg monde van de ministers der Landgravin, wilhelm von crosing
en joachim van wigquefort om dadelijken bijstand bleven verzoeken werden de
onderhandelingen, welke de ontheffing van
Oost-Friesland van het bezwaar der Hessische
inkwartiering bedoelden, met de Landgravin voortgezet, en met den Keurvorst van/{^eu/ew
die, welke tot de ontruiming van den Westfaanschen Kreils door » allerzydschdat is
zoowel Staalsch, Hessisch en Fransch, als Keizersch en Spaansch krijgsvolk, strekten^.
Sedert de Graaf ten gevolge van de verloving zijns zoons met de dochter van Prins
De Hessen bij frederik: hendrik ^ in zijnen strijd tegen de Stenden van zijn Graafschap op de begun-
^^^ Hoogheid en de Staten-Generaal rekende, waren de Stenden en bepaal-

delijk de Stad Emhden niet zoo onverdeeld meer gesteld op het vertrek der Hessen.
Vertrokken dezen, dan moesten de grenzen verdedigd worden door eigene troepen, over
welke de Graaf het opperbevel zou hebben. Dit nu zou eene bedenkelijke vermeerdering
van des Graven macht ten gevolge hebben. Daar nu
Holland de partij der Stenden,
en de Franschen en Zweden de Hessen ondersteunden, zoo was niets natuurlijker dan
dat
Oost-Friesland y in weerwil van de hartbrekende klachten over de ellende van dit
Landschap, door de Hessen niet ontruimd werd 6.

1 Resol. Stat.-Gen. 17 Sept. 1643. Resol. Holl. 17 Sept. 1643.

2 Resol. Stat.~Gen. 5 Oct.; 4 Nov. 1643. 3 jxqsqI. Stat.-Gen. 12, 30 Dcc. 1641.

4 Zie hierboven, bl. 326. ^ Zie hierboven, bladz. 329—331.

6 aitsema, p. 818—822, 869, 893, 894, 923, 924. Resol 5tei.-Gen,5,9,10Jan.; 19Maart;
3, 25 April; 8 Mei; 2 Juni; 4, 9 Sept.; 16, 18 Oct.; 13 Nov.; 5, 13 Dec. 1642. 13,22Jan.;
5 Febr.; 2, 7 Maart; 28 April; 10 Juni; 15, 18 JuH; 4, 7, 22 Aag.; 30 Kov.; 22Dec. 1643.

-ocr page 438-

DES VADERLANDS. 4515

I

Ofschoon het derhalve wel te Yoorzien was, dat de zending van eenen Afgevaardigde ^jg^^
uit het midden van Hun Hoog Mögenden naar
Kassei tot de Landgravin om over die
ontruiming te handelen, tot niets leiden zou, werd niettemin de Heer
van linteloo
derwaarts gezonden. Ook was de zaak van Oost-Friesland het eenige niet waarover de

Gezant met die Vorstin te handelen had. Ook de voorslag van den Keurvorst van ij

Keulen moest met de Hessische Regeering besproken worden. De ontruiming van den Onderhande- !=

lingen met den ,·]

Weslfaalschen Kreits, tot welken, in het Noorden, Oost-Friesland, en, in het Zuiden, Keurvorst van j?
Luik en Aken behoorden, zou ten gevolge gehad hebben, dat alle botsing van Iroe-jl

pen en alle stremming van den handel op de geheele oostgrens van al de Nederlanden xreiit'^^' '!

voorkomen ware geworden. Maar raakte men op die wijze de Keizersehen en Spaanschen ij
kwijt, evenzeer zou men de bondgenooten van de bate, die zij in die oorden vonden,
hebben moeten versteken, en dit duldde de alliantie met Fraii/rry/cniet, welke Mogend-

heid zelfs ongaarne zag, dat de Staten het oor aan den Keulschen Keurvorst schenen '

te leenen. Vandaar dat het gewenschte doel niet getroflfen werd. Ten slotte zag de |

Keurvorst van Keulen, die bij de zaak het meeste belang had, zelf in, dat het vertrek Jj

der vreemde krygsmachten eerst by den algemeenen vrede, dien men door de onder- Η
handelingen van
Munster hoopte te bewerken, verwacht kon worden, en hij deed in

Juli, 1645, zynen Afgevaardigde Doctor kotten vertrekken, die in October van het r

voorgaande jaar met den Heer ketsgen van Gerritshoven, voorzien van een voorslag μ
tot de ontruiming, in
den Haag was gekomen

Zoo doende gaf ook dit andere punt van den last, dien de Heer van listeloo ^ naar Zending van ■;

Kassei medekreeg, weinig uitzicht op slagen. In het midden van Juli (1643) was tle J^^j^JJ^*^ ^ ij

Kassel.

1 AITSEMA, ρ. 840, 841, 869, 892—894, 923. Resol Stat.-Gen. 10, 11 Oct. 1642. 13 Jan.;
9, 29 April; 5 Mei; 8 Juli, 1643. De Keurvorst vau
Keulen kwam, als Prine-ßisschop van
Luik, bij de Staten tussclien heiden voor de bewoners van deze zijne stad, die gefroiFen waren
door maatregelen
Tan schadeverhaal door Ilun Hoog Mögenden tegen hen toegestaan ten behoeve
van aanzienlijke Luikenaars, die,
als voorstanders derStaatscheenFranschepartij,naarl/aasincfti
waren
uitgeAveken. De Staten vergunden eene vriendelijke conferentie over deze zaak, mits zij
in
den Haag plaats zou hebben {Resol. Stat.-Gen. 4, 21 April; 13, 23 Mei; 15 Oct. 1643). In
Juli (1643) dreigde deze conferentie een minder
Triendschappelijk karakter te zullen aannemen,
toen het
huis Gronsveld, onder het kanon van Maastricht, door de Luikenaars op de Hessen was
veroverd, die zich op genade of ongenade hadden moeten overgeven. — Om verwijdering te voor-
komen, wilde
Holland eenige Gecommitteerden uit haar midden lot de conferentie toevoegen;
doch de Provinciën maakten zwarigheid die Heeren toe te laten. Hetgeen de Staten van
Holland
»met miscontenlement" opnamen, zoodat zij op een middel bedacht waren om dit misnoegen te
doen gevoelen
{Resol. Holl 24, 25, 29 Juli, 1643. Resol. Stat.-Gen. 29 Juli; 17 Aug. 1643).

^ äevens x-intëloo werd de Heer aldhinga als afgevaardigde benoemd; doch deze verontschul-
digde zich
{Resol. Stat.-Gen. 27 , 28 Jan.; 3, 4, 5, 19 Tebr-j 5, 16, 17, 28 April; 1643).

öö*

-ocr page 439-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— Afgeyaardigde terug. Reeds hij een bezoek van Oost-Friesland, vóór zijne reis naar
1644.

Hessen, had hij den Kolonnel waardekburg verzocht, zich met de helft der doorhem
tot het onderhoud zijner troepen gevorderde schatting te vergenoegen. Doch deze had
hem geantvYOord, dat hij daarmede zyne soldaten onmogelijk onderhouden. kon. Toch
verwierf
linteloo van de Landgravin de kwijtschelding van die helft. Maar het bleef
eene onvruchtbare toezegging: de nood van den soldaat verijdelde, in weerwil van al
de vertoogen van Hun Hoog Mögenden, de uitvoering van de gunstige beschikking i.
Dat werkelijk het verblijf der Hessen op de grenzen ook Hun Hoog Mögenden en den
De Staten gaau handeldrij venden ingezetenen onzer Provinciën ongelegenheden baarde, werd bij voort-
dL Hessenwegen! ondervonden. Zij verlangden steeds de vergunning om uit het land van
Kleef

beoosten den Rijn oorlogschatting te heffen. Daar de Staten zulks den Keizerschen
Goeverneur van
Dorsten en der tegenpartij in het algemeen belet wilden zien konden
zij hun dit thans minder dan ooit veroorloven — Maar ook van de Weimarschen had
men overlast. In October 1642 was de Stad
Duren bij verdrag in handen der Keizer-
schen geraakt. Nu moest het Weimarsch garnizoen elders geborgen worden, en men
was overeengekomen, dat het naar
Wezel zou worden gebracht. Doch de Prins van
Oranje schreef aan onzen Commandant aldaar, dat hij die troepen niet zou hebben bin-
nen te laten. — De kapitulatie van
Duren bracht mede, dat de bezetting met de wape-
nen zou aftrekken. In tegenspraak met deze overeenkomst poogden de Keizerschen den
kapitein
hees, met zijne compagnie, die uit onzen dienst in dien van guébriand was
overgegaan, te nopen onder hen dienst te nemen, en op zijne weigering hadden zij
hem ontwapend en beroofd, en velen zijner soldaten gevangen gehouden. Echter vol-
hardden de Staten bij hun besluit, om wat er van de soldaten der bezetting van
Duren
overbleef, niet in onze garnizoenen onder te brengen. Niettemin raakte een 40 tal van
die compagnie binnen
Emmerik. Daar de kapitein echter niet in onzen dienst was,
noch daarin weder kon overgaan, zoo werd hij naar de Fransche Ambassade om onder-
steuning en aanvulling zijner compagnie verwezen

In het jaar 1645 verzetten zich de Staten legen eenen tol bij Roeroord op den Rijn
door de Hessen geheven. Zij lieten den Graaf
yan eberstein, Goeverneur van Calcar^
weten, dat, wanneer het Hessisch oorlogschip, hetwelk aldaar lot handhaving dier
heffing post gevat had, door de Keizerschen aangetast werd, onze uitlegger in dat water
zich zulks niet zou aantrekken Kort te voren was dezelfde bevelhebber der Hessen

ï EesoL Siat.-Gen. 28 Aprilj 8 Mei; 10 Junij 15 JuU; 30 Nov.; 9, 22 Dec. 1643.

2 AiTSEMA, bl. 892. Resol. Slat.-Gen. 31 Dec. 1641. 24 Dec. 1643.

3 Zie hierboven, bl. 325. « Resol Stat.-Gen. 29, 30 Oct.; 4, 11 Nov. 1642.
^Resol. Stat.-Gen. 19, 20 Maart, 1643.

-ocr page 440-

DES VADERLANDS. 4515

van wege de Staten van //oi/öwti gewaarschuwd, dat hij zorg zou dragen, dat door de 1039—
soldaten onder zijne bevelen de handel op de Maas niet zoo benadeeld werd, als dagelijks
geschiedde i. Ook den licentmeester, door de Hessen te
Oodmarsum gevestigd, verkozen
de Staten daar niet te gedoogen, en zij gebruikten als grond om hem te weren deze
drangreden, dat de Spaanschen, indien hg daar bleef, aldaar ook zulk eenen beambte
zouden vestigen. Dezelfde redeneering, maar omgekeerd, bezigden zij tegenover den
Keurvorst van
Keulen, verklarende, dat bijaldien hij den Spaanschen licentmeester te
Dorsten niet verwijderde, zij op hunne beurt den Hessischen licentmeester moesten
toelaten — Toen de Hessen uit
Calcar den Heer jean d'oültremont , Heer van
Balgooien en Opijnen hadden opgelicht, verklaarden de Staten den Agent wigquefort,
dit voor eene openbare schennis der onzijdigheid te houden. Zij schreven daarover aan
EBERSTEiif CU RABENHAupT, cn tocn de Goevemeur der plaats niet spoedig genoeg tot
de loslating van dien Heer overging, en
rabenhaupt zich in den Haag bevond, sloegen
Hun Hoog Mögenden »met alle discretie" de hand aan hem, ten einde een pand te
hebben tegen den Heer
d'oultremont en een paar Maasschippers, die op grond dat
zij Luikenaars zouden zijn, door de Hessen waren gevangen genomen Dit middel
van represaille dachten de Staten nogmaals toe te passen, ten einde de Hessen hunne
brandschatting in het ambt van
Rijnberk ^ en hunne licentheifing op de Maas te ver-
leeren. Immers werd door
Holland voorgeslagen, ten dien einde aan onze comman-
danten in die streken order te geven de Hessische officieren op te lichten. Vier
Provinciën vonden dezen maatregel bedenkelijk, en nu werd voorgesteld, de Hessen tot
eene conferentie te
Wezel uit te noodigen om de geschillen in der minne te schikken ^
Omstreeks het midden van Augustus (1645) werd de Heer
van balgooien door ebersteiit
zonder rantsoen ontslagen Doch de overige gevangenen werden niet losgelaten, en
de invordering der licenten ging voort. Dus werd andermaal aan de Landgravin ge-
schreven, dat zy ter voorkoming van meer verwydering gemachtigden naar
Wezel zou
zenden 7.

De Keurvorst van Brandenburg vond natuurlijk baat bij zulke maatregelen, door Hun

' Rcsol Holl. 9 Maart, 1643.

2 Resol. Stat.'Gen. 23, 30 April j 31 Sept. 1643. Toch beliepen Nederlandsclie ruiters den
blaam, dat zij eene vijandelijke onderneming der Hessen op Keulscli grondgebied ondersteund
hadden
{Resol, Stat.~Gen. 18 Mei, 1643).

3 Resol. Stat.-Gen. 8, 24 Jnlij 4 Aug. 1643. Resol. Holl. 15 Julij 4 Aug. 1643.

4 Resol. SiaL~Gen. 25, 27 Juli, 1643.

5 Resol StaL^Gen. 29 Juli; 1, 13, 25 Aug.; 4, 16 Sept. 1643. Rosol Holl. 17 Sept. 1643.
« Resol. SlaL-Gen. 22 Aug. 1643. ' Rcsol. Slat.-Gon. 12, 17 Oct. 1643.

-ocr page 441-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— Hoog Mögenden genomen om de krijgslieden Yan de beide partijen in zeker bedwang

16441.

te houden. Niellemin had hij verscheidene klachten in Ie brengen. Hii deed zulks

Klachten van - a J

den Keurvorst den Juni (1642) door zijne Gedeputeerden, loen in den Haag aanwezig. Te Gew-
\mBrandenl·u1J, ^^^^ ^ klaagden zij, werdenden Keurvorst licenten en tol onthouden; te Orioy de opbrengst
van zijn tol aangewend tot de vestingwerken, en zijne rentmeesterij gebruikt voor woning
van den Goeverneur. Ook te
Lijmers en te Lobilh waren controleurs van Hun Hoog
Mögenden, die uit de domeinen van den Keurvorst werden bezoldigd. De wildbaan van
zijne Keurvorstelijke Hoogheid werd door de Staatsche garnizoenen schandelijk verwoest;
zyne bosschen in het Kleefsche geplunderd, ten behoeve van de vestingwerken op den
Rijn en de Maas; zijne onderdanen bij den doortocht van troepen niet zoo verschoond,
als de lieden binnen der Staten grenzen, en, eindelijk, de Graafschap iJ/arÄ door hunne
soldaten gebrandschat i. — Deze klachten, voor zoo verre zij de aanwending van Keur-
vorstelijke middelen tot vermeerdering der weerbaarheid van het land betroffen, moesten,
zoo schijnt het, wel verstommen, toen tegen den winter de Keizerschen in
de Duffel
en andere streken van Kleefschland begonnen te rooven en te plunderen, en de Stalen
zich dit aantrokken
Κ En voorts, de Admiraliteit van Amsterdam, die van den gewezen
ontvanger
hoefijzer de schuldvordering op den Keurvorst had overgenomen drong
een en andermaal op stipte betaling van de vervallen termijnen aan, en werd deze niet
voldaan, zoo zou executie der Keurvorstelyke domeinen noodig worden Tegelyker
tijd werden de Landen van
Kleef en Mark bedreigd met executie van den kant des
Rijks ter invordering van de oorlogsschatting, waarop zij door den Kreitsdag te
Keulen
waren aangeslagen, en dat wel zonder dat de tot dusverre verschoonde ingezetenen be-
oosten
den Rijn gespaard waren. Deze laatste bepaling bracht te weeg, dat zich de
Staten en de Prins wederom de belangen van deze onderdanen des Keurvorsten aan-
trokken

Hoezeer de Jezuiten te Emmerik zich verbonden hadden voor het herstel der grieven
Handhaving der van de Gereformeerden in de Landen van Gulik en Berg zorg te dragen moesten
in^STen^erj? Mögenden hun in Januari, 1642, nog verlenging van den termijn, waar-

binnen dat geschied moest zijn, verleenen 7. In weerwil van de tusschenkomst van

ι ResoL SlqL'Gen. 17, 18 April; 3 Jani, 1642. aitsema, bl, 827.

2 Resol Stat.^Gen. l, 3, 4 Nov. 1642. ^ ji^sol. StaL-Gen. 18 Maart, 1642.

4 Resol Stat.'Gen. 19 Maart; 26 Nov. 1643. Resol. Holl. 19 Maart; 27 April; 26, 28 Nov.
1643. Den 15^«° Mei (1643) liad de Kearvorst 30,000 gulden betaald; de geheele schuld was
opgeloopen tot 1,100,000
{Resol. Stat.~Gen. 15 Mei, 1643. Resol. Holl. 19 Maart, 1643).

ö Resol. Slat.'Gen. 7 Dec. 1643. β Zie hierboven, bl. 328, 329.

7 Resol. Stat,-Gen. 15 Jan. 1642.

-ocr page 442-

DES VADERLANDS. 4515

den Heer bewtinck, door den Herloff \an Palts-Neuburg herwaarts gezonden, volhardden 1639—

1644. I

Hun Hoog Mögenden bij hun eenmaal ten behoeve der verdrukte Gereformeerden 1

genomen besluit, en verlangden eene nauvpkeurige opgave der plaatsen, waar de predi- |

kanten uil de kerken waren versloolen, om door Katholieken vervangen te worden i. I

Nog meer dan een jaar evenwel duurde het, eer de Stalen er loe overgingen om hunnen
commandanlen Ie gelasten, uit de landen van
Gulik en Berg zes geestelijken op Ie

i"

lichten, en die zoo lang in hechtenis te houden, totdat de predikanten hersteld waren ;

in de plaatsen, waaruit zij waren verjaagd: in de plaatsen, wier geestelijken aangehouden 1

waren, zou intusschen geen Katholieke godsdienstoefening geschieden mogen — In f

September (1645) kwam de Heer Maarschalk λυκρεννινοκ , vryheer yan sgheydt , daar- j

over van wege den Hertog klagen. Terwijl Zyne Doorluchtigheid, zoo sprak hij, steeds ' |

oprechtelijk de onzijdigheid had in acht genomen, was hij ontsteld geworden door het-
geen eenigen geestelyken was wedervaren, die vóór eenige weken naar
Orsoy en Rijnr
berk
gebracht waren. Het gevolg was, dat andere pastoors, hetzelfde lot vreezend, de
wijk namen en vele menschen, van geestelijken troost verstoken, jammerlijk sterven en
eeuwig verderven moesten. — Hun Hoog Biegenden waren niet verlegen, op deze
klachten met een beroep op de verdragen, door de possideerende Vorsten aangegaan,
te antwoorden ^ .

Had de Keurvorst van Keulen de ontruiming van den Westfaalschen Kreits kunnen
bewerkstelligen, het herstel van den Katholieken Godsdienst zou in die landen nog
stouter en vollediger ingevoerd zijn. Om dit te verhoeden was de nabyheid der Staatsche
en Hessische commandementen niet ondienstig.

Doch dat de Hessen op onze grenzen niet ongaarne gezien werden, stond ook en
Yooral daarmede in verband, dat de Staten de handen niet aftrokken van die leger-
machten, welke in
Duitschland den Keizer en de Katholieke Ligue bestreden. Ver-
drietig genoeg evenwel moest steeds 'door den Zweedschen Resident ^ telkens op de uil-

' Resol. Slat.'Gen. 20, 27 Maartj 22 April, 1642. aitsema, bl, 841.

2 Resol Stat.-Gen. 9 April, 1643. aitsema, LI. 894.

3 Rßsol Stat.-Gen. 24, 25 Sept.j 10 Nov. 1643. aitsema, bl. 925—928.

^ Onder de vele onaangenaamheden, die de Heer spiering te verduren had, kwam, behalve
ongesteldheid, die hem in het najaar van 1642 na zijne terugkomst uit
Zweden, en weder
in den volgenden zomer bezocht, nog dit, dat hem wegens eene schuld, vroeger door hem
aangegaan, een proces werd aangedaan en dat wel hier te lande voor bet Provinciale Hof.
Toen de Staten van
Holland deze proceduren tegen den Resident beletten, verleende de
Koning van
Polen deswegens brieven van schadeverhaal aan den Generaal baüdissek ten laste
van de schepen en goederen dezer landen, ten bedrage van 180,000 gulden
[Resol, /ioH. 16 Jan.;
2 Mei; 19, 23 Juli, 1642). Later verleende de Hooge Raad mandement tegen sriEBiKG ten gevalle

-ocr page 443-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— betaling van het subsidie worden aangedrongen. In het voorjaar van 1642 verzocht
hii een doorloopend subsidie, zoolans als de oorlog in
Duiischland zou duren Toen

Aanzoeken der - ^ ' ο

Zweden om sub- hij na Zijne reize naar Zweden terug was, vond hij in de vermindering van den tol

in Pruisen een drangreden te meer om van de Stalen de betaling der achterstallige
subsidiegelden Ie verwachten. En de verzekering, dat
Zweden met eere uit den oorlog
scheiden kon, daar dit Rijk zich den vrede aangeboden zag, moest dienen om de Staten
Ie bewegen, het door een voortdurend subsidie aan te moedigen om de wapenen lot
den algemeenen vrede loe niet neder Ie leggen.
Holland loonde zich niet bijzonder
genegen tot inwilliging van dit verzoek. Zelfs waren eenige Leden dezer Provincie, met
name
Haarlem en Delfty ongezind om de zes maanden subsidie, die reeds meer dan een
jaar geleden waren aangevraagd, loe Ie slaan — In het gaansche jaar
1645 bleef
SPIERING om subsidie vragen.
Friesland, Ovevijsel en Stad en Landen slonden het toe,
doch de vier andere, bepaaldelyk de twee genoemde Leden van
Holland, lieten zich
niet verbidden. Alleenlijk werden hem door deze Provincie
100,000 gulden terugge-
geven, die hij reeds, met medewelen der Gecommitleerde Raden, lot betaling van
vroegere termijnen van het subsidie had opgenomen. Ten slotte verzochten hem de
Staten van
Holland, hen wegens het niet verleenen, van zijn verzoek bij zijn Hof Ie
verontschuldigen op grond van de ontzetlende oorlogslaslen en andere bezwaren, waar-
onder zij gebukt gingen
aitsema. meldl dat hem van goeder hand verzekerd was,
dat
Holland in dezen lijd omtrent elf millioen guldens jaarlijksch inkomen had, zoo uit
de middelen van consumptie als uit de verponding voortvloeiende; maar dat deze Provincie
jaarlyks zeven millioen aan interessen Ie betalen had, en Iwaalf millioen tot de militie
en andere Generalileitslasten: zoodat de Provincie jaarlijks acht millioen Ie kort kwam.
Van de Zweden, daarentegen, die nog onlangs® van een »uitnemende victorie", bij
Leipzig door hen behaald, hadden geroemd, was het maar al te zeer bekend , dat hunne
legerhoofden zich in
Duiischland verrijkten.

Zoo er iels was dat Holland tot mildheid jegens Zweden had kunnen bewegen, zou
het de vermindering van den lol in
Pruisen geweest zijn. Werkelijk waren het dan

der erfgenamen zijner ouders. De Heer cuasavikckel, advotaat van de Kroon Zweden, beweerde
op grond van
spierincs karatter als minister, dat zulks in strijd Avas met het volkenrecht [Resol.
Stat.-Gcn.
12, 30 Sept.j 5, 21 Nov. 1642. Resol. Holl 29 Sept.; 7 Oct. 1642).

» Resol IIolL 1642. p. 534.

2 Resol, Slal.-Gen. 25, 30 Sept.; 13 Dec. 1642. Resol. Holl. 1, 7 Oct.; 19, 20 Dec. 1642.

3 Resol. Stat.-Gen. 27 Febr.; 16 Mei; 25 JuU; 18 Sept. 1643. Resol. Holl. 13, 30 Maartj
7, 15, 20 Mei; 25 Juli; 6, 7, 13 Aug.; 2, 10, 14, 17 Oct. 1643.

* Op dit jaar (1643), bl. 899. » liesol. Stat.-Gen. 15 Nov. 1643,

ÉiÉiiiiMiÉÉMiii^^

-ocr page 444-

DES VADERLANDS. 4515

ook met Amsterdam of Rotterdam, maar die twee andere sleden, welke niet tot het 1C39—

1644.

verleenen van het subsidie konden besluiten.

Tegen Denemarken, met welke Mogendheid nog menig geschil uitstaande bleef, rezen Versdiillenmet
er spoedig weder klachten over Terhooging van tollen, door dat Rijk geheven. Den
25sten Augustus verzocht de Deensche Resident tancken, dat hem Gecommilleerden ]

zouden worden toegevoegd, ten einde de grieven, die te Glückstadt onafgedaan waren
gebleven i, volgens gegeven belofte te behandelen en af te doen

Telkens kwamen er echter van beide zijden nieuwe grieven bij: nu eens waren er
Nederlandsche schippers ongevisileerd uit een Deensche haven weggezeild; dan weder
gaven de kapiteins van onze convooiers slof tot klachten. Maar van den anderen kant
klaagden de onzen, dat drie Hollandsche schepen, met zout, aan Zweedsche onderdanen
toekomend, geladen, verbeurd waren verklaard en wal erger was, aan het traktaat
van
Glückstadt werd zoo weinig de hand gehouden, dat de Ministers van Koning
GHRiSTiAAN Weder nieuwe en hooger tollen in den Sond vorderden. Dergelijke klachten
kwamen er uit
Danzig, Derhalve werd de Resident in Denemarken, karel van krakau ,
die in 1645 herwaarts over was gekomen gemachtigd om, op zijne terugreize in
Oelober, bij den Aartsbisschop van
Bremen op de nakoming van een verdrag aan te
dringen, van hetwelk hem de eer toekwam

In het voorjaar van dit jaar (1645) was de Raadsheer muller van wege de Stad
Hamburg ^ herwaarts gezonden, om de met Denemarken hangende zaken af te maken,
daar de Resident
tangken op dit stuk van zijnen Koning volmacht gekregen had T.
Ontevreden over de afschaffing van den Glücksladlschen lol, door die van
Hamburg

^ Zie hierboven, bladz. 349. 2 Jiesol. Slat.-Gen. 23 Aug. 1643.

3 Rcsol Holl. 7 Maart; 10, 11 Juli, 1643. ResoU Stat.-Gen. 10 Maart; 10 April; 11 Juli,
1643. A1T8EÄU, bl. 902. ^
Resol. Slat.-Gen. 7 April, 1643. Resol. Holt. 30 April, 1643.

^ ResoU Stat.-Gen. 3, 21 Oct. 1643. Rcsol. Holl. 5 Aug.; 2 Oct. 1643. aitsema, bl. 928.

" Kog altijd erkende Holland den Heer schrasser niet als Resident te Hamburg {Resol, Slat.-
Gen.
18 Dec. 1642. 9 Nov. 1643).

' Resol. Stat.-Gen. 27 Mei, 1643. In November 1642 had aitsema, daartoe door de burge-
meesters van
Hamburg gelast, der Staten tussehenkomst verzocht om het onlslag te bekomen van
21 Hamburger schepen, die, naar
Spanje en van Spanje afhankelijke Rijken bestemd, te Lis-
sabon
opgebracht waren. Na kennis genomen te hebben van de goederen, met welke die schepen
geladen waren geweest, hadden Hun Hoog Mögenden besloten, de zaak op haar beloop te laten.
AITSEMA herhaalde ecliler zijn verzoek, verklarende dat er voor geen 2000 Rijksdaalders waarde
aan contrabande in geweest was. Hij begeerde, dat men ten minste den buitengewonen Gezant
van
Portugal over de zaak zou spreken. Dit beloofde men hem {Resol. Stat.-Gen, 13, 14 Nov.j
13, 17 Dec. 1643.
aitsema, bl. 867, 868).

III Deel 5 Stuk. - 56

-ocr page 445-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

SWMMMMt·*!»-.««»·

442

1039— verkregen i, haalde Koning christiaan oude grieven op legen deze Slad, en kwelde
de kooplieden mei allerlei rechlsvorderingen len gevalle van klagende Deensche onder-
danen. Natuurlyk werden zij bij de verhooging der lollen in den
Sond niel gespaard,
en zagen zij zich hunne voorrechlen Ie
Bergen in Noorwegen betwist. Zoo ver ging
'sKonings vijandelijkheid, dat hij op nieuw dreigde de Slad met gewapend volk aan
te randen, met geen ander doel, zeide de Resident van
Hamburg in den Haag, dan om
de Slad Ie nopen zijnen toorn met geld af Ie koopen. Over dezen slaat van zaken
kwam MULLER de Slaten-Generaal onderhouden, en daar de Koning hopen moest door
onderhandelen lot zijn eigenlijk doel te komen, vermits de Stad zich niet door bedreiging
van geweld liet bewegen, zoo deed hy, hoe verachtelyk hg zich ook over den bekwamen
afgevaardigde van
Hamburg uitliet, niettemin door zgnen Resident tangkew de rechten
bepleiten, die hij tegen die van
Hamburg, welke hij zijne door louter hoogmoed lot
ongehoorzaamheid verleide erfelyke onderdanen noemde, gelden deed. Zgne Majesteit
hoopte, zeide hij, dat Hun Hoog Mögenden, zoo zij door de blokkade van
Hamburg
eenige belemmering in hun handelsverkeer ondervonden, de reden van Staat zouden
laten gelden, gelijk hij zich had moeten getroosten dat de toegang tot de Vlaamsche
havens zijnen onderdanen gesloten was. Zyn Majesleits havens op de
Elbe zouden de
Nederlandsche schepen onbelemmerd en onder minder bezwarende voorwaarden, dan die
van
Hamburg vorderden, ontvangen. — Dit lokaas was weinig geschikt om op de Neder-
landers invloed uit Ie oefenen, aangezien in al die havens zich geen kooplieden om
mede te handelen bevonden, en de onzen bovendien de vrije vaart op de
Elbe niet als
een gunst van den Koning verkozen aan te nemen. — Doch hoe dit zy, voordat Hun
Hoog Mögenden zich met hel geschil in het bijzonder hadden ingelaten, kwam er tijding
dat de zaak door de lusschenkomsl van
Lubek en Bremen was bijgelegd, niet zonder
dat hel de Slad, onder den naam van een erkentenis aan den Koning, de som van
280,000 Rijksdaalders kostte. — Daar de Koning niettemin het vraagstuk omtrent den
Glückstadtschen lol niet als uitgemaakt wilde beschouwen, maar daarop later zou terug-
komen, zoo verzocht
muller, dat, wanneer over dat vraagstuk onderhandelingen aan-
gevangen zouden worden, Hun Hoog Mögenden zich daarbij zouden laten vertegenwoor-
digen. Daarbenevens verzocht hg, dat de Staten hunnen Gevolmachligden te
Munster
Verzoeken van in last zouden geven de vrijheid van de Elbe voor te staan — Gelijk Hamburg, zoo
(len Ïm ïeisTi' verzochteu nog andere Steden, Vorsten en Gemeenten Hun Hoog Mögenden, Ie
Munster

invloed in hun belang Ie doen gelden. De Regeering van Bremen verzocht,
dat onze Gevolmachtigden aldaar de hare met raad en daad zouden bystaan de Synode

1 Zie AiTSEMA, bl. 905.

2 nesQl Stal.~Gen. 20 Juni; 2, 4 Juli; 26 Aug. 1643. aitsema, II, bl. 902—908.

3 Resol. Stal.-Gen. 26 Aug. 1643. aitsema, 924. In December kwam hier een Afgevaardigde

-ocr page 446-

DES VADERLANDS. 413

der Fransche Kerken, dat wij bij den aanstaanden algeraeenen vredehandel voor de 1039—

1C44.

godsdienstvrijheid onzer bondgenoolen zouden pleiten ^; de Keurprins van de Palts, dat
niet alleen onze Plenipotentiarissen zyne zaak zouden voorslaan, maar ook dat Hun
Hoog Mögenden er bij
Frankriß en Zweden en de Diiitsche Stenden op zouden aan-
(h'ingen, dat ook dezen allen te
Munster zijn herstel bevorderden. De Keurvorst kwam
in Juli
(1643) den President der Staten-Generaal in persoon dank zeggen voor hunne
ten zijnen behoeve in dezen zin bij
Frankrijk genomene moeite Een ander verzoek
had de Ambassadeur van
PortngaL Hg wenschle, dat deze Slaat zich beijveren zou,
om aan eenèn Gevolmachtigde van zijnen Koning toegang lot de onderhandelingen te
Munster, en daarmede erkenning van de Mogendheden, te verschaiTen. De Fransche
Ambassadeur wilde lot dit doel medewerken s.

Nagenoeg een jaar lang had Ahans de Porlugeesche Gezant te vergeefs aangedrongen Vortoogen van
op
bevredigend antwoord op zijn verzoek om teruggave der door de West-Indische g^^^j, ΟοζΪΓ*^"
Compagnie aan
Portugal afgenomen plaalsen, en om de uilrusling van eene nieuwe
viool lot hulp van zijnen Koning. Op de klachten wegens inbreuk der onzen op het
gebied der Porlugeesche Koloniën moesten niet alleen de Bewindhebbers der Wesl-Indiscbe
Compagnie, maar ook die der Oost-Indische Compagnie inlichting geven, en dezen
liaasllen zich daarmede in geenen deele De Slalen-Generaal inlusschen begrepen
oraslreeks de maand April (1643) den Gezant niet langer ten eenen male onbeantwoord
te kunnen laten' en gaven hem derhalve het volgende bescheid: Hun Hoog Mögenden
achllen zich door. het traktaat van Juni, 1641, niet verplicht, jaarlijks eene vloot te
leveren; ook was wat de vorige vloot ondervonden had, niet geschikt om ons tot de
afzending eener tweede vloot aan Ie moedigen: immers had die vorige vloot 's Konings
galjoenen niet aangetroffen, en dus geenszins zulke voordeelen behaald, als men gehoopt
had, en bovendien de sterke bezetting der Vlaamsche Kust maakte het eensdeels on-

van Bremen, en klaagde over de schennis van de vrijheid van de Wezer door den Graaf van
Oldenburg [Resol. Stat.-Gen. 5 Dee. 1643. aitseha, p. 928).

' liesol. Stat.-Gen, 22 Aug. 1643. Hetzelfde verzocht de Koord-Holiandsche Synode ten behoeve
fier Gereformeerden in
Duitschtand {Resöl. Holl. 30 Sept. 1643).

- Resol. Stat.-Gen. 5 Mei; 20 Juli; 10 Nov. 1643. Secr. Resol. 10 Nov. 1643. ludwig philip
Pallzgraf (te Kreuznach) verzocht mede de voorspraak van onze Plenipotentiarissen, opdat hij de
l»cm vöór 23 jaren ontnomen landen terug mocht bekomen
{Resol. Stat.-Gen. 6 Oct. 1643).

3 Secr. Resol. 6 Nov.; 7 Dec. 1643. Resol. Stat.-Gen. 12 Sept.; 6 Nov.; 7 Deo. 1643. Resol.
Holl.
16 Sept. 1643.

^ Resol. Stat.-Gen. 3, 16 Dee. 1642. 6 Maart, 1643. Resol. Holl. 5, 18 Dec. 1642 . 3 , 4,
7 Maart; 22, 27 , 28 April; 20 Mei, 1643.

-ocr page 447-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

10)39— mogelijk en andersdeels overbodig om schepen naar Portugal Ie zenden: die bezetting

1644«

toch vergde het uiterste van onze macht en belette de Spanjaarden zich uit Duinherken
legen Portugal te versterken. Wat de teruggave van aan de Portugeezen ontweldigde
plaatsen aanbetrof, de Staten-Generaal verklaarden zonder omwegen, dat zij, bij gemis
van kennis van zaken, nog niet bij machte waren om omtrent de rechtmatigheid van
den eisch uitsluitsel te geven: alleenlyk konden zy -verzekeren, dat het niet aan hen
haperde, daar zij bévelen hadden uitgevaardigd om in Oost en West de vyandelijkheden
legen de Portugeezen te staken i. — De Portugeesche Ambassadeur stelde zich zelfs
met het eerste gedeelte van dit bescheid niet tevreden, maar beweerde, dat de Staten
wel degelijk gehouden waren lot uitrusting en afzending eener vloot naar de Portugeesche
wateren, en van het uitstel eener stellige verklaring op zijnen eisch van teruggave
gevoelden Hun Hoog Mögenden zeiven de onvoegzaamheid

Ten einde den klagenden Gezant den mond te stoppen, werd ook gebruik gemaakt
van het gerucht van wreedheden, door de Portugeezen Ie
Maranhan en elders tegen
de Hollanders gepleegd Κ De Ambassadeur antwoordde daarop, dat, zoo die wreedheden
gepleegd waren, zulks niet op last en met de middelen zijner Regeering was geschied,
maar dat het dan als eene weerwraak was te beschouwen, door de ingezetenen legen
de Hollanders, die hen het eerst hadden aangerand Κ Eenige maanden later verlangde
de West-Indische Compagnie stoutweg van den Ambassadeur de verklaring, of hij het
traktaat gestand wilde doen, al of niet: zoo ja, dat hij dan geene eischen lot teruggave
moest doen; zoo neen, dat de Compagnie dan verder zou toetasten. Zij beweerde bij
deze gelegenheid, dat de Portugeezen Ie
Loanda een samenzwering legen de haren
hadden gesmeed. De Gezant antwoordde daarop, dat aldaar 500 ongelukkigen, van
welke de helft omgebracht en de andere helft gevangen naar
Brazilië gezonden was,
de slachtoffers van een ongegrond vermoeden waren geworden

In den zomer van het jaar 1645 kwam er een nieuwe Ambassadeur van Portugal,
met name Don Antonio de soüsa covtinho, hier te lande aan. Hij zou zich hier als
gewoon Gezant vestigen, daar
Don andrada leitao naar Munster bestemd was®. Zgne
, belangen namen de buitengewone Fransche Ambassadeurs bijzonder ter harte, By uit-
drukkelijken last van de Koningin-Regentes verzochten zij, dat aan zijne Regeering
voldoening zou gegeven voorden voor het voorgevallene in
Angola, en met betrekking
lot de wyze, op welke die Portugees naar
Munster zou kunnen komen, stelden zij

ι Resol Holl. 6 Mei, 1643.

2 Resol Holl. 20 Mei, 1643, p. 214. Resol, Stat.-Gen. 3 Juni, 1643.

3 Resol. Holl. 19 Maart, 1643. aitsema, II, p, 8Ü2.

5 AITSEMA, p. 923. 6 Rgsol. Stat.-Gen. 2, 9, 10 Juli, 1643.

-ocr page 448-

DES VADERLANDS. 4515

τοοΓ, dat hij in gezelschap van onze Plenipolentiarissen derwaarts zou reizen, gelijk er 1C39—
ook een Portugees daarheen gaan zou in gezelschap der Zweedsche Gevolmachtigden,
en in hun eigen gezelschap nog een Portugees en een Gedeputeerde van
Catalonië
Hiertegen hadden de Stalen bedenking. Zij gaven den Heer andrada. te kennen, dat,
ui reisde hij niet in gezelschap hunner Afgevaardigden, Hun Hoog Mögenden wel
macht en middel hadden om hem veilig naar
Munster te doen komen; ook mochten
zij wel lijden, dat hij als particulier den tijd van het vertrek der onzen koos om naar
Munster te gaan; maar, eenmaal daar zijnde, kon hij door hen niet tegen gevaar
gewaarborgd noch verdedigd worden Op de klachten betreffende
Maranhan, Santo
Tomé
en San Paolo de Loanda kreeg de Porlugeesche Gezant weldra een antwoord,
maar weder uilslellend en onvoldoende

Hoezeer de Portugeezen, in weerwil der grieven, welke onze Indische Compagniën
hadden, het niet aan ondubbelzinnige bewijzen van voorkomendheid en vertrouwen lieten
ontbreken, was het bij de Slaten nog op lang na niet uitgemaakt, dal van onze zijde
een gezant naar
Lissabon zou gezonden worden De Gedeputeerden der Provinciën
vonden dit ten hoogste noodig, maar waren ongelast. Daar ook eenige leden van//o^/awrf
op deze vraag ongelast waren, zoo stelden de Slaten van dit Gewest hare beantwoording
tot nadere gelegenheid uil

De voorname reden, dat men zich niet met Portugal kon verstaan, ware weggenomen
geweest, wanneer men gehoor had willen geven aan den stouten wensch, die de Heer
DE sousA COUTINHO, den April (1644) voor Hun Hoog Mögenden ter audiëntie verschenen,
in eene uitvoerige in vrij duister Latijn gestelde rede, uitsprak. Zijns Konings doel, ver-
 „rzoek

klaarde hij, ja, zijne eerste gedachte was geweest een bestendige vrede met onzen Slaat.
Doch de Oost- en de West-Indische Compagnie hadden vooralsnog de verwezenlijking der West-Iodi-

sclie Compagnie.

dier gedachte verhinderd. De West-Indische Compagnie had hel traktaat in haar belang
uitgelegd. Hun Hoog Mögenden hadden op het volvaardigst eene vloot tot 's Konings
dienst uitgezonden, en zou dan hunne bedoeling, hieruit gebleken, door de winzucht
van enkelen verijdeld worden? Hun Hoog Mögenden liet hij zeiven oordeelen, of zoo-

' Hesnl. Stat.-Gen. 8 Jan. 1644.

s

- Resol. Stat.-Gen. 14, 22 Jan.; 4, 16 Maart, 1644. Later is andrada met een eterk convooi
naar
Munster gegaan (aitsema p. 959). Den 12''®" Mei nam hij afscheid, om, zeide hij, zich naar
een {jrensplaals te begeven, waar hij onze Gevolmachtigden zou afwachten, om dan met hen
verder naar ITuns/er' te trekken. Hij kreeg een gouden ketting van 3400, zijn secretaris eencn
van 800 gulden
{Resol. Stat.-Gen. 12 Mei, 1644).

3 ResoL Holl. 11, 12 Febr. 1644. Resol. Stat.-Gen. 17 fcbr. 1644. aitsesia, p. 975, 976.

4 Zie hierboven, bi. 372. 5 jiesol, Stat.-Gen. 4 Febr. 1644. Itesol. Holl. 5 Febr. 1644.

-ocr page 449-

1R39-

1044.

446 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

danige handelwijze billgk en redelyk was. Het oclrooi, aan de Oost-Indische Compagnie
verleend, liep ten einde. Dus bestond voor Hun Hoog Mögenden de gelegenheid om
häar voorwaarden Ie stellen. Zij mochten bedenken, dat het niet raadzaam was, aan
zulk eene Handelsmaatschappij staatkundig gezag toe te kennen, immers op zulk eene
wyze ontstond er tweehoofdigheid in den Slaat, en niet zelden maakte de koophandel
de wellen, en niet de Senaat. Wat men der Oost-Indische Compagnie verleende, zou
der West-Indische niet onthouden kunnen worden, en zoo werd de ongelegenheid nog
vergroot. Voorls, was het billyk, dat enkelen de winsten behaalden, op welke alle
particulieren aanspraak hadden? Doch wat zou men de West-Indische Compagnie in
sland houden? Haar voortbestaan was niet alleen voor
Portugal schadelijk, maar voor
haar zelve: immers werden hare kosten niet door de winsten gedekt. Door de ophelEng
dier Maatschappij zouden de Stalen den Koning van
Portugal aan zich verplichten, en
in de geheele wereld den lof der rechtvaardigheid inoogslen. Ten slotte verzocht hij,
dat er dadelijk naar de Oost-Indiën bevelen mochten afgaan, om te verhoeden, dat de
Hollanders aldaar den Porlugeezen verder geene vijandelijkheden meer aandeden. Terwijl
de wederzijdsche Gezanten te
Munster nevens elkander zouden optreden (en voor de
bevordering der reize des Porlugeeschen Gevolmachtigde derwaarts zeide hy Hun Hoog
Mögenden dank), hetgeen den gemeenschappelgken vyand ontzag zou inboezemen, werkte
men in de Oost-Indiën dien vyand in de hand, en werden de Hollanders de bewerkers
van der Porlugeezen ongelukken. Hoeveel baat, daarentegen, konden de beide natiën
niet van elkanders vriendschap hebben! Zelfs de natuur had hun vriendschappelijk ver-
keer tot eene voorwaarde gesteld, daar
Portugal behoefte had aan heigeen Nederland,
en Nederland aan hetgeen Portugal in overvloed opleverde

Inderdaad was het vraagstuk Tan de verlenging van het oclrooi der beide Compagniën
Beraadsiagin-hangende. Onder de punten van beschrijving ter dagvaart der Stalen van/Jo//awi/,
fe^üVoy^an^'dé^®" Februari 1642 opgemaakt, kwam voor, dat de Leden gelast zouden komen

octrooien der bei-len aanzien van de prolongatie van het octrooi der Oost-Indische Compagnie, hetwelk

ile CompaguiëD.

win het toekomende jaar zou komen te exspireeren." ^ In April, 1642, werd het onder-
zoek aangaande deze zaak aan eene Commissie opgedragen. Veel haast maakte deze
Commissie niet Eerst tegen het midden van December (1642) werd een rapport uit-
gebracht, helwelk verscheidene bedenkingen op verschillende artikelen van het octrooi
inhield. Tengevolge van dien konden de leden het zelfs niet eens worden, of het
rapport schriflelgk zou >vorden ingeleverd, al of niet Zoo brak het jaar 1645 aan,
met helwelk het oclrooi levens ten einde liep.

1 Rcsol Slat.-Gen. 5 April, 1644. ^ Besol. Holl, 1642, ρ. 446.

3 JXcsol Holl. 1 Aprilj 4, 24 Julij p. 621; 30 St>pt.; p. 713, 1642.
« Hesoi. IIolL 13, 17, 19 Dcc. 1642.

-ocr page 450-

DES VADERLANDS. 4515

Met het begin van het jaar (1643) begon de Provineie Friesland eischeij te doen
gelden, onder voorwaarde van wier inwilliging alleen zij verlangde in het verlengen
van het octrooi toe te stemmen. Er was in
Friesland onlangs eene Gorapagnie van FriescheCom-
Oost-Indië opgericht; doch deze kon zich niet vleien met de oude Oost-Indische Com-
pagnie te kunnen wedijveren. Dus ontvingen de Stalen van
Holland in Februari van de
Gedeputeerde Staten van
Friesland een schrijven, waarbij dezen Hun Edel Mögenden
verzochten hun de behulpzame hand te bieden lot bevordering van de nieuwe Compagnie
van Oost-Indië in
Friesland opgericht i. Hoe dit verzoek opgenomen zou worden, liet
zich licht denken. Juist waren er Gecommitteerden van
Zeeland te 's Gravenhage om
zich op menig aangelegen punt met
Holland te verslaan, en deze twee in zee- en
koloniale zaken zoO machlige Provinciën waren het eens geworden , dal hel » voor den
Lande zeer eerlijk, dienstig en profijtelijk was, dal het oclrooi werd verlengd en dal ook
van wege beide de Provinciën daartoe zou worden gearbeid, en eenparig met redenen,
daarloe dienende, tegengegaan die Provinciën, welke zulks zouden mogen willen ot'
pogen te verhinderen, heizij mei het oprichten van een particulier oclrooi, heizij anderszins:
de vraagstukken der bijzondere belangen konden bij elk der beide Gewesten in hunne
provinciale vergadering worden uitgemaakt, en desniettemin konden zij samenwerken
lot uitsluiting der andere Provinciën, mitsgaders tol de geschiktste middelen om de
Compagnie en de goede participanten in dezelve te handhaven." ^ Dus gezind, besloten
de Stalen van
Ilollatid, de missieve der Gedeputeerde Slalen van/^rici/aNi/onbeantwoord
te lalen tot tijd en wijle dat over de voortzetting van het octrooi beraadslaagd zou
zijn 3. Doch de Friesche Staten begrepen niet werkelods te moeten blijven. Zij zonden
Gecommilleerden naar
den Haag, en dezen meldden zich bij de Staten van Holland
aan en verzochten Hun Edel Mögenden hun verzoek lol het lol stand komen van eene
Compagnie van
Oost-Indië in hunne Provincie Ier Generaliteit Ie ondersteunen Meer
in bijzonderheden tredend, gaven de Friesche Gecommilleerden Ic kennen, dal zij,
daar het einde van het oclrooi nieuwe voorwaarden mogelijk maakte, hunne nieuwe
Compagnie in de bestaande ingelyfd wenschlen Ie zien, of, zoo dit niel geschieden
kon, dat men dan ten minste het bestaan der Friesche Compagnie zou erkennen, en
haar »vrij water en vrge lucht" zou gunnen, met andere woorden, haar op zee of aan
land niet zou beschadigen. Tol slaving der rechtmatigheid van hun verzoek deden zij
gelden, dat de Provinciën, en
damronder Friesland, de Oosl-Indische Compagnie met hare
quoten krachlig hadden ondersteund. — Hierop had men dit antwoord, dat die bijdragen
als subsidie van oorlog aan te merken waren geweest, daar de Compagnie een machtig
middel was geweest, gelijk zij hel nog was, om de Spaanschen afbreuk te doen. On-

' Rcsol. Holl. 26 Febr. 1643.
^ Resol. Jloll, 19 Maart, 1643.

2 Resol. IJoll. 14 Maart, 1643.
4
Resol. Slat.-Gen. 7 Mei, 1643.

-ocr page 451-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lß39— voorwaardelnk waren die bijdragen verleend, en nimmer was het beding gemaakt dat
1644, ..

de Compagnie, dat is, eigenlijk de particulieren in Holland en elders woonachtig,

daarvoor te eeniger lijd anderen, hetzij byzondere personen, hetzij geheele Provinciën,
die nooit in de Compagnie geteekend hadden, in haren schoot zou moeten opnemen.
De participanten hadden in den aanvang groote wederwaardigheden ondervonden, ja
veel malen gevaar geloopen van alles te verliezen. Dus was het thans, nu de zaken
schoon stonden, te veel gevergd, dezulken, die dezelfde kansen niet geloopen hadden,
de tegenwoordige winsten te doen deelen, op welke zij vroeger door in te teekenen
aanspraak hadden kunnen verkrygen. En wilden zij alsnog deel aan die winsten
bekomen, dan hadden zij slechts zoo veel actiën voor den loopenden prys te koopen
als hun zelven beliefde

Verre derhalve van te voldoen aan het verzoek der Friesche Heeren leverden de
Stalen van
Holland een vertoog in bij de Staten-Generaal, de gronden behelzende door
de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie tegen het verzoek van
Friesland aan-
gevoerd

Toen de maand December (1643) daar was, en men dèrhalve nog slechts weinige
dagen tijd had vóórdat men tot een besluit moest komen, ontvingen de Staten van
Holland van hunne Commissie de mededeeling, dat de vraag geopperd was, of niet de
Voorslag der Compagnie van Oost- en van West-Indië onder een en hetzelfde octrooi zouden dienen
de'wèXindische ^^ vvorden begrepen om te zamen één lichaam uit te maken. De Stalen achtten deze
Tische^ Corapag" ernstig genoeg om de Gecommitteerden te machligen ^ daarop de Bewindhebbers

der beide Compagniën Ie hooren

> Dat denkbeeld eener vereeniging der West-Indische met de Oost-Indische Compagnie
was door de participanten der eerste als een plechtanker des behouds aangegrepen. De
Maatschappij had meer schuld, dan middelen. Toen zy later aanbood, 36 ton gouds
boven al hare andere eflekten tot de vereeniging in te brengen, zeiden de mannen van de
Oost-Indische Compagnie, dat die van de West-Indische
öO ton gouds minder dan niets
bezaten Zonder gedurige subsidiën van den Staat, die niet dan gebrekkig inkwamen,
kon zij de zaken niet gaande houden Den Maart (1642) gaven de Bewind-

hebbers op geheimzinnige wijze opening van zaken, en nu bleek, dat de Maatschappij
aan sinds jaren vervallen subsidiën van de Staten van/io/Zanc? de som
van 874,190 gulden
in te vorderen had. Dit leidde tot het voorstel om daar van een deel, ten bedrage van
466,000, zonder uitstel en het overige ter eerster gelegenheid af te doen. Het voorstel

' aitsemi, p. 899. = Resol Holl. 30 .Sept. 1643.

3 Resol. Holl. 8 Dec, 1643. Rcsol. Holl. 26 April 1644. aitsema 976,

^ Resol. Hall. 1643, p.23. 11, 12 Me?, ^1644. Zie hierboven, bl. 37».

me.

-ocr page 452-

1639-

1644.

DES VADERLANDS. 435

werd aaDgenomen, doch zonder aanwgzing der middelen, waaruit de betaling zou ge-
schieden, en ten slotte voldeed men slechts 200,000 gulden, waartoe een deel van eene
nieuwe negotiatie werd aangesproken Spoedig derhalve liet zich weder dringend
nieuwe behoefte gevoelen Om van de aanzoeken der behoeftige Handelsmaatschappy
en van drukkende geldverstrekkingen ontslagen te zgn, moest dus de Staat ha^e vereeniging
met de ontzaggelyk voorspoedige Oost-Indische Compagnie wel wenschelyk achten. Doch
de vervulling van dezen wensch stuitte af op den onoverwinnelyken tegenzin dezer laatste.
Die onwil bleek al dadelijk toen de Hollandsche Gecommitteerden volgens den bekomen
last de Bewindhebbers der beide Compagniën gehoord hadden

Intusschen liep het jaar en daarmede het octrooi der Oost-Indische Compagnie ten
einde, en nog was er geen besluit tot voortzetting van het octrooi genomen. Men hielp
zich met eene voorloopige verlenging van het octrooi voor den tyd van zes weken,
waartoe men noode de toestemming der Provinciën verwierf. Die maatregel van voor-
loopige verlenging werd nog meermalen herhaald, voor men het ten aanzien der voor-
waarden der vernieuwing van het octrooi genoegzaam eens was

Den Maart, 1644, werden de Gecommitteerden der West-Indische Compagnie

tegenover de Gedeputeerden der Bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie ter
vergadering van
Holland gehoord. By monde van den Heer Generaal spex en van
hunnen advokaat bepleitten genen de vereeniging der beide Compagniën.
Zij besloten
met de verklaring, dat vereeniging van macht versterking van macht medebracht, en
de zaak blijkbaar allerdienstigst was voor het belang van den Slaat en lot afbreuk van
den Koning van
Spanje. De advokaat graswinkel sprak voor de Oost-Indische Maat-
schappij. Hij verklaarde, dat al de Kamers en de Hoofdparticipanten tegen de vereeni-
ging gestemd waren, die zij als verderfelijk, ja, als onmogelijk beschouwden. Het kleine
kapitaal der Oost-Indische Compagnie (zeide hij) was niet bij machte omde wwijd-
gapende ontwerpen der achteruitgaande West-Indische Compagnie ten uitvoer te brengen."
Dus verwachtten de Bewindhebbers niet, dat de Staten hun zulk eene vereeniging zouden
willen opdringen, tot nadeel van zoo veel weduwen en weezen, als in hunne Compagnie
deel hadden. Het besluit was, dat men zich liever eene volstrekte ontbinding der Oost-
Indische Compagnie zou getroosten, dan eene verderfelyke vereeniging. Van dit gevoelen
v/aren de vertegenwoordigers der Oost-Indische Qompagnie niet terug te brengen, ende
Staten van
Holland besloten de zaak aan den Prins van Oranje voor te dragen, ten

' Hesoh Holl. 17, 19, 21, 26, 30 Slaartj 1, 3 Aprilj 15 Mei, 1643.
' Resol. Holl 24, 28 Juli; 1 Aug.; 17 Oct.; 24 Nov. 1643. 6 Febr.,' 23, 24 Maart, 1644.
^ Hesol. Holl. 15 Dec. 1643.

* Resol. Holl. 19, 21, 22 Dec. 1643. 21, 22, 27 Jan.; 3, 13 Febr.; 9, 10 Maart, 1644.
ΠΙ Deel. 5 Stuk. B7

-ocr page 453-

452 ALGEMEEME GESCHIEDENIS

1639—

1644.

einde daarop zgn advies Ie verstaan. Zijne Hoogheid verklaarde, dat, zijns bedunkens,
de vereeniging een goed werk zou wezen, mils beide de partijen daarin bewilligden;
doch in gevalle de Oost-Indische Compagnie bij hare weigering volhardde, oordeelde hij
dat haar octrooi moest verlengd worden. — Nog deed de West-Indische Compagnie lot
aanbeveling van de vereeniging » de nieuwe gelegenheid en blijkbare voordeden" gel-
den , » die God Almachtig haar had verleend, ouder het beleid van den Heer
bkoüwer ,
zoo in de kwartieren van Chili, als door het vinden van een nieuwen doortocht lot en
uit de Zuidzee" Dit was weder een staaltje van de ijdele verwachtingen, met welke
de West-Indische Compagnie zich paaide. Deze tocht van den Generaal
brouwer,
namel^k, heeft geene vermeerdering der handelsvoordeelen aangebracht. Hoe dit zij,
de vernieuwing van het octrooi der andere Hlaatschappij bleef al uitgesteld. Men wilde
deze niet verleenen zonder voordeelige voorwaarden te bedingen, en zekere misbruiken
af Ie doen 'schaffen. De provisiën, die de Bewindhebbers trokken, achtle men buiten-
sporig hoog, en men begeerde de Compagnie de gunst van den Staat met een belangrgke
bgdrage in geld, hetzg voor het Land, hetzg voor de West-Indische Compagnie, te laten
betalen. Om al zulke eischen af Ie weren, voerden die van de Oost-Indische Compagnie
aan, dat de forten en andere bezittingen niet aan den Staat, maar aan de Compagnie of de
participanten in eigendom toebehoorden, en dat zij ze kon verkoopen, aan wie het haar
goed docht, al ware het ook aan den Koning van
Spanje, — In dezen tijd, loen men
van alle kanten van de rijke Maatschappij offers bejaagde, heette het ook dat de Koning
van
Engeland den eisch van schadevergoeding, die hg legen de Compagnie meende te
mogen doen gelden, aan den Prins van
Oranje zou overdoen, en dat men Zijner Hoogheid
daarvoor 600,000 gulden zou vereeren

Toen de West-Indische Compagnie, om de vereeniging aan de andere Compagnie sma-
kelyk te maken, het geldelijk aanbod deed van 5,600,000 gulden met nog andere voor-
deelige schikkingen begrepen de Staten van
Holland^ dat de zaak de nadere over-
weging van hunne principalen verdiende. Maar tevens werd eene nadere conferentie
bepaald, waar men zou onderzoeken, op wat wyze de West-Indische Compagnie zonder
die vereeniging in stand en kracht zou kunnen worden gehouden en Zijne Hoogheid
was van oordeel, dat men het denkbeeld der vereeniging uit hiet hoofd
moest'zetten,
en tot de yernieuwing van het octrooi der Oost-Indische Compagnie voor twintig of een

/

ί nesol Holl 15, 19, 22, 23, 24 Maart, 1644.

2 aitsema, II, bl. 976. 5 Zie hierboven, bladz. 448.

4 Resol. Holl. 19, 26 April, 1644. willem üsselmcx was nog altijd onvermoeid om voorslagen
te doen, die, beweerde hij, Λvauneer men er gehoor aan gaf, de Compagnie zouden opbeuren.
Den eersten Juli, 1644, werd hij door Gecommitteerden van de Staten-Generaal gehoord
{Resol.
Holl.
28 April} 3 Mei, 1644. Resoi. Siai.-^Gen. 1 Juli, 1644).

-ocr page 454-

DES VADERLANDS.

en twintig jaren besluiten: vóórdat de nog hangende vraagstukken waren opgelost, kon
men het voorloopig voor ongeveer een jaar verlengen l.

Bij de beraadslagingen over de vernieuwing van het octrooi onzer liandelsmaatschappg
kwam de vraag niet in aanmerking, of bij de ophanden zynde vredesonderhandelingen
Spanje niet, even als bij de conferenlies, welke lot het vorige Bestand geleid hadden,
afstand van de vaart op
Indië zou vorderen. Die vraag scheen door de vermeerderde
kracht der Republiek en door de machteloosheid van
Spanje opgelost te zijn. Geheel
andere overwegingen hielden zoowel de Gecommitteerden ter voorbereiding der Munstersche
onderhandelingen, als die lot de conferenties met de Fransche Ambassadeurs, bezig.

ïot de conferenties mei de Fransche Ambassadeurs ^ werden aangewezen de Heeren Conferenties

met de Fransche

VAN MEINDERSWIJK, VAN MATHENESSE Cn PAUW, BE KKUYT, VAN DER HOOLGK, RIPPERDA Ambassadeurs.

en aldringa. Zoo onlbrak nog een' vertegenwoordiger van Friesland, veltdriel, die
alleen van zgne Provincie tegenwoordig was, zag zich verhinderd om deel van de
Commissie uit Ie maken, maar dit behoefde, zijns bedunkens, niet Ie beletten, dat de
conferenlies aangevangen
werden Laler werd de Heer donia als vertegenwoordiger van /
Friesland in de Commissie opgenomen. — De Fransche Heeren hadden, blijkens hunne
credentialen, volmacht om te besluiten op »alle traktaten, die dienstig geacht zouden
worden om, behoudens de Fransche en de Nederlandsche belangen, lot het sluiten van
den algemeenen vrede te leiden," Zij hadden in last om naar onze belangen te ver-
nemen en die bij de onderhandelingen te
Munster met even groote kracht, als die van
Frankrijk, Ie doen gelden, en wederkeerig om de Staten met de belangen van Frankrijk
bekend te maken: »zoo doende zou het oprechte en volmaakte vertrouwen lusschen de
beide Landen strekken en om eenen gewenschlen vrede te bekomen en om de middelen
te vinden, noodig om dien té waarborgen"

In de eerste conferentie, gehouden den 10'^®° December (1643), brachten de Gezanten
hel gewenschte herstel van het geslagen leger van
guébriand en de belangen van de
Landgravin van
Hessen ter sprake. En de onzen gaven al didelijk te verstaan, dat onze
Gevolmachtigden te
Munster zelfstandig met de tegenpartij zouden onderhandelen, in
dier voege, dat zoo de Staatsche als de Fransche Gevolmachtigden hunne eigene zaken
zouden voordragen; dat men zou zien te geraken lot een bestand van minstens 12jaren;
maar dat de één niet zonder den ander zou sluiten, en men elkaar zou beloven, dat
als de één, door
Spanje aangerand, weder met dat Rijk in oorlog geraakte, ook de
ander den vrede zou breken 5.

2 Zie hierboven, bl. 426.
^ aixsema, p. 886 , 887.

' ncsol Holl. 30 April; 3, 5, 10, 11, 12 Mei, 1644.

3 Resol, Slat.-Gen. 9 Dcc. 1643. aitsema, p. 886.
6 Secr. Resol. 18 Dec. 1643. aitsema, p. 887.

57*

m

16S9-

mi.

-ocr page 455-

452 ALGEMEEME GESCHIEDENIS

1639—

1644.

Daar er tgd noodig was om de Provinciën te hoeren, ten einde de Gecommitteerden
in staat te stellen, op het verlangen der Franschen ten aanzien van de Landgravin te
antwoorden, zoo brachten de onzen intusschen de vraag ter sprake, op welken voet onze
Ambassadeurs door^ de Fransche Gezanten te
Munster en bij gevolg ook elders zouden
bejegend worden. Zouden de Heeren
d'avaux en de la. roche gaarne gezien hebben,
dat zy op een luisterrgker wgze dan de gewone orde medebracht, waren ingehaald ge-
worden, te meer hadden de Staten-Generaal het er op gezet om den rang en den titel,
door HENDRIK ÏV aan de Gezanten van onzen Staat verleend, maar sedert door de Fransche
Gezanten te
Venetië en elders aan de onzen onthouden, hersteld te krijgen, en alzoo
hunnen Gevolmachtigden den rang onmiddellijk na die van
Venetië en den tilel van
Excellentie toegekend te zien i. Toen deze begeerte der Staten aan de Fransche Gezanten
was medegedeeld, antwoordden zij, dat zg op deze zaak naderen last moesten bekomen,
hetgeen eenigen tijd zou vorderen; maar zy gaven te kennen, dat het verlangen van
Hun Hoog Mögenden by hunne Regeering geen gunstig gehoor zou vinden

Omtrent het te ontwerpen traktaat, waarbij de beide Mogendheden elkander den te
Munster te sluiten vrede zouden waarborgen, was men het op de hoofdzaak dadelgk
eens; doch er ontstond verschil over de vraag, of men elkander ook bg zou moeten
springen, wanneer de Keizer een van beiden aantastte

Ook de vernieuwing van het subsidietraktaat ten behoeve van den veldtocht van het
ingetreden jaar (1644) maakte een onderwerp der conferenties uit. De Fransche Re-
geering, verklaarden de Gezanten, was voornemens iets belangrgks in de
Nederlanden
te ondernemen en dat zonder daarom te verzuimen mede iets in Duitschland en in
Catalonië uit te voeren

De hoofdzaken, die het traktaat van guarantie zou inhouden., waren voor het einde
van Januari, in 8 punten vervat, aan het oordeel der Provinciën onderworpen. Reeds
den ö^cD Februari was
Holland met haar advies gereed; maar de Gedeputeerden dezer
Provincie verklaarden herMSaldelijk, van dat advies geene opening te mogen doen, dan
nadat de Fransche Ambassadeurs een bevredigend antwoord zouden gegeven he.bben op
het dezerzijds uitgedrukt verlangen aangaande den rang en den titel onzer Gezanten
Vermits de Provinciën ook van haar gevoelen over de krggsplannen nog niet hadden
doen blijken, zoo begonnen de Fransche Heeren haast te maken, zeggende, dat de
Gevolmachtigden van andere Mogendheden hunnen lijd te
Munster en te Osnabrück
verspilden, en het wegblijven der Franschen ongunstig werd uitgelegd Daar zij zelfs

]}

' Resol. Stat.-Gen. 14, 15 Dcc. 1643. ^ ßcsoL Stat.-Gcn. 8, 26 Jan. 1644.

3 aitsema, p. 959. Hesol. Stat.-Gen. 30 Jan.j 19 Febr., 1644. Resol. Holt. 5 Febr. 1644.

5 Besot. Stat.'Gen. 5, 12 Febr. 1644. ^ Resol. Stat.-Gen. 9 Febr. 1644. aitskma, II. p.95i).

-ocr page 456-

DES VADERLANDS. 4515

nu nog niels len aanzien van den begeerden rang onzer Ambassadeurs konden beloven, 1639—

1644·

werd de Heer va.n oosterwijk, die met verlof herwaarts vras overgekomen gelast
ten spoedigste naar
Parijs terug te keeren, ten einde daar de vervulling van der Staten
be'yeerte te bevorderen. Kon hij nog zoo spoedig niet daar wezen, zoo zou de Heer
HOEUFT, die, te
Parijs gevestigd, gewoonlijk de gelden van het subsidie overmaakte,
al vast aanvangen met het indienen van een verloog .over die zaak

Vóó^r het einde van Februari (1644) waren de Provinciën gereed om een besluit te
nemen op de acht punten.
Holland stelde eene Voorrede, van welke ze voorafgegaan
zouden worden. De Fransche Ambassadeurs deden hetzelfde van hunne zijde, zoodat
uit deze twee ontwerpen, in overleg met zyne Hoogheid, één geheel werd samengesteld.
Omslreeks denzelfden tijd was men het eens omtrent het nieuwe traktaat van subsidie
De beweegreden, uitgedrukt in den aanhef van dit laatste verdrag, was deze, dat de
zending van Gevolmachtigden tot den vrede naar
Munster van 's vijands zgde welbloote
schijn kon wezen. Dus behoorde de tegenpartij door de wapenen tot vrede gedwongen
te worden, en daartoe had Zijne Majesteit besloten, haar gezamenlijk met de Staten-
Generaal zoo krachtig mogelijk aan te tasten en dezen Heeren Staten in een subsidie lot het
gewone bedrag het middel te geven om een groot krijgsbedrijf te ondernemen. In een nadere
verklaring, bij het traktaat gevoegd, werd gezegd, dat de Franschen en de Nederlanders
ieder een leger van 18 of 20,000 man voet-, en 4500 of 5000 man paardenvolk in het
veld zouden brengen. Ten laatste in het midden van Mei zouden de beide legers in de
vijandelijke Nederlanden doordringen, of vroeger, als de bevelhebber der Spanjaarden in
de Nederlanden zyne krijgsmacht eerder in het veld bracht. De onderneming zoo van het
Fransche als van het Staalsche leger zou in het beleg van een belangrijke plaats be-
slaan. Doch
Frankrijk zou van die verplichting ontslagen zijn, ingeval zgn leger
alleenlijk eene »diversie" maakte; doch dan zou het 14 dagen eerder, dan het Slaalsche,
Ie velde zijn. Voorts verbonden zich de Staten bij dit traktaat om van den Setß"» April
aan weder 30 schepen in het Kanaal van
Calais te hebben, en ingeval de Koning
eene plaats op de Vlaamsche Kust aantastte, deze schepen op die kust te laten blijven,
zoolang dat beleg zou duren, en den toevoer van levensmiddelen naar'sKoningskrijgs-
macht te bevorderen. Zoolang de gemeene zaak het zou vereischen, en weder en jaar-
getijde het zouden toelaten, zouden de Stalen hun leger te velde houden \

Nieuw verdrag
vaa subsidie.

De Voorrede van het traktaat van guarantie of gewaarborgd verbond ® hield in, dat Traktaat
de Koning tot dit verdrag bewogen was door het inzicht, hde noodzakelijk het was voor
den gemeenen welstand, dat dezelfde vereeniging, die er, zoolang als de oorlog geduurd

van

' Resol. Stat.~Gen. 3, 16 Sept. 1643. 2 RcsoI Stat.-Gen. 13, 29 Febr.^ 22 Maart, 1644.
^ Resol, Stat^Gen. 20 , 23 Fcbr. 1644. ^ aitsema, IL ρ. 960 , 061. » Ligm guarantie.

-ocr page 457-

1639—

1C44,

4S4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

had, tusschen Frankrijk en de Vereenigde Nederlanden had bestaan, Toor het toekomende
bewaard, ja nog meer bevestigd werd, nu er te een traktaat zou gesloten worden.

Opdat dat traktaat mocht worden bevorderd en zijn doel verzekerd, en bepaaldelijk opdat
de gemeene vijand, de hoop verliezende om, den band van gemeenschappelijke belangen
tusschen
Frankrijk en de Vereenigde Nederlanden immer te verbreken, te eerder be-
wogen zou worden om ie bewilligen in een vertrouwde redelijke schikking, die eene
bestendige rust in de Christenheid en in hel bijzonder in
Frankrijk en de Nederlanden
mocht te weeg brengen en handhaven, — zoo had Z<yne Majesteit gewild, dat zgne
Gevolmachtigden lot den algemeenen vredehandel Ie
Munster de reis over Holland zouden
nemen, om daar de middelen Ie beramen en vast Ie stellen, die geschiktst zouden zijn
om dat doel te bereiken. Waarop de Heeren Stalen-Generaal, met alle soort van eer-
bied, ontzag en dankbaarheid, de weldaden, gunsten en hulpbiedingen erkennende,
hun
Tan lijd lot lijd door Frankrijk verleend, en Zijne Majesteit voor de eer van zulk
eene aanzienlijke en belangrijke ambassade dank zeggende, eenigen uit hun midden
hadden aangewezen, die met de Fransche Heeren na ryp beraad het volgende
bepaald hadden. Vooreerst: de vroegere traktaten lusschen de beide Landen zouden
van kracht blijven; ten tweede: bij de onderhandelingen, die
Frankrijk en de Staten
gezamenlijk en met gemeene bewilliging te
Munster zouden voeren, zouden de Staten
hunne belangen zelfstandig en zonder iemands bemiddeling of tusschenkomst voordragen
en voorstaan, terwijl inlusschen de Gevolmachtigden des Konings en die der Stalen elk-
ander bijstaan, en met gelijke kracht en nadruk beider belangen handhaven zouden;
ten derde: niet dan gezamenlijk en met gemeene bewilliging zou men mogen sluiten,
en geen van de beide Landen zou by de onderhandelingen het andere vooruit mogen
zijn; len vierde: derhalve zouden de Gevolmachtigden, zoo de Spanjaarden hen wilden
overhalen om afzonderlyk te sluiten, verplicht zijn Ie verklaren, waartoe zg zich jegens
elkander verbonden hadden; len vijfde: daar, bijaldien de vijanden wat zij eerst ver-
overd en daarna door déh oorlog weder verloren hadden, door den vrede terugkregen,
zich door de hoop op gelijke straffeloosheid aangemoedigd zouden zien om nieuwe be-
roerten in de Christenheid te stichten, zoo zouden de Koning
en de Staten de voordeelen
behouden, die God hun in dezen oorlog geschonken had, en hunne Gevolmachtigden
zouden de handen in één slaan, dat er niets van al de gemaakte veroveringen mocht
worden teruggegeven; len zesde: werden, na het sluiten van vrede of bestand, de Koning
of de Staten, rechtstreeks of middellijk of onder welk voorwendsel ook, door den Koning
van
Spanje of den Kéizer of door eenig Vorst van het Huis van Oostenrijk aangetast,
zoo zou men zich stiplelijk houden aan heigeen in het traktaat van 1635 voor gelijk
geval bepaald was i, en gezamenlijk legen den aanrander oorlog voeren, zonder op

In het 6"'°, en 10«'® artikel van dat traktaat, zie hierboven, D. III. St. IV. ρ. 7b8. aitsema, II, ρ. 206.

-ocr page 458-

DES VADERLANDS.

afzonderlijken vrede bedacht te mogen zijn; ten zevende: in geval dat er slechts een
bestand gelroifen werd,
zovAen Frankrijk en de Staten na den afloop weder gezanienlyk
den oorlog hervatten, zoo het bestand niet met gemeene bewilliging v<^engd of door
een vrede vervangen werd; ten aclilste: de Koning'en de Staten zouden elk aan hunne
Gevolmachtigden bevelen, al wat voor de gerustheid der onderhandelingen te
Munster
noodig zou zijn te verrichten en ten dien einde met gemeen overleg te werk te gaan.

Deze artikelen met de Voorrede werden den Februari (1644} door de Staten-

4ÖS

1639—
1644.

Generaal goedgekeurd. Zelfs de Gedeputeerden van Zeeland ^ welke Provincie bij alles
wat met betrekking tot de Munstersche onderhandelingen besloten werd, hare vroegere
prolestatie herhaalde, verklaarden de artikelen in afwachting van het besluit hunner
lastgevers te kunnen aannemen. Waarschijnlyk waren zij daarover tevreden, dat zoo
uildrukkeiyk ondersteld werd, dat er geen vrede, maar slechts een bestand zou tol stand
komen. Alleenlijk konden zij niet goedkeuren, wat in het en 'het 4^® artikel ge-
zegd werd. Het daar bepaalde docht hun niet slechts onuitvoerlijk, maar ook nadeelig
voor den Staat: dat de een niet zonder bewilliging van den ander mocht sluiten, was
voldoende. — Dus zouden de artikelen door de Gecommitteerden zoo wel als door de
Fransche Gezanten onderteekend en spoedig daarna geratificeerd kunnen worden; maar
alvorens besloten Hun Hoog Mögenden er op aan te dringen, dat bij de acht artikelen
nog een negende gevoegd werd van dezen inhoud, dat, als de Koning vrede en wy
slechts een bestand sloten, de Koning zich verbinden zou om, des gevraagd, legen den
afloop van het bestand, daarvan de voorduring te bemiddelen, en bij weigering van
Spanjes zijde, aan deze Mogendheid in hare Nederlanden op nieuw den oorlog aan
te doen. Verkozen, daarentegen, de Stalen den oorlog te hervallen en weigerden zij
zeiven hunne tegenparty den vrede, dan was de Koning tot niets gehouden. — Zoo de
Fransche Gezanten bleven betuigen, dat zg op dit punt ongelast waren, dan zouden
de Gecommitteerden niettemin mogen sluiten, onder beding, dat de Artikelen later met
dit artikel zouden worden vermeerderd, of dat er een afzonderlgk geheim artikel van
gemaakt werd. Onzerzyds zou het traktaat niet worden geratificeerd, voordat de Fran-
schen de goedkeuring hunner Regeering op dal artikel bekomen hadden. — Voorts zouden
onze Gecommitteerden bij de mededeeling, dat de Stalen de artikelen goedkeurden, de
verklaring voegen, dat Hun Hoog Mögenden niet inzagen, hoe de artikelen in praktijk
zouden kunnen gebracht worden, tenzij de Fransche Regeering toestemde in hetgeen
zij met betrekking lot eerbetoon, rang en titel van haar verlangden. Immers uit onwil
om zich bloot te stellen aan hetgeen zy in strijd achtten met hetgeen hunne waardigheid
eisehle, zouden de onzen de Fransche Gevolmachtigden niet ten hunnent kunnen bezoeken,
of daar eenige conferentie houden i. — De Fransche Ambassadeurs volhardden inderdaad

Secr. Resol. 24 Febr. 1644.

-ocr page 459-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1639— bij de yerklaring, dat zg tot dat negende artikel niet gelast waren, en voegden er bij,
1644. ^

dat izij niet tot het sluiten konden overgaan, dan onder belofte, dat daarop eene zuivere

- ratificatie zoniler eenige beperking zou volgen. Alsnu besloten Hun Hoog Mögenden,
dat dit negende artikel in schrift -zou gesteld worden met eene verklaring daaraan
toegevoegd van dezen inhoud, dat in geval de onderhandelingen te
Munster dus uit-
vielen dat de Koning vrede en wij slechts een bestand sloten, de Koning niet tot het
werkelgk sluiten zou mogen overgaan, voor en aleer deze Staat op dat punt bevredigd
was geworden, By de teekening der 8 Artikelen zou dit artikel aan de Fransche Heeren
worden overhandigd, met bgvoeging dat Hun Hoog Mögenden, op grond van herhaalde
mondelinge verklaringen der Gezanten aangaande de bedoelingen van
Frankrijk, het
daarvoor hielden, dat, wanneer het gestelde geval zich voordeed, dit 9'^® artikel als in
het traktaat ingelascht zou aangemerkt worden i.

Nu men tot de onderteekening van de twee traktaten gekomen was, moest men spoedig

De Fransche het afscheid der buitengewone Fransche Ambassadeurs verwachten. Alzoo besloten de

wf hiraSdd Slaten de som van 50,000 gulden, op de van Frankrijk te ontvangen 1,200,000 op te

maatT^ekn te·» beide buitengewone en den gewonen Ambassadeur te schenken. De

gen de Roomsch- jf jg Secretarissen kregen elk een gouden ketting ter waarde van 800 gulden — Den
gezinden aan. σ σ σ

5den Maart verschenen de drie Gezanten ter openbare audientie met open deuren, om
van Hun Hoog Mögenden afscheid te nemen. De Heer
b' avaüx voerde het woord en
hield eerst eene lange rede over de aanstaande vredehandeling te
Munster, van welke
hg zich veel goeds scheen te beloven; doch daarna voegde hij er eene aanbeveling lot
matiging van de plakaten tegen de Roomsch-Katholieken bij. De nauwe verbintenis,
zeide hg, die er tusschen
Frankrijk en de Staten tot stand was gekomen, deed hem
hopen, dat zg de bede, die hij van wege den Koning en de Koningin-Regentes voor
de Katholieken te doen had, goed zouden opnemen. Hunne Majesteiten hadden rijpelijk
overwogen, of deze stap ook nadeelige gevolgen kon hebben. Maar door
hemdrik IV,
wien de Staten al de kenmerken hunner waardigheid verschuldigd waren en die hen
met al de bloemen der soevereine Kroonen had versierd, was dezelfde aanbeveling ge-
schied 3 en was het te, denken, dat die Koning iels zou hebben aangeraden wat lot
ondermijning van zijn eigen werk had kunnen strekken? Trouwens hetgeen Hunne
Majesteiten van hen begeerden, was geen groote zaak. Zg verzochten alleen, dat het
den Katholieken geoorloofd zou zijn. God in hunne bgzondere huizen te dienen, en
dat de armen, die de middelen niet hadden om eenen priester te onderhouden, de

> Secr. Resol. 26 Febr. 1644. Resol. Stat.-Gen. 29 Febr. 1644. aitsema, II, p. 963 , 964.
3
Resoï. Stat.-Gen. 28, 29 Febr.; 9, 10 Maart, 1644.
3 Zie hierboven, D. III. St. II. bl. 373—376.

■Λ
■ , i

-ocr page 460-

1639-

1644.

DES VADERLANDS. 435

godsdienstoefening in de huizen der ryken zouden mogen bywonen, zonder vrees voor
liel bezoek van der Stalen Commissarissen. Zulke bezoeken en opsporingen verminderden
het getal der Katholieken geenszins: zij werden meer geplaagd omdat de geldzucht van
der Staten Officieren daarbij baat vond, dan omdat de Staat er voordeel bij had; dus
diende die gestrengheid tot niets dan tot verbittering dergenen, die er het voorwerp
van waren. Men zou hem tegenwerpen: de Katholieken zgn onze vrienden niet: zy
bidden voor de Spanjaarden, die zoowel onze als uwe vijanden zijn. Hierop zou hi]

kunnen antwoorden, is het dan niet christelijk voor zijne vijanden te bidden? Maar hij

1

gaf toe, dat er Katholieken waren, die der Staten Regeering niet genegen waren. Maar
wat was daarvan de oorzaak? Was het niet dit, dat de Katholieken, die de eerste ver-
bonden hadden onderteekend, welke de Staten ten troon hadden verheven, en die alzoo
voor hen de vrijheid hadden verworven, zeiven de vryheid niet genoten? Zij, wien de
Spaansche inquisitie even hatelijk was geweest, als den Staten zeiven, hadden nu een
andere, niet minder strenge inquisitie te verduren. Wilde men de Katholieken weder
winnen, en de ontstane breuke heelen; wilde men van de Katholieken goede burgers
maken, zoo moest men de gestrengheid der plakaten matigen: de namen van Katholiek
en Hollander konden samengaan; hel was mogelyk vijand van den Koning van
Spanje
te wezen zonder protestant te zijn. Dit was nog kortelings gebleken in Portugal en
Calalonië, en in Zwitserland zag men, hoe de verscheidenheid van godsdienst de in-
gezetenen niet belette, zich gezamenlijk legen het Huis van
Oostenrijk te wapenen.
Ten slotle, de Stalen moesten zich verzekerd houden, dat, zoo zij aan de Katholieken
de gunst bewezen, die hunne Majesteiten voor hen verzochten, zulks een goede
uilwerking zou doen: de godsvrucht hunner Majesteiten zou hun eene groote voldoening
dank weten, en zij zeiven zouden door die gunst hunne medeburgers verplichten, nim-
mer hunne oogen elders dan op hen te slaan om heul en troost te vinden. ■— Op de
rede van den Gezant antwoordde de President (de Heer
van meinderswijk) inet {ilicht-
plegingen en loewensching van geluk aan de beide buitengewone Ambassadeurs op
hunne aanstaande reize; maar op de daaraan toegevoegde aanbeveling van de Katholieken
verklaarde hij, dat dit punt hier te lande nelelig en bedenkelijk was. Dit verstaande,
boog zich de Heer
d'avaux ter halver wege van de tafel met verzoek om nader en
gunstiger antwoord. De President voegde niets aan het door hem gesprokene toe, en
bleef hem dus dal nader antwoord schuldig. Hierop stonden de drie Heeren op en ver-
lieten de vergaderzaal. Ha hun vertrek ontveinsden de leden hun misnoegen over die
aanbeveling in geenen deele. Eenparig was het gevoelen, dat men met kracht daar-
!egen moest opkomen bij een besluit, dat den Ambjissadeurs door een groot aantal leden
mondeling moest worden medegedeeld, opdat zij inzien mochten, dal in hun verzoek
ganschelijk niet getreden worden kon. Ook begrepen Hun Hoog Mögenden, dat men
voor de ingezetenen des lands moest toonen, dat zulk een voorspraak Hun onaangenaam

Hl Deel. 5 Stuk. ö8

-ocr page 461-

452 ALGEMEEME GESCHIEDENIS

1639—

1644.

en den Slaat dezer Landen ondienstig was. — Dadelijk werden de Heeren gats stavenisse
en de griflier musgh met de laak belast om zulk een besluit op Ie stellen. Het ontwerp
zou aan Zijne Hoogheid worden medegedeeld. Ook zou men nader overwegen, of men
den Koning en der Regeering van
Frankrijk de ongelegenheid niet kenbaar zou maken,
die uit zulke aanbevelingen kon voortvloeien.

De verklaring van Hun Hoog Mögenden in antwoord op der Fransehen voorspraak
voor de Katholieken was van dezen inhoud: Hunne Regeering had van den aanvang af
üan de ëene zijde altijd vastgesteld, niemand eenigen gewetensdwang aan te doen, maar
had nooit goed kunnen vinden, dat aan de Pausgezinden toegelaten werd, superstitie
legen Gods heilig Woord te plegen, kennelijke ergernissen te oefenen of pauselijke
hierarchiën in te voeren, noch ook, als in hunne plechtige gebeden geschiedde, toe-
genegenheid tot den Koning van
Spanje, den erfvijand dezer Landen, te betoonen.
Evenwel had men van tijd lot tyd en bepaaldelijk onlangs met zekerheid vernomen, dat
de Katholieken zich die stoutheid veroorloofden. Derhalve waren Hun Hoog Mögenden
bedacht daarlegen spoedig te voorzien. Dit gewaar geworden zijnde, hadden de Paus-
gezinden het gevaar, dat hen dreigde, door allerlei middelen trachten af te wenden, en
onder die middelen scheen de aanbeveling te bchooren, door de Fransche Ambassadeurs
in eene openbare audienlie geschied. Zulks was Hun Hoog Mögenden onverwacht en
tegen hun begeeren voorgekomen, te meer omdat het doen van zulk een verzoek den
Gezanlten op het ernstigst was ontraden. Immers slreed wat dat verzoek inhield, recht-
streeks tegen den welstand der ware Gereformeerde Religie, tegen de grondslagen eo
de order van den Staat, en tegen de rust van de goede ingezetenen. Daar nu dat alles
zoo was, zoo verklaarden Hun Hoog Mögenden, dat die voorslag tot zoogenaamde ma-
tiging der plakalen bg hen »een gevoelig misnoegen" verwekt had, en zij voegden
er bij, dat zij, zoo om de onheilen, die uit deze zaak stonden voort te komen, als om
die vermetelheden der Pausgezinden in te toomen, besloten waren ten spoe'digsle eene
zoodanige nader order, reglement en plakaat uit te vaardigen, als zij na de tegenwoordige
onbetamelijkheid en vroegere buitensporigheden bevinden zouden te behooren i.

Om den inhoud dezer verklaring mondeling aan de Fransche Ambassadeurs mede te
deelen werden benoemd de Heeren
van meinderswijk , van mathekesse, gats, vak

heemstede, db knuyt, stavenisse, van der hoolgkl, donia, nijkerk en clant, met

den Griffier aiuscii. Toen zij ontvangen werden, lag de Heer de servien ziek te bed;
doch de beide anderen spraken op bescheidene wijze over de zaak. Evenwel drongen
zij daarna, maar mede beleefdelijk, op nieuw aan op het ontslag van
twee geestelijken,
door onze troepen uit het Land van
Berg opgehaald en te Orsoy gevangen gezet

ï fiesol. Stat.-Gen. 3 Maart, 1644. aitsema, p. 965, 966.

2 Resol. Stat.-Gen. 20 , 23 Febr. 1644. Deze geestelijken waren met nog drie anderen opgelicht

Hoe deze stap
wordt opgeno-
men,

-ocr page 462-

DES VADERLANDS. 4515

Ook tegenover dit verzoek hielden de Stalen zich onverbiddelijk. Zij besloten, dat de 1639—

1644.

geestelijke Heeren nog zouden blyven waar ze waren. Daarentegen werd de uitvaar-
diging van het plakaat tegen de Roomschgezinden nog altijd gekeerd door
Holland.,
wier Gedeputeerden in het begin van Mei (1644j verklaarden en lieten aanleekenen,
dat zij op het vernieuwen van de plakalen legen de Papisten niet gelast waren

Om den indruk, dien de slap der Fransche Ambassadeurs in het Land kon maken,
weg te nemen, zonden de Staten eene kopie van hunne daardoor uitgelokte verklaring
aan de Provinciën, »lot stuiting van vele en verscheidene discoursen en verkeerde
opiniën, die anders zouden kunnen opgevat worden ten aanzien eener zaak, hier te
lande zoo aansloolelijk" Het was duidelgk, dat de Staten het vermoeden wilden lo-
genstrafl'en van diegenen, welke meenden, dat nu het op vredesluiten aankwam, de
verzoening gekocht zou worden met inwilligingen aan de Katholieken.

De laatste boodschap, door de Gecommitteerden uit de Slalen-Generaal aan de Fransche Vertrek derbui-
Gezanlen gebracht, was tevens een afscheidsbezoek aan de Heeren d'avaux en de servien.
Doch daar deze laatste hen wegens zyne ongesteldheid niet te woord had kunnen slaan,
zoo kwam hij eenige dagen later den voorzitter van Hun Hoog Mögenden dank zeggen voor
(Ie deelneming, hem bij die ziekte betoond. Bij zijn vertrek beijverden de Staten zich
Ie zorgen, dat hem door Prins
willem met een goed aantal koetsen uitgeleide werd
gedaan, een eerbetoon, dat bij het afreizen van den Heer
d'avaux ten gövolge van
een misverstand verzuimd heette te zyn

De beide Iraktaten werden niet geratificeerd dan, van de zijde der Provincie//ö//a?ii/,
onder voorwaarde dat alsnog bij Zyne Majesteit pogingen zouden worden aangewend,
om te verkrijgen, dat aan onze Gezanten de rang werd gegund, hun door Koning
HENDRIK IV verleend

υηι de Regeering van den Hertog van Palis-Neuburg te dwingen de verdreven predikanten te
hmtellen. Het onderhoud dier vijf geestelijken, die goed onthaald hadden willen zijn, had veel
gekost. Laatstelijk hadden de Staten besloten, ze als gewone gevangenen te laten behandelen.

' Resol. SlaL-Gen. 2 Mei, 1644.

^ llesol. Slat.-Gen. 4 Maart, 1β44. Resol. Holl. 9 Maart, 1644.

"Tl

llesol. Slat.-Gen. 7, 19, 22 Maart, 1644. aitsema, 966 , 967.
^ liesol. SlaL-Gen. 7, 14 Mei, 1644. Resol. Holl. 29 Aprilj 3 Mei, 1644.

08*

-ocr page 463-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

DERDE HOOFDSTUK.

BERAADSLAGINGEN OVER DE INSTRUCTIE DER GEVOLMACHTIGDEN

NAAR MUNSTER. VERDRAG AAN DENEMARKEN OPGELEGD.
DE OORLOG VOORTGEZET. DE ONDERHANDELINGEN TE MUNSTER.
DOOD VAN DEN PRINS VAN ORANJE.
DE VREDE TE MUNSTER GETEEKEND.

1644— Terwijl met de Fransehe Gezanten onderhandeld werd, waren de beraadslagingeo
^^ . . voortgezet, die tot het opmaken der Instructie voor de Gevolmachtigden naar
Munslei^ ]

ii ' moesten leiden De Provinciën hadden zich in December, 1645, nog niet verklaard,

Verklaringen op of zy bereid waren zich jegens elkander plechtig tot handhaving van de drie punten,
^/^Ifl^ kortelyk door de woorden
Unie^ Religie en Militie werden aangeduid, te verbinden ,

Mthtie, jjoßi^ Qojj groot zij verlangden dat de sterkte zijn zou der krijgsmacht, gedurende

den vrede of het bestand onder de wapenen te houden ^ Dus werden zij den lO^^n De-
cember (1645) aangemaand haren last op die punten te openen, en werd, toen op het
eind dier maand op die aanmaning nog niets gevolgd was, besloten, dat men tegen half
j ■ Januari (1644} daartoe gereed zou zijn. Slechts de Gedeputeerden van
Stad en Landen

verklaarden niet gelast te kunnen worden, vóórdat er in hunne Provincie een Landdag

' Zie hierboven, bladz. 424, 425. Tegen het einde der maand November (1643) vaardigde de
Raad van State eene petitie af ten bedrage van 100,000 gulden om de kosten der toebereidselen
tot de zending naar
Munster (er moesten woningen voor de Gezanten gehuurd worden) goed te
maken.
Holland schoot al vast 60,000 gulden voor (fiesoi. Stat.-Gen. 11, 12, 14, 20 Nov.j
2 Deo. 1643.
Secr. Resol. 14, 20 Nov. 1643.)

2 Voorloopig hadden de Gecommitteerden de sterkte der krijgsmacht bepaald op 68 en eene
halve compagnie ruiters en 467 compagniën te voet, dat is 5580 ruiters en 39980 man voetvolk,
waarvan de kosten in het jaar geraamd werden op 6,784,962 gulden (
aitsema, p. 885).

1- - l-

-ocr page 464-

DES VADERLANDS. 4515

gehouden zou zijn, en zij drongen er op aan, dat men mei Zijne Hoogheid Ie rade
gaan mocht, hoe eindelyk lot het houden
Tan een Landdag te komen. Weklra werd
daartoe een voet beraamd l. Niettemin verliep de termijn en nog waren de Provinciën
niet gereed. Eerst den IS·^®*^ Mei (1644) deed
Holland opening van haar advies. Zij
zou dit in geschrifte stellen ter mededeeling aan Zijne Excellentie; doch herhaaldelijk
daartoe aangemaand, weigerden de Gedeputeerden dezer Provincie ten slotte eene
schriftelijke verklaring te geven; maar mondeling gaven zij te kennen, dat het de
bedoeling hunner principalen was, dat de religie, zooals zij bij de Nationale
Synode bevestigd was, gehandhaafd werd; dat de Unie van 1579, zooals zy daar lag
en kon worden uitgevoerd, vastgesteld was en bleef, en dat ingeval van vrede of bestand
een genoegzaam aantal krygslieden zou worden aangehouden, gelijk in het vorige Bestand
was geschied: het juiste getal zou naar gelegenheid, bij toestemming der Provinciën,
met advies van Zijne Hoogheid, vermeerderd of verminderd worden, al naardat tot be-
veiliging van den Staat dienstig zou worden bevonden

In het begin van Maart was men zoo ver, dat er een goed aantal aanteekeningen
waren van de adviezen en bedenkingen der Provinciën, waarby ook de adviezen der
Oost- en der West-Indische Compagnie, van wier handelsbelangen men kennis.nemen
moest, zouden gevoegd worden. Uit deze »ingredienten" zou alsnu de griffier
musgh
een ontwerp van Instructie vervaardigen Alvorens verzochten de Provinciën kopie te
mogen nemen van die adviezen; zij deden dat verzoek vergezeld gaan van de verklaring,
waarmede
Zeeland natuurlijk niet instemde, dat ze niet goed konden vinden, dat,
bijaldien de Koning van
Spanje zekere eischen niet toegaf, men de handeling dadelijk
zou moeien afbreken.
Zeeland gaf hierop te kennen, dat dan de voorwaarde zou komen
te vervallen, waarop zij zich tol medewerking lol de onderhandelingen leende

Inlusschen kwam Holland terug op het gelal der Gevolmachtigden. Deze Provincie
verlangde, dat er slechls twee of drie of ten hoogste vier Heeren naar
Munsler zouden
gaan. Wel wenschle zij de gedane benoemingen (sedert had
Friesland den Heer donia ,

' ResoL StaL~Gen. 10, 14, 17, 18, 31 Dec. 1643. 8,9, 19 Jan. 1644. Niet zonder slof
tol hooggaande ontevredenheid te geven werd de Landdag gehouden. Immers die van de
Om-
melanden
beklaagden zich ten sterkste over het gedrag van den Majoor van heeiidt, die, zeiden
zy, de onschendbaarheid van den Landdag door wapengeweld te gebruiken miskend had. De
Majoor werd, te 'i
Gravenhage gekomen, gevangen gezet en zijne zaak aan de judicaluur van den
lUad van State gesteld
iResol. Slat.-Gen. 8, 9 Febr. 1644).

- HesoL StaL-Gen. 19 Jan.; 4, 5, 10 Febr.; 11, 17, 18 Mei; 13, 16 Juni, 1644. Ka die
mondelinge betuiging hoopten de Provinciën
Holland nog tot eene schriftelijke verklaring Ie zullen
bewegen
[Resol Stat.-Gcn, 16 Juni, 1644. aitsema, p. 969).

^ Rcsol StaL-Gen. 0, 10 Maart; 23 3Iei, 1644. Resol. Slat.-Gen, 10 Maart, 1644.

-ocr page 465-

1644—

1(544.

430 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

en Gelderland den Heer van meinderswijk benoemd i) niet Ie doen yervallen: de be-
noemden zouden hun karakter behouden, maar bij voorraad zouden er slechts twee of
drie uit hun midden naar
Munster afreizen; de overigen zouden te 'ä GravenJiage tot
kennisneming van den slaat der onderhandelingen gecommitteerd blijven, en als het op
het sluiten van het traktaat zou aankomen, mede naar
Munster vertrekken In geval
deze voorslag den Provinciën niet beviel,
moest Holland er op blijven aandringen, dat
elke Provincie haren Plenipotentiaris bekostigde

De beslissing over deze zaak werd een tyd lang verschoven, doordien er eerst gewich-
tiger punten waren uit te maken. Den Mei was er beraadslaagd over de » ingrediënten"
van de Instructie, en besloten, dat er bij de aanslaande onderhandeling op zou worden
aangedrongen, dat de wederzijdsche ingezetenen alsnog erlangen zouden wat bij Artikel
15 van het traktaat van het vorige bestand, alsmede bij Artikel 10 van het Verdrag
daarop gevolgd was bedongen: immers was zulks aan de eene zoowel als aan de
BeraadslagiDgen andere Zijde niet in allen deele genoten. Verder was bepaald , dat den Gezanten geeu
va"deTnslrucüc geheime Instructie zou worden medegegeven, en nogmaals dit beginsel vastgesteld, dal
onzen Gezanten niet door iemands tusscheukomst, maar onmiddellijk en uit eigen hoofde,
met partij handelen zouden, en dal eerst de procuraliën gewisseld, en daarbij gelet zou
moeten zijn, of die der Spaanschen wel in behoorlijken vorm vervat waren. — Dit een
en ander betrof dezen Slaat met betrekking tot het buitenland; maar ten aanzien van de
eischen der Provinciën onderling kwam men terug op het verlangen van
Zeeland, vroeger ge-
uit De zes anderen, namelyk, verklaarden op nieu^v, dat zij de onderhandelingen
niet afgebroken wenschten te zien, wanneer de andere parly blijken mocht in den eisch
van
Zeeland volstrekt niet te kunnen treden. Ook wapende men zich op nieuw tegen
de bemoeiing van het buitenland met den toestand der Roomsch-Katholieken hier te lande,
en sprak men af, geene bepalingen hoegenaamd ten behoeve der » Papisten" te zullen
laten bedingen, en niet te zullen toegeven, dat de kerkgebouwen van de Baronie van
Breda en van het Markiezaat van Bergen op Zoom weder aan de Katholieken werden
afgestaan. Eindelijk bepaalde men, dat onze Gezanten in geene wapenschorsing gedu-
rende de onderhandelingen zouden mogen bewilligen β. — De bondige verklaring der
Provinciën legen den eisch van
Zeeland maakte indruk, en den lO'!™ Mei deden de
Zeeuwsche Gedeputeerden de volgende schriftelijke verklaring: De Staten van hun Ge-

ilerGezantennaar
Munster.

1 Uesoi. Stat.^Gen. 9 Jan.; 3 Maart, 1644. Benevens MEiNDEnswuic benoemden die van G<?/c?<?r/flMrf
den Heer
van arniiem: de een zou den ander te Munster afwisselen. Doch Holland en Zeeland
kwamen tegen deze manier om Gevolmachtigden bi] beurte te zenden, nadrukkelijk op [Resol. Holl.
8 Maart, 1644). ' 2 jiesol. Slat.-Gen. 16 April, 1644.

3 Resol Stat.-Gen. 27 Aprilj 10 Mei, 1644. ^ Zie hierboven, D. 111. St.ll, bl.342 , 367.

5 Zie hierboven, bl. 421. 6 Secr, Resol 5 Mei, 1644.

-ocr page 466-

DES VADERLANDS. 4515

west hadden wel gewenscht, dat de andere Provinciën eenmaal bewegen hadden kunnen lß44—
worden om hel gewicht van de door hen gestelde voorwaarden evenzeer als zij zeiven
in te zien. Daar dit echter niet aldus had kunnen zijn, zoo wilden zij dien anderen
Provinciën in zoo ver te gemoet komen, dat zij toestonden, dat de zending voortgang
hebben zou, mits, wanneer de vijand op die punten niet toegaf, de Gevolmachtigden
rapport zouden moeten doen. Ten slotte herhaalden zij, dat zij van oordeel bleven,
dat zonder voldoening op de tw^e voorname punten: even zware belasting der goederen
in de Vlaamsche havens, als op de Schelde te leggen, en verbod van vrijstelling der
schepen uit die havens van de belasting van 20 percent, nimmer in eenig verdrag kon
worden bewilligd

Ten blijke hoe veel grond de onzen hadden om voor te,nemen stipt op den vorm
der Procuratie te letten, scheen de mededeeling te strekken, den volgenden dag door
den Secretaris der Fransche Ambassade gedaan. De besognes, meldde hij, waren te
Munster aangevangen, de procuraties geopend; maar in die van den Keizer en van den
Koning van
Spanje was stof lot verscheiden bedenkingen gevonden, zoo ten aanzien der
lilcls, als deswegens dal de volmachten niet voldoende zouden zijtj lot het sluiten van
den vrede. Ook werd daarin niet gewaagd van
Franhrißs Geallieerden, anders dan in
algemeene bewoordingen in de Voorrede. Met overlegging van eene kopie van de dus
gewraakte stukken, verlangde de Heer
brasset hierop het oordeel van Hun Hoog-Mogenden.
Dezen onderwierpen de zaak op hunne beurt aan het oordeel van de Gecommitteerden,
welke lol voorbereiding van de Munslersche Ambassade met den Prins werkzaam waren ^ —
Die mededeeling van de Fransche zijde hing voorzeker samen met de houding, welke
Missiere der
de Fransche Gezanten te Munster tegenover den Keizer hadden aangenomen. Daar hadden potentarissen aao
zij zich verwonderd aangesteld, dat er nog slechls een paar Keurvorstelijke Gezanten
tegenwoordig waren. Toch was zulks niet te verwonderen bij de moeilyk uit te maken
vragen, die zich op den Rijksdag te
Frankfort voordeden. Zouden de Rijksvorsten en de
afgevaardigden der Steden in het geheim der te
Munster aan te vangen onderhandelingen
ingewijd worden, en aldaar een beslissende stem hebben? Of zou men alles aan de
Keurvorsten, als de hoogste vertegenwoordigers des Rijks, overlaten, en was dit niet
raadzaam, ja noodzakelijk om te groote verscheidenheid van gevoelens en belangen te
voorkomen? Ziedaar vragen, die opgelost schenen te moeten worden om binnenslands
tweespalt te verhoeden, alvorens men vrede met het buitenland ging sluiten. De Keur-
vorst van
Brandenburg verzette zich tegen het voorstel door den Keizer gedaan, om den
Rijksdag bijeen te laten, dezen op de hoogte der onderhandelingen te houden, en na
den vrede eenen nieuwen Rijksdag bij een te roepen ten einde alle godsdienstige en
staatkundige geschillen te regelen. Dus was het waarlijk niet vreemd, dat deDuilsche

' Resol Stal.-Gen. 10 Mei, 1644. aitsema, II, p. 9ö8. ^ RcsoL Stat.-Gen. 11 Mei, 1644.

-ocr page 467-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Gezanten nog niet voltallig te Munster aangekomen waren. Niettemin vaardigden de
Fransche Gezanten den April (1644) eene in het Latijn gestelde missieve af aan
alle Duitsche Rijksstenden en in het bijzonder aan de te
Frankfort vergaderde Rgks-
deputatie. Had de Keizer, zoo ontzagen zy zich niet daarin te kennen gegeven, zich
tot dusverre alle Majesteitsrechten aangematigd, zoo wilde hy thans zich ook het recht
van vrede uitsluitend loeeigenen. Reeds verbreidde men, dat Oostenrijk Duitschland
wilde gebruiken als een middel in eigen hand om de algemeene Monarchie te verwerven.
Zy, die met den Keizer deel aan het Rijk hadden , moesten zulks intijds verhoeden : anders
was de Duitsche vryheid verloren. — Groot was de verontwaardiging des Keizers en der meer-
derheid van den Rijksdag op de ontvangst van zulk een schrijven , en om de Fransche Re-
gering eenigermate met gelyke munt te betalen , wilde de Keizer de paspoorten, die hy voor
zijne gevolmachtigden uit
Frankrijk ontvangen had, niet als voldoende aanmerken, als niet
geteekend door een Prins van den bloede, noch door het Parlement van
Parijs bekrachtigd ^
Bij de beraadslaging van den ö^e·» Mei hadden de Hollandsche Gedeputeerden gezegd,
naderen last te moeten inwinnen op de vraag, toestemmend door de anderen beantwoord,
of de vijandelijkheden zouden duren totdat de Koning van
Spanje het te sluiten trak-
taat zou hebben geratificeerd. Met dit denkbeeld vereenigden zich die van
Holland,
den met dien verstande, dat als er van wapenstilstand sprake zou zijn, onze

Gevolmachtigden, alvorens daarin toe te stemmen, onder de hand bericht van den voor-
slag herwaarts zouden zenden. Ook
Gelderland bewilligde eerst thans in dat punt.
Ook in andere opzichten betoonde
Holland zich alsnu inschikkelijk. Zy drong niet
langer op de beperking van het getal der Plenipotentiarissen, noch op de bekostiging van
elk der Plenipotentiarissen door zijne Provincie aan. Ook ging
Zeeland thans tot de
benoeming van eenen Gevolmachtigde over.
De kwuyt was de door deze Provincie be-
noemde. Wees later eene der Provinciën meer dan éénen Gevolmachtigde aan, dan
behield
Zeeland zich gelyk recht voor. Al de andere Provinciën verklaarden hetzelfde

Uit niets bleek zoozeer, als uit deze inwilligingen der beide vermögendste Provinciën,
dat de Staten ernstig op vrede of ten minste op bestand bedacht waren. Van den Prins
kon, naar het oordeel der Fransche Gezanten, niet hetzelfde getuigd worden. Zij waren
van gevoelen-, dat de Prins en zyne afhangelingen het besluit der Franschen om nieis
van hunne veroveringen terug te geven daarom goedgekeurd hadden, omdat zij daarin

Gezindheid van
den Prins ten
aanzien der vraag
van oorlog of
vrede.

' basnage, Annal. des Prov. Un. p. 10, 11. pfisteu, Gesch. d. Teuischen, Bd. IV. S. 360, 361.

2 Jiesol. Siat,-Gen, 12 Mei, 1644. Den Ιθ«·®" werd besloten, dat de advokaat giiaswinckel ge-
jjolst zou -worden, of hij als Secretaris der Ambassade mede naar
Munster zou willen gaan. Eenige
dagen later werd bepaald, dat elk der Gevolmachtigden eenen edelman en vier knechts, met
gelijk livrei, en één rijpaard zou krijgen. Vier koetsen, elk met zes paarden, zouden ten dienste
der Gezanten staan
{Resol Slat.-Gen. 19, 25 Mei, 1644).

464

1644—
IfilS,

Holland en
Zeeland betoonen
zich toegefelijker
teu aanzien harer
eischeu betref-
fende de zending
naar
Munster.

-ocr page 468-

DES VADERLANDS. 4515

een beletsel lot het lot stand komen van den Trede zagen. Immers, voegden zy in hun 1644—
bericht er bij, de Prins moest de voortzetting van den oorlog verlangen: de oorlog
maakte hem onmisbaar en gaf hem de kans om, zoo al niet de genegenheid, dan ten
minsle de erkentenis Ie herwinnen, die hij vrij algemeen in het land verbeurd had door
zijne verbintenis met het Koninklijk geslacht van
Engeland^ aan hetwelk men over-
helhng lot het Katholicisme en vijandelijkheid tegen 's volks rechten te laste leide. En
nu kwam er de zekerheid bij, dat de Prins ook nog zyne dochter, liever dan met den
Gereformeerden Keurvorst van
Brandenburg i, met den Prins van Wales zou verbinden,
cn het vermoeden, dat de Ambassade naar
Engeland was doorgedreven om dat huwelijk
Ic beramen

Niet alleen uit zulke berichten van vreemde Gezanten kan men vernemen, maar ook
van elders is het bekend, hoe de liefde voor den Prins bij het volk bekoeld was, en
liet vertrouwen op hem bg Staatslieden was verminderd. Zoo vond de Heer van
ripperda ,
toen hij, in het najaar van 1645, na het overlijden van den Heer van haersolte, naar
het droslambt van
Salland stond, ongeraden de brieven van aanbeveling, die hy van
den Prins van
Oranje gekregen had, bij de Steden van Overijsel in Ie dienen, omdat
hel hem duidelijk werd, dat die voorspraak hem len gevolge van de vooringenomenheid,
welke men wegens de aansluiting aan de
Stuarts legen den Prins had opgevat, meer
kwaad dan goed zou doen s. Voorts dat de Staten van
Holland hunne Gedeputeerden
ter Generaliteit aan eene Instructie bonden, werd daaraan geweten, dat de Gedeputeerden
(Ier Provinciën, uit onderdanigheid of door eigenbelang gedreven, alles deden om den
Prins te behagen en nu volgde
Gelderland het voorbeeld in dezen door Holland gegeven.
In
Zeeland zou de Stad Middelburg gaarne een dergelijken maatregel genomen hebben
gezien; maar de Heer
de kruijf, met de Sleden, over welke de Prins, als haar mark-
graaf, groeier gezag deed gelden, keerde zulks. Ook in de andere Provinciën kwam
hel niet lot een slap, die geene andere beteekenis had, dan mistrouwen legen Zijne
Hoogheid, welke men verdacht, door het Engelsche huwelyk zich den weg tol de
soevereiniteit te banen

' Zie hierboven, bladz. 325.

2 GROEN VAN pRiNSTEnER, AvcUc. dc la Mais. d'Or. t. a. pi. p. 96, 97. ^ aitsema, p. 914.

^ aitsema, G09, 911. De Edelen van Holland, die, zegt aitsema, over liet algemeen van deu
l'rins afhankelijk waren, weigerden op die Instructie den eed te doen. De Heer
van mathenesse
zag zich derhalve door de Orde, die hij ter Generaliteit vertegenwoordigde, ontzegd, dien eed te
zweren. Doch daar de Staten van
Holland hem, ale tamelijk zelfstandig tegenover den Prins,
gaarne in zijne betrekking van Gedeputeerde gehandhaafd zagen, zoo werd ten laatste een middel
gevonden, en hem het afleggen van den eed mogelijk gemaakt (
aitsema, 911, 914. Resol. Holl,
Oct.j .3, 23 Dec. J643. 23 Jan. 1644.) » aitsema, p. 938.

Hl Deel. 15 Stuk. ,

-ocr page 469-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Prins derhalve, niet alleen wegens het nieuw verdrag met Frankrijk^ maar
Toebereidselen ook om bijzondere reden, verlangen moest tijdig te velde te zyn, zoo werd reeds in
totden veldtocht, jg kapiteins last gegeven om legen den eersten April te zorgen,

dat hunne kompagniën voltallig waren i. De ongereparlieerde compagniën werden op
herhaalden aandrang van
Holland tot dat getal en die sterkte verminderd, dat de uit
het Fransche subsidie te ontvangen penningen toereikend zouden zijn om ze te bekos-
tigen Toen tegen het midden van Maart (1644) de Heeren, welke met Zijne Hoog-
heid beraadslaagden over den te ondernemen veldtocht, verslag uitbrachten, vonden de
Slaten daarin aanleiding om den Raad van Slate te verzoeken een tweetal leden uitzijn
midden naar
Zeeland te zenden, ten einde de Stalen van dat Gewest te bewegen ten
spoedigste consent te dragen op den slaat van suppletie der legerlasten, gevallen in
1641, en zulks om groote wanorde in de finantiën te voorkomen. Eene diergelijke aanma-
ning zou schriftelijk tot
Friesland gericht worden. De zending van den Raad van State
leverde geen dadelijke vrucht op. Dus moest zij herhaald worden, en alsloen had zij
dit gevolg, dat
Zeeland in de suppletie bewilligde. In het begin van Mei had ook
Friesland hare toestemming gegeven

In de eerste dagen van April werden de Provinciën verzocht te bewilligen in de lichting
van 4000 waardgelders In afwachting van die bewilliging en op hoop dat de legerlasten
behoorlijk in zouden komen, begaf zich de Prins over
Ulrecht naar Zuiplien^ om den
Gelderschen Landdag bij te wonen

Niettegenstaande de Stadhouder reeds twee malen (in 1642 en 1645) uitspraak gedaan
had in de geschillen, met betrekking tot het beheer der gemeene middelen lusschen de
drie Kwartiei-en van
Gelderland gerezen, ontbrak aldaar nog altijd die goede versland-
houding, welke de geregelde opbrengst dier middelen verzekeren moest. Alsnu voerde
de Prins een enkel Collegie van beheer voor de drie Kwartieren in, en zoo gewichtig
achUe hij de getrouwe nakoming van Ifet door hem verordende, dat hij, overwegende
dat de Provincie anders tot onherstelbare wanorde zou vervallen en zich onbekwaam zou
maken om tot de gemeene weerbaarheid mede te werken, verklaarde, besloten te zijn,
als Stadhouder met den Rade van den Hove tegen de overtreders als legen verstoorders der
rust en eenigheid van het Vorstendom te zullen optreden

1 Resol. Slat.-Gcn. 10 Febr. 1644. Onatrenfc dezen tijd hield de Prins zich bezig met eeue
iioogst ernstige zaak. Uij maakte zijnen uitersten wil. Dit stuk , bij aitsema te vinden (bl. 977—9S0),
is gedagteekend den 30"®" Januari, 1644.

2 Resol Stat.-Gen. 24 Febr.j 8,22Maart; 12 Mei, 1644. ^esoZ./ioZ/. 23Maart, 1644. aitsema980.
a Resol. StaL-Gon. 14, 22, 24 Maart; 19, 20 April; 2 Mei, 1644. Resol. Holl. 2,3 Mei, 1644.

4 Resol. Slat.-Gen, 5 April, 1644. Resol. Holl. 13 April, 1644.

5 Resol. Stat.-Gen. 11 April, 1644.

6 's Prinsen uitspraak is gedagteekend den 25"=" April, 1644 (aitsema , p. 974 , 975).

-ocr page 470-

DES VADERLANDS, 467

Toen na het ingaan van de maand Mei de lijd nagenoeg daar was, dat de Prins vol- ^Jg^^
gens het traktaat, met
Fi'ankrijk gesloten, te velde moest trekken, had Holland nog
niet toegestemd in de levering van het eerste half millioên'voor de legerlasten, evenmin
als in de lichting der waardgelders. De gewone eisch, dat de Landprovinciën de belan-
gen der zeezaken beter mochten behartigen,, stond het nemen van een besluit in den weg.
Den Mei echter willigde
Holland dat bedrag voor de legerlasten in; doch de lich-

ling der waardgelders vond nog tegenstand, die niet werd overwonnen , voordat de Leden '

daartoe den en den Mei buitengewoon waren bijeen geweest ^

Zoo konden dan nu de Gedeputeerden te velde' benoemd worden, en de Prins, den
oosten jiei^ ml Gravenhage'^ naar het Fort de Voorn vertrekken, waar hij het leger
bescheiden had, dat de rivier moest komen afzakken. Door tusschenkomst van den Ko-
lonnel
d' estrades was met de Franschen afgesproken, dat Vlaanderen het doel der krijgs-
bewegingen zijn zoude. Het Fransche leger, onder aanvoering van- den Hertog van
Or-
leans,
den oom van den jongen Koning, zou Grevelingen aantasten, en onze vloot, be-
paaldelijk op de hoogte dezer plaats, de Vlaamsche kust gadeslaan, ten einde het beleg
zooveel mogelijk in de hand te werken en alle pogingen van ontzet of toevoer uit zee
lol de belegerde vesting af te snijden Na eerst
Bourbourg ingenomen te hebben, sloeg
de Herlog in het begin van Juni het beleg om
Grevelingen Den tweeden dezer maand

vcrlrok ons leger te scheep van de Voorn. Den T^^^^was het tot op twee mijlen oostelijk berennen, eerst

·« · mislukt,

van Rammehens aangekomen. De belegering van het Sas van Gend was 's Prinsen doel.
In
het ondergeloopen land bewesten hel Sas bevond zich de Auslriche-polder, τλώ νίλάν
men bij laag waler den dijk, welke van Hulst naar het Sas liep, hoe bezwaarlijk dan
ook, kon bereiken. Langs dezen weg dacht de Prins de vesting door een deel Tan zijne
krijgsmacht te doen naderen. Dus gaf hij den Veldmaarschalk,
van brederodb, bevel
mei tien regimenten voetvolk en achttien compagniën ruiterij, onder den Rhyngraaf
voorzien van 12 veldstukken en de noodige krijgsbehoeften, op dien Polder aan wal te
g'ian, en van daar, door het verdronken land heen, naar den dijk te trekken, alwaar
iiij zich slechts van een forlje, met name
Si. Pieter, zou hebben meester te maken,
om naar Sclsaten voort te kunnen rukken. Dit plaatsje is ten zuiden van het Sas op
den ooslelijken oever van
de Leye, die naar Gend voert, gelegen, en er bevond zich
('Cne voldoende troepenmacht van den vijand om dit punt te verdedigen. Niettemin was

' Ilesol. Sial.-Gen. 5, 29 Aprilj 10, 11, 14, 27 Mei, 1G44. liesoL Holl. 22, 24 Maarl;
19, 22 April; 11, 12, 25, 26 Mei, 1644. 2
Resol. Slat.-Gen. 17, 19 Mei, 1644.

^ Zie hierboven, bi. 453. ^ aitsema, bi. 981.

® fredeiuk iiAGNüs Wald- en lUiijngraaf, Graaf' van Salm, in October 1642, in plaats van Graaf
^viLi.EJi van
Nassau, door den Prins tot Goeverneur van Sluis en Commandant over de k\vartieren
^an
Vlaanderen aangesteld {liesol. Slat.~Gen. 16 Oct. 1642).

59"

-ocr page 471-

1644 —

1648.

468 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

het 'sPrinsen voornemen om na zyne troepen Ie Philippine ontscheept Ie hebben, over
Assenede de Leye tegenover Selsaten te naderen; aldaar dit water over te steken; zich
met BREDERODE te vereenigen, en alzoo de berenning van het
Sas te voltrekken. —
Toen BREDERODE in den Polder was aangekomen, zag men op den dijk' bij het Fort
St. Pieler ruiters en voetvolk geschaard, waaruit bleek, dat er een deel van het Spaan-
sche leger, onder den Graaf
van isemburg, was aangekomen. Dit deed den Heer van
BREDERODE nadere orders van den Prins vragen, die terwijl hij bezig was zijn leger te
Philippine te ontschepen, den Veldmaarschalk gelastte, zijn plan door te zetten: hij
twijfelde niet, voegde zijne Hoogheid er bij, dat, als hg zelf voor aankwam , de

Graaf van isemburg een goed deel zijner macht zou afzenden om hem den overtocht
van
de Leye te betwisten, hetgeen het den Veldmaarschalk gemakkelijker moest maken
om op den Hulster dijk post te vatten. In het vertrouwen, dat de zaak dus uit te
voeren zou zijn, zendt de Prins eenige ruiters onder den Prins
van talmont vooruit
naar
Riemen, een versterkt plaatsje, tegenover Selsaten gelegen, om te zien of de Leye
doorwaadbaar was. Deze bracht het bericht terug, dat zulks geenszins het geval was,
en dat hij van
brederode niets gemerkt had. Inderdaad had deze begrepen, dat hij
onmogelijk door het verdronken land den dijk met zijne troepen in genoegzame orde
kon bereiken om den vijand, dien hij daar aantreffen zou, met eenige hoop op gunstigen
uitslag aan te vallen. De Prins van
Oranje^ dit vernemende meende van zgn voornemen om
hel
Sas in te sluiten te moeten afzien, te meer daar intusschen de macht van den vijand
sterker was geworden. Bij gevolg vestigde hij zijn hoofdkwartier te
Assenede en gaf
bevel aan
brederode zich weder in te schepen, te Philippine voet aan wal te zetten
en te
Bouchaule te gaan legeren i.

Nu moest het 's Prinsen doel zyn, den Graaf van isemburg van bij Selsaten af te

trekken, ten einde zelf de gelegenheid te vinden om aldaar de Leye over t& steken.

Dus trok hij den Juni met zijn leger westwaarts naar Maldeghem, op den weg

naar Brugge, en liet zich zelfs door brederode met zijne brigade volgen. Te Mal-

deghem verschanste hy zich, en van daar uit, scheen het, zou hg eene poging wagen

om het Kanaal tusschen Gend en Brugge over te steken en deze laatste stad te bestoken.

Nu liet ISEMBURG den Graaf van Megen te Selsaten achter en zelf legerde hij zich met

een deel zijner macht op een half uur afstands van Brugge. Derwaarts zond Don fran-

GiSGO DE MELD hem bovcndien nog versterking toe uit Wijnoxbergen, alwaar deze zich

bevond om de Franschen in het beleg van Grevelingen te belemmeren. De Prins ging

' . . .

voort de houding aan te nemen, alsof hy van zins was iels in die streek uit te voeren.
Bepaaldelijk scheen hij het op
Damme gemunt te hebben. Tegen het eind van Juli
achtte hij den tijd gekomen om den overtocht over
de Leye te wagen. Daar de val van

1 Mém. de Fréd. Henri, ρ. 321—320. aitsema, bl. 976. Resol. Stat,-Gen. 4 Juni, 1644^

-ocr page 472-

DES VADERLANDS. 4515

Grevelingen nabij scheen, waren de vijf regimenten, die dit water bewaakten, derwaarts ifi44—·
getogen om tot het ontzet mede te werken. Zoo koos dan de Prins driehonderd in
het zwemmen ervarene manschappen, die vooruit trekken en
dc Leye overzwemmen
moesten. Hunne poging, begunstigd door de duisternis van den nacht slaagde naar wensch,
en nu werden op de hoogte van
Riemen met den meesten spoed eerst drie biesbruggen
en weldra twee schipbruggen gelegd, waarover troepen trokken in genoegzamen getale
om zich aan de overzijde te verschansen. De Prins had door eene beweging van
brede-
RODE naar den kant van Brugge en door hel te doen voorkomen alsof hij zelf zich te
Philippine ging inschepen, gezorgd, dat de vijand hem niet naar de Leye volgde.
Dadelyk vielen nu de zwakke of ongenoegzaam bezette schansen en redoeten in den
omtrek van het
Sas in handen der onzen. Alleen het Fort St. Elienne bood een paar
dagen tegenstand. Thans zag de Prins zich door niets meer belet, hel
Sas van Gend daarua geslaagd,
in te sluiten, en den of begon het geregeld beleg. Het bericht van den

gelukten overtocht werd als eene goede lijding door de Staten ontvangen, en Hun Hoog
Mögenden beantwoordden het met de betuiging, dat de zaak hun ten hoogste aange-
naam was, en dat zij ze beschouwden als een nieuwen grond van verplichting jegens
Zijne Hoogheid. Zij verklaarden voorts Ie vertrouwen, dat God Almachtig het werk
verder zou zegenen: al wat doenlyk was, zouden zy zeiven toebrengen om hel te doen
gelukken ^

Tc gelijker tijd was Grevelingen door de Franschen ingenomen. Daartoe had het hun,
ook buiten en behalve de afwending, die 'sPrinsen legering in het Noorden van
Vlaan-
deren
had medegebracht, niet aan rechtstreeksche ondersleuning van onze zijde ont-
broken Bepaaldelyk was de vloot van
tromp hier van grooten dienst geweest.

Overbodig was het voorzeker niet, dat eene lalrgke vloot allen toevoer uil zee naar Uitwerking vao
1· · 1 1 Λ · 1 1 ·· 1 · 1 ·· 1 bezetting der

uie vesting belette. De Spanjaarden beijverden zich om sterk Ie water te zijn en ook viaamsche Kuetv
was het niet te berekenen, wal van de zijde der Engelschen geschieden kon. Tegen
hel eind van Maart (1844) berichtte
tromp, dal er in de Viaamsche havens met allen
spoed zestien koningschepen, groolendeels uil
Spanje gekomen, werden uitgerust, en

> Mém. de Fréd. Henri, ρ. 327—333. aitsema , bl. 1006. Resol. Slat.-Gen, 29, 30 Juli, 1G44.

- Tegen het midden van Juni (1644) verzocht de Heer de la meillebaie, grootmeester der
artillerie, door de onzen geholpen te worden met 12 paardenwatermolens, zoo als de Prins voor
's
Ilertogenbosch gebruikt had, met vier personen tot den dienst bij eiken molen. Op dit verzoek
werd de Raad van State gelast, in allerijl 12 zulke molens te laten toerusten
(llesol. Slat.-Gen.
18 Juni, 1644). Daarenboven zond de Prins van Oranje den Hertog van Orleans 15 gewapende
sloepen om den toegang tot de haven van
Grevelingen te beletten, en pontons met kanon voor-
zien, alsmede ingenieurs en bekwame timmerlieden voor de werken van het beleg
{Mem. de Frvd..
Henri,
ρ. 326. Resol. Slat.-Gen, 13 Juni, 1644).

-ocr page 473-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Joor particulieren omstreeks zestig fregatten, en dat er bovendien Ie San Sebastian in
Biscayc drie fregatten met dertig of tvvee en dertig stukken geschut gereed lagen. Het
was zaak, die schepen in de havens te houden en de schepen, die
χχ'ύ Spanje kwamen,
te onderscheppen! . Tegenover die macht van den vyand had men steeds geen genoeg-^
zaani aantal schepen in zee: de Provincie
Ulrecht was bij voortduring achterlijk in het
uitrusten van wat er van de vloot ter harer repartitie stond en )) de achterheden" der
Admiraliteiten bedroegen zulke ontzettende sommen, dat die van
Holland weder een
»ernstig besogne" noodig oordeelden om de middelen dier Gollegies vruchtbaarder te
maken Doch zulke beraadslagingen leidden niet spoedig genoeg tot eenige uitkomst
en ahveder moest men lot eene geldleening overgaan — Hoe weinig in het voorjaar de
bezetting der kust voldoende was, bleek uit hetgeen men dadelijk daarna vernam, dal
er zeven koningschepen uit
Duinkerken waren uitgeloopen om naar Spanje te gaan en,
daar met andere schepen tot eene vloot van 30 zeilen vermeerderd, den Generaal
PICCOLOMINI, met veel klinkende munt en juweelen bij zich, herwaarts te voeren^. Tegen
het eind van April was de haven van
Duinkerken nauwelijks genoegzaam bezet door de
vereenigde macht van den Luitenant-Admiraal en den vice-Admiraal
λυιττε cornelisz.
de witt,
maar daarbij bleven Nieuwpoort en Oslende onbezet en, schreef tromp, »voor
al de wereld open" Zoo ontevreden waren de Zeeprovinciën wegens de trage levering
van schepen of geld voor de zeezaken, en dat in een tijd dat er sprake was van een
vloot van 100 of 150 zeilen, gereed om uit
Spanje u^lüv Holland, Vlaanderen oïIerland
af te varen, dat zy wederom noodig achtten te verklaren, dat zij voor het zeewezen
alleen wenschten te zorgen, de kosten voor den oorlog te land naar evenredigheid aan
anderen overlatende

Maar in de mqand Juli begonnen er zonderlinge geruchten te loopen omtrent een

Geruciit dat de plan, dat er bij het Parlement van Engeland zou beslaan om schepen lol het ontzet van
vloot van het

Parlement Greve· Grevelingen Ie zenden. — Het - Parlement kon redenen meenen te hebben om met
Ketten. acliterdocht den loekomsligen overgang van
Grevelingen in Fransche handen Ie zien.

« Resol, Stat.-Gen. 29 Maart, 1644. Resol, Holl. 4 Febr. 1644.
a
Resol. Stat.-Gen. 2, 30 April; 12 Mei, 1644.

3 Resol. Holl. 27 , 29 Jan. 1644. Het Colle{i[ie ter Admiraliteit te Rotterdam was 522,356 gulden
ten achter
{Resol Holl. 4 Febr. 1644).

'i Resol. Stat.-Gen. 11 Febr.; 9, 10, 11, 12, 16, 17, 18, 19, 23 Maart, 1644.

5 Resol. Stat.-Gen. 31 Maart, 1644. Resol. Holl. 13 April, 1644. ,

6 Resol. Stat.-Gen. 2 Mei, 1644. Resol. Holl. 2, 3 Mei", 1644.

' Resol. Hall. 11, 12 Mei, J644. Resol. Stat.-Gen. 20 Mei, 1644.

-ocr page 474-

DES VADERLANDS. 4515

Immers mocht van deze Vergadering niet gewacht worden, dat zij de aloude slaalkuade 1644-

1648.

van Engeland zou verzaken en de overmacht der Franschen in Vlaanderen veld zou
laten winnen. En ofschoon
Frankrijk, de staatkunde van den Kardinaal de iviciik-
lieu
trouw blijvende, geenszins voor Koning karel partij trok, wie kon instaan voor
lietgeen den nieuwen Minister, Kardinaal
de mazarin, later voor zou komen met zijn
staatkundig belang overeenkomstig te zijn? Werkte niet de Prins van
oranie met
Frankrijk mede, en was het toch niet klaarblijkelijk, dat deze Vorst, die zijn Huis
door nieuwe banden met dat der Stuarts wilde vereenigen, op de hand des Konings
was? Allhans het vond geloof, dat van de zijde van het Parlement pogingen tol
ontzet van
Grevelingen te wachten waren. Reeds in de maand Mei maakte het een
punt van beraadslaging uit, hoe onze vlootvoogden en zeeoITicieren zich zouden
behooren te gedragen tegenover Engelsche schepen, zoo van den Koning als van het
Parlement, die Spaansche oorlogschepen of koopvaarders geleidden. Men vreesde
namelijk dat
piccolomini, door de Engelsche vlag gedekt, in Vlaanderen binnen
zou kunnen komen i. Maar in Juli verlangde
tromp een voorschrift voor het geval,
dat de vloot van het Parlement eene poging ondernam om
Grevelingen te ontzetten.
Dit verzoek trof samen met een bericht van onze Gezanten in
Engeland, dat wer-
kelijk van het Parlement zulk eene onderneming dreigde. W^eldra onderhield ook de
Hertog van
Orleans ^ bij eene missieve den Juli gedagteekend, den Prins van -

Oranje over dat plan, hetwelk aan het Parlement werd toegeschreven. Aan inbla-
zingen van den Spaanschen Ambassadeur werd het voornemen geweten. Hoe" dit zij,
de Slaten-Generaal aarzelden geen oogenblik, maar schreven
tromp voor, zich met
alle macht tegen al degenen te verzetten, die beproeven zouden
Grevelingen te ont-
zeilen. Ook de Prins schreef aan den Luitenant-Admiraal in denzelfden zin, wes-
halve Zijne Hoogheid »om zijne vaderlijke zorg voor den Slaat" door Hun Hoog
Mögenden bedankt werd. Den Hertog van
Orleans werd in antwoord op zijn schrijven
medegedeeld, welke last aan
trojip was gegeven, en dat Hun Hoog Mögenden order
gesteld hadden, dat het vereischte aantal schepen op de Kust aanwezig zoude zijn.
De-Prins werd verzocht zijne aanmaning aan de Provinciën bij die der Slaten-Generaal
te voegen, dat zij toch niet in gebreke zouden blijven, de boderas op de Kust Ie be-
zorgen, die zij verplicht waren te leveren. — Te dringender was dit noodig, daar,
volgens stellig bericht, door
tromp ontvangen, 24 vijandelijke bodems uit San Sebas-
tian naar Vlaanderen onder zeil waren gegaan — Weldra achlle hel Parlement
noodig, door den Heer
strigklawd eenige opheldering omtrent die geruchten te geven.
Deze )) envoyé" (want met dezen hoedanigheidsnaam bestempelden de Staten hem thans)

' Resol Slat.-Gcn. 7 Mei, 1644. Hesol Holl. 10 Mei, 1C44.

2 ResoL Stat.^Gen. 13, 14, 16, 19, 28 Juli, 1644. Resol, Uoll, 22 Juni; 13, 22 Juli, 1644.

-ocr page 475-

302 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1044— gaf den Juli (1644) bericht, dat het Parlement den persoon in hechtenis had

^^^^ genomen, die een verloog had laten drukken, strekkende * om het Parlement te be-
wegen de stad
Grevelingen te ontzetten. Nooit had die Vergadering aanleiding gegeven
om zulk een voornemen by haar te onderstellen, en zij was doof gebleven voor de
redenen, van den Spaanschen Ambassadeur, die haar werkelijk tot dien stap had willen
overhalen. Eene week later, bij gelegenheid, dat hij voldoening beloofde voor het
beslag op zekere schepen gelegd, waarover de Staten zich beklaagd hadden, her-
haalde STRiCKLAND Schriftelijk de verzekering dat er aan het ontzet van
Grevelingen
niet gedacht was ^

Hoe dit zij, de Franschen moesten erkennen, dat de vloot van tromp een noodwendig
middel was geweest om het ontzet der stad, waartoe zonder haar eene Spaansche scheeps-
macht zou zyn opgedaagd, Ie voorkomen, en den toevoer van levensmiddelen en krygs-
behoeften af te snijden en alzoo den val der vesting binnen een betrekkelijk korten tijd
mogelijk te maken. Toen de Luitenant-Admiraal den Augustus (1644) voor de

Stalen-Generaal verscheen, was hij dan ook voorzien van een brief van den Hertog van
Orleans, gedagteekend van den dier maand, in welk schrijven de Fransche Vorst

zyne tevredenheid over tromps gedragingen gedurende het beleg betuigde

Zoo de Republiek, en met name de Hollandsche en Zeeuwsche handelstand, die steeds
het meeste toebracht om de bezetting der Vlaamsche Kust in gewichtige oogenblikken
krachtdadig te doen zijn, alzoo aan
Frankrijk een grooten dienst had bewezen, het was
niet omdat onze kooplieden zich volstrekt niet over de Franschen meenden te be-
klagen te hebben. Integendeel, reeds bij de onderhandelingen over het laatste traktaat
van subsidie, waarbij Frankryk bedong, dal er door de onzen eene sterke vloot op de
, Kust 20U gehouden worden, hadden de Staten den Franschen Ambassadeur ronduit laten
verklaren, dal zij niet zouden kunnen gedoogen, dat het artikel van Zijner Majesteils
edikt op het stuk van de Admiraliteit, waarbij
Frankrijk zich een recht van // recherche"
ter zee voorbehield, legen de ingezetenen dezer Landen werd ten uitvoer gelegd. Hand-
haafde de Fransche Regeering deze bepaling, dan zouden onze Staat en de belangheb-
bende byzondere personen daartegen alles moeten doen wat in hun vermogen was, en
dit zou moeielijkheden ten gevolge hebben, Aveinig in overeenstemming met de oude
vertrouwde vriendschap tusschen
Frankrijk en dezen Staat, ja wellicht strekkende lot
groote verwydering tusschen beiden

Nadat het traktaat gesloten was, hielden niettemin de klachten aan, en wel van de zijde
der Directeurs van den Levanlschen handel, aangezien de Koning dat
onderzoek bepaal-

Klachten tegen delyk op de schepen, die de Middellandsche zee bevoeren, deed toepassen. De Staten
(Ie Fransche Ad-
miraliteit.

1 Resol. Slat.-Gen, 30 Juli; 8 Aug. 1644. > 2 Resol Slat.-Gen. 20 Aug. 1644,

s-AiTSEMA, U, bl. 882. ResoL Holl, 11 Febr.; 23 April, 1644.

-ocr page 476-

1644—

1048.

DES VADERLANDS. 473

van Holland belasUen eene Commissie met de taak om middelen voor te slaan, waardoor
die schennis van het volkenrecht (want zoo spraken zij) kon gekeerd worden. De uit-
komst van den arbeid dier Commissie werd aan Zijne Hoogheid den Prins van
Oranje
medegedeeld, en deze vereenigde zich met de hoofdbepaling, dat de kooplieden en schip-
pers zouden worden gewaarschuwd geen onderzoek toe te staan, ja, in geval zg instaat
waren om zich met de wapenen te verdedigen, niet voor de Fransche oorlogschepen te
strijken. Zoo werd dan de voorslag, in het rapport der Hollandsche Gecommitteerden
vervat, als een besluit van
Holland ter Generaliteit ingebracht i, en Hun Hoog Mögenden
besloten de zaak mede tot het onderwerp van de beraadslaging eener Commissie uit hun
raidden te maken 2. Deze Commissie vereenigde zich met het gevoelen der Hollanders,
en in April werd ter Generaliteit voorgesteld, onze koopvaarders te machtigen, wanneer
Fransche oorlogschepen zich de gewraakte daad veroorloofden of zich verstoutten te
trachten om, gelijk reeds meermalen geschied was, hen op de brengen en verbeurd te
verklaren, geweld met geweld te keeren In afwachting van het eindbesluit van
Hun Hoog Mögenden, gaven de Staten van
Holland aan de zaak in zooverre gevolg,
dat zij den Nederlandschen Ambassadeur, thans met verlof hier te lande, den terugkeer
naar het Fransche Hof wilden zien bespoedigen, ten einde aldaar het voornemen
der Hollandsche kooplieden kenbaar te maken, te gelijker tijd dat hg op de erkenning
van den rang en den titel aan zou dringen, op welken de Staten-Generaal voor hunne
Ambassadeurs aanspraak maakten Κ De voorname reden, dat de Heer
van oosterwuk
nog altijd niet naar Parijs terugkeerde, was, behalve dat hij in het voorjaar aan eene
lichte ongesteldheid had geleden, hierin gelegen, dat hij geene betaling van zijne
deolaratiën kon bekomen. Die betaling derhalve nam
Holland voor te bevorderen
Hoezeer deze Provincie eindelijk omstreeks het midden van Augustus (1644) op het
»achterwezen" van den Ambassadeur order had gesteld werd zijn vertrek nog een
geruimen tijd vertraagd, — Niettemin was er voor de Fransche Regeering gelegenheid
genoeg geweest om te vernemen, dat de zaak in
Holland 'ernstig werd opgenomen:
althans, tegen den tyd dat de vloot voor
Grevelingen den Franschen een onmisbaren
dienst stond te bewyzen, ontvingen Hun Hoog Mögenden een schrijven van den Kardinaal
mazarin met het bericht dat de Koningin zich bewogen had gevonden om een zestal
schepen, die, op grond dat zij Spaansohe soldaten aan boord hadden, te
Toulon waren
opgebracht, te ontslaan 7. Dit moest goede hoop geven, dat
Frankrijk te bewegen

' Resol Holl. 10, 17, 19 Maart, 1644. 2 j(esol. Stat.-Gen. 22 Maart, 1644.

^ Resnl. Holl 23 Maartj 20 April, 1644. Resol. Stat.-Gen. 21, 23 April, 1644.

^ Resol. Holl. 22 April 1044. δ Resol. Stat.-Gen. 23 Aprilj 3, ,5, 6,7Mei, 1644,

« Resol. Stat.-Gen. 12 Aug. 1644} Resol. Holl. 13 , 21, 23 , 25 JoH 1644.

' nesol. Stat.-Gen. 31 Mei 1644.

ΠΙ Deel. δ Stuk. 60

-ocr page 477-

550 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

ZOU zijn om het artikel der orde op de marine, hetwelk onzen kooplieden zoo zeer
mishaagde, ten minste onuitgevoerd te laten.

Hoe groole inspanning ook noodig was om de Vlaamsche Kust verzekerd te houden
tegen dreigende Spaansche en gevreesde Engelsche overmacht, toch slaagden de Stalen
er in, om in ditzelfde saizoen eene aanzienlijke vloot naar het Noorden bijeen te krijgen.
Deze uitrusting was noodzakelijk geacht wegens den tusschen
Zweden en Denemarken
uilgebroken oorlog.

De Zweden hadden het er op gezet om den Koning van Denemarken ^ die er steeds
op uit was om hen zoo veel mogelijk te benadeelen, op dit tijdstip de middelen daar-
toe te benemen, ja, hem zoo te benauwen, dat hy in plaats van hun kwaad te doen,
zich' gelukkig mocht rekenen zoo hij van het kwaad, dat zij hem deden, verlost werd.
Naijverig op de Zweden, die hij in
Duitschland de rol zag spelen, welke hij zich zeiven
had toegedacht, en die hij voordeden zag behalen, welke hij voor zich had gewenscht,
had GiiRiSTiAAN IV, zonder den Zweden in het openbaar den oorlog te durven aandoen,
echter niet nagelaten hun zoo veel mogelijk moeite te berokkenen, ten einde hen te
nopen, de vaart hunner overwinningen te staken en hunne stelling in
Duitschland op
te geven. Daartoe had hij het Zweedsche krijgsvolk (immers daarvan beschuldigden
hem zijne tegenstanders) tol muiterij trachten te verleiden; Zweedsche schepen in den
Sond aangehouden, gekweld en soms verbeurd verklaard, en door het in de wapenen
brengen van krijgsvolk en het uitrusten van schepen
Zweden in gedurige onrust ge-
houden en belet van al zyne middelen tot het voeren van den oorlog in
Duitschland
gebruik te maken. En nu zou ghristiaan IV, die met Spanje en Moscovië bontge-
nootschappen gesloten had, bij de. vredesonderhandelingen te
Osnabrück Aq m\
bemiddelaar vervullen: nooit, zulks was na te gaan, zou, wanneer Deensche invloed
aldaar moest gelden,
Zweden kunnen hopen, de stad Wismar en het Hertogdom
Pommeren te behouden. Vandaar dat reeds in Juni, 1643, besloten was, dat in het
volgende jaar de Generaal
torstenson in Holstein, en gustaf horn in Schonen, Blek-
king
en Halland (welke landschappen toen nog aan Denemarken behoorden) eenen
inval doen zou. Werkelijk verliet
torstenson tegen het einde van het jaar 1645
Moravië, waar hij zich bevond, en in korten tijd was hij tusschen Lubek en Hamburg
aangekomen. Den December waren vier duizend van zijne ruiters te Oldesloo

aan de Trave gelegerd. Aan de beide genoemde Hansesteden gaf hij de verzekering,
dat hij tegen haar niels kwaads in den zin had. Ook trok hij, nadat zijn voetvolk en
artillerie waren aangekomen,
Holstein hinnen. Dit Hertogdom, verklaarden de Zweden,
was een lid van het Rijk, en daarom konden zij, vermits zij met den Keizer in oorlog
waren, zich aldaar legeren even goed als in andere deelen des Rijks. Maar weldra zou
de bezetting zich niet tot Rijksgrondgebied bepalen. In
Holstein vonden de Zweden
tegenstand, en door het verbeurd verklaren van. Zweedsche koopvaarders poogde dc

Oorlog lus-
schen
Zweden en
Denemarken.

-ocr page 478-

DES VADERLANDS. 475

Koning van Denemarken het geleden ongelijk Ie wreken. Dit gaf de verlangde aan- 1644—
leiding om legen de Denen in
Sleeswijk en Jutland vijandelijk op te treden.

Toen in de eerste dagen van het nieuwe jaar de tijding dezer feiten hier te lande
aankwam, wekte zg alleen bg den Prins en zijnen Hofkring bezorgdheid. Op den
Het oordcel

r» i 11 · 1 1 1. 1 ,r . hier te lande over

KoniDg van Denemarken was nog de hoop gevestigd dergenen, die de zege van Koning dien oorlog,
KAREL den Eersten wenschten. Vermocht de Prins van Oranje de middelen der Repu-
bliek niet in het belang van dien Vorst te gebruiken, de Koning van
Denemarken^
oom van den benarden Koning van Groot-Briianni'é ^ behoefde niemand naar de oogen
Ie zien, en steeg de nood van het Koninklijk gezin in
Engeland nog hooger, dan
voorzeker zou hij met eene vloot en met troepen bijspringen. En nu zag
christiaan
zich in zijn eigen land door wapengeweld aangerand: de troepen , die hij op de bj!en,
de schepen, die hij uitgerust had, moest hij tot zelfverdediging gebruiken, en daartoe
schenen zij niet eenmaal toereikend te zullen wezen. Voor dezen grond van hun mis-
noegen niet kunnende uitkomen, verklaarden de Heeren van 's Prinsen kring het te
bejammeren, dat alsnu. den Keizerschen de handen in
Duilschland ruim gelaten werden.
Deze gedachte was wel geschikt om op de Staten en de Protestanschgezinde gemeente
ook in de Landprovinciën eenigen invloed uit te oefenen; maar de tevredenheid over
de ongelegenheid, waarin een Koning geraakte, wien men niet zonder reden overhelling
lot den erfvijand en minachting voor onzen Slaat en Regeering toeschreef, had de boven-
hand. En de Hollandsche kooplieden, die van het laatste traktaat, met
Denemarken
gesloten, nog weinig vrucht zagen i, moesten zich verheugen in het vooruitzicht dat
men van den toestand, waarin de Koning van dat Rijk zich gebracht zag, partij zou
kunnen trekken om maatregelen in het voordeel van hunnen handel door te drijven
met meer zekerheid, dan ooit, dat zg van de verlangde uitwerking zouden zijn

Deze stemming kon Koning christuaw gemakkelijk bij de Nederlanders vermoeden.
Groot moest derhalve zijne vrees zijn, dat zg den Zweden min of meer bedektelijk hulp
zouden bieden. Van die vrees getuigde zgn schrijven van den Obsten December, in de
eerste dagen van Februari alhier aan de Staten-Generaal medegedeeld Eerder, ver-
klaarde hij, had hij den val van den hemel, als dezen oorlog, vermoed: hij, die zich
zoo zeer beijverd had om den algemeenen vrede te bevorderen, had zulk eene behan-
deling niet verdiend. Doch hoe dit ware, hij verzocht dezen Staat, of hem te helpen,
of zich onzijdig te houden en de Zweden geenszins bij te staan'^. — Reeds vóórdat deze
hrief den Staten van
Holland was medegedeeld, had de Raadpensionaris door den Pre-
sident SPIERING van de zaak vernomen, en was de vraag gesteld, of de conferentie, die
er volgens
spierings zeggen tusschen de Gedeputeerden van de Deensche Stenden en de

' Zie hierboven, bi. 441. 2 aitsema, II, bl. 947.

^ RqsoI Stat.~Gen. 4 Febr. 1644. ausema, bl. 947.

60

-ocr page 479-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1044— Commissarissen van de Kroon van Zweden zou gehouden worden, niet door gewone of
buitengewone Ministers van dezen Staat diende bijgewoond te worden, vermits daar
eenige zaken^ dezen Staat en inzonderheid de ingezetenen van
Holland rakende, be-
handeld zouden worden. Er werden dadelijk Gecommitteerden benoemd, die ook het
advies van Zyne Hoogheid zouden inwinnen. Het rapport dezer Gecommitteerden, met
wier gevoelen de Prins zich zonder voorbehoud eenstemmig had getoond, bracht mede,
dat van wege dezen Staat brieven zouden worden afgevaardigd, zoo aan de Kroon van
Zweden, als aan zijne Majesteit van Denemarken, waarbij te kennen zou worden gege-
ven , dat Hun Hoog Mögenden met groot ongenoegen het misverstand tusschen de beide
Kroonen hadden vernomen, en ten einde het vuur der oneenigheid bp het spoedigst te
blusschen, hunne bemiddeling aanboden. Het rapport hield voorts in, dat tot den last
der eenmaal af te vaardigen bemiddelaars de laak moest behooren om te bewerken,
dat een vaste en goede voet werd gesteld op de tollen van den
Sond, en de onbehoor-
lijkheden, in
Noorwegen gepleegd, mochten worden gestaakt. — De Staten-Generaal
stemden toe in het afzenden van zulke brieven; doch de Provinciën verklaarden daarbij,
dat zij zich hiermede nog niet verbonden achtten om in de zending eener Ambassade
te bewilligen i.

De Zweedsche Resident spiering , van het plan om brieven van dien inhoud te zenden
hoorende, gaf den Raadpensionaris deswegens zyne bevreemding te kennen. Men kon
in
Zweden, zeide hij, van ons geen bemiddeling, maar volgens het traktaat niet anders
dan bgstand verwachten. Tevens berichtte hy, dat de Koning van
Denemarken met
den eersten den handel op
Zweden voor de ingezetenen van dezen Staat zou sluiten,
en hij verlangde te weten wat wg in zulk een geval doen zouden. — In weerwil van
dit vertoog lieten de Staten den brief aan de Kroon Zweden toch afgaan, doch thans
natuurlyk niet door den Resident Spoedig kreeg de Heer
spiering naderen last om
Vertoogen van in dien zin te spreken. Hij had een schrijven mede te deelen van zijne Koningin,
staten. Waarbij zij Hun Hoog Mögenden vermaande om dat te doen, waartoe de pas gesloten

alliantie met hare Kroon hen, naar haar docht, verplichtte. Het was, dus klaagde de
Koningin, de toeleg van den Koning van
Denemarken om alle vryheid van zeevaarten
handel alleen lot eigen voordeel den bodem in te slaan. Het traktaat lusschen
Zweden
en onzen Staat had daarin trachten te voorzien; eenen lijd lang had het gebaat, maar
len slotte den haat tegen
Zweden nog slechts vermeerderd. Zóó ver was het thans
gekomen, dat de Koning, alle banden van vriendschap en bondgenootschap verbrekende,
den geheelen handel lusschen de Zweedsche en de Hollandsche onderdanen nagenoeg
had te gronde gericht. De Resident
spiering zou Hun Hoog Mögenden breeder van

1 Eesol. Holl. 4, 5 Febr. 1644. Resol. Stat.-Gen. 5 Febr. 1644.

2 Besol. Hall. 9 Febr. 1644. Resol. Stat.-aen. 13 Febr. 1644.

-ocr page 480-

DES VADErxLANDS. 490

alles berichten. Inlusschen verzocht Hare Majesteit al dadelijk, dat de Staten haar, in 1044-

16*48

gevolge van het traktaat, niet alleen met raad, maar ook met de daad, tot herstel van
de handelsvrijheid in de Oost- en Noordzee, wilden bijstaan l. Dus op hunne ver-
plichting gewezen, onderzochten de Staten-Generaal het traktaat, waaruil de Zweden
die verplichting afleidden, eenigszins nader en bevonden, dat zij daarin niet zoo
ontwijfelbaar te lezen stond. Het traktaat toch sprak van eene minnelyke schikking,
die eerst beproefd zou moeten worden, en eerst daarna van een gezamenlijk te verklaren
oorlog. — Deze grond van verontschuldiging bleek bij de Zweden niet verwerpelijk geacht
te worden: althans zoo goed als de Koning van
Denemarken^ nam de Zweedsche
Regeering de aangeboden bemiddeling aan

Intusschen was er voor den Heer spiERiiiG thans alle reden om op het subsidie aan te
dringen; maar van onzen kant kon de vraag geopperd worden, in hoever de Zweden
bijstand in geld tot hunnen oorlog in
Duitschland konden vergen, nu zij hunne wa-
penen tegen hunnen Noordschen nabuur keerden. Doch in Holland stuitte de toezegging
van het subsidie ten slotte slechts af op den tegenstand der Steden
Haarlem en Delfl
Maar bovendien verzocht spiering van den aanvang des jaars af, dat de uitvoer van
oorlogsbehoeften ten behoeve van den Koning van
Denemarken mocht verboden worden,
en daar hij zekere hoeveelheid krijgsmaterieel, dat te Amsterdam ten uitvoer gereed
lag, bepaaldelijk aanwees, werd eerst aan het Collegie ter Admiraliteit te dier slede,
later ook aan de andere aangeschreven, den uitvoer legen te gaan ^ Toch bleef de
Zweedsche Resident klagen Hij behoefde dit Ie minder Ie ontzien, naarmate hij te
iTieer verzekerd kon zijn van de welwillendheid der aanzienlijkste kooplieden, die nu
eindelijk met behulp van
Zweden de kwaadwilligheid van den Koning van Denemarken
lol de verlangde inwilligingen hoopten te dwingen. Den Prins van Oranje ontging dit
niel, en hij wierp eene bedenking op, die de strekking had de voorstanders van
Zweden
zich Ie doen afvragen, of het voorzichtig was deze Mogendheid op den weg, dien zy
was ingeslagen, Ie volgen. Was werkelijk het behoud of herstel van den vrijen handel,
door
Denemarken belemmerd, het eenige, of maar voornaamste doel, - dat Zweden be-

' aitsema, bl. 947, 948. Om den last zijner Koningin te volvoeren, had spiering zich naar
de vergaderzaal van Hun ïïoog Mögenden moeten begeven, maar hij klaagde nog niet in staat te
zijn, trappen te klimmen. Das werd er eene plaats van samenkomst gelijkvloers aangewezen
[llcsoL Slat.-Gen. 15 Febr. 1644).

- Resol. Stal.-Gen. 18 Febr. 1644, Resol. Holl. 11 Maart, 1644. Zie den inhoud van het verdrag,
hierboven, bl. 292, 293. »
aitsema, p. 948.

^ Resol Holl. 21, 23 Jan.; 5, 6 Febr.; 11 Maart, 1644. Resol. Stal.-Gen. 2 Febr. 1644.

5 Resol. Stat.-Gen. 14 Jan.; 18, 22 Febr. 1644. Resol. Holl. 23 Jan. 1644.

® Resol. Stat.-Gen. 27 Febr.; 1, 4, 11 Maart 1644.

-ocr page 481-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G44— oogde? Dit mocht men,,docht den Prins, den Resident wel eens ernstig afvragen, vóór
men lot het Joevorderen der Zweedsche zaak overging. Dat
Zweden de alliantie met
RAGOTSKi aanhield, zoo als bleek uit een l)ridf in cgferschrift van den Secretaris cops te
Constantmopel behoefde niet als een bewijs van bedekte of bedenkelijke plannen te
gelden, daar het slechts bewees, hoe
Zweden den Keizer bij voortduring in vreeze van
eenen aanval van die zyde wilde houden, hetwelk te meer noodig was, nu
torstensok
uit Moravië Noordwaarts was getrokken. In allen gevalle, op die vraag antwoordde
de Resident ontkennend, en alsnu begreep zyne Hoogheid te moeten raden, eenen
Ambassadeur^ vergezeld van een goed aantal schepen, naar de oorlogvoerende Noordsche
Mogendheden te zenden, met het doel om ze tot eendracht Ie vermanen. Baatte
zulks niet, dan kon men later zien, wat te doen — Tot zoo ver meende de Prins
het blijkbare opzet der invloedrijkste Hollandsche Heeren te wille Ie moeten zijn. Op
deze wijze hoopte hij wellicht nog het best te kunnen verhoeden, dal er wellicht
door onzen Staal besloten werd aan den oorlog legen
Denemarken deel te nemen.

Tegen het midden van de maand Maart (1644) zond Koning ciiRiSTiAAii zijhen kamer-
Vertoogen van secretaris frederik Gunther met een bepaalden last betrekkelyk den toestand der zaken
ile^teten.'^'^ tot de Staten-Generaal. De Koning, dus verzekerde hy, voor Hun Hoog Mögenden
verschenen, koesterde de beste en oprechtste wenschen voor hunne heilryke regeering:
kon zijne Majesteit iets tot de vervulling dier wenschen toebrengen, zoo bood hij daartoe
als vriend en nabuur zijne diensten aan. De Kroon Zweden, zoo ging de Afgevaardigde
na deze plichtplegingen verder, had haar leger, hetwelk zij onder
torstenson in
Duitschland had, op het onverwachtst zijn land doen aanvallen, en aanzienlyke Provin-
ciën vgandelijk bezet en uitgeplunderd, met welke gewelddadigheid dat leger op een
barbaarsche wyze voort bleef gaan. Dadelyk zou Zyne Majesteit dit door een buiten-
gewoon Gezantschap aan Hun Hoog Mögenden, als zijne naaste naburen op welke hij
een byzonder vertrouwen stelde, hebben medegedeeld, maar te land was de weg door
den vyand, Ie water door het ijs bezet geweest. Thans had zijne Majesteit zijnen per-
soon gezonden om hun te verstaan Ie geven, hoe gansch onverantwoordelijk en tegen
de betamelijke gewoonte van alle volken die aanval zich had toegedragen. Heidenen
zelfs hielden verdragen heilig, en beschouwden hel verbreken eener verbinlenis als een

^ Resol, Stat.~Gen. 12 Maart, 1644. Nog altijd was er geen fonds aangewezen, Avaaruit men
het Gezantschap te
Constantinopel bekostigen zou: dus werd er nog altijd geen Orateur bij de
Porte benoemd. Zelfs werd de Secretaris cops kwalijk betaald [Kesol. Slat.-Gen. 17 Febr.j
21 Maart; 15 April; 7 Mei; 22 Juli; 21 Oct.; 10 Nov., 1642. 26 Maart; 8 Oct., 1643.
17 Blei; 21 Juni; 1 Sept., 1644.
Resol. Holl. 24 Jan.; 12, 13 Maart; 4 April; 8 Mei; 3, 5,
23, 25 Juli, p. 714, 1642. 3 Aug., 1644).

2 Resol. Stat.-'Gen. 5 Maart, 1644. Resol. Holl. 11 Maart, 1644.

-ocr page 482-

DES VADErxLANDS. 490

afschuweliik sluk, door God niet ongestraft gelalen; maar Zweden had de lusschen de 1644—

164iS

beide Landen bestaande verdragen gansch niet geleld. Sinds onheugelijke jaren was er
lusschen de twee Kroonen een voet beraamd, volgens welken de geschillen beslecht
zouden moeien worden Dien voet had
Zweden moeien volgen, alvorens vijandelijk-
heden aan Ie vangen. Maar buitendien het was barbaarsch eenen Koning aan Ie lasten,
met wien men door gelijkheid van godsdienst en taal was verbonden. En die overval
was te hatelijker, omdat hij geschied was juist- op het lijdslip dat de Koning het zoo ver
gebracht had, dat alle partijen in
Europa hem lot bemiddelaar hadden aangenomen.
Dit vredewerk hadden de Zweden nu ten eenen male in duigen geworpen, en de
verzuchtingen van millioenen arme en met de laslen des oorlogs jammerlijk bezwaarde
zielen zouden deswegens wraak over hen roepen. Onder de geloofsgenoolen was een
zeer gevaarlyk vuur ontstoken en de staatkunde van Hun Hoog Mögenden betreffende de
Duilsche zaken geheel uit haar verband gerukt. De Katholieken zagen daardoor de
deur geopend om tot het doel van hun streven te komen, — Op al deze gronden
verlrouwde Zijne Majesteit, dat Hun Hoog Mögenden hem zouden bijslaan legen de
Zweden, als die zulk een goede hoop van vrede en verzekerdheid verijdelden. Hunne
alliantie met
Zweden kon, docht hem, dien bijstand niet beletten: immers kon
geen bondgenootschap iemand nopen tegen een ander bondgenoot te velde te Irekken.
Maar zoo Hun Hoog Mögenden hem al niet bijstonden, dan hoople hij, dat zg ten
niinsle geene parlij tegen hem kiezen, noch aan Zwedens onrechtvaardige en geweld-
dadige handelingen deel nemen, of aan die Mogendheid de middelen om vijandelijkheden
Ie plegen verschaffen zouden. Wat de Zweden hier van de vrijheid van den handel,
als het doel van den oorlog, hadden Ie berde gebracht, het was te verwonderen, dat
zij zulks hier te lande hadden durven doen, waar het bekend genoeg was, dat de
handel op de Oostzee voorlang te gronde had moeten gaan, als de gevaarlijke raadslagen
der Zweden niet door zyne Majesteit waren te keer gegaan. Het was wereldkundig,
welke ondragelijke laslen op den handel in
Pillau gelegd waren, alleen op het aan-
stoken der Zweden, en den Koning van
Polen hadden zij dergelijke raadslagen tot
volslagen ondergang van den handel ingegeven. Ook dit was door den Koning van
Dene-
marken
belet: vandaar hun haat: het voorgeven, dat zg de handelsvrijheid voorstonden,
was niets dan een masker. Maar ook hadden de Zweden het verbond overtreden, dat
zij met Hun Hoog Mögenden gemaakt hadden: daarin was bepaald, dat als aan eene
(Ier partijen ongelijk was aangedaan, beide partijen gezamenlijk op herstel der grieve

' In het oude traktaat tusschen Zweden en Denemarken, door den Gezant bij zijne Propoeilie
overgelegd, was vervat, dat, als een der beide Koningen de gevallen uitspraak niet gehoorzaamde,
Zijne llijksraden en onderdanen van hunnen eed ontslagen zouden zijn en hen niet zouden be-
lioeveu te volgen.

-ocr page 483-

550 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

zouden aandringen, — en in dit geschil had Zweden de Vereenigde Provinciën niet
gekend. Derhalve verzocht zijne Majesteit dat de Staten het subsidie, voor Zweden
tot den oorlog in
Duilschland bestemd, zouden inhouden, en aan particulieren het uit-
rusten van schepen en het toezenden van oorlogsbehoeften voor de Zweden zouden verbieden.
Hy zou zorgen, dat de oorlog onzen handel niet stoorde. Doch werden de Zweden
door ons gestijfd, dan kon niemand hem kwalijk nemen, dat hij hulp zocht, waar hij
die kon bekomen, en voor God en de wereld zou hij onschuldig zijn van al het onheil,
dat er uil den oorlog zou kunnen ontslaan i.

Was deze rede wel geschikt om eenen voor Denemarken gunsligen indruk te maken,
de bedreiging op het einde, welke ongetwijfeld te kennen gaf, dat de Koning bij
Spanje^ bepaaldelijk bg de Duinkerkers en bij den Keizer , hulp zou zoeken, bedierf alles.
Nu toch hadden degenen, die het traktaat, in 1640 met
Zweden gesloten, ten nadeele
van
Denemarken toegepast wilden zien, de gewenschte gelegenheid om Koning giiris-
TiAA.ii halelgk te maken, ja te verklaren, dat het voorzeker zyn doel was zich tegen
ons door Duinkerksche schepen Ie doen versterken en den Keizer tegen ons aan te
hitsen. Vandaar dat de Stalen van
Holland niet geschokt werden in hun voornemen
Besluit tot om een krachtig advies in deze zaak ter Generaliteit in te brengen Dit advies
eene"Ambassadeslrekte tot het zenden van eene dubbele Ambassade naar Zweden en Denemarken, en
Noorden.""" ^ vergezeld van eene vloot van veertig of vijftig oorlogschepen, ten einde naar

bevind van zaken te kunnen dienen, hetzij tot bemiddeling van vrede bf tot bijstand
in den krijg. Den eersten April (1644) bepaalden de Hollandsche Gedeputeerden het
getal der oorlogschepen nader: de vloot zou bestaan uit 46 schepen, te weten, 12 ge-
wone Landsconvooiers, 14 gewone schepen van de Directeurs van het buitengewone
convooi naar
Oosten en Noorwegen en nog zes schepen daarenboven builen kosten
van het Land. Zoo kwam men nog 14 te kort. Deze 14 zou de Staat aan de vloot
toevoegen, hetgeen, zoo de bodems voor drie maanden in dienst werden genomen,
eene som zou Tereischen van 160,000 gulden. Door in te willigen, dat de Raad van
State gemachtigd werd om eene petitie lot dat bedrag tot de Provinciën te richten,
hechtten de Stalen-Generaal hun zegel aan
Hollands denkbeelden en plannen

De vloot zou dus afgaan, maar voor alsnog alleenlyk om aan de taal der bemidde-
laars kracht by te zetten. Dus moest de onzijdigheid in acht genomen worden. Daartoe
strekte het toezicht op het uitzeilen van schepen naar
Oosten en Noorwegen. Tegen
het einde van Maart was bepaald, dat slechts de ossenhaalders mochten uitzeilen; de

' Resol. Slat.-Gen. 15, 16 Maart, 1644. Resol. Holl. 15 Maart, 1644.

2 Resol. StaL-Gen. 23 Maart, 1644. Resol. Hall. 17 Maart, 1644.'

3 Deze Directie was van jaar tot jaar gecontinueerd. * Resol. Slat.-Gen. 1, 4 April, 1644

-ocr page 484-

DES VADERLANDS. 481

andere moesten wachten tot het staatsconvooi gereed zou zgn. Maar nu gaven ver-

scheidene schepen voor, dat zij ossenhaalders waren, zulks blijkbaar niet zijnde: men

vermoedde dus, dat zulke schepen bestemd waren om bij de eene of de andere der

strijd voerende partijen in dienst te gaan Doch weldra had men het gevaar van

belangrijker inbreuk op de onzijdigheid ie keer te gaan. Het was in den bekend

geworden, dat lodewijk de geer een goed aantal schepen voor Zweden uitrustte. Dit lod. dk guke

bezorgt schepea

meenden de Staten-Generaal niet te mogen toelaten, en zij zonden, volgens besluit voor de Zweden,
van den April, de Heeren hogendorp en glant naar Amsterdam^ ten einde te

onderzoeken wat er van die zaak was. Den 14^®» brachten deze Heeren verslag uit.
Dë geer, door hen gehoord, had verklaard te handelen, zoo als hij deed, met kennis
van den Resident
spiering en met medeweten van den Prins van Oranje. Bij de beslaande
alliantie, die onzen Staat lot bijstand verplichtte, had hij het stilzwijgen van Hun Hoog
Mögenden voor toestemming gehouden, en aangenomen aan
Zweden een vijf-en-lwinliglal
schepen voor vief maanden te bezorgen. Thans voorzeker was hij gewaarschuwd. Maar
de Admiraliteit te
Amsterdam beweerde, dat het ophouden van uilheemsche uitrustingen
en wervingen aan de Stedelijke Overheid toekwam. Kwamen echter zulke schepen, voor
eene vreemde Mogendheid bestemd, voor een der zeegaten, dan konden zij op last der
Staten-Generaal worden aangehouden; maar, daar er tegenwoordig weinig landsoorlog-
schepen bij
Texel en het VUe waren, zoo zou het voornamelijk op de goedwilligheid
der scheepsbevelhebbers aankomen, of zg de orders van Hun Hoog Mögenden opvolgden
of niet. — Hun Hoog Mögenden lieten zich dit gezegd zijn. Maar bovendien vervoegden
zich iwee dagen later, nevens de gewone, verscheiden buitengewone Gedepuleerdcn van
Holland Ier vergadering der Staten-Generaal. Hun doel was de uitrusting, door de geer
bezorgd, onbelemmerd te doen blijven. Zij hadden, zeiden zij, het traktaat, in 1640
met
Zweden gemaakt, geraadpleegd, en op grond daarvan zagen zij niet in, hoe men het
uitzeilen verbieden kon. Inlusschen was reeds door het Collegie ter Admiraliteit te
Amsterdam order gegeven om de bedoelde schepen in de zeegaten op te houden. Dit
bevel verlangden zij herroepen en daarbij den Heer
de geer vrijgesteld te zien van de
onlangs uitgevaardigde verordening, volgens welke geen schepen ingehuurd, noch boots-
volk aangenomen mocht worden voordat de Staal daarvan genoegzaam voorzien was. Op
dit verzoek besloten de Staten, den" Heer
de geer toe te slaan de 2K uitgeruste schepen
met bootsvolk en soldaten te laten uitzeilen, en hem aan te zeggen, dat zij ^ alvorens
hem vrijheid Ie geven om nog meer schepen met hunne bemanning te leveren, met den
Resident
spiering in overleg moesten treden, ten einde ongelegenheden te voorkomen

' Resol. Holl 18 Maart, 1644. Resol Stat,-Gen. 2G Maartj 26 April, 16i4.
2
Resol SiaL-Gcn. J4, 16 April, 1644.

πι Deel 5 Stuk. 61

-ocr page 485-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— Intusschen werd aan de uitrusting der τΙοοΙ, die de Ambassade Tergezellen zou, voort-
gang gegeven. Zij zou, dus werd thans goedgevonden, uit 41 schepen bestaan, en
om dit getal te eerder vol te krijgen, zouden de convooiers »om de west", dat is die
welke de koopvaarders naar de Bocht van
Frankrijk en de zouthaalders naar St.-Uhes
geleidden, bestemd worden om lot die vloot te behooren, .mits zij, en wel niet al te
laat, door andere zouden vervangen worden — Ook de Instructie voor de Ambassa-
deurs werd gereed gemaakt, en door
Holland verlangd, dat het Gezantschap zou bestaan
uit zes Heeren en daaronder vier uit deze Provincie, in dier voege dat twee uit
met éénen uit eene der andere Provinciën naar elk der beide Rijken,
Denemarken en
Zweden, gezonden zouden worden. — De Staten-Generaal willigden, op aanraden van den
Prins,
Hollands verlangen in, en zouden aan dat viertal éénen uit Zeeland, en éénen

Gezanten naar uit Friesland toevoegen®. Alsnu benoemde Holland de Heeren gorwelis van beveren,
Zweden en Bene- ,

benoemd, andries bigker, leden van het Collegie der Gecommitteerde Raden, gerard schaap,

Burgemeester van Amsterdam y en albert sonk, lid van den Raad van State. Zeeland

benoemde den Heer gornelis ύαν stavemsse. Raadpensionaris; Friesland^ joaghim

AWDREAE, Raad in het Hof. De eerste twee zouden met den Zeeuwschen Afgevaardigde

naar Zweden^ de andere twee met den Frieschen naar Denemarken gaan. Doch de Heer

van beveren vcrzocht van de zending ontslagen Ie worden, en de Heer jagob de witt,

Oudburgemeester van Dordrecht, werd in zgne plaats benoemd 3.

De benoemde Ambassadeurs werden legen het begin van Juni (1644) met de Heeren
VAN ARNHEM βπ VAN NEDERHORST lot den Prius in het leger gezonden om zyn advies
in deze zaak te vernemen. Dat eene bemiddeling, ondersteund door zulk eene ontzag-
wekkende macht, licht in een geweldig doorzetten van de gevallen uitspraak kon ont-
aarden , lag voor de hand, en
Denemarken achtte zich door die machtsontwikkeling
bedreigd. Inderdaad was het
Hollands toeleg, dat de koopvaarders in den Sond geen
lol aan de Denen zouden betalen, maar men zich tot eene bloote aangifte der ingeladen
waren bepalen zou. Maar zoo nu de Denen dit niet toe wilden laten, zou dan de vloot
zich en den koopvaarders met geweld eenen doortocht banen? Dit was de vraag, en
de Prins beijverde zich, dat aan de zending het karakter eener bemiddelende onpar-
lydige tusschenkomst gelaten zou worden. Zelfs
Holland deinsde terug voor de ge-
duchte gevolgen, die een geweldige handeling hebben kon, zóó zelfs dat het gevoelen
veld won, dat men zich zou laten welgevallen niet alleen aan
Denemarken den lol op
den voet van het jaar 1641 te voldoen, maar ook aan de
Zweden een gelyk bedrag,

ï Resol. Stat.-Gen. 27, 30 April, 1644. liesol. Holl. 30 April, 1644.

2 Resol. Stat.-Gen. 16, 30 April; 7, 11, 12, 13 Mei, 1644. Resol. Holl. 6 Mei, 1644.

3 Resol. Slat.-Gen. 14, 17, 24, 27 Mei, 1644. Resol. Holl. 11, 12 Mei, 1644.

-ocr page 486-

DES VADERLANDS. 483

in geval dezen, dien tol als eene oorlogschatting aan hunnen vijand aanmerkende, eene 'jgt^
even groole contributie voor zich vorderden. Doch nu rees de vraag, of het niet geraden
ware, veanneer men voorhad zich zoo toegefelijk te betoonen, de oorlogsvloot liever
Ie huis te laten, ten einde geene onnoodige kosten en moeiten te doen, noch zich
onwillig tot gevaarlijke botsingen gebracht te zien. Na vernieuwd overleg met den Prins
begreep men toch, dal, na al het voorgevallene, van het uitzenden der vloot af te
zien, een afstand doen zou geweest zgn van allen invloed en een bewijs van zwakheid
waarvoor men zich hoeden moest. Dus zou de oorlogsvloot medegaan, maar by
Toor-
raad bij de Lap blijven liggendoch ingeval de Zweden, wanneer de onzen den Sondlol
belaalden, een gelijk bedrag bleven vorderen en sterk genoeg waren om de be-
taling des noods af te dwingen, zoo zou onze vloot de koopvaarders met geweld zonder
lol te betalen door den
Sond brengen

Toen de tijd van het vertrek der vloot met de Ambassade zeer nabij was, werd het alsmecle bevel-
Gollegie ter Admiraliteit te Amsterdam door Hun Hoog Mögenden geraadpleegd op de αοΓτνΓβΓίβ^^'^'^ΐβ!
vraag, welke personen geschikt zouden zijn om met de hoogste bevelhebberschappen
over de vloot bekleed te worden. De Raden ter Admiraliteit aldaar stelden voor als
admiraal
sybrand barendszoon waterdrikgker , als vice-admiraal ahtonis van zalingen ,
en als schout-bij-nacht ancke balgk. Ook de Burgemeesters van Amsterdam^ sloegen ter
vervulling van die waardigheden personen voor, met name;
karel uartsing, pieter
dirksz.
, jan jansz. van hoorn, jakob saal en Kapitein jan van gaalen. Bij dezc
namen voegden de Slaten-Generaal dien van
jan evertsen, en alsnu zouden zy aan
Zijne Hoogheid opgezonden worden, om daaruit eene keuze te doen Doch later gaven
de Staten van
Holland noch een tweetal vlootvoogden op, om aan den Prins nevens de
anderen aanbevolen te worden, te weten
witte cornelisz. de witt , en den commandeur
KLAAS HAM. Zijne Hoogheid schikte zich naar de verkiezing van
Holland en stelde den
door deze Provincie aanbevolen vice-admiraal tot admiraal,
klaas ham lot vice-admiraal,
en den kapitein
sybrand barendszoon waterdringker tot schout-bij-nacht aan In hel
begin van Juli (1644) was alles tot het vertrek van vloot en Ambassade gereed, en slak
men werkelijk uit het
Vlie in zee.

Zonden de Slalen bemiddelaars naar het Noorden, Frankrijk wenschle mede zijne Ook Frankrijk
bemiddelende tusschenkomst aan te wenden, en voorzeker met onpartijdiger gezindheideeïen ïemfdde'
dan de tegen
Denemarken vooringenomen handelsstaal der Vereenigde Provinciën, Die'®"'
Mogendheid, namelijk, vreesde, dat de Zweden om dien nieuwen oorlog, uit
Duitsch-
land
teruggetrokken, misschien met den Keizer vrede zouden maken, waardoor de
Fransche gevolmachtigden te
Munsler hunne kracht tegenover den Keizer aanmerkelijk

' ^m/. Slat.-Gen. 11 Mei; 5, 15 Juni, 1644. aitsema, II, bl. 949, 950.

' nesol. Slat,-Gen. 9 Juni, 1644. ^ Kesol StaL-Gen. 22, 29, 30 Joni, 1644.

61 +

-ocr page 487-

164é—

1648.

484 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

verzvyakt zouden vinden. Vandaar dat de Fransche gezant in den Haag met eene tyde-
lijke zending ter bemiddeling naar het Noorden werd gezonden i.

Het belang der tegen het Huis van Oostenrijk geallieerden moest het wenschelyk doen
voorkomen, dat de Zweden, naar
Jutland opgetrokken, in den rug gedekt werden.

De Hessen ver-Met dit doel wellicht was het, dat de Hessen onder EBERSTEijf in dezen tgd eene noord-
meerderen hunne 11. . .1 η · Ί

krijgsmacht in waarlsche bewegmg maakten en nieuwe troepen dezer natie de grens van Oost-Friesland

Oosi-Fuesiand. oye^gchreden. Zoo kwam voor Hun Hoog Mögenden de taak om Oost-Friesland zooveel
mogelijk te doen ontzien in strijd met den wensch om de Hessen te handhaven en aan
Frankrijk gehoor te geven, welks Minister er bij voortduring op aandrong, dat de Staten,
volgens hunne belofte, zeide hy, de Landgravin zouden ondersteunen

Na de mededeeling, in de maand December van het jaar 1643 door de buitengewone
Fransche Gezanten aan de Staten gedaan, hoe de Koning de nederlaag, door de troepen
van den voor
Rothweil in Wurtemberg gesneuvelden Graaf de guébriand geleden,
dadelijk had trachten te herstellen, hadden Hun Hoog Mögenden begrepen, door de
begunstiging van de Landgravin van
Hessen ook het hunne te moeten doen om de zaken
van
Frankrijks bondgenooten in Duitschland slaande te houden. De Fransche Gezanten
hadden de Staten willen doen begrijpen, dat zij niet zoo zeer behoefden te ontzien de
onzijdigheid te schenden: injmers, dit bewezen hun die Gezanten, had de Keizer toe-
gelaten, dat zijne Generaals
lamboy en beck met hunne troepen tijdelijk in Spaanschen
dienst 'geweest waren Dus vonden Hun Hoog Mögenden te minder zwarigheid om te
besluiten, de Landgravin aan te moedigen en voor zoo veel onze eigene behoefte zou
toelaten, te ondersteunen, slechts niet door het te leen verstrekken van krggsvolk. Deze
laatste bepaling werd er bijgevoegd, omdat men wel vermoedde, dat er aanvraag om
hulp in troepen zou geschieden. Inderdaad, de Fransche Ambassadeurs verklaarden,
tegen het einde van Januari (1644), dat na
guébriands nederlaag de toestand der Land-
gravin zeer hachlgk was. De Hertog van
Beieren (zeiden zij) ontwikkelde meer kracht
en besteedde meer geld dan ooit te voren: zelfs, scheen het, zou
Kassei, de hoofdstad
der Landgravin, aangetast worden. Dus verzochten zij voor haar van onze zijde onder-
steuning in oorlogsbehoeften of, liever nog in geld, ja, liefst, in krijgvolk

Dat de tocht der Zweedschen naar Holstein gevolgen voor Oost-Friesland hebben zou,
bleek het eerst uit eene mededeeling van den President van Hun Hoog Mögenden, toen-
maals de Heer
vajt ripperda, in de eerste dagen van het jaar 1644. Vermoedelgk,
zeide hij, zouden de Keizerschen de Zweden op den voet volgen, en alzoo
Oost-Friesland

ï Resol. Stat.-Gen. 5 April, 1644. aitsema, bl. 948.

2 Resol. Stal.-Gen. 21 Maart, 1644. ^ aitsema, bl. 960.

4 Resol, Slat.'Gen. l(^, 18 Dec. 1643. 30 Jan. 1644. Resol Holl 3, 4 Febr. 1644.

-ocr page 488-

DES VADErxLANDS. 490

bezeilen. Moeslen daartégen, zoo vraagde hij, geene maatregelen genomen worden? — 1044—
Toen deze vraag in de vergadering der Gecommitteerden tot de zaken van Oost-Friesland
was overwogen, werd alrèede de Heer van gent derwaarts gezonden, om voor hel herstel
der vervallen vestingwerken van
Emhden en Lieroord te zorgen i. — In afwachting
van nog grooler leed hielden de klachten der Oost-Friezen over de afpersing der Hessen
en de pogingen om hun land door hen ontruimd te krygen aan, en te minder waren
de Heeren van
Holland geneigd om voor die klachten de ooren te stoppen, omdat zy
sleeds ontevreden waren over de geweldenarijen door de Hessen aan den Rijn en de Maas
ten nadeele van hunnen handel gepleegd Slechts door de bedenking, dat het vanwege
de staatkundige alliantiën onraadzaam was, streng tegen hen op te treden, lieten de
Slaten zich terughouden van feitelijkheden tegen de bevelhebbers der Landgravin, en
loen er sprake was van den uitvoer van oorlogsbenoodigdheden ten behoeve dezer Vorstin,
werd besloten, dien niet toe te slaan voor en al eer de grieven van onzen handelstand
waren verholpen Kog in het najaar van f644 gaven de Slalen den militairen com-
mandant van
Maastricht bevel, de wegen en slroomen met de slerke hand te zuiveren,
waarbij het op de Hessen gemunt was

Zoo stonden de zaken, loen het bericht kwam, dat de Graaf van eberstein aan het
hoofd van eene afdeeling Hessen in
Oost-Friesland was binnengerukt en in de nabijheid
van
Auric/i, des Graven residentie, was aangekomen. Weldra daarna vernam men, dat
hij Ie
Jemgum, op korten afsland beneden Lieroord^ waar Slaatsche bezetting lag, zgn
hoofdkwartier had gevestigd en zich versterkte. De Kapitein
polman, commandant van
deze laatste plaals, verzocht hem dadelijk die versterking te staken — Doch de komst
van den Hessischen bevelhebber slond met gewichtige staatkundige belangen in verband.
De Graaf had de in Juni (1644) door de Stalenf-Generaal afgedankte elf compagniën
ongerepartieerde troepen, te weten 9 compagniën voel-, en 2 compagniën paardevolk,
in dienst genomen. Nu zou hij derhalve eindelijk in slaat wezen om zelf zyne grenzen
tegen de invallen der Keizerschen te verdedigen en het voorwendsel der bezetting van
het Graafschap door de Hessen verviel. De Graaf
van eberstein beweerde zulks en trad

' nesol. StaL-Gen, 5, 23 Jan. 1644. Resol. Holl. 22 Jan. 1644.

- De Agenten der Landgravin verzochten de Staten, dat zij de gilden der Stad Keulen zouden
overhalen, hare soldaten niet tegen de Hessen te laten gebruiken: op deze voorwaarde zou de
liaudel met
Keulen onbelemmerd kunnen blijven {Resol. Stat.-Gen. 9 April, 1644. aitsema, bi. 971).

® Resol. Stat.-Gen, 8 , 26 , 27 , 30 Jan.j 2, 5, 15, 22, 25, 26, 27 Febr.; 4. 24, 30 Maart;
i. β, 9, 12, 23 April; 12 Mei; 6, 12, 22 Juli, 1644.
Resol. Holl. 25Jan.; 8Febr.; 23Maart;
19, 20 April; 13, 22 Juli, 1644.
aitsema, bl. 970. ^ Resol. Stat.-Gen. 29, 30 Sept. 1644.

® liesol. Stat.-Gen. 25 , 27 Juli, 1644. Resol. Holl. 26 Juli, 1644.

-ocr page 489- -ocr page 490-

1G44—

1G48.

DES VADERLANDS. 487

vond zich toen de Baron de roorté , en deze zeide Zijner Genade aan, dat zgn Koning
hem zgn land zou ontnemen, en het te bezien zou staan of men zijnen zoon, den
jongen Graaf, in zijne waardigheid zou laten opvolgen Zoo stond het geschapen,
(Jat het krijgsvolk van den Graaf met de Hessen handgemeen zou worden. Dit, begreep
men te
^sliage eenstemmig, moest vermeden worden, en alzoo besloten Hun Hoog Gecommittecr-
Mogenden, op advies van Holland, eenige Gecommitteerden ter bemiddeling naar Oo^i-gfzou-
Friesland te zenden een maatregel, die, zooals genoegzaam bleek, aan de l^^ide
partijen aangenaam zou zijn

Tegen dat de Gedeputeerden gekozen en gereed zouden zijn, en later terwyl men
onderhandelde, werd door de Slaten bewerkt, dat de opschorting der vijandelijkheden
tusschen de Hessen en het krijgsvolk van den Graaf van tyd tot lijd verlengd werd.
Niettemin viel er een en andermaal eene botsing tusschen de twee krijgsmachten voor,
de eerste maal op een tijdstip dat men het over de verlenging van den wapenstilstand
nog niet eens was. Daarbij sneuvelden wel dertig man van 's Graven volk en bleven
er wel 100 man van dezelfde zijde gevangen

Bij het ontwerpen van de Instructie der Gedeputeerden verlangde Holland, welke -
Provincie alweder gelden voor de bezending zou voorschieten dat zij vóór alle
dingen den Graaf tot de afdanking van zijn krijgsvolk zouden hebben te bewegen,
waaruit duidelijk genoeg te zien was, dal zij voor
Etnbden en de overige be-
strijders van 's Graven streven lot invoering van een volstrekte macht partg trok.
Den S^len September (1644) werden de Heeren
brokklhorst, mathekesse, roorda en
ALDRiNGA met de zending belast. Zij vertrokken zonder den tijd te hebben, van den
Prins te velde afscheid te nemen, weshalve zij zich bg zyne Hoogheid lieten veront-
schuldigen
6. — Te Emhden aangekomen, begrepen zij den Baron de roorté niet Ie
mogen toelaten zijne laak van bemiddelaar in gemeenschap met hen te vervullen.
Gaarne lieten zij hem zich afzonderlijk daarvan kwijten, maar de aanspraak, welke
onze Staat had op de erkentelijkheid en het onlzag der Oost-Friezen, achtten zij van
dien aard, dat bij den invloed, dien zij wenschten uit te oefenen, geen vreemde op een
voet van gelykheid kon toegelaten worden.
De eisch der Hessen was, dat de Graaf zijn krijgsvolk zou afdanken; die des Graven,

' AiTSEMA, bl, 1002. Later was de Graaf van Oost-Friesland goed genoeg om het gerucht van
de harde bejegening, die hij van den Franschen afgevaardigde had ondergaan, zelf te loocbenen
[Uesol Slat.-Gen. 11 Aug. 1644).

2 ResoL Stat.~Gen. 6 Aug. 1644. Resol Holl. 6, 9, 13 Aug. 1644.

3 Besol. Stat.-Gen. 22 Aug. 1644. Resol. Slat.-Gen. 13, 27iAug.; 9, 10, 12 Sept. 1644.
® Resol. SlaL-Gen. 31 Aug. 1644. ® Rosol Slat.-Gen. 3, 4 Sept. 1644.

-ocr page 491-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644.— dat de Hessen zyn grondgebied zouden ontruimen. Ten einde aan de taal, die zy hare
vertegenwoordigers liet voeren, kracht bij te zetten, zond de Landgravin den generaal-
raajoor
geyse met het meerendeel harer cavallerie op de grenzen met de bedreiging,
dat hij zich voor den winter in het Graafschap zou komen vestigen, in geval de Graaf
zyne troepen niet afdankte, eene bedreiging, die deze beantwoordde met de verklaring,
dat hij de dammen en dijken zou doorsteken, en dat de ingezetenen besloten waren
huis en hof in brand te steken en alles te verlaten, liever dan de sïaverny langer
te dulden. De tusschenkomst der Nederlandsche Gedeputeerden bracht teweeg, dat

α

de Graaf zijn krijgsvolk van 2000 lot op 800 man, en de Hessen, wier nieuw in-
gevoerd volk zou aftrekken, de oorlogschatting lot op 11,000 Rijksdaalders in de maand
verminderden, en dat er tot den laalsten Maart 1645 een stilstand van wapenen bestaa»
zou. Om de zaken geheel af te doen, werden afgevaardigden zoo van den Graaf als
van de Stad
Embden en van de Hessen, tegen den 2December ({^^ίή door onze
Gedeputeerden naar den
Haag genoodigd. Den December deden zy verslag van

hunne zending i.

Het beleg van Inlusschen had de Prins van Oranje het beleg van het Sas van Gend ® voortgezet
voortg^ez'ct. ^^^ gelukkig ten einde gebracht. Den 50®ten Juli vvas het leger der belegeraars volko-
men omsloten door een gracht van twintig voeten. Den begon men de nadering
over het schor of verdronken land. Zijne Hoogheid vorderde in drie dagen tot op een
musketschot afstands van den wal. Aan het uiteinde der loopgraven liet hij een batterij
van acht halve kartouwen opwerpen, hetgeen het schieten der belegerden niet vermocht
te beletten. De batterg was den Augustus gereed. Het ontbrak niet aan pogingen
om de vesting te ontzetten door eenen aanval tegen de werken van den belegeraar.
Don FRANCISCO DE MELo kwam in persoon en vestigde zijn hoofdkwartier te
Saffelare,
op omtrent eene mijl afstands van het Slaatsche leger. Den Augustus vertoonden
zich de Graaf van
isemburg en de Hertog van Lorraine, aan het hoofd van 8000 man,
aan de overzijde van de vaart, door welke de
Leije beneden het Sas naar de Schelde
stroomt; iloch zij deinsden af, toen de Heer van brederode zich tegen hen te weer
stelde. Denzelfden dag kwamen de troepen in ons leger, die aan den
Rijn gecanlon-
neerd waren geweest, en weldra verschenen ook sloepen, die voor
Grevelingen gediend
- hadden, in de vaart: zij waren van te grooter nut, omdat ook de vijand een 40lal
sloepen ter zijner beschikking had. — Dat, bijaldien geen hulp van builen slaagde, Je
vesting niet lang wederstand zou kunnen bieden, bleek spoedig. Den werden de
eerste kanonschoten uit het kwartier van den Prins gelost, en een uitval u;it de
stad

1 aitsema, bl. 1003, 1004. De Heer aldrikga stierf vóór zijne terugkomst; ook de Graaf vas
eberstbin
en de Heer cROsicii stierven te Embden, hetgeen aitsema (t. a. pl.) aan de periodiek te
Pmbden heersclicnde pest toeschreef. ^ Zie hierboven, bl. 469.

-ocr page 492-

DES VADErxLANDS. 490

gedaan. Twee dagen laler viel de bezetting nogmaals uit en liet zij zich niet dan na 1044—

een scherp gevecht binnen de palissaden terugdrijven. MeeFmalen moest ons leger zich

in slagorde scharen legen een verwachten aanval der Spanjaarden yan builen, totdat

(lezen besloten, met achterlating van vier regimenten, te vertrekken, hetgeen den 1

plaats greep. Van den aan brachten de onzen de.rolbruggen in gereedheid,

bestemd om onder het geschut der batterijen, van onze zijde opgeworpen, over de gracht

gebracht te worden. Dit geschiedde den twee zulke bruggen, 70 voet lang en 6

voet breed, werden toen met gering verlies over de gracht van het contrescarp gebracht.

Den volgenden dag versterkte men zich op het contrescarp genoegzaam om den vijand

(Ie hoop te benemen van dit punt te herwinnen. De vereischte werken, met name

(Ie batterijen en een dijk, die dienen moest om den vijand te Gent te beletten, om,

zooals zijn voornemen was, de vaart plotseling vol te doen loopen, vorderden groote

uil gaven; zij werden aanbesteed en moesten zonder lang dralen betaald worden. Vandaar

herhaalde aanvragen om geld lot de Slaten-Generaal gericht l, die nu moesten toonen,

(lal het hun met de plechtige belofte, aan den Prins gedaan ernst was geweest. Maar Nieuwe pogin-
gen om de Zuide-

do Gedepüleerden Ie velde bepaalden zich in hunne missieven niel lot het vragen om lijkeNederlandea
geld. Zij schenen de gelegenheid op nieuw gunstig Ie achten om van eene herhaling der Spnanw^^
uilvaardiging van de manifesten van 1652 en 1655 cenige
uitwerking op de Zuid-
Nederlanders Ie verwachten. Den SO^te" Augustus werd in de vergadering van Hun
Hoog Mögenden een boekske ter tafel gebracht, in het Fransch geschreven met dezen
tilel:
Delangelooze raad van eenen onzijdige aan de ingezetenen der Nederlanden onder
hel gebied van den Koning van Spanje
Dit kwam Hun Hoog Mögenden geschikt
voor, om op hun bestel in een goed aantal exemplaren afgedrukt in de Spaansche Ne-
derlanden verspreid Ie worden VS^eldra volgde van de Gedeputeerden te velde de
vraag, of het niet gepast zou zijn, een manifest in den zin van die vroegere in de
Vlaamsche sleden Ie verspreiden, met het doel om ze Ie bewegen zich Ie onttrekken
aan de tirannie van den Koning van
Spanje. Hun Hoog Mögenden besloten daarop,
die manifesten zeiven eens na te zien en de vraag aan het oordeel der Provinciën Ie
onderwerpen Het advies van de Slaten van
Holland kwam hierop neder, dat de in-
houd der vroegere manifesten op het tegenwoordig tijdstip niet pasle; dat men derhalve
ccn nieuw stuk zou dienen te stellen, maar dat dit uitstel kon lijden lot nadere gele-

' Rcsol Slat.~Gcn. 11, ]5, 18, 25, 28 Aujj.j 3, 7, lÖ, 19 Sept. 1644.
- Zie hierboven, bl. 4G9.

^ Advis dé sinter esse aux hahitans des Pays-Bas qui sont soubs la dominaliondu Roid'Espagne,
par unc personne nculre. Tie Biblioth. v. Pamfletten
enz. door P. A. Tide, No. 2945.

^ liesol. Stat.-Gen. 20 Aug„ 1044. ^ llcsol Stat.-Gen. 25 Aug.; 21 Sept. 1644.

HI Deel, ö Stuk. 62

-ocr page 493-

550 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

genheid i. Inderdaad, de tegenwoordige gelegenheid was niet gunstig: de gemoederen
bleven in de Zuidelijke Nederlanden, ten minste naar het uiterlijk te oordeelen, onge-
schokt; het volk hield zich rustig, en niemand roerde zich om de Noord-Nederlandsche
troepen en den Prins van Omii/e in te halen, en op hen steunende, het Spaansche Bewind
de wet te stellen Mocht er in de groote Vlaamsche steden eenige grond aanwezig zijn
geweest om omwentelingszuchtige bewegingen te vreezen, de Landvoogd was bij de
hand: want na eenig vertoon tegen het leger van den Prins van
Oranje rondom het
Sas
gemaakt te hebben, had hij zijne krijgsmacht, gereed om elke beweging te onder-
drukken, binnen
Gent gebracht, terwijl hij den Prins zijnen lijd besteden en zijne macht
gebruiken liet om die geringe vesting in te nemen.

Werkelijk slaagde Zijne Hoogheid daarin, zonder dat het hem verder veel moeite
Sas van Gent kostte. Den Augustus werd een aanvang gemaakt met alles wat noodig was om

over de groote en diepe tweede gracht te komen. Den laatsten der maand was de Heer
ΎΑΝ BUEDERODE langs den zeedijk zoo zeer genaderd, dat hij lot aan de laatste door-
snijding kwam, waar hij een batterij opwierp om de belegerden in het hart te treiFen.
Nadat den vierden September twee redoeten waren genomen, en hierdoor de vesting
afgesneden was geworden van de schans
St. Antonie, verloonde zich in den voormiddag
van den vijfden eene groote menigte menschen op de wallen, wuivende met de hoeden
en roepende om Ie onderhandelen over de overgave. Denzelfden dag werd de overeenkomst
getroffen. De bezetting trok met wapenen en bagaadje af naar
Gent^\ aan de burgers,
die in de vesting wilden blyven wonen, werd vryheid van geweten vergund. De over-
gave der vesting, waar het nog aan geen krijgs- of mondbehoeften ontbrak, was, heette
het, bevorderd door gemis aan overeenstemming tusschen de verschillende bestanddeelen
der bezetting, daar, zoo men zeide, de Spanjaarden, in het eigenlijke
Sas gevestigd,
de Walen en Boergondiërs, in het
Rapenburg of buitenwerk gelegerd j niet ondersteund
hadden. Hoe dit zij, de gewezen Goeverneur
don andreas de prado υ mujiga en de
Graaf
vaw megen , die onder hem den hoogsten rang in het krijgswezen bekleedde, zagen
zich wegens het door hen gehouden gedrag niet ernstig bemoeilijkt

Hier te lande en bij onze Ambassadeurs in het buitenland werd de verovering der
vesting als eene aanmerkelijke overwinning op de gebruikelijke"^wijze gevierd; zij werd

, 1 liesol. Holl 23 Sept. 1644. Resol. Stat.-Gen, 28 Sept. 1644.

2 Zie den brief van de wiliiem in de Archiv, de la 3Iais. d'Or. t. a. pl. p. 112, 113.

3 Volgens 's Prinsen bericht trokken uit het Sas 1000 gezonde soldaten, en op wagens omtrent
650 gekwetsten, behalve degenen, die te scheep vervoerd werden (iieso/. 5/ai.-Gen. 10 Sept. 1044).

ingenomen

^ AiTSEMA, 1006—1008. Mém. de Fred. Henri, ρ. 334—344. Resol. Slat.-Gen. 7 Sept. 1644.
Archiv, de la Mais. d'Or. ρ. 114, 115, 116, 117.

iJ

-ocr page 494-

1644—

1648.

DES VADERLANDS. 499

mede als naar gewoonte aan de Terlegenwoordigers van vreemde Mogendheden aangezegd,
en den Prins geluk gewensclit cn dank betuigd i. De Staten zullen hem te meer voldoe-
ning gegund hebben, naarmate zij zekerder konden zijn, dat Zijne Hoogheid in zijne
verwachtingen was teleurgesteld, eene teleurstelling, die hem te grievender moést vallen
omdat zijn leven verliep en zijne krachten afnamen, cn
de hoop op eene tweede ver-
maagschapping met
het Koninklijke Huis van Groot-Britannië verflauwen moest, zoo
zijn fortuin niet het hoogste toppunt bereikte. Ware een deel der Zuidelijke Neder-
landen
hem toegevallen; had hij zich en zijn bewind Spanje aannemelijk kunnen
maken in
die mate, dal deze Mogendheid hem een soevereinen titel en tevens aan de
Vereenigde Provinciën en aan
Frankrijk op gcwensch'te voorwaarden den vrede gunde;
had hij dezen vrede dus kunnen gebruiken, dat hij, in vereeniging met
Spanje en
Denemarken, ja met Frankrijk, Koning kabel legen het Parlement was te hulp ge-
komen, — de Prins van
Wales zou de echtgenoot zyner dochter geworden^, aan zijn
Huis eene verzekerde stelling in de Nederlanden en onder de Mogendheden Ie beurt
gevallen,' en het hoogste doel van zijn streven bereikt zijn. Voorzeker zou daarbij de
zelfstandigheid van der Stalen Regeering niet hebben kunnen bestaan; de Heeren van
Jlolland zouden wellicht met eenig geweld gedwongen hebben moeten Avorden om de
hooge fortuin van het Huis van
Oranje niet Ie belemmeren. Dit kon aan hun door-
zicht niel ontgaan; maar beter, ,dan de Prins zelf, zagen zij in,
hoe weinig diergelijke
berekeningen kans van slagen hadden.

De Ambassade naar Engeland reeds gaf den Prins in het belang van zijn eigen eer-
zucht >Ycinig slof tot voldoening. Hij vleide zich, dat zij lot eene alliantie van de
Ouderhandc-
Republiek met den Koning zou leiden, waartoe de verloving van den Prins van ['J®elijkvan

met zijne dochter, zoo hoopte hij, een hulpmiddel te meer zou aanbieden. Bij
vertrek uit
Holland had de Koningin van Groot-Britannië beloofd, deze familiezaak te van Wales,
zullen behartigen; zij had er den Koning over gesproken, cn deze maakte van zijn herstel
in het gezag over zijne wederspannige onderdanen de uitsluitende voorwaarde zyner toe-
stemming lol de nieuwe verzwagering met het Huis van
Oranje Tot den lijd toe der-
halve dat Koning
karel eenige vervulling van zijne hoop op bijstand van de zijde der
Republiek zou bespeuren, kon de zaak als afgebroken beschouwd worden. Werkelijk
liet zich de Prinses van
Oranje in dien zin uit. Niet dat zij en de Prins alle hoop op-
gaven: integendeel er kwam in het voorjaar van 1644 een persoon uit
Engeland over.

' Resol. Slat,-Gen. Q, 11 Sept. 1G44.

- Zie tic rcdenccriiig van Koning karel in dc Instructie, gegeven aan een afgevaardigde lot den
Prins in het voorjaar van 1644.
Archiv, de la Mais, d'Or. p. 102—104.

' Zie de brieven van jehmy-v aan ιιπενvliet, in Archiv, de la Mais. d^Or. Scr. ÏI. Tom. IV,
P· 92, 9.3, 08.

62*

-ocr page 495-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— om de voorwaarden van het huwelijk met den Prins en zijne gemalin te bespreken, en
de Heer
van renswoude zou nevens de verplichtte bemoeiingen van zijn Gezantschap
het huwelijksplan in het oog houden maar het Vorstelyk echtpaar achtte het raad-
zaam zulks te ontveinzen, ten einde den tegenstand tegen het vertrek van het Gezant-
schap te ontwapenen. De meening, in
Holland gevoed, dat de zaak werkelijk was afge-
sprongen, en de herhaalde verklaring van den Prins, dat de beste partij, die de Koning
kiezen kon, daarin bestond, dat hij, op welke voorwaarden dan ook, met zijne onder-
danen eene minnelijke schikking trof, brachten te weeg, dat de Ambassadeurs langer
geen beletsel tegen hun vertrek in den weg gesteld zagen '

Instructie vau De Instructie, welke zg medekregen, was van den 15 October, 1643, gedagtee-
J^yZ/rtHi^.^" ^ß^''· ^^ ^^^ Parlement bericht van hunne aankomst gedaan en van die Verga-
dering paspoorten bekomen te hebben, moesten zij zich tot den Koning begeven.
Hun eerste voordracht bij Zijne Majesteit zou in plichtplegingen beslaan en in de
betuiging van der Staten erkentelijkheid voor het pand, »uit 'sKonings hart getrok-
ken," waarmede de jonge Prinses, gemalin van Prins
willem, bedoeld werd. Bij'de
volgende audientie zouden de Ambassadeurs van het belang gewagen, hetwelk de Staat
der Vereenigde Provinciën steeds bij de rust en voorspoed van
Engeland gehad had.
De beide Staten hadden eene gemeenschappelijke zaak, de bevordering van het Evan-
_ gelische wezen, hetwelk nog in
Duitschland en elders^ onderdrukt werd. Geen wonder,
dat de gemeene vijanden oneenigheid in
Groot-Britannië zaaiden, ten einde den Koning
buiten staat te stellen om die zaak naar wensch te dienen. — Zoo sprekende, waren Hun
Hoog Mögenden niet zeker, dat de Koning werkelijk ééne zaak met hen bedoelde:
althans zij waren bedacht op dé vraag, wie men met die benaming »gemeene vijanden"
op het oog had. Op die vraag moesten de Gezanten zeggen, dat zij de Spanjaarden
en de Jezuiten en hunne adherenten bedoelden, en op het voorbeeld van
Ierland
moesten zij wijzen om te toonen, hoe die vganden streefden het eene van Zijner Majesteits
Ryken tegen het andere op te zetten en in opstand te brengen. — In dezen slaat van
zaken, zoo ging de Instructie voort, hadden Hun Hoog Mögenden niet kunnen nalaten
hunnen dienst aan Ie bieden lot het treffen eener bemiddeling lusschen Zijne
Majesteit
en zijn Parlement: niet dat zij zich mengen wilden in de zaken van zoo groot een
Koning en zijne machtige Rijken, maar eeniglijk om zich van den plicht eens goeden

1 Archiv, de la Mais, d' Or. t. a. pl. p. 97.

2 ZIc hierboven, bl. 413. Resol. Stat.-Gen. 6, 9, 15 Jan. 1644. De bijzonderheden aangaande
deze Ambassade^ ontleenen wij aan Verbad van de Heeren Boreel, van Rheede van Rhenswoude,
haere H. M. extraordin. Ambassadeurs, ende -de Heer Joachimi, derzelver ordin. Ambassadeur tn
Engelant, aengaende het gepasseerde ende
verhandelde geduyrende derzelver ambassade a.".

ende 1645. Op het Rijks-archief.

-ocr page 496-

1644-

10)48.

DES VADERLANDS. 493

vriends en bondgenoots Ie kwijten en de schuld af Ie docïi, die de Koning door zijn
trouwen raad, bij eene dergelijke gelegenheid äan onzen Slaat gegeven, op hen geladen
had. Geene Mogendheid ter wereld was zoo geschikt, als zij, om zonder cenige achter-
docht te verwekken, dezen dienst te bewijzen. — En om den Vorst te doen gevoelen
dat zij niet geneigd waren om 's Konings tegenpartij billijke voldoening te onthouden,
moesten zij verklaren, geenen vrede in schijn te bedoelen, maar eene verzoening,
gebouwd op eene inwendige toestemming der zielen. Eerst zóó zou
Engeland weder
200 onvergelijkelyk groot in de wereld worden, als het steeds geweest was, wan-
neer er eendracht had geheerscht in Kerk en Staat met goede verstandhouding
tusschen Koning en Parlement, »gekenmerkt door christelijke liefdeen meedoogend-
heid onder de gemeente, en eerbied voor de Justitie, met rust onder de militie, ten
teeken van den overgrooien zegen van God Almachtig." — In geval de aangeboden
bemiddeling niet aangenaam mocht zijn, zouden zij beleefdelijk en erkentelijk af-
scheid nemen en dadelijk herwaarts wederkeeren. In het andere geval zouden zij,
eenen voet beramend om zich tot het Parlement te richtijn, den Koning verzoeken
de zaken intusschen in den gegeven toestand te laten en hun een memorie van
zijne grieven ter hand te stellen. Stond het Parlement hunne tusschenkomst niet toe,
ook dan zou men van Zijne Majesteit afscheid nemen en
Engeland verlaten. Maar
was hun tusschentreden ook aan het Parlement niet onaangenaam, dan zouden zij, na
ook aan die zijde verzocht te hebben den bestaanden staat van zaken te bewaren, met
Gecommitteerden in overleg treden over de grieven, die men tegen den Koning deed
gelden. — Op een paar punten werd de vrijheid, die de Stalen hunnen Gezanten, bij
hel ontwerpen eener schikking, gelalen wilden hebben, beperkt. De hand zouden zij
er niet toe leenen, dat de Koning, anders dan uit eigen beweging, naar
Londen kwAm
en zich onder de macht van het Parlement stelde. Maar ook zouden zij alle voorslagen
schuwen, die de strekking hadden om de veiligheid van het Parlement in de waagschaal
te stellen, of scheuring in die Vergadering te veroorzaken. En wat onzen Slaat meer
in het bijzonder betrof, noch rechtstreeks noch middellijk zouden zij ons land tot iets
verbinden, en buiten het hoofddoel hunner zending zouden zij geene zaken mogen be-
handelen, met name niet de zoodanige die met de betrekkingen in de Oost-Indië in
verband stonden. ■— Dit was eene heilzame bepaling; immers was de Koning er steeds
op uit, de Staten tot inwilligingen in zijn bijzonder belang te bewegen door hun vol-
doening op de zaak van
Amhoina te gunnen — Ten slotte, ook eiken voorslag tol
alliantie tusschen
Groot-Briiannië en onze Republiek zouden zij afslaan: vóór alle dingen
dienden de binnenlandsche oneenigheden bijgelegd Ie zijn. Was die verzoening getroflen,
en opperde men dan het denkbeeld eener alliantie, zoo zouden zg verklaren, eerstrap-

' Zie Archiv, de la Mais. d'Or, t.a, pl. p. J04.

-ocr page 497-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— port bij hunne lastgevers te, moeten brengen. — Hoe noodig eene dergelijke voorzich-
tigheid was bij hetgeen er in den geest des Konings en almede in dien des Prinsen
van
Oranje omging, zulks is licht te bevroeden.

In hoeverre onze Gezanten zich aan deze Instructie konden houden, leerde de voort-
gang der zending.

Den 20sien Januari (1644) kwamen zij voor Gravesand aan. Daar kwam Sir oliver

Hunne aan-flemming, meester van de ceremoniën, hen van wege het Parlement verwelkomen. De
Icoiïisi ftldsäi* *

Heeren van het Parlement, betuigde hij, met onzen Slaat door den sterksten band der

religie verbonden, schatteden dezen onzen Slaat boven alle Koningen en Republieken. ■—
Den met
harges afgehaald, werden zij op nieuw door edele Heeren van wege de

beide Huizen begroet: zy Terwachtten, zoo verklaarden dezen, niets dan goeds Tan de
komst onzer Gezanlen. Aan hunne toegenegenheid en oprechtheid, antwoordden de
onzen, zou het niet haperen, waarop de anderen hervatteden: dat zij slechts de eere
Gods, in het voorstaan der Christelijke religie, de waardigheid des Konings, en hel
behoud der privilegiën beoogden. Dit doel echter kon niet bereikt worden, of de Koning
moest zich van zijne kwade raadslieden ontdoen, die hem in deze droevige oneenigheden
gewikkeld hadden: die raadslieden hadden meer ooren naar
Spanje en Jezuitische grond-
beginselen, dan naar de, wetten en hét gemeene beste van het Vaderland. Zelfs van
hunne personen, goederen en leven waren zij en alle eerlijke lieden, zeiden zij, niet
zeker wegens de looze aanslagen van zulke raadslieden. — Nog denzelfden avond wer-
den zg door den Graaf van
warwick begroet, volgens wien er weinig kans op schik-
king was, zoolang de Koning het Parlement niet als wettig erkende, maar zich te
Oxford van een tegen-parlement omgaf. In denzelfden zin spraken de Graven van
tiorthumberland en manchester, en Lord say, die hun den 30®'®" Januari, door het
Parlement daartoe afgevaardigd, bezochten. — Hoe zeer de hoofden der beweging legen
alles wat van het Hof des Konings kwam, op hunne hoede waren, bleek juist in die
dagen, daar een brief, behelzende een voorslag tot onderhandeling, verzeld van het aan-
bod eener algemeene amnestie, onder voorwaarde van onderwerping aan'sKoning gezag,
door den Graaf
van essex , bevelhebber der legers van het Parlement, aan wien hij ge-
schreven was, niet in het volle Parlement gebracht, maar na ruggespraak met eenigen
weinigen beantwoord werd. — Intusschen hadden onze Gezanten er hun werk
van ge-
maakt om een paspoort van den Koning te bekomen. Hiervan weldra voorzien, aan-
vaardden zg de reis naar
Oxford^ waar zij den Februari aankwamen. Na eene
plechtige ontvangst ten hove, richtten zij, eerst den volgenden dag (den 19'^®" Februari),
op eene tweede audientie, de woorden, in hunne Instructie voorgeschreven, lot den
Hunne ont-Koning. Daarop trad zijne Majesteit naar een venster, wenkte hen bij hem Ie komen,
Koning, ^^^ en zeide: de geheele wereld kent de rechtmatigheid mijner wapenen, en weet dat ik
tot de bestaande beroerten geene oorzaak gegeven, en hoeveel ik reeds van mijne pre*

-ocr page 498-

DES VADErxLANDS. 490

rogatieven afgeslaan heb. Voorls dankte hij voor de goede genegenheid der Gezanten, 164.4—

1648.

en nam hunne bemiddeling aan, als zij met zijne eer bestaanbaar was. De Koning
van
Frankrijk had, door zyiien Gezant, den Graaf de hargourt, hetzelfde aanbod
gedaan; doch hij was niet geslaagd, omdat men te
Londen vooraf eene verklaring ver-
langde van dien aard, dat zij niet kon worden gegeven. Dus vreesde Zijne Majesteit,
dat onze poging een gelijk lot zou ondervinden. Piiettemin, herhaalde hij, was het
aanbod van der Staten Gezanten, hem aangenaam, en hij zou hun zijne twee secre-
tarissen vant Slaat zenden om met hen over de zaak te spreken. — Toen de beide Staats-
lieden zich bij hen aanmeldden, onderhielden de onzen hen dadelijk over de mislukte
bemoeiing van den Franschen Ambassadeur: verlangde men van hen, dat zij zich in
alles zoo gedroegen, als die diplomaat gedaan had, dan stond zulks met eene weigering
van hun aanbod gelijk en stelde men hen aan een vergeefsche poging bloot, die hunnen
Staat slechts lot oneer kon verstrekken, zonder eenig voordeel voor den Koning.

Den Februari gewerd onzen Gezanten een schriftelijk verloog van 'sKonings Do voorstelling

^, ,1,1 1 1 1 , · , ΤΓ · van den staat vaa

Secrelarissen. Dit vertoog behelsde een verhaal van de onlusten uit 's Konmgs gezichls- zaken in Bige-

punt, en bewees, dat van hem geen stap, die werkelijk lot verzoening leiden kon, te
wachten was. De poging tot invoering der Anglikaansché liturgie in
Schotland (dus
stelden 'sKonings Secrelarissen de zaak voor), hoezeer gewettigd door het belang, aan
eenheid in het godsdienstige verbonden, had de Schollen in opstand gebracht. Nauwelijks
was eene schikking getroffen en 'sKonings leger ontbonden, of nieuwe bewegingen
waren ontslaan, uit
Engeland gevoed: een nieuwe gewapende opstand was het gevolg,
waar de Koning geen vertrouwde macht tegenover had kunnen zeilen. Dus was een
wapenstilstand getroffen en tot de bijeenroeping van een Parlement besloten. Met de
hoofden van den Scholschen opstand zou te
Londen over de middelen tot afdanking
van de legers der beide partijen beraadslaagd worden. Maar op deze wijze was er ecu
Gezag opgeworpen, waarmede inderdaad de samenzwering zegepraalde, en hetwelk
zich handhaafde door zich als de toevlucht aan Ie stellen van den waren godsdienst
cn de nationale privilegiën legen de plannen van verandering der religie en van in-
voering eener willekeurige regeering, die men, den Koning zeiven listig ontziende,
aan 'sKonings raadslieden toedichtte. Die raadslieden had Zijne Majesteit prijs moeten
geven, en andere aannemen; maar de eerzucht van allen had niet bevredigd kunnen
worden, en zoo had het niet onlbroken aan dezulken, die het ongenoegen gaande
gehouden en een nieuwen opstand hadden doen uitbreken. Om 'sKonings aanhang
10 het Hoogerhuis te verzwakken, wraakte men de leden van den Raad van State,
de Bisschoppen en de Roomschgezinden, welke in die Kamer zitting hadden; ook de
andere Kamer werd gezuiverd en de uitgevallenen vervangen door menschen van lage
afkomst en met haat tegen de Regeering en de Kerk bezield. Het Parlement bleef
^"een, in weerwil van 'sKonings voorrecht om hel desverkiezende te ontbinden, onder

-ocr page 499-

1644—

1048.

algeMeene geschiedenis

voorwendsel dat anders de gelden niet te vinden zouden zijn om de legers af Ie dan-
ken : de leden, zoo redeneerde men, hadden zicli persoonlijk voor de opbrengst dier
gelden aansprakelijk gesteld: werd nu het Parlement ontbonden, zoo had de Koning
het in zijne macht, de leden geldelijk te gronde te richten. Hoe het zij, machteloos
in den zetel van zijn bewind, had de Koning besloten zich naar
Schotland lebegeven,
waar hij zyne komst door eene amnestie voorbereid had. Doch nu waren de aantygingen
legen de Koningin, de Katholieken en 's Konings raadgevers slechts te feller geworden.
Zijne Majesteit was Ie
Londen teruggekomen; toen echter was de opstand in Ierland
uitgebarsten, en deze, grootendeels door de vinnigheid van het Parlement tegen de Ieren
veroorzaakt, was de grond geworden van gruwelijke verwijlen legen den Koning en de
Koningin. Nu had de Koning, wetende dat alles door eenige weinigen gedreven werd,
aan de geheele zaak in eens een einde willen maken: zes personen had Hy van Majesteit-
schennis bij het Hoogerhuis aan laten klagen; doch dit was hel sein van den laatsten
opstand geworden, voor welken de Koning uit
Londen geweken was. Het Parlement
was meester en had het leger en de vloot ter zijner beschikking. Thans bracht Zyne
Majesteit lol zelfverdediging op zyne beurt een leger bijeen, terwyl voorslag op voorslag
lot schikking met alle soort van denkbaren smaad werd verworpen: vreesde men, dat
zulk een voorslag eene gunstige uilwerking zou doen, dan wist men het gemeene volk
op de been te brengen om verzoeningsgezinde besluiten te keeren. Zoo stonden de
zaken: de Koningin had men naar het leven gestaan; agenten bij vreemde Mogend-
heden aangesteld; het grootzegel van
Engeland nagemaakt; heulende met de Presby-
terianen, wilde men een verfoeilijke ,en ergerlijke leer vestigen op de puinen der Kerk.
Hoe kon dan de Koning zulk een Parlement langer erkennen? Het was slechts eene
vergadering van zamenzweerders en verraders, ondersteund door die trouwelooze slad
van
Londen, en niets anders beoogende dan de vernietiging der Monarchie. Zijne Blajes-
teit vertrouwde derhalve van de rechtvaardigheid, van de waardigheid en van de groot-
moedigheid der Vorsten, zijne bondgenooten, dat zij aan dat zoogenaamde Parlement
nimmer een eervoller titel zouden toekennen, dan aan hetzelve van rechtswege toekwam.

Hoe weinig onze Gezanten zich ook, waar zulke gevoelens by .den Koning en zijne
vertrouwden bestonden, van eiken stap lot verzoening konden beloven, hielden zij
Zijne Müjesteht, die hunne bemiddeling had aangenomen, toch bij zijn woord. Zy vef-
zochten en bekwamen, den Sijs^en Februari, audiëntie, en verklaarden, dat zij Hun
Hoog Mögenden van dat besluit des Konings kennis gegeven hadden. Daar zij nu door
dat verloog van 's Konings believen onderricht waren, zoo vraagden zij thans, of Zijne
Majesteit het er alsnu voor hield', dat hét voor hen tijd was om zich naar
Londen te
begeven, ten einde ook aldaar hun aanbod van bemiddeling te doen. — De Koning
antwoordde, dat hij ons aanbod wel had aangenomen, maar daarbij gevoegd had, dat
wij eenen voorslag doen zouden, hoe onze bemiddeling in het
werk gesteld zou worden;

496

-ocr page 500- -ocr page 501-

550 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

Β

onze Gezanlen te recht eene bedenkelijke zaak: want dus was hun de gereedste weg
tot het oefenen van vertrouwelijken invloed afgesneden, en bleek al dadelijk, dat dit
deel van het Parlement zich tegen hen wilde verschansen. — Twee dagen later was
het 'antwoord van het Parlement op 'sKonings brief verzonden. De inhoud, dus ver-
namen de onzen, was aanmerkelijk verzacht: men had zich ontzien den Koning eenen
dag te bepalen, binnen welken hij te
Londen iQm^ zou hebben te komen op straffe
dat men anders builen hem beschikkingen omtrent de regeering zou nemen. Thans
verklaarde de missieve, dat, als de Koning bij zijn Parlement kwam, men hoopte, dat
alles wel zou gaan. — De onzen gaven
den graaf van warwigk te kennen, dat de Koning
zoo maar niet zou komen: eerst was er eene conferentie noodig, waarop men zich ten
aanzien der voorwaarden van zijne terugkomst diende te verstaan.
Warwigk: antwoordde,
dat, zoo de Koning dit Parlement niet erkende, er niels aan de zaak te doen was:
kwam de Koning, zoo was er geene conferentie noodig: men was zoo vaak door
onderhandelingen misleid, en al werd er wat vastgesteld, wat waarborg was er, dat men
er zich aan houden zou? Op de vraag, of het Parlement onze tusschenkomst zou aannemen,
antwoordde de Graaf, dat dit niet waarschijnlijk was; want dat men ons zou afvragen,
of de Koning het Parlement erkende, ja of neen! De onzen hervatten hierop,-dat men
hun die vraag niet doen kon, daar de zaak, die zij betrof, van hen niet af hing, en vraagden
verder, of zg de eer hunner lastgevers in de waagschaal stellen konden door zich aan
eene gewisse weigering bloot te stellen. Daarop zweeg de Graaf hardnekkig, en dit zwijgen
zeide zoo duidelijk mogelijk, dat zij zich dan slechts van het aanbieden hunner tus-
schenkomst te onthouden hadden. Niettemin besloten de onzen te trachten zich met
het Parlement in betrekking te stellen en wel door zich, met voorbijgang van den
Meester der Ceremoniën, in persoon, bij vorm van beleefdheidsbezoek, te wenden lot
de Voorzitters der beide Huizen. Zij stelden vast, dat zij het volgende zeggen zouden:
Reeds vóór twee jaren hadden de Staten Ambassadeurs benoemd om hunne bemiddeling
te gaan aanbiedefi., De hoop dat de toestand verbeteren zou, had de zaak doen uit-
stellen. Doch nu het tot een openbaren oorlog was gekomen, was aan de
Ambassade
gevolg gegeven. De Koning had het aanbod aangenomen, en zij verwachtten niet anders,
of het Parlement, bewogen door het belang van den waren Godsdienst, van het welzijn
des Konings en dezer Koningrlyken, 6n van zooveel millioenen menschen zou even zoo
handelen en eene conferentie toestaan. Zij twijfelden niet, of de groote God desVredes
zou binnen weinig tijds eene gelukkige uitkomst uit deze bloedige twisten geven. Daartoe
zouden zij alles aanwenden wat te wachten was van eenen Slaat, die denzelfden Gods-
dienst beleed, en wiens belangen onafscheidelijk met die van
Groot-Britannië verbon-
den waren.

Den 24®^®° Maart kwamen onze Gezanten hun voornemen na, en wat zij mondeling
gezegd hadden, leverden zij in geschrifte bg de Voorzitters in. Doch verre van dit

-ocr page 502-

1644—

1648.

DES VADERLANDS. 499

geschrift len eersle in het Parlement Ie.brengen, liet men zich daarvan terughouden
door de taal van sommigen, die beweerden, dat het eene groole schande voor die Ver-
gadering zou zijn, zoo, men duldde dat vreemdelingen haar voor waren: van het Parle-
ment behoorden vredesvoorwaarden uit te gaan. Ten laatste werd in het Huis der Ge-
meenten, zonder dat er met een woord van de voordracht der Nederlandsche Gezanten
gerept werd, besloten, aan de Lords de vraag voor te stellen, of het niet goed zou zyn,
het Groot Comité van
Engeland en Schotland te machtigen om aan de beide Huizen
de middelen voor te dragen, die het spoedigst tot een vasten vrede in al de Rijken van
Zijne Majesteit konden leiden. Eerst'naar aanleiding der beraadslaging hierover, die
trouwens in de verschillende Huizen van het Parlement lot de aanbeveling van een ver-
schillenden maatregel leidde, werd het geschrift onzer Ambassadeurs in die beide Huizen
gelezen, zonder dat het lot eenig besluit leidde. — Intusschcn kwam dezen ter oore ^

Het Parlement
meent onzen Ge-

dat de Engelschen tegen onzen Staat en legen hunne personen werden ingenomen door zanten zulke te

kunnen weigeren,

de berichten van eenen zekeren Heer peter, een Engelsch Predikant, die vroeger te
Roilerdam 'geslaan had ^, alsmede door de brieven van den Heer strick.la.nd , waarin
hij, heette het, berichtte, dat de regenten en de ingezetenen het in ons land onderling
oneens waren, en dat er ten onzent waren die niet ongaarne zagen, dat men in
Enge-
land
aan onze Gezanten gehoor weigerde. Op grond van een en ander beweerde men,
dat de Gezanten hunne moeite beter zouden besteden dooi' de geschillen in hun eigen
land bij te leggen: wat hadden zij zich met die der Engelschen te bemoeien? — Het
is duidelijk, dat degenen die dus spraken, grond voor hunne redeneering vonden in
den tegenstand, dien
Holland steeds legen de afzending der Ambassade had geboden,
uit vrees dat men haar als een middel mocht bezigen om later de macht van onzen
Slaat lot het herslel van het Koninklijk gezag te kunnen gebruiken. — Was men ge-
noeg op de hoogte om van het verschil van gevoelen, len onzent beslaande, partij te
trekken in
Engela^id, dan konden onze Ambassadeurs er wel op rekenen, dat men
hen zonder plichtplegingen zou bejegenen, in het vertrouwen dat dit door de mach-
ligste party in de Republiek der Vereenigde Provinciën niet al te kwalijk zou worden
genomen. — Overeenkomstig zijn inzicht in den Slaat der zaken hier Ie lande, had
STRiGKLAND dan ook, nevens zijne geloofsbrieven aan de Stalen-Generaal, een schrijven
van de beide Huizen des Parlements, aan de Staten van /fo//awcf in het bijzonder, welen
Ie verkrijgen. Toen hij dat bekomen en overgelegd had, hadden Hun Edel Groot Mö-
genden niet geaarzeld te besluiten, hem, als hij zich
aanmelden zou, gunstige andienlie
Ie verleenen. Van deze beschikking maakte hij den Ü«'«'» Februari (1644) gebruik,
en wel om tot de Staten der Provincie rechtstreeks het verzoek Ie richten, dat zij zich
zouden voegen aan die zijde, bij welke de ware Proteslantsche religie werd gehand-

' Hesol. Holt, 27 Nov.j 3 Dec. 1648. Aitsema, 11, 936,

63*

-ocr page 503-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

haafd, en niét aan die, waarbij de Pausgezinden het gansche beleid in handen hadden;
dat diensvolgens de Pausgezinden hier Ie lande mochten worden belet bij Ie dragen
lot stijving van de legenpartyders van het Parlement, en onze officieren en soldaten om
dienst Ie nemen tegen die Vergadering en haren aanhang. — Hierop besloten Hun Edel
Mögenden bij de eenmaal aangenomen onzydigheid te volharden i. —Wat
strigklands
verzoek aangaat, dat de Pausgezinden hier te lande belet mochten worden 's Konings
zaak Ie ondersteunen, veeleer zou 's Konings Resident hebben mogen klagen over de
ondersteuning, door de Gereformeerden hier te lande aan de Parlementsgezinden ver-
leend. Twee Afgevaardigden, de Heeren
Thompson en corseilles waren, voorzien van
brieven van het Parlement, hier gekomen om onderstand voor de lersche Protestanten
bg wijze van collecte als anderzins op te doen, en hun was toegestaan zich daartoe lot
de Provinciën in het bijzonder te wenden.
Gelderland en Holland althans stonden hun
yerzoek loe — Hoe weinig de Staten, daarentegen, gezind waren om mei de Katho-
lieken in eenige onderhandeling Ie treden, bleek uit de behandeling, die
nuGO de
BURGo, gemachtigd door het opperste Collegie der Geconfedereerde Katholieken in Ierland
om met de Vereenigde Provinciën te onderhandelen, ondervond. De vergunning om
als zoodanig herwaarts Ie komen was hem geweigerd. Toch was hg op een paspoort
van den Raad van State, welke van deze weigering, schijnt het, geen kennis droeg,
herwaarts gekomen. Doch alsnu lieten de Staten-Generaal hem door hunnen Agent aan-
zeggen, dat hij binnen vier dagen onze Provinciën zou hebben Ie verlaten

"Wat onze Gezanten in Engeland betreft, het moeilijke en hopelooze inziende van den
toestand, waarin zy zich geplaatst zagen, wendden zij zich lot den Graaf van
essex
meJt de klacht, dat men hen zonder antwoord liet, en met het verzoek om een paspoort>
waarmede zij zich naar
Oxford konden begeven, ten einde verslag te doen van de be»·
jegening, die hun te
Londen was weervaren, en den Koning voor zijn vruchteloos ge-
bleven aanneming van hün iianbod te bedanken: kon het Parlement, dit voegden zij
er by, intusschen nog niet besluiten, hun aanbod mede aan Ie nemen, zoo hadden zij
het voornemen om naar
Nederland terug Ie keeren. — Deze verklaring bleef niet zon-
der eenige uilwerking. Immers moesten die van het Parlement op hun hoede zijn dal
de beleedigende behandeling, waarvan de Gezanten der Vereenigde Provinciën hetvoo^
werp waren, de party, die aldaar den Koning genegen was, niet al te sterk mocht ma-
ken ; en allicht zou zij zulks worden, wanneer zij zich, om voor den Koning de wa-
penen aan te doen gorden, beroepen kon op het eergevoel, hetwelk eene beleediging,

1 Resol. Holl 26 Jan. ; 5 Febr. 1644.

\

3 Resol. Slat.-Gen. 25 Aug. j 3 Oct. 1643. 1.1,14 JuTi, 1644. BesoL Holt. 1,7,13,14,17 Oct. 164^
24 Maart; 23 Mei; 21 Juni; 14, 16 Juli, 1644.
Aitsema, II, 934, 936.

3 Resol. Stat.-Gen. 12 Dec. 1643. Aitsema, 11, 933.

δΟΟ

1644—
1648,

-ocr page 504-

DES VADErxLANDS. 490

den Slaat aangedaan, Ie wreken had. — Dus vervoegden zich, den IQ^^n April, eene 1644-
Commissie van hel Parlement, beslaande uit den Graaf van
kent en Lord say, ten
huize onzer Gezanten. Zij overhandigden hun eene acte, waarbij, na eenige algemeene
betuigingen, verklaard werd, dat als de onzen iels zouden proponeeren, het Parlement
daarop zou besluiten wat gevoegelijk i zijn zou. — Hiermede, oordeelden de onzen,
was zoo goed als niets gezegd: immers hadden zij aireede iels geproponeerd. Nietlemin
bleven zij niet ongevoelig voor hetgeen hun een persoon van aanzien nog denzelfden
dag voorhield: zij zouden, zoo verzocht hij, toch niet vertrekken: want dan zouden
alle » goede" en vredelievende personen alle hoop op schikking verliezen en groolelijks
in hunne pogingen verflauwen. — Dat die pogingen nog voortgezet werden, bleek daar-
uit, dat de beide Huizen den April besloten, het Groot-Comité op te dragen,
voorslagen van vrede te doen. Om derhalve, ingeval dat er onderhandelingen geopend
werden, ook met toestemming van het Parlement, daarbij eene rol te kunnen vervullen,
begaven onze Gezanten zich den lot de beide Voorzitters en leiden die arlikels
hunner Instructie over, uit welke bleek, dat zij ook lol het Parlement gezonden waren Κ—
Evenwel herriepen zij hun verzoek om een paspoort niet, en werkelijk ontvingen zy
dit den SQ^^e» April.

Van de beraadslagingen van het Groot-Gomilé over den last aan hetzelve gegeven, was
hel gevolg, dat de Scholsche Commissarissen nadere instructie op de zaak moesten
inwinnen. Zoolang dezen geen antwoord hadden, bleef het onuitgemaakt, of er
onderhandelingen zouden worden aangeknoopt, al of niet, en was er bygevolg eene
reden om onze Gezanten te
Londen op te houden. — Gehoor gevende aan een hun
gegeven wenk, brachten zij, den Mei, op nieuw een bezoek bij de Voorzitters,
en vraagden, of zij eenig nader antwoord te verwachten hadden: anders, zeiden zij,
zouden zij toch naar djpn Koning vertrekken. Voorls, konden zij het Parlement
aldaar nog van eenigen dienst wezen, zoo waren zy daartoe bereid. — Van dit bezoek
deed de Voorzitter van het Lager Huis verslag; maar hy lokte deswegens geenerlei be-
sluit uit. Een lid der Vergadering begon te zeggen, dat men hel aanbod der Neder-
landsche Heeren met een aangenaam antwoord moest bejegenen; maar niemand nam
daarover verder het woord, en de zaak bleef gesmoord. In het Hooger Huis maakte

' Het Engelsche woord is fit.

- lu December, 1643, had Holland aan de Staten-Generaal voorgesteld, dat aaa de naar
Engeland bestemde Ambassadeurs een acte of patent zou worden verstrekt, hetwelk, geadresseerd
aan beide de Uuizen van het Parlement, bijaldien de gelegenheid het vereischte, aan de Voor-
zitters dier Huizen zou worden overgegeven, ten einde toegelaten te worden lot de aan te vangen
onderhandelingen. De Staten-Generaal vereenigden zidi met dit voorstel (licsol.
Holl. 23 Dec. 164.3.
J^csol. Slat.-Gen, 24, 28 Dec. 1643).

-ocr page 505-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^1648~ ^^ Voorziller niet eens melding van de aanvraag.

grond genoeg om den moed op te geven en lé wenschen, dat aan hunne zending een
iiijkrijgen last einde mocht komen, toen zy by missieve van den Mei aanschryving kregen van
giDgea*^voort^te<le Stalen-Generaal om hunne pogingen, strekkende om lot bemiddeling der geschillen
toegelaten te worden, niet op te geven: zy zouden voorloopig nog in
Engeland blijven
»op hoop en vast vertrouwen, dat God de Heer Almachtig hunnen onverdrietigen arbeid
zou willen zegenen en daarop een gewenschten uitslag zou laten volgen" l.

Te gereeder konden onze Gezanten aan dezen last der Staten-Generaal gehoor geven,
omdat het, in weerwil van de vruchteloosheid hunner aanvragen, niet aan stemmen
ontbrak, die hun uitzicht gaven op meer gehoor in het vervolg te vinden. Zelfs bracht
hun de Voorzitter van het Lager Huis met vijf Gecommitteerden den Mei een be-
zoek, en verklaarde hun, dat de Vergadering hunne beleefde vraag, of zij haar te
Oxford \ΆΏ eenigen dienst konden zijn, zeer wel had opgenomen. Het Parlement hield
het er voor, dat tusschen
Groot-Britanmë en de Staten-Generaal de meeste overeenstem-
ming bestond. Dus kwam hij ons bedanken voor die beleefde aanbieding, en ze wegens
het Parlement met gelyke aanbieding beantwoorden, hun geluk op de reize naar
Oxford
toewenschend. — De onzen namen de gelegenheid te baat om tot de Afgevaardigden
van het Parlement over het doel hunner zending eene toespraak te houden van den-

Ontwerp van zelfden inhoud, als die, welke zij, volgens hunne Instructie, tot den Koning gehouden
schikking door ,, . , . i i ·ι i · i ·· i·

ouze Gezanten hadden. Zy voegden er m geschrifte eenige ontwerp-artikelen van schikkmg by, die

Zoo hadden onze Gezanten

tCTs ^des^Xrle'^y overhandigd zouden hebben, ingeval het Parlement hunne bemiddeling had aan-
genomen. De Voorzitter gaf daarop te kennen, dat hij niet gemachtigd was om op
hunne toespraak te antwoorden, noch ook om dat geschrift aan te nemen. — Niettemin
liet hij het geschrift in den avond halen. Later bezorgde hij het terug,-en verzocht
toen de tot hem en zyne mede-Gecommitteerden gerichte toespraak op schrift. — De
artikelen waren van den volgenden inhoud: De Koning, die zich gehandhaafd moest
zien by zyne rechten en praerogatieven, zou door de Ambassadeurs van de Staten-
Generaal verzocht worden toe te willen stemmen in de volgende punten: Vooreerst,
dat de ware Christelijke Protestantsche Religie, zooals zij in de openbare tempels der
drie Koningrijken beleden werd, ten volle hersteld, gehandhaafd en beschermd zou
worden, zoowel tegen de Papistische superstities, als legen elke andere secte, oud of
nieuw, met de Religie in strijd. — De laatste woorden konden op de Independenten wor-
den toegepast, die intusschen de Presbyterianen reeds hadden
overvleugeld en wier veer-
kracht zelfs dezulken van de Parlementsgezinden, die hun drijven wraakten,
meenden
niet te kunnen missen, zoo men den Koningsgezinden meester wilde blijven. —Ten
tweede, dat derhalve de oude wetten tegen het genoemde bijgeloof vernieuwd en weder

ments
deeld.

Resol. Slat-Gen. 3 Mei, 1C44.

-ocr page 506-

1044—

1048.

DES VADERLANDS. 503

in werking gesteld zouden worden. Ten derde, dat, bijaldien het noodig was, eenig
leerstuk of punt van litiirgie nader aan Gods Woord Ie toetsen, ten spoedigste een Synode
zou worden bijeengeroepen. Ten -vierde, dat het Parlement in al zijne rechten en
privilegiën bevestigd en geen Tan die rechten aan het zelve ontnomen zou worden.
Ten vijfde, dat de wetten van het Rijk, de vrijheden en eigendommen der onderdanen
volkomen hersteld, gehandhaafd en beschermd zouden worden. Ten zesde, dal men
zich op geen der in dezen lijd van onlusten genomen besluiten als op een antecedent
zou mogen beroepen. Ten zevende, dat, daarentegen, de wetten, tijdens het tegen-
woordige Parlement met goedkeuring des Konings gemaakt, gestand gedaan zouden
worden. Ten achtste, dat er een lijd zou bepaald worden, waarop Gecommitteerden
van den Koning en van het Parlement in gelijken gefale bijeen zouden komen op eene
plaats, door het Parlement aan te wijzen. Ten negende, dat er eene algemeene am-
nestie zou worden uitgevaardigd. Ten tiende, dat allen hersteld zouden worden in de
rechten en goederen, vóór de oneenigheden door hen bezeten. Ten elfde, dat alle
legers, voor zoo verre zij niet noodig waren in lijd van vrede, afgedankt zouden wor-
den. Ten twaalfde, dat, bij de aflossing der krygslieden, op billijke wyze zou uitge-
maakt worden, welk deel der gedurende de onlusten gemaakte schulden door elk der
partijen zou gedragen worden.

Daar het bezoek van den Voorzitter en de Gecommitteerden inderdaad een afscheids-
bezoek geweest was, zoo konden onze Gezanten niet langer aarzelen, en den Mei
namen zij de reize naar
Oxford aan, waar zij, den 2l8ten^ twee dagen iia hunne aan-
komst, gehoor bij den Koning kregen, die op het hooren van hun wedervaren lo ken-
nen gaf, dat hij het hun wel vooruit gezegd had, en dat zij wel aan Hun Hoog Mö-
genden schrijven mochten, dat »die Ie
Londen''^ geen vrede noch schikking begeerdeni
Dezen dunk van Zijne Majesteit trachtten onze Gezanten hem eenigermate te ontnemen.
Doch zij zeiven moesten er al meer en meer eveneens over leeren denken, toen zij ge-
durende'al den lijd van dit hun verblijf te
Oxford niets uit Londen vernamen, hoezeer
zij, hunne toespraak op schrift overzendende, den Voorzitter verzocht hadden om ze aan
het Huis mede te deelen en hun antwoord Ie doen toekomen, een verzoek, dat zij ge-
durig herhaalden.

Middelerwijl scheen het lusschen de krijgsmacht der beide partijen lol een IrefTen, of
althans de worsteling lot een beslissende uilkomst te zullen komen. Terwijl het Schot-
sche leger slagvaardig was, rukten de legers van den Graaf van
bssex en van den an-
deren aanvoerder der troepen van het Parlement,
Sir william wallek, op Oxford
met het voornemen om den Koning aldaar in Ie sluiten, of, zoo hij zich van daar
elders heen begaf, hem Ie vervolgen, waar hij ging. De Koning evenwel was op dit
oogenblik nu Prins
rupert, vooral uil Wales, een sterk leger op de been had gebracht,
sterk genoeg.

Zij gaan weder
naar
Oxford,

-ocr page 507-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— In dezen slaat van zaken begrepen de onzen iets te moeien doen: misschien zou
men, alvorens alles Ie wagen, meer gezind zijn om in een vergelijk te treden.'Althans
zij vervoegden zich den Juni bij den Koning en vraagden hem, of het hem aan-

genaam zou zijn, zoo zij zich leenden lot eene conferentie, ten einde de dreigende
uitersten nog te voorkomen. Zonder het aanbod ondubbelzinnig aan te nemen, sloeg
de Koning het ten minste niet af. Ook had hy de artikelen, die de onzen aan den
Voorzitter van het Lager Huis hadden voorgedragen, loen ze hem waren medegedeeld,
niet gewraakt. Hoe het zii, onze Gezanten begaven zich den Juni in het leger

eu voorts naar " j' σ ο

het leger van het van ESSEX. Tervvül er voortdurend gevochten werd om eene brug over Aq Charwell^Aie

Parlement,

de Koninklijke troepen sterk bezet hadden, troffen zij den Graaf op drie mijlen afstands
van
Oxford aan. Zij stelden hem en zijnen Raad, waaronder zich leden van de beide
Huizen des Parlements bevonden , 's Konings groote genegenheid (zoo spraken zij) lot
vrede voor, en boden hunnen dienst aan, in geval hij gezind en gemachtigd was eene
conferentie met gemachtigden van Zyne Majesteit aan Ie vangen. Zij antwoordden be-
leefd, maar afdoende, dat zij geenen last tot zoo iels hadden; integendeel, zy waren daar
gekomen, om de zaak met de wapenen te beslechten. Daarop hernamen de onzen, dat
zy zich dan zeiven naar
Londen begeven en lot het Parlement zouden wenden om voor hen
de vereischle machtiging Ie bekomen. Werkelijk vertrokken zij den Juni (1644)

derwaarts. Aldaar vernamen zij, dat men hunne toespraak eenvoudig als een plicht-
pleging had opgenomen, waarop geen verder antwoord behoefde te volgen. De waarheid
was, dat zij niet aan het Huis was medegedeeld. Wat nog minder waarschynlijk maakte,
dat zy de ooren van het Parlement voor· zich geopend zouden vinden, was de Yoor de
Republiek der Vereenigde Provinciën ongunstige stemming, welke op dit tijdstip teweeg
gebracht werd door het beleg, dat de Franschen, in overleg met den Prins van
Oranje,
om Grevelingen geslagen hadden ^ Te sterker drongen de onzen aan op audienlie
by het Parlement. Men wierp zwarigheden op, en ten slotte werden 27 leden uit de
beide Huizen gecommitteerd om de formaliteiten te beramen, die bij de audienlie in
acht zouden Ie nemen zijn.

en terug naar

Lonchn.

Nadat het reeds in de omstreek van York tot een bloedig gevecht tusschen de beide
krijgsmachten gekomen was, kregen de onzen den 22®'®·^ Juli achtereenvolgens by de
beide Huizen gehoor. Met 35 koetsen, waaronder 12 van Nederlanders, waren zij van
hun logement naar
Westminster geleid. Zij hielden eene rede van dezen inhoud:
Van den aanvang hunner herstelde vrijheid aan, was het steeds een der
voornaamste
wenschen van Hun Hoog Mögenden geweest, tusschen de Koningen van Groot-Britannw
en hunne Rijken onderling goede eendracht Ie zien heerschen. Dan toch alleen was
dit land sterk, en bij zyne sterkte had de Republiek der Vereenigde Nederlanden be-

1 Zie hierboven, bladz. 470, 471,

-ocr page 508-

DES VADErxLANDS. 490

lang, omdat Groot-Britannië de machligste Proleslanlsche Mogendheid was, van welke Xß44—
derhalve, rails in zich zelve niet verdeeld, Ie wachten was, dat zij aanzien aan
de zaak van het Proteslantisme, en steun aan de onderdrukte Protestanten op het vaste
land zoii verleenen.
Engeland^ voegden zij er bij, was als eene wereld op zich zelve,
van vele ongelegenheden vry, aan welke de overige Mogendheden onderhevig waren. ï*®*·^®™®"^·
De oorzaak van
Engelands behoud of ondergang kon nergens dan bg Engeland zelf
gevonden worden, en nu was het duidelijk, dat de vijanden van het Protestantisme
hunnen triomf voorspelden uit de omstandigheid, dat
Engeland bezig was zich zelf te
verzwakken. Reeds had men in
Ierland gezien, hoe de bloedige strijd den ondergang
van den waren Godsdienst en het grootst gevaar voor den Staat met zich sleepte. Dus
hadden Hun Hoog Mögenden het oogenblik gekomen geacht om eene Ambassade te
zenden, ten einde het misverstand uit den weg te helpen ruimen. Men moest zulks
niet aan laatdunkendheid toeschrijven: alsof zij zich niet ontzagen zich in de zaken van
een grooten Slaat te mengen; maar slechts aan de zucht om zich van eenen plicht te
kwijten. Geen andere Slaat was daartoe geschikter en gaf minder vat op zich, zoo
men soms zulk een slap met argwaan wilde beschouwen. Dus mocht men verwachten
dat zij. Gezanten van Hun Hoog Mögenden, eene degelijke verzoening zouden vermogen
tot sland te brengen op den grondslag van den waren Godsdienst en van de gerech-
tigheid, en zoo doende de liefde en het vertrouwen tusschen den Koning en zijn
Parlement en tusschen de onderdanen onderling zouden kunnen herstellen. De Koning
had hun aanbod van bemiddeling aangenomen en in eene conferentie toegestemd, waarvan
hel Parlement tijd, plaats en ledental zou kunnen bepalen. Thans kwamen zij derhalve
met hetzelfde aanbod tot het Parlement. De weg der wapenen was niet de zekerste.
God toch liet somtijds toe, dat de goede zaak om onze zonden leed. Alle oorlog was
eene straffe Gods, die men niet tarten moest. En waar was van dien oorlog het einde
te zien ? Was die vraag kwalijk te beantwoorden, moest deze toestand dan niet uilloopen
op den geheelen ondergang van Staat en Godsdienst en op den triomf van den vijand
des gemeenschappelijken geloofs. Aan hunnen yver tot bevordering van den vrede
zouden zij het niet laten ontbreken. — Ten slotte vermeldden de Gezanten het nadeel,
hetwelk onze scheepvaart en handel bij de in
Engeland heerschende onlusten leed:
onze schepen werden door gewapende Engelsche vaartuigen van de eene en van de
andere party genomen. Van de aan schepen en goederen geleden schaden legden zij
daarbij eene lijst over, ten einde schadeloosstelling te bekomen, en eene verordening
uit te lokken, waardoor op deze zaak voor de toekomst order gesteld zou worden.

Op deze rede zeide de Voorzitter van het Hoogerhuis anders niels, dan dal de Ver-
gadering hunnen voorslag in overweging zoude nemen. Die van het Lagerhuis sprak
op hunne toespraak geen enkel Avoord. Niettemin was zij met behoorlijke aandacht
aangehoord, en deswegens mochten onze Gezanten eenige uilwerking hunner redeneqi

ill Deel. ö Stuk:. C^

-ocr page 509-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— hopen. Dan, nauwelijks hadden,zij het Huis der Gemeenten verlaten, of » een bekend
persoon" stond op en zeide, dat er zekere tijding was, dat, zoodra
Grevelingen oTer
zou zijn, 30.000 man, te weten de vereenigde legers van Franschen en Nederlanders,
naar
Engeland zouden oversteken tot ondersteuning van den Koning tegen het Parle-
ment : TROMP, voegde men er bij, zou die legers met de sterke hand overvoeren. —
Dit bericht nam de gemoederen zoo zeer tegen de Nederlanders in, dat de uitwerking
der Propositie geheel en al vergdeld werd. De Meester der Ceremoniën kwam onzen
Gezanten op last van het Huis der Gemeenten mededeelen, dat de leden over dat
bericht »wonderlijk ontsteld" waren. Wat de onzen daartegen zeiden, mocht niet baten.
Er verliepen drie weken en nog hadden onze Gezanten geen antwoord op hunne
bekomen Propositie. Toen er in dien tyd eens was voorgesteld om den Nederlandschen Gezanten
eenig antwoord te doen toekomen, was
Sir henry ύανε, de zoon, opgestaan en had
gezegd, dat het nu geen tyd was om door dergelyke voorslagen tot onderhandelingen
" de zaken van het Parlement te verachteren: met de wapenen moest er eene uitkomst
worden gezocht, en zyn vader had daarop gezegd, dat de Ambassadeurs niet over lang
uitstel behoefden te klagen: in
Holland was hy wel negen volle maanden opgehouden i.
Dus wendden zy zich tot den Voorzitter van het Lagerhuis om een antwoord te bekomen.
Zij voegden er het verzoek bij om Commissarissen, die met hen zouden handelen over
de schadeloosstelling voor de genomen schepen en goederen. Het schgnt dat zy die
onderhandeling, welke eigenlyk door hunne Instructie was uitgesloten aangrepen,
ten einde een voorwendsel te hebben om in
Engeland te kunnen blijven, schoon zij
nog geen stap gevorderd waren tot het eigenlyke doel hunner zending.

Tegen de klachten, die onze Gezanten zouden inbrengen, stonden grieven over van En-

Klachten vaa gelschen tegen onze Regeering, die zich door de viiandelijkheden, welke de schepen
de Engelschen ..."

wegens hun toe- dier natie zich tegen elkander tot in onze wateren toe veroorloofden, tot strenge maat-
regelen genoopt zag. Kwamen bodems van de verschillende staatspartyen tegelyk in
onze havens, zeegaten of binnenstroomen, dan waren hun vijandelijkheden verboden:
onze oorlogschepen hadden in last hun met geweld te beletten elkander aan te randen:
ΛνϊΗβ een van beiden zee nemen, dan moest de ander 24 uren achterblijven, opdat
er geen gevecht tusschen hen plaats mocht grijpen, waarmede onze Overheid gemoeid zou
kunnen raken — In weerwil dezer verordening had omstreeks het begin van Maart

ï ResoL Stat.-Gen. 27 Aug. 1644. Sir Henry Vake schijnt zijn verblijf in ons land, eerst van
half JNovcmby
1629 tot het eiud van April 1630, en daarna gedurende de laatste maanden vau
1630, bedoeld te hebben (Zie hierbove;!, Ώ. III. St. IV. bl. 480-492).

2 Zie hierboven, hl. 493. γ

3 Resol. Stat.-Gen, 20 Nov. 16433 14, 16 Maart, 1644. ResoL Holl. 16 Maart, 1644.

Zij

geea antwoord op
hunne rede

-ocr page 510-

DES VADErxLANDS. 490

(1644) een oorlogschip van het Parlement eenen Engelschen koopvaarder binnen de lö44—
Maas vóór
den Briel aangelasl, op het droge gejaagd en Termeeslerd. De Resident
klaagde zeer over dit feit en verlangde, dat de Kapitein van. het oorlogschip, met name
WESTON, met zyn schip en bemanning aangehouden zou worden. Op deze klacht ge-
lastten de Staten den Luitenant-Admiraal
tromp zich op het spoedigst naar den Briel
Ie begeven: daar zou hij met behulp van een paar zijner oorlogsbodems het schip van ^

Kapitein weston en levens den koopvaarder nemen, en dien Kapitein alsmede den
Schipper van het koopvaardij vaartuig gelasten, in den Haag ter hunner verantwoording
voor Hun Hoog Mögenden te verschijnen.
Tbomp voerde dit bevel uit, en liet bovendien
eenige zyner schepen bij
Ilellevoetsluis kruisen, om Engelsche kapers (onverschillig
of zij van het Parlement of van den Koning commissie hadden) te beletten, koopvaar-
ders aan te tasten. Dit keurden Hun Hoog Mögenden goed, en zy stelden de zaak van
WESTON Ier rechtspraak van de Admiraliteit te
Rotterdam, zoodat de Kapitein alsnu
niet in
den Haag behoefde te komen — Spoedig na deze botsing viel er op nieuw eene
dergeiyke ontmoeting voor. Een Engelsch Kapitein, met name
zaghary , tastte in Texel
twee kleine Engelsche barken van de partg des Konings aan. Ook dezen Kapitein
verlangde
botuwell door Hun Hoog Mögenden gestraft te zien, en zij gaven last hem
aan te houden en niet te ontslaan vóórdat de schade, aan die barken aangedaan, her-
steld zou zijn. Om redenen van Staat en op hoop dat de Engelschen de bij dergelijke
botsingen gemaakte gevangenen van onze zijde even inschikkelijk zouden behandelen,
\YCrden de beide Kapiteins weldra uit het arrest geslaakt

Veelvuldiger en algemeener waren de grieveq, die de Hollandsche zeehandel tegen Klachten der
de Engelschen van de beide partijen iiad in Ie brengen. Newcastle was nog altijd in geiTcLn!^'" ^"
de macht des Konings; eerst in het ijajaar van 1644 viel het den Parlementsgezinden
in handen. Onder voorwendsel nu van kolen van daar te halen, vermoedden dezen,
werden den Koning door Nederlandsche schepen allerlei krygsbehoeften toegevoerd.
Vandaar dat zy de scheepvaart op die haven bemoeilijkten en eindelijk verboden ^
In Maart (1644) werd een koolschip, uit die haven komende, voor
Veere door een
vaartuig van het Parlement overrompeld. Een Nederlandsch Kapitein evenwel ontzette
het en bracht het
te Veere op Doch niet alleen de vaart o^ Newcastle leed last.
In Mei werd een Hollandsch schip,
de Tijger, Schipper cornelis leendertsz valck,
hoezeer het niet dan geoorloofde koopwaren inhad en door twee oorlogschepen geleid
werd, op vermoeden dat het aan Koningsgezinden toekwam, door gewapende schepen
^an de zijde van het Parlement, omtrent de Hoofden, vermeesterd en naar
Londen

' liesol. Slat.-Gen. 5, 7, 9 Maart; 19, 22, 23 April, 1644. Resol. Holl. 18, 21 Maart, 1644.
- liesol. Slat,-Gen. 14 Maartj 17, 20 Mei, 1644. Resol. Hall. 10 Maart; 13 ApriJ, 1644.
^ Besol. Slat.-Gen. 2 Jan. 1644, ^ Resol Stat.-Gen. 14 Blaart, 1644.

64*

-ocr page 511-

Ö08

1644—

1C48.

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

opgebracht Bij eene andere gelegenheid lichllen de Engelschen zelfs eene som van
25,000 gulden, toekomende aan de kooplieden, uil onze geleidende oorlogschepen
onder bewering, dat hel geld de zenuw van den oorlog en derhalve contrabande was.—
Zulke gevallen, waarbij onze oorlogschepen geschroomd schijnen Ie hebben tegen de
Engelschen geweld te gebruiken, verklaarden de vraag, in dezen Igd lot Hun Hoog
Mögenden gericht door de Admiraliteit te
Amsterdam. Zg werd, zeide dit Collegie,
gedurig aangezocht om convooi naar
Engeland te verleenen, nu eens naar havens van
den Koning, dan eens naar havens van het Parlement: zij nu die geleide verzochten
naar de havens onder de macht van den Koning, verlangden dat de convooiers geweld
zouden gebruiken legen aanranding van die van het Parlementj en, omgekeerd, zij,
die naar havens van het Parlement bestemd waren, wenschten verzet gedaan te zien
tegen 'sKonings commissievaarders. Wat nu op die aanzoeken te doen? — De Staten
antwoordden, dat de Admiraliteit zich aan de beslaande instructie te houden had, en
herinnerde levens, hoe zij zich tot stipte onzijdigheid verplicht hadden, en hoe men
zich wachten moest, het Land eenigermate in de geschillen, die
Engeland verdeelden,
te mengen — Niellemin toonden zich Hun Hoog Mögenden over dergelyke voorvallen
hoogst ontevreden. Zij onderhielden
strigkland over de zaak, ruini zoo ernstig als
de Staten van
Holland zulks reeds gedaan hadden en verklaarden hem, dat, in geval
het Parlement voortging met aanhalen van schepen, beladen met geoorloofde waren en
besterad naar havens onder 's Konings gezag, Hun Hoog Mögenden niet met goede oogen
zouden kunen aanzien, dat hun handel en scheepvaart te gronde werden gericht, gelijk
men, zeiden zij, uit eenige proeven te oordeelen, schijnt te bedoelen Twee dagen latei-
deed STRiGKLAiiD aan de Staten van
Holland mededeeling, dat het Parlement, het schip de
Tijger
met de ingeladen goederen, hoezeer het wel degelijk gebleken was dat zij aan
kwalykgezinde Engelschen toekwamen, uit vrije gunst had vrijgelaten Doch
juist éénen dag voordat hg deze mededeeling deed, werd, gelijk men later vernam,
een Nederlandsch oorlogschip, onder Kapitein
pauwels van den kerkhof, door vijf
Engelsche oorlogschepen van die van het Parlement, op de hoogte van
Scarboroughf
genomen, geplunderd en opgebracht 7. — Toch waren het niet alleen de schepen van
het Parlement, van welke de onzen last leden. Ook van kapers, met commissie van
den Koning varende, vernam men, dat zij Hollandsche koopvaarders namen Doch

1 Resol. Stat.-Gcn. 2 Juni, 1044. ResoL Holt. 20, 21 Juni, 1644.

2 Resol. Stat.-Gen. 15 Juli, 1644. Resol. Holl. 13, 14 Juli, 1644.

3 Resol. StaL-Gen. 9 Juli, 1644. Resol. Holl. 14, 1.5, 16 Juli, 1644.
5
 Resol. Stat.-Gen. 20 Juli, 1644, β Resol. Holl. 23 Juli, 1644.

' Resol. Slat.-Gen. 12 Au^. 1644. » Resol. Stat.-Gen. 4 Febr. 1644.

ÜBBP

mm

-ocr page 512-

DES VADErxLANDS. 490

de vermelelheid van een paar Parlementsschepen, legen den Kapitein frans jansz ge-
pleegd, leidde lot een krachtig besluit. Deze was op de hoogte van
Dorlmoulh door
die Engelschen beschoten, en hy had dat vuur niet onbeantwoord gelalen. De Staten
keurden zijn gedrag in allen deele goed, prijzende in hem, dat hij geen vreemd gezag
had gehoorzaamd, noch zijn schip had laten onderzoeken. Wie zulks voortaan toeliet,
zou als wederhoorig gestraft worden, en zoo de vreemdeling onze Kapiteins dwingen
wilde om zich het onderzoek Ie laten welgevallen, behoorden dezen zijn geweld met
geweld te keeren i.

Op het verzoek van onze Gezanten, dat het Parlement Commissarissen zou aanwijzen, Conferenties
met welke zij de zwarigheden, lusschen de wederzijdsche zeevarenden gerezen, zouden ding.
beoordeelen om lot een billijk herstel van grieven Ie geraken, antwoordde de Voorzitter
van het Lagerhuis toestemmend. Er werden van de zyde des Parlements 20 Commissa-
rissen benoemd, tnder welke de Graven van
northumberland, kent en lingoln voor-
zeker de aanzienlijksten waren. Den September (1644) had de eerste bijeenkomst
plaats. De Engelsche Heeren verkozen Engelsch Ie spreken. De onzen begeerden, dat
men zich van het Fransch zou bedienen, in welke taal zij ook met den Koning ge-
handeld hadden. Doch de Commissarissen weken niet van hun opzet af: dan mochten
de onzen in het Nederlandsch spreken, en kon wat beide partyen gezegd hadden, tel-
kens vertolkt worden. In de hoofdzaak echter waren de Heeren welwillend genoeg: zy
stelden zeer billyke grondregels, naar welke de gevallen beoordeeld zouden worden,
met name, dal het den onzen vry moest slaan, zoowel den Koning als het Parlement
goederen toe te voeren; dat alle onderzoek naar de lading in zee onraadzaam was, cn dat
iedere Mogendheid in eigen haven vrij van eiken overlast moest blijven. Doch niet
lang hield deze gunstige stemming aan. Verstoord over de klachten van den Franschen
Resident, den Heer
de sabran, na het vertrek van den Heer de hargourt aangeko-
men, nam het Parlement een besluit, waarbij aan alle natiën verboden werd op de
Verbod vau

ScllcepVB&rt' Vftll

lf»44—
1048,

havens, die in 's Konings macht waren, handel te dry ven. Hierover billijk ontsteld, vreemden op ha-
wendden zich de onzen tot den Voorzitter van de Gemeenten en tot hunne Commissa- Koning'^"
rissen: de Koning, zeiden zij, zou nu op zijne beurt allen handel op de havens van
het Parlement verbieden. Zoo werd
Groot-Britannië voor de scheepvaart der natiën
gesloten, en wat moest het gevolg zyn, zoo ook de vreemde Mogendheden hare havens
voor de Engelschen sloten? — Op deze klacht en de veel sterker taal van den Fran-
schen Resident, werd de uitvaardiging der ordonnantie op de scheepvaart, hoezeer reeds
gedrukt, nog opgehouden. Doch dit baatte weinig; althans spoedig bleek, dat de or-
donnantie ten uitvoer gelegd werd even goed alsof zij ware uitgevaardigd, en, terwijl
(Ie conferenties weldra bij de spanning, die de kansen van den burgeroorlog en de gis-

UesoL Stal,~Gen. 15, 16 Dec. 1644.

-ocr page 513-

1044—

1648.

ÖIO ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ling binnen Loiiden levpeeg brachten, geslaakt werden, werd het getal der genomen
schepen dagelijks grooter, en de hoop op teruggave en schadeloosstelling kleiner.

Hel liep op het eind van September (1644) en nog was geen antwoord, hoezeer zij
daarom meermalen, zelfs schriftelyk, verzocht hadden, onzen Gezanten op hunne Pro-
positie van den Juli ten deel gevallen. De eenige manier, op welke hunne be-
middeling nog mogeiyk scheen, was, dat zy mede toegelaten werden tot onderhande-
lingen tusschen Gecommitteerden van den Koning en van hel Parlement, en na het
aanmerkelyke nadeel, dat het leger van
essex in de eerste helft van September in
Cornwall geleden had, zond de Koning brieven met uitnoodiging tot onderhandeling
over den vrede. Ditmaal begreep het Parlement dat aanbod niet te moeten afslaan, en
nu namen onze Gezanten de gelegenheid waar om daarbg hunne tusschenkomst aan te
bieden. Doch zij merkten aan de wijze, op welke dit werd opgenomen, duidelijk ge-
noeg, dat men slechts den schyn wilde vermgden van hen niet voor het hoofd Ie
stooten, en spoedig waren zij ten volle overtuigd, dat op al hun vertoeven en geduld
nemen niets volgde. Immers toen er werkelijk eenige artikelen door het Parlement
waren ontworpen, over welke men tot vrede zou kunnen handelen, heette het dat het
Parlement zelf die artikelen aan den Koning zou zenden. Wilden wij, zoo voegde
men er bij, ons dan uit ons zeiven bij den Koning vervoegen, zoo zouden wij een goed
werk doen. Maar, begrepen de Gezanten, dit streed met hunne Instructie. Hoe konden
zg zich met de onderhandelingen bemoeien, zonder van beide zgden klaar en onvoor-
waardelijk tot de rol van bemiddelaars te zijn toegelaten? — Dus wendden zy zich bij
•brieven van den November tot de Staten-Generaal met de vraag, of het hun, daar
zij »met eer en respect van den Staat" onmogelgk langer konden blijven, geoorloofd
zou zijn,
Londen te verlaten, en den Koning voor zijne toelating te bedanken en van
Zijne Majesteit afscheid te nemen. — Toch kwamen zij nog weder terug van dat voor-
nemen op het bericht dat het Parlement van zins was hun eenig antwoord te doen toe-
komen. Het zou de mededeeling inhouden , dat de Huizen vredesvoorslagen aan den Koning
zouden doen, waarbg zij de goede diensten van Hun Hoog Mögenden noch verwierpen
'noch uitsloten: de binnenlandsche vrede toch in
Engeland^ zoo zou het antwoord ver-
der spreken, was van groot belang voor al de belijders van den Protestantschen Gods-
dienst, en inzonderheid voor Hun Hoog Mögenden, wier voorspoed
het Parlement aanbood
als zijn eigen zaak met alle oprechte toegenegenheid te behartigen. — Een dergelijk be-
scheid verwachtende, zonden onze Gezanten een nieuw verzoek om antwoord op hunne
Propositie van den S^s^e^i Juli aan de Voorzitters der beide Huizen.

De brieven, bij welke zij deze laatste berichten aan de Staten-Generaal mededeelden,

iio//a?2fi?diiDgt strekten niet om de Staten van Holland te overtuigen, dat zij met voegzaamheid langer
aan op terugroe- i · i

ping der buiten-in Engeland konden blijven. Den November (1644) verschenen verscheiden

genoneGezanten. Gedeputeerden dier Staten ter Generaliteit, om hun oordeel kenbaar Ie

-ocr page 514-

DES VADErxLANDS. 490

maken, dat de eer van het land een langer Yerblijf der Gezanten niet gedoogde, daar-
gelaten de groole kosten, die zulks medebracht. De Provinciën echter konden nog niet ν
dadelijk tot de terugroeping besluiten: men zou nog eens brieven afwachten, en dan
met zyne Hoogheid over de zaak spreken

Het antwoord, op hetwelk onzen Gezanten uitzicht gegeven was, liet zich zoo lang
wachten, dat zij den Staten-Generaal op nieuw in den mond moesten geven, hun te
gelasten zich niet langer te
Londen op te houden. Ditmaal leidde hun schrijven Hun
Hoog Mögenden lot het besluit, om hun te-berichten, dat, als zij intusschen nog niet
door het Parlement werden toegelaten, zij zich tot den Koning te begeven en van hem
afscheid te nemen hadden; daarna zouden zij ook van het Parlement afscheid gaan
nemen, en zoo ze dan nog niet lot de bemiddeling werden toegelaten, moesten dc
Heeren
boreel en van renswoude huiswaarts keeren

Nog vóór de ontvangst van dit bericht, hadden onze Gezanten, noch antwoord van
het Parlement, noch eenige verdere conferentie over de genomene schepen kunnende
bekomen, aanleiding gevonden om aan Hun Hoog Mögenden te Jtlagen, dat hun weinig
»respect en civiliteit" betoond werd. Gretig maakten zij dus van het verlof, hun
gegeven, gebruik, en vraagden van
essex paspoorten om zich lot den Koning te begeven.
Doch dit verzoek werkte uit, dat de beide Huizen een antwoord op hunne Propositie
van den 22®ten Juli stelden en hen Ier audiëntie noodigden. Den G^®·» December ach-
tereenvolgens in het Huis der
Lwds en in dat der Gemeenten verschenen, werd hun
het volgende bescheid voorgelezen en daarna overhandigd: Het Parlement van
Engeland ^
erkende met allen eerbied en dankbaarheid de groole en goede genegenheid, die de aan onze Gezan-

tcU ^G^CVCn

Hoog Mogende Heeren Slalen-Generaal der Vereenigde Provinciën, blijkens hunne
ambassade, voor den vrede en den welstand van Zijner Majesteits Rijken en van het .
Parlement koesterden, gelijk ook de bemiddeling, ingeval zg begeerd werd, door hen
aangeboden. Zoo langen tijd zouden de Huizen van het Parlement niet gedraald hebben,
daar het handhaven en zoeken van den vrede steeds hun hoofddoel was geweest, zoo
zij niet zeiven bezig geweest waren om nederig een wel gegronden vrede van Zyne
Majesteit te zoeken Ie verkregen, en dat wel door zekere voorslagen, daartoe strekkende,
voor te bereiden, die onlangs aan zijne Majesteit vyaren toegezonden, van wien zij een
genadig antwoord hoopten, daar zij evenzeer lot 'sKonings als lot zijns volks welzijn
strekten. Toch konden zij niet anders dan hun schuldig gevoel uitdrukken voor de
belangslelhng van Hun Hoog Mögenden, blijkbaar in de begeerte om den gewenschlen
vrede te bevorderen: inderdaad zou de toestand van zaken in
Engeland grooten invloed

^ Resol. StaL-Gen. 30 Nov.; 8 Dec. 1644. Reede veel vroeger was bij de Staten van Holland
de vraag gerezen, of het niet raadzaam vras dat de Gezanten terugkeerden {Resol. Holl, 23 Juli;
22 Sept. 1644).
 ^ Resol. Stat.-Gcn. 16 Dec. 1644.

-ocr page 515-

1644—

1048.

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hebben op het toekomende lot van allen, die den Proleslanlschen Godsdienst beleden,
in het byzonder van Hun Hoog Mögenden, wier voorspoed zg, als hunnen eigenen,
"ΊΏβΙ alle oprechte toegenegenheid zouden bevorderen.

Terwyl in het Parlement over dit antwoord beraadslaagd werd, strooide men in de
stad uil, dat men in
Nederland bezig was buitengewoon krijgsvolk aan te werven met
het doel die troepen met eene machtige vloot tot hulp van den Koning legen het
Parlement over te zenden, en de meening dat, nu het Nederlandsche Gezantschap eenig
bescheid van het Parlement had bekomen, het ook tot bemiddeling van den binnen-
landschen vrede was toegelaten, veroorzaakte groote verbittering. Dezulken, schreven
de Gezanten, welke door weldaden aan Hun Hoog Mögenden waren verbonden, waren
oorzaak, dat er dus door het volk werd geoordeeld. — Voorzeker waren degenen, die
het meeste met de Nederlandsche Regeering uitstaande hadden, het best op de hoogte
van hetgeen de partij van den Prins in de Vereenigde Provinciën in het schild voerde.

Volkomen ongegrond was het gerucht, dat onze Gezanten alsnu lot de bemiddeling
waren toegelaten. Het bekomen bescheid kon kwalijk anders dan als eene beleefde
weigering op hun aanbod verklaard worden. Toch schenen de Gezanten dit nog niet
volkomen alzoo te verstaan : althans zy gaven daarop het volgende ten antwoord: zeker hun
overhandigd geschrift (een antwoord, blijkt het, wilden zy het niet noemen) zouden zy aan
de Staten-Generaal zenden: die zouden dan in overweging kunnen nemen, of zij er eenig
antwoord in zouden kunnen vinden op hunne zoo vriendelijke en hartelijke aanbieding.
Hun gevoelen was, dat in dat geschrift niet duidelyk en afdoende was uitgedrukt,
of die aanbieding het Parlement aangenaam en aannemelijk was, al of niet. — Hunne
Propositie, zoo gingen zij voort, had ook een verzoek behelsd om teruggave of schade-
loosstelling voor genomen schepen en goederen, waarop zij tot dusverre noch geenerlei
recht noch volledig herstel hadden bekomen. Eindelyk hadden zy ook een reglement
gevraagd, dat vrijheid van scheepvaart en handel gunde op al de havens
ύάώ Engeland,
Schotland
en Ierland, zonder onderscheid. Men had op zekere ontworpen ordonnantie,
vóórdat zij werd uitgevoerd, rijper beraad beloofd. Maar daarop hadden zij tot dus verre
vergeefs gewacht, en alsnog wachtten zy zulks van de billijkheid der beide Huizen. —
Deze laatste uitdrukking zeide meer dan zij meenen konden. Immers wisten zij, dat
er weinig kans was op de intrekking dier ordonnantie, en hoe de Stad
Londen, die
zich het verst in hare vijandelijkheid legen den Koning liet vervoeren en den grootsten
invloed op het Parlement oefende, met geweld begeerde, dat de havens, die's Konings
zijde hielden, voor vreemde natiën gesloten zouden zyn.

Conferentie Intusschen gebeurde het, dat er werkelijk eene bijeenkomst plaats greep te Uxbridge
iniUeerL^^''vTn lusschen Gecommitteerden van den Koning en van het Parlement om over verzoening
hSpaSSue^® handelen. Een gunstig voorteeken was het trouwens niet, dat de Gecommitteerden
üxhridge, ^^^ [jgj Parlement in last kregen, dat de onderhandeling in een beperkten tijd, binnen

-ocr page 516-

DES VADErxLANDS. 490

Iwinlig dagen, moest afgeloopen zya en uilslüilend over de door de Huizen Toorgesleldc lß44—

1 1648.

artikelen zou loopen: indien de Gecommitteerden van den Koning iets anders voorstelden,

moesten die van het Parlement nader instructie vragen.

Overeenkomstig den laatstelijk bekomen last namen onze Gezanten alsnu, nadat reeds
het hoofd van den Aartsbisschop van
Canterbury op Towerhill gevallen was, afscheid ^
van de Voorzitters en van de meeste leden van het Hoogerhuis, om naar
Oxford Ic
gaan. Overal vonden zijn, bij dat bezoek, beleefd onthaal en heusche woorden; som-
migen verklaarden, dat men hen niet onbevredigd zou laten vertrekken; maar anderen
zeiden weder, dat het geschillen waren, als tusschen man en vrouw, waar geene vreemde
tusschenkomst bij voegde, of wel, dat vreemden geene kennis hadden van de Engelschc
wellen en hier dus niet oordeelen konden. De Voorzitter van het Hoogerhuis verzocht,
dat zij zich met hun vertrek niet haasten zouden: hij zou van hun bezoek rapport
doen. Over het algemeen bleek, dat de, invloedrijksten wel wenschten dat zij bleven,
maar dat het hun niet verzocht zou worden. Doch de Schotsche Commissarissen waren
ondubbelzinniger. Zij, die oprechtelijk naar den vrede verlangden, verklaarden, voor
zoo
^cqI'Schotland aanging, onze tusschenkomst aan te nemen.

Den Januari (1645) kwamen hen Gecotnmitteerden van de beide Huizen be-

zoeken. Zij waren de overbrengers van een nader antwoord, slaande op hunne Iaat' Nader antwoord

van het Parle-

slelijk ingeleverde Memorie, en inhoudende, vooreerst, dat het Parlement op hun aanbod ment.
reeds zoo geantwoord had, dat het hun, naar de Huizen hoopten, volkomen voldoening
zou geven, daar de staat hunner zaken niets anders toeliet. Ten tweede: de vorde-
ringen rakende genomene schepen en goederen betroffen of den Staat of particulieren.
In de zaken van de eerste soort meende men reeds voorzien ie hebben door het bevel
lot teruggave, behoudens gestaafd bewijs van geleden schade bij de Admiraliteit; die van
de andere soort moesten toor hetzelfde Hof gebracht worden: het Parlement zou zorgen,
dat er justitie gedaan werd. Eindelijk, wat de ordonnantie over de zeevaart betrof,
deze zaak was zeer gewichtig: het Parlement zou den uitslag zijner beraadslagin-
gen bij tijd en wijle mededeelen. — Dit antwoord gaf geenerlei hoop op eenige
gunstige beschikking. Wel werden in dezen tijd Iwee schepen teruggegeven,
doch zonder toereikend herstel van schade, en, bleef de ordonnantie gehandhaafd,
dan kon niemand in eenige particuliere zaak bij het Hof der Admiraliteit op eene
gunstige uitspraak rekenen: want, had men geene vryheid om op de havens des
Konings te varen, dan waren de meeste vraagstukken reeds in het nadeel der onzen
opgelost. En wat het punt der aangeboden tusschenkomst aanging, zoo bleek ge-
Qoegzaam, dat er geene verandering in het voornemen van het Parlement gekomen
was. Wel gaf men mondeling te verslaan, dat onze Gezanten goede diensten zou-
tten kunnen doen bij de onderhandelingen te
Uxbridge', maar daafbij ging men uit
>an het- denkbeeld, dat de onzen bij den Koning voor het Parlement zouden plei-

UI DEEL. Π STUK. 65

-ocr page 517-

16M-

bl4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ten: lot de voorslelliDg eener onparlijdige rol, die den onzen eeniglijk betaamde,
1648,

Terhief men zich niet.

Den Februari -vertrokken onze Gezanten naar Oxford, hoewel zij onder de hand
Terwittigd waren, dal men hen op dien dag van wege het Parlement zou komen ver-
zoeken om Ie blijven, daar men besloten had hunne lusschenkomst aan Ie nemen. Dit
was echter niet geschied, en zonder iets van dien aard vernomen te hebben, kwamen
de onzen den Februari te
Oxford aan.

Hoezeer de conferentie te Uxbridge, waar de Gecommitteerden van het Parlement
zich onhandelbaar betoonden, geenerlei uitzicht op schikking beloofde, schepten
onze Gezanten nog hoop uit de vergunning, die zy van den Koning verwierven, om
aan het Parlement te
Westminster van wege Zijne Majesteit mede te deelen, dat hij

De Koning „oed vond, dat er in Enqeland eene nationale Synode zou gehouden worden, waartoe
staat het liouden & ' ^

eener nationale Gedeputeerden van al de Ghristelgke Prolestantsche Kerken in Europa zouden genoodigd
Synode toe. ^yof^jgQ^ Ofschoon onder de voorstellen, van 's K^nings zijde te Uxbridge gedaan, reeds
van eene Synode lot beslechting der kerkelyke zwarigheden sprake geweest was, grepen
onze Gezanten dit denkbeeld toch als een alles belovende uitkomst aan. Het had God
Almachtig, schryven zij, geliefd, op hetgeen zij met den Koning gesproken hadden,
zooveel genade te verleenen, dat Zijne Majesteit die vergunning gegeven had. Waar-
schijnlijk verwachtten zij van zulk eene kerkelijke Vergadering in
Engelatid'een gelijke
uitwerking, als naar hunne meening daarvan in ons Vaderland ondervonden was ge-
weest. Hoe dit zij, den o'^®'^ Maart begaven zij zich weder naar
Londen^ waar zij, den
op de audiëntie bij de beide Huizen van het Parlement te kennen gaven, dat,
naar hun docht, 'sKonings zucht lot schikking blijkbaar was, vooral ook hieruit, dat
hij hun vergund had te verklaren dat hij, zoo zijne voorslagen niet aangenomen konden
worden, de byeenroeping eener Synode goed zou vinden. — Zonder dat deze mede-
deeling veel uitwerking deed, werd hun kort vertoog naar het
Groot-Comité van
Engeland en Schotland verwezen, en zy zeiven keerden den ΙΟ^^^^ Maart naar Oxford
lerug, toen de bijeenkomst te Uxbridge reeds eenige dagen geleden onverrichter zake
was uiteengegaan. Drie dagen later hadden zy weder gehoor bij den Koning, die in
het verhaal van hun weervaren de gelegenheid vond om op nieuw te verklaren, dat
zyne tegenpartij geen schikking begeerde en niet rusten zou voordat zyn gezag opge-
zegd en de regeering veranderd zou zijn. — Niettemin opperden onze Gezanten, dat,
huns bedunkens, eene hervatting der conferentie Ie
Uxbridge dienstig zou wezen, daar zij
vernomen hadden, dat zulks te
Londen goed zou gevonden worden, zoo de Koning er
om verzocht. — Deze laatste voorwaarde echter zou niet vervuld worden: de Koning
'mocht lijden, dat de conferentie hervat werd, mits die van
Londen eerst hunne be-
geerte daartoe kenbaar maakten.

Zoo drongen dan onze Gezanten van nu aan sterker dan ooit, en met aanvoering

-ocr page 518-

DES VADERLANDS.

van byzondere bedenkingen, op hunne terugr/)eping aan, en loen zij, naar hunne mee- 1044—

1G48.

niog, lang genoeg Ie vergeefs op een schrijven uit den Haag gewacht hadden, namen
zij den April afscheid van den Koning, die bij deze gelegenheid op nieuw be-
tuigde, zoo veel vertrouwen op Hun Hoog Mögenden te hebben, dat hg, zoo hel doen-
^ock tij den Ko-
lijk geweest ware, gaarne hun advies lot schikking zou hebben willen vernemen. Doch"'"®'
hoe genadig Zijne Majesteit zich ook uitliet, hy klaagde niettemin, dal de Admiraliteit
van
Zeeland niet alleen gedoogde, dat allerlei mond- en oorlogsbehoeften aan die van
Londen werden toegezonden, maar ook dat hare oorlogschepen dergelijke toezendingen
geleidden met last om ze legen Zijne Majesteit te verdedigen. Aan den Heer
joachibii,
die ter audiëntie tegenwoordig was, voegde hij toe, dal hij (waarschynlijk als Zeeuw)
daarvan niet onkundig kon zijn, en van de Heeren
boreel en renswoüde begeerde hij,
dal zij de zaak aan Hun fdoog Mögenden kenbaar zouden maken.

Weldra bleek uit brieven van Hun Hoog Mögenden 1, dat de Gezanten niet te voor-
barig geweest waren met het nemen van hun afscheid. Alsnu brachten, ditmaal alleen
de twee buitengewone Ambassadeurs, den April (1640), een laatste afscheidsbezoek
aan zijne Majesteit, daar de gewone Gezant in
Engeland zou blijven Op nieuw
klaagde de Koning: zijne oorlogschepen en kapers, van zijne commissie voorzien, wer-
den door onze oorlogschepen aangehouden 8; dezen behoorden, zeide hg, veeleer zijne
schepen bij Ie slaan. Wat de onzen op die klacht antwoordden, was afdoende: de
commissievaarders van Zijne Majesteit, zeiden zg, waren veelal onderdanen van den
Koning van
Spanje en mede van commissie van dien Monarch voorzien. Waren de
zoodanigen de slerksten, dan ontveinsden zij zulks niet en namen onze schepen, terwijl
zij zich anders mei de commissie van den Koning van
Groot-Britannié trachten te dekken. —
Dezulken, antwoordde de Koning, sprak hij niet voor: hij wraakte ze en liet ze aan
de straf van Hun Hoog Mögenden over.

Den April aanvaardden onze Gezanten de reize van Oxford naar Londen, Op Onaangennmc

bejegening der

dezen tocht bleek op nieuw hoe veel kwaads de Parlemenlsgezinden van hen vermoed- Gezanten op reis

den, en hoe weinig zij hen ontzagen. Reeds loen zij nog niet lang in

geweest waren, den Februari (1644), hadden zich Iwee gecommitteerden van het

Lager Huis bij hen vervoegd om naar een persoon in hun gevolg te vernemen, omtrent

wien zij achterdocht koesterden. Thans op weg naar de hoofdstad ondervonden zij vrij wat

ergers. Op de hoogte van Henley gaf een soldaat van het Parlement voor, bij eender

koetsen van hun gevolg een brief opgeraapt Ie hebben; hij wilde dien aan iemand uit

65*

-ocr page 519-
-ocr page 520-

DES VADERLANDS. Ö17

-ocr page 521-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

·,ι.

-ocr page 522-

DES VADErxLANDS. 490

onze Gezanten die gezindheid herhaaldelijk deden blijken. Geen wonder, de Schollen, lfi44—

1648.

oprechle Presbyterianen, lieten zich niet medeslepen door den geest derIndependenlen.

Ook was er sinds September (1644) een Agent van het Koningrijk Schotland in EenAgeiUvan

. Schotland in den

den Haag, met name thomas güsingham. Terwijl Holland geneigd was, hem in die hoeda- Haag.

nigheid te erkennen, besloten de Slaten-Generaal hem op denzelfden voet als den
))envoyê*^ strigklakd te bejegenen Den 22®ten Maart, 1645, verscheen de Scholsche
Afgevaardigde voor de Vergadering der Staten van
Holland^ en betuigde voor hen den
hoogen ernst en ijver der Scholsche Natie tot handhaving van haren Godsdienst en vrijheid :
zij was volkomen bereid om daarvoor goed en bloed op te zetten. Zóó zou zij het voorbeeld
navolgen, door
Holland gegeven, en het voorstel volgde daaruit natuurlijk, of deze Provincie
niet goed zou vinden een nader Verbond met het Koningrijk
Schotland aan te gaan.
"Werkelijk schijnt dit de strekking geweest te zijn van 'zijnen meer algemeenen voorslag
tot eene alliantie van geheel
Groot-Britan7iië met alle Proteslantsche Vorsten en Repu-
blieken, tot handhaving van het algemeene/Proteslantsche wezen. Tevens verzocht hij
de ondersleuning der Hollandsche Gedeputeerden bg de Staten-Generaal, opdat Hun
Hoog Mögenden hem beschermen mochten tegen den overlast, hem door eenen Afge-
vaardigde van den Koning van
Groot-Britannië, met name Sir patrigk drtjmmokd,
aangedaan, — een verzoek, dat de Scholsche Commissarissen te Londen reeds lot de
Slalen-Generaal gericht hadden. Op dit laatste wezen de Slalen van
Holland hem te
recht met het bescheid, dat die bescherming niet moest worden gezocht bij de Slaten-
Generaal, maar bij
zoodanige Provincie, binnen wier gebied zij Verlangd zou zijn. In
hun antwoord op zyne voornaamste vraag ontveinsden de Staten van Holland^ dat zij
die strekking, welke inderdaad vrij bedenkelijk zou geweesl zijn, begrepen hadden. Niels,
verklaarden zij, ging hun meer ter harte, dan de welstand en uitbreiding van de ware
Christelijke Proteslantsche Religie, hopende door Gods genade daarin lot het uiterste
loe te volharden. Wel ware het Ie wenschen, gingen zij voort, dat alle Vorsten en
Republieken, welke dien Godsdienst beleden, naar de oprechle gemeenschap der hei-
ligen, onder elkander verbonden mochten zijn", om legen hunne sterke legenpartijders lol
handhaving der vryheid van hun geweten en hunner wettige gerechtigheden bestand te wezen,
en Hun Edel Groot Mögenden waren volvaardig daartoe het hunne door hunne vurige
en vertrouwende gebeden toe Ie brengen. Maar wat de bijzondere oneenigheden betrof
lusschen Zijne Majesteit van
Groot-Britannië en zijne onderdanen in Engeland en Schot-
land,
verlangden zij de onzijdigheid getrouw te blijven, die zij zich van den beginne
aan ten duren plicht gesteld hadden; die onzijdigheid was de eenige voorwaarde, om,
zoo het anderszins geschieden kon, iels loe te brengen lot de vurig door hen verlangde
bijlegging der bedroevende geschillen. In dien geest was de plechtige Ambassade naar

-ocr page 523-

m

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

if,44_ Engeland gezonden, niet zonder groole kosten ook van hunne Provincie. Ten slotte
bedankten zij den Agent ten zeerste voor de aangeboden, »continuatie der oude alliantie
en goede correspondentie tussclien het Koningrijk
Schotland en deze Provincie;" met
erkenlelykhcid namen zij dat aanbod aan, en boden aan dat Koningrijk wederkeerig hunne
vriendschap en alle goede diensten aan tot handhaving en » uitstrekking van de oude
VcAonden lusschen
SchollanU en de Provincie Holland en West-Friesland i." Ruim
cenc maand later meldde zich de Resident
bothwell bij de Staten van Holland aan
met het verzoek om mededeeling zoo van de propositie van
guotngham als van hun
antwoord. Zij gaven hem hierop ten bescheid, dat zij het tegenwoordig te druk hadden
om zich te kunnen verledigen tot het beraadslagen over de vraag of zij zijn verzoek ·
zouden toestaan , al of niet

In zulk een antwoord mocht de Resident des Konings een blijk zien, hoe weinig
men in
Holland den Vorst, dien hij vertegenwoordigde, ontzag. Nimmer zoudén de
Staten van dit Gewest er toe over te halen zijn om dien Koning tegen zijn Parlement
en legen de Schotten te ondersteunen, en de Prins van
Oranje zou al zijne plannen,
daartoe strekkende, in duigen zien vallen.

Gelukkiger slaagden die Heeren van Holland in hunne plannen. Dit mag men mede
zeggen met het oog op hunne handelingen, bestemd om Koning
ghristiaan lot billijker
gedrag ter hunnen aanzien te .dwingen.

Den Sä®·^®"^ Juni (1644) werd de Instructie voor de Gezanten naar Zweden en naar
Instructie voor Denemarken by de Staten-Generaal vastgesteld Die voor de naar Zweden bestemde
Ambassadeurs Avas in de hoofdzaak van den volgenden inhoud: In den
Sond gekomen,
zouden zy van hunne Ambtgenooten, w^elke tot den Koning van
Denemarken gezonden
werden en tot zoo verre de reis met hen doen moesten, scheiden om naar
Stockholm
te gaan of elders, waar het Hof zou zijn. Eerst Avanneer zij genoegzaam op de hoogte
van personen en zaken in
Zweden gekomen zouden wezen, en doorgrond zouden hebben,
of men daar gezind was om door schikking tot een eind van den oorlog met
Denemarken
te geraken, al of niet, zouden zij eene tweede audiëntie (de eerste zou louter eene
plichtpleging wezen) aanvragen. Deze bekomen hebbende, moesten zij te kennen geven,
dat Hun Hoog Mögenden gewenscht zouden hebben, dat de oneenigheid lusschen
Zweden en Denemarken niet lot een oorlog ware uitgebarsten voor en aleer zij bericht
waren geworden van den staat des geschils: alsnu toch waren zij buiten de gelegenheid
gelalen om volgens het in het jaar 1640 gesloten traktaat gezamenlijk den weg der

de Gezanten naar
Zweden.

' Resol. Stat.-Gen. 2, 10 Maart, 1645. Resol. Holl. 22, 30 Maaitj 3 April, 1645.
2
Resol. Holl. 5 Mei, 1645.

» Resol Stat.-Gen. 25 Juni, 1644. Zie hierboven, bladz. 482-

-ocr page 524-

DES VADErxLANDS. 490

schikking te beproeven. In de gegeven omstandigheden echter hadden zy een Gezant- 1644—
schap gezonden, zoo naar Denemarken als naar Zweden, om de geschillen alsnog lot
eene minnelijke schikking te trachten te brengen. Daartoe verzochten zij van de zyde
der Kroon van
Zweden de vereischle mededeelingen en verlangden, dat de Ambassadeurs met
hunne ambtgenooten in
Denemarken zouden correspondeeren, ten einde eene bijeenkomst van
Ministers der beide Kroonen afgesproken mocht Vi'orden. Als onze tusschenkomst aan-
genomen zou zyn, zouden de Gezanten zich begveren om van de Kroon van
Zweden
(Ie verklaring te bekomen, dat men den Koning van Denemarken zou mogen verzekeren,
dal in geval hij lot opheffing der grieven, zoowel van
Zweden als van de Vereenigde
Provinciëh,
op hel stuk van den handel besloot, de Zweden hun wapengeweld zouden
slaken en hunne troepen vari den Deenschen bodem zouden terugtrekken, Bg de onder-
handeling lusschen de beide oorlogvoerende Mogendheden zouden onze Ministers, zoowel
die naar
Denemarken als die naar Zweden gezonden waren, tegenwoordig zijn

Bij deze zich tot algemeene trekken bepalende Instructie werden eenige geheime'
punten gevoegd. Zy hadden len doel, dat de Zweedsche Ministers er toe gebracht
zouden worden om, tot loon voor hetgeen onze Slaat voor de Kroon van
Zweden over
had, onze belangen tegenover
Denemarken als hun eigene bij de onderhandelingen in
het oog te houden, en wel door mede te weeg te trachten te brengen, dat de zaken van
den handel hersteld werden op den voet van het Erflraklaat van
Spiers Dus moesten
de onzen zich niet meer tevreden lalen stellen met het reglement, in 1641 voor vijf
jaren met
Denemarken beraamd, een reglement trouwens door Koning guristiaaw niet
nagekomen, en van wege onzen Slaat niet aangenomen. Evenwel om
Denemarken
niet ongezind te maken onze bemiddeling aan te nemen, moesten onze kooplieden zich
raiddelerwgl aan dat reglement houden. — Betoonde men zich van de Zweedsche zijde
eenigszins ontevreden over hetgeen wij in dat jaar 1641 met
Denemarken gehandeld
hadden, dan moest daartegen worden aangevoerd, dat alles geschied was met kennis van
den Zweedschen Resident
salvius te Hamburg. Wilden de Zweden niet toelaten, dal
onze koopvaarders den Denen volgens het genoemde reglement tol betaalden, len ware
die kooplieden een gelyk bedrag aan hen voldeden, en was hun vloot sterk genoeg om
dit verlangen door te zeiten, dan zouden de onzen zich onder protest daarnaar voegen
en den tol niet betalen; maar nam
Denemarken daarmede geen genoegen, dan zouden
onze koopvaarders onder geleide onzer oorlogsvloot in de Oostzee doordringen, hetzij
door den
Sond, hetzij door de Belt, terwijl onze Gezanten zich naar eene onzijdige

' Verbael van de Heeren de Wilt^ Bicker ende Stavenisse van hare Ambassade aen de Conin-
gtnne ende Croone van Sweeden, in de jaren
1644 ende 1645 (op het Rijksarchief). Zie ook
a'tsema, II, 950, enz.

2 Zie hierboven, bladz. 344. Dat traktaat is bij aitsema te lezen, II, bl. 954—958.

UI Deel ö Stuk. 66

-ocr page 525-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— plaats terugtrokken 1. 'Op gelijke wijze zou de doortocht afgedwongen worden, als de
Koning van
Denemarken den handel op de Zweedsche havens {Riga^ Revel en Nerva
uitgezonderd) bleef verbieden, en daarbij bet getal onzer koopvaarders, naai· die havens
bestemd, groot genoeg was om het de moeite waard te doen zijn lot dat geweld de
toevlucht te nemen. Kwam er een vredesverdrag tot stand, dan moest er, opdat men ge-
rust zou kunnen zijn dat het ook nagekomen zou worden, een
ligue guarantie geslolen
worden legen dengenen der drie Staten, welke in strijd met het verdrag mocht han-
delen. —Γ Werd de van onze zijde aangeboden bemiddeling door eene der beide of door
beide Kroonen niet aangenomen, zoo moesten onze Gezanten nadere bevelen vragen.

Bij de beraadslaging over deze geheime punten behield Utrecht zich haar gevoelen
voor over de bepaling, volgens welke in het gestelde geval de koopvaarders met de
sterke hand door den Sond geleid zouden worden. Zij wilde dien maatregel nóch
goedkeuren noch wraken.
Holland, daarentegen, wenschteook als het aantal schepen
gering was, den doortocht afgedwongen Ie hebben, wanneer
Denemarken de vaart op
Zweden bleef belemmeren — Ook de Admiraal van de vloot kreeg eene verzegelde
geheime Instructie mede, die hy slechts op last der Ambassadeurs zou mógen openen
In de Instructie, welke aan de Ambassadeurs, naar den Koning van
Denemarken

Instructie voor bestcïnd, werd medegegeven wordt het geval ondersteld, dat die Koning het buiten-
de Gezanten naar i i i ■ ^ , i i ■· · i

Benemarken, gewone aantal oorlogschepen, waarvan de Gezanten verzeld zouden zijn, niet toelaten

zou op de gewone plaats {de Lap, in het Noorden van den Sond) te vertoeven^. In dat
geval zouden onze oorlogschepen voorloopig en tot nader order, door de Ambassadeurs te
I geven, mogen afhouden en zeewaarts stevenen. Hunne tweede audiëntie, op welke ook

zy eerst met de zaak, waarop het aankwam, voor den dag moesten komen, zouden zij
niet vroeger zien te bekomen, dan hunne ambtgenooten in
Zweden, opdat de Zweden
geene aanleiding tot achterdocht omtrent vooraf bestaande verstandhouding met i^ewe/narAe»
mochten vinden. Op die tweede audientie zouden zij verklaren, dal de Staten, hoezeer zij
op een vroeger aanbod van bemiddeling geen rechtstreeksch antwoord bekomen hadden,
toch grond hadden om te vertrouwen, dat dit aanbod Zyner Majesteit thans niet onaange-
naam zou zijn. Toonde de Koning zijn ongenoegen over het groot aantal oorlogschepen,
zoo moesten de Gezanten dit ten deele bewimpelen door de sterkte van de
Spaansche
zeemacht als reden op te geven, en voor het overige erkennen, dat de sterke wapening
der beide Noordsche Mogendheden ter zee de Stalen wel nopen moest om, door des-
gelijks hunne zeemacht uit te breiden, op hunne hoede te wezen, en zelfs zoo noodig

ι Zie hierboven, bladz. 482, 483. 2 Regol Stat.-Gen. 25 Junij 10 Augustus, 1(544.

3 Resol. Stat.-Gen. 4 Juni, 1644.

^ 'Verbael gehouden bij de Heeren Schaep enz. in den jare 1644. Op het Rïjksarcliief.
® Deze onderstelling steunde op een schrijven van
kakel van kbakad (Resol. Stat.-Gen. 10 Juni, 1644).

-ocr page 526-

DES VADERLANDS. 525

1044 —

Ie zorgen, dal geene der beide parlijen door de andere onderdrukt werd. De vrijheid, ]ß4g
aan gegund, om zich ten onzent van schepen te voorzien, moesten zij recht-

vaardigen door hel recht, hetwelk hel tusschen de Staten en Zweden gesloten traktaat
aan dat Rijk toekende. Des noods behoefden zij, al dadelijk, niet te ontveinzen, dat zij
de gelegenheid wenschlen te gebruiken om gunstiger voorwaarden voor hunnen handel
van
Denemarken Ie verkrijgen.

Den juü (1644) aan het Vlie aangekomen, zeilden de Ambassadeurs den

uit met de 41 oorlogschepen, een aantal van byna achthonderd koopvaarders geleidend,

die ongeduldig op het tijdstip der afvaart gewacht hadden. Den 's morgens vroeg

waren zij lot hel Rif van Schagen gevorderd. Hier zetten de Heeren, die tot het Deensche

Hof gezonden werden, koers naar den Sond, en de naar Zweden bestemde Ambassadeurs

naar Gothenhurg. Deze vesting vonden zg, legen hunne verwachting, door den Koning De Gezanten.

naar Stockholm

van Denemarken te land en te water belegerd. De Commandant van het Deensche bestemd,ontmoe-
eskader liet de twee oorlogschepen van^onze Ambassadeurs niet door: om doorgelaten
te worden, moesten zij zich aanmelden bij den Stadhouder van de kwartieren van iVoor-
wcgen, hannibal seestadt, die zich echter niet ver van daar, te Kongelf, ophield.
Intusschen sloeg men hen met veel achterdocht gade : de Denen geloofden wat de Zweden
voorgaven, dal de Hollandsche vloot dezen laatslen ter hulp kwam. De Stadhouder, dit was
zijn bescheid, kon den doortocht niet toestaan zonder den Koning te raadplegen, en
stelde onzen Ambassadeurs voor, langs
Kongelf Goihenburg om te trekken, en zich zoo
op weg naar
Stockholm te begeven. De onzen antwoordden, dat zij om geen achterdocht
bij de Zweden, tot welke zij gezonden waren, te verwekken, zich ontzien moesten
dien weg te nemen en* hem, Stadhouder, te ontmoeten. Dus verzochten zij, als onze
oorlogschepen niet doorgelaten werden, zich met hun gevolg en goederen in kleiner
vaartuigen naar
Gothenhurg te mogen laten brengen. Ook hiertegen maakle de Stad-
houder zwarigheid. Reeds hadden de onzen besloten, den omweg te maken, toen zij
ten slotte nog de vergunning kregen om rechlstreeks over
Gothenhurg ie gaan, mits
met Deensch vaarluig en vergezeld van den Admiraal van
Noorwegen. Den 258ten jiiji van
Gothenhurg vertrokken, troffen zij den Ie Arhoga den Heer axel sparre aan,

Kamer-Jonker van Hare Majesteit, die hun tegemoet was gezonden om hen met jachten

over hel Mälar-mecr naar Stockholm te geleiden, waar zij in den avond van den Zy komen te

» ^ , Stockholm aan.

Augustus aankwamen. De oorlogschepen met hunne' goederen waren nog mei

^an Gothenhurg aangekomen: in geen maand had men Ie Stockholm, len gevolge van

den oorlog, eenig bericht over zee gehad. Eerst den Augustus kwam een der schepen

met hunne bagaadje aan: het andere schip had geene verguüning kunnen bekomen om

den Sond door te zeilen. — Den dag vóór hunne aankomst was de Heer de la thuillerie

te Stockholm aangekomen, en den volgenden dag kwam hen aldaar een afgevaardigde

van den Keurvorst van Brandenburg begroeten, die de overbrenger was van een aanbod

66*

-ocr page 527-

1644—

1648.

524 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

van bemiddeling, hetwelk door Denemarken onder zekere voorwaarden, door Zweden
onvoorwaardelgk was aange'nomen. ν '

Hunne propositie, bij de eerste audientie op den β'·®'» Augustus, in hel Latijn ge-
houden én tot de jonge Koningin gerichtbeantwoordde de Rijkskanselier
oxenstjern,
'De bylegging van den oorlog vereischte, zeide hij, rijp beraad; doch de Koningin was
daartoe niet ongenegen: dus was hun voorslag van bemiddeling aangenaam. Reeds
had Hare Majesteit eenige Heeren gecommitteerd om met de onzen in conferentie te
treden. — Inderdaad verschenen nog denzelfden dag in het huis, dat onzen Gezanten Ier
woon was ingeruimd, en waar zij voortdurend op kosten van den Slaat werden onder-

Zij vangen de houden, de Kanselier en de Rijksraden, johan skytte en pieter sparre. De eerste
conferenties aan, ^ ... .

zelte, op deze eerste conierentie, uitvoerig uiteen, dat de belemmering van zeevaart en'
handel, dén Zweden door
Denemarken aangedaan, nagenoeg de eenige oorzaak van den
. ; , oorlog was: die belemmering kon niet langer geduld worden. Onze tusschenkomst was zoo
: aangenaam als eenige, dié reeds aangeboden was of nog kon worden, te meer, daar

Hun Hoog Mögenden ruim zooveel belang bij de onbelemmerde vaart hadden, als de
Zweden zelven. Op de vraag, of
Denemarken de tusschenkomst der Nederlanders insge-
lyks zou aannemen, antwoordden de onzen, dat zij zulks op grond van de verklaringen
van 's Konings vertegenwoordigers in
den Haag moesten gelooven. De voldoening, zeide
loen de Kanselier verder, welke
Zweden verlangde, zou niet moeilijk bij traktaat te
verwerven zijn; maar welke zekerheid was er, dat zulk een traktaat zou nagekomen
worden, daar Koning
christiaan zich blykbaar door geene traktaten liet binden.

i

Op een bezoek, den Augustus den Kanselier gebracht, sloegen de onzen als
plaats der onderhandeling een punt op de wederzijdsche grenzen voor, tusschen
Halm-
stad
en Laholm. ^ De Fransche Gezant had Lübeck of Hamburg voorgeslagen; doch
dit stond den onzen niet aan: wij oordeelden, dat die steden te dicht bij
Westfalen
lagen, en begrepen, dat de onderhandelingen, welke zij voorhadden, van die te Munster
gescheiden moesten blyven. — Ook, op de eerstvolgende conferentie betoonden zich de
Zweedsche Commissarissen bijzonder verplicht jegens de Staten. Zy vergunden onzen
Gezanten, hunnen ambtgenooten in
Denemarken mede t? deelen, dat de Koningin hun
aanbod aannam; de tijd, waarbinnen de onderhandeling zou aanvangen, moest zoo kort
mogelijk genomen worden, en de afvaardiging der paspoorten zou geene zwarigheid
opleveren, mits: de Denen in die stukken aanstootelijke bewoordingen vermeden. —
Uit de verdere gesprekken bleek, hoe de Zweden gehoopt hadden, dat het verbod van
de vaart op Zweedsche havens, hetwelk de Koning van
Denemarken had uitgevaardigd,
de Staten zou hebben bewogen om mede de wapenen op te vatten. Dat zij dit hadden
behooren te doen, ontveinsden de Commissarissen niet, en om te doen gevoelen, wat

Bezuiden Gothenburg.

-ocr page 528-

DES VADErxLANDS. 490

den Nederlandschen handel dreigde, zeiden zij, dat, wanneer dal verbod werd gehand- 1644—
haafd, Hare Majesleil op hare beurt den handel op Denemarken en Noorwßgen zou moeten
verbieden. De onzen gaven daarop Ie kennen, dat hunne ambtgenoolen in last hadden op de
opheffing van dal verbod aan te dringen, en achtten de gelegenheid gunstig om mede te
deelen, dat hel voornemen van Hun Hoog Mögenden was, bg de onderhandeling hunne
eigene grieven legen
Denemarken op hel tapijt te brengen, hopende, dat gelijk zij de
Zweden, zoo de Zweden hen tegenover de Denen zouden ondersteunen. Nog onthielden
zij, zich, het verlangen te kennen Ie geven, dat door de Koningin geen traktaal van
vrede met
DenemanJcen zou worden gesloten, dan nadat de Nederlanders van Denemarken
zouden hebben verkregen, wat zy verlangden. — Toch was die eerste mededeeling
reeds moeilijk genoeg voor de Zweden te verduwen. Immers moesten zij de zaak dus
opvallen, dal de Nederlanders, zonder zeiven te strijden, den slryd, door de Zweden
gevoerd, wilden gebruiken om hunnen zin te krijgen, des noods met de bedreiging,
van hunne wapenen bij die der Zweden te voegen, en niets meer. — Voor hel oogen-
blik merkte de Kanselier niets anders aan, dan dat hij niet inzag, hoe de laak om
eigen belangen voor te slaan, zich met de rol van bemiddelaar verdroeg: de Koning
van
Denemarken moest, docht hem, hunne lusschenkomsl wraken, zoodra zij, de on-
zijdigheid verzakende, eigen belangen begonnen te bepleiten.

Moest die o'pvalling, welke de Nederlanders als belangzuchtig deed voorkomen, op
de Zweden reeds een min günstigen indruk maken, daarbij kwamen berichten uit
De-
marken
van dien aard, dat zij de gemoederen in Stockholm nog ontevredener moesten
stemmen. Koning
christiaan was met zijne vloot van 40 schepen en cenige ijranders
de Oost-zee ingestevend. Van de afwezigheid dezer scheepmachl hadden de Neder-
landsche koopvaarders gebruik gemaakt, om den
Sond door te komen, waar zij tol be-
taald hadden op den gewonen voet. Over de groote sterkte van de Nedcrlandsche oor-
logsvloot , die omstreeks
de Lap hel anker had laten vallen, hadden de Deensche
Grootwaardigheidbekleeders, de Rijkshofmeester
coubitz ulefelt,' en de Kanselier
CHiusTiAAN TUOMAszEN, alsmcdc de Prins van
Denemarken zich zeer verstoord beloond.
De Koning, verklaarden zij, zou zulk een vloot daar niel dulden: hij zou er zich
legen verzetten, er mocht van komen wat wilde. En om geenen grond te geven,
dal de door hen aangeboden lusschenkomsl afgeslagen werd, hadden onze Gezanten
het grootste gedeelte der viool van
de Lap doen vertrekken, om, lot nader order, tus-
schen het Rif van
Schagen en Gothenburg en voorts langs de Noorweegschc kust te

kruisen. — Zoo had zich de Nederlandschσ scheepsmacht verwijderd, juist toen er een Treffentueschen
. rj. , , - ·■ de Zwecdschc eu

Hellen tusschen de Deensche en de Zweedsche vloot had plaats gehad, hel welk in geenen de Deeneche

deele in hel voordeel dezer laatste was uitgevallen. Op de hoogte van het eiland 'Fchmern ^

' Op de Noord-Oostkust van Holstein.

-ocr page 529-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— 'had de Koning van Denemarken de Zweedsclie vlooi onlmoel. Van de eene noch van
de andere zgde^had men de geheele machl (de geheele vlooi der Zweden was 48 zeilen
sterk) in den slag kunnen brengen; van beide zyden waren slechls ί6 "bodems hand-
gemeen geweesl; doch er was van des middags lol des avonds laai heftig geslreden.
De uilslag wasi onzeker; maar laler hadden, zoo men zeide, de Denen de Zweedsche
vloot of een deel van dezelve omlrenl
Christianspreis ^ bezet en groot voordeel op haar
behaald. — Behalve dit een en ander hielden de berichten, die onze Gezanten te
Slockholm van hunne amblg^pooten in Koppenhagen ontvingen, nog in, dat de Koning
wel niet afkeerig was van vredehandel, maar dat hy, zoo er, om daartoe Ie komen,
een vvapenslilstand vereischl was, dien niet zou toeslaan, dan wanneer de Zweden, als
de eerste aanleggers van den oorlog, daarom verzochten.

Intusschen kon het onzen Gezanten niet ontgaan, dat de Zweden zich alles behalve
vertrouvveiyk beloonden. De reden was natuurlijk deze, dal zij bespeurd hadden, dat
Hun Hoog Mögenden liefst den oorlog legen de Denen vermeden, maar onder begun-
stiging van den door de Zweden gevoerden oorlog, alle mogelgk voordeel van de Denen
afdwingen wilden. Dit ergerde hen, en alsnu verkozen zij van hunne zijde niet, de
Nederlandsche Heeren op de hoogte te brengen van hunne grieven tegen de Denen, met
welke zij toch bekend moesten zgn om eene werkdadige rol by den vredehandel te
spelen. Ja, de deelneming aan den vredehandel door de Nederlanders,, stelden zij als
eene onwaarschgnlijke zaak voor. Al hadden onze Gezanten verklaard, dat, ingeval
Denemarken onze lusschenkomst afsloeg of ons en den Zweden geene voldoening ver-
schafte, Hun Hoog Mögenden hunne wapenen by die der Zweden zouden voegen, toch
zou dit geen volkomen genoegen gegeven hebben; daar de oorlog hen zoo bezwaarde,
dat zij geen geduld hadden om de uitkomst van lange onderhandelingen af te wachten.
Dus ontveinsden zij hunne verstoorde stemming niet, en daar zy van de voorlzettiog
der conferenties geene onmiddellyke uitkomst te hopen hadden, zoo wierpen zij een bezwaar
op, dat wellicht anders over hel hoofd gezien of gemakkelijker uil den weg geruimd ware.

Belemmering Onze Gezanten hadden opgemerkt, dat de Commissarissen hun den lilelvan Excellentie
te gegeven hadden. Hierover konden zij niet anders dan zich gevoelig beloonen, daar zij

tuur ^^ den last mede hadden om op den rang aanspraak te maken, dien men gewoon was den

Gezanten van Venetië Ie verleenen, en wisten, dat juist in dezen lyd ernstig bij het Hof
van
i^ranlcrijk werd aangedrongen, dat aldaar wederom werd ingevoerd wat hesdrik IV
ten aanzien van hel onthaal onzer ministers verordend had, en bepaaldelijk dat de
Fransche Ambassadeurs buitenslands onze Gezanten op dien voet,bejegenden. Dus be-
sloten zij voort te gaan, gelijk zy reeds begonnen Avaren te doen, Ie weten, den
Commissarissen dien titel eenvoudig te onthouden. Alsnu draalden de
Zweedsche

2 Later Friedrichsort genaamd, in Sleeswijk aan den ingang van de baai van Kiel,

-ocr page 530-

DES VADErxLANDS. 490

Heeren blijkbaar met het oproepen tot eene nieuwe conferentie. Niet lang duurde het^ 1644—

of de onzen vernamen, dal de reden van dit dralen daarin gelegen was, dat de leden

der conferentie, die den rang van Rijksraden, Voogden der Koningin en Bestuurders

der Kroon hadden, door hen niet naar behooren werden bejegend, daar men hun geen

hooger titel gaf, dan waarop de minste edelman builen eenige bediening aanspraak

had. Tevens liet men hen welen, dat er bij de conferenties in 1640 reeds verschil

over de te geven titels gerezen was, en dat toen de zaak bij een formeel verdrag was

uitgemaakt, en zonder dat toenmaals de geheele alliantie niet lol stand zou zijn gekomen.

üe onzen verklaarden van dit laatste niels Ie welen. Zij hadden, zeiden zij, het Verbaal

van hel toen naar Zweden gezonden Gezantschap niet gelezen i, en wisten niet, dat

de zaak een punt van beraadslaging bij Hun Hoog Mögenden had uitgemaakt.

Toen nu de conferenties dagen achtereen geslaakt bleven, lieten de onzen door hunnen
Secretaris den Secretaris der Koningin vragen, of de paspoorten voor hen en hunne
ambtgenoolen in
Denemarken bezorgd waren, en of de Rijksraden reeds hun gevoelen
geuit hadden over hetgeen zij in het midden hadden gebracht, toen hun het bezwaar
betreffende de titels was aangediend. Het antwoord was, dat de paspoorten op de hand-
teekening van den Admiraal,
karel gyldbnhielm, na, in orde waren, maar dat zij zich
door het vergrijp der onzen legen de hun toekomende titulatuur beleedigd achtten : hun was,
oordeelden zij, een ongelijk aangedaan, hetwelk voldoening eischte. Hierop giog een
der Nederlandsche Heeren, met name de Heer
stavenisse, met onderling goedvinden, bij
^γijze van bijzonder beleefdheidsbezoek, den Kanselier spreken om te verslaan, wat
uien dan eigenlijk verlangde.

Bij deze gelegenheid beklaagde die Staatsman zich onbewimpeld, en voegde er by,
dat de Zweden Hun Hoog Mögenden alle eer gaarne gunden, maar zulks moest niet
met onwaardige bejegening van anderen, en met onthouding van heigeen dien anderen
loekwam, gepaard gaan. Het gedrag onzer Gezanten achtte hij eenen dwang, strek-
kende lot het bekomen van eenen titel, dien de onzen nooit van Hare Majesteit van
Zweden gekregen hadden. ^ Op zulke redenen verklaarde de Heer van stavenisse, dat

-·,%ι

^ Het verdient opmerking, dat aitskma, die anders zelis vrij onbeduidende ceremonieele zaken
vermeldt, van dit geschil noch in zijn verhaal van dit, noch in zijn verslag van het vorige Ge-
zantschap in
Zweden, eenige melding maakt. Vermits ik bij mijn verslag van de Ambassade
van 1640, bij gemis van het Verbaal, dat, naar ik meenen moest, op het lUjksarchiefniet voor-
handen was, alleen uit
aitsema heb geput, zoo is aldaar (hierboven, bladz, 289—293) van dat
Iraktaat, hetwelk de titulatuur moest regelen, geen gewag gemaakt.

^ In het traktaat van 1640 heeten de Zweedsche Commissarissen illuslrissimi, magnißci et
(jenerosi dominij
de onze slechts illustres, en in de aanspraak bij de onderhandeling waren genen
i^cccellentiae veslrae, en dezen alleen lUuslrilates veslrae betiteld.

-ocr page 531-

1644-

528 ALGEMEENE. GESCHIEDENIS

hij en zijne ambtgenoolen op grond van lilels geen tweespalt wenschlea te doen ont-
slaan , ten einde geene vertraging in de onderhandelingen te veroorzaken. Het doel,
met hetwelk Hun Hoog Mögenden h(?n hadden gezonden, sloot alle denkbeeld uit, dat
het hun toeleg was om de Zweedsche Heeren te beleedigen. '— Toch was er nog _een
bezoek, door al de drie Gezanten den Kanselier gebracht, noodig om eene schikking

Dit verschil tot stand (g joen komen. Bij dit bezoek, op den 28®ten Augustus, werd, op advies van
wordt ter zijde

gesteld, Hare Majesteit, goedgevonden, dat men de zaak, waaromtrent geschil was gerezen, zou

laten rusten, en de conferentiën zou hervatten, de titels aanwendende, die bij de on-
derhandelingen en het traktaat van lö-iO waren gebezigd. Voorts, waren de Heeren
lot nog toe in de woning van onze Gezanten bijeengekomen, van nu aan zou men in
de Raadskamer vergaderen, werwaarts de onzen telkens met de koets van Hare Majesteit
afgehaald zouden worden. — De eerste conferentie, op dezen voet gehouden, leverde
niet veel nieuwe beschouwingen, veelmin werd er iets afdoends bepaald. De Zweedsche
Commissarissen gaven bij deze gelegenheid te kennen, van welke grieven de Koning
van
Denemarken hun herstel zou moeien geven. Zoo hadden zij recht om op hunne
beurt te vragen, waarin de voldoening, die Hun Hoog Mögenden van de Denen zouden
^orderen, i)eslond. Toen nu de onzen daarop antwoordden, dat de handel weder gesteld
zou moeten worden op den voet van het erflraktaat van
Spiers, in 1544 gesloten, her-
vallen de Zweedsche Heeren, dat er dan weinig kans op schikking was: immers had
Koning
guristiaan, in 1641, dat denkbeeld smadelijk weggeworpen, en Hun Hoog
Mögenden hadden zich met eenige inwilligingen, beneden hunne waardigheid, tevreden
moeten stellen. — Ook, antwoordden de onzen weder, hadden wij ons daarmede niet
op den duur laten paaien.

1648.

Eene volgende conferentie (op den September) werd aangevangen met klachten
van den Rijkskanselier.
Zweden was bij den oorlog in Duitschland nagenoeg van de
geheeie wereld alleen gelaten. Hun Hoog Mögenden voldeden het subsidie met de
meesle traagheid 1, en in plaats van onze wapenen in den Deenschen oorlog met die
der Zweden te vereenigen, - duldden wij, in volslagen strijd met den eisch van het
traktaat van allianlie, dat de vaart op Zweden door den Koning van
Denetnarken ver-
boden werd, en door het goedwillig betalen der tollen, ja door het leveren
van schepen
en wapens stelden wij
Denemarken in slaat om Zweden te beoorlogen, — Dit was eene
inleiding tot de verklaring, dat, hoezeer de Koningin gezind, was de belangen van
Hun Hoog Mögenden bij den aanstaanden vredehandel met allè goede redenen, ja met
' bedreigingen voor te staan, Hare Majesteit zich echter niet verbinden kon, slechts in
vereeniging met ons en niet zonder ons met
Denemarken te sluiten: alleen en op eigen

^ In het voorjaar van 1644 had spiering verklaard, dat de Ambassadeurs in Ziveden ηΐε'
aangenaam zouden zijn, als het subsidie niet werd toegestaan {Resol, Slat,-Gen. 16 April, 1644).

-ocr page 532-

DES VADErxLANDS. 490

kosten en gevaar had zij oorlog gevoerd, en slechts wanneer men gezamenlijk met haar 1644—
gestreden had, zou men zulk eenen eisch mogen doen gelden. — Dat deze taal de
strekking had om de onzen te doen gevoelen, dat
Zweden den oorlog alsnog door de
onzen aan
Denemarken verklaard verlangde te zien, bleek uit het slot van des Kanseliers
rede: wy moesten, zeide hy, niet meenen, door redeneeringen iets van den Koning van
Denemarken te verkrggen: niet dan met het rapier en de wapenen was van hem iels
te winnen. — Tegen die klachten gold deze verontschuldiging der onzen, dal het
traktaat van alliantie eischte, dat alvorens tot de wapenen te grgpen, eerst de weg van
minnelijke schikking had behooren ingeslagen te worden: dat verzuim aan
Zivedens
zijde wettigde onze onthouding, en de tollen betaalden wg voorloopig, ten einde den
weg om tot bemiddeling te worden toegelaten, niet door de weigering der lollen afge-
sneden te zien, en waren er oorlogsbehoeften naar
Denemarken uitgevoerd of schepen
geleverd, zulks was niet met toestemming van Hun Hoog Mögenden geschied. Wat
voorts het verbod van den handel op
Zweden aanging, eerst moesl men Koning guristiaan
verzoeken, het op te heffen: weigerde hij dit verzoek, eerst dan was het lijd tot kracht-
dadige besluiten. — Bg deze verontschuldigingen evenwel wenschlen onze Gezanten het
niet gelaten te zien: zij begrepen, dat, begeerde men, dat de Zweden geenen vrede
zouden sluiten voordat de Nederlanders door
Denemarken tevreden waren gesteld, er

eene bepaalde verklarinsf van onze züde vereischt werd. Dus boden zii aan, naderen Onze Gezanten
^ & J J ^^jjlgjj naderen

last van Hun Hoog Mögenden te vragen. Dit aanbod werd niet rnet gretigheid aange- ket vragen.

nomen. Ongetwijfeld hielden de Zweedsche Heeren het er voor, dat de onzen genoeg-
zaam gelast waren, maar hunnen uilersten last nog slechts niet openden.

Daar de Zweden moesten verlangen, dat de Nederlanders met de Denen in vijand-
schap geraakten, zoo waren de tijdingen, die der Staten Gezanten den 24®^®» Augustus
uit
Koppenhagen meldden, wel geschikt om hun genoegen te doen. Zij hielden hel

volgende in: Lang hadden de Nederlandsche Ambassadeurs iQ Koppenhagen te vergeefs Het wederva-
, „ . , , , ... ren der Gezanten

op s Konmgs komst gewacht: bijna drie weken waren er verloopen, zonder dat Denemarken,

iels hadden uitgericht. Eindelyk, nadat zg zelfs aangeboden hadden den Koning inde
Oostzee te gaan opzoeken, was goedgevonden, dat de Prins van
Denemarken door den Koning
gemachtigd zou worden om hun gehoor te verleenen. Dus waren zij den 17^®" Augustus
hij den Prins ter audiëntie geweest. Doch eerst de tweede audiëntie zou meer dan
plichtplegingen bedoelen; maar ziet, hoezeer toegestaan, ging zij niet dadelijk door,
len gevolge van een gewichtige gebeurtenis. De Zweedsche vloot, beslaande uil de
De Zwcedechc
door LODEwiJK DE GEE» aan de Regeering van Zweden geleverde schepen, twee ofuitg^gruet, dringt
drie en twintig in getal, voer onverwacht, onder,aanvoering van den Zeeuw martew
THijssEN door den Sond^ zonder zich om de Deensche kasteden of oorlogschepen Ie be-
kreunen. Dit, schreven de Gezanten, bracht in
Koppenhagen alles in rep en roer en
veroorzaakte eene groote ontsteltenis onder het volk en eene verbiltering tegen de Ne-

ΠΙ Deel. 5 Stuk. 67

-ocr page 533-

550 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

derlanders, die zich in schelden legen de regeering van Hun Hoog Mögenden lucht
gaf. Eerst den bekwamen onze Gezanten audiëntie.
Zij deelden mede, dat de

Koningin Tan Zweden de door de Slalen aangeboden bemiddeling had aangenomen,
waarop de Prins antwoordde, dat hy de zaak aan Zijne Majesteit zou berichten.

Intusschen kwamen de Gezanten te Stockholm niet verder i, en dat terwijl de Noordsche
winter ophanden was, die het reizen moeiélijk zou maken. Deswegens opperden zij,
of er geen wapenstilstand van zes of a'eht maanden kon afgekondigd worden, gedurende
welken de onderhandelingen zouden kunnèn voorbereid worden. Hierop antwoordde
de Kanselier, dat het klimaat van zelf eene schorsing van wapenen medebracht, in-
zonderheid te water. Maar de onzen hadden het voornemen laten doorschemeren om,
ingeval de Onderhandelingen zoolang werden uitgesteld, zich naar het vaderland te be-
geven. De Kanselier sprak zijn oordeel over dit voornemen uit: het scheen hem, zeide
hij, ondienstig toe, dat zij henen zouden gaan en den Franschen Ambassadeur alleen
lieten onderhandelen. Dit woord was wederom berekend om de Stalen lot naijver op
te wekken. ■

Daar de stemming van den Rijks-Kanselier en de andere Regeeringsleden niet gunstiger
zou worden, zoolang de Staten geene bepaalde toezegging van gemeenschappeiyk oor-
logvoeren deden, in geval
Denemarken niet alles toegaf, wat men verlangde, en daar
het dus te vreezen stond, dat
Zweden zich met die Mogendheid zou verslaan, zonder
dat de Slaten hunne belangen hadden kunnen verzekeren, zoo schreven onze Gezanten
thans werkelyk naar
den Haag om machtiging lot zulk eene toezegging, alsmede om
eene byzondere procuratie lot hel sluiten eener
ligue guarantie of zoodanig traktaat
als Hun Hoog Mögenden zouden goedvinden.

Terwyl dus in Zweden alles hangende bleef, was men in Denemarken het doel
j . ■ '
eenigszins nader gekomen. Den Augustus was Koning
ciiristiaaw uit de Oostzee

in zijne hoofdplaats teruggekomen, en had te verstaan gegeven, dat de tusschenkomst
van Hun Hoog Mogienden hem niet onaangenaam zou' zijn: vooraf echter verlangde hij
eenige genoegdoening op het punt van de uitrustingen, door
lodewijk de geer ten
onzent ten behoeve van
Zweden geschied, en van het opbrengen van Deensche schepen
in onze havens. Intusschen ontving hij onze Ambassadeurs zeer beïeefd, en wees Com-
missarissen aan om met hen over de bemiddeling te beraadslagen. De Commissarissen
waren de Deensche Rijks-Kanselier
joost heuch , de Rijksraad grabbe, en de Duitsche
Kanselier
reventlow. Deze verklaarde, dat de Koning eenigermate tevreden gesteld

' Den Sept. (1644) legden zij een beleefdheidsbezoek bij de Koningin af, die verlangd
had, dat zij in het Nederlandsch zouden spreken. Zij antwoordde half in het Nederlandsch ea
half hl het Hoogduiteeh. De jeugdige Yorstin toonde op de hoogte van de zaken te zijn, die
tusschen hen en de Commissarissen hangende waren.

-ocr page 534-

DES VADERLANDS. 483

was door het antwoord, door de onzen, volgens hunne Instructie, op die twee grieven 1644—·

gegeven; doch nu waren er twee andere opgekomen. Vooreerst, eenige van de schepen

van lodewijk de geer mengden zich onder de Staatsche vloot en heschen daar de Klachten der

. , Denen over hulp

Statenvlag; maar, kregen zy een Deensch schip in het oog, dan verwijderden zij zich door Nederlan-
van onze vloot, heschen de Zweedsche vlag en vermeesterden de Deensche schepen, ijedektelijk toe-
Ten tweede, onze vloot hield zich op in de stroomen van Zijne Majesteit, met name op
deze zijde van
Schagen: Wat zouden Hun Hoog Mögenden wel zeggen, vraagden de
Commissarissen, zoo men met zulke vloten op hunne stroomen kwarii? — Op het
eerste antwoordden onze Gezanten, dat zij dat feit raet konden gelooven, en op hel
tweede, dat zij order hadden gegeven, dat onze Admiraal, tot op naderen last van
Hun Hoog Mögenden, tusschen
Schagen en Bergen zou gaan kruisen. — Hiermede
scheen Zijne Majesteit voldaan: althans, nu ook de Heer
de la. thuillerie, te Kop-
penhagen
teruggekomen, verzekerde, dat Zweden inderdaad vrede begeerde, liet de
Koning onze Gezanten weten, dat hij, afgaande op hunne veelvuldige betuigingen van
oprechtheid, in den naam Gods de aangeboden bemiddeling aannam, in het vaste ver-
trouwen dat Hun Hoog Mögenden, gedurende de onderhandeling, aan de eene der beide
oorlogvoerende Mogendheden niets vergunnen zouden, dat zij der andere ontzeiden,
en dat zij, met name, de verdere uitrustingen ten behoeve van
Zweden zouden belet-
ten. — Hierbij bleef het niet, maar op vernieuwden en sterken aandrang ontsloot de
Koning de Zweedsche havens weder voor den handel, evenwel slechts tot het einde van
dit jaar (1644). Wat nóg haperde, was dit, dat de Deensche Ministers, ten aanzien
van den tijd en de plaats der onderhandeling, nog niets bepalen wilden. — Dit Het
de verklaring dat de Koning de. bemiddeling aannam, zonder uitwerking. Niettemin
meenden onze Gezanten te
Stockholm, op het ontvangen van die berichten, te meer
reden te hebben, die hoofdstad te verlaten en zich naar den
Sond te begeven, waar zij
den last van Hun Hoog Mögenden gelegener konden afwachten en omtrent, den lijd,
de plaats en de praeliminairen der onderhandeling beter met hunne ambtgenooten zouden
kunnen raadplegen. Thans werd dit denkbeeld door de Koningin goedgekeurd: alleen
herhaalden de Commissarissen, dat men hef eerst ééns diende te wezen, wat te doen,
zoo
Denemarken geene behoorlijke voldoening verkoos te geven. Op het verwijt, dal
onze Gezanten voortdurend op dit punt een rond antwoord schuldig bleven, deelden
iiij alsnu mede, dat zij naar hunne lastgevers geschreven hadden om in slaat gesteld
Ie worden, op dien eisch bescheid te geven. Nu de Zweedsche Heeren op deze wijze
vernamen, dat de onzen werkelijk ongelasl waren op dal hun zoo allerbelangrijkst
dunkend punt, en zij derhalve hunne verwachting bedrogen zagen, dat zij nu althans
de stellige belofte dat de Staten in dat geval aan den oorlog deel zouden nemen, uit
den mond der Gezanten zouden vernemen, — betuigden zij zich werkelijk verontwaardigd.
Op die wijze, zeiden zij, werd de alliantie ten eenenmale als niet beslaande aange-

67 +

-ocr page 535-

1644-

552 ALGEMEENE^ GESCHIEDENIS

merkt en Hun Hoog Mögenden verspeelden hun eigen voordeel: want in geen honderd
jaren zouden zij zulk eene uitnemende gelegenheid op nieuw bekomen om hunne
handelsbelangen erkend te zien, als hun thans de oorlog van
Zweden tegen Dene- .
marken
aanbood, zoo zij zich aan de zijde der Zweden wilden scharen.

Deze laai bracht onze Gezanten tot ernstiger nadenken dan ooit. Zij lieten den
Kanselier weten, dat wat hij gezegd had, hun zoo belangrijk voorkwam, dat zij besloten
hadden, eenen uit hun midden naar
Holland te laten gaan om het Hun Hoog Mögenden
voor te houden, mits de aanvang der onderhandelingen zoo langen tyd als tot die
boodschap vereischt was, werd uitgesteld, en men hun verzekerde, dat intusschen geen
eindbesluit zou worden genomen. — Dit vond de Kanselier vrij bedenkelyk, en wel
omdat, zoo hy voorgaf,
Frankrijk en Denemarken in dien tusschentijd dubbel sterk op
verdrag zouden aandringen. Evenwel spoedig daarna bekwamen onze Gezanten van
's Kanseliers wege de mededeeling, dat Hare Majesteit van meening was, dat de-onzen
naar den
Sond dieadeix te vertrekken, en bijaldien de onderhandelingen, als zg daar
aangekomen zouden zgn, niet spoedig aanvingen, het zij allen naar
den Haag moesten
gaan, hetzy éénen van hen derwaarls moesten zenden om rapport te doen. Hare
Majesteit beloofde intusschen, en wel tot Mei of Juni, 1645, in geen verdrag met
Denemarken te treden, mits Hun Hoog Mögenden verboden, dat vóór dien tijd schepen
uit hunne havens op
Denemarken en Noorwegen uitliepen. — Zoo toch alleen kon de
Koningin zich verzekerd houden, dat de vijand het uitstel zich niet ten nutte zou
maken, door uit
Holland schepen en voorraad te trekken.

Terwyl de Zweedsche Bewindhebbers, in de hoop dat de Staten ondubbelzinnig partij
zouden kiezen, met een belangrijk uitstel genoegen namen, hadden onze Gezanten in
Denemarken medegewerkt tot de bepaling van den aanvang der onderhandelingen binnen

De Gezanten een niet zeer ver verwyderd tydstip. — Na lang te vergeefs op een nader besluit des
in Benemarhen „ . , i i ι i i i i 7 i rr ·

vertrekken naar Konmgs gewacht te hebben, hadden zy zich ten laatste naar Schonen tot den Koning

het ^Zweedschelegei' begeven. Zijne Majesteit, hoezeer, zeide hij, weinig vertrouwen op de
Zweden en hunne beloften stellende, had goedgevonden, dat zij zich ook naar het
Zweedsche leger begaven: alleenlijk verlangde hij alvorens omtrent een paar punten
eene geruststellende verzekering te ontvangen. In het Zweedsche leger met evenveel
onderscheiding ontvangen, als hun nog denzelfden dag by hun vertrek in het Deensche
was ten deel gevallen, hadden zy een onderhoud met den bevelhebber,
gustaf horn,
die alleen gemachtigd was zich ten aanzien van den tijd en de plaats der onderhande-
ling met de andere party te verslaan. Daarna vertrokken de onzen naar
Malniö,
werwaarts de Koning beloofd had Commissarissen te zenden. Dezen troffen zij dan ook
aldaar aan met de boodschap, dat de Koning den dubbelen eisch, van welken hij
zijne toeslemming tot de onderhandeling afhankelijk had gesteld, ter liefde van Hun
Hoog Mögenden
varen liel. Doch alsnu gaf Zijne Majesleit beleedigend wantrouwen

1648.

sa

-ocr page 536-

DES VADERLANDS. 535

1644-

1648.

legen de Zweedsche Bewindslieden τοογ. De geleibrieven, welke zijne Commissarissen
tot den vredehandel van het Zweedsche Hof moesten ontvangen, verlangde hij dat
onderleekend zouden worden door de Koningin zelve en al de Rijksraden. — Nadal
verscheidene plaatsen genoemd waren, wenl men hel ten slotte eens, dat de bijeenkomst
lot het IreiFen van een verdrag zou plaats hebben lusschen
Christianopel en Calmar in
het dorp
Bromsehro. Zes weken nadat de stukken, lot de bgeenkomst vereischt,
zouden onderteekend zijn, zouden de Gecommitteerden, van elke partij vier in getal,
aldaar verschynen.

De Zweedsche Rijkskanselier vond dien eisch betreffende de onderteekening zeer
beleedigend, en zeer gepast zeide hij er op, dat dan de Zweden grond hadden Ie
vorderen, dat de vrygeleidebrieven, door Koning
christiaa-N af te geven, door de
Deensche Stenden mede onderteekend werden. Doch hij dacht zich hier niet lang het
hoofd mede te breken: er was toch op andere wyze in te voorzien: de Koningin,
Damelyk, werd den IS^®'^ December 18 jaren oud, en daarmede meerderjarig: dus zou
zij, wanneer men de onderteekening lot dat Igdstip uitstelde; van zelve de stukken
onderteekenen. Trouwens de Zweedsche Commissarissen, zeide hy, konden niet vóór
den Januari (1640) op de plaats der onderhandeling tegenwoordig zijn.

Het werd de 23®^® November (1644), en nog kregen onze Gezanten het noodig
bescheid niet om alsnu Ie weten, of zij hun laatstelijk genomen besluit zouden vol-
voeren. Maar daags daaraan kwara de Kanselier, en de vertraging verontschuldigend,
deelde hy hun mede, dat, vermits men met hen, by gebrek aan genoegzarnen last,
niel verder handelen kon, de Koningin noodig achtte, dat twee van hen, zich ten

eersten naar het vaderland begaven om rapport te doen: de derde zou in Zwecic« blyven. Zweden zulleo

. naar 'i Qraven*

Om tot de volvoering van dit denkbeeld den vereischten lyd te laten, verlangde Hare kage gaan.

Majesteit, dat de conferenties over de hoofdzaak wel eene maand of nog langer na den

258ten Januari zouden aanvangen. Op die conferenties zou zg genegen zijn onze belangen

te bepleiten en lot geen besluit te komen vóór en aleer Hun Hoog Mögenden de

Denen zoo ver gebracht hadden, als zij begeerden, mits zij te voren verzekerd kon zijn,

dat, ingeval zij en Hun Hoog Mögenden of één van beiden niet kon verkrijgen wal men

verlangde, de Slaten metterdaad lol de voltrekking van het traktaat van alliantie zouden

overgaan; ook begeerde zy dat vooraf zou vastgesteld zyn wat van weórzijde tot een

krachtig voeren van den oorlog aan schepen en manschappen zou geleverd worden.

Was echter van Hun Hoog Mögenden geen bijstand te verwachten, dan zou zij hare

eischen lager moeten stemmen, maar anders zou zij op de volkomen vrijheid van de

vaart door den Sond aandringen. Bleven Hun Hoog Mögenden, voegde de Kanselier

er bij, de toepassing van het hoftraktaat van Spiers vorderen, zoo moest men zich van

stonde aan lot den oorlog voorbereiden, daar de Koning zonder dwang nimmer datgene

zou opgeven, waar nagenoeg zijn geheele bestaan van afhing. Voorts moesten diegenen

Tweo vau de
drie Gezanten in

4

-ocr page 537-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— der Gezanlen, welke naar het vaderland gingen, trachten te bewerken, dat den uitrus-
^^^^ tingen voor
Zweden geen beletsel in den weg werd gesteld.

Tegen deze redenen hadden de Gezanten geen bezwaar, en zij bepaalden onderling,
dal de Heer
de witte in Zweden achter zou blijven. De Heeren bigker en stavenisse
zouden de reis naar huis aanvaarden; maar zij namen niet dadelyk genoegen met de
brieven, die zy mede zouden krygen, en zg verlangden, dat daarin geene bewoordingen
' voorkwamen, waaruit kon worden afgeleid, dal zij de verklaring hadden afgelegd, dat,
als
Denemarken niet toestond wat men verlangde, Hun Hoog Mögenden hunne wapenen
bij die van
Zweden zouden voegen. Evenmin hadden zij zich in eenige woordenwis-
seling ingelaten ter bepaling^ van de macht, met welke de Slaten in hel gestelde geval
den
Zweden zouden byspringen. Ook daarvan wilden zij dan ook niet, dal in de
bewusle brieven de schyn zou bestaan. Hieraan kwamen de Zweedsche Bewindslieden
niet ten volle te gemoet; döcl;i onze Gezanten drongen op geen verdere wijziging van
de stukken aan. Van hunne zijde toonden zich alsnu de Zweedsche Heeren wel voldaan
over de diensten door onze Gezanten bewezen: ten blljke daarvan kreeg elk hunner een
gouden keten met eene medaille. Op de afscheids-audiëntie wenschten zy levens, maar
zonder iels voor
Denemarken kwelsends te zeggen, de Koningin geluk met eene overwinning
De Deensche door hare vlool op de Deensche tusschen Fehmern euLaaland behaald , en op het verstrooien
ul^e" leger van den Keizerlijken Generaal gallas, die, met troepen van den Aartsbisschop

gesl^en^^^*'^^'^'^^ ^renJCM vereenigd, in Holstein en Jutland was doorgedrongen. — Die nederlaag der
Deensche vloot zette te
Koppenhagen wederom kwaad bloed tegen de onzen, en geen wonder,
want hel waren de schepen , doör
de geer geleverd en door marten thyssen aangevoerd,
die den Denen een verlies hadden toegebracht van 12 groole schepen, van welke er
, acht genomen en vier verbrand waren. De Deensche admiraal was in Zweedsche
gevangenschap geraakt. Onze Gezanten verduurden, gelijk zg zich zeiven in hun
Rapport uitdrukken, de verwylen, die deze gebeurtenis deed ontstaan, als een bui
onstuimig weder, welke men laat overgaan'.

Vóór hun vertrek uil Stockholm vernamen de Heeren bicker en stavenisse nog, dat
de Fransche Gezant, blijkens eenen door hem geschreven brief, de onderhandelingen
zeer bespoedigd wenschle te zien; doch Zweden hield 7>ich aan den Januari.

Harer Majesteits Gecommitteerden zouden zijn: de Rijks-Kanselier, en de Rijksraden

johannes skytte, matthias soop en thuro bielken.

Van den November af wachtten onze Ambassadeurs op goeden wind. Eerst den

Ijden December werd hij gunstig; zij zeilden uit; maar niet lang bleef het weder voor-
deelig, Zy moesten den Calmarsund aandoen, en vlak tegenover Christianopel ankeren.
Den weder uilgeloopen, zagen zij zich door storm genoodzaakt op de Ponimersche

kunst aan te landen. De Gezanlen lielen zich te Danzig afzetten, vanwaar zij met
veel ongemak in het barre wintersaizoen, ten deele door gansch verwoeste streken, de

-ocr page 538-

DES VADErxLANDS. 490

reis te land over Stettin, Rostock, Lübeck, Hamburg, Bremen en Oldenburg naar het 1644—
vaderland volbrachten. Tusschen de laatstgenoemde plaatsen hadden zij sterk convooi
van ruiters of muskettiers noodig gehad. Eerst den 25sten Januari waren de beide Heeren
in
den Haag aangetomen.

Intusschen hadden de Gezanten in Denemarken zich beijverd, dat de stukken en
procuraliën, vereischt om de onderhandelingen aan te vangen, gesteld en gewisseld
werden. Daartoe waren zij zelfs in de eerste dagen van November (1644) den bevel-
hebber van het Zweedsche leger tot
Engelholm, vverwaarts hij met zijne krijgsmacht
opgetrokken was, nagereisd. Hier kwamen de noodige stukken in gereedheid, en bij
hun afscheid drukten de ónzen dien veldheer op het hart, dat men, al ware het alleen
uil medelijden met de uitgeputte Provincie eenen wapenstilstand moest toeslaan,

heigeen bovendien gedurende zulke onderhandelingen gebruikelijk was. Gustayus horn
echter had niet in last, eenen wapenstilstand te verordenen. — Hoezeer de Denen in
Schonen geen voordeel behaald hadden, en thans allerminst kans hadden om aldaar
eenigen gunstigen slag te slaan, daar
uorn zijne macht versterkt zag, en Koning
GiiRisTiAAN raadzaam vond om liet grootste gedeelte zijner krijgsmacht naar
Seeland over
Ie schepen, waren zij echter mede geenszins op eenen wapenstilstand gesteld. Z.ij
meenden, dat de Keizer alleen daarom den Zweden geenen wapenstilstand toestond, omdat
de oorlog, dien zij tegen de Denen te voeren hadden, hem eenige kans van voordeel
opleverde; sloot nu
Denemarken eenen wapenstilstand met de Zweden, dan zou de
Keizer hun dien ook verleenen, en zoo konden zij, vreesden de Denen, al hunne macht
in het Noorden gebruiken. Inderdaad hadden de Denen reden om bezorgd te zijn. Dat
zij dit gevoelden, verried ook hunne"ontevredenheid over het gedurig uitstellen van
den dag, waarop de onderhandelingen zouden aanvangen: de arglistigheid der Zweden,
klaagden de Deensche Commissarissen, was zoo groot, dat zij met dat uitstel ongetwijfeld

iels voorhadden. Iri zijne verlegenheid vestigde Koning christiaan nu zijne hoop op De Kouiog

1 Cl I IT·· · I 1 · ·ιι· Henemarken

»e totalen en hunne vertegenwoordigers. Hij was van zms te pogen hun door mwilh- tracht door in-

gingen van de nauwe vereeniging met zijnen vijand af te trekken; zonder hunne «ie-stat'en°?p zijne

dewerking, althans zonder hunne oogluikende toelating, was hij al dadelijk builen '^"js«"·

machte om tegen de nu reeds sterkere Zweedsche scheepsmacht eene voldoende vloot

over te zetten. Dus vraagde de Heer reventlow, of hun Hoog Mögenden zijnen Koning

niet konden vergunnen, in hunne gewesten voor zijn geld schepen te laten uitrusten.

Uil Duinkerken werden aan Zijne Majesteit wel 50 oorlogschepen aangeboden, zeide

hij, en ook Ie Lübeck en elders deed men dergelijke aanbiedingen; maar op die wijze

zou hij slechls ongeoefende en in zijne wateren vreemde matrozen bekomen. Weigerden hem

echter Hun Hoog Siegenden, dan moest hij dien weg wel inslaan. De onzen antwoordden, dal

zij zich door hunne Instructie verboden zagen. Hun Hoog Mögenden met zulk een verzoek aan

Ie komen, en dal hel ook kwalijk met hunne taak van vredestichters strookte, zulk eene

-ocr page 539-

S502 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— oorlogzuchtige begeerte te ondersteunen. Zoo was ook deze hoop Toor Denemarken
afgesneden, en met dubbele bitterheid, al was het ook dat hij raadzaam vond zijn on-
genoegen te ontveinzen, moest de Koning klagen, dat de Zweden hem onmogelijk ter
zee zouden hebben kunnen overwinnen, wanneer hij de vaart niet ten gevalle der
Staten opengesteld had: immers waren hun uit ons land geen oorlogsbehoeften en granen
toegevoerd, zoo zouden zy geene schepen hebben kunnen wapenen noch bemannen.
En die bevoordeeling beloonden de Zweden door thans ongehoord zware tollen te eischen.
Toch , konden de Denen klagen, bleven de Staten blgkbaar op de hand der Zweden bg eene
onderhandeling, die ten doel had
Denemarken tot afschafBng van tollen te dringen. —
Het was waar: de Zweden hieven zware tollen; doch dit was een voorbijgaande maat-
regel om de kosten van den oorlog te bestrijden, en tegenover
Denemarken was het
er om te doen, den Koning eens voor goed te nopen, zijn volstrekt recht op den
Sond,
waardoor hij den Zweden den uitweg naar het Westen, en ons den toegang tot het
Oosten meende te mogen afsngden, op te geven. De nieuwe grootheid van
Zweden
en de ontzetlende uitbreiding van der Staten scheepsmacht en zeevaart lieten zich zulk
een breidel niet langer aanleggen. <

Met onderlinge schikking, waarby de Fransche Gezant zich nu weder bijzonder gesteld
op verschuiving van den dag des aanvangs der onderhandelingen getoond had, zou de
bijeenkomst niet voor tegen half Februari (1645) plaats hebben. Van de Deensche
zijde waren als Commissarissen aangewezen de Heeren
Gorbitz ulefeld , Rijkshofmeester,
ghristiaan thomassen, Kanselier des Konings, joost heugii, Rijkskanselier, en jurgen
seefeld,
Rijksraad, even als al de vorigen. — De bemiddeling van den-Keurvorst van
Brandenburg was laatstelijk door den Koning van Denemarken afgeslagen. — Nog voordat
de onzen de reis naar de plaats der ontmoeting aannamen, kregen zij een zeer onder-
danigen brief van Hertog
frederik van Sleeswijk-Holstein^ Graaf van Oldenburg^ met
klachten over heigeen zyn land van
torstensopt te lyden had gehad, en verzoek om
de voorspraak der onzen, dat hem bij het te sluiten vredestraktaat schadevergoeding
mocht worden toegewezen en hij zelf in de verdragen mocht worden begrepen.

Den Januari gingen dan de Nederlandsche Heeren op reis, en kwamen den

öi^en Ie Christianopel aan. Van Regeeringswege had men hun zooveel mogelijk gemakken
op de reis in het barre saizoen bezorgd, en het hun in de steden, die ze doortrokken,
De Deensche üiet aan eerbewijs laten ontbreken. Te Christianopel zouden zij zich vestigen, terwijl
kom^'^merrnze WITT, met de Zweedsche Commissarissen, te
Calmar zou vertoeven. Den

Gezanten te jgden Februari had te Suderokra een onderhoud tusschen den Heer de witt, die van
Chnsüanopel, de ^

Zweedsche met Stockholm, en onze Gezanten, die van Koppenhagen kwamen, plaats.

Den Februari zouden deze Heeren, met den Franschen Ambassadeur, die thans

alle bedenkingen van titulatuur ter zijde zettend, niet langer door edellieden of secre-
tarissen, maar persoonlijk gemeenschap met hen hebben zou, te
Bromsebro legen-

den Heer de wit
te Calmar.

-ocr page 540-

1644-^

1648.

DES VADERLANDS. 560

woordig zgn bg de onlmoeling tusschen de Deensche en de Z.weedsche Commissarissen.
Bij deze gelegenheid hield de Zweedsche Rykskanselier eene redevoering (in hel Zvveedsch),
en, geluigen onze Gezanten, »hy betoonde daarbij, dat tong en hersenen >vel geplaatst
waren in een bedaagd en aanzienlijk lichaam."— Er werd bepaald, dat de partij en hare
wederzijdsche eischen op het papier brengen en by de bemiddelaars inleveren zouden.

Het bedoelde stuk van de Zweedsche zyde, in het Zweedsch gesteld, maar van eene
vertaling in het Latijn vergezeld, hield in, dat de hoofdoorzaak van den oorlog gelegen
was in den overlast, vooral sedert 1645 aan de door rfew Äowci varende Zweedsche schepen
aangedaan. De eerste eisch was: vergoeding voor allen dus verduurden smaad en geleden
schade. De tweede: vrije, volstrekt onbelemmerde vaart door die zeeëngte voor Zweedsche
schepen en voor de schepen van al dezulken, die onder der Zweden bescherming
stonden, en dat op grond, dat God den
Sond en de Belt ten bate yan de oeverbewoners
der Oost-Zee verordend had.

Het in het Deensch gestelde, maar desgelyks in eene Latijnsche vertaling daarnevens,
overgeleverde stuk der andere partij hield het valgende in: De Denen meenden voorde
geheele wereld te kunnen volhouden, dat de Zweden geenen grond gehad hadden om legen
eene natie, met welke zij door overeenkomsten verbonden was, tot het uiterste van eenen
oorlog over te gaan. Daar hun dus alle wettige reden ontbroken had om den Koning
en zijnen onschuldigen onderdanen het hunne te ontnemen, zoo moesten zij beginnen
met het geroofde terug te geven. Ten bewijze, dat er geen grond tot eene oorlogs-
verklaring bestaan had, voerde men aan, dat sedert 1643 nimmer in een jaHr meer dan
250 schepen door den
Sond waren gevaren. Van de 243, die in dat jaar den Sond
waren doorgezeild, waren er slechts acht aangehouden, en van die 8 slechts 3 verbeurd
verklaard. Moest om eene zoo luttele zaak alle verbond verbroken, zooveel land ver-
woest, de Aartsbisschop van
Bremen en de Hertog van Holstein verongelijkt worden?
Torstenson was binnen gerukt zonder den Koning tijd te laten tot het geven van eenige
voldoening. Ja, zonder behoorlijke oorlogsverklaring had hel Zweedsche leger zelfs de
grenzen van
Jutland overschreden. Wat Zwedens eisch betrof, deze ontkende ten eenen
male 'sKonings recht op
den Sond, hem door God verleend, door het voorgeslacht
overgeleverd en door geenen der vorige Koningen van
Zweden betwist. Zoolang de
eisch zoo onbepaald bleef, konden zij daarop geen enkel woord antwoorden.

Dit geschrift verstoorde de Zweden uitermate. Zulk eene herhaling (dit was dc inhoud
van hun tegenschrifl) van de taal der Deensche manifesten, zulk eene kleinmaking
hunner grieven hadden zij niet gewacht. Om den waren grond der oorlogsverklaring
kenbaar te maken, verwezen zij naar het oorlogsmanifest, door hen uitgevaardigd. De
Denen waren inderdaad met de vijandelykheden begonnen: of hadden zij zich niet aati
inbreuk op de overeenkomsten schuldig gemaakt? Zij beriepen zich op eene soort van
goddelijk en overgeleverd recht op
den Sond·. hunne handelwijze had degelijker recht-

ΙΠ Deel. 5 Stuk. 68

De Zweden en
de Denen stellen
elk hunne ei-
schen.

-ocr page 541-

S538 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1044— vaardieing noodig. Wat vroegere Zweedsche Koningen onbetwist hadden gelaten, be-

1648 π σ σ

hoefde de tegenwoordige Regeering niet te erkennen. Men vergde van den Koning
alleen de doorvaart, en hy matigde zich aan wat andere Mogendheden slechts by hef
Iaden of ontladen in hunne havens en op hunne stroomen vorderden. Zoo iets duldde
men niet zoodra men daartoe niet gedwongen was. Volhardde
Denemarken bij zijn
gevoelen, dan moest
Zweden de zaak aan God opgeven, gerust op het oordeel eener
billijke wereld.

De repliek der Deensche Commissarissen scheen den onzen en den Franschen Ambas-
sadeur zoo scherp toe, dat zij hen verzochten haar eenigszins te verzachten, voor zij

/

ze aan de Zweedsche Heeren overgaven. Zij waren daartoe niet te bewegen. — Op
zulk een verachtelijk antwoord, schreven zg, op hunnen eisch gevolgd, hadden zij niet
gerekend. Op hunne beurt verwezen zij hen, die 's Konings soeverein recht op den
Sond kennen wilden, naar een vroeger beloog. Derhalve herhaalden zij eenvoudig het
vorige verzoek om herstel van schade, en lieten, evenzeer, het oordeel over de vvel-
tigheid van den oorlog gaarne aan de onpartydige wereld en aan de bemiddelaars over.
Wat de nadere omschrijving belrof van hetgeen de Koning op grond van zyn soeverein recht
mocht vorderen, die konden zij niet leveren alvorens de verlangde schadeloosstelling
was toegestaan: anders toch kon er van geenen vrede sprake zijn. Dit alleen wilden
zij nog zeggen, dat de Koning gebieder meende te zijn in
den Sond, zoo goed als in
het minste deel van zijn Rijksgebied. Door niemand ter wereld kon hij zich op het
eene zoowel als op het andere punt eenige maat in zyn recht laten voorschryven:
slechts bij wege van traktaten kon men hier iels van Zijne Majesteit verkrijgen.

By eene wisseling van zulke stukken was geen gunstige voortgang en afloop dei-
nauw begonnen onderhandelingen te verwachten. Althans reeds den Maart schreven
' onze Gezanten, dat een oorlogschip ter hunner beschikking mocht worden gesteld voor

het geval dat de oorlog met het voorjaar hervat werd.

Inderdaad onder het lezen van die repliek verried zich by de Zweedsche Heeren hoog-
Verbittering gaande gramstorigheid. Zy verklaarden, dat zy terstond afreizen en de onderhandeling
hieruit 'ontstaan. afbreken zouden, ware het niet dat zy dit uit aanmerking der Heeren be-

middelaars lieten. Weldra betuigden zij zulks schriftelijk, daarbij zich beklagende,
dat zy, gekomen om middelen lot den vrede te vinden, onthaald werden op zulke
scherpe, hooghartige en hunner onwaardige geschriften, waarop zij
noch konden zwygen
noch voegzaam vermochten te antwoorden. Zoo bleek, voegden zy er bij, dat de Denen
niets minder dan den vrede zochten. In dezen staat van zaken, zeiden zij ten slolle,

konden zij de bemiddelaars niet vergen den volgenden- dag ^bij hen te komen: door
'
.t
liunne Secretarissen zouden zij hunne nadere meening te kennen geven: leidde wal ziJ

alsdan opperen zouden, tot geen goeden uilslag, dan zou de voortduring van den oorlog

aan hen niet te wyten zijn.

-ocr page 542-

1644'

DES VADERLANDS. 559

Nadat de bemiddelaars den Denen gansch niet ontveinsd hadden, welk eene veront-
waardiging hunne repliek veroorzaakt had, gingen zg de Zweedsche Heeren, in weerwil
van hel verzoek in het slot van hun laatste schrijven, ten hunnent opzoeken, en de
slotsom van dit bezoek was, dat men de wisseling van dergelijke redenrijke vertoogen
zou staken, om zich tot een aanstippen van enkele punten te bepalen.

Maar de Zweden toonden zich in den eersten tyd in geenen deele haastig om iets te
doen dat tot voortzetting der onderhandelingen kon strekken. Zij verzochten eenig
uitstel van de conferenties, en zonden den IS^®'» Maart den onzen eene missieve, waarby
zij verklaarden, dat zoolang de Koning van
Denemarken eene volstrekte soevereiniteit
bij de doorvaart door
Sond en BeU wilde doen gelden, er niets uit te richten was. Hierop
wendden zich de onzen, met den Franschen Gezant, die eene gelijkluidende missieve ont-
vangen had, tot de Deensche Commissarissen met het verzoek, dat zij zich dus geliefden
te verklaren, dat de onderhandeling voortgang kon hebben. Zij antwoordden, dat zg
den Zweden de vrge doorvaart niet betwistten, maar dat er certificaten vereischt werden,
waaruit blijken kon, dat het doorvarende schip werkelgk een Zweedsch schip was,
zooals ook by verscheidene verdragen tusschen de beide Kroonen bepaald was.

Hoezeer de Zweden in het midden van Maart op hun verzoek om naderen last nog
geen antwoord uit
Stockholm hadden, stelden zij den onzen niettemin reeds toen eenigc

De

Zwedeu

artikelen ter hand. De inleiding was weder bits genoeg, maar zij lieten den onzen de gcLnmedeineen
vrijheid om de inkleeding te wijzigen. Alzoo werden dez^ twee punten den Denen mede-
gedeeld, als door de Zweden gevorderd: vooreerst, de vrije vaart door
Sond en Bell^
zonder de verplichting om certificaten te verloonen en dat voor de ingezetenen van
Zweden niet alleen, maar ook voor die van de Provinciën, welke het gezag van dit
Rijk erkenden of onder zyne bescherming stonden. Ten tweede, het recht van doorvoer
door die zeeëngten van allerlei oorlogsbehoeften, zonder kennisgeving. — Deze cischen
griefden de Denen zeer: men wilde, zeiden zij, hun den strik om den hals halen. Meer
konden zij niet toestaan dan de vrije doorvaart met gewone koopgoederen voor Zweden
en Finnen, en met vertoon van certificaten op den ouden voet. Dien vrijdom verder
uit te willen strekken, zoo dat
Ingermanland, dat eerst na 1613 door Zweden yavoy^nX
en dus in het traktaat van 1613 niet begrepen was, er in deelde, ging niet aan. Voorts
Lijfland en veel min Mecklenburg en Pommeren konden niet als bestanddeelen van
Zweden worden aangemerkt. En wat den doorvoer van oorlogsbehoeften aanging, daartoe
zou altijd een pas dienen te worden aangevraagd.

Terwijl de Denen zulke hun werkelyk buitensporig dunkende eischen van de Zweden
moesten vernemen, vonden zij bij de Nederlandsche Gezanten geenen troosl. Integen-
fleel, gedurig hadden de onzen van den kant der Denen'het beweren van's Konings
soeverein recht op den
Sond, en van dien der Zweden het verwijl dal de Nederlanders
zich slaafsch aan die aanmatiging schenen te onderwerpen, moeten aanhooren. Zwegen

1648.

68*

-ocr page 543-

S540 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— zij daarop slil, dan schenen zij weukelijk het verwyt der Zweden waar Ie maken. Op
dezen grond ontwierpen zij in overleg met hunnen ambtgenoot
de witt, een protest,
Verklaring door J^t den Denen kenbaar werd gemaakt, van dezen inhoud: Alzoo door de Commissarissen,
genov^rie Dwn- andere zijde, nu en dan allerlei beweringen geuit werden,

afgelegd^^""^^" Strijdig met het gevoelen van Hun Hoog Mögenden aangaande de vryheid der vaart door
den Sond, in Noorwegen en elders, een gevoelen, dat zij by de onderhandelingen in
1641 te
Staden uitvoerig hadden verklaard, — zoo achtten zij het dienstig op dit paste
betuigen, dat zij bij het toen uitgesproken gevoelen volhardden. — De Denen gaven
hierop te kennen, dat zoodanig prolest ten eenen male onnoodig was, daar al wat
bij deze conferenties voorviel, plaats greep zonder dat daardoor het recht van onzen
Staat kon verkort worden.

Nog verder zouden de onzen hebben moeten gaan, wanneer zij aan het verlangen
der Zweden hadden willen voldoen. Dezen drongen er op aan, dat de bemiddelaars
van de Denen den afstand van 's Konings recht op
den Sond zouden vergen. Dit echter
achtte de Fransche Gezant onaannemelijk en ten eenen male slrydig met het karakter
van bemiddelaars: De geheele wereld, zeide hij, zou zulk eene houding, door hen
aangenomen, wraken, en een afbreken der onderhandelingen zou er het noodzakelijk
gevolg van wezen. Dit laatste beweren klonk den Zweden niet zeer verschrikkelgk in
de ooren: moest het tot een afbreken komen, dan hadden zij liever, dat de onderhan-
delingen op dien eisch, dan op een ander punt schipbreuk leden. Daar zy echter die
verantwoording niet op zich wenschten te nemen, zoo stemden zg er in toe, dat men
voor alsnog dien eisch zou laten rusten öm by het punt van de verzekering van onge-
stoorden handel te berde gebracht te worden.

Intusschen hadden er eenige pogingen van toenadering plaats. De Denen stonden
den vrijen doorvoer van wapenen van uit
Zweden naar het Westen toe, zich alleen eenig
recht op den doorvoer van wapenen uit het Westen naar
Zweden voorbehoudende. Ook
vergunden zij, dat
Ingermanland met Esthlandin dezelfde voorrechten als Zweden
zelf zou deelen. Maar dat Lijfland, Pommeren en Mecklenburg dat zelfde genot
zouden hebben , daarvan wilden zij steeds niet hooren. Dus stelden de onzen den Zweden
voor, dat zij, om van den kant der Denen toegestemd te zien, dat
Lijfland in dit op-
zicht als een bestanddeel van
Zweden werd aangemerkt, hunnen eisch ten aanzien
van
Pommeren en Mecklenburg zouden opgeven; doch daartoe wilden zg niet verstaan.
Alstoen verklaarden de Denen, de vraag omtrent
Pommeren en Mecklenburg wel te willen
behandelen, maar afzonderlek: met de tegenwoordige onderhandeling hadden, zeiden
zy, de belangen dier beide Gewesten niets gemeens. Dit gaven de Zweden niet toe:
de Pommersche Steden waren in dezen oorlog mede vijandelijk behandeld (nog
onlangs
waren er klachten van die Steden over in den oorlog geleden schade en haren daaruit
voortgesproten nood ingekomen): dus moesten zy in het vredesverdrag mede begrepen

-ocr page 544-

DES VADERLANDS. 545

worden, en de Kroon Zweden zou zich hare belangen aantrekken, niet anders dan of 1644—
het
Stockholm gold. By deze gelegenheid weidde de Zweedsche Kanselier weder uit
over der Staten belang als volkomen één met dat der Zweden, en betoogde hoe nietig
de gronden waren, op welke zy zich'van de dadelijke deelneming aan den oorlog hadden
Terontschuldigd i. Deze redenen lieten de onzen niet onbeantwoord, en de indruk,
dien deze strijd op den Franschen Gezant ^ maakte was van dien aard, dat hij uitriep:
Mijne Heeren, ik bespeur zooveel, dat als ik meende éénen stap vooruit gekomen Ie
zijn, ik er wel twaalf achterwaarts heb gedaan. — Zoo moeilgk bleken hem hier de
belangen overeen te brengen te wezen.

Was tot nog toe de toon der Zweden hoog genoeg geweest, de berichten van over- De door Zwe^
winningen, die zij uit Duitschland kregen (torstenson had de zege behaald bij Praag; overwinningen
Bremervoorde was aan de bunnen overgegeven), waren niet geschikt om dien te doen
dalen. Dit bleek al dadelyk uit den inhoud van de artikelen, die zij in de eerste dagen wo'"^""·
van April (1645) op het papier brachten, en welke hunne voorslagen ter verzekering
(les koophandels tegen belemmeringen inhielden. Daarbij eischten zij geheel
Schonen,
Ilalland en Bleking,
met al de steden en forten aan de oostzgde van den Sond en de
Oostzee, benevens het uitersfe gedeelte van
Jutland, benoorden den Lymfiord gelegen;
voorts afstand van 's Konings soeverein recht om tol in den
Sond en de Bell te heffen. —
Zulke verbazende eischen vervulden de onzen met de vrees, of, zoo
Zweden zich hel
tegenwoordig gunstig oogenblik ten nutte maakte om dal alles te verwerven, dit Rijk
niet volstrekt gebieder in de Oostzee worden en allen handel aan zich trekken zou, en
of dus eene verstandige staatkunde wel veroorloofde de Denen zoo geheel aan den
tijdelijk machtiger nabuur prijs gegeven Ie laten. Deze beduchtheid ontveinsden onze
Gezanten niet in hun schrijven aan de Staten, en zy verlangden al meer en meer naar
de komst van de Heeren
bigker en stavenisse, of ten minste naar de ontvangst van
het besluit, dat op hunne aankomst te
Gravenhage genomen diende te worden.

Voor'hel oogenblik besloten de onzen, in overleg met den Franschen Gezant, de

' Zulke redenen liet spiering mede te 's Gravenhage hoeren {Resol. Holl. 2 Aug. 1044). Deze
llesident had steeds over groote onaangenaamheden, hemenden zijnen in het openbaar aangedaan j
alsmede over handelingen van het Provinciale Hof te klagen. Hem werd door den Raadpcnsionarie
fiATs zijne onvriendelijkheid als de oorzaak voorgehouden
{Resol, Slat.-Gcn. 17 Dec. 1644.
Resol Holl 14, 23, 24, 29, 30 Sept. 1644).

^ In het begin van April ontving de Fransche Gezant de aanschrijving van zijn Hof, dat hij
voortaan den titel
Excellentie aan de Nederlandsche Gezanten zou hebben te geven en hen op
den voet der Gezanten van de
Seigneurie van Yeneiie moest behandelen. — Gedurende dezen
tijd, in 't begin van April (1645), kwam de Zweedsche Commisearis
joh. skytte te sterven.
Eenigen tijd vroeger had de Heer
de witt kennis gekregen van het overlijden zijner echtgenoot.

-ocr page 545-

42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644—

1648,

Zweden lot eenige maliging hunner eischen Ie Irachlen Ie bewegen, vóórdat zij ze aan de
Denen overleverden. Bij de eerstvolgende bijeenkomst, op den lO^^n April, betoogde
dan ook de Heer
de la thuillerie de onaannemelijkheid van den eisch van afstand der
genoemde deelen van het Deensehe grondgebied: al ware de Koning van
Denemarken,
zeide hij, een gevangen man, zoo zou men geen stouter eisch kunnen doen. Gaf men
hem werkelijk aan de Denen te verslaan, dan was niets zekerder, dan dal de onder-
handelingen onmiddellijk werden afgebroken, de bloedige oorlog hervat en eene
volslagen stoornis in den handel, met onherstelbare schade ook der onschuldige naburen,
te weeg gebracht. Van zulk eenen eisch konden geen bemiddelaars, behoudens hunne
waardigheid, de overbrengers wezen. — Door deze taal was zelfs de welsprekende en
stoutmoedige Rijkskanselier eenigermate in verlegenheid gebracht. Hij bracht in het
midden, wat hier weinig ter zake deed, dat toch de vrede, nauw gesloten, weder zou
hervat worden, vermits de Koning van
Denemarken geen woord hield, en hy, zoodra
hy de kans eenigszins gunstig achtte, het verlorene zou trachten te herwinnen. —
Niettemin, toen de onzen aan het gezegde nog toegevoegd hadden, dat zulke eischen
niet door middel van onderhandeling, maar slechts met de wapenen konden gedaan
worden, verklaarden de Zweedsche Commissarissen dien eisch te zullen achterhouden.

Toen de Denen door de bemiddelaars waren uilgenoodigd om kenbaar te maken wat
zy , ten einde den Zweden de verlangde verzekering van onbelemmerden handel te geven,
zouden kunnen toeslaan, antwoordden zy, dat zij veeleer reden hadden om zulk eene
verzekering te verlangen, ten einde er gerust op te kunnen zijn, dat zij niet legen de
bestaande overeenkomsten zouden worden besprongen. Het eenige wat zij bewilligen
konden was, dat, zoo men hun eenen voorslag zoude doen, niet strijdig mei huns
Koning's eer, zij dien wel zouden willen vernemen. Alsnu werd hun te verslaan ge-
geven , dat de Zweden de plaatsen, die zij in bezit genomen hadden, niet zouden willen
ontruimen, zonder dat zy de verlangde verzekering voor hunnen hatfdel hadden bekomen:
men zou ook die bezette plaatsen tegen
Schonen, Halland en Bleking en den halven
Sond kunnen ruilen. — Dan, antwoordden de Denen, moest het maar tot eene breuke
komen: land dachten zij niet af Ie staan. — Bij nader indenken deden zij toch een
aanbod met de vraag, of de Zweden zich niet, in plaats van de ingenomen landstreken
bezet te houden, met eene som gelds als waarborg zouden willen tevreden stellen. Het
antwoord van
oxenstjern was: geen· anderen waarborg dan die in een feitelijk bezit
bestond: met
geen traktaat, hetzij met Denemarken, hetzij met de Staten gesloten, zou
Zweden zich tevreden laten stellen. Voor het overige verlangden ,de Zweden een uit-
stel van veertien dagen' om naderen last te vragen, waarloe zij eenen Secretaris naar
Stockholm hadden afgezonden. Later vernam men, dat die beambte wel eene week
langer zou uitblijven, daar de ^Koningin de mazelen had gekregen.

Maar reeds hadden de onzen, en de Denen reeds vroeger met een galjoot, die de

-ocr page 546-

DES VADERLANDS. 545

reis in vijf (lagen gedaan had, bericht uit den Haag gekregen belreflende de besluiten, 1644—
den 18, 25 en 29 Maart (1645} door Hun Hoog Mögenden genomen. Zij hielden in,

Het besluit der

dat het der Staten Yoornemen was de verplichting, door de alliantie met Zwerfe» hun Staten om op
opgelegd, na te komen, en in geval van het afbreken der onderhandelingen, hetzij SrarhetNoordTn
\Yegens gebrek van voldoening bij de Zweden of bij de onzen, den Zweden met eene
goede macht bij te springen, Avaarloe aireede toebereidselen van een goed aantal oor-
logschepen en krggsvolk gemaakt werden. Van dit besluit gaf de Heer
de witt den
Zweden kennis, met de vermaning dat ook zij gereed dienden te zyn. — Daaraan,
gaven zij ten antwoord, zou het niet haperen: spoedig toch zouden zij zestig oorlog-
schepen sterk wezen.

Hoe die berichten de Denen ontstelden, is lichtelijk na te gaan. ' Zij wisten, dat er
ten onzent vyftig of zestig schepen ten oorlog werden uitgerust, die onze koopvaardij-
vloot zonder betaling van tol den
Sond door zouden geleiden. Maar wat zij niet wist.en
was, waarmede zij zoo iets van Hun Hoog Mögenden verdiend hadden: of had de Re-
sident TANGKEN in
den Haag geen aanbieding gedaan om der Stalen begeeren te ver-
nemen en zich in der minne met hen te verslaan? Dit was hem hardnekkig geweigerd, ^
en hij had ten slotte ten antwoord gekregen , dat de Staten hunnen buitengewonen Gezanten
in
Denemarken en Zweden de noodige instructies zouden geven. — Waren dezen, zeide
alsnu de Deensche Rijkshofmeester, gelast, dan zou hy reeds hier een verdrag met hen
kunnen sluiten, voordat de onderhandelingen met de Zweden herval werden. Het
zou voorzeker het toppunt van der Denen wenschen geweest zijn, wanneer zij den
Zweden aldus hunnen bondgenoot hadden kunnen ontfutselen. Doch daar hel er verre
af was dat de onzen zulk eenen byzonderen last hadden, zoo zou de Deensche Mi-
nisier eene aanbieding doeü, die nog vóór het vertrek der oorlogs- en koopvaardijvloot
in
den Haag zou kunnen zyn, — Eenige dagen later (den 8®··^» Mei)'liet de Koning
de onzen verzoeken, dat zy een expresse boodschap naar
^s Gravenhage wilden zenden,
om, met vermelding van den staat van zaken ter plaatse van hun verblijf, Ie verhoeden
dal het tot feitelijkheden kwame, »daar alles in vrede en vriendschap beslecht kon
worden." Na overleg met hunnen ambtgenoot
de witt besloten de onzen overeen-
komstig 'sKonings verzoek te handelen.

Doch reeds hadden de Slaten het vermelde besluit genomen in strijd met de strekking
van de missieven, die onze Gezanten in
Denemarken hun in den laatslen tijd hadden
doen toekomen. Waren dan de grondeü te versmaden, op welke dezen voor de onbe-
perkte uitbreiding der macht van
Zweden gewaarschuwd hadden, en was de bejegening
die men alsnu het in de engte gedreven
Denemarken aandeed, niet al te wreed? —
Hierop kon en moest de staatkunde antwoorden: Juist omdat
Zweden op dit oogenblik

Resol Stat.-Gen. 5 Julij 23 Dec. 1644. 18 Jan.j 4 Febr. 1645 {Resol. Holl. 21 Febr. ]645).

-ocr page 547-

S44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— ZOO overmachlig was, moesten de Staten aan Zwedens zijde handelend optreden: anders
toch zou dat Rijk zijne belangen zonder hen doen gelden, en hoe zouden zij dan op
^ deelgenootschap aan het genot eener vrije vaart door
Sond en Belt aanspraak hebben

kunnen maken? En zich tegen Zweden aan de zgde van Denemarken te scharen, ten
einde het evenwicht te bewaren, en alzoo hunne voorwaarden te stellen, zulks was den
Staten in dit tijdsgewricht niet raadzaam, ja, nagenoeg ondoenlijk. Of waren de alge-
meene vredesonderhandelingen te
Munster niet aangevangen? Daar kwam het er op
, aan, het mogelijke voor de zaak van het Protestantisme Ie bedingen, en zou men
zich dan van de samenwerking van de eenige Protestantsche, thans zegevierende Mo-
gendheid versteken ? .Dat konden alleen dezulken aanraden, die in het geheim beoogden,
door verstandhouding met onze aloude tegenpartij eene dubbelzinnige erkentenis van
rechten te bekomen.

Niet zonder moeite was de maatregel, thans in de Noordsche zaken genomen, bij de
Staten Generaal doorgegaan. Moeilijk evenwel was de grond te bestrijden, voorzeker door
Holland aangevoerd, dat het in dit tijdsgewricht met het oog op den algemeenen toestand
volstrekt noodzakelijk was, op de hand der Zweden te blijven. Bovendien
hoA Holland
het gewone middel te baat genomen. . De Prins, namelyk, hoopte nu eindelyk in het
volgende jaar (1645) den grooten slag in de Zuidelgke Nederlanden te slaan. Zoo had
Holland zich niet laten vinden om de daartoe noodige middelen toe te staan, ten ware
Zijne Hoogheid en de Staten Generaal in de toerusting naar de Oost-Zee bewilligden.

Nadat Sas van Gend in de eerste dagen van September (1644) was overgegaan, werd
in het begin van October op advies van den Prins goed gevonden, het leger vooreerst
naar
Bergen-op-Zoom terug te trekken en de waardgelders af te danken i. Den
dezer maand was Zyne Hoogheid uit het leger in
deti Haag terug Dat er reeds vóór
het midden van November / (1644) plan was gemaakt om op nieuw by
Frankrijk op
het bekomen van het gewone subsidie aan te dringen, was een bewijs, dat het reeds in
Plannen vaa beginsel was aangenomen, in het volgende jaar (1645) weder een ernstigen veldtocht te
nieuwen"'^^leTcU j' Holland tegen dat plan toen geenebedenkingen opperde, kondoen

tocht.

denken, dat deze Provincie zich voorbehield te zijner tijd met een tegenvordering voor
den dag te komen. — Om de noodzakelijkheid van een nieuwen veldtocht te staven,
ontbrak het met aan geruchten, van »nieuwe" Spaansche infanterie, die met
eene vloot
van eeü twintigtal schepen herwaarts zou komen, en van een goed aantal zware schepen
te
Duinkerken in haast gereed gemaakt — Weinige dagen nadat deze geruchten in

2 Resol. Stat.-Gen. 21 Oct. 1644.

Resol Stat.-Gen, 8, 14 Oct. 1644.

3 Resol. StaL-Gen. 22 Nov. 1644. Resol. Holl 22 Nov. 1644. Naar aanleiding der uitrus-
tingen te
Duinkerken, Avaarvan het uitloopen van eenige fregatten, dadelijk blijk gaf, werden de
gewone maatregelen verordend om de kustschepen en kruisers in zee te krijgen
{Resol. Holl.

-ocr page 548-

DES VADERLANDS. 545

omloop waren gekoraeD, werd op 's Prinsen Toorslel het gewone besluit genomen, dat 1644—
er Gecommitteerden zouden benoemd worden om met Zyne Hoogheid over den aanstaanden
veldtocht te beraadslagen i. Maar reeds had de Raadpensionaris in de Vergadering van
Holland de mededeeling gedaan, dat de Prins noodig vond opening te doen van »eene
zekere gansch gewichtige zaak, den welstand van den Lande betreffende en dat zijne
Hoogheid, dewyl de zaak vooral ten hoogste geheim gehouden diende te worden,
verzocht, dat er eenige weinige vertrouwde personen uit de Vergadering gecommitteerd
zouden worden," om die opening te yernemen. Hierop werd voorgesteld, dat, nevens
den Heer
van mathenesse , uit de Orde der Edelen, en den Raadpensionaris, de Ge-
committeerden zouden gekozen worden uit de Steden
Dordrecht, Leiden, Amsterdam
en Alkmaar, De vraag bleef, of de keuze aan die Steden overgelaten of door Hun
Edel Groot Mögenden zeiven zou geschieden. Dit laatste werd goed gevonden, en
de Heeren van
beveren vak strevelshoek , paats, hasselaar en sghagen aange-
wezen In afwachting van hetgeen men aangaande deze geheimzinnige zaak later
zou te weten komen, oordeelden de Stalen van
Holland, dat de gewone aanschrij-
ving, volgens besluit der Staten-Generaal aan de kolonels en kapiteins te doen, en
inhoudende dat zij zich tegen den
IS Maart of den eersten April aan het hoofd
van voltallige compagniën moesten bevinden, alsnog voorbarig zou zijn \ — Nog vóór
het einde der maand Januari
(1645) bleek, dat de »gansch gewichtige zaak" bestond
in eene »notabele entreprise ten laste van den gemeenen vgand." Toen toch hadden
de Provinciën reeds in de onderneming toegestemd; doch
Holland nog niet, en genen
verlangden van dit Gewest, dat het zou beloven zijne quole te^ dragen in eene som van
één milliocn en 28.097 gulden, lot de uitvoering vereischt. De Heeren van
Holland
gaven daartoe goede hoop, doch onder Voorwaarde dat de andere Provinciën met hen
ééne lijn zouden willen trekken in de besluiten, ten aanzien der zaken
ύ&π .Denem,ar-
ken
en Zweden te nemen, en in het stuk van de munt*, en bij den sterken aandrang jyo/Wdriugt
van die zgde bleven zg onwrikbaar op die voorwaarde slaan — Wal het stuk der de

munt betreft, herhaaldelijk reeds had Holland er op aangedrongen β, dat door goede

23, 26 Nov.j 2, 6, 7, 8, 12, 21 Dee. 1644. Hesol. Stat.~Gen. 8 Dec. 1644). De toenmalige
uitraslingen van den vijand ter zee dienden mede tot verontschuldiging, waar de Staten weigerend
antwoordden op een verzoek van
siazabin om acht schepen te leen, door den Koning in de Mid-
dcllandsche zee te gebruiken
(Kesol. Stat.-Öen. 24 , 28 Dec. 1644).

' Resol, Stat.-Gen. 27, 30 JVov. 1644. 2 ßesol. Holl. 26 , 29 Nov.; 1 Dec. J644.

Resol. Holl. 10 Dec. 1644. Resol. Siat.-Gcn. 7 Dec. 1644.

^ Resol. Stat.-Gen, 28 , 30 Jan. 1645. Resol. Holl. 18 Febr. 1645.

5 Resol Holl. 21, 28 Febr. 164.5. Resol. Stai.-Gen. 20 Febr. 1645.

ö Resol. Holl. 1644, p. 732. 24 , 26 Nov. 1644.

III Deel. 5 Stuk. 69

-ocr page 549-

- b46 'ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— maatregelen de ongelegenheid, uit het slaan Yan te lichte munt in Overijselj en uit de
»steigering" van het geld, inzonderheid van de gouden speciën ontslaan, zou worden
uit den weg geruimd: men had geld noodig, zoo verklaarde de Provincie, maar zonder
zulke maatregelen waren er geene penningen te bekomen. Tot intrekking der stempels
van den o) ondeugenden" Overijselschen stuiter werd "spoedig order gegeven, maar de
verdere maatregelen aan eene Commissie uit Hun Hoog Mögenden opgedragen, en van
wege de Provinciën verklaard, dat

er eenige tyd tot het verminderen der waarde van
het gouden geld noodig was 1, — Doch de tijd verliep, en de pachters wilden intusschen
's Lands ontvangers bijna niet anders dan met goud betalen. Dezen weigerden zulks aan
fe nemen, en alzoo waren de kantoren geldeloos, en bleef 's Lands geld in handen van
personen, die niet allen te vertrouwen waren. Tegen het einde van Februari had
Zeeland nog altijd geenen last op het voorstel van Holland betreffende deze zaak; ook
helden de andere Provinciën over lot het denkbee^ld, dat
Holland afzonderlijk maatre-
gelen zou nemen, waarbij zg zeiven vrij zouden blijven om te doen of te laten wat goed
en op de toetre- werd gevonden — Doch de achterlgkheid der Provinciën om op het stuk van de
Pro^vindëiT'^^tot munt tot het gevoelen van
Holland toe te treden, was niet het grootste bezwaar, dat
Provincie weerhield, de hand te leenen lot het uitvoeren van het groote oorlogs-
schen oorlog. pj^jj Eerst moesten de Prins en de Staten-Generaal harer staatkunde bij den Noordschen
oorlog te wille zijn. Dit verkozen noch zyne Hoogheid noch de Provinciën, in de
naaste plaats daarom, omdat zij vreesden, dat de machtige uitrusting ter zee de middelen
tot »het groole plan" zou verslinden. Daar dit plan in overleg met
Frankrijk was
beraamd en in samenwerking met deze Mogendheid moest worden uitgevoerd, zoo liet
de kolonel
d'estrades er zich, op last zgner Regeering, aan gelegen liggen om Holland
van haar voornemen om zoo machtig in het Noorden op te treden, terug te brengen.

Het plan van Zoo doende werd de zaak ruchtbaar. — Den Sleten December (1644) had zij ter verga-
dering der Gecommitteerden in de kamer van Zijne Hoogheid een onderwerp der
beraadslaging uitgemaakt. Prins
willem was er, bij tegenwoordig. Toen had Zijne
Hoogheid medegedeeld, dat er op grond van den genadigen zegen, in den verleden
zomer door de inneming van het
Sas van Gend aan de wapenen van Hun Hoog
Mögenden verleend, zich eene goede hoop had opgedaan tol »verderen in- en toegang
tot 'svijands Landen," die tot nog toe gelieel of ten deele, zeide de Prins, gesloten
waren geweest: weshalve de grenzen van dezen Slaat tot nog toe in die kwartieren niet
uitgebreid hadden kunnen worden, waarnaar zooveel jaren lang was verlangd en waartoe
zooveel moeiten en kosten waren aangewend. Thans kon men, bepaaldelgk ook met
het oog op verscheidene voordeden door onze bondgenooten (de Franschen en Zweden)

É

ï Resol. Holl. 26 Nov.; 13, 17, 20 Dec. 1644.
2
Resol. Holl. 17, 21, 27 , 28 , 30 Jan.j 17, 24, 25 Febr. 1645.

-ocr page 550-

DES VADERLANDS. 547

behaald, \erklareD, dat het de rechte tgd was om op middelen bedacht Ie zgn ten einde 1644—

' , . . 1 1848.

dat gewenschte doel te bereiken. Na deze inleiding zeide de Prins, dat drie onderne-
mingen in aanmerking kwamen, de belegering van
Brugge, met Damme en de aan-
hoorige forten; die van
Hulst, of, eindelijk yamAntwerpen. — De Vergadering bepaalde
de keuze op het kasteel en de stad yan
Antwerpen, »op vertrouwen dat God dit dessein
genadig zou willen zegenen;" doch nam voor, als men met de zaak bg de Staten der
Provinciën voor den dag zou komen, nog niet te kennen te geven, dat het op
Ant-
werpen
gemunt zou zijn. Tot deze » groote en hooge" onderneming zouden twee groote
legers noodig wezen, van welke het eene aan den kant van
Brabant, het andere in
Vlaanderen zou moeten dienen. Nieuwe troepen zouden daartoe gelicht moeten worden
voor de vroeger genoemde som van 1.028.097 gulden, waarvan, heette het, drie toniien
gouds zouden besteed worden tot de gewone lichting van 6000 waardgelders, van den
eersten Maart af in dienst te nemen. Vooral onder buitenlandsch volk zou men de
overige manschappen werven, en zoo doende den vgand beletten zijne legers door nieuwe
soldaten te versterken — Later werd het als een drangreden om
Holland te bewegen^,
hare toestemming tot de lichting te geven, gebruikt, dat
lamboy op onze zuidoostelgke
grenzen groote lichtingen voor den Keizer deed ,— Ζ,οο was het derhalve de inne-
ming van
Antwerpen, tot welker uitvoering Holland hare vergunning eindelijk voor de
toestemming der Provinciën in de uitrusting eener nieuwe vloot tegen
Denemarken
zou verkoopen.

Dat dit plan Frankrijk zeer ter harte ging, bleek uit al dc handelingen van
den Franschen zaakgelastigde in deze dagen. Den 17^®» Februari (164K) verscheen
hij voor de Staten met de mededeeling, dat de Koningin-Regentes alles had toege-
staan, wat Hun Hoog Mögenden ten aanzien van den rang en de titels, op welke
zij aanspraak maakten, verlangden: dit was, zeide de Graäf »'
estrades, een nieuw
hlyk, hoe zeer de Koningin den roem en het voordeel van dezen Slaat behartigde, door
Frankrijk
Dat evenwel die gunst deze bedoeling had, dat de Staten zouden beseffen, hoe zij
thans niet konden weigeren, wat
Frankrijk hen zou verzoeken, bleef niet lang een
raadsel: dadelijk toch deed de Afgevaardigde zgne mededeeling volgen door het een en
ander, waarin de Koningin begeerde dat de Staten naar haren zin zouden handelen.
Vooreerst voegde hy er toen in het algemeen by, dat zy aan den aanstaanden veldtocht
een krachtig deel zouden nemen Doch eenige dagen later kwam hy met de zaak
voor den dag, op welke het voor het oogenblik voornamelyk aankwam. Met verbazing,
zeide hij den Sössen Februari, ja met onbepaald ongenoegen zag de Koningin, dal Hun
Hoog Mögenden, in plaats van haar voldoening te geven na hetgeen zg hun ten genoe-

' Secr, Resol. 21 Dec. 1644. 2 jiegol. Stat.-Gen. 1, 2 Maart, 1645.

Resol. Stat.~Gen. 17 Febr. 1645.

69*

-ocr page 551-

48 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644—

1648,

gen deed, legen Oenemarken een nieuwen oorlog aanvingen, die een groot deel ODZer
krachten vorderde en alzoo in strijd was met onze alliantie met Frankrijk, welke ons
verplichtte
al onze krachten tegen den gemeenen vyand te gebruiken. Voorts, was het
eerlijk, dat zij, terwijl hunne Gezanten, gezamenlijk met den Franschen Ambassadeur,
over den vrede tusschen
Denemarken en Zweden onderhandelden, vijandelijk zouden
optreden legen het eerste dier Rijken, een bondgenoot van
Frankrijk, zonder Frankrijk
daarvan te verwittigen of hetzelve maar in. staat te stellen, zgne goede diensten lot
bijleggiog van het geschil aan te wenden? Wat zou de Christenheid zeggen van zulk een
felheid legen
Denemarken F God had ops het voordeel gegeven, dat wy den gemeenen
vyand zoo ver hadden gebracht, dat hy door nog éénen sloot geheel te gronde gericht
zou zyn, en moest die uilkomst daa nu door den eisch van een byzonder belang in de
waagschaal worden gesteld ^ ? Sprak men van de verplichting, door de alliantie met
Zweden opgelegd, de Koningin van Frankrijk had meer grond en hooger recht om op
de nakoming der alliantie, met haar Ryk gesloten, aan te dringen. Nimmer hadden
wij de onzijdigheid met den Keizer willen opgeven, hoezeer de alliantie
m^i Frankrijk
ons daartoe verplichtte: onze verontschuldiging was onvermogen geweest. Maar thans
nu wij, brooddronken, een oorlog aanvingen, bleek het dat het geen onvermogen, maar
onwil geweest was, zoo wij
Frankrijk in zgnen kryg tegen Oostenrijk niet ter zgde
hadden gestaan, en
Frankrijk kon ons nu" niet meer van de nakoming van dat punt
der alliantie ontslaan

In deze taal van d'estrades was het gemakkelijk de stem te herkennen dergenen^
die in de Vereenigde Provinciën zeiven met leede oogen de uilrusting naar het Noorden
aanzagen. Dat
d'estrades de man niet was om de inblazingen van den Prins en de
aanhangers zijner staatkunde niet te willen opvolgen, bepaaldelijk, waar zij, zoo als
hier, niets van hem vergden, dan wat zich
m^ï Frankrijks belangen verdroeg, — zulks
kan men hieruit afleiden, dat hij gunsten van den Prins en de Generaliteit aannam.
Juist vóór die krachtige rede had hy verzocht om zyn kolonelstraktement, dat hy tus-
schen 4 Mei 1641 en 7 November 1642 niet had kunnen verdienen, niettemin te mogen
ontvangen.. Dit verzoek, als strekkende tegen de bepalingen, die men tegenover andere
ofBcieren deed gelden, was afgeslagen; maar »om redenen" was hem de som van
.5.550 gulden toegelegd

Hoe het aij, Holland liet zich door de inmenging van den Franschen zaakgelastigde
niet verontrusten, noch door zijne inderdaad niet weinig beteekenende gronden van haar

' Het'drijven van Holland, hoezeer inderdaad ia overeenstemming met den eisch eener hooge
staatkunde, werd door de partij van den Prins als ingegeven door bekrompen koopmansbelang
uitgekreten. Hiervan vinden wij een luid sprekend blijk tot in de
Mémoires de Fréd. Henri toe
(pag. 345). 2
Resol. Stat.^Gen. 25 Febr. 1645. 3 Resol StaL-Ge^. 8 Febr. 1645.

-ocr page 552-

DES VADERLANDS. 545

besluit afbrengen. — Drie dagen later sprak d'estrades met den Raadpensionaris, en
hield hem voor, hoe gunstig de gelegenheid was om
Vlaanderen te veroveren of
immers om de Zuidelgke Nederlanders te dwingen eene onzgdige stelling tusschen
Frankrijk en dezen Staat in te nemen, in dier voege dat zy den Spanjaard verjaagden
en als hig mocht trachten weder Ie komen, hem afweerden Van deze redenen gaf
de Heer
ca.ts verslag in de Vergadering van Holland. In de andere punten nu, wier
inwilliging de Fransche Zaakgelastigde verlangd had, gaven de Staten van deze Provincie
loe; »dan wat het consent aanging op de desseinen van oorlog, daarover kon men niet
tot een besluit komen, vermits verscheidene Leden alsnog alvorens voldoening begeerden
op de zaken van
Zweden en het stuk van- de munt" En dat d'estrades sterk aan-
drong op antwoord, baatte niet. Wel kWam het verdrag van subsidie tot stand ^, hetwelk
strekken moest om de ongerepartieerde troepen te bezoldigen lot wier afdanking
Holland wel begreep dat thans niet kon worden overgegaan; maar de machtiging, die
men wenschte dat de Hollandsche Gecommitteerden zouden bekomen om aan den Franschen
Agent een bevredigend antwoord te geven, bleef uit Dat intusschen de vertegen-
woordiger der Fransche Regeering geheel in overeenstemming met den zin van zyn Hof
gehandeld had, moest uit eenen in deze dagen ingekomen brief van den jongen Koning
blijken Deze letteren luidden aldus: Bij de gunst, den Staten verleend, voegde hij

^ Uit hetgeen nog kortlings gebleken was, kon men geenszins de hoop afleiden, dat de Zui-
delijke Provinciën zich gemakkelijk tot die rol zouden laten dwingen. In December (1644)
namelijk vernam men, dat de Paus aan de Geestelijkheid aldaar vergund had, voor eenen tijd
van 5 jaren den tienden penning van hare inkomsten tot den oorlog bij te dragen. — Van onze zijde
werd alstoén door den Prins voorgeslagen om de goederen dier Geestelijkheid binnen het bereik
onzer wapenen gelegen met gelijke heffing te bezwaren, en door den Raad van State, om den
Koning van
Frankrijk te raden, een dergelijken maatregel te nemen {Resol. StaL-Gen, 14,
20 Deo. 1644.
Resol. Holl. 14 Jan. 1645). ^ Resol. Holl. 2« Febr. 1645.

3 Resol. Stat.-Gen. 5, 9 Maart, 1645. Resol. Holl. 4 Maart, 1645.

In het begin van Februari namen de Staten-Generaal een besluit, dat de ongerepartieerde
troepen in die mate moesten verminderd worden, dat zij uit de Fransche penningen ruim konden
worden bezoldigd: reikten deze niet toe, dan zouden de Ontvanger Generaal en de Raad van
State het meer benoodigde uit eigen beurs daarbij moeten voegen. — Tegen deze laatste bepaling
kwam de Raad van State op, en dit was wäarlijk niet vreemd. De Raad oordeelde, dat daarmede
op hem een blaam werd geworpen, alsof hij betalingen zou doen buiten order, en krachtig en
Qitvoerig drong hij er op aan, dat de Staten die beleedigende clausule terug zouden nemen. Aan
dit billijk verlangen werd voldaan
{Resol. Stat.-Gen. 9, 15, 21 Febr. 1645).
/ 5 Resol. Stat.-Gen. 1,2, Maart, 1645.

® Hetzelfde blijkt uit een schrijven van mazarin aan d'estrades, bij Mr. gboen van prikstereb,
■ircliiv. de la Mais. d'Or. p. 136.

-ocr page 553-

550 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644—

1648,

ihans die van dit hun zelf te schrgven, opdat dit bewijs zgner goedwilligheid in hunne
Registers aangeteekend blijven tnocht. Behalve aan de verplichting, welke de diensten
der Republiek jegens de Kroon van
Frankrijk hem hadden opgelegd, hadden de Staten
die gunst te danken aan den Prins van
Oranje, die de belangen van hunnen Slaat,
trouwens naar den eisch van zijnen plicht, behartigend, hun aanzoek met zooveel
warmte had ondersteund, dat hy besloten had het in te willigen. En niet alleen in
deze zaak moesten zg de blgken zgner Koninklgke bescherming verwachten: bovendien
wilde hy hun gezag helpen uitbreiden over de naburige Provinciën van den gemeenen
vijand, opdat deze, verstoken van de hoop om de vereenigde macht van
Frankrijk en de
Republiek te wederstaan, zich aan een vrede, voor de verbondenen even eervol als
verzekerd, mocht onderwerpen. Om hem daartoe te dwingen, bereidde hg er zich op
voor om hem krachtig den oorlog aan te doen, terwgl zijne Gedeputeerden (te
Munster)
hel mei hem omtrent een billgk vergelgk eens zouden trachten te worden. Dit voor-
beeld noodigde hij hen uit te volgen. — Van den Koning van
Frankrijk vernomen
hebbende wat zij zich in deze zaak aan den Prins verschuldigd moesten rekenen, be-
noemden de Staten-Generaal ecne Commissie bestaande uit de Heeren
van gent, ga.ts
en VAN VOSBERGEN om Zgne Hoogheid te gaan bedanken voor de goede diensten door
hem aangewend om de Stalen de erkenning van den rang te doen verkrijgen, dien
(gaven zij te kennen) zg reeds van 'sKonings grootvader hadden gekregen

Sinds het tijdstip dat de som tot de groote onderneming was aangevraagd, waren er
middelerwijl reeds verscheidene weken vervlogen, en de nog allgd ontbrekende toestemming
van
Holland maakte de lijdige uitvoering van hetgeen ter voorbereiding noodzakelp
was, onmogelijk. Vandaar dal de President der Staten-Generaal, den Ssten Maart — hel
was de Heer
ripperda , — de volgende voordracht deed. Eerst bracht hg de Vergade-
ring op de hoogte met nagenoeg dezelfde beweegredenen, als de Prins iri'het geheim
besogne, den December, gebezigd had en daarop ging hg dus voort: De

lichting, tot welke de meermalen genoemde som was aangevraagd, zou met den eersten
Februari geschied hebben moeten zgn: dan ware tevens de lichting voor den vijand
voorkomen geworden. Doch
Hollands weigering om in de levering van die som toe te
stemmen, had de uitvoering belet. Nu was de tgd voorbggegaan en het eerst ont-
worpen »groot dessein" veiTallen. Toch moest het woord, aan
Ftwikrijk gegeven, ge-
houden en tegen half Mei een goed leger te velde zgn. Dus stelde hij voor tot de
volgende maatregelen te besluiten, dat tegen den eersten Mei het gewone aantal waard-
gelders gelicht, en legen half April de helft van hel millioen legerlaslen zou opgebrachi
voorden. — Deze twee punten werden daarop aan de Provinciën ter goedkeuring toege-
zonden. — Maar hiermede liep de zaak niet af.
Holland kwam op tegen hetgeen de

2 Zie hierboven, bladz. 546.

Resol Stat.-Gen. 13 Maart, 1645.

-ocr page 554-

1644-^

1648.

DES VADERLANDS. 574

Voorzitter bij de vermelding der beweegredenen aangenomen had, dat deze Provincie
de schuld zou dragen van het achterwege blijven van »zeker groot dessein" te voren
ontworpen. Niet aan
Holland zeiden de Gedeputeerden dezer Provincie, maar aan de
andere Provinciën, zou zulks met meer waarheid geweten kunnen worden: immers was
het onmogelijk, dat dessein uit te voeren, zonder alvorens order te stellen op het ver-
loop van de munt, iets hetwelk die Provinciën tot dusverre verzuimd hadden ^, en voorls
was het »meer dan kennelgk", dat » eene uitkomst in het werk van
Zweden en Dene-
marken
te vinden, alle oorlogsdesseins, hoe ook genaamd, in belangrijkheid voor den
Staat des Lands, verre te boven ging". Dus moesten die beide zaken, evenzeer als dat
dessein worden behartigd.

Hoe bitter de President er zich ook over uitgelaten had, dat nu het »groot dessein"
was opgegeven, dat hem dit niet volkomen ernst was geweest, bleek kort daarna uit
eene mededeeling van den Heer
d'estrades. Ging het »groot dessein" door, zoo gaf
hij te kennen, dan had hij in last, boven het gewone subsidie nog 500,000 gulden te
beloven. Dus verzocht hij, dat men tot dat dessein besluiten mocht. — Werkelijk zou
er over de bewuste onderneming door de Gecommitteerden met Zgne Hoogheid beraad-
slaagd worden. Maar van deze taak verontschuldigde zich de Heer
vaw vosbergen. —
Geen vponder: hoe zou hij, Gedeputeerde van Zeeland, hebben kunnen medewerken lot
het beramen van een plan, op de verovering van
Antwerpen gemunt? Zelfs tot de
onderhandelingen te
Munster gaf die Provincie hare toeslemming niet, zoo men haar
het behoud van den alleenhandel op
de Schelde niet wilde waarborgen, en was dat
voorrecht te behouden·, als
Antwerpen in onzen Staat zou zijn opgenomen? — Na een
drietal dagen reeds werd het aanbod der 500,000 gulden aangenomen. Zij zouden be-
taald worden te
Parijs op den eersten Mei, en besteed tot lichting van nieuw krijgsvolk,
bestemd om in het loopende jaar » eene plaals van zeer groot aanbelang en groot voor-
deel voor het Gemeenebest" te helpen aantasten. Dit besluit werd echter niet genomen
zonder dat de Gedeputeerden van
Holland lieten aanteekenen, dat in geval hunne last-
gevers bij hunne aanslaande bijeenkomst die lichting mochten wraken, men het gelichte
krijgsvolk zou laten overgaan in den dienst der Fransche Kroon. Die van
Zeeland ver-
eenigden zich met deze aanteekening, en verklaarden verder, dat de lichting niet anders
dan bij leening behoorde te geschieden. ^

Binnen eene week besloten de Staten-Generaal het nader traktaat betreffende de

' Den Maart hadden de Provinciën eindelijk goedgevonden, volgens de bedoeling der Staten
van
Holland^ de provisioneele order op het stuk van de munt vast te stellen; doch Zeeland,
Friesland
eu Stad en Landen hadden daarin nog niet duidelijk genoeg bewilligd {liesol, Holl.
β Maart, 1645). Ten slotte echter geschiedde zulks {Resol. Holl. 21,28,30 Maart; 18 April, 1645).
' Itesol. Stat.-Gen. 10, 14 Maart, 1645.

-ocr page 555-

S552 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

mm

1044— 300,000 gulden buitengewoon subsidie met d' estrades te sluiten. Die van Holland

verzochten nog eenige dagen uitstel, totdat de Staten van hun Gewest den tyd zouden

gehad hebben om zich över de zaak te beraden. Die van Zeeland verklaarden zich

als nog ongelast.'1 Tegenover den Raadpensionaris van Holland zette de Prins zijn

voornemen nader uiteen, hoe hg dacht voor die buitengewone bydrage 3000 man in

de omstreken van Maastricht en van Rijnberk en verder op de grenzen te lichten,

daarbij, zuinigheidshalve, geen hooger officieren dan kapiteins aan te stellen, en ze in

de grenssteden en vestingen te leggen om daartegen andere compagniën te velde te

kunnen gebruiken. 2 Dit was wel de manier, waarop de zaak den Heeren van Holland

smakelgkst kon gemaakt worden. Zoo, scheen het, was er niets tegen het aannemen

van eene mildheid uit Frankrijks handen in te brengen, d' estrades drong dan ook

sterk aan op antwoord, en verlangde spoed, daar hg, zeide hij, op het punt stond om

Rolland geeft naar Frankrijk te vertrekken. ^ Eindelijk besloten de Stalen van Holland hunne toe-

t^rherpkn^Te^ zulleu geven, doch slechts onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat »het

m^gde/provin- ^^^ Zweden en Denemarken naar hunnen zin zou worden vastgesteld." Dat de

ciën ïE de uitrus- Staten-Generaal op hunne toetreding niet gewacht hadden, om het aanbod aan te nemen,
ting eeuer vloot

oaarhetNoorden. wraakten zij door in het Register der Generaliteit en in dat der Gecommitteerde Raden
te laten aanteekenen, dat noch hunne Gecommitteerden ter Generaliteit, noch de Ge-
committeerde Raden bevoegd waren geldsubsidiën van uitheemsche Torsten te ontvangen
en lot lichting van nieuw krggsvolk te besteden, zonder hunne voorafgaande kennis en
toestemming. ^

Eerst tegen den SOsi^®'^ April verkreeg Holland genoegzame verzekering, dat haar plan
ten aanzien van de Noordsche zaken geenen tegenstand bij den Prins en de Provinciën
zou vinden, en het dubbele subsidietraktaat werd ook door
Holland geteekend. De
Heer
d'estrades kreeg bg deze gelegenheid eene vereering van 10,000, en zgn Secre-
taris,
jean huet, van 600 gulden. ^

1 ResoL StaL-Gen. 20 Maart, 1645. ^ Resol. Holl. 23 Maart, 1645.

3 ResoL Stat.-Gen. 27 Maartj 15 April, 1645. ResoL HolL 28 Maart, 15 April, 1645.

5 ResoL StaL-Gen. 20 April, 1645. Ook aan de Fransche Staatsdienaren te Parijs werden J)ij
gelegenheid van het sluiten van de subsidietraktaten, als naar gewoonte, geschenken aangeboden.
Zij waren ditmaal bijzonder veel eischend, daar zij verklaarden het aanbod niet aan te nemen,
en een hooger bedrag of eenen aankoop bepaalden, Avaarmede zij verlangden zich vereerd te zien.
De Staten willigden hun verlangen in. Toen den 1='®" Juni de ratificatie der beide traktaten van
wege den Koning van
Frankrijk inkwam, verklaarde vosbergedj van wege de Provincie Zeeland,
met betrekking tot het traktaat, Avaarbij het buitengewoon subsidie \verd toegestaan, dat hij daarin
nooit had toegestemd, en alsnog niet toestemmen Ion, vermits de penningen niet waren besteed
tot leening, maar tot lichting van nieuw krijgsvolk
(ResoL Stat.-Gen. 1 Juni, 1645).

-ocr page 556-

DES VADERLANDS. 545

Zoo lang had Holland ook gedraald met het geven van haar consent in het millioen 1644—

X648

legerlasten en tot het lichten van waardgelders Doch alsnu maakte de Provincie geene
zwarigheid meer tegen alles wat tot voorbereiding van den veldtocht vereischt Λγas, en
de Gecommitteerden te velde werden benoemd Den Mei ontvingen de Prins,

en drie dagen later ook zgn zoon Prins willem, de Gecommitteerden van de Staten-
Generaal, die hun bij het vertrek naar het leger vaarwel zeiden Den Mei

vertrokken, begaf Zyne Hoogheid zich naar Breda Toen zijn leger aangekomen was Krijgsonderne-
waar ter plaatse hij het bescheiden had, beval hg den Veldmaarschalk, den Heer van bre- prtne!*^
DERODE, zich te Dordrecht in te schepen met 70 compagniën voetvolk en 18 compagniën
ruiterij onder den Prins
van talmont, en zich naar Bammekens te begeven, om van-
daar naar
Sas van Gend over te steken. Van hier moest hij in de richting van Antwerpen^
want op Antwerpen was het ditmaal openlgk gemunt, naar Wachheek optrekken en
een forlje,
Mis^eria genaamd, daar tegenover, aan de andere zijde der Moervaart^ ge-
legen
, innemen, en er zich zoo goed verschansen, dat hg de plaats houden kon tegen
den Generaal
beck, die met al zijne macht bij Beveren op korten afstand westelijk van
Antwerpen gelegen was, ten einde deze stad tegen de plannen van den Prins te beschermen.
De veldmaarschalk slaagde in de onderneming^, en zag weldra het leger van den
Generaal
beck legen hem opdagen en te Moerbeek post vatten. Nu begreep de Prins
van
Oranje^ dat het tgd was om met zgne troepen Bergen op Zoom, waar hg,
den. Juni van
Dordrecht vertrokken, intusschen was aangekomen, te verlaten. Dit
deed hij en over
Sas van Gend en Selsaten naderde hij brederode met het doel om
hem legen eenen aanval van
begks leger te versterken en tevens zelf van de gelegenheid,
die deze Generaal, den naasten omtrek van
Antwerpen verlaten hebbende, hem scheen
aan Ie bieden, gebruik te maken en tot
Antwerpen door te dringen. Voorzeker vleide
hij zich, dat zijne verschijning voor de wallen dezer plaats eene beweging daar binnen
ten zgnen voordeele zou uitlokken in dier voege, dat hij zonder een langdurig beleg
meester van de stad had kunnen worden. Maar nadere kennis genomen hebbende van
het punt, hetwelk de Heer van
brederode bezet had, bespeurde hij, dat die stelling '
geene kans aanbood om den Generaal
beck lang genoeg op te houden. De omtrek van
hel forlje toch was een laag land met eene menigte sloten doorsneden, zoodat hier geene
ontwikkeling van eene eenigermate geduchte macht tegenover den vgand mogelijk was.

' Resol. lïoll. 31 Maart; 1, 6, 8 April, 1645. Eesol. Stat.-Gen, 3 April, 1645.

/

- Resol, Stat.-Gen. 21 April, 1645. Resol, Holl, 18 April, 1045,
3
Resol Stal.-Gen. 23 , 26 Mei, 1645.
^ jResol. Holl 26 Mei, 1645. Resol Slat-Gen. 29 Mei, 1645.
5
Resol Slat,-Gen, Π Juni, 1645.

ΠΙ Deel. 5 Stuk. 70

-ocr page 557-

Alzoo keerde de Prins in het midden Tan Juni naar Selsaten lerug, waar hij eenige
dagen naar de aankomst van al zijne ruiterg en zijne kanonnen, die hem zoo spoedig
niet hadden kunnen volgen, wachten moest. Daar zijn plan om
begk: aan de Moervaart
op te houden mislukt was, zoo moest hg een andere poging doen om dezen veldheer
uit de buurt van
Antwerpen te lokken. Zg bestond hierin, dat hg westwaarts optrok
naar
Oost-Eecloo, alsof hy eenen inval in Vlaanderen beoogde en het op Gend oi Brugge
gemunt had. Dit, meende hy, kon begk niet rustig aanzien: deze Generaal zou hem
volgen en dus den weg naar
Antwerpen openlaten. Doch hg vergiste zich: begk roerde
zich niet. Na trok hg verder westwaarts op naar
Maldeghem en liet brederode het
fort aan de
Moervaart tegen het laatst van Juli ontruimen en slechten. Thans ten
minste, docht hem, zou
begk, al onze macht zoo ver van Antwerpen verwgderd ziende,
zich van de taak om deze stad en haren omtrek zoo nauwkeurig te bewaken, ontslagen
rekenen, en mede westwaarts, het Kederlandsche leger achterna, optrekken, ten einde
West-Vlaanderen tegen hetgeen de Prins van Oranje in den zin scheen te hebben, te
beschermen. Maar de vgandelgke aanvoerder was wgzer: hg wist te goed waarom het
zgn tegenpartij te doen was, en bleef waar hg was, te geruster omdat de toegang tot
Vlaanderen door den Hertog van Lorrame, welke de "vaart tusschen Brugge en Gend
bewaakte,, verdedigd werd \

Wanneer de Prins van Oranje niet bepaaldelgk het oog op Antwerpen geslagen ge-
had had, en niet door verklaring eener, zoo hij zich vleide, machtige partij onder
dp Brabanders en Vlamen veeleer dan door wapengeweld een voet in de zuidelijke
Nederlanden had willen bekomen, — zou het de vraag geweest zijn, of
Vlaanderen
di veilig genoeg aan de bewaking van den Hertog van Lorraine ware toevertrouwd geweest,

togvanZwßiW.Was het waar, dat die Vorst zijnen dienst wenschte te wgden aan den Koning van
Groot-Britannië tegen de Parlementsgezinden in Engeland^ en kon hij daartoe niet ge-
raken dan door toedoen van den Prins van
Oranje, zoo moest hg er naar uitzien, dat
deze het doelwit zijner wenschen bereikte, zich met
Antwerpen een goed deel der zui-
delijke Nederlanden zag toevallen, en daardoor tegelijk meester van den toestand in de
Vereenigde Provinciën en in staat gesteld werd oni eenige duizenden manschappen, bg
de bevrediging van het Zuiden alhier niet langer van nut, naar
Engeland over te zenden

' Mém. de Fred. Henri, ρ. 346—348. aitsema, III. bi. 80.

2 Dat werkelijk de Hertog van Lorraine bestemd was om op die wijze handelend op te treden,
ten einde, in verband met de door den Prins gewenschte tusschenkomst van de Nederlandsche
Ambassadeurs nevens eene Fransche Ambassade, Koning
karel tegen zijn Parlement te onder-
steunen, zulks blijkt uit de
Archives de la Maison d'Orange, La,pi bladz. 125,127,129,1311
133, 134, 135, 136. Ware de Prins van
Oranje er in geslaagd, den Koning in zijn gezag te
herstellen, hij zou tot loon de hand van den Prins van
Wales voor zijne dochter verkregen eii

1644—
1648.

554

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

as»

-ocr page 558-

DES VADERLANDS. 555

Terwijl de Prins van Oranje alzoo zijne iioofdmachl naar Vlaanderen gebracht had, ^jg^^
en het beste gedeelte van den zomer aldaar in eene afwachtende houding doorbracht,
was onze Oostelyke grens noch onbedreigd noch buiten gevaar.

Reeds in het begin van Juni kwam te 's Gravenhage het bericht van groote troepen-
verzamelingen in den omtrek van
Gelder en Venloo De vijand, scheen het, was er strooptochten
op uit ons ergens een zwaren slag te zullen toebrengen, die in de eerste plaats de bbnen oozegren-
Provincie
Gelderland zou getroffen hebben. Ook was het op aanzoek dezer Provincie,
dat de Prins 3000 man zond om jlen
Rijn en de Maas te bewaken In het begin
van Augustus heette het weder dat het garnizoen van
Gelder eemge onderneming be-
oogde — Doch dit waren bloot geruchten. Maar inderdaad bedenkelijk was het
en het getuigde van de groote troepenmacht, over welke de vijand in
Noord-Brabant
te beschrikken had, dat de ingezetenen van Dalem (nabij Gorfcum) zich in den zomer
van dit jaar in contributie van den vijand begaven, hetgeen sedert de verovering van
'i
Ilertogenboseh nooit geschied was. Wel was deze lafhartigheid dier gemeente in
geenen deele gewettigd, naardien zg tusschen twee forten gelegen was en er soldaten
van onze zgde genoeg in den omtrek waren; maar van des te meer beteekenis was het
feit. Ook werd den Raad van State opgedragen dat schandelijk verdrag met den
vijand te doen vernietigen en de aanleggers te straffen ^ — Nog een ander feit was
wel geschikt om verontwaardiging en bezorgdheid te verwekken. Het marktschip van
's Ilertogenboseh op Haarlem^ rijk geladen en met 12,000 gulden klinkende munt aan
boord, was door eene parlg stroopers uit de garnizoenen van Zier,
Gelder en Herenthals,

de ontzettende sommen (400,000 krooneu en 300,000 gulden), welke Hj deu Koning had voor-/
geschoten, hem als bruidschat zijner dochter toegerekend gezien hebben. ■— Tegen het einde van
liet jaar 1644 kwam de persoon van den Hertog met zijne troepen in de Staten-Generaal ter
sprake. Toen was het, dat de ïïollandsche Gedeputeerden, op grond dat de Hertog den vorigen
zomer in dienst van
Spanje den onzen grooten overlast had gedaan, en dit voorzeker weldra op
nieuw zou doen, voorstelden, dat de Staten hunnen Gezant zouden aanschrijven, het Hof in
Frankrijk op te wekken om de onderhandelingen, strekkende om den Hertog voor Frankrijk te
winnen, te hervatten,
Gelderland, dat van de befaamde losbandigheid van des Hertogs krijgs-
volk den meesten last had, verlangde, dat de onzen zijne compagniën, toen in het Gulxksche, zouden
oplichten en verdelgen: dus verzwakt, zeiden de Gedeputeerden dezer Provincie, zou hij te eerder
geneigd zijn om zich met de Fransche Kroon te verstaan. — Na beraadslaging werd toen besloten,
de zaak aan Zijne Hoogheid over te laten
{Resol. Stat.-Gen. 8, 12 Deo. 1644). Sedert was de
Prins met den Hertog in briefwisseling met medeweten van de Staten. Trouwens dezen behoefden niet
beter te weten, of de zaak betrof het handhaven der onzijdigheid tusschen de wederzijdsche troepen
{ResoL Stat.~Gen. U , 13 Jan.j 15 Febr. 1645).

I Resol. Stat.-Gen. 5 Juni 1645. 2 Aitsema, III. 80. ^ HqsoU Stat,-Gen, 7 Aug. 1645.

^ Resol. Stat.-Gen. 21 Juli, 1645. Resol, Holl. 27, 28 Juli, 1645.

69*

-ocr page 559-

S056 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— 60 of 70 man slerkj den Juli, op de hoogle van Crèvecoeur, genomèn en ge-

plunderd. De schipper was op zijn post doodgeschoten en zes passagiers gevankelijk
medegevoerd l. — Later nog in de maand Oclober, toen de Prins voor
Uiilst lag,
klaagden de Gedeputeerden van
Overijsel en van het Kwartier Zutphen, dat er niet
alleen een partij vyandelyke ruiters uit de garnizoenen van
Gelder en Stralen over
den Ryn was gekomen en bij lichten dag in het gezicht van
Groenloo eenige menschen
en paarden hadden opgelicht; maar dat, blijkens brieven van de bezetting van
Gelder
aan de kerspellen van de Heerlgkheid Borkuloo, de Spaanschen er op uif waren om de
Graafschap
Zulphen onder contributie te brengen en zulks over de aangrenzende streken
van
Overijsel uit te breiden: in afwachting van nieuwe strooppartijen hadden de plat-
teland-bewoners der Graafschap
Zulphen ooren naar die vernederende voorstellen van
den vyand, en de kerspellen van
Borkuloo hadden reeds een som gelds naar Gelder
gezonden: eenige plaatsen van Overijsel hadden verzocht hetzelfde te mogen doen. —
In de eerste plaats waren de Staten-Gene raai op het vernemen dezer zaak er op bedacht
om den Keurvorst van
Keulen, als Bisschop van Munster en Paderborn, aan zijne ver-
plichting te herinneren. Hij had beloofd te zorgen, dat geene vijandelijke benden door
de stad
Dorsten zouden trekken of daar bevordering van eenig vyandig voornemen zouden
vinden. En nu had de te
Dorsten commandeerende Generaal kennis van den doortocht
der slroopers gehad, ja hunne paspoorten in oogenschouw genomen.—Dus waarschuwden
de Staten den Keurvorst bij hun verzoek om schadeloosstelling, dat zoo hij den Span-
jaarden nogmaals doortocht door zijne steden en sterkten verleende, wij daartegen kracht-
dadige maatregelen zouden nemen. Ook de Munstersche Regeering in het bijzonder
kreeg eene dreigende vermaning van Hun Hoog Mögenden. — Maar de geschiktste
maatregel was wel, dat men den Prins verzocht een drietal vanen ruiters naar dat oord
te zenden. Aan dit verzoek werd echter niet dadelijk voldaan. Althans nog in November
klaagden de Overijselsche Gedeputeerden, dat de contributie aan den vyand in j^örÄii/oo
niet was afgeschaft, en dat ook
Groenloo gezind was zich tot het opbrengen van oor-
logschatting jegens den vijand te verbinden. Ten slotte besloten Hun Hoog Mögenden
tot strenge toepassing der plakaten tegen het betalen van contributie aan den vijand

Maar reeds dadelyk in Juni was men er op bedacht geweest om tegen de uit Gelder
Vgfduizend dreigende ondernemingen zekere op dit tydstip beschikbare troepen te gebruiken.

^^^^^^ namelijk, had, zoodra deze Provincie de uitrusting tegen Denemarken had
doorgedreven, vijf duizend man, verdeeld in vier regimenten, in dienst genomen voor

1 Op de hoogte van Crèvecoeur lag een Hollandsch wachtschip j doch de Kapitein trok,zich de
zaak niet aan. Hij beweerde geen orders te hebben om zich van dien post te
verwijderen, en ook
gebrek te hebben aan genoegzame zeilen.

'^-Resol Slat.-Gen. 10, 14 Oct.j 7, 20 Nov.; 21 Dec. 1645. Resol. Holl. 18 Deo. 1645.

-ocr page 560-

DES VADERLANDS. 545

vier maanden, onder de kolonels golstein, hinderson, schöpfe en van der hoevept. 1044—
Tegen den lijd dat deze soldaten ingescheept zouden worden, werden zij in Arnhem,
Harderwijk, Naarden, Muiden, Utrecht
en Amersfoort ingekwartierd^. — Te minder
hadden de Slaten-Generaal zwarigheid kunnen maken om die lichting toe te slaan,
vermils de Hollanders, ten einde de middelen te vinden om deze Iroepen Ie onderhouden,
eene belasting hadden ingevoerd, onder de benaming van veilgeld, door de schepen,
die den
Sond doorzeilden, te betalen Zeeland gaf hare slem niet tot de uitrusting
tegen
Denemarken ^ en weigerde dan ook, zich aan die heiBng te onderwerpen, en zoo
de Hollandsche Admiraal, toen in
den Sond, de Zeeuwsche schepen gevankelijk her-
waarts opzond op grond van weigering der betaling van het veilgeld, dan kwam Zeeianci
daartegen op met den eisch van schadeloosstelling, die echler de Admiraliteit van
Amsterdam
zwarigheid maakte te geven — De oorzaak van Zeelands tegenstand zal wel aanvan-
kelijk de invloed van den Prins geweest zijn, aan welken zich in deze zaak slechts
Middelburg en Zierikzee wisten te onttrekken Doch daar Zijne Hoogheid zelve ten
slotte aan
Holland de zaak gewonnen gaf, zoo zal er eene andere reden van Zeelands
blijvenden tegenstand bestaan hebben, en die zal VTel deze geweest zijn, dat de toestem-
ming· van den Prins en de Staten-Generaal in de uilrusting legen
Denemarken gekocht
was door de inwilliging van 's Prinsen aanslag op
Antwerpen. Daar nu de Provincie
Zeeland nimmer met eene inlijving van deze stad vrede kon hebben, zoo zal zij ook
hare toestemming tot de uitrusting tegen
Denemarken teruggehouden hebben, ten einde
den schijn te mijden alsof zij den Prins ook van haren kant de vrije hand gaf lot eene
onderneming, van welke
Antwerpen het doel was.

Hoe dit zij, de vijf duizend man, uit het veilgeld onderhouden, werden, daar het
Diet tot een afzenden dezer Iroepen naar het Noorden behoefde Ie komen, binnenslands
gebruikt. — Toen in het begin van Juni die dreigende Iroepenverzamelingen des vijands in
den omtrek van
Gelder en Venloo plaats hadden gaven de Staten-Generaal Zijner
Hoogheid in bedenking, of het regiment van den Kolonel
schoppe, dat van de vier lot
den tocht legen
Denemarken uit te rusten regimenten reeds gewapend en gemonsterd
was en thans in
Gelderland ingekwartierd lag, niet voor een korten lijd naar den Rijn
gezonden kon worden, om welhaast vereenigd met hel regiment van golstein, hetwelk
aldaar zijne loopplaats had, de plannen van den vijand te keer te gaan 7. Het vermoeden
lag voor de hand, dat dit voorstel een middel moest zijn om de zending naar den
Sond

m

^ Mém. de Fred. Henri ρ. 346. ^ fle^o/. Stat.-Gen. 7 Mei, 1645.

3 Resol. Stat.-Gen. 27 Meij 9 Juni, 1645.

^ Uesol Stat.-Gen. U, 15, 19 Aug.j 7, 12 Oct. 1645. Resol. Holt. 5 Oct. 1645.
^ Aitsema, III. bl. 3. " Zie hierboven bladz.555. ' Resol. Stat.-Gen. 5 Juni, 1645.

-ocr page 561-

WHPI . pp

558 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— alsnog Ie verydelen, en dat er waren, die er werkelijk zoo over dachten, blijkt uit
een besluit van Hun Hoog Mögenden, waarbij gelast werd den drukker eener courant
te
Amsterdam^ met name ja.w van hilten, te vervolgen, omdat hij een bericht ge-
plaatst had, volgens hetwelk de Hertog van
Orleans den Prins van Oranje verzocht
bad om zich de nieuw geworven troepen tot zijnen bijstand toegezonden te zien. Dit,
beweerden de Staten, was eene onwaarheid, en het bericht had de strekking om de
troepen, die geworven waren om naar
den Sond te stevenen, weder te doen verloopen —
Wat er van dat gerucht geweest zg, die van
Holland vonden ten minste later geene
zwarigheid om de bewuste troepen, zoo lang werkeloos, in den dienst van den Slaat
Ie laten gebruiken. Althans omstreeks het midden van Augustus, meldde de Prins,
toen te
Maldeghem gelegerd, dat hij den Kolonel oeptema met de 16 compagniën,
met welke hy hem vroeger naar de kwartieren van
Maas en Rijn had gezonden, ont-
boden had, om zich in allerijl tot hem in het leger te vervoegen. Ζ,οο zouden
Grave,
Nijmegen, Gennep, Emmerik, Rees, Wezel
en Rijnberk min of meer van troepen
ontbloot worden. Derhalve was 's Prinsen vraag, of hij de dus verzwakte bezettingen
niet zou kunnen aanvullen met eenige van de compagniën, naar den
Sond bestemd,
onder beding dat zy ter aller uur gereed zouden zijn om op de eerste order te vertrekken
werwaarts Hun Hoog Mögenden goed zouden vinden. — De Staten willigden dit verzoek
onder de gemelde voorwaarde in, en 16 van de 40 compagniën zouden uit de plaatsen,
waar zy nu lagen, verlegd worden naar
Nijmegen\ Grave en Wezel. Slechts Zeeland
liet, overeenkomstig de houding bij de zaak der lichting dier compagniën door haar
aangenomen, bij dit besluit aanteekenen, dat zy zich het gebruik, van die troepen ge-
maakt, niet aantrok — Die van
Holland gingen er te eerder toe over om tot het
besluit mede te werken, omdat de officieren dezer troepen zeiven te kennen hadden
gegeven, dat het hun onmogelyk was ze byeen te houden, wanneer hun geen werke-
lijke dienst werd opgedragen — Intusschen naderde het eind der vier maanden, voor
welke zy in dienst genomen waren, en de Kolonels verlangden tegen dien tyd in den
dienst over te gaan van eenige andere Mogendheid, mits bondgenoot van onzen Slaat, en
Holland, oordeelende dat de oorzaak, om welke zy waren aangenomen, had opgehouden
te beslaan, liet zich dat verlangen welgevallen^.

Het gerucht, dat de Hertog van Orleans hulptroepen van den Prins zou begeerd
Mardijk doorhebben, moge inderdaad onwaar geweest zijn, zeker is het, dat die Fransche Vorst bij
gLomen?^^" beleg van Mardijk de ondersteuning van de Nederlandsche vloot behoefde en ook

verzocht. Den 22sten Juni schreef de Hertog aan de Slaten-Generaal, dat hij het beleg

» Resol Stat.~Gen. 3 Juli, 1645. 2 Resol, Siat.-Gen. 17 Aug. 1645. ^ JlesoL· HolL 26 Juli, 1645.
'^ResoL Stat,~Gen. 19, 20, 21 Sept.j 1, 4 Nov. 1645. Resol. Holl. 24 Nov. 1645.

dÉtei

-ocr page 562-

DES VADERLANDS. 545

om Mardijk, een in de duinen bij Duinkerken gelegen fort, had geslagen, en alsnu, 1644—
len einde zijn voornemen tot een goed einde te brengen, den bijstand van eenige onzer
oorlogschepen verzocht. — Hun Hoog Mögenden antwoordden, dat zij reeds voor eene
voldoende bezetting der kust gezorgd hadden. En dit mochten zij verklaren. Bij het
laatst gesloten traktaat was aan
Frankrijk plechtiglijk beloofd, de kust nauw bezet te
houden, en niet vooral
Holland en Zeelandy zoo als gewoonlijk, maar de Staten-Ge-
neraal in hun geheel hadden zich begverd om dit doel te bereiken Het verzoek van
den Franschen Prins werd ernstig ondersteund door den Prins van
Oranje: deze wenschte,
dat de oorlogschepen, die voor
Mardijk gezonden zouden worden, bevel mede mochten
krijgen om zich naar de orders van den Hertog te richten, en de Staten voldeden aan
dit verlangen^. Doch toen
tromp door den Hertog verzocht werd, het houten fort,
in het laag water onder het geschut van het groote fort gelegen, te bezetten, vraagde
de Hollandsche Admiraal naderen last. De Staten antwoordden, dat hij hoe eer hoe
beter de inneming van dat fort moest beproeven, en er des noods twee of drie oorlog-
schepen aan moest wagen.
Tromp kweet zich, ook zonder zulk verlies, naar het vol-
komen genoegen van de Staten-Generaal Binnen weinig dagen was
Mardijk door de
Franschen ingenomen ^ en het beleg van
Bourbourg door hen aangevangen, welke
plaats hun mede niet lang weerstand bood.
Duinkerken daarentegen konden zij niet
machtig worden, want de toegangen lot deze belangryke havenstad werden afgesloten
door de Generaals
piccolomini en la mbo γ

Hoezeer de Hertog van Orleans baat by den bijstand onzer vloot gevonden had,
toonde hij zich toch kort daarna niet tevreden. Den en den SS®^®'^ Augustus

schreef tromp van voor Duinkerken, dat wanneer hij den Hertog bezocht, deze hem
telkens vraagde, waar de 50 schepen waren, die Hun Hoog Mögenden beloofd hadden
tot zijnen bystand op de kust te zenden. Inderdaad, meldde
tromp , had hij op dit oogen-
blik weder zoo weinig schepen tot zijne bevelen, dat hij, ten ware hem spoedig meer
bodems werden toegezonden, of
Duinkerken of Ostende onbezet zou moeten laten. —

» Resol Stat.-Gen. 7 , 22 , 24 Juni, 1645.

2 Resol. Stat.-Gen. 25 Juni, 1645. 3 ^esol. Stal.~Gen. 1, 12 Juli, 1645.

'' In September (1645) was er sprake van, dat de onzen het fort Mardijk op verzoek der
t rauschen bezetten zouden. Tot herstel van het houten fortje werden Nederlandeche werkbazen
door de onzen verstrekt, en later een 50-tal musketiers gezonden om de te zwakke Franscli« be-
zetting van
Mardijk te versterken. Den Si·®" December (1645) viel deze plaats door overrompeling
op nieuw in de handen van den vijand
[Resol. Stat.-Gen, 18, 25 Sept.; lODec. 1645. Resol, Holl
16, 27 Septj 15 Nov.j 11, 12 Dec. 1645).

^ Mém de Fred. Henri, ρ. 348.

-ocr page 563-

560 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644-
1648.

Op dil berichl sloegen Hun Hoog Mögenden den gewonen weg in: zij schreven aan de
Gollegies Ier Admiraliteit met verzoek en bevel, dat zy toch zorgen zouden, dat de
schepen niet langer dan volstrekt noodig was in onze havens toefden. Maar bovendien
schl-even zij ditmaal aan den Prins, dat hij deze hunne pogingen ondersteunen zou.
Aan de bereidvaardigheid van
Holland haperde het niet. Deze Provincie zeide hare
uiterste krachtinspanning toe, »opdat men van
Frankrijks zijde geen blaam wegens
woord- en trouwbreuk beloopen mocht"

De Prins, allyd vervuld met de begeerte om den Eogelschen Koning en zijne Gemalin
te gelieven, wenschte eenige van onze schepen ten hunnen behoeve gebezigd en legen
de bodems, welke Zijner Britsche Majesteit oorlogsbehoeften toevoerden, niet te streng
te werk gegaan te zien. Dit nu was in strijd met den eisch eener slipte bezetting der
kust, en
tromp had alle reden om alweder aan de Stalen te vragen, hoe hij zich
tegenover de Engelschen te gedragen had.

Den Juni (1645) ontvingen de Stalen-Generaal· een schryven van het Collegie

Sommige onzer Ier Admiraliteit te Rotterdam, waarin gemeld werd, .dal zg, volgens order van Hun
dóor°^de^n^^Pnn8 Hoog Mögenden, onder anderen Kapitein
goülster bevolen hadden, met zijnen bodem
Koningin van Ik-Vlaamsche kust te vertrekken; doch dat deze ten antwoord had gegeven,
ffeland gesteld, (j^t hy een anderen last had van Zijne Hoogheid. — En geen wonder de Prins had
dezen Kapitein Ier beschikking der Koningin van
Groot-Britannië gesteld , en hy was
sints een jaar in hel bezit eener acte, waarbij hem gelast werd te gehoorzamen aan al
wal hare Majesteit hem zou bevelen. Nevens
coulster wordt nog een ander zeekapitein,
FORAN, vermeld, als die bereid was tol den dienst der Koningin. De beide kapiteins
zouden hunne schepen mede verleenen lot den overvoer der troepen van den Hertog van
Lorraine — Op dal berichl antwoordden de Staten aan het Collegie, dat zij dien kapitein
dadelijk naar
den Haag zouden zenden, in geval hy niet reeds naar zee vertrokken was.
Hier gekomen, zou hij zich te verantwoorden hebben, maar, voorzeker om opspraak te
mijden, by den President der Vergadering, toen den Heer
van vosbergen — De
Admiraal, wien het opperbevel over de bezetting der kust was opgedragen, had dus
reden genoeg om nog legen het einde van Juni nadere verklaring van de Stalep te
vragen, of hij allen natiën, zonder onderscheid, alle gemeenschap zoo met het fort
Mardijk, als met Duinkerken, moest beletten. Daar zoo wel de Parlementsgezinden,
uit naijver jegens
Frankrijk en de Stalen, als de Koningsgezinden, met de Spanjaarden
gemeenschap hielden, was die vraag niet van belang ontbloot. — Met betrekking tol
de Parlementsgézinden hadden de Stalen haar reeds vroeger beantwoord met het berichl,
dat men de Parlementsconvooiers, als zy, na onderzocht te zyn, bleken geen oorlogs--

1 Rcsol.'Stal.-Gen. 28 Aug. 1645. 2 Archiv, de la Mais. d'Or. ρ. 128, 136.

3 Resol. Slat,-Gen. 26 Juni, 1645.

-ocr page 564-

DES VADERLANDS. 545

behoeften aan" boord te hebben, vrij zou laten. Thans werd deze regel op alle natiën,
en dus ook op de schepen der Koningsgezinden toegepast

De strijd tusschen de partyen in Engeland bleef den Staten ook te '5 Gravenhage
moeite baren, waar zy de tegenstrgdige eischen en klachten van den vertegenwoor-
diger des Konings en van dien des Parlements hadden te woord te slaan. Zoo veel
mogelijk poogden de Staten zich onzijdig te houden. Toen er in Februari (1645) sprake
was om eenige Engelsche koopvaarders, te
Amsterdam bevracht, door Nederlandsche
oorlogschepen naar
Huil te doen convooieeren, waarschuwden Hun Hoog Mögenden de
Admiraliteit daar ter stede, dat zy de onzydigheid ontzien en hen niet in moeilykheden
wikkelen zouden ^ Inderdaad de Koning zou zulks, blijkens den recredentiebrief
aan onze buitengewone Gezanten medegegeven, zeer euvel opgenomen hebben. Was
zulk een convooi, schreef hij daarin, soms reeds verleeiid, dan wilde hij gelooven, dat
het buiten weten van Hun Hoog Mögenden geschied was. Voor zich vorderde Zijne
Majesteit, blijkens dienzelfden brief, dat het hem vry zou slaan, hier te lande allerlei
oorlogsbehoeften te koopen en schepen te huren, en dat zyne commissievaarders zich
in onze zeegalen van*al het noodige zouden mogen voorzien. — Doch, toen Hun Hoog
Mögenden kort te voren ter oore was gekomen, dat er, mede te
Amsterdam^ een schip
voor den Koning werd uitgerust om tegen de Parlemenlsgezinden te dienen, gaven zy
bevel, de uitrusting te schorsen

By dezen toeleg om onzydig te blyven, moest de bejegening, door onze Gezanten
in
Engeland ondervonden, toch eenige kracht bijzetten aan de redeneeringen van dezulken,
die beweerden, dal wy door allianliën alleen aan den Koning verbonden waren. Immers
slak de onheuschheid van het Parlement evenzeer af by de voorkomendheid, welke
de Koning aan die Ambassadeurs had beloond, als bij zyne verzekering dat hel aan
hem niet gehaperd had, zoo hunne zending vruchteloos was afgeloopen. Het Parlement
zelf gevoelde, welken indruk de berichten van het Gezantschap hadden moeten maken,
en gaf derhalve aan
strigklawd eene instructie, geschikt om het gedrag der beide
Huizen jegens onze Gezanten te rechtvaardigen , opdat blijken mocht, dat, zoo men
onheusch was-geweest, daarvoor reden genoeg bestaan had. Dien ten gevolge verzocht
steiokiand
die Agent gehoor bij de Staten-Generaal. Maar nauwelijks had bothwell zulks ver-
nomen, of hij verscheen voor die Vergadering om haar te herinneren, dat Zijne Majes-
neraal.
leil, zoo Hun Hoog Mögenden den zaakwaarnemer zyner oproerige onderdanen audiëntie
verleenden, zulks als eene beleediging en eene schennis van de rechten zijner Kroon
en van de alliantie met hen gesloten, ja als een breuke der onzijdigheid ten behoeve
zijner tegenpartij moest aanmerken Dit verloog had invloed op de Staten-Generaal,

1044—
1348«

' Resol Stat.-Gen. 7 Juni; 1 Juli, 1645.
3
Hesol. Stat.-Gen. 28 Maart, 1645.

lU Deel I> Stuk.

2 Resol. Stat.-Gen, 16 Febr., 1645.
4
Resol Stat-Gen. 1, 10, Π Juli, 164.5.

71

-ocr page 565-

S62 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— en aan den Heer strigkland werd door hen geen gehoor verleend Wel stemden
1648 '

Gelderland^ Ihlland en Friesland voor de toelating van den Agent; maar de meerder-
heid bleef er tegen gestemd, tei beslister, nadat te weeg gebracht was, dat de Stadhouder
van
Friesland aan de Gedeputeerden dezer Provincie aanschreef, dat zij het verleenen van
gehoor hadden af te stemmen — Nu besloot het Parlement zijnen Agent voor de Staten
yam JJolland te doen optreden. Maar mocht eene enkele Provincie rechtstreeksche betrek-
kingen met eene buitenlandsche Mogendheid aanhouden ? In den boezem der Vergadering
van
Holland zelve waren er, die dit ontkenden en gewenscht hadden, dat van wege
de Generaliteit aan het Parlement geschreven mocht worden om te verzoeken, dat men
zich niet aan enkele Provinciën in het byzonder zou richten. Doch de meerderheid
der Staten van
Holland wraakte dit en stond er op, als op hun soeverein recht, dat
zij brieven en mededeelingen van eene vreemde Mogendheid zouden vermogen te ont-
Hij
verschijnt rangen — Zoo verscheen dan de Heer strigkland den SS«'®·^ Juli (1645) voor dc
va^ '^^^'■cn
Van Holland. Hij had, zeide hij, een geschrift, bij zich, in het Engelsch ge-

klaagt over tlegjg|j|. j^jgj^j. ^^^g daarbii voorzien van eene Fransche vertalinsf van dat stuk. Hierop
houding onzer ^ υ o r

Gezanten. verzocht hem de Raadpensionaris het oorspronkelijk en de vertaling beiden aan de Ver-
gadering over te geven; doch de Agent verklaé^rde uitdrukkelyken last te hebben het
geschrift in de Vergadering voor te lezen. Dit dan werd hem toegestaan, naar de
Fransche vertaling, te doen. De strekking was om te staven, dat de Ambassadeurs
zich meer Konings- dan Parlementsgezind betoond hadden: eerst na verscheidene weken
te
Londen geweest te zyn, hadden zij zich tot het Parlement gewend, en daarna een
geschrift overgeleverd, dat niet in de behoorlijke vormen gesteld was. Later hadden
zg zich weder naar
Oxford begeven op het tgdstip dat de Graaf van essex derwaarts
met een aanzienlijk leger in aantocht was. Dien Veldheer waren zij, met witte vanen
voor zich, tegengetrokken, en hadden gezocht hem tot vrede te bewegen; de Graaf
had hen naar het Parlement verwezen, en toen waren zij, met dezelfde witte vanen,
naar
Londen gereisd, waar hunne zonderlinge intrede lichtelijk oproer zou hebben
kunnen verwekken, te meer omdat zich onder hunnen stoet lieden bevonden, dia
anders niet in de, stad zouden hebben durven komen. Eerst nu, zes maanden na hunne
eerste aankomst, hadden
zij het Parlement erkend voor hetgeen het was, doch midde-
lerwijl hadden zij zich door hun gedrag en partijdig schrijven (waarvan het Parlement
de bewijzen machtig was geworden^) zoo verdacht gemaakt, dat men hierom en omdat
het
Schotland mede betrof, hunne bemiddeling niet had kunnen aannemen — Na

ι Resol, Stat.-Gen. 15, 17 Juli, 1645. 2 j^qsoï. Holl. 12 Juli, 1645. aitsema III, 40.
3 Resol. Hall. 27 Mei, 1645. Resol. Stat-Gen. 9 Aug., 1645.

5 Aitsema, III, ρ. 40.

-ocr page 566-

DES VADERLANDS. Ö65

1644—

1648.

de voorlezing en overhandiging van dil sluk verzocht de Agenl de Staten van Holland
hunnen invloed aan Ie wenden, ten einde hem alsnog by de Staten-Generaal gehoor
mocht worden verleend. — Voorzeker had de meerderheid die mededeeling niet on-
gaarne vernomen; velen mochten lyden, dat de gedragingen van hel Gezantschap in
zulk een licht werden voorgesteld; maar de Edelen en enkele leden dachten er anders
over, en toen reeds verscheidene Heeren de vergadering verlaten hadden, werd door de
Edelen en de weinige overgeblevenen goedgevonden, dal de Raadpensionaris den Agent
verzoeken zou, aan niemand kopie van het voorgelezen geschrift te geven, veelmin
het door den druk gemeen te maken. Dil beloofde de Heer
strigkl^nd Voorzeker
echter vernam deze Agent, hoe dat besluit van geheimhouding tot stand was gekomen:
althans hy vond geene zwarigheid zyn geschrift niet alleen aan den President van Hun
Hoog Mögenden ter hand te stellen maar evenmin het aan
Zeeland en de andere
Provinciën toe te zenden, en weldra kwam het in het Engelsch en het Nederlandsch
in het licht Κ

Intusschen >vas (den Juni, 1645) de slag bij Nasehy voorgevallen, waarKiARELl

verslagen was. Deze uitkomst kon niet missen diegenen in ons vaderland te ontmoedigen,
die min of meer bedektelyk voor den Koning party trokken. Ook de Prins van
Oranje
moest door die nederlaag ter nedergeslagen worden. Zouden de voordeden, die hy in
de Zuidelyke Nederlanden hoopte Ie behalen, dien Koning ten goede komen, weder-
keerig maakte ook het herstel van
karels zaken een deel uit van de ^middelen, door
welke de Prins zyne grootheid en die van zyn Huis hoopte te vestigen. Hoezeer moet
deze Vorst zich dus by zyne uitzichten en krygsbedrijven in
Vlaanderen en Brabant
verlamd hebben gevoeld! Zyne Gedenkschriften getuigen van mismoedigheid, ja van
verbittering. — Terwijl hy dan te
Maldeghem gelegerd was en zich nergens iets opdeed
van hetgeen hij hoopte en wachtte, stelde men hem voor (het was, naar
aitsema's veldtocht,
bericht te oordeelen, in het begin van Augustus), nog eene poging te doen om Ant-
werpen
op korten afstand te naderen. Hy zou zijn leger te JJzendijk inschepen en lot
Kieldrecht of Verrebroek op laten stevenen, waar de Spanjaarden een fort bezaten.
"Was het getij gunstig, dan kon hij daar zijn, vóórdat
begk er wezen kon om hem te
beletten post te vatten. Hoewel nu zyne Hoogheid de vele ongunstige kansen dezer
onderneming inzag, besloot hij er toe, voornamelijk om onbillijken beoordeelaren den
mond te sloppen. Men liet zich uil, dal hij tot dus verre met een zoo machtig leger
niets van belang had ondernomen. Dit oordeel griefde hem, zegt hy, zoo zeer, dal
hij liever een bezwaarlyke, ja bijna onzinnige zaak wilde wagen, dan zich Ie zien
laken door een volk, dat hem voor zooveel goed geslaagde feilen erkentelijk behoorde

Verder verloop
vau 'β Prinaett

' Resol. Holl. 28 , 29 Juli, 1645.
^ Aitsëma, t.a.pl.

2 Resol. S(at,~Gen. 8 Aog;, 1645.
4 Bladz. 80.

ί

71*

-ocr page 567-

S64 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— te zijn Zoo zou hij dan zijn leger Ie IJzendijk inschepen; maar daar gekomen,
bevond men, dat het getgde zoo ongunstig geweest was, en de windstilte zoo groot,
dat de schepen, die van
Sas van Gend moesten komen, nog niet daar waren: eerst den
volgenden dag kwamen de schepen, en dan nog wel slechts voor een gedeelte, te J/^ewcitjÄ
aan. Toen liet de Prins een gedeelte der ruiterij scheep gaan, om des anderen daags
de rest in te schepen. Maar in dienzelfden nacht kreeg hij bericht, dat de Generaal
BECK:, zijn plan vernomen hebbende, met een deel van zijne krijgsmacht,
te Verrebroek
was gekomen. Dus was de geheele onderneming veredeld: want eene landing te wagen
onder het kanon des vijands met het vooruitzicht van in de ongunstigste omstandigheden
dadelyk slag te moeten leveren, zou een onvergeeflijke opoffering van manschappen,
schepen en krijgstuig geweest zijn. Alzoo keerde hij naar
Maldeghem terug. — Hier
bleef hij nog eenigen tgd gelegerd; maar ziende (immers zoo stellen 's Prinsen
Ge-
denkschriften
den staat der zaken voor), dat de Fransche armée, na de inneming van
Bourbourg f in Vlaanderen was binnengerukt, zonder er iels anders te verrichten dan te
plunderen en de akkers te verwoesten, brak hij tegen het einde van Augustus oost-
waarts op naar
Oost-Eecloo, Hier was (volgens aitsema's getuigenis) sprake van het
opbreken van het geheele leger, daar immers ook de Franschen, vóór den winter niets
meer schenen te zullen uitvoeren: de Hertog van
Orleans^ zegt de Prins, was naar
het Hof te
Parijs vertrokken, en de Maarschalken 'de gassion en rantsou richtten,
scheen het, de kleine steden langs
de Lijs tot hun winterkwartieren in Wat zou
derhalve het Nederlandsche leger langer
'm Vlaanderen doen? Niets kon de Prins er
by winnen dan dit dat hij een deel van den blaam, dien het Fransche leger verdiende,
op zich laadde: zoo zou hij, terwijl hij de Brabanders en Vlamen door zachtheid wilde
lokken, mede de schuld gekregen hebben van het land uit te mergelen.

Maar vóórdat zijne Hoogheid tot het opbreken besloot, deed zich, onverwacht,
zoo het schijnt, de kans op om, waarschijnlijk door verrassching en verstandhouding van
Hij heeft kans binnen, de stad Brugge in handen te krijgen. Dit moest natuurlijk zonder de mede-
hani^të Eranschen, die intusschen tot
Menen toe waren voortgerukt, geschieden:

krijgen. gg^e partij onder de Vlamen wilde zich wel met den Prins en de Nederlanders, maar

gansch niet met de Franschen verstaan. Doch Brugge zou, volgens de laatste overeen-
komst , bij eene verdeeling van de Zuidelijke Nederlanden, tot het aandeel van
Frankrijk

1 Bfem. de Frêd. Henri, ρ, 349. Dit den brief van den Kardinaal de mazabin aan d'estrades
(in Archiv, de la Mais dWr. p. 143) schijnt te blijken, dat d'estrades degeen is geweest, die
den Prins uit spijt tot de onderneming heeft doen besluiten, 's Prinsen ongenoegen was te meer
gaande gemaakt, omdat
d'estrades, als ware de Prins zelf onwillig of niet meer bekwaam geweest,
den jongen Prins het beleid der zaak had willen zien toevertrouwd.

' Mém. de Fred. Henri, ρ. 348—350. aitsema, ρ. 80.

-ocr page 568-

DES VADERLANDS. 545

behoord hebben. Hoe kon de Prins dan plan maken deze slad te vermeesteren? 1644—

1648.

Op dit punt schijnt hij zich vergenoegd te hebben met eene verzekering van d'estra-
DES, dat de Franschen hunne toestemming zouden geven. Is deze werkelijk ver-
leend, dan heeft de uitkomst bewezen, dat zij slechts voorgewend is geweest: want
de inmenging der Franschen wierp het plan in duigen. — Hoe dit zij, den Sep-
tember (1645) verscheen de Heer
van wimmendm, uit het leger gekomen, ter verga-
dering der Slaten-Generaal, waar hij juist het Voorzitterschap waar moest nemen. Hij
had eenen brief mede te deelen van »'
estrades ; maar vraagde vooraf, of hg zijne opening
doen zou aan de volle Vergadering of aan Gecommitteerden; dit laatste onder beding,
dat zij volmacht zouden hebben om zonder kennisgeving aan de Vergadering een afdoend
besluit te nemen. Werkelgk werden Gecommitteerden benoemd, en wel de Heeren
bigker ,

beaumont, schagen, gats, vosbergen, nederhorst, roorda en wjkerke. DuS Ont-
braken er Gedeputeerden van Gelderland ^ en van Stad en Landen, Aan dezen dan,
nadat zij bg plechtigen eed geheimhouding hadden gezworen, maakte de Heer
van wimmenom
den inhoud van d'estrades brief bekend. Hij hield de belofte in, dat als de Staten in
dit jaar zekere slad 2 innamen, Zgne Majesteit de Koning van
Frankrijk goedvinden
zou dat zg die behielden tot de algemeene verdeeling van
Vlaanderen, onder voorwaarde
dal zij er de uitoefèning van den Roomschen Godsdienst zouden vergunnen en niet dulden
zouden dat de monniken en geestelijken last leden, — Zoo bleek, op welken voet de
overgang van
Vlaanderen tot onze zijde tot stand zou hebben moeien komen. — De
Gecommitteerden, deze mededeeling vernomen hebbende, waren van oordeel dat de
verzekering van
d'estrades niet voldoende was en achtten het mede bezwaarlijk hun
zegel aan die voorwaarde betreffende den Katholieken Godsdienst en de Geestelijkheid
te hechten. Maar, voegden zij er bg, begrepen Zijne Hoogheid en de Gedeputeerden
Ie velde, dat de zaak zonder groot gevaar van een veldslag te moeten wagen kon uit-
gevoerd worden, dan mochten zij de onderneming lijden op hoop en vertrouwen, dat
het welslagen een sterken indruk op de Vlamen zou maken en den sloot zou geven
aan hunne gemoederen om zich aan het juk van den Koning van
Castiliê te onttrekken

In weerwil van de vrijheid, door de Slalen aan den Prins en de Gedeputeerden te
velde gelaten, hoorde men lot even vóór het einde van September niets van de zaak.

' Die van Gelderland verklaarden den volgenden dag, dat zij het onderling niet eens hadden
liunnen worden, of zij de opening in de volle vergadering oi/aan Gecommitteerden gedaan
wenschten te zien
{Resol. Stat.-Gen. 18 Sept., 1645).

2 Zelfs in de Secr. Resol. staat de naam der stad niet uitgedrukt, wimmenüm schijnt, naar
aitsema's bericht (bladz. 80) te oordeelen, Brugge niet eens aan de Gecommitteerden te hebben
aangeduid, maar
Gend genoemd te hebbien. — Bij aitsema. lezen wij ook, dat binnen de stad
wel voor 4 millioenen kerkelijke goederen waren. 3
Secr. Resol. 18 Sept., 1645.

-ocr page 569-

S66 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— Daarentegen kreeg men den SQ^^en dezer maand uit het leger de lijding, dat de beide
genoemde Maarschalken met een leger van 10,000 man Toet- en 6000 man paardeyolk

De Pransche ^ i i t r-r-i-i

Maarschalken aan de vaart lusschcn Brugge en Gend gekomen waren; den post bt. Jons, bezuiden

korten'^tijd hun ^e vaart, ingenomen, en den Hertog van Lorraine, die teop ongeveer gelijken
Sf'^lihis^^^^^^ gelegerd was, gedwongen hadden zich met een deel zijner

troepen binnen Brugge terug te trekken, en het andere deel met de bagaadje binnen
Gend te bergen. Nu derhalve de Franschen mede in het spel gekomen waren, en den
Hertog van
Lorraine, die waarschijnlyk den Prins van Oran/e oogluikend tot zgn doel
zou hebben laten komen, gedwongen hadden juist naar
Brugge te wijken, was het plan
van Zijne Hoogheid verijdeld. Hij schreef dan ook aan de Stalen, dat de belangrijke
zaak, van welke -de Heer
van wimmenum melding geniaakl had, en die hy binnen
weinige dagen gehoopt had uit te voeren, thans te niet was, vermits de vyand alsnu
wakker was gemaakt. — Hg zou zich, schreef hy verder, omstreeks
Mariekerke, op
korten afstand weslelgk van
Gend, met hel Fransche leger,vereenigen i. — Inder-
daad het was zaak, dat de Prins zich op wellevende wgze met de Franschen in ge-
meenschap stelde. Op het bericht hunner aankomst, hem door de Maarschalken toe-
gezonden , en op hun aanbod om hem van dienst te zyn tot hetgeen hg noodig zou
oordeelen, zond hij hun dadelijk den Heer
van beverweerd. Sergeant-majoor, en den
Kolonel
d'esträdes, om hun zgn genoegen over hunne komst te betuigen, en hun te kennen
te geven, dat hij zelf niets liever wenschte, dan de gelegenheid om hun van dienst te
zgn. Hg ontveinsde niet, dat hel plan, hetwelk hg gehad had, alsnu vervallen was;
maar stelde nu voor, eene ontmoeting met hen te hebben om te beramen wat ledoen,
De bepaling van de plaats, waar de ontmoeting zou geschieden, lieten de Maarschalken
aan den Prins over, en verklaarden levens, dat zg niet lang zouden kunnen verloeven
waar zij zich thans bevonden, aangezien zg noch mondbehoeften noch bagaadje bij
zich hadden. Alsnu gaf Zijne Hoogheid hun
Mariekerke als de plaats der bgeenkomst
op. Als een goed krijgs- en staatsman had hg bg zich zei ven overlegd, of hij van de legen-
Avoordigheid van het Fransche leger geen partg kon trekken om zgn oorspronkelijk voor-
nemen alsnog uit te voeren en eenen aanslag op
Antwerpen lê wagen. Wel zou hij
deze stad thans liever ten gevolge van den overgang van
Brugge in zgne handen hebben
gekregen, en was de hulp der Franschen niet geschikt om zijne medestanders gverigle

Nog heeft de makenmaar hel kwam er op aan om de vrucht van een ganschen krggstocht niet geheel
Prins hoop, dat ι i i ··

hij Antwerpen te verliezen, en had hg aanvankelgk twee legers verlangd om Antwerpen aan onzen
^^^ er ^o·"· j^g^jjj jg brengen, één om den vgand te velde af te leiden^ het andere om zelf te han-
delen, ihans had hg indeicdaad twee legers tot zgne beschikking. Alzoo besloot hij dan
eene proef te doen om
Antwerpen Ie winnen. Zijn toeleg was thans, de Franschen,

ï Resol Stat.-Gen. 29, 30 Scpt. 1645.

-ocr page 570-

DES VADERLANDS. 545

zonder hun zijn plan Tooreerst bekrad Ie maken, lot het overtrekken Tan de Lijs en 1644—
Schelde le bewegen: had hij hen eenmaal daar, dan zou hij hun de overmeestering van
Antwerpen als eene gemakkelijke zaak voorstellen, waartoe zij hem, moest hij vermoeden,
gaarne de hand zouden bieden,

Den SSsten September kwam de Prins in den avond te Mariekerke aanwaar hij het
verlangde onderhoud met de Maarschalken had. Hij sprak met hen af, dat zij met hun
leger naar
Menen terug zouden keeren, maar spoedig met de noodige mondbehoeften
en met hun bagaadje, die zij daar hadden achtergelaten, weder zouden komen en wel
le
Deinse aan de Lijs, waar de Prins gelijktijdig wezen zou, om, zeide hij, nader met
hen te beraadslagen wat te doen. Het is duidelijk, dat de aanvang der uitvoering van
dit plan bij de oningewijden den indruk moest maken, alsof de Franscjien, door zijnen
invloed bewogen, afgetrokken waren. Zoo zij later terug kwamen, kon het heelen,
dat zulks buiten zijn weten geschied was, en hij zou intusschen van hunne tegenwoor-
digheid den verlangden dienst genoten hebben. — Om bij het Spaansche leger te velde
geen vermoeden te wekken, dat hij
Antwerpen weder in het oog had, trok hij zelf,
het was den September, westwaarts naar
Lovendeghem aan de noordzijde van de

vaart naar Brugge. Zelfs, daar het toch op een overrompeling aankwam, zond hij des
anderen daags een goed deel van zyn bagaadje en wat hij verder niet noodig meende
te hebben, naar
Sas van Gend, hetgeen de Spanjaarden nog meer versterken moest in
de meening dat hij het veld ruimde. Maar den eersten October slak hij de vaart op
nieuw over en richtte zich op
Deinse, in de nabijheid van welke plaats hij zich te
Hooidonk nedersloeg. Het Fransche leger was slipt op den lijd le Deinse aangekomen.
Den volgenden dag slaken het Nederlandsche en het Fransche leger beiden cfe
Xr^j? over, püj trekt de
en niet zonder dat op den tocht vrij sterk geplunderd en menig ingezetene
genomen was, verraschte men de Spanjaarden aan den oever van
de Schelde, boven
Gcnd, De vyand week en liet eenige schuiten op de rivier achter, die de onzen lol
eene schipbrug aanwendden, waarover de voorhoede den derden Oclober de rivier overlrok,
Alsnu vereenigden zich de Generaals
beck:, piggolomim en de Hertog van Lorraine le
Gend. Nu moest de Prins van Oranje de Franschen met zijn eigenlijk voornemen bekend
maken. Dus zond hij den Kolonel
d'estrades, die geheel op zijne hand was, naar de
Maarschalken om hun aan te zeggen, dat zoo zij slechts vgf of zes dagen bijeen bleven,
hij het beleg om
Antwerpen zou gaan slaan, waarna hij hun vrij liet zich te begeven
werwaarls zij wilden. Zij antwoordden, dat zij onmogelijk verder konden trekken, daar
zij alsdan gevaar liepen de plaatsen, die zij op ,i/e
Lijs bemachtigd hadden, weder in
de handen der Spanjaarden te zien vallen: het eenige wat zij doen konden was, dat zij
dien éénen dag ter plaatse, waar zij zich bevonden, vertoefden en 's Prinsen overlocht
over de
Schelde, beneden Gend, ondersteunden. Hoezeer dit den Prins tegenviel, begreep
hij loch van dien bijstand, hoe beperkt ook, gebruik te moeten maken, en besloot nog

-ocr page 571-

S68 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— denzelfden nacht op te trekken en de Schelde op dat punt te trachten oyer te komen;

om alsdan, zegt hy in zijne Gedenkschriften, door het Land van Waas naar Hulst te
trekken en deze vesting aan te tasten. Werkelyk is alles op de belegering van
Hulst
nedergekomen; maar men mag vermoeden, dat de Prins gehoopt heeft, dat bij zijnen
tocht op zoo korten afstand van
Antwerpen en terwyl het Fransche leger nog dicht
genoeg bg
Gend zou zijn om de Spaansche Generaals aldaar op te houden, zich eene
kans zou opdoen om binnen
Antwerpen te raken. — Derhalve te middernacht vertrok-
ken, kwam hy twee uren na zonsopgang met zyn geheele leger te
Melle op korten
afstand beneden
Gend aan de Schelde aan. De gelegenheid om eene schipbrug over de
rivier te slaan, opgenomen hebbende, bespeurt hij aan den anderen oever vgandelijke
troepen, die telkens van uit
Gend versterking zelfs van ruilerg bekwamen. Dus bleek
hy den overtocht niet zonder tegenstand te zullen moeten bewerkstelligen. Spoedig week
de vyand voor zyn musket- en kanonvuur achter de hoogten in den omtrek, en lang-
zamerhand ruimde hy de plaats. By deze gelegenheid werd de Generaal
begk door een
musketkogel aan den schouder gewond. In een half uur was de brug gelegd, nadat
verscheidenen onzer soldalen reeds met losse schuilen waren overgestoken en de troepen,
die zy aan den oever vonden, verjaagd en gedwongen hadden twee kanonnen achter te
laten. Binnen vier uren was alles tot den overtocht vaardig, toen de Fransche Maar-
schalken met eenige weinige manschappen, die, aanvankelijk voor vijanden gehouden,
met geweerschoten ontvangen waren, hun vaarwel kwamen zeggen. Nu was hel zaak,
dat ons leger aan de
Durme aankwam, vóórdat de vyand daar kon zyn om ons den
overtocht over dit riviertje te betwisten. Eerst na verloop van den nacht echter bereikte

I

men Lokeren, waar eene brug de beide oevers der Durme verbindt. Toch kwam men
hier tydig genoeg aan Dus van den overtocht verzekerd, liet de Prins zyn leger een
lyd lang uitrusten. Het landvolk was op den tocht niet vrij van plundering gebleven.
Zelfs
Lokeren leed in weerwil van hel vrygeleide, dat aan deze gemeente gegund
^ werd, niet weinig overlast.

Niets deed zich intusschen op, dat den Prins afbrengen kon van den tocht naar
maar trekt o]>Hulst, en hij trok in die richting op Stekene, twee uren bezuiden Hulst. Hier ver-
beleg ^om'^^djze toefde men eenen nacht; de Prins nam er de ontstelde en verraschte huislieden in zijne
bescherming, en daarna betrok het leger zijne kwartieren rondom die goed
versterkte
stad, met het doel ze te belegeren, niettegenstaande de vijand denzelfden dag, te weten
den vijfden October, drie regimenten infanterie in de vesting gebracht had, zoodat alsnu
het garnizoen, waarover de Heer
van πενιν bevel voerde, 3000 man sterk was

Was de aanvrage om geld uit het leger reeds vroeger dringend 'geweest, en had de

' Archiv, de la Mais, d^Orange, ρ. 145.

2 Ném. de Fréd. Henri, ρ. 350—356. aitsema, III, bl. 81, 82.

-ocr page 572-

DES VADERLANDS. 545

voorstelling van die behoefte als naar gewoonte, den voornamen inhoud der brievea van 1644-

1648

de Gedeputeerden te velde uitgemaakt, de kosten der werken rondom Hulst aan te leg-
gen vereischten nieuwen en ruimeren toevoer van penningen uit 's
Gravenhage. Nog
was door sommige Provinciën de quote in het tweede half millioen legerlasten niet
aangezuiverd; tot het derde halve millioen, waartoe de Raad van State eene petitie had
ingediend, had nog geene enkele Provincie consent gedragen Aanvankelyk had
Zeeland zich dit jaar geheel van legerlasten willen verontschuldigen, en in het midden
van Augustus had deze Provincie hare quote in de eerste helft van het millioen toege-
stane legerlasten nog niet voldaan, misschien wel omdat zy hare medewerking lot de
verovering van
Antwerpen niet wilde verleenen. Hoe dit zij, toen de kans, dat deze
slad in 's Prinsen handen zou vallen, verijdeld scheen, was
Zeeland niet meer onwillig
om haar deel in die gelden op te brengen. Den 18^®" Augustus werd door de buiten-
gewone Zeeuwsche Gedeputeerden, om het gewicht der hangende vraagstukken, nevens
de gewone, ter Generaliteit verschenen, betaling beloofd, en weinige dagen later ten
minste het aandeel in het eerste halve millioen betaald ^ Ja, nu met hel beleg van//uZsi
het gevaar eener aanhechting, die
Zeeland duchtte, geweken scheen, was deze Provincie
zelfs boven anderen volvaardig in het betalen, en toen de Heer
van wimmenüm, uit
het leger overgekomen, geklaagd had, hoe uit het overgroole geldgebrek groole onheilen
voor den Slaat en schande voor de Regeering te wachten was, werd Zeeiawii zelfs, nevens
Holland, uitgenoodigd om, daar de andere Provinciën steeds achterlyk bleven, in den
nood »de hand over het hart Ie leggen" en eenige penningen voor te schieten.' Zelfs
was tegen het midden van November
Zeeland de eenige Provincie, die in het derde
halve millioen legerlasten bewilligd had

Lang zouden de buitengewone uitgaven voor het beleg van Hulst niet duren, daar
deze vesting zich binnen den tijd van eene maand overgaf ^

Met zijn leger van Slekene opgetrokken, gaf de Prins den Veldmaarschalk brederode
bevel te Sl. Anna post te vatten, op den dijk, die naar St. Jans Steen voert. Na
zich hier wel verschanst Ie hebben, moest hij zich meester maken van het fort
Nassau,
aan het groole kanaal, Hellegat genaamd, waardoor van dien kant de toevoer te scheep
werd verzekerd. Dit fort was, even als een ander, met name
Moerschans (aan het
kanaal van
Saftingen naar Kieldrecht), door middel van verschansingen met de slad

^ Resol Stal.-Gen. 8, 17 Oct., J645. 2 Resol Stat.-Gcn. 16 Junij 18, 23 Aug., 1645.
3
Resol Slat.~Gen. 24, 28 Oet.; 2, 14 Nov., 1645.

^ Doch al /kwamen er na de overgave geen nieuwe kostbare werken bij, de oude moeeten nog
betaald worden. Nog bleef het aandringen op geld uit het leger aanhouden, thane, heette het,
ten behoeve van degenen, die »hun lijf en bloed gewilliger dan ooit hadden gewaagd"
{Resol.
Siat.-Gen.
7, 16 Nov. 1645. Resol. Holl. 16, 17 Nov. 1645).

III Deel. 5 Stuk. 72

-ocr page 573-

S70 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

^eg==== ' ' · —■ -SS—s=gg========^==-=sgsgg^^

1644— Hulst yerbonden. Reeds den dag na zijne aankomst volvoerde de Heer van brederode
dit bevel, en bovendien maakte hij zich van eenige versterkte punten op den weg naar
St. Jans Steen meester, in welke laatste plaats de Prins van talmokt met 20 compag-
niën ruiters gelegerd werd. De Prins zelf vestigde zich met de geheele overige infan-
terie te
Klingen. Daags na zijne aankomst was het leger ook hier behoorlijk verschanst,
en ook het fort
Moerschans ingenomen. Meer moeite kostte de inneming van het fort
Spinolttf op den weg naar Verrehroek. Daar had de vijand meer volks in kunnen
werpen, en bovendien was het sterker dan de reeds vermeesterde schansen. Eerst den
14iien October gaf de bezetting zich over, nadat zij door de inneming van het fort te
Kieldrecht, twee dagen te voren, in het nauw was gebracht.

De vyand, hoezeer de Generaal begk en de Hertog van Lorraine tegelijkertgd dat de
Prins voor
Hulst was aangekomen, boven Antwerpen tusschen Zwijndrecht en Burcht
post gevat hadden, deed geen poging om de belegerde vesting te ontzetten. Hij liet
den Prins begaan, en achtte het voldoende, zoo
Antwerpen en de groote Vlaamsche
sleden rustig bleven.

Den October werden de loopgraven geopend, uit het kwartier van den Prins

onder den Kolonnel de hauterive, en uit dat van brederode onder den Kolonnel
SWARTSENBERG. Het terrein, dat deze laatste voor zich had, bood hem veel voordeelen aan,
zoodat hy reeds den meester was van de contrescarp.
Hauterive had meer moei-

lijkheden te boven te komen en daarbij het geschut der belegerden tot zwijgen te brengen.
Ten laatste kwam ook hg aan den oever van de gracht der contrescarp aan. Niet zonder
verlies van volk geraakte men over deze gracht door middel van eene rijsbrug. Nu
wilde de Prins de stadsgracht door middel eener gallery overgestoken hebben. Doch
weldra zag Zijne Hoogheid hiervan af, nadat op het oogenblik dat hij zelf zich naar
de plaats begaf, een bom, in het aangevangen werk nedergekomen, niet alleen alles
vernield, maar een groot aantal olEcieren*, soldaten en arbeiders had doen omkomen.
Dit gebeurde den 23®*®", en thans stelde de Prins aan eenige soldaten voor, of het niet
mogeiyk zou zijn de gracht met takkebossen te vullen. Er liet zich een soldaat vinden,
die zulks met twintig makkers voor eene goede som gelds ondernam.en binnen den
tyd van éénen nacht slaagde. Daar ook
brederode , met behulp eener gallerg, de stads-
gracht overgekomen was, besloot men zich in den nacht van den laatsten October van
de beide kanten op de bastionnen te nestelen.
Brederode slaagde hierin niet; maar
aan den kant van den Prins vatte een Kapitein met bO man, onder bevel van den
Kolonel
pighler, in den avond van den November post boven op het bolwerk,

De stad geeft hetgeen den vijand deed beseffen, dat zoodra een storm ondernomen werd, alles voor,
hem verloren zou zijn. Dus verzocht hij over de overgave te mogen
onderhandelen,
hetgeen door Zyne Hoogheid werd toegestaan

zich over.

1 Mém. de Fréd. Henri, ρ. 356—360. aitsema, III, ρ. 82. Resol Stat.-Gen. 25 Oct.} 4,

-ocr page 574-

DES VADERLANDS. 594

Op hel vernemen van de overgave van Hulst besloten Hun Hoog Mögenden, Zijne 1644—
Hoogheid geluk Ie wenschen en hem Ie bedanken voor zgn weder gebleken » vaderlijke
zorg, groolen yver en uitmuntende bemoeiingen, niet zonder levensgevaar aangewend"
Voorts werden de gewone vreugdeleekenen en de mededeeling der overwinning aan
onze Gezanten in hel buitenland en aan de vertegenwoordigers der vreemde Mogend-
heden in
den Haag verordend ® — Kort na hel midden van November werd hel leger
opgebroken. Ook de Fransche legers, die in de zuidelijke Nederlanden waren binnen-
gerukt , betrokken aldaar de winterkwartieren Nog voor het einde van November
was de Prins in
den Haag terug

Op de uilvoering van zekere artikelen van de capitulatie van Hulst vielen aanmer-
kingen. Bij hel artikel was bepaald, dat len aanzien van de religie en de geestelijke
Bepalingen
goederen men zich zou hebben te gedragen tot hetgeen door de Stalen-Generaal zou tèrHDgen^^ea''°de
worden vastgesteld. Doch er was bijgevoegd: »mits zich een iegelijk gedrage in fen^^fn
stilligheid "en niets aanrichte legen den dienst der Vereenigde Nederlanden of Hun Hoog
Mögenden plakaten op het stuk van de Geestelijkheid uitgevaardigd of nog uit te
vaardigen; welverslaande dat de Gereformeerde religie en geene andere in de stad
publiekelijk zou worden geoefend." Hiermede was het voortdurend verblijf der geeste-
lijken en kloosterlingen, mits zich van samenspanning tegen den Staat en van openbare
godsdienstoefening onthoudende, toegestaan. Inderdaad was het er op toegelegd, dat de
geestelijken en monniken, met behoud hunner goederen, te/iu/si zouden mogen blijven,
en de Heer
d'estrades had reeds voor den overgang der stad sterk daarop aangedrongen.
Hij gebruikte als aanbeveling de kans, dal ten gevolge van die inwilliging andere
Vlaamsche en Brabanlsche steden de zijde van
Spanje zouden verlaten en tot onzen
Staat overkomen. Men gaf voor, nog altijd de hoop niet op te geven, dal de vroegere
manifesten, bij >velke vryheid van godsdienst toegezegd was, eenmaal hunne uilwerking
zouden doen. — Tegen dien grond voerden anderen aan, dal wanneer men
Hulst na

6 Nov. 1645. Archiv, de la Mais. d'Or., ρ. 146, 147, 148. In den brief van cowei·. huvgens
(v. d. 26 Oct.) aan de Prinses treft de uitdrukking, dat hij hoopte dat de contributie van
150,000 franken in het jaar, die het om
Hulst gelegen land zich reeds verbonden had aan den
Staat te betalen, om vrij van overlast van ons leger te zijn, den mond zou sloppen aan zooveel
»kwaadwillig, verachtelijk volk, dat zich vermat de daden te bcoordeelen van dezulken, die zij
met waard Avaren te noemen."

' Toon echter de President van Hun Hoog Mögenden (toen ter tijd de Heer van gekt, uit
Gelderland) voorstelde de gewone toelage v£in 42,000 gulden aan den Prins ditmaal te verhoogen,
werd hem toch niet meer dan die som toegewezen
{Rcsol. Stai.-Gcn. 12, 13 Dcc. 1645).

2 ResoL Slat.-Gen. 6 Nov. 1645. Resol Holl, 21 Nov. 1645.

3 Hesol. Slat.-Gen, 21, 27 Nov. 164.5. '' Resol. IlolL 30 Nov. 1645. aitsema, bl. 84.

69*

-ocr page 575-

572 ALGEMEENE GESCHlEDENiS

1644— hare verdediging tol het uiterste, niettemin in de zaak van den godsdienst zulke voor-
deelen vergunde, men integendeel de andere steden zou aanmoedigen zich ook tot het
uiterste te verdedigen, er op rekenende dat zij daarna toch vrijheid van godsdienst zouden
kunnen bekomen. — Hoe dit zij, de Zuid-Hollandsche Synode bemoeide zich met de
zaak en wendde zich door hare Gedeputeerden tot de Stalen-Generaal, met verzoek dat
de geesteiyken te
Buist niet in hunne kloosters gelaten zouden worden. Met dit verzoek
vereenigden zich Hun Hoog Mögenden; alleenlijk maakten zij eene uitzondering ten
behoeve der nonnen: dezen zouden, mils niet in hare kloosters, te /Jw/si mogen blyven
wonen, en uit de inkomsten harer orde onderhouden worden. Voor het overige zouden-
de inkomsten der kloosters en de verdere geestelijke goederen ten behoeve van de gemeene
zaak aan den Slaat komen. Ten slotte schijnen echter, waarschijnlijk op nader verzoek
van den Resident
brasset, ook de mannelyke geestelyken bg oogluiking binnen de
stad geduld te zijn geworden

Terwijl de Prins van Oranje, hoe ook door de Staten geprezen, inderdaad teleurge-
steld van den veldtocht terugkeerde, daar hy den prijs niet genoten had, voor welken
hy aan de Hollanders zyne toestemming tot hun vijandelyk vertoon tegen de Denen
verleend had, was het streven der Hollanders met den gewenschten uitslag bekroond.
Denemarken toch was door de vereenigde kracht van Zweden en de Stalen tot de door
onzen handel verlangde inwilligingen gedwongen geworden.

Na de voorloopige besluiten van Maart (164ö) ^ was, zoodra Holland den Prins tot
zgne plannen genoegzame voldoening gegeven had een afdoend besluit genomen tot
regeling van de maatregelen tegen
Denemarken e^i tot wijziging der Instructie, door de
in het Noorden achtergebleven Ambassadeurs bij de veranderde omstandigheden te volgen \
Den April (1645) werd de wijziging dezer Instructie vastgesteld, en besloten,

Wyziging van^®·^ ^^^ beveiliging onzer koopvaarders, naar Oosten en Noorwegen bestemd, als ook
zer^Gezanten°in ^^^ ^^®*· Denen in oorlog ZOU komen, ten spoedigste δΟ oorlog-

het Noorden. schepen zouden worden uitgerust. Om dit gelal te vinden, zouden, behalve de con-
vooiers van de Admiraliteiten en van de Directeurs van het buitengewone convooi naar
Oosten en Noorwegen, zes kruisers, die anders voor de veilige binnenkomst van de
retourschepen uit Oost-Indië zorgden, voor zes weken geleend, en 17 schepen van de

' ResoL Slat.-Gen. 27 Nov.; 4, 9 Dec. 1645. Resol.HolL 21,28Nov. 1645. aitsema, bl.84,85.

2 Zie hierboven, bl. 543. ^ Zie hierboven, bl. 552.

^ De volgende bijzonderheden zijn ontleend aan: Verbaal gehouden bij de Heeren de witt,
schaep
, sonck eude andbeae van de besoignes bij deselve als extraord. Ambassadeurs aende Croonen
van Siveeden ende Denemarcken gedaen sedert hei ontfangen van haere naerder Instructie, ive-
sende den 10''°" Mey, 1645 (In het Provinciaal ütrechtsch Archief).

-ocr page 576-

1044—

. 1648.

DES VADERLANDS. 575

West-Indische Compagnie en van bijzondere personen gehuurd worden. De TÏjftig
schepen zouden elk met 80 matrozen en 20 musketiers bemand worden, en bovendien
zouden 5000 soldaten worden gelicht i om des noods als landingstroepen te dienen.
Tegen den Mei zouden schepen en troepen gereed moeten wezen. De kosten

zouden gevonden worden uit eene belasting, onder den naam van veilgeld te heffen
van de schepen en koopwaren, naar
Oosten en Noorwegen gaande en van daar terug-
komende, ten bedrage van hetgeen de onzen in 1641 in
den Sond en in Noorwegen
aan den Koning van Denemarken hadden moeten betalen

De gewijzigde Instructie hield in, dat onze Ambassadeurs hunne hoedanigheid van
bemiddelaars moesten afleggen, en zich aan de zgde der Zweedschen scharen, om geza-
menlijk met dezen herstel van grieven te vorderen, en tervvyl men van de Zweden
verlangde, dat zij zich niet door de Denen tevreden lieten stellen vóórdat wij voldoening
van hen hadden bekomen, zoo ook weêrkeerig niet te sluiten voordat de Zweden
voldoening erlangd zouden hebben. Evenwel zouden de onzen met de Zweden slechts
voor zoo ver gemeene zaak maken als hunne eischen de scheepvaart en den handel
belroffen. Tot onbillyke uitbreiding van landgebied zouden wy niet gehouden zyn den
Zweden onze medewerking te verleenen. — En wat zouden onze Gezanten alsnu van
den Koning van
Denemarken vorderen? Dal alles was begrepen in den eisch, dat de
belastingen of tollen allerVege geregeld werden volgens het Erflraktaat van
Spiers van
den jare 1544, welk traktaat den Koning geene belasting op de doorvaart door den
Sond, maar alleenlijk in de havens en rivieren van zijne landen toestond. Daar deze
eisch evenwel geene kans had van ingewilligd te worden, zoo was bij de Instructie
een geheim artikel^ gevoegd, volgens hetwelk de Gezanten, in geval van verwerping
van dien eisch, er toe mochten komen, den Koning voor de doorvaart door den
Sond
dubbel rozenobelgeld aan te bieden, en zoo ook dit niet voldeed, eene zekere belasting
daarvoor te betalen, liefst zoo klein mogelijk, volgens eene lijst of tarief, dal zij daarbij
zouden overleggen. Tot die betaling echter zouden wij ons slechts voorloopig voor
50 jaren verbinden: na dat tijdperk zou het Erftraktaat van kracht wezen en zoo geene
nieuwe bepalingen gemaakt werden, in volle werking treden. — Voorts zouden de
Gezanten bedingen, dat de onderzoekingen onzer schepen in den
Sond zouden ophouden,
en de schippers met het vertoonen van hunne tolcedullen zouden volstaan, alsmede

^ Zie hierboven, bl. 556.

2 Zie hierboven, bl. 557. Behalve Zeeland ItAvamen ook de Zweden tegen deze heffing op.
De Z\vccdsche Commissarissen verklaarden onzen Gezanten, dat hunne landgenooten van die be«
lasting vrij dienden te zijn: of was het niet tegenstrijdig, dat men op een tijdstip, Avaarop men
den Koning van
Denemarken wegens den Sondtol den oorlog aandeed, dienzelfden tol, onder
welke benaming dan ook, aan de Hollanders betaalde?
{ResoL Slat.-Gen. 7 Julij 14, 23,
30 Nov. 1645.
liesoL Holl. 23, 28 Nov.; 1, 2, 5, 19 Dec. 1645).

-ocr page 577-

- b46 'ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— dat van onze ingezelenen in allen gevalle geen hoogere belasting geëischt zou worden,
dan van 's Konings onderdanen. — Wanneer Zyne Majesteit niet te bewegen mocht
zijn tot de aanneming der aanbiedingen, tot welke het geheim artikel de Gezanten
machtigde, noch ook aan de Zweden voldoening gaf, dan zouden de onzen verklaren,
dat Hun Hoog Mögenden hunne wapenen bij die der Zweden zouden voegen, om langs
dien weg te verkrijgen, wat door zachter middelen niet te bekomen was geweest, en
de volledige werking van het Erflraklaat zou de prijs zijn, om welken wg stryden
zouden. Dezelfde verklaring zou gedaan worden, in geval de Koning de vaart op alle
of ook maar op eenige Zweedsche havens weder mocht verbieden. — Gedurende de
onderhandeling zou door onze ingezelenen geen tol aan de Denen betaald worden:
hoogstens zouden onze schippers den Deenschen tolbeambten mogen beloven later te
betalen volgens den bij het te sluiten traktaat te bepalen voet. — Wat den handel op
Noorwegen betreft, zou de voet van het jaar 1628 bedongen worden, en onze hande-
laars ontslagen worden van de verplichting om slechts by bepaalde lieden daar te lande
hunne inkoopen te doen. Ook op de weigering om de bezwaren, welke onze vaart op
Noorwegen lot dusverre ondervonden had op te heffen, zou de oorlogsverklaring volgen.
Ten slotte waren er nog een tweetal eischen te doen, te weten teruggave aan onze
schippers van hetgeen hun, boven den voet van het jaar 1641, in den
Sond, te veel
was afgenomen, en afschaffing van den lol te
Glückstadt·, doch ten aanzien van het
eerste punt zou men zich met eene gedeeltelijke teruggave tevreden stellen en des
noods van den geheelen eisch afzien, en de weigering van de afschaffing van dien tol
op
de Elbe zou men niet als geval van oorlog aanmerken. Het te sluiten traktaat,
eindelijk, zou mede onderleekend moeten worden door den Prins van
Denemarken en
de Ryksraden.

Z,oodra onze Gezanten van dit berichtschrift voorzien geworden waren, begaf zich de
Hervatting der Heer de witt naar Chrisiianopel, om gezamenlijk met de Heeren sguaep , sonck en andreae
mel^^^wßOT«;^«^^ Deensche Commissarissen de vereischte opening te doen. Nu omstreeks tien maanden

lang, zoo spraken zij, hadden zy zich beijverd, om eene schikking tusschen DewemarÄß»
en
Zweden te bewerken, en zoo ver, scheen het, was men thans gekomen, dat Zweden
zijne eischen, de vryheid van den handel betreffende, bevredigd zou zien. Derhalve
was, naar het oordeel van Hun Hoog Mögenden, nu de tijd gekomen, dat ook zij hunne
/ grieven te berde brachten, opdat zy mede voldoening mochten bekomen. Tot onder-

handelingen, strekkende om die voldoening te verwerven, waren zij thans gelast. —
Deze inleiding werd door de Deensche Commissarissen beantwoord met de verklaring
dat zij tot die onderhandelingen bereid waren, gelyk zij dan ook daartoe van eene
procuratie huns Konings voorzien waren. Op hunne vraag, of ook de onzen van eene
procuratie waren voorzien, moesten zich dezen eenigszins verlegen gevoelen, daar de
Stalen verzuimd hadden, hun zulk een stuk toe Ic zenden, hetgeen de Heer
de witt

-ocr page 578-

DES VADERLANDS. 545

dan ook reeds bij missieve aan Hun Hoog Mögenden onder het oog had gebracht i. 1644—
De Deensche Heeren evenwel stapten over dit bezwaar heen, en nu kwamen de onzen
dadelijk met den alles omvatlenden eisch voor den dag: het herstel van het Erftraktaat
van
Spiers. De Deenschen, dit vernemende, gaven een eigenaardigen uitleg aan dat
traktaat, hetwelk zij het Bourgondische traktaat noemden, als wilden zij te kennen
geven, dat het als met Keizer
karel V aangegaan, door de tegenwoordige Regenten
der Nederlanden niet kon ingeroepen worden. Dat traktaat, zeiden zij, sprak niet van
den Sondy noch gaf vrydom van eenige tollen, maar bepaalde, dat alom de gewone
lollen zouden betaald worden, te welen (dus verklaarden zij die bepaling), zóó als de
tollen in den loop der lyden zouden ingevoerd worden: en werkelijk hadden zich de
Nederlanders naar den van tijd tot tyd ingevoerden voet gevoegd. — Hiertegen kwamen
de onzen op: door gewonen tol had men de lollen, toen ter tyd in gebruik, te ver-
slaan, en had men zich verzwaring van die lollen laten welgevallen, zulks had het
oorspronkelijke traktaat niet doen ophouden van kracht te zyn, en was daaraan te
wijlen geweest, dat het ons tot dus verre aan de noodigc macht had ontbroken om ons
legen willekeur te verzetten. — Niettemin bleven de Denen er bij, dat het hun niet
mogelijk was, op dien voet eenige onderhandeling aan te vangen: zulk eenen eisch
konden zij hunnen Koning niet eens onder de aandacht brengen.

Des anderen daags (den Ιδ·^®*» Mei) herhaalden de Deensche Commissarissen hunne
betuiging. Maar op de vraag, of zij over geen middel gedacht hadden om desniette-
genslaande in gedachtewisseling Ie treden, antwoordden zij, dat, zoo de Nederlanders
meenden, dat sommige handelsartikelen te hoog waren aangeslagen, Zijne Majesteit wel
uit gunst, eenige vermindering zou toeslaan. De onzen hervatten, dat hier van geene
gunst sprake kon zyn, aangezien wy datgene wat wg verlangden, beschouwden als een
recht, op dat Erftraktaat gegrond. Maar, voegden onze Gezanten er bij: best zou zijn,
dat er een voet beraamd' werd, waarbij geene onderzoekingen onzer schepen noodig
zouden zijn, en om zulk eenen voet te vinden, wilden zij eene poging doen, waarvan
zij den uilslag zouden mededeelen.

Eerst sloegen de onzen alsnu voor, dat door elk schip, hetwelk, zijnen last niet
brekende, door den
Sond voer, een dubbele rozenobel zou betaald worden, mits blijvende
het Erftraktaat in zijn geheel. Doch dit aanbod werd door de Deenschen verworpen:
dan, zeiden zij, zouden zy liever geen enkelen penning hebben, daar hel niet de
moeite waard was, daarvoor ontvangers en beambten aan te stellen. Dus leverden dan
de onzen een larief van tollen in, voor de doorvaart door den
Sond te betalen, en wel

' Later wendden zich de Gezanten andermaal om de vereischte procuraties tot üun Hoog
Mögenden, omdat de Zweedsche Commissarissen verlangden, dat zij zich daarvan zouden laten
voorzien.

-ocr page 579-

- b46 'ALGEMEENE GESCHIEDENIS

mmm

1044— voorloopig voor een bO-lal jaren, waarna het traktaat van Spiers weder Tan kracht zyn
zou. By dezen voorslag voegden zy voorts alle eischen, die hunne Instructie hun
voorschreef te stellen. — Deze mededeeling werd door de Deenschen ontvangen met de
verklaring, dat men met zulke eischen te doen den Koning in zyne eigene Rijken de
wet stelde, en dat zy voor zich den moed niet hadden om ze aan Zyne Majesteit ken-
baar te maken. Door deze klacht niet verschrikt, verzochten hen de onzen, hun mede
te deelen, welke pun.ten het grootste bezwaar schenen op te leveren. Dit verzoek werd
beantwoord met eene minder wanhopige verklaring: zij hadden geenen last om op zulke
voorslagen iels aan te bieden, en zouden 's Konings gevoelen inwinnen. — Hadden de
Denen hunne mismoedigheid, voor welke waarlijk alle reden bestond, verraden, uit
dezen slap bleek, dal zij zich tot de gevorderde inwilligingen ten slotte zouden verslaan,
Ook wisten zij, daar hiin de Instructie der Nederlandsche Ambassadeurs van den aanvang
aan bekend was geweest, maar al te goed, dat zij den tegenstand met eenen oorlog
zouden moeten bekoopen. Vandaar dat zy telkens opstoven en zich verontwaardigd en
ongeduldig toonden, maar straks daarna, als het op stuk van zaken aankwam, in voeg-
zame uitdrukkingen tot alle inwilligingen overgingen.

Toen onze Gezanten zoo ver met de Deensche Heeren gekomen waren, begaven zich
Conferenties de Heeren
sghaep, soNGK en andrere den Mei naar Suderokra, om aldaar, ver-

CommhsaHssen ° eenigd met den Heer de witt , eene bijeenkomst met de Zweedsche Commissarissen te
hebben. Reeds den dezer maand had de Zweedsche Rykskanselier met groote

voldoening de ampliatie der Instructie onzer Gezanten vernomen. Het eenige wat den
Zweden minder aanstond, was, dat de Staten zich niet onvoorwaardelijk tot een ge-
meenschappelyken oorlog bereid verklaarden, maar slechts ingeval de Denen den Zweden
op het sluk van handel en scheepvaart geene voldoening gaven. Dus verklaarden de
Zv\ eden reeds bij deze eerste bijeenkomst, dat, bijaldien de Denen weigerden hun tegen
de door hen bezette plaatsen deugdelijke waarborgen te geven, hun de onzen hunne
medewerking niet behoorden te onthouden op grond of voorwendsel dat die eisch geen
handelsbelang belrof. By de twee dagen later met de Zweden te
Cappedorp gehouden
conferentie verklaarden dezen dan ook al dadelijk, dat het door de Denen gedane
aanbod van teruggave der kosten en verpanding van eenige plaatsen aan Hare Majesteit,
hunne Koningin, niet voldoende was voorgekomen: omtrent het bedrag der som toch
zou men zich met elkander moeielyk kunnen verstaan. Voorts zouden zy er op blijven
aandringen, dat de Koning van
Denemarken afstand deed van zyn Koninklijk recht op
den
Sond\ dat geene forten zouden worden aangelegd noch pramen gelegd op den Droogen ^
(eene ankerplaats in den Sond, bezuiden Koppenhagen) ^ en dat de Glückstadlsche tol
zou worden afgeschaft.

' Dragör (?).

- I,
·. (

-ocr page 580-

DES VADERLANDS. 545

Nu de onzen zich aldus gezamenlyk met de Zweedsche Commissarissen ia betrekking 1644—

1648.

hadden gesteld, en de komst der Nederlandsche vloot in den Sond elk oogenblik te

wachten was, meenden zij, dat dit niet mocht geschieden zonder dat zij tegenover de

Denen met woord en daad hunne gewgzigde hüuding duidelyk deden uitkomen. Dus

verzochten zy de Zweden, den Denen eene plechtige verklaring te doen toekomen, dat

zij niet zouden sluiten vóórdat den Nederlanders voldoening gegeven was. Dit deden

de Zweden, en de onzen gaven tevens te verstaan, dat zij voortaan allen vier op Zweed-

schen bodem zouden blyven. Bij de onderhandelingen tusschen de Zweden en de

Denen zou de Fransche Gezant als middelaar dienen, en hoezeer de onzen rechtstreeks Gewyaigdohou-
ding door de

met de Denen wenschten te blijven handelen, wanneer dezen te Bromsehro lot hen onxen tegenover

kwamen, namen ook zij, volgens hunne Instructie, de goede diensten aan, welke de nomen. °

Heer de la. thuillerie hun aanbood om de goede verstandhouding tusschen de partgen

Ie bevorderen. Deze beschikkingen deden zy vergezeld gaan van het volgende schrijven,

waarin onze grieven, hoezeer der Denen bereidwilligheid om ons daarop voldoening te

geven, van den aanvang aan reeds genoegzaam was gebleken, nogmaals met overleg

Waren opgesomd: De Staten hadden hunne bemiddeling ten beste gegeven; maar de

Koning had intusschen goed gevonden, onze ingezetenen meer en meer te bezwaren,

onzen handel op Zweedsche havens te verbieden, enkele kooplieden gevangen te houden

en hunne goederen verbeurd Ie verklaren. Dit hadden Hun Hoog Mögenden niet langer

met goede oogen kunnen aanzien, en zij hadden zich deswegens en »wegens andere

voorvallen" genoodzaakt gezien, hunne taak als bemiddelaars op te geven. Thans waren <

zy bereid om nevens de Zweedschen over het herstel onzer grieven in onderhandeling

te treden, hopende dat hun wat rechtmatig en redelijk was, zou worden toegestaan,

opdat Hun Hoog Mögenden grond mochten hebben om tevreden te zijn, en zulks met

alle soort van vriendschap en diensten jegens Zyne Majesteit en Zijne onderdanen be-

hoorlyk te erkennen. ^

Hoe deze houding, door de onzen aangenomen, den Denen moest aanstaan, laat zich
lichtelijk denken. Aan de door hem aanvaarde rol getrouw, had de Heer
de la. thuil-
lerie
de onzen overgehaald om de Deensche Heeren niet te vergen Ie Bromsebro Ie
komen, maar telkens tot hen te
Christianopel te gaan. Dit aanbod lieten zij dan ook
door hunnen Secretaris den Deenschen Rijkshofmeester doen. Doch deze voer heftig
legen hem uit: men hield hem en zijne mede-Commissarissen slechts op: best ware,
dat zy maar naar
Koppenhagen terugkeerden, daar hun langer vertoef hen slechts tot
een spot maakte. Maar met deze levendige woorden was gelukkig de daad niet in
overeenstemming. Des anderen daags (den Mei) kwam er van de Denen tot de

onzen eene beleefde uilnoodiging om de onderhandeling te Christianopel te komen
hervatten. — De onzen antwoordden, dat zij wenschten te Avachten totdat hun het
oordeel van Zijne Majesteit over den door hen gedanen voorslag en het door hen Inge-
ln
Deel. ö Stuk. 73

-ocr page 581-

S578 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— · leverde tarief bekend zou gemaakt zijn. — Dus sloegen zij de uilnoodiging niet af,

1648,

maar herinnerden de Denen tegelyk, dat zij zonder omwegen en onverwijld antwoord
op hun voorstel verwachtten. — Kort daarna deden hun dan ook de Deensche Com-
missarissen een tarief van tollen in den
Sond toekomen, hetwelk grootendeels overeen-
kwam met het derde der ontwerpen van tarief, hun door Hun Hoog Mögenden toege-
zonden. Dit was eene groote toenadering; maar daar zy zich met het mindere niet
moesten vergenoegen, als zij het meerdere konden verkrygen, zoo zonden zij hun
tweede ontwerp aan de Denen toe, met verzoek dit aan te nemen: dan, zeiden zij,
zouden ze samen verder kunnen beraadslagen: met dat tarief, gaven zy voorts te ken-
nen , vervielen dan de honderdste en de dertigste penning, de rozenobelgelden, de
vuur- en bakengelden, de defensie-, tol- en welke andere lasten tol nog toe gevorderd
waren. — Naaf aanleiding van dezen laatsten eisch merkte de Rijkshofmeester aan, dat
de vreemdelingen die lasten dienden te dragen: _want dat het onredelyk was, Zyne
Majesteit ten behoeve van die vreemden zoo veel kosten te laten doen en hem er niets
voor te laten genieten: als men dat een en ander afschafte, schafte men alles af. —
Had de Nederlandsche Secretaris deze taal van den Deenschen Minister moeten hooren,
reeds des anderen daags vernam hij zachtere redenen: men zou het wel eens worden,
heette het toen: de Nederlandsche Heeren moesten te
Christianopel komen: immers
waren zij geene vijanden: als vrienden zouden zij behandeld worden, en voor slechte
bejegening van de zyde van het gemeen was niet te vreezen. Toch maakten de onzen
hunne komst te
Christianopel afhankelyk van deze voorwaarde, dat de Denen het door
hen laatstelijk ingeleverde tarief aannamen. Veel hadden er dezen voor over, dat de
onzen te
Christianopel kwamen: daaraan toch verbonden zg hunne laatste hoop om
hen van de Zweden af te scheiden en tot een afzonderlyk verdrag te bewegen. On-
aannemelyk toch kwamen hun der Zweden eischen voor. Evenwel konden zij nog niet
tot het aannemen van dat tarief besluiten. Hoezeer alzoo aan de gestelde voorwaarde
niet was voldaan, besloten de onzen tegen den Juni naar
Christianopel te gaan,
Voorzeker wilden zij den Zweden wel eene waarschuwing geven, dat zy hunne eischen
eenigszins dienden te matigen.

De Denen hadden den Zweden tot afkoop van de oorlogskosten het blijvend bezit van
lemsterland, eene Provincie op de grenzen van Zweden en Noorwegenaangeboden,
maar dezen sloegen dit aanbod af, en bleven bij hunne vorigen eischen. Tegen hel
begin van Juni boden de Denen, behalve
lemsterland, nog het eiland Oesel aan, ten
einde de ontruiming der door den vijand bezette plaatsen te verwerven. Maar de Zweden
verlangden steeds het behoud van heigeen zij bezaten, of van een deel daarvan, ten
Avaarborg, ,dat de Denen hun bij verdrag te geven woord niet breken zouden. Deze

ι ïamtland in Norrïand.

-ocr page 582-

DES VADERLANDS. 602

eisch kwam den Franschen Gezant zoo onredelijk en voor de Denen zoo ónaannemelyk 1644—-
Toor, dat liij op dit oogenblik aan het tot stand komen van den vrede wanhoopte.

Den Juni dan gingen de Heeren sghaep en andreae naar Christianopel·, de

twee anderen bleven te Suderokra. Den werden zii het omtrent het tarief met de ^^ Denen ge-

V vea den onzen

Denen eens: dezen hadden door het inleveren van een tegenvoorstel, hetwelk de nagenoeg allea
onzen aannemelyk vonden, slechts gezorgd, dat de schyn niet bestaan zou, alsof den
Koning de wet werd gesteld. Wat de bylollen aanging, Zyne Majesteit moest blijven
slaan op het rozenobelgeld. De vuur-, baken- en defensiegelden zou hy schenken, doch
dan ook geen bakenvuren laten branden, noch eenig schip ter bescherming van den
handel uitrusten. Het onderhoud der havens kostte den Koning zeer veel: dus moest
het havengeld noodzakelijk betaald worden: weigerde men het, zoo zou hij de havens
laten vervallen, waarmede trouwens de" vreemde schepen het grootste gevaar zouden
loepen. Voorts vonden zg goed, dat de 5owi/-lol gedurende 40 jaren op den nu be-
paalden voet zou gehouden worden; maar Zijne Majesleit zou in der eeuwigheid niet
dulden, dat het Erftraktaat van
Spiers op de door de onzen verlangde wyze in het
te sluiten traktaat vermeld werd. Bleven de onzen daarop slaan, zoo zouden zy zulks
als een bewijs aanmerken, dat men den oorlog verlangde, hoe veel de Koning, die
thans alles tegen zich had, ook wilde toegeven: God, voegden zij er by, als een -
rechtvaardig rechter, kon in dezen nood nog voorzien. — De afschaffing van het on-
derzoek der schepen konden de Denen inwilligen; maar dat onze ingezetenen niet
meer zouden betalen dan 's Konings onderdanen, achllen zij onbillijk: immers betaal-
den dezen belasting in geld en bloed bovendien. Evenwel bij afzonderlijke overeen-
komsten , wanneer de onzen den Denen ten onzent gelijk voorrecht beloofden, zou men
elkander op dit punt kunnen verslaan. Desgelyks en onder dezelfde voorwaarde zouden
de onzen hunnen zin kunnen bekomen ten aanzien van heigeen zij in
Noorwegen ver-
langden; anders meenden de Denen grond te hebben tot de vraag, of men te
Amster-
dam
wel zou willen dulden, dat de Koning van daar wetten voorschreef.—
Den volgenden dag kwamen de Deensche Heeren nog een stap nader, daar zij éénen
rozenobel op alle geladen schepen Helen vallen, en ook toegaven, dat de Prins van
Denemarken het traktaat mede onderleekenen zou, op welken eisch zij den vorigen dag
het stilzwijgen bewaard hadden. — Den Juni brach Hen de Heeren
sguaep en an-
dreae
van het te Christianopel verhandelde te Suderokra bericht.

Het was duidelyk, dat, wanneer de onzen niet gehouden waren geweest, niet te
sluiten vóórdat ook de Zweden voldoening bekomen hadden, zij tot een bevredigend
einde hunner onderhandeling zouden geraakt zijn. Thans echler wachtten zij totdat
gebleken zou zijn, dat de Commissarissen der beide Mogendheden elkander eenigszins
nader zouden gekomen wezen. Na eenige dagen vernamen zij, dat de Heer
de la thuil-
lerie, zoo
het scheen met goedvinden der Deenschen, den Zweedschen had voorgc-

69*

-ocr page 583-

S580 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— slagen, dat len waarborg, behalve lemsterland en Oesel, de stad Halmstad te pand zou
1648.

Eiachen der^o''^^^ gegeven. Hierop gaven de Zv^eden den Denen uit drie voorstellen de keus.
nen^"gésteir De Zweden zouden
Schonen en Bleking behouden, maar ydiU Halland dizien, oi Halland^
Bleking
en Bohus behouden, en van Schonen afzien, of eindelijk, alleen Halland en
Bleking behouden, en de eilanden Oesel en Gothland benevens lemsterland bekomen.
Daar deze eisch weinig kans had om door de Denen goedschiks te worden aangenomen,
zoo besloten de onzen, als ware het om den Zweden eene nieuwe waarschuiving te geven,
de beide Heeren, die kortelings te
Chrislianopel geweest waren, weder derwaarts te laten
gaan om ditmaal alles wat nog onuitgemaakt gebleven was, af te doen. Maar twee

De Staatschedagen, nadat dit besluit genomen was, kwam de tyding, dat de Staatsche vloot, zonder
vloot komt in

den Sond aan. eenige aangifte te doen, den Sond was doorgevaren. Zij had evenwel de vlag gestreken
en eereschoten gedaan; doch deze waren niét van het kasteel
Kroonenburg, maar wel
van het D^ensche Admiraalschip, dat met de Deensche vloot, zestien zeilen sterk, ter
reede van
Koppenhagen lag, beantwoord. Hoe weinig vriendelyk echter de Denen ge-
zind waren, bleek daaruit, dat het vaarwater door verscheiden gezonken schepen en
wrakken by
den Droogen en op andere plaatsen voorbij de Deensche hoofdstad hoogst
gevaarlijk was gemaakt. Slechts door de grootste voorzichtigheid had onze Admiraal
zyne vloot voor schade kunnen behoeden. Liever zou hy gehad hebben, schreef hij,
dat de Koning hem den doortocht feitelyk belet had. Thans wist hy niet, of hy met
vriend of met vyand te doen had. Wel had de Koning het bevel uitgevaardigd, dat
zyne onderdanen ons volk, wanneer zij aan land kwamen, geen overlast aan zouden
doen, noch hen tot het betalen van tol zouden dwingen; maar niettemin achtte de
Hollandsche Vlootvoogd het raadzaam, zijn volk zoo min mogelijk aan land te laten gaan,
en toen onze koopvaarders, drie of vierhonderd sterk, elk huns weegs gevaren waren,
had hij even benoorden
den Droogen post gevat om de Deensche Koningschepen be-
stendig in het oog te houden Den Vice-Admiraal
gatz liet hy met zyn eskader
in de Bocht van
Ktiyck ^ post vatten, en zoo zouden zij beiden voor de veiligheid
onzer uit de Oostzee terugkeerende of uit het vaderland aankomende koopvaarders zor-
gen door ze van post lot post te geleiden. In de Oostzee zelve waren eenige schepen
om te kruisen uitgezonden.

Terwyl de tegenwoordigheid onzer vloot geschikt was om de Denen nog meer te be-
nauwen, werden zy slechts te yveriger om met onze Ambassadeurs tot een
bevredigend

Nieuwe pogin- einde te komen. De Heer Gunther , volgens aitsema , een kloek, listig en welbespraakt

om meUe onzen lïian kwam de Heeren sciiaep en andreae reeds op hunne reis naar Christianopel ^^
afzonderlijk te
sluiten. "

1 Hij verzocht later van de Staten van Holland de toezending van eenige branders [Resol. Holl.
10, 14 Juli, 1645). 2 Kiöge bay.

® Manneken, zegt aitsema, III, bl. 4.

-ocr page 584-

1644-^

1648.

DES VADERLANDS. 581

gemoel, met den toeleg om de onzen er toe te bewegen, om wat nog onafgedaan was , alsnu
len einde te brengen. Hg was gewapend met een Memorie van dezen inhoud: De Denen
konden niet denken, dat wij de hand zouden bieden lot zulk eene volslagen verdrukking
eener bevriende Mogendheid, als hun lot zou wezen, zoo zij de eischen der Z.weden moesten
inwilligen. In dit vertrouwen vraagden zy , of, wanneer onze handel volle verzekerdheid van
al de verlangde voorrechten bekwam, de onzen niet met hunnen Koning wilden sluiten. —
Deze Memorie wijzigde het plan der Heeren
schaep en andreae niet, en zij reisden
door naar
Christianopel. Bij de hier hervatte conferentie drongen de onzen er op aan,
dat onze bloot met ballast geladen schepen vry van rozenobelgeld zouden wezen. De
Denen konden hierin niet bewilligen, en de onzen namen aan, over deze zaak, met
nog andere punten van geen overwegend belang, aan Hun Hoog Mögenden te schrijven:
in het traktaat zou dan van die ballastschepen evenmin als van de vuren en bakens
gesproken worden. Ten aanzien van de vermelding van het Spiersche traktaat- gaven
de Denen thans toe, dat na afloop der 40 jaren dat traktaat geacht zou mogen worden
van kracht gebleven te zijn, en bovendien verklaarden zij te vertrouwen. Hun Hoog
Mögenden in het stuk van
Noorwegen en van de gelykslelling onzer ingezetenen met
de Denen, zooveel mogelijk voldoening te zullen geven. — Doch nu scheen het, was
de mate der Deensche inwilligingen, voor het oogenblik ten minsle, vol. Toen de
onzen van de afschalEng van den Glückstadtschen tol begonnen te gewagen, raakten
de Commissarissen weder geheel van hun stuk. Die tol en het beleid op de
Elbe,
zeiden zy, raakten ons niet, maar den Keizer en het Rijk en Hamburg. Met deze
Stad zou de Koning de zaak zien te vinden, en onze eisch bevorderde de vervulling
van onzen wensch in geenen deele.

Den Juni kwamen de Deensche Heeren tot nog meer inwilligingen. »Om

voor al de wereld Zijner Majesteits genegenheid tot onzen Slaat te loonen" zeiden zij,
zou de Koning vergunnen, dafiinze ingezetenen in alle Deensche landen op gelijken
voet als de Denen zouden behandeld worden: nimmer had eenige vreemde natie, zelfs
de Wendische Steden niet, zulk een privilegie van
Denemarken bekomen. Ook vonden
zij goed, dat in
Noorwegen de voel van het jaar 1628 gevolgd werd, totdat met bei-
derzijdsch goedvinden een andere voet zou beraamd zyn; voorls, dat zou worden te-
ruggegeven wat sinds 1641 te veel aan onze schippers was afgenomen. Alleen op het
pimt van den Glückstadtschen tol bleven zij slaan op het gezegde van den vorigen dag.

Na dit alles vernomen te hebben, keerden de beide onderhandelaars naar Suderokra
terug. Hier vernam men den volgenden dag van de Zweedsche Commissarissen, dat de
Denen geenen van hunne drie voorslagen aangenomen hadden, en boven het vroeger
door hen aangebodene slechts
Halmstad of Warberg lot verzekering dat de kosten zouden
teruggegeven worden, te pand wilden geven. De Zweedschen verklaarden bij die mede-
deeling, dat als de Koning niet toegaf, zij den 268^®»!
Suderokra zouden verlaten, waar-

-ocr page 585-

Ö82 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

gggggSi^g———^ ggS-BBSBS·—=BBggB!^=Bgg!gBBBB

1644— mede de onderhandelingen feitelyk zoaden afgebroken zyn. — Overeenkomstig hun

^ ' eigen eeYoelen en het verzoek van de la. thuillerie, die den eisch der Z,weden mede
De onzen Ver- ο ο

manen de Zweden ljuijénsporig yond, verklaarden de onzen te wenschen, dat zy hunne eischen, die te

tot matiging hun-
ner eischen.
zwaar en onaannemelyk voorkwamen, wat matigen zouden. Wat, dus spraken zy tot

de Zweden, wat zouden zy nog meer ellende aanrichten, dan reeds door den oorlog

geslicht was? Hadden zy niet reeds genoeg gewonnen? En was het van ons te vergen,

dat wij door met hunne halsstarrigheid gemeene zaak te maken, de baat van hetgeen

wg van Denemarken bedongen hadden, weder lieten verloren gaan? Ons traktaat van

1640 was op het stuk van den handel gegrond, en als beiden Zweden en de Staten

op dat stuk voldoening hadden gekregen, waren zij, Ambassadeurs, niet verder gelast.

Tevens gaven zy tegenover de Denen te kennen, dat zy het geval als mogelyk stelden,

dat, wanneer de Zweden onhandelbaar bleven, wij met hen afzonderlijk sloten: althans

lieten zy hen weten, dat zy in dat geval de meening van Hun Hoog Mögenden zouden

inwinnen. Van den anderen kant echter vermaanden zy de Denen om ten einde niet

alles te .verliezen, voor dezen tyd over een en ander bezwaar heen te stappen.

Zekerlijk ook ten gevolge van deze houding, door de onzen aangenomen, kon hun de
Fransche Ambassadeur, den Sös'^®'^ Juni, berichten, dat de Zweden zich wat handel-
baarder betoond hadden. De Denen hadden thans, tot goedmaking der kosten,
Jem-
sterland, Oesel
en Gothland, en tot waarborg voor eenige jaren Halmstad en Laholm
aangeboden. Konden zy er toe besluiten, zoo verzekerde de la thuillerie , om ge-
heel
Halland te pand te geven, dan ware de^zaak gevonden. Doch weldra bleek, dat
de Zweden zelfs met
Halland, gedurende 2Ö jaren als pand bezeten, geen genoegen
namen, maJr op eene keuze tusschen hunne drie voorslagen bleven aandringen. Dus
hadden de onzen op nieuw de gelegenheid om hen tot vredelievendheid aan te sporen,
Zulks bleef niet zonder uitwerking, en toen
de la thuillerie op der Zweden laatsten eisch
om
Halland ten eeuwigen dage in hun bezit te krijg'Jfcde opmerking gemaakt had, dat
zy het metterdaad voor altyd Äouden bezitten, als de Koning van
Denemarken hun ten
einde van die 25 jaren geene even goede zekerheid gaf, betoonden zij zich bereid,
naar
Stockholm om naderen last te schryven: intusschen zouden de punten, den handel
betreffende, waaromtrent de beide oorlogvoerenden het nagenoeg eens geworden waren,
op schrift gebracht worden om te zien, of men het ten dezen aanzien geheel eens kon
worden, en al vast zouden de onzen met de Zweden in onderhandeling treden tot het
opmaken van een traktaat van onderlinge waarborging
(ligue guarantie), waartoe zij
thans, gelijk tot de andere traktaten, met
Denemarken en Zweden te sluiten, volmachten
van Hun Hoog Mögenden ontvangen hadden.

"Wat den staat der onderhandelingen der onzen met de Denen aangaat, zoo er nog iets
door dezen toe te geven was, zy haastten zich te meer om zulks te doen, omdat het
den Koning ondragelijk was zich en zyne schepen door onzen Admiraal met zijneskader

·' I'

-ocr page 586-

DES VADERLANDS. 545

van 25 oorlogschepen in het oog gehouden Ie zien. Daar men zoo zeer op het punt 1644—

1648

was om tot eene gewenschle schikking te komen, begrepen de onzen, dat het te be- ,
jammeren zou zyn, zoo de elkander met zulk een achterdocht gadeslaande scheeps-
machten lot feitelijkheden kwamen. Dus schreven zij aan den Admiraal
de witt om
hem bescheidenlijk te vermanen, zoo veel mógelijk alle botsing te vermijden. De Ad-
miraal antwoordde, dat hij niet goed vinden kon zijne vloot elders te leggen. Ook
hielden de klachten der Denen aan: hunne vloot, zeiden zij, zag zich verhinderd uit
te loopen; ja, zy hadden den last moeten vernemen, hun door den Hollandschen vloot-
voogd gegeven, dat zij hunne brandschepen hadden te verwijderen; maar ook met an-
dere zaken moeide zich de ingedrongen scheepsmacht: want, zeiden zij, als Lubeksche
of zelfs Deensche schepen tol wilden beialen, beletten hun zulks de Hollanders, door
op hen te schieten.

Den Juli "hadden de Denen alles toegestaan wat de onzen maar verlangden. A.lleen
de vraag betreffende den Glückstadschen tol bleef over: daarover, zeiden zij, werd te
Koppenhagen met de afgevaardigden van Hamburg gehandeld

Den volgenden dag meldde de Fransche Gezant, dat de Denen genoegzaam alles aan
de Zweden toegaven behalve deze vier punten: den vrijdom aan de Sleden van
Pom-
meren
en Mecklenburg te verleenen; den volslrekten afstand van 's Koning soeverein
recht op
den Sond\ den afstand van het recht om forten te bouwen en pramen te
leggen op
den Droogen^ en de afschaffing van den lol te Glückstadt. Van deze vier
punten, zeiden de Zweden, gingen de laatste drie ons evenzeer aan als hen. Doch de
onzen merkten daarop aan, dat Hun Hoog Mögenden wel sleeds beweerd hadden en
nog beweerden, dat de doorvaart door
den Sond hun naar natuur- en volkenrecht toe-
kwam, maar dat zij niettemin niet gelast waren van den Koning afstand van zijn ver-
meend recht te vorderen, even weinig als van zyn recht om forten aan te leggen of
pramen post te doen vallen, en wat den Glücksladtschen lol aanging, vermits zij daarop
niet mochten breken, namen zij genoegen met het verlangde uitstel.

Weinige dagen lal.er verklaarden de Zweedsche Commissarissen den onzen, dat zij
goede hoop op vrede hadden; alleenlijk bleven zij op vrijdom van
Pommeren en Meck-
lenburg
en op de afschafling van den Glücksladlschen tol aandringen. Doch den
Juli ontvingen de onzen eene missieve van de Deensche onderhandelaars. De
vryheid, berichtten zij daarbij, te voren door de ingezetenen van
Zweden alleen genoten,

^ De onzen hadden werkelijk van de Gedeputeerden der drie voornaamste Uaneesteden verno*·
men, dat de Koning met haar wilde handelen met deze strekking dat zij als de ingezetenendeir
Veieenigde Nederlanden zouden bejegend worden. De Afgevaardigde van
Hamburg deelde onzen
Ambassadeurs mede, dat hij eene credentie, aan hen gericht, bij zich droegj doch dat hij hun
die niet durfde overhandigen.

-ocr page 587-

S584 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644.— hadden zy op Groot-Finland, Ingermanland, Esthland en Lijfland uitgestrekt. Doch
nu, meldden zy verder, kwamen de Zweden, daar men op het punt was van Ie sluiten,
met nieuwe eischen aan, en wilden den vrgdom van lollen, te voren door de Denen
Laatste poging in Zweden genoten, intrekken. — Dit bericht was van eene bedenkelijke beteekenis.
oDzen tot een af- Aan den eenen kant was het geschikt om den nagver der onzen op te wekken, daar
dragTe'^bewegen! handel de mededinging der thans met
Zweden gelijk gestelde Gewesten moeilijk
scheen te zullen kunnen uithouden, en aan den anderen kant wierp die missieve op de
Zweden den blaam van grove onbillykheid. Werkelijk legden de Denen het er op toe
om alsnog de Nederlanders tegen de Zweden in het harnas te jagen en op hunne hand
Ie krggen. Voor dit doel kwamen zy in dezelfde missieve rondelyk uit: de Zweden,
zeiden zy, bleken alzoo de heerschappij over den handel in de Oost-Zee te beoogen,
en, vraagden zy, zouden de onzen dan nu eindelyk niet met hen afzonderlijk willen
sluiten, daar het den Zweden kennelyk niet om vrede te doen was? — De missieve
echter miste op onze Gezanten haar doel. In hun antwoord gingen zy de vrijheid , aan
die Gewesten toegestaan, geheel voorbij, en op het andere merkten zy aan, dat zy niet
hoopten, dat op dat punt de onderhandeling zou worden afgebroken.

Op Hun Hoog Mögenden, toen zij de gelykstelling van Lijfla^id en ook van Pom-
meren
en Mecklenburg met Zweden vernamen, maakte dit bericht wel degelijk indruk,
in die mate dat zij aan hunne Gezanten over dit punt met bezorgdheid schreven. Doch
dezen antwoordden hun, dat zy daarvan zulk een groot gevaar voor onzen zeehandel
niet te duchten achtten, en in allen gevalle vertrouwden, dat Hun Hoog Mögenden wel
niet zouden goedvinden deswegens tegen de Zweden in oorlog te komen, — En wat de
intrekking van den vrijdom van lollen aangaat, deze zaak hadden de Denen zeer onjuist
voorgesteld. Want, vooreerst, waren de Zweden niet
nu eerst met dien eisch-aange-
komen , en ten anderen verlangden zij, dat de zaak wederkeerig zou zyn en ook de
Denen in hun Ryk den vrydom van lollen zouden intrekken. Verre van onaannemelijk
Γ te wezen, had derhalve het verlangen der Zweden de strekking om eene
aanleiding tot

nieuwe ongelegenheden weg te nemen.

Daar het alzoo den Denen gebleken was, dat de onzen zich er niet toe lieten
overhalen om zich van de Zweden af te scheiden, en het hun onmogelijk was, na al
wat zy toegegeven hadden, dien toon van beklag legen de Zweden vol te houden, zoo waren
de partijen thans eene schikking zeer naby. Vooral daar den Zweden werd toegezegd,
dat zoo de Glücksladlsche tol gehandhaafd bleef, zij daarvan ontheven zouden zijn.
Ten slotte was de teruggave van het Stift
Bremen het eenige punt, waaromtrent men
het nog niet eens was. De onzen beproefden hier eene bemiddeling door voor te stel-
len, dat de sleden en vestingen door de Zweden bezet zouden blijven, maar de Bisschop,
zoon des Konings van
Denemarken, zijne hoedanigheid en titel met een deel der in-
komsten zou behouden. Inderdaad werd er deze oplossing op gevonden, daar de Denen

-ocr page 588-

DES VADERLANDS. 545

ten slolle genoegen namen met de toezegging, dat, als de Bisschop van Bremen zich —

1643.

tot de Koningin van Zweden wendde, hare Majesteit hem wel met die waardigheid be-
kleeden zou i.

Toen nu nagenoeg alles tusschen de Zweden en de Denen gevonden was, en de Denen
ook den onzen een bevredigenden voorslag ten aanzien van den Glückstadtschen tol gedaan
hadden, zouden dezen zich hebben laten welgevallen het verdrag te
Christianopel te
sluiten, daar de Denen verklaarden in geen geval daartoe te 5romse6ro te zullen komen.
Doch de Zweden achtten het voor de onzen bedenkelijk om hun hierin te believen:
het was, zeiden zij, een laatste poging om onze zaak, al was het ook maar in den
vorm, van de hunne af te scheiden. Ten slotte gaven de Denen ook in dezen toe, en
vonden goed, de zaken ook met de onzen te
Bromsebro ten einde te brengen.

Hef wa^s den Augustus, dat aldaar de traktaten tusschen Zweden en Denemarken, De traktaten

zoowel als tusschen Denemarken en de Staten-Generaal geteekend, bezegeld en gewisseld
werden. Drie dagen later werd de
ligue guarantie tusschen Hun Hoog Mögenden en
Zweden getroffen, en daarbij bepaald, dat'terwijl de alliantie van het jaar 1640 na tien
jaren ten einde zou loopen, de beide contracteerenden elkander de van
Denemarken
gewonnen voordeelen nog 50 jaren langer waarborgden Gaarne hadden de onzen
gezien, (Jat, hoezeer zij de rol van bemiddelaars hadden afgelegd, hunne namen niettemin
als zoodanig in het traktaat tusschen
Zweden en Denemarken waren vermeld geworden.
De Zweden hadden hiertegen geene bedenking; maar de Fransche Gezant en de Deensche
Commissarissen verwierpen dien voorslag, en de onzen bleven er niet op aandringen.

Na de nederlaag, hem ook door de onzen toegebracht, zou het van den Koning van
Denemarken te veel gevergd geweest zijn, den Ambassadeurs dér Staten bij een afscheids-
bezoek een goed gelaat te toonen. Dus· gaven zijne Commissarissen hun te kennen,
dat zijne Majesteit belet zou zgn hen te ontvangen, en zij namen bij beleefden brief
afscheid. Ook aan de Koningin van
Zweden schreven zij bij hun vertrek eenen brief,

^ Den 25"®" September (1645) meldde zich de Deensche Resident te's Grat^enftagfe hij de Staten-
Generaal en de Staten van
Holland aan, en verlangde, dat, vermits de zaak van Bremen niet in
het traktaat begrepen, maar naar
Stockholm verwezen was, de Staten aldaar eene overeenkomst
betrefFende die zaak bevorderen zouden. Bij dezelfde gelegenheid verzocht hij, dat de Graven
anton
Günther
en christiaan van Oldenburg en Delmenhorst alsnog begrepen zouden worden in het traktaat
tusschen
Denemarken en onzen Staat, en daarbij dier Graven vrijdom, onzijdigheid en van het
Roomsche Rijk erlangde regaliën en hergebrachte rechten gehandhaafd (ßeso/. iS/ai.-Ge«, 25 Sept.;
3, 5 Oct. 1645.
ResoL Holl. 26 Sept.; 6 Oct. 1645).

2 Het traktaat tusschen Denemarken en de Staten, welks inhoud uit de onderhandelingen
genoegzaam gekend wordt, is te lezen bij
aitsema, III, bl. 13—15, cn het traktaat van weder-
zijdsche guarantie tusschen
Zweden en de Staten, aldaar bl. 15—17.

III Deel. ö Stiïk. 74

-ocr page 589-

S586 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hun leedwezen betuigende, dat zy niet in persoon hare »zegevierende handen" konden
komen kussen: met geene raogelykheid, voegden zij er bij, konden zij den roem harer
Majesteit naar waarde vermelden, in welke, als door eene ongehoorde zielsverhuizing,
tot verbazing van
Europa, de ziel haars vaders herleefde.

De Heeren sghaep, sokgk en andreae, den Augustus uil Christianopel ώαάϊ

Lübeck vertrokken, deden verder de reis over land. De Heer de witt verliet Calmar
eenige dagen later en keerde langs denzelfden weg naar het vaderland terug. In de
Hansesleden, Tooral te
Hamburg, en elders op de reize werden de Gezanten met de
hoogste eer bejegend \ Den laalsten September en den Oclober
(1645) deden zij
van 'hunne zending versjag in de vergadering van Hun Hoog Mögenden.

^ De Heer de witt kreeg te Hamburg honderd dukaten tot een zilveren lampet, in dank voor
zijne bemoeiingen ter zake van den Glückstadtschen tol. — In het vorige jaar (1644) had
Ham-
burg
in vereeniging met Bremen zich bij de Staten aangemeld met verzoek om vernieuwing van
de alliantie ran het jaar 1616. —
Lübeck, als gelegen aan de Oost-zee en sedert eenige jaren op
een goeden voet met
Denemarken staande, hield zich nog terug. ■— Bij de conferenties, tot de
vernieuwing der alliantie strekkende, maakte de bepaling van de quote, door de beide Steden bij
gemeenschappelïjken oorlog te betalen, het grootste punt van geschil uit. De Staten zouden ge-
wenscht hebben, dat zij ditmaal ook tot de Spaansche oorlog, die bij de vorige alliantie stilzwijgend
-uitgezonderd was, hare quote zonden opbrengen. Immers stond het belang, dat de Nederlanders
bij het verbond hadden, niet gelijk met dat, hetwelk
Bremen en Hamburg daarbij hadden. De
eerste dezer Steden hoopte daardoor tot de afschaffing van den Oldenburgschen tol,
Hamburg tot
die van den Glückstadl sehen tol te geraken. Die tollen gingen den Nederlanders niet in gelijke
mate aan j ja eene kleine belemmering van den handel der beide Steden kon hunnen handel niet
anders dan bevorderlijk zijn. Vandaar dat de onderhandeling vrij lang bleef slepen. — Het was
ook de naijver van de Vereenigde Nederlanden, die hen
Hamburgs verzoek deed afslaan, om in de
traktaten met
Zweden en Denemarken begrepen te worden, een verzoek', dat zij aan de zwakkere
Graven van
Oldenburg toestonden. — Een andere reden, die het tot stand komen der vernieuwing
van de alliantie vertraagde, was de eisch van onze zijde, dat de openbare oefening van dcQ
Gereformeerden Godsdienst in het Luthersche
Hamburg zou worden toegestaan. — Reeds gaf het
aanstoot, dat
schrassert in zijn huis, hetwelk, aan de Gereformeerden van Altena toekomende,
door hem kosteloos bewoond werd, niet alleen voor zijn gezin, maar ook voor anderen liet
prediken. ■— Slechts de vrees, dat het een ongunstigen indruk zou maken, zoo de Gezanten
der beide .Steden onverrichter zake terugkwamen, bracht te weeg, dat zij ten laatste door een
onbepaald aanKod van bijstand in geval van gemeenschappelïjken nood en ongeneigdheid tot
een alliantie, die er bij
Holland bestond, overwonnen; Zoo kwam eindelijk het traktaat den

v ^

Augustus (1645) tot stand. Geene bepaling omtrent den Gereformeerden Godsdienst was daarin
opgenomen (
aitsema, II, hl. 971, 1004—1006. III, bl. 63-65. Resol Stat.-Gen. 13, 17 Sept;
8, 15, 19, 21 Oct.; 2 Deo. 1644.
Resol. Holl. 23 Sept.; 1, 14, 17 Dec. 1644. Resol. Stat.-Gen.
28 Jan.; 17 Febr.; 19 Mei; 8, 10 Juni; 5, β, 11, 31 JuU; 9, 10 Aug.; 3 Oct. 1645. Resol.
Holl,
3. 31 Maart; 4, 13 April; 6 Mei, 1645)J '

1644—
164&.

-ocr page 590-

DES VADERLANDS. 610

Kort daarna kregen de Stalen een bericht van hunnen Resident van krakaü, gedag- 'JiJ^

teekend den sss'^n September uit Elseneury behelzende, dat de Admiraal de witt met

zijn vloot aldaar nog op de reede bleef liggen, en de schepen onzer landgenooten zonder De vlootvoogd

wordt uit den

lol liet doorvaren. De Denen, raeldd.e hij er bij, vonden dit feit onverklaarbaar, en teruggeroe-
konden. niet denken, dat Hun Hoog Mögenden daartoe last gegeven hadden. Inderdaad
hadden onze Gezanten dadelyk nadat het traktaat geteekend was, den Admiraal daarvan
kennis gegeven, en hem doen gevoelen, dat thans vooral niets dan vriendschapsbetoon
jegens de Denen te pas k\Yam. — Doch aan de Gezanten kwam het niet toe om den
Admiraal, die zijne instructiën te volgen had, bevelen te geven. Hoe dit zy, op dat
bericht van
krakau drongen de Gedeputeerden van Holland^ lot dit doel met eenige
buitengewone Gedeputeerden versterkt, op
de witts terugroeping aan : zijn langer vertoef
in
den Sond kon niet anders dan achterdocht wekken: slechts zooveel schepen behoorde
hy achter te laten als tot convooi van de koopvaarders herwaarts noodig waren. —
Grond van achterdocht was er voor de Denen alleszins. Immers konden zij meenen,
dat nu bij het laatste traktaat aan
Lijfland geheel, en aan Pommeren en Mecklenburg
voor 't grootste deel vrydom van den Sondiol verleend was, de Nederlanders om de
mededinging met de dus begunstigden uit te kunnen houden, zich aan de betaling van
dien lol wilden onttrekken.
Tangken beijverde zich om in een opzettelijk vertoog Ie
bewyzen, dal die mededinging niettemin wel uit te houden was; maar van den anderen
kant wilde hij toch het door hem aangenomen feit niet verkleinen, dat zoowel de
Nederlanders als de Denen voortaan in de Oostzee van den willekeur der Zweden afhan-
kelijk waren. Dit feit toch moest hem dienen om de Staten legen de Zweden op te zetten
en alzoo den weg tot eene tegen dezen min of meer vijandige aansluiting lusschen zijnen
Koning en de Staten te banen — Naarmate het zaad van wantrouwen tegen
Zweden,
door Denemarken gestrooid, een williger bodem bij velen vond, moest men te geneigder
zijn om den Admiraal
de witt terug te roepen. In het begin van December (1645) was de
Admiraal dan ook hier Ie lande terug. Wegens de goede diensten, door hem bij deze gele-
genheid bewezen, werd hij vereerd met een gouden ketting ter waarde van 1200 gulden met
een gouden medaille daarbg — Veel ernstigen aandrang had//οί/αΜίί nog noodig, eer dat
al de Provinciën het met
Denemarken gesloten t raktaat geratificeerd hadden. Toen de lijd, bin-
nen welken de ratificatie moest plaats grgpen, reeds zoo goed als verstreken was, wilde die Pro-
vincie haar al vast ter verzending gereed gemaakt hebben, hoezeer nog niet alle Provinciën
zich verklaard hadden.
Zeeland kwam krachtig op tegen die ratificatie, bg meerderheid.

» Resol. Stat.-Gen. 9, 12, 19 Oct. 1645. Resol. Holt. 15 Nov. 1645.

2 Resol. Stat.-Gen. 5, 22 Dec. 1645. Resol Holl. 11, 21 Dec. 1645. De Admiraal bracht
bericht mede aangaande de groote gevaren, aan welke onze schepen waren blootgesleld ten gevolge
daarvan dat de bakenvuren op de gewone plaatsen niet meer brandden,

69*

-ocr page 591-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

/

Tan stemmen bepaald De Holländische Gedeputeerden bevolen jaw de witt, die de
Ambassade naar
Zweden als secretaris vergezeld had, ter overbrenging der ratificatie
aan Κ Doch zg werd den Resident
krakau ter overhandiging toegezonden De ratificatie
van de
Ligue guaraniiey die eerst binnen zes maanden moest volgen, hoezeer door
den Deenschen Resident tegengewerkt kreeg mede haar beslag.

Terwgl zich de Staten aldus in het Noorden ondubbelzinnig aan de zyde der Zweden
geschaard hadden, bleven zy niet dan met matiging opkomen tegen den overlast, bij
voortduring door der Zweden bondgenooten, de Hessen, aan
Oost-Friesland aangedaan.

Omstreeks den bestemden tijd ^ verschenen te 'ä Gravenhage Afgevaardigden van den
Graaf, en van de Stenden
Tan Oost-Friesland. Va'n de drie Afgevaardigden der Stenden
vertegenwoordigde de eerste (de Heer
hawe) de Ridderschap. Doch dit Lid der Stenden
was
Terre van in ,zich zelve eendrachtig te zijn. De meerderheid der Ridderschap was
tegen den Graaf aangekant en hield veeleer de zyde der Stad
Emhden, Zij zond af-
zonderlijke vertegenwoordigers in de Heeren
kniphuizen en deepenbroek. Deze Heeren
vonden geen gunstig onthaal by die staatslieden, welke den Prins naar de oogen zagen,
maar des te meer bij die van
Holland^ die de bedoelingen van den Graaf verdachten,
en van zijne verstandhouding met den Prins niets goeds verwachtten. Op dezen grond
werkten zy den Graaf en zijnen aanhang tegen, en dat met zulk eenen uitslag, dat de
ministers van den Graaf dikwijls te kennen gaven, dat de verbintenis tusschen hunnen
jongen Graaf met de dochter van den Prins hunne zaken meer nadeel dan voordeel
deed. De voorstanders van den Graaf drongen, als naar gewoonte, op ontruiming van
hun Gewest door de
Hessen aan. Die van Ä'mfti/ew, daarentegen, gaven te verstaan, dat,
zoo men zich over den vermeerderden druk, door dat vreemde krijgsvolk het land aan-
gedaan, beklaagde, men beginnen moest met te zorgen, dat de Graaf zyn krijgsvolk
afdankte, daar 's Graven krygsmacht den Hessen oorzaak gaf om hoogere eischen te
doen 6.

In het begin van Maart (1645) verzocht de Graaf in persoon gehoor by de StafeD-
Generaal. Het werd hem verleend, en den van die maand verscheen hy voor deze
Vergadering, vergezeld van vier Afgevaardigden uit de Stenden van
Oost-Friesland^
waaronder de Stad Emhden niet vertegenwoordigd was, By monde van zynen Raad
witfeld werd het volgende gesproken: Met den laatsten der loopende maand' liep de

ί Resol Siat,-Gen. 17, 23 Nov.; 5, 13, 18, 20, 22, 28 Dec. 1645; Resol. Holl. 1645,
bl. 258. 15, 27 Nov.; 20, 21 Dec. 1645.

2 Resol. Stat.~Gen. 23 Dec. 1645. ^ Resd. Holl. 21 Dec. 1645.

4 liesol. Holl. 8 Dec. 1645. . s Zie hierboven, bladz. 488.

6 Aitsema, III, 41. Resol. Siat.-Gen. 4,7,16 Jan.; 25,28 Febr. 1645. Resol. Holl. 1 Maart, 1645.

Ö88

1644—
1648.

Staat van
zaken in
Oost-
Friesland.

-ocr page 592-

1644—

1048.

DES VADERLANDS. Ö89

wapenslilsland ten einde, gedurende welken men het omtrent de ontruiming van het
Land door de Hessen eens zou worden. De gronden, tegen die ontruiming aangevoerd,
waren denkbeeldige redenen van Slaat, en zoo men ook praktische gronden wilde doen
gelden, beriep men zich op de beweerde oneenigheid tusschen den Graaf en de Stenden.
Hiertegen gold, dat er wel eene minderheid, ja, een Lid, de Stad
Embden^ was tegen
den Graaf, maar dat besluiten, met de meerderheid genomen, geldig waren. Over die
minderheid had men zich met grond te beklagen. Van de oorlogsschatting, die hon-
derd-duizenden Rijksdaalders zou beloopen, had de Slad
Emhden zich door afzonder-
lijke verdragen, en enkele Edelen bij bekomen
souvegarden welen te vrijwaren. Mede
op grond, dat haar bij de landverdedigiog, die de Graaf wilde regelen, hel opperbewind
niet werd toegestaan, meende
Ëmbden haren Landsheer te mogen verzaken en zich
van de andere Leden der Stenden te mogen afscheiden. Maar de ontruiming was eene
noodwendigheid, en in persoon was de Graaf hier, om ze te bevorderen, terwijl de Zaak-
gelastigden der Landgravin (de Heeren
pagestegher en wigquefort) het voortdurend
verblijf der Hessen in het Graafschap bij Hun Hoog Mögenden bepleitten, ^
άάγ hij,
de Graaf, pleille op het kennelijke onvermogen des Lands om den druk langer te dragen,
en op de wanhopige stemming der tot het uiterste gebrachte ingezetenen. Hy ver-
klaarde voor God en Hun Hoog Mögenden niet by machte te zijn om de zaken in zijn
Land langer gaande te houden: liever lieten zijne onderdanen alles varen, dan zich
eenen druk te getroosten, die geen eind noch uilkomst beloofde dan de slavernij onder
het juk der Hessen. By het verdrag van 1657 waren beloften van ontruiming gedaan,
én uit naam van Hun Hoog Mögenden én uit dien der Hessen. Maar de Zaakgelastigden
der Landgravin kwamen er voor uit, dat zy het gegeven woord niet dachten te houden:
zoo Wendde zich dan zijne Genade, en dat met vast vertrouwen, tot de Slaten-Generaal

Bij dezen stryd der meeningen en belangen was het denkbeeld der meerderheid in
de Staten van
Holland, ter Generaliteit aanbevolen, dat een nieuwe wapenstilstand zou
worden vastgesteld voor een acht- of tiental maanden, en dat men zich dien tijd ten
nulle zou maken om de Hessen Ie doen optrekken en 's Graven krijgsvolk te doen af-
danken, en by deze meening bleven Hun Edel Groot Mögenden ook nadat de Graaf
by hen in persoon gehoor gehad had den dag voordat hij ter Generaliteit was verschenen Κ
Werkelyk werd in April op aandrang van
Frankrijk en Zweden besloten, den voor-
loopigen toestand tot den laalsten Februari 1646 te verlengen, onder bepaling dat geen
Lid zich langer van de oorlogschatting zoo voor het Hessische als voor het Grafelijke
krijgsvolk ontslagen zou achten. Deze bepaling was niet geschikt om die van
Emhden
genoegen te doen. De ontevredenheid der Stad vermeerderde, toen de Slalen-Generaal,

Resol. Holt. 4, 7, 2IJ Maart, 1645.

' Resol Stat.-Gen. 6, 8 Maart, 1645.

-ocr page 593-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

in plaats van ehrentreiter, die, bevelhebber der Grafelyke krygsmacht geworden, het
commando over hel garnizoen Ie
Embden had nedergelegd, den Kolonel aylva aanstel-
den, terwijl de Stad den kapitein
harinxma begeerde. Ook weigerde de Magistraal
hem aan de burgerlijke en de krijgs-overheid als commandant voor te stellen, ja, wat
meer is, die van
Embden, welke bij Holland bescherming vonden, bleven in gebreke
de oorlogschatting te betalen ten behoeve der Hessen, op grond van een met de Land-
gravin getroffen overeenkomst, en ten behoeve der Grafelyke soldaten, op grond dal zij
nimmer in die lichting hadden toegestemd. Van hunne zyde voegden zich de Hessen
niet naar hetgeen in April te
Gravenhage bepaald was: «ekere plaatsen toch, waaruit
zy zich moesten verwijderen, bleven door hen bezet, Zoo bleven de verordeningen der
Staten-Generaal zonder uitwerking, en de weg om de partyen binnen het Land elkander
te doen verslaan ongeopend, daar de Graaf den Landdag telkens te
Aurich bijeenriep,
waar die van
Embden begrepen niet te kunnen verschijnen, vermits zij zich dgiar aan
's Graven wapengeweld zouden hebben blootgesteld 1.

Vond dus de Landgravin geen krachldadigen tegenstand tegen haar voornemen om
een deel harer krijgsmacht tot aan den algemeenen vrede toe in
Oost-Friesland te laten,
de Staten gingen ook alle plannen te keer, die de strekking hadden om die Iroepen
van hel grondgebied vqn den Keurvorst van
Keulen en uil het Guliksche en Bergsche
Ie verwijderen.

Bedenkelijke Had de Keurvorst van Keulen in den. zomer van 1643 ingezien, dat zijn voorslag
bemoeimg^^^ va^n ^^ ^^^ Weslfaalschen Kreits, door alle vreemde Iroepen ontruimd, in eigen verdediging
van
Keulen. voorzien, geen kans had om aangenomen te worden nauwelyks was een half

jaar verloopen, of het bleek dat hy, zoo men tol de ontruiming niet wilde verstaan,
niettemin, ja te meer bedacht was op de wapening van dien Kreils, ten einde, ten
minste zoo moest het schijnen, de vreemde troepen in ontzag Ie houden. In Januari,
1644, vernamen de Staten, dat de Keizerlijke Commissarissen te
Keulen bleven aan-
dringen op hel oorlogsgeld, waarop het Land van
Kleef ten behoeve van de algemeene
Kreilsverdediging was aangeslagen. Dat geld duldden de Staten niet dat tot dit hun
verdacht doel opgebracht werd door een Land waarop zy zeiven nog altijd zulk een
aanzienlijke schuld hadden te doen verhalen ^ Zij verboden derhalve der Brandenburgsche
Regeering en den Landstenden aldaar, die schatting op te brengen, en Iegelijk dreigde
de Admiraliteit van
Amsterdam met executie, zoo de schuld niet betaald werd Maar

» Aitsema, bl. 41, 42. Mesol. Stat.-Gen. 15, 17, 22 , 27 Aprilj 1, 15 Meij 9, 10, 12Juni;
4, 17 Juli, 1645.
Resol. Holl. 7, 8, 13, 15 Aprilj 10, 13 Mei, 1645.

2 Zie hierboven, bladz. 435. ' 3 Zie hierboven, bladz. 438.

590

1644—
1648.

* Resol. Stat.-Gen. 8, 29 Jan,; 11,19Maart; 12Mei, 1644, üesoZ. 11,12Mei; 22Dec. 1644.

■ - λ

-ocr page 594-

1644-^

1648.

DES VADERLANDS. 591

niel alleen ταη ter zijde, ook rechtstreeks gaven de Stalen den Keurvorst vun Keulen ie
kennen, dat zij het zoogenaamde Defensiewerk van den Weslfaalschen Kreits niet
zouden dulden. De Prins en de Fransehen hielden het er voor, dat de troepen, door
dien Kreits geworve'n; want werkelijk waren er reeds vier regimenten, de Hatzfeldsche
genaamd, op de been, — op een gegeven tijdstip onze tegenpartij, de Spaansche macht
in de zuidelyke Nederlanden, zouden gaan versterken. Dit overwegende, richtten zich
de Staten-Generaal tot den Keurvorst om hem rekenschap van zijne wapeningen af te
vorderen

Tegen het einde van het jaar (1644) bleek het, dat het defensiewerk van den West-
faalschen Kreils op nieuw werd doorgezet. Het gevolg van de beraadslagingen, deswe-
gens met den Prins van
Oranje gehouden, was de last aan den Agent bilderbeek te
Keulen gegeven, dat hij zich aan te melden zou hebben bij den Keurvorst, en den
Hertog van
Palis-Neuburgy alsmede by de Magistraat van Keulen, om hun Ie verklaren,
dat Hun Hoog Mögenden dat »werk" niet met goede oogen zouden kunnen aanzien,
veelmin den voortgang daarvan konden dulden, vermits men uit onderschepte brieven
gewaar was geworden, dat men er op uit was, het geworven krijgsvolk legen dezen
Slaat te laten gebruiken, hetgeen eene zaak was, die vry wat verschilde van hetgeen
men gezegd had met de ontruiming van den Kreils door allerzydsch krijgsvolk voor te
hebben. — Later berichtten de Stalen den Keurvorst nog nader, dat zij bovendien van
goederhand hadden vernomen, dat de Directeurs van den Weslfaalschen Kreits zich ver-
bonden hadden den Koning van
Spanje in zijne Nederlanden 8000 man te leveren.
Dus zouden Hun Hoog Mögenden het geheele »defensiewerk," als zijnde eene bedekte
versterking van de Spaansche macht, met al hun vermogen te keer gaan. In het voor-
jaar (van 1645) nogmaals herhaald, kreeg deze waarschuwing nog duidelijker Eet ka-
rakter van eene oorlogsbedreiging, en had zij de begeerde uilwerking. Zij belette
echter niel, dal de lichting van
lamboy , in die streken geschied, onzen vijand inderdaad
versterkte

Hoezeer de Hertog van Palts-Neuburg met den Aartsbisschop van Keulen gelijk belang
deelde, trad hij nog voorzichtiger tegenover de Stalen op; ja, terwijl de Franschen den
Keulschen Keurvorst openlijk wederstonden, wist zich de Hertog hunne voorspraak bij
de Stalen ten behoeve der Katholieke Geestelijkheid Ie verschaffen. De Franschen be-
wezen hem dezen diensl overeenkomstig den stelregel, die hen ook in de
Nederlanden
de belangen der Roomschgezinden in hunne bescherming deed nemen, eene staalkunde,

m

» Resol, Stat.-Gen. 27 Juni; 15 Aug.; 3, 5, 21, 27 Sept. 1644. HesoL Holl. 10 Aug. 1644.
aitsema. II, hl. 1004.

2 Resol. SlaL-Gen. 14, 17 Dec. 1644. 24, 28 Jan.; 16, 22 Maart, 1645. aitsema III, bl. 42.

-ocr page 595-

- b46 'ALGEMEENE GESCHIEDENIS

sssssssssssn^ssm

1644— die de strekking had om hen bg de Katholieken hun bondgenootschap met de ketters
eenigermate te doen vergeven.

In de zomermaand van het jaar 1644 verzocht de Hertog het ontslag der door de
onzen opgelichte geestelgken ^; maar zóó weinig was het doel bereikt, waartoe Hun
Hoog Mögenden de oplichting dier personen hadden verordend, dat zij alsnu den Raad
van State aanbevolen, nog eenige Jezuiten daarnevens te laten oplichten, en om de
kosten van het onderhoud der gevangen gehouden geestelgken goed te maken, zekere
geestelijke hoeven deden executeeren Deze hunne handelwijze leidde tot eenen ge-
Gezant van de zamenly ken stap van de drie Keurvorsten, van Mainz, Keulen en Beijeren. In de eerste

November (1644) zonden zij den Proost van Xanten, joha.n dusseldorp,
genaamd sternebergh , herwaarts. Bij zyn voorstel legde hij onder anderen eenen brief
over van wijlen den Keurvorst van
Brandenburg. Deze missieve was natuurlyk van
vrij oude dagteekening; maar de tegenwoordige Keurvorst van
Brande7iburg kon moeilijk
^ kwalijk nemen, dat zijn naam dus verbonden werd aan eenen maatregel, door de bij
uitstek Katholieke Keurvorsten genomen. Immers speelde hij zelf bij voortduring een
dubbelzinnige rol. In het voorjaar had hij herwaarts den Luitenant-Generaal
von nöeprat
gezonden met den geheimen last, alleen aan den Prins van Oranje te openen, om de
noodige maatregelen te nemen, ten einde eenige nieuwe troepen in het Land van
Kleef
aan te nemen. Dat deze troepen niet dan overeenkomstig de inzichten van den Prins
zouden gebruikt worden, daarvan mag men zeker zyn; maar ook mag men het er
voor houden, dat de Keurvorst van
Brandenburg deze werving by de Katholieke Ryks-
vorsten zal hebben doen voorkomen als eene bydrage tot de algemeene Kreitsverdediging:
althans deze nieuwe Brandenburgsche soldaten verwekten bij de Hessen zooveel achter-
docht, dat zij ze in October (1644) uit
Xanten verjaagden 3. Ook duldden Hun Hoog
Mögenden geen Brandenburgsche troepen in steden, door hunne garnizoenen bezet Het
voorstel van den Heer
dusseldorp strekte lot teruggave van door de Gereformeerde
1 ingenomen kerken te
Emmerik en Rees en tot ontslag van de in de Landen van Gulih

en Berg opgehaalde geestelijken. Op advies van den Raad van State, tot wiens ge-
bied en gezag de zaak der bezetting van de plaatsen in de Riynlanden behoorde, ant-
woordden de- Staten op het voorstel van den Afgevaardigde der Keurvorsten, dat zij

» Zie hierboven bl. 439. 2 Hesol. Stat.~Gen, 23 Juni; 3 Oct. 1644.

3 Resol. Slat.~Gen. 17 Mei, 1644. aitsema, Hl, 972, 1010.

^ Resol. Slat.~Gen. 1 Dec. 1644. De Kleefsche onderdanen van den Keurvorst waren mede met
die lichtingen van hunnen A'^orst gansch niet ingenomen. Zij schreven hem den
toeleg toe om niet
behulp dier krijgsmacht en in overleg met den Prins van
Oranje, wiens dochter men hem reeds
toezegde, 's Lands privilegiën af te schaffen (
aitsema , II, 972).

-ocr page 596-

DES VADERLANDS. 545

steeds minstens even groote geneigdheid lot het behoud der onzgdigheid beloond
hadden, als van die zgde getoond was. Zij waren voornemens daarbij heilig te blyven.
De oorzaak der klachten lag by den Hertog van
Palts-Neuburg, die op eene niet te
dulden manier tegen de overeenkomsten betreffende den Godsdienst, in zyne Landen
geldend, gehandeld had, daar hij de oefening van den Gereformeerden Godsdienst op
verscheiden plaatsen had opgeheven of onderdrukt. Hun Hoog Mögenden vonden goed,
dat door de beide possideerende Vorsten (den Keurvorst van
Brandenburg en den Hertog)
benevens hunne Stenden Commissarissen van de beide Godsdiensten werden aangewezen,
om overal in het Land den waren slaat van den godsdienst na Ie gaan. Zij zeiven
zouden bij die Commissie hunne vertegenwoordigers voegen l. Verkoos echter de Vorst
van
Palts-Neuhurg liever zelf de inbreuk, op de overeenkomsten gemaakt, te her-
stellen , dan zouden zy de gevangen geestelyken dadelyk op vrije voelen stellen —
Het een noch het ander greep plaats, en de klachten over de voortdurende gevan-
genschap der geestelijken werden herhaald, evenzeer als de voorspraak der Keur-
vorsten
3. — Ten bewijze dat de Stalen zich met eenig recht op hunne getrouwheid De Stateu
in de handhaving der onzydigheid beriepen, kon strekken, dat zij steeds de builen- onz^digheid in
sporigheden, zoowel door de Hessen als door Franschen, op Duitschen bodem gepleegd,
te keer gingen. De geweldenarijen bij
Maastricht, door de Hessen aangericht, zou de
Gouverneur dezer vesting met de sterke hand beletten, en evenzoo moesten onze Com-
mandanten elders aan de
Maas en den Rijn by overlast, door de Hessen den landzalen
aangèdaan, te werk gaan En klaagden de Hertog van
Palts-Neuhurg en de Regeering
van
Luik over oorlogschatting van hunne onderdanen gevorderd door de Fransche troepen,
die, in den winter van 1645 op 1644 met loeslemming der Staten gelicht, hunne loop-
plaats onder het kanon van
Maastricht gekregen hadden, zoo voorzagen Hun Hoog
Mögenden daarin ten genoegen der klagers

Zoo kan men in het algemeen verklaren, dat de Staten eene even waardige als
krachtige houding in het Duilsche grensland bewaarden. Dit was in dezen tyd, bg de

' Oprechte samenwerking was er echter van de possideerende Vorsten niet te wachten. Inj645
lagen zij op grond van handelingen, strijdig met de overeenkomsten, met elkander overhoop. De
Landgravin en later de Staten-Gcneraal boden hunne bemiddeling aan en waarschuwden tegen
dadelijkheden (
aitsema , III, bi. 92. Resol Slat.-Gen. 5, 22 Dec. 1645).

2 Resol. Slal.-Gen. 3, 5, 17, 27, 29 Nov.; 2 Dec. 1644. aixsema, II, lOlO.

3 Resol Slat.~Gen. 4, 13 Sept. 1645.

^ Resol. Stat.-Gen. 15, 16 Nov. 1644. 3, 5 Mei, 1645.

5 Resol. Stat.~Gen. 5, 24 Febr.; 22 Maart; 31 Mei, 1644. Later beloofden de Staten den Hertog,
te zullen voorzien tegen de strooperijen hunner eigen soldaten
{Resol. Stat.~Gen. 13 Febr. 1645).

ΠΙ Deel. S Stdk. 75

-ocr page 597-

S594 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— aangevangen vredesonderhandelingen te Munster^ dubbel gewichtig. Immers is het licht
1648

te bevroeden , wat de naam en de daad van der Staten macht en onpartijdigheid, als
onder de oogen der onderhandelaars gehandhaafd, lot verhooging van het gezag onzer
Ambassadeurs hebben moest.

In de zomermaand van 1644 werden de benoemde Gevolmachtigden legen den
byeengeroepen om wat er nog aan de Instructie ontbrak, te voltooien \ Dan zou ook

Bedenkingen de dag van hun vertrek naar Munster bepaald worden. Tot de voltooiing behoorde
door de Oost- en i j i ■

de West-Indische vooral de kennisneming van de bedenkingen, die de West-Indische Compagnie zoli hebben
herBSrderii'i brengen en die nog niet ingeleverd waren. Thans werd aan die Handels-Maat-

structie der Am-g^ijappn daartoe de ISi^e Juni als uiterste tiidstip gesteld. Dezen termiin verzuimde zii niet:
bassadeurs naar jrö j j

Munster, inge-althans eenig bericht zond zij in. Ook de Oost-Indische Compagnie had hare aanmer-
braclit. , . '

kingen ingezonden

Waar het er voor de beide Compagniën op aan kwam, hare belangen te doen gelden,
moest hare dubbelzinnige betrekking tegenover de Portugeezen haar het meest bemoei-
lijken. Dezen waren sedert de omwenteling in
Portugal eene bevriende natie geworden,
en het belang der Nederlandsche Handels-Maatschappijen bracht mede hen nog altyd
als vganden te beschouwen, ten einde niet tot het verdeelen of wel ganschelgk afslaan
van den buit gehouden Ie wezen. De belangen der Portugeezen werden, behalve door
Frankrijk on. den Gezant van den Koning 'van Portugal te 's Gravenhage, voorgestaan door de Fransche
fugfezen^ Regeering, die zich in het Schiereiland voornamelyk door den afval van
Portugal en
die Conipagnien. (Jatalonië Sterk achtte tegen den Koning van Spanje. Zoo ontvingen de Staten-Generaal
omstreeks het begin van Augustus (1644) mededeeling van een schrijven van den Kar-
dinaal DE MAZARiN aan BRASSET, Waarin sprake was van eene klacht van den Koning
van
Portugal over de beambten zoowel onzer Oost-Indische, als over die onzer West-
Indische Compagnie, welke zijne onderdanen behandelden alsof zij Spanjaarden waren.
De Kardinaal meende Hun Hoog Mögenden te kunnen bewegen om zich deze zaak
aangelegen te doen zyn, door de verklaring, dat als de Portugeezen in de Kolonien
aan zulke vijandelijkheden der onzen blootgesteld bleven, de Koning van
Portugal
hen door eene scheepsmacht derwaarts te zenden, zou moeten beschermen, hetgeen
Zijne Majesteit builen slaat zou stellen de Spanjaarden in
Europa te bestryden. En
hadden, dus voegde hy, zeker van de toestemming van Hun Hoog Mögenden, er by,
hadden de Staten er niet meer belang by, dat de Koning van
Spanje verzwakt, dan

V ^

dat enkele parliculieren verrijkt werden

In weerwil van de bemoeiing van den Kardinaal bleef de houding tegenover de Por-
tugeezen in het Oosten nayverig, in het Westen vyandig.

1 Zie hierboven, bladz. 460—464. 2 j^ßsol Stat.Gen. 4, 15, 16 Juni, 1644.

3 Resol StaL-Gen. 1 Aug. 1644. '

-ocr page 598-

DES VADERLANDS. 595

De klachten yan den Portugeeschen Gezant alhier betroffen meer de handelwgze der
Nederlanders in de Oosl-Indien, dan in
Brazilië Zoo was het in het voorjaar van 1644
de Oost-Indische Contipagnie, aan welke die Gezant verweet, dat zij zich het bezit van
Ceilon aanmatigde, hoezeer zg daar niets meer dan een fortje bezat: ook werden in
Oost-Indië, klaagde hg, dè vgandelgkheden, in weerwil van het gesloten verdrag,
voortgezet en
Goa- te water ingesloten. Inderdaad waren de Bewindhebbers bedacht op
een krggsonderneming Ier verovering van
Ceilon, bewerende daar vrij wat meer dan
een fortje en een stukje grond te bezitten In Maart, 164S, werd er lusschen den
Gezant en eenige Gecommitteerden van de Staten-Generaal eene overeenkomst getroffen
betreffende de wederzgdsche rechten ten aanzien van
Galle, op dat eiland gelegen S.

Over den staat van zaken in Brazilië klaagde de Gezant niet. Daar toch stond het
gezag der West-Indische Compagnie zoo wankel, dat men veeleer aan onze zijde slof
tot klagen had. Het Goeverneurschap van Graaf
maurits had niet aan de verwachting Graafmaueits
beantwoord In Februari (1644) was er verschil lusschen de Compagnie en de Staten- '

Generaal over zgne terugroeping. Gene klaagde, dat hij haar zoo veel kostte, dat des-
wegens de actiën niet wilden rgzen, en daar zgn bewind niet langer dan voor een jaar
verlengd was, zoo hield zij het er voor, dat hij stilzwggend teruggeroepen was. Hun
Hoog Mögenden, daarentegen, handhaafden hem in zgne waardigheid, bewerende, dat
de Compagnie anders te gronde moest gaan, en wijzende op de adressen uit
Brazilië,

1 Rcsol. Stat.-Gen. 8 Oct. 1644. In December, 1644, berichtte de Gezant, dat dc Koning
van
Portugal, »om de achting te betoenen, die hij onzer natie toedroeg, en den prijs, dien hij
op onze vriendschap stelde," den Kolonel
van till tot Luitenant-Generaal over al zijn ruiterij
had aangesteld
[Resol. Stat.-Gen. 15 Dec. 1644). Zie over de bedrijven van van till aitsema,
III, hl. 32-35. 2 Aitsema, 11, bl. 976, 1009.

3 Aitsema, III, bl. 28—30. Resol Stat.-Gen. 15 Maart, 1645. ResolHolL 6,7,8Maart, 1645,
Van de overeenkomst, nauw gesloten, schijnt men echter spoedig af te hebben willen wijken.
Althans den
25»'®" Maart (1645) betuigde u'estrades zijne verbazing over de verandering, die
gekomen was in de schikking van de zaak van den Koning van
Portugal, na de verzekeringen,
die Hun Hoog Mögenden hem gegeven hadden, dat men het omtrent alles eens was geworden,
hetgeen hem aan'zijnen Koning had doen schrijven, dat zijn invloed, gevoegd bij het belang
van de gemeene zaak, Hun Hoog Mögenden er toe gebracht had óm aan Zijne Majesteit die vol-
doening te geven. Die verandering zou den Koning van
Spanje in de hand werken. Immers
van het tot stand komen dier schikking hing het af, of de Koning van
Portugal een 16-tal
galjoenen ter versterking der Fransche scheepsmacht leveren zou, welke versterking de Franechen,
tegen de Spaansche wel
80 zeilen sterke scheepsmacht, tot handhaving van den opstand van
Catalonië grootelijks behoefden. Dus smeekte d'estrades, dat men de belangen van eenige parti-
culieren niet meer mocht laten gelden dan die der Koningin van
Frankrijk {Resol. Stat.-Gen.
25 Maart, 1645). * Zie hierboven, bl. 374.

75 

-ocr page 599-

- b46 'ALGEMEENE GESCHIEDENIS

■■ " I ■ I II· ..........——.........>

1644— waarin verzocht werd, dat de Graaf aldaar mocht blyven. Aan deze adressen hechtten
de andersdenkenden geen gewicht, daar zij ze als kunstmatig uitgelokt beschouwden l.
Hoe dit zij, tegen het einde van Juli, 1644, kwam Graaf
mauäits "hier te lande aan.
Wegens ziekte niet in persoon verschijnende, leverde hij bij de Staten-Generaal een
verslag in over den toestand van
Brazilië — Deze was niet zoodanig, dat de Compagnie
niet op het ontvangen van subsidie zou hebben blijven aandringen 3. Het plechtanker
der hoop van de Maatschappg bleef steeds hare vereeniging met die van
Oost-Indië, en
ook Graaf
matjrits ried die vereeniging aan, als het beste middel om »den Koning van
Spanje de zenuwen af te snijden" hij had ook kunnen zeggen, om de Compagnie
voor den ondergang te bewaren.

Van den toestand, waarin elk der beide Compagniën zich bevond, getuigden der-
halve de bedenkingen, die zy als stoffe tot de Instructie bij de Gecommitteerden tot de
zaak der Ambassade naar
Munster inleverden. Die der handelaren op Oo^i-indtt! luidden
aldus: Alhoewel de Compagnie dienstiger zou oordeelen den oorlog met de Castilianen
voort te zetten, daar zy toch gestadig gewapend en op hare hoede moest zyn, zoo moest
zg wel in den vrede berusten, wanneer die tot stand kwam; maar dan vertrouwde zy,
dat Hun Hoog Mögenden ten minste zorgen zouden, dat de Castilianen hunne vaart niet
verder zouden mogen uitbreiden, dan binnen de haar thans gestelde grenzen. Vooral
moesten zg uit Portugeesch
Indiê gehouden worden, vermits zg aldaar anders, onder
voorwendsel van dit gebied weder te heroveren, met groote macht zouden kunnen op-
dagen, hetgeen voor ons gezag niet anders dan zeer bedenkelijk kon zijn. — Zoo nam
onze Oost-Indische Compagnie het voorkomen aan, de Portugeezen in hare bescherming te
nemen. Maar hare bedoeling was der Spanjaarden gebied in de Oosl-Indiën zoo veel
mogelyk te beperken, en op de gewichtigste punten alleen met de Portugeezen te doen
te hebben, met welke zg zich voorbehield, zonder openbaren oorlog, hare krachten te
melen

De bedenkingen, door de West-Indische Compagnie ingediend, waren van. den vol-
gende inhoud: Ingeval van vereeniging der beide Compagniën zou het voordeeliger zijn

1 Aitsema, II, hl. 899, 909.

2 Resol. Holl. 12 Aug. 1645. ResoL Stat-Gen. 20 Sept. 1644. aitsema , II, bl. 981. Met
dispensatie van het bestaande reglement kreeg hij, nevens zijn Jkolonnelschap over een regiment
Walen, een compagnie ruiters, en alsnu begaf hij zich naar het leger. Weldra volgde liij den
Luitenant-Generaal van de cavallerie
stakenbroek , die overleed, in deze hooge waardigheid op.
Graai
Willem, Stadhouder yan Friesland, werd nu Kolonel van het regiment Walen [Resol.
Slal.'Gen.
21, 22 Sept.; 10, 20, 24 Oct. 1644. Resol Holl. 21 Sept. 1644).

3 Resol. Holl. 12, 13 Aug.j 28 Sept.j 14, 23 Dec. 1644. 7 Maart; 5 April, 1645.

4 Resol. Holl. 28 Sept. 1644. 5 aitsema , III, hl. 44.

-ocr page 600-

DES VADERLANDS. 545

den oorlog in Oost en West voort Ie zelten; maar als dat denkbeeld ter zgde gezet' 1644—
werd, en de Compagnie haar octrooi ten jare 1646 voor andermaal 25 jaren vernieuwd
en zich met genoegzame subsidiën, zonder welke zy niet op zich zelve beslaan kon,
gesteund zag, oordeelde zij den vrede dienstig, mits zoo goed verzekerd, dat zij ontslagen
kon raken van den kostbaren staat van oorlog. De Compagnie zou binnen de grenzen
van haar octrooi overal met allerlei waren, tot slaven toe, mogen handelen, waar de
Koning van
Spanje geen sterkten of rechtsgebied bezat, en de Spanjaarden zouden niet
mogen handelen op plaatsen, waar haar gezag gevestigd was, tenzij haar mede de
handel op Spaansche bezittingen vergund werd. — Dus gewaagde men van de Portu-
geezen met geen enkel woord. Trouwens de onderhandelingen zouden tusschen de
Republiek en
Spanje plaats hebben, en al had deze Mogendheid ook nog macht gehad
over
Brazilië^ zoo men van haar eenigermate gevergd had, over hare voormalige onder-
danen , de Portugeezen, en hunne volkplantingen te beschikken, zou men een recht
aan dat Rijk hebben toegekend, hetwelk men niet verkoos te laten gelden, waar het
ons zei ven betrof, die mede als in opstand gekomen voormalige onderdanen van
Spanje
beschouwd werden. — Hoe dit zy, de staat van zaken was van dien aard, dat de West-
Indische Compagnie zich niet mocht vleien, werkelijk baat te zullen hebben bij den
vrede, vermilé de Portugeezen onwillig bleven om het juk der Nederlandsche kooplieden
in
Brazilië te dragen, zoodat zij weldra tol eenen opstand kwamen, die men zonder
al de toerusting van een oorlog niet eenmaal trachten kon te bedwingen.

Vóórdat het bericht van dien opstand hier te lande aankwam, was de vernieuwing van
het reeds ten einde geloopen octrooi der Oost-Indische Compagnie gedurig uitgesleld, en
dit octrooi telkens voor eenige dagen verlengd ^, door toedoen dergenen, die nog steeds
hoopten, dat het tol eene combinatie der twee Compagniën mocht komen, of ten minste
van de Oost-Indische Compagnie tegen de gunst der vernieuwing van haar octrooi eene
goede som voor de West-Indische Compagnie zou kunnen bedongen worden.

Tegen het einde van Februari (1645) echler verklaarden de Provinciën, Zceianii alleen De Provinciën
uitgezonderd, op het aanzoek van
Holland lot verlenging van het oclrooi, daartoe langer
niet te kunnen verslaan. Die van
Holland dachten toen de toeslemming der Provinciën Com-

° pagDie als teo

te verkrijgen legen het aanbod, dat ook hare stem bij de beraadslaging derHollandscheeinde geloopen.
Gecommitteerden over de belangen der Compagnie zou gehoord worden; doch in weerwil
van dit aanbod bleven zij weigerachtig en verklaarden zij het octrooi voor afgeloopen te
houden. Nu namen de Stalen van
Holland den Prins in den arm, dat deze door zijnen
invloed de Provinciën wilde terug houden van een besluit, dat de grootste ongelegen-
heden ten gevolge moest hebben. Niettegenstaande de tusschenkomst van Zijne Hoogheid

' Resol Holl. 10, 13, 15, 16, 21, 22 Dec. 1644. 13, 14, 17, 21, 25, 26, 28, 30 Jan.j
18, 22, 24 Pebr. 1645.
aitsema, II, 1009, 1010.

-ocr page 601-

m

598 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— liad het veel in^ van 'de Generaliteit de-vervulling van dezen wensch te verkrggen, daar
de Heer
roorda, van v^egé Friesland'Voorziiler zgnde, de zaak weigerde tot een punt
van beraadslaging te' maken.' Eerst nadat de voorzitter daartoe zynen z.etel voor dien
van de vorige week (den Heer van
kederhorst, van wege Utrecht) had geruimd, werd
onder protest van
Friesland besloten, het octrooi voor een zestal dagen te verlengen,
binnen welken tyd die. van
Holland, en ditmaal met de Gecommitteerden uit de Pro-
vinciën, over de vernieuwing van het octrooi zouden raadplegen, tot vaststelling van
Hollands advies, in die zaak ter Generaliteit in te brengen. Vooral daar verscheiden
kden de vraag omtrent de vernieuwing van het octrooi der West-Indische Maatschappg
te gelgk opgelost verlangden te zien, was het advies binnen den gestelden tijd niet
gereed, en werd weder verlenging verzocht. Intusschen hadden de Staten-Generaal een
besluit genomen, waarbij het octrooi der Oost-Indische Compagnie verklaard was »impe-
trabel en open voor een ieder." Van dit besluit eischte
Holland de herroeping. Fries-
land
daarentegen de handhaving. Hollands eisch vond geen gehoor, en nu verklaarde
deze Provincie dat besluit »voor nul, krachteloos en van onwaarde" te houden gelijk
het dan ook werkelyk zonder gevolg is gebleven en slechts een blyk van de machte-
loosheid der Provinciën in zulk eene zaak tegenover
Holland heeft opgeleverd. —
Eerst na het midden van de maand Juli (1648) hervatten de Gecommitteerden van
Hol-
land
de beraadslagingen over de vernieuwing van de octrooien der beide Compagniën \
Voordat er iets van den arbied dezer Commissie bleek, was men bekend geworden
met den slaat van zaken in
Brazilië. De Hooge Raden van dit Ryk hadden aan
balthasar van voorde de taak opgedragen, om nevens de schriftelijke berichten, door hen
overgezonden, den Staten-Generaal mondeling verslag te doen van den Slaat van zaken
Opstand in aldaar. Hij bracht dit verslag uit, den IG^^n November 1645. Eenige aanzienlijke
de wit-IndUche Portugeezen, berichtte hy, hadden zich aan het hoofd geplaatst eener samenspanning
Compagnie. afzwering van het bewind der Nederlanders. In het begin der maand Juni van-

,1 ditzelfde jaar waren zij »in den naam der goddelijke vrijheid" openlijk voor hun bedrijf

uitgekomen, en hadden de wapenen opgevat. De overste Hendrik van haus was tegen
de opstandelingen te velde getrokken; doch daartoe hadden de garnizoenen te zeer
verzwakt moeten worden, en toch was zijne krijgsmacht niet sterker dan 300 Neder-
landsche soldaten en 200 Brazilianen. Daar hij zijn kleine bende bijeen moest houden,
kon hij weinig uitrichten tegen eenen vgand, die telkens in de bosschen week en zich
over een onmetelijk gebied uitbreidde. Zoo hield de opstand het gansche Kapiteinschap
Fernambuc in onrust, en werden onze soldaten door vruchlelooze marschen uitgeput.
Ten slotte zou den onzen niets overblijven, dan hunnen tegenstanders het
platteland te

. 1 Resol. HoIL 25, 26, 27, 28 Febr.; 1, 2, 3, 6, 7, 8 Maart, 1645.
2
Resol. Holl. 20 Juli, 1645. ,

-ocr page 602-

DES VADERLANDS. 545

ruimen en zich in de forten terug te trekken. Maar zoo zouden alle hulpbronnen des 1644—
lands en een suikerriet-oogst, die schooner dan ooit beloofde te worden, den opstandelingen
worden prys gegeven. Dat de Portugeesche Regeering den opstand stijfde, was wel te
denken, en maar al te geloofelijk was het, dat, zoo de opstandelingen met toevoer van
wapenen en manschappen uit de
Bahia gesteund werden, zulks niet geschiedde zonder
medeweten van den Goeverneur van dit gewest,
Antonio telles da. silva. Deswegens
waren de Kapitein
diederik van hoogstraten en hij, van voorde , door de Raden van
Brazilië naar dien Gouverneur gezonden. Deze had zyne medeplichtigheid ontkend:
de soldaten, die men in
Fernambuc had zien opdagen, waren, zeide hij, te voren van
hunnen eed, aan den Koning van
Portugal gedaan, ontslagen. Doch wat beduidde zulk
eene verklaring? De toestand zou nog bedetikelijker worden, wanneer, hetgeen aange-
kondigd werd, eene vloot van dertig zeilen met vierduizend man den opstand kwam
stijven. Daartegenover stond, dat ons Bewind aan alles gebrek had. Manschappen in
genoegzaam aantal waren in
Brazilië niet te werven: reeds hadden de Raden zich met
eenige
Tapoyas moeten behelpen, een wild volk, meer om hunne wreedheid gevreesd,
dan dienstig tot den krijg. Een leger van 5000 man, uit
Europa toegezonden, was
volstrekt noodzakelijk om den opstand te dempen en de uitbreiding naar andere Pro-
vinciën te beletten, en
Brazilië was eene nieuwe krachtsinspanning en groote offers
waard. Immers het was een gezond en vruchtbaar land, bekwaam om tallooze men-
schen te onderhouden, en allen geldschieters hunne voorschotten ruim te vergoeden;
en bovendien het was het geschiktste middelpunt, waaruit men geheel West-Indic in
bedwang kon houden; zonder
Brazilië hadden alle hare verdere veroveringen weinig
of geene waarde voor de Compagnie i.

Nadat in het begin van September (1645) het bericht van den opstand algemeen in Besluiten tot
het land bekend was geworden, kwam er weder leven en voortgang in het werk der Jg^eTcompTg^nie.
Commissie tot de zaken der West-Indische Compagnie, te meer daar zich deze met eene
dringende //remonstrantie" tot de Stalen van
Holland gewend had, en de Prins uit het
leger te
Oost-Eecloo eene missieve lot hun Edel Groot Mögenden gericht had, dat zij
zonder langer uitstel de Compagnie met krachtdadige middelen mochten ondersteunen.
Naar aanleiding van dit schrijven bleek, dat de Gecommitteerden van advieswaren, dat
de Compagnie op het spoedigst geholpen moest worden niet door toezending van krijgs-
volk, maar met dadelijk verleende geldmiddelen, en wel voor eerst met een bedrag
van 700,000 gulden, in mindering van de veel ^rooier som, op welke zij aanspraak kon
maken zoo al de consenten, ook die door de andere Provinciën verleend, werkelijk

aitsema, III, Μ. 30—32. Resol. Holl. 21 Sept.; 21 Nov. 1645. Brieven van η. doedens
aan ant. τ. hilteh, in Kran. v. h. Hisl. Genootsch. te Utrecht, Jaarg. XXV, bl. 401—-404.

2 Aan de Compagnie waren in der tijd 700,000 gulden jaarlijks beloofd.

-ocr page 603-

600 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644·— opgebracht Werden.μ Met dit advies vereenigde zich de Vergadering van Holland, en
onmiddellijk was zg bedacht op het verstrekken harer quote tol de genoemde som.
Slechts de vraag, of men het benoodigde geld niet van de Oost-Indische Compagnie,
natuurlijk tegen vernieuwing van haar octrooi, zou kunnen bekomen, hield het besluit
nogt op. — Ook de vraag of men de Portugeesche Regeering verantwoording omtrent
het vermoeden harer medeplichtigheid zou afvorderen, was in de Commissie behandeld;
doch deze was van oordeel, dat men eerst nader van de bemoeiing der Portugeezen in
deze zaak onderricht diende Ie zyn — Trouwens dat de Portugeesche Regeering alle
samenwerking met de opstandelingen loochenen zou, liet zich verwachten: en werkelyk
deed zg zulks by monde van haren Gezant en door tusschenspraak van het Fransche
Hof. — En dat de Portugeezen in
Brazilië en de West-Indiën, nu in hun Moederland
het Spaansche juk was afgeschud, in de herkregen vrijheid wenschten te deelen en
zich aan het gezag der· Nederlanders, hetwelk juist hunne slavernij onder
Spanje hun
op den hals gehaald had, poogden te onttrekken; voorts dat de Portugeesche Regeering
die pogingen onmogelijk zonder deelneming kon aanzien, dat een en ander was maar
al te begrijpelyk. Bovendien het geweien der Nederlanders was niet zuiver. Het
viel niet te ontkennen, wat in dezen tijd door uitgekomen geschriften van uit
Brabant
ruchtbaar gemaakt werd, dat zij, meerendeels met geen. ander doel dan om spoedig
rijk te worden naar
Brazilië overgetrokken, zich met sluwheid, onbillijkheid en geweld
in het goed van anderen gezet hadden 3
' Tegen dat de najaarsdagvaart der Staten van
Holland op scheiden stond, werd aldaar
voorgesteld, dat men de Generaliteit zou zien over te halen in eene geldleening van
500,000 gulden ten haren laste ten behoeve der West-Indische Compagnie te bewilligen,
met dien verstande dat de penningen zouden worden afgedaan uit de recognitie, van
de andere Compagnie te bedingen. Doch de verklaring van de Gedeputeerden van
Amsterdamy dat zg hunne lastgevers nog moesten raadplegen, belette een dadelyk be-
sluit 3, en toen
Amsterdam hare toestemming gegeven had, begreep men dat de Pro-
vinciën in die geldleening niet zouden toestemmen, zoo de zaak der vernieuwing der
octrooien niet eerst was uitgemaakt

Den November verschenen eenige Bewindhebbers der West-Indische Compagnie,

om, toen de indruk van het verslag van van voorde nog versch was, te beluigen, dat
er krijgsvolk en geld naar
Brazilië dienden af te gaan, en wel eer de vorst het uit-
varen der schepen mocht beletten, of dat anders alles verloren zou zijn, waarmede voor

ï Resol. Holl. 22, 23, 26, 27, 28, 29 Sept.; 5, 6, 7, 10 Oct. 1645.

2 aitsema, III, bi, 88. Jiesol. Holl. 3, 4 Oct.j 28 Nov.j 1, 2, 16 Dec. 1645.

3 Resol. Holl. 12, 13 Oct. 1645. ^ « Resol. Hall. 23, 24 Nov. 1645.

-ocr page 604-

DES VADERLANDS. 545

dezen Slaat en zijne ingezetenen een kapitaal van over de dertig millioen te niet zou 1644—
zyn gegaan. — Nu begreep men, ook van de zyde der Provinciën, in eene geldleening
te moeten bewilligen, maar was het weder het Lid der Edelen van
Holland^ dat een
besluit ophield, en in de geldleening slechts bewilligde, mits zij gedaan werd door de
Steden en gedekt werd door de te bedingen recognitie der Oost-Indische Compagnie.
Daar op dezen voorslag onmogelgk een dadelyk besluit kon vallen, zoo werd Zijne
Hoogheid, die· nauwelijks uit het leger terug was, in den arm genomen om de Edelen
van hun opzet terug te brengen. Dit gelukte, en de Edelen stemden in de geldleening
toe, onder beding dat zij in de directie der AVest-Indische Compagnie als een Lid der
Vergadering zouden worden bejegend, hetgeen als hun recht werd erkend. — De Pro-
vinciën hadden nu ook vrede met de leening van 500,000 gulden: alleenlijk verzochten
zij
Holland^ die tot een bedrag van 700,000 te verhoogen, waartoe //oitowc?gereedelijk
verstond i. Eindelijk kwam nu ook de Commissie, die over de vernieuwing van de
octrooien der beide Compagniën beraadslaagd had, tot het uitbrengen van een advies,
strekkende lot de verlenging voor andere vgf en twintig jaren, behoudens de wyziging
van enkele artikelen

Nu de geldleening, tot welk bedrag dan ook, was vastgesteld, besloten de Staten-
Generaal de Compagnie bij te staan met een secours van zesduizend man te voet, en met
15 of 20 schepen uit de vloot, die de Vice-Admiraal
de witt juist uit den Sond had
teruggebracht, waarbg de Compagnie 16 of 18 schepen voegen zou. Van de Oost-
Indische Compagnie zou verzocht worden, hare schepen op weg naar
Oost-Indië tot
tijdelijken bystand der andere Compagnie te laten gebruiken, hetgeen die schepen
hoogstens zes weken oponthoud zou behoeven te kosten. Daar voorts die 6000 man niet
zoo spoedig ten volle te bekomen waren; zoo zou men Zgne Hoogheid verzoeken 5000
man voor 6 maanden uit het Staatsche voetvolk af te staan. Tot een en ander was eene
som vereischt van 1,620,525 gulden, in mindering van de verschenen Lands subsidiën,
aan de Compagnie toegezegd 3. — Dat deze som wel te vinden zou zyn, bleek genoeg-
zaam , daar de Staten-Generaal zich geneigd loonden om al vast hunne subsidie aan de
Compagnie tot een millioen op te voeren De Prins gaf verlof om uit elke der 530
Compagniën voetvolk drie vrywilligers te nemen, of, byaldien er zich geen drie aan-
boden , en zulks bleek maar aï te zeer het geval te zyn, het getal op andere wijze met
Sfaatsch voetvolk aan te vullen

Terwyl aldus toebereidselen gemaakt werden tot een machtige onderneming tegen de

» liesol. Holl 25, 28, 29, 30 Νον.^ 1, 2, 16, 19 Dec. 1645.

2 Resol Holl 8 Dec. 1645. 3 Hesol Holl 13 Dec. 1645. « Resol HoU. 14 Dec. 1645.

5 liesol SlaL-Gen. 23 Dec. 1645. Resol Holl 20 Dec. 1645. aitbema, 111, bl. 89.

III Deel. 5 Stuk. 76

-ocr page 605-

602 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1044— oproerige Portugeezen in Brazilië^ begverde zich de Portugeesche Gezant den tocht te
ontraden: de opstandelingen, berekende men, waren 9000 gevvapenden sterk; dus was

er met geweld niets tegen hen aan te vangen, en beter was het zich betreffende de

»

geheele zaak met den Koning van Portugal te verstaan, die in geval er een overeen-
komst getroffen werd, aanbood zyne macht met de onze tot onderdrukking van den op-
stand te vereenigen χ Daar de Staten, byaldien zy geen genoegzame macht ontwik-
kelden, zich alle voorwaarden zouden moeten laten welgevallen, zoo had de uitrusting
niettemin voortgang.

Bleef het antwoord op de vraag der vernieuwing van het octrooi van de eene en van
de andere Compagnie nog uitgesteld lang waren ook de beraadslagingen over de In-
structie , aan onze Gevolmachtigden naar
Munster mede te geven, door dezelfde vraag
opgehouden, totdat die van
Holland verzocht hadden, de vaststelling dier Instructie
deswegens niet langer te verschuiven Maar nog eene vraag, van wier beantwoording
voor de Instructie nog jneer afhing, was op lang na niet afgedaan, te weten, die be-
treffende de voorwaarden, door
Zeeland aan de onderhandeling vastgeknoopt en ten
einde aan haar voorbehoud kracht by te zetten, toonde zich deze Provincie gansch niet
ijverig tot alles wat de zending bespoedigen kon. In Maart, 1644, verklaarde zij nog,
geen consent gedragen te hebben tot de 100,000 gulden, welke ten behoeve der Am-
bassade voorloopig waren gevraagd Doch de min of meer kwade wil had gedurende
het grootste gedeelte van het jaar 1644 weinig gelegenheid om zich te verraden, daar
de geheele bemoeiing met de Ambassade in dien tijd scheen te sluimeren. ' Eerst den
laatsten November van dat jaar deden de Gedeputeerden van
Holland ter Generaliteit,
op een memorie, door den Resident
brasset van wege de Fransche Gevolmachtigden
Voorstel tot te Munster ingediend, het voorstel om onze Gezanten ten spoedigste derwaarts te doen
SvowÏÏigden ' minste een tweetal uit hun mid,den. Door dit laatste er bij te voegen,

naar Munster, twam Holland bedektelijk terug op het besluit aangaande het aantal der Gevolmach-
tigden. Omdat dit getal haar te groot docht, maakte zij nog altijd zwarigheid om den
voet der kosten van het onderhoud der Gevolmachtigden vast te stellen, en drong aan op haar
besluit, dat die kosten geschieden moesten volgens het reglement in 1624 opgesteld. Op
dat voorstel van
Holland namen de Provinciën het besluit, dat de Gevolmachtigden den
20sten December (1644) in
den Haag zouden moeten zijn om zich tot de reize voor te berei-
den. Dus sneden zij alle poging om het getal te verminderen af, en dat zij inderdaad
Hol-
lands
bedoeling begrepen, bleek uit de bij het besluit gevoegde betuiging van haar leed-
wezen , dat
Holland de vaststelling van den voet der kosten van onderhoud tegenging. In
weerwil van deze klacht volhardde
Holland bij haar vroeger besluit, en verzocht, dat de

I aitsema, m, bl..88. 2 ^ßg^i UqH 21 Dec. 1645. » Resol. Stat.-Gcn. 11 Oct. 1645.
Zie hierboven, bl. 463. ^
ß^ggoi stat.-Gen, 4 Maart, 1644.

-ocr page 606-

1644—

1648.

DES VADERLANDS. 605

beschrgving der Gevolmachtigden legen den 20®^®" December mocht achterwege blijven.
Hoezeer de Provinciën dit verzoek dadelyk afsloegen, bleef toch die beschrijving achter.
Maar van hare zgde liet
Holland zich het beraamde getal welgevallen, nadat zich eenige
Gecommitteerden op aanbeveling van Zyne Hoogheid tot haar gewend hadden niet ver-
zoek, dat
Holland zich vereenigen mocht met het besluit nopens den Staat door de
Gevolmachtigden te
Munster te voeren i. Slechts traag liet de Provincie zich tot het
toestaan der tot den verlangden voet benoodigde kosten overhalen
Κ Daar Holland slechts
noode besluiten kon om het bepaalde groote getal Gevolmachtigden toe te laten, laat
het zich denken, dat die Provincie geen vrede had met het denkbeeld om als ten over-
vloede den Stadhouder van
Friesland met het Gezantschap mede te laten gaan Dit
ontveinsde zij niet, toen de zaak weder één- en andermaal ter sprake kwam

Terwgl de vertraging, welke het vertrek der Nederlandsche Gevolmachtigden onder-
vond , wel geschikt was om het vermoeden Op te wekken, alsof de Staten in den alge-
meenen vredehandel geen heil zagen, en van eenen afzonderlyken vrede,
m^ï Spanje
sluiten, meer voordeel wachtten, werd zulk vermoeden volkomen gelogenstraft door de
houding, welke Hun Hoog Mögenden tegenover de herhaalde aanbiedingen van
zgde aannamen.

In het begin van Februari, 1644, meldde zich te 'ä ömyßmäaj^e aan de Heer philippe Pogingen van

ΤΛ r Λ 1 i τ^· · 1 Tr · Spaansche zy-

LE ROY, Heer van Brochum en Oelegem, Griiüer van de Financiën van den Koning de tot afzonder-
van Spanje en ontvanger van de convooien en licenten te Antwerpen, voorzien van een haa^eJing·
paspoort, strekkende tot »verrichting van zyne particuliere affaires." Hg stelde twee
zaken voor, die nauwelgks als van particulieren aard konden beschouwd worden, te
weten, vooreerst, het Spaansch zilver, gemunt of ongemunt, voortaan te laten vervoeren
door dezen Slaat en in schepen van dezen Staat; ten tweede, de geschillen betreffende
den calmijnberg in het Land van
Limburg bij te leggen. Deze beide aangelegenheden
waren van dien aard, dat het de moeite wel waard was aan eenen voorslag haar betref-
fende het oor te leenen; doch zg waren niets anders dan voorwendsels, onder welke
^Ö» op grond van een ruimen last van Don Francisco de melo, met een aanbod van
afzonderlgke onderhandeling voor den dag kwam. Hij openbaarde zijnen last aan den
Prins en aan den een en ander uit de Regeering, en vond gehoor. Doch de zaak
kwam ook denzulken ter oore, die begrepen, dat zg geenen voortgang behoorde te
hebben. Dus werd den Heer
le roy te kennen gegeven, dat hg had toe te zien, dat

^ Resol Slat.~Gen. 30 Nov.j 6, 7 Dec. 1644. aitsejia, III, bl. 44.

2 Resol SlaL^Gcn. 9, 16 Jan.j 8, 15 Maart, 1645. ^ Hf, hierboven, bl. 420.

4 liesol Stat.~Gen. 9 Jan.j 20 Febr.; 1, 20 Sept. 1645. Resol. Holl. 8 Maart, 1645. ait-
SEMA, III, bl. 47.

76*

-ocr page 607-

604 ALGEMEENE GESGHIEDEINIS

1644-

1648.

hg niet meer verrichlte dan waartoe zijn paspoort hem machtigde. Na deze waarschuwing
wendde
le roy zich met een Terzoekschrift tot den Prins om eien nieuw paspoort
en Terlof om nog een tyd lang hier le blyven ter behartiging dier beide aangelegen-
heden. Dit verzoek werd door Zijne Hoogheid aan Hun Hoog Mögenden medegedeeld.
Hadden dezen het yerleenen van het paspoort goedgekeurd, dan had de onderhandeliog,
door het hoogste gezag eenigermate gedekt, voortgang kunnen hebben. Doch de
Staten-Generaal sloegen het verzoek af

Binnen het jaar werd eene tweede poging gedaan om in den Haag onderhandelingen
aan te knoopen. In Januari (1745) was de Heer
daems, Heer van Normont, hier
aangekomen met last van den Markgraaf
gastel rodrigo, Kapitein-Generaal van den
Koning van
Spanje in de Nederlanden, om bekend te maken, dat *s Konings Gevol-
machtigden, Graaf van
penaranda en de Aartsbisischop van Kamerijk, voorzien waren
van speciale procuratie om te
Munster met dezen Slaat te handelen en met verzoek
aan Zgne Hoogheid om voor die Ambassadeurs paspoorten van Hun Hoog Mögenden te
bekomen. Hij richtte levens tot de Stalen-Generaal de vraag, wanneer hunne Gevol-
machtigden naar
Munster zouden vertrekken: dan zou men, zeide hg, zich daarnaar
kunnen regelen — Dus scheen men aan die zgde wel ernstig plan te hebben om
de onderhandelingen te
Munster aan te vangen, en niettemin liet de Heer van normont
zich bij dezen en genen gezegden ontvallen, die als eene uilnoodiging tot afzonderlijke
handeling waren op le vallen: althans achtten de Staten het noodig, ten einde de
achterdocht der Franschen geen voedsel te geven, hunnen Gezant te
Parijs aldaar
de verzekering te laten geven, dat 'de Heer van
wormont hier slechts paspoorten voor
de Spaansche Gevoïmaclitigden gevraagd en verder niets verricht had

In December, eindelyk, van hetzelfde jaar (1645) werd hier een brief, gedagteekend
Brussel, den 2^™ December, van Don gastel rodrigo ontvangen, waarbg hy aanbood
eenige personen, geboren Nederlanders en Hun Hoog Mögenden aangenaam, herwaarts
te zenden, om met de Stalen te onderhandelen ten einde tot een vasten vrede of een
wapenstilstand te geraken, en dal tot voortzelling van vroegere mededeelingen en op
voorwaarden, die alleszins verdienden door Hun Hoog Mögenden aannemelijk gevonden

ι Resol. Stat.-Gen. 26 Febr. 1644. aitsema, II, bl. 964. Deze berichtgever schrijft het af-
epriDgen der onderhandeling toe aan den naijver van een voornaam Minister van dezen Staat,
die het kwalijk zou
genomen hebben, dat liij niet alleen, of ten minste niet in de eerste plaats,
met de zaak gemoeid was.

2 In Augustus (1645) echter kwam er bericht uit Munstery dat de volmachten, door den Graaf
VAN PENAKANDA Overgeleverd, nog niet voldoende waren (Resol. Stat.-Gen. 19 Aug. 1645).

3 Resol. Stat.-Gen. 13, 20 Jan. 1645.

4 Resol. Stat.-Gen. 25-Febr. 1645. aitsema, III, bl. 43.

-ocr page 608-

1644«

1648.

DES VADERLANDS. 605

te worden. Na herhaalde vergeefsche bedekte pogingen, ging men thans openlyk genoeg
te werk. Wezen de Staten ook thans hel aanhod af, dan mocht men wel alle verdere
proeven staken, en de Staten wezen het af. Immers besloten
zij onmiddellijk den
brief in het origineel aan den Franschen Resident ^ mede te deelen, en hem en door
onzen Gezant ook het Hof te
Parijs mededeeling te doen van het antwoord, dat zij
den Markies met een trompetter lieten brengen, en hetwelk de strekking had om alle
afzonderlijke onderhandeling af te sngden. Tegelijk lieten Hun Hoog Mögenden de
Fransche Regeering welen, dat nu ten minste de tgd van het vertrek onzer Gevolmach-
tigden onherroepelijk bepaald was

Veel had het in gehad, eer dat het zoo ver was gekomen.

In. Januari van het jaar 1645 verplichtten zich de Provinciën op nieuw wederkeerig,
opening te doen van de drie preliminaire punten 3; doch toen voldeden slechts vier,
met name
Gelderland, Utrecht, Friesland en Overijsel, aan die verplichting Holland
werd bg voortduring vergeefs aangezocht om eene nadere schriftelgke opening na de
mondeling door haar uitgebrachte

In Maart (1645) trachtte men het omtrent den tijd van het vertrek der Gevolmach-
tigden naar
Munster eens te worden, en werd de eersle Mei als zoodanig voorgesteld;
doch toen liet
Zeeland weder aanleekenen, niet in den voortgang te kunnen bewilligen,
tenzij alvorens over de preliminaire punten nader werd beraadslaagd β. Vooral was het

het tweede punt, de religie, waarop die van Zee/awci verlangden gerustgesteld te worden, Zeeland ver-

langt gerustge-

wel wetende dat, zoó men aan die van de andere zijde op dit stuk geencriei inwilliging eteld te worden
gaf, zulks het beste middel was om de te nauwe aaneensluiting met de Zuidelijke naire^^nten.*"''
Gewesten, die zij duchtten, te voorkomen, ja om misschien den ganschen vredehandel
te verijdelen. — Dus bleef
Zeeland zich liegen de vaststelling van den tijd des vertreks
der Gezanten verzetten Om te beproeven, of men de meeningen zou kunnen ver-
eenigen, zou de Griffier een ontwerp stellen, waarin het algemeene gevoelen omtrent
de drie gewichtige punten zou vervat zijn Den Mei was dit ontwerp gereed;

doch Zeeland nog altyd niet gereed met de daarop verlangde verklaring en dat

^ RRASSET was, tegen het einde van 1644, door zijnen Koning tot Secretarie der Fransche Am-
bassadeurs te
Munster benoemd, derwaarts vertrokken, maar in Mei (1645) vandaar herwaarts
teruggekeerd
{Resol. Stat.-Gen. 5, 30 Dec. 1644. 2 Jan.j 24'Mei, 1645).

^ Resol. Stat.'Gen. 11 J)ec. 16^5. aitsema, 111, bl. 60.

3 Zie hierboven, bl. 460. ^ Resol. Stat,-Gen. 9, 11 Jan. 1645.

5 Zie hierboven, bl. 461. Resol, Stat.-Gen, 21 Febr. 1645.

6 Resoh Stat.-Gen. 8; 15 Maart, 1645. ' Resol. Stat.-Gen. 24 , 29 April; 1 Mei, 1646.
8
Resol. 'Stat.-Gen, 2 Mei, 1645. » Resol. Stat.-Gen. 9, 10 Juni, 1645.

-ocr page 609-

606 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— niellegenslaande de Fransche Gezantén te Munster zeer aandrongen op de overkomst der
onzen, en de Prins van
Oranje dien aandrang-ondersteunde Telkens werd er een
dag voorgesteld, waarop de benoemde Gevolmachtigden in
den Haag moesten zijn en
lot de afreize gereed moesten vi^ezen; zelfs werd besloten hen te doen vertrekken, al
was ook het advies van
Zeeland nog niet uitgebracht; maar niettemin kwam aan zulke
voorslagen geene uitvoering. Den Juli werd door
Holland met de krachtige

betuiging, dat zg onschuldig wilde zijn aan het nadeel, hetwelk de Staat door langer
uitstel mocht lyden, zooveel uitgewerkt, dat nu weder half Augustus bepaald werd
als het tydstip van het vertrek: daartoe zouden de Heeren den eersten dier maand in
den Haag zyn. Doch tegen dien tyd % waren slechts de Heeren van mathenesse en
clant ^ aanwezig, en weldra kwamen de Heeren de knuyt , veth , de witte , stave-
NISSE en LUGAS van wege Zeeland ter vergadering van Hun Hoog Mögenden met een

Vertoogvan die uitvoerig vertoog voor den dag Het was van den volgenden inhoud; Hunne Lastge-
Zeeland Aim-

betreffende. vers, verklaarden de genoemde Gedeputeerden, hadden het ten hoogste noodig gekeurd,
dat voor en aleer de zending naar
Munster voortgang had, het punt, rakende de hand-
having van den waren Gereformeerden Godsdienst, werd vastgesteld, op den voet der
ontwerpen, ter presentie en met advies van Zyne Hoogheid door de Gecommitteerden
opgesteld, door Hun Hoog Mögenden goedgevonden en aan de Provinciën toegezonden
om later ter Generaliteit vastgesteld te worden. Hiermede was het hunne bedoeling
niet, eene zaak, die volgens het artikel der Unie elke Provincie in het bijzonder
aanging, voor de Generaliteit te brengen. Maar het was eeniglijk hun streven schade-
Igke geschillen te voorkomen, die wederom, als ten tyde van het vorige Bestand
zouden kunnen opgeworpen worden betreffende de strekking van dat artikel. Verbonden
zich thans de Provinciën lot handhaving dier Religie, wier uitoefening uit de eerste
grondslagen van dezen Slaat was voortgevloeid, dan waren dergelgke geschillen van
zelve afgesneden^- — Doch thans zagen hunne Lastgevers, dat het tot zulk eene verbin-
dende verklaring van de zyde van alle Provinciën nog niet had mogen komen, en voorts
waren zy beducht, dat bg langer uitstel der Ambassade deze Staat en daarmede levens
de Gereformeerde Religie gevoelige schade zouden kunnen lyden: immers was het
mogelyk dal er te
Munster aanslagen gesmeed werden, die onze Gevolmachtigden, zoo

ï Resol. Stat,-Gen. 6, 7 Junij 1 Julij 4 Aug. 1645.

2 Wegens het overlijden van dèn Heer aldringa was de Heer clant door Stad en Landen tot
Gevohnachügde benoemd
(Resol. Slat.-Gen. 14 Nov. 1644).

3 Resol StaU-Gen. 7 Juni; 12, 13, 14 Juli; 5, 16 Aug., 1645. Resol Holl 13 Juli, 1645.
AiTSEwA, III, bl. 45.

Zie hiervoor, D. III, St. II, bl. 746, 758. ,

-ocr page 610-

1644«

1648.

DES VADERLANDS. 607

zij aldaar tegenwoordig waren, Ie keer konden gaan. Derhalve hadden zij beslolen
bij voorraad en legen dat de andere Provinciën op die ontwerpen een besluit namen,
door hunne Gedeputeerden te laten verklaren, gelijk zij verklaarden bij dezen, om in
het register van Hun Hoog Mögenden te worden ingelascht: dat de Heeren van
Zeeland
zich verbonden en den anderen Provinciën heilig beloofden, de ware Gereformeerde
Religie, gelijk die op openbaar gezag hier te lande geleerd werd en door de nationale
Synode van
Dordrecht was bevestigd, met alle raogelyke middelen te zullen handhaven,
zonder te gedoogen dat iels lot nadeel of wgziging dier Religie werd ondernomen, en
zoo dit geschiedde, zulks met gemeene macht te zullen helpen weren: het stuk der
Kerkeordening echter behielden zij zich voor, om die in hunne Provincie naar eigen
goedvinden te regelen. Hiermede dus ^rzochlen die van
Zeeland de andere Provin-
ciën zich te willen vereenigen. — Wat het andere punt, met name dc
Unie, betreft,
zoo zeiden de Zeeuwsche Gedeputeerden, dat hunne Lastgevers bereid waren, zich ook te
verbinden, de Uijie van
Utrecht, voor zoo veel zij aangenomen was en de Provinciën
zich lot hare nakoming hadden verplicht, naar behooren uit te voeren, zonder te ge-
doogen , dat iets werd aangevangen, waardoor die onherroepelijk verbindende Grondwet
van dezen Slaat zou kunnen ontbonden worden. Zoo er echter voormaals iels in slrijd
met de Unie had plaats gegrepen, waardoor op het recht der Generaliteit of op dat der
Provinciën inbreuk was gemaakt, wilden zij voorkomen, dat zulk eene inbreuk later
als een bewys van recht werd aangevoerd, en verlangden diensvolgens, dat bij deze ge-
legenheid in het register van Hun Hoog Mögenden duidelijk vverd uitgesproken, dat al
de Provinciën verslonden, gelgk de Stalen van
Zeeland verslonden by dezen, dat aan de
Generaliteit werd gelaten al wat by de Unie of wel bij resolutie, sedert door de Pro-
vinciën eenparig en bij uitdrukkelyken last genomen, aan de Generaliteit was opgedragen,
en aan den anderen kant de Provinciën zouden blijven behouden wat haar bij de Unie
of bij aldus genomen besluiten was voorbehouden. — Wat, eindelijk, het derde punt,
Ie weten de militie, betrof, zoo verklaarden de genoemde Gedeputeerden, dat hunne
Lastgevers wel in bedenking genomen hadden, of het niet dienstig ware, dat van nu
aan bij voorraad ten aanzien van het op de been houden van voet- en paardevolk, voor
het geval dat er een Bestand getroffen werd, iets zekers werd bepaald,· doch daar de
sterkte van het krijgsvolk in evenredigheid zou moeten gesteld worden tol de macht van
den vijand in de
Nederlanden en van andere naburige Vorsten, zoo verstonden zg, dat
zóó veel krijgsvolk zou worden aangehouden als telkens tot verzekering van den Staat
noodig zou worden bevonden, en dal daartoe van jaar lot jaar, of wel wanneer de nood
het vereischle, door den Raad van State petitiën zouden worden gedaan, opdat daarop door
de Provinciën, als naar gewoonte, de gevorderde consenten zouden worden ingebracht l.

' AiTSEMA, III, 45—47.

-ocr page 611-

608 ALGEMEEJVE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

Van dit stuk werd aan de andere Provinciën kopie verleend met verzoek dat zij zich
daarop ten spoedigste zouden verklaren. Boch zoo spoedig volgden de verlangde ver-
klaringen niet; één en andermaal drongen de Gedeputeerden van
Zeeland op de
inlevering aan, en daar bepaaldelijk
Holland niet van zich verkrijgen kon zich nader
te verbinden, dan
zij zich reeds mondeling verklaard had, stelde men zigji met eene
voorloopige gemeenschappelgke betuiging ter Generaliteit tevreden, welke aldus luidde:
Betuiging der »De Staten-Generaal verklaren mits dezen, dat de Christelyke Gereformeerde Religie,
ciën op dat ver· gelijk zij tegenwoordig geleerd wordt, vast is gesteld, en dat zij diensvolgens besloten
zyn en blijven haar te handhaven; ten tweede, dat de Unie van
Utrecht, zoo als zij
ligt en kan worden in praktyk gebracht, is en blyft vastgesteld; ten derde, dat ingeval
van vrede of bestand aan de hand zal worden gehouden een genoegzaam aantal van krijgs-
volk, gelyk in het vorige Bestand is geschied, en dat dit getal naar gelegenheid en
consent van de Provinciën, met advies van Zijne Hoogheid, zal vermeerderd of vermin-
derd worden, zooals lot verzekering van den Staat dezer Landen dienstig zal worden
gevonden

Intusschen werd het streven naar het vertrek der Gevolmachtigden ernstiger. Aan de
Fra'nsche Gevolmachtigden te
Muiister, die de Staten trouw op de hoogte van het daar
voorvallende hielden, werd, in antwoord op hunne laatste mededeeling, tegen het eind ^
van Augustus beloofd, dal de onzen voor het eind van de maand October aldaar zgn
zouden Doch daar in het begin van September door de Fransche Ambassadeurs bericht
werd, dat de onderhandelingen geschorst waren wegens verdeeldheid lusschen de Afge-
vaardigden van de Keurvorsten, Vorsten en Steden des Rijks over de plaats waar, en
de wijze waarop zy zouden beraadslagen zoo kon men het alhier er voor houden,
dat er met het vertrek der onzen zulk een groote haast niet behoefde gemaakt te wor-
den, hoezeer
Holland op het stipt nakomen der gemaakte bepaling omtrent den tijd
van het vertrek aan bleef dringen Hoe het zy, voor het einde der maand October
De Instructie werd de Instructie onzer Gezanten eindelijk vastgesteld. Zij bestond uit 116 artikelen,
tiïï«'voornaamste inhoud op het volgende neder komt; W^ederom, als bij het vorige
Bestand, zou de Koning van
Castilië, wién men wel bij wijze van inwilliging den titel
van Koning van
Spanje wilde geven, verklaren, dat hy met de Stalen goedvond te han-
delen, als met vrye Landen, »op welke hy niets pretendeerde." Voor niet minder dan
12 jaren zou het nieuwe Bestand gesloten worden. De partyen zouden de plaatsen be-
houden, die zij op het oogenblik bezaten, met dien verstande, dat dengenen, die eene

1 Resol. Stat.-Gen, 16, 18, 22, 23 Aug.; 12, 19 Sept.; 3, 5 0ct.l645. aitsema, III, bl.47.

2 Resol Slat.-Gen. 22, 26 Aug. 1645. 3 ^esoi Stat.-Gen. 2 Sept. 1645.
4
Resol. Stat.-Gen. 9 Sept.'j 5 Oct. 1645.

-ocr page 612-

DES VADERLANDS.

hoofdstad bezel hield, daarmede de landslreek toekwam, welke daaraan onderhoorig was.
Dus behoorde, met name, de Meierij van
den Bosch aap deze zijde. — De wederzijdscbe
onderdanen zouden zich wederkeerig in de Europeesche landen des Konings en der Stalen
om des handels wil mogen vestigen. Doch buiten
Europa zouden de onderzaten der
Stalen dat voorrecht niet zonder byzondere bewilliging genieten. Verleenden echter de
Vorsten van andere landen buiten
Europa den onzen vrijen handel, dan zouden 's Ko-
nings beambten of onderdanen in die landen den onzen daartegen geenerlei beletsel in
den weg mogen leggen — De vaart en handel op de beide Indien bleef gehandhaafd.
Binnen de grenzen van het octrooi der Oosl-tndische Compagnie zou het bestand niet
dan een jaar, nadat het gesloten zou zijn; binnen die van het octrooi der West-Indische,
niet dan een half jaar daarna behoeven aan Ie vangen. — De wederzijdsche onderda-
nen zouden in elkanders landen niet verplicht zijn hoogere rechten Ie belalcn,, dan de
iogezetenen dier landen zeiven: met name zouden de ingezetenen der Vereenigde Pro-
vinciën ontheven wezen van de twintig percent, waarmede zy gedurende hel vorig be-
stand bezwaard waren geweest. Werd evenwel dit punt niet toegestaan, dan zou men
daarop de onderhandeling niet afbreken, maar nadere instructie vragen. De lollen,
door den Koning gedurende den oorlog op hel grondgebied der Slaten op
Rijn en Maas
geheven zouden dadelijk afgeschaft worden; ook de lol van Antwerpen, mits de Slaten
van
Zeeland len hunnen laste namen de jaarüjksche renten aan de rechthebbenden Ic
belalen. Ons wit gezoden zoul zou in 's Konings Nederlanden niel verboden noch hooger
belast mogen worden, dan hel grof zoul, maar met gelijke lasten Ier wederzijde bezwaard. —
De
Schelde, met de kanalen op deze rivier uitloopende, zouden van de zijde der Stalen
gedurende het bestand gesloten blijven. — De schepen en goederen, komende in en
uil de havens van
Vlaanderen, zouden door den Koning met even groole lasten bezwaard
moeten blijven, als de goederen, die de
Schelde en de aangeduide kanalen op- en
afkwamen. Ingeval de Gevolmachtigden van
Spanje dit punl niet toegaven, zouden de onzen
het niet gewonnen mogen geven, maar bericht naar '
ä Gravenhage zenden Κ — Werd
onzen Gevolmachtigden eenige voorslag gedaan len gunste van de Roomschgezindcn
onder hel ressort van dezen Slaat, len einde hun de openbare uiloefening van bunnen
Godsdienst toe Ie slaan en de plakkaten te maligen, zoo zouden zij zulk eene tusschen-
komst » plal afslaan en geen de minste propositie of stipulatie van den vijand ten aanzien
van de Papisten toelaten." — Om Ie zorgen, dat er geen onbillijke lasten op den
koophandel van de wederzijdsche ingezetenen der Nederlanden geheven, en de bepalingen

' In het oorspronkelijk onlwcrp waren twee artikelen vervat met de door de llandels-Corapagniën
ingeleverde bedenkingen (zie hierboven bl. 596 , 597)
tot inhoud; doch die twee«rtikelcn werden er
uifgeliclit, cn de Gevolmachtigden kregen later instructiën op dat punt (
aitsema, 111, bl. 52,53).

2 Dus word aan Zcelands wcnsch gevolg gegeven. Zie hierboven bladz. 403.

UI Deel 5 Stuk. 77

609

1644—
1C48,

-ocr page 613-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

610

1644—
1648.

hp·!·

«Pill··

van het Ie sluiten traktaat behoorlijk in acht genomen werden, zouden er rechters
aangewezen worden, die eene
Chambre mi-partie vormen^ en beurtelings op eene
plaats, in de Woordelijke en de Zuidelijke Nederlanden gelegen , samenkomen zouden, —
De Koning van
Spanje zou zich moeten verbinden, te bewerken, dat de Keizer en het
Rijk bij de onzijdigheid met dezen Slaat volhardden, en al de grieven, gedurende den
oorlog in
Duitschland ontstaan, vergelen werden. — Van onze zijde zou al het mogelyke
gedaan worden, dat de Keurvorst van de
Palts aan de uiloefening zijner Keurvorslelgke
waardigheid en het volkomen bezit zijner landen geholpen mocht worden, en dat de
Gereformeerde Kerken in
Duitschland werden hersteld of gehandhaafd bij de vrijheid,
die zy in 1618 hadden gehad; doch zulks onder erkentenis, dat Hun Hoog Mögenden
zich met de zaken van
Duitschland niet rechtstreeks hadden te bemoeien. Ook de
zaak van de
Elbe en het belang van de Stad Hamburg ten dien aanzien, alsmede de
belangen der Stad
Bremen zouden ten hoogste worden bepleit, en voorts aangedrongen
op de toelating der Gevolmachtigden van den Koning van
Portugal tot de onderhande-
lingen. — Werd, van welke zgde ook, gedurende de onderhandelingen een wapenstil-
stand voorgeslagen, zoo zouden onze Gevolmachtigden daarin, als zijnde eene zaak
)) gansch ruineus en schadelijk," volstrekt niet mogen treden, en er zelfs geen nieuwen
last op mogen verzoeken. Zelfs zouden de vyandelykheden ook na het sluiten van het
traktaat niet ophouden vóórdat de Koning van
Spanje het geratificeerd zou hebben. —
Gedurende het le^sluilen bestand, zouden er in de Nederlanden ter eener of ter anderer
zijde geen nieuwe forten mogen gemaakt worden, noch nieuwe vaarten gegraven,
waardoor men na dien afloop sterker tegen elkander zyn zou. — Geene geheime Instructie
van eenige Provincie of iemand anders zou door de Gevolmachtigden aangenomen mogen
worden. — Zij zouden onmiddellijk hebben te handelen met de Gevolmachtigden van
Spanje,
zonder eenigen medialeur; maar kwam er een verschil voor, dan zouden de onzen dit ver-
haalsgewijze mogen mededeelen aan de Fransche of Venetiaansche Ministers, om daarop hun
bedunken Ie ver'nemen, en daarna de zaak aan Hun Hoog Mögenden berichten en hunne
beslissing afwachten. — Onze Gevolmachtigden zouden de Fransche taal mogen gebruiken;
doch ingeval de Spaanschen zich wilden houden aan het gebruik der Castiliaansche taal,
zouden zij zich aan de Nederlandsche taal houden, en daar dit tot ongelegenheid zou leiden,
zouden zij het gebruik der Latijnsche taal aan beide zijden voorslaan. — Gedurende de onder-
handeling zouden zij Hun Hoog Mögenden en ook zijner Hoogheid van tijd tot tijd
bericht
overzenden, gebruik makende van de expresse posten, die de Raad van State ten dien einde
tusschen '5
Gravenhage en Munster leggen zou. — Deze Instructie niet alleen moesten
de Gevolmachtigden bezweren getrouw te zullen nakomen, maar ook geene geschenken
hoegenaamd vóór, gedurende of na de'onderhandeling van wie ook te zullen aannemen

1 Verhael van de Ambassade tot de vredchandelinge binnen Munster, 1 Deel (op liet Rijks-

-ocr page 614-

DES VADERLANDS. 611

Toen het alweder tegen bet einde van November (1645) liep en er nog niets zekers 1644—
omtrent het vertrek der Gevolmachtigden bepaald was, lieten de Stalen yan'Holland
door eenige buitengewone Gedeputeerden Hun Hoog Mögenden verzoeken, dat er een
dag mocht vastgesteld worden tot hunne afreize naar
Munster, Sedert het begin van
de volgende maand December legde nu ook
Zeeland geen beletsel meer in den weg en
droeg consent tot de gelden, tot de zending voorloopig benoodigd — Weldra derhalve
werd de SS^'e December bepaald als het tijdstip, waarop de Gevolmachtigden te jDevewier
zouden moeten zyn om van daar de reize naar
Munster voort te zetten, en ditmaal
werd aan die bepaling gevolg gegeven Kort vóór hun vertrek uit
^s Gravenhage Vertrek der Ge-
hadden de Ambassadeurs voorgesteld, dal hun gedurende hun verblijf te
25 ruiters zouden worden toegevoegd, die, in hun livrei gekleed, hen overal als een
gewapende eerewacht zouden verzeilen. Tot aanbeveling van dit voorslel voerden zij
verscheidene voorbeelden aan van hetgeen by andere Ambassadeurs, ten einde zy zich
in hunnen rang mochten doen gelden, geschied was. Voorts herinnerden zij, dat te
Munster de Gereformeerde Godsdienst, dien zij voor hadden aldaar ten hunnent uit te
oefenen, vreemd en gehaat was, weshalve kracht van wapenen noodig kon wezen.
Niettemin werd dit voorslel afgestemd

Den derden Januari (1646) ontvingen de Slaten een schrijven van vier der Heeren
Gevolmachtigden uit
Deventer. Zij hadden de paspoorten, voor elk der Ambassadeurs
door .den Markies van
castel-rodrigo verstrekt, ontvangen, maar ze niet zoo ruim
gesteld gevonden,, als het paspoort, hun gezamenlyk door den Koning van
Spanje zelven
verleend: in het by zonder vreesden zy, op die paspoorten niet vrijelijk, althans niet zonder

arcliief). Uit dit Verbael (in 2 deelen) zullen wij de bijzonderheden der onderhandeling voor-
namelijk putten. De Instructie vindt men ook bij
aitsema, III, bl. 51—60.

1 Resol. Siat.~Gen. 23, 24 Nov.; 1 Dec. 1645. Resol. Holl. 1, 2 Dec. 1645.

2 Resol. Stat.-Gen. 6, 8, 14 Dec. 1645. Als Secretaris ging naar Munster mede Mr. jAKon
VAN DER BURcii, Agent van Hun Hoog Mögenden te Zui/c, met welke betrekking liij intusschen
bekleed bleef. Aanvankelijk was der Staten keus lot die betrekking gevallen op den Heer
gras-
wiNCKELj doch daar hij onlangs advokaat van de domaniale zaken geworden was, zoo wisten de
Stalen van
Holland niet, of en hoe lang hij gemist zou kunnen worden. Herhaaldelijk drongen
Hun Hoog Mögenden er bij de Staten van
Holland op aan, hem het vereischte verlof te geven j
doch ten slotte besloot men, in overleg met Zijne Hoogheid eenen ander te benoemen, en
van der BDncu werd gekozen (JiesoL Slat.-Gen. 7 April: J5, 16 Aug.; 12, 23 Sept.; 4, 7,
13 Dec. 1645.
Resol Holt. 27 Juli; 11 Dcc. 1645). Ook op den Heer dk willhem had men
hei oog laten vallen om hem Secretaris te maken, maar hij schijnt deze befrekking beneden zijne
waardigheid gerekend te hebben
{Archiv, de la Mais. d'Or. p. 148, 149).

3 Resol Slat.-Gen. 10 Dec. 1645. Resol Holl 11 Dec. 1645.

77*

-ocr page 615-

612 ALGEMEEJVE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

mmm

mogelijkheid van zwarigheid, uit kwaadwilligheid voorlgesproten,* van en naar Munster
heen en weder te zullen kunnen reizen i.

Zelfs nu nog slaakte Don gastel-rodrigo de pogingen niet om in den Haag een
afzonderlijk vredeslractaat lot stand te brengen. In het einde toch der maand Januari (1646)
zond hij den Heer
van der locht herwaarls, die zich met dat erkende doel eerst bij
den Prins van
Oranje en daarop by den Voorzitter van Hun Hoog Mögenden aanmeldde.
Doch dezen verzochten hunnen President hem aan te zeggen, dat men alhier in geene
particuliere handeling kon treden, maar alle voorstellen moesten gericht worden aan
hunne Gevolmachtigden te
Munster, en dat het der Regijering alhier aangenaam zou
zijn, zoo hij,
van der locht , met dit antwoord vertrok. Voorts werd besloten, den
Resident
brasset, onzen Gezant \.q Parijs en den Gevolmachtigden Munster, van het
onthaal, dat de afgezondene hier gevonden had, kennis te geven

Den lliJen Januari (1646) werden onze Ge volmachtigen ie Munster ingehaald door de
Hunne "aan- Fransche en de Portugeesche Ambassadeurs Ook de Commandant der stad verwelkomde
komst te jjgj^ Je plaatselijke Regeering; saluutschoten werden gelost, en burgers en

soldaten stonden, hoezeer er wel anderhalf voet sneeuw lag, op de straat geschaard.
Dadelijk ontvingen zy bezoek van de Brandenburgsche en de Hessische Gezanten, alsmede
van den Venetiaanschen Ambassadeur
contareni, die zich verontschuldigde, dat liij hen
niet mede had ingehaald, op grond van zijn karakter van bemiddelaar tusschen
Frankrijk
en Spanje, dat hij met den Pauselijken Nuncius deelde. Dien Pauselgken Nuncius
gaven de onzen, evenzeer als den Gezanten des Keizers, des Konings van
Spanje en
der Katholieke Keurvorsten, kennis van hunne aankomst. Doch terwijl de Gezanten
van den Keizer en van
Spanje deze kennisgeving dadelijk met ingenomenheid ontvingen
en zich beijverden om den onzen den titel van Excellentie te geven, vond de bood-
schapper der Nederlandsche Gezanten den Nuncius de eerste maal niet te huis en de
andere maal, zooals hy weten liet, ontkleed. Hun Hoog Mögenden, hiervan onderricht,
gelastten hunnen Gevolmachtigden geen verdere aanzoeken by den Nuncius te doen en
hem, zoo hy tot hen kwam, niet te ontvangen. Toch hadden zy dien eersten slap bij
hem gedaan, na zich, volgens hunne Inslruclie, van het beslaande gebruik vergewist en
den raad der Fransche Ambassadeurs ingewonnen te hebben.

Kort na het plechtige eerste bezoek, door de Fransche Gezanten, den Hertog
Gezindheid der longueville met d'avaux en de servien, hun gebracht, ontvingen zij, bij even

spaarsche^Gevïl-bezoek, de vier Spaansche Gezanten, don gaspar de bragamonte υ guzmaw,
machtigden.

1 nesol. Stat.-Gen. 3 Jan. 1646.

2 Resol. Stat.'Gen. 22 Jan. 1646.

3 Portugeescli Ambassadeur was, benevens andrada, Don pedro de gastro.

mm

-ocr page 616-

DES VADERLANDS. 545

Graaf de peivarandä.; fra josepii de bregagke, Aartsbisschop van Kamer ijk; doit diego 1044.—
de saavedra taxardo
, en Antonie brun. De loon was uilerst vriemlschappelyk.
penaranda sprak aaavankelijk in het Spaansch, maar weldra, nog op hetzelfde be-
zoek, in het Latijn, gelijk
brun; maar de Aartsbisschop verklaarde, dat hij Nederlander
was en dus Nederlandsch zou spreken. Bij het afscheid gaven allen den onzen de hand:
zulks, zeide de Aartsbisschop, was Nederlandsche manier. Spoedig bleek, hoe vurig
de Spaanschen naar den vrede verlangden. Reeds bij het vernemen van de kennisgeving
van de aankomst der onzen had
penaranda gezegd, dat hij zijnen arm zou willen laten
afsnijden om den vrede te bekomen, en bij hel eerste tegenbezoek der onzen betuigde
hij: God, de hartekenner, wist, dat zij oprecht te werk gingen, en moest straffen
wie anders handelde: men moest, voegde hij er bij, ten spoedigste tot een blijvend ver-
bond zien te geraken: zij, de Spaanschen, zouden al het mogelijke doen om alles toe
te geven wat wij begeerden. Later ontzag hij zich niet te zeggen: met de algemeene
monarchie der Spanjaarden was het uit; iNWer/aiii/had gestreden voor hare vrijheid en had
wel gedaan: de vrijheid kwam haar toe, en de Spanjaarden wilden, dat de Vereenigde
Provinciën niet alleen vrij, maar ook gerechtvaardigd uit den siryd zouden komen.

Bij het eerste bezoek, den onzen door gontareni gebracht, zeide deze, dal er tot nog
toe weinig was gedaan; doch dat, daar wy het spoedig met de Spanjaarden eens zouden
worden, onze komst den algemeencn vrede, waarop lot nog toe weinig kans bestaan had,
zeer zou bevorderen. — Dit was inderdaad het algemeene gevoelen, mede door dc '
Keizerlijke Gezanten,
johan lodewijk. Graaf van nassau-dietz, en volmar (de Graaf
van TRAUTMANKSDORF was op dat tijdstip te
Osnabrug), bij hun eerste bezoek uitgesproken.
Later zeide
trautmaknsdorf te wenschen, dat wij met Spanje sloten: dit was, voegde
hij er bij, hel eenige middel om de zaken van het Duilsche Rijk Ie schikken: immers
vermochten wij veel bij
Frankrijk, en zouden, als wij met sloten, ook bij »S/iOw/e

veel vermogen: onze Staat, dus besloot hij, stond in groole achting, omdat wij altijd
de beloften hielden, die wij gedaan hadden. — Maar de Franschen zouden hoogst ongaarne

I

gezien hebben, dat die goede verwachting verwezenlijkt ware. Hun streven was, dat
er nog dit jaar, in vereeniging mei de Republiek der Vereenigde Provinciën, een
krachtige veldtocht in de Spaansche Nederlanden werd uitgevoerd. Dit, oordeelden zij,
was het gereedste middel om die gewesten, althans hun grooler deel, aan
Frankrijk
in handen te doen vallen: de gansche gesteldheid in de Zuidelijke Nederlanden, de
daar heerschende tweedracht, de zucht om aan eene lange onzekerheid een einde Ie
zien komen, de vrees om ten slotte onder het gezag der Noordsche ketters te vallen,
alles in één woord, vleiden zij zich, maakte thans de uitbreiding der Fransche macht
over dat gebied waarschijnlijk. Dus gaven zij, van den aanvang aan en gedurig weder,
bij de onzen hoog op van de onverbrekelijkheid der alliantie tusschen Frankrijk en de
Staten-Generaal; betuigden, dal zij zonder ons niels met de Spanjaarden onderhandeld

-ocr page 617-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

hadden, noch zouden onderhandelen, en betoogden, hoe onmisbaar de eene natie voor
de andere was.
Frankrijk, dus spraken zij, had bevonden, tegen Oostenrijk en Spanje
zwak te zijn, en zonder de alliantie met ons zou het in dezen oorlog niet veel hebben
uitgericht. — Doch deze taal moest strekken om de noodzakelijkheid te staven, dat
Frankrijk in het bezit der op Spanje en het Rgk gemaakte veroveringen bleef. —
Evenzeer als
Spanje hield de Keizer zich overtuigd, dat de Franschen geenen vrede
wilden. De Graaf van
trautmaknsdorf verklaarde nog in Februari (1646), dat hunne
eischen zoo buitensporig, zoo onredelijk, zoo voorbeeldeloos en zoo onchristelijk waren,
dat er niets anders over zou schieten, dan aan de geheele wereld bekend te maken,
dat al de jammeren van den voortgezetten oorlog en van den inval der Turken, die
juist nu
Duitschlafid bedreigden, aan de Franschen alleen te wijlen zouden zijn.

Geheel in overeenstemming met den wensch der Franschen was het derhalve, dat de
tusschen de onzen en de Spaanschen aangevangen onderhandelingen spoedig geschorst
werden. Reeds den Januari hadden de onzen en de Spaanschen afgesproken,

dat zy beurtelings aan elkanders woning byeenkomen zouden. Men zou naar gelieven
Fransch, Nederlandsch of Lalijn spreken, en de schriftelijke acten zouden, even als dit
bij het vorige Bestand had plaats gehad, in het Fransch en het Nederlandsch gesteld
worden. Den werden de procuraties der onzen aan de Spaanschen, en die van

614

lCé4—
1648.

iiiiVlillliip

dezen aan de onzen afgegeven. Nu lieten de onzen naar den eisch der innige verstand-
, houding met
Frankrijk de Spaansche procuraties aan de Fransche Gevolmachtigden
zien, en ziedaar, dezen hadden daarop een paar aanmerkingen, die zoo breed werden
uitgemeten, dat de onzen besluiten moesten, de stukken naar
Gravenhage op te
zenden. Daar echter de Spaanschen beloofden, ze naar onzen zin te zullen wijzigen,
zoo namen de onzen van hen een voorstel aan, hetwelk de van hunne zyde aangeboden
vredesvoorwaarden inhield. Deze voorwaarden waren dezelfde, als waarop in 1609 hei
Bestand was getroffen: zoo door de hervatting van den oorlog en door verloop van tijd
de toestand veranderd was, waren zij geneigd zulks in aanmerking te nemen. — Nu
stelden de onzen aan de Franschen de vraag, hoe ver zij met de Spaanschen waren
gekomen, en gaven daarmede te kennen, dat zij zeiven reeds met de Spaanschen een
eind weegs gevorderd waren; ja, zij gewaagden van het negende artikel van het
guaranlie-traklaat
l, welk artikel voor bet geval strekte, dat wij bestand en de Franschen
vrede met de Spanjaarden zouden gesloten hebben. De Franschen schoven
natuurlijk
de beantwoording der vraag betreffende dat artikel op de lange baan; maar veel uit-
vluchten behoefden zij niet om den voortgang der onderhandelingen tusschen de onzen
en de Spaanschen te stremmen. Uit
's Gravenhage loch kwam den lO^^^ Februari
bericht, dat de aanmerkingen op de procuratie zoo gewichtig waren voorgekomen, dat

lu de procu
raties der Spaan,
sehen worden ge·
breken gevonden

' Zie hierboven, bi. 455, 456.

-ocr page 618-

1644«

1648.

DES VADERLANDS. 615

onze Gevolmachtigden de onderhandelingen hadden te slaken, lot de Stalen-Generaal,
Da raadpleging der Provinciale Vergaderingen, een onlwerp van gewijzigde procuralie
zouden overgezonden en de Spaanschen daarmede genoegen zouden genomen hebben.
Dit besluit bewees, dat de Provincies, welke met den Prins den oorlog, ten minste nog
in dit jaar, wilden voortgezet hebben, de bovenhand hadden gehad, en het werd te
Munster niet alleen door de Spaanschen, maar nagenoeg algemeen betreurd. Behoudens
de te verwachten wijziging, oordeelde men, hadden de onderhandelingen voortgang
kunnen hebben. Ook onze Gevolmachtigden zeiven waren niet tevreden. Hoezeer de
vertegenwoordigers der Provinciën, die in tegenspraak met
Holland oorlogsgezind waren,
onder hen verre de meerderheid uitmaakten (en juist daarom was men er op gesteld
geweest, dat al de Provinciën in het Gezantschap vertegenwoordigd zouden zijn, opdat
de Hollanders daarin het overwicht niet zouden hebben), — niettemin waren onze
Gevolmachtigden door hetgeen zij te
Munster vernomen, en door het onthaal, dat zij
daar, bepaaldelijk bij de Spaanschen, gevonden hadden, voor den vrede gewonnen. En
had de Prins, zoo als hij zelf aan
d'estrades schreef ^, het vertrek der Gevolmachtigden
zoolang mogelijk tegengehouden, omdat hij vreesde, wanneer zij vertrokken zouden
zijn, het tot stand komen van den vrede niet langer te zullen kunnen keeren, — zoo
was die vrees thans genoegzaam gerechtvaardigd.

Dubbele reden meenden onze Gevolmachtigden te hebben om te betreupen, dat de
weg om zich met de Spaanschen te verslaan, hun was afgesneden geworden, toen het
op eene voor ons land zeer bedenkelijke wijze bleek, hoe
Spanje volstrekt begeerde
aan den oorlog een einde te maken, en daar, bij de gezindheid der mächtigsten in de
Republiek der Vereenigde Provinciën, nog slechts
Frankrijk een beletsel tegen den
vrede in den weg legde, ook dit Rijk tot den vrede te nopen.

Den aisten Februari (1646) ontvingen de Spaansche Ambassadeurs van hun Hof
bericht, dal de Koning, bewogen door het gevaar, aan hetwelk de Christenvolken in
DeKoniogvan
dit tijdsgewricht door hunnen onderlingen oorlog bij den gedreigden aanval der Turken ^«ρίde geSï-
waren blootgesteld, zyne verschillen met
Frankrijk onderwierp aan de finspraak van
de Koningin-regenles van
Frankrijk^ eene uitspraak die, met den Hertog van ^^^^^^^^^
(ien Prins van
Condé en den Kardinaal de mazarin benevens "den Ministerraad beraamd,
zoo billijk zijn zou als men van eene Vorstin wachten kon, welke de moeder was des
Konings van
Frankrijk^ en de zuster des Konings van Spanje. — Dit bericht was wel
over
Parijs gekomen, maar aldaar niet geopend, opdat het niet onder weg opgehouden
zou worden, noch zijne volle werking te
Munster zou missen. — Hoezeer in het voorstel
van den Koning van
Spanje gewaagd werd van mazarin en den Ministerraad, was toch
zijn besluit voor deze Staatsdienaren zeer bedenkelijk. Immers was het een beroep op

Lettres, Mémoires et negociations de M. Ie C" d'Estrades, I, p, 93.

-ocr page 619-

639 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

616

1044— de billijkheid en liet hart der Koningin, en gaf het een krachtig wapen in handen
aan die partij in
Frankrijk, welke met ongenoegen zag, hoe, onder -voorwendsel van
eenen oorlog lot
Frankrijks roem en machtsuitbreiding gevoerd, dubbelzinnige allianties
werden aangegaan, het volk uitgemergeld en het rijk der ministers gegrondvest. Hoe?
kon deze partij thans zeggen: zou men nu nog den oorlog volhouden, nu
philips IV
zulk eenen edelmoedigen, inderdaad alles inruimenden voorslag deed? Neen, moest
men haars bedunkens daarop antwoorden: nu had het lang genoeg geduurd; de Koningin
had lang genoeg vergelen, dat zij eene Spaansche vorstin was, en de minislerieele
oppermacht had zich lang genoeg doen gelden. -— Dat de Spanjaarden zich nog sleeds
met eene omwenteling in
Frankrijk vleiden, die zich dan ook in de pogingen der
Fronde werkelijk openbaarde, het lijdt geenen twijfel, en penauand.i had bij zijne
reize door
Frankrijk (gelijk hij onzen Gevolmachtigden verhaalde) waargenomen, hoe
men aldaar naar vrede verlangde: het volk had aan zijne koets om vrede! vrede! ge-
roepen. — Geen wonder, dat de Fransche Gevolmachtigden te
Munsler, mannen naar
het hart van
mazarin en trouwe dienaars van de staatkunde van rigiielieu , den voorslag
van den Koning van
Spanje ongunstig opnamen, en in de hoop bij de onzen steun te
zullen vinden, zich bij hen aanmeldden om hun het aanbod, nog voordat zij het naar
Parijs overschreven, bekend te maken. Bij deze gelegenheid gaven zij weder hoog
op van de onafscheidbaarheid der wederzijdsche belangen: al wilde Koning
piiilips,
zeiden zij, half Spanje afslaan, toch mochten zij zich niet van ons scheiden. — En
wat de stemming aangaat, welke het bericht op de onzen moest maken, welwenschlen
dezen dat de onwil van
Frankrijk om zich met Spanje te verstaan ons bestand met
Spanje niet langer in den weg mocht treden; doch zulk een vrede tusschen de beide
Rijken, welke den val der Regeering, op welke onze Republiek steeds gesteund had,
zou met zich brengen, en aan alle jaloezij tusschen
Frankrijk en Spanje een einde
scheen Ie zullen maken, om.ze als twee Mogendheden van cónen geest tegen ons over
te planlsen, zulk een vrede moest hun voor onze Republiek hoogst bedenkelijk voorkomen,
bepaaldelijk op een tijdstip, nu de toenadering tusschen hen en de Spaanschen moed-
willig was belet. Het gewicht derhalve der omstandigheid doorgrondende,
begrepen
DelIeereopAuw oïize Gevolmachtigden de Heeren pauw en de knuyt naar den Haag te moeien afvaar-
naar "^s Graden-Slalen-Generaal in persoon te raadplegen. Dit besluit aan de Franschen
aiS mededeelende, gaven zij hun echter de volle reden niet te kennen: integendeel, zij

vermeldden alleen, dat het doel der reize was, de beslissing der Stalen op de wijziging
der procuraties te bespoedigen. — Voorts verzochten zij de Franschen, in den tusschenlijd
tevens de onderhandelingen met de Spaanschen te staken..

Het gevaar, waarmede de vrede, zoo hij op zulk eene wijze tusschen Frankrijk en
Spanje tot stand mocht komen de Republiek bedreigde, was het eenige niet, dat de
beide naar
den Haag afgevaardigde Gevolmachtigden aldaar onder de aandacht van

-ocr page 620-

DES VADERLANDS. 545

Hun Hoog Mogenden moeslen brengen.. De eerste Brandenburgsche Gezant, Graaf νοκ 1644-—
WITTGENSTEIN, had hun betreffende de vooruitzichten der Gereformeerden in het Rgk

De rechten der

mededeelingen gedaan, die, gevoegd bij hetgeen zij van andere zgden vernomen hadden, Gereformeerdea
wel geschikt waren om den Gereformeerden Nederlanders zorg^ Ie baren^ Het was de bedreigd "
vraag, zeide hy, of den Gereformeerden het recht zou toegekend worden om aanspraak
te maken op den religievrede. De Lutherschen wilden hen van dien vrede uitgesloten
zien, en terwijl een Luthersch Yorst, opvolgende in het gebied van een Gereformeerd
of Katholiek Vorst, het recht had om dat nieuw gebied Luthersch temaken, wilden zy
aan een Gereformeerd Vorst, in een gebied van eene andere geloofsbelijdenis opvolgend,
het recht ontzegd hebben om het nieuw gebied gereformeerd te maken. Openlijk kwamen
de Lutherschen er voor uit, dat zij den Papisten liever dan den Gereformeerden voor-
rechten gunden. En wat wel het ergste was: de Zweden, zeiven Luthersch, versterkten
de partij der Lutherschen in het Rijk. Bij welke Vorste.n, daarentegen, vonden de
Gereformeerden steun? Gereformeerd was de Keurvorst van
Brandenburgs doch deze
zag zich
Pommeren door de Zweden onthouden, en de Keizer scheen geneigd door den
afstand van
Pommeren voor zich den vrede van de Zweden te koopen: den Keurvorst
van
Brandenburg zou hij schadeloos stellen door hem de Luthersche of Katholieke
Bisdommen,
Osnabrück, Paderborn en Minden^ te verleenen. — Van den Gereformeerden
Paltsgraaf was het lot bekend, en de kans van zijn herstel in zijn Keurvorstendom
gering.
Frankrijk zou veeleer den Keurvorst van Beieren ondersteunen, waar deze
zich de uitbreiding van zijn gebied ten koste van Keurpalts verzekerd wilde zien,
en was er sprake van eene amnestie, met meerderheid van stemmen scheen men uit
te zullen maken, of vergiffenis zou geschonken worden van hetgeen sedert 1618, of
wel sedert 1630 legen de Rijkswetten misdreven geacht werd. Slechts in het eerste
geval zou de Keurvorst van de Palts,
karel lodewijk , in zijne waardigheid terugkeeren;
doch de Katholieken stemden voor het laatste, en het getal hunner stemmen bedroeg
52 tegen 23 van de Evangelischen. De eenige Gereformeerde Mogendheid, die met eene
gewapende macht eischen kon doen gelden, werd vertegenwoordigd door de Landgravin
van Hessen, en hoe hachlijk de zaken dezer Vorstin stonden, wisten de Staten-Generaal
zeiven het best, daar zij zich genoodzaakt zagen aan te dringen op de ontruiming van
Oost-Friesland door hare troepen, terwijl zij verklaarde builen slaat te zijn den oorlog
vol te houden, zoo men haar niet toestond, zoolang de vrede nog niet gesloten was,
dat Graafschap te blijven bezetten.

Tegen het einde van Februari kwamen heemstede en de knuyt te 'i Gravenhage aan,
en den 27®tea dier maand deden zij opening van hunne boodschap in de vergadering
van Huu Hoog Mögenden. — Was heigeen die Heeren hun mede te deelen hadden,
geschikt om hunne bezorgdheid op te wekken, nog veel onrustbarender was wat zg
<laags daaraan vernamen. Toen toch berichtte de Prins van
Oranje y dat hem uit

Hl Deel. ö Stuk. 78

-ocr page 621-

1

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

618

164é— Frankrijk mededeeling was gedaan van een huwelijk, te sluiten tusschen bodewijk XIV
1648· , , «

pj ep de Prinses van Spanje ^ op voorwaarde dat Spanje de soevereiniteit van de Spaansche

huwelijk tus,sehen Nederlanden aan Frankrijk zou afslaan. De Vereenigde Provinciën zouden bij hare

lODEWIJKXIVeU ... , , r, 1 -ί η i · ο ·

de Spaanachesoevereiniteit gelaten worden, en prankrijff zoqi Lalalonië aan Spanje teruggeven.

Prinses, Over dit plan verlangde de Koningin de meening der Staten-Generaal te verstaan, opdat

zg weten mocht, hoe zich hierin te gedragen. — Deze tijding vernemende, was de
eerste vraag, die bij de Stalen moest oprijzen, deze, hoe de Prins zelf over de zaak
dacht, en of zy in hem bij de gevaren, die den Slaat schenen te bedreigen, eenen
steun en een medewerker tot handhaving hunner onafhankelykheid zouden vinden,
dan of hy het wellicht met de Mogendheden eens was en zich bij hare plannen eenig
groot voordeel bedongen had. — Dat werkelijk hunne onafhankelijkheid bedreigd werd,
scheen aan geenen twyfel onderhevig. Immers zou nu
Frankrijk^ machtiger dan ooit,
hun onmiddellijke nabuur worden, en het voordeel te loor gaan dat Provinciën, weinig
Franschgezind en deswegens niet ongaarne aan
Spanje*s verzwakt gezag gehoorzamend,
tusschen onze en de Fransche grenzen gelegen waren. Vielen inderdaad de Zuidelijke
Nederlanden aldus, zonder de medewerking onzer wapenen, in de handen der Franschen,
zoo zouden wy geene van die voorwaarden bekomen, welke onze Gevolmachtigden te
Munster in last hadden, ten aanzien dier Gewesten, van Spanje te bedingen. En welk
een middel tot versterking harer macht zou de Fransche Regeering zich aangeboden
zien in de begeving van bedieningen in het rijke
Vlaanderen en Brabant. Als op een
vetlen buit zouden de Franschen op die Provinciën aanvallen, en onwillekeurig zou de
hebzucht zich naar de Noordelijke Provinciën uitstrekken. En kon het anders, of elke
Fransche Regeering moest de inlijving onzer Vereenigde Provinciën als het uitnemendst
doel harer staatkunde aanmerken? Door die inlijving wettigde
zij immers haar opper-
gezag bij de gansche Katholieke wereld en bij alle monarchen. Zoo zou en de bloei
van onzen handel, op de sluiting der Schelde en der Vlaamsche havens steunend, in
de waagschaal gesteld, en onze Godsdienst aangerand worden, die, juist op dit oogenblik
in
Duitschland met den ondergang bedreigd, op geen vermogend bondgenoot op het
vaste land van
Europa rekenen kon. — Hoe derhalve dacht de Prins over de zaak?
Dit verlangden Hun Hoog Mögenden te welen, en zy vraagden zijn advies én betreffende
het huwelijksplan én levens over de mededeeling, den vorigen dag door
heemstede en

Adviezen van de khuyt gedaan.

den Prins over de

- Ten aanzien van het eerste was 'sPrinsen advies, dat men der
gereze"rTrTag! zg voorhad, behoorde loe te slaan, mits de
verdeeling der Zuidelijke

stukken. Nederlanden tusschen Frankrijk en onze Provinciën stand greep, zooals zij in het
traktaat van 1635 beraamd was, en ten aanzien van het tweede, dat het de vraag was,
of de Provinciën daarop elk haar provinciaal advies moesten uitbrengen: zoo ja, dan
moest men 'wachten totdat dit advies uitgebracht zou zijn. — Zij, die de berichten,
door
HEEMSTEDE cn DE KKUYT Uit Munstcr medegebracht, bedenkelijk achtten, zoudeD

-ocr page 622-

DES VADERLANDS. 619

gewenscht hebben, dat het beletsel, aan de vermeende gebrekkigheid der procuraties
ontleend, niet geleld werd, en dat onze Gevolmachtigden in last kregen om, in dé ver-
wachting dat dit gebrek zou hersteld worden, de onderhandelingen raet de Spaanschen
onmiddellijk te hervatten, ten einde alzoo den toeleg eener bevrediging van
Frankrijk
en Spanje door middel eener onderwerping aan de uitspraak der Koningin-Regentes Ie
verijdelen. En nu scheen Zijne Hoogheid er geen bezwaar in te vinden, dat vóór men
lot een besluit kwam, eerst nog werd afgewacht wat elk der Provinciën in hare
Statenvergadering zou besluiten, en dat terwyl van
Stad en Landen niet eenmaal Gede-
puteerden aanwezig waren, en de tegenwoordigheid van Gecommilteerden der Slad
Groningen en der Ommelanden y in den Haag verschenen om hunne geschillen voor
Hun Hoog Mögenden te brengen, bewees, hoe weinig kans er was op een besluit, door
die Provincie in eene vreedzaam byeengekomen vergadering te nemen — En wal
's Prinsen advies omtrent het huwelijksplan aangaat, ook hier scheen hij zich te gemak-
kelijk te schikken in iets dal toch waarlijk bedenkelyk genoeg was. Nimmer waren
den Hollanders en Zeeuwen de voorwaarden, op welke volgens het traktaat van 1635,
een deel der Spaansche Nederlanden in onzen Slaat zou worden opgenomen, naar den ^

zin geweest, en het was hun derhalve een zwakke troost, dat men der Koningin van
Frankrijk te wille zou zijn onder voorbehoud der uilvoering van een traktaal, dat zij
sleeds gehoopt hadden nimmer uitgevoerd te zien.

Het dubbel advies derhalve, door den Prins gegeven, wekle den zwaarslen argwaan
tegen hem, alsof hij bij die verdeeling van de Spaansche Nederlanden wel zgne rekening
zou vinden, en het met de Franschen bij de thans opgekomen plannen van verzoening
evenzeer eens was, als hij het kort te voren met hen eens geweest was om de Slaten
lot een nog in dit jaar te ondernemen krachligen veldtocht te dwingen.

Reeds vóórdat het jaar 1645 ten einde was, waren op voorstel van den president der Voorbarig

dlryvgn v&q ecu

Slalen-Generaal {Gelderland was aan de beurt van het Voorzitterschap) Gecommilteerden nieuwen veld-

benoemd om alles tot het veldleger van het volgende jaar voor te bereiden, en was

Iegelijk besloten, dat de compagniën legen half Maart of den eersten April voltallig

moesten zijn ^ In verband hiermede werd aan onzen Gezant te Panji in last gegeven,

bij hel Fransche Goevernement aan te dringen op het verleenen van een hooger subsidie

dan het gewone 3. Uit een spoedig daarna ontvangen schrijven van den Gezant bleek

duidelijk, dat Frankrijk niets liever deed dan subsidie betalen, als men ons daarmede

in oorlog kon houden \ Dat de veldtocht op nieuw de verovering van de Spaansche

' Aitsema, III, bl. 101. ResoL Holl. 5 Maart, 1646.

2 Itesol. Slat.-Gen. 13 Dec. 1645. Resol. Holl. 18 Dec. 1645.

^Resol. Stat.-Gen. 3 Jan.} 32 Febr. 1646. * Rcsol. Stat.-Gen, 13 Jan. 1646.

81*

-ocr page 623-

620 ALGEMEEJVE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

Nederlanden, liefst door Trijwillige overgave, ten doel zou hebben, bleek uit de om-
slandigheid dat de manifesten van 1652 aan eene Commissie in handen waren gesteld
Den Februari werden van de Provinciën consenten verzocht in eene som van

300,000 gulden ter lichting van 6000 waardgelders tegen den tijd dat het leger te velde
zou wezen, alsmede in een millioen voor legerlasten, waarvan de helft niet later dan
den 208'c'i April geleverd zou moeten worden. Tevens werd verlof gevraagd om van
Frankrijk^ even als in het vorige jaar, boven het gewone, een buitengewoon subsidie
van 400,000 gulden te verzoeken. Toen verklaarde alleen
Friesland gelast te zyn om
op die aanvrage te antwoorden en dus bleef de voorslag in al zyne deelen nog
hangende. Niettemin werd onder het Voorzitterschap van den Heer
van wimmenum

Ν

door de Provinciën, builen kennis van de andere Gedeputeerde van Holland, besloten,
dat aan den Heer
van oosterwijr zou geschreven worden, dat hij de Fransche ministers
zou hebben te verzoeken om nevens het gewone subsidie die som van 400,000 te bekomen
ter bekostiging van eene buitengewone lichting van 4000 man s. — Zoo wilde men het
vraagstuk of er een krachtige krygsonderneming zou verricht worden, uitmaken, voordat
Holland gelegenheid had om er zich tegen te verklaren. Doch deze handeling zou
niet onopgemerkt gelaten worden. Toen den Maart het verzoek om consenten in

de lichting der waardgelders en in de legerlasten herhaald werd, kwam ook de order,
aan
oosterwijk gegeven, zoo ernstig ter sprake, dat goedgevonden werd aan dezen
Ambassadeur te schreven, dat, ingeval hy nog niet om het buitengewone subsidie
gevraagd had, hy zulks voor alsnog zou achterwege laten Doch hierby zou
Holland
het niet laten, in weerwil dat de Provinciën op een onheusche wijze haar ongenoegen
toonden, zooals men mag opmaken uit het besluit, daags daaraan door de Staten van
Holland genomen, van dezen inhoud: aangezien de Provinciën nu een geruimen tijd
herwaarts bij verscheidene gelegenheden de Provincie van
Holland onwaardiglyk en mei
minachting hebben bejegend en nog dagelijks bejegenden, zoo werd goedgevonden, dat
er eene ernstige conferentie zou worden verordend, om te overleggen, by wat middelen
zulks zou kunnen gebeterd worden en het behoorlijk respect dezer Provincie wederom
hersteld — Denzelfden dag werd de Heer
vaw wimmenum door de Staten van Holland
uitgenoodigd zich wegens hetgeen den Maart gebeurd Avas, te verantwoorden, ende
slotsom was, dat wat deze Heer verricht had, door Hun Edel Groot Mögenden werd
gewraakt, en de protesten, die reeds door de Hollandsche alsmede door de Zeeuwsehe

I Hesol. Stat.-Gen. 13 Febr. 1646.

a Resol. Stat.-Gen. 12 Maart, 1646. ResoL Holl. 20, 23 Febr. 1646.

/

3 Resol. Stat.-Gen. 5 Maart, 1646. Resol. Hall. 14 Maart, 1646.
^ Resol. Stat.-Gen. 12 Maart, 1646. ^ Resol. Holl. 13 Maart, 1646.

-ocr page 624-

1644«

1648.

DES VADERLANDS. 621

Gedeputeerden by de Generaliteit waren ingediend, door hen zouden worden gelezen.
Naar aanleiding dier lezing poogden de Edelen den Heer
van wimmenüm Ie verontschul-
digen, op grond dat wat hg gedaan had met eene goede bedoeling was geschied, en
dal hel in allen gevalle door hel latere schrijven naar
Parijs was herroepen. Dus
hoopten zij, voegden zy er bij, dat het daarbij zou worden gelaten. Dit verzoek
belette echter de Staten van
Holland niet om van het protest hunner Gedeputeerden
een pro,vinciaal besluit te maken, door den Raadpensionaris Ie stellen, en door buiten-
gewone Gedeputeerden aan de Staten-Generaal kenbaar te maken Zulks geschiedde.
Het protest hield in, dal wat de Heer
van wimmenum gedaan had, niet alleen indruiste
legen de instructie der Gecommitteerden van Hun Edel Groot Mögenden ter Generaliteit,
maar ook geschied was »buiten kennis van den Slaat, tegen de order der Regeering."
Tegen deze laatste uitdrukkingen lieten de andere Provinciën, behalve
Zeeland, aan-
leekeneo, dat die woorden
Staat en Regeering niet anders mochten verslaan worden dan
van den Slaat en de Regeering van
Holland in hel bijzonder — Dat Zeeland zich
in deze zaak bij
Holland voegde, laat zich daaruit verklaren, dal die Provincie, hoezeer
ook voor de voortduring van den toestand van oorlog gestemd, niettemin zeer legen
eene verovering van de Zuidelijke Nederlanden was ingenomen.

Holland wilde te minder door maatregelen overrompeld worden, op welke hel moeilijk
zou zgn lerug te komen, naarmate deze Provincie zich bezwaarlijker zou laten over-
halen om tot het ondernemen van een nieuwen veldtocht mede te werken. Zij vermoedde
dat de Prins, in verslandhouding met
Frankrijk handelende, zijne bijzondere plannen
bad, die nog verder zagen dan de verdeeling der Spaansche Nederlanden, en op hel
herstel van Koning
karel I in zijn ryksgezag doelden. Nam men dit aan, dan liel
het zich goed verklaren, dat de Prins genoegen nam met de onverhoedsche verzoening
lusschen
Frankrijk en Spanje^ en niettemin op de versterking van ons leger gesteld
bleef. Immers, zoo de vrede op het vaste land lot stand kwam, zou hy te beter inde
gelegenheid zijn om Koning
karel met de wapenen te hulp te komen. En dit scheen
meer dan een vermoeden.

Omstreeks het midden van deze zelfde maand Maart ontvingen de Stalen een schrijven
van hunnen Gezant te
Londen waarin gemeld werd, dat men hel er in Engeland Schepen tot
voor hield, dat hier Ie lande een dertigtal schepen voor
Frankrijk werden uitgerust met ΗοΓρε^θοΙ?!-
medewelen der Staten-Generaal. Een van de Grooten van
Engeland had hem dil'»'®^ nitgerust.
medegedeeld, en er bij gevoegd, dal, als die schepen in zee kwamen, zij door een nog

' Resol Holl, 13, 15, 1β, 17 Maart, 1640. Resol. Siat.-Gen. 17 Maart, 1646.

® Sedert het najaar van 1645 hield joachimi wederom aan om verlof om herwaarts over te
mogen komen. De Staten konden niet besluiten hem dat verlof te verleenen
{Resol. Slat,-Gen.
Ö, 15 Sept.j 18 Dec. 1645. 18 Maart, 1646. Resol. Holl. 12, 21 Sept.; 21 Nov.; 18Dcc. 1645).

-ocr page 625-

622 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— grooler gelal schepen vijandelnk bejegend zouden worden — Dus bleek, dat hel
1648.

Parlement van oordeel was, dat er door Frankrijk, in verstandhouding met Hun Hoog
Mögenden, een vyandige onderneming legen zyn gezag werd voorbereid. — Wal er was
van die uitrusting, onderzocht men bij deze gelegenheid nader. — Reeds in het begin
van December (164S} was het Hun Hoog Mögenden aangebracht, dat hier 50 schepen
voor de Kroon van
Frankrijk ten oorloge werden uitgerust Dit bericht leidde, eerst
bijna derdehalve maand later, lol hel voornemen om bij het Collegie ter Admiraliteit
te
Amsterdam te vernemen, of hel waar was dat zulks geschiedde en dat wel zonder
vergunning van Hun Hoog Mögenden. Eerst na drie weken kwam het bericht van
Amsterdam den Staten-Generaal ter oore, dat er aldaar vier groote schepen voor
Frankrijk werden geëquipeerd Alsnu begeerden de Staten van Holland er meer van
ie welen, daar ook
oosterwijk uit Parijs meldde, dat men in Frankrijk van plan
was, 24 schepen uit ie rusten, waarvan 20 hier te lande: het gelal zou volledig gemaakt
worden door vier Hollandsche schepen uit de Middellandsche Zee in
Frankrijk opge-
bracht — Hun Edel Groot Mögenden vonden die uitrusting zeer bedenkelyk: men

1 Resol Stat.'Gen, ί8 Maart, 1046. 2 j^esol. Stat.-Gen. 7 Dec. 1645.

3 Resol. Stat.-Gen. 19, 28 Febr. 1646.

^ In weerwil yau de krachtige vertoogen der onzen, bestemd om de maatregelen der Fransche
marine tegen onze schepm in de Middellandsche zee te doen staken (zie hierboven, bl. 472—474),
waren de Franschen voortgegaan met van tijd tot tijd Hollandsche bodems op te brengen. Aan
onzen Gezant, den Heer
van oosterwijk, eindelijk in het najaar van 1644 naar Parijs terug-
gekeerd, zou eene instructie nagezonden worden, waarnaar hij zich bij zijne onderhandelingen op
het stuk der marine te regelen zou hebben
{Resol. Holl. 16, 20, 29, 30 Sept.; 1 Oct. 1644).
De gronden, door de Staten tegen de handelwijze der Franschen aangevoerd, kan men lezen bij
aitsemi (II, bl. 1019, 1020), Holland wenschte, dat zout, olie, granen en andere eetbare waren
niet als contrabanden zouden worden beschouwd: anders zou onze gehecle vaart in de Middel-
landsche zee wel gestaakt mogen worden; voorts duldde men s'teeds geene visitatie, maar ver-
langde dat de Franschen onze schepen, die voor het overige gehouden zouden zijn door het
strijken hunner vlag aan de vlag van Zijne Majesteit behoorlijke eer te bieden, op bloot vertoon
hunner zeebrieven ongemoeid zouden worden gelaten
[Resol. Stat.~Gen. 27 Jan. 1645). Doch
alle vertoogen hadden niet genoegzaam gebaat. In het voorjaar van 1645 klaagde men, dat er
achtereenvolgens >vel 27 schepen in de Middellandsche zee door commissievaarders van den Koning
van
Frankrijk waren genomen en voor een deel vernield {Resol. Stat.-Gen. 22 April; 5 Mei, 1645.
Resol. Holl. 28, 30 Maart; 1 April; 4, 10 Mei, 1645). Dus wilde men het bij het toezenden
van instructies aan onzen gewonen Gezant niet laten, maar besloot eenen Gecommitteerde naar
Frankrijk te zenden om de belangen van de scheepvaart voor te staan. Daartoe werd de Heer
jan keynsr, die zelf groot belang had bij den Levantschen handel, aangewezen. Hij zou van
onze zijde de heilige belofte doen, dat de Staten het leveren van schepen door de onzen aan

-ocr page 626-

DES VADERLANDS. 545

wist niet, wiiarlpß zulk een aanzienlijk aantal schepen gebruikt zou worden: wel heette I644i—
het, dat zij niet builen het Kanaal zouden dienen; doch dit maakte de zaak niet
beter. Dus namen zij Toor,
maarten de reus, die met de levering belast was, en
kapitein
foran, die er het bevel over zou voeren, te bescheiden, en tegelijk een
plakaat, tegen wervingen voor vreemde Vorsten ontworpen, in overweging te nemen i.
Dat de genoemde kapitein mét de zaak gemoeid was, gaf eenig licht, maar voorzeker
geene geruststelling. Immers was die kapitein een dergenen, die door den Prins der
Koningin van
Engeland ter beschikking waren gesteld geweest Geen wonder derhalve,
dat het Parlement de uitrusting als tegen zijn gezag gericht aanmerkte. —
jhaarten
de reus
verscheen voor de Staten van Holland en van hem vernamen zij, dat foran
zich als admiraal over de voor Frankrijk uitgeruste schepen gedroeg: er waren, dus
berichtte de Regeering van
Amsterdam^ reeds 11 of 12 gehuurd op last, zeide men,
van den Hertog van
Orleans om, zoo het heette, voor Duinkerken gebruikt te worden,
en eenige daarvan stonden op hun vertrek naar
Texel, waar zij lichtelijk volk konden
innemen: misschien waren zg reeds vertrokken. Dit vernemende, besloten dc Staten
Generaal aan de Collegies ter Admiraliteit te
Amsterdam en te Hoorn te gelasten, die
schepen op te houden;
foran te verbieden, met de uitrusting voort te gaan, en brasset
Ie vragen of hij zich met de zaak bemoeide, en zoo ja, op wat last

Het was duidelyk genoeg, dat de equipage zou hebben moeten dienen om de zaken
van KAREL I te herstellen. In September, 1645, had deze ongelukkige Vorst nog op
hulp van onzen Slaat gehoopt: van
Zeeland meende men verzekerd te zyn, en van
Holland hoopte men dat, nu de tocht naar den Sond was afgcloopen, deze Provincie
zich niet verzetten zou legen het plan om de teruggekeerde vloot en een tweeduizendtal
van de legen
Denemarken gelichte, maar niet gebruikte troepen, die ten dien einde

Spanje ernstig zouden te keer gaan (JResol. Stat.-Gen. 11 Meij 19 Juli, 1C45. Resol. Holl.
11 Mei; 15 Juli, 1645). Eerst in Augustus vertrok delieernEïKSX {üesol. Stat.-Gen. 8 Aug. 1645).
Tegen de maand Maart, 1646, verzócht hij van zijne taak verder ontslagen te mogen worden,
welk verzoek hem Averd verleend
{Resol. Stat.-Gen. 3, 5 Maart, 1646. Resol. Holl. 8 Maart, 1646).
Omstreeks denzclfden tijd werd door Hun Hoog Mögenden een plakaat op de marine van de
Middellandsche zee uitgevaardigd
{liesol. Holt. lü, 22, 24 Febr.; 2, 13,15,23,24Maart, 1646.
aitsf.ma, 111, bi. 4, 91, 92). Den 18·^"" April, 1646, werd te Parijs een traktaat van commercie
tusschen
Frankrijk en de Staten geteekend (aitsema, III, Μ. 124, 125). Dit werd in den zomer
geratificeerd (zie de
Resol, der Stat.-Gen. in de zomermaanden). Op het Ilijkearchief ie er een
Verbael van de zending van den Commissaris ciov.
reyrst, geëxhibeerd 16 Mei, 1646, voorhanden.

' Resol. Holl. 3, 15 Maart, 1646. 2 Zie hierboven, bladz. 560.

' brasset was in Juli, 1645, uit Munster hier terug {Resol, Stat.-Gen. 21 Juli, 1645).

* Resol, Stat.-Gen. 26 Maart, 1646. Resol. Holl. 20, 21 Maart, 1646.

-ocr page 627-

624 ALGEMEEJVE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

άοοΥ Frankrijk in dienst genomen zouden worden, lot een krygsonderneming ten voor-
deele van Koning
karel aan Ie wenden i. Doch toen had de nood van de West-
Indische Compagnie de uitvoering van dat plan belet, en de uit i/ew Sowci teruggekomen
schepen zouden ten dienste van die Compagnie worden gestekl Daarna was, als een
laatste hulpmiddel, door de vrienden en geheime bondgenooten van
karel I lot die
alsnu mede verijdelde uitrusting besloten. Ook was het thans reeds Ie laat. De zaak
des Konings had een onherstelbare nederlaag geleden, en alle geheime raadslagen waren
openbaar geworden.

Sir WALTER STRiGKLAND, die, hoe ijverig hij daartoe ook aanzoek gedaan had, nog
altijd geene audientie bij Hun Hoog Mögenden had kunnen bekomen, omdat sommige
De plannen. Provinciën er zich tegen bleven verzetten — deze Resident van het Parlement had
EËL ^°bèrfamdi ^^^^ Maart bij de Staten van
Holland vervoegd om met de bewijzen te slaven,

baar^'"^ lande een aanzienlijk aantal schepen werd geëquipeerd om Fransch krijgsvolk

naar Engeland tegen het Parlement over te voeren. Die bewijzen bestonden in ver-
scheidene brieven, welke bij
Lord digby gevonden waren, toen hij door een der veld-
heeren van het Parlement geslagen en gevangen genomen was. Zoo kwam de geheele
briefwisseling aan den dag, door den Prins van
Oranje met Dr. goffe gevoerd over de
zaak van het huwelijk zijner dochter met den Prins van
Wales ^ en met Lord jermijk
over de middelen om den Koniog hulp te bieden. Hoezeer de Staten van Holland bij
deze openbaring zeer kiesch te werk gingen, en niet verlangden, dat
strigkland iets
van het medegedeelde op schrift zou stellen, dan hetgeen de eigenlyke zaak, de uitrusting
ten behoeve van
Frankrijk, betrof, in Engeland ontzag men niets wat den Koning en
zijne bondgenooten op het vasteland benadeelen kon, en deed het Parlement de geheele
briefwisseling onder den litel
Digby''s Cahinet het licht zien Dit was een gevoelige
slag voor 's Prinsen aanzien bij het Nederlandsche volk. Het was thans bewezen, dat
hij den Staat in een oorlog tegen de Engelsche vrijheidsmannen en Protestanten had

willen wikkelen, om, met medewerking ύάπ Frankrijk en den bij den vijand dienenden

\

Hertog van Lorraine^ het onbeperkt gezag van karel stuart te vestigen en zijne
dochter aan de zyde van diens zoon den Engelschen troon te doen beklimmen. Den
Prins op dien weg Ie volgen, kon geen onderzaat der Vereenigde Provinciën langer
wagen: trouwens de zaak was verloren, en 's Konings nederlaag onherstelbaar. Harde
woorden werden den Prins toegevoegd.
Brasset schreef aan mazarin, dat in deze dagen
eenige Gedeputeerden van
Holland niet schroomden, Zijner Hoogheid in het aangezicht

I

ii

I

' Archiv, de la Mais. d'Or. t. a. pl. p. 142, 144. Resol. Slat.-Gen. 4 Nov. 1645.
2 Zie hierboven, bl. fiOl. 3
Hesol. Stat.-Gcn. 19, 21 Sept.; 25 Oct.j 28 Nov. 1645.

V.

^ Resol. Holl. 22 Maart; 8, 9 Mei, 1646. aitsema, lil, bl. 104.

if

-ocr page 628-

DES VADERLANDS. m

le zeggen, dat alles wat hg met Frankrijk uitrichtte, diende om hen onder het juk
van zijn gezag te brengen. De Prins, voegt hij er bg, zeide daarop, niet te gelooven,
dat dit de meening hunner lastgevers was. Doch weldra lichtten die lastgevers hem
anders in, en beaamden alles wat hunne Gedeputeerden gezegd hadden CoNSXAiiTWir
HUYGENS, 's Prinsen geheimschrgver, was verlegen wat le doen, en diep ter neêrgeslagen
Zelfs de trouwe aanhanger van den Prins, de Heer
de knuyt, onttrok zich, van dezen
tijd af, aan de medewerking lot zulke stoute plannen. Vandaar het hooggaand ongenoegen
van Prins
willem over hem. Zoo men gelooven mag wat de la. thuillerib aan siAZA.riir
schreef, zou de jonge Vorst gezegd hebben, dat enuyt verdiende, dat hem het hoofd
voor de voelen werd gelegd Vandaar ook, dat de Franschen meenden, dezulken,
die te voren den Prins van harte gediend hadden, thans met geld te moeten omkoopen,
opdat zij van de Fransche staatkunde niet afvallig mochten worden, ja, dat zij de som
begrootten, voor welke de Prinses van
Oranje zelve, die voor de toekomst van haren
zoon in
Holland bezorgd zal geworden zgn en van nu aan voor den vrede gestemd
was, voor de denkbeelden der Fransche staatslieden te winnen zou wezen

Die Fransche staatslieden moesten niets vuriger begeeren te voorkomen, dan dat de
Prins zijne achting en invloed in de Republiek geheel en al verloor. Inlusschen zou
dit ongetwijfeld het geval zijn, bijaldien Frankrijk de laatstelijk opgeworpen plannen
niet liet varen, of ze althans niet krachtig loochende. Ze le loochenen moest te gemakke- pranecheu
lijker vallen, omdat men er inderdaad voor het oogenblik van afzag. Zich van de
Zuidelijke Nederlanden meesier te maken en den Prins daarvan, ter
versterking van zijn «ll^f^^fi^o^K^et de
gezag over de weerbarstige Hollanders, een deel le gunnen, zij dachten er niet meer
aan, of althans verdaagden zij zulke voornemens. Voor het oogenblik begrepen zg le
goed, dal zulke plannen door le zetten tol niets zou leiden, dan lol den val van den Prins
van
Oranje, en lot uiterste maatregelen van de zijde der Hollanders, die Frankrijk en
Europa aan onafzienbare gevaren konden blootstellen. Of, zoo men hen wilde wikkelen
in een oorlog lol herstel van
karel I, wat belelle hen een verbond le sluiten met de
PariemenIsgezinden en met deze oprechte Gereformeerden de Mogendheden le gaan
beoorlogen, bij de verwezenlijking van wier raadslagen de Gereformeerde Godsdienst
in
Europa spoedig zou vernietigd zgn? — Dus was Frankrijk van nu aan besloten, den
oorlog op den ouden voet voort te zetten. Het huwelgksplan loochende men stoutmoedig.
Dal deden de Fransche Gevolmachtigden te
Munster. De volvoering, verklaarden zij.

79

-ocr page 629-

626 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ware eene trouweloosheid, waarloe geen Hertog de longueville, noch zij, d'avaux
en DE SERViEN, in slaat zyn zouden de hand te leenen: anders waren zg geen mannen
Tan eer Niet anders spraken de Fransche diplomalen in
den Haag ^ en toen de
Prins Terzekerde, dat hy, wat hij van de zaak medegedeeld had, van
d'estrades zeiven
had vernomen, ontzag deze zich niet te verklaren, dat de Prins, wegens hel verval
Äijner krachten en de zwakheid van zijn hoofd, zijne woorden niet begrepen had
's Prinsen toestand gaf
d'estrades aanleiding genoeg om zoo te spreken. Reeds in
Januari (1646) hadden de Slalen zyne Hoogheid genoopt eenen geneesheer voor zijnen
persoon te kiezen. De keus was gevallen op Doctor
willeji van der straten,
Hoogleeraar te Vlrecht, wien Hun Hoog Mögenden eene jaarwedde en, bij 'sPrinsen
verblijf te velde, eene buitengewone toelage toewezen In April schreef
brasset aan
mazarin: 's Prinsen lichaam en geest verzwakken bij den dag, en zijn memorie begint
geweldig te haperen Bij een maallijd, in Mei door den Franschen Gezant aan het
Vorslelijk gezin gegeven, was 's Prinsen vervallen voorkomen en zijne onverschilligheid
ten aanzien van zijne gezondheid in het oog geloopen. Het gebeurde in dezen lijd,
dat de President van Hun Hoog Mögenden, zich als naar gewoonle bij den Prins vervoegd
hebbende om te vernemen of hij iels aan de Vergadering had aan Ie bevelen, van hera
wegens zijne ongesleldheid geen bescheid had kunnen bekomen en weinigen lijd
later schreef
de ta thuillerie aan den Kardinaal: de Prins is, om de waarheid te
zeggen, nog slechts een klomp vleesch, maar nog bezield door zijn oude hart

Ook de onderwerping der geschillen door den Koning van Spanje aan zijne zuster
de Koningin van
Frankrijk leidde lot niets. Den Maart kwamen de Fransche

1Ö44—
1648

Gezanlcn te Munster aan onze Gevolmachtigden op de allerverlrouwelijksle wijze het
antwoord mededeelen, door de Koningin op den voorslag haars broeders gegeven. Zij
gaf voor, dien opgenomen te hebben als een niet ernslig gemeende plichtpleging: even
goed, voegde zy er bij, had zij de beslissing aan de uitspraak van haren broeder kunnen
opdragen: zulks zou evenmin tot iels degelijks geleid hebben. Kort daarna kreeg
BRASSET te
's Gravenhage in last, den Staten mede te deelen, dat de Koningin zich
van de haar opgedragen taak had verontschuldigd: onpartijdig toch kon zij niet zijn,
daar zij haren zoon moest voortrekken, en wat met de wapenen van
Frankrijk veroverd
was, tegen haren broeder moest handhaven; zij wenschte den vrede, maar zóó, dat hij
blijvend zijn kon, en dat daarbij aan
Frankrijks bondgenoolen hunne billijke eischen

' Servien zeide in het hijzonder herhaaldelijk tot meinderswijk: que je sois Schelme^ ale het
waar is: het was een verzinsel van
Spanje. ^ Aitsema, III, bl. 101.

' RcsoL Slat.-Gen. 5, 6 Jan. 1646.
δ
Aitsema, III, ρ. 101.

" Archiv, de la Mais, d'Or. ρ. 152,
^Archiv, de la Mais. d'Or. p. 159.

-ocr page 630- -ocr page 631-

628 ALGEMEEN! GESCHIEDENIS

^Ιβίβ" fangen weg van het inwinnen van Provinciale adviezen verder af te snijden. Het ver-
handelde werd voorts aan de Gecommitteerden van de Stad
Groningen en van de Om-
melanden
in vertrouwen medegedeeld, opdat de ontstentenis dier Provincie geen belem-
mering zijn mocht om besluiten te nemen.

Doch Holland wachtte niet geduldig lot dat die 14 dagen len einde waren. — Reeds
vóór de aankomst van de Heeren
pauw en de knuyt had deze Provincie verklaard, dat
Mailand driogt de onderhandelingen met de Spaanschen te Munster behoorden hervat te worden, in

aan op hervatting

der onderhaude-weerwil van het gebrek in de Spaansche procuraties, te welen onder belofte der Spaan-
SpaanschTn'^ ^e schen dat dit gebrek zou verholpen worden. Na de aankomst dier Heeren beijverden
Munster, ^ich de Staten van Holland^ dat zij weder len spoedigste naar Munster vertrekken
mochten, len einde de onderhandelingen onder die voorwaarde te hervallen. Hierop
drongen hunne Gedeputeerden, zoo gewone als buitengewone, den Maart, Ier

presentie van Zijne Hoogheid, aan. Zij voegden er als naderen grond bij, dat men vooral
door de vernieuwing der conferenties met de Spaanschen zou kunnen vernemen, of het
huwelijksplan ernst was. Dit huwelijksplan, verklaarden zij bg deze gelegenheid, boe-
zemde hun de groolsle bezorgdheid in, en deswegens stelden zij voor, den Heer
van
oosTERwiJK by opzetlel^ken bode Ie gelasten, zoo de zaak nog niet beklonken was,
de voorstelling van het plan op de geschiktste wijze Ie keer te gaan. Was hel echter
reeds vaslgesleld, dan zou hij ernslig hebben te verklaren, dat de uilvoering streed
met de traktaten van 1655 en 1644, en aandringen op de verdeeling der Spaansche
Nederlanden volgens het eerstgenoemde dier traktaten. Zijne Hoogheid vereenigde zich
met dit laatste voorstel; maar den terugkeer der beide Gevolmachtigden naar
Munster
ried hij nog uit te stellen toldal al de Provinciën haar advies op de wyziging der
procuraties zouden hebben uitgebracht l. Op dezen dag drongen de Hollandsche
Gedeputeerden op deze zaak niet verder aan, maar te beginnen met den Maarl

besteedden zg, versterkt door een overgroot aantal buitengewone Gedeputeerden (ook
van
Zeeland waren veel buitengewone Gedeputeerden verschenen), drie dagen om hel
gevoelen op het krachtigst te bepleiten, dat de onderhandelingen te behoorden

herval te worden. Uil hel toen verhandelde bleek, dat Holland hare medewerking tol
den veldtocht niet zou verleenen, en dat deze derhalve zou moeten achterblijven,

ï Secr. liesol. 10 Maart, 1646. Uit de Besol. van Holl. (13 Maart, 1646) vernemen wij, dat
de
Staten van Holland, op voordracht hunner Gedeputeerden, besloten, wat betreiFende deze zaak
den 16·^«" ter Generaliteit gehandeld was,
uit de notulen van Hun Hoog Mögenden te laten lichten.
Voorzeker omdat het in de vergadering van de Gecommitteerden tot de zaken van oorlog en vrede
te liuis behoorde. Werkelijk vindt men dien voorslag van
Holland in de gewone notulen niet
opgenomen, evenmin als al hetgene den 20'1®", 2l»''='> en 22'^®" Maart over de vraag of de onder-
handelingen met de Spaanschen dadelijk hervat zouden Avorden, ter Generaliteit verhandeld is.

-ocr page 632-

BES VADERLANDS. 629

iDgeval de Provinciën niet lot haar gevoelen toetraden. Alsnu lokte de President van 1644—
Hun Hoog Mögenden, de Heer van renswoude , daags daaraan (den 25®^" Maart) een
besluit der Vergadering uit omtrent de vraag aangaande den. veld locht. Op grond dat
de voortgang van den veldtocht, in de gegeven tydsomstandigheden, door het belang
en de eer van den Slaat werd geboden, stelde hij voor, dat er een dag bepaald zou
Avorden, op welken de Provinciën machtiging zouden vetleenen tot het lichten der
waardgelders, het heffen der legerlaslen en het doen van aanzoek bg
Frankrijk tot het
bekomen van een buitengewoon subsidie behalve het gewone.
Gelderland^ Zeelanden
Utrecht
verklaarden zich te zullen beijveren, dat de verlangde consenten den 50®'®" Maart
waren ingebracht.
Overijsel was van stonde aan daartoe bereid; Groningen was niet
vertegenwoordigd;
Friesland had de consenten reeds ingebracht. Holland verlangde '

besluit lot voortzetting der onderhandelingen, alvorens tot »de campagne te conde- ^
scendeeren" Des anderen daags vernamen de Staten van
Holland^ dat de Heeren van
Zeeland hun advies aangaande de voortzetting'der onderhandelingen niet eerder zouden
kunnen uitbrengen, dan in het einde van de'week na
Paschen (dit feest viel dat jaar
op den eersten April). Dus moesten zg eenig geduld oefenen; maar intusschen bewerkten
zij, dat den Gezant te
Parijs de machtiging werd verleend om een traktaat tot ontvangst
van het gewone subsidie te sluiten, maar hem daarbij gemeld werd, dat de Provinciën
len aanzien van het buitengewone subsidie nog geen besluit hadden genomen Hierop
gingen de Staten van
Holland tot ongeveer half April uileen.

Voor het midden dezer maand was er bericht uit Parijs, dat het traktaat van subsidie
gesloten was. Doch
Holland onthield daaraan hare ratificatie, omdat de voorwaarde
niet vervuld was, waarop zg tot den veldtocht zou kunnen besluiten Het werd Mei,
Voordat daartoe
en hoezeer telkens uilgenoodigd om zich op het stuk van den veldtocht te verklaren, 'geen

en door den Heer de la thüillerie, die uit het Noorden terug was gekomen ernstig
daartoe aangemaand, verontschuldigden zich de Gedeputeerden van //o/ianti telken reize,
als nog niet gelast De Mei verliep, welken dag het traktaat van subsidie als het
tijdstip bepaalde op hetwelk ons leger te veldè zou komen, en eerst den 1Mei
achtte zich de Provincie door de aan de Heeren
heemstede en de K-nuyt gegeven
instructie genoegzaam gewaarborgd om zich het traktaat van subsidie te laten welge-
vallen , en te vergunnen, dat over hel buitengewone subsidie onderhandeld werd. Dadelgk

» Resol. Stat.-Gen. 19 , 20 , 21, 22 , 23 Maart, 1046. Rcsol Holl 17, 20, 23 Maart, 1640.

2 Jle&ol Stat.-Gen. 26 Maart, 1646. Resol. Holl. 24 Maart, 1646.

^ Resol, Stnt.-Gen. 14 April, 1646. Resol. Stat.-Gen. 17 April, 1646.

5 Jiesol. Stat.-Gen. 26 April; 3, 4, 5, 9 Mei, 1646. Resol. Holl, 17, 18 , 25 , 27 , 28 April j
3 Mei, 1646.

-ocr page 633-

650 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— werd Zijne Hoogheid gemacbligd om met den genoemden Franschen Ambassadeur het
plan van een veldtocht te beramen, en werden de Gedeputeerden te velde benoemd
Doch nu was door
Gelderland en Holland nog niet in de lichting der waardgelders
bewilligd; de Prins klaagde, dat, zoo men daarin niet bewilligde, hij builen staat zou
zijn om aan den eisch van het traktaat met
Frankrijk te voldoen, en thuillerie ver-
klaarde, dat in dat geval zijne Regeering het doel, met dat traktaat beoogd, niet zou
bereiken. Hij gaf te kennen, dat zijn Koning alsdan het traktaat niet zou ralificeeren.
Doch hierover toonde men zich niet zeer verlegen; inlegenileel men verzekerde hem,
daarvan de schuld op zich te willen nemen, en het hem niet, alsware zijne handeling
gewraakt, te zullen toerekenen Echter verliep de maand Mei niet voordat de Pro-
vinciën in de heffing van de eerste helft van het millioen legerlasten en in de lichting
der waardgelders bewilligd hadden

Daar de Spaansche Régeering in de Zuidelijke Nederlanden zich gevlteid had, dat
het traktaat tot een gemeenschappelijken veldlocht dil jaar niet beklonken zou worden, zoo
moet zij onaangenaam verrascht zijn geworden door het bericht, dat het toch lot stand was
Castel-ho-gekomen. Nog deed de Markgraaf gastel rodrigo eene poging om den veldlocht tegen
wapeasüTsUnd^ houden. Hij richlle den 20®-®·! April eenen brief aan de Slaten-Generaal en aan den
Prins van
Oranje^ waarin hij meldde, dat hij, alvorens de krijgskundige beschikkingen
te nemen lot bescherming "van het ditmaal bedreigde punt, aan Hun Hoog Mögenden in
bedenking gaf, of het niet beter en lol bevordering van den vrede dienstiger zou zijn,
een wapenstilstand te sluilen. De Slalen antwoordden hem, in overeenstemming met
het advies van den Prins, dat men hier nog niet vernomen had van het sluiten van
dat nieuwe traktaat met
Frankrijk^ en dat in allen geval de vraag omtrent het treffen
van een
Avapenslilsland te Munster te huis behoorde
SteramiDg van Zoo kon dan in de maand Juni de vehilocht eenen aanvang nemen. — Doch hoe was de Prins
zelf geslemd ? De Fransche Resident vreesde, dal Zgne Hoogheid, om de toekomst van zijnen
zoon en zijn geslacht na zijnen dood in//o//aM(/niet te bederven, besloten had loe te geven
aan het verlangen dier Provincie en slechls voorde leus Ie velde te trekken Werkelijk wist
een persoon, aan het Hof van den Prins verbonden, te verzekeren, dat, dewijl Zijne Hoogheid
zag, dal er geen ijver meer was, hij zich ook met den veldtocht niet veel moeite zou geven,
maar zoo wat heen en weder zou trekken δ.
thuillerie onderstelde zelfs de mogelijk-

ί Resol Slat.-Gen. 11, 12, 13 Mei, 1646. Resol. Holl. 3, 5, 8, 11, 12 Mei, 1646.

2 ßesol. Stat.-Gen. 12, 13, 14 Mei, 1646. iïeso/. ^o//. 12, 15, 17 Mei, 1646. Aitsema, 111, p. 102.

3 Resol. Slat.-Gen. 22, 28, 29 Mei, 1646. Resol. Hall. 17 Mei, 1646.

Resol. Holl. 30 April, 1646. s Archiv, de la Mais. d'Or. p. 152.

β Aitsema, III, bl. 102.

-ocr page 634-

DES VADERLANDS. 545

heid, dal ook de Prins door de groole aanbiedingen van Spanje gewonnen was Reeds 1644—

vestigden de Fransehe Heeren, daar de vader hun ontviel, hunne verwachting op den

zoon, die in jeugdigen overmoed de hoop op alles wat zgn vader zich eenmaal had

voorgesteld, ' niet opgaf, en met behulp van Frankrijk tot dat doel hoopte te komen Κ

Toch nam de Prins tegenover die Fransche Ministers het voorkomen aan, alsof hij gaarne

een krachtigen veldtocht zou hebben uitgevoerd En inderdaad vleide hij zich, naar

het schijnt, nog mét de hoop, dal de bemachtiging van Antwerpen ditmaal nog de prijs

van zijn laatste verschijnen aan het hoofd eener legermacht- zijn kon. Zoo men aitsema.

mag gelooven, zou hij gezegd hebben, dal hij nog slechts wenschle Antwerpen te

winnen: dan zou hij gerust zijn en bereid om te sterven *

Was Antwerpen dus nog allyd het voorwerp van 's Prinsen wensch, de stad, waarop
hel, volgens het met
Frankrijk beraamde plan, bij den aanstaanden veldtocht gpmunt
was, schijnt
Gend te ζί]η geweest. Deze stad, had gastel rodrigo, volgens zijn boven-
vermeld schrijven aan de Staten, uit goede bron vernomen zou door de onzen belegerd
worden, en de slad, schijnt het, trachtte reeds met onzen Slaat in onderhandeling
Ie treden. Dit althans zou men opmaken uil het bericht, dal van wege den Raad-
pensionaris der slad
Gend een paspoort gevraagd was, om herwaarts te komen len behoeve
van zijne bijzondere zaken, maar ook om 's Lands zaken te verrichten' In de brief-
wisseling, daarentegen, in het begin van Juli lusschen den Prins en den Hertog van
Orleans gevoerd, wordt Brugge als hel doel eener gemeenschappelijke onderneming
genoemd

Hoe dit zij, den Juni werd den Prins en zijnen zoon, op hun vertrek uilGra-

t

venliage, door Gecommillecrden uit de Slalen-Generaal en de Staten van Holland vaarwel
gezegd en den volgenden dag vertrok hij naar Vianen De lichting der waard-
geiders had goeden voortgang, en legen den Juni zou de infanterie bij
Dordrecht

bijeen zijn om vandaar Ie scheep verder vervoerd te worden. Dit een en ander ver-
zuimde men niet den Franschen Resident lol zijne geruststelling te lalen welen

Doch hel werd Juli, en sleeds vertoefde de Prins met zijn gezin Ie Dreda^ alwaar hij Onderhandelin.

(ïen te Breda

met de Gedeputeerden en den Franschen Gezant voornamelijk de vraag behandelde, of over dd vrijheid
men, in geval
Antwerpen ons in handen viel, den Katholieken volkomen vrijheid van ^
godsdienst moest lalen. Hij schroomde niet eene door de 'Gedeputeerden te velde mede J^JiggnJ®^""

' Archiv, de la Mais. d'Or. ρ. 15δ. ^ Aid. ρ. 159.

Aid. ρ. 151, 153. ^ Aitsema, III, ρ. 96.

5 Resot. Holt. 30 April, 1646. ® ΆββυΙ. Holl. 10 Mei, 1646.

' Aitsema, III, p. 103. » Resol Stal^Gen. 8 Juni, 1646. Resal, Holl. 8 Juni, 1646.

β Aitsema, p. 102. Resol. Stal.-Gen. 11 Juni, 1646. RcsoL Holl. 8 Juni, 1646.

-ocr page 635-

652 ALGEMEEJVE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

onderleekende belofte af Ie leggen, dat, zoo Antwerpen op onze zydekwam, men aldaar
den Katholieken Godsdienst vrg zou laten. Dit trok in
Holland en Zeeland zeer de aan-
dacht 1. De Heer
van wimmenum , die loen met bigker van uit het leger te '5 Gravenhage
was gekomen, werd door de Staten van Holland verplicht rekenschap van het te i^rerfa
verhandelde te geven: geen eed van geheimhouding, verklaarden zij, kon hem beletten,
zich jegens zijne Soevereinen en Principalen te verantwoorden. Hy kon zich met eea
besluit van de Gedeputeerden van
Holland ter Generaliteit en van de Gecommitteerde
Raden dezer Provincie dekken. Doch de Staten van
Zeeland wraakten den Heer van
VOSBERGEN, üls in deze zaak gehandeld hebbende zonder hunnen last

Inlusschen bleven de troepen voor Dordrecht liggen, zonder algemeen comman-

^ Toen de Staten van Holland in Juli, 1645, op aanzoek der Zuid-Hollandsche Synode nopens
))het inbinden van de vermeten stoutigheid der Pausgezinden", besloten hadden, den Franschen
Minister en den Ambassadeur van
Portugal te herinneren, dat geen anderen dan die van hun
gezin en natie waren, tot de Godsdienstoefeningen ten hunnen huize mochten worden toegelaten,
nam de Heer
bkassët een vrij toogen toon aan: zijne Koningin, zeide hij, zou bet gansch vreemd
vinden, dat haren geJoofsgenooten de vrijheid om ten zijnen huize hunnen Godsdienst te oefenen
werd benomenj thans was zulk een dwang vooral ontijdig, nu te
Munster over een algemeenen
vrede werd gehandeld: zulk eene manier van doen zou den Gereformeerden in Duitschland geen
goed doen. Het Hof van
Holland, uitgenoodigd om aan de uitvoering van de verordeningen de
hand te houden, nam de gelegenheid waar om de Heeren van
Holland te doen gevoelen, dat
eerst de plakaten tegen de Katholieken dienden vernieuwd te worden , waartoe Hun Edelmogenden,
in weerwil van den meermalen herhaalden aandrang der Staten-Generaal, niet hesluiten konden
{Resol, Hall. 15, 16, 18, 23, 27, 28, 29 Julij 2, 3 Aug. 1644. 22,23 Febr. 1645). Bij vroegere
gelegenheid had het Hof den ongeoorloofden toeloop tot de mis ten huize van den Ambassadeur
van
Venetië te keer willen gaan: toen waren zijne dienaars door gewapend volk daarin belet, en
de Staten van
Holland hadden het Hof niet gehandhaafd. Ook dit maakte de Raadsheeren thans
minder vaardig. Niettemin begeerden de Staten, dat het Hof, zonder zich om de vertoogen van
eenigen vreemden minister te bekreunen, zou verrichten, wat bevolen was: des gevorderd zou
den gerechtsdienaars de sterke hand worden geboden
{/iesol. Holl. 22, 29 Juli, 1645). ■— In het
begin van 1644 vestigde de Heer
van vosbekgen herhaaldelijk de aandacht der Staten-Generaal
op het voortbestaan »der papistische hierarchie" hier te lande
(Resol. Stat.-Gen. 5 Febr.;
15 Maart, 1644). Het onderzoek daarop, door eene Commissie van het Hof aangaande deze zaak
ingesteld, bracht aan het licht, dat zich de Katholieken inderdaad ongeloofelijk veel veroorloofden
(Resol. Holl. 18, 19, 21 Maart, 1644). — In den zomer van 1646 waren de Geestelijken nog
niet uit
Hulsterambacht vertrokken. Eerst moest, heette het, het platte land van redouten voor-
zien Avorden
{llesol. Stat,-Gen. 6 Aprilj 16 Juni, 1646).

2 Besol. Stat.-Gen. 21, 23 Juli, 1646. Resol Holl, 24, 26, 27, 28 Juli, 1646. Aitsema,1I1,
bl. 110.

-ocr page 636-

DES VADERLANDS. 545

dement, zoodat elk regiment geen andere bevelen ontving dan Tan zgn eigen Kolon- 1644—

1048«

nel, waardoor verwarring en onordelykheden voor en omtrent Dordrecht ontstonden.
Dit moest in
Holland mishagen: men verlangde het leger uit de buurt, hetwelk bij
de onzekerheid van *sPrinsen geheirife raadslagen onrust kon baren, verwijderd te
zien, en liet den Prins weten, dat, hoezeer de onderhandelingen te
Munster ook
het sluiten van den vrede lieten verwachten, zulks Zyne Hoogheid niet behoefde noch
behoorde te beletten iels met het leger te verrichten i. — Maar vooral moest deze wer-
keloosheid onzen bondgenooten, den Franschen, Zweden en Hessen, mishagen en kwade
Werkeloosheid

van den Prins,

vermoedens bg hen verwekken. De Heeren de la. thuillerie, spiering en wigqüefort
loonden zich ontevreden, dat door die werkeloosheid de vereeniging van de Fransche,
Zweedsche en Hessische troepen was belet. Op dit tijdstip belegerden de Franschen
Kortrijk, en, gaven zij te kennen, stielen zy daar het hoofd, dan zou zulks aan de
houding van ons leger te wijten zijn

In het begin van Juli zou de verlangde vereeniging van een deel der Fransche troe-
pen , onder den Maarschalk
de turenne , met de Hessen en Zweden toch bewerkstelligd
worden. Maar nu werden de Luxemburgers in de wapenen geroepen om dezen veldheer
den tocht naar den Rijn by
Wezel te beletten. Tegen deze vyandelykheid had de
Prins, die intusschen naar
Bergen op Zoom was vertrokken, een middel van bedwang.
Hij gaf den Luxemburgers te verslaan, dat, gaven zij aan den oproep van den Koning
van
Spanje gehoor, hunne sauvegarden als vervallen zouden worden beschouwd, en tegen hen
by militaire executie te werk gegaan zou worden. Dit was van de gewenschle uitwerking

Had de Prins verlangd zich door geweld van de plaatsen meesier te maken, over wier
toekomst te
Breda met den Franschen Gezant werd gehandeld, hij zou daartoe in den
lijd, welken hy in deze stad doorbracht, de schoonste gelegenheid gehad hebben. Immers
had het leger, hetwelk door de Spaansche Regeering bestemd was om, onder den Hertog
van AMALFi, den verwachten aanval van de Staalsche krijgsmacht het hoofd te bieden, by
de aanhoudende werkeloosheid van den Prins, zich toen, met hel leger van den Hertog
van
Lorraine ^ vereenigd, ten einde de Franschen, die insgelijks met de vereende krachten

> Resol. Stat.-Gen. 25, 30 Juni; 7, 13 Juli, 1646. Aitsema, III, ρ. 107, 108.

2 Hesol. Stat.-Gen. 3 Juli, 1646.

3 Resol. Stat.-Gen. 11, 16, 17 Juli, 1646. Resol. Holl. 17 Juli, 1646.

^ In jde maand December van het vorige jaar was die Hertog in het land van Overmaas tomen
legeren. Hieruit rees voor den Goeverneur van
Maastricht de vraag,· hoe zich tegenover liem te
gedragen. Men liet de beantwoording aan den Prins van
Oranje over. Zijne Hoogheid ried, hem
op den voet van onzijdigheid te behandelen
{Resol. Stat.-Gen. 21, 22 Dec. 1646). Doch weldra
bleek, dat de Hertog de gunst van den tijdelijken afstand van het Land van
Ovenmas en het

III Deel. B Stuk. 80

-ocr page 637-

657 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

654

1644— der Herlogen tan Ofléans en van Enghien^ Koririik berenden , le' weérslaan Dus
waren het Markgraafschap van
Antwerpen en noordelijk Vlaanderen van troepen ontbloot.
Doch voorzeker' hoopte de Prins steeds een deel der Zuidelijke
Nederlanden zonder ge-
weld in zyne macht te krygen. Juist het vertr?k der Spaansche legermacht naar den
omtrek van
Kortrijk moest den ingezetenen de gelegenheid bieden om het Spaansche
juk af te schudden en de Staatsche troepen in te halen: de inwilliging, aan den Ka-
tholieken Godsdienst verleend, was geschikt om het grootste struikelblok uit den weg
te ruimen. Wat de Brabantsche en Vlaamsche dorpen en kleine plaatsen van de Spaan-
sche, Keizerlyke en Eorreinsche soldaten le lyden haddfen, ging alle beschrijving le
boven,'en geene ketters konden schandelijker legen de heiligdommen te werk gaan,
dan, volgens de klachten van den Bisschop van
Gent en van den Markgraaf de gastel-
rodrigo
zeiven, door die troepen geschiedde Doch in weerwil van dit alles roerde
zich niets. Daarop doelde voorzeker de Heer
van wimmenum , toen hg , in de vergadering
der Stalen van
Holland verzocht zijnde le ontdekken wat er le Breda was verhandeld,
van een geheim oorlogsplan sprak, dat vergdeld en le niet gegaan was En toen
Kortrijk door de Franschen den 28®*®° Juni ingenomen was, en noordelijk Vlaanderen
met den omtrek van Antwerpen, weder rijkelyk van Spaansche troepen voorzien, de
kans om zich zonder gevaar voor den Prins van
Oranje te verklaren verloren had; toen
deze ook na de met den Franschen Gezant gelroffen overeenkomst betreffende de religie
geen voorwendsel hoegenaamd lot langer loeven meer over had, gaf Zyne Hoogheid

De Prins brengt omstreeks den Juli aan zijn leger voor Dordrecht het bevel om naar Vlaanderen

het leger naar

Vlaanderen. onder zeil le gaan. Alstoen was hel, dal twee van de Gedeputeerden te velde, de Heer
van wimmenum was de één, de Heer βγοκεκ de ander, zich naar's GrövenÄß^e begaven
om van dit besluit en zijne aanvankelijke uilvoering den Stalen mededeeling te doen.
Zij vermeldden van den
Prins, dat zy hem tamelijk welvarend hadden verlaten, maar

Herlogdom Limburg bovendien, ten behoeve zijner^ troepen, betomen had legen de belofte der
levering van 18000 man te velde aan den Koning van
Spanje. Dus was hij onwedersprekelijk
op de hand des vijands
{Resol. Stat.-Gen. 29 Jan. 1646). Trouwens de Hertog de longoeville
zeide te Munster van hem, dat hij steeds het minst was van de partij, die hij gekozen had.— Na
afloop van den veldtocht van het jaar 1646 verzocht de Hertog, in het Liuiburgsche en het
Overkwarlier van
Gelderland teruggekomen, voor zijne troepen neutraliteit van den Commandant
van
Maastricht. Hun Hoog Mögenden echter bleven bij vroeger besluit en hielden den Hertog
alsnog voor vijand
{^Resol. Stat.-Gen. 17, 18 Dec. 1646).

» Relation de la campagne de 1646, par j. a. viscart {Collect, de Mém. relatifs ά Vhist. de
Belg.)
p. 33, 35, 37. De Mémoires van Fred, Hendrik gaan niet verder dan tot 1645.

2 Zie de Introd. van paül henrarü op de genoemde Relation de la camp. de 1646 (p. X—ΧΠΙ5
XXIX—XXXY). 3 Resol Holl. 26 Juli, 1646.

-ocr page 638-

DES VADERLANDS. 63S

niet zoo krachtig als voor dezen. Ook had hij te kennen gegeven, dat hij niet meer 1644—
tegen den vrede was ingenomen: een eervol en voordeelig accoord, had hij gezegd, was
zyns bedunkens niet te verwerpen. Niettemin was hij besloten, het met de Fransche
Gevolmachtigden alhier beraamde krggsplan te ondernemen Tot dat plan behoorde
deze bepaling, dat zich 3000 ruiters en evenveel voetknechten van het Franscte Jeger /
bij het onze voegen zouden. Om deze vereeniging te bewerkstelligen, werden eenige
troepen der onzen uit
Sas van Gend den Franschen naar Lovendeghem te gemoet ge-
zonden. Onder het bevel van den Maarschalk
de gra.mmont, in ons leger aangekomen,
werden zij den Juli te
Selsalen door den Prins in oogenschouw genomen. — In de

Zuidelijke Nederlanden hield men het er voor, dat de vermeestering van Antwerpen
alsnog 's Prinsen doel was en werkelijk sloeg ons leger thans den weg derwaarts in.

Den Ausustus in den avond trok Prins willem met ruiters en voetvolk in vrij De Pnns maakt
O " zich vao een paar

aanzienliik aantal op tol in de nabiiheid van Antwerpen met hel oogmerk om de Spaan-pii»ten bü ^nt-
·> " , " werpen
meester;

sehen, die daar gelegerd waren, van daar te lokken; doch te vergeefs. Den rukte doch verlaat zo

men op naar hel Dorp Teemsche, bij de samenvloeiing van de Durme en de Schelde^^^^^^^

niet ver boven Antwerpen gelegen. Het kasteel, dat zich aldaar bevond, werd door den

Prins van Oranje opgeëischt en daags daaraan ingenomen. Tegelijker lijd had de vice-

admiraal jan evertsen in last om, zelf aan hel hoofd van 25 sloepen, met omtrent

200'matrozen bemand, gezamenlijk met den kapilein cabeljau, commandeur op Lief-

kenshoek, het Boerengat, lusschen het fort St. Philippe en Oostruweel op den dijk, die

beneden Antwerpen langs de Schelde naar deze slad loopt, in te nemen. Dit gelukte.

Maar nauwelyks had de Prins aldus een punt boven en beneden Antwerpen in zijne

macht, of hg liet ze weder varen. Den 12^"° Augustus werden en hel kasteel van

Teemsche en hel Boerengat weder verlaten, en hel leger vestigde zich in hel dorp

St. Gillis, op niet groolen afsland weslelyk van Antwerpen. Zoo bleek ten duidelijkste ,

dat er invloeden werkten, die de inneming van Antwerpen, ja het wagen van een

ernstige poging om die stad te vermeesteren, beletten Dal hel machtige Amsterdam

en de Provincie Zeeland de vermeestering hoogst ongaarne zagen, is gewis. Ook was

het te verwachten, dal de Spaanschen al hunne macht zouden samentrekken, teneinde

de belangryke plaats, na wier overgang zelfs Brussel hel niet lang zou houden, niet

' Resol. Slat.-Gen. 24 Juli, 164Ö. Resol. Holl. 26 Juli, 1646.

^ Zie Relation de la camp. de 1646, p. 109, 123, Toen de Prins in Vlaanderen was gekomen,

was de Hertog van Lorraine ziek ten gevolge der doorgestane hitte en outhield hij zich welhaast

van het beleid van den krijg (ald. p. 1.S3).

® »'estrades hield de ondornemiug met zulk eene gerihge macht tegen het Boerengat voor een
staaltje van 's Prinsen dolzinnigheid, waartoe, schrijft hij, zijn naijver op den jongen Prins hem in
dezen lijd verleidde
(Archiv, de la Mats. d'Or. p. 165).

80 *

-ocr page 639-

656 ALGEMEEJVE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

in 's Prinsen handen Ie lalen vallen. Zoo zou geheel Vlaanderen voor de Franschen
open gelegen hebben en in hunne macht gevallen zijn i; eene uilkomst, die voor de
veiligheid der Republiek evenmin raadzaam scheen, als de verovering van
Antwerpen

weinig wenschelyk voor hare welvaart en voor het behoud van haar staatkundig en
#

godsdienstig karakter zou geweest zijn. En wat 's Prinsen bijzondere beweegredenen
aangaat, hij schynt altgd de vrywillige overgave der Vlaamsche of Brabantsche steden
begeerd te hebben. Toen zich derhalve in
Antwerpen, ook na de bemachtiging dier
beide punten, niets ten zijnen voordeele roerde, schijnt hij zich te hebben kunnen ge-
troosten, van het voorwerp zijner wenschen af te zien. Dat nu ook ditmaal het plan
om
Antwerpen te winnen »onder de hand was komen te verdwijnen", verzekerde de
Heer
vaw wimmewum aan Hun Hoog Mögenden — Hoe zeer voor het overige de Prins
er op gesteld was om den goeden dunk der ingezetenen van
Vlaanderen en Brabant te
behouden, ja, hunne genegenheid te winnen, blijkt hieruit, dat hg met den Maarschalk
DE GRAMMONT in onmin geraakte, omdat deze zijne troepen toeliet den landzaat te mis-
handelen en zelfs die boeren niet ontzag, welke oorlogscontributic betaalden Dat
trouwens de Prins liever zonder de Franschen tot zyn vredelievend doel zou hebben
willen komen, en dat de tegenwoordigheid dier hulpbende hem voorkwam het bereiken
zgner bedoelingen veeleer te belemmeren, dan te bevorderen, is niet onwaarschijnlijk.
Doch vooral is de ziekelijke toestand van den Vorst niet voorbij te zien. Deze moest
hem gaarne doen opgeven, wat hy zelf niet of nauwelyks meer kon verrichten. Althana
zijnen zoon, die door de Franschen gevleid werd, het beleid der ondernemingen over
te laten, zulks kon hy niet van zich verkrijgen en het zou ook door de Staten van
Holland gewraakt zijn geworden. Zelfs den vader vertrouwden dezen zelfs nu nog de vrye
beschikking over het leger niet toe. Zulks bleek, toen in antwoord op een schrijven
der Gedeputeerden te velde, den Augustus uit
St. Gillis gedagleekend, door Hun

Hoog Mögenden besloten was, de beslissing over het gebruik, verder van het leger te
maken, aan Zijne Hoogheid over te laten. Toen toch wilden de Gedeputeerden van
Holland,
voor en aleer hierin toe te stemmen, eerst nadere brieven uit het leger afgewacht hebben,
en verzochten zij, dat met het antwoord deze hunne aanmerking aan de Gedeputeerden te
velde werd kenbaar gemaakt Sedert vernam men, dat de krachten van den Prins
al meer achteruitgingen, en dat wel terwijl de Maarschalk
de grammont er steeds op
aandrong, dat ons leger niet langer werkeloos zou blyven. Dus werd het beleg der stad

» aitsema, 111, bl. 109, 110. ^ Resol. Stat,~Gen. 17, 18 Aug. 1646.

3 Relation de la camp, de 1646, p. 138, 139. aitsema, p. 110.
^ AITSEMA, p, 110.
Archiv, de la Mais. d'Or. t. a. pl. p. 158, 165.
s
Resol Stat,-Gen. 28 Aug. 1646.

-ocr page 640-

DES VADERLANDS. 545

Damme voorgeslagen. Zijne Hoogheid sqhreef den SSe^eJ^ Augustus, in hel bijzonder, 1644—
aan den Raadpensionaris ca.ts ^ om bericht wat de Heeren ?an van dien voorslag

dachten. Voordat dezen van hun gevoelen hadden kunnen doen blijken, en nadat er
lijding gekomen was, dat de hoofdofficieren verklaard hadden, dat zij voor al de plannen,
door Z-ijne Hoogheid geopperd, het saizoen Ie ver verloopen achtten, kwam er al weder
een brief van den Prins aan den Raadpensionaris, waarin Zijne Hoogheid in bedenking
gaf, of het niet dienstig zijn zou het leger in de· naaste garnizoenen te brengen; het
De Prins wil
Fransche leger, schreef hij er by, was van zins ons leger te naderen, ten einde de "

troepen van den Maarschalk de grammont af te halen Met toestemming van de Staten
van
Holland werd alsnu door Hun Hoog Mögenden aan de Gedeputeerden te velde ge-
schreven, dat men de beslissing aangaande de krijgsonderneming door het leger uit te
voeren aan Zyne Hoogheid overliet; maar op advies van die van
Holland werd daarbij
gevoegd, dat men het voor den dienst van het Land onraadzaam achtte, hel leger nu
reeds in de garnizoenen Ie brengen: om goede redenen van staat hield men het voor
beter, dat met het leger alsnog werd geageerd waar en zooals de meeste dienst van den
Slaat zou vereischen In het bijzonder schreef de Raadpensionaris nog aan Zijne
Hoogheid, dat de Stalen der Provincie zich bij gemis van genoegzame kennis van zaken
van een advies betreffende het beleg van
Dämme onthielden \ Hun Edel Mögenden
mistrouwden den Prins alsnog ten hoogste.·.. Zij zagen in zyn verlangen om
Vlaanderen
Ie ontruimen en in het gelijktijdig vertrek van de Generaals beck en lamboï uit
Vlaanderen naar DuUschland een bewijs, dat de Prins en de Spaanschen geen vgande-
lijkheden meer tegen elkander in den zin hadden, omdat zij het onderling eens waren

' In dezen tijd werd den Heer cats de betrekking van Raadpensionaris voor een nieuw vijftal jaren
opgedragen
{Besol. Holl. 5 Mei, 1646). In het vorige jaar waren hem, na den dood van den lieer
van doivenvoorde, de groote zegels van Holland te bewaren gegeven [Resol. Hall. 13 Mei, 1645).

^ De Maarschalk toog werkelijk op marsch om zich bij het Fransche leger yoor Duinkerken Ic
vervoegenj maar keerde terug, omdat hij vreesde onderweg door de Spaanschen overvallen te
worden. De Prins zou hem gaaine kwijt zij^i geweest: nu moest hij hem medenemen
naar Pergen
op Zoom.
Doch hier nam de Maarschalk den 2"·®° Ocloher afscheid en trok met zijn manschappen
over
Maastricht en Luik naar Frankrijk (aitsema, lll, bl. 111). Wat de Infanterie betreft, die
ΛΕ GRAMMONT bij zich had, er %va8 reeds vroeger sprake dat deze tot de hooidmacht derFranschea
zou terugkeeren en ΛνεΙ over zee
{Resol. Stat.-Gen. 20 Aug. 1646. Resol. Hall. 10 Sept. 1646.
Relation de la camp. de 1646, p. 185). Waar de Fransche ruiters iij Brabant gewacht werden,
vluchtte alles, zes of zeven uren in de rondte: het landvolk was banger voor hen, dan voor de
Kroaten, toen dezen het eerst in het land kwamen
{Relation etc. p. 201).

Resol Stat.-Gen. 1, 3 Sept. 1646. Resol. Holl. 31 Aug.; 1, 2, 5 Sept. 1646.
^ ResoL Stat.-Gen. 6, 7 Scpt. 1646.

-ocr page 641-

1644-

164S.

638 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

en samenspanden legen hunne Trgheid — Dat ook de Fransehe Resident ^ niet gaarne
zou gezien hebben, dat het leger reeds in de garnizoenen werd verdeeld, laat zich
denken. Men stelde hem op zijne klacht gerust, en kon hem daarentegen onder het.
oog brengen, dat, wanneer
Frankrijk begeerde, dat wij alle troepen op de been hielden,
de lermynen van het subsidie slipter dienden betaald te worden. Hierover werd opzet-
telijk aan onzen Gezant te
Parijs geschreven Κ

Den lü^«*! September verschenen, uil hel leger naar V GrauenÄa^ß gezonden, de Heeren
VAN LiNTELoo, VAN wiMMENUM en VAN DER NISSE. De Heer VAN wiMMENUM slond, op
grond van het groole aanlal zieke soldaten, het denkbeeld voor om het leger de garni-
zoenen te doen betrekken. Maar de andere Heeren beweerden, dat er nog wel met
hoop van slagen eene poging kon gedaan worden om
Antwerpen te bemachtigen. De
Fransche krijgsbevelhebbers
t)e grammont en d'estrades verlangden sterk, dat ons leger
nog ten minste tot het eind der loopende maand September in
Vlaanderen zou blijven
en iels zou ondernemen, ten eiode de belegering van
Duinkerken door de Franschen
in de hand te werken. Hun Hoog Mögenden waren mede van gevoelen, dat ons leger
in
Vlaanderen of in Brabant nog te velde blyven moest Inlusschen bracht de Prins
tegen het midden van September hel leger naar
Bergen op Zoom. Van hier schreef
hij den September, dat het plan beslaan had, de slad
Lier aan te lasten en bij

goeden uilslag naar Mechelen te rukken; doch dal de kondschap, door hem ingewonnen,
medebracht, dat de troepen van den Hertog van
Lorraine^ van picgolomiwi en begk. te
Duffel en in den omtrek gelegerd waren, niet verder dan omstreeks een half uur van
Lier-, dal hg daarom geen kans op het welslagen dier onderneming had gezien: dus
vraagde hy alsnu, wat verder te doen met het leger, dat, zeide hij, thans geheel van
krankheden besmet was: moest hy hel plan op
Lier niet opgeven, om wat anders uit
te voeren? Tegelijk raadpleegde hij Hun Hoog Mögenden, of zij niet goed zouden
vinden, dat de ruilers van
grammont, die hij-nog bij zich had (de infanterie was
verlrokken , over
Maastricht naar Frankrijk terugkeerden. — Wat den inhoud dezer

1 Archiv, de la Mais. d'Or. p. 16f?. Resol. Slat.-Gen. 5 Sept. 1646.

2 De Heer de la thuillebie was, omstreeks het eind van Augaslue (1646), begiftigd met een
gouden ketting van 5000 gulden waarde, weder naar
Frankrijk vertrokken {Resol. Stat.-Gen·
13, 22, 25, 29, 31 Aug. 1646. Resol. Holl. 11 Aug. 1646). — Dadelijk na zijn verlrek bezocht
de Hertogin de lowooevale ons land, waar zij haar recht op zeker grondgebied had Ie doen gelden.
Zij werd vorstelijk ingehaald en met een geschenk van damast, ter waarde van 4000 gulden,
begiiligd
Resol. Stat.-Gen. 31 Aug.j 1, 4, 5, 12 Sept. 1646. Resol. Holl. 1, 6, 7 Sept. 164Ö).

3 Resol. Stat.-Gen. 10, 11, 25 Sept.j 1 Oct.j 14 Nov. 1646. Resol. Holt. 1 Oct. 1646.

4 Resol. Stat.-Gen. 10 Sept. 1646. Resol, Holl. 10, 11 Sept. 1646. aitsema, ρ. III.

5 Zie hierboven, noot 1 , bi. 637.

-ocr page 642-

DES VADERLANDS. 545

lellere'n belreft, de Spaanschen hielden het er zei ven voor, dat de Prins veel sterker 1644—
was dan de geringe macht, die zij ihans in Brabant legen hen over konden zetleo;
maar zij wisten, dat hij niet dan ongaarne zou geweken zijn voor den aandrang der
Franschen, die van hem vergden, dat hij met zijn leger wat zou uilrichlen (
brasset ver-
klaarde in deze dagen, dat het opbreken van ons leger voor breken met
Frankrijk
zou worden opgenomen), en het was hun niet onbekend, dat de Prins de ruiters van
grammont liever kwyt wilde zijn, dan met hunne medewei^king iels uitvoeren —
Die van
Gelderland^ steeds belust op veroveringen, door ons leger in het Overkwartier ^

hunner Provincie op de Spaanschen te maken, kwamen op het denkbeeld om de gele-
genheid van het geleide, door een deel der onzen aan de Fransche ruiters op hunnen
tocht naar
Frankrijk te verleenen, te baat te nemen, len einde/?oer77Jowi/, waar slechts
eene zeer geringe bezelting lag, te overrompelen. — "Werkelijk werden de Fransche
ruiters door Nederlandsche ruiters en voetknechten tot
hóvGXï Maaslncht geleid, maar
(laarbij strenge krijgstucht in acht genomen, en geen aanval op eenig punt beproefd
De Staten toch hadden den Prins wel met het denkbeeld om
Roermond te vermeesteren
bekend gemaakt, maar, mits het leger te velde bleef, zoolang zij niet anders zouden
besloten hebben, den dienst, met dat leger te verrichten, aan Z,ijne Hoogheid overge-
laten 3. — De parlij, die de Prins koos, was het beleg om
Venloo Ie slaan, terwijl de u^t beleg om
Spaanschen den tyd gebruikten om de macht, die zij beschikbaar hadden, lot bemoei- ^hTpoedlg'we'
Jijking van dat beleg, te
Roermond^ onderden Prins de ligne, bijeen te brengen opgebroken.

Den Oclober was het beleg aangevangen, maar de loon van den brief, waarbij

de Prins dit aan de Stalen meldde, was niet geschikt om te doen verwachten, dat het
met veel kracht zou worden voorlgezet: immers schreef hy, dat by gehandeld had
»volgens de order van Hun Hoog Mögenden en afwachten zou wat den Slalen verder
gelieven zou aangaande het emploi van het leger te verordenen" Nietlemin werd
de stad soms met gloeiende kogels beschoten en de uitvallen, die trouwens niet zeer
krachlig konden zijn, vaak met verlies van veel menschenlevens afgeweerd. Van den
anderen kant kon de vijand er in blagen, om tot tweemalen loe geene onbelangrijke
versterking in de belegerde vesting binnen te brengen. Inderdaad schijnt het den
Prins niet volkomen erüst ook met dit bedrijf geweest te zijn. Althans op zijne brieven
en op het mondeling overgebracht bericht van
wimmenum , dat de circumvallatie moeilijk-
heden ondervond, begrepen de Gecommitteerde Raden van
Holland omstreeks den
Oclober Hun Hoog Mögenden te moeten voorstellen, den Prins te verzoeken naar

' Relation de la camp. de 1646, p. 201—207. ^ Relation etc. p. 207—209.

3 ResoL Siat.-Gen. 24 Sept. 1646. Resol Holt. 24, 25 Sept. 1646.
Relation etc. p. 209—219. 5 Hßsol StaL-Gen. 15 Oct. 1646.

-ocr page 643-

640 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— Gravenhage le komen om de beraadslagingen betreffende den vredehandel bg Ie wonen.

Dit vonden de Slalen-Generaal goed, en den 21®^®° besloten zg de Heeren μεεκμα,ν en
de vroe, buitengewoon Gedeputeerde van Zeeland, met die noodiging naar het leger
te zenden. Dat het na deze boodschap op een opbreken van' het beleg zou uitloopen,
beseften Hun Hoog Mögenden volkomen: immers overtuigden zy zich reeds, dat zg door
geene bèloflen, aan
Frankrijk gegeven, gebonden waren om hun leger tot een bepaalden
tijd le velde te houden Den ^ö»^®·! in het leger aangekomen, vraagden de Gecom-
mitteerden van Hun Hoog Mögenden, welke kans er was om de stad te bemachtigen.
Men antwoordde, dat de kans gering was, en op de verdere vraag, hoe lange tijd dan
nog vereischt werd, luidde het bescheid, drie weken. Geen wonder, dat Hun Hoog
Mögenden alsnu besloten den Prins te verzoeken het beleg op te breken, voor zijn
persoon te
Gravenhage le komen, en het leger in de garnizoenen te willen brengen.

De Prins terug Dit geschiedde. Reeds den November was de Prins met Prins Willem in den Haag
in den Haag,

terug Tot de Heeren, die hem kwamen verwelkomen, zeide Zgne Hoogheid: »Het
is mij leed, dat er dezen zomer niet meer te velde is gedaan; doch het is vrede"

Hadden de Franschen over de werkeloosheid van ons leger te velde, en over de
onwilligheid van den Prins van
Oranje te klagen gehad, over gemis aan medewerking
van onze vloot bg hunne krggsbedrgven legen Vlaamsche kustplaatsen hadden zg ten
slotte geen reden om klachten in te brengen.

In den winter van 1645 op 1646 had de vloot van den Luitenant-Admiraal tromp
Bemoeiingea volgens gewoonte last om le kruisen in de Nauwe Zee. Doch groot was gemeenlijk
άΓ ^ereischtc hel aantal schepen niet, die dezen dienst werkelgk deden. Tegen het eind van December
sterkte te
houden. berichtte tromp, dat er slechts zes kuslschepen in zee waren, en dat terwijl het

gerucht liep, dat er in Spanje eene vloot werd uitgerust, bestemd om 4000 man in
ylaanderen te brengen Hierop volgde, als gewoonlijk, eene vermaning van de Staten-
Generaal aan de Provinciën »opdat, bij gemis van betaling harer verplichte bgdragen,
de Admiraliteiten in
Holland ^ niet builen slaat gelaten mochten worden om de ver-
eischle kuslschepen onder de vlag le bestellen." Omdat echter de bgdragen der Provinciën

ï Resol. Stat.-Gen. 21, 22 Oct. 1646. Resol Holl 24 Oct. 1646.

2 Resol. Stat.-Gen. 24, 27, 28 Oct.; 2, 3, 6 Nov. 1646. Resol. Holl. 26 Oct. 1646.

3 Aitsema, m, bl. 111—113. Relation etc. p. 219—229, 233—237,

4 Resol. Stat.-Gen. 15, 23 Deo. 1645.

5 De Admiraliteit van Friesland werd in den zomer van 1644 overgebracht naar Harlingen.
Hokkum,
de oude zetel van het CoIIegie, kwam daartegen op, en voorloopig liet men het aldaar.
Eerst in Februari 1645 werd het voor goed te
Harlingen gevestigd (jReso/, Stat.-Gen, 7 Juni^
28 Sept. 1644. 28 Febr. 1645).

-ocr page 644-

DBS VADERLANDS.

zoo spoedig niet Ie verwachten waren, voorzag Holland al vast in de noodige gelden, 1644—

1648,

en dit moest, verklaarden Hun Hoog Mögenden, de andere Gewesten aansporen om ook
van hunne zijde te zorgen, »dat 's vijands boos voornemen in het transporteeren van -
volk uit
Spanje met gemeene macht en eenparig beleid mocht tegengegaan en verbroken
worden" 1. De strenge vorst echter belette nog in Februari (1646) den Luitenant-
Admiraal en den Vice-admiraal zeiven zee te kiezen. Intusschen werd het bericht van
dat transport van volk uit
Spanje, met niet minder dan 16 schepen, bevestigd, en was
de vijand alhier met sterke eskaders in zee Aan
Holland haperde het niet, dal er
niet in de uitrusting der kustschepen voorzien werd In April waren er van
Gelderland,
Utrecht
en Friesland in het geheel geen schepen in zee. Doch nu kon Holland deze
Provinciën met te meer grond aanmanen om aan hare verplichting te voldoen, naardien
zij alreeds in het traktaat met
Frankrijk hadden toegestemd, waarbij men zich verbonden
had, dat het volle getal van twee en dertig kustschepen voor de havens van
Vlaanderen
zou worden gehouden Omstreeks het midden van Mei deed tromp den' voorslag om,
alvorens de Kust geregeld te bezetten, in persoon met een paar schepen »een vlie-
genden tocht" te doen om het Noordrif van
Jutland, ten einde 's vgands bodems, die
derwaarts gezeild waren, te bespringen. Die van
Holland verlangden, dat hy dien
tocht met veel meer schepen zou uitvoeren

Tegen dat de Franschen dadelijke hulp van onze kustschepen zouden begeeren, schreef De hulp onzer
TROMP, den 12^®" Juli, 1646, dat hij voor Duinkerken slechts vijf schepen onder de pranscheii ver-
vlag bij zich had, waarvan nog enkele eerstdaags uit zee stonden te vallen, zoodat er verkre-

dan van de 32 slechts 2 schepen in zee zouden zijn 'Terwyl de zaken dus gesteld
waren, kwam tot
tromp het bericht, dat de Maarschalk de gassion en kort daarop de
Hertog van
Orleans voor Duinkerken waren gekomen, en tegelyk het verzoek van
wege Zgne Koninklijke Hoogheid, dat de haven van
Duinkerken met onze schepen
mocht worden bezet, en eenige schepen bovendien tot andere diensten van het Fransche
leger mochten worden gebruikt. De Luitenant-Admiraal moest eene gezochte veront-
schuldiging voor zijn gebrek aan schepen te baat nemen, en daar zijn eigen schip
gerevictuailleerd moest worden, begaf hij zich daarmede den Augustus voor
Sche-
veningen.
Alsnu deden de Staten van Holland de noodige stappen, dat de convooiers

81

' nesol. Stat.-Gen. 8, 11, 18 Jan. 1646. Resol. Holl. 15 Febr.j 2 Maart, 1646.

2 nesol. Stat.-Gen. 9, 26 Febr. 1646." Resol. Holl. 3, 8 Maart, 1646.

3 nesol. Holl. 14, 17, 24 Maart; 26 Aprilj 17 Mei, 1646.
^ nesol. Holl. 19 April, 1646.

5 nesol. Stat.-Gen. η, 18 Mei, 1646. Resol. Holl. 17, 18 Mei, 1646.
« Resol. Holl. 17, 31 Juli, 1646.
ΠΙ Deel. 5 Stuk.

641

-ocr page 645-

642 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

langs de Kust gebruikt zouden worden, loldat de eigenlijke kuslschepen, in zoo aan-
zienlijk aantal mogelijk, aldaar aangekomen zouden zijn. Hun Hoog Mögenden beijverden
zich evenzeer, en den Augustus konden de Gedeputeerden van
Holland de ver-

zekering geven, dat er gereed geld zyn zou om de schepen, die ter repartitie hunner
Provincie stonden, in zee te helpeen i.

Vóórdat de Luitenant-Admiraal en de Vice-Admiraal, die buitendien nog den Heer
de la. thuillerie naar Calais moest brengen van hier in zee gestoken waren ^^
was
Mardijk, den Augustus, door den Hertog van Orleans ingenomen. Van den

4den Augustus aan had het beleg geduurd. De Spaanschen waren in staat geweest de
bezetting aanmerkelijk te versterken en van de omstandigheid dat de zee open was,
gebruik te maken, om er dag en nacht manschappen en allerlei behoeften binnen te
brengen, en er de zieken en gewonden uit weg te voeren. Menzeide, dat de Staatsche
schepen zoo traag waren om de Kust op dit punt te bezetten, omdat de Hollanders den
Franschen de verovering der plaats niet gunden. Dit vermoeden moest de Franschen
te meer tegen de Hollanders innemen, naarmate het beleg meer menschenlevens en
meer bloeds ook van edellieden kostte Geen wonder dat de Nederlandsche Gezant
te
Parijs scherpe verwyten moest hooren over heigeen men eene van ondankbaarheid
getuigende nalatigheid van onze zijde noemde Eerst toen er eenige Staatsche schepen
voor
Mardijk waren verschenen, en de bewegingen van ons leger in Vlaanderen de
Spaanschen beletten den Baron
de lamboy in slaat te stellen iels tot verlichting van
de belegerden te ondernemen, gaf
Mardijk zich over

Tegen het midden van September sloeg de Hertog van enghien het beleg om Duin-
kerken
7. Hier zou de Staatsche scheepsmacht de Franschen van den aanvang aan
ondersteunen. Evenwel dat deze belangrijke zeestad den Franschen in handen zou
vallen, was voor de Hollanders nog bedenkelijker dan de overgang van
Mardijk. Wel

ι Resol. Holl. 3, 4, 7, 10 Aug. 1646. Resol. Stat.-Gen. 12, 13, 20 Aug. 1646. Vóór zijn
vertrek naar de Vlaamsche Kust meldde
witte cornelisz. de witt, dat hij in geschil was geraakt
met den Luitenant-Admiraal, en dat deze zich had laten verluiden, dat, wanneer de Vice-Admi-
raal onder zijn commando zou wezen, hij hem een affront zou aandoen. Yóórdat ook
tromp
vertrok, onderhielden hem eenige Gecommitteerden van de Staten-GeneraaKover zijn geschil met
DE WITT [Resol. Stat.-Gen. 29, 31 Aug. 1646). 2 j(esol. Stat.-Gen. 1, 3 Sept. 1646.

^ Resol. Stat.-Gen. 3 Sept. 1646.

4 Relation de la camp. de 1646, p. 139—143, 161, 163, 169.

5 Resol. Stat.-Gen. 25 Aug. 1646.

β Relation de la camp, de 1646, ρ. 171, 179, 181. Resol. Stat.-Gen. 30 Aug. 1646.

' Relat, enz, ρ. 193.

1644—
164&.

-ocr page 646-

DES VADERLANDS. 666

645

is Nvaar had Duinkerken in de handen der Spaanschen den onzen onlzellend veel afbreuk
gedaan, maar ihans ',\vas de Spaansche macht aan het zinken, de Fransche daarentegen
aan het toenemen : wellicht kon die haven in de hand der Franschen ons te eeniger lijd meer
schaden, dan zy in die der Spaanschen het immer gedaan had. Vandaar is het niet vreemd,
dal TROMP, wel wetende dal hij geroepen zou zijn om de veroveringen der Franschen op
de zeekust te bevorderen, twyfelde aan den ernst van den last, hem daartoe verstrekt,
en zeer nauwkeurige en duidelijk omschreven instructies begeerde. Op zijn verzoek
kreeg hij van de Slaten-Generaal het bescheid, dat hij wel de kust en de havens scherp
zou bezetten, maar geen volk of matrozen te land zou laten gebruiken; zonder eenige
uitzondering zou hij aan alle schepen het uit- en invaren beletten, mei dien verslande
dat de onzijdigen, met contrabande aan boord, van goeden prijs zouden zgn: de andere
onzijdigen zouden bloot afgewezen worden. Nog echter achtte hij zich niet bepaald
genoeg onderricht. Reeds in
den Briel zijnde, verlangde hij te welen, of hij, daartoe
verzocht wordende, het Fransche leger bij alle voorvallen, zoo te land als Ie water,
moest bgstaanj ten tweede, of, zoo de schepen van Engelschen of van elke andere
natie zich om zyne afwijzing niet bekreunden, hij ze mei geweld het bezoeken der
Vlaamsche havens moest beletten, en ten derde, of hij naar ouder gewoonte de Kust
met den laatslen October zou moeten verlaten. — Op de eerste twee vragen meenden

I

Hun Hoog Mögenden, en in hel byzonder ook de Stalen van Holland, geen nader
antwoord te behoeven Ie geven; op de derde behielden zij zich hun antwoord alsnog
voor ook wist men niet of de onderneming der Franschen legen
Duinkerken alsdan
reeds ten einde gebracht zou zgn. Dal de Stalen de belegeraars oprechlelijk meenden
te ondersteunen, bleek, toen die van
Holland op een brief van mazariit, aan brasset
geschreven, besloten, de Provinciën ter Generaliteit van hunnentwege te laten aanmanen,
dat de kustschepen ter harer repartitie ten spoedigste in zee en op de Vlaamsche kust
zouden worden gebracht, en die, welke zich daar onder het beleid van
tromp bevonden,
aldaar tot nader order dienst zouden blyven doen — De vraag, of
tromp nog na de
maand Oclober de haven van
Duinkerken ten gevallen der Franschen zou blijven bezetten,
zag zich van zelve beantwoord, daar deze slad reeds den October den Hertog van

ENGHiEN in handen viel Deze Vorst erkende in een schryven aan den Prins van
Oranje de diensten, hem bij hel beleg bewezen; aan den ijver van den Admiraal weel

^ Resol. Slat.-Gen. 8, 12 Scp(. 1646. Resol Holl. 6, 7, 8, 11, 12,13,19, 20, 21 Sept. 1646.
2
ïiesol. Holl. 25, 28 Sept. 1646.

' AITSEMA, ρ. 113. Resol, Stal.-Gen. 17 Oct. 1646. In de Relation de la campagne de 1646,
wordt verkeerdelijk iii het verhaal van het beleg van
Duinkerken (bl. 229—233) van den 25 en
den 30'"'°
October gesproken.

1644—
1648.

81*

-ocr page 647-

667 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

644

hy een goed deel dank Tan de voordeelen, door hem op de vijanden behaald i, en hij
schonk hem een »bagge met diamanten" als bewijs van dankbaarheid

Nauwelyks was de Prins van Oranje na den veldtocht te 's Gravenhage teruggekeerd,
Huwelijk van of zyne bemoeiingen werden gevorderd tot de voltrekking van het huwelyk zyner dochter

de Prinses LOUISE i ττ- η i τ Tr ·

met den Keur- LOUISE HENRIETTE met den Keurvorst van Brandenburg. — De Koning en de Koningin van
denLrff!^ G^oot-Britannic, overwegende dat zy van den Prins geenen dienst tot herstel hunner
zaken meer verwachten konden, hadden Zyne Hoogheid uitdrukkelyk ontslagen van alle
verbintenissen, door hem met het oog op het huwelyk zijner dochter met den Prins
van
Wales aangegaan s. Ook de Keurvorst die tevoren de hand van de Koningin van
Zweden, later die van de Prinses van Orléans had verlangd te verwerven, was thans
van elk denkbeeld om naar den echt met eenige andere Vorstin te dingen teruggekomen.
Met
Zweden was de Keurvorst in'eene bijna vijandige betrekking; van Frankrijk was
wegens de nauwe alliantie dezer Mogendheid met
Zweden en hare verstandhouding met
Beijeren en den Hertog van Palts-Neuburg geene ondersteuning van de Gereformeerden
in
Duilschland en mitsdien van zyne belangen te verwachten; maar bij de Republiek
der Vereenigde Provinciën kon hy nayver op
Zweden en Frankrijk beiden, en den
ernstigen wil om den Gereformeerden in het Ryk de hand boven het hoofd te houden,
onderstellen. Dus moest een nauw bondgenootschap met de Staten-Generaal hem uiterst
gewenscht voorkomen. En eene aansluiting aan het Huis van
Oranje kon hem, zelfs
niet by
Holland^ verdacht maken, sedert de ouders der Prinses alle in de oogen dier
Provincie bedenkelyke plannen hadden opgegeven. En wat den Prins en de Prinses
van
Oranje betreft, de eer hunner dochter, wier naam in verband met het lot van het
Koninklyk gezin van
Engeland zoo vaak was genoemd geworden, vorderde eene spoedige
echtverbintenis, en gereedelyk moesten zij er toe besluiten om hare hand aan een zoo
aanzienlijken en in de tegenwoordige omstandigheden aan de Republiek zoo aangenamen
Vorst te verleenen.

In meer dan één opzicht kon de Keurvorst zich van de vriendschap der Staten groot
voordeel beloven. Behalve dat hy zich vleide door hunnen invloed
Pomnieren terug
Ie bekomen, — steeds bleven de verschillen onopgelost, die er tusschen hem en den
Hertog van
Palts-Neuburg bestonden, en de Staten waren bevoegd om alle inbreuk te
wraken op de bepalingen, by de verdeeling der Kleefsch-Guliksche landen getroffen \
Doch ook met zijne eigen onderdanen, de Kleefsche Stenden, lag hy overhoop en
dezen beschouwden de Staten als hunne natuurlyke bondgenooten tegen hunnen Vorst:

r.

» Archiv, de la Mais. d'Or. p. 169. Resol. Stat.-Gen, 11 Dec. 1646.

3 Zie de nota van goffe in de Archiv, de la Mais. d'Or. p. 152, 153.
Zie hierboven bladz. 593, Noot 1. 5 Zxc hierboven, bladz. 392, Noot 4.

1644,—^
1648.

-ocr page 648-

DES VADERLANDS. 545

kon hy derhalve hun dezen sleun onllrekkcn, zoo zou hij veel tol vestiging van zijn 1644—
gezag in
Kleefschland gev\'onnen hebben.

In Januari 1646 waren de Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden bezig om mid-
delen te bèramen ten einde de geschillen tusschen den Keürvorst en den Hertog van
Palis-
Neuburg
by te leggen ^ Maar de Keurvorst wilde een krachfiger invloed, die zich tegelijk
over al zgne belangen zou uitstrekken, te '
ä Gravenhage doen gelden, en hij zond in
April van dit jaar den Heer
ewald yoiï kleist herwaarts Den dier maand ver-

scheen deze Gezant voor de Staten van Holland en zette uitéén, wat de bedenkelijke ge- De Keurvorst

vraagt der Staten

volgen, inzonderheid ook voor den handel der Hollanders, zijn zouden, byaldien Zweden tusschenkomet
het Hertogdom Pommeren met zgne zeehavens erlangde, gelijk deze Mogendheid bij den
vredehandel te
Osnabrück eischle. Hierop grondde hij het verzoek, dat Hun Edel Groot ^®"· ,
Mogenden zynen Meester de behulpzame hand zouden bieden om
Ie beletten dat aan de
Zweedschen hun eisch werd toegestaan. Ten slotte verlangde hij, dat de Vergadering
Gecommitteerden zou aanwijzen om tuet hem over de zaak te beraadslagen. — Op deze
wijze behandelde hij
Holland, met kwetsing van het gezag der Staten-Generaal, als eene
zelfstandige Mogendheid. Immers wist hg wel, dat
Hollands handelsbelang alleen de
Slaten vaardig moest maken om te verhoeden, dat
Zweden de Pommersche havens in
handen kreeg, of dal hg anders op geene krachtdadige ondersleuning Ie rekenen had. —
Zyn verzoek om Hollandsche Gecommitteerden ten einde met hen afzonderlijk te han-
delen, begrepen Hun Edel Groot Mögenden niet toe te moeten slaan. Onder de Ge-
committeerden, die hem reeds door de Slalen-Generaal waren toegevoegd, waren dwee
Hollandsche Heeren, en zoo dezen verslag deden wal er in de conferenties met den Heer
VON KLEIST was voorgevallen, meenden zij dat al het noodige geschied zou zyn. — Zyne^
Hoogheid, omtrent de zaak van den Keurvorst geraadpleegd, was van advies, dal de
Slalen-Generaal aan de Koningin en de Rijksslenden van
Zweden schrijven zouden om
hen uit te noodigen van dien eisch op
Pommeren af te zien. Met dit advies vereenigde
Holland zich

Bij de Gecommitteerden uit Hun Hoog Mögenden had von kleist ook in dé Geschil tusschen
geschillen met Palis-JSeuburg en de Kleefsche Stenden de lusschenkomsl der Stalen ^^ jg Kleefeche
verzocht. De Stenden beweerden, niet gehouden te zijn lol de betaling der troepen, door
VON N0RPRA.T geworveu*: geen Vorst van Kleef mocht troepen aannemen builen hunne
toestemming. Op verzoek van
von kleist schreven Hun Hoog Mögenden aan den Hertog
van
Palls-Neuburg en aan de Kleefsche Stenden: aan de laatslen met de uilnoodiging om
de troepen nog eene maand te onderhouden. De Stalen van
Holland, ongaarne de hand

' liesoL Siat.-Gen, 25 Jan. 1646. ^ ßesol. Slal.-Gen, 10 April, 1646.

3 Resol. Holl. 25, 27, 28, 30Aprilj 1, 4Mei, 1646. Resol. SlaL-Gen. 28 Aprilj 11 Mei, 1646.

* Zie hierboven, bl. 592.

-ocr page 649-

646 ALGEMEEJVE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

leenende tot eenen slap, die de privilegiën der RIeefsche Stenden niet genoegzaam scheen
te tellen, vonden sommige uitdrukkingen in den brief van Hun Hoog Mögenden aan-
stooteiyk, en die uitdrukkingen werden uit het schryven gelicht —In de eerste dagen
van Juni vertrok
von kleist , begiftigd met een gouden ketting ter waarde van zes hon-
derd gulden Doch dat eene en niet de minst gewichtige der aangelegenheden, die
hg was komen behartigen, nog verre was van tol een goed einde gebracht te wezen,
bleek spoedig. In Juli (1646), namelyk, gingen de Stenden onderling eene plechtige
verbintenis aan, waarbij zij ophaalden, wat hun »armzalig vaderland" vele jaren her-
waarts door allerlei oorlogsbezv^aren geleden had, en hoe door den overleden en den tegen-
woordigen Keurvorst van
Brandenburg hunne privilegiën geschonden waren, bepaaldelgk
door eigenmachtige heffing van belastingen en lichting van krggsvolk. Deswegens beriepen
zg zich op den Keizer. De overeenkomsten en pogingen lot schikking met den Keur-
vorst hadden niet gebaat. Opdat nu al wat verder tot handhaving der privilegiën zou
ondernomen worden, bgaldien hetzg de Slaten-Generaal of anderen als bemiddelaars
tusschen den Keurvorst en hen optraden, niet zonder hunne behoorlgke kennis mocht
geschieden, — benoemden zij zeven Gecommitteerden uit de Ridderschap en even zoo
veel uil de zeven voornaamste Steden, dezelven waarborgende legen allen overlast, welke
hun deswegens van wie obk, mocht aangedaan worden — In de maand September
daaraanvolgende wendden zich de Sleden en de Ridderschap van
Kleef tot de Slaten-
Generaal met verzoek, dat Hun Hoog Mögenden gelieven mocht lusschen beiden te komen,
ten einde hel krijgsvolk mocht worden afgedankt, hetwelk de Ministers van den Keur-
vorst tegen hunnen wilden dank hadden gelicht en op de been poogden te houden, en
in geval die Ministers hun legen recht en tegen hunne privilegiën eenige conlribulie
zouden willen afdringen. Hun Hoog Mögenden orders mochten geven aan de Comman-
danten hunner garnizoenen te
Wezel, Emmerik, Rees, Burich en Orsoy, dat zij de
heffing dier conlribulie beletten zouden. — De^ Stalen-Generaal gaven aan dit verzoek
gehoor, en alvorens verder te gaan, schreven zg aan de Brandenburgsche Regeering te
Kleef, dat zij de invordering der conlribulie zou opschorten totdat de Keurvorst op hunne
voorspraak zou geantwoord hebben. De Commandanten echter der Staatsche garnizoenen,
in de genoemde Kleefsche sleden, gingen eigenmachtig en zonder de orders van Hun

1 Resol Stai.~Gen. 38, 23, 25, 28, 29 Mei; 1, 4 Juni, 1646. aitsema, bl. 106, 141—143.

2 ResoL Stat,-Gen. 5, 7, 8 Juni, 1646. Hesol Holl. 7 Juni, 1646. Middelerwijl bleef'sKeur-
vorsten oude schuld (nu bedragende 1,200,000 gulden) onafgedaan: de verordende executie van zijn
domein bleef niettemin achterwege, hoezeer
Holland ten behoeve der Admiraliteit te Amsterdam
daarop aandrong {Besol Holl. 27 , 28 April 1646. Resol. Stat.-Gen. 27 Maartj 29 Juni, 1646).

3 AITSEMA, III, p. 143, 144.

-ocr page 650-

DES VADERLANDS. 545

Hoog Mogenden af Ie wachten, er loe over om de invoering van den omslag, door de ιβ44-

1 λ j q

Rleefsche Regeering uitgeschreven, te beletten. Hun Hoog Mögenden vorderden desvve-
gens van die officieren de noodige verantwoording. Van nu aan staakten dezen hun
bedwang, hetgeen een vernieuwd verzoek der Stenden ten gevolge had, dat zij de con-
tributie op nieuw beletten mochten — Alzoo steeg het ongenoegen der ingezetenen,
groot en klein, van het Land van
Kleef tegen hunnen Vorst. Een staaltje, hoe deze de
geworven soldaten zeiven gebruikte om aan het geld te komen, dat er noodig was lot
hun onderhoud, werd Hun Hoog Mögenden door de Stenden met verontwaardiging mede-
gedeeld. De Commandant van
Duisburg, waar die soldaten, op verzoek van den Keur-
vorst aan Hun Hoog Mögenden, waren ingekwartierd had, op last der Brandenburgsche
Regeering, een zeventig tal ossen van voor
Wezel^ onder het oog der wacht van het
Lipper fort, laten weghalen. — Hun Hoog Mögenden schreven daarop aan die Regeering,
dat zij dit vee ten spoedigste zou laten teruggeven, opdat uit zulke handelingen niet
nog meer verwijdering ontstaan mocht. En alsnu werd ook aan de Commandanten der
Slaalsche troepen in de Kleefsche vestingen het bevel toegezonden, dat zij tot nader
order van Hun Hoog Mögenden niet zouden hebben te gedoogen, veelmin met goede
oogen aan te zien, dat er onder het kanon der hun toevertrouwde plaatsen eenige executie
geschiedde — Evenwel kwamen, zoo scheen het, de Staten tot het besef, dat zij
aldus een al te gebiedenden toon aannamen. Althans, zonder hunne bevelen te herroepen,
schreven zij den Commandanten van
Wezel, Emmerik en Rees aan om de executie ten
behoeve van het Brandenburgsche krijgsvolk »op het gevoegelijkst" te stuiten, en jegens
de Keurvorstelijke Regeering te
Kleef rechtvaardigden zij hunnen aandrang door aan te
voeren, dat zij verplicht waren aan de renversalen en het traktaat van
Xanten de hand
te houden, daar gelaten dat hun belang niet duldde, dat de ingezetenen van het Land
van
Kleef onbekwaam gemaakt werden om de schuld te voldoen, die nog aan het Gol-
legie der Admiraliteit te
Amsterdam te betalen stond — Zoodanig was de verhouding
tusschen de Stalen en de Regeering van den Keurvorst van
Brandenburg in het Kleefsche,
toen deze Vorst aan zyn voornemen om in de nauwste verbintenis met de Republiek en
het gezin van den Stadhouder te treden, gevolg wilde geven. Daarbij nam hij zich weï
voor, de Slaten door redenen van staatkunde te bewegen hunnen toeleg om zijne onder-
danen in hun verzet tegen hem te stijven, te laten varen of althans te matigen. Diensvol-
gens schreef hij hun eenen brief, waarin hij te kennen gaf niet te hopen, dat zij door
hunne scherpe bevelen het verloop van zyne soldalen veroorzaken zouden, maar veeleer te

' Jiesol. Stat.^Gen. 7, 12, 19, 25, 27 Sept.; 1 Oct. 1646.

2 AiTSEMA, III, bl. 141. 3 j\esol. Slat.-Gen. ,3, 4 Oct. 1646.

^ Resol. Slal.-Gen. 20 Oct. 1646.

-ocr page 651-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1044— vertrouwen, dat zij de executie ten behoeve van hun onderhoud niet zouden beletten i.

Maar weldra zou hij meer van zich doen hooren. Den November werd der Gene-

raliteit van wege den Prins kennis gegeven, dat de Keurvorst van Brandenburg eenen
Minister herwaarts had gezonden om aan te kondigen, dat hij voornemens was herwaarts
een Gezantschap te zenden, om met Hun Hoog Mögenden over eene nadere alliantie van
staal te handelen. Hierop vraagde hij, of die Ambassade hun aangenaam zijn zou. De
Staten antwoordden toestemmend. Doch zg hadden nog een ander bericht te vernemen,
te weten, dat de Keurvorst met 's Prinsen dochter een huwelijk wenschte aan 'te gaan.
Op deze mededeeling, met dankzegging ontvangen, verklaarde Hun Hoog Mögenden,
dat deze huwelijksverbintenis hun ten hoogste aangenaam zou zijn Reeds de Heer
von kleist had, zooals aitsema. 3 verzekert, in last gehad om van dit huwelijk te
reppen, doch zoo zeer in het geheim, dat men aan 's Prinsen Hof verlegen was met de
zaak, toen uit de openbaarmaking bleek, dat er in de correspondentie van den Heer
GOFFE van dat huwelyk sprake was.
De Keurvorst De Keurvorst volgde de mededeeling, omtrent zijnen persoon en voornemens gege-
//a«^'^"*^ ^^^ > Daags daaraan, na in den avond, waarop de mededeeling geschied

was, zonder zich in zijne waardigheid te hebben laten aankondigen, in den Haag te
zgn aangekomen, verzocht hij audientie bg de Staten-Generaal. Hij verscheen, van
drie Raden vergezeld, en voerde zelf het woord. Zijne rede strekte om zijne begeerte
te kennen te geven om op het voetspoor van zijnen vader
georg wilhelm eene nadere
alliantie te sluiten:
Zweden, zeide hij, deed onbillijke eischen gelden: deze Mogendheid
toch vorderde zijn erfland
Pommeren, hem in het jaar 1657 bg versterf geworden.
Daarop trad hij in een uitvoerig betoog van zijn recht op dat Hertogdom, en hoe dat
zijn recht ook naar vereisch der zaak erkend was. Niettemin had hij te
Munster te
verslaan gegeven, dat hy het des noods zou afstaan, evenwel behoudens behoorlijke
vergoeding. Maar alvorens de zaak aldaar beklonken werd, wilde hij der Staten gevoelen
daaromtrent vernemen, rekenende op de toegenegenheid en den invloed van Hun Hoog
Mogenden. — Ook van zijne geschillen met den Hertog van
Palts-Neuburg gewaagde
hij met het verzoek, dat de Stalen ook daaraan de goede hand wilden houden. En ten
slotte kondigde hij Hun Hoog Mögenden zijn huwelijk aan. — De Voorzitter, de Heer
DE KNüiJT, antwoordde den Keurvorst naar den eisch der zaak, en den volgenden dag

1 Resol. Slat.~Gen. 12 Nov" 1646. aitsema III, bl. 144. Deze aitsema nam in dien tijd de
zaken van de Ridderschap en Steden van
Kleef waar {Resol. Stat-Gen. 13 Nov. 1646).

2 Resol. Stat.-Gen. 22 Nov. 1646. Resol. Holl 21 Nov. 1646. Deze dagteekening in de
Resol. v. Holl, is onjuist. De mededeeling is den 22"®" geschied, aitsema, III, ρ. 144.

3 III, ρ. 106.

648

üli

-ocr page 652-

1644«

1648.

DES VADERLANDS. 649

droegen zij aan Gecommitteerden uit hun midden de taak op om den Keurvorst, Zijne
Hoogheid, zijne gemahn en zijnen zoon met het voorgenomen huwelgk geluk te wen-
schen. Eerst vier dagen later lieten Hun Hoog Mögenden de aanstaande Keurvorstin,
Prinses
louise, mede geluk wenschen l.

Den December noodigde Zijne Hoogheid het gansche lichaam der Staten-Generaal
legen den volgenden dag tot bijwoning van de voltrekking van het huwelgk des avonds
Ie 5 uren, en daarna lot het hooglijdsmaal. De Staten lieten zich evenwel door een
beperkt aantal uit hun midden bg die plechtigheid vertegenwoordigen, te weten, door
de Heeren
van hemmen en sghrasser voor Gelderland ^ van wimmenum, van beveren
en bigker voor Holland, veth en van vosbergen voor Zeeland, van renswoude en
van der hoolgk voor Utrecht, roorda en andreae voor Friesland, eiben en nijkerke
voor Groningen en Ommelanden en den Griflier. Van wege Overijsel waren in dezen
tijd geene Gedeputeerden in den
Haag aanwezig. Ook de Staten van Holland werden
door den Prins genoodigd, en om Hun Edel Groot Mögenden te vertegenwoordigen,
verzocht en gecommitteerd de Heer
van warmond uit de Orde der Edelen, en een van
de Heeren van
Dordrecht, Amsterdam en Alkmaar — Kort na het huwelijk kwam
bij de Staten de vraag ter sprake, of zij den Keurvorst en zijne gemalin bg die gelegen-
heid niet met een geschenk zouden vereeren. Er werd besloten, dat men zou nagaan,
wal vroeger bg huwelgken van Prinsessen uit het Huis van Orawye was vereerd geworden,
en dat de Provinciën over de zaak zouden beraadslagen. Hoezeer nu bleek, dat do
Slaten menigmaal bij diergelijke gelegenheid zeer mild waren geweest, kwam het toch
niel tol de aanbieding van een geschenk aan den Keurvorst; eene geringe gift, gevoelde
men, kon het niel zgn, en veel te geven aan een Vorst, die zoo zeer bg het land in
de §chuld stond, daartoe gevoelde men weinig opgewektheid

' Intusschen waren Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden sedert de laatste dagen
van November met den Keurvorst en zijne Raden aan het raadplegen over zgne belangen
De Vorst loonde zich op het punt van de geschillen met
Palts-Neuburg inschikkelgk.
Öok sloot hg in het volgende jaar met dien Hertog eene overeenkomst — De zaak van
Ρ ommeren was van meer gewicht en moeilgker schikking. Den 20»'®® December (1646)
verscheen de Keurvorst op nieuw, doch op zijn verzoek ditmaal zonder ceremoniën, voor

' liesol. Siat.^Gen. 23, 24, 28 Nov. 1646.

2 Resol. Slai.-Gen. 6 Dec. 1646. Resol. Holl. 6 Dcc. 1646. aitse.ma, p. 145.
' Resol. Stat.~Gcn. 17 Dec. 1646. Resol. Holt. 17 Dec. 1646. Aitsema, 150, 161.

^ Resol. Stat.-Gen. 27 Nov. 1646.

/

^ Resol. Stat.-Gen, 14 Dec. 1646. aitsema , III, bl. 145. Hoe de Uerlog alle» in het werk
stelde om den Keurvorst tot eene schikking te bewegen, was gebleken, toen hij in Janaari (1646)

III Deel 5 Stuk. 82

-ocr page 653-

673 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

de Staten-Generaal. Wederom voerde hg zelf het woord en wel over die zaak; len slolle
liet hy twee geschriften, haar betreffende, overhändigen. Het besluit van Hun Hoog
Mögenden was, aan hunne Gevolmachtigden te iH/tm^ier ernstig over de zaak te schry ven ^

Ook over de alliantie tusschen dezen Staat en den Keurvorst te sluiten liepen de confe-
•renties. De Keurvorst sloeg eenige punten voor, welke hij in het traktaat opgenomen
wenschte te zien. Wederzijdsche bescherming zou het doel zijn. Daar de hulp, die de
Keurvorst aan de machtige Republiek had aan te bieden, nauwelijks in aanmerking
kon komen, zoo zou van dit verbond het rechtslreeksche voordeel geheel aan 's Keurvorsten
zijde zijn. Maar voor de Republiek was het van groote waarde, een bevriend en niet
te machtig Gereformeerd Vorst op hare oostgrens te hebben. De eenige bate, die de
Keurvorst aan te bieden had, was deze, dat de Nederlandsche schepen in de Pommersche
en Pruisische landen met geene nieuwe tollen zouden bezwaard worden. Doch om in
het genot dier bate te treden, moesten de Staten zich beijveren, dat de Keurvorst in
het bezit der Pommersche landen bleef. Daarin beoogde het vijfde der ingediende punten
van alliantie te voorzien. Door alle middelen trachtte de Keurvorst de Staten tot kracht-
dadige ondersteuning dezer zaak te bewegen. Hij zond len dien einde eenen zijner Raden
naar
Friesland, Overijsel en Groningen. Werkelijk werd dan ook door sommigen
voorgeslagen een Gezantschap naar
Zweden af te vaardigen om zgne zaak aan dat Hof
te bevorderen. Maar
Holland achtle raadzaam zulks alleenlijk door voorspraak en bij
brieven te doen ^

De voorname reden, waarom Holland zich de belangen van den Keurvorst in Pommeren
aantrok, was hierin gelegen, dat er grond bestond om te duchten, dat Zweden ip de
Oostzee overmachtig zou worden. Bij de laatste traktaten was men, dit zag men in,
door de omstandigheden genoopt, te ver gegaan, en het was tyd om de Vorsten, .ten
koste van wier gezag
Zweden zich machtiger maakte, vooral Denemarken, te steunen.

Werkelijk greep er sedert die traktaten van Augustus 1645 ^ eene toenadering tot
Denemarken plaats.

In January 1646 vernamen de Staten van hunnen Resident te dat de Deensche

zijnen Maarschalk wisohcenninck naar Polen gezonden had, om van den Koning te verkrijgen,
dat hij den Keurvorst, als zijn vasal voor
Pruisen, bewegen mocht, hem, Hertog van Palts-Neuburg,
met vrede te laten. Tevens zou deze Afgevaardigde de nieuwe Koningin begroeten (aitsema 106.) —
Die nieuwe Koningin was de Prinses
louise warie vart Mantua, Hertogin van Nevers. Hun Hoog
Mögenden waren op de bruiloft genoodigd geworden, maar hadden zich verontschuldigd. Op hare
reize naar
Polen uit Frankrijk trok de aanstaande Koningin door ons land. Te Utrecht werd zij
vorstelijk onthaald, en door twee Gecommitteerden van de Staten-Generaal, de Heeren
van wimmeküm

en roorda, begroet {Resol Stat.-Gen. 24 Dec. 1645. 13 Jan. 1646).
» ResoL Stat.-Gen. 20, 21 Dec. 1646. 2 aitsema, 149, 150. ^ He hierboven, bladz. 585.

1044—
1648.

-ocr page 654-

DES VADERLANDS. 651

Regeering zeer ontevreden was én omdat de Nederlandsche schepen alsnog geen tol in
den
Sond betaalden, én ten anderen, omdat de ratificatie van het traktaat zoolang uitbleef.
Daarop besloten de Staten-Generaal het traktaat te ratificeeren. Toch werd aan den Heer
van
KRAKAU nog dadelijk geen last gegeven om de ratificaliën uit te wisselen, vermits de Heeren
van
Holland bevonden hadden, dat de door den Koning overgezonden lijst van de lollen in
Noorwegen te betalen niet overeenkwam met hetgeen in het jaar 1628 aldaar werkelijk
in praktyk was geweest. Om dit te bewyzen, was eenige tijd noodig; maar daarnaar,
voegden zij er bij, behoefde de uitwisseling der ratificatiën van het traktaat noch ook
de agreatie van de
ligue guarantie, met de Kroon Zweden gesloten, niet te wachten.
Deze kon, behoudens de nadere regeling dier tollen, plaats grypeUt In dezen zin werd
door Hun Hoog Mögenden besloten, den Heer
van krak.au te gelasten, de agreatiën
onder dat uitdrukkelijk beding uit te wisselen — In April deelde de Deensche Resident
TANCKEN op aanschrijving van zijn Hof mede, dat de gewraakte Noorweegsche tolrol
wel degelijk de rechte was, en dezelfde als in 1628 in praklyk was geweest. Daar nu
ook het punt van het vuur- en bakengeld nog niet was afgehandeld, zoo bestond er
aanleiding om Commissarissen naar
Denemarken af te vaardigen, eene zaak waarop
KRAKAU ook aandrong. Dus werden in Mei (1646) als zoodanig benoemd de Heeren
Mr.
GERRIT SGHAEP piETERSz, oud-schcpcn van Amsterdam en thans Raad in de Admira-
liteit van
Zeeland, en nanking keyzer. Raadpensionaris \άώ Hoorn, wegens Holland, en
de Heer Dr. livius sgheltinga. Secretaris der Staten van T^ne^/anc?, wegens dit Gewest

Doch voordat deze Heeren naar Denemarken vertrokken, kwam hier een buitengewoon
Gezant van die Mogendheid, gelast op dezelfde punten, welke het onderwerp van de
onderhandeling der onzen moesten uitmaken. Dus kwam
Denemarken ons voor en Komst van cor·
tegemoet, en wel in den persoon van den aanzienlijken staatsman, den Rijkshofmeester
coRFiTz ULEFELT 3, Dit was wel een bewijs, dat
Denemarken de meening opgaf van
bij min of meer openlijk verbond met
Oostenrijk, Spanje en karel van Groot-Britannië
baat te kunnen vinden, en daarentegen begreep zich aan de Staten en Frankrijk (want
ook naar
Frankrijk had ulefelt eene zending) te moeten aansluiten. Tevens bleek,

1 Resol. Stat.-Gen. 4, 6 Jan.; 19 Febr. 164(?. Resol. Holl. 15, 16, 17, 19 , 20 , 23, 28 Febr.;
3 Maart; 19 April 1646. aitsema, ρ. 106, 107.

2 Resol. Stat.-Gen. 17, 28 April; 18, 29 Mei; 2, 15, 16, 26 Juni, 1646. Resol. Holl. 12,
15, 17, 18 Mei; 9, 14, 15, 16, 20 Juni, 1646. aitsema, 107. Toen verklaard had
geen bezwaar tegen de ratificatie van het traktaat van Augustus 1645 te hebben, hechtte Zeé/a«rf,
welke Provincie tot dusver van den ganschen tocht naar
den Sond en van alle onderhandelingen
nieis had willen weten, haar zegel aan alles wat er met
Oenemarken en Zweden was gehandeld
{Hesol Stat.-Gen. 26 Febr. 1646), evenwel onverminderd vroegere protesten [ResoL Stat.-Gen.
28 Maart, 1646). 3 Resol. Holl. 17 Juli, 1646,

82* ,

-ocr page 655-

675 ALGEMEEJVE GESCHIEDENIS

1644—

1648.

dat GHRiSTiAAN IV begreep, dat hij thans kans had om zich vriendschappelijk door
de Staten-Generaal bejegend te zien. Dit gevoelen vond grond in de jegens
Zweden
opgewekte jaloezij, en in het ongenoegen, hetwelk het in Zweden gaf, dat de onzen
van de Zweedsche schepen nog steeds veilgeld bleven vorderen, hiertoe gerechtigd
meenende te zgn, daar de uitrusting der vloot, die door deze belasting moest goed
gemaakt worden, ook ten bate van
Zweden gestrekt had. De Zweden beantwoordden
deze heffing met een lastgeld van 4 Rgksdaalders op de Hollandsche schepen. Vandaar
meer stremming in de reeds bekoelde vriendschap tusschen onze kooplieden en
Zweden.
Deze maatregel ging gepaard met brieven van beklag over het veilgeld, door de Koningin
geschreven, en door gedurigen aandrang van den Resident
spiering op herstel der
grieve
Κ Niettemin was de Heer Matthias romer naar Zweden gezonden om de rati-
ficatie van het in het vorige jaar gesloten traktaat over te brengen. In langen tijd
liet deze Gecommitteerde niets van zich hooren; maar eindelijk meldde hij herwaarts,
dat de uitwisseling vertraging ondervond wegens de voortduring der heffing van het
veilgeld. Eerst in het najaar van 1646 werden de ratificaties te Äioc/cÄo/w uitgewisseld,
en nog keerde
romer niet dadelyk terug. Die van Holland klaagden, dat hy zich meer
aanmatigde dan zyne zeer bescheiden commissie medebracht

De Heer ulefeld dan, als om de bewezen eer recht in het oogvallend te maken , kwam
met een groot gevolg te
Gravenhage aan. Reeds had hy te Amsterdam vertoefd en zich
in vertrouwelyke gesprekken met de Regenten aldaar ingelaten. Zijn eerste audiëntie bij de
Staten-Generaal werd hem den Augustus verleend: hij sprak by die gelegenheid in goed
Nederduitsch. — In plaats van naar
Denemarken te vertrekken , werden thans de benoemde
Gezanten aan de Gecommitteerden toegevoegd, die met den Heer
ulefelt zouden onder-

i,

letll

t'4

1 Resol Stat.-Gen. 8, 15, 23 Maart 1646. Resol. Holl. 1, 12, 13, 15, 22, 24, Maart 1646.
Er was wederom sprake van het graven van een kanaal van de
Elbe naar de Oostzee (vergl. hier-
boven , bladz. 291, 292). De Heer
sghrasser , hier te lande in het voorjaar van 1646 aanwezig,
vertoonde aan Hun Hoog Mögenden kaarten, opwelke het ontwerp gegrond was. Zij werden ίη
handen van Gecommitteerden gesteld
{Resol. Stat.-Gen. 27 Maart, 1646). Deze Staat zou daartoe
geld hebben dienen voor te schieten; doch ditmaal werd de zaak van dezen kant niet begunstigd;
was het kanaal eenmaal gegraven, dus oordeelde men, dan zou het gebruik daarvan gemaakt
almede groote kosten vorderenj bovendien de Koning van
Denemarken zou op de Elve, evenzeer
als in
den Sond, moeilijkheden kunnen scheppen, en, wat op dit oogenblik veel afdeed, de Zweden
schenen het plan te drijven: het was derhalve in hun belang; maar dat belang
wilde men thans
niet in de hand werken, maar veeleer het evenwicht tusschen
Denemarken en die Mogendheid
bewaren (aitsema , 111, bl. 106.)

2 Resol. Slat.-Gen. 6 Jan.; 20 Maart; 16 JuU; 25 Aug.; 17 Sept.; 1 Oct.; 8, 25 Nov. 1646.
Resol. Holl. 23, 24, 28 Febr.; 2 Maart; 6, 7, 19, 20 Sept. 1646.

-ocr page 656-

1644«

1648.

DES VADERLANDS. 676

handelen l. De last van den Ambassadeur luidde ruim: het doel was alle verschil bij
te leggen, alsmede de oude alliantiën te vernieuwen en nieuwe te sluiten. Door de
Gecommitteerden uitgenoodigd om zich nader te verklaren en in bijzonderheden te
verstaan te geven, wat zijn meester dan van onze zijde verlangde, zeide hij,, dat de
Koning den tol over het jaar 1645 niet ontvangen had. Dezen verzocht hij alsnog te
ontvangen, en bovendien, zeide hij, had hij nog eenige kleinigheden, die de moeite
nauwelijks waard waren, maar die het herstel van het vertrouwen niet langer in den
weg mochten staan. Daarop kwamen de onzen met hun begeeren ten aanzien van de
tollen in
Noorwegen voor den dag. Vrij spoedig kwam men overeen om alle bijloHen
te vervatten in één lastgeld; doch ten aanzien van het bedrag van dit lastgeld kon men
het niet eens worden. Door nader overleg der onzen met de belanghebbenden, door
een bezoek, dat
ulefeijT in het leger bracht, en door eene ongesteldheid van dezen
Ambassadeur werden de onderhandelingen een langen tijd afgebroken. Toen op eene
der conferenties van onze zijde gewag van het erftraktaat van
Spiers gemaakt was,
zeide de Ambassadeur daarop, dat dit traktaat onzen tegenwoordigen Slaat niet betrof:
dus gaf hij op dit punt nog altijd niet meer toe, dan de Deensche Commissarissen bij
den aanvang der conferenties in 164S Ook de geschiedenis van dat Gezantschap
werd toen opgehaald en de onzen betuigden, tot de aansluiting aan
Zweden genoodzaakt
geweest te zijn door den vruchteloozen afloop van onze ambassade in 1639 en 1640.
Dien afloop, hervatte de Heer
ulefelt, hadden wij slechts aan de onbeschoftheid onzer
Gezanten te danken gehad, die met Vorsten op een loon van gelijkheid spraken. —
Ook nu, toen men tegen het eind van October niet verder gekomen was, klaagde de
Ambassadeur, dat zijn lang vertoef alhier alweder zou strekken lol oneer van zijnen
Koning. Evenwel sloeg hg niet genoeg af van zynen eisch om het met de onzen geheel
eens te kunnen worden

Doch in weerwil van dit blijvend verschil hield de Heer ulefelt het er voor, dat
het hoofddoel zijner komst niet behoefde gemist te worden, en dit was, Ztüeoieiigehaat
te maken ^ en eene nauwere alliantie voor te bereiden. Dat
Denemarken van het
bondgenootschap der Staten partij hoopte te trekken, bleek uit den inhoud van de
propositie, welke hij, den SO®*^®"^ Oclober voor de Slalen-Generaal verschenen, Hun Hoog

' Resol. Siat.-Gen. 13, 14, 17 Aug. 1646. 2 Zie hierboven, bl. 57^·

3 Aitsema, III, bl. 135—W. Resol Stat.-Gen. 27 Aug.j 24 Sept.; 31 Oct., 1646. Hesol,
Holl 6, 7, 11, 22 Sept.; 29, 30 Oct.; 14, 19, 22 Nov. 1646.

^ Het was utEFELis bedrijf, dat eenige kooplieden eene deductie stelden, bij welke sterk ge-
klaagd werd, dat de Zweden alles in het werk stelden om teweeg te brengen, dat alle invoer
slechts met Zweedsche schepen, en wel in
Zweden zelfgebouwd, geschiedde (aitsema, 111,137—140).

-ocr page 657-

654 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— Mögenden deed. Daar het met den Tredehandel te Munster (ziedaar den inhoud van
zyne rede) zoo ver was gekomen, dat aan den gewenschten uitslag niet meer te twijfelen
viel, zoo hoopte hy dat de regeling, bij den algemeenen vrede vast te stellen, mede
zou brengen, dat ook de zoon van Koning
cnaistiaaii, Aartsbisschop van 5reme/i, weder
in het zgne zou geraken. Daartoe verzocht hij de »hooggeldende" tusschenkomst van
der Staten Gevolmachtigden te
Munster. Weinig tijds daarna gaf hij te kennen, dat
de Koning van
Denemarken genegen was met onzen Staat door zijnen persoon een vast
verbond van krachtdadige vriendschap te sluiten, in dier voege dat men van weerszijde
weten mocht, wat men in geval van nood van elkander te wachten had. Daar hij ook
elders iets te verrichten had, zoo zou hij gaarne zien, dat het Hun Hoog Mögenden
geliefde, behalve over het lastgeld, mede over dezen zijnen voorslag van alliantie te
beraadslagen Intusschen kwam men met alle raadplegingen betreffende het bedrag
van het lastgeld niet verder, daar bepaaldelijk de Stad
Medemhlik geen hooger bod
meende te kunnen doen. Eindelijk echter werd deze tegenstand overwonnen, en de
Gecommitteerden werden het met den Deenschen Ambassadeur eens. En wat de alhantie
aangaat, de Gecommitteerden brachten eenige ontwerp-artikelen op het papier. Dit
deed ook de Heer
ulefelt eenigen tijd later. Hierbij werd het echter voor alsnog gelaten
Denemarken was de eenige Mogendheid niet, welke onze natie tegen Zweden poogde

Komst van een in te nemen, ook de Koning van Polen zond met hetzelfde doel eenen Gezant her-

PooUch Gezant. . , τ τ τ i · i i ^,

waarts, in den persoon van rongaglio, een Italiaan. In het eind van Augustus (1646j

meldde hij zich aan in het leger te velde, en den dier maand had hij audiëntie

bij de Staten-Generaal In zijn geloofsbrief was geene melding gemaakt van den

Heer de bye , den gewonen resident van Polen. Deze was deswegens verstoord en

wraakte eenigermate de zending van den Ambassadeur, daar zijn geloofsbrief hem alleen

van den Koning gegeven was, en de Poolsche zendingen zoo wel op naam van de

Republiek, als van den Koning van Polen moesten geschieden Met de Gecommit-

ï
si

1 Resol. Stat.-Gen. 22, 23 Nov. 1646. Resol. Holl. 21, 22 Nov. 1646.

^ Resol Holl. 13, 17, 19 Dec. 1646. Resol. Stat.~Gen. 18, 19 Dec. 1646. aitsema, 180.
In de maand October was de Heer
van kbakau overleden. In zijne plaats werd de Heer Mr, frederik
DE vjRiES, Secretaris der Stad Amsterdam, tot Resident in den Sond aangesteld [Resol. Stat.~Gen.
27 Oct.; 18 Dec. 1646. Resol. Holl. 30 Oct.; 13, 15, 17 Dec. 1646). Een Resident in Zweden
aan te stellen, waarvan vroeger sprake was geweest [Resol. Stat.-Gen. 19 Nov. 1645. Resol. HolL
21 Nov.j 5 Dec. 1645), achtte men niet zoo noodig. In den winter reisde hier door de Graaf
de la gardie, die, Zweedsch Gezant in Frankrijk geweest zijnde, op zijn verzoek met twee
onzer oorlogschepen van daar was afgehaald
[Resol. Stat.-Gen. 17 Nov.j 31 Dec. 1646.)

3 Resol. Stat.-Gen. 28, 29 Aug. 1646. Resol. Holl. 1 Sept. 1646. -

4 Resol. Stat.-Gen. 26 Sept. 1646.

-ocr page 658-

DES VADERLANDS. 545

teerden, die lot de conferentie, met hem lë houden, waren aangewezen, sprak hij van 1644—
de macht der Zweden, en hoe zy de geheele Oostzee met al haren handel aan zich
zochten te trekken: thans, zeide hij, hadden zij plan om
Pruisen te overweldigen,
en van hoeveel belang dit was, bleek hieruit, dat de Pillausche tol meer had opge-
bracht, dan het geheele inkomen van
Zweden, Verre daarvan daan dat de Keurvorst
van
Brandenburg ook van dit Hertogdom beroofd zou worden, verlangde de Koning
van
Polen, dat hem Pommeren mocht worden teruggegeven. Daartoe, wenschte hg,
zou onze Staat medewerken. Met onzen Staat begeerde de Koning dan ook eene
alliantie te sluiten, weshalve hij verzocht, dat men hem eenen Ambassadeur zou zenden.
De Gezant noemde als zoodanig den Graaf
Hendrik van Nassau Siefen, die in het
jaar 1643 het Poolsche Hof bezocht had en den Koning, welke hem zeer genegen
was, byzonder aangenaam zou zijn — Reeds vroeger was er sprake geweest van de
vestiging van eenen verl.egenwoordiger van onzen Staat aan het Poolsche Hof, maar de
Heer
de bye, verre van lot die betrekking een zoo groot Heer en verwant van den
Prins voor te slaan, had het denkbeeld geopperd om den Commissaris
pels van Danzig
naar het Hof van Polen te verplaatsen én zoo hij thans 'sKonings verlangen onder^
steunde, deed hg zulks niet van harte: juist dat vroeger bezoek van
Polen en tevens
van het Keizerlijke Hof, had Graaf
Hendrik zeer verdacht gemaakt, daar die zending
geacht werd aan het bgzonder belang van het Huis van
Oranje dienstbaar geweest
Ie zyn

De Stalen beantwoordden de voorstellen van den Poolschen Gezant in algemeene
beleefde termen, en begiftigden hem met een gouden ketting ter waarde van 400
gulden Daarop vertrok hij naar
Munster, vanwaar hij vóór het einde van October
hier terug was, om dadelijk over
Brabant naar Frankrijk Ie reizen

Bij den naijver, die er steeds tusschen Polen en Moscovie bestond, waarbij de Groot-

^ Zie Iwee brieven van hem in Archiv, de la Maïs. d'Or. Sdr. II, T. IV. p. 78, 81.

^Aitsema, III, bl. 137.

^ Resol Stat.-Gen. 21 April, 164.5. In dezen tijd (najaar 1646) schijnt oe bye over pels minder
voldaan geweest te zijn: toen toch wenschte hij, dat deze Commisearis de kooplieden niet tegen
de Spieringen te
Danzig zou opstoken {^Resol. Stat.-Gen. 26 Sept. 1646). De bye schijot het
voor opstoken gehouden te hebben, wanneer
pels klaagde, dat de Regeering van Danzig onder den _
dekmantel harer privilegiën de Nederlanders vervolgde uit nijdigheid wegens den bloei Imns handels
en uit haat tegen den Gereformeerden Godsdienst
{Resol. Stat.-Gen. 26 April 1646).

^ Zie een sclirijven van d'estrades in de Archiv, de la Mais. d'Or. t. a. pi. bl. 167.

^ Resol. Stat.-Gen. 14, 17 , 20 , 22 Sept. 1646. Resol. Holl. 11, 19, 20 Sept. 1646.

® Resol. Stat.-Gen. 31 Ocl. 1646.

-ocr page 659-

656 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— vorst van dit Ryk zich Zweden lot bondgenoot wenschle, zou men meenen, dal, zoo
er in dezen tijd een Gezant van
Moscovië herwaarts kwam, deze komst zou gestrekt
hebben om de Staten wederom tegen
Polen op te zetten en hen aan te sporen met

Zweden naMsv verbonden te big ven. Werkelgk kwam er meer dan één Moscovitisch

i

Gezant, maar het bedryf van dezen was even onbeduidend, als hun verblijf lastig voor
de Staten was.

In November, 164S, kwam er te Gravenhage een Commissaris aan van den Groot-
Komst van Mos· vorst van Moscovië^ alexis MiCHAëLowixz, met name madphe nigiphorowitz spiridonoff.
ten, Zgne boodschap was de aankondiging der troonsbeklimming van dezen Vorst en der

aanslaande komst van een plechtig Gezantschap ter vernieuwing der vriendschap. Wederom
werd de dienst ingeroepen van
josua rentorp ^, om den Russischen brief van den
^ Grootvorst te vertalen, doch hij verontschuldigde zich van deze taak, zoodat men dat

stuk naar de Regenten van Amsterdam opzond om het daar te laten overzeilen, terwijl
men den Afgezant eenen tolk, met name
gaspar robberts , toevoegde. Toen men den
brief vertaald terug ontvangen had, besloten de Staten den Moscoviet zoo spoedig mo-
gelijk zijn afscheid te geven, »om het land van kosten te onlhejfFen." Men had,
namelijk, goedgevonden den Gezant vrg te houden totdat de brief vertaald zou zyn;
doch daarna verlangde hg op de hem toegestane '40 gulden daags, hem in eigen handen
toegeteld, te mogen blgven rekenen, daar hij dacht te blijven, totdat de schepen op
Moscovië van hier afvoeren, en de Staten-Generaal stonden zgn verzoek toe. Toen dit
vrij lang duurde, besloot men, hem een gouden ketting ter waarde van 500 gulden
en zijnen tolk eene medaille van 100 gulden ten teeken van afscheid te vereeren en
hem bovendien vijfhonderd' gulden reisgeld toe te voegen. De ontvanger-generaal
echter verzocht van de betaling, bg gemis van geldmiddelen, verschoond te blijven;
f evenzoo deden de Staten van
Holland, verzocht zijnde de som voor te schieten. Alsnu
lieten zich de groothandelaars op
Moscovië welgevallen, onder de hand voor zgn onder-
houd zorg te dragen: eene zaak, namelijk, met welke hij alsnog gemoeid was, en die
de loskooping van eenige koopmansgoederen, bij uitspraak van het Collegie ter Admi-
raliteit in
Zeeland verbeurd verklaard, schgnt betroffen te hebben, was nog niet ten
einde gebracht. Den December kreeg hij voor goed zijn afscheid ®

In het najaar van 1646 werd de belofte van den Moscovitischen Commissaris vervuld,
en verscheen hier een Gezantschap, dat bestemd was plechtig te zijn. Het bestond uil
eenen Ambassadeur met name
ilia danelowitz milalaffkoy , en 's Grootvorsten Kanse-

1 Of zooals hij hier genoemd wordt van rendorp. Vergelijk hierboven, D. III. St. IV, hl, 665,666·

^ Resol Stat.-Gen. 13, 14, 15, 18, 19, 23 Nov.; 9, 12, 16, 19 , 23 , 29 Dec. 1645.
Resol Holl, 15 Nov., 15, 21 Dec, 1645. aitsema, 111, p, 85, 86.

-ocr page 660-

DES VADERLANDS. 545

lier iwan baybakoff, met een gevolg van 60 personen. Men meende op hem de 1644—
gebrpikelyke orde loe Ie passen, Ie vrelen, hem met de zijnen drie dagen lang vrg van
alle zorg en kosten voor verblijf en onderhoud te houden, waarna hij zelf voor een en
ander zou te zorgen hebben. Toen hem zulks werd medegedeeld, beloonde hij zich
zeer verbaasd: die orde, zeide hij, behoorde ten zijnen opzichte niet gevolgd te worden:
immers was hg niet gezonden door ëenen Koning, maar door den grootsten Monarch
onder de Christenen. Van het thans toegepaste reglement was de Keizer, zijn meester,
niet verwittigd geweest, en hg had er op gerekend, dat hij zou vry gehouden worden.
Thans weervoer hem, in plaats van eer, spot en minachting. Hg was met den Kanselier
niet gezonden, dat men met hen spelen zou, alsof zg kinderen waren, en, wilde men
hun meer diergelgke boodschappen zenden, zoo waren zij te goed om ze te ontvangen.
Zonder zgne bagaadje, waarvan 's Keizers geschenken een deel uitmaakten, kon hg zich
van zijnen last niet kwgten; maar hg zou die te
Amsterdam laten zonder ze te doen
ontschepen, totdat de Staten hem een ander huis lot logement zouden bezorgd hebben. —
Deze onbescheiden aandrang was te bedenkelijker, omdat de Ambassadeur en zijn
gevolg, met de vloot van de handelaars op
Moscoviê gekomen, geen ander voornemen
noch gelegenheid hadden om weder te vertrekken dan met dezelfde vloot: zoo zou hun
verblijf wel zes of zeven maanden duren. — Hoe dit zgn mocht. Hun Hoog Mögenden
trokken hun eenmaal genomen besluit niet in. Toch verzochten zij de Gecommitteerde
Raden van
Holland de zaak aan de Magistraat van Amsterdam te berichten ter mede-
deeling aan de hoofdnegocianten op
Moscomë, ten einde daarop hel besluit dezer koop-
lieden te vernemen. Zg werden niet gezind bevonden om den Ambassadeur met zijn
gevolg te onderhouden, en de Provincie
Holland was goed genoeg om ten dien behoeve
100 gulden daags voor te schieten i, welke de Gezant zich eigenhandig toegeteld
verlangde te ?ien

Den 13 November verzochten de Ambassadeur en de Kanselier gehoor bij de
Slalen-Genèraal, maar met uitdrukkelijk verlangen, dat de Prins van
Oranje daarbij
tegenwoordig zou zijn, en (voegden zij er bij) »met uilsluiting van alle vreemd en
gemeen volk, ten einde geene stoornis te ondervinden." — Wat aangaat het verlangen,
dat de Prins bij de audiëntie tegenwoordig zou zijn, ook de Moscovitische Gezant, die

' In de laatste dagen van December (1646) vergde men van elk der Provinciën hare quote
in
25,000 galden, op welke som men de koeten: van het verblijf en van de geschenken bij het
vertrek der Gezanten begrootte.

^ Bij het ontschepen van de bagaadje vermiste de Kanselier zekere muieen, parelenoereu en
andere voorwerpen, die, zeide hij, hem op het schip afhandig waren gemaakt. Bovendien be-
klaagde zich de Kanselier, dat de kapitein hem kwalijk bejegend had. Uun Hoog Mögenden
schreven zulks aan de Admiraliteit te
Amsterdam over.

lU Deel. ö Stuk. 85

-ocr page 661-

658 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— in 1651 hier'· geweest'was had geen gehoor begeerd voordat de Prins daarbg kon
164s

zijn, en wat de vrees ivoor stoornis betreft, voorzeker hadden deze bij uitstek vreemde
personen overlast van den gedurigen toeloop van volk voor het huis, waarin zijhunnen
intrek genomen hadden — Op de mededeeling van de voorwaarden, welke de
Moscovieten bij hunne toelating ter audiëntie in acht genomen wenschten te<«ien, ant-
woordden Hun Hoog Mögenden, dat zij hun audiëntie zouden verleenen op denzelfden
voet als aan de Ambassadeurs van den Duitschen Keizer en van de grootste Koningen.
Zoo zij daarmede geen genoegen namen, zouden Hun Hoog Mögenden zien wat hun te
doen stond. — De Ambassadeur bleef niettemin aandringen op de tegenwoordigheid van
den Prins, en dit was bij den ziekelijken en zwakken toestand van Zyne Hoogheid,
vooral daar en de Prins en de Staten de plechtigheid van het voorlezen en vertalen der
vele titels van den Grootvorst staande zouden moeten bijwonen, veel gevergd. Eindelijk
besloot Zijne Hoogheid zich naar de vergaderzaal van Hun Hoog Mögenden te laten
brengen, te meer daar, zooals gezegd werd, de Grootvorst aan die van het Parlement
in
Engeland den handel ontzegd had, omdat zij de Russische Ambassadeurs in het
vorige jaar belet hadden den Koning te gaan zien. Zoo had dan het gehoor den
50sten November plaats. De redevoering van den Gezant behelsde slechts plichtplegingen
en werd met woorden van gelijke waarde beantwoord. Bij deze gelegenheid werden de
geschenken, in verschillende soorten van bontwerk en eenig Tartaarsch wapentuig
bestaande, voor Zijne Hoogheid en Hun Hoog Mögenden bestemd, overhandigd: twee
en vyftig boden waren noodig geacht om ze te dragen

Slechts het belang van den Hollandschen handel bracht te weeg, dat men op de
betrekking tot het Hof van den Czar van
Moscovië prijs stelde, prijs genoeg ίη allen
gevalle om de Staten te doen besluiten eenen Gezant derwaarts te zenden, zoo als in
het volgende jaac (1647) werkelyk geschiedde. Vooral bij de uitbreiding der macht
van
Moscoviès natuurlijken bondgenoot, Zweden, was het noodig, dat wij voor onzen
handel in
Moscovië voorrechten en opheffing van bezwaren bedongen.

Was alzoo de aanwassende nayver tegen Zweden van invloed op de staatkunde en
de handelingen der Republiek in oostelijk
Europa, in onze nabgheid liet zij zich noch

ï Zie hierboven, D. 111, St. IV, bl. 666.

2 In April van het volgende jaar had er een vechtpartij plaats tusschen eenige jongens en
eenen Rus van het gevolg des Ambassadeurs: beschonken zijnde had deze het gewone naroepen,
dat de straatjeugd den Russen aandeed, niet willen verduren. Ten slotte werd de Rus met eenige
medestanders in huis gejaagd, en hier bovendien nog de glazen ingeworpen (
Aitsema-, III, 195).

3 nesol Slat.-Gen. 29, 31 Oct.j 2, 8, 13, 14, 17, 24, 26, 29, 30'Nov.; 5, 7, 13, 15,
19, 24 Dec. 1646.
Resol Holl. 30 Oct.j 9, 14 JVov.; 6 Dec. 1646. Aitsema, III. 151.

-ocr page 662-

DES VADERLANDS. 545

door dien naijver, noch door hare bezorgdheid voor de vermeerderende macht van 1644—

1648.

Frankrijk verleiden om de belangen dezer beide natiën, aldaar voornamelgk door de

i

Hessen vertegenwoordigd en gediend, tegen Ie werken. Integendeel de Hessen hielden
de Staten steeds zoo veel mogelijk in de door hen ingenomen stellingen slaande, en
het zoogenaamde Weslfaalsche defensiewerk dat de strekking had de Hessen uit die
oorden te weren, gingen zy ten sterkste tegen.

De overgang van den Generaal milander uit den dienst der Landgravin in dien van

de andere parlü gaf nieuwe hoop aan degenen, die onder voorwendsel van de ontrui- De Staten gaan
^ '' ^ ^ . . . , steeds het zooge-

ming van Westfalen door troepen van elders, die er in gelegerd waren, niets anders naamde defensie-

bedoelden dan een machtig leger op de been te brengen, hetwelk de Katholiekejegen,

party zou versterken. In Januari (1646) bleek op nieuw, hoe weinig de Staten gezind

waren de bevorderaars van dat werk te laten begaan. Toen schreven zij aan den

Keurvorst en aan de Magistraat van Keulen, om hun aan te raden hunne bemoeiingen

lot dat doel te staken; ja vóórdat de brief aan den Keurvorst afging, namen Hun Hoog

Mögenden voor, te overleggen, of er geen middelen, niet slechls in woord, maar in

daad beslaande, zouden aangewend kunnen worden om hel defensiewerk te keer te gaan.

Men vernam thans, däl de Koning van Spanje er eene som van 2150,000 voor over had

om het te bevorderen. Hel middel, dal de Staten op het oog hadden, schijnt beslaan

te hebben in hel toezenden van hulptroepen aan de Hessen. Hierover spraken zy met

den Prins; maar deze ontried hun dit, op grond dal daardoor de macht verzwakt zou

worden, die hij tol den veldtocht van dit jaar behoefde: wat hij, daarentegen, aanried,

de lichting van drie of vier duizend man, te onderhouden uit eene van Westfalen

gevorderde oorlogschatting, — zulks was onuitvoerbaar, daar de Hessen uil Westfalen

reeds alles trokken, wal er uil te halen was. Daar er alzoo geen krachtdadige middelen

aan te wenden schenen, besloot men den brief aan den Keurvorst te laten afgaan

In het voorjaar slonden de Slaten-Generaal met goedvinden van den Prins aan do

Landgravin haar verzoek toe om een viertal stukken geschut te leen. Holland verzette

zich een lijd lang hierlegen, omdat deze Provincie het besluit met overijling genomen

achtte: zij verlangde eersl verzekerd te kunnen zijn, dat dit geschut door ons gemist

kon worden en dat men hel terug zou bekomen: ook wenschte zij te welen, waartoe

het gebruikt zou worden. Na omlrenl een en ander gerust gesteld te zijn en vernomen

te hebben, dat het geschut den Hessen noodig was om zich in het bezit van Coelsfeld

te handhaven, legde Holland geen bezwaren legen de leening meer in den weg

' Zie hierboven bl. 590, 591.

2 nesol. Stal.-Gen. 19, 27, 29, 30 Jan. 1646. AmnsiA, 111, p, 105, 106.

3 nesol. Stal.-Gen, 28 Ajinlj 2, 3,5,11 Mei, 1646. Resol. Holl. 30 Aprilj 1,9,11 Mei; 31 Juli, 1646.

85*

-ocr page 663-

660 ALGEMEI^NE GESCHIEDENIS

1644—

1648..

Ging men het streven van den Keurvorst van Keulen, die vereenigd met de' Wesl-
Zy'handhavenStiften en Stenden te werk ging, te keer, omdat men de Hessen niet verdron-
de Geiefomeef ^^^ wenschte të zien, het laat zich denken, dat men den Hertog van
Palts-Neuburg

den in het Gulik-niet te wille was', waar deze afzonderlek op het vertrek 'der Hessen uit zijn gebied
sehe en Bergsche.

aandrong. In December 1645 verzocht hij 'om de tusschénkomst van Hun Hoog Mögenden
bij de Landgravin tot ontruiming van sommige plaatsen van zyn gebied, en dit verzoek
ondersteunde hy door de belofte dat hg, werd het toegestaan, ook de ontruiming der
door Keizerlijke troepen bezette plaatsen zou vorderen. Geen Avonder, dat de Staten
daarop kortaf antwoordden, dat in die zaak niet kon worden getreden Evenmin
' ontzagen Hun Hoog Mögenden den Hertog in de steeds hangende zaak der gevangen

geestelijken. Een nieuw verzoek om hunne invrijheidstelling kwam in het begin des
jaars 1646 tot de Staten van wege de Keurvorsten van
Mainz, Keulen en Beieren
doch de missieve namen Hun Hoog Mögenden niet aan wegens het ontbreken van den
titel, op welken
zij aanspraak maakten — Verre van inschikkelyker te worden bij
de handhaving der Gereformeerden in het Guliksche door het middel van bedwang tegen
de Katholieke priesters, gaven zij in Februari (1646) order aan den Raad van State om
nog één of twee » paapsche" priesters door de commandanten te
Orsoy of te Bhijnsberk
te laten ophalen en gevangen houden Doch zelfs deze maatregel had geen blijvende
uitwerking. Althans in October, heette het, werden de Gereformeerden in
Gulik en
Berg op nieuw vervolgd, bepaaldelijk te Heynsberg in het Guliksche door den voogd
heimbagh, en te Raetverwalt in het Bergsche door den ambtman hugenpoth. Nu werd

aan dezelfde Commandanten bevel gegeven om de officieren van den Hertog op te halen

»

en ze zoo goed, als de priesters, gevangen te houden

Alleen op het gebied van Oost-Friesland namen de Staten het voorkomen aan van
de Landgravin tegen te werken. Het is waar, dat het steeds niet tol eene ontruiming
van dit Graafschap door de Hessen kwam.

De voorloopige toestand in Oost-Friesland zou den laatsten Februari (1646) ten einde

Zaken van loopen. Maar aan de bepaling, welke bij de verlenging van den wapenstilstand tusschen
Oost-Friesland,

de partyen aldaar getroffen was, had de ^idA'Embden zich niet gehouden, daar zij
zich aan het onderhoud van het verschillende krijgsvolk onttrokken had. Ook bleef
deze Stad steeds weigerachtig den Kolonel
aylva als commandant te erkennen Wat
deze laatste zaak betreft, ten einde den tegenstand van de Magistraat der Stad te ver-
ijdelen , nam de Prins van
Oranje de compagnie van den Kapitein harinxma uit de stad,

» Resol. Stat,-Gen. 27 Dec. 1645. ^ zie hierboven, bl. 593.

? Resol, Stat.-Gen. 'U, 27 Jan. 1646. Aitsema, 106. Resol. Stat.-Gen. 2 Febr. 1646.
5 Resol. Stat.~Ge}i. 20 Oct. 1646. Aitsema, 111, 151. ο Zie hierboven, bladz. 588—590.

-ocr page 664-

DES VADERLANDS. 545

en zond in zijne plaats den Kapitein aizma, opdat die dan commandant zijn zou. Doch 1644—

1648.

de Magistraat wilde hem en zijn volk niet toelaten, dan nadat hij, volgens a.it'sema , een
nieuwen eed, maar volgens de Burgemeesters en Raad, in hun bericht aan de Staten-
Generaal, den gewonen eed aan de Stad zou gedaan hebben. Hiertoe nu was die Kapitein
niet gelast. Alsnu stelde de stedelijke Overheid eenen uit de Kapiteins van haar eigen
krijgsvolk lot commandant aan, en dat niettegenstaande de Prins van advies was, dat
AIZMA den verlangden eed kon doen. En dit niet alleen, maar ook verontschuldigde
zich de Stad van de zending van Gecommitteerden naar
den Haag ter regeling van de
zaak van het commandement, waartoe zij was uilgenoodigd Deze houding laat zich
slechts verklaren, wanneer men aanneemt, dat
Embden in het geheim door dezulken
in
Bolland ondersteund werd, die de officieren niet vertrouwden, welke door den Prins
naar
Oost-Friesland gezonden werden, en wellicht vermoedden, dat zij zich lot de be-
vordering van de toen nog niet door hem opgegeven plannen lol herstel van de zaken
van Koning
karel zouden laten gebruiken.

Op de voorstellingen van den Graaf en van de meerderheid der Stenden van Oost-Friesland
werd in December, 1645, wederom besloten om bij de Koningin van Zweden en bij
hel Fransche Hof er op aan te dringen, dat zij in overleg met de Landgravin de ont-
ruiming van het Graafschap door de Hessen Ie weeg zouden brengen. Den Heer
d'estrades, die zeer tegen die ontruiming yverde, voerde men in dezen lijd tegemoet,
dat
Frankrijk dan slechts de 12,000 Rijksdaalders in de maand, die de Hessen uit
Oost-Friesland trokken, betalen moest — Doch lot het vaststellen van een brief over
de ontruiming aan de Landgravin kwam het zoo spoedig niet. Na in de eersle helft
van Januari ontworpen te zijn, werd hij eerst in de tweede helft van Februari vastge-
steld en verzonden Ook was er alle reden om zich wel te bedenken; immers schreven
onze Gevolmachtigden uit
Munster, dat de Hessen in het bezit waren van eene acte of
commissie van Hun Hoog Mögenden van de Heeren
van arnhem, va.n amerokgen en
Ripperda, bij welke Hun Hoog Mögenden de voortduring van de inlegering en van de
betaling der oorlogschatting in
Oost-Friesland toezeiden, ingeval de Landgravin den
strijd niet opgaf. Tol nog toe, voegden zij er bij, hadden zij dat stuk achtergehouden,
maar, wanneer zij tot de ontruiming gedwongen mochten worden, zoo zouden zij er
mede voor den dag komen.

Intusschen was de tijd van den wapenstilstand, aan welken men thans den naam van
het
interim gaf, verstreken. Vóór het einde van Februari werd dit interim met zes

^ Aitsema, 111, 103. Resol. Stat.-Gen. 3, 29 Jan.j 19, 23 Maart, 1646.

2 Aitsema, p. 93. Resol. Stat.-Gen. 20 , 22 Dec. 1645.

3 Resol. Stat,-Gen. 13, 16 Jan. j 7, 17 Febr. 1646. Resol, HolU 16 Febr.

-ocr page 665-

662 ALGEMEI^NE GESCHIEDENIS

1644—

1648..

weken verlcDgd. Tegen het einde van dien termijn wilde de Graaf, krachtig onder-
steund door den Prins van
Oranje, zijn krygsvolk tot eene sterkte brengen van 2500 man,
waarna, beweerde hy , de Hessen het landschap gerust konden ontruimen. Die ontruiming,
zeide zgne Genade, kon niet achterbleven: hy had daartoe zijn woord verpand: anders
kon hy behoudens zgne eer niet in het land terug komen, en schoot er niets voor hem
over, dan naar
Italië te gaan Doch de Graaf was machteloos. Nu eens naderden
de Keizerlyken troepen onder den voormaals Hessischen Generaal-majoor
milander, en
voorzeker vertrouwden de ingezetenen by zulk eenen aanval, waarvan het dreigen alleen
reeds de grootste verslagenheid veroorzaakte hunne verdediging nog het best aan de
Hessen toe; dan weder schreef de ZAveedsche Overste
helm wrangel, dat als de Graaf
krijgsvolk aannam, hy ook in het land zou komen en het zoo bezoeken, dat zyne
Genade in langen tijd niet op het aannemen van volk zou denken

Op de wanhopige taal, door den Graaf gevoerd, werd echter niets verders besloten,
dan dat men de Landgravin zou trachten te bewegen het Graafschap door hare troepen
te doen ontruimen: een besluit, waarvan de strekking was, dal de Hessen slechts
vrywillig zouden aftrekken, en geen bedwang of geweld van welken kant ook tegen
hun voortdurend verblyf zou worden gebezigd Deze maatregel was natuurlijk niet
naar den zin van den Graaf: hy verschafte zich audiëntie by de Staten van
Bolland,
om zyne belangen te doen gelden

In het begin van Juni (1646) stelde men hem voor, het interim nog voor drie
maanden te verlengen; doch hy verklaarde, dat hem zulks onmogelijk was. Maar nu
kwam hij aan met den voorslag, dat men het Graafschap in
sequeslratle wilde nemen.
Van dit voorstel was de bedoeling, dat men zich ook van de stad
Emhden zou verzeke-
ren, waardoor de geduchte tegenstand dezer Stad zou gebroken zyn. — Juist om deze
reden stond het denkbeeld der sequestratie den Heeren van
Holland niet aan. Voorts
verlangde de Graaf, dat er eene bezending uit Hun Hoog Mögenden naar zyn Graaf-
schap, als hij daar terug zou zyn, zou worden afgezonden. Voorzeker meende hy aan
dezen maatregel het voorkomen eener ondersteuning zyner staatkunde door de Slaten-
Generaal te geven; doch
Holland ging ook de vervulling van dit zyn verlangen tekeer.
Den laatsten Juni nam de Graaf zijn afscheid. By de veranderde gezindheid van den
Prins moest hij inzien, dat de zaken ganschelijk niet naar zijnen zin zouden geschikt
worden, en dat van de Staten niet te verkrygen was, dan dat de voorloopige toestand

» Aitsema, 103. Resol Slat.-Gen, 27 Febr.; 9 Maart; 23 April, 1646. Kesol. Holl. 16,
22 Febr.; 22 Maart; 26 April; 1 Mei, 1646.

2 Resöl. Slat.-Gen. 25 April, 1646. ^ Aitsema, t. a. pl.

^ liesol. Slat.-Gen. 4, 19 Mcj, 1646. Resol. Holl. 3, 17,18 Mei, 1646. ^ Resol. Holl. 5 Mei, 1646.

-ocr page 666-

1644-

1G48.

DES VADERLANDS. 663

werd aangehouden Doch zelfs dit viel hem niel te beurt, aangezien de Stenden van
Oost-Friesland, ziende dat de militie van den Graaf slechts strekte om hem zeiven in
schulden te steken, in December
(1646) lot de afdanking dier soldalen besloten'^.

Zoo werd bij voortduring en in Oost-Friesland en in de aan Nederland palende Duit-
sche landen de voorloopige toestand bestendigd, en gezorgd, dat het evenwicht tusschen
de strijdende partijen, hetwelk haar lot eene door de Stalen gewenschte werkeloos-
heid noopte, bewaard bleef, totdat de vrede zou gesloten zijn.

Op dien vrede vermeerderde het uitzicht al meer en meer. Uit Munster luidden de
berichten soms alsof de vrede reeds zoo goed als beklonken was.

Terwijl onze Gevolmachtigden aldaar op de aanmerkingen wachtten, die de Stalen
op de procuratie te maken hadden
3 ^ en de Heeren heemstede en de knüyt in

missieve van den δΟ»'®*^ Onderhandeliiu

geu te Munster,

waren stonden de onderhandelingen van zelve stil.

Maart (1646) ontvingen de te Munster gebleven Gevolmachtigden de procuratie, dus
gesteld als de Staten verlangden dat zij door den Koning van
Spanje gewijzigd zou
worden. Om het Paaschfeest, dat den eersten April inviel, slelden de onzen de mede-
deeling van het concept aan de Spaanschen nog uit.
Penarawda. zeide, dat het geen
zonde zou geweest zijn, op Paschen de zaak des vredes te behartigen. Hoezeer het
concept een paar veranderingen inhield boven hetgeen in de mondelinge conferenties
was aangeroerd (onder 'sKonings titels waren
de beide Indien^ Brabant en Vlaanderen
weggelaten, en bij de Vereenigde Nederlanden was het bijvoegelijk naamwoord vrije
gevoegd), bleek het spoedig, dat de Spaanschen geen zwarigheid maakten hunne ver-
wachting te kennen te geven, (Jat de procuratie, dus gewijzigd, door den Koning zou
goed gevonden worden.. Doch nu merkten de Franschen weder aan, dat terwijl er in
hel sluk niet gewaagd werd van de
geallieerden, als met welke men vereenigd te
handelen zou hebben, er daarentegen gezegd werd dat er gehandeld zou worden met
de
Staten of hunne Gevolmachtigden. Werden, zoo oordeelden de Franschen, de
Stalen hier onderscheidenlijk genoemd, dan scheen dit het geval mogelijk te laten,
dat er in
den Haag, buiten Munster om, afzonderlijk gehandeld werd, — Hoe dit zij,
penaranda, afgaande op het oordeel van den Veneliaanschen Gezant gontareni, begreep
dat thans de onderhandelingen tusschen de Spaanschen en de onzen hervat konden
worden onder belofte, door genen af Ie leggen, dat de procuraiie zoo zou vastgesteld
worden, als de Staten het begeerden. Doch de onzen verkozen de terugkomst van
heemstede en de knuyt af te wachten. — In deze dagen (het was den April)
zeide de Graaf van
trautmaknsdorf lot de onzen, dal zij, des verkiezende, in éénen

' Aitsema, 103, 104, Resol. Stat.-Gen. 11, 13, 22 Junij 2, 3 Julij 22 Aug. 1646. Resot,
Holl.
8, 20 Juni, 1646. ^ Aitsema, p. 140.

^ Zie hierboven, bl. 614. Zie hierboven, bl, 617.

-ocr page 667-

664 ALGEMEI^NE GESCHIEDENIS

1644—

1648..

dag met de Spaanschen konden sluiten, en dal dan de vrede lusschen de overigen van
zelf zou volgen. Inderdaad hadden de Zweden ihans voor hel eerst last bekomen om
op zekere voorwaarden mei den Keizer te sluiten, en had de Keizer tot de opoffering
van de
Elsas besloten, voor welke, zoo mocht men verwachten, de vrede van
Frankrijk te verkrijgen zou zyn. Doch daar de onzen niet mochten sluiten zonder
Frankrijk, en'de Keizer dit niet wilde zon^Qv Spanje, zoo was desniettemin hel uitzicht
op het einde der onderhandelingen nog verre gesteld. Toch vleiden
Spanje en de Keizer
zich met de hoop, dat, wanneer onze Staat zich in ^afwachting van de ontvangst der
acte van volmacht met
Spanje verstaan zou hebben, onze Gevolmachtigden de taak van
bemiddelaars lusschen
Frankrijk en Spanje op zich zouden kunnen nemen, en dal zij
wegens de waardigheid en grootheid van onzen Slaat (zoo drukte
trautmawnsdorf zich
uit) veel goeds zouden vermogen.

Den Mei waren heemstede en de jcnuyt te Munster terug, en wel brachten zij
het besluit van Hun Hoog Mögenden mede, dat de onderhandelingen niet herval zouden
worden voor en aleer de procuratie, in hunnen zin gewijzigd, uit
Spanje terug was,
doch by dat besluit was deze bepaling gevoegd, dal, zoo de Spaanschen uit eigen
beweging de onderhandeling onder acte van belofte der levering van de naar eisch
gewyzigde procuratie verlangden te hervallen, zulks zou mogen geschieden.

Daar de Spaanschen reeds zulk een aanbod gedaan hadden, zoo was de hervatting
der onderhandelingen verzekerd. Op het bezoek, den Mei aan die Gevolmachtigden
door de onzen gebracht, verklaarde de Graaf
pesaranda: »zoo waarlgk God leeft en
(slaande met de hand op hel kruis der Orde op zynen manlel) ik dit kruis drage, ik
zal niet leven, indien wy niet oprechtelijk willen handelen en sluiten. Ik en mijne
ambtgenooten beloven, als lieden van eer, de procuratie vóór den eersten juli Ie leveren."

I

Heemstede

en DE KNUYT ko-
men aldaar te-
rug.

Dientengevolge was het ihans de laak der onzen, het voorstel, in de laatste dagen
van Januari (en wel den SS^ten dier maand) door de Spaanschen gedaan te beant-
woorden. Doch de Franschen, door hen plichtmatig op de hoogte gehouden, verlang-
den, dal zg by dal antwoord schriftelijk verklaren zouden, dal de Vereenigde Nederlanden
niet verslonden te onderhandelen en te sluiten, ten zij, ten eerste,
Spanje zulks Iegelijk
met
Frankrijk deed; ten tweede, de Franschen en de onzen elkander in de onderhan-
deling niet voorbijstreefden, maar beiden even snel vorderden; ten derde, de onzen van
Spanje verlangden, geen teruggave der gemaakte veroveringen van Frankrijk te eischen.
Het eerste en het tweede punt gaven de onzen gereedelijk toe; maar op hel derde
maakten zij zwarigheid. Hel gold de vraag, of onze Slaat bij de traktaten aan
Frankrijk
zyne veroveringen niet alleen in de Zuidelijke Nederlanden, maar ook in Duitschland
en Italië gewaarborgd had. Dit laatste nu meenden de onzen verre van uitgemaakt.

' Zie hierboven, bladz. 614.

-ocr page 668-

DES VADERLANDS. 545

mw

Den Mei waren zij mei de artikelen (71 in getal) gereed, die zij den Spaanscben 1644--

X 643

als de Toorwaarden zouden aanbieden, op welke bel vorig bestand zou kunnen vernieuwd

Voorwaarden,

worden. Bebalve de hoofdpunten, in hunne Inslruclie vervat ^, behelsden deze artikelen door de oozen ίη·
vooral bepalingen aangaande de eischen van wederzijdsche ingezetenen op zaken ^ be-'testMd
hoorende onder het gebied der andere party, ook aangaande die van het Huis van
Oranje
en van eenige andere Grooten. Er werd geen woord in gerept van de Indien aangezien
onze Gevolmachtigden, nadat de artikelen, de Indien betreffende, uit de Instructie
gelicht waren op dit punt zonder last waren.

Toen zij daags daaraan deze artikelen aan de Spaansche Gevolmachtigden mededeelden,
lieten dezen ze zich voorloopig welgevallen. Slechts het artikel, waarbij van gemeen-
schappelijke handeling met
Frankrijk gewaagd werd, zou, zeide penaranda , zwarigheid
opleveren.
Frankrijk loch wilde geen rede verslaan, hoezeer men aan dit Rijk meer
aanbood, dan mogelijk had geschenen. Had hij, in
Spanje zijnde, geweien, dat de
Koning
Roussillon, den sleutel van Frankrijk, zou aanbieden, zoo zou hij zich liever
hel hoofd hebben laten afhouwen, dan
Spanje te verlaten om hier zulk een aanbod
Ie doen.

De schriftelyke verklaring der Spaanscben op de hun medegedeelde artikelen hield Voorstel der
weinige punten in: voor eerst, vernieuwd aanbod der voortzetting van het vroeger
bestand voor 12 of 20 jaren; voorts de bepaling, dal de ratificatiën binnen drie maanden
uitgewisseld zouden moeten worden, maar dadelijk na het sluiten van hel verdrag,
en dus reeds vóór de ratificatie, de vijandelijkheden zouden ophouden. Hield het nog
een geruimen lyd aan vóórdat het verdrag gesloten werd, zoo zou er reeds vroeger
een wapenstilstand getroffen kunnen worden, ja dit zou van stonden aan kunnen
geschieden, ten einde den veldtocht in de Nederlanden, die op handen was, te voor-
komen, en den Turk te beter met gemeene macht te kunnen weerstaan. — Eindelyk
bedongen de Spaanscben, dat men na hel verdfag elkanders vijanden niet zou ondersteunen.

Bij hunne conferentie met de Franschen, die een paar dagen later plaats had,
verklaarden de onzen, dat hun het voorstel der Spaanscben betreffende eenen wapen-
stilstand , alsmede dal strekkende tot het onthouden van ondersteuning aan de wederzijdsche
vyanden, niet aannemelyk voorkwam: immers hadden zij den uildrukkelijken last aan
geenen voorslag van wapenstilstand hel oor te leenen. Niettegenstaande deze verzekering,
die naar hunnen zin moest wezen, vonden de Franschen aanleiding tot klachten, toen

' Zie hierboven, bladz. 608.

^ Alleenlijk werden de Indiën genoemd, waar sprake was van den lijd, waar binnen na het
sluiten van het verdrag aldaar de vijandelijkheden zouden moeten eindigen.

3 Zie hierboven, bladz. 609, Noot 1.

ΙΠ Deel. b Stuk. 84

-ocr page 669-

666 ALGEMEI^NE GESCHIEDENIS

1644—

1648..

de onzen weigerden hun de 71 artikelen op schrift te geven. Dit was een bewijs^
zeiden zij, dat de onzen geheimen voor hen hadden, eni zou ons in verdenking brengen
van ons verbond met
Frankrijk te willen verbreken. De onzen verontschuldigden zich
door te zeggen, dat zij van die artikelen zelfs naar
den Haag geen kopie zonden, uit
vrees dat zg anders in de Provinciën ruchtbaar zouden worden, hetgeen het verdrag
zou kunnen vertragen, of wel veroorzaken, dat de onderhandelingen naar
den Haag
werden overgebracht.

Aanmerkingen Tenzelfden dage (den 14^®·^ Mei) kwam de Heer brun inlichtingen vragen omtrent
op' οηζΓ°v'oo^r" eenige van de 71 artikelen. Zijne voornaamste bedenkingen betroffen de volgende
waarden. punten: De eisch dat de Meijerij de Stad 's Hertogenbosch moest volgen, docht den
Spaanschen ongegrond: zij behoorde, beweerde hij, evenmin tot die Stad, als het
Land van
Waes tot Hulst. In de omstandigheid, dat alzoo ook in de Meyerij aan
de invoering van den Gereformeerden Godsdienst de hand zou moeten gehouden
worden, vond hy aanleiding tot het spreken van deze woorden: dat in het godsdienstige
niemand kon gedwongen worden: wanneer God iemand een ander gevoelen in het harte
gaf, moest men hem vrijheid laten: te beschikken over den Godsdienst was in geens
Konings macht. — Voorts kwetste de Spaanschen de bepaling, dat de Koning de schepen
en goederen in de Vlaamsche havens even zwaar zou te belasten hebben, als op de
Schelde Men behoorde, zeide
brun, den Koning de wet niet te stellen in zijn eigen
land: bovendien die bepaling zou de ondergang zijn van de welvaart des lands: de
Staten van
Vlaanderen hadden verklaard, liever tien jaren in oorlog te blijven, dan
zich zoo iets te moeten laten welgevallen. De onzen voerden daartegen aan, dat bij
grooter vrijdom aan de Vlaamsche havens boven
Antwerpen geschonken, deze Stad geen
vrede zou hebben; bovendien de opheffing van de bezetting der Kust zou altijd eene
ontheffing voor die Kuststeden zijn, en eindelyk, zoo de Vlaamsche havens minder
bezwaard werden, dan
Antwerpen door de sluiting van de Schelde bezwaard was en zou
blyven, zou
Zeeland meer nadeel lijden, dan door eenigen oorlog, en nimmer zou deze
Provincie dit punt opgeven. — Hoe willekeurig deze gronden ook waren,
brun verzocht
ze op schrift; dan, zeide hg, konden zij dienen om de Vlamen met de zaak te ver-
zoenen, en zoo zou men te- spoediger gereed zijn. Ziedaar wel een bewijs, dat de
Spaanschen er op uit waren om het kostte wat het wilde, vrede te maken. W^at ook '
uit BRUNS redenen by deze gelegenheid bleek, was, dat zij den Prins van
Oranje in
alles wat hij begeerde, te wille wenschten te zyn.

Nu de onderhandelingen zoo ver gevorderd waren, hield de onzen de vraag bezig, in
wat voege datgene, hetwelk zij met de Spaanschen gehandeld hadden, aan de Franschen
mede te deelen. Gaven zij een en ander schriftelijk, dan zouden de Franschen van

' Zie hierboven, bl. 609.

-ocr page 670-

DES VADERLANDS. 667

alle slukken, die verder mei de Spaanschen gewisseld zouden worden, insgelyks kopie 1644—
begeeren. Ten einde dit Ie verhoeden, beslolen onze Gevolmachtigden den Franschen
voorlezing van het verhandelde te doen, onder herhaling van de door hen zeiven ge-
billijkte gronden, die zij hadden om geen kopie af te geven, en onder belofte, dat,
zoo zij kopie aan de Staten-Generaal zonden, ook de Franschen schriftelyke mededee-
ling zouden bekomen.

Den Mei dienden de Spaanschen eene memorie in, hunne bedenkingen op onze
71 artikelen behelzende. Benevens andere punten van minder aanbelang, betroffen
deze bedenkingen het vraagstuk omtrent de godsdiensten in de
Meijerij en Hulster^
ambacht,
en dat omtrent de lasten aan de scheepvaart op de Vlaamsche havens op te
leggen. Terwijl zg zich lieten welgevallen, dat de
Schelde gesloten bleef, meenden
zij dit laatste punt nog niet te kunnen toegeven; maar wat de vraag omtrent den Gods-
dienst in de
Meijerij en waar zich elders dergelijke zwarigheid opdeed, aangaat, deze,
wenschten zij, zou de onderhandeling niet vertragen, maar later door Gecommitteerden
worden uitgemaakt. Dat de Kerken te
Breda en te Bergen-op-Zoom aan de Gerefor-
meerden zouden blijven, achtten zij eenen eisch, dien men vroeger reeds had laten
varen. Voorts drukte de memorie herhaaldelijk uil, dat zij de onderhandeling wenschlen
Ie bespoedigen, de verzoening gemakkelijk Ie maken en de harten te vereenigen.
De sluitrede hield in, dal het van het voorzichtig en loffelijk beleid der onzen, gelijk
mede van derzelver vaderlandsliefde en begeerte om hunne » onderdanen" van opofferingen
te ontheffen, en de Christenheid in staat te stellen haren gemeenen vijand te verjagen,
te wachten was, dat zy niet langer uit zouden stellen het goede werk des vredes na
zulk een langdurigen en bloedigen oorlog tot stand te brengen, vooral omdat, zoo
Frankrijk niet sloot, dit aan kwaden wil moest geweten worden, daar het aan deze
Mogendheid zelve haperde, zoo zy niet reeds meer dan overvloedig bevredigd was.

Gelijktijdig met de ontvangst van dit stuk leverden de onzen aan de Spaanschen een
kort antwoord op de weinige punten, door dezen den Mei ingediend. Dit antwoord
hield in, dal zij geenen wapenstilstand mochten toeslaan, en dal zij hel ontijdig
achtten, zich te verklaren op eene verbintenis, dat men elkanders vijanden niet zou
ondersteunen.

Weinig dagen later stelden de onzen hun antwoord op de Spaansche memorie van Antwoord der
den Mei. Daarbij handhaafden zij een en ander punt. Hel denkbeeld om de ""eTkin^en!^

vraag betreffende den Godsdienst op het platte land der door ons veroverde steden
door Gecommitteerden uit te maken, droeg de goedkeuring niet weg; ook was, meenden
zij, vroeger geene belofte gedaan, dat de Kerken te
Breda en te BergetiOp-Zoom aan
de Katholieken zouden verblgven. — De onzen hadden alle reden om over hel stuk
'«'an den Godsdienst niet licht heen Ie loopen. Immers drukten de ingezetenen, mei
name de predikanten, die op hel platte land in
Noord-Brahant mei den onwil der

91*

-ocr page 671-

668 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— ingezetenen Ie worstelen hadden, den Staten op het geweten, dat zij al hunne macht
en voorspoed aan den zegen Gods wegens hunnen stryd voor de ware religie te danken
hadden: zoo zg nu voor de Katholieken weken, zou God, zoo besloten diergelijke
redeneeringen, hun voortaan zgnen zegen onthouden. — Het slot van het antwoord
der onzen behelsde, dat zy hoopten dat de Spaanschen verder geene zwarigheden zouden
opperen, omdat anders de zaak aaü nieuwe beraadslagingen in de Provinciën prijs
gegeven zou worden, hetgeen de onderhandeling zou vertragen, ja de uitkomst ia de
waagschaal zou stellen.

Toen de onzen dit hun antwoord den Mei overhandigden , zeide Graaf penaranda ;
wg willen al het mogelyke doen voor de Vereenigde Nederlanden; maar al wilden wg
alles toestaan, het zou niet baten, daar het in
Frankrijks macht is om alles te keeren.
Door den afstand van
Roussillon leveren wg onzen Koning aan de genade van Frankrijk;
het Roomsche Rijk gaat mede geheel te gronde; uwe Republiek heeft Frankrijk mede
groot gemaakt;
Frankrijk is niets zonder Holland; maar, als gij het nog grooter maakt,,
wordt dit Rijk ook u te machtig en zal het uwen Staat mede ten onder brengen.
Wij stellen, want ik zeg dit mede uit naam mijner ambtgenooten, ons verdrag met
Frankrijk aan uwe uitspraak. Zegt wal wij voor Frankrijk behooren te doen, en wij
zullen het doen en mede met
Frankrijk sluiten: den dag na dat wg met u gesloten
hebben, zullen wij het ook met
Frankrijk doen, of ik mag mijn hoofd verliezen, — en
den Heer
van meinderswijk de hand gevende: komt, laat ons sluiten: in één uur,
voordat wg van hier gaan, is de zaak beklonken. — Op deze taal zonderden de onzen
zich eenige oogenblikken af, om te raadplegen wat te zeggen. Zy waren, dus ant-
woordden zy, verblijd over die rondborstige verklaring, gelijk zg dan ook van den aan-
vang aan mede geneigd tot vrede geweest waren. Doch voor het oogenblik moesten zij
van hen, de Spaanschen, eene schriftelijke verklaring op het thans door hen ingeleverd
geschrift inwachten: was men dan op het sluiten na gereed, zoo zouden zij den Fran-
schen mededeelen, hoe ver men gekomen was en alle mogelgke goede diensten bewgzen
om
Frankrijk mede tot een verdrag te brengen. — Bg het scheiden kon penaranda
zich nog niet bedwingen, en zeide: de koningen worden dikwgIs slecht gediend: hunne
ministers zoeken hun eigen voordeel: onze Koning is slecht gediend en geraden geweest
in de zaak van den oorlog tegen u. In uwen Staat is het beter: daar spreken diegenen
in 'sLands zaken, die bg het behoud des Lands belang hebben.

Vriendelyk Voordat de Spaanschen hunne verklaring op het laatst door de onzen ingeleverd ge-
drpartye^^*^'^^" schrift vaststelden, onderwierpen zg den inhoud aan hun oordeel. Van dit overleg was
de uitkomst, dat de onzen zich eene later te treffen schikking in de zaak van den
Godsdienst in
Staatsch-Brabant lieten welgevallen; dat, terwgl Hulsteramhachl geheel
aan de Staten kwam, dezen het Land van
Waes afstonden, mits de daar gelegen ves-
tingen bezet houdende; dat, eindelijk, de bepaling omtrent de
Vlaamsche havens door de

i

I .

-ocr page 672-

DES VADERLANDS. 545

Spaanschen werd toegestaan. Dit laatste punt vooral gaven de Spaanschen niet dan noode op. 1644—

Nadat bruw gezegd had: wg geven alles toe; de Staten niets: laat ons iets voor de

eer van den Koning overhouden! zeide hij ten laatste: wg zullen den ondank (ook nog

van die inschikkelijkheid) op ons nemen. — Wanneer de laatst gewisselde denkbeelden

op schrift gesteld, in het net geschreven en onderteekend zouden zijn, zou er, om het

onderling geheel eens te kunnen worden, niets meer ontbreken, dan de regeling der slechts missen

betrekkingen in de beide Indien. Daar ten minste de meerderheid onzer Gevolmach-

tigden, en wel bepaaldelijk de Gecommitteerden van Holland en Zeeland^ de zaak tot

een gunstig einde verlangden te brengen, zoo wendden zij zich, reeds kort na het

midden van Mei, tot de Slaten-Generaal met verzoek om op dat punt gelast te worden.

Hoe gedroegen zich daarbij de Franschen? Den Mei, toen de onzen hun voor-

lezing deden van de tot dusver gestelde handelingen, zeiden zy, vernomen te hebben,
dat de onzen zich hadden laten ontvallen, dat zy zich, wanneer
Frankrijk onbillijke
eischen deed, niet gehouden zouden rekenen om
Frankrijks wil het sluiten van ons
verdrag op te houden. De onzen antwoordden daarop ontwijkend. — Voorzeker was zulk
eene gedachte in hun gemoed: deswegens begeerden zij ook den Franschen geen kopie
te geven van hetgeen zij met de Spaanschen verhandelden. Maar daar zij beloofd hadden
dit te doen, wanneer zij den Staten van alles kopie zouden zenden, zagen zij zich
eenigermate in het nauw gebracht, nu Hun Hoog Mögenden, bij brieven van den
228ten ]\iei en den eersten Juni, inderdaad mededeeling van de gewisselde memories
verzochten en minder duister verslag van het verhandelde begeerden.

Den Mei verklaarden onze Ambassadeurs aan de Franschen, dat wanneer nu de

wederzijdsche geschriften in alles naar hun verlangen gesteld waren, zij niet verder
zouden gaan, maar zouden wachten, tot ook de Franschen even ver met de Spaanschen .
zouden gevorderd zijn. Deze verklaring werd beantwoord met de betuiging, dat zij
(de Fransche Gevolmachtigden) mochten lijden, dat de onzen vóórdal wij den verderen
voortgang stUakten, eerst alle punten, met name ook dat van de
Indien^ afdeden.
Verklaarden de onzen, zeiden zij, alsdan zonder weifeling, dat
Frankrijk, vóórdat zij
sloten, zijnen eisch om al zijne veroveringen te behouden ingewilligd moest zien, zoo
zou daarmede meer uitgericht worden dan met alles wat de bemiddelaars deden: de
pauselijke Nuncius was (zeiden zy) verdacht wegens het misverstand met den Paus,
en
Venetië zag den vrede in Nederland ongaarne, volgens baren stelregel: vrede in
Vlaanderen, oorlog in Italië \

Den eersten Juni waren de tusschen de onzen en de Spaanschen gewisselde stukken
werkelijk naar den eisch vastgesteld en door de laatslen onderteekend. Alsnu verzochten
dezen uitdrukkelijk, dat de onzen zich van nu aan als bemiddelaars tusschen
Spanje

' Pace di Fiandra, guerra d'Italia.

-ocr page 673-

m

ALGEMEENE GESGHIEDEINIS

1644— en Frankrijk wilden gedragen, en stelden de vraag, of, zoo Frankrijk geen rede wilde
verslaan, zij afzonderlijk met
Spanje wilden sluiten. Op deze vraag werd met een kort
en goed
neenl geantwoord. Maar in weerwil van zulk eene verklaring gevoelden de
Franschen, dat zij zich legen een zedelijken aandrang van geen geringe kracht te ver-

De Franschen zetten zouden hebben, en juist dientengevolge namen zij thans een scherpen loon aan.
toonen zich ver· „ .. . , , i i i ··

stoord, Immers ook van 's Keizers zyde zagen zg zich op dil oogenblik tot eene handelwgze

genoopt, die op hen den blaam van ongezindheid lol den vrede zou werpen. De Kei-
zerschen toch hadden hun de uiterste aanbiedingen lot den vrede gedaan: sloegen zij
die af, dan school er, naar het zeggen der Keizerschen, niets anders over dan voort-
zetting van den oorlog. De Keizer willigde zooveel in, dat hoe de Franschen zich ook
beijverden om die inwilligingen te verkleinen,, het aanbod niet wel te verwerpen scheen.
Maar de Keizer verbond alles aan de voorwaarde, dal
Frankrijk ook met Spanje zou
sluiten, en dit wilde
Frankrijk niet, zoo Spanje geene voorwaarden aannam, die vol-
strekt onbestaanbaar schenen met hare onafhankelijkheid.

Tegen het midden van Juni begonnen de Franschen zich verstoord aan te stellen.
Was het werkelijk zoo, als de Spaanschen, zeiden zy, uitstrooiden, dat, namelgk, te
gelijk met de nu eiken dag te wachten procuraties ook de agreatie van de artikelen,
, omtrent welke de onzen het met hen eens geworden waren, uil
Spanje komen zou,

en dal de onzen die dan door eenigen uit hun midden ter goedkeuring naar den Haag
zouden laten brengen, — dan lieten zij liever alles slaan en gingen henen om geen
werkelooze toeschouwers te blijven van hetgeen verhandeld werd zonder hen. Maar wat
meer dan een uilslrooisel was en wat zy van de bemiddelaars zeiven wisten, was dit,
dat de Nederlanders meenden, met. de tusschen hen en
Frankrijk gesloten traktaten in
de hand, zich niet gehouden te behoeven te achten zich
Frankrijks belangen buiten
de Zuidelijke
Nederlanden aan te trekken. Ook was hun geloond, dat de Spaanschen
naar
Brussel hadden geschreven, dat zy vóór den 24®^®" Juni van het Nederlandsehe
leger niets Ie vreezen hadden en gerust al hunne macht tol ontzet van
Kortrijk konden
gebruiken. Dit, verlangden de Franschen, zouden de onzen zeiven bij de bemiddelaars
gaan logenslraffen. Dezen waren daartoe bereid; maar den Nuncius zagen zy niet, en
de Heer
contareni was onloegankelyk wegens de jicht, aan welke hy leed.

670

Intusschen waren de laatste in overeenstemming met de Spaanschen gestelde artikelen
nog niet door de onzen geleekend. Van de tegenwoordige Heeren
meinderswijk , heem-
STEDE, DE KNUYT en NEDERiiORST 1 achtlen de eersten drie het raadzaam zulks te doen,
om, zoo
Spanje zich later eens minder benauwd zag, hetgeen by de vereeniging der
Spaansche krijgsmacht lot ontzet van
Kortrijk en bij de versterking der Spaansche vloot

^ Mathenesse -was den 19^®" Juni naar Holland vertrokken; doma, ripperda en clant waren
reeds vroeger tijdelijk afgereisd,
dokia om ongesteldheid.

-ocr page 674-

DES VADERLANDS. 545

voor Orhitello niet onmogelijk scheen, aan die Mogendheid het terugtreden zooveel 1C44—
doenlijk af te snijden.
Nederhorst weigerde zelf te onderteekenen, maar liet de anderen
drie toe te teekenen zonder hem. Weinige dagen later was
ripperda teruggekeerd,
maar deze voegde zich bij liEDERHORST en onderteekende mede niet.

Vóór de maand Juli ten einde was, kwam de procuratie uit Spanje aan; de courier. De procuratie
die haar had overgebracht, was te
Parijs aangehouden en in de gevangenis opgesloten roldoende
geweest. Het stuk was geheel overeenkomstig het concept van de Staten, behalve ^«'o^^^®"·
alleen dat daarin de titels van dè
Indien^ Brabant en Vlaanderen aan den Koning
werden toegekend; doch dit maakte geene zwarigheid. — Zoo was dan ook deze
belemmering uit den weg geruimd, en daar sedert
Koririj/c gevallen was, zoo waren
de Spaanschen begeeriger dan ooit om den vrede te sluiten.
Brun gaf te kennen, dal
hij de artikeifen naar
Madrid wilde opzenden om 's Konings agreatie daarop te bekomen.
Maar hij had geen duplikaat van de artikelen, door beide partijen· geteekend. Derhalve
vraagde hij, of de onzen zwarigheid maakten hem zulks te geven. De onzen ant-
woordden, van oorded te wezen, dat zulk een gewichtig stuk door hen allen geteekend
diende te worden, en nog altyd waren er enkelen afwezig. Ook kwam, zeiden zij, de
ratificatie eerst dan in aanmerking, als het traktaat gesloten zou zijn, en dan moest
Frankrijk nog mede sluiten. — Toen.de onzen dus spraken, hadden zy den vorigen
dag (6 Juli) een bezoek van de Fransche Gevolmachtigden gehad, waarby dezen hun
»met veel onsluimigheid en heftigheid" hadden verweten, dat het uit een brief van
PENARANDA aan GASTEL RODRIGO (waarvan zij een afschrift toonden) gebleken was, hoe
zij het er waarlgk voor hielden, dat onze Slaat niet gehouden was zich
Frankrijke
belangen buiten Nederland aan te trekken. Ook hadden de onzen, zeiden zij, doch
ten onrechte, kopie van de artikelen naar
den Haag gezonden, zonder er hun vol-
gens hunne belofte kopie van te geven. En de groole grief bleef, dat de onzen
den Spaanschen niet rondelijk hadden verklaard, zonder
Frankrijk niet te willen
handelen. Integendeel, het was algemeen bekend, dat de Nederlanders het met
de Spaanschen eens waren: de
knuyt had zelfs afzonderlijke conferenties met hen
gehouden. Hoe dit zij, uit de werkeloosheid van ons leger bleek, dat wat men zeide
maar al te waar was. Ook hadden alleen de onzen verzuimd hen met de inneming
van
Korlrijk geluk te wenschen. — Op al deze -aantijgingen antwoordden de onzen kalm ,

en waardig. Die brief schokte hen niet: later verklaarde brun, dat hij valsch was, —
en DE K.NÜYT, zeiden zij, had b^zondere zaken behandeld, die het algemeen niet raakten.

Wat de Franschen ook vermoeden mochten, zoo ver was de zaak nog niet gekomen,
dat de onzen vrijmoedigheid zouden gehad hebben om zonder
Frankrijk te willen
sluiten. Juist op dit oogenblik vermaanden zij de Spaanschen nadrukkelijker dan ooit,
de onderhandelingen met de Franschen te hervatten. Hel antwoord was, dat de Franschen
in plaats van hunne eischen te matigen, er voor uitkwamen, dat zij, als hunne wapenen

-ocr page 675-

672 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

1044— voorspoedig waren, meer zouden eischen. En voornamelyk, de Franschen maaklen bun
1648. ... ,

verdrag aan Portugal vast, en wilden zich niet verbinden, dit land niet tegen Spanje

te ondersléunen. Wanneer derhalve Spanje vrede sloot, zonder van de zijde van Por-
tugal
verzekerd te zgn, zou het den oorlog over zee door Portugal in zgn eigen land
overgebracht zien,», en er dus erger aan toe zyn, dan ooit. — Op deze vernieuwde
verklaring gaven de onzen te kennen, dat zy, zonder zich de rol van bemiddelaars
aan te matigen, hun best zouden doen om
Frankrijk tot verdrag te bewegen. — De
vervulling dezer taak, daarvan konden zy overtuigd zgn, zouden de ^lertegenwoordigers
van de aanzienlykste Mogendheden althans hun niet ten kwade duiden. Nog onlangs
had de Graaf van
trautmahnsdorf hun verzekerd, dat Frankrijk^ zoo door iets ter
wereld, zich door onze stellige verklaring, dat wij met
Spanje zouden sluiten, tot vrede
met
Spanje en> met den Keizer zou laten bewegen.

Maar om min of meer de rol van bemiddelaars te kunnen vervullen, dienden de
onzen te welen, dat de Franschen vreedzamer gestemd zouden zijn. Den Juli dan
brachten zy hun een bezoek om hun met de verovering van Ä^orinj/i geluk te wenschen,
en namen de gelegenheid waar om uit een te zetten, dal het er nog verre af was,
dat onze Slaat met
Spanje zou geslolen hebben: nog hadden zij altijd geenen last
betreffende
Indië, en de zaak van den Godsdienst in Noord-Brabant was uitgesteld:
op dit netelige punt kon, zeiden zy, alles nog afstuiten. En zoo waar was het, dal
zy de onderhandelingen thans geslaakt hadden, dat zy onlangs bevel gekregen hebbende
om over de vereeniging van het Overkwartier van
Gelderland met deze Provincie te
handelen, aan de Stalen-Generaal geantwoord hadden, daartoe wegens het staken der
onderhandelingen builen slaat te zijn. — De Franschen waren thans zacht gestemd en
De onzen ne- welwillend, en zeiden, dat het hun aangenaam zou wezen, zoo wij goede diensten
bemiddelaTrs t^us-wilden doen tot bevordering van de handeling tusschen hen en de Spaanschen: zij
Spanjt'^^ '''^or zich waren gelast en gezind om met
Spanje te sluiten, en behoefden daartoe

zich.

geen verdere ruggespraak met hun Hof. Alzoo werd beraamd, dat de onzen de beide
partijen in vertrouwen en in het geheim zouden spreken, en werden hun de schrifte-
lijke propositiën, tusschen de Franschen en de Spaanschen gewisseld, in handen gesteld.

Nog denzelfden dag bezochten zy de Spaansche Gevolmachtigden, en dezen verklaarden
zich bereid om de behartiging hunner zaak den onzen op te dragen: hun Koning,
zeiden zij, was zoo geneigd tot vrede, dat, als hij honderd veldslagen kon winnen, de
vrede hem al even lief zou wezen, en by een vroegere gelegenheid hadden zij
reeds
te kennen gegeven, dat zy zich aan onze uitspraak houden zouden, alsof wij van
hunnen Koning zeiven volmacht hadden bekomen. — Gevraagd oni eenen voorslag tol
schikking te doen, zeiden de onzen, dal zij wel wisten wat de Spanjaarden in
Nederland
aan Frankrijk aanboden, maar niet wat zy ten aanzien van Catalonie en Portugal
gezind waren in te willigen. Derhalve verzochten onze Gezanten, hunne aanbieding

-ocr page 676-

DES VADERLANDS. 545

op die twee punten hun in de pen te willen geven: dan zouden zij eene gelijke 1644—

1648.

mededeeling van de Fransehen vragen. Werkelijk teekenden nu de onzen hel gevoelen
der Spaanschen eerst aangaande
Catalonië op: hier, beweerden zij, bezaten de Franschen
slechts weinig vaste punten, en de Cataloniërs zeiven verlangden zich weder met hunnen
Koning te verzoenen: wilde
Frankrijk hun voorspraak zgn, zoo mochten zg zulks lijden;
maar gewaagde die Mogendheid van het sluiten van een bestand en bestendigde zij op
die wijze den afval, zoo was zulks een teeken, dat zy geenen vrede begeerde. Wat,
len tweede,
Portugal betrof, zoo waren de Franschen in geenerlei opzicht gemoeid
met hetgeen de Koning van
Spanje met dat Gewest uitstaande had: dus hadden zij dan
ook voor hetzelve niets te bedingen.

Des anderen daags deden de onzen by de Franschen verslag van hun onderhoud met
de Spaanschen. Génen stelden den Staat van
Catalonië ganscli anders voor: dit Gewest,
zeiden zij, had zich aan de hoogheid van
Frankrijk onderworpen, met welk Rijk het
vroeger verbonden was geweest, en de Koning van
Frankrijk had door den Onderkoning
bij eede laten beloven, dat hij de Calaloniërs bij het genot hunner voorrechten zou
bewaren. En, voegden zij er bij, wanneer de Koning van
Spanje, bijaldien hij in
Nederland vrede sloot, met Catalonië een bestand trof, deed hij daarmede geenen
afstand. — Hierop gaven de onzen te verstaan, hoe bedenkelijk het voor
Spanje zijn
zou, als het soms, na afloop van zulk een besland, den geheelen oorlog in
Spanje
verplaatst zag: dan zou het voor dit Rijk verkieselijk zijn, den krijg ook op andere
punten tevens te voeren te hebben en zoo doende 's vijands macht verdeeld te zien.
Deze aanmerking lieten de onzen achtervolgen door de vraag, of
Frankrijk niet als
beschermheer voor
Catalonië zou kunnen optreden op den voel als Koningin elisabetïi
van Engeland dit in der tyd voor onzen Staat gedaan had. — Deze voorslag echter
behaagde niet. Onze vaderen hadden voor zich zeiven met
Spanje gehandeld, en Ko-
ningin ELISABETH was voor hen als voor eene zelfstandige natie opgetreden; de Franschen
daarentegen verlangden voor de Cataloniërs als voor hunne onderdanen te handelen.
Wilde, dit was het laatste woord,
Spanje in Catalonië^ Tortosa, Tarragona en Lerida
overgeven, zoo zou Frankrijk in Nederland eenige plaatsen ontruimen.

Na dit gehoord te hebben, rieden de onzen den Spaanschen aan, den Franschen dit
punt toe te geven en het geschil in
Catalonië met een besland te eindigen, gelijk,
zeiden zij,
Spanje vroeger zelf gewild had. Hierop antwoordden genen, dat zij vroeger
aangeboden hadden, ook voor
Nederland en Italië, in één woord voor alle oorden, waar
gestreden werd, besland te sluiten: kon
Frankrijk daarloe verslaan, zoo zou men zich
ook met
Catalonië een bestand laten welgevallen; maar dat aanbod had Frankrijk afge-
slagen. — Na éénen dag beraad verklaarden de Spaanschen, dat zij in hel sluiten van een
besland van één jaar voor Coia/owié'zouden bewilligen: gedurende dien tijd moesten dan de
geschillen worden bijgelegd, en des noods kon het besland voor eenige maanden verlengd

ΠΙ Deel. 5 Stuk. 85

-ocr page 677-

674 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— worden. Tot deze uiterste inwilliging, bezwoer penaranda, waren zij alleen om den
wil der onzen gekomen: ter liefde
Tan geen sterveling zouden zg er anders toe hebben
kunnen verstaan. Doch wat
Portugal betrof, daarvan veroorloofden zij den Franschen
geen woord te reppen, en zij verzochten de onzen, zoo genen hun omtrent dal land
eenigen voorslag deden, dien voorslag niet over te brengen noch aan te nemen.

Hoe groot de inwilliging van de Spaansche zijde ook was, zij was den Franschen nog
niet groot genoeg. Dezen vorderden voor
Catalonië een bestand van even langen duur,
als dat hetwelk tusschen
Spanje en de Staten-Generaal zou gesloten worden. Dat zij
de mogelykheid onderstelden, dat
Spanje ook dit nog zou inwilligen, en dat zg der-
halve vervvathllen, dat de bemiddeling der onzen doel zou treffen laat zich hieruit
afleiden, dat zy de onzen vraagden, of zij den Spaanschen niet ook van
Italië hadden
gesproken, eene vraag, die de onzen trouwens ontkennend moesten beantwoorden. In-
derdaad alles scheen samen te loopen om de Spaanschen tot het aannemen der zwaarste
voorwaarden te dwingen. De Keizer, oordeelden dezen, in de staatkunde van
Beieren
grond tot den hoogsten argwaan vindend, hield op de Katholieken te steunen, en zou
spoedig met de Zweden, en ook zonder
Spanje^ met de Franschen vrede sluiten. Van
daar de klacht, die de onzen op dit tydslip van hen vernamen: zy zouden het uitersle
niet afwachten, maar alles laten varen. Steeds, voegden zij er bij, Avaren zy bereid
om de onderhandeling met de onzen voort te zetten: onze Staat mocht bedenken, dat
hy van
Frankrijk even veel kwaads, als zij, ja mogelijk nog meer te wachten had. —
Ook de Staten-Generaal hielden het er voor, dat men op dit tydstip het slot der onder-
handelingen nabij was. Immers gelastten zij· hunnen Gevolmachtigden alsnu op niemv,
de Franschen over het 9'^® artikel van het traktaat van 1644 ^ te onderhouden, en
Eenigen Ge· verboden hun zonder nader order te sluiten. Die nader order besloten de onzen door
gaan ^^om^^n ader een ige Heeren uit hun midden in persoon te 's Gravenhage te laten halen, met name
" Heeren
ya'n meinsderswijk , de knüyt en wederhorst, tot welken zich te

's Gravenhage de Heer van mathenesse, die reeds in Holland was, voegen zou

Den (1646) deden de uit Munster overgekomen Gevolmachtigden mondeling

rapport in de vergadering der Staten-Generaal. Zij werden verzocht dit verslag, bene-
vens de punten, op welke besluit zou moeten vallen, op schrift te stellen. Dit op
schrift gestelde rapport viel byzonder kort uil: het behelsde niets anders dan het be-

ï In dezen tijd werd de bemiddeling bij Frankrijk, den Spaanschen door oxenstjekna aange-
boden, door dezen beleefdelijk afgewezen. 2 ^ie hierboven, bl. 455.

3 De Heeren zouden over Wezel reizen en daar op dringend verzoek der Zweedschen, Hessi-
schen en Franschen bij den commandant dier vesting de zwarigheid uit den weg zien te ruimen,
dien hij tegen den overtocht der troepen van
Turenne over den Rijn (zie hierboven, bl. 633)
scheen te maken.

•I

-ocr page 678-

1644—

1648.

DES VADERLANDS, 675

richt, (lat de onzen het, behoudens enkele punten van verschil, met de Spaanschen
eens waren geworden, genoegzaam in overeenstemming met de Instmclie, ja, in som-
mige slokken, verklaarde het rapport verder, hadden wij nog meer verkregen dan de
Instruclie verlangde; de artikelen, omtrent welke men het eens was, waren opgesteld,
door de Spaanschen geleekend, in handen der onzen gelaten, en hiernevens aan Hun
Hoog Mögenden overgelegd. De punten, omtrent welke de Staten-Generaal alsnu be-
raadslagen en besluiten zouden, waren, behalve enkele van minder dadelijk belang,
het vinden van eene uitkomst op het stuk der invoering van den Gereformeerden Gods-
dienst in de Meierg van '
ä Hertogenbosch, het Markgraafschap van Bergen op Zoom, de
Baronnie van
Breda en hel Land van Kuik, en voorts de vaststelling der instruclie op
de zaken van
Oost- en West-Indië.

Zoo doende zou de taak d^r Stalen vrij spoedig volbracht hebben kunnen worden,
vooral wanneer men volgens
Hollands verlangen die punten, welke niets lol de hoofd-
zaak afdeden of de
Hanse betroffen, ter zijde stelde. Doch die spoed kwam niet overeen
met de slaalkunde van sommigen, en de Gedeputeerden van
Utrecht maakten zich tot
de tolken dergenen, die langzamer gaan wilden. Dat deze Provincie voor de vaardige
behandeling der zaak niet was gestemd, was reeds daaruit gebleken, dat de Heer van
nedeuhorst het schriflelijk rapport, door zijne ambtgenoolen den 25«te"Juli gesteld, als
hem te beknopt, niet mede had onderleekend Zoo verklaarden dan die Gedeputeer-
den, den SGä^®'! Juli, dat wegens het hooge gewicht der zaak voor de ingezetenen, en
opdat elk der Provinciën daaromtrent behoorlijk mocht worden ingelicht, de vier Gevol-
machtigden verzocht zouden worden een uitvoeriger rapport te stellen, en de geschriften
over te leggen, die ten grondslag lagen aan de artikelen in der tyd te
Munster door
heindersavijk, heemstede en de knüyt geleekend

Ook de Fransche Resident was wakker gemaakt en wendde zich den volgenden dag De Fransche
lot Hun Hoog Mögenden met de mededeeling, dat hij uit
Munster bericht had, hoe jjjagon^ aat
aldaar een geschrift, behelzende de artikelen van bestand, nevens de Spaanschen «loor
eenigen der Nederlandsche Gevolmachtigden geleekend was, zonder dat daarbij ^^Wing
gemaakt was van onze verplichting om niets te dOen dan in vereeniging met/·>αΜ/ί·η}7ί; gegaan,
ook waren die artikelen niel aan de Fransche Gevolmachtigden medegedeeld; dil was
uilgesleld geworden, totdat er bericht van gedaan zou zijn aan Hun
Hoog Mögenden:
zulks was nu geschied, en zoo achtte hij zich dan thans verplicht te verklaren, dat hij
nimmer gedacht zou hebben, dal onze Gevolmachtigden lot eene dergelijke wisseling
van artikelen zouden zijn overgegaan: immers was alzoo eene soort van Iraklaat tol stand
gekomen, hetgeen streed met de overeenkomsten tusschen de Staten en
Frankrijk ge-

' De Heer -van nederhorst was ia het begin van September (1640) weder te Munster.
2 Zie hierboven, bladz. 670, 671.

90*

-ocr page 679-

676 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

1644— troiï'en. Dus verlangde hy te welen, of die onderteekening met toestemming der Stalen
geschied was. Zoo neen, dan zouden Hun Hoog Mögenden zeiven weten wat hun Ie
doen stond ten einde aan Hare Majesteit, de Koningin van
Frankrijk, voldoening te
verschaffen. Hierbg voegde hy hel verzoek, dat de Stalen geen besluit nemen zouden,
voordat de Koningin of de Fransche Gevolmachtigden te
Munsler van alles mededeeling
zouden gehad hebben, hetgeen te noodiger was, omdat de Spaanschen reeds verbreid ν
hadden, dat zg met de onzen een afzonderlyk verdrag gesloten hadden: dit, gevoegd
by hunne verwachting, dat er in
Frankrijk onlusten zouden uitbreken, had hun, daar
zij reeds wanhoopten, nieuwen moed gegeven. Die verwachting trouwens, dit kon hij
verzekeren, was gdel: in
Frankrijk stonden de zaken zoo goed, dat al moest Frankrijk
alleen den strijd met Spanje volhouden, het daartoe bekwaam zou bevonden worden.

Den volgenden dag leverde de knüyt, in antwoord op brassets nota, eene memorie
in van dezen inhoud: de onderteekende artikelen hadden geenszins hel karakter van
een formeel traktaat : bij die artikelen kwam de vermelding^ der trouwens onbelwiste
verplichting jegens
Frankrijk niet te pas. Zyne ambtgenooten hadden te Munster order
gelaten, dat, zoodra die artikelen aan de Stalen-Generaal bekend gemaakt zouden zyn,
daarvan mededeeling aan de Franschen zou geschieden. Dus was aan het verzoek van
den Resident reeds voldaan, en men zag niet in, op welken grond van Hun Hoog
Mögenden gevergd kon worden hunne besluiten op het stuk der onderhandelingen op
i , te houden.

Deze verklaring mocht de vredegezinden ten onzent tevreden stellen, de Franschen
zetleden hunne pogingen voort om de onzen Ie beletten zich met de Spaanschen ten
volle te verstaand Zy lieten zich over de onderteekening dier artikelen uit, alsof den
Koning van
Spanje daarmede grooter dienst gedaan ware, dan een geschenk van 20 mil-
lioen hem had kunnen doen: immers, zeiden zy, was daardoor aan de Spanjaardeneen
middel gegeven om de Zuid-Nederlandsche steden, die anders in opstand zouden gekomen
zyn, tot haren plicht te houden Zelfs kwam de Ambassadeur
de la thuillekie, na
zyn verblyf te
Breda opzellelyk in den Haag, om in den geest van de laaisle ver-
klaring van BRASSET te werken. Den 8®ten Augustus had hij daartoe gehoor bij Hun
Hoog Mögenden. Den 21®'®° werden zijne klachten beantwoord. De geleekende artikelen,
verklaarden daarbij Hun Hoog Mögenden, waren niets anders dan eene opsomming van
hetgeen er te
Munster tussehen de onzen en de Spaanschen was voorgevallen, om bij
tijd en wyle opgenomen te worden in een aldaar te maken traktaat. Zy waren, voegden
zy er by, steeds van zins, vast en bestendig bij de trouw der traktaten te blijven; dus
zou men geen traktaat sluiten, dan gezamenlyk met
Frankrijk; met name zou men
zich stiptelijk aan het traktaat van 1644 houden. Tegelijk gaf men den Gezant de

aitsema, bl. 110. 2 Zie hierboven, bl. 631.

-ocr page 680-

DES VADERLANDS. 677

/

TerzekeriDg, dat de Luitenant-Admiraal tromp, ter ondersteuning van de ondernemingen 1644—
der Franschen, met een genoegzaam aantal schepen op de Vlaarasehe Kust zou wezen

Bij de vermelding van het traktaat van 1644 vparen de Staten ongetwijfeld mede ge-
dachtig aan het 9^® artikel van dit verdrag. Herhaaldelijk had men op de volledige
toetreding der Franschen tot de strekking van dat artikel aangedrongen; doch by dezen
steeds bedenkingen daartegen ontmoet. Vóór hel einde der maand Augustus bleek uit
eene door de Fransche Heeren ingediende memorie op nieuw, dat men zich ten dien
aanzien kwalgk met hen zou kunnen verstaan. — Er was één middel om ontheven te zijn
Het denkbeeld
aan de noodzakelijkheid om van de Franschen de instemming met dit artikel Ie vergen, g^'^^gg^^lj^g^tg^^^
en dit was, dat er met de Spaanschen geen bestand, maar een vrede getroffen werd.
De zucht derhalve om van de zwarigheden, die de vaststelling van dat artikel onder-
vond , verlost te worden, kwam den wensch van velen te gemoet, dat men liever een
volkomen vrede, en niet bloot een bestand met
Spanje zou sluiten. Maar zekere op-
vatting, die Hun Hoog Mögenden gebleken was bij de Franschen ten aanzien van debe-
teekenis van een bestand te bestaan, noopte vooral lot het verlangen, dat er geen bestand,
maar vrede gesloten mocht worden. De Fransche Gevolmachtigden, namelijk, hadden den
onzen te
Munster eerien voorslag gedaan, hoe aan de bedoeling van Hun Hoog Mögenden
met het 9'^® artikel voldaan zou kunnen worden, te welen, dus dat van de Spanjaarden
gevergd werd, voor
Cataloni'é een bestand van even langen duur toe te slaan, als de
Slaatschen voor zich bedingen zouden. Immers zoo zou, wanneer
Spanje ons na verloop
van het bestand wederom den oorlog wilde aandoen,
Frankrijk genoodzaakt zijn voor
Calalonië de wapenen op te vatten, en dus van zelf den strijd nevens ons voeren. Dezen
voorslag hadden de Franschen vergezeld doen gaan van een geschrift, waarin te lezen
stond, dat zij van gevoelen waren, dat de Staten den Koning van
Spanje het recht toege-
kend hadden om na afloop van het te sluiten bestand den oorlog weder aan te vangen,
en dat die Vorst der Staten soevereiniteit slechts voor den duur van dal bestand erkende.
Deze bedenkelijke opvatting moest afgesneden worden, en zulks kon alleen geschieden,
zoo men het denkbeeld om slechts een bestand en geen vrede te sluiten, liet varen.

Den IS·^®·! September, vóórdat eenige Gedeputeerden naar de Provinciale Landdagen
vertrokken om dezen met de artikelen, waaromtrent men het te
Munster eens geworden
was, bekend te maken, deden die van
Holland eene voordracht ter Generaliteit, daartoe
strekkende. De reden, dus drongen de Heeren van
Holland hun gevoelen aan, waarom
men aan het denkbeeld om een bestand te bemiddelen de voorkeur gegeven had, was
geweest, dat men gemeend had daarloe spoediger, dan lol eenen vrede te kunnen ge-
raken: dit nu bleek thans reeds uil de langdurige onderhandelingen, die nog op verre
na niet ten einde waren, eene ongegronde meening geweest te zijn. Daarbij kwam, dat

' AITSEMA, bl. 126, 127.

-ocr page 681-
-ocr page 682-

DES VADERLANDS. 545

Moest DU een vrede en nielt een bestand het doel worden, zoo verviel de grondslag van 1644—
alles wat tot nog toe beraamd was, en werd allerminst de spoed der zaak bevorderd. —
De voornaamste redenen, om welke de Heeren van
Zeeland een bestand boven eenen
vrede verkozen, waran geene andere, dan die, welke die van
Holland in hunnen
voorslag reeds ontzenuwd hadden. Zy voegden er nog in het algemeen de overweging
bij van het gevaar van ach teruil gang, dat den handel, en van verval, dat de Oost- en
de West-Indische Compagnie bedreigde, en in het byzonder den voor
Zeeland voorzeker
gewichtigen grond, dat by eenen vrede de belemmering der natuurlijke voordeelen van
sommige leden der Zuidelyke Nederlanden moeilyk, zonder ergernis aan alle natiën te
geven, in stand gehouden zou kunnen worden. En als om te doen gevoelen, dat het niet
alleen
Zeeland was, die J)y inbreuk op de natuurlijke vrijheden van anderen baal vond,
beweerden de Zeeuwsche Gedeputeerden, dat in geval van eenen vrede menige grensplaats
zou moeten afgestaan worden, die men slechts om tegen plolselingen overval gedekt te
zijn, inhield, en ook de convooien en licenten kwalijk geheven zouden kunnen blij-
ven, die toch lot onderhoud eener steeds onmisbare zeemacht noodig waren. Ook zou,
vreesden de Zeeuwen, niet alleen de band der Unie, door den oorlog byeêngehouden,
bij eenen volslreklen vrede losser worden, hetgeen den ondergang van den Staat ten
gevolge zou hebben; maar ook de Roomschen zouden aan den druk ontheven worden,
die hen tot nog toe in bedwang hield. Tegen den blaam, eindelijk, dat het voor de
nakomelingschap niet te verantwoorden üou zijn, zoo men thans niet door het sluiten
van eenen vrede elk voorwendsel afsneed, dat eenige Mogendheid tegen ons eenig soeverein
recht mocht willen laten gelden, zetleden de Zeeuwen de betuiging over, dat het veel-
eer voor den nazaat niet te verantwoorden wezen zou, zoo men om een ydelen naam
van vrede, op aanraden van vreemden, die slechts hun eigen belang op het oog had-
den , en gehoor gevend aan andere bedenkingen en invloeden, van de oude en beproefde
grondstellingen van dezen Staat afging, en alzoo den tuin dezer landen openlegde, die
met zooveel goed en bloed was gevlochten en door openbaar geweld noch listige prak-
tijken ontbonden had kunnen worden

Terwyl de Zeeuwsche Heeren aldus wilden doen vermoeden, dat zich bij de voor-
standers van het door hen bestreden gevoelen onbehoorlyke bedenkingen en invloeden
deden gelden, waren zij zeiven kwalijk van eene dergelijke verdenking vrij te pleiten.
Daargelaten, in hoe ver de overweging gelden mocht, dat slechts bij het treffen van
een bestand de belemmering van den handel van
Antwerpen en Vlaanderen scheen vol
te houden, het vermoeden heeft allen grond, dat de Franschen, die, welken schijn zy
ook aannamen, het sluiten van den vrede wilden beletten, den tegenstand,
Aoov Zeeland
geboden, niet alleen gaarne zagen, maar ook aanmoedigden. Prins willem was hel

aitsema, Yerhael van de Nederl. Yreedehandeling, D. lï, bl. 121)—143 (uitg. 1650).

-ocr page 683-

680

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— ten volle eens met de Franschen, en de mvloed van dezen longen Vorst kon in Zeeland
1648 .... .

niet gering zyn, daar de beide zoogenaamde vasalle Steden, Veere en Vlissingen, bij

het ondergaan van den glans van den vader, de opgaande ster van den zoon ontzien

moesten, en ontbrak den jongen Vorst de hulp van den eersten edele, die ruim zoo

sterk, als adriaan pauw zelf, naar vrede streefde, juist de haat en de nijd, dien de

KNUYT zich in Zeeland op den hals had gehaald, moest al wie hem tegen was, in de

verzoeking brengen om het gevoelen te drijven, hetwelk lijnrecht tegen het zijne over-

slond 1.

13y hun streven om het sluiten van den vrede te Munster te keeren, moest den
Franschen de tegenstand van
Zeeland, welke de Slaten-Generaal belette een besluit op
het rapport der Gevolmachtigden en op den voorslag van
Holland te nemen, bijzonder
gelegen komen.

Omstreeks het midden van Augustus (1646) deden de bemiddelaars, de Venetiaansche
Nieuwe pogin-Ambassadeur en de Pauselijke Wuncius, weder ernstige pogingen om de Franschen ende
aangewend, om Spaanschen tot overeenstemming te brengen. Van Portugal zou men ook nu niet rechtstreeks
de JpaanscbTnIe ' ^®*· Stilzwijgend voornemen, dat de vijandelijkheden ook op dat punt

verzoenen, geslaakt zouden worden, lang genoeg om intusschen tot eene beslechting van het ge-
schil te geraken. De bemiddelaars verzochten de onzen tot het gewenschte doel bij de
beide partyen mede te werken, en den Graaf van
trautmannsdorff, die verklaard had,
naar
Weenen te zullen afreizen, haalden zij over alsnog te blyven. Het schijnt, dat deze
Gezant door die verklaring ook te kennen wilde geven, dat het dèn Keizer ernst was,
met
Zweden en Frankrijk geen vrede te sluiten voordat Frankrijk zich met Spanje τοΜ
verslaan hebben. De Spaanschen betuigden den onzen, dat zij aan de bemiddelaars
zulke aanbiedingen zouden doen, dat de gelieele wereld zou zeggen, dat zij den vrede
oprechtelijk begeerden: alleenlijk konden zij zich van de Franschen de wet niet laten
stellen en hunnen stapd in
Europa ganschelijk prijs geven. — De Franschen hadden in
dezen tyd alle reden om over de bedoelingen der Slaten-Generaal, blgkbaar uit hun
antwoord aan
de la thuillerie gegeven ^^ tevreden te zijn, en bepaaldelyk betuigde
zich de Herlog
de longueville erkentelijk over^ de ontvangst, die zijne gemalin in
Holland ervaren had. Dus konden zij zich jegens de onzen moeilijk anders dan mee-
gaande beloonen.

Tegen het midden van September waren de Franschen het op weinig-na met de
Keizerschen eens en begaven zij zich naar
Osnabrug om zich tot een volkomen accoord
met de Zweedschen te verslaan pfu was het algemeene verzoek, aan de onzen ge-

f'ï

^ AiTSEMA, Saken van Staet en Oarlogh, D. 111, bi. 128. ^ zjg hierboven, bl. 676 , 677.
3 Ook de oazen begaven zich toen voor eenige dagen derwaarts om de belangen van den Keur-
prins van
de Pallz, van den Keurvorst van Brandenburg en van de Evangelischen voor te staan.

\\

-ocr page 684-

DES VADERLANDS. 681

richt, dat zn toch de Spaanschen tol schikking met de Franschen mochten stemmen. 1644— ν

1648.

De onzen, de hun dus opgelegde taak niet als eene stofFe van roem, maar als een
zwaren plicht aanmerkende, aanvaardden haar met schroom, en kwelen zich van dezelve
zonder ophef. Zg hadden met de beide partijen verscheidene conferenties, waarvan het
gevolg was, dat beiden, den onzen, hoezeer dezen haar onbewimpeld haar gelijk en
ongelijk voor oogen hielden, vertrouwen schenkende, zich nader begonnen te verklaren,
zoodat men al verder en verder kwam, en ten laatste het een en ander ten papiere
gebracht werd. De Franschen inzonderheid uiteden zich veel ronder en bepaalder dan
ooit te voren, en de belangstellende Gezanlen der andere Mogendheden voorspelden zich
van den iirbeid der onzen wat goeds. Met name
trautmannsdorff en de Graaf van
Nassau kwamen hen bedanken voor hunne diensten, en voegden daarbij eenige gezegden
ter eere van Hun Hoog Mögenden, zooals men (zeggen onze Gezanlen) ze nooit van
zoo hooge keizerlijke Ministers zou verwacht hebben. Kortom de onzen konden tegen
het einde van September, en dat wel op verzoek van de beide partijen zeiven. Hun
Hoog Mögenden berichten, dat men van wederzijde elkander zeer na gekomen was en
de verschillen in een geheel anderen slaat gebracht waren, dan te voren. Ware het
nu slechts het geval geweest, dat Hun Hoog Mögenden op de nog tusschen hen en de
Spaanschen openslaande punten een besluit genomen en de Gevolmachtigden, welke
om dat besluit te ontvangen, in
den Haag vertoefden, naar Munster teruggezonden
hadden, zoo zou, meenden de onzen, de algemeene vrede wellicht al spoedig tot
stand gekomen zijn. Geen wonder derhalve, dal zg, en dat mede uit naam der oaze
Qevol-
Spaanschen en Franschen, Hun Hoog Mögenden dringend verzochten met dal besluit en bMchcid
de terugzending hunner ambtgenooten spoed te maken, ja, dezen aireede de ^pgj^^gn

van ratificatie mede te geven. — Dit verzoek herhaalden zy week op week met telkens
vernieuwden aandrang tot smeekens toe. Soms voegden zg er bedektelijk de waar-
schuwing by, dat de beide partijen hel wel, builen Hun Hoog Mögenden om, eens
konden worden. Terwijl zij ten laatste schrgven moesten, dat de kans tot vrede weder
minder schoon stond, lieten zg de Staten gevoelen, dat zy door hun dralen te verant-

Zij werden er van alle zijden uiterst eervol bejegend. Hoe echter zelfs de |Lutherschcn over onzen
Staat oordeelden, bleek uit eene Memorie in den zomer (1646) door de Keursakeische Gezanten
ter vergadering van de Rijksvorsten en Stenden ingediend, waarin het volgende voorkwam: dat
de Stad
Aken tot toelating der Evangelischen te dwingen, niet andere zijn zou, dan de poort
aldaar op nieuw voor het Calvinisme te openen; en vermits de democratische regeeringsvorm der
Stalen aan den gemeenen man, bepaaldelijk in deze oproerige tijden, zeer behaagde, zoo zouden
de Calvinistische ingezetenen dien regeeringsvorm spoedig aangrijpen en zich de vrijheid der
Stalen eigen maken. Zoo zou de aloude Krooningstad, tot geen geringe schande voor het Rijk,
verloren gaan.

III Deel. 5 Stuk. 86

1

-ocr page 685-

682 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

i644— woorden zouden hebben, dat de rust in de Christenheid niet hersteld zou worden, en
1648

de bloedstorting, .misschien wel tot in het oneindige, voortduren zou. Of het den
Franschen, en almede den Zweedschen, wel volkomen ernst was, en of dezen beiden zich
niet daarom zoo toegefelijk voordeden, omdat zij wisten, dat elders invloeden werkten,
die het sluiten van den vrede voor het oogenblik onmogelijk maakten, lot die vraag is
grond genoeg voorhanden. Zeker is het, dat de Franschen op den uitslag van het
beleg van
Duinkerken waartoe zij wisten dat der Staten scheepsmacht medewerkte,
gespannen waren, en dat, daar de Zweden, met de troepen van
turenne vereenigd, de
Donau overgestoken en in
Beieren ingetrokken waren en den Keizerschen slag wilden
leveren, de Zweedsche Gevolmachtigden, op eene zegepraal rekenende, volgens het ge-
voelen van TRAUTMANNSDORFF, die reeds weder op zyn vertrek bedacht was, opzettelijk
de onderhandeling sleepend hielden. Slechts op voorwaarde dat de onzen hunne be-
middeling voortzetten, bleef de Graaf nogmaals te
Munster. Een punt was er, dat de
beide partyen, Franschen en Spaanschen, aan de beslissing van Hun Hoog Mögenden
opdroegen, de vraag, namelyk, of de vgandelykheden dadelyk na de onderteekening
van het traktaat zouden gestaakt worden, zonder dat er op de ratificatie gewacht werd.
Hierop dienden dus Hun Hoog Mögenden hun antwoord spoedig te laten vernemen.
Doch geene aanzoeken baatten; veeleer loonden Hun Hoog Mögenden in hun antwoord
aan hunne Gevolmachtigden te
Munster eenig wantrouwen ten aanzien der waarachtig-
heid hunner berichten, hierop gegrond dat dezen geenerlei bijzonderheden van de onder-
handelingen tusschen Franschen en Spaanschen mededeelden. Maar de Gevolmachtigden
waren tot geheimhouding, zelfs voor de Keizerschen, verplicht.

Dat echter de Staten van Holland met ongenoegen het lange dralen en de vruchte-
loosheid van al dien aandrang uit
Munster gadesloegen, laat zich denken, en den
De Staten van October verschenen hunne Gedeputeerden in groot aantal ter Generaliteit en

^o/^a«^ dmgen Heeren van Zeeland^ zich met het besluit van al de andere Provinciën

vaii^bLtLY^S ^ereenigen , en toe te laten, dat het te Munster niet langer om een bestand, maar
om een vrede te doen zou zijn. Het antwoord ider Zeeuwsche Gedeputeerden was, dat
zij daartoe geenen last hadden. Alstoen stelden die van
Holland, op grond der nood-
wendigheid om de onderhandelingen niet langer op te houden, voor, aan de Gevol-
machtigden van onzen Staat te
Munster te schrijven, dat zij al vast met de Spaanschen
een ontwerp van ratificatie van het traktaat zouden opmaken. Zoo onbepaald konden
de Staten dit voorstel niet aannemen, maar zy verstonden, dat aan hunne Gevolmach-

vrede.

1 Den 13·^°» October kwam het bericht van de overgave van Duinkerken te Munster άάτά, terwijl
de onzen in het Hof van den Hertog
de longueville met de Fransclien in conferentie waren.
Daarop (schrijven zij) ontstond zulk eene groote blijdschap en toeloop in het gansche Hof, dat
de conferentie werd opgeheven.

-ocr page 686-

DES VADERLANDS. 706

ligden geschreven werd, dal, nu zes Provinciën goedgevonden hadden in plaats van
een bestand liever een vrede te sluiten, men niet twgfelde, of men zou binnen tien
of twaalf dagen tot een gewenschte oplossing der vraag gekomen zijn, en dat zij dit
bij hunne onderhandelingen met de Spaanschen in aanmerking mochten nemen. Toen_
dit dus besloten was, werden de Zeeuwen op nieuw aangemaand, zich liefst dadelijk,
of anders na een twaalftal dagen met de andere Provinciën te vereenigen. Doch zij
beloofden niets meer, dan dat zij binnen dien tijd naderen last zouden vragen, en be-
seffende, dat de gansche mededeeling aan de Gevolmachtigden de strekking had om
dezen tol handelingen te brengen in overeenstemming met hel besluit der zes Provinciën,
en hen aldus vooruil te doen loopen op het eenparig besluit van al de Provinciën,
hoedanig de
Unie in dergelijke zaken vorderde, zoo verzochten zij de andere Provinciën
op het nadrukkelijkst dat schrijven naar
Munster achterwege te laten, totdat er een
zoodanig eenparig besluit gevallen zou zyn: vond men desniettemin goed dat schrgven
af te doen gaan, zoo protesteerden zij daartegen. Hierop verlangden
Gelderland en
Utrecht, dat uit hel schrijven aan de Gevolmachtigden de vergunning zou worden weg-
gelaten om bij hunne handelingen op het besluit der meerderheid acht Ie slaan.

De twaalf dagen verliepen niet zonder dat de Heeren van Zeeland van lijd lot tyd

aangezocht werden om zich met de 6 Provinciën te vereenigen. Doch eerst legen het

midden van November (1646) bleek genoegzaam, dat zij zich zouden laten overhalen. Zeeland.

eenigt zich op dit

Slechts stelden zg lot hunne toetreding deze voorwaarde, dat omtrent de drie zoo- stuk met de an-
genaamde preliminaire punten Religie, Unie en militie, iels naders verklaard en vast-Provinciën,
gesteld werd. Den November waren de Provinciën bereid om daartoe over te

gaan. Alstoen werd in de regislers gesteld, dat in elk der Provinciën de ware Chris-
telijke en Gereformeerde Religie, gelijk zij alom in de openbare kerken dezer Landen
werd gepredikt en in 1619 door de Nationale Synode te
Dordrecht was bevestigd,
vastgesteld was en vastgesteld werd bg dezen; dat wijders de Religie door elk der Pro-
vinciën binnen haar gebied mei de macht van hel Land zou wordeü gehandhaafd, en
de plakaten tegen de Pausgezinden van kracht zouden blijven. Ten anderen, dat de
Unie van
Utrecht in stand zou worden gehouden; en ten derde, dat de mih'lie naar
de gelegenheid van lyden en zaken zou worden geregeld, en dat daartoe jaarlijks naar
ouder gewoonte door Zijne Hoogheid den Stadhouder en den Raad van State eene petitie
zou worden gedaan. — De Gecommitteerden van
Gelderland lieten hierop aanleekenen,
dat de Religie mocht worden gehandhaafd mei uitsluiting van alle andere Gezindheden.
Voorts verklaarden zij, en na hen evenzoo die van
Utrecht, Friesland, Overijsel en
Stad en Landen, zich voor hunne Provincie zoodanige voorrechten voor te behouden,
als immer aan eene der Provinciën mochten worden loegeslaan, — De Gedeputeerden

' Zie hierboven, bladz. 424, 4Π0 , 605.

91*

-ocr page 687-

684 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

m

Tan Zeeland verlangden aanleekening, dat, hoezeer zij wel gewenscht hadden, dat de
Provinciën zich onderling ten aanzien van die preliminaire punten sterker hadden ver-
bonden, zg zich echter, ziende dat men thans niet meer kon verkrygen, en vertrou-
vrende, dat alles later nader zou kunnen worden vastgesteld, de tegenwoordige redactie
der drie punten lieten welgevallen, met dien verstande nochtans, dat hunne Heeren Last-
gevers op het stuk van de kerkel^ke orde of kerkelijke regeering in hun geheel zouden
blgven. Ten slotte verklaarden zy, dat zij niet zouden kunnen dulden, dat, zoo er
eenige inbreuk op de Unie, ten nadeele hetzij van de Slaten-Generaal, hetzij van de
Provinciën, mocht geschied zijn, daarop eenig recht gegrond werd. —
Friesland en
Groningen verklaarden evenmin in de vrge beschikking op het stuk der kerkenordening,
benevens het patronaatsrecht, gebonden te willen zgn, en
Groningen verlangde even-
zeer, als
Zeelandy dat geen inbreuk, mogelyk op de Unie gemaakt, zou mogen gelden.

AIsdu gingen de Slaten-Generaal, van den November aan, er toe over om in

1644—
1648.

ese

de 70 artikelen de veranderingen te maken, welke het genomen besluit, dat er een
vrede zou gesloten worden, medebracht, en aan de Instructie die punten toe te voegen,
welke daarin nog open waren gebleven. Het resultaat der beraadslagingen waren de
volgende besluiten. Het der 70 artikelen werd in dezer voege gewyzigd: Het
platteland van
's Hertogenbosch^ Bergen-op'Zoom^ Breda, Maastricht^ Grave, Hulst
en Axel, en de forten in het Land van Waas, benevens al de steden en de plaatsen
door de Staten in
Brabant, Vlaanderen en elders in bezit gehouden, zouden door hen
onbelet in alle opzichten bezeten en gebruikt worden met dezelfde rechten van soeve-
reiniteit als waarmede zij de Vereenigde Nederlanden zeiven bezaten. Alleenlijk met
uitzondering van het Land van
Waas, van hetwelk, behalve de forten, de Koning van
Spanje heer bleef. Ook op de drie kwartieren van Overmaas, met name Valkenburg,
Dalem
en ^s Hertogenrade maakten de Staten aanspraak j doch werd hun deze ontzegd,
dan zou daardoor de voortgang der onderhandeling niet opgehouden, maar deze zaak
aan de
Chamhre-mi-partie overgelaten worden. — Tegen deze laatste bepaling protes-
teerde
Utrecht.—Wat de zoogenaamde consolidatie ym het Over kwartier yan Gelderland
betreft l, de Staten begrepen, dat deze niet te verkrijgen zou zijn: dus schreven zij
hunnen Gevolmachtigden aan, daarop nader aan te dringen, zonder van dit punt eene
noodzakelyke voorwaarde te maken. — Door deze wijziging van het derde artikel ver-
viel het ISi^®, waarin van de openbare kerken te
Breda als anderszins sprake was. —
Het artikel werd geschrapt, en in plaats daarvan kwamen twee artikelen betreifende
Oost- én West-Indiën, van dezen inhoud: De vaart op de beide Indien werd gehand-
haafd volgens de octrooien, aan de Oost- en de West-Indische Compagnie verleend. In
het tegenwoordige traktaat werden begrepen alle Potentaten en natiën, met welke Huu

De Instructie
voor onze Ge-
rolmachtigclen
wordt diensvol.
geus gewijzigd en
voorts de nog
ontbrekende ar-
tikelen daaraan
toegevoegdL

1 Zie hierboven, bl. 072.

-ocr page 688-

1644-

1648.

DES VADERLANDS. 685

Hoog Mogenden of de Oost- en de West-Incfische Compagnie in verbond waren. De
Koning van
Spanje en de Stalen bleven bezitten wat zij in Oost en West bezaten, oot
Brazilië, de plaatsen, die de Portugezen ons ontnomen hadden,,alsmede die, welke de
Staten zich later, zonder inbreuk op dit traktaat, toeëigenen zouden, daaronder be-
grepen. In
Oost-Indië zouden de Spanjaarden zich niet mogen uitbreiden, en wg ons
daarentegen onthouden van het aandoen van Castiliaansche bezittingen aldaar. — De West-
Indische Compagnie zou haren handel mogen behartigen, zoowel in plaatsen van onzijdige
vorsten en volken, als zelfs waar de Koning van
Spanje gezag uitoefende en sterkten bezat.
Gelijke vrijheid van handel zouden de Spanjaarden hebben op plaatsen van onzijdigen of
van onze West-Indische Compagnie. Bij dit verkeer zouden noch de Spanjaarden ons,
noch wg den Spanjaarden zwaarder lasten opleggen, dan van de eigene inwoners werden
gevorderd. Kon echter het wederzydsch bevaren der havens van de andere zijde niet
onbepaald verworven worden, dan zou men zich onthouden van de plaatsen te bezoe-
ken, waar de eene of de andere partij forten bezat. Zoo ook hiertegen bezwaar werd
geopperd, zouden onze Gevolmachtigden het gevoelen der Bewindhebbers van de beide
Compagniën moeten inwinnen. — Het 14·^® artikel werd weggelaten en door het 28®^®
vervangen, in dézer voege: De schepen en goederen komende in en uit de havens van
Vlaanderen zouden door den Koning van Spanje bezwaard moeten worden en blijven
met zoodanige lasten als de goederen op de
Schelde en de daarmede samenhangende
wateren betaalden. — Het artikel, eindelijk, bepaalde, dat de ratificatie ten uiterste
binnen twee maanden moest ingeleverd worden, en dat eerst na de uitwisseling de
vyandelykheden zouden worden gestaakt. — Behalve de protesten van de eene of andere
Provincie legen min belangryke bepalingen in de dus gewyzigd vastgestelde artikelen
protesteerden de Gedeputeerden van
Friesland tegen elke bepaling, waaruit zou volgen,
dat hunne Provincie niet in de Oost-Indische Compagnie zou toegelaten worden, wier
octrooi zg nog altyd als ten einde geloopen aanmerkten — Ook verlangden' zy, dat
de Koning
yaxx Spanje bg den Keizer zou moeten bewerken, dat deze afstand deed van
alle aanspraak, die hy vroeger op
Friesland had willen laten gelden.

Nadat de Staten het werk van de wijziging en aanvulling der artikelen hadden vol-
tooid, werd besloten, dat de tot dit werk Gecommitteerden een ontwerp van ratificatie
zouden stellen, hetwelk echter nog aan het oordeel der Provinciën zou worden onder-
worpen. Ook werd bepaald, dal de Gevolmachtigden niet lot het leekenen van het

^ Zoo kwam Friesland op tegen eene gratificatie, door de Staten aan een der Spaansclie Ge-
volmachtigden, met name den Aartsbiescliop van
Kamerijk, te verlecnen. Deze prelaat maakte
aanspraak op de helft der inkomsten van het Bisdom
's Ileriogenhoach. De Staten wilden hem
dit bij gratie voor dit jaar (1646) toegestaan hebben.

2 Zie hierboven, bladz. 447 , 597 , 598.

-ocr page 689-

686 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

traktaat zouden overgaan, dan na mededeeling aan de Franschén, opdat dezen zich
zouden kunnen overtuigen, dat er niets in voorkwam, strgdig met de'traktaten tusschen
de Staten en
Frankrijk gesloten i.

Toen men nu nagenoeg zoo ver was gevorderd, besloten Hun Hoog Mögenden, aan
Zijne Hoogheid mede te deelen, dat men in plaats van een bestand eenen vredè zou
sluiten, ten einde zgn advies daarop te vernemen. Het antwoord van den Prins, dat
trouwens, nu het zoo ver gekomen was, moeilyk 'anders had kunnen uitvallen, was,
dat der Stalen besluit hem aangenaam was.

Thans konden de hier te lande aanwezige Gevolmachtigden, meinderswijk , mathenesse
DE KNUYT, toegerust met den arbeid door de Staten in de laatste dagen verricht,

De in Bolland en

aanwezige Gevol- . , τ · άλ ί

machtigden kee· zich ten spoedigste op reis naar munster begeven, waar de laatsten twee den 8®ten,

tcrug!^^'^ ^^^^^^^^ de eerste den December, aankwamen.

1644—
1648.

Steeds hadden onze Gevolmachtigden aldaar zich gevleid, dat de ontvangst van het
besluit van Hun Hoog Mögenden en de terugkomst hunner ambtgenooten de verschillen
tusschen
Frankrijk en Spanje tot een goed einde zou brengen, terwgl er vóór dien tïjd
telkens wat'zou haperen. Wat hiervan
zij, den November, vervoegden zich de
Spaansche Gevolmachtigden, behalve
penaranda, die om ongesteldheid het bed hield,
ten huize der onzen, en verklaarden, dat, nu onze tusschenkomst tot geenen uitslag
leidde, men hen begon te veroordeelen: zij schenen, zoo zeide men van hen, de vrede
niet Ie begeeren: in allen gevalle hun gedrag werd onverklaarbaar geacht: waartoe toch
eene bemiddeling op zich te nemen, die niets uitrichtte, dan dit dat niemand iets van den
stand der onderhandelingen vernam ? Dus begon men, voegden zg er by, er in
Duitsch-
land algemeen op aan te dringen, dat de Keizer zonder Spanje vrede zou sluiten. In
dezen stand van zaken moesten zy een eindbesluit nemen, en 6f de onderhandelingen
, afbreken, of ze tot een gewenscht einde gebracht zien. In allen gevalle dankten zij
de onzen voor hunnen ijver en oprechtheid: ons weten zij niets, maar ontveinsden niet,
dat hel uitblijven van bescheid van Hun Hoog Mögenden alles, tot hun groot nadeel,
onbeslist had gelaten. Dat nadeel was niet langer te verduren, maar hel zou ophouden,
zoo Hun Hoog Mögenden afzonderlijk met hen wilden sluiten. Toch wilden zij alsnog
gaarne met
Frankrijk sluiten, en gaven acht dagen lijd aan de Franschen om het eind-
voorstel, dat zy den onzen overhandigden, aan te nemen. Zochten de Franschen
langer
uitstel, en was inlusschen van Hun Hoog Mögenden bescheid gekomen, zoo wenschten zij
met ons afzonderlijk een verdrag aan te gaan. — De onzen antwoordden, dat zy
reeds

Μ

^ Ten bewijze dat liet zelfs Zeeland ernst was met de bemoeiingen, die tot den vrede moesten
leiden, tan strekken,
dat op voordracht van die Provincie besloten werd eenen biddag uit te
"schrijven, »om God den Heer te bidden tot voortgang van een goddelijk, eerlijk en
verzekerd
traktaat van vrede."

-ocr page 690-

1644-

1648.

DES VADERLANDS. 687

99

vernomen hadden, dat de Staten eenen vrede, en geen bestand, gesloten wenschten te
zien; maar dat het alsnog niet te pas kwam, betreffende een verdrag zonder
Frankrijk
eenige verklaring te doen. — Dat eindvoorstel werd door de Franschen, scheen het,
niet ongunstig opgenomen, en de onzen vleiden zich sterker dan ooit, dat, mits be-
scheid uit
Gravenhage kwam en hunne ambtgenooten terugkeerden, men een goed
einde zien zou, te meer, daar zij het er voor hielden, dat de Duitsche vrede zoo goed
als tot stand gekomen was. Dit laatste, .?,oo deden de onzen in hun schrijven aan Hun
Hoog Mögenden gevoelen, was wel geschikt om ons met het sluiten van onzen vrede
niet te doen dralen: want (en dit gaf ook
oxenstjerna als zijne meening te kennen),
had
Duitschland den vrede verworven en duurde onze oorlog met Spanje nog voort,
dan kon wel eens Duitsch krygsvolk, door den vrede beschikbaar geworden, over onze
grenzen komen.

De ambtgenooten kwamen met het bescheid van Hun Hoog Mögenden terug, maar
de afdoening der zaken liet zich nog zeer langen lijd wachten, niettegenstaande de
Graaf van
Nassau bij den welkomstgroet, dien hij den Heer van meinderswijk brengen
liet, betuigde, dat zijne en zijner medegevolmachtigden wederkomst door de geheele
wereld verlangd was, en dat men algemeen hoopte, dat onze Staatslieden, na met
Spanje vrede gesloten te hebben, door hunne uitspraak den vrede aan de geheele wereld
zouden schenken.

Terwgl de Spaanschen alles in het werk stelden om ons lot een afzonderlijken vrede
met hen te bewegen, en daartoe gebruik maakten van het aanhoudend bericht, dat de
Koning van
Spanje zich nog altijd door geheime gezanten en monniken uit Frankrijk
niet onvoordeelige aanbiedingen gedaan zag, waarbij wederom een huwelijk, met de
Nederlanden als bruidschat, op het tapijt kwam^ — terwijl aldus alles het raadzaam
maakte, om aan der Spaanschen verlangen te gemoet te komen, stonden de Franschen er
thans sterker op, dan ooit, dat, als er vrede zou gesloten zijn, wij verplicht zouden wezen
weder met
Spanje Ie breken, waar ter plaatse ook Frankrijk door »S^MM/ß op nieuw werd
aangetast. Daarop vergden zg van de onzen eene ondubbelzinnige verklaring. Deze
echter bleven de onzen hun schuldig, zich reddende met dit antwoord, dat deFransche
Resident te 's
Gravenhage twee proposities over die vraag gedaan had; dat Hun Hoog
Mögenden alzoo daarop antwoorden zouden, op welk antwoord het hun niet voegde
vooruit te loopen.

Doch opening te doen van den laatsten last van Hun Hoog Mögenden aan de Spaanschen,
was het eerste, dat den onzen alsnu te doen stond. Reeds vooraf gaven dezen ernstig
te kennen, dat zij aan geen nieuwe eischen, boven de artikelen, omtrent welke men
reeds overeengekomen was, gehoor zouden geven; te meer, daar, zoo er van den aan-
vang aan sprake geweest ware van vrede, zij menig punt niet zoo gereedelijk zouden
hebben toegestaan, als toen het slechts om bestand te doen was: verkozen Hun Hoog

-ocr page 691-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

688

bw

mmf<

mm

Mögenden ongedaan Ie maken wat reeds afgedaan was, dan verklaarden zy (de Spaanschen)
zich vergist te hebben, toen zy in het vertrouwen, dat wg het met hen eens waren en
dus onparlydig oordeelen zouden, ons' tot bemiddelaars hadden aangenomen: immers
bleken wij dan hunne vganden geweest en gebleven te zijn. — Toen nu bleek, dat de
Staten inderdaad meer en daaronder voor den Koning onaannemelijke eischen deden,
gaven zy te kennen, het er voor te houden, dat wy geenen vrede begeerden, en dat
de Koning nu wel de onderhandsche aanbiedingen uit
Frankrijk zou aannemen en zonder
ons met dat Ryk vrede zou maken. Zij zouden dus onze papieren teruggeven, en de
hunne terugvragen. — In weerwil van-deze taal, die alle vergelijk afsneed, lieten zy zich
in met de vermelding van de punten, die hun onaannemelyk voorkwamen: het Over-
kwarlier van
Gelderland, en desgelijks de drie Kwartieren van Overmaas, konden zij
niet overgeven; in de bepaling betreffende het geestelyke in de ilie«eri; en elders (welke
bepaling by uitstek het
temperament genoemd werd) kon geene verandering komen; in
de
West-lndiën kon de Koning den handel op zijne bezittingen niet toestaan: dit was
geheel eene nieuwigheid: geen vreemde natie, zelfs niet de ingezetenen van 's Konings
Nederlandenj hadden dien vrydom, — en, ten slotte, alle kans op vrede werd omver-
gesloolen door ons voornemen om niet te sluiten zonder
Frankrijk, welke Mogendheid
den vrede niet verlangde. — Hierop antwoordden de onzen, dat de zaken niet in die
male van verwijdering getuigden, als zy schenen te denken: zij (onze Gevolmachtigden)
wenschten op elk artikel hunne bezwaren te vernemen, en hadden geen ander doel, dan
tot besluit te geraken. — De Spaanschen toonden zich op dit aanbod niet weerbarstig,
en den December werden de conferenties hervat.

Bij eene eerste conferentie herhaalden de Spaanschen de bezwaren, die zy reeds in
De conferenties het algemeen tegen de gewijzigde artikelen hadden geopperd; doch reeds drie dagen

voor, om de punten, omtrent welke nog verschil bestond, op het papier
te, brengen, ten einde de onzen dezelven naar
Gravenhage zouden kunnen opzenden,
om het gevoelen der Staten daarop te vernemen. Dus schenen zij de bevredigende op-
lossing der bezwaren te verwachten. Dit ontging den Franschen niet. Van den oogenblik
aan, dat de conferenties tusschen de Spaanschen en de onzen hervat waren.,'hadden zg
eenen toon aangeslagen, waaruit blijken moest, dat zij het, hoe dan ook, met de
Spaanschen tot een eind wilden doen komen: of dezen, gaven zij te kennen, moesten
in alles bewilligen, of de onderhandeling moest afgebroken worden: immers was de tgd
ophanden, dat in
Frankrijk, zoo er geen vrede gesloten was, door het uitschry ven van
belastingen als anderszins, toebereidselen tot den volgenden veldtocht moesten gemaakt
worden. Weldra vernam men, dat de Graaf
de servien naar ciew ^oa^ stond af te reizen,
zooals de Spaanschen zeiden, om het sluiten van den vrede te beletten en de lig^^
guarantie, in den zin, dien de Franschen daaraan gegeven verlangden te zien, door te
drijven. Begeerden de Spaanschen werkelijk vrede, heette het nu, zoo moeiten zij dien

1644-
1648.

-ocr page 692-

1644-

1648.

DES VADERLANDS. 689

vóór het Terlrek van servien sluilen. Toen de onzen, naar den eisch hunner Instructie,
den Franschen Gevolmachtigden verslag deden van alles wat zij gehandeld hadden,
deelden dezen hun mede, dat, hoewel zg met de Spaanschen eenige artikels ontworpen
hadden, echter, vermits betreffende de grenzen nog niets vastgesteld was, eigenlijk nog
niets was verricht. Niettemin lieten
zij door de onzen een geschrift aan de Spaanschen
bezorgen. Zoo namen zij het voorkomen aan van de onderhandeling voort te willen
zetten; maar intusschen deden zy, ten minste kwam het den Spaanschen zoo voor,
nieuwe eischen, hetgeen den Graaf
de peneranda weder zeer ergerde: zy waren, zeide
hij, geen slaven van de Franschen: de Koning zou, liever dan die eischen toe te geven,
alles wagen en de kelken verkoopen; hy zelf zou liever zijne vrouw en kinderen ver-
brand zien, dan een slaaf van de Franschen te wezen, — Slechts om den schijn te
mijden, alsof het aan hen haperde, zouden de Spaanschen den Franschen nog schrif-
telijk antwoorden.

Middelerwijl konden dezen laatsten vernemen, dat de onzen het met de Spaanschen
al meer en meer eens werden. Vandaar dat zy, zich den 27®^®" December ten huize
Spaanschen nage-
der Nederlandsche Heeren vervoegd hebbende, met de grootste drift harde woorden
spraken: onze onderhandeling met
Spanje,, zeiden zy, scheen genoegzaam ten einde
gebracht, terwijl tusschen
Frankrijk en Spanje nog alles in het onzekere was. Dus
begeerden zij, dat wij de onderhandeling met
Spanje zouden staken, totdat zy even
ver als wij met
Spanje zouden gevorderd zijn: »dat willen wij (voegden zij er bij), en
gij moet zulks doen." Voorts dreigden zy te schrijvén aan hun Hof, dat men van
onzen Staat geene trouw aan de traktaten te verwachten had.
Frankrijk^ zoo besloten
zy, werd door ons bespot, en door ons behandeld , alsof men met slaven te doen had.

Intusschen werden de artikels betreffende Indië eenstemmig tusschen de onzen en de
Spaanschen vastgesteld. Op het derde artikel stelden dezen het volgende voor: wat de
uiloefening van den Katholieken Godsdienst en het genot der geestelijke goederen van de
Meiery, het Markgraafschap van
Β er gen-op-Zoom, de Baronnie van Breda en het Land
van
Kuik aangaat, daaromtrent zal men in schikking treden zes maanden na de ratifi-
catie van het traktaat. Ook de door de onzen gevergde ontmanteling van de forten bij
Sluis stonden de Spaanschen toe. Daar de onzen den eisch van de overgave van het
Overkwartier van
Gelderland lieten glippen, zoo was men het, behoudens dat punt van
de Meierij, in alles onderling eens. Dit punt derhalve alleen zou tot naderen last naar
de Staten behoeven opgezonden te worden. Desniettemin verklaarden de onzen niet te
kunnen sluiten zonder
Frankrijk, en bereid te zijn hunne bemiddeling voort te zetten,
waarop de Spaanschen antwoordden, dat zij het uiterste gedaan hadden: wilden wy
langer ons traktaat aan
Frankrijk vastmaken, zoo zouden zij met ons afbreken en al
onze papieren teruggeven.

In weerwil van hunne verklaring, die zulk een wanhopig woord van de Spaanschen

lU Deel. ö Stuk. 87

De οιΐίθη wor-
den het met de

-ocr page 693-

690 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

wm

1644— uitlokte, hadden de onzen den volgenden dag nog een harden uitval der Franschen te
^ ^ ^ verduren. Dezen vergden van de onzen eene met eede geslaafde verzekering, dat geen hunner
zijn hierover zeer gezegd had, dat wij zonder Frankrijk zouden sluiten. De onzen antwoordden, dat zy ver-
wijten, die zij niet verdienden, niet anders dan kwalijk konden nemen, en dat zij niet
tot het doen van eeden verplicht waren. Ten slotte verzochten de Franschen, dat de
onzen de handeling schorsen en nog niets teekenen zouden, en de onzen bewilligden,
. in zooverre zij alles gedurendé acht of tien dagen opschorten zouden om Hun

Hoog Mögenden den tijd te laten, hun andere bevelen te geven. Dit wilden de Fran-
schen dus opgevat hebben, alsof wy zouden wachten totdat
servien zyne propositie zou
gedaan hebben.

Gedurende dien tyd van gedwongen werkeloosheid begrepen de Spaansche Heeren,
die ook wilden loonen, dat zij elke poging om zich weder met de Franschen te ver-
slaan, voor verloren moeite hielden, hunnen ambtgenoot
brun eene reize naar Brussel
te moeten laten doen. Hij scheidde van de onzen in de overtuiging, dat, wanneer dezen
alsnu aan de Franschen verklaarden, dat wij niet onvoorwaardelijk aan
Frankrijk ge-
bonden waren, deze Mogendheid wel vrede met hen, de Spanjaarden, zou maken. Het-
zelfde zeide de Graaf
van liassau: dus hadden wij, voegde deze er bij, den vrede der
wereld tot eeuwige glorie, zoo wij wilden, in handen.

De artikelen, die de Oost- en West-Indiën betroffen, hadden de Spaanschen, na
eenen slechts zwakken tegenstand, toegegeven, zoo als zg gesteld waren. Doch waren
de zaken der beide Compagnien in de Vereenigde Provinciën zei ven wel zoo vastgesteld,
als wenschelijk was, en, vermits er in die artikelen ook sprake was van de Porlugeezen,
was de zonderlinge betrekking, in welke men lot
Portugal geraakt was, reeds ontward?

tn de maand December van het vorige jaar (1645) had de Commissie, belast met de
Beraadslagingen taak om over de vernieuwing van de octrooien der beide Compagnien te beraadslagen,
girgderociroo^en®^^® advies het voorstel gedaan om die octrooien, behoudens de wijziging van enkele
de West Li^dische * ^^ jaren te verlengèn. Omtrent de overblyvende verschilpunten zou de

Compagnie, beslissing aan Zijne Hoogheid worden overgelaten. Maar daarop hadden de Staten nog
geen besluit genomen en intusschen verliep de tyd, die aan de eene en de andere
Compagnie voorloopig als verlenging van haar octrooi was toegestaan. De deelgenooten
en begunstigers der West-Indische Compagnie overtuigden zich ten laatste, dat
er aan
eene combinatie met de Oost-Indische niet te denken viel. Dus poogde zy van de
voor-
spoediger zuster nog te beuren wat mogelyk was, en wierp een geschil op omtrent het
sappan-hout en den suiker: deze artikelen, zeiden die van de West-Indische Compagnie,
werden ook uit de
Oost-Indiën ingevoerd, terwijl die handel uitsluitend aan de West-

1 Zie hierboven, bladz. 601, 602. Resol. Holl. 1646, bl. 354. 19 Febr.j 27 Aprilj 2, 8,
12, 1δ, 16, 17, 18 Mei, 1646. ^ i

-ocr page 694-

DES VADERLANDS. 691

Indische Compagnie loekwam. — In den zomer van het jaar 1646 werd het octrooi der 1644—

1648

laatst genoemde Maatschappy, hetwelk toen afgeloopen was, voor zes maanden; dat der
Oost-Indische Compagnie voor vier maanden verlengd: de West-Indische zag loen af
van het denkbeeld van vèreeniging met de andere Maatschappy: zg zou zich met een
subsidie, en het uitsluitend recht op den handel met sappan-hout en suiker vergenoe-
gen In December (1646) haperde de zaak nog altijd: loen werden de Leden van
Holland^ in de vergadering der Staten dezer Provincie, op het ernstigst verzocht, dat
de Oost-Indische Compagnie het bedrag der recognitie zou verkiezen te noemen ^ welke
zy voor de verlenging van haar octrooi over had, en waaruit de Slaat het subsidie voor
de West-Indische Maatschappy wenschte te vinden. Het was noodig, betuigden Hun Edel
Groot Mögenden, dat er een eind aan het geschil kwam, opdat niet de beide Com-
pagniën en by gevolg de Staat van den Lande in de hoogste ongelegenheid kwamen Ie
vallen De dagen van den en den Sl®^®*» December werden door de Slaten van

Holland geheel aan de behandeling dezer zaak besteed; maar tot een besluit kon men
niet geraken, zoodat de Vergadering zich er toe bepalen moest (Ie Leden ernstig Ie
verzoeken de eene of andere uitkomst te bedenken, inzonderheid op het stuk van de
Directie der Oost-Indische Compagnie. Nog vóór het scheiden der zitting deden de
Gecommitteerde Raden eenen voorslag lot accommodatie van de geschillen, over die
directie ontstaan, welke voorslag ,by kopie door de Leden Ier overweging huiswaarts
werd medegenomen 3.

Ook de moeilykheden, in welke de Staat, ten gevolge van de zaken der West-
Indische Compagnie, met
Portugal gewikkeld was, waren nog volstrekt niet uit den
weg geruimd.

Er was lot eene krygsonderneming, bestemd om den opstand in Brazilië te onder- Betrekkingen
drukken, besloten Doch met de uitrusting ging het niet voorspoedig, eensdeels omdat"®* FortugaX.
nog altijd niet bepaald was, hoe groot de recognitie zijn zou, die de Oost-Indische
Compagnie gezind zou bevonden worden te betalen, en waaruil men de West-Indische
subsidiëeren wilde; anderdeels omdat het noodige krijgsvolk niet zoo gemakkelijk te
bekomen was In dit opzicht werd de Compagnie gedwarsboomd door de wervingen.

' aitsema, III, bl. 103. Resol. Holl. 16, 18 Mei; 13, 16 Joni; 19 Juli; 27 Sept.; 5 Oct.;
11 Dec. 1646.
 Rcsol. Holl. 13 Dcc. 1646.

ResoL Holl. 15 , 20 , 21, 22 Dec. 1646. '' Zie hierboven, hl. 601, 602.

® Door Zeeawsche kruisers was een vaartuig opgebracht met soldaten, in Ierland geworven
voor den Hertog van
Lorraine. Zij werden als vijanden in de gevangenis gezet; doch werden
vrijgesteld, zoo zij voor de West-Indische Compagnie dienst wilden nemen
(Resol. Stat.-Gen.
1, 2 Aug. 1646). Deze Compagnie evenwel nam ze niet in dienst; niettemin lieten de Staten
hen gaan werwaarts zij wilden
(Resol. Stat.-Gen. 7, 8 Jan. 1647). '

87*

-ocr page 695-

692 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

1644— welke hier Ie lande werden gedaan, zoowel door'de Hessen, als vooral door de Vene-
liaansche Republiek, die, met de Turken in oorlog, het algeraeene belang der Christen-
heid kon laten gelden Niettemin besloten de Staten, in het belang van de uitrusting
der Compagnie, de niet uitdrukkelijk veroorloofde wervingen te verbieden. Het plakaat,
daartoe strekkende, werd door
Holland goedgevonden, wanneer de strafbedreiging tegen

' Bij de onderhandelingen te Munster werd ook gedurig door de Keizersche Gevolmachtigden
op de noodzakelijkheid van vrede onder de Christenen aangedrongen, met het oog op de vijan-
delijkheden, met welke de Turken allereerst den Keizer zei ven in
Oostenrijk bedreigden. Reeds
dadelijk na hunne aankomst te
Munüer hadden onze Gevolmachtigden aan coktareki der Staten
bemiddeling in den oorlog tusschen
Venetië en Turkije aangeboden (aitsema, 111, bl. 105). Den
Prins van
de Paltz, philips van Bohemen, werd na aarzeling ten slotte vergund 4000 man, buiten
ons land voor
Venetië gelicht, van uit onze havens derwaarts te voeren (aitsema, bl. 105. Resol,
Slat.~Gen.
29 Maart; 15 Juni, 1646, Resol Holl. 19 Aprilj 11, 13 Juni, 1646). Daar de
Staten om des handels wil den Sultan tegen zich vreesden in te nemen, zoo hadden zij te meer
zwarigheid gemaakt om de Venetiaansche lichtingen in de hand te werken
{Resol. Slat.Gen.
3 Oct. 1645. ResoL Holl. 15, 16, 17, 21 Nov, 1645). Allerminst verlangden Hun Hoog Mö-
genden, dat Nederlanders voor
Venetië partij zouden kiezen. Hadden eenige ingezetenen dezer
Landen schepen aan
Venetië tegen Turkije verstrekt, zoo zouden, bijaldien die Republiek ze niet
wilde ontslaan, de Staten zich deswegens bij den Sultan verontschuldigen,
cops zou in dit
tijdsgewricht
Constantinopel niet mogen verlaten, en derhalve zou voor zijn traktement, hoe dan
ook, worden gezorgd. De Nederlandsche Consul te
Venetië, sonkevelt, kreeg herhaaldelijk een
ernstige waarschuwing, dat hij zich van voorslagen om
Venetië bij te staan had te onthouden
[Resol Stat.'Gen. 28, 31 Maart; 25 Wov. 1645. 17 Febr. 1646. Resol. Holt. 29 Maart, 1645).
Wat den Secretaris cops aangaat (vergel. hierboven, bl. 478, Noot 1), hij kreeg nog altijd geen
betaling; dus verzocht hij herhaaldelijk »als met gevouwen handen, dat men hem voor schade
en schande zou bewaren, en dan zijn ontslag geven."
Holland, het belang van het verblijf van
eenen vertegenwoordiger te
Constantinopel beseffende, was bereid tot zijn onderhoud bij te dragen,
doch slechts als haar aandeel aan hetgeen de Generaliteit zou moeten bekostigen. De Provinciën,
daarentegen, verlangden den Secretaris voldaan te zien uit de middelen der Admiraliteit te
Am-
sterdam.
Eindelijk, in Maart 1646, gaven Hun Hoog Mögenden aan cops zijn ontslag: dan kon
hij herwaarts komen om betaling van zijn achterstallen in te vorderen. Doch
Holland verzette
zich ten sterkste tegen zijn vertrek, en om navolging bij de Provinciën te vinden,
negotieerde
zij al vast hare quote in de voor cops benoodigde penningen. Maar het voorbeeld werd niet ge-
volgd, en
Holland verlangde niet allen last op de Admiraliteit te Amsterdam geworpen te zien:
dan zou men, beweerde zij, om geld te vinden, beter doen om
schrasser uit Hamburg, pei-s
uit Danzig, en van ber bubcht uit Luik terug te roepen. — In Juni (1646) besloten Hun Hoog
Mögenden, onder protest van
Gelderland en Utrecht, dat cops' achterstallen, ten bedrage van
46,000 gulden, voldaan zouden worden uit de middelen der Generaliteit; doch
de uitvoering
bleef vooreerst achterwege {Resol. Stat.-Gen. 7 Oct.: 16 Nov. 1644. 3 , 7 Febr.; 15 Maart;
7 April; 11, 28 Nov. 1645. 4, 30 Jan.; 17, 19 Febr.; 12, 13 Maart; 27 April; 2, 4, 8 Mei;

-ocr page 696-

DES VADERLANDS. 545

de Magistraten daaruit gelicht zou zijn — Intusschen bleven de opstandelingen, in
Aveerwil van den steeds geboden tegenstand der onzen, nagenoeg meester in
Brazilië ^,
daar het krijgsvolk aldaar nauwelijks de helft bedroeg van de sterkte, te weten van
3000 man, die de Compagnie op de been hebben moest Op dezen staat van zaken
grondde de Compagnie haar herhaald verzoek om uitbetaling van het beloofde sub-
sidie De van de zgde des Konings van
Portugal voorgeslagen schikking ^ werd
onaannemelgk geacht, daar de Koning zelf moest erkennen, dat hij niet by machte >vas,
de zaken in
Brazilië in den staat te herstellen, in welken zij te voren geweest waren ®,
en zoo men van de Portugeesche zyde eenige schadevergoeding mocht willen aanbieden, de
Compagnie eischte geen geringere som, dan 28 millioen 7. Niettemin hielden de Por-
tugeesche Gezanten steeds bij de Staten aan om toegelaten te worden tot onderhandelin-
gen , welke de afdoening der zaken ten doel zouden hebben Het was, namelijk, voor den
eerst kortlings tot de onafhankelykheid teruggekeerden Portugeeschen Slaat, omeenigszins
als zelfstandige Mogendheid, bepaaldelijk bij de vergadering der Mogendheden te ilimsier,

9 Juni; 6, 14 Jalij 21 Aug.; 3, 6 Oßt. 1646. 16 Jan. 1647. Resol. Holl. 1 Oct.; 7 Dec. 1644.
19 Jan.; 3 Maart; 5 April; 20 Sept.; 14 Oct. 1645. 16, 19 , 22 Febr.; 1, 3, 13, 17 Maart;
28 April; 3, 5, 16 Mei; 8 Juni; W. 606, 1646). In het begin van het jaar 1647 ontvingen
de Staten een schrijven van hunnen benarden Secretaris te
Conatantinopel. De Vizier azem, schreef
hij, had hem doen roepen, en »met groote alteratie, furie en injuriën" gezegd, dat hij van alle
kanten stellig bericht kreeg, dat onder der Venetianen uitrusting te land en te water eenc
menigte Nederlanders en Nederlandsche schepen gevonden werden, welke de ondernemingen van
den Sultan meer dan iemand dwarsboomden. Dus verlangde de Vizier, dat Hun Hoog Mögenden
die Nedterlandsche soldaten en schippers uit den dienst van
Venelië zouden doen vertrekken.
Wat cops tot verontschuldiging had aangevoerd, had niet gebaat. »Hem en andere Nederlanders
in
Turkije zou, als er niet in voorzien werd, door het humeur en de furie van den Keizer eene
beklagelijke tragedie overkomen.'' Dus verzocht hij ten spoedigste de overkomst van eenen Am-
bassadeur, of ten minste brieven, waarbij aan des Sultans verlangen voldaan werd. — Hierop
besloten de Staten den Heer
haga eenen brief »in den vereischten stijl" te stellen, en het plakaat,
hetwelk verbood in vreemden dienst te gaan, te laten opzoeken
{Uesol. Sial.~Gen. 28 Jan. 1647.
Ilesol. Holl. 29 Jan. 1647).

^ Resol. Holl. 23 Febr.; 17 April; 5 Mei, 1646. IlesoL Stat.-Gen, 6, 7 Febr.; 17 Maart;
11 April, 1646.

Er waren Hollanders, die de partij der opstandelingen kozen. Brieven van h. dokdens, in
Kron. V. h. Hist. Genootsch. te Ulr. Jaarg. XXV, hl. 404—437. ® aitsema, III, bl. 117.

4 Resol. Holl. 19 Febr.; 24 April; 10, 17 Mei; 16, 19, 20 Juni^ 11 Dec. 1646).

5 Zie hierboven, bl. 602. β Resol. Holl. 25 April, 1646. ' aitsema, III, bl. 117.

« Resol. Stat,~Gen. 31 Mei; 6, 12 Juni; 25, 28 Aug. 1646. Resol Holl. 17 Nov. 1646.

-ocr page 697-

694 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— aangezien Ie worden, noodig, op eenen Toet van verlrouwelijkheid te staan met die
1648

Mogendheden, welke met hem Spanje tot gemeenschappelïjken vgand hadden, en de
Gevolmachtigden dier Mogendheden aldaar moesten worden overgehaald, om by hun
traklaat het mogelgke voor
Portugal te bedingen. Zoo verzochten de Porlugeesche
Ministers in de maand Mei (1646)
te Munster, dsii de onzen de onderhandeling zouden
opschorten totdat zy mede vrygeleide bekomen zouden hebben en by de onderhande-
lingen aangenomen zouden zijn. Maar toen de onzen in November van die Ministers
eene memorie tot by legging van de geschillen over
Brazilië ontvingen, namen zy de
gelegenheid waar, om hun te zeggen, dat zy niet geslaagd waren in de poging om te
bewerken, dat
Portugal in de verdragen zou worden begrepen: niets meer vermochten
zij voor hen, voegden zy er bij, dan voor den Keurvorst van de
Palts, en dit bepaalde
zich tot aanbeveling. Door deze verklaring lieten de Portugeeschen zich nog niet af-
schrikken : van de tusschenkomst der onzen, zeiden zij in December, hoopten zy het
meest, om in den vrede te worden opgenomen.

Hunne bemoeiingen voor den Keurvorst van de Palts, verklaarden onze Gevolmach-
tigden in hun antwoord aan de Porlugeesche Heeren, moesten zich tot eene bloote

Vooruitzichten aanbeveling bepalen: zij konden hun traktaat niet van het lot van dien Keurvorst af-

van het Huis van , ,, «-w i i 11 i ' · · i ·· ·

de Paltz. hankeujk stellen. Ook hadden de Staten mets meer op zich genomen, toen zy m

December, 164b, den Keurvorst lieten weten, dat hunne Ambassadeurs te Munster
gelast waren om op het herstel van zyn Huis aan te dringen \ Dat deden dezen dan
ook trouw, hetzy zij bij de Keizerschen het herstel van den toestand, gelijk die in
Duitschland by het uitbreken van den oorlog in 1618 geweest was, aanbevolen, of
meer rechtstreeks voor de teruggave van de
Palts pleitten. De Keizer was gezind ge-
noeg om dit Keurvorstendom aan den verbannen Vorst terug te geven; maar wat de
Beneden-Z'aiis betreft, zy was nog voor een deel iti de handen der Spanjaarden en
diegenen, wien aldaar goederen geschonken waren, met name de Katholieke Geestelijk-
heid, moesten in het bezit dier goederen blyven, en wat de
Boyen-Palts aangaat, deze
was voor eene groote som door den Keizer aan
Beleren verpand. Daar Beieren aldus
in het bezit was, en bovendien door
Frankrijk werd ondersteund, zoo liet het zich
aanzien, dat de geheele
Palts in geen geval in het Huis van den voormaligenKeurvorst
zou terugkeeren, en reeds werd voorgeslagen om de Keurvorstelijke waardigheid door
hel geslacht van
frederik V en door Beieren by beurten te doen bekleeden, of de
P-ülts, bij teruggave alleen van de Beneden-Pa^ii, tot een achtste Keurvorstendom te
maken.

PommerenkoTiii Ook met de Zaken van de Hansesleden en met de vraag betreffende de teruggave van
' Pommeren aan den Keurvorst van Brandenburg werden onze Gevolmachtigden te Munster

' Resol Stat.-Oen, 7 Dec. 1645.

..I

-ocr page 698-

DES VADERLANDS. 545

gedurig gemoeid, schoon zij te kennen gaven, dat zij, als vertegenwoordigende eene 1644-
Mogendheid, die onzijdigheid met het Duilsche Rijk in acht nam, zich niet in de za-
ken, die dit Rijk alleen aangingen, mengen mochten. Uit de mededeelingen van de
Afgevaardigden dier Sleden aldaar bleek den onzen, dat zij niets liever zouden zien,
dan dat die Keurvorst
Ρ ommeren herkreeg; maar zoo Zweden dit land moest behouden,
wenschten zg ten minste, dat dit Rijk het bezitten zou onder dezelfde voorwaarden en
in hetzelfde verband tot het Roomsche Rijk, als de Hertogen het bezeten hadden: dan
zouden de Pommersche Sleden hare voorrechten behouden, en de Zweden zouden er
zonder kennis en goedkeuring des Keizers geene tollen kunnen heffen. Onder deze
voorwaarde schenen ook de Slaten-Generaal vrede met het denkbeeld te kunnen hebben,
dat de Zweden
Pommeren behielden. Doch de onzen begrepen, dat zoo de Zweden in
dit bezit bleven, 's Keizers gezag weinig bij hen gelden zóu, om dezelfde reden, waarom
de Hansesleden
Lübeck en Danzig vreesden, dat Wismar, in de handen der Zweden ,
haar zou worden, wat
Duinkerken voor ons was. -r— En niet Wismar alleen liep gevaar
Zweedsch te blijven, maar de Zweden eischten ook het Aartsstift
Bremen te behouden,
evenwel slechts voor dat deel, hetwelk de Aartsbisschop daarvan bezat, en dit was niet
groot, daar de Stad
Bremen er een derde, en de Stad Hamburg en een aantal kloosters
er mede geen onbeduidend deel van bezaten. — Hoe weinig kans de Keurvorst van
Brandenburg had om Pommeren terug te krijgen, liet zich afleiden uit het woord door
TRAUTMAWiNSDORFF in April tot zijne Afgezanten gesproken: de Keizer, zeide hij, kan
geen vrede van
Zweden bekomen, dan tegen afstand van Pommeren, en hij wil niet
langer in oorlog blijven: het was dan ook billijk, dat hun Keurvorst ter liefde van den
vrede een land opgaf, waarvan hij nog niet eens in het bezit geweest was terwijl
de Keizer wel de
Elsass afstond, die 600 jaren in het Huis Oostenrijk was geweest, —
en wat de Zweden zeiven aangaat, zij gedachten het woord, hetwelk hun Koning
GusTAAP ADOLF ZOU gesproken hebben: dat hij
Pommeren niet zou teruggeven, al zou
zijn paard tot den buik toe door het bloed waden. En mocht het sommigen in
Duitsch-
land,
en ook de Slaten-Generaal, legen de Zweden ingenomen hebben, dat zij de partij,
der Lutherschen tegen de Gereformeerden in het Ryk zouden versterken, sinls eenigen
lijd kozen zij, naar het scheen, eene andere partij: althans in Mei, 1646, dienden zij
te
Osnabrug eene memorie in, strekkende lot opneming van de Gereformeerden in den
religievrede. Bovendien gaven zg te verslaan, dat zij
Pommeren m^ï wenschlen in te
lijven, maar als Rijksleen met behoud van de Rijksconslilutie te willen aanvaarden. En
nu rieden ook de Fransche Gevolmachtigden den Afgevaardigden van
Brandenburg op
de onbewimpeldsle wijze aan, van
Pommeren af te zien. Geen wonder derhalve, dat
de Heer voir
kleist in Juli aan de onzen te Munster verklaarde, dat de Keurvorst en

t'.

' Eerst in 1637 stierf de laatste Hertog van Pommeren.

-ocr page 699-

696 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644-

zyne Raden ten aanzien van Pommeren de hoop nagenoeg hadden opgegeven. Van alle
kanten, zeide hy, werd zijn Meesier met verlies van land en voordeel bedreigd. Reeds
. had hij van het huwelijk met de Koningin van
Zweden, hetwelk anders eene uitkomst
had kunnen openen, af moeten zien, omdat
Polen dat huwelyk met eene oorlogsver-
klaring gelgkstelde, waarop zou volgen, dat de Koning dier Republiek den Keurvorst
' van het leen
Pruisen vervallen zou verklaren i. Nu deze dat huwelyk had opgegeven,

stond Polen de teruggave van Pommeren aan Brandenburg voor. Maar welk eene
zwakke voorspraak won de Keurvorst in den Koning van
Polen! Eene sterkere onder-
steuning zocht hij in het bondgenootschap van de Staten en het huwelijk met de dochter
van den Prins van
Oranje, hoewel deze alliantie wel geschikt was om hem met te
ongunstiger oog te doen beschouwen door de Lutherschen in
Duitsehland, die hem,
volgens getuigenis van den Heer
von Wittgenstein te Munster, in de Rijksvergaderingen
nog meer dwarsboomden, dan de Katholieken. De ondersleuning der Staten-Generaal
heeft dan ook niet kunnen beletten, dat, toen de Heer
von Plettenberg van wege
den Keizer, en de Heer
de st. germain van wege Frankrijk, den Keurvorst, nog
te
Gravenhage vertoevende, waren toegezonden om hem voor te houden, dat hij had
te kiezen ofte deelen, hg partg koos, en
Voor-Pommeren aan de Zweden latende, met
een deel van
Achter-Ρ ommeren, benevens de ^iiiim Magdeburg, Halberstadt en Minden
genoegen nam Κ ^ ' '

De tevoren met genoegzamen nadruk aangekondigde komst van den Graaf de servies
De seevien te 'ä Gravenhage had in de eerste dagen van Januari (1647) plaats. Hij zou gehuisvest
Hmg. worden in het huis de Donderkloot genaamd in de Wagenstraat, daar het logement,

gevvoonlyk door de Ambassadeurs van buitenlandsche Mogendheden ingenomen, door de
Moscovitische Gezanten bezet was. Prins
willem was door een tydelyk verblijf in iVoorrf-
Holland belet den Franschen Gezant van de Hoornbrug af te halen. Hier kwam hy
den S'^^ei» aan, en het ontbrak hem niet aan de verplichtendste bejegening van de zijde
der Stalen

Was het duidelijk, met welk opzet servien hier kwam, de Spaanschen deden het
niet aan pogingen ontbreken om zijnen toeleg te verijdelen en de huns bedunkens
Ook PHiL. LE kwaadwillige en verderfelijke bedoelingen van Frankrijk te ontmaskeren. Den T^®"» Ja-
aan. nuarl vl'erd de Heer
piiilippe le roy„ op zijn vroeger bekomen paspoort ^ met eenen

geloofsbrief van den Markgraaf de castel-rodrigo ,in cie» Haag gekomen, gehoord door
Gecommitteerden van de Staten-Generaal. Eerst nam hij de houding aan, alsof hij op

ï De Keurvorst van Saltsen, zeide von kleist almede, wilde in deze zaak de partij van jprancien-
hurg niet kiezen, omdat hij de hand der Koningin van Zweden voor zijnen oudsten zoon begeerde.

2 aitsema, IIÏ, bl. 132, 150. Men vergelijke, hierboven, bladz. 644 , 645 , 648 , 649 , 650.

3 Resol Stat.^Gen. 2, 4 Jan. 1647 en volg. dagen. ^ Zie hierboven, bl. 603.

. ■. Λ ·

.W

-ocr page 700-

DES VADERLANDS. 545

het sluk Tan den loskoop van eenige verpande Heerlijkheden hier was gekomen. Doch 1644—

1648

weldra kwam hy op het eigenlgk onderwerp. Wat hij legen de handelwgze der Franschen
Ie zeggen had, gaf hij, doch eerst op herhaald verzoek, op schrift, en deze Memorie,
Waarachtig verhaal getiteld, legde de President der VergaderiDg, de Heer van der
CAPELLEN THO »IJSSEL, den verzegeld over. Hun Hoog Mögenden besloten het stuk
te lezen, en de Heeren van
Holland kregen de vergunning om het oorspronkelgke
met zich te nemen ter mededeeling in de Vergadering hunner Provincie. Dit deden
zy, en in den avond van denzelfden dag brachten zy het geschrift aan Hun Hoog
mögenden terug, die toen, op nieuw vergaderd, verslonden, dat de inhoud mondeling
en bij kopie zou worden medegedeeld aan Zijne Hoogheid, en aan den builengewonen
Gezant van
Frankrijk. Ook zouden kopiën gezonden worden aan onze Gevolmach-
tigden te
Munster met verzoek om bericht aangaande de eigenlijke strekking der zaak.
De Provinciën eindelijk zouden onder het zegel der geheimhouding, waarloe
Holland
zich echter niet verbinden wilde 1, kof^iën erlangen, terwijl het oorspronkelijke achter
slot zou geborgen worden

Ook de Heer brxjn zelf wilde zich zijn verblijf te Brussel ten nutte maken om eenen

uilstap naar Holland te doen. Zyne taal en gevoelens konden niet nalaten indruk te Ook de Heer

, .1.11 1 D T».· wenecht

maken. Doch de Stalen vonden zwarigheid om hem een paspoort te verleenen Hy hier toegelaten

echter meende het recht te. hebben om in ons land te komen op het algemcene pas-

poort, dat den Gevolmachtigden te Munster was verleend. De Staten, die van servien

reeds klachten over het voortgezet verblijf van le roy hadden aan te hooren schenen

zulks anders te begrypen.' Ook verklaarde die Gezant, dat, zoo men brun toeliet, hij

zelf spoedig het land zou verlaten. De Heer brtjn dan werd te Gorinchem aangehouden.

Dadelijk evenwel op vrije voeten gesteld, kwam hij te Gouda. Doch de Magistraat dezer

stad, daartoe door de Gecommitteerde Raden van Holland aangezocht, ontried hem de

voorlzeltiDg zijner reize naar den Haag. Hij gaf aan dien raad gehoor, en vertrok

-ocr page 701-

698 ALGEMEI^NE GESCHIEDENIS

1644—

1648..

over Leiden en Amsterdam naar Deventer, vanwaar hg eenen brief aan de Slalen toe-
zond, om hun allèsl wat hy op het hart had , open te leggen. Dit schrgven, aan
servien
medegedeeld, gaf dezen Ambassadeur aanleiding om onze Gevolmachtigden te Munster
hard te vallen, zeggende, dat dit niets anders was dan de taal, die genen hadden ge-
voerd: »aan hen was het te wgten, dat de Spaanschen geweigerd hadden, alle eischen
der Franschen in te willigen '

De Fransche Gezant was het alleen niet, die alles in het werk stelde om teweeg te
brengen, dat er
ïq Munster tusschen de onzen en de Spaanschen verder niets werd af-
gedaan. Tot hetzelfde doel leenden zich al dadelgk de Heeren van
Gelderland, daar zy , de
consolidatie van het Overkwarüer steeds verlangende, verzochten, dat de onderhandelingen
te
Munster by voorraad gestaakt zouden worden tot de bgeenkomst van hunnen Landdag ^
Doch nog vóórdat de Graaf
de serview openbare audientie gehad had, werd door de
Ministers van de Landgravin Tan
Hessen, de Heeren von crosigh ^ en joaghim wigque-
fórt,
voorzeker in overleg met de Franschen, eene krachtige poging in het werk ge-
- steld om de Staten terUg te houden van het voornemen, zoo dit bestaan mocht, om

Den 10^®" Januari verschenen beiden

al/iesoZ. Stät.-Gen, 2, 5, 25 Febr. 1647. Αιτ8εμα, UI, bl. 157. Verh. υ, de Vreedehand.ll,
p. 279—282. I ^ n» V 7 2 Resol. Stat,-Gen. 12 Jan. 1647.

^ crosigh was Gevolmachtigde ker Vorstin te Munster, wicqüjefort haar vertegemvoordiger ia
den Haag. ' 'ψ::'· ■■ /

Propositie van zich zonder Frankrijk met Spanje te verstaan,
de Ministers der

Landgravin ' van voor de Slaten-Generaal; de eerste voerde het woord, en zeide, herwaarts gezonden te
zijn om tydig te vernemen, wat er op
serviens zending zou besloten worden, vermits
de krygvoerende Mogendheden daarnaar hunne maatregelen zouden moeten nemen, Ble- ·
ven de verbondene Mogendheden
ie Munster eendrachtig, dan zou de andere partij vrede
moeten sluiten, daar zys was uitgeput en geenèn nieuwen veldtocht kon ondernemen,
en dan zouden de Protestanten in
Duitschland goede voorwaarden bekomen. Dus was
het dier andere party er bij voortduring Om te doen, scheiding tusschen de verbondenen
te bewerken, en ' met de Staten-Generaal een afzonderlyk verdrag te sluiten. Met dat
doel werd aan'Hun Hoog Mögenden alles ingewilligd, terwiyl men met de anderen niet
verder kwam. Slaagden de Spaanschen in hunnen toeleg, dan zou de zaak der Rehgie
in
Duitschland onverzekerd blijven, evenzeer als de belangen ^ίΆη Brandenburg, de Paltz
en Hessen^ en Hun Hoog Mögenden zouden geen volkomene rust kunnen genieten. De
Koning van
Spanje toch, niet-langer door de Staten beoorloogd, zou troepen naar
Duitschland \\mïx&n. ζ^ηά^η. Zoo zouden de vroegere bondgenooten van Hun Hoog
Mögenden aldaar op andere raadslagen bedacht moeten zyn, en Hun Hoog Mögenden,,
die hun, in plaats van rust en vrede, den ondergang bereidden, zouden tegenover hunne
gewapende vorige vrienden overstaan met geen anderen bondgenoot, dan
hunnen voor-

-ocr page 702-

DES VADERLANDS. 699

1644—

1648.

maligen vijand. Op dezen grond smeekte de Landgravin, dat zij niet met Spanje sluiten
zouden vóórdat de zaken in
Duilschland naar der Protestanten behoeften en wenschen
geregeld waren. Zij kon niet gelooven, dat Hun Hoog Mögenden wilden, d^t hunne
trouwe vrienden, de Hessen , die reeds door de benden van den Hertog van
Lorraine bedreigd
werden, in het verderf werden gestort, en dat de vrede, door hen gesloten, de onder-
gang en hel graf zou worden van die vrienden, wier bescherming de Protestanten, daar
alles zwom in bloed en ellende, niet konden missen

Deze voorstelling was wel geschikt om indruk te maken; maar bg nader indenken
moest men erkennen, dat de hachlijke toestand, welke de Protestanten , in het geval, door
de Landgravin gevreesd, zou wachten, geheel ter verantwoording van de Franschen
kwam, die slechts vrede hadden te sluiten met
Spanje, om ook den vrede iri Duitsch-
land
te verkrijgen. Doch dat wilden zij niet, en juist het gevaar, hetwelk de Protes-
tanten in het gevreesde geval te duchten hadden, gebruikten de Franschen als het
middel om Hun Hoog Mögenden van den vrede terug te houden en door een nieuwen
veldtocht, in vereeniging met hen,
Spanje tot het uiterste te drijven.

Den Januari dan verscheep de Graaf de sbrvien ter openbare audientie. De

Staten van -Holland waren daarbij in vollen getale tegenwoordig ^ Vóór drie jaren, dit
was de inhoud zijner rede, was hij met den Graaf
d'avaux hier te'i Gravew/iiipe geweest
om met Hun Hoog Mögenden te beramen, welk gedrag men gezamenlijk te
Munster te
volgen zou hebben. W^at toen niet ten einde gebracht had kunnen worden, 'was hij
thans gezonden te voltooien en alzoo in overleg met hen de middelen te vinden om
het groote werk tot een gewenscht einde te brengen. Toen had- men geoordeeld, dat
tusschen <le Fransche en de Nederlandsche Ministers te
Munster aaneensluiting boven
alles raadzaam was, daar de gemeensehappelyke tegenparty er steeds op uit was om die
beiden te scheiden, ten einde daarbij ten koste zoo van
Frankrijk als van de Staten
zijn voordeel te vinden. Thans vooral, nu men op het punt was van te sluiten, was
het noodig, de oogen goed open te houden, daar men te doen had met eene natie, die
gewoon was zich niet door traktaten gebonden te rekenen en er slechts op uit was om
uit dezen oorlog eene uitkomst Ie vinden, ten einde in gunstiger omstandigheden een
nieuwen oorlog aan te vangen. Het was de roemrijke bestemming van ons land, dat
het, na zoo lang het tooneel des oorlogs geweest te zijn, en de school, waar de andere
volken den krijg waren komen" leeren, thans de plaats geworden was, waar de voornaamste
beraadslagingen over den vrede gevoerd werden, alsof de onvergelijkelijke standvastigheid
onzer edelaardige voorouders en de grootheid van moed, dien zij hadden ten toon ge-
spreid, door te midden van zooveel moeiten
en gevaren deze bloeiende Republiek te stich-
ten, aan dezen Slaat het voorrecht geschonken had om de belangrijkste vraagstukken op

Propositie van
sbrvien.

2 Resol. Holl. 14 Jan. 1647.

' Bewl. Sint,~Gen. 10 Jan. 1647.

88^

-ocr page 703-

1644—

lf>48.

700 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

het gebied der staatkunde tot oplossing te brengen. Het ware niet meer dan billgk, dat
men nu naar
Frankrijk gekomen i ware om het gevoelen te vernemen van zulk een groot
Monarch,' als de Koning van dat Rijk, te meer daar deze de schatten en het bloed
zgner onderdanen voor zgne bondgenooten niet ontzien had; maar daar Zyne Majesteit
zijne voldoening zocht in die zyner vrienden, en altijd aan hun voordeel boven het zijne
de voorkeur had gegeven,, zoo was zijn Minister, nu reeds voor de tweede maal, tot Hun
Hoog Mögenden gekomen. Toen hij hier de vorige reize was, werden de Franschen beschul-
digd, dezen Staat, die door den oorlog groot was, door den vrede te willen verzwakken;
hoe was de stemming thans veranderd! Het gerucht, dat hy het sluiten van den vrede
kwam tegenwerken, was genoeg om de Franschen hatelijk te maken. Slechts het ge-
meene volk, wel is waar, kon tot zulk een dwaalbegrip vervallen; maar in een land,
waar de gemeente deel had aan de gewichtigste raadslagen, was zulk een gevoelen, hoe
bedenkelyk en valsch ook, niet te versmaden. Dat gevoelen was een staaltje van het
talent der Spanjaarden om oneenigheid te stichten. Zoo genen reeds nu zulks vermoch-
ten, wat zou het dan wel zgn, wanneer zg eens toegang tot onze hofstad erlangden!
Welk eene verdeeldheid zouden zg dan niet stichten en hoe ons dan niet tegen onze
beste vrienden opzetten! Het gerucht, dat
Spanje en Frankrijk het, zonder ons f samen eens
waren, was vroeger ook uit
Brussel en Antwerpen uitgestrooid; nu strooiden de Spaanschen
wederom uit, dat diezelfde Franschen, welke, zoo men hen geloofde, den vrede met voorbij-
gang hunner bondgenooten op eene eerlooze wyze hadden willen koopen, geenen vrede
wilden. Maar op elk gebied beloonde de Koningin-Regentes hare vredelievendheid. De
gematigde voorwaarden, waarmede de Franschen zich in hunne onderhandeling met het
Ryk tevreden hadden gesteld, en onlangs nog een hoogst oprecht aanbod, bewezen
hunne liefde tot den vrede. Zyne komst alhier bewees hetzelfde. Immers was hij ge-
komen om met hen zulke besluiten te nemen, waarop het sluiten van den vrede onmid-
dellijk moest volgen, en uit te maken, wat van beide zijden vastgesteld moest worden
om den vrede, eenmaal gesloten, duurzaam te doen zyn. Hier kwamen bij uitstek voor-
zorgen te pas, hoedanige men by de onbeduidendste bijzondere contrakten niet verzuimde:
of zou men nu een oorlog, waarbij men slechts winnen kon, staken, als er grond van
vrees overbleef, dat ,die oorlog later in voor den vijand gunstige omstandigheden ver-
nieuwd zou worden ? Hadden onze Gevolmachtigden te
Munster Hun Hoog Mögenden
trouwer bericht, hoe de Spaanschen ' het er steeds op toelegden om met ons zonder
Frankrijk te handelen, en hadden die Gevolmachtigden de hoop der Spaanschen van
in dien toeleg te slagen, minder gevoed, zoo zouden' de Fransche Ministers zich minder
te beklagen hebben. De onzen hadden, even als
Frankrijk vroeger gedaan had, de
verleiding, door de Spaanschen uitgeoefend, met verachting moeten afwijzen: dan zou
er al sedert lang vrede gesloten wezen. En die vrede was alsnog, en wel zeer spoedig,
te bekomen, zoo men maar gesloten bleef. Onze Staat ging bij den vrede eenen gansch

üii

-ocr page 704-

DES VADERLANDS. 545

ODgewonen toestand tegen, en had dus reden, meer nog dan Frankrijk, om te zorgen, 1644—

1648

dat die vrede goed verzekerd was. Reeds nu had Spanje zijne uitgezondenen te werk
gesteld om onze vrienden in verdenking te brengen. Zoo zouden zij ook de achterdocht
binnenslands gaande maken, en na onzen leeuw zijn zwaard te hebben ontiulseld, zou-
den zij zijn bundel pijlen uitéén doen vallen. Niels was er te doen dan de getrouwe
nakoming der gemaakte bepalingen te verzekeren, en dat kon in een paar dagen ge-
schieden. Die dus beweerden, dat zijne komst strekte om den vrede te verlragen, ver-
rieden, dat alles, om hun naar den zin te zijn, naar het genoegen der Spanjaarden
moest uitvallen.
Frankrijk zou, zoo de Spanjaarden den vrede braken, niet vragen,
welk van onze belangen bedreigd, of waar ter plaatse wij aangevallen werden: der-
halve verwachlte
Frankrijk van ons hetzelfde. Verklaarde Frankrijk, dal hel alleen
dan gehouden zou zyn ons by te springen, wanneer
Spanje ons door de Zuidelijke
Nederlanden aanviel, zoo zou het immers aan de Spanjaarden den weg wijzen, hoe zij
ons beoorlogen konden, zonder te duchten, dat zy door
Frankrijk bemoeilykt zouden
worden. Zouden wy dan tegenover
Frankrijk even trouweloos handelen, als Frankrijk
in dat geval legen ons doen zou. Daarentegen, verbonden wy ons om Frankrijk, op
welk punt dan ook door
Spanje aangerand, bij te springen, zoo was dit, verre van ons
met eene spoedige hervatting van den oorlog te bedreigen, het eenige middel om den
vrede duurzaam te maken. Dit was hy bereid uitvoeriger uit te leggen voor Gecom-
mitteerden, die hij de Staten verzocht ter conferentie met hem aan te wijzen.

In deze taal was bovenal de vleiende toon opmerkelijk, dien de spreker tot zijn doel
dienstig gevonden had aan te slaan, en van den anderen kant de tegen onze Gevolmach-
tigden te
Munster ingebrachte beschuldiging, welke, gevoegd bij die uitlating over het
gemeene volk, al zeer weinig geschikt was om de machtigste Provincie en de grootste
mannen der Republiek te winnen. De President der Vergadering verklaarde ten anlwoord,
dat de Staten besloten waren, met
Frankrijk allyd door toegenegenheid en besef van
zelfbelang nauw vereenigd te blijven: de genoten gunsten en bijstand zouden zij nimmer
vergelen. — Hierop vatte
servien weder hel woord en betuigde, dat hij zulks met
vreugde vernam: men had zich by die vereeniging van
Frankrijk en de Staten wèl
bevonden, zoo dat men zeggen kon, dat, na den bijstand des Hemels, die vereeniging
de

eenige oorzaak van Frankrijks en der Slalen voorspoed was. Hij zou niet nalalen
het gesproken woord aan den Koning en de Regentes over te brengen. Maar hij had
Bog iels: dank moest hy zeggen voor de mededeeling van eén geschrift van eenen af-
gevaardigde van GASTEL-aoDRiGO. Die handelwijze van
Spanje verdiende slechts min-
achting. Hun Hoog MogeiQden echter moesten zeiven oordeelen, of het raadzaam was
eenen spion in het land te laten, terwijl hij (
servien) hier zaken van vertrouwen te
behandelen had, en of de waardigheid van onzen Slaat toeliet, dat de vijand personen
herwaarts zond om kennis te nemen van heigeen wij met
Frankrijk handelden. Voorts

-ocr page 705-

702 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

■ipifi

1044— moeslen de Staten in overweging nemen, of z^ ^verlangden, dat de Franschen in het
traktaat, dat zij op het punt waren met het Rijk te sluiten, ook iets bedongen ten
aanzien van der Staten onzijdigheid met
Duilschland legen dat zij met Spanje vrede
zouden gesloten hebben. Gaarne zou
Frankrijk zorgen, dat de Duitsehe handelsteden
aan hunnen handel dezelfde vryheden verleenden, als vóór den oorlog. De Koning
van
Zweden had den Franschen verzekerd niets anders te bedoelen. De door de Stalen
aanbevolen belangen der Duitsehe Protestanten, met name die van den Keurvorst van
Brandenburg, den Paltsgraaf en de Landgravin van Hessen, vonden by de Franschen
steeds de meeste behartiging. — En alsof hy de tusschenkomst der Hessische Ministers
wilde beloonen, voegde hij er bg, dat de belangen der laatstgenoemde · Vorstin door
's Konings Ministers steeds zoo beschouwd wareji, als hare groote daden en onvergelijke-
lijke standvastigheid, die zij voor het algemeen belang betoond had, verdienden. Vóór-
dat de Landgravin voldoening had, zou
Frankrijk geen traktaat sluiten l. — Na dit
nog gezegd te hebben, eindigde hij met de waarschuwing, dat, als de Staten overijld
met
Spanje sloten, het te vreezen was, dat de zaken hunner bondgenooten kwalijk
geschikt zouden worden, hetgeen zij zich te laat zouden beklagen

Op des Ambassadeurs verzoek werden hem Gecommitteerden tdegevoegd, met name
de Heeren
van gent van wimmenum, van beveren, stavenisse, van deb. hoolgk,
Eischen, doorroorda, mulert, eyeen, met den griffier musch In de punten, die de Gezant

hem gesteld,

inleverde, ving hij aan met de vraag, of het niet noodig ware dat de Spanjaarden
geheel uit de Zuidelijke Nederlanden werden verdreven, en die Provinciën in de hand
harer ingezetenen werden gesteld. Kon dit echter niet geschieden, dan waren ten
minste waarborgen tfegen de macht en de bedoelingen van
Spanje vereischt. De vijande-
\ lijkheden moesten met de gewone veerkracht hervat worden, totdat de vyand den Koning
van
Frankrijk en den Staten volkomen voldoening zou geven. Als het traktaat van
Frankrijk, en dat van de Staten met Spanje, en dat wel gezamenlyk, gesloten zonden
zyn, zou de Koning van
Frankrijk en de Staten gehouden wezen, de wapenen geza-
menlijk weder op te nemen, zoo hetzij
Frankrijk, hetzij onze Staat door den Koning
van
Spanje of den Keizer of door eenig Vorst uit het Huis y^n^Oostenrijk, waar ter
plaatse ook, werd aangevallen. Voorts moesten de Staten bewerken, dat
Caialonie, rnet
behoud van den staat,, waarin dit Gewest zich thans bevond, in den vrede werd
begrepen, of een bestand van 50 jaren daarvoor werd bedongen, na verloop van welk
tijdperk de Staten zouden verplicht zijn, in vereeniging met
Frankrijk, de wapenen

I

> Nog na het vertrek van servien uit Munster had de Hessische Afgezant aldaar geklaagd, dat
de Franschen in hun traktaat de Hessen yergaten. 2
j^esol, Stat.-Gen, 14 Jan. 1647.

3 Bit het^elίde geslacht, waartoe de Heer van Meinsderswijk en Loenen, de Gevolmachtigde te
Munster, hehoorde. 4 Resol Stat.-Gen. 18 Jan. 1647. Resol. Holl. 17 Jan. 1647.

-ocr page 706-

DES VADERLANDS. 545

-weder op te vatten, zoo de Koning van Spanje de voorlzelling van het bestand weigerde. 1644—
Eindelijk, en dit zette de Gezant voorop: alle aanleiding ona de Spaanschen op een
afzonderlijk verdrag hetzy met
Frankrijk hetzij met ons te doen hopen, moest voortaan
gemeden, en de onderteekening, die te
Munster geschied was, gewraakt en herroepen
worden 1.

Werkelijk hadden de onzen te Munster een onlwerp-traktaat onderteekend. — Den Artikelen ta
eersten Januari (1647) hadden zij, na een bezoek aan de Franschen gebracht en een onze Gevolmach-
onderhoud met hen gehouden over de geschillen tusschen de beide Kroonen, besloten,
aan de Spaanschen te zeggen, dat zij tot de onderteekening bereid waren, zoodra de
artikelen overgeschreven zouden zgn, waarmede nog eenige dagen zouden verloopen.

Dezen tusschentijd maakten de onzen zich ten nutte qhi te trachten de Franschen en
de Spaanschen nader tot elkander te brengen. Zij verTiregen zooveel, dat de Franschen
beloofden alle artikelen, omtrent welke zij het met hunne partij eens geworden waren,
en daarbenevens die punten, welke zg nog van de Spaanschen vorderden, met name
betreffende de overgave van
Porto-Longone en Piombino, in geschrift gesteld den onzen
in handen te geven, ten einde daarop als op een vasten bodem te onderhandelen. Deze
belofte echter deden de Franschen onder voorwaarde, dat de onzen hunne negotiatie
met de Spaanschen zouden opschor-ten, tot er bericht kwam van
servien's wedervaren
in
den Haag. Hierop antwoordden de onzen,'dal zij de negotiatie niet langer dan acht
of tien dagen konden ophouden, na verloop van welke zij lot de onderteekening zouden
overgaan. Dit vernemende, voer de Heer
d'ayaux heftig uit: de onzen, zeide hij,
konden zonder hun believen niet teekenen: kon de Koning van
Frankrijk niet teekenen
zonder ons, wy evenmin zonder den Koning: zg zouden hemel en aarde bewegen om
ons de onderteekening te beletten, en een protest opstellen, waarin zij ons als schuldig
aan Iraktaatsschennis zouden kenschetsen De onzen antwoordden, dat onderteekenen
nog geen sluiten was, en de formaliteit slechts dienen moest om eenige zekerheid te
hebben en te verhoeden, dat de Spaanschen niet terugnamen wat zij reeds toegegeven
hadden. — Van den anderen kant geviel het den Spaanschen niet, dat het overschrijven
onzer artikelen zooveel tijd moest kosten. Zoo werd het tijdstip overschreden, vroeger
tot de onderteekening bepaald: was dat, zeide
penarakda, de Bataafsche trouw, van
welke zoo hoog geroemd werd?

' aitsema, III, bl. 157. Yerhael v, de Yrecdehand, bl. 248—254.

2 Toen was de Hertog de lokgüeville niet tegenwoordig, daar hij wegens liet overlijden van
den Prins van
condé niet uitging. Toen hem de onzen den volgenden dag een bezoek van rouw-
beklag brachten, nam hij de gelegenheid waar om hen even hard loc te sprekenj ja de onzen
werden als het ware bestormd en belegerd in het hótel van den Hertog, of men hun de belofte
»(dwingen kon, dat zij de artikelen niet onderteekenen zouden.

mÊÊÊm

-ocr page 707-

704 ALGEMEI^NE GESCHIEDENIS

1644—

1648..

—β!ρ

In weerwil Yan de dreigementen der Fransche Heeren besloten zeven van de acht
Gevolmachtigden (alleen de Heer
van wederhorst stemde met hun gevoelen niet in)
ten bepaalden dage tot de onderteekening over te gaan, hetgeen volgens den hun laat-
stelyk nog te
^s Gravenhage herhaalden last geschieden moest, zoodra men het omtrent
de artikelen eens zou zijn.

Den dag voordat de onderteekening zou plaats hebbeen, kwam d*avaux bij de onzen.
Hij had een geschreven stuk bij zich, hetwelk, zeide hy , het protest was; maar verklaarde
dit terug te zullen nemen, zoo de onzen beloofden niet te zullen onderteekenen,
vóórdat zy des anderen daags bg de Fransche Heeren zouden komen. Deze belofte gaven
de onzen niet, en
d'avaux ging henen, zeggende, dat, zoo de onzen de Spaanschen
bewogen om het artikel van hun ontwerp-verdrag te teekenen, hetwelk den Franschen
toestond de veroverde plaatsen te behouden, hg Igden mocht, dat de onzen hunne
artikels teekenden.

Den volgenden dag, den Ί^^^ Januari, gingen onze Gevolmachtigden eerst naar de
Franschen en hielden hun uitvoerig de redenen voor, die hen noopten te teekenen.
Doch de Franschen waren na ze gehoord te hebben, niets minder heftig en beleedigend.
Met waardigheid wezen de onzen alle verwgten af. Toen wilden de anderen hun het
protest opdringen, en beletten hen henen te gaan voordat zg dit stuk aangenomen hadden.
De onzen weigerden dit: ten minste diende het dan door hunnen Secretaris voorgelezen
te zgn. Dit geschiedde, en 'alstoen verklaarden de onzen, dat het stuk op valsche
grondslagen gebouwd was. Toch zagen zij zich wel genoodzaakt het stuk met zich te
nemen. ν

Na dit onaangenaam onderhoud begaven zich de onzen tot de Spaanschen (brun had
zyn vertrek nog uitgesteld) en hielden hun het wenschelijke voor, dat zy het artikel
aangaande de veroverde plaatsen onderschreven,! hetgeen, zeiden zy, de grootste rooei-
lykheid uit den weg zou ruimen. Tot alles waren de Spaanschen bereid: alleenlijk
misten zij betreffende
Porto-Longone en Piombine alle bericht en last van hun Hof.
Doch hieromtrent wilden zg order wachten en intusschen waren
zij bereid andere punten
af te doen.

' Toen zij zich nu den Januari bij de Spaanschen zouden vervoegen, sfclden zg
en onderteekenden allen (met uitzondering van den Heer
nederhorst, die zich aan al
deze handelingen onttrok) een stuk,
waarbij de verplichting om niet zonder Frankrijk
te sluiten, erkend werd. Doch vóórdat zij hunne woning verlieten om naar het logement
van den Aartsbisschop van Kamerijk te gaan, kwam d'avaux eene laatste poging doen
ort hen van, de onderteekening af te houden .γ zij moesten wachten, verlangde hij, tot
dat de Spaanschen een artikel, waarbg aan de Franschen
alle gemaakte veroveringen,
Porto-Longone en Piombino daaronder begrepen, werden afgestaan, zouden geteekend
hebben, of de onzen, zeide hij ν moesten zich verbinden, dat die ondérteekening zou

-ocr page 708-

DES VADERLANDS. 545

volgen. Het een noch het ander, verklaarden de onzen, was van hen Ie vergen, en 1Λ44—.

1648.

alsnu lazen zij den Graaf de pas gestelde verklaring voor. Dit was aanvankelijk van
geenerlei uitwerking:
d'avaux sprak harde woorden: hij kon, zeide hg, niet dulden,
dal de onzen onderteekenden, en gaf een nieuw protest over. De onzen Helen het onge-
lezen. Bg het scheiden échter verzocht hij, dat de voorgelezen verklaring gesteld zou
worden op dat blad i, waarop onze onafhankelgkheid werd bedongen: daarmede zou
hij zich tevreden stellen.

Ten huize van den Aartsbisschop gekomen (alleen kederhorst bleef achter), vingen
onze Gevolmachtigden aan met de begeerte te kennen té geven, dat de verklaring van
niet zonder
Frankrijk te sluiten, in de artikelen zou worden ingelascht. Hierop zeiden de
Spaanschen, dat die bepaling hen niet aanging; dat de onzen desaangaande doen mochten,
wat zg wilden: zij mochten mondeling of schriftelijk, voor publieke personen en ministers,
voor notaris en getuigen of voor wie zg wilden, diè verklaring afleggen; maar het kwam
niet te pas dat zg (Spaanschen) ze onderteekenden: kón men een voorbeeld aanvoeren, dat
zoo iets in een traktaat was opgenomen, dan zouden zij toegeven. Daar de onzen voor deze
gronden weken, kwam men overeen, dat de verklaring zoo bij de Fransche, als bij de Neder-
duilsche redactie der artikelen op eene gevoegelgk geachte plaats zou worden toegevoegd.
Nu werd de Graaf van
penaranda door den Heer brun gehaald, en kwam ook de Heer van
MEiNDERswiJK, de ecrstc der Gevolmachtigden, die zich, waarschijnlijk omdat hQ dien
Graaf niet tegenwoordig zag, onder een voorwendsel verwijderd had, terug. Plechtig
verklaarde
penaranda in het Latijn: »Ik roep God tot getuige en zweer bij de heilige
Drieëenheid en het Kruis: van den aanvang aan, en nu en altoos, is het onze bedoeling
geweest, niet alleen met u, maar ook met de Franschen vrede te maken: God strafie,
wie anders gevoelt." Alsnu volgde de onderteekening, waarna de Graaf, afscheid ne-
mende , de onzen allen omhelsde, God dankende, dat hij dezen dag· beleefd had. Ook
de Aartsbisschop en de Heer
brun omhelsden hen allen.

Deze handeling der onzen was het, die de buitengewone Fransche Gezant gewraakt Holland» ad-
wenschle te zien. Doch in plaats van aan dit verlangen te voldoen, was toJJdoorsLvreK

van oordeel, dat men in de artikelen, omtrent welke onze Gevolmachtigden het met
de Spaanschen eens geworden waren, niets moest veranderen, aan die Gevolmach-
tigden geene nieuwe punten moest opdragen, en met allen ernst moest trachlen om
het traktaat van vrede op het spoedigst tot een eindbesluit te brengen. Dit verklaarde
de Provincie in de inleiding van haar advies op de door
skrvien ingeleverde punten
welk advies verder het volgende inhield. De vraag of den Zuidelgken Nederlanden hun

' Op bijzondere verschillend gedagteekende bladen, elk afzonderlijk te onderteekenen, werden
de artikels gesteld, gelijk men het achtereenvolgens over de bijzondere punten eens was geworden.
Dit moest dienen om aan de artikelen het voorkomen van een volledig en volkomen beklonken
traktaat te benemen. 2 Zie hierboven, bl. 702.

ΠΙ Deel. 5 Stuk. 89 -

-ocr page 709-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— lot in eigene hand gegeven moest worden, verlangde de Provincie als tegenwoordig
onlijdig ter zgde gelaten, te meer daar de Kroon van
Frankrijk daarop niet aandrong,
en voorts aan
seryien geantwoord te zien, dat men, hoezeer van zins zich oprecht aan
de traktaten,
meï Frankrijk gemaakt, te houden, begreep, dat onze Gevolmachtigden
wel hadden gedaan, de artikelen te onderteek enen: immers hadden zy dit gedaan onder
voorbehoud van niet zonder
Frankrijk te sluiten. Dat de vyandelykheden vóór het
sluilen van het traktaat niet zouden gestaakt worden, vónd
Holland goed, en desgelijks
dat er eene ronde verklaring werd gegeven, zoo van de zyde van
Frankrijk^ als van
onzentwege, waardoor den Spaanschen alle hoop op afzonderlek verdrag met eenen van
beiden zou worden benomen. Op den eisch, dat men elkander tegen nieuwe aanranding
van
Spanje's zijde onbepaald zou waarborgen, wilde Holland geantwoord hebben, dat
wij van het traktaat van 1655 het 6^®, en 10·^® artikel slipt zouden nakomen Ten
aanzien van
Catalonie zou men mogen beproeven, of de Spaanschen dit Gevyest in het
verdrag zouden willen begrypen: verkozen zij^zulks niet, dan zou men van onze zijde'
dit punt opgeven, en bijaldien FrawAnj/c verlangde, dat, zoo
Spanje, na verloop van het
50-jarig bestand, voor
Catalonie getroffen, dit bestand weigerde te laten voortduren, wij
verplicht zouden zijn om met
Frankrijk gezamenlijk de wapenen weder op te vatten, zoo
zou men tegen dat verlangen dezelfde gronden doen gelden, die
Frankrijk tegen ons
gebruikt had, toen wij bij het traktaat van 1644 er te vergeefs op hadden aange-
drongen om jFra«/iri;/iÄ goedkeuring op het 9^® artikel Ie bekomen

Meer dan eene der andere Provinciën was het met Holland niet eens. Zoo werd door
Advies vaa de Heeren van Utrecht de handelwijze goedgekeurd van den Gevolmachtigde uit hare
Provincie, den Heer
van nederhorst, die de artikelen niet mede onderteekend had

Utrecht.

ï Het 6''° artikel van dat traktaat bepaalt, dat de oorlog in de Zuidelijke Nederlanden zou
voortgezet worden tot de geheele uitdrijving der Spanjaarden uit die.
Nederlanden^ zonder dat
intussclien Zijne Majesteit of de Staten anders dan gezamenlijk over vrede, bestand of wapen-
stilstand mochten handelen, ei^ voorts dat men, in geval na gesloten vyede de Koning van
de Keizer of een ander Vorst uit het Huis van
Oostenrijk eenen van beiden aanrandde, evenzeer
gezamenlijk breken en weder gezamenlijk vrede sluiten zou. De artikelen 9 en 10 zijn slechts
herhalingen van het 6'^®. Op de geheele uitdrijving stonden de Franschen zeiven
thans niet meer
(zie hierboven, hl. 702): anders toch zouden zij er naar gestreefd hebben, dat de
Zuidelijke Neder-
landen een zelfstandige Staat, ook van
Frankrijk onafhankelijk, werden.

2 Zie hierboven, bl. 455, 456. Hollands adviee zie men bij aitsema, ^erhael v, d. Nederl.
Vreedehand. 11, p. 254—259.

^ AITSEMA, t. a. pl. II, 283. Den 18 Januari leverden de Gedeputeerden van Utrecht een
rekest over van de predikanten in de stad van dien naam, strekkende tot invoering der Gerefor-
meerde Religie overal waar der Staten soevereiniteit of reeds gold of later zou gelden (Hesö/.
Stat.-Gen. 18 Jan. 1647).

706

-ocr page 710-

1644—

1648.

DES VADERLANDS, 707

Deze Heer gaf, in èen den Januari overgelegd geschrift, rekenschap van die ont-

houding. Hg bad gemeend, verklaarde hij, dat men, alvorens Ie leekenen, den uilslag
van der Staten nadere beraadslaging had behooren af te wachten, ten eerste over de
zaak van het Overkwartier van
Gelderland^ en ten tweede op het stuk van de soeve-
reiniteit over de Meierij van
den Bosch en het platte land van andere steden, welke soe-
vereiniteit, meende hy, door geene inwilligingen aan de geestelyke macht beperkt mocht
worden. Nog op een paar andere puisten, hoezeer naar zyn eigen oordeel van niet groot
gewicht, hadden de Gevolmachtigden, zgns bedunkens, zonder naderen last, niet mogen ·
toegeven. Eindelijk was hij van gevoelen, dat men aan hel dringend aanzoek der Franschen
gehoor had moeten geven, en niet zoo haastig tot de onderteekening had moeten overgaan

De Heeren van Zeeland sloegen een hooger loon aan. Met het oog op het tempera- Advies van
ment, hetwelk ten behoeve van de Katholieke belangen in de Meierij en elders scheen
te zullen worden toegestaan, betuigden zij, in de Gereformeerde Religie, als de zalig-
makende waarheid Gods, die men in weerwil van menschelijke bedenkingen legen alle
seclen en bepaaldelijk tegen het Roomsche bijgeloof behoorde te handhaven, de ziel te
erkennen van dezen Staat, den grondslag dezer bloeiende Republiek en den voornaam-
slen, ja, eenigen band der Provinciën. Deze Religie begon men thans, blijkens dat
temperament, minder te tellen, en alzoo zou de Republiek ondermijnd, de band der
Unie losgemaakt, in één woord, Gods zegen verbeurd worden. Daartoe derhalve konden
zy hunne toestemming niet geven, en zy achtten het niet óngerijmd de mogelijkheid
te stellen, dat de Koning van
Spanje in de zeven Provinciën dezelfde beschikking over
de Religie aan zich voorbehield, als hg nu door de toegefelijkheid onzer Gevolmachtigden
in de
Meierij zou erlangen: als de gelegenheid schoon stond, zou hij wel een voor-
wendsel hebben om zulk eene beschikking te doen gelden. Inderdaad, met welk eenen
glimp kon men den Katholieken in onze Provinciën onthouden, wal men hun in de
Meierij toestond? — En zouden wij in gver voor den godsdienst zoozeer achterstaan by
de Spanjaarden, die, in weerwil van hunne groote begeerte naar den vrede en in
hunnen benauwden toestand, toch het sluiten van dien vrede van het behoud van de
uiloefening van hunne Religie lieten afhangen, terwijl wij na al onze overwinningen
schroomden, den oorlog vol te houden, als den eisch van onzen godsdienst niet voldaan
werd? Zoo zouden wg, lerwgl men zoo bezorgd geweest was om de eer en luister van
onzen Slaat te
Munster in rang en titels tegenover de Mogendheden op te houden, daar
waar het de eer van God Almachtig, het goed recht van onze Christelijke belijdenis en
de vertroosting onzer geloofsverwanten gold, voor het oog der wereld, inwilligingen

^ aitsema, Verhnel enz. bl. 2.59—263. De Heer νεοεπηοπβτ was met servien op een zeer ver-
trouwelijkea voet: aan hem rekende
Frankrijk alles wat men Avenschen moclit, verplicht te zijn
(zie
Archiv, de la Mais. d'Or. t. a. pl. p. 183, 211).

90*

-ocr page 711-

731 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

708

1644—. doen, die de laehtigjarige oorlog, in plaats van haar met een roemrijken uitslag te
kroonen, voor de Spanjaarden met dezen triomf zouden doen eindigen, dat zg onzen
Slaat tot eene handeling, in strgd met zgn beginsel, genoopt hadden. — Ten slotte
gaven de Heeren van
Zeeland te kennen, niet te duchten, dat de Spaanschen werkelyk
den vrede zouden willen verbeuren, zoo wg hun op dat punt niet toegaven: hunne
volharding was slechts het gevolg van onze hun gebleken flauwheid, en toonden wij
ons standvastig, dan zouden zg wel toegeven

En bij dit advies, den Januari ingediend, lieten zij het niet. Den ver-

langden zg, dat er een maatregel genomen zou worden om te verhoeden, dat het rucht-
baar werd, dat men dergelijke inwilligingen op het stuk van den godsdienst werkelijk
in bedenking nam. Die maatregel zou hierin bestaan, dat men onzen Gevolmachtigden
aanschreef, den Spaanschen in klare bewoordingen te betuigen, dat er geen kans ter
wereld was, dat Hun Hoog Mögenden iels hoegenaamd zouden willen prgs geven van de
volle soevereiniteit over de
Meierijs zoo in het Geeslelgke als in het Tijdelijke. — Bij
deze gelegenheid herinnerden de Heeren Zeeuwen, dat zg in het artikel betrekkelijk
Wesl-Indië en Brazilië geene wgziging, en in dat betreffende den voet der belasting
van de Schelde en de Vlaamsche havens geene toegefelijkheid konden toelaten. Zonder
voldoening op deze tlrie punlen, en op elk derzelven in het bgzonder, konden zg nimmer
hunne stem tol een verdrag met
Spanje geven

De Gedeputeerden van Slad en Landen verklaarden mede, dat de beslissing van het
Advies van verschil over den godsdienst in de Meierij niet moest worden uitgesteld, maar vóór het
Stad en Landen, tj-aj^ja^t afgedaan; dat de beschikking over het Geestelgke onzen Staat

onvoorwaardelijk toekwam, en dat men de erkentenis van dit recht van de Spaanschen
moest vorderen, al kwame het geheele vredewerk daarop af te stuiten. Ook wilden zij
geen traktaat gesloten zien, wanneer de consolidatie van het Overkwartier van
Gelderland
niet werd verkregen, of aan de Spanjaarden niet werd ontzegd, niet alleen al de plaatsen
te bezoeken, die wg in
Brazilië bezaten of de Portugeezen ons aldaar ontnomen hadden,
maar ook die, welke de Portugeezen daar hadden blijven bezitten. Ook zagen de Heeren
van
Groningen er niet tegen op, dat de oorlog voortduurde, wanneer zulks kon strekken
om, onder aansluiting aan
Zweden, de volkomen herstelling van den Keurvorst van de Palts
en in het algemeen van de » Kerke Gods" over geheel Duitschland te verkrggen

■ίί?^

wsw

De zaak van de consolidatie van Gelderlands Overkwartier, door andere Provinciën
voorgestaan, werd voorwaar door de Heeren van
Gelderland zelf niet zonder ernst bepleit.
Eisch van Gffi-Werd het Overkwartier niet met de drie andere Kwartieren geconsolideerd^ dat is, op
" nieuw als een onscheidbaar deel vereenigd, dan zou aan de Provincie meer
ongelgks

derland.

2 aitseïïa, Yerhael enz. bl. 27^274.

^ AiTSEMA, Yerhael enz, II, p. 263—272.
3 AiTSEMA, Yerhael enz. bl. 274—278.

\\

-ocr page 712-

DES VADERLANDS. 545

geschieden, dan aan andere, die zich ook eenig deel ontrukt gezien hebbende, door 1644—
de wapenen der Vereenigde Nederlanden weder in haar geheel waren gebracht: dat had
hunne Provincie, die als grens gedurig aan het moorden, branden en plunderen was
bfoolgesteld geweest,
Tan hare bpndgenoolen waarlijk niet verdiend. — Dit, reeds vroeger
door hen verklaard herhaalden zg den Februari, Iegelijk hun advies vernieu-
wende, dat in de
Meierij geen temperament toegestaan, en met den Franschen Gezant
een nieuw verdrag van
guarantie moest worden beraamd. Ten aanzien van Brazilië en
de behartiging van de belangen der geloofsgenooten in
Duitschland waren de Heeren
van
Gelderland van hetzelfde gevoelen, als door Zeeland en Stad en Landen was geuit. —
Gecommitteerden werden benoemd om op deze punten met de Heeren van
Gelderland
in conferentie te treden

Den Februari dienden de Heeren van Holland^ gehoord hebbende het verslag Advies vart

van eenige der Gevolmachtigden uit Munster overgekomen, het advies in van de Staten ^te^'ende'^artl·
hunner Provincie op de te
Munster geteekende artikelen. Bij dit advies verklaarden '^®'®"·
Hun Edel Groot Mögenden, dat de Gevolmachtigden in alles hunne Instructie waren
nagekomen, ja in verscheiden opzichten meer hadden bedongen, dan de Instructie mede-
bracht. Daar echter eenige Provinciën meenden, dat op het stuk van den godsdienst
in de
Meierij, van de belangen der West-Indische Compagnie in Brazilië, van Zeeland
ten aanzien van de Vlaamsche havens, en van Gelderland in de zaak van het Over-
kwartier, niet aan den eisch der Instructie was voldaan, zoo traden zij in eene be-
schouwing over al deze punten. Ten aanzien van het eerste punt was van de Instructie
in geenen deele afgeweken: immers was bedongen, dat de
Meierij en de andere plaatsen,
van welke hier sprake was, in het bezit van Hun Hoog Mögenden zouden blijven met gelijk
recht van soevereiniteit, als waarmede zy de Provinciën der Vereenigde
Nederlanden in bezit
hadden: de bepaling dat zes maanden na de voUrekking van den vrede omtrent het ver-
langen der Spaanschen betreflende de katholieke belangen aldaar een besluit zou worden
genomen, was door de Gevolmachtigden niet toegestaan, maar de beslissing aan Hun Hoog
Mögenden gelaten, die bijgevolg in hun oordeel volkomen vrg bleven. Ook de gewrikte
inlasschingen in het artikel betreifende
Brazilië streden, wel begrepen, niet met de In-
structie, ja, strekten veeleer tot ons voor-, dan tot ons nadeel Wat de gelijkmaking van

' Zie hierboven, bl, 697.

2 JReso/. Stat,-Gen. 15 Febr. 1647. aitsema, Yerhael enz. bl. 278, 279 , 283—287.

^ Bij een nader advies, gedagteekend 23 Maart, herinnerde Zeeland, dat de Spaanschen onze
eoevereiniteit alleen erkend hadden onder beding van het «temperament enexpedient" ten opzichte
van het Geestelijke te vinden. Ook ten aanzien de afkeuring van elke verandering in het artikel over
Brazilië volhardden die van Zeeland bij dat advies, en wel zoo nadrukkelijk, ,datzij verklaarden,
bijaldien de artikels over Οοίί- en
Wesl-Indië niet naar hunnen zin gesteld werden, tot ■geene
conclusie van een traktaat van vrede te kunnen verstaan (
aitsema, Yerh. enz. bl. 301—309).

-ocr page 713-

710 ALGEMEI^NE GESCHIEDENIS

1644—

1648..

mmm

de belasting der Vlaarasche havens mei die op de «ScAeWe ingevorderd aanging, zoo achtte
Holland het raadzaainst, de onderhandeling daarover uil te stellen tot na het sluiten van den
vrede. Die 'gelyknaaking was noodig voor onzen handel; maar, vooral nu
Duinkerken
niet meer Spaansch vyas, zou het handelsbelang medebrengen, in overeenstemming met
de hooge of lage belasting der naburen, de taxen van de
Schelde telkens Ie verhoogen
ofte verlagen: was nu die laxe inhei traktaat ingelascht, zoo zou zy onveranderlyk zyn,
hetgeen tot ondienst van dezen Slaat en tot den ondergang van onzen handel op
Brabant,
Vlaanderen
en andere nabijgelegen landen zou strekken. Ten laatste had de Instructie dui-
delijk ingehouden, dat men op de consolidatie van het Overkwarlier niet tot brekenstoe
ZOU'aandringen.. En die eisch was dan ook niet billgk: immers, stonden de Spaanschen
aan ons af, wat hun nog niet was afgenomen, met hoeveel meer stoutheid zouden de
Franschen dan van hen den afstand van sommige plaatsen vorderen. Verre derhalve
daarvan daan, dal de Gevolmachtigden hunne Instructie hadden overschreden, weken
veeleer de Provinciën, die thans met zulke eischen voor den dag kwamen, van de
Instructie af. Wees nien op den band der Unie, als welke de handhaving der Religie
vorderde, zoo meenden die van
Holland, dal de bepaling der Unie te verstaan was van
hen, die begeerd hadden en alsnog begeerden onder de Unie te slaan; maar niet van
dezulken, die wel hadden geloond, niet te begeeren, dat hun die weldaad werd opgedrongen.
Wat, eindelyk de hereeniging van het Overkwarlier van aanging, zy achtten

haar wel eene zaak, die onzen Slaat » niet kwalijk zou gelijken"; doch dat zulk eene reden
genoegzaam zou zyn om deswegens de oorlog voort te zetten , konden zy niet bevroeden i.

Na de mededeeling van dil advies deden de Gedeputeerden van Gelderland eenig
ongenoegen blijken: de Provinciën builen
Holland hadden nog geen kennis kunnen
nemen van hel verslag der Gevolmaclhligden, op hetwelk het advies gegrond was; dus
verzochten zij, dal de verklaringen van
Holland uit de notulen gelaten zouden worden,
totdat de andere Provinciën de te
Munster onderleekende artikelen onderzocht zouden
hebben, en voorts begeerden zij, dat de Provinciën haar oordeel over de consolidatie
van het Overkwarlier zouden opschorten tot na bekomen tegenbericht van de Stalen
van
Gelderland Κ

Den Isten Maart werd, in plaats van zulk tegenbericht, bij Hun Hoog Mögenden een
geschrift ontvangen, waarby de Heeren van
Gelderland^ steeds begeerende dat hel uiterste
werd gedaan om de consolidatie onvoorwaardelyk te verkrygen, ten slotte voorsloegen,
eenige andere plaatsen van de
Meierij of van het Land van Overmaas in ruil daarvoor
den vyand aan te bieden

Uit de medegedeelde verloogen van de Provinciën bleek ten duidelyksle, dat men nog

2 aitsema, t. a. pl. bl. 287, 288.

1 AiTSEMA, Verhael enz. II, bi.· 289—295.
3
AITSEMA, t. a. pl. bl. 295—299.

-ocr page 714-

1644-

1648.

DES VADERLANDS. 711

verre af was van die eenstemmigheid, welke vereischt scheen vóór men den Gevolmach-
tigden gelasten kon, het vredewerk voort te zetten. Maar, overtuigd, dat de meerder-
heid in de Provinciën mede geneigd was om lot het einde γαη den oorlog te komen,
en den langen weg der besluiten, van de Slaten-Generaal door de Provinciale Verga-
dering heen naar de Slaten-Generaal terug, willende afsnijden, verzocht
Holland^ reeds
in de eerste helft van Februari (1647), al de andere Provinciën, dat in den tegen--
woordigen staat van zaken eene algemeene Vergadering der Staten van alle Gewesten
te
Gravenhage bepaald zou worden l.

Zoo lang de Prins in leven bleef, had Holland een krachligen steun. De Prins toch en zyne ziekte en dood
gemalin waren sterk voor den vrede evenzeer als zij van de onverzettelijkheid van
Holland DEBiif^HBNDBm.
ten volle overtuigd waren, en bleef Zijne Hoogheid daarbij ziekelijk, zoo zou er wel niet

krachtdadig werk gemaakt kunnen worden van een nieuwen veldtocht, die anders de staat-

%

kunde van Frankrijk zou hebben kunnen dienen. — Doch deze gunstige omstandigheid zou
den voorstanders van den vrede spoedig ontvallen. De Prins werd al zwakker en zwakker.
Tegen het einde van Januari, 1647, schreef hij zich geen vierendeeljaars levens meer
toe. Dit gaf hy den predikant
Johannes goethals te kennen, toen deze hem op den
29sten (Jjer maand bij gelegenheid v^n zgnen verjaardag begroette Den Maart

in den namiddag werd de Prins door eene zware koorts aangetast In den nacht tus-
schen den lO^«"^ en ll^en verhief zich de koorts zoo hevig, dut het, volgens het oordeel
der geneesheeren te verwachten was, dat de Vorst bij het afgaan dier koorts wel zou
sterven. Dien dag bracht hém de President der week (de Heer
ripperda) een bezoek,
en gaf aan de Staten verslag, hoe zwak hij hem gevonden had. Toen hij was aange-

ï Resol. Holl. 8 Febr. 1647. ResoL Siat,~Gen. 12 Febr. 1647.

2 goethals, predikant te Delft, had te velde dienst gedaan [liesol. Stat.-Gen. 12 Jan. 1647).
Hij was ten hove aangenaam boven de Haagsche predikanten (
aitsema, III, bl. 158). Hij werd
dan ook verzocht om, gedurende 's Prinsen ziekte, in de kamer van Zijne Hoogheid, predikatiën
te houden. Dit echter ging de eer der Haagsche predikanten te na, en zij wisten het te beletten.
goethals heeft evenwel den Prins in zijne laatste oogenblikken bijgestaan. Onder de woorden,
die hij van den Vorst op zijn stérfbed vermeldt, is het volgende opmerkenswaardig. De predikant
had de woorden van den Psalm aangehaald; »gelijk een vader zich ontfermt over zijnen zoon,
alzoo ontfermt zich de Heer over degenen, die Hem vreezen." Hierop zeidc de Prins met eene
zachte, maar zeer aandoenlijke stem: »De ontfermingen eens vaders over zijnen zopn zijn zeer
groot. Waar is mijn zoon?" En dadelijk moest Prins
willem binnenkomen.

® Resol. Stat.-Gen. 6 Maart, 1647.

^ De Heer lümmerum, lijfarts van den Hertog de longüeville, bevond zich in den liaag ea
stond op zijn vertrek. Op verzoek der Staten, wien 's Prinsen verlangen, daartoe strekkende,
bekend was, bleef hij tot na het overlijden
{Resol. Slat.-Gen. 11 Maart, 1647).

-ocr page 715-

712 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

diend, had Zgne Hoogheid hem verzocht te naderen en Hun Hoog Mögenden aan te
zeggen, dat hij van God Almachtig de voortduring van Zijnen genadigen zegen over
hunne regeering wenschte. De getrouwe diensten, door hem den lande bewezen, zou-
den, hoopte hij, Hun Hoog Mögenden aangenaam wezen, weshalve hy hun zijn Huis,
vrouw en kinderen aanbeval. Op dit bericht besloten de Staten, dat twee Heeren uit
elke Provincie l met den Griffier zich bij den Vorst zouden vervoegen om hem hunne
groote droefenis te betuigen wegens zijne zwakheid, en te vernemen, of er nog iets
zyn mocht, dat hy hun zou gelieven voor te dragen of aan te bevelen. Op deze vraag
sprak Zgne Hoogheid met zulk eene zwakke stem, dat de predikant
goethals zijn
antwoord aan de Heeren moest overbrengen. Dit antwoord hield in, dat hij Hun Hoog
Mögenden ten hoogste dankte voor de eer, hem in dezen aangedaan. Hy wenschte den
Staat dezer Landen alle heil en voorspoed, en verklaarde, dat hij allyd zorg had ge-
dragen voor de welvaart van het Land en den welstand van Gods Kerk, waarvoor hy
zyn leven dikmaals had gewaagd en besleed Thans was zyn einde naby, en voor het
laatst verzocht hy Hun Hoog Mögenden hetzelfde wat hy den Heer
ripperba reeds ge-
zegd had. De Heer van
meinderswuk door de Prinses verzocht het kort te maken,
antwoordde, dat Hun Hoog Mögenden niet zouden nalaten aan zyn Huis, Mevrouw de
Prinses en Zijner Hoogheids kinderen, met alle toegenegenheid, te toonen, hoe aange-
naam hun zijne trouwe dienslen en voorzorg waren, aan deze Landen bewezen Ook de
Raadpensionaris van
Holland bevond zich by dit afscheid. Hy was verzocht binnen te
komen uit de antichambre, werwaarts hy zich met de Staten van
Holland op het be-
richt van 's Prinsen toestand begeven had. Van daar in hunne gewone vergaderplaats
teruggekeerd, overwogen Hun Edel Groot Mögenden »met droefheid en ontsteltenis wat
was voorgevallen, en namen 's Prinsen laatste woorden met toegenegenheid aan" ^

1 üit elk der Provinciën Utrecht, Friesland en Stad en Landen was evenwel slechts één
Gedeputeerde ter vergadering aanwezig.

2 De predikant goethals had hem dikwijls genoeg voorgehouden, hoe hij zijn leven vaak niet
ontzien had. Zie zijne toespraken bij
aitsema, III, hl. 158—172. In de resoluties der Staten-
Generaal ie geen aanteekening gehouden, dat de predikant uit 's Prinsen naam handhaving had
aanbevolen der »Gereformeerde Christelijke religie, gelijk zij hedendaags in de openbare kerken
geleerd en geoefend werd" (zie
aitsema, p. 168). Ook de Fransche Gezant hield het er voor, dat
dit een toevoegsel was van den predikant, aangezien, zegt hij, »die goede Prins in zijn leven
niet van de grootste i] veraars voor den godsdienst geweest
-was" (Archiv, de la Afais. d'Or.

t. a. pl. hl. 191). ' ,

3 In het begin van Februari was deze Heer met mathenesse, de knuyt en clast uit Munster
vertrokken, bipperda was reeds een paar dagen vroeger van daar afgereisd.

4 Resol Stal.-Gen. Π Maart, 1647. s ^esol. Holl. 11 Maart, 1647.

1644—
1648,

ww·

mlipi-wj

-ocr page 716-

DES VADERLANDS. * 713

Drie dagen later, op Donderdag den Maart, was het eerste dat de President 1644—,

1648.

RIPPERDA, aan de Staten-Generaal bekend maakte, het bericht, dat het » God Almachtig
beliefd had, dien morgen tusschen vier en vijf uren Zijne Hoogheid uit dezen jammer-
dale in Zijn eeuwig Rijk te halen." Diensvolgens gaf hg in bedenking, of »het niet
noodig zou zgn, order te stellen op de verzekering van den Slaat des Lands, de be-
waring van de ware Religie en het beleid over de militie in dienst van dezen Staat."
Hierop werd voorgelezen, ten eerste, het besluit van 22 April, 1633, waarbij de »sur-
vivance" van het Kapitein- en Admiraal-Generaalschap over het krijgsvolk te water en
te land was opgedragen aan Prins
Willem i; ten tweede, een besluit van 29 Mei, 1657,
waarby op dezen Prins commissie verstrekt was om, wanneer zgn vader overleden zou
zijn, die betrekking dadelijk te aanvaarden; ten derde, een besluit van 30 Mei, 1646,
waarby deze commissie den Prins door Gedeputeerden uit al de Zeven Provinciën was
overhandigd, en ten vierde, de formulieren der eeden, door Prins
prederik hei^drik
den 24®^®" April, 1625,, ^e Waalwijk bij de aanvaarding van het Kapitein- en Admiraal-
Generaalschap gedaan. Op die formulieren zou Prins
willem den eed doen: slechts
werden zy gewijzigd door de inlassching der woorden: » alsook op de Instructie gemaakt

of te maken." — De leden der Vergadering, welke ge^pommitteerd werden om den De jonge Prins

.als Kapitein- en

jongen Vorst en den leden van het Vorstelijk gezin de deelneming der Staten-Generaal iii Admiraal-Gene-
hunne droefheid te betuigen, moesten den Prins tevens verzoeken, om anderhalf uur later ^^^ beeedigd.
(des avonds te half zes) in de Vergadering te verschijnen, ten einde den eed te doen. —
Intusschen legden de Gedeputeerden van
Gelderland en Zeeland verklaringen af, vraarbij
zy het recht hunner Provincie om de thans door de Generaliteit aan Zijne Hoogheid ver-
leende waardigheid aan den Prins op te dragen, handhaafden. De Heeren van
Gelder- '
land
gaven dit te kennen door te zeggen, dat zy in het voorstel bewilligden » volgens
de provinciale resolutiën vóórdezen door hunne Principalen op deze zaak genomen."
Die van
Zeeland lieten aanteekenen, dat zij van wege hunne Principalen, terwijl zy de
besluiten van 22 April, 1655, en van 29 Mei, 1657, onbelet en bijgevolg ter eener'
zoowel als ter anderer zijde ongeprejudicieerd lieten, aan Zijne Hoogheid bij dezen het
Kapiteinschap van de Zee opdroegen, en dat daarvoor aan Zijne Hoogheid commissie,
gesteld op den dag van heden, verleend zou worden ^ —
Friesland en Stad en Landen y ^

welke Provinciën een anderen Vorst tot Stadhouder hadden, bewilligden in hel voorstel
»niet dan op het welbehagen hunner Principalen." — De jonge Prins verscheen ter
bestemder ure en deed de gevorderde eeden in handen van den President van Hun
Hoog Mögenden 3,

' Zie hierboven, D. III, St. IV, bl. 699.

^ Holland behoefde thans niete dergelijke te betuigen, omdat deze Provincie in 1633 deeenige
was geweest, die de survivance Staatsgewijze aan den jongen Prins had opgedragen (
aitsema , bl. 173).
^ llcsol Stat.-Gen. 14 Maart, 1647. Resol. Holl. 14 Maart, 1647.

UI Deel. ö Stuk. 90

-ocr page 717-

1644—

•1648.i

714 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

=a«i

Den volgenden dag besloten de Stalen van Holland den Prins het Stadhouderschap
hunner Provincie op Ie dragen, met dien verstande dal, alvorens de commissie tot dat
ambt uil te vaardigen, zou worden nagezien, of en, zoo ja, welke Instructie de vorige
Prins van
Oranje daartoe gehad had. Ook moest bg dié opdracht, volgens vroeger
besluit gemeenschappelijk met
Zeeland gehandeld worden Doch dit gaf eenige moei-
lijkheid, daar
Noord-Holland bij de plechtigheid van het afnemen van den eed, niet
verkoos aan
Zeeland den voorraog af te staan Den Maart droegen" dezelfde

Staten aan eenige Gecommitteerden uit hun midden den last op, om den Prins in te
lichten aangaande de tegenwoordige gesteldheid van den Staat. De Gëcommitteerden
1 deden zulks en gewaagden in het bijzonder van de ongelegenheid van de financiën der
Provincie, en dat wel in verband met den vredehandel te
Munster. Zijne Hoogheid,
dit bericht brachten zij in de Vergadering terug, verklaarde zich volvaardig om de
bedoeling van Hun Edel Groot Mögenden ten aanzien van de bevordering van den vrede
te ondersteunen

Deze woorden van den jongen Prins waren, zulks bleek spoedig, meer ingegeven
door de welwillende stemming van het oogenblik, dan overeenkomstig eene oprechte
gezindheid gesproken.

Hij toont da- De Aartshertog leopold van Oostenrijk was tot Landvoogd der Spaansche Nederlanden

verekndhoudi^^ aangesteld. Om uit Duitschland in Brabant te komen, had hij een paspoort van onze

noodig. Dit werd derhalve door den Keizerlijken Ambassadeur te Mimster

werk te willen yoor hem aangevraagd. De jonge Prins moest in deze zaak gekend worden, daar hij,
gaan.

nadat de Stalen het verzoek hadden toegestaan, het 'stuk'moest onderleekenen. Bij
gelegenheid nu van het rouwbeklag van de Gedeputeerden van de Staten van
Holland,
aan Zijne Hoogheid gedaan, gaf hij den Raadpensionaris cats te kennen, dat de Pre-
sident der Slalen-Generaal hem het ingekomen verzoek betreffende dat paspoort had
medegedeeld: maar, zeide hij, hij verlangde het gevoelen der Staten van
Holland [Q
weten, daar hy ongaarne eenig advies zou Avillen geven, met het gevoelen van Hun
Edel Groot Mögenden in strijd. Hierop besloten de Staten van
Hollandy dat voor zoover
hen betrof, het, paspoort zou verleend worden. En desniettegenstaande adviseerde de
Prins^aan de Staten-Generaal, dat men, alvorens het paspoort te verleenen, eerst het
gevoelen van den buitengewonen Franschen Gezant daarop moest vernemen. Dus
loonde
de Prins wel, dat het hem ernst vyas geweest, toen hij aan de vertegenwoordigers van

' Zie hierboven, D. lil, St. IV, bl. 557. 2 aitsema, III, bl. 174.

3 Resol. Holl. 15, 20, 21, 29 Maart, 1647. Er waren er. in de Vergadering van Holland
geweest, die de Stadhouderlijke waardigheid slechts dan hadden willen verleenen, als de Prins
geruststellende verzekeringén aangaande zijne geneigdheid tot den vrede gaf
(^Archiv, de la Mais,
d'br. p. 199).

•4·.

γίϊιιιΐμίμίΐ^

-ocr page 718-

1644—

1648.

DES VADERLANDS, 715

Frankrijk betuigde, dat hij zich onderschikken wikle aan de inzichten der Fransche
Kroon. Hem was te verstaan gegeven, dat hy van die Kroon zijne grootheid verwachten
mocht ^ Hoe dit zy, zoo eenig advies met
Hollands gevoelen in strijd kon zijn, was
het dat. Die vertrouwelykheid toch met den Heer
servien moest dier Provincie even
onaangenaam zijn, als het haar mishagen moest, dat een besluit, onvoorwaardelijk
door haar genomen, van hel oordeel van dien Ambassadeur afhankelyk werd gesteld.
SERVIEN, van de zaak verwittigd, toonde al het gewicht der mededeeling te gevoelen.
Hij betuigde deswegens zijnen dank, en verklaarde ze op te nemen als een blijk van
groot vertrouwen. En, alsnu geraadpleegd, kon hij niet nalaten te herinneren, dat de
Aartshertog in de
Nederlanden het krggsbevel op zich ging nemen tegen Frankrijk en
onzen Slaat: aan welke vermoedens zou derhalve het toeslaan van het paspoort voet
geven? Hy zou over de zaak zijn Hof raadplègen. — Zie hier dus, ten gevolge van den
stap van den Prins,
Frankrijk in de gelegenheid gesleld om eene handeling van wel-
levendheid en vredelievenden zin, door onzen Staat aan
Spanje en den Keizer bewezen,
te beletten. En werkelyk werd het paspoort ten slotte alleen voor de bagaadje van den
Aartshertog toegestaan

De Fransche Gezant baarde den voorstanders van den vrede grooter moeite, dan het
verschil Tan inzicht en het bijzonder belang van een paar Provinciën. In
Frankrijks
macht stond het, zoo deze Mogendheid zelve geenen vrede met Spanje verkoos te slui-
ten, onzen vrede legen te houden, en zy gebruikte de Republiek der Vereenigde Ne-
derlanden als een middel om
Spanje te dreigen. Bleef Frankrijk sterk door zijn bond-
genootschap met haar, en verbond zij zich om, zoodra
Spanje laler weêrwraak poogde
te nenven,
Frankrijk ter zijde te staan en alzoo die weêrwraak te verijdelen, dan was
er, oordeelden de Franschen, niets' dat zy niet van
Spanje konden afdwingen. Door
een nieuw verdrag wilde
servier de Republiek verbinden om Frankrijk zijne verove-
ringen op elk gebied te waarborgen. Een paar Provinciën waren van gevoelen, dat
naen hem hierin te wille moest zijn; maar
Holland had er zich legen verklaard. —
Hoe dacht de jonge Prins over deze zaak? Hy was niet ingenomen met het denk-
beeld om een nieuw verdrag van onderlinge verwaarborging met
Frankrijk te sluiten;
doch dit was geenszins een bewijs, dat hij het met
Holland eens was integendeel,
zoo zeer wenschte hij de voortzetting van den oorlog, dal hij niet verdragen kon, dat

" Archiv, de la Mais, d'Or. t. a. pl. p. J80.'

2 Hesol Slat.^Gem 15,16,17,18 Maart j 22 Mei, 1647. Besol Holl. 16 Maart, 1647. aitsema, p. 173.

' Een oogenblik had de Gezant van Frankrijk kunnen meenen, dat de Prins aan den Franschen
invloed ontsnapt was. Het was, toen hij, in plaats van dien Ambassadeur in te halcA, ïich
builen
den Haag begeven had. Werkelijk was de Gezant hier gevoelig over [Archiv, de la Mais.

"^Or. ρ. 180).

90*

-ocr page 719-

716 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— men hem van vrede sprak De reden van zijn tegenzin tegen zulk een verdrag was
1648. .

dan ook, dat hg vreesde, dat Frankrijk^ na de Stalen lot het aangaan van het ver-
drag overgehaald te hebben, meenen zou genoeg te hebben verkregen en met
Spanje
vrede zou sluiten: zoo zou de oorlog, die hg boven al voortgezet wenschle te zien, Ie
spoedig naar zgnen zin geëindigd zgn. Ook kon hg verwachten, dat de Staten, na'
zulk een verdrag al te gerusl, slechts een klein leger op de been zouden houden,
terwgl zgne eerzucht en groole voornemens hem deden verlangen aan het hoofd van
een ontzagwekkende krggsraacht te slaan De Fransche Gezant deed' zgn best om
hem tot andere gedachten te brengen en hem te bewegen het tot stand komen van een
verdrag van
guarantie niet langer tegen te werken. Daartoe bezigde hij de mede-
deeling , dat de Heer van
heemstede en de knuyt er op uit waren, een verbond
tusschen
Frankrijk, Spanje en de Vereenigde Nederlanden lot sland te brengen, het-
welk alle onrust aan deze Republiek zou benemen, zoodat zg zonder noemenswaardige
armée op hare lauweren zou kunnen rusten Deze redenen hadden op den Prins niet
zoo veel invloed, als
servien wel meende '

Franhriß wil ^P ^®'· sluiten dier ligue guarantie hadden de Franschen hunne zinnen gezet. Sloten
tL doordraven"' ^^ ^^^' konden zg zich getroosten, dat de onzen reeds zóó ver met de Spaanschen
overeengekomen waren. Dit bleek uit den toon hunner Gevolmachtigden te
Munster:
wanneer de onzen, zulks gaven zg te kennen, nu slechts de zaak, welke servien was
gaan behartigen, in de hand wilden werken, dan zou men de onderteekening der ar-
tikelen over het hoofd zien. Maar toen het alr.eede uit de gezindheid van
Holland
begon te blgken, dat servien niet zou slagen, stond het bg den Franschen vast den
oorlog met
Spanje voort te zetten. Nauwelijks was de maand Januari ten einde, of de
Hertog
de longueville verklaarde aan den Veneliaanschen Gezant te Munster, dat, zoo'
Frankrijk te 'ä Gravenhage die ligue niet kon sluiten, zg de handhaving van Portugal
tegen Spanje als een nieuwen eisch zouden opwerpen, welk punt zg anders zouden^
hebben laten rusten. '

Servien liet evenwel niets onbeproefd om in den boezem der Republiek tegenstand^
tegen Hollands staatkunde te verwekken. Niet te vergeefs, zoo oordeelden onze Gevol-
machtigden, had die Graaf op zijne reize naar
den Haag de stad Arnhem aangedaan:
aan zgn bezoek aldaar weet men den aandrang der Staten van Gelderland op de con^
solidalie van het Overkwarlier. Ook in den gver der Gereformeerden tegen het tem-
perament in de
Meierij en elders, en in de heftige verloogen van den Hoógleeraar
voETius ie Utrecht, die zich uitliet, dat men met die haast om vrede te sluiten beide
de Religie en den Staat in gevaar bracht, vond
servien eènen bondgenoot, eene om-

' Archiv» de la Mais. d'Or. t. a. pl. p. 193. - Archiv, de la Mat». d'Or. p. 181.
3
Archiv, ρ. 187 , 201, 202. ^ * Archiv., ρ. 194 , 201.

-ocr page 720-

DES VADERLANDS. 545

slandigheid, die len miosle zooveel uitwerkte, dat, du de ijverige Gereforineerden het 1644—

1648

tijdelijk belang van Frankrijk in de hand werkten, de Franschen ditmaal de Roomsch-
Katholieke belangen in ons land niet konden voorspreken.

Onder de handelingen, die de strekking hadden te toonen, dat men zich door de
onderleekende artikelen in zijne vrgheid om zich gewapenderhand
iegen' Spanje te laten
gelden, niet gebonden achtte, behoort ook het besluit, door de Slaten-Generaal, onder
protest van
Holland^ genomen, om de jurisdictie der Vereenigde Provinciën in het Land
van
Overmaas^ waar zy sedert 164S nog niet uitgeoefend werd, van nu aan uit te
oefenen. Hier was het de vraag, of men deze verordening ook zou uitbreiden over
Dalem: dit plaatsje toch was door de onzen ontmanteld en verlaten, en daarna hadden
eenige soldaten van den vgand de kerk aldaar bezet. De vraag werd bg dat besluit in
dien zin beantwoord, dat men
Dalem met krijgsvolk zou innemen: zoo doende begreep
men, bij de onderhandeling te
Munster het recht der Generaliteit te beter te kunnen
volhouden

Men mag vermoeden, dat de Heer van meinderswijk , voor zijn persoon, eenstemmig
dacht met de vertegenwoordigers van
Holland en de meerderheid zijner amblgenooten,
en dat hij derhalve bg zgn bezoek, in de maand Februari, aan den Gelderschen Landdag
gebracht, de Staten van
Gelderland gunstig voor den vrede zal hebben trachten te
stemmen. — Is dit het geval geweest, dan heeft zijn invloed weinig bij de Staten zgner
Provincie gegolden Althans den 25»1®» Februari herhaalden de gewone en buiten-
gewone Gedeputeerden van
Gelderland hun verzoek, den gedaan, dat door Ge-
committeerden van Hun Hoog Mögenden een ontwerp van
ligue quarantie gesteld mocht
worden

1  Resol. Stat.-Gen, 15 Febr. 1647. aitsema, Saken van Staet en Oorlogh, 111, bl. 156. De
Aartebisschop van
Kamerijk kwam den é''"" Februari te Munster hij onze Gevolmachtigden kla-
gen , dat, zooals hem uit een brief van
gastel bodkigo gebleken was, aan het garnizoen te Maas-
tricht
een bevel, geteekend kedebhorst, was gezonden om Dalem en andere plaatsen te bezetten.
Dit achtte hij onbillijk, omdat dat punt in het traktaat was afgedaan. — Dat dit bevel door
NEDERHORST Onderteekend was, had blijkbaar den Aartsbisschop getroffen, omdat die Ueer een der
onderhandelaren was. ïoch schijnt hij zich yergist te hebben. Slechts de President der Sta ten-
Generaal Termocht zulk een stuk te onderteekenen. Nu zat wel de Provincie
Utrecht voor in de
week van 12 tot 19 Januari, doch een andere Heer
van reede (van Rensivoude en niet van Ne-
derhorst)
bekleedde voor Utrecht den voorzitterszetel. — Den 13*^®" Januari was kederuorst naar
den
Haag op reis gegaan.

^ Ten minste bij de vertegenwoordigers van de Kwartieren Nijmegen en de Veluwe. Kort daarna
was het legen de stem van het Kwartier
Zutphen, dat den Gevolmachtigden te Munster opnieuw
werd aangeschreven, »ten uiterste" op de consolidatie van het
Overkwartier te blijven staan.

' Resol Stat.-Gen, 25 Febr. 1647.

-ocr page 721-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— χ Hiermede roerde Gelderland de zaak aan, om welke de strijd zich bepaaldelük sa-
1648.

raenlrok, ,, ! > , -r

Solland verzet Den 21®^®° Maarl leverde Holland schriftelijk haar advies in over deze zaak. Het
zich daartegen, jje^jj^j^jde ggjjyQUjjig jj^^r vroeger 1 geuit gevoelen, dat geene dergelgke Ligue noodig
vyas: het zesde artikel van het traktaat^ van 1635 voorzag, in alles, daar het de Ver-
eenigde Nederlanden verbond , den Koning al wat hg op dat tydslip bezat, zonder eenige
bepaling van plaats, en bovendien al zyne veroveringen, sedert in de
Nederlanden ge-
maakt, te waarborgen. Daar dit gevoelen onvereenigbaar scheen met dat der andere
Provinciën, zoo zouden eenige Gecommitteerden over de zaak raadplegen: hunne bgeen-
komst zou door zoo veel Gedeputeerden kunnen wordenibygewoond, als de Provinciën
goed zouden vinden, met dien verstande, dat de niet uitdrukkelyk gecommitteerden,
geen advies noch slem zouden mogen uitbrengen

Uit den uitslag der beraadslagingen dezer Gecommitteerden bleek-, dat men Hollands
gevoelen niet had kunnen verwerpen. Immers werd besloten, dat de Gecommitteerden
in conferentie zouden treden met den Graaf
de sbrvien en hem als het oordeel van
Hun Hoog Mögenden voordragen, dat in het stuk der
guarantie door het verdrag van
1658 en door dat van 1644 genoegzaam was voorzien, de bepalingen van welke ver-
dragen men vanwege dezen Slaat verklaren zou van zins te zijn stipt en oprechtelijk
na te komen. Achlle
servien zich daarmede niet voldaan, dan zouden de Gecommit-
teerden hem, overeenkomstig het advies door
Holland uitgebracht, nader kunnen ver-
klaren, waartoe huns bedunkens het zesde artikel van het traktaat van 1655 de Staten
verplichUe 3.

Al waren de Provinciën, het alzoo op dit punt eens, niettemin bleven de meeste,

bepaaldelijk op het stuk van het temperament^ en van de consolidatie van het Over-

kwarlier van Gelderland^ van Hollands gevoelen verschillen, Derhalve werd den

April eene poging aangewend om tot overeenstemming te komen; doch te ver-

Holland ver- geefs. Alsnu begrepen de Heeren van Holland, dat het zaak was den Provinciën te
klaart geen veld-
tocht meer te
verslaan te geven, dat, hoe de vrede ook door het in den boezem der Nederlanden

beslaand verschil werd teruggehouden, er feitelijk vrede zou wezen, aangezien er van

een nieuwen veldtocht geen sprake kon zijn: dus zou men vrede hebben, zonder de

eer, de rust en de voordeden, die natuurlijk en wettiglgk met den vrede verbonden

'i

w^ren.

Den Ιδ^ε'ΐ April dan verschenen de Staten van Holland in vollen getale ter Genera-

J ,Zic hierboven, hl. 706.

2 Resol, Slat.~Gcn. 20, 21 Maart, 1647. aitsema, Yerhael enz. p. 299 , 300.

3 AiTSEMA, Yerlu enz. p. 300, 301. ,

718

-ocr page 722-

DES VADERLANDS. 545

liteit, en verklaarden bij monde van hunnen Raadpensionaris gats, dat er » geene ap- 1644—
parenlie ter wereld" was, dat van wege hunnè Provincie in het voeren van een veld-
tocht zou worden bewilligd of iels daartoe zou worden bijgedragen; maar dat zij alsnog
de zes Provinciën op het ernstigst verzochten, zich niét hun advies van den Fe-

bruari 1 te vereenigen. Ten einde haar zooveel mogelijk te gemoet te komen, voegden
zij er bij, dat, ingeval de Provinciën tot het afdoen van de punten van verschil be-
sloten, en alzoo
mei Holland het sluiten van den vrede mogelijk maakten, zij Bereid
waren den Gevolmachtigden te doen gelasten, ten eersten, bij het traktaat de volstrekte
soevereiniteit over de
Meierij en de bewuste andere kwartieren te bedingen, roet dien
verstande, dat Hun Hoog Mögenden uit zich «elven, naar derzelver gewone goedertie-
renheid toeslaan zouden, dat de Roomsche Geestelijken, gedurende hun leven, behoorlijk
onderhoud zouden geniéten; ten tweede, hun uiterste best te doen, om de consolidalie
van
Gelderlands Overkwarlier te verkrijgen; doch ingeval dit niet zoo gaaf kon worden
toegestaan, alsdan voor te slaan, dat men binnen zes maanden na de ratificatie van het
traktaat eene conferentie zou doen plaats hebbep om eenige plaatsen in ruil voor dat
Overkwarlier aan te bieden. —
Overijsel alleen betuigde dadelijk zich met Holland Ie
vereenigen; doch de andere vijf Provinciën verklaarden ,bij hare vroegere adviezen te
volharden: slechts verzochten zg kopie van
Hollands voorslag, ten einde dien aan hunne
lastgevers te kunnen mededeelen.

De verklaarde onwil van Holland om tot eenen veldtocht by te dragen kwam zelfs
Overijsel bedenkelijk voor, en zij gaf te kennen, dat zij ten dien aanzien het besluit
dier Provincie geenszins deelde.

Reeds den volgenden dag (het was een zondag) werd deze voorslag van Holland door Seeviens ver·
eene verklaring van servien gevolgd, welke bewees, hoe hij begreep het dreigend opzet fggen"^^"^
door inschikkelijkheid te moeien afweren. Hij gaf, namelijk, te kennen, dal de Koning
zou kunnen goed vinden de Slalen-Genéraal minder onbepaald te verplichten orn aan
Spanje met Frankrijk gezamenlijk den vrede op Ie zeggen; slechts als Spanjes vrede-
breuk in eenen aan- of inval op eenig land of plaats bestond, zouden de Stalen tot
gezamenlijk hervallen van den oorlog gehouden wezen; in alle andere gevallen zou er
nader overleg vergund zijn. Ook zou de Koning met eenen bijstand van öO oorlog-
schepen, bemand met minstens 4000 man landingstroepen, tevreden wezen, en zouden
de Staten daarmede van de verplichting om met
Spanje te breken ontslagen zijn
Toor het geval dat na afloop van het bestand voor
Catalonië de Spanjaarden weigerden
een bestand van gelijken duür aan te gaan: slechts als de Spanjaarden hel bestand vóór
den afloop van den termijn braken, zouden de Staten verplicht blijven om mede met
Spanje te breken.

' Zie hierboven, bl. 709.

-ocr page 723-

720 , ALGEMEENEhGESCHIEDENIS

De Heeren van Holland^ beseifende, dat zij, wanneer zij naar deze aanbiedingen

luisterden, den Franschen. Ambassadeur recht gaven om ook eenige inschikkeiykheid van

Holland^ te verwachten, namen van seryiens verklaring geene kennis, niaar op dien

zondag wederom in yollen getale ter Generaliteit verschenen, herhaalden zij hunne

woorden Tan den vorigen dag. < ,

Geene tegemoetkoming derhalve van Hollands zyde kunnende verwachten, en door

den Prins aangemoedigd l, alsmede door geheime verstandhouding verzekerd van den

bijval der andere Provinciën, wier achterdocht hy opwekle, alsof Holland haar tot zgne

onderdanen wilde maken leverde de Fransche Gezant drie dagen daarna eene nae-

morie in, waarbij hg te kennen gaf, dat hy, zich kwalijk veel langer hier te lande

kunnende ophouden, spoedig besluit begeerde op de vraag, of men van zins was, de

vijandelijkheden voort te zetten, ten einde den vgand tot het aannemen van de hem

« /

gestelde voorwaarden te nopen. Dus verlangde hy, dat de Staten orders zouden geven
tot de toebereidselen tot den aanstaanden veldtocht: de Koning mocht Igden, dat ons
leger eene plaats aantastte, die tot Zijner Majesleits aandeel in de Zuidelijke iVet/er/awcie»
behoorde, en dat wg die in geval van inneming behielden, mits wederkeerig een gelyk
recht aan Zijne Majesteit werd gegund; en eindelyk wenschte hij, dat de Staten wederom
hel gewone aantal oorlogschepen ter bezetting van de Vlaamsche kust uitrustten. Ten
slotte bood hy weder het gewone subsidie in geld aan

Reeds had Holland zich ten stelligste tegen het denkbeeld verklaard om dit jaar
eenen veldtocht te doen plaats hebben, en de bemoeiingen van
servien, die de andere
Provinciën legen
Holland opzette en haar leeren wilde tegen de vermeende plannen van
Holland en Amsterdam op Frankrijk te steunen,' en den jongen Prins grond gaf om
zyne grootheid ten koste van de vrijheid der Republiek van
Frankrijk te wachten, —
zij waren niet geschikt om
Holland tot andere gedachten te brengen. De veldtocht
kon leiden tot de verovering der Zuidelyke Nederlanden; zoo zou
Frankrijk de nabuur
der Republiek worden: des te gereeder derhalve zouden alsdan de Provinciën legen
Hol-
land,
de burgerij tegen de Regenten, de Prins tegen de staatsregeling op den bijstand
van
Frankrijk kunnen rekenen \

De vrees van Holland voor Frankrijk meende de Prins, en de Graaf de servien met
hem, ten voordeele van zynen toeleg te bezigen. Deed
Frankrijk een machtig leger in
de Zuidelyke ,iVecier/aniZe/i rukken, en naderde dat leger onze grenzen, dan zou, dus
berekende men, de Provincie
Holland, ten einde niet ongedekt te zijn tegen den ver-

1 Archiv, de la Maii. d'Or. p. 202. 2 Archiv, de la Mais! d^Or. p. 214.

3 AiTSEMA, Verhael enz. bl. 320—328. Mesol. Stat.-Gen. 17, 19 April, 1647.

4 Archiv, de la Mais, d'Or. p. 189, 190.

1644-
1648.

if:

-ocr page 724-

DES VADERLANDS. 545

dachten bondgenoot, of ook Frankrijk alleen geen\voordeelen te laten behalen, wel 1644—
genoodzaakt zgn het leger der Republiek in genoegzame sterkte te velde te laten trekken
Daarom was het vooral, dat
servien betreurde en den Franschen ministers eenigermate
verweet, dat er zulk een leger niet kwam opdagen Maar zoo de Staten dan niet
door zulk eene krachtsontwikkeling der Franschen lot jaloezij verwekt werden, op andere
wijze meende de Prins hen tot vijandelykheden op het grondgebied der Spaansche

■V

Nederlanden te nopen. In April liet hij, zich beroepende op de algemeene oorlog-
zuchtigheid, de Staten van
Holland polsen of hy den Staten-Generaal niet zou voor-
stellen hem te machtigen, voor den voorraad in de magazijnen te zorgen en den offi-
cieren aan te schrijven, hunne korpsen voltallig te maken. De Staten van
Holland
ontrieden hem dit, op grond dat de Spanjaarden, van toebereidselen tot den oorlog bij
ons vernemende, zouden meenen, door de onzen misleid te zijn, en lichtelyk lot een
besluit zouden komen, zeer nadeelig voor onzen Slaat. Zij bedoelden de wegschenking
der Nederlanden aan
Frankrijk^ als bruidschat van de Infante. Toen liet zich de Prins,
zoo het scheen, gezeggen Doch in Mei, vóórdat de plechtige begrafenis (op den
De Prins trekt
tienden dier maand) nog had plaats gehad, trok hij, op het door hem voor waarachtig ^^"'fe viaamlo]^
gehouden bericht, dal de Aartshertog troepen in
Vlaanderen bijeenbracht, ^-^iolig loch'^roep^h^t
compagniën te voet en zes te paard, onder bevel van officieren, die hem zeer toegedaan
waren, op de Vlaamsche grenzen bijeen. Met dezen, dacht hij, kon hij eenig krijgs-
bedrijf aanvangen, hetwelk, lot handhaving van de eer onzer wapenen, van lieverlede de
ontwikkeling van grooter krygsmacht noodig zou maken. Zoo werkle hy den Franschen
in de hand, zette den eischen, die dezen Ie
Munster deden gelden, kracht bij, en bracht
onzen Slaat in strijd met zich zeiven, daar onze Gevolmachtigden steeds getoond had-
den, dat zy de aanbiedingen van
Spanje voor Frankrijk aannemelijk achtten en niet
inzagen, dat
Spanje door geweld tot grooter opofferingen gedwongen behoorde te worden.

Geen wonder derhalve, dat de Heeren van Holland zich die samentrekking van troepen
in
Staalsch-Vlaanderen niet lieten welgevallen. De Fransche Gezant schrijft, dat de
Provincie
Holland zich die zending van eenige compagniën naar den omtrek van Sluis
meer aantrok, dan of de vijand met een leger in het hart des Lands ware geweest.
Dus bleven de Slalen van
Holland niet werkeloos, maar zonden eene Deputatie lot
den Prins om hem op nieuw te herinneren, dat zij noch gelegenheid noch genegenheid
tol een veldtocht hadden, en niet goed vonden, dat er iels geschiedde, waaruit zou
kunnen worden afgeleid, dat er toch een veldtocht ζφ plaats hebben: weshalve zij
Zijne Hoogheid verzochten, die troepen naar hunne garnizoenen terug te doen keeren.
De Prins antwoordde, dat, daar de vrede nog niet gesloten noch de vijandelijkheden

' Archiv, de la Mais. d'Or. p. 195. ® Archiv, de la Mais. d'Or. p. 20Ö, 209.

Resol. Holl. 11 April, 1647.
ψ

UI Deel. g Stuk. 91

-ocr page 725-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

^'r't·'

722

gestaakt waren, hy verplicht was geweest op de verzekering van de grens bedacht
te zyn: hg was veranlwoordelyk voor de veiligheid van den Slaat, en, te kennen
gevende dat hij in deze zaak van
Holland alleen geen orders had af te wachten,
voegde hij er bij, dat hy gereed was uit te voeren wat de Staten-Generaal hierin
zouden besluiten. Op nader aandringen der Heeren Gedeputeerden zeide hij, dat hij,
als'het gevaar niet meer dreigde, de troepen zou terugroepen, die trouwens, voegde
hy er bij, zoo klein in getal waren, dat er geen schijn van een veldleger bestond.
Door deze taal lieten de Heeren van
Holland zich niet uit het veld slaan. Vernemende,
dat er meer troepen naar
Vlaanderen gingen, zonden zg van nieuws de Deputatie tot
Zijne Hoogheid met dezelfde boodschap. De Prins ontkende, dat er meer troepen der-
waarts gezonden waren, en beloofde
Holland te wille te zullen zijn. Toch oordeelde
men, hem nogmaals aan deze belofte te moeten herinneren De Heeren-van
Holland
hadden een wapen in handen, te weten: de commissie van Zgne Hoogheid als Stadhouder
van hun Gewest, gezamenlijk met die van
Zeeland voor hunne Provincie af te geven,
hadden zg nog niet afgeleverd, en deze konden zij om allerlei redenen van vorm nog
inhouden. Het was voornamelyk de vraag, of
Weslfriesland na Zeeland zou genoemd
worden. Dit duldde
West friesland niet langer, en Zeeland liet zich evenmin vyelge-
vallen in de orde na
Weslfriesland vermeld te worden. Ten slotte verleenden de beide
Provinciën, en dat eerst omtrent het nieuwe jaar, den Prins hare commissie elk bij
afzonderlijke acle. Bij de Staten van
Holland was beraamd, den Prins bg deze gele-
genheid op een »heerlgken" maaltijd te onthalen en hem met een geschenk van
100,000 gulden te vereeren; doch door toedoen van de Steden van het Noorderkwartier
wérd een en ander uitgesteld totdat de vrede beklonken zou zgn — Zoo was de
Prins, die in den grond den stap van
Holland als eene beleediging, zijnen persoon
aangedaan, opnam, wel gedwongen zich te schikken, waar de Staten van
Holland
hem deden gevoelen, dat zij hémel en aarde zouden bewegen om hem te beletten den
veldtocht door te drijven Zij oordeelden den jongen Prins geen leger te kunnen
toevertrouwen, en wilden den Staat en hunne vrijheid niet in de waagschaal stellen

Intusschen kreeg het gevoelen dergenen, die vrede verlangden, dqs noods zonder
Frankrijk te sluiten, eene belangrgke versterking door de mededeelingen, die men uit
Munster bekwam.

ί Resol. Holt. 9, 13, 14, 16 , 20 , 21, 25 Mei, 1647.

2 Resol. Holt. 6, 9, 10, 11, 12 April; 13 Mei; 24, 26, 27 Juni; 6, 8, 9 Aug.; Π Sept.;
29, 30 Oct.; 13„ 16 Nov.; 16, 17, 18, 19, 20 Dec. 1647. 8, 11, 15, 17, 20, 21, 22 Jan. 1648.

I

3 Archiv, de la Mais d'Or. p. 216, 217, 218, 219. aitsema, Saken van Staet en.oorl. 111, p. 175-
^ Archiv, de la Mais. d'Or. p. 235. /

1644—
1648.

■ t

J

l.

-ocr page 726-

DES VADERLANDS. 723

Tegen het midden van Januari (1647) waren de Heeren van meinsderswuk , de 1644—
K.NUIJT, RIPPERDA, en CLAKT van
Munster naar Osnabrück gegaan, om daar, volgens
den last van Hun Hoog Mögenden, de beJangen'van deja Keurvorst van
Brandenburg^
van den Keurvorst van de Pallz en van de Landgravin van Hessen te behartigen. De
Heeren
van mathenesse, van heemstede en donia vi'aren te Munster gebleven om de De onderhan-
onderhandelingen tusschen
Spanje en Frankrijk verder te bemiddelen, ,daarde Spaanschen
zich, ook in de afwezigheid van den Heer
brun, daartoe bereid verklaard hadden: ^ö ffg^'a^ebioken"^
verlangden slechts
Frankrijks laatste woord te vernemen en eenmaal verzekerd te mogen
zijn, dat er niet telkens nieuwe eischen gedaan werden. — Nog vóór het einde der
maand Januari waren de naar
Osnabrück afgevaardigde Heeren van daar te Muns{er
terug, maar alsnu werd spoedig besloten, dat de Heeren mathekesse, de knuijt,
ripperda
en glant zich naar den Haag zouden begeven, omdat onze Gevolmachtigden
grond hadden om te meenen, dat men aldaar niet alles zóó inzag als het werkelijk
was, en men niet alles schrijven kon. De Heer van
heemstede bleef achter wegens de
zware ziekte zyner huisvrouw, welke hy te
Munster by zich had. Maar de Heer van
meinsderswuk zou nu ook met de naar Holland vertrekkende Heeren derwaarts gaan
om te
Arnhem aan de Staten of het Hof van Gelderland bericht te doen.

Den Februari was de Heer brun te Munster terug, en nu lieten de Spaanschen

vragen, wanneer de onzen de onderhandelingen tot voltrekking van hun verdrag met ons
konden hervallen.
Heemstede en donia, thans alleen te Munster tegenwoordig, ant-
woordden, dat zy dienden te wachten totdat hunne ambtgenoolen met naderen last uit
Holland terug zouden wezen.

De bemiddeling tusschen de Franschen en de Spaanschen was gestaakt, omdat het
genen blijkbaar geen ernst was. Immers wal de Spaanschen ook deden, de Hertog van
longueville ontzag zich niet te verklaren, dal er nog geen enkel artikel tusschen ,
Frankrijk en Spanje vastgesteld was, en eenige dagen later: dat de zaak, wanneer de
Spaanschen binnen zeer korten tijd op
Frankrijks eischen geen bescheid gaven, wan-
hopig slaan en
Frankrijk met den oorlog voortgaan zou, om daarna zich aan de tegen-
woordige voorslagen niet gebonden te rekenen, maar andere eischen te doen. Ook de
Zweden, meenden de Franschen, zouden gaarne den oorlog voortzetten, ja, gelijk hunne
voorzaten in vroeger eeuwen, eenen inval in
Italië doen: thans was het dus de rechte
tijd om, door eene gemeenschappelijke poging van
Frankrijk^ Zweden en Hun Hoog
Mögenden, het Huis van
Oostenrijk en Spanje voor goed te vernederen.

Inderdaad de zaak van den Keizer stond hachlijk, te ïheer daar de Keurvorst van
Beieren, en met hem zijn broeder, de KeurVorst van Keulen, zich mei Frankrijk en
Zweden,
scheen te zullen verslaan en zijne troepen van die des Keizers zou afscheiden.
De Graaf van
trautmannsdorf zeide in deze dagen lot den Heer van meinderswijk te
Munster, dat Frankrijk en Zweden het geheele Duitsche Ryk schenen te hebben gedeeld.

100»

-ocr page 727-

724 ALGEMEËNE GESCHIEDENIS

1644— Reeds, zeide de Aartsbisschop van Kamerijk^ begon men te spreken van een Franschen

1648

Roomsch Koning, eene zaak, die niet onwaarschijnlijk was Wegens het aantal Keurvorsten,
die
Frankrijk toegedaan waren. Doch juist deze uiterste nood moest teweeg brengen, dat de
Keizer den Zweden alles toegaf, en niet langer om
Spanje's wil zyn verdrag met Frankrijk
li scheen op te zullen houden. Zoo stond Spanje dan alleen tegenover Frankrijk.

Dat die Mogendheid niet op hare beurt alles toegaf, daarvan lag de reden in de dubbele
hoop, dat zy met de Slaten afzonderlek zou kunnen sluiten, en eene omwenteling
in de staatkunde van
Frankrijk zou kunnen verwekken. Dus liet het zich aanzien, dat
de onderhandelingen afgebroken zouden worden. En bij dezen staat van zaken was
heemstede van al onze Gevolmachtigden (want ook donia. was eene reize naar Friesland
gaan doen) alleen te Munster om de onaangenaamheid der teleurstelling en de verant-
woordelijkheid eener vruchteloos gebleken bemoeiing alleen te dragen. Om die veranl-
woordelgkheid eenigermate te dekken, en te verhoeden, dat de Spaanschen zoo wel
als de Franschen allerlei berichten omtrent zijne verrichtingen mochten uitstrooien,
zonder dat hij hopen kon geloof te zullen vinden, als hij de zaken uit zyn standpunt
voorstelde, voegde hy den Secretaris
van der btjrgh aan zich toe om tegenwoordig en
mede werkzaam te zijn bij alles wat er voor hem bij de handeling tusschen Spaanschen
en Franschen te doen viel. Dit deed hij den Maart; maar reeds 10 dagen later
verzocht hy Hun Hoog Mögenden zijne ambtgenooten
Munster terug te zenden of hem
toe te staan mede te '
ä Gravenhage te komen. In het slot van zynen brief kon hij
niet nalaten, Hun Hoog Mögenden te verzoeken te bedenken, dat alle zaken alom zich
niet regelden naar de langzaamheid, waarmede zij tot een besluit kwamen. Op dit
schrijven besloten de Slaten den Gevolmachtigden te gelasten zich weder naar
Munster
te begeven l. Holland zou liever gezien hebben, dat de Spaansche Gevolmachtigden
te
^s Gravenhage kwamen, dan dat de onzen in dit tijdstip naar Minsier wederkeerden
Alle odze Ge- ook bléven zy vooralsnog in Holland^ ja, ook heemstede kwam met van der burgh
hebbei^^twiier ^^r van Hun Hoog Mögenden niet toeliet, dat hij er in dezen tijdlanger

verlaten, bleef, en levens om verslag te doen van zaken, die hü aan de pen niet kon toevertrouwen.

HEKMSTEDE αοβΐ ' ® ' J r

rapport. "Wat was er voorgevallen? De Spaanschen hadden van hun Hof den last ontvangen,

dat het vraagstuk van den afstand van Piomhino en Porto-Longone aan de uitspraak van
de Slaten-Generaal zou worden gelalen, onder beding dat, als
Frankrijk dan nog niet
tevreden was, Hün Hoog Mögenden met
Spanje alleen zouden sluiten: weigerden dit de
Staten-Generaal, dan zou de Koning tot een ander besluit moeten komen, van dien
aard, dat het Hun Hoog Mögenden minst aangenaam kon zijn. Men bedoelde weder, dat
de Koning
ydiU Spanje de^ Infante, met zijne Nederlanden benevens zijne aanspraak
op de Vereenigde Provinciën tot bruidschat, aan den jongen Koning van Frankrijk loü

wr·'

1 Resol. Stat.-Gen, 23 Maart, 1647.ii- ^ aitsema, Saken enz, III, bl. 173.

-ocr page 728-

DES VADERLANDS. · 755

uilhuwelijken Voor deze gift zou Frankrijk den afstand van zijne aanspraak op 1644—
Caialonié en· den vrede over hebben. Toen nu heemstede dien voorslag van Spanje
aan den Hertog de longumville had willen mededeelen, had deze hem gehoor geweigerd,
de scheidsrechterlijke uitspraak der Staten afgeslagen en hunne lusschenkomst gewraakt.
Opdat de onderhandelingen toch niet ganschelijk en met de daad afgebroken zouden zyn,
hadden de bemiddelaars, met name de Nuncius van den Paus en de Gezant van
Yenetië^ op
, aandrang van
heemstede zeiven, de zaak weder opgenomen. Dezen evenwel zouden mede
vruchteloos werk verrichten, d^ar het er
Frankrijk kennelijk om te döen was om door een
nagenoeg volstrekt afbreken van de onderhandelingen
mei Spanje^ de Staten-Generaal te
doen besefiFen, dat ook hun verdrag met <S)?awye onbepaald verdaagd behoorde te zijn en hun
de verplichting op te leggen om den oorlog voort te zeilen en zoo spoedig mogelgk te
velde te trekken. In allen gevalle, dus bejegend, mocht
heemstede niet langer big ven:
hij moest toonen, dat hij noodig achtte bg zijne lastgevers te gaan vernemen, wal nu te doen
slond, en na eerst nog zgn aanbod van een afscheidsbezoek by den Hertog afgeslagen te
hebben gezien, vertrok hij naar 's
Gravenhage, alwaar hij van een en ander den April
in de Vergadering van
Holland verslag deed. De hoofdstrekking van zgne mededeeling
was, de noodzakelykheid van een afzonderlijk verdrag met
Spanje te doen uitkomen.
Immers was het op uitdrukkelijk verlangen der Spaanschen dat hij verklaarde, hoe
wij alles wat wy begeerden, van
Spanje verkregen hadden; hoe de Koning van dat
Rijk reeds vóór den vrede zijne havens voor onzen handel opende; hoe hij de belangrijkste
geschilpunten, die er tusschen hem en
Frankrijk sleeds bestonden, aan de uitspraak van
Hun Hoog Mögenden onderworpen had, heigeen wel bewees, dal hij vrede met
Frank-
rijk
en geen afzonderlijk verdrag met de Staten had gezocht, en eindelijk, hoe hy van
den anderen kant de middelen had om buiten en legen ons vrede Ie bekomen. Ten
sloUe van zijne mededeeling, welke later schriftelijk aan 'Hun Hoog Mögenden werd
overgeleverd, ontveinsde hij; niet, dat zijn bedrijf, naar hetgeen by vernomen had, door
den Heer
de servien dus was voorgesteld, dat hij zich daardoor ten allerhoogslen be-
zwaard eh verongelijkt en in zijne eer en goeden naam aangerand achtte, waarlegen
hij, na overleg met zyne mede-gevolmachtigden, openlijk op zou komen

Al wat de Heer vait heemstede mede te deelen gehad had, kon niet missen de be-
sluiten der Stalen van
Holland lot rijpheid te brengen. Den 19^en April derhalve, dus
nog vóórdat de Heer
vaw heemstede zyn verslag schriflelyk had ingediend, verklaarden
de Heeren dezer Provincie ter vergadering van Hun Hoog Mögenden, dat zij verstonden,

»overvloediglijk aan Frankrijk naar de traktaten voldaan te hebben," en dat men zonder Eollandhs&n

oordeel, dat men

~ --afzonderlek met

Spatie moet slul-

' De Keizer had, dit vernam heemstede te Munster, de Infante voor zijueu oadsten zoon, ten.
toekomstig Koning van
Bohemen, gevraagdj doch ten antwoord gekregen, dat de Prinses nog te
was- 2 aitsbma , Yerhael enz. bl. 328—335-

-ocr page 729-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

em^^^mmmiim

verder omzien met Spanjß moest sluiten. Om de andere Provinciën lot dit besluit te
bewegen, zonden de Staten van
Holland de Heeren obdam en huysgh naar Gelderland
en Overijsel, keyser en stellingwerf naar Friesland en Groningen, bigker en nieü-
pooRT naeit Zeeland, en kinschot en boreel naar Utrecht.

Dit was voor den buitengewonen Franschen Gezant te veel. Hij schreef eenen brief
Heftige ver-?ian de zes Provinciën, van dezen inhoud: Vier maanden lang had hij geduld geoefend,
virN^dawtègeD?" gunstig besluit hopende, en een ongunstig besluit kon hij niet verwachten,

daar hy niets had voorgesteld, dan wat overeenkomstig was met de alliantie en de ge-
meenscha ppelyke belangen. Maar niettemin bevreemdde het hem zeer, dat men de
moeite nog niet genomen had om te antwoorden op verschillende memories, door hem
ingediend. In plaats daarvan zag hg,· dat de bedoelingen van Zijne Majesteit, den
Koning van
Frankrijk, misduid werden door eenige vooringenomen gemoederen, die, de
toegenegenheid en oprechtheid van den vijand luide verkondigend, de heilige verbintenis
tusschen de Republiek en
Frankrijk wilden verbreken. Hij vleide zich, dat zij, aan
wie hij schreef, in aanmerking nemende wat de list van dien vijand reeds had uitge-
werkt, tot het oude beleid der vaderen zouden terugkeeren. Degenen, die de bedoelingen
van den vijand in de hand werkten, schenen vergeten te zijn, dat er nagenoeg geen
plek in dit land was, die niet was rood geverfd met het bloed der ingezetenen,
wreedaardig door de Spanjaarden, en met dal der Franschen, voor de zaak dezer Provinciën
vergoten: hoe durfden zij anders zulk eene gevaarlgke nieuwigheid aanvangen, en
tegenover de bakomelingschap de verantwoordelijkheid op zich nemen, dal zij den erfelijken
afkeer van de Spanjaarden hadden verzaakt? Met eede hadden die vijanden der Franschen
zich tegenover de Spaanschen verbonden, geheim te houden, dat zij het samen eens
waren. Zijn plicht was het, dit bedrog aan het licht te brengen. Zoo strooide men
uit, dat 's Konings ministers zich aankantten tegen de voorrechten der Proteslantsche
Stenden in
Duitschland; dat Zijne Majesteit in zijne Rijken de Gereformeerden hard
behandelde; dat hy den vrede tegenging, en tegelyk, builen zgne bondgenooten om,
, geheime verdragen met
Spanje sloot. Wat Frankrijk in Duitschland voor de Protes-

lantsche Vorsten gedaan had, verdiende geheel iets anders dan zulk een ondank; maar
zulke uitstrooisels weerspraken ziohzelven.
Frankrijk belette den vrede niet (en hier
gaf hij een, trouwens onvolledig, verslag van
Frankrijks eischen); maar veeleer deden
dit dezulken, die door te verklaren, dat zg het leger niet te velde zouden brengen,
en dat zg recht hadden om afzonderlijk te onderhandelen, te weeg brachten, dat de
vijand geen rede verstaan wilde. W^at dat gerucht van een huwelijk en van eenen
daarbij te verleenèn bruidschat betrof, hij betuigde op nieuw bij zijn leven en zgne
eer, dat het een kwaadaardig verzinsel van den vijand was. Het ware billijk, dat men,
^ nu dit bedrog aan den dag gekomen was, hen, die het gesmeed hadden,
voorbeeldig
strafte. En, ten laatste, wat de slechte behandeling der Gereformeerden in 's Koniogs

1644—
1648.

I ■

-ocr page 730-

DES VADERLANDS. · 755

landen aanging, men zag immers voor zijne oogen Proleslanlen aan hel hoofd van de 1644-
Fransche legers: de Gereformeerden in
Frankrijk genoten eene wenschelijke rusl, —
en
Spanje dan, dat zich in zulk een gunstig daglicht wilde doen voorkomen, paste het
de gestrengheid der Inquisitie niet op de'Gereformeerden toe? Maar men was meer
geneigd om de leugen uit den mond der vganden, dan de waarheid uit dien eens vriends
le hooren, en zoo men
Frankrijk maar benadeelde, schroomde men niet zijn eigen
vaderland te schaden. Slechts om een besluit, op valsche grondstellingen gebouwd, te
voorkomen, had hij deze inlichtingen gegeven, en geenszins om verdeeldheid te stoken:
de Koning toch wenschte dezen Staat krachtig te zien, en wist zeer goed, dat onze
kracht in de eendracht gelegen was

Slechts door de zegepraal van zynen toeleg kon een diergelijke aanval legen Holland
gerechtvaardigd worden, en het was er ver af, dat de Franschman op de Heeren van Holland
de zege zou behalen.

Nog voordat de Gecommitteerden, door Holland naar de andere Provinciën gezonden,
terug waren, werden uit
Munster berichten ontvangen, die alleszins geschikt waren om
deze Provincie nog meer in haar opzet le versterken en tegen
servien te verbitteren.
In dezen lijd bevond zich de Heer
van meihderswijk alleen Munster^ alwaar hij,
na afloop van den Landdag van
Gelderland ^ den 29®'®"^ April aan was gekomen. Den
4aen jjiei liwam de Heer
brun hem bezoeken en bracht het volgende bericht: den voor-
gaanden dag was er een brief van het Fransche Hof ontvangen, waaruil bleek, dat de
Koning verklaarde, niet le kunnen toegeven, dat van
Portugal werd gezwegen: inte-
gendeel, dit land zou in het traktaat begrepen, voor hetzelve een bestand van één jaar
bedongen, en
Frankrijke recht gehandhaafd moeten worden om zijne bondgenooten te
verdedigen:
yoor Portugal zou Frankrijk zelfs aanvallenderwijs mogen optreden, zonder dat
zulks als vredebreuk zou mogen aangemerkt worden.
Ook. yoov Catalonië^ischia Frankrijk
thans niet ineer een bestand van 50 jaren, maar een onbepaalden vrede. Op deze eischen
verlangde men binnen acht dagen antwoord: bij gebreke van dien zou men nog hooger
eischen doen. — Dit bericht merkten de Spaanschen, niet zonder grond, als een af-
breken der onderhandelingen aan, en wat hen le meer deed denken, dal de Franschen
Diets anders bedoelden, was, dat
servien, dit wisten zij mede, geschreven had, dat men
niet beducht behoefde le wezen, dat de Staten, zoo de Franschen de onderhandeling
braken, zonder
Frankrijk sluiten zouden: integendeel zou zulks aan alle weifeling len
onzent een einde maken: men zou le velde trekken, en de Koning hoopte in dezen
veldtocht groole veroveringen te makeri. — De Spaanschen, derhalve, verklaarden, dat
hun niets anders over scheen te blijven, dan te vertrekken. Maar wat zouden de Staten
nu doen, vraagden zy: hun Koning weet hel vertragen van het tot stand komen van

* aitsema, Verhael enz. bl. 33.5—342.

-ocr page 731-

■f·! V■"»■IUI«'»· ■ ' .,',,-l ίι'''..·/-',,,';.!· 1'tj.· J-J-l. ■ , r ■.Iii A;· ' ^ί>"Ι;ί,-'

ί

h

#

728 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— een verdrag op ^e vastgestelde artikelen aan den onwil der Heeren in den Haag ^ en
vond het vreemd, dal aan den Heer
brun de toegang was geweigerd. Doch zouden zij
alsnu nog aarzelen? Het was, zeiden zy, bekend, dat de Koningin en de meeste
Grooten in
Frankrijk den vrede verlangden, en dat alleen mazariw dieri keerde, omdat
hg om staande te blijven, den oorlog noodig had. Zou dan
Spanje niet lichtelijk door
de opoffering der
Nederlanden als bruidschat van 's Konings dochter de Hofparty geheel
kunnen winnen en
mazarin den voet lichten? Dus verlangden de Spaanschen te weten,
of de Staten met hen wilden sluiten, al of niet.

Nog op denzelfden dag zond meinderswijk dit bericht, zondereenigeaanmerking van
zyne zyde daar by ie voegen, met eenen expressen bode'naar
^s Gravenhage. Geen
wonder, dat
servien den ongunstigen indruk, dien het maken moest, poogde weg te
OokMEiNDEBs-nemen. Den Mei diende hij een memorie in, waarin hy zeide vernomen te hebben,

door ^^seevien^®' Heer van meinderswijk, berichten had overgezonden, rechtstreeks in stryd met
beleedigd, waarheid en met hetgeen de Fransche Ambassadeurs hem geschreven hadden. —

Nu was het waar, dat de Franschen, wel bevroedende, dat de laatste eischen, door
hun Hof aan de Spaanschen gesteld, het onmogelyk maken zouden de bewering vol te
houden, dat men den vrede begeerde, een vredelievender toon hadden aangeslagen:
de hardste byzonderheden, voorkomende in den brief, den 28®^®" April te
Munster uit
Parijs ontvangen, hadden zy by hunne mededeeling aan den Nederlandschen Gevol-
machtigde onvermeld gelaten, en hem zelfs verzocht, nevens de bemiddelaars, de taak
der »interpositie" weder op te vatten. Doch waar bleef het, dat de Spaanschen de
eischen volstrekt onaannemelyk moesten achten. Zy verklaarden, dat zy reeds nu bij
hun Hof voor bedriegers werden uitgemaakt, en dat als zy aan zulke eischen het oor
leenden, zij hun hoofd in gevaar brachten. En met de daad bewezen zy, dat zij de
onderhandelingen door de Franschen, zoo niet gebroken, dan ten minste afgebroken
rekenden. De Aartsbisschop van
Kamerijk vertrok naar zijn Aartsbisdom l, om, zeide
hy, terug Ie komen, als onze Gevolmachtigden weder te
Munster zouden zyn, en de
Graaf
de penarakda kondigde zijn voornemen aan om in de volgende maand (Juni) de
wateren te
Spa te gaan gebruiken. Kwamen onze Gevolmachtigden, zeide hy, niet
vóór zyn vertrek te
Munster terug, dan zouden zy, aldaar eindelijk aankomende, moeten
wachten tot hij terug zijn zou. De Heer
brün alleen zou blijven. — servieii dan liet
het, in zijne memorie, niet bij de beschuldiging van onwaarheid; hij voegde er bg,
dat hy alsnu eene conferentie verlangde, die hem vroeger onthouden was, waarin hg
zou mededeelen wat er te
Munster was voorgevallen, en met de stukken zou bewijzen,

> Hij was nog slechts door den Koning tot Aartsbisschop verheven, terwijl zijn bisdom 'sUer-
togenbosch
hem toevertrouwd bleef. Eerst later in 1647 ontving hij zijne benoeming van den
Paus (zie
schutjes, Gesch. ν. h. Bisd. 's Herlogenb. II, bl. 128—131).

-ocr page 732-

DES VADERLANDS. · 755

dat zulke onjuiste berichten slechts te wgten waren aan de listen van de Spaanschen 1644—
en
Tan andere vganden van Frankrijk.

In een stuk, waarin te lezen stond, dat hij, MEiNDERS\^ajK, onware berichten over-
zond , moest deze onze Gevolmachtigde de zinspeling op vijanden van
Frankrijk, nevens
de Spanjaarden, op zichzelven toepassen. Hij nam dus die missieve, toen zij ter zijner
kennis gebracht was, hoog op. Onbewimpeld verklaarde hij den Franschen Gevolmach-
tigden, dat hij zich beleedigd achtte en zulk een blaam van
servier, hoe hoog hij
hem ook schatten mocht, niet wilde Igden: slechts zgne meesters, voegde hy er bij,
waren bevoegd om zgne publieke handelingen te prijzen of te laken, en ten bewijze
dat hg zich getroffen gevoelde, onttrok hg zich alsnu aan de rol van tusschenpersoon
tusschen de Franschen en de Spaanschen, waartoe hij, zeide hy , te eerder besloot omdat
SERViEN de zaken, waarin zyne interpositie verlangd werd, in
den Haag tol het onder-
werp zijner onderhandelingen scheen te maken. — Hierop konden de Franschen niet
veel inbrengen; doch, als wilden zy zyne weigering om langer tol tusschenpersoon te
dienen, niet aannemen, noodigden zij hem uit, "om alsnog te trachten de eigenlijke
bedoeling der Spaanschen te doorgronden. — In eenen brief, gedagteekend ,den
Mei, verzocht de Heer
van meinderswijk Hun Hoog Mogénden nadrukkelijk eerherstel
legen dergelyke aantijgingen, waardoor Hun Hoog Mögenden in hunne dienaars aange-
rand werden. ZiOO lang zyne ambtgenooten niet terug zouden zyn, zou hy, verklaarde
hij ten slotte, niet meer schryven, en zich »terugtrekken op zijn huis" l.

Toen de door Holland naar de Provinciën afgevaardigde Heeren terug waren, nam
die Provincie den eersten dag, dat zij weder het voorzitterschap in de Staten-Generaal
bekleedde (het was den Ιδ^®'' Mei), te baat,· om van de andere Gewesten mededeeling
af te vorderen van hunne adviezen op de punten, welke hare afgevaardigden hun onder
de aandacht hadden gebracht Veel had die zending niet uitgewerkt: want spoedig
bleek het, dat de Provinciën alsnog op hetzelfde standpunt stonden. Maar dringender
dan iets anders, was de noodzakelijkheid, dat de Provinciën het onderling eens werden
De last op de
omtrent de punten, die nog open waren gebleven bij de onderhandeling der onzen met Ct*" "te
de Spaanschen. Hieromtrent derhalve poogden die van
Holland eenstemmigheid te be- ^®«ffenen waren,
werken, opdat onze Gevolmachtigden met eenen bepaalden last weder naar jWunsierzou-
den kunnen vertrekken. Alzoo vcerd dan, den 18^®" Mei, op hel stuk van het zoogenaamde

' Zoo het schijnt een huis in dit saizoen op het land door Kern betrokken. Ook tenarakda cn
longueville hadden landhuizen betrokken.

2 Rcsol. Stat.-Gen. 13 Mei, 1647. In dezen tijd was er een overgroot aantal Gedeputeerden
der Provinciën tegenwoordig, uit
Gelderland 19, uit Zeeland 14. Door deze buitengewone opkomet
schijnt gevolg gegeven te zijn aan
Hollands uitnoodiging tot eene algeraeene vergadering (zie
hierboven, bi. 711).

πι Deel. 5 Stük. 92

-ocr page 733-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

750

1644—
1648.

temperarnenl in de iie?"ery en elders goedgevonden, den Gevolmachligden te gelasten, de
volle en onbeperkte soevereiniteit zoo in het geestelijke als in het wereldlyke te bedingen:
slechts zou men kunnen toestaan een redelyk levenslang onderhoud voor de tegenwoor-
dige geestelijken aldaar, en voor de geestelyke Corporaties het recht op hare goederen,
builen de Meiery en de andere plaatsen, welke hier in aanmerking kwamen, gelegen.—
Te geruster konden dezulken, die den vrede begeerden, zooveel vaij de Spaanschen
eischen, omdat de Heer
le roy had te kennen gegeven, dat zij zelfs op dit punt

Op het punt der consolidatie van Gelderlands Over-

1 _

inschikkelijk zouden zijn

kwarlier werd besloten onzen Gevolmachligden te gelasten, daarop met alle mogelijke
middelen aan te dringen; doch indien men den gaven afstand niet verkrygen kon, dan
daarvoor zekere andere plaatsen in ruil aan te bieden, en zoo men het over de waardij
der aangeboden plaatsen niet eens kon worden, aan de
Chambre mi-partie de bepaling
der waarde op le dragen.
Ulréchl stemde met het goedvinden der anderen om des noods
eenen ruil aan te gaan, niet in. De Gedeputeerden van
Friesland stemden slechts toe
onder voorwaarde der goedkeuring hunner Principalen; later bleek, dat dezen hunne goed-
keuring tot hel besluit op dit punt niet konden verleenen — Op het punt rakende
de West-Indische Compagnie verklaarden Hun Hoog Mögenden, dat zy het gelaten wilden
hebben bij het te
Munster bepaalde, en dat wel in de vaste onderstelling, dal de Pro-
vinciën aan die Compagnie tol herstel harer zaken in
Brazilië een toereikend subsidie
zouden verleenen. Ook hiermede vereenigde
Utrecht zich niet, meenende dat men ten
dezen aanzien moest blijven by vroeger besluit. — Ten opzichte van de drie Kwiirlieren
in het Land van
Over-Maas zou men den toestand in aanmerking nemen, in welken
zy op het oo^enblik van hel sluilt n van hel traktaat zouden verkeeren, om de regeling
alsdan aan de
Chambre mi-partie over te laten. Friesland echter volhardde bij haar
vroeger advies. — Yoorls zou men aandringen op de slechting van de forten omtrent
Sluis, en op eene grensbepaling lusschen Zeeland en Vlaanderen^ in dier voege le
treffen, dat zekere punten daarbij aan ons verbleven.

Zoo scheen het streven om de Gevolmachtigden, van eenen genoegzamen last op
alle punlen voorzien, naar
Munster terug te doen keeren, niet verre van zyn doel ver-
Proteatvan^ie. ^^y^i^'rd; maar de Heeren van
Zeeland hadden zich hunne bezwaren voorbehouden, en
daartegen, jpgjjpjj ^e in een prolesl aldus bloot: De Heeren van Holland, van de gelegenheid dat
hunne Provincie het voorzitterschap bekleedde, gebruik makende, hadden een besluit
doen opmaken bij meerderheid van stemmen, hoezeer het hier een onderwerp betrof,
dat, volgens de Unie, bij eenparigheid van stemmen moest uitgemaakt worden. Op

1 Archiv, de la Mais. d'Or. p. 219. le roy's paspoort was omslreeks het midden van Mei

weder voor vier maanden verlengd (/{eso/. Stat.-Gen. 13 Mei, 1647. Resol. Holl. 11^13 Mei, 1647).

»

2 AiTSEMA, Yerh, enz. p. 351, 352.

-ocr page 734-

DES VADERLANDS. 751

dezen grond achtten zy zich verplicht, de Heeren van Holland^ benevens de andere 1644—

1048.

Provinciën, ernstig te verzoeken het besluit alsnog niet als genonnen te beschouwen.
Geschiedde zulks niet, dan protesteerden zij legen de onordelijk genomen conclusiën,
en ongetwijfeld zouden hunne Principalen op de eene of andere wijze hun ongenoegen
over de zaak aan den dag leggen en tevens daar ter plaatse, waar het behoorde, onder
het oog brengen wat er verder nog vastgesteld diende te zyn alvorens men lot een goed,
verzekerd en christelijk besluit der vredesonderhandelingen kon komen. — Te vergeefs
verzochten de zes andere Provinciën de Zeeuwsche Gedepuleerden dit protest in te trekken,
en het bevel dat anders aan onze Gevolmachtigden gegeven zou zijn om naar
Munster
terug te keeren, werd alsnog opgehouden l.

Terwijl alzoo de Staten bleken niet zonder althans van ééne Provincie den tegenstand
niet te tellen, aan een eind te zullen komen, wilde de Prins juist nu zijnen toeleg om
het tot eenen veldtocht te doen komen, doorzetten De Heeren van
Holland hielden dit
tegen. Doch het oordeel over de vraag, of een veldtocht al of niet zou ondernomen worden ,
althans of de mogelijkheid om een voldoende krijgsmacht te velde te brengen, al of
niet zou blyven bestaan, zou door de Staten-Generaal geveld moeten worden.

Zonder de buitengewone troepen, die uit het Fransche subsidie betaald werden, had, Er wordt bc-

,. 1 .· 1 1 1 1 11 1 O 1 η sloten geen 8ub-

dit was altijd dus begrepen, ons leger te velde geen genoegzame sterkte. Schafte men gidio van Frank-

ze af, dan had derhalve deze daad eene duidelijke strekking; ja, de Prins deed het

voorkomen, dat men in dadelijke ongelegenheid kwam, daar 15 compagnien van die

troepen) te Maastricht lagen, en, in eenige plaatsen, ruim de helft van het garnizoen

uit die troepen bestond Nam men daarentegen van Frankrijk op nieuw subsidie aan

onder verband van die troepen aan te houden, dan verplichtte men zich eenigermate

om ze ook te velde te gebruiken. Nu waren de fondsen van het laatstelijk ontvangen

Fransche subsidie met den β^^η Mei uitgeput; maar de Kroon van Frankrijk bood op

nieuw subsidie aan met het bepaalde doel dat die troepen aangehouden zouden worden.

Hollands besluit was, dat die troepen nog voor een korten tijd in dienst gehouden

zouden worden op kosten van den Staat, zonder eenig subsidie van Frankrijk, al werd

het ook aangeboden zonder dat er eenige voorwaarde aan verbonden werd Maar in-

tusschen leverde de Graaf de servien een rechtslreeksch aanzoek in, dat de Staten, zoo

ZIJ dan geenen veldtocht openden met al hunne legermachten, dan ten minste eene niet

onbelangrijke afwending zouden verordenen, opdat de vijand niet al zijne troepen legen

de Franschen zou kunnen gebruiken: reeds was hij daartoe overgegaan, daar hij zijne

^ liesol. StaL^Gen. 20 , 22 Mei, 1647. aitsema, Yerh. υ. de Vrcedehand. li, hl. .S43—34Ü.

Zie hierboven, bl. 721. ^ Hesol. Holt. 1647, p. 115.

^ liesol. Siat.-Gen. 4, 21, 22 Meij 22 Juni, 1647. Resol. Holl. 11, 12, 18 Aprilj 3, 9,
17, 21, 25 Mei, 1647.

92 *

-ocr page 735-

732 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— troepen uil de plaatsen op onze grenzen gelrokken had, in de overtuiging, zoo het
scheen, dat hij van der Staten krijgsmacht niets te duchten had. — Dit vertoog strekte
blijkbaar om de samentrekking van troepen op de Vlaamsche grens, door den Prins
verlangd, te ondersteunen, en nu moesten de Staten-Generaal eene vraag uitmaken,
over welke de Staten van
Holland zich reeds veroorloofd hadden bij deputatie aan den
Prins uitspraak te doen. Doch de Heeren van
Holland hielden ook bij deze gelegenheid
in den boezem der Staten-Generaal hun gevoelen niet achter.
Zij leverden hunne be-
zwaren tegen den veldtocht schriftelijk in. Slechts
Zeeland en Utrecht stemden tot
inwilliging van
serviens begeeren; de overige verlangden nadere overweging van Zi'oi/amrfs
advies, en verkregen kopie van Hollands geschrift. Aldus was de zaak op de lange
baan geschoven. Dit moest de Prins gevoelen. Hij begaf zich naar
Overijsel en Gel-
derland
om over Utrecht weder te keeren. De Staten-Generaal wenschten hem voorspoed
op de reize —> In zijne afwezigheid deed de Provincie
Utrecht nog eene poging om
toch nog eenige vyandelijkheid aan te vangen. Zy nam de gelegenheid waar, dat zij
het voorzitterschap bekleedde, en trok partij, ten eerste, van de omstandigheid, dat
Holland
goed gevonden had, dat er over het gebruik van de buitengewone troepen, nu men ze
nog in dienst hield, zou beraadslaagd worden, en, ten anderen, daarvan, dat
Friesland
juist verklaard had, dat men het stuk van het Overkwartier niet mocht laten glippen.
Hiervan uitgaande, stelde zy voor, de buitengewone of zoogenaamd ongerepartieerde
troepen of welke andere compagniën men verkoos, tot de inbezitneming van hét Over-
kwartier van
Gelderland te gebruiken. Dit voorstel drong zy aan met deze gronden,
dat het Overkwartier van troepen ontbloot en dus gemakkelijk te bezetten was, en de
Instructie onzer Gevolmachtigden inhield, dat de vijandelijkheden eerst dan zouden ge-
staakt worden, wanneer het traktaat geratificeerd zou zyn. Trad men (voegde zy er bij) in
I dit voorstel, dan zouden de Provinciën zich eenparig kunnen beijveren om den vrede te ver-

krygen. In allen gevalle zy, Heeren van Utrecht, zouden voor de nakomelingschap onschul-
dig zyn van den blaam, dat zij zulk eene gunstige en door God den Heer den Lande aan-
geboden gelegenheid ondankbaar veronachtzaamd hadden. — Dit voorstel leidde tot geen
besluit. Maar die van
Zeeland, verklarende verantwoord te willen zyn, betuigden, dat
zy verstonden, dat de campagne voortgang moest hebben en men deswegens, als naar
gewoonte, met den Franschen Gezant in overleg moest treden
Seevien roept Nog vóór 's Prinsen vertrek was het dat servien zich iets goeds beloofde van een
Prinses-weduwe gewaagden stap. De Franschen hadden steeds het oog op de Prinses-weduwe van Oranje
geslagen. Zij hielden haar voor eene heerschzuchtige vrouw. Thans was zij, doorhooge
aanbiedingen van
zijde der Spanjaarden, zoo zij meenden, voor den vrede gewonnen,

in.

1 Resol Stat.-Gen. 18, 21, 23 Mei, 1647. Resol. Holl. 21 Mei, 1647.
- AiTSEMA, Yerhael, p. 352—354.

-ocr page 736-

DES VADERLANDS. · 755

en tegen het streven van haren zoon geheel op de hand der Staten van Holland. Deze 1644—
Vorstin schijnt het, wilde servien, door hare eerzucht te streelen, er toe bewegen om
aan
Frankrijk ten minste eenige voldoening te verschafien. Hij zag in, dat er van den
veldtocht niets zou komen; kon hg nu het oogenschijnlgke doel zijner zending, de
toetreding der Staten lot eene
ligue guaranlte, verkrijgen, dan zou hij ten minste niet
onverrichter zake, en eer met schande dan met voldoening, henengaan: want met voeg
kon hij niet veel langer te 'i
Gravenkage vertoeven. De jonge Prins was nog altyd
tegen zulk eene
ligue ingenomen, omdät hg daarin den weg zag om Spanje tot onder-
werping %an
Frankrijks eischen te brengen en alzoo den vrede tot stand te doen komen.
Maar zou dan niet juist om/deze reden die
ligue aan de Prinses aangenaam kunnen
gemaakt worden ? Dit kon beproefd worden, en
servien kwam er toe om aan de Vorstin
de beslissing over te laten van de vragen, op . wier oplossing het sluiten dier
ligue
wachtte. Vereerd door dit aanbod, zou zg, dacht servien, naar Frankrijks wensch
beslissen, en de Staten van
Holland zouden met de zaak vrede hebben, zoo Hare
Hoogheid, wie zij thans zoo zeer vertrouwden, hier beslist had. Deze berekening moest
falen, omdat de Prinses niets doen zou zonder de Heeren van
Holland en dezen de
ligue guaraniie, zoo zg ten minste niet behoorlijk beperkt werd, steeds verwerpelijk vonden,
daar zij de Republiek onoplosbaar aan
Frankrijk vastgesnoerd zou hebben om met deze
Mogendheid altijd en overal gemeene zaak te maken. Toen derhalve
servien eenigen waar-
borg zocht, dat de beslissing der Prinses in den zin van/5Vaw/in}7c zou uitvallen, bemerkte
hij, dat dit het geval niet zou zijn, en hij trok zich terug. Maar de gevolgen waren niet weg
te nemen. Zijne laatste kans scheen verloren, en nadat hij de Heeren
pauw en meinderswijk
zoo zeer legen zich had ingenomen, had hij zich nu ook bij den Prins verdachl gemaakt,
daar hg er op uit was geweest om in overleg met zgne moeder, met wie hij in onmin ver-
keerde, eenen maatregel, die hem tegen den zin was, door te drijven De Gezant gevoelde
dan ook dat zgne eerlijke hulpmiddelen en overredingsgronden uitgeput waren, en
meende nu door omkooping, in de voornaamste plaats, van den sloutmoedigen Heer
BIGK.ER, regeeringslid van
Amsterdam^ nog iets uit te werken: althans drong hij bg
den Kardinaal
de mazarin op de toezending van gelden aan, totdat doel te gebruiken
Tegenover eene aangeboden belooning kon hg de Amsterdamsche Heeren dreigen met
hel verhes van al de voordeden, die de handel op
Frankrijk opleverde, en met de in-
beslagneming van de koopmansgoederen, die, aan Hollanders toekomende,
m Frankrijk
opgelegd waren en zich dus onder het bereik van de Fransche Regeering bevonden s.

' Archiv, de la Mais. d'Or. p. 221—228. aitsema, Verhael enz. II, bi. 349, 350. In zijne
brieven aan
μαζλβικ (in de aangehaalde Archives bewaard) doet servien het voorkomen, aleof
liet denkbeeld om de beslissing der Voretin in te roepen, van haren kant was gekomen.

2 Archiv, de la Mats. d'Or. p. 228, 229. ^ Aid. p. 207.

-ocr page 737-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Zoo doende zou onze bondgenoot, Frankrijk^ onzen handel hebben aangevangen te
beschadigen, dien onze vyand,
Spanje^ was beginnen Ie ontzien.· Getroffen door den
zoo nadrukkelijk verklaarden onwil van
Holland om dit jaar eenen veldtocht toe te laten,
had LE ROY den Aartshertog te
Brussel voorgesteld, dien feitelijken wapenstilstand te
lande beleefdelijk te beantwoorden met eenen wapenstilstand te waler, met name op de
Vlaamsche kust, daar toch de Koning van
Spanje op de Spaansche kust reeds alle
vijandelijkheden tegen de schepen der Nederlandsche Repiibliek had doen slaken. De
voortgezette rooverijen , door bodems, uit
Ostende en de andere Vlaamsche havens uitge-
loopen, aangericht, strookten noch met 's Konings vredelievendheid, noch met de
tegenwoordige gezindheid der Hollanders jegens
Spanje i. Werkelyk klaagde vooral
onze visscherij nog in den voorzomer van 1647 over schade, ten gevolge dier zeeschuimers
geleden, en verzocht van behoorlijk convooi te worden voorzien Reeds had de
Luitenant-Admiraal
tromp, door Holland ondersteund, voorgesteld, dat men op de
bezetting der Kust bedacht zou wezen maar nog in Juni had het Collegie ter Admi-
raliteit te
Botterdam geenen aanvang met het verschaffen van convooiers gemaakt —
Le roy's voorstel was gunstig door den Aartshertog opgenomen, en deze afgevaardigde
had de zaak aan den president der Staten-Generaal voorgedragen en er tevens den
pensionaris "van
Dordrecht^ den Heer ruijsgh, kennis van doen geven. Zonder schennis
echter van onze verdragen met
Frankrijk kon dit aanbod niet van Staatswege aange-
nomen worden De Stalen van
Holland evenwel schenen er minder bezwaar in te
vinden om met den Heer
le roy in onderhandeling te treden en die klacht der
groote en kleine visscherij gaf hun ^daartoe eene aanleiding. Dadelijk richtte
servien
een verloog daartegen tot de Staten-Generaal. Hun Hoog Mögenden konden daarop
betuigen van de zaak geen kennis te hebben 7. Niettemin kwam zij naar wensch tot
stand: alle vijandelijkheid ter zee hield op; onze oorlogschepen kwamen le huis en
zeilden niet weder uit; de genomen schepen werden ontslagen en de visschers liepen
gerust en veilig in zee. De Zeeuwen, hoe oorlogzuchtig ook, waren niet achterlijkora
van dit voordeel evenzeer als van de openstelling der havens in
Spanje gebruik te maken
Tegenover zulke vredelievende handelingen en bij de verklaring van
Holland was het

» AiTSEMA, \erhael enz. p. 357. 2 ^gsol. Holl. 5, 18 Juni, 1647.

3 Resol. Stat.~Gen, 9 April, 1647. ResoL Holl. 9 April, 1647.

^ Resol. Holl. 5, 7 Juni, 1647. ? Resol. Stat.-Gen. 15, 18 Juni, 1647.

6 Resol. Holl. 21 Mei; 18 Juni, 1647. ' aitsema, Yerhael enz. p. 357 , 358.

8 aitsema, Yerhael enz. p. 358—362. Resol. Holl. 21 Juni, 1647. Toch werd nog eene som

van 100,000 gulden genegotleerd om de tosten van het convooi voor de visscherij te dekken
[Resol. Holl. 28 Juni, 1647). Men wist niet wat de toestand yan Engeland ton opleveren.

734

' 1644—
1648.

Wapenstilstand
te water.

-ocr page 738-

DES VADERLANDS. · 755

SpaaDsclie Bewind zoo verzekerd, dal er geeoe vijaDdelijkheden ook Ie lande zouden 1644—
gepleegd worden, dal loen de Prins die compagniën in Vlaanderen gebracht had, en
deswegens de Goeverneur van
Dendermonde verlangde, dal de Markgraaf gastel-rodrigo te jndel^''
eenige troepen van de hoofdmacht zou afzonderen om Vlaanderen Ie dekken, deze aan
dat verzoek geen gehoor meende te moeten geven. Toch zou de Prins en al wie de
slaalkunde der Franschen in de hand wilde werken, gaarne eene botsing uilgelokl
hebben, in de hoop dal uil een klein begin een strijd op grooler schaal mocht voort-
komen. Dit gaf den Spaanschen slof om zich Ie
Munster bij den Heer van meïhderswijk
le beklagen. Zoo voerde de Heer brun aan, dal hel garnizoen te Maastricht^ voorna-
melijk uit Fransche soldaten beslaande, hél dorp
VShiveren^ niet ver van Brussel, over-
vallen, geplunderd en verbrand had, en dat uil de andere grensgarnizoenen onze
soldalen slrooplen en menschen oplichtten lol onder de wallen van
Lier, Meehelen en
Antwerpen. Niels echter was in slaat den bevelhebberen in de Zuidelijke Nederlanden het
vertrouwen te benemen en hen te beletten al hunne krachten legen de Franschen le keeren.
Dil ging zoo ver, dal de Aarlsherlog den Heer
de ribaugourt, die in hel Overkwarlier
van
Gelderland bevel voerde, order gaf van zijne troepen 2000 man naar hel leger
le zenden, en dal lerwyl hi] weten kon, dat men het van onze zijde op de verovering
van dat Overkwarlier gemunt had. Alleen de vastberadenheid van den Heer
de iubaügourt
verhoedde, dal zyne macht niet door de wegzending van zooveel soldalen verzwakt werd:
hij weigerde het bevel le gehoorzamen, betuigende, dat hij gezworen had zijn Goever-
nement in hel Overkwarlier le bewaren.

Tegen het einde van de maand Juni werd de onderhandeling betreil'ende de Ligue De onderhan·
guarantie met den Heer de servien weder opgevat. Mits de Franschen toegaven, dal ^liguT^gua^ntie
men zich van deze zyde niet al le onbepaald verbond, was het geraden aan Jen
builengewonen Ambassadeur de voldoening te verschaffen, dat hy zulk een traktaat
alsnog tot stand bracht, en dal niet zoozeer om zijn persoon maar omdat het zaak
was,
Frankrijk, hetwelk steeds de voltrekking van zulk een traktaat van waarborging
als eene voorwaarde van den vrede met
Spanje had voorgesteld, in deze voltrekking
eene aanleiding tol hel sluiten van zijn traktaat met die Mogendheid te geven, bepaal-
.delijk op eenen lijd, dat
Frankrijk meer dan vroeger geneigd tol vrede scheen.

Inderdaad had Frankrijk reden genoeg om op dit oogenblik niet naar de voortzelling
van den oorlog le verlangen. Dat de wapenen van de Republiek niet meer met
Frankrijks legers mede zouden strijden, was onlwyfelbaar gebleken; noch in deZuide-

' Dit bad hij \yaarlijk niet verdiend. De VcDcliaansche Gezant te Munster zeide tol meindebs-
WUK, dat men in 's Gravenhage te -weinig gevoelig was voor de oubetainelijkheden van sëbviek:
l»ad hij zich, voegde hij er bij, dus le Venetië gedragen, men zou hem al voor lang hebben
doen vertrekken.

-ocr page 739-

1644—

1648.

756 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Igke Nederlanden ten gevolge van de onthouding der Staten, noch in Catalonië, noch
m Italië waren de wapenen van Frankrijk voorspoedig of zijne macht toereikend ora
zich slaande te houden: althans dit meenden de Spaanschen te kunnen verzekeren l,
In deze 'oijistandigheden ruimde het leger van
turenne den bodem van Duitschland om
naar de Nederlanden af te zakken. De Zweedsche legers, daarentegen, deden zich in
het Rijk' nog altyd dapper gelden. De Graaf van
königsmark: , onder voorgeven dat de Keur-
vorst van
Keulen zich niet naar een beraamd traktaat van onzydigheid voegde, bracht zyne
troepen in
Westfalen^ en wat kon krachtiger werken, dan dat bij zijne macht als onder
de oogender onderhandelende Gevolmachtigden voerde? Hy bemachtigde
Fürstenau, noord-
westelijk van
Osnabrück, veroverde Wiedenbrück en belegerde Warendorf, op weinige
uren afslands oostelijk van
Munster gelegen, en de wegen in de nabyheid dezer stad waren
vol van de inwoners des lands, die zich voor de ruwheid der Zweedsche soldaten bergden,
Zoo scheen
Frankrijke bemoeiing in het Ryk slechts tot deze uitkomst geleid te hebben,.
dat de Zweden er oppermachtig werden. — Deze uitbreiding van de Zweedsche macht
deed de ingezetenen van die gansche streek verlangend naar den vrede tusschen onzen
Staat en
Spanje uilzien, voornemens zynde om zich dan dadelgk onder de bescherming
van onze voorlaan met
Spanje bevriende Republiek te begeven. Maar wat won Frankrijk
by dit alles? Kon het Frankrijk wenschelgk voorkomen, dat aan eene Proteslantsche
Mogendheid, bij de vernedering van
Oostenrijk, wellicht het Keizerschap in
en bij de tegenwoordige machteloosheid van
Engeland en de zwakheid van Denemarken,
het gebied over Oost- en Noordzee in handen viel? Ook bij de verheffing van deze
nieuwe Macht in
Europa moest de Republiek der Vereenigde Provinciën, de natuurlijke
mededingster van elke Zeemogendheid,
Frankrijks beste steun en trouwste bondgenoot
wezen. Geen wonder, dat de Fransche Gevolmachtigden weder van de grootste beleefdheid
jegens den Heer van
meindbrswijk blijken gaven. — En op dit tijdstip hadden zij te
meer reden om tot nadenken te komen, of zg den Spaanschen ook te veel gevergd
hadden, vermits dezen zich, in het vertrouwen op de verlegenheid der Franschen, het
staken der onderhandelingen gemakkelyk schenen te getroosten.

Dezen stand der zaken derhalve in aanmerking nemende, konden de Heeren van
Holland gerust de ohderhandeling over de Ligue guarantie weder laten opvallen. —
Toen men de adviezen betreffende de zaak verstaan had, bleek, dat de Staten ook
Catalonië
gedurende een 50-jarig bestand tegen aanranding waarborgen wilden; maar behalve van
uit de Nederlanden wilden zij
Frankrijk verder niet tegen aanvallen waarborgen. Onder

' De Spaanschen hadden te meer moed, omdat sedert den dood van den Spaanschen troons-
opvolger de Keizer weder gezind was om zijne zaak niet van die van
Spanje te scheiden. Inder-
daad is later
philips IV hertrouwd met 's Keizers dochter maria anna, uit welk huwelijk
karel II geboren is.

-ocr page 740-

DES VADERLANDS. 737

deze bepalingen werden eenige Heeren den 28»'®» Juni belast met de taak om de geheele
zaak in den vorm van een traktaat te brengen, en dit ontwerp alsdan den Heer
de servibn
Toor te dragen. Nam hij het aan, zoo zou het tijd zijn om de verschilpunten tusschen
Frankrijk en 5;7a«je te onderzoeken, waartoe, verklaarden de Staten, het noodig zijn zou
de tegenwoordigheid van eenen der Spaansche Gevolmachtigden van
Munster te 'sGravenliage
toe te laten i. Die verschilpunten, namelijk, waren door servien aan het oordeel der Slaten
onderworpen, met deze bepaling, dat, als
Spanje de uitspraakder Staten niet aannam, zij
den oorlog zouden voortzetten. De Heer
brun, dit in het laatst van Mei te Munster
vernemende, had verklaard dat de Spaanschen de uitspraak der Staten gaarne hadden, mits
men hem eerst hoorde, al werd hy dan ook, zeide hij, slechts als byzonder persoon, en
niet als Gevolmachtigde, loegelaten. In afwachting hiervan zond
bruw, een afschrift van het
door SERVIEN ingeleverd geschrift bekomen hebbende, zijne aanmerkingen op dit geschrift
door de tusschenkomst van
meiwderswijk aan le roy op. Deze leverde ze aan Hun Hoog
Mögenden over, welke ze op hunne beurt den Ι^ίβ" Juni aan
servien mededeelden.

Den Juli waren de Gecommitteerden met het concept-traktaat gereed, en twee

dagen later besloten Hun Hoog Mögenden, ter presentie van Zijne Hoogheid en met

zijn advies, dat dit concept zou worden gehouden voor hunne uiterste wilsverklaring in

dezen. Aldus vastgesteld, zou het stuk aan den Graaf de servien worden medegedeeld,

ten einde daarop zgne verklaring te vernemen. Kon hij er zich mede vereenigen, zoo

zou het van wederzijde worden geteekend; maar vereenigde hij er zich niet mede, of

wel aarzelde zyne Regeering het dadelijk aan te nemen, zoo zou deze Staat afzonderlgk

met Spanje vrede sluiten, met dien verstande evenwel, dat Spanje aan Frankrijk dat

alles laten zou, wat het te voren aan dit Rijk beloofd had te zullen laten, en dal onze

Gevolmachtigden te Munster zich beijveren zouden, ten einde de Kroon van Frankrijk

op de nog overblijvende punten redelijke voldoening bekomen mocht, zonder dal evenwel,

wanneer zij dit doel niet bereikten, ons daardoor ontzegd werd mfet Spanje te sluiten.

Voorts verstonden Hun Hoog Mögenden, en dit om Zeelands stem te winnen, dat van Zeeland geeft

wege den Slaat aan de West-Indische Compagnie krachtige bijstand zou worden ver- jartraktMt on^

leend. — In weerwil van deze inwilliging verlangde Zeeland vooreerst, dat, ingeval tle b^^stand^aan

Spaanschen Frankrijk na de pogingen der onzen geene redelijke voldoening gaven, wij •^eWeet-IadiBohe

Compagnie te

Diet afzonderlijk met hen sluiten, maar daarentegen den oorlog tegen iS/jaw/c voortzetten mieenen.
zouden, en ten tweede, dat de bijstand, aan de West-Indische Compagnie te verleenen,
zou worden vastgesteld vóórdat onze Gevolmachtigden weder naar
Munster vertrokken. —
De Gedeputeerden van i/irecA/ verzochten aanteekening, dat zij met het genomen besluit
öiet instemden. Volgens hen was de Heer
de servien bij het onhverpen van de arti-
kelen, die men hem zou voorslaan, niet genoeg gekend, en mocht in geen geval tol
een afzonderlijk verdrag met
Spanje worden overgegaan

1644—
1648.

2 aitsemaj yerhael enz. bl. 362—-3fï7.

' Zie AiTSEMA, Verhael enz. bl. 362.
ΙΠ Deel. 5 Stuk.

95

-ocr page 741-

738 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Zoodra de Heer brüw Ie Munster dit besluit vernomen had, gaf hij den Heer van
MEiNDERSwiJK Ic kennen, dal hg niet Iwyfelde, of zoo door ons de vrede met Spanje
gesloten was, zou Frankrijk volgen, zoowel'wegens de g'roote voordeelen, die dit Rijk
zich in het verdrag met
Spanje toegekend zag, als deswegens dat zyne zaken op dit
oogenblik zoo gunstig niet stonden. De Koning van
Spanje^ voegde hy er bij, keurde
alles goed; alleenlyk van
Portugal als Frankrijks beschermeling in het verdrag te ge-
wagen, verbood Zijne Majesteit ten stelligste: liever waagde hij al zijne Koningryken,
dan dal hij zich met
Portugal in eenig verdrag inliet.

Met Ie grooter gerustheid kon Spanje zich zoo onverzoenlijk jegens Por/M^a/betoonen,
omdat de Spaanschen wel wisten, dat, hoezeer
Portugal bondgenoot der Vereenigde
Provinciën heette, niettemin de Provincie
Zeeland zich slechts door de toezegging van
een belangryken onderstand aan de West-Indische Compagnie ten behoeve van eene
krijgsonderneming legen de Portugeezen in
Brazilië^ lot eenen maatregel had laten
bewegen, die tot den vrede moest leiden.

De schikking, waarbij hel octrooi der Oost-Indische Compagnie voor 25 jaren ver-
nieuwd werd, legen betaling van anderhalf millioen ten behoeve der West-Indische
Compagnie, had
Holland zoo lang tegengehouden, totdat men zeker was dal men daar-
mede de instemming van
Zeeland in het besluit van den Juli kon verwerven
Zoo zou dan eene krijgsmacht van 6000 man naar
Brazilië worden gevoerd, en dat
nietlegenslaande zich te '
ä Gravenhage een Ambassadeur van Portugal bevond, voorzien
van eene volmacht om met de Staten-Generaal een verdrag van vrede en vriendschap
te sluiten. Trouwens deze Gezant betuigde steeds des Konings bereidwilligheid om
Brazilië aan de West-Indische Compagnie te doen hergeven ' i

Uit kracht van het besluit van 4 Juli trad men in onderhandeling met de servies.
Deze, wel inziende dat de hem ihans aangeboden voorwaarden hem de eenig mogelijke
uitkomst beloofden, ontving den voorslag op eene beleefde wijze: zelfs zijn verwijt,'dat,
ten gevolge van de werkeloosheid van ons leger, de Spanjaarden in de
Nederlanden op
Frankrijk de* eene plaats na de andere s wonnen, werd op eenen zachtzinnigen loon
uitgesproken — Toch was er in het ontwerp een artikel, dat de Graaf niet
zoo gaaf
raeemle te mogen aannemen, en dal ook het ongenoegen van den
Zweedschen Resident
gaande maakte, te weten, de bepaling, dal de Koning van
Frankrijk zou beloven zijne

' AiTSEMA, Saken v. Staet en oorl. III, bl. 175. Verhael enz. p. 375. De vernieuvring van
het octrooi der O. I. Comp. \verd ook verbonden aan ,de bepaling, dat de Bewindhebbers, in
plaats van hunne provisie, een vast traktement zouden genieten.
Resol. Holt, 9, 11, 12, 17»
18, 24, 25 Jan.; 5, 6, 7, 8, 11, 14 Febr.j 21 Maartj 25 Mei, 1647.

2 Resol. Holl. 22 Mei, 1647. aitsema, Saken enz. bl. 210. r '

^ Hij bedoelde Armentiers en Landrecies. aitsema , Verhael enz, p. 367 , 368.

1644—
1648.

\ ^ ■ .

-ocr page 742-

DES VADERLANDS. · 755

bondgenoolen niet tegen de Vereenigde Provinciën te zullen bijspringen 1. Onder die lß44—

1648·

bondgenoolen waren zoowel Portugaly als Zweden. Wat Por/uoa/aangaat, de Republiek

De Koning van

beraamde juist een krygslocht, die, hoe de zaak ook ontveinsd werd, tot afbreuk ydiH Frankrijk moet
dit Rijk strekte. Doch, scheen Portugal zich zulks niet aan te trekken, Frankrijk zou bondgenooten^"^
wel geen wapengeweld willen gebruiken om
Brazilië voor Portugal te herwinnen. Maar wat stlten^'^b^ Ie
Zweden aanging, eene botsing tusschen de Vereenigde Provinciën en dat Rijk was onder
de mogelijkheden, en de Zweedsche Resident meende zich niet te mogen lalen welge-
vallen, dat, in geval van oorlog tegen onze Provinciën,
Zweden zich, krachtens eene
overeenkomst tusschen ons en
Frankrijk, van zyn mächtigsten bondgenoot verstoken
zou zien.

Werkelijk was het vooruit te zien, dat het eenmaal tot een oorlog tusschen de Re-
publiek en het overmachtig geworden
Zweden zou komen. Reeds was eene nadere
alliantie met
Denemarken, Zwedens mededingster in de Oostzee, zoo goed als beklon-
ken — In het begin van Januari
(1647) werd bij de Slaten van Holland de vraag De alliantie
geopperd, in wat voege de gedachtewisseling met den Ambassadeur van Deiiemarken hagr be,
eindelijk tot een goed einde te brengen en den Stalen-Generaal werd door dezen
Gezant in herinnering gebracht, dat den Koning van
Denemarken nog geene vergoeding
was toegewezen voor den in
1645 onbetaald gebleven tol in den Sond. Holland alleen
had zich bereid verklaard, hare quote in de daartoe vereischte som, op
40,000 Rijksdaalders
begroot, benevens een ruime vereering aan den Gezant, te betalen. Slechts was het de,
vraag, hoe deze som te vinden, of zij uit het veilgéld zou gevonden worden, danofzg
ten laste zou komen der Generaliteit. — Tegelyk gaf de Heer
ulefeid te kennen, dathy
de defensieve alliantie vastgesteld wenschte te zien De Staten van
Holland waren
van oordeel, dat de alliantie de termen van vriendschap en koophandel niet zou be-
hooren te overschrijden, ten einde bij de Kroon van
Zweden en andere bondgenooten
van dezen Slaat geenen argwaan te wekken — Toen de Gecommitteerden den Am-
bassadeur hoorden, deed hij ter vergoeding van den tol, in
1645 gemist, een ongelijk
hoogeren eisch, en tegen het concept van traktaat, onzerzijds opgemaakt, stelde hg een
ander ontwerp over, waarin eenige punten voorkwamen, strijdig met der Staten bedoe-
ling 6. Spoedig echter werd men het eens, zoodat alles nog slechts aankwam op de
som voor de gemiste tollen te betalen, ten bedrage van
120,000 Ryksdaalders: want
zóóveel verlangde de Ambassadeur. Doch ook dezen eisch begreep men toe te moeten

Hl

^ AITSEMA, Verhael enz, p. 368. 2 χι^ hierboven, bl. 650—654.

' Resol Holl 8 Jan. 1647.

^ Hesol. Slat.-Gen. 12 Jan. 1647. Kesol Holt. 9, 10, 11 Jan. 1647.
5
nesol Holl. 9 Jan. 1647. « Resol Slat.-Gen. 19 Jan. 1647. ßcio/. ^0//. 19,23 Jan. 1647.

95*

-ocr page 743-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— slaan, daarbij besluitende, dal de penningen door de Generalileit zouden genegolieerd
worden Nu kon derhalve de Gezant zijne taak volbracht fekenen, en de Staten
hadden de vereering Ie bepalen, die hem zou geschieden. Zij schonken hem een gouden
ketting ter waarde van 6000 gulden, aan zijne gemalin een geschenk ter waarde van
4000 gulden, aan zijnen secretaris de som van 600 gulden, en aan zyn zoontje, hier
te lande gedurende zgn gezantschap geboren, een lijfpensioen, ten bedrage van 1000
gulden jaarlijks: de brief, waarbij hem dit inkomen verzekerd werd, zou in een gouden
doos, ter waarde van 600 gulden, den vader Ier hand worden gesteld. Geen wonder
dat de Heer
ulefeld dankbaar van de Staten afscheid nam, met de verklaring, dat hij
erkentelijk was, niet ter zake van de geschenken, maar vermits de vriendschap en alliantie
van
Denemarken met dezen Slaat door het traktaat was vernieuwd ^ — Nu werd ook
de Resident
de vbies, naar Elseneur bestemd, tot zijne nieuwe waardigheid beëedigd.
Hij vertrok tegen het'einde van Mei 3. Tot de ratificatie van het traktaat, tot welke
Holland, Friesland en Overijsel gereedelijk besloten, en die door Denemarken spoedig
werd ingediend, moesten de andere Provinciën nog menigmaal aangemaand worden,
totdat zij daartoe eindelijk overgingen Κ

Intusschen behartigde de Deensche Resident tangken bij de Staten de belangen van
'sKonings zoon. Aartsbisschop van
Bremen die van de zijde der Zweden in zyne
macht en gezag bedreigd werd. Zwaarder wogen bij Hun Hoog Mögenden de gronden,
ren^^feger d7ü ^elke de Stad
Breinen hunne tusschenkomst begeerde legen de bevestiging van den
WeEertol. Wezerlol, door Oldenburg geheven. Ook hier toch was de invloed der Zweden in het
spel. — Gedurende de staking zgner bemoeiingen ter overeenbrenging van
Spanje en
Frankrijk werd de Heer van meinderswijk te Munster bijna uitsluitend beziggeliouden
met dit vraagstuk van den Wezerlol, dat de Staten volgaarne naar den zin der Stad
Bremen opgelost zouden hebben gezien. Laatstelijk had deze Slad 100,000 Rijksdaalders

1 Resol. Slat.-Gen. 26, 29 Jan. 1647. Resol. Holl..26, 30, 31 Jan.; 7, 9 Febr. 1647.

i

" Boven het lijfpensioen, welks aanvaarding ten zijnent wellicht misduid zou worden, verkoos
de Gezant eene comp;ignie soldaten te voet voor zijn zoontje. Dit werd hem door den Prins
verleend, terwijl den begiftigden knaap dispensatie van leeftijd werd vergund. Hij was
leg ge-
doopt, waarbij hij nu van wege de Staten den naam
belgicüs bekwam {^Resol. Slat.-Gen. 11, 12,
15, 18 Febr. 1647.
ResoL Holt. 9, 11, 12, 13, 14, 15 Febr. 1647).

3 Resol. Slat.-Gen. 15 Febr.; 30 Maart; 23 Mei, 1647.

4 Resol Slat.-Gen. 30 Maart; 3, 6 April; 7, 14, 16 Mei, 1647. Resol Holl. 22, 25 Maart;
6 April, 1647.

® aitsf.ma, III, bl. 175—177. Daar de Kroonprins in de maand Juni onverwachts te Dresden
kwam te overlijden, zoo was van toen aan de Aartsbisschop Koning christiaans eenige zoon.

-ocr page 744-

DES VADERLANDS. · 755

geboden om de opheffing van dien tol te verkrygenj toen yerlangde de Graaf van 1644—

ltt48f

Oldenburg daarvoor de som van 500,000 Rijksdaalders. De Graaf van trautmannsdorp
sloeg voor, dat eene som van 250,000 zou betaald worden, en verlangde de medewerking
van onzen Gevolmachtigde om de partijen tot deze schikking te bewegen. Doch op al
hare pogingen tot het treffen eener overeenkomst en op alle voorspraak van der Staten
Gevolmachtigden in haar belang, zag
Bremen zoo weinig gevolg, dat zij poogde de
Staten tot een krachtiger optreden ten haren behoeve te bewegen. Zij verzocht, dat
Hun Hoog Mögenden haar een 400-tal soldaten zouden toezenden, door haar zelve te bezol-
digen. Dit ware de aanvang van een oorlog met
Zweden geweest, en gaarne zou de
Keizer zulks gezien hebben. Hij slond den Zweden alles toe, in de hoop, zeide de
lijdende partij, dat de Stalen zich daardoor genoopt zouden zien de wapenen tegen hen
op te vatten. Zoo zou hg eenen machtigen bondgenoot tegen hen bekomen hebben
en veel van zijne inwilligingen hebben kunnen terugnemen. Inderdaad in Juli (1647)
werd de heffing van den Wezertol aan
Oldenburg toegestaan, en deze vergunning zou
door een artikel in het vredesverdrag des Rijks worden bevestigd Wat belang nu
hadden de Zweden hierbij? — In het bezit van het Aartsstift
Bremen gekomen, ver-
langden zg alles wat dit Stift immer had bezelen, met name het gemeenschappelijke
rechtsgebied op de
Wezer, en het Graafschap Delmenhorst, dat na het afsterven van
den Graaf van
Oldenburg aan hen zou komen. Zoo zouden zij op de beide oevers der
Wezer gezag erlangen.

Het laat zich denken, dat niet alleen Bremen^ maar alle andere Steden^, Stenden
en Vorsten in Noord-weslelyk jöuiVic/i/aiit/, in deze omstandigheden, hunne hoop, althans
in stilte, op de Staten gevestigd hadden, en dat zij hunne binnenlandsche en onderlinge
geschillen liefst bijlegden, ten einde zich veeleer door binnenlandschen vrede en onder-
ling bondgenootschap te versterken, dan zich door oneenigheid te verzwakken. Dit
bleek uit de handelingen der Vorsten van
Brandenburg en Palls-Néuburg.

In het jaar 1646 en nog in den aanvang van 1647 waren deze beide Vorsten het
onderling en elk met zgne onderdanen in ^de Kleefsch-Guliksche Landen nog in geenen
deele eens. De Kleefsche Stenden waren nog ontevreden op hunnen Hertog, den
Keurvorst
3. in het ontwerp van alliantie, door den Keurvorst ingediend, bracht het Betrekkiugea
eerste artikel ontruiming van de Kleefsche Sleden door onze garnizoenen mede, en al dade- ^aPaUs-N^lTrg,
lijk trachtte de Keurvorst een corps van zijne soldaten in de plaatsen
Gennep en IJselborg te

' aitsema, 111, bl. 193, 194. Resol Stat.-Gen. 16, 21 Mei, 1647.

^ In den zomer van 1646 verzocht en verkreeg de Stad Lübeck, dat zij begrepen werd in het
traktaat door de Staten met
Hamburg en Bremen gesloten (liesol. Stat,-Gcn. 6 Aug.j 28 Sept.j
27 Oct. 1646.
Resol. Holl. 6 Aug.j 8, 12, 13, 21, 24 Sept. 1646).

^ Zie hierboven, bladz. 645—647.

-ocr page 745-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

742

leggen Doch hierin zagen de Stenden den toeleg om het Goeverneurschap over
de lot nog ! toe door de Slaatschen bezette sleden aan gunstelingen te verleenen, die
dan over burgers en plattelands-bewoners willekeurig zouden heerschen. Ook kwam
van den'Trtaatregel niets, dan in een zeer beperkte mate — En wat den Hertog van
Palis-Neuburg aangaat, zgne Gereformeerde onderdanen moesten door geweldige
maatregelen der Staten tegen hunnen Vorst in bescherming genomen worden. De
laatste verordening der Staten in het Gulikscbe, lot weerwraak over de verdrukking der
Gereformeerden genomen had een bezoek-ten gevolge, door de Gezanten der vier
Katholieke Keurvorsten, aan onze Gevolmachtigden te
Munster gebracht. Zij gaven
ditmaal aan de onzen al de eer en titels, op welke dezen, aanspraak maakten: vroeger
hadden zy zwarigheid gemaakt hun die toe te kennen, hetgeen dan ook alle recht-
streeksch verkeer lusschen hen en de Nederlandsche Ambassadeurs had belet. — Die ver-
ordening van Hun Hoog Mögenden, volgens welke verscheiden priesters door onze
soldaten in gevangenschap weggevoerd waren, kon, zeiden zij, niet geduld worden:
zelfs de Keizer vermocht op het gebied der Keurvorsten of Vorsten zich geen feitelgk-

heden van dien aard veroorloven, dan na voorafgaande formaliteiten.--

Dal de Heer von kleist, minister van den Keurvorst van Brandenburg, in Maart
1647, het ontslag der in het Guliksche en Bergsche opgelichte priesters verzocht,
was een gunstig leeken voor de verstandhouding, die er lusschen dien Vorst »en den
Hertog van
Palls-Néuburg, almede door de bemoeiingen der Gecommitteerden van Hun
Hoog Mögenden, was beginnen te beslaan. Op advies van den Raad van State besloten
de Staten het verzoek toe te staan, in het vertrouwen, dat de Keurvorst te weeg zou
brengen, dat alsnu de Gereformeerden in hunne rechten zouden worden hersteld. Bij
gebreke . van dien zou de dwangmaatregel hervat moeten worden WerÜelgk waren
alstoen de geschillen lusschen de beide Vorsten bijgelegd — Doch nu had ook de
Hertog van
.Palts-Neuburg het verzet van de gezamenlijke Kleefsch-Guliksche Stenden
te verduren. 'Als vertegenwoordiger dezer Stenden diende de Heer van
aitsema., den
15den April, eene memorie in, waarbij zg zich beklaagden, dat de Hertog hun tegen

^ a]tsema, III, ρ. 182.

2 Resol: Slat.-Gen. 5, l5 Jan.; 2 Febr. 1647. Resol. Holl. 5 l'ebr. 1647. Graaf maürits van
Nassau, de gewezen goeverneur -van Orazilië, werd des Keurvorsten Stadhouder in hel Hertogdom
Kleef. Hij was voorzien van een credentiebrief aan de Stenden, de vermaning inhoudende, dat
zij hunne geschillen met den Keurvorst zouden bijleggen. Niets werkte daartoe trachtiger, dan
de benoeming der heftigste, tegenstanders tot 's Vorsten Raden (
aitsema, t. a. pi. Resol. Slat.-Gen.
9 Aug.j 27 Dec. If547).

3 Zie hierboven, bladz. 660. Resol Stat.-Gen. 27 Maart, 1647.

5 Resol. Holl. 16 Maart, 1647. aitsema, III, hl. 184—189.

1644—
1648.

-ocr page 746-

DES VADERLANDS. · 755

de privilegiëD eene belasting oplegde, waarin zij niet bewilligd hadden. Meermalen hadden 1044--
zij daarover bij den Keizer geklaagd; Zijne Majesteit had hun een gunstig bescheid gegeven,
doch zulks had niets gebaat. Thans werd het bedrag, hun volgens eenen eigenmächtigen
omslag opgelegd, bij executie ingevorderd. En om dit verder te verhoeden, verzochten zij
Hun Hoog Mögenden voor hen door het schrijven van een brief bij hunnen Hertog tusschen
te treden, gelijk zy, vroeger, dit verklaarden zy met blijdschap vernomen te hebben,
den Keurvorst van
Brandenburg geschreven hadden. De Staten gaven aan dit verzoek
gehoor, en schreven den Hertog in ernstige bewoordingen om hem tegen die schennis dei-
privilegiën te waarschuwen Dit schrijven echter baatte evenmin, als zulks de
welwil-
lende woorden van den Keizer gedaan hadden; doch Hun Hoog Mögenden zouden het
er niet,bij laten. Althans de Raad van State adviseerde hun, den Commandanten hunner
garnizoenen in de naastbijgelegen steden te gelasten, den voogden, schouten, rechters
en anderen ambtenaren te verstaan te geven, dat zij zich te onthouden hadden van de
invordering dier niet ingewilligde belasting: gingen die ambtenaren toch daarmede voort,
dan moesten de Nederlandsche bevelhebbers hen het ingevorderde terug doen geven, en
bleven zij daarvan in gebreke, zoo moesten zij hen op doen lichten en hen zoo lang
gevangen houden, tot de Hertog zou blijken rede te verstaan. Alvorens echler hiertoe
over te gaan, namen de Staten voor, bericht van de Stenden af te wachten ^ Op
later
ingekomen bericht der Stenden en op protesten van den Hertog antwoordden ten slotte
de Staten, dat^zij bij hun gevoelen volhardden, meenende gerechtigd te, zijn de privi-
legiën der Stenden voor te staan: oordeelde de Keizer, dat alleen hem hier eene
uitspraak toekwam, zij beriepen zich op de traktaten, met den Vorsl bij zijne bezits-
aanvaarding gesloten: dus herhaalden zij hunne vermaning aan den Hertog en zonden
kopie van dit schrijven aan de Commandanten van
Wezel^ Emmerik^ Rees, Rijnberky
Orsoy
en andere plaatsen, met last om, zoo noodig, de invordering van de gewraakte
belasting met gevoegelijke middelen te beletten

Der Staten vertrouwen, dat de Keurvorst van Brandenburg het herstel der Gerefor-
meerden in het Guliksche en Bergsche zoti te weeg brengen, scheen niet beschaamd te
zullen worden Hadden dus de Gereformeerden in deze Hertogdommen voldoening te
wachten, de belijders van dien Godsdienst te
Aken zochten vergeefs binnen die vrije
Rijkstad in hunne burgerrechten hersteld te worden. De Saksische Gezanten te
Munsler
verklaarden, liever de zaak der Lutherschen te Aken tegenover de Roomschen te laten
varen, dan de Gereformeerden aldaar toe te laten. Ook dezen bleef derhalve niets over,

' Resol Stat,-Gen. 13, 20 April, 1647. aitsema, III, bl. 189—193.
= Resol SiaL-Gen. 7 Junij 2 Juli, 1647. ajtsema, 224.

2 aitsema, 224. Resol. Siat.-Gen. 28 Sept. 1647. Resol. SlaL-Gen. 3, 4 Mei, 1647..

-ocr page 747-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— dan tot de Stalen hnnne toevlucht te nemen. ,Ζοο wendden zich dan de uitgeweken

^ Λ J Q

Akensche Gereformeerden lot de Staten met het verzoek, dat hel Hun Hoog Mögenden
gelieven mocht de zaak der binnen
Aken gebleven geloofsgenoolen zoo Ie^ behartigen,
dal )) van hunnen geestelyken rykdom eeriige slraalljes tot die bedroefde zielen mochten
afvloeien" en hun de oefening van hunnen godsdienst mocht hergeven worden, alsmede
het recht om, nevens de Katholieken, ambachten te mogen uitoefenen ^

Ook de Graaf van. Oost-Friesland kon, ten einde den steun der Staten tegen zijne
en met Oiwit· binnenlandsche bestrijders te bekomen, bij Hun Hoog Mögenden pleiten op de nood-
zakelijkheid, dat er eene militie op de been werd gebracht, hetgeen alle voorwendsel om
de krijgsmacht van de Hessen, der Zweden vrienden, in het land te houden, zou afsnijden.
Den δ*^®·» Januari (1647) hadden 's Graven Afgevaardigden by de Staten-Generaal gehoor.
Zij dankten uit zijnen naam voor de vermaning, vroeger door Hun Hoog Mögenden aan
zgne Stenden gegeven, dat zij alles in den bestaanden toestand zouden laten totdat de
Hessen vertrokken zouden zijn. Die vermaning was van goede uitwerking geweest tot
in Juli van het vorige jaar. Maar toen hadden eenige »kwaadwillige" Stenden en
Leden, te
Embden bijeengekomen, alles weder in de war gebracht, en de geldkantoren

gesloten. Door afdanking van een deel zyner officieren en het aanbod om zyne militie

*

af te schaffen, had hy 's Lands lasten willen verminderen; doch die Vergadering te
Embden had, vóór hij daartoe gekomen was, het besluit van Hun Hoog Mögenden ijdel
en voor hel Land schadelijk verklaard. Diensvolgens eischle de eer der Staten, dat op de
zaak order gesteld werd 3. — Dus stelde de Graaf den toestand voor, en de Slaten
besloten eene bezending uit hun midden ter regeling der zaken naar
Oost-Friesland
Ie laten afgaan. Hun last zou voornamelyk deze punten inhouden: Jemgum moest
ontmanteld; de Grafelijke militie bij haar tegenwoordig bestand gehouden, of zijn achter-
stand door die van de Stenden betaald; de geschillen tusschen dezen en den Graaf be-
slecht, en de Stad
Embden tot toelating van den Heer van aylva. als commandant

1 Resol. Stat.-Gm. 12 Juli, 1647. Toen de Keurvorst van jBmnrfeniiMr^^ in Januari, 1647, uitrfen
Haag vertrok, liet hij nevens den Heer kleist , den Heer christiaan moll , Raad van den Prins van
Oranje, als zijnen Resident hier achter. Hij beval de zaak der alliantie aan. Van het ontwerp der
alliantie werd spoedig kopie aan de Provinciën gegeven. —
Tegen het afsterven van zijnen schoonvader
in
den Haag gekomen, vertrok hij weder in het begin van Juni, zijne genegenheid jegens de
Staten betuigende met aanbieding van »dezen Staat met goed en bloed bij te wonen." Voorts
bleef hij zijn verlangen te kennen geven , dat de nadere alliantie tot stand mocht komen, waarmede
de Staten zich echter niet haasten
{Resol, Stal-Gcn. 5, 11 Jan.; 1 Juni; 22 Juli; 13, 26,

27 Nov.; 19, 21 Deo. 1647. Resol. Holl 7 Juni; 13 Nov. ρ. 336. 13 Dec. 1647). Wat voorU
de Gereformeerden te
Aken betreft, de Prinses-weduwe van Oranje trok zich in den zomer van
1647, bij gelegenheid van haar verblijf te
Spa, hunne belangen aan (Resol. Slat.-Gen, 25 OctJ

28 Nov. 1647). 2 r^soI. Stat.-Gen. 5 Jan. 1647.

Friesland.

-ocr page 748-

DES VADERLANDS. 74Ö

1

bewogen worden — Voor het einde van Februari waren van wege Gelderland de 1844—.

1648.

Heer van unteloo, van wege Zeeland de Heer van der nisse, van wege Friesland
de Heer roorda , en van wege Overijsel de Heer Van mulert benoemd om die zending
Ie bekleeden.
Holland verlangde aanvankelijk Iwee Gecommilleerden Ie mogen be-
noemen. Dit was dengenen, die 's Graven belangen voorstonden, niet naar den zin:
vooral wenschten zij den Heer
bigker, die in aanmerking kwam, te weren. Jttaar
Holland talmde met de benoeming ^ Juist omdat de Graaf reden had om op het be-
spoedigen der beiending aan te dringen, vond
Holland haar bedenkelijk. Immers
bestond er thans voor de parlg van den Graaf alle hoop, dat zij tegen de Stad
Enibden
en de Stenden zou worden gehandhaafd. Werd nu dit doel bereikt, dan zou, wat
vroeger gevreesd was, kunnen gebeuren, en de Graaf zich dienstbaar kunnen maken
aan de pogingen dergenen, die van ziyn land eene wapenplaats wilden maken lot
bevordering van eenig doel, met
Hollands belangen strijdig. Zou de jonge Prins hel
herstel van zijnen schoonvader niet wenschen te bevorderen, en was
Oost-Friesland,
mits Embden was bedwongen, geen geschikt punt, waaruit hg eene uitrusting op
Engeland richten kon? De tweespalt tusschen de Presbyterianen en de Independenten
gaf Koning
karel nieuwe hoop, dat hy,. door de partij van dezen of van genen Ie
kiezen, de verloren zaak toch nog zou kunnen winnen. Hoe het zy, er was voor
Holland reden genoeg om het vertrek der Commissie, in weerwil van den gedurigen
aandrang van 's Graven ministers, tegen te houden.

Eerst verklaarden die van Holland, niet lot de benoeming van Gecommitteerden uit
hunne Provincie te zullen overgaan, vóórdat in de Inslruclie een artikel ingelascht zou
zijn, waarbij den Gecommitteerden verboden werd, eenig geschenk aan te nemen: zij
wilden den Graaf beletten de onpartydigheid der Afgevaardigden in gevaar te brengen.
En dan weder verlangden zij, dat de bepaling omtrent het commandement te
Embden
uil de Inslruclie gelicht werd, begeerende dal de beschikking daarover aan die Stad
gelalen zou worden. Eerst omstreeks het midden van Mei benoemde
Holland als haren
Gecommiüeerde naar
Oost-Friesland den Heer cornelis bigker, Heer van Swieten
En toen duurde het nog tol over het midden van Augustus voordat de Gecommilleerden Gecommit-
de reis naar Oost-Friesland aanvaardden. Holland had lot het laatste toe op het verbod staten-GeMratJ^
^an hel aannemen van geschenken aangedrongen. Hunne aankomst werd nog verlraagd

' Zie hierboven, bl. 660—663. Resol. Stat.-Gen. 22 Jan.j 4, 20 Febr. 1647. Resol. Holt,
5, 8, 12 Febr. 1647. aitsema, 111, bl. 194.

2 Resol. Stat.~Gen. 22 , 25 Febr. 1647. Resol. Holl, 13 Febr.; 7 Maart, 1047. aitsema, III,
bl. 194.

3 Resol. Stat.-Gen. 8, 21, 23, 25 Maartj 11, 15, 19, 26 April; 18 Mei, 1647. Resol. Holt.
19 Maart; 6 April; 17, 22 Mei, 1647. aitsema, III, bl. 194.

UI Dbel. 5 Stuk. 94

-ocr page 749-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— door eene bemoeiing, vreemd aan de bedoeling der bezending. De oude geschillen,
* namelgk, tusschen
Groningen en de Ommelanden, met welke de Staten-Generaal zonder
ophouden gemoeid werden, waren tot zulk eene hoogte gestegen, dat de Ommelanden
zich van de Stad afscheidden en tegen een' van de zijde der Stad gevreesden overval
om de hulp van troepen verzochten. Alsnu werd den Gecommitteerden, die naar
Oost-
Friesland
bestemd waren, de taak opgedragen om die geschillen by te leggen, waarin
zg naar wensch mochten slagen i.

Het lange dralen van Holland was wel een bewijs, hoe onzeker de beantwoording
der vraag was, welke maatregelen in
Oost-Friesland door ons staalkundig belang
werden geboden. Duidelijk echter was het dat het gevaar moest afgewend worden, dat
dit landje met zijne belangrijke havenstad
Embden ten slotte rechtstreeks of middellijk
almede onder de macht der
Zweden kwame.
. De gevreesde uitbreiding van der Zweden macht was het, die de Staten er op aan

deed dringen, dat in het verdrag van guarantie, met servien te sluiten, van de zgde
der FranSchen uitdrukkelyk beloofd werd, dat zij, in geval van oorlog tusschen ons en
Zweden, deze Mogendheid niet zouden bijstaan. Maar evenmin konden de Staten zich
laten welgevallen, dat
Frankrijk zijn bondgenoot Portugal tegen ons ondersteunde,
wanneer het waarschynl^k geval zich voordeed, dat de Porlugeezen, het masker af-
werpende, de vrgheid van
Brazilië tegen onze West-ïndische Compagnie hielpen hand-
haven. In beide opzichten verkregen de Staten wat zy verlangden, daar
servies, die
het er op gezel had het verdrag tol sland te brengen, ten laatste uitdrukkelyk ver-
klaarde, dat de Koning van
Frankrijk noch Zweden noch Portugal in het minst zou
byspringen, wanneer deze Slaat tegen een dier Ryken in oorlog kwam. Dus kon men
overgaan lot het sluilen en leekenen van het verdrag. Hiertoe echter ging men van
onze zyde niet over, dan onder de verklaring, dat by weder uitgebroken oorlog onze
handel in de Middellandsche zee ten gevolge van dit traktaat geen nadeel zou leiden
. . Dus wilden de Hollandsche kooplieden de zee voor den handel als een onzydig gebied

aangemerkt hebben, en zich in tyd van oorlog gevrijwaard zien tegen den blaam alsof

men den vyand voorraad toevoerde.

/

Nog vóór het sluiten van het traktaat kwam de Heer de la thuillerie hier terug.

Het verdrag Den IS^e^i Juli had hij gehoor bij de Staten S en den 29sten onderteekende hij nevens
van
guarantie

met Franhrijk SERViEN het voltrokken traklaaU Bij de eerste twee artikelen beloofden de beide Stalfen
gesloten, elkander, den vijand openlijk den oorlog aan te doen, ingeval de Koning van
Spanje^

746

de Keizer of eenig Vorst van het Huis van Oostenrijk eenen aanval deed op eenigland

AITSEMA, III, bi, 194, 212, 213. Resol Stat.-Gen. 25, 26 Junij 9, 11, 17, 25 Juli; 5,
15, 17 Aug. 1647.
ResoL Holl, 7, 15, 19, 26 Juni, 1647.

2 aitsema, Yerhael enz. p. 369. j » jigggi Sldt.-Gen. 11, 13 Juli, 1647.

ι \

-ocr page 750-

DES VADERLANDS. 747

of plaals, door een Tan beiden bezeten of bij het traktaat van vrede nog te verkrijgen,
mits uit dien aanval een algemeene vredebreuk volgde. In het tweede artikel werden
als plaatsen, die den Koning van
Frankrijk gewaarborgd werden, met name genoemd
Pignerol, en die welke hij bezat in Roussillon en Lorraine^ en veroverd had in de
Nederlanden. Bij het derde artikel verbonden zich de Staten op nieuw de wapenen
op te vatten, wanneer gedurende hel dertigjarig bestand, hetwelk aan
Catalonië zou
toegestaan worden, een der plaatsen in dat land, die bij het vredestraktaat aan
Frankrijk
zouden komen, door Spanje of Oostenrijk aangevallen werd. Twee andere artikelen
bepaalden, dat geen van beiden zijnen bondgenoot tegen den ander zou ondersteunen,
cn dat dit traktaat" eerst na het sluiten van den vrede tussehen
Frankrijk en Spanje
in werking zou treden ^

Daags na de onderteekening noodigde servien al de Heeren, die het mede geteekend
hadden, ter maaltgd; doch de beide Hollandsche Gecommitteerden,
mathenesse en
willem boreel, verontschuldigden zich, en toen die Gezant, vergezelschap! van den
Heer
de la thuillerie, den Juli, zijn afscheid van de Staten genomen*had, en

er voorgesteld werd hem,.als gewoonlijk, met een geschenk te vereeren, ging Holland
dit te keer. — Deze Provincie begreep haar ongenoegen over den loon, door servietr,
vooral in zgnen brief aan de zes Provinciën ^ aangeslagen, niet Ie moeten ontveinzen

' AiTSEMi, Terhael enz. p. 370—373. ^ Hq hierboven, bl, 725.

3 AiTSEMA, Verhael enz. p. 373. Kesol. Stat.~Gen. 31 Juli: 1, 2, 5 Auy. 1647. Resol. IIolL
31 Julij 1 Aug. 1647. De zes Provinciën meenden Holland te nopen de vereering, die zij aan
SEnviEN geschonken wenschten te zien, toe te staan, door ite verklaren, dat, zoo Bolland zich
daartoe niet verstond, zij op hare beurt hare toestemming niet zouden geven tot de geschenken,
die de benoemde Gezant voor den Grootvorst van
Moscovië mede zou nemen {llesol. Slat.-Gen.
5 Aug. Resol. Holl. 1 Aug.). — De Moscovitische Ambassadeur en Kanselier (zie hierboven,
hl. 650—658) bleven onbescheiden in het vorderen van hun onderhoud. Hun verblijf, maakten
zich de op
Moscovië handeldrijvende kooplieden ten nutte om bij hen, met behulp van den Heer
iekdoup als tolk, hunne klachten in te brengen. Op hun verzoek werd hun de toezegging ge-
geven, dat er een Afgezant tot den Czar zou benoemd 'worden. De verkozene was de reeds vroeger
»aar
Moscovië afgevaardigde Heer albert bübcu (de Resol, van Holl, noemen verkeerdelijk coenb.
burch
), die op de reize te Nowgorod, den 24'*®" November, overleed. Zijn zoon koenbaad, die
hem vergezelde, nam alstoen de taak over. In Juli (1647) waren de Ambassadeur en Kanselier
vertrokken, begiftigd voor zich en hun gevolg met rijke geschenken, die zij zoo onheusch moge-
lijk, met verwijt dat sommigen niet mild genoeg bedacht waren, aannamen (ßeso/. S/αί.-Gen.

8, 17, 19, 23, 24 Jan.; 5, 28 Febr.; 2, 5, 20 April; 17 , 27 , 28 Mei; 1, 7, 13/15,
22 , 27 , 28 Juni; 4, 8, 11, 22, 27 Juli; 2 Aug. 1647.
Resol Holl. 8, 31 Jan.; 18, 23 April;

21, 22, 24, 25 Mei; 14, 17, 22, 26, 28 Juni; 3 , 6 , 26 , 30 , 31 Julij 1, 2 Aug. 1647.
m, hl. 194-196, 217—224).

1644-
1648.

100»

-ocr page 751-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

r

w

1644— En lerwgl zij aldus den Franschen Ambassadeur alle bewijs van tevredenheid onthield,
1648

stelde zij de van harentwege tot de vredehandeling gevolmachtigde Heeren van mathenesse
en vaw heemstede Openlijk tegen servien in het gelijk, door hun acte te verleenen,
dat zg zich als goede en getrouwe ministers hadden gekweten

Terstond nadat servien vertrokken was (hg begaf zich onmiddellijk naar Munster),
drongen die van Holland er op aan, dat de Gevolmachtigden zich ten spoedigste naar
de plaats der onderhandeling terug zouden begeven op de opengebleven punten waren
zij volkomen gelast, en er was zelfs zoo goed als voorzien in hel geval, dat
Frankrijk
geene redelgke voorwaarden van Spanje wilde aannemen. In dit geval, begreep men,
moest men afzonderlijk met
Spanje sluiten. Slechts was het nog de'vraag, of het oordeel
in hoeverre aan
Frankrijk het uiterste was toegemeten, aan de Gevolmachtigden slaan
zou, dan of zg de beslissing, hierin te nemen, nog aan de Provinciën zouden moeien
overlaten. Daar
Zeeland en Utrecht zich op dit punt niet met Holland vereenigden,
werd het vertrek der Gevolmachtigden nog opgehouden. Maar
Zeeland zou over te
halen zijn, wanneer deze Provincie volkomen zekerheid bekwam, dat aan de West-
Uitrusting te-Indische Compagnie de verlangde ondersteuning zou verleend worden, en dezen prijs
slokn.'^'^^'^ h^d Holland, en in deze Provincie had bepaaldelijk Amsterdam het meeste bezwaar
in den tocht naar
Brazilië gezien voor Zeelands toeslemming in de zaak der vrede-
handeling over.

Den Augustus werden door de gewone en buitengewone Gedeputeerden van

Zeeland betreflende de zeven punten, omtrent welke den Mei besluit was genomen,
eenige vragen geopperd, omtrent welke zij zich tevreden lieten stellen, onder beding
dat nader zou worden vastgesteld, dat aan de West-Indische Compagnie een krachtdadige
onderstand zou worden verleend 1

Slechts van eene sterke uitrusting konden de vrienden dier Compagnie zich het herstel
van haar gezag in
Brazilië beloven Van de schikking, van Portugals zgde voor-
De Portugee-gespiegeld, verwachtten zij niets. De Koning, zoo antwoordden de Stalen op de voor-
Teur bi^Uchik-PortugeiBschen Ambassadeur te
^s Gravenhage, moest beginnen met de
king aan. opstandelingen genomene plaatsen terug te geven. Doch nu was, in
het voorjaar

van 1647, die Ambassadeur, Francisco de sousa goutinho, zelf tot goeverneur van
Brazilië benoemd, en hij bood aan, de teruggave dier plaatsen te willen bewerken.
Tegen dit aanbod verzocht hij nu in de gelegenheid gesteld te worden om eene
schikkmg

1 AiTSEMA, Verhael enz. p. 378, 379.

2 Resol. Stat.-Gen. 1 Aug. 1647. Resol. Holl. 1 Aug. 1647.

3 aitsema , III, bl. 204. ^ Resol. Stat.-Gen. 7 Aug. 1647.
5 Zie hierboven, bladz. 691—694.

-ocr page 752-

DES VADERLANDS. · 755

ten opzichte van de geheele zaak Ie treffen: slechts als hij hoop daarop kon koesteren, 1644--

1648.

ZOU hy de benoeming tot het goeyerneurschap aannemen, ^en anders niet Maar de
voorstanders van de Compagnie hielden zich niet overtuigd, dat hy in slaat zou zijn
om dat aanbod waai· te maken, en in plaats van schikking, begrepen zij de uitrusting
te moeten doordrijven. Om deze te verhoeden hield de Portugeesche Ambassadeur niet
op, voorslagen te doen. De Bewindhebbers eischten alsnu, ten waarborg voor de terug-
gave van
Brazilië^ eerst de BaMa de todos os Santos, daarna het eiland Termm. Doch
de Gezant verklaarde beide ondoenlijk, maar gaf de keus van vijf plaatsen, in
Portugal
zelve gelegen, ja bood zelfs den persoon van den infant, 'sKonings broeder, als gijze-
laar aan <

ψ

Maar voor de uitrusting tqgen Brazilië was Zeelands instemming lot de voortzetting
van den vredehandel gekocht, en zoo moest zij voortgang hebben.

Stond het vast, dat de Oost-Indische Compagnie aan de West-Indische eene som van
anderhalf millioen zou uitbetalen zelfs deze bijdrage achtte deze Compagnie niet
voldoende, zoo zij niet levens met 6000 man en met schepen op kosten van 'den Staat
en dat wel spoedig ondersteund werd \ Om den moed tot behartiging van de bijna
wanhopig staande zaak der Compagnie ^ gaande te houden, kwam in dien tijd het be-
richt van de verovering van het eiland
Taparica in de Ba/na Doch nu het gebleken
was, dat
Zeeland van de vervulling der behoefte van de Compagnie hare toestemming
tot de vervulling van
Hollands wensch ten aanzien van den vredehandel afhankelijk
maakte, werd bij de Staten dezer Provincie vóorgesteld uit de militie van den Staal ten
dienste der Compagnie 6000 man naar
Brazilië te zenden, ten einde »alzoo de Pro-
vinciën en bepaaldelyk
Zeeland gezind te maken om allen tegenstand tegen dien vrede-
handel te staken."
Amsterdam wilde dit niet toegestaan hebben vóórdat de vrede
werkelyk gesloten zou zijn; doch liet zich overreden, evenwel slechts onder voorwaarde,
dat de Gevolmachtigden binnen weinig dagen zouden vertrekken en de actie van rati-
ficatie zou worden vastgesteld Alsnu werd in overleg met Zijne Hoogheid bepaald,
dat die manschappen in de eerste plaats zouden genomen worden uit de 80 compagniën,
welke te voren uit het Fransche subsidie waren bekostigd. Over de vloot,
ndOiV Brazilië
bestemd, zou witte gorneliszoon de witt, als admiraal, en joost bankert, als
vice-admiraal gesteld worden. Behalve 12 schepen, te voren ter bezetting der Vlaamsche

» Resol. Stat.-Gen. 16 April, 1647. aitsema, III, bi. 204. ^ aitskma, III, bl. 210.

^ Zie hierboven, bl. 73.

Kroniek v. h. JJist. Genootsch. te Vir. Jaarg. XXV, bl. 443, 444, 451. Resol. Holt. 2% ixxni ·,
31 Juli, 1647. 5 Zie Kroniek enz. p. 458 , 462 , 465.

® Resol. Holl 15 Juni, 1647. Kroniek enz, p. 477. ^ Resol. Holt. 2, 3, 16 Aug. 1647.

-ocr page 753-

>

7150 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

164.4— kust gebruikt, zou die vloot uit zooveel oorlogschepen beslaan als de West-Indische Com-

X 648

pagnie maar zou kunnen leveren. De Slaten-Generaal vereenigden zich met het denkbeeld
om 12 kustschepen tot den tocht te bezigen en verdeelden de kosten over de Provinciën.
Friesland weigerde daarin te deelen op grond dat zij geene voldoening bekomen had
op het stuk der Oost-Indische Compagnie. Ten slotte betaalde zy slechts de helft harer
quote Gaarne zou men Graaf
maurits van Nassau, als generaal der gansche uitrus-
ting, weder naar
Brazilië hebben zien vertrekken; doch deze was daartoe gansch on-
genegen: niet 6000 man, verklaarde hij, maar 12,000 zouden er noodigzijn, en voorts
verlangde hij, gedurende'den tocht 40,000 gulden 'sjaars voor zijne tafel, eene jaarwedde
van 50,000 gulden zijn leven lang, en 20,000 terstond tot zijne uitrusting. Deze voor-
waarden waren gesteld om zijne ongeneigdheid te doen blijken, en men slaakte dan ook
weldra alle aanzoeken. De kapiteins en manschappen der ongerepartieerde, alsnu af-
gedankte troepen waren niet williger om naar
Brazilië dienst te nemen, weshalve men
een nieuwe werving opzettelijk tot dit doel moest verordenen. Maar weigerde Graaf
Μ A.TJRÏTS * zijnen dienst, hg achtte zich verplicht, de Staten aangaande den waren staat
van zaken in
Brazilië in te lichten, en bracht » verscheidene vreemde en gansch onbe-
hoorlijke, ja gruwelijke bedrijven, door eenige beambten van de Compagnie legen de
Porlugeezen gepleegd," aan den dag — Alzoo Graaf
maurits niet over te halen was,
werd de kolonnel
schöpfe tot opperbevelhebber benoemd.

De Ambassadeur van Portugal zag, evenmin als het Portugeesche Bewind, die toei
bereidselen tot den tocht naar
Brazilië werkeloos aan. Terwijl te Lissahon mede eene
vloot met troepen derwaarts werd uitgerust liet de Ambassadeur te
^s Gravenhage\iQï
niet aan nieuwe voorslagen tot schikking ontbreken, die bestemd waren om de uitrusting
der West-Indische Compagnie voor te komen. Tusschen het midden van Augustus en
den September deed hij drie proposities, waarbij hij middelen aan de hand deed,
waardoor, naar zyne meening, de opstandelingen er toe gebracht zouden kunnen worden
om de plaatsen, van welke zij zich meester gemaakt hadden, terug te geven. Zgne

' aitse.1ia, 111, p. 212.

2 Resol. Slat.-Gen. 13 Sept. 1647. ResoL Holl. 14, 16, 29, 30 Aug.; 3, 4, 5, 6, 7, 10,
11, 12, 13, 14 Sept.; 24 Oct. 1647.
aitsema, III, ρ. 212.

3 ajtsema, III, bi. 212. ResoL Holl. 3 Aug. 1647. De Graaf van penaranda wist den onzen
te
Munster mede te deelen, dat er te Rochelle vijtiFransche schepen, werden uitgerust tot hulp
van
Brazilië tegen ous. Onze Gevohnachtigden zeiden daarop, dat zij daarvan ook gehoord hadden.·
Dat er inderdaad ten onzent kennis van werd gedragen, blijkt uit de brieven van
doedens aan
VAN HILTEN, in de
Kron. v. h. Hist. Genootsch. te Utr. Jaarg. XXV, hl. 480. Maar zelfs uit ons
eigen land werd den Portugeezen het noodige tot die uitrusting toegezonden
{zie Kroniek, t. a.pl-
pag. 481).'

-ocr page 754-

DES VADERLANDS. · 755

aanbieding echter verbond hij aan deze voorwaarde, dal onze Slaat bij Spanje voor 1644—
Portugal een volslrekten vrede of ten minste een bestand zou bedingen. Hij verlangde,
dat Gecommitteerden zouden worden aangewezen, om met hem in nadere conferentie
over deze zaak te treden. Doch
Holland^ begrypende dat, zoo men den Gezant hel
oor leende, zulks de uitrusting slechts zou vertragen, besloot eerst geen conferentie
over dal onderwerp toe te staan: eenige dagen later evenwel stelden de Staten dier
Provincie Gecommitteerden, doch onder voorbehoud dat met de uitrusting onverpoosd
zou worden voortgevaren. Met ditzelfde voorbehoud besloten de andere Provinciën, mei
uilzondering van
Zeeland ^ de nadere opening te hooren. Op deze wyze bemerkte de
Ambassadeur, dat hij niet tot zijn doel zou komen. Dus bood hij, bij zijne propositie
van den 1 October, de teruggave der plaatsen aan zonder haar te binden aan eenige
voorwaarde, van wege onzen Staat
iQ Munster te vervullen. En daar hij niet kon ont-
kennen , dal er te
Lissabon eene vloot werd uitgerust, zoo uitte hij voor het minst den
wensch, dat zij niet zou afgaan, of, zoo zy afging, dat zg dan op een voel van vriend-
schap met onze macht zou verkeeren. Alsnog verklaarde hij zich bereid naar
Brazilië
Ie vertrekken, en in zijne hoedanigheid van goeverneur de verloren plaatsen aan de
Compagnie Ie doen overleveren: bijaldien de opstandelingen daartoe niet goedschiks
verslonden, zoo zou hg hen met de Porlugceschc krggsmacht dwingen, en was deze
niet toereikend, zoo zou onze macht hem immers len dienste staan. Intusschen, wenscht^
hij, zou men bevel naar
Brazilië zenden lot staking der vijandelijkheden, opdat, terwijl
men hier onderhandelde, aldaar geen bloed vergoten mocht worden. — Hoezeer deze
voorslag van wapenstilstand werd afgeslagen, begonnen, zoo het scheen, die vertoogen
van den Gezant eenige uitwerking te doen. Inderdaad, waartoe, zoo kon men spreken,
met een kostbaren oorlog te trachten te winnen, wat men met vriendelijk verdrag kon
verwerven, zoo de Ambassadeur eenigermale te vertrouwen was 1. Doch zoo de uit-
rusting eenen tyd lang minder krachtig werd doorgezet, was zulks nog meer te wijten
aan de ongezindheid van
Amsterdam om ze voortgang te laten hebben, zoolang de
voorwaarde, op welke die Stad haar had toegelaten, niet vervuld werd. Tégen de vol-
looiing van het vredewerk werden namelyk nieuwe beletselen in den weg gelegd, en
alsnu verlangde
Amsterdam, dal de gelden, lot de uitrusting vereischt, verder niet
verstrekt zouden worden, dan nadat de vrede metterdaad beklonken zou wezen, en
ileze Stad kwam er tegen op, dal de Raad van State zonder vergunning van
Holland
ten behoeve der Compagnie krggsvoorraad uit 's Lands magazijnen lichtte Doch naar
mate de verwachting dat men Ie
Munster lot een gewenschl einde zou komen, meer

' Wat dc Bewindhebbers daarop antwoordden, is te zien uit hunne redenen lot dc Gedepu-
teerden van
Holland (zie Kroniek v. h. Hist. Genootsch. te Utr. Jaarg XXV, hl. 487—491),

^ Resol. Holt. 9, 11, 13 Nov. 1647. Kroniek v. h. Hist. Genootsch. bl. 486.

-ocr page 755-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

grond bekwam, verslaplen de conferentiën. Toch werden zy Yoorlgezet, terwgl onze
vloot nagenoeg zeilree was. Hadden de vrienden der Compagnie zich gevleid, dat zij
de Porlugeesche vloot vóór zou zyn, deze hoop werd niet verwezenlgkt

Daar Zeeland dan sedert Augustus door de bewilliging van die uilrusting gewonnen
was, zoo kon dadelyk verordend worden, dat de Gevolmachtigden hunne taak te Muwsier
weder gingen opvatten.

In de maand Mei (1647) bevond de Heer yan meinderswijkl zich alleen te Munster,
Stand der on. Bij den stand der onderhandelingen tusschen Frankrijk en Spanje y die nagenoeg afge-
fnieu^vowzomer brok waren en terwijl in
den Haag de stryd volstreden moest worden tusschen
"^nster.^'^ dezulken, die den oorlog voortgezet verlangden te zien, en hen, die den vrede wenschten
door te dry ven, kon het hem verdrieten, werkeloos te
Munster te blyven Hoe het
zy, een sterfgeval viel in zijne familie voor, en zoo stellig en aanhoudend verklaarde
hy in zyne brieven aan de Staten, dat deze gebeurtenis hem groote ongelegenheid en
onherstelbare schade zou berokkenen, zoo Hun Hoog Mögenden hem geen verlof gaven,
zich naar huis te begeven, dat deze reden wel geen voorwendsel zal geweest zyn. De
Staten-Generaal gaven hem evenwel het gewenschte verlof niet Hy zou moeten
blyven, schreven hem Hun Hoog Mögenden, tot er één of meer zyner ambtgenooten te
Munster terug zouden zyn. Toen er echter in het begin der maand Juli nog geen dier
Heeren was komen opdagen, nam hy de vryheid om voor een korten tyd te vertrekken,
den Secretaris
van der burch achterlatende. Tegelyk vertrok de Graaf van traut-
mannsdorf
naar Weenen, en had de Hertog van longueville het voornemen om over
ons land, zich in eene onzer havens inschepende, naar
Frankrijk te reizen. De
tegenstand tegen den persoon en de staatkunde van
mazarin nam in Frankrijk toe, en
de Hertog bleef daarby niet onverschillig. In
d'avaux en servien had de minister ge-
hoorzamer dienaren en yveriger medehelpers, dan in eenen man, van zulk een hooge
en onafhankelijke betrekking in het Koningrijk De staat van zaken in
Parijs moest

! 't.

. » Resol Holl. 4, 10, 11, 12, 14 Sept.3 16, 17, 19, 25, 26, 29 Oct.j 2, 5, 13, 16 Kov.;
13, 14, 21 Dec. 1647.
Kroniek enz, p. 481. aitsema, 111, bi. 210—212. Kroniek enz.
bl. 468 , 471, 479. 2 Zie hierboven, bl. 727 , 728.

3 Er scheen tegen Juni eene bijeenkomst van hooggeplaatste personaadjes, allen zeer voor den
vrede gestemd, Ie
Spa te zullen plaats hebben. De Markies ue castel-rodrigo en de Prinses-
Weduwe van
Oranje zouden den Graaf de penaranda aldaar ontmoeten. De Prinses ging werkelijt
derwaarts; doch des Graven voornemen werd niet volvoerd: hij bleef op zijn buitenhuis bij
Munster en dronk daar het water van de bron te Spa {Resol. Stat.-Gen, 10, 13^ Juni, 1647).

4 Resol. Stat.-Gen. 11 Juni, 1647.

5 Een persoon, die tot den Hertog in betrekking stond, ^e Graaf van st.-idar, stookte te
'.v Grrtw/i/ifig-e ijverig tegen den Kardinaal, en zou niets liever gezien hebben, dan dat longdeville

1644 —
1648.

-ocr page 756-

DES VADERLANDS. · 755

ΐβ

hier te lande voor mazakins val en voor onvervvachle blyken van herstelde vriendschap 1644—
lusschen Spanje en Frankrijk doen vreezen, en maakte alzoo het spoedig sluiten van
vrede met
Spanje voor ons dubbel raadzaam. Dat Hun Hoog Mögenden op dien slaat
van zaken opmerkzaam waren, bleek uit hun besluit om hunnen Gezant Ie
Parijs te
gelasten in het najaar over te komen, »ten einde opening te doen van den inwendigen
toestand in
Frankrijk''^ i. — Met het begin van Augustus was van onze afwezige
Gevolmachtigden de Heer
vaw donia te Munster terug, en toen bleef de Hertog van
longüeville
ook aldaar, in de verwachting, dat de overige Nederlandsche Heeren spoedig
terug zouden komen, en dat dan de vrede van
Frankrijk en de onze tegelyk gesloten
zou kunnen worden. Ook werden na de terugkomst van
servjen de onderhandelingen
tusschen de Spaanschen en de Franschen door tusschenkomst der bemiddelaars hervat,
of men legen de aankomst der onzen gereed zou kunnen zijn om te sluiten.

Het besluit, waarbg de Staten de nog in ^o/terf vertoevende Gevolmachtigden gelastten
naar
Munster terug te keeren, liet zich niet lang wachten. Den Augustus werd

besloten, dat zy ten spoedigste derwaarts zouden vertrekken »met volkomen en volstreklen
last om het traktaat finaal te sluiten"; dat voorts de hun verstrekte last niet zou worden
gewijzigd dan met eenparig advies van al de Provinciën. Dit besluit werd den 13^®·»
nader vastgesteld, doch niet zonder verklaring van de Gedeputeerden der Provincie
Utrecht, dat'zij lot zulk een besluit ongelast waren, en in allen gevalle met Spanje
geen vrede behoorde te worden gesloten dan in overeenstemming met de traktaten,
die ons met
Frankrijk verbonden, zoodat al wal door onze Gevolmachtigden zou worden
geteekend, krachteloos zou zijn, totdat
Frankrijk en de onzen gelijktijdig met Spanje
gesloten zouden hebben ^

Den Augustus namen de Gevolmachtigden afscheid, Meinderswijk, heemstede, Onze Gevol-

' machtigden ko-

mathenesse en kippeuda kwameix den eersten, de knuït en glant den o"®"^ September men in vollen

te Munster aan. Ook de Graaf van penaranda was aldaar den September van β ^^engei^t aldaar

buitenverblijf aangekomen, alsmede de Aartsbisschop van Kamerijk. Deze was echter

niet welvarend, en weinige weken later (den 248'®·! October) overleed hy te Munster,

Sedert den September maakten de onzen zich gereed om de onderhandelingen
over de openstaande punten met de Spaanschen Ie hervallen, en den hadden zij

met dezen, op het huis van penarakda buiten Munster, eene eerste samenkomst.
Vernemende dat de onzen niet bloot der Staten bewilliging in de artikelen, zoo als de
Koning van
Spanje ze goedgekeurd had, maar voorslagen van wijziging medebrachten,

Munster verliet, de la thoillerie vleide zich, dat st.-ibar slechte voorgewend had dat de Hertog
schuiten besteld had om lange onze wateren, naar
Frankrijk te reizen {Archiv, de la JiJais. d'Or.
p. 250); doch dit was inderdaad het geval geweest, al bleef ook de reis achterwege.
' Resol. Stat.-Gen. 17 Aug.; 3 Dcc. 1647. ^ aitsema, Verhael enz, hl. 376 , 378.

III Deel. ö Stuk. 95

-ocr page 757-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— gaven zij Ie kennen, dal zij zulks niet hadden kunnen verwachten. Zij bleven bij hun
X 6'^S

woord, en zouden niets terugtrekken van hetgeen zij, met onze bemiddeling, aan de

Franschen toegezegd hadden, maar nieuwe voorslagen in ons ontwerp-traktaat konden

zij niet aannemen: evenwel kennis van die voorslagen nemen wilden zij wel.

De Spaanschen hadden niet op de mededeeling der onzen te Munster behoeven te

wachten om bekend te worden met hetgeen er in den Haag ten aanzien der openstaande

punten besloten was. Het spreekt van zelf, dat zij geen te groote toegefelijkheid toonen

noch voetstoots aannemen mochten wat de onzen goed zouden vinden voor te schrijven

in strijd met hetgeen zij als hunne uiterste inwilliging hadden doen voorkomen. Zij

wisten, dat de onzen van hunnen Koning uitdrukkelijk afstand van zijne soevereiniteit

ook in het geestelijke in de Meierij zouden vorderen, en tegen dezen eisch bestond bij

Vijandelijke hen een ernstig, ja inderdaad onoverkomelijk bezwaar. »Wilt gij vrede, zoo bereid u
maatregelen zoo

van onze al8 van ten oorlog" was de stelregel, dien zij, nu het op sluiten aankwam, in toepassing
zijde, j^ggjjjg^ jg moeten brengen, en daar zij op Frankrijk in hunne Nederlanden eenige
voordeden behaald hadden, en van den Keizer, die zich met de Zweden zoo goed als
verstaan had, wellicht eene troepenbeweging in hun voordeel wachten konden; daar
zij het tevens in hunne macht hadden om de Hollandsche kooplieden te doen gevoelen,
dat de wapenstilstand op zee door geen volkomen traktaat was bevestigd, — zoo rekenden
zy zich in staat, om door de mogelijkheid van een nieuwen aanval in het verschiet te

vertoonen, de onzen lot minder sloule eischen te nopen. — Doch ook de Slalen waren

/

op hunne beurt van zins aan hun verlangen door vertoon van wapengeweld kracht bij
te zeiten.
Philippe le roy had duidelgk te verslaan gegeven, dat hoezeer de Spaanschen
de vroeger beloofde inschikkelijkheid ten aanzien van de zaak der soevereiniteit in het
geestelijke i niet zouden verloochenen, toch van den Koning geen onmogelijke uit-
drukkelijke verklaring dienaangaande kon gevergd worden. Derhalve op tegenstand
verdacht, behielden de Stalen, zelfs die van Holland, zich voor, le doen bemerken,
dat, al had men tot dusver geen veldtocht willen ondernemen, het saizoen niet te
ver verloopen was om dit alsnog te doen. De Prins van
Oranje, deze stemming
bespeurende, begreep, dat het zaak was, het vertrouwen der Staten niet op le zware
proef le stellen, zoodat zij hem de leiding van de krijgsbewegingen zouden kunnen
overgeven. Dus gedroeg'hij zich in dezen Igd zoo, dat de Franschen niets meer van
hem wachtten. De Prinses-weduwe, meenden zij, had hem de voordeden,
welke Spanje
aan het Huis van Oranje beloofde en verzekerde, smakelijk gemaakt

Reeds tegen het eind van Augustus hoorde men van schepen, aan kooplieden uit ons
land toekomende, die in de Bocht door Vlaamsche fregatten en Biscaaische sloepen
genomen waren. Daar dit bericht uit
Zeeland kwam en met den voorslag gepaard ging

li

1 Zie hierboven, bl. 729 , 730. ^ Archiv, de la Mais. d'Or. p. 237, 238, 241.

-ocr page 758-

DES VADERLANDS. 755

1

om de Zeeuwsche kruisers weder zee Ie lalen kiezen, vermoedde men m Holland^ dal 1644—

.. 1648.

het zijnen oorsprong vond in den toeleg van dezulken, die de vgandelykheden vernieuwd
en den vrede verschoven wenschlen te zien. Althans de Stalen dezer Provincie vonden
goed, eerst naar de zaak Ie laten onderzoeken. Zelfs op nader bescheid van de Admi-
raliteit te
Middelburg verlangden de Staten van Holland zekerder kennis van hetgeen
verhaald werd, alvorens last te geven om, gelyk
Zeeland gedaan had, convooiers naar
de Bocht Ie zenden, en toen de Staten-Generaal den Vlissingschen kruisers verlof gaven
om uit te loopen, verzochten de Hollandsche" Gedeputeerden aanleekening, dat zy daarin
niet toestemden. Doch werkelijk waren er schepen ook van Hollandsclie zeevaarders
genomen en in
Biscaye opgebracht en prijs verklaard. Maar de Spaansche Ambassadeurs,
hiervan onderricht, hadden zich beijverd om aan die stoornis van de goede verstand-
houding een einde te maken. Op
penaranda's verzoek had de Aartshertog Ie Brussel
aan den Koning geschreven, dat de in de Bocht genomen koopvaarders, als legen de
orders van Zijne Majesteit aangerand, teruggegeven mochten worden. En, schreven
onze Gevolmachtigden, men mocht aan de belanghebbenden te kennen geven, dal deze
Graaf zich persoonlijk voor de teruggave aansprakelijk stelde. Vóór het midden der
volgende maand (Oclober) ontving de Aartshertog een schrijven van den Koning,
waarby op nieuw verordend werd, dat men onze zeevaarders vrijelijk in alle havens
zou laten gaan en komen, en zoo er eenigen genomen waren, ze zou ontslaan

Doch zette Spanje de vgandelykheden op zee niet voort, eene andere machtsontwik-
keling scheen het doel om de Staten te doen inzien, dat zij hunne eischen Ie
Munster
zouden dienen te maligen, te zekerder te zullen bereiken, omdat Hun Hoog Mögenden
daar kwalyk rechtstreeks tegen op konden komen. De beweging, namelyk, op dit
tijdstip door de Keizerlijke troepen onder
lamboy gemaakt, moest dit gevolg hebben,
dal de Slaten er bedacht op dienden te zijn hunne oostgrens te dekken, en Ie zorgen,
dal zij hunne stelling in
Oost-Friesland niet verloren.

In de laatste dagen van Augustus (1647) sloeg de Zweedsche bevelhebber königsmark,

mei eenige Hessen onder zijne troepen, het· beleg om Paderborn, en de Keizerlijke

Generaal lamboy trok een legerkorps byeen, zoo het scheen, om dié stad te onlzetlen. Lamboy be-
ΤΛ 1 . , .. ... ireigtOost-Fries-

Uoch, in plaats daarvan, trok hij naar Munster, van waar hy in den morgen van üLeniand,

September noordwaarts optrok naar den kant van de Vecht by Rheine, met het
blijkbare . doel om naar
Oost-Friesland te trekken. Uit Rheine schreef hij nog dien-
zelfden dag, als om zijne aankomst aan te kondigen, aan de Staten-Generaal en den
Prins van
Oranje. "Zyn schrijven betrof een .^6-tal Keizerlijke krijgslieden, die door
Z.yne Hoogheid (waarschynlijk op zyn speeltocht aan het hoofd van een tiental vendels

I

^ Resol Siat.-Gen. 2, 10, 12, 18 Septj 12, 20 Nov. 1647. üesol. Holl. 5, 11 Sept.;
29 Oct.; 15, 16 Nov. 1647.

95*

-ocr page 759-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ruiterg in de vorige maand uit Breda ondernomen ontmoet, ontwapend en krygsge-
Tangen naar
Maastricht opgezonden waren. Dezen verzocht lamboy dat men zonder
losgeld met hunne wapenen vrij liet — Het eerste wat de Stalen bg de komst van
die krygsmacht op hunne grenzen verrichtten, was dit, dat zg Zyne Hoogheid verzochten
de noodige voorzorgen te nemen tegen mogelyken overlast, die onze landgenooten
daarvan lijden konden. Tevens besloten zij aan hunne Gecommitteerden in
Oost-Friesland
te schrijven, dat zij met Embden overleggen zouden, wat te doen om deze stad en het
geheele Graafschap legen den dreigenden nieuwen nood te beschermen, en op een
schryven van die Gecommitteerden uit
Groningen, dat de Keizerschen zich yan Reider-
land
hadden méesler gemaakt en het fort Hampoel hadden ingenomen, en dat de
Hessen onder het geschut der door onze troepen bezette plaatsen waren geweken,
gaven zij aan hun tot den Prins gericht verzoek deze uitbreiding, dat hij met hen
middelen bedenken zou om
Oost-Friesland voor eenen inval te vrijwaren. Het antwoord
van Zijne Hoogheid bestond in het verzoek van zyne zyde om machtiging tot het zenden
van meer Iroepen, ten einde te beletlen dat onze grenzen door vreemd krygsvolk
mochten worden overschreden, en dat wel in afwachting van hetgeen besloten zou
worden nopens de inlegering van de Keizerschen in
Oost-Friesland Dadelyk daarna
werden de Iroepen op de grenzen lot 22 compagniën voet- en vyf paardevolk ver-
meerderd. Alsnu verlangde de Prins van de Stalen te weten, of deze soldaten in de
garnizoenen gelaten zouden worden, of wel een veldleger zouden betrekken. Dit werd
door Hun Hoog Mögenden geheel aan hel beleid van Zyne Hoogheid overgelaten —
Wel hadden de Staten van
Holland hunne toestemming tot deze troepenbeweging slechts
onder voorwaarde gegeven, dat de onzijdigheid,' die tusschen den Keizer en onzen
Staat bestond, niet geschonden zou worden ^; doch hoe licht kon hier eene botsing ont-
slaan daar men de Hessen moeilyk aan de overmacht der Keizerschen kon prgs

' Zie Archiv, de la Maïs. d'Or, p. 236. 2 Resol Slat.-Gen. 9 Sept. 1647.

3 Resol. Stat.-Gen. 10, 12, 14 Sept. 1647. Resol. Holl, 11, 14 Sept. 1647.

4 Resol, Stat.-Gen. 17 Sept. 1647.

5 Rort te voren had lamboy zich bij de Staten en den Prins getracht te zuiveren, alsof hij in
hetgeen hij in dienst van Spanje gedaan had, zich niet tegen de onzijdigheid had vergrepen.

® Mazarin hield het er voor, dat de Prins tegen lamboy niet -vijandig zou willen optreden en
wel pp grond, dat hij, thans, gelijk de Kardinaal meende, geheel door zijne moeder
gewonnen,
de Hessen niet zou willen steunen. Archiv, de la Mais. dWr. p. 240, 241. Zeker is het, dat
de Prins ook van den Keizer gunsten mocht verwachten. In Mei had
taadtmannsdorf aan onze
Gevolmachtigden gezegd, dat hij het Keizerlijk diploma onder zich had, waarbij
Meurs op den
naam van den Prins tot een Rijksvorstendom werd verheven: tegelijk met den vrede zoo zulke
•worden afgekondigd.

756

1644—
1048.

-ocr page 760-

DES VADERLANDS. · 755

gegeven laten, — en was hier eenmaal het krijgsvuur ontbrand en werden er nog meer 1644—

1648

troepen gevorderd, zouden dan niet de Spanjaarden de gelegenheid om onze zuidgrens
met voordeel te bestoken al te verleidelyk vinden, en alzoo het gansche vredewerk in
duigen kunnen storten? — De berichten, door den Heer van
untelgo, die uit
Groningen overgekomen, en door den Kolonel ehkenreiter, die op last van den Graaf
naar
Gravenhage gezonden was, aangebracht, hielden in, dat de Keizerschen zich
zoo vast nestelden, dat het slechls aan hen zou staan om het geheele Graafschap te
overweldigen. Zij roofden vee en paarden, en
lamboy vorderde van den Graaf 67,000
Rijksdaalders of zoo veel als de Hessen in den aanvang hadden genoten. Slechts als
de Hessen aftrokken, dit gaf de Keizerlijke Generaal te kennen, en als diensvolgens
het Landschap door 's Keizers vyanden ontruimd werd, zou men van hem geen verderen
overlast hebben. Gaarne zou de Graaf hebben gezien, dat hij op deze wyze van de
Hessen ware verlost geworden, en de Gecommitteerden van de Staten-Generaal, en
evenzeer de Prins vonden die ontruiming niet onraadzaam. Maar de Hessen hadden
het voornemen niet om hel land te verlaten, en op het voorstel .door die Gecommit-
teerden ingevolge hunner Instructie aan den Hessischen Kolonel
motz gedaan om het
fort bij
Jemgum, waar hij commandeerde, te slechten, antwoordde deze nu te meer,
dat hy de plaats zou houden en daarin leven of sterven

Weldra bleek, dat de Hessen zich met voordeel legen de Keizerschen deden
gelden. Hunne mililie had toen verscheiden soldalen van
lamboy gevangen genomen
en binnen
Oldenzaal gebracht. Dus was er grond voor de vrees, door die van
Overijsel gekoesterd, dat de Keizerschen hunne krijgsmakkers aldaar zouden komen
verlossen Doch hoezeer het gevaar van botsing hier ook mocht dreigen, de
Stalen meenden op dit punt gerust te kunnen zyn; maar ten einde de Spaanschen
Ie doen gevoelen, dat zij zich niet door nieuw oorlogsgevaar tot toegeven bij de vre-
desonderhandeling zouden laten bewegen, besloten zij tot een krygshaftig vertoon
op onze zuidelijke grenzen. Zelfs de Stalen van
Holland stemden ditmaal in met
den aandrang tot het vormen van oorlogsplannen en had men tot dusverre tel-
kens, hoezeer onder protest van
Utrecht, het paspoort van den Heer le roy verlengd,
Ihans deed
Holland dit paspoort intrekken en liet hem weten, dat hij na veertien dagen
had te vertrekken, voor het geval dat er dan geen bericht was, dat de Spaanschen le
Munster op het voornaamste punt van geschil toegaven Vóór het einde van September

' Resol. Holl, 26 Oct. 1647.

2 Resol. Stat.-Gen. 18, 24, Sept. 1647. aitsema, 111, bl. 215, 216.

3 Resol Stat.-Gen. 28 Sept. 1647. " Resol. Holl. 1647, ρ. 265, III.
® Aitsema, Verhael enz. bl. 389.

-ocr page 761-

708 ALGEMEENE GESGHIEDEINIS

1044— derhalve riepen de Slalen den Prins, die zich op reis en op dal oogenblik le Eede

1648

bevond, naar den Haag om mei hem te raadplegen » over zekere ondernemingen lol
voordeel van den Slaat en lol afbreuk van den vyand" i. Reeds hadden de Stalen,
zonder den Prins daarin te kennen, aan eenige troepen patenten gegeven om naar
Dordrecht op le trekken. Inderdaad durfden zij hem blijkbaar ook thans niet vertrouwen.
Toen er namelijk bepaald was, dat men in deze zaak met den Prins beraadslagen en
hesluiten zou, werd door toedoen van den Heer bigker dit woord uiige wischt,

op grond dal men Zyne Hoogheid geene stem lol het te nemen besluit kon vergunnen ^
Het bleef by een vertoon van wapengeweld: immers waren de Slalen van
Holland
te vast lot vrede besloten, en achtten zij het bezwaar van de Spaanschen in den grond
le billijk. Het was genoeg, dal de gemeente hier te lande gezien had, dal men,
waar hel de handhaving der Gereformeerde religie betrof, des noods niet voor het
hervallen van den oorlog terug zou deinzen, en zoo men zich daarna te
Munster
verslond, had het den schijn, alsof de Spaanschen uit vrees iels belangrijks hadden
toegegeven. Doch de moeielijkheid in
Oost-Friesland bleef nog voortduren. Om hunnen
tegenstand legen de Keizerschen vol le kunnen houden, zagen de Hessen om naar
versterking, len minste in krijgsbehoeften. In het midden der maand October verzocht
de Landgravin voor korten tijd 800 of 1000 zoogenaamde »vuurroers'' van onzen Slaat
in haren dienst te mogen nemen, en eenige zware· stukken geschut le leen len behoeve
van haren Overste
motz, en volgens heigeen onze Gevolmachtigden te Munster verna-
men, twijfelde de Keurvorst van
Keulen niet, of de Slalen zouden eenige troepen onder
voorwendsel van ze af te danken, door de Hessen tegen den Keizer en
Keulen laten gebruiken.
Doch
Holland vond bezwaar dat verzoek gereedelyk toe le slaan, en na haar eindbesluit
langen lijd le hebben opgehouden, sloeg deze Provincie het af 3. Sedert verzochleD
de Hessen nog slechts om eenig kruid en lood en weldra hadden zij niets meer te
duchten.
LalMBOY was genoodzaakt geworden eene verdedigende houding aan le nemen:
hy moest beducht zyn, lusschen de Hessen en de Zweden onder
königsmark ingesloten
te raken, en, bovendien, de ingevallen winter maakte aan deze vijandelijkheden een
einde. Hel was den Keizerschen met deze beweging nauwelijks ernst geweest, en de
vrede was onmiskenbaar op handen. Toen de jonge Landgraaf
wilhelm van Hessen-Kassei
legen hel einde van November uit Frankrijk, waar hij een geruimen lijd had doorge-
bracht, in
den Haag kwam, was zyn verzoek geen ander, dan dat zyn land en vollt
in den vrede, dien de onzen stonden te sluiten, begrepen zouden worden, opdat de

1 Resol StaL-Gen. 1 Oct. 1647. aitsema , III, hl. 205. 2 Archiv, de la Mais. d'Or. p,.238,239.

3 Reaol. Stat.-Gen. 19, 22,26, 31 Oct. j 1, 4 Nov. 1637. Resol Holl. 26,29, 31 Oct.j 6,16 Nov. 1647.

4 nesol. Stat.-Gen. 17, 23 Nov. 1647.

-ocr page 762-

DES VADERLANDS. · 755

Spanjaarden hem later niet betaald zouden zetten, dat de Hessische troepen, hoewel er 1644—
tusschen de beide natiën geen verklaarde oorlog bestond, zich vaak niet ontzien hadden
tegen hen vgandig op te treden l.

Te midden van al deze gebeurtenissen bleven te Munslet' de Gevolmachtigden van
beide zijden vredelievend gezind.

Van de artikelen, zoo als de onzen ze na de laatste besluiten der Staten gewijzigd
verlangden te zien, kennis genomen hebbende, beantwoordden de Spaanschen den eisch DeKoningvau
dat de Koning uitdrukkelijk zijne soevereiniteit in het geestelijke zou afstaan, met de foévweiniteH^in
verklaring, dat de Koning de soevereiniteit in het geestelijke niet bezat, en dat hij ze dus ook uftdrukkelyk^'^^-
niet kon afstaan: zij kwam uitsluitend aan de Kerk toe: zou het dan niet de grootste ergernis
geven, zoo hij door zulk eenen afstand in de rechten der Kerk trad om over haar eigendom te
beschikken en haar te berooven? Zoo doende zou de Koning zijnen geheelen Slaat onder-
mijnen en zyne n\acht prijs geven aan dezulken, die haar te gronde zouden willen richten.
Voorts, de Meiery was niet onderhoorig aan de Slad
*s lietiogenboscli: slechts onder
voorwaarde van het
temperament had de Koning zijne wereldlijke soevereiniteit over dal
platte land afgestaan: stonden nu de Stalen dat temperament niet toe, zoo trok hij ook
dien afstand terug. Eindelijk, verkregen de Stalen de soevereiniteit in het geestelijke,
zoo zouden de ingezetenen, en met name de geestelijken, bij den vrede in een ongun-
stiger toestand geraken, dan zij bij den oorlog geweest waren, heigeen toch eene on-
billijkheid en eene ongerijmdheid zijn zoude. Niettemin zouden de Spaansche Gevol-
machtigden alles doen wat naar den aard van hunnen godsdienst doenlijk zou zyn. —
Wat den eisch van consolidatie van het Overkwartier betrof, met hetzelfde recht waar-
mede de Staten van
Gelderland haar eischlen, zou de Koning de consolidatie van
Noord-Brabant, dat is de vereeniging van dit Gewest met Zuid-Brabant, ja, de drie
Kwartieren van
Gelderland bij het hem gebleven Overkwartier kunnen vorderen. —
Dit was de voornaamste iühoud van het schriftelijk antwoord, den September door

de Spaanschen op den voorslag der onzen gegeven. Den leverden dezen daarop ,

een schriftelijk wederantwoord, bij hetwelk zij, op het belangrijkste punt, beweerden,
dat het immers van zelf sprak, dat de
Meierij de sldid's Hertogenbosch, Brabants yierde
hoofdstad, volgde, daar toch het platte land geen afzonderlyk Lid van Brabant gevormd
had. Na de inneming in 1629 had de
retorsie, door den Koning verordend, belet,

' liesol. Stat.-Gen. 30 Nov.j 2, 6, 8 Dec. 1647. Resol. Holl, 12 Dec. 1G47. aitsema, p. 224.
Van de taak der beslechting der geschillen tusschen de Slad
Groningen ende Ommelanden kvKËten
zich de Gedeputeerden der Staten-Generaal met gelukkigen uitslag [Resol. Slat.-Gen, 23 Sept.
1647. AITSEMA, p. 212, 213). De geschillen tusschen den Graaf van
Oost-Friesland en zijne
Steuden brachten zij niet zoo volkomen tot een einde (
aitsema, 213—215). Den δ*·"· December
varen de Gedeputeerden weder te
Zwolle [Resol. Stat.-Gen. 17 Dec. 1647).

-ocr page 763-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— dal aan de Slad haar recht was gelaten. Ook konden de Spaanschen geen recht van
1648

eenigen Bisschop tegen ons beweren inroepen, vermits het geestelijke ressort in Brabant
vóór de invoering der Bisschoppen onbekend was geweest, en de Abten het eerste Lid
der Staten van dat Hertogdom hadden uitgemaakt. Eindelyk, de Staten wilden de priesters
niet verjagen: belasting betalende en op geen rechtsgezag aanspraak makende, mochten
dezen blijven; ja, hun zou een redelijk onderhoud verzekerd worden, en, verlangdenzg
meer waarborgen, de weg om by rekest de Staten te naderen, stond voor hen open.

Op dezen zelfden dag liet zich de Graaf van penakanda , bg een bezoek aan de onzen
gebracht, weder op den hem zoo eigen hartslochlelijken toon met de heiligste betuigingen
uit over de mogelijkheid, dat de oorlog bleef voortduren »om de religie." Zulks zou
slechts strekken ten bate der Franschen. De Spanjaarden zouden er door buiten slaat
gesteld worden dezen het hoofd te bieden, en de Staten zouden er niets bij winnen,
daar zy door het dryven der religie de gemoederen der Zuid-Nederlanders van zich af-
keerig maakten. En bovendien, het kwam, daar de zaak onveranderd bleef, slechts op
een woord aan, welk woord intusschen den Koning aan een onherstelbaar verwijt zou
blootstellen, en eene eeuwige schande zou het zijn, zoo men daarom den oorlog voortzette.

Dat echter de Spaanschen het mogelijke doen wilden, meenden zy, bleek genoegzaam,

Echter willen loen zy, terwijl het duidelijk was, dat men zich op al het overige met elkander zou

de Spaaneclien iu i i i ·ι i i i i ττ rr n/r i i n

wezenlijkheid al verslaan, het derde artikel geheel aannamen, zooals Hun Hoog Mögenden het gesteld

totgevemhadden, met de toekenning der volle soevereiniteit aan de Staten, alleenlyk met uitlating
der woorden »zoo in het geeslelyke als in het wereldlyke." Dit was immers in
de
soevereiniteit, zeiden zy, van zelf begrepen: slechts moest men hun een middel later
om »hunne eer te redden." Doch de last, door de onzen medegekregen, om de uit-
drukking
in het geestelijke te vorderen, was onvoorwaardelijk, en zonder op nieuw aan
Hun Hoog Mögenden opening te doen, was het den onzen niet mogelyk toe te geven.
Dit deelden zy den Spaanschen mede, en, voegden zij er by, die nieuwe
ruggespraak
met hunne lastgevers zou lyd kosten en daardoor zou alles omver gestooten kunnen
worden, wat tot nog toe opgebouwd was.

De Heer bruit betuigde volkomen te gevoelen, dat werkelijk deze zaak in de Provinciën
zou worden aangegrepen als een middel om den vrede te keeren. Niettemin dat woord
in het geestelijke laten staan, kon hij niet: wel wilde hij bij het artikel een toevoegsel
toelaten, dat, docht hem, alles te kennen gaf wat de Staten met mogelijkheid konden
verlangen. Dit toevoegsel was van deze strekking, dat »Hun Hoog Mögenden, op ver-
zoek der Ambassadeurs en op de bede der ingezetenen, aan dezen gewetensvrijheid ver-
gunden en hen daarby handhaafden
i mils zy zich als trouwe en gehoorzame onderdanen
gedroegen, en zonder dat die inwilliging eenigermate te kort deed aan de soevereiniteit»
welke de Koning geheel overdroeg met alle rechten en bevoegdheden, die hem mochten
toekomen zonder er iets van uit te zonderen of zich voor te behouden. —
Dus gesteld wenl

760

-ocr page 764-

DES VADERLANDS. · 755

het artikel, den Oclober, naar Gravenhage opgezonden, en brun verklaarde, 1644—

1648*

dat als de Stalen met het artikel, zoo gewyzigd, nu geen genoegen namen, men zulks
als een noodlottig teeken zou moeten aanmerken, dat God Almachtig den oorlog nog
wilde laten voortduren en aan de aarde den vrede niet gunde.

Bil" den brief van den Oclober verzochten onze Gevolmachtigden binnen 14 dagen O^i®®, Gevol-

macntigdenbeve·

bescheid, opdat door meer tydverlies de tegenwoordige kans niet verbeurd mocht worden: lea de Stateu het
, - . · 1 ., 1,1·! . weglaten van het

aan welke gevaren van nieuwe oneenigheid, na geopende gelegenheid lot verzoening, woord in het

de wereldsche zaken, inzonderheid by zulke gewichtige onderhandelingen, bloot stonden,
had de ervaring van vroegere lijden, zelfs in den Slaat van Hun Hoog Mögenden, wel
geleerd. In de onderstelling, dat, als Hun Hoog Mögenden het artikel goedkeurden,
ook het traktaat tusschen
Frankrijk en Spanje tot stand zou komen, verzochlen zij,
dat hun het ontwerp van
agréalie zou worden toegezonden i. Te meer drongen zg op
spoedig antwoord aan, opdat zy, ingeval dat het artikel niet werd goedgekeurd, niet
zonder nut te
Munster opgehouden mochten worden, lot groote kosten van het Land
(de Ambassade toch bestond met alle beambten en bedienden uit een honderdtal per-
sonen) , opdat ook Hun Hoog Mögenden in lijds op andere middelen bedacht mochten
zijn, die tot behoudenis van den Slaat van noode zouden wezen. — Van dezen brief,
welks strekking duidelgk genoeg was, besloten de Gevolmachtigden aan elk der Provinciën
een afschrift toe te zenden. — Doch by deze missieve voegde de Heer
van nederhorst
eene memorie, waarin hy te kennen gaf, dat zijne ambtgenooten nog geschriften achter-
hielden, tusschen de onzen en de Spaanschen gewisseld, en voorts verklaarde, het ten
hoogste bedenkelyk te vinden, dat van den brief aan elke Provincie afschrift zou
gezonden worden met byvoeging van brieven, door elk der Gevolmachtigden aan hunne
vrienden gericht. Dit streed tegen de orde der Regeering en wekte den argwaan
alsof men de Provinciën bewerken wilde. Ten slotte verzekerde hij, dat de onderhan-
deling tusschen
Spanje en Frankrijk by lange na zoo ver niet gevorderd was, als uit
Jen brief zou schijnen.

Toch was wat de brief ten dien aanzien meldde, niet uit de lucht gegrepen. Toen,
namelijk, de onzen, den IS^e^^ September, aan de Fransche Gevolmachtigden den inhoud
hadden medegedeeld van hetgeen zy volgens de laatste besluiten van Hun Hoog Mögenden
«^en Spaanschen hadden voorgeslagen, loonden genen, onder verhaal van den staat
hunner onderhandeling met dezen, aan de mogelijkheid te gelooven, dal de vrede
spoedig beklonken kon zyn. — Wel is waar, bleef in de eerste plaats de dubbele
nioeielijkheid bestaan, dat
Spanje de hulp, door Frankrijk aan Portugal te verleenen,

' Den 24""° Auguetus waren Gelderland ^ Zeeland en Utrecht £^angemaaIld om xicli op het
ontwerp vaa ratificatie te verklaren. Zij hadden toen aangenomen, daarop binnen 14 dagen last
te hebben
{hesol. Stat.-Gen. 24 Aug. 1647).

Hl Deel. δ Stukl. 96

-ocr page 765-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

762

1644— aao zekere bepaliugen wilde binden en Portugal in het traktaat niet genoemd wilde
1648

hebben, en weêrkeerig Frankrijk niet kon duiden, dat Spanje zich het recht zou
"voorbehuuden om den Hertog van
Lorraine bij te staan lot herstel in zijn gebied; en
Toorls konden de partijen eikander nog niet verstaan op hel punt harer wederzgdsche
stelling in
Catalonië en in Italië^ noch op de vraag, in hoe verre het platte land van
de door
Frankrijk in de Nederlanden op Spanje veroverde sleden, deze sleden volgend,
aan
Frankrijk zou moeten komen; — doch den October konden onze Gevolmachtigden
reeds besluiten aan de Slaten te schryven, hetgeen zy den H^en deden, hoe de Vene-
tiaansche Ambassadeur hun gezegd had, dat naar zijn oordeel de onderhandeling tusschen
Frankrijk en Spanje zoo ver gebracht was, dat zy tol een eind kon komen: het punt
van
Portugal en dat van Lorraine zou uitgesteld worden tot het besluit van het trak-
taat; voor
Calalonië was een uitzicht van schikking geopend, en wat de onderhoorig-
heden der Nederlandsche steden betrof, zoo zouden Gecommitteerden van Hun Hoog
Mögenden naar een te beramen regel uitspraak doen. Waren dus
Frankrijk en Spanje
elkander zoo nagekomen, zoo was hel dringend noodzakelyk, dat ons verdrag niet
vertraagd werd. — Doch de stemming der Stalen was niet van dien aard, dat zij dit
De Staten zijn erkenden. Zij hadden den 27®'®*» September naar Munjs/er geschreven, dat de zwarigheid,
nefgd!^ op nieuw door de Spaanschen gemaakt, hun zeer verdacht voorkwam, te meer omdat

juisl toen over vyandelijkheden op zee werd geklaagd l. Ook stonden zy op het punt
om den Prins eenig krijgsbedrijf op te dragen Spoedig volgde dan ook op de laatste
missieve onzer Gevolmachtigden de aanschrijving van Hun Hoog Mögenden, dat zij geen
genoegen genomen hadden mei heigeen betrefFende de soevereiniteit in het geestelijke
was beraamd, en geene verandering in het artikel, gelijk het door hen gesteld was,
wilden toelaten. Tegelijk werden de Gevolmachtigden vermaand, dat zij te
Munster
hadden te blyven. — Sommigen hunner, namelijk, niet tevreden met het schrijven
van brieven, hadden het voornemen om in persoon zulke besluiten, die tot een af breken
der onderhandelingen moesten leiden, tegen te gaan werken.

Toen de onzen, den October, den Heer brun het antwoord van Hun Hoog

ΊΙ

Mögenden mededeelden, zeide hij: »God straffe mij, zoo de Koning niet zonder eenig
voorbehoud of bedrog alles geeft wal hy heeft: het geestelijke heeft bij niet; de Heeren
Slaten hebben hel: laten zij er mede omspringen zoo als zij goedvinden. Stelt het
zeiven op schrift, wij zullen het dadelijk teekenen; maar het
woord moet er niet in
staan. Zoo wy daarom de onderhandeling moeten breken, dan zullen wij wel vrede
krygen, maar hel zal tot uw verderf zijn." En later op den dag zeide
penarahda:
»het schijnt, dat de Slaten willen breken, en dat terwijl de vrede van de geheele
Christenheid er aan hangt; maar lalen zij het dan ten minste doen onder een ander

« Zie hierboven, bl. 754, 755.

2 Zie hierboven, bl. 757, 758.

-ocr page 766-

DES VADERLANDS. 786

Toorwendseh want thans loopt het al te zeer in het oog, dat zij den Koning het
onmogelgke vergen."

Nu de zaak dus slond, namen onze Gevolmachtigden, in weerwil van de laatslelijk
ontvangen vermaning, het besluit (
nederhorst stemde er legen), dat de Slaten monde-
ling zouden ingelicht worden, waarloe
heemstede, de knuyt en clant naar den fJaag
en werwaarls het verder noodig zou zijn, en meinders-wijk naar Arnhem zou gaan.

Vóór hun vertrek verzochten de onzen de Franschen hunne onderhandeling met de
Spaanschen gedurende hunne afwezigheid zoo ver te zien te brengen, dat zy tegelijk
met ons konden sluiten. De Hertog
de lgngueville antwoordde daarop, dat de Spaan-
schen niets anders zochten dan zich met ons afzonderlijk Ie verdragen en dan een
voorwendsel Ie vinden om met hen, de Franschen, te breken. Dit verlangde hij, zouden
de onzen den Staten zeggen: er was, voegde hij er bij, tusschen
Frankrijk en Spanje
nog niets gedaan. — Was dit mismoedigheid by verlangen naar vrede, of werkte reeds
het bericht van den opstand van
Napels, welke nieuwe moeilijkheid voor het Spaansche
Bewind, en nieuwe verleiding lot overmoedigheid voor
Frankrijk meóchrachl? — In dit
laatsie geval was hel veeleer
Frankrijk, hetwelk de onderhandeling met Spanje ge-
broken wilde zien. — Daags na dit onderhoud met de Franschen vertrokken de aange-
wezene Heeren naar de Provinciën.
Glakt zou dadelijk op Groningen reizen. De
Heeren
heemstede en de knüyt, in den Haag aangekomen, deden den 21®^®" October
opening van zaken voor de Slaten-Generaal

Zoo was dan nu aan Hun Hoog Mögenden de vraag gesteld, of zij, door het woord
in het geestelijke niet op te willen geven, de verantwoordelijkheid der voortzetting van
den oorlog en van al de gevolgen, die deze voor den binnenlandschen toestand hebben
kon, op hun geweten wilden nemen. W^at
Holland zou besluiten, was niet Inijfel-
achlig, en dat mannen als
heemstede en de knuyt al hunnen invloed zouden besleden
om het gevoelen van
Holland ook bij de andere Provinciën te doen zegevieren, was
zulks evenmin. — Wilde
Frankrijks vertegenwoordiger te Gravenhage, hoezeer per-
soonlijk in die mate voor overreding vatbaar, dat hij den Kardinaal
mazarin nog onlangs
den vrede had aangeraden het pleit niet gewonnen geven, iets waartoe hij alleruiinst
gemachtigd was, zoo diende hy thans teeken van leven te geven. Werkelijk verscheen
de Heer
de la thuillerie den October voor de Slaten-Generaal, en hield daar

1644—
1648.

Eenigen onzer
Gevolmachtigden
gaan naar het
vaderland om de
Staten tot een
ander besluit te
bewegen.

De Fransche
Gezant werkt hun
tegen.

eene rede van den volgenden inhoud: Het ware ter bevordering van de onderhandelingen
te
Munster te wenschen geweest, dat al de Staalsche Gevolmachtigden op dien post
gebleven waren; maar het scheen, dal God, die de groole zaken bestuurt, had toege-
laten, dat eenigen hunner herwaarts gekomen waren om Hun Hoog Mögenden in slaat
te stellen de valsche en tegenstrijdige geruchten Ie logenstraffen, die omtrent de

2 Archiv, de la Mais. d'Or. p. 239.

^ aitsema, Yerhael enz. p. 393—413.

100»

-ocr page 767-

764 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— gezindheid der Franschen in omloop waren: aan den eenen kant zeide men, dat zK
1648

den vrede niet wilden, en aan den anderen kant, dat de vrede tusschen de twee
Kroonen beklonken was, en dat de Stalen zich moesten haasten, als zg niet te laat
wilden komen en nog met haar tegelijk wilden sluiten. En nu verzekerde hij, vooreerst,
dat de Franschen den vrede wilden, mits op billijke en vertrouwde voorwaarden, en
ten anderen, dat ziy, wel verre van het reeds met
Spanje eens te zijn, op wezenlijke
punten in zes maanden geen stap verder waren gekomen. Wie het tegendeel beweerde,
• deed zulks om hunnen vijanden te believen en de voor deze hunne vyanden zoo
gevaarlijke eendracht tusschen
Frankrijk en de Staten te verbreken. — Na dit een en
ander met eenige bewyzen, zoo hg meende, gestaafd te hebben, eindigde hiïj met de
herinnering van datgene waartoe de traktaten, met
Frankrijk gesloten, de Staten ver-
plichtten, en op grond daarvan verzocht hij hen thans in naam des Konings, niet te
sluiten zonder de Franschen, en het vaste voornemen daartoe aan de Spaanschen te
verklaren, gelijk Hunne Majesteiten, de Koning en de Koningin-Regentesse, hun woord,
aan de Staten gegeven, eerlijk houden zouden. Zoo de Heeren Staten de Spaanschen er toe
brachten om onmiskenbaar te toonen, dat zg , evenzeer als de Franschen, den vrede wensch-
ten, zou
Frankrijk de Staten bly ven vertrouwen en hunne vriendschap blgven zoeken i.

Maar Bolland draalde niet, en, allerminst teruggehouden door dit zwak vertoog van

Advies van den Franschen Gezant, bracht deze Provincie reeds op denzelfden October haar

Holland. . . ^

advies in. Het was van deze strekking: De onderhandeling was, blykens het verslag

van den Sleten^ ^qo ver gebracht, dat het traktaat kon gesloten worden; immers geen
sterkere of nieuwe bewoordingen waren noodig om de volstrekte soevereiniteit van de
Meierg, de Baronnie van
Breda en het platte land der overige plaatsen voor den Staat
te bedingen: nopens het geestelyke aldaar iets te zeggen was dan ook nimmer door
de Regeering goedgevonden: de vermelding daarvan was bg eene acte van den
December, 1646, het temperament betreffende, door de Spaansche Gevolmach-
tigden op de baan gebracht, en deze acte zou thans, volgens aanbieding van de
Spaanschen, worden ingetrokken, en zoo zou het artikel teruggebracht worden tot
den door al de Provinciën goedgekeurden vorm, waarin het in de eerste Instructie
vervat was geweest. Daar dus niets meer aan de voltooiing van het traktaat haperde,
zou onzen Gevolmachtigden last gégeven worden ten eerste naar
Munster terug te
keeren ten einde het Ie voltrekken, en hun zou de
a'greatie ter hand worden gesteld.

Zijne Hoogheid, ter vergadering tegenwoordig, niet gezind om op dit oogenblik
Hollands gunst te verbeuren vereenigde zich met dit advies, en daarop werd goed
gevonden de andere Provinciën te verzoeken, haar advies zoo spoedig mogelgk, ten
langste binnen acht dagen, in té brengen.

1 AiTSEMA, Yerhael ens. p. 413—417. - Zie hierboven, bl. 754.

^ #

-ocr page 768-

DES VADERLANDS. · 755

Gelderlands advies bleef niet lang nit: het was eeDstemmig niet dat van Hollünd» lö44—

1648

Maar van Zeeland was geen toetreding te wachten. Den November brachten de ^ ,

° ° Dat van Zee-

Zeeuwsche Gedeputeerden mondeling advies uit. Hel behelsde , dat de uitdrukking t» ^««i^·
het geestelijke moest behouden blijven, en de redenen die hen daartoe bewogen, waren
dezelfde, welke ook de andere Provinciën hadden doen besluiten, ze in het artikel
te stellen: die redenen kwamen hierop neder, dat men alle uitleggingen had willen
afsngden, welke later geopperd zouden kunnen worden, alsof den Stalen in de land-
schappen, van welke hier sprake was, de soevereioiteit ook in het geestelijke niet
ware afgestaan. De uitdrukkelgke vermelding van hei
geestelijke was thans te nood-
zakelijker, nu de Spaanschen zeiven verklaard hadden, dat onder de volle soevereini-
teit de beschikking over het geeslelyke niet was begrepen, en dat den Paus het gezag
daarover toe kwam; bij dit beweren zou men berusten, zoo het woord
geestelijk bui-
len het traktaat werd gelaten, en wat men voor de Meierij toegaf, zou ook gelden
voor al de Vereenigde Provinciën, weshalve men zich op die wijze dienstbaar maakte
aan de invoering der hierarchie van den Paus in al onze Gewesten. Maar de verkla-
ring van den Koning van
Spanje, dat hij de beschikking over het geestelijke niet had,
was slechts een voorwendsel, vermits het kennelijk was en door alle staalkundige, zelfs
Spaansche schrijvers bevestigd werd, dat hem wien de Soevereiniteit toekwam, het ge-
zag over den openbaren godsdienst behoorde. Zoo dus de Spaanschen die uitdrukking
uit hel traktaat weggelaten wilden hebben, was het omdat men voornemens was op de
eene of andere manier den Stalen in de uiloefening van hunne soevereiniteit in het
geestelijke beletselen in den weg te leggen.

Met dit advies vereenigden zich de Gedeputeerden van Utrecht. Die van Overijsel
dienden hun advies schriflelyk in. Van dit geschrift verzochten en verkregen de andere
Provinciën kopie, en de Heeren van
Zeeland werden uilgenoodigd hun advies mede op
schrift te leveren, ten einde de anderen ook daarvan bij kopie kennis mochten nemen.
Utrecht drong van nieuws er op aan, dat niets van hetgeen men met de Spaanschen
was overeengekomen, van kracht zou zyn, zoo ook de Franschen zich niet met dezen
verslaan hadden.
Friesland verklaarde zich eenstemmig met Holland.

Het schriftelijk advies van Overijsel werd den November ingeleverd: onder ver-
klaring van hun verlangen, dat kort na de afkondiging van den vrede de plakaten
tegen de openbare uitoefening van den Roomschen godsdienst in de Meiery, de Baron-
nie, het Markiezaat enz. zouden worden uitgevaardigd, konden de Stalen dezer Provin-
cie de uillichting van het woord
in hel geestelijke goedkeuren.

Den S»'®*! November bekwamen Hun Hoog Mögenden het advies van Zeeland op jtö/w brengt
schrift 1. Maar den verklaarden zich de Zeeuwsche Gedeputeerden nader, op den ^η^β^^βνίβΙεηΓ

' AiTSEMA, Verhael enz. bl. 417—430.

-ocr page 769-

JWfWlUW

766 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— ernsligen aandrang der Heeren van Holland. Inderdaad hadden de Zeeuwsche Peeren
1648

dengenen, die hen van ongelijk overtuigen wilden, de zaak niet moeilijk gemaakt,
daar van de twee hoofdgronden, door hen aangevoerd, de een den ander omverwierp.
Alsloen derhalve gaven zg te· kennen, dat zij met het wegblyven van de vermelding
van het geestelijke vrede zouden hebben, byaldien al de Provinciën zich met een paar
(weinig beduidende) toevoegselen vereenigden, en besloten werd, ten eerste, dal onze
Gevolmachtigden den Spaanschen mondeling zouden verklaren, dal de Staten onder de
soevereiniteit ook de superiorileit in het geestelijke verslonden en dachten uit te oefe-
nen; ten tweede, dat terstond na de afkondiging van den vrede de plakalen legen de
Pausgezinden zouden worden vernieuwd en bepaaldelijk in de
Meierij en die andere
landschappen ten uitvoer gelegd, en, len derde, dat de Staat zich van dal zelfde oogen-
. blik aan in het bezit zou stellen van alle kerken en geeslelijke goederen aldaar, zon-
der dat er ooit sprake mocht wezen van eenige beperking, behoudens alleen het levens-
lang onderhoud der geeslelyken. Voorts verlangden zy, dat, in geval het blijken
en door de Fransche en Spaansche Gevolmachtigden zeiven erkend worden mocht, dat
Frankrijk en Spanje elkander niet konden verslaan, onze Gevolmachtigden eenigen uit
hun midden zouden afzenden om rapport te doen, ten einde alsdan Hun Hoog Mogen-
den zonder dralen en in den korist mogelijken lijd een besluit mochten nemen. Ten
slotte herinnerden zy aan de vroeger vastgestelde voorwaarde der uitrusting naar
Brazilië
en drongen aan op bespoediging en op de ophcfling van alles wal daartegen in den
weg werd gelegd. Ook wanneer op dit een en ander niel in hunnen zin werd besloten,
achtten zij hunne toestemming lot de zaak, welke het hier gold, niet gegeven.

Met al de voorwaarden, aan welke Zeeland hare toetreding verbonden had, ver-
eenigden zich de Slalen-Generaal den volgenden dag, behalve dal zij den Gevolmach-
ligilen de verplichting niet oplegden, om, bij gebleken onmogelijkheid van
verzoening
lusschen Frankrijk en Spanje^ alvorens »finaallijk met Spanje Ie sluiten", eerst nog
rapport te komen doen i. Daarentegen werd den 19^®·» November goedgevonden, dat

^ Naar aanleiding van dit besluit schreef de Fransclie Gezant naar zijn Hof {^Archiv, de la
Mals. d'Or.
p. 247, 248): »De toeleg van Holland is sterker bevonden, dan die van den Prins:
na drie geheele dagen redetwislens heeft die Provincie de anderen tot
haar gevoelen overgehaald,
en heeft zij zich zoo veel sterker betoond, dat de Prins, die hoopte dat de stemmen tegen elkaar
op zouden wegen
[Zeeland, Friesland en Overijsel meende hij op zijne hand gebracht Ie hebben,
en
Utrecht is steeds naar wensch voor ons), niet in de vergadering waar het eindbesluit zou
vallen, heeft durven komen uit vrees van eene heleediging te zullen moeten verduren: hij had,
namelijk, -vernomen, dat
Middelburg, Veere en Tholen waren omgeslagen, en dat, daar dus
Zeeland zich gewonnen zou geven, de anderen ook niet standvastig zouden-blijven. Hij heeft
mij deswege zijn uiterst ongenoegen betuigd; maar dit zal ons weinig haten. — De
Provmcie

-ocr page 770-

1644—

1β48.

DES VADERLANDS. 767

onze Gevolmachligdefl de formulieren van ralificalie Ie Munster met de Spaanschen
zouden ontwerpen en alsdan deze ontwerpen herwaarts zenden om daarop hel goed-
vinden van Hun Hoog Mögenden Ie verslaan, alsmede dal onze Gevolmachligden het
zevental forten bij
Sluis^ wier slechting men begeerde, met name opgeven zouden.
Deze twee punten waren door die van
Zeeland geopperd. Bedoelden dezen daarmede
het sluiten der onderhandeling te vertragen, dan is dit doei niet bereikt: de Gevol-
machtigden hebben zich om deze bepalingen niet bekreund

Nu konden de hier te lande aanwezige Plenipolentiarissen zich weder naar Munster
begeven, en den oO'^®·^ November waren zij aldaar in vollen getale tegenwoordig.

Zij troffen de Franschen voor hel oogenblik in eene vredelievende stemming aan.
Daags na het vertrek van diegenen der onzen, die de reize naar
*s Gravenhat/e aan-
vaard hadden (den 17^®" October), was de Zweedsche Gevolmachtigde
salvius Ie iWwwsicr
gekomen (volgens zijn zeggen aan de daar overgebleven Nederlandsche Heeren) in de
levendige overtuiging, dal de vrede noodzakelijk was geworden, daar het land volstrekt
uitgeput was. Dus zou hij de Franschen vermanen zich lot vrede te laten vinden:
anders, zeide hij, zouden diegenen, welke aan
Frankrijk hel uitblijven van den vrede
weten, blijken grond voor hun gevoelen te hebben. Deze redenen hadden, zoo het
scheen, eenigen invloed: ten minste schenen de onderhandelingen tusschen
Frankrijk
en Spanjey door de bemidtlelaars voortgezet, eenigermate te vorderen, en op een bedoek ,
den November door
d'avaux aan den Heer vaw mathenesse gebracht, toonde die
Fransche Ambassadeur zich meer geneigd tot schikking. De Hertog
de longueville
voor hel minst ontveinsde op een bezoek, aan denzelfden Nederlandschen Gevolmach-
ligde gebracht, zijne gezindheid in geenen deele: hij was, verklaarde hij, den oorlog
moede: de goevernementen, welke hij en zijn zwager, de Hertog
van condé, die in
Calalonië aan allerlei gevaar was blootgesteld, in Frankrijk hadden, leden groole
schade bij den oorlog. Wal dan ook het persoonlijk gevoelen van de beide andere
Fransche Ambassadeurs wezen mocht, toen de Nederlandsche Heeren weder voltallig Ie
Munster waren, verklaarden de Franschen op bet bezoek, ter hunner verwelkoming'
afgelegd, te hopen, dal de onzen nu dadelijk met de Spaanschen zonden sluiten en
dan hel finale besluit tusschen
Frankrijk en Spanje zouden bemiddelen, gelijk alles,
zeiden zij, wat tot nog loe tusschen die biede Kroonen overeengekomen was, door den
dienst der on^en was lol stand gekomen. Zg hoopten, dat dit alles in weinig dagen

UoUand is zoo oneerlijk te werk gegaan, dat zij niets heeft toegelaten, wat haren toeleg kon
dwarshoomen: zoo heeft zij een toch slechte uit drie woorden bestaande Memorie ach<ergehouden,
die ik haar op den dag dat het hebluit genomen moest worden, heb toegezonden. Maar ik denk
er mij over te beklagen." Die korte Memorie vindt men hij
aitsema, Ver had enz. p. 440.

' AiTSEMA, Verhael enz. hl. 440, 441.

-ocr page 771-

ii

768 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

!i _

1644— afgedaan zou zijn, alvorens (en hier doelden zij op de raogelnke uilwerking van hetgeen
1648

Ie Napels voorviel) zy anderen last van hun Hof ontvingen. Hadden zy vóór het ont-
vangen van eenigen nieuwen last gesloten, zoo zou hunne handeling gestand gedaan
worden. Zy waren, zeiden zy, zoo gestemd, dat, wanneer de onzen met
Spanje den
eenen dag sloten, zij zulks den volgenden dag doen zouden. De Hertog, voegden zij
er bij, was van zins den dag na nieuwe jaar te vertrekken, en daarna zouden zy niet
meer zoo zelfstandig staan tegenover hun Hof. ,

Wel mocht men vermoeden, dat het gebeurde te Napels het werk des vredes tusschen
Frankrijk en Spanje weder achteruit zou zetten. Immers bouwden de Franschen op de
omwenteling aldaar de buitensporigste verwachtingen. De Hertog van
güise zou derwaarts
trekken; en, hy zou, zoo als de Venetiaansche Ambassadeur te
Munster vernomen had,
aldaar dezelfde rol spelen, die de Prins van
Oranje in der tyd in de Nederlanden ge-
speeld had, en, meende men, even goed slagen i. Welk een veld zou alsdan in dat
voormalige Koningryk voor de eer- en hebzucht der Franschen geopend wezen j hoe
veel belooningen zou
mazarin in dat land weder aan zyne vrienden uit te deelen
hebben, en hoe zeer zou hij lalzoo zyne stelling weten te versterken.

In het begin van December (1647) waren het zes punten, op welke de Spaanschen
Puuten, waar-de eischen der Franschen niet konden inwilligen. Zy betroffen Portugal, Lorraine^
sehen en de Je bevestigingen in Catalonië, Casale, waar de Franschen hunnen invloed begeerden
alsnog^'^nS eens behouden, de grensbepaling in de Zuidelijke Nederlanden en in Bourgondiër en de
^'j"· loslating van den gevangenen Portugeeschen Prins duarte van braganza. Op deze

! -1

punten namen de onzen voor, de Spaanschen, » zoo lief hun de rust in de Christenheid
en het uitblusschen van het vuur van dezen langdurigen oorlog was," "te"bezweren het
mogelyke tot schikking toe te brengen, — Maar op de gewichtigste dier punten toe
te geven scheen den Spaanschen niet wel mogelyk. Zoo kon
Spanje den Hertog van
Lorraine kwalyk aan zyn lot overlaten (hetgeen Frankrijk eischte), al ware het
alleen omdat deze Vorst aan het hoofd van eene krijgsmacht van byna 10,000 man
in de Spaansche Nederlanden stond: immers, verzaakte men hem,
zoo veranderde
hy van twijfelachtig vriend in een gansch niet twyfelachtig vyand, en kon plotse-
ling zyne macht legen de Spaansche Nederlanden zelven keeren. Reeds onderhan-
delde , wist BRUN te melden, die Hertog met
Frankrijk en had deze Mogendheid er
de teruggave van eenige plaatsen in zijn land voor over, zoo hy zich tegen
Spanje

i

I.· ..

' De Hertog van guise, dit wist men te Munster te verhalen, was te Napels ingehaald met
den kreet:
Yive Ie Duc Gouverneur! en hij had dien beantwoord met: Yivé la liberté de la
République.
Dus meende hij spoedig en met lichte moeite het ernstige, lange en zware wert
van WILLEM van
Oranje te verrichten. De Napolitanen waren de Hollanders niet, noch dc Hertoff
van GÜISE de IVins van
Oranje, ■ >

-ocr page 772-

DES VADERLANDS. · 755

keerde i. — En wat Catalonië, Casale en de landschappen, op welke Frankrijk in 1644—

1648. ,

de Nederlanden aanspraak maakte, betrof, Spanje kon onmogelijk meer toegeven, en
had ten overvloede deze vraagstukken aan de uitspraak der Staten-Generaal onderworpen.
Wilde
Frankrijk andere scheidsrechters of bemiddelaars: het was den Spaanschen goed:
zij zouden zich aan elke uitspraak onderwerpen. De Prins van
bragakza. eindelgk,
zulks mocht
Spanje lijden, zou bij den vrede in vrijheid worden gesteld, mits den
Goeverneur van
Milaan belovende, dat hij zich niet naar Portugal zou begeven.

Om den Franschen de maat vol te melen, besloten de onzen den Spaanschen het

laatste besluit der Staten betrekkelijk het derde artikel (van de soevereiniteit in de Onze Gevol-

, .. machtigdeu doen

Meierij) niet schriftelgk mede te deelen, alvorens zij gezien zouden hebben , hoe ver zy te vergeefs hun
het, na der Spaanschen gezindheid te hebben vernomen, met de Franschen zouden je'^pfangc^^^^
kunnen brengen. Zoo bepleitten zij dan bij dezen de billijkheid van de beweringen 'tot''
vrede
der Spaanschen. Hoe kon, zeiden zij, Frankrijk verlangen de vrgheid Om al zijne t® brengen,
bondgenooten, Portugal^ Savoye en Mantua^ bij te springen in het traktaat erkend te
zien, en niet toelaten, dat
Spanje zich by het traktaat de vrgheid vergund zag om
alleen den Hertog van
Lorraine bg te slaan? — In den loop der gesprekken hadden
de Franschen te kennen gegeven, dat zij aan
Spanje konden toestaan, den Hertog van
Lorraine by te springen, in geval niet hy, maar Frankrijk de aanvaller mocht zijn,
gelijk
Frankrijk op zijne beurt Portugal niet bijstaan zou, in geval dit land Spanje
aanrandde. Van deze verklaring hielden de onzen aanteekening, in de hoop dat dit
lol meer overeenstemming zou kunnen leiden.

Doch vier dagen later moesten de onzen voornemen aan de Franschen te verklaren,
dat zoo er niet iets anders op gevonden werd, het niet lot vrede kon komen. Tegelyk
zouden zy hun te kennen geven, dat zij tot dus verre op hen gewacht hadden om
hunnen laalslen last aan de Spaanschen te openen, maar dal zy nu niet langer wachten
konden. Diensvolgens deden zij den Franschen den December de billijksle en

redelijkste voorslagen, en men scheidde, nadat dezen verlangd hadden, dat niet, zoo als
reeds overeengekomen was, by afzonderlyke verklaring, maar in het traktaat zelf zou
bedongen worden, dat
Frankrijk Portugal zou mogen byslaan, doch slechts verdedigender
wijze. En ten aanzien viin
Lorraine sloegen de Franschen thans voor, dat Frankrijk
den Herlog het oude Lorraine zou teruggeven, maar het Land van Bar en wat aan de
drie Bisdommen
Mets, Toul en Verdun, behoorde, voor zich zou behouden. Zoo schenen

' Zoo dubbelzinnig bleef steeds de houding van den Hertog, dat de Staten nog den 15''°° Ja-
nuari, 1648, uitdrukkelijk aan Graaf
Hendrik van nassaü, Commandant van Hulsl, antwoorden
moesten, dat hij zijne troepen niet anders zou houden, dan voor vijanden van"dezen Staat
{Resol. Stat.-Gen. 15 Jan. 1648). Die van Holland wilden dit antwoord opgehouden hebben,
vreezende dat het den Graaf tot vijandelijkheden mocht brengen
{Resol. HolL 15, 16 Jan. 1648).

ΠΙ Deel. 5 Stuk. 97

-ocr page 773-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— de parlijen elkander thans op de Iwee voornaamsle punten te kunnen verstaan, en ten
slotte vraagden de onzen, of de vier overige punten van dat gewicht waren, dat men
er den oorlog om zou voortzetten, en of de Franschen die vier punten niet, gelyk de
Spaanschen goed vonden, aan scheidslieden ter beslissing zouden willen overlaten.

Daar de Spaanschen alsnu betuigden, dat, wanneer de Hertog van Lorraine van
Frankrijk voldoening kreeg, zij zich zouden kunnen verbinden hem niet bij te slaan,
en daar, zoo dit punt nog moeilijkheid mocht opleveren, de behandeling daarvan tot
het laatste werd verschoven, zoo meenden de onzen thans hunnen laatsten last aan de
Spaanschen te kunnen openen. De Venetiaansche Ambassadeur was mede van oordeel,
dat zoo hy zelf als de onzen duidelyk moesten spreken lot de beide partijen, en zich
niet ontzien aan belden haar ongelyk voor te houden: de onzen moesten verklaren,
niet langer met ons verdrag te kunnen dralen, en hij met zijnen medebemiddelaar, dat
zy hun vertrek niet langer konden uitstellen.

Toen echter de onzen den December den Franschen mededeelden, dat zy den
Spaanschen de laatstelijk gewijzigde artikels hadden overgeleverd, en dat zij, na een
jaar lang om
Fratikrijks wil de voltooiing van het verdrag te hebben opgehouden,
thans, zonder de hoogste verontwaardiging hunner meesters te beloopen, die handehng
niet langer konden uitstellen, en toen zij daarop, op smeekenden toon, den aandrang
lieten volgen, dat de Franschen tot een spoedig besluit mochten willen komen, —
antwoordden dezen daarop met geen enkel woord ^ en toen de tusschen hen en de
Spaanschen openstaande punten, bepaaldelyk de grensbepaling in de Nederlanden, ter
sprake kwamen, werden zij driftig: de Koning, zeiden zij, had den oorlog gevoerd om
dat land te winnen; zyne wapenen hadden het doel bereikt, en hij had macht en roem
genoeg om wat de Spaanschen op dit punt beweerden, niet te behoeven te dulden:
liever lieten zij zich de hand afkappen, dan zulk een traktaat te onderteekenen.
Vlaanderen behoorde van ouds aan de soevereiniteit van Frankrijk^ en door de onlangs
bewerkstelligde verovering waren alle traktaten, waarby
Frankrijk van dat Graafschap
afstand gedaan had, te niet gedaan.

Het was duidelijk, dat de Franschen zich in den laatsten tijd zoo meêgaande geloond
hadden, om den schijn te doen beslaan, dat zij het niet waren, maar de Spaanschen,
die zich onhandelbaar beloonden, meenende, dal de onzen slechts dan, wanneer het
tol stand komen van den vrede aan
Frankrijk haperde, met Spanje mochten sluiten.
Doch nu zij bespeurden dat het toch tusschen
Spanje en de Staten tot een besluit zou
komen, verloren zij hunne kalmte.

Werkelijk schoot er tusschen de Spaanschen en de onzen niets meer te handelen
over, daar genen,alles goedkeurden, wal de laatst gewijzigde artikelen inhielden. Ook
willigden zij in, dat de Landgraaf van
Hessen en de Hansesteden in het traktaat zouden
worden begrepen, iels waarop
Utrecht nog onlangs gemeend had opzettelijk te moeten

Ά

-ocr page 774-

DES VADERLANDS. 771

aandringen 1. Daar nu de zaken zoo stonden, stelden de onzen den Spaanschen voor,
een formulier van ratificatie te ontwerpen. Dat de Spaanschen, thans zoo goed als
verzekerd, dat de onzen zonder
Frankrijk met hen sluiten zouden, van hunne zyde
de voortzetting van den oorlog met
Frankrijk niet schroomden, bleek genoegzaam uit
de taal, die zij nu voerden: daar
Frankrijk niet besloten scheen om aan den Hertog
van
Lorraine de noodige voldoening te verschaffen, en toch niet toeliet, dat Spanje
hem bijstand verleende, was het, zeiden zij, beter, dat de onderhandelingen gestaakt

werden. De Koning van Spanje begeerde den blaam niet te verdienen, alsof hij zoo

λ

machteloos ware, dat hy al zijne vrienden in den steek moest laten.

Den December deelden de onzen den Franschen mede, dat nagenoeg alles

tusschen hen en de Spaanschen vereffend was. Uit de wijze, waarop zij dit vernamen,
bleek, dat zij er thans gerust op waren, dat de onzen wel een bevel uit
Gravenhage
zouden bekomen, waardoor zy belet zouden worden tol het sluiten over te gaan,
vermits het bewys niet geleverd^ was, dat de vruchteloosheid der pogingen om tot den
vrede te geraken, aan de Franschen te wijten was. Dit meenden zij van de Fransche
partij in de Vereenigde Provinciën te kunnen wachten. En al vast deed de Heer van
TfEDERHORST blijken, dat hij tot hel vredewerk de hand niet wilde leenen.

Reeds drie weken te voren-had deze Gecommitteerde uit Utrecht, onder opgave der

° KKDEEU0R8T ont-

reden, dat hy zijne kamer houden moest, aan de bemoeiingen zyner amblgenoolen geen trekt zich ωη

alle medewerking

deel genomen, en hun aanbod om op zyne kamer Ie vergaderen, afslaande, had hy tot het voltooiea
zich aan de beraadslagingen en onderhandelingen onttrokken. Thans (den December) '^βραφΓ^^'^
verklaarde hij niet ten volle onderricht Ie zijn van hetgeen, gedurende zijne ongesteld-
heid, geschied was lot by legging der geschillen tusschen de beide Kroonen. Dit was
daarom een onbillyk beweren, omdat de Secretaris in last gehad had, den Heer van
KEDERHORST gestadig op de hoogte Ie houäen. — Niel langer dan twee dagen lieten de
onzen zich door het verlangen van hunnen ambtgenoot om nader van hel verhandelde
kennis Ie nemen, ophouden, en den hadden zy, in afwezigheid van
nedërhorst,

1644—
1648.

eene bijeenkomst met den Heer brun, waar van wederzijde de ondubbelzinnigsle verkla-
ring werd afgelegd, dal alles was afgedaan, maar dat men totdat de ratificaliën zouden
zijn uitgewisseld, vóórt zou gaan met het werk der bemiddeling tusschen de Kroonen.
Hierna besloten de onzen, dit den Franschen te berichten en hen dan nogmaals te
bidden, dat zij zich nu over alle bedenkingen heen zouden zetten. Bleven zij niette-
min onverbiddelyk, dan zouden de onzen beluigen, dat het steeds hun toeleg geweest
was en nog was, gezamenlijk met
Frankrijk te sluiten, als God Almachtig hun dat
voorrecht geliefde te gunnen; maar dat aan alle zaken een einde moest komen. —
Toen zij dil voornemen den volgenden dag in uilvoering brachten en de Franschen

hesol, Stai.^Gen. 20 Nov. 1647.

100»

-ocr page 775-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— smeekten bij de genegenheid, die zij voorzeker hadden tot de rust in de Christenheid
1648

en tot de vertroosting van zoo veel arme troostelooze zielen, verklaarden die Heeren,
door deze mededeeling verrascht te zgn; wat de onzen gedaan hadden, streed, zeiden
zy, tegen de verdragen, en moest
Frankrijk, bg manier van dwang, nu maar toegeven
wat
Spanje begeerde? De Heeren d'avaux en de serviest trachtten te bewijzen, dat,
al druischten ook de laatste besluiten der Staten-Generaal tegen de traktaten in, de
handelwijze der onzen niettemin in strgd was met de strekking dier besluiten. Zij
verlangden, dat de onzen aan de Staten-Generaal zouden schreven en niet verhelen
zouden, dat het aan de Spanjaarden haperde. In één woord, zij lieten zich tot geen
ander gevoelen overhalen, en bleven tegelyk in gebreke eenigen verderen voorslag tot
schikking met
Spanje te doen.

Intusschen drong de Heer brun ten sterkste op de onderteekening van het traktaat
aan. Hg bezwoer met een zwaren eed, dat hy den eersten Januari zekerheid moest
hebben: anders was in de Zuidelijke Nederlanden een volslagen ommekeer in het voor-
deel van
Frankrijk te wachten. Den 51®'®° December moest hij bericht zenden aan zyn
Hof, en hield dat bericht de zekerheid van den vrede met de Staten niet in, zoo zou
de Koning andere maatregelen moeten nemen.
Bruns aandrang beantwoordden de onzen
met de aanmerking, dat
Frankrijk dien spoed kwalyk zou kunnen opnemen, en deze
Mogendheid moest men ontzien: zij zou een nieuw verbond met Zwei/ew kunnen sluiten,
thans niet tegen den Keizer, maar tegen
Spanje en ons.

Toch besloten de onzen de artikelen in vorm van traktaat te brengen, ze in het net
De onzen be- te laten schrgven en tot teekenen gereed te maken l. De pogingen om de beide Kroo-
onderteekening nen Overéén te brengen, zouden intusschen niet gestaakt worden, maar niet meer door
over te gaan. ^^ onzen gezamcnlgk en van wege onzen Staat, maar door enkelen hunner als bgzon-
dere personen, waartoe uitgenoodigd werden de Heeren
van heemstede, de knuyt en
RIPPERDA. Met dat besluit gaven de onzen te kennen dat zij zich niet meer op den
ouden voet tegenover de Spaanschen geplaatst beschouwden. Ook zou aan den uitslag
van de bemoeiingen dier drie genoemde Heeren ons traktaat met
Spanje en de ratificatie
niet gebonden zyn.

1 Hier ter plaatse, in het Verbael van de Ambassade te Munster, is een stuk ingelascht van
de hand des Heeren
van meinderswijk , waarin hij, als ware het tot zuivering van zijn geweteoi
de gronden opsomt, die de onzen noopten
otn te handelen gelijk zij deden. Hij doet daarin uit-
komen, hoe het maken van vrede het oogmerk geweest was van het traktaat met
Frankrijk van
het voorjaar van 1644; hoe de Franschen ons herhaaldelijk hadden gedrongen om Gevolmachtigden
naar
Munster te zenden; hoe zij vroeger meer dan eens verklaard hadden, dat, als toegestaan werd
wat zij eischten, zij dadelijk vrede zouden maken: meer dan dat was toegestaan, en toch gaven
zij nog altijd niet toe, zich op voorgewende toezeggingen dei' Spaanschen beroepende.

-ocr page 776-

DES VADERLANDS. · 755

Zoo was het dan niet voorbarig, dat de onzen overgingen tot het stellen van een 1644—

1648

ontwerp van Voorrede tot het traktaat. Zy deden dit op den oudejaarsdag van 1647.
Dat ontwerp luidde aldus: »In naam en ter eere Gods, aan allen, die deze brieven
zien zullen, saluut! Het zij kennelgk, dat, na een zoo harden, verderfelijken en bloe-
digen oorlog, waarmede het Gode behaagd heeft gedurende zoo vele en zoo lange jaren
de volken, koningrijken, landen, staten en onderdanen onder het gebied en de gehoor-
zaamheid van zeer hoogen, zeer uitnemenden en zeer machtigen Vorst Don
philips IV,
Koning van
Spanje enz, en de Hoog Mogende Heeren Staten-Generaal der Vereenigde
Provinciën der Nederlanden, te bezoeken en te kasteden, — God door zyne goddelijke
goedheid en oneindige barmhartigheid een oog van medelijden slaande op dat arme volk,
en de harten der Heeren Koning en Staten voornoemd zoo diep treffende, dat hij hen
door zijne heilige genade gezind gemaakt heeft de middelen te zoeken om een einde
te maken aan de groote rampen, schaden en ongelegenheden, die gelgk een iegelgk
weet en beseft, van beide zijden uit dien harden, verderfelijken en bloedigen oorlog in
de
Nederlanden zgn voortgekomen, en zich over andere landschappen en afgelegen
landen en zeeën hebben uitgebreid, — hen dien oorlog heeft doen veranderen in eene
goede, volkomene en welgemeende rust, met het vaste voornemen de vrucht daarvan
te gebruiken tot het gemeene welzyn der Christenheid, de rust en de vertroosting der
Nederlanden, hunner goede onderdanen en ingezetenen, en hel herstel der schaden uit
den oorlog ontstaan, — en dat, om daartoe te geraken de Heeren Koning en Staten
hebben gecommitteerd"... Waarna de namen der Gevolmachtigden volgen moesten —
Daar eerst twee maanden nadat de onderteekening werkelijk zou geschied zyn, de
ratificatie uitgewisseld moest worden, en tot dat tijdstip toe de vijandelijkheden zouden
worden voortgezet, zoo wilden'de Staten zich zulks in hel land van
Overmaas ianrnxiie,
maken. Er was bepaald, dat men heer en meester zou blijven van de plaatsen, die
men in deze Kwartieren op het tydstip der ratificatie bezitten zou. Dus besloten de
Staten in het begin van December
Valkenburg en 's Hertogenrade te bezetten ^ en hun Vijandelijkheden
bewind aldaar in te voeren. Zoo konden Hun Hoog Mögenden dan ook niet toelaten , Overmaas, en el·
Jat dit land, met het land van Limburg, voor de troepen van den Hertog van Lorraine
lot winterkwartieren zou dienen. De Prins zou dit gaarne met krijgsgeweld belet hebben.
Maar
Holland ging zulks te keer, en de Graaf vaksolms^, goeyevnem vd^n Maastricht,

' De wijzigingen, die dit ontwerp, door de Heeren, met bruns tegenontwerp voor oogen, om-
gewerkt , ondergaan heeft, hebben het niet aan waardigheid en verhevenheid doen winnen. Men
zie de redactie, die het ten slotte betomen heeft bij
aitsema, Verhael enz. bl. 565.

2 Resol. Stat.-Gen. 18 Dec. 1647. ResoL Holl. 12 Dec. 1647.

® De Graaf van solms moest verlangen naar den vrede wegens het gevaar, waaraan, bij het
■voortduren van den oorlog, zijne erflanden in
Duitschland bloot stonden. In deze dagen verzocht

-ocr page 777-

774 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— zou, Verklaarde hij, meer troepen ter zijner beschikking mpelen hebben, om aanvallender
wijze te werk te gaan. Dus bepaalde men zich tot het verbod, aan de ingezetenen van
het land van
Overmaas gegeven, om met de Regeering te Brussel over den uitkoop dier
inkwartiering te onderhandelen i, hetgeen eene erkentenis van onvermogen om de zaak
te beletten zou geweest zijn, en voorts lot het ophalen van ambtenaren, het uitvaardigen
van plakaten, als anderszins. Zelfs tegen zoodanige feitelijkheden waren die
yan Holland
gestemd. Niettemin zond de Prins den Rhijngraaf met een genoegzaam aantal troepen
om in het land van
Overmaas te blyven totdat de vrede geleekend zou zyn. Die van
de andere zijde, door dezelfde vrees als die van
Holland bezield, dat er nog iets mocht
voorvallen, hetwelk den vrede kon verijdelen, onthielden zich, hoezeer zij omstreeks
Namen, in het Overkwartier en aan de Demer een aanzienlijke krijgsmacht hadden,
van alle vijandelijkheden tegen de verstrooide macht van den Rhijngraaf

Wel geschikt bij de grensbewoners het verlangen om van den oorlog verlost te worden,
te verlevendigen, waren de strooperijen, aan welke zij, niettegenstaande de vrede zoo na
ophanden scheen, blootgesteld waren. Wederom vernam men van huislieden, door den
vijand uit het Graafschap
Zutphen opgelicht, om daardoor tot het innen van oorlogschatting
te geraken. Ging men zulks niet te keer, zoo zou men het zien gebeuren, dat er tot onder
de poort der stad toe contributie betaald werd. Er dienden dus soldaten heengezonden
te worden, en zulks werd den Prins opgedragen 3. — Een middel om de Regenten in de
voortzetting van den oorlog bezwaar te doen zien was de mededeeling, door den Raad
van State in het begin van December gedaan, dat de legerlasten sedert 1640 jaarlijks
aanzienlijke sommen meer hadden bedragen, dan al wat bij petitiën daartoe was verzocht.

hij om de voorspraak onzer Gevolmachtigden te Munster bij de Keizerlijke Gezanten, daar die
landen door de Keizerschen gebrandschat werden.

1 ResoL Stat.-Gen, 23 Oct.j 27 Dec. 1647. Resol. Holl. 31 Oct. 1647.

2 AITSE5IA, Verhael enz. bl. 387, 388. Resol SlaL-Gen. 18, 30 Dec. 1647. 1 Jan. 1648. Den
20''®" dezer maand verzocht
Holland ernstig, dat de Rhijngraaf met zijne troepen mocht terug-
geroepen Λvorden, daar toch 't kasteel van
Dalem niet alleen ontruimd, maar geslecht werd door
den vijand
[ResoL Stat.-Gen. 20 Jan. 1648. Resol. Holl. 15, 16, 19, 20, 21, 28 Jan. 1648).
Door de reductie van
Dalem, Valkenburg en 's Hertogenrade onder de gehoorzaamheid van onzen
Staat, kwam het stadhouder- ea kapitein-generaalschap, vroeger door Prins
frederik ηενοβιϊ
bekleed, te vergeven. Op verzoek van Holland werd de opdracht dezer waardigheid voor eenige
dagen opgehouden
{Resol. Stat.-Gen. 29 Febr. 1648). Doch reeds den 4·^*=" Maart Λverd deze
commissie voor Zijne Hoogheid als zoodanig gedepecheerd: er was eene jaarwedde van /"3000
aan verbonden.
Zeeland en Friesland stemden er slechts in toe »op behagen hunner principale»'
{Resol. Stat.-Gen. 4 Maart, 1648. Resol. Holl. 3 Maart, 1648).

3 Resol. Stat,-Gen. 5, 19 Dec. 1647. 2 Jan. 1648.

-ocr page 778-

DES VADERLANDS. · 755

Wal de peliliën te boven ging, was onbetaald gebleven, en dit had den beklagens- 1644—
waardigen toestand van menig leverancier ten gevolge gehad. Herhaaldelijk had de
Raad tol betaling Yermaand, doch te vergeefs. Het tekort bedroeg de som van 648,114
gulden.
Holland^ als om te doen gevoelen, dat hel geen geldgebrek was, wal haar
vredelievend maakte, en om de andére Provinciën in het vriendelijke uit te dagen, was
byzonder vaardig met het leveren van hare quole

Dengenen ook, die het lot der Gereformeerden in het Duitsche Rijk als een onaf-
wijsbaren grond om den vrede nog niet te sluiten, zouden hebben willen doen gelden,
ontviel dit middel, daar, hoe lang het nog zou duren, eer alle zwarigheden en beden-
kingen, die het teekenen van den vrede des Rijks nog in den weg stonden, opgeheven
zouden zijn, het van nu aan als zeiier gesteld kon worden, dal de Gereformeerden in
den Rijks-religievrede zouden worden opgenomen. Slechts in de Staten van hel Huis
van
Oostenrijk kon het herstel der Gereformeerden niet verkregen worden

Toch waren er hier te lande, die den yver legen de Roomschgezinden meenden te
moeten aanvuren. In November (1647) verlangden de Gedeputeerden van
Zeeland, dat
men met betrekking tot de Roomsche geestelgken in
Hulsier-amhaichi terug zou komen
op de hun vroeger verleende vergunning van aldaar, mits zich slil gedragende, te mogen
blijven wonen: in tegenspraak met deze voorwaarde, beweerden de Zeeuwsche Heeren,
gedroegen zij zich sloulelijk, en bekreunden zich niet om de hun gegeven voorschriften,
hetgeen, voegden zy er by, de voortplanting der Gereformeerde Religie tegenging.

Overeenkomstig dat verlangen werd gehandeld, en alsnu moesten de mannelijke geeste- Dwangmaatre-

gelen tcgon de

lijken, geen kloosterlingen zijnde, hel landschap verlaten \ RoomBchgezm·

Maar een andere tegen de Roomschen hier te lande vijandige handelviijze werd door
de Staten geenszins bekrachtigd. Omstreeks het midden van November (1647) kreeg
de Raad van State van den advokaal-fiskaal der Generalileit
sylla. uit £'mmen7i bericht,
dat uit de Jezuitenschool aldaar 45 leerlingen, kinderen, wier ouders hier te lande
woonden, opgelicht waren en in verzekerde bewaring gehouden werden. Dit vond de
Raad van State vreemd: wel wisten zy, dat ouders, die hunne kinderen by de Jezuilen
ter school zonden, beboetbaar waren, maar van geweld tegen de kinderen te gebruiken,
wisten zij niet: bovendien zulk eene feitelijkheid, buiten onze grenzen gepleegd, was

' Resot. Stat.-Gen. 4, 23, 24 Dec. 1647. 2 Jan. 1048. In Mei haddea verscheidene Provin-
ciën deze schuld nog niet afgedaan
(Resol. StaU-Gen. 8 Mei, 1648).

- De Staten bevolen den Keizer het hcrelel aan van den Baron van slavata, schoonzoon van
den lieer
γχα buederode , in de verbeurdverklaarde goederen zijner moeder » van wege het Huis
van S.MHUTSKV". Zelfs lieten zij toe, dat de Secretaris der Ambassade te
Munster deewegens eene
reize doen zou naar het Hof van den Keizer
{Resól. Stat.-Gen. 1.5 Fcbr. 1648).

3 Resol. Stat.-Gen. 12, 19 Nov. 1647; 30 Jan.; 11 Febr. 1648.

-ocr page 779-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— bedenkelijk. De Slaton onderzochten de zaak dan ook nader, en de uitslag was, dat
de advokaat-fiskaal last kreeg om de opgelichte kinderen kosteloos en schadeloos los te
laten, en weldra werd deze last gevolgd door eene aanschrgving aan den Commandant
van het Staatsch garnizoen
ie Emmerik^ joaghim van golstein, dat hij de kinderen zou
hebben te ontslaan, wie het ook mocht willen beletten. Dus kwamen de Staten een verzoek
van dezelfde strekking voor, van wege den Keurvorst van
Brandenburg tot hen gericht

Na de vaststelling van de voorrede van het traktaat en van het formulier van ratificatie
gingen de daartoe gestelde Heeren voort met de Franschen te handelen, of zg nog tot
eenstemmigheid met de Spaanschen te brengen zouden zijn. Maar weldra hoorde men
De Spaauschen weder de klacht van de zijde der Spaanschen, dat de onzen hun traktaat om der
onde^rlLkening''' Franschen wil vertraagden. Zij moesten zekerheid hebben, zeiden zij, en waren aan
van het traktaat. orders gebonden: de Graaf van penaranda begeerde, met de gunst zijns Konings,

zijn hoofd niet te verbeuren. Den Januari dan verzocht brun dienzelfden avond
nog een rond en stellig antwoord, of de onzen den volgenden dag het traktaat wilden
teekenen, ja of neen. Ingeval van ontkennend antwoord zou hij alle door de onzen
overgeleverde papieren teruggeven, en de door hem aan de onzen overgeleverde stukken
afvorderen, en zouden zij, de Spaanschen, met dezelfde oprechtheid en kalmte, die zij
altijd betoond hadden, van de onzen afscheid nemen, en steeds met eerbied van hen
spreken. Indien, daarentegen, de onzen wilden teekenen, verpandden zy hunne eer
en hunne personen, dat zg niet vóórdat de ratificatie zou gewisseld zijn, van
Munster
vertrekken, en inmiddels de onderhandeling met Frankrijk voortzetten zouden. —Dien
avond nog antwoord te geven ontweken de onzen door de afwezigheid van den Heer
VAN DONiA als'grond van verontschuldiging te laten gelden, en daar de Franschen den
volgenden dag het denkbeeld opperden, dat er tot beslechting van het voornaamste
geschilpunt, de zaak van
Lorraine betreifende, scheidslieden benoemd zouden worden:
een maatregel, zeiden zij, waardoor de eer des Konings van
Spanje gered zou wor-
den, — zoo voerden de onzen alstoen den Spaanschen te gemoet, dat zich nu juist
eenige hoop op schikking had opgedaan: werd deze verijdeld, dan zouden zij teekenen.
Inderdaad was deze hoop naar de schatting der onzen zeiven uiterst gering. Hoe het
zij, den Januari konden zij den Spaanschen mededeelen, dat de andere partij

eindelijk bewogen was de eerste vijf van de zes punten 2 ter beslissing van scheidslieden
over te laten, waarbij zij de Staten en den Prins op het oog hadden; de zaak van
Lorraine zou worden uitgemaakt eerst door Commissarissen, daarna door Scheidslieden,

1 Resol. Stat,-Gen. 19, 23 Nov., 13, 18, 24, 28 Dec. 1647. 6 Jan. 1648. De Keurvorst was
uiet geneigd eene lijst van de namen der kinderen te laten leveren (Äeso/. Stoi.-iien. 9 Jan. 1648).
Toch stonden de Staten er op, dat zulk eene lijst geleverd A?erd
{Resol. Stat.-Gen. 7 April;
18 Mei, 1648). 2 Zie hierboven, bladz. 768.

-ocr page 780-

DES VADERLANDS. · 755

binnen een zekeren daartoe Ie bepalen tijd: in den tusschentyd zou des Hertogs trouw 1644—
^ 1648,

jegens Spanje -verzekerd worden, en tevens de zaak van den opstand van Napels door

de Fratosehen aan zich zelve worden overgelaten. Dezen voorslag verzochten de onzen

alsnu de Spaanschen aan te nemen: dan kon er gelijklijdig gesloten worden. Maar tot

eene gave aanneming waren de Spaanschen, zoo betuigden dezen, gansch niet in staat.

Lorraine^ dit was hun onafwgsbare last, moest in het traktaat vervat worden, en de

Hertog van dit land het zich voor een deel ten minste teruggegeven zien; slechts wanneer

de Franschen aanboden den Hertog door teruggave voldoening te verschaffen, zou bruut

gaarne tot eene goede uitkomst medewerken, tot welke anders volstrekt geene kans wasi

Ook de Venetiaansche Gezant was van meening, dat Frankrijk niets minder behoorde
Ie doen, dan
Lorraine teruggeven: een uitstel der beslissing, in afwachting van hetgeen
commissarissen en arbiters zouden uitmaken, zou
Frankrijk de gelegenheid laten om
alles te verijdelen. De onzen namen aan, dit den Franschen mede te deelen, en zij
meenden te meer kans te hebben om geen onwillig gehoor te vinden, omdat zij tevens
konden melden, dat de Spaanschen zich met de teruggave van het oude
Lorraine
tevreden zouden stellen: het Hertogdom Bar en alles wat tot de drie Bisdommen behoorde,
mocht
Frankrijk den Hertog onthouden. Inderdaad de Franschen namen aan, zich op
dezen voorslag te bedenken, en de Spaanschen verklaarden op de uitkomst van dat
bedenken te willen wachten.

Den volgenden dag (15 Januari) trokken zich echter de Franschen weder terug: ^oekL^r^nieuw
waren, zeiden zy, betreffende
Lorraine hunnen last te buiten gegaan, en slechts om uitstel.
Frankrijks toegenegenheid tot onzen Staat te toonen, hadden zij dien voorslag gedaan,
maar eerst zouden zy aan hun Hof moeten schrgven: den volgenden dag zouden zij
eenen courier zenden, die in 14 dagen terug kon zijn. Dus verzochten zij, dat de
onzen de voltooiing van hun traktaat met
Spanje zoo lang zouden opschorten. Zij
zouden eene aanbeveling bg den voorslag voegen, en deze zou wel niet vruchteloos
wezen: want in den zin, waarin
zij geraden hadden, was steeds door het Hof besloten,
hetgeen bij den hoogen rang van den Hertog
de loifguevill·e wel geen wonder kon
geacht worden*

Brun nam deze nieuwe vertraging euvel op: het was, zeide hij, weder niets dan
eene uitvlucht van
Frankrijks zijde, bestemd om de onzen Ie verhinderen lot hel
teekenen van het traktaat over te gaan, en tevens om den Hertog van
Lorraine^ die
gansch niet tevreden was met hetgeen de Spaanschen op dien voet voor hem bedongen,
met eenigen grond te kunnen voorhouden, hoe weinig
Spanje voor hem over had.
Niettemin liet hg zich bewegen om, zonder iets te beloven, en met dien verstande
dat
Frankrijk bg de teruggave van Lorraine de vestingwerken van Nancy en andere
plaatsen ongeslecht zou overleveren, de onzen vrij te laten, den Franschen het uitzicht
te openen, dat, als zij binnen 14 dagen den verlangden last kregen, de vrede beklonken

III Deel. b Stuk. 98

-ocr page 781-

778 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

/

1644— ZOU kunnen worden. Doch wat was nu het bescheid der Franschen, toen de onzen in
1648

dien zin lot hen gesproken hadden? Als men met de slechting der sterkten geen
genoegen nara, zouden zy in het geheel niet aan hun Hof schrijven:
Nancy met hare
vestingwerken zou eene opene wonde in de zijde van
Frankrijk wezen. Uit deze
raededeeling volgde, dat nu de Franschen geen gebruik maakten van het middel, dat
dienen moest om de onderteekening van ons traktaat met
Spanje nog op te schorten,
deze onderteekening ook voortgang kon hebben. Doch zoo verstonden de Franschen het
niet: integendeel
servien verklaarde weder met harde woorden, dat nu Frankrijk geen hoop
kon geven om zich met
Spanje te verstaan, de onzen evenmin als Frankrijk konden sluiten:'
I eene verklaring, door welke de onzen zich echter niet van hun stuk lieten brengen.

Inderdaad, na deze woordenwisseling ten hunnent teruggekomen, besloten zij eenparig,
De onzen be- op de ééne slém van den Heer van hederhorst na, den Heer brun te laten weten,
onderteekening dat zij zouden sluiten en teekenen., doch »om goede redenennamelijk om den
over te gaan, planschen de maat vol te meten en hun de gelegenheid te laten alsnog de voorwaarde
te vervullen, eerst na verloop van 14 dagen, dat is, den 29®^™ Januari. Maar de
Spaanschen, deze boodschap vernemende, herhaalden, dat dit uitstel ijdel was, en ver-
langden den volgenden dag een stellig ja of neen. De onzen sloegen daarop voor,
de 14 dagen van het uitstel in mindering te laten strekken van den lijd tot de ratificatie
gesteld. — Zonder dat er ten dezen aanzien iels bepaalds beraamd was, begaven zij
zich den Januari weder lot de Franschen, en betuigden, dat zij zich alsnu

tusschen twee onbevredigbare eischen geplaatst zagen, en ons traktaat niet in duigen
kunnende werpen, niet beseften, waartoe het kon dienen de teekening nog 14 dagen
uit Ie stellen. De Franschen bleven kloppen op hetzelfde aanbeeld: verklaarden wg,
zeiden zij, den Spaanschen slechts met ernst, en bewezen wij metterdaad, dat wij met
hen niet zonder
Frankrijk zouden sluiten, zoo zouden zij ons op de knieën om vrede
smeeken. — Nu kwam het er op aan, op nieuw onbewimpeld te kennen Ie geven,
dal men niet gezind was, volgens dat verlangen te handelen. Zonder den Franschen
eenig verwyt Ie doen, zeiden de onzen, dat het behoud van onzen Staat met de zaak
gemoeid was: den toestand onzer Republiek en de gebreken harer regeering kennende,
mocht men het gevaar niet Irotseeren, waaraan men haar blootstelde, zoo men de
gelegenheid verwaarloosde, die zich na een tachtigjarigen oorlog tot vrede aanbood.
Ging het land te gronde, dan zou immers ook
Frankrijk geenen dienst van onzen Slaat
kunnen hebben l. Deze voorstelling achtervolgden zy met het verzoek; dat de Franschen
hun voornemen om volgens hunnen last lot sluiten over te gaan, ten beste mochten op-

' Later (zie beneden, bladz. 780) gewaagde heemstede op nieuw van het gevaar van onder-
gang, dat onzen Staat dreigde. Hij doelde, zoo het schijnt, op de ontwerpen, waarvan beneden,
bladz. 790 en 791, iets gemeld wordt.

-ocr page 782-

DES VADERLANDS. 779

nemen, — Het wederantwoord der Franschen was, dat zij nog allijd op de vervulling
hunner begeerte hoopten; maar, verkozen de onzen anders, onze Staat was soeverein
en kon doen wat hg goed vond.

Hierop lieten onze Gevolmachtigden de Spaanschen weten, dat zij bereid waren eene
acte te wisselen, waarby verklaard werd, dat het traktaat gehouden werd voor onver-
anderlgk vastgesteld, en men het den 50®'®" Januari zou teekenen. Dit stuk kwam den -

Januari tot stand en verzegelde afschriften van het traktaat, in het Spaansch en
het Nederlandsch, gingen met hetzelve naar
Madrid af. Alsnu zonden de onzen de
mede vastgesleldè formulieren van ratificatie naar de Slaten-Generaal met het verzoek
ze goed te keuren en vóór het eind der maand terug te zenden.
Nederhorst weigerde
dit schryven mede te onderteekenen.

Intusschen werden de pogingen om de beide Kroonen over een te brengen, niet evenwel niet

„ , , , , Λ r, , ··) nieuwe

geslaakt; maar verder kwam men met. Het bleek genoegzaam, dat noch /Tan/iry/c pogingen om de

noch Spanje den vrede ernstig begeerden of, wil men, toestaan konden. Gaf de Hertog

van Lorraine zich niet onvoorwaardelijk aan de Fransche Regeering over, dan moest δ®".

zyn land aan Frankrijk en hy zelf uitgebannen blgven: anders verschafte mazaein zelf

aan zijne binnenlandsche tegenpartij de macht en de kracht om hem den voet te lichten.

Spanje, daarentegen, zou met Lorraine de hoop hebben opgegeven om het ministerie

van den Kardinaal ten val te brengen, eene uitkomst op welke deze Mogendheid de

hoop bouwde om veel van haar verloren macht en gezag terug te krijgen. Zoo derhalve

noch de een noch de ander den vrede oprecht begeerde, zouden onze Staatslieden uiterst

dwaas hebben gehandeld, wanneer zij den Slaat zonder eigên wil in den voortgezetten

oorlog hadden laten medesleepen. Immers, wat het buitenland betrof, moest de oorlog

of lot vermeerdering van de macht van Frankrijk, of tot vermeerdering van die van

Spanje leiden, en de eene dezer uilkomsten was evenmin wenschelijk als de andere;

en wat het binnenland aanging, moest diezelfde krijg een geweldige botsing tusschen

de Staatsmachlen doen duchlen, wanneer de Prins de krygsmacht mocht willen gebruiken

om zijn eigen gezag te versterken, en den weg weder mocht willen inslaan, waarvan zyn

vader teruggekomen was, den weg, aan welks einde hij zich het herstel van bet geslacht

zijner gemalin, of misschien zyn eigen verheffing in Groot-Briiannië voorspiegelde i.

' Dat de Prins in weerwil van een leven, aan onbezonnen uitspanningen gewijd, zich met de
Engelsche zaken bemoeide, blijkt uit een schrijven van
βπληβετ (Archiv, de la Mais.d^Or.^.263).
Zelfs Spanje was er op bedacht 's Prinsen eerzucht in verband met den toestand van Engeland
te vleien. Er was sprake van, dat de Prins, als opperbevelhebber, een Spaansch of Keizerlijk leger
ter zijner beschikking zou krijgen. Ondersteunde alsdan Äjjarye, om de Fransche Hugenoten op hare
hand te krijgen, het Engelsche Parlement, dan kon de Prins hopen, dat hij de man zou zijn, die de
zaken in
Engeland tot eene gewenschte orde terug bracht (Vergel. Archiv, de la Mais. dOr. j). 253, 2Π2,
en zie beneden, bladz. 790, Noot 4·).

100»

-ocr page 783-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— Den dag vóórdat de onderleekening volgens de onherroepelyk gegeven toezegging zou
geschieden, besloten de onzen, by die gelegenheid geene vreugdeteekens te laten plaats
hebben, noch voor de beeren en bedienden van het gevolg der Spaanschen eenige
feestelykheid aan te richten, ten einde de Franschen niet te ergeren. Tegelyk beraad-
slaagden zij om nog dezen zelfden dag dien Heeren eenen voorslag te doen, welke
hierin zou bestaan, dat het punt van de slechting der vestingen in
Lorraine open
gelaten en daarover aan de beide Koningen geschreven, en intusschen alle artikelen in
vorm van traktaat gebracht zouden worden. Staande deze beraadslaging verliet de Heer
VAN NEDERHORST de Vergadering, en ging den Franschen Heeren zeggen, wat men
voor had, hun alsnog voor te slaan. Hij kwam terug en gaf hoop, dat die voorslag
kans had van aannemelgk gevonden te worden. Dus begaven zich dan de onzen, op
den Januari zeiven, allereerst naar de Franschen, doch met het voornemen om

in geen geval de onderleekening dien dag niet te laten doorgaan. — Bij de genoemde
Heeren gekomen, voerde de Heer
van heemstede het woord. Nogmaals haalde hy den
trouwen dienst op, door hen aan
Frankrijks belangen bewezen, en kwam alzoo tot de
verklaring, dat hunne onderhandeling met de Spaanschen zoo ver gevorderd was dat zij
er nog slechts de laatste hand aan Ie leggen hadden, en dat, zoo zy dit niet deden,
zy hunnen Staat, gelijk niemand beter beoordeelen kon, dan zij zeiven, onvermijdelijk
en onherstelbaar tot den ondergang zouden brengen. Ten slotte bad hy, dat de Heeren,
door hunnen voorslag aan te nemen, hen in staat mochten stellen om alsnog gezamenlyk
te sluiten. In allen gevalle zouden de Nederlanders
Frankrijks trouwe bondgenooten
blijven, en tot het tijdstip der ratificatie toe zou men de interpositie tusschen de beide
Rroonen gaarne voortzetten. — Op deze toespraak gaven de Franschen beleefdelyk te
kennen, dat het hun niet geliefde van onzen voorslag en interpositie gediend te zyn,
en in plaats van het aanbod vriendelijk aan te nemen, verklaarden zij, dat het voor-
nemen der onzen om hun traktaat met
Spanje te teekenen in stryd was met de
resolutien der Staten-Generaal en den daarop gegronden last der onzen en met de
traktaten, tusschen
Frankrijk en ons gesloten. Ging men, zeiden zij, daartoe werkelijk
over, dan zouden alle zaken een ander aanzien krijgen, en /^raw/cn)/; zou haar belangen
op andere wijze moeten verzekeren: kortom zy protesteerden tegen onsbedryf. — »Ook
wij, antwoordde hierop de Heer
pauw , ook wy hebben een protest: wy prolesleeren,
namelyk, dat wy
Frankrijks vrienden en bondgenooten willen bly ven; maar niet zonder
Frankrijk te willen sluiten, staat niet in onze macht."

De Heer van Toen de onzen in hunne woning terugkwamen, werd hun door iemand van hun

T'f ISDSKH O R sx

weigert mede te gevolg een verzegeld geschrift overhandigd uit naam van den Heer van nederhorst.

teekenen. jj^j Latijn gesteld en hield de bezwaren in, die hij tegen het sluiten had.

Den gang der onderhandelingen stelde hy dus voor, alsof de Spaanschen telkens de
voorslagen der Franschen verworpen hadden. Op deze voorstelling bouwde hij de ge-

il

-ocr page 784-

DES VADERLANDS. · 755

volgtrekking, dat de schuld der voortdurende oneenigheid niet aan de Franschen lag. 1644—
Dus oordeelde hij, dat men wel overwegen mocht, eer wij onze geallieerden verzaak-
ten, welke met ons den grondslag onzer Republiek gelegd hadden, en door wie God
haar tot dien trap van eer en voorspoed had verheven. Op dezen grond had hij gera-
den gevonden, de waarheid aan hunne lastgevers kenbaar te maken, opdat de Provin-
ciën met kennis van zaken een besluit nemen mochten. Bg gevolg zou hij met de
onderteekening van wege
Utrecht wachten totdat de Staten het traklaat geratificeerd
zouden hebben l.

In den avond kwamen de Spaansche Gevolmachtigden ten huize der onzen. Nauwe-
lijks was men gezeten, of de Secretaris der Fransche Heeren kwam een papier over-
handigen , gezegeld ^met het wapen van den Hertog
de longueville. Het hield de ver-
klaring in, dat het teekenen streed met de traktaten:
Frankrijk had alle verlangde
inschikkelijkheid betoond, maar de Spaanschen hadden steeds nieuwe zwarigheden op-
geworpen, hetgeen den onzen, als interpositeurs, niet onbekend kon wezen. Bij gevolg
vraagden zy formeel, uit naam van den Koning, dat de onzen geen voortgang aan de
zaak geven zouden, dan na alvorens hunne lastgevers van den waren staat der onder-
handelingen en van
Frankrijks groote aanbiedingen onderricht te hebben. — De onzen
besloten, dit stuk zonder antwoord te laten.

Zoo kon men dan nu tot de volvoering van datgene overgaan, waartoe de Spaanschen
gekomen waren, en het traktaat onderteekenen. Maar vooraf vraagden de onzen nog-
maals, of er alsnog geene mogelijkheid zou beslaan, dat het traktaat tusschen
Frank-
rijk
en Spanje geteekend werd: een zoo weinig gewichtig punt, als de slechting der
vestingwerken der stad
Nancy, behoorde toch die onderteekening niet op te houden:
men kon dat artikel open laten om daarop nader last te verzoeken, en intusschen de
overige artikelen teekenen. Op deze vraag gaf de Graaf van
penaranda den Heer brun
het woord, en deze deed daarop in het Fransch het verhaal van de gansche onderhan-
deling: hoe de Franschen altgd wat nieuws hadden opgeworpen, en de onzen telkens
uitstel gezocht hadden; hoe zij, de Spaanschen, zich ten laatste lot een uitstel van 14
dagen hadden laten bewegen, op belofte, bg plechtige acte gegeven, dat men heden
zou teekenen, en in de meening, dat de Franschen in dien lusschenlijd naar hun Hof
zouden schrijven. Dit was niet geschied, en nu wilde men alweder uitstel: dit was
inderdaad »een persen van lid tot lid, en tot het merg en bloed toe": zonder zich
aan woordbreuk en schennis der openbare trouw schuldig te maken, kon men waarlijk
geen langer uitstel nemen. Teekenden de onzen thans niet, zoo zouden zij alle stuk-
ken, die zij ten dezen einde bij zich hadden, teruggeven, het traklaat gebroken ach^
ten en aanstonds vertrekken. — Deze taal werd door velerlei woordenwisseling gevolgd,

AiTSEMA, Verhaelenz. bl. 450—455.

-ocr page 785-

782 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

I ——— I

1644— gedurende welke de Heeren de knuyt en ripperda. zich nog eens naar de Franschen
begaven. Zy kwamen onverrichlerzake lerug, en alsloen kwam men overeen, dal men
tot hel teekenen zou overgaan, maar de Spaanschen daarbij eene acle zouden verleenen,
waarbij zij zich verbonden, dat zij, nadat men geslolen zou hebben, door de interpo-
sitie der onzen voortgaan zouden met de Franschen te onderhandelen, tot de ralificalie
toe, en de artikelen, omtrent welke zy het met hunne parly eens waren geworden,
zouden onderleekenen, hel punt der vestingwerken in
Lorrainc openlatende.

1' Omstreeks tien uren in den avond had, nadat nederhorst de vergadering had ver-

Het traktaat laten, de onderteekening plaats, waarop de wederzijdsche Gevolmachtigden elkander om-
: wordt ondertee-

I kead, helsden en gelukwenschlen. — Toen de Spaanschen het huis verlieten, was de straat

I bezet met eene ontelbare menigte menschen, die op de uitkomst gewacht hadden i.

Om de gevoeligheid der Franschen niet gaande Ie maken, onthielden zich de onzen
4 van alle vertoon bij deze gelegenheid: zelfs maakten zij het sluiten van het traktaat

I niet ambtshalve bekend aan de Gevolmachtigden der andere Mogendheden te Munster,

^ wel aan de Fransche Heeren en dat met aanbieding hunner voorl te 'zetten interpositie.

I Dit aanbod namen dezen vrg koel op, en zij grepen de gelegenheid aan om hun

I verlangen Ie kennen te geven, dat de onzen den Spaanschen zouden verklaren, dat de

|j ratificatiën niet zouden worden uitgewisseld, tenzij Frankrijks eischen ten volle bevre-

y digd waren. Aangezien voorts onze Gevolmachtigden betuigden met de onderteekening

g overeenkomstig hunnen last gehandeld Ie hebben, zoo zou, dit kondigden de Franschen

aan, de Heer de la thuillerie zich bij die lastgevers wegens overtreding der traktaten,

• 5

ΐ ^ Zoo DE KNüïx van den Prins het bevel ontvangen had oin niet te leekenen, dan moet dit

verbod herroepen zijn geweest, of deze Heer zich daarom niQt bekreund hebben {Archiv, de la
Mais. d'Or.
p, 249, 252, 253). Niet alleen dat de knuyt het traktaat teekende, hij sloot ook een
particulier traktaat van den Prins met
Spanje (aitsema, Verhael enz. bl. 442, 443, 475—478»
Archiv, de la Mais. d'Or. p. 254). Van het verdrag, met den Prins van Orawje gesloten, werd
in het 45"® artikel van het verdrag der Staten melding gemaakt, en daaromtrent verklaard, dat
het van kracht zijn zou alsof het in dit verdrag ware ingelascht. Het werd door de Staten niet
bekrachtigd dan'onder de verklaring, dat men niet verslond ergens in bewilligd te hebben, wat
de soevereiniteit van den Staat of van eenige Provincie, of de orde van den godsdienst en het
beheer der geestelijke goederen, door de Provinciën vastgesteld, eenigszins zou kunnen tekort
doen. — De reden van deze verklaring was, ten eerste, hierin gelegen, dat bij het verdrag
bergen als een leen van den Koning van Spanje werd behandeld, terwijl die Heerlijkheid toch tot
Holland behoorde, en ten anderen, dat aldaar de oefening van den Roomsch Katholieken godsdienst
werd toegelaten, iets waarover de Staten alleen te beschikken hadden. — In den zomer van
1648
handelden de Staten vanin overeenstemming met deze verklaring, daar zij,, bij het verstellen
van de llegeering'te
Zevefibei^gen, de Roomschgezinde wethouders afzetten, en den priester, die
daar openbaren dienst gedaan had, de plaats deden verlaten
{liesol. Holl 30 Junij 3 Aug. 1648).

-ocr page 786-

DES VADERLANDS. · 755

door hen met Frankrijk gesloten, beklagen. — Hierop was het Yan nu aan van de 1644—

zijde der Franschen aangelegd, dat de Spaanschen lot onderwerping aan Frankrijks

eischen gedwongen zouden worden door de bedreiging dat anders de ratificatie van het

traktaat door de Staten-Generaal zou achterblijven. Ten minste beijverden zij zich voor

het oogenblik die ratificatie zoolang mogelijk legen te houden.

Het liet zich aanzien, dat wederom alle middelen zouden worden aangewend ten

einde door diegenen welke ten onzent de Fransche belangen steunden, hel ge-

wenschte doel Ie bereiken. Dadelijk wapenden zich onze Gevolmachtigden tegen

misduiding, door Hun Hoog Mögenden te verzoeken aan geene ongunstige berichten

ten aanzien hunner handelwijze zonder nader onderzoek gehoor te geven, en weldra

besloten sommigen uit hun midden, met name de Heeren vaw meinderswijk , vah

MATHERESSE, VATi HEEMSTEDE, DE KNüYT CU GLANT, zich weder voor eene poos naar Gevol-

machtigden be-

het vaderland te begeven, ten einde alle beletselen tegen de machtiging tot uitwis- geveo zich naar

het vaderland om

seling der ratificaties uit den vi^eg te helpen ruimen. Vóór den eersten Maart de ratificatie te
rekenden zij te Munster terug te kunnen zijn, op welk tijdstip de Heer brun, '»e'fordereü.
Brussel zou bezoeken, mede aldaar weder tegenwoordig zou wezen. Zij vertrokken den
gjen Februari, meinderswijk: deed den ll'^e'^ verslag voor het Hof van Gelderland te
Arnhem^ en den volgenden dag vernamen Hun Hoog Mögenden wat hunne Gevolmach-
tigden te verhalen ha'dden. Aan het einde van hun verslag betuigden zy hunne ver-
wondering, dat bij Hun Hoog Mögenden een geschrift was ingediend, behelzende de
redenen waarom de Heer van
hederiiorst niet mede had geteekend, en dat dit reeds
in druk was uitgegeven. Daar zij ongaarne zouden zien, dat hunne handelingen aan
eenig ongunstig vermoeden bloot stonden, zoo verzochlen zij, dat dit geschrift hun, ter
betere verantwoording van hun gedrag, in handen mocht gesteld worden

Dat velen werkelijk vermoedden, althans voorgaven te vermoeden, dat onze Gevolmach-
tigden geen genoegzamen grond hadden lol de overtuiging, dat van
Frankrijk geene
redelijkheid te wachten was, bleek daaruit dat Hun Hoog Mögenden van de Hollandsche
Gedeputeerden,
mathenesse en heemstede, een nadere verklaring vergden omtrent den slaat
der onderhandelingen tusschen
Frankrijk qxx Spanje-, ja, bij brief van den 21Februari,
van den Heer
dokia , die in dezen tyd zich alleen van al de Nederlandsche Gevolmachtigden
te
Munster bevond, verlangden, dat hij berichten omlrent den stand van zaken op dat
tijdslip bij den Venetiaanschen Ambassadeur inwinnen zou. ï)at deze aan geen gunstiger
meening omtrent het bedrijf der Franschen voet zou geven, was evenwel te verwachten:
immers had hij nog zeer kort geleden van der Franschen handelwijze tot de onzen
gezegd: »Mijne heeren, dat mag geen onderhandelen heeten: het is openbaar bedrog."

Den Maart verscheen de Fransche Ambassadeur voor de Slalen-Generaal om , Ρ'οροβ»*'«« *«»

den Franechen

___Gezant te 't Qra·

venhage.

AiTSEMA, Yerhael enz. bl. 462.

-ocr page 787-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

denzulken eenen steun te geven, die de ratificatie tegenhielden op grond dat niet genoeg
van
Frankrijks ongezindheid lot vrede gebleken zou zgn. Hg bracht eenen brief van
den Koning over van den volgenden inhoud: Zijne Majesteit had met verbazing gehoord,
wat er den δΟ®'^®^! Januari te
Munster geschied was. Hy kon zich niet voorstellen, dat
daarmede in overeenstemming met de bedoeling van de Heeren Staten gehandeld was,
en twijfelde niet of zij zouden de noodige bevelen geven om te verhelpen wat in strgd
met zoo veel plechtige traktaten was verricht, en dat te minder, daar zij onderricht
zouden zyn van de door
Frankrijk betoonde bereidvaardigheid tot den vrede, by onwil
aan de zijde der Spaanschen. — Na mededeeling dezer letteren nam de Ambassadeur
het woord, om, zeide hij, zich te beklagen, dat
Frankrijk zich verlaten zag door die-
genen harer bondgenooten, van welke zij in dit tijdsgewricht eenen bystand verwachtte,
geëvenredigd aan dien, welken de Staten in hunnen nood van
Frankrijk hadden be-
komen: was dit het loon voor zoo veel millioenen schats en zoo veel bloeds, in eenen
oorlog vergoten, dien de Koning ten deele ten gevalle der Heeren Staten had aange-
vangen? Hij herinnerde hun het verdrag van 1655, waarbij beloofd was, de wapenen
niet neder te leggen, zoolang de Spanjaarden niet uit de Nederlanden verjaagd zouden
zyn. En had
Frankrijk tot dat doel met kracht den oorlog gevoerd, met niet minder
yver had de Koning den. vrede gezocht, getuige de komst der naar
Munster bestemde
Gezanten te
's Gravenhage, en het geduld, waarmede zij de aankomst der onzen hadden
afgewacht. Onnoodig was het op te halen, hoe de Spaanschen getracht hadden hen
van
Frankrijk af Ie trekken, vooral door deze Mogendheid als zoo machtig voor te
stellen, dat het gevaarlijk was haar lot nabuur te hebben: alsof een bondgenoot, die
zyn woord en trouw nimmer geschonden had, immer achterdocht kon wettigen. Die po-
gingen der Spaanschen waren zoo goed geslaagd, dat de vredesartikelen geteekend wa-
ren in weerwil van hel traktaat van
guarantie^ en niettegenstaande Frankrijk de tus-
schen haar en
Spanje openslaande punten aan het oordeel der Heeren Staten of des
Prinsen van
Oranje, met eenigen door de Staten te kiezen, onderworpen had. Zoo
zag tevens de geheele vergadering Ie
Munster de hoop op het herstel der rust in de
Christenheid verydeld. — Evenwel, wetende dat de onderteekening van het traktaat met
Spanje in den boezem der Staten geene algemeene goedkeuring vond, en dat die handeling
de oprechtheid kwetsen zou , welke deze Republiek in het schild voerde, zoo konden Hunne
Majesteiten niet gelooven, dat hetgeen gedaan was, op last van den Staat was geschied,
en dat zoo veel achtbare personen den vijand de voldoening zouden willen schenken van
hen overgehaald te hebben om met zulk een bondgenoot als
Frankrijk was, te breken.
De onderteekening te wraken, totdat
Frankrijk voldaan zou zyn, dat konden zy den
Koning en de Koningin niet weigeren: zy waren zulks aan de traktaten en nog meer
aan zich zeiven verschuldigd: immers zou hunne billykheid, hunne goede trouw en
hunne dankbaarheid anders niet vriy van blaam wezen: jegens een bondgenoot was men

1644-
1648.

i?

-ocr page 788-

DES VADERLANDS. · 755

785

tot meer dan woorden verplicht, weshalve hg met al den eerbied, dien hg aan deze
beroemde Vergadering verschuldigd was, beweerde, dat zg zgne redenen niet in den
wind mochten slaan

Ziende dat in weerwil van dit vertoog de meening veld won, dat het niet tot stand
komen van den vrede met
Spanje door den onwil van Frankrijk veroorzaakt werd,
verscheen de Fransche Ambassadeur den Maart pp nieuw voor de Slaten-Generaal.

Ofschoon, zeide hij alsloen, Munster de eigenlijke plaats der onderhandelingen was, zoo
hadden Hunne Majesteiten, overwegende dat de voorslagen der Fransche Gevolmachtigden
vervalscht tot Hun Hoog Mögenden kwamen, hem gelast uitdrukkelijk te verklaren,
dat zij het oude
Lorraïne, behoudens de slechting der vestingen, aan den Hertog terug
zouden geven, en de vijf openstaande punten aan het oordeel van de Heeren Staten en
den Prins van
Oranje onderwierpen, welk aanbod echter niet langer zou gelden dan tot
aan de uitwisseling der ratificaties. Zoo toonden zij wat zij voor het voordeel en de eer der
Stalen over hadden: immers strekte dit hun besluit om de Heeren Staten aan het gevaar
van het verbreken van den band, die hen met
Frankrijk verbond, te doen ontkomen,
en hun de voldoening te verschaffen om de scheidslieden van de rust in de Christenheid
te wezen. Maar vooral bleek aldus
Frankrijks oprechte liefde lot den vrede: immers
hadden de vijanden en sommigen der Nederlandsche Gevolmachtigden zeiven gezegd,
dat als
Frankrijk dat aanbod deed, de vrede geenen dag zou uitblgven.

1644—
1β48.

Met deze woorden waren de feiten niet weinig in tegenspraak in zoo verre de beide Frankrijk h^i^ki
min of meer vredelievende Fransche Gevolmachtigden Munster verlieten, en alleen de 'j^^te wUlen!^^
oorlogzuchtige trouwe aanhanger van den Kardinaal
de mazarin, met name de Graaf
de servien, daar achterbleef. De Hertog de lowaueville was in de eerste dagen van
Februari naar
Frankrijk vertrokken, en de Heer d'avaüx ontving vóór het einde van
Maart zijne terugroeping. Hij was daarover zeer ontevreden, en zeide tot den Heer van
MEiNDERswuK »Mijnheer, gij zult mij getuige zijn, dat ik mij als een rechtschapen
man gedragen heb en dat ik oprecht gearbeid heb voor den vrede; maar ik weetniet,
of al de anderen dat ook gedaan hebben." Zoo was dan ook het oordeel niet zonder
grond, door den Graaf
de penaranda uitgesproken, dat die onderwerping aan de uit-
spraak der Nederlandsche Regeering niets was dan een middel om lijd te winnen.
Servies zelf verklaarde den Ambassadeur van Venetië, dat lorguevillb en d'avaux dat
aanbod van onderwerping en van de teruggave van
Lorraine eigenmachtig gedaan hadden.
Nu de Staten, voegde hg er bg, vrede gemaakt hadden, was
Frankrijk niet meer aan
dat aanbod gebonden, en
Lorraine zou in het geheel niel teruggegeven worden.

1 AiTSEMA, Verhael enz. bi. 465—469.

2 Deze was den 24'"° Maart te Munster teruggekomen, welke plaats den 28'""' JPebruari ook
door DONIA verlaten was.

99

III Deel. 5 Stuk..

-ocr page 789-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— Doch op de beide proposities vaa den Franschen Gezant te 's Gravenhage moest
geantwoord en op het verslag der Gevolmachtigden een besluit genomen worden. Den
25sten Maart dienden de Heeren van
Holland hun advies ter Generaliteit in. Den Heer
DE LA THuiLLERiE, Verlangden zij, zou verklaard worden, dat te
Munster niets meer
gedaan had kunnen worden om de hooge partyen overeen te doen komen, dan door
onze Gevolmachtigden geschied was. Tot hun leedwezen waren alle bemoeiingen te
vergeefsch geweest. Aan alles wat op grond der traktaten, die wij met
Frankrijk hadden
aangegaan, van ons kon gevergd worden, was voldaan, en van den anderen kant was
de vrede tusschen
Spanje en ons eene gedane zaak, waarvoor men God Almachtig
ootmoedig te danken had. De openbare trouw onzer Gevolmachtigden was verpand.
Derhalve moesten dezen ten spoedigste naar
Munster terugkeeren, om, ja, de pogingen
tot overeenbrenging der beide Kroonen te hervatten, maar ook om hun gegeven woord
gestand te doen en de ratificaties uit te wisselen. Op de voorwaarde, aan welke de
Franschen hunne onderwerping aan de uitspraak der Staten-Generaal verbonden hadden, dat
namelijk de ratificatie zoo lang werd uitgesteld, totdat die uitspraak gevallen zou zyη, konden
Hun Hoog Mögenden de rol van scheidslieden niet aanvaarden, waartoe zij zich anders
bereid konden verklaren. Voorts moesten Hun Hoog Mögenden hunnen gewonen Ambas-
sadeur aan het Fransche Hof, thans met verlof hier te lande, gelasten, zich spoedig weder
op zynen post te begeven, ten einde der Staten goede bedoelingen te bevorderen

Na dit advies te hebben uitgebracht, hoopte Holland het voorstel, daarin vervat", met
wil de meerderheid van stemmen tot een besluit te brengen. Zy maakte zich daartoe de week

ffttific&liie ν&Ώ, liet ·

vredesverdrag ^^^ voorzitterschap, welke den 23»'®" Maart begonnen was, ten nutte. Doch slechts
doordrijven. Gelderland was gezind om Holland op dezen weg te volgen. Voordat de week was
verstreken, was wel ook van
Stad en Landen en van Overijsel de machtiging tot de
ratificatie ingekomen, maar deze Provinciën maakten zwarigheid om zonder de adviezen
der overigen in te wachten, met meerderheid van stemmen te beslissen Den SO^ten Maart
ging het voorzitterschap op
Zeeland over, en daar de Heer de knüyt ter vergadering
tegenwoordig was, zoo bekleedde deze, den eersten Edele vertegenwoordigend, den
voorzitterstoel. Op dezen zelfden dag kwam het advies van
Friesland in, waarbij deze
Provincie het getal der voorstanders van het advies van
Holland vergrootte Dat zij
de zyde van
Holland koos, werd door de Franschen geweten aan de eerzucht van haren
Stadhouder, die, in geval de jonge Prins van
Oranje geene kinderen mocht krijgen,
in het Stadhouderschap der andere Gewesten hoopte op te volgen, hetgeen hij nimmer
verwachten kon, zoo hij
Holland tegen zich had Doch op den Maart kwamen

TJtrecht kant 00^ de adviezen in van Zeeland en Utrecht, Deze laatste Provincie had, om recht te
aich daartegen, __,

' aitsema, Verhael enz. p. 481—486. ^ aitsema, t. a. pL 497—^500.

3 AITSEMA, t. a. pi. 501—505. Archiv, de la Mais. d'Or. p. 256, 257, 259.

Mi

-ocr page 790-

DES VADERLANDS. 787

doen uitkomen, hoe groot een gewicht het op te lossen vraagstuk in hare schatting 1644—
had en welke ernstige en langdurige beraadslagingen het nog zou vorderen, ver-
scheidene buitengewone Gedeputeerden gezonden, die den vorigen dag zitting hadden
genomen. Het waren de Heeren
arend va.n culenborch, anton karelsz. parmebttier,
Jonker rutger Wessel van den boetzelaer, Heer van Langerak, Jonker gerard van
reede,
Heer van Drakestein en de Vuursche, Jonker adam van lokhorst, Heer van
Zuilen enz., Mr. gornelis van deuverden, Burgemeester van Utrecht^ johan van der
NiEupoRT, oud-burgemeester dier stad, en willem van dam, oud-burgemeester van
Amersfoort i. Het provinciaal advies, door deze Heeren ingediend, gaf als eerste reden
waarom men nog niet tot de ratificatie kon overgaan, een bezwaar op tegen het
80«te artikel van het geteekende traktaat, waarbg de slechting van de forten op het
Pas van Sluis en op het eiland van Cadzand was toegestaan. Maar de voornaamste
eisch was, dat alvorens door de Slaten-Generaal het middel zou beraamd worden om
de Kroon van
Frankrijk tevreden te stellen 3.

Het advies van Zeeland behelsde een aantal aanmerkinffen op het gesloten Irak- Zeeland A^^gti··

° ° lyke. Adviee vau

taat en op het afzonderlijke traktaat van handel en zeevaart met de Spaanschen gesloten, deze Provincie.
Die aanmerkingen strekten voornamelijk om enkele punten, welke tot na de ratificatie
waren uitgesteld, nog daarvóór te doen uitmaken, hetgeen noodwendig lot een onbere-
kenbaar lang verdagen dezer ratificatie moest leiden. Maar daarna werd bij dit advies
verklaard, dat, voor en aleer hel traktaat geratificeerd kon worden, van wege dezen
Slaat alle mogelyke middelen behoorden te Avorden aangewend, zoo door bezending als
anderszins, om aan de Kroon van
Frankrijk nadere voldoening te geven, ten welken
einde men het aanbod moest aannemen, in des Franschen Ambassadeurs laatste propositie
vervat, en dat wel om de veelvuldige weldaden, door onzen Slaat van de Fransche
Kroon genoten, te vergelden; om niet af te wijken van het oorspronkelijk doel der
onderhandelingen te
Munster, te weten, de algemeene rust in de Christenheid; om de
verbonden, met
Frankrijk gemaakt, niet te doen vervallen, hetgeen tegen de grond-
stellingen, op welke deze Slaat gevestigd was, aandruischte, en om niet van al onze
oude vrienden versloken te raken, zonder waarborg, door eenige Mogendheid gegeven
en by het vorige 'Bestand, ja, nog onlangs zoo noodig geacht. Voorts, in geval de
oorlog tusschen
Frankrijk en Spanje voortduurde, moesten wg toch gewapend blijven,
wilden wij ons niet aan het gevaar eener overrompeling blootstellen. — W^el hadden
zij, Staten van
Zeeland, tot de besluiten, in overeenstemming met welke het nu
gesloten traktaat was opgemaakt, zeiven medegewerkt, maar niettemin mocht het niet
geratificeerd worden zonder
Frankrijk, en de vraag of de onhandelbaarheid dezer Mo-
gendheid de oorzaak was van het onvoltrokken blyven van hel traktaat tusschen

Resol. Stat.-Gen. 29 Maart, 1648. ^ aitsema, Yerhael enz. p. 487.

100»

-ocr page 791-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

«

1644— Frankrijk en Spanje, deze vraag had niet dqor de Gevolmachtigden bij meerderheid
van stemmen mogen worden uitgemaakt

Intusschen was de Maart daar, op welken de ratificatie had moeten plaats

hebben. Reeds den aé®*®"* dezer maand was de ratificatie des Konings van Spanje te
Munster aangekomen, en zoodra de Heer van meinderswijk aldaar terug was, verklaarde
hem de Graaf van
penaranda, dat hg met verlangen naar de ratificatie van Hun Hoog
Mögenden uitzag. Den kwam de Heer
bruw uit Brussel te Munster terug, zoodat er

van de zyde van Spanje niets aan de behoorlgke stiptheid haperde. Den Sl®'®'^ Maart ver-
zochten de Spaansche Heeren dan ook verklaring, of onze ratificatie gereed was al of niet;
zoo niet, alsdan was alle onheil, dat daaruit voortvloeien kon, aan de Staten te wyten, en
waren, zoo sprak de Venetiaansche Ambassadeur, de Spaanschen aan zichzelven verschuldigd
voor de geheele wereld te betuigen, dat de schuld van het achterblijven der ratificatie aan
de Staten lag. Tot op het tydstip, waarop de ratificatie had moeten plaats grijpen, waren zij,
Spaanschen, gebonden aan hetgeen in de artikelen, omtrent welke zy zich met de Fran-
schen verstaan hadden, vervat was: thans derhalve waren zij aan niets meer gehouden.—
Toen den β^®'^ April te
Munster bekend was, dat de ratificatie door de twee Provinciën,
Zeeland en Utrecht, werd tegeugehouden, zeide brun, dat, bleef zij achterwege, zulks
de grootst denkbare bespotting van den Koning van
Spanje wezen zou. Doch den
10^®·^ April kreeg men te
Munster bericht van een gewichtig besluit, intusschen te
'5
Gravenhage genomen.

Daar het bij de Stalen tol eene billijke beslissing voornamelijk aankwam op de vraag,
of de schuld van het niet tot stand komen van den vrede met
Spanje werkelijk aan de
onhandelbaarheid van
Frankrijk lag, zoo begeerden die ydiïi Utrecht, den eersten April,
nadere mededeeling omtrent de pogingen, door onze Gevolmachtigden in het werk ge-
steld om de hooge partgen te verzoenen, en de mede- of tegenwerking, die zij daarbij
hadden ervaren. De ter vergadering tegenwoordige leden van de Ambassade leenden
zich daartoe en verantwoordden zich nogmaals bg monde van den Heer
van ueemstede.
Des anderen daags kwamen die van Utrecht, welke zich noode lieten overreden, op de
zaak terug en verlangden nu, dat de Gevolmachtigden de punten, waarin zij van mee-
ning waren dat de Franschen zich onhandelbaar hadden betoond, in geschrift zouden
stellen. Toen deze eisch tot allerlei redeneeringen aanleiding had gegeven, werd de
beraadslaging uitgesteld tot de vergadering van den volgenden dag, welke de Prins van
Oranje zou verzocht worden bg te wonen om de eenstemmigheid te bevorderen —

' Zijne Hoogheid, dien dag naar zijn gevoelen gevraagd, verklaarde, dat men in deze

zaak met algemeene stemmen diende te besluiten; dat voorts de oude vriendschapde
groole weldaden, en de gesloten traktaten, welke onzen Staat aan
Frankrijk verbonden,

1 Aitsema, Verhael enz. p. 487—495. ^ aitsema, Verhael enz. p. 495, 506.

-ocr page 792-

DES VADERLANDS. · 755

ODS noopten te overwegen, hoe men deze Mogendheid tevreden kon stellen om gezamenl- 1644—
lyk met haar tot het sluiten van vrede met Spanje te komen; en in geval men hiertoe
niet geraakte, en men van wege onzen Slaat afzonderlgk met
Spanje kwam te sluiten,
hoe men ook in dit geval
Frankrijk voldoen zou. — Dezen dag kon men tot geen besluit
komen: de zaak werd lot den volgenden dag uitgesteld, wanneer de Prins weder tegen-
woordig zou zijn. — Toen dan ving de voorzitter
de knüyt aan met het verzoek, tot
Zgne Hoogheid gericht, dat hy iets bjj zou brengen wat de oneenigheid tusschen de
Provinciën mocht opheffen. Hij herhaalde, dat men in zaken van zoo groot gewicht
niet bij overstemming moest besluiten; maar dat men aan de Gedeputeerden van
Zeeland
en Utrecht acht of tien dagen tijds zou kunnen geven om met hunne lastgevers te
raadplegen: na verloop van dien tijd zou men een eindbesluit mogen nemen^ Die van
Utrecht gaven hierop te kennen, dat zij geen uitstel verzocht hadden, maar hun vroeger
verzoek, te weten om bewijs dat
Frankrijk inderdaad onhandelbaar was geweest, her-
haalden: werd van nu af de ratificatie bnveranderlgk vastgesteld, dan zouden zy zich
dienaangaande op morgen verklaren. Alsnu drong
Holland, tegen het advies van den j^gj meerder-

Prins, er op aan, dat de voorzitter met de meeste stemmen zou concludeeren: jJoch

' ^ ' ' wordt tot de ra-

daar Zeeland voorzat, en deze Provincie van het gevoelen van Zijne Hoogheid was, zoo ^»ficatie besloteo.

was het den voorzitter niet doenlgk aan dien aandrang gehoor te geven, ja het was
hem niet mogelijk de vergadering een slap verder te brengen. De Heer
de kwuït dan
verliet den voorzittersstoel, en nu nam de Provincie
Holland de taak en de verant-
woording op zich. De Heer
van wimmenum, die als vertegenwoordigende het Lid der
Edelen van
Holland, wanneer deze Provincie voorzat, het gestoelte bekleedde, plaatste
zich in den ledig gelaten zetel ^, en alsnu werd het Besluit opgemaakt, dat het traktaat
door vijf Provinciën was geratificeerd, en dat aan
Zeeland, volgens het advies van
Zijne Hoogheid, de tijd van acht of lien dagen gegeven werd, na wier verloop de
»finale en generale conclusie" zonder verder verwyl zou worden genomen. Hierop stelde
Zijne Hoogheid voor, van dit besluit dadelyk kennis te geven aan den Franschen
Ambassadeur
de la. thuillerie, die den vorigen dag op antwoord op zijne proposities
aangedrongen had, en hem te vragen, of hy eenigen naderen last had, en zoo niet,
dat hij dien dan zou zoeken te bekomen, terwyl er nog drie weken zouden verloopen,
van dezen dag af te rekenen, tot de uilwisseling der ratificaties, en daarna nog drie
weken vóórdat dezerzijds de publicatie van het vredestraktaat geschieden zou. — Over-
eenkomstig dit voorstel werd besloten, en desgelyks werd verstaan, den Heer
vaw
ooster-wijk
aan te schrijven dadelijk naar Parijs, en aan de Heeren dohia, ripperda

1 Den volgenden dag werd door de Staten van Holland ά^η Heer vam wiumenum op zijn verzoek
acte verleend, dat het op aanhouden en op aitdrakkelijken last van Hun Edel Groot Mögenden
geschied wae, dat deze Heer den presidialen stoel had bekleed
{Resol. HölL 5 April, 1648).

-ocr page 793-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1044— en glant ten spoedigste naar Munster lerug te keeren, ten einde lol den vrede lusschen
1

Frankrijk en Spanje te arbeiden. Voorts werden Gecommitteerden benoemd om de
Instructie, op welke
oosterwijk naar hel Fransche Hof vertrekken zou, op te stellen.
Vóór het scheiden der vergadering, die van 's morgens negen tot 's avonds half acht
geduurd had, gaven de Utrechtsche Gedeputeerden te kennen, dal zij den volgenden
dag met hunne verklaring nog niet gereed zouden kunnen zgn.
Zeeland bleef niet in
gebreke den volgenden dag schriftelijk protest legen de genomen besluiten in te die-
nen, en hare betuiging op maandag den krachtig te herhalen. Ten zelfden dage
lieten de Gedeputeerden van
Ulrechl de toegezegde verklaring in hel register opleeke-
nen. Zy herhaalden daarby, gehoopt te hebben, dal men gezamenlgk met
Frankrijk
had kunnen sluiten, en niet genoeg overtuigd te zgn dat de schuld aan Frankrijk was
te wgten: weshalve zij alsnog op meer licht ten dien aanzien aandrongen

De hun verleende acht of tien dagen maakten de Staten van Zeeland zich niet ten
nutte om tol hel door de vgf Provinciën genomen besluit toe te treden. Integendeel
Nieuw advies zij stelden een ernstig advies, hetwelk zij den Slalen-Generaal deden toekomen, en
^Zeela^^^ waarby zy in de eerste plaats klaagden, dat hunne buitengewone Gedeputeerden in de
Vergadering van Hun Hoog Mögenden door sommige der daar verschynende Heeren on-
behoorlyk waren bejegend, en voorts hun misnoegen te kennen gaven, dat Hun Hoog
Mögenden, alle tegen-adviezen en bedenkingen in den wind slaande, zonder verzet had-
den toegezien, dat den Heeren van
Holland geliefd had eigener autoriteit te conclu-
deeren by overstemming van twee Provinciën. Hierop grondden zy de verklaring, dat
zy, volhardende bij hunne vroegere besluiten en vernieuwende hunne protesten, geens-
zins konden berusten by de » pretense en nulle" conclusie van den April, en, voor
en aleei' zy deswegens voldoening zouden bekomen hebben, den Heer
de knuyt niet
weder naar
Munster zouden laten vertrekken, ι

In hel slot van dit advies poogden de Heeren van Zeeland den blaam van zich af te
Bedenkelijke werpen, dal zij den voortgang van hel traktaat van vrede begeerden tegen te werken;
mS zeker is hel, dat de Franschen, in dit tijdsgewricht in
Zeeland een zeer gewenschte
deriredt l^ondgcnoot vindende, over de Zeeuwen bijzonder tevreden waren ja, dat de Kardi-
naal DE MAzARiN, met het oog op deze Provincie, een zeer bedenkelyk plan ontworpen
had, waar men voorzichtiglijk pogen zou den Prins van
Oranje in te mengen Uil de
volvoering zou hebben kunnen voortvloeien, dat
Zeeland alleen, gesteund άοοτ Frankrijk, de
oorlog tegen
Spanje zou hebben voortgezet, en zich lichtelijk in hel geval gebracht
zou hebben gezien om vijandig tegen de andere Provinciën over te staan Zulk

' AiTSEMA, Yerhael enz. p. 506—515. 2 Archiv, de la Mais. d'Or, p. 256.

' Archiv, de la Mais. dOr. t. a. pl,

^ Archiv, de Ia Mais. d'Or. p. 257, 258. Was men van de zijde van Spanje er op bedacht

l· ii,

' I

-ocr page 794-

DES VADERLANDS. · 755

eene geheime yerslandhouding, tot wier werktuig zich almede een ofEcier in den dienst 1644·—
der Staten, wiens compagnie ter betah'ng van
Zeeland stond, liet gebruiken l, kon
niet onbekend blijven, en hel bedenkelijke dezer zaak, aan de personen, wien zulks
aanging, voorgehouden, moet aan de Heeren Yan
Holland de kracht en den moed ge-
geven hebj3en om zoo slout door te tasten, als zij werkelijk deden. Inderdaad, bleef
Utrecht het met Zeeland eens, dan zou men de laatstgenoemde Provincie tegen de Unie
in de wapenen hebben kunnen zien, en tegelijk, even als in 1610, eene samenspan-
ning te
Utrecht hebben kunnen zien uitbreken. Door de Zuidelijke Nederlanden heen
zouden de Franschen spoedig genoeg in het hart der Noordelijke Gewesten hebben kun-
nen doordringen, zoo hun slechts de lijd gelaten werd

om in het voorjaar een voor-
spoedigen krygstocht aan te vangen. Dus verklaart zich genoegzaam, dal de Hollanders
stof hadden om zich ten aanhooren der Franschen zeiven zoo allerongunstigst over deze
natie uit te laten als de Fransche diplomalen in hunne brieven klagen dat geschiedde
en levens hoe veel grond er bestond om met de ratificatie niet te dralen, daar zoo
lang de vrede nog niet beklonken was, steeds voorwendsels Ie vinden waren om onze
krijgslieden het een of ander legen de Spanjaarden Ie doen ondernemen, en hen by
gevolg de plannen der Franschen in de hand te doen werken

den Prins te mengen in eene onderneming ten voordeele van het Parlement in Engeland (zie
hierboven bl. 779, Noot 1),
mazawn, daarentegen, en dit zou dan het plan geweest zijn, waarover
hij aan
de la, thdillerie [Archiv, ρ. 256) schrijft, schijnt Zeeland te hebben willen gebruiken
om de partij van Koning
karel te versterken, Avaarloe hij mede meenen kon den Prins van Oranje
meer gereed te zullen vinden, dan tot het plan, om het Parlement te steunen. Trouwens dit plan
van
Spanje zal wel uitgedacht geworden zijn om mazaiuns plan tegen te werken. — Be zee werd
in de eerste maanden van dit jaar (1648) onveilig gemaakt door zeeroovers, varende hetzij zonder
eenige commissie, hetzij op dubbele commissie, hetzij eindelijk op commissie van »de Paapsche
Ligue" in
Ierland. De Admiraal tromp verzocht in Januari 1648 een eskader kruisers te mogen
vormen tot wering dier zeeroovers, en later verlangden de Admiraliteiten instructie, hoe met de
lersche schepen te handelen. Volgens het advies van
Holland werd besloten, ze als zeeroovers te
behandelen, en dezulken, die commissie hadden van de Paapsche Ligue in/cr/ant/, op te brengen
en te stellen onder de judicatuur van het Collegie, waartoe het oorlogschip behoorde, dat ze zou
genomen hebben.
Zeeland stemde in dit besluit slechts op behagen der principalen loc [ResoL
Stat.-Gen.
21 Jan.j 26 Maartj 7 April; 2, 13 Mei, 1648. Resol. Holl. 10, II, 17 Maart, 1648).

1 Archiv, de la Mats. d'Or. p. 259. Archiv, de la Mats. d'Or. p. 257, 260, 261.

3 In den omtrek van Gelder hadden er steeds vijandelijkheden plaats. Penaranoa schreef den
Goeverneur dier vesting, dat hij die vijandelijkheden zou staken; doch deze antwoordde, dat
onze soldaten daar telkens mede aanvingen. In het Land van
Overmaas gingen de rechterlijke
ambtenaren des Konings voort met het in hechtenis houden en het dagen van onderdanen van
Hun Hoog Mögenden. Maar ook van onze zijde werden er dagelijks Spaansche onderdanen opge-

-ocr page 795-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— Maar Utrecht zou het niet met Zeeland eens blijven. Voorzeker schroomende als
landverraders gebrandmerkt te worden, kwamen de Stalen dezer Provincie tot inkeer.

Vtrecht voegt De Prins van Oranje (en de Fransche agent d'estra.des laakt hem deswegens i) had geene
derhe^l·^^aangewend om hen daarvan terug te houden. Geen wonder: daargelaten dat
deze Vorst zich in dien tyd zoozeer aan den wellust en allerlei uitspanningen overgaf,
dat hem een ernstige toeleg op staatszaken nauwelyks mogelijk zal geweest zijn, —
hij werd van tegenovergestelde zyden aangezocht lot zulke hachlgke en ongewisse aan-
slagen, die hem tegenover de Slaten in zulk een bedenkelijk licht te zien gaven, dat zelfs
een beproefd slaalsman daartoe de noodige kalmte zou gemist hebben en de partij zou
hebben gekozen om niets aan te vangen en eenvoudig de leiding der Regenten te volgen.

Van Utrechts veranderde gezindheid bleek den IG^®'^ April, toen de Staten dezer Pro-
vincie lieten verklaren, dat, hoezeer zij gewenscht hadden dat men gezamenlijk met
Frankrijk had kunnen sluiten, zij, nu vijf Provinciën aireede in de ratificatie hadden
bewilligd, zich, om meer ongelegenheden en oneenigheden te voorkomen, genoodzaakt
gezien hadden, de 79 artikelen van vrede, benevens het artikel betreffende den koop-
handel, mede te ratificeeren /

Den April bracht de President, de Heer awdreae van wege Friesland, het punt

Zie/eMi?volhardt, der ratificatie weder in omvraag. De tien dagen, sprak hij, waren verstreken en dus
de tyd daar om eene finale en generale conclusie te nemen. Op dit voorstel werd de
ratificatie »met aanroeping en in den naam der Heilige Drievuldigheid" vastgesteld, en
besloten, dat de uitwisseling zou geschieden binnen drie weken, te rekenen van den
4aen April, en de publicatie drie weken daarna; dat niettemin onze Gevolmachtigden
te
Munster middelerwgl nog al het mogelijke doen zouden om den vrede tusschen
i^ra»/iri;7i en tot stand te brengen ; dat, zoo spoedig doenlgk, een Gezant, hetzg de

gewone of een buitengewone, tot zyne Majesteit, den Koning van jPrawÄnjVi, zou gezonden
worden, om hem volkomen in te lichten aangaande de redenen, die de Staten' tot het
sluiten van het traktaat met
Spanje bewogen hadden; eindelijk, dat de hier te lande
vertoevende Gevolmachtigden met het geteekende traktaat (hetwelk in het origineel ter
vergadering voorhanden was), geratificeerd, ten spoedigste naar
Munster zouden vertrek-
ken. — Dit besluit werd natuurlyk niet zonder vernieuwd protest van
Zeeland genomen

haald, en de Heer brün verklaarde den onzen te Munster, dat fop zijnen raad de Aartshertog zich
onthield van krachtige maatregelen »om meerder confusie te mijden," Den 15"^®" April besloten
dan ook de Staten, volgens het van de andere zijde te kennen gegeven verlangen, die gevangenen
los te laten: alleenlijk begeerden zij, dat daarmedé van de andere zijde een aanvang gemaakt
■werd, omdat, zoo beweerde men, wij slechts »bij retorsie" gevangenen gemaakt hadden
[Resol.
Stat.-Gen.
1 April; 4 Mei, 1648). i Archiv, de la Mais. d'Or. p. 259.

2 AiTSEMA, Werhael enz. p. 520, 521. ^ Aid. bl. 521—523.

-ocr page 796-

DES VADERLANDS. · 755

Den April, toen dit te Munster bekend geworden was, kwamen de Spaansche

Gevolmachtigden den Heer vaw meiiïderswijk deswegens gelukwenschen. Daags daar-
aan stelde deze Heer, volgens bekomen last, den Spaanschen de vraag voor, of zij,
tot bespoediging van de publicatie van den vrede, zouden kunnen goedvinden, den
eed, in plaats dat deze door de Nederlandsche Heeren te
Brussel en door de Spaanschen
in
den Haag zou gezworen worden, onder procuratie ten beiden zgden te doen binnen
de stad
Munster by de uitwisseling der ratificaties. Zij antwoordden, dat de Koning
hun gelast had, den eed in
den Haag te doen, gelijk zijne Majesteit dan ook in de
meening moest verkeeren, dat zij nu reeds in
den Haag waren. Doch niettemin namen
zy het voorstel gaarne aan Κ

De eerste der Gevolmachtigden, die weder te Munster maakte te zijn, en dat wel in NEDKaHoaat

begeert het ver-

weerwil van vrg ernstige krankte, was de Heer van nederhorst. Het was alsof de drag aUnog te
Provincie Utrecht in zynen persoon boete wilde doen voor de tot dus verre gevolgde
staatkunde. Ook moest hg aldaar gedaan zien te krijgen, dat hij het traktaat alsnog
teekende. Den April
aangekomen gaf hij dit verlangen dadelijk te kennen:

werd het hem toegestaan, zoo zou het hem, zeide hij, in zijne ziekte vóór zijnen
dood nog troosten , en hij zou weder kunnen vertrekken. — De Spaanschen wenschten
hem niet voor het hoofd te stooten en wilden hem het onder hen berustende exemplaar
van het traktaat doen teekenen; maar het andere zou eerst door onze overige Gevol-
machtigden medegebracht worden, en daar er tusschen de beide exemplaren geen verschil
mocht bestaan, zoo diende hg tot hunne aankomst te wachten

Van de Gevolmachtigden kwam alleen de kwutt niet te Munster terug. In den De kndtt ver-
brief, waarbij hij, als de andere op dat oogenblik niet in
den Haag tegenwoordige naar Mnmter.
Heeren, gelast werd zich weder naar
Munster te begeven, besloten Hun Hoog Mögenden

^ Ρεκακλνοα en hij zelf, zeide brük, zouden echter noodwendig in den Haag moeten zijn om
de zaken van den Prins van
Oranje en nog andere punten af te doen. Uij voegde er bij, dat
de Koning eenen gewonen Ambassadeur naar
den Haag zou zenden, vertrouwende dat de Staten
er eenen te
Madrid zouden doen resideeren. — Reeds twee jaren te voren had bhük den onzen
verklaard te hopen, dat, als het traktaat gesloten zou zijn, van beide zijden residenten zouden
worden gezonden, en wel te wenschen, dat hij dan als resident in
den Haag zou worden aangesteld.

2 Thans konden de Spaanschen hem met welgevallen ontmoeten. Vroeger waren zij verlegen
geweest, hoe hem te ontvangen, die, zeiden zij, alleen hunnen Koning had willen beleedigen.— |

De Koning had zich, bij het zien van het geteekende traktaat herhaaldelijk bevreemd getoond,
dat er eene handteekening oningevuld was gelaten. De President
bosa, die de raak wel begreep,
had daarover zijn ongenoegen niet ontveinsd en gezegd dat deze leemte als een grond van. aal-
liteit zou kunnen gebezigd worden.

® Toch vonden de Staten (zoo als uit een schrijven van hen bleek) goed, dat HEDERaofiST al
vast het exemplaar teekende, hetwelk in handen der Spaanschen was.

III Deel. 5 Stuk. 100

-ocr page 797-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— deze woorden in Ie lasschen, dat niemand builen hen zeiven hem van dien last vermocht
1648

te ontslaan of hem eenig tegenovergesteld bevel te geven; zy zouden, ingeval hg
niettemin in gebreke mocht blijven zich van den last te kwijten, hem hun ongenoegen
doen ondervinden. De Gedeputeerden van
Gelderland en van Utrecht keurden de
inlassching dezer woorden niet goed; die van
Zeeland natuurlijk evenmin. Niettemin
ging het besluit door, doch zonder doel te treffen, in zooverre de Heeren van
Zeeland
den Heer de knuyt niet veroorloofden naar Munster te gaan De Stalen dezer Pro-
vincie, bewerende dat
al de Gevolmachtigden het traktaat behoorden te bezweren,
meenden aldus de volvoering dezer plechtige handeling te beletten; doch de Staten-
Generaal verijdelden dezen toeleg door te besluiten, dat de eed zou gezworen worden
door de gezamenlyke Gevolmachtigden
of het meerendeel der zeiven.

Hoezeer men alle maatregelen genomen had om de groote zaak zonder Zeeland haar
beslag te doen krijgen, was er den anderen Provinciën toch zeer veel aan gelegen, dat
dit Gewest nog tot instemming werd overgehaald; want inderdaad gold het hier een
besluit, dat volgens de Unie, artikel 9, niet dan met eenparige stemmen kon genomen
Zeeland op worden. Dus besloot men Zeeland te bezenden: de Heeren johan van gent , nikolaas
nieuw ezon en. ^^^ kiï^sghot. Pensionaris van Delfl, gornelis de graaf van Polsbroek ^ burgemeester
van
Amsterdam, gijsbreght van der hoolgk., oud-burgemeester van Utrecht, gornelis
van haubois
, burgemeester van Sneek, en johan van der beegke, burgemeester van
Deventer, werden derwaarts gezonden, voorzien van brieven van aanbeveling van den
Prins van
Oranje. Den SS'^'®'» April hadden zij bij de Slaten gehoor. Op de grieven,
die de Gedeputeerden van Hun Edel Mögenden bg hun laatste advies hadden doen
gelden, antwoordden zij achtereenvolgens. Wal de klacht betrof, dat sommigen hunner
in de vergadering van Hun Hoog Mögenden onbeleefd waren bejegend, verklaarden zg,
dat zulks de bedoeling niet was geweest, gelijk zg ook niet wisten dat zulks geschied
was: wel mocht bg zulke gewichtige beraadslagingen soms door den een of ander de
zaak wat driftig zgn opgenomen: daarmede was geene beleediging beoogd; doch hoe
dit zijn mocht, Hun Hoog Mögenden bleven van zins hen ten allen tijde met zulk eenen
eerbied te bejegenen, als tusschen zoo goede bondgenooten en nauw verknochte leden
betaamde. Op het tweede punt, het innemen van den presidialen stoel, voerden zij
aan, dat nadat de Heeren van
Holland herhaaldelijk hadden verzocht dat Zeeland zou
concludeeren of, volgens de gewoonte, den stoel zou ruimen, de Heeren van
Zeeland
zich teruggetrokken hadden, heigeen de Provinciën geoordeeld hadden te zijn geschied
om met voeg den stoel ledig te laten. Ophelderde, dat, namelijk, een besluit genomen
was met meerderheid van stemmen zonder voorafgaande beraadslaging over de bezwaren
van Hun Edel Mögenden, herinnerden zij, dat de
Raadpensionaris gats stuk voor stuk uit

' AiTSEHA, Yerhael enz, p. 537 —539.

-ocr page 798-

DES VADERLANDS. 795

naam van Holland öp die bezwaren geantwoord, en de overige Provinciën daarin berust 1644-
hadden, weshalve zij geach't Ij^onden worden Hollands gevoelen te hebben goedgekeurd.
Hierna betuigden zg liefst ontslagen te willen wezen van de uiteenzetting der gronden
van het uiteenloopend gevoelen der andere Provinciën, ten einde geen geschil te ver-
oorzaken waar eenigheid gezocht werd. Slechts één punt zouden zg aanroeren, omdat
Hun Edel Mögenden daarin het meeste belang schenen te stellen, met name, de slechting
van de twee Passen en Forten op
Cadsand, Hierop nu hadden Hun Hoog Mögenden
geenszins onherroepelyk besloten, maar de Gevolmachtigden waren gelast over de zaak
nader te spreken. Derhalve verzochten zy op het vriendelijkst en ernstigst tevens, dat
Hun Edel Mögenden de zoo hoog noodige eendracht tusschen de leden der Unie wilden
behartigen, opdat deze Slaat mocht blijven zoo als hij was, machtig door eenigheid,
ontzaglyk bij zyne benijders en aanzienlijk bij zijne vrienden, door den vrede van
builen gekroond en door de eendracht van binnen bevestigd.

Hel antwoord op deze toespraak was niet bevredigend. Daarbij verklaarden de Staten
van
Zeeland^ uit de woorden der Gezanten met verwondering verslaan te hebben, dat
de andere Provinciën, in plaats van de »abusieve en nulle conclusie" van den April
in te trekken, daarentegen niet alleen daarby volhardden, maar voorlgingen besluiten
te nemen, die Hun Edel Mögenden oordeelden met den dienst, eere en hoogheid van
den Slaat niet overeen te komen, als daar waren, de bepaling dat de beëediging van
het traktaat ook door de meerderheid der Gevolmachtigden zou kunnen geschieden, en
niet, zooals behoorde, in de vergadering van Hun Hoog Mögenden en te
Brussel, maar
te
Munster zou plaats grijpen. — Met het besluit rakende de slechting der forten bij
Sluis, en de machtiging der Plenipolenliarissen tot het aannemen van de uitspraak over
de nog onuitgemaakte punten van geschil tusschen
Frankrijk en Spanje^ scheen men
Hun Edel Mögenden te gemoet te willen komen; doch aangaande die slechting was
niets vastgesteld, en het aannemen der uitspraak was meer geschikt om
Frankrijk nog
meer te verstoren, dan te bevredigen, daar deze Mogendheid geweigerd had zich aan
die uitspraak te onderwerpen. — Zoolang al hunne grieven tegen zulke resolutiën niet
waren hersteld, zouden zij tot de ratificatie geen consent dragen, noch zich lot een-
parigheid met de andere Provinciën laten bewegen. En aangezien hunne houding bg
hetgeen er tot het sluiten van hel traktaat geschied was, door sommigen gansch verkeerd
en hatelijk werd opgenomen, alsof zij iets anders beoogden dan zij voorgaven, zoo ver-
klaarden zij mits dezen rond en oprecht, dat zij geen ander oogmerk gehad hadden
noch hadden, dan te bedingen wat zij lot behoud van den Slaat, van de ware Gerefor-
meerde Religie en van de vriendschap met de Kroon van
Frankrijk en andere Gealli-
eerden noodig oordeelden, zonder door bijzondere inzichten, veel min door eenige andere
invloeden bewogen te zgn. Men had slechts na te zien wat zij van den aanvang aan,
bij de behandeling der preliminaire punlen, tot den laatsten tijd toe telkens geadviseerd

100»

-ocr page 799-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— en geprotesteerd hadden. Zij Toor zich baden God Almachtig, dat de onheilen, die zg
1648.

te gemoet zagen, genadiglyk mochten worden afgewend l.

Met dit antwoord kwamen de Gedeputeerden yan Hun Hoog Mögenden den S^®*» Mei
in
den Haag terug. Zij gaven den volgenden dag verslag van hunne zeoding. De
redenen der Staten van
Zeeland bleven, ten minste openlijk, zonder bitter bescheid
van de zgde der andere Provinciën, hoezeer dat beroep op hetgeen van het begin der
beraadslagingen over den vredehandel door
Zeeland geprotesteerd was, gebrek aan de-
geiyke gronden verried, daar immers deze Provincie telkens voldoening op harebezwa-

De Prins wordt ren verkregen en aangenomen had. Zelfs nu nog gaven Hun Hoog Mögenden de hoop
verzocht Zeeland , i u ^ i · i

te bezoeken. niet op om de onwillige Provincie te winnen. Daar men wist dat men in dezen

tgd van den Prins geene tegenwerking te vreezen had, zoo werd zyne Hoogheid den
Qsten ]jiei verzocht, by de reis, die hij naar
Breda stond te aanvaarden, den weg over
Zeeland te nemen, en de Heeren aldaar alsnog te trachten over te halen tot bewilliging
in het werk van den vrede. Dit verzoek werd den Prins te
Bondsholredijk gedaan
door de Gecommitteerden, welke den Hertog van
York, uit Engeland uitgeweken en
aldaar door den Prins ontvangen, van wege de Slaten-Generaal waren gaan begroeten
Het bracht zgne Hoogheid in geene geringe ongelegenheid. Immers maakte hg zich,
zoo hg die taak op zich nam, verachlelyk in de oogen van al degenen, die hem
als den vriend der Fransche belangen beschouwden: zou hg, dus spraken zij, nu zich
van eene boodschap voor
Holland gaan kwijten, en dat op het gevaar af van eene wei-
gering te beloopen Wenschelijk was het dus, dat men eene verontschuldiging van hem
mocht aannemen. Den volgenden dag verscheen hg in de vergadering der Slaten-Generaal
en verzocht dat men hem nieuwe gronden aan de hand zou doen om de Heeren van

1 AXTSEMA, Verhael enz. p. 524—534.

2 Resol. Stat.-Gen. 8 Mei, 1648. Nu door zulk een sprekend feit, als de overkomst van den
tweeden zoon des Konings, de steeds verergerende toestand der zaken van
Engeland gebleken
was, verlangden de Staten, dat hun Gezant, dien men, ook uit aanmerking van zijne hooge
jaren, in het voorjaar van 1647 verlof gegeven had, herwaarts over te komen, weder derwaarts
terug zou keeren. Steeds had de Ambassadeur, hier te lande vertoevende, Hun Hoog Mögenden
op de hoogte van de tijdingen uit
Engeland gehouden. — In September 1647 was de Resident
STRicKLAND naar
Engeland opontboden {Resol. Stat.-Gen. 13, 27 April j 18, 21 Mei 3 25 Sept. 1647.
11, 15 April; 12 Mei, 1648.
Resol. Holl. 20 Meij 14 Sept. 1647).

3 Archiv, de la Mais. d'Or. ρ. 259 , 260 , 261. De la thüillerie, die bezadigd was en den
waren staat van zaken juist beoordeelde, begreep dat de Prins zich kwalijk van de reis naar
Zeeland zou kunnen verontschuldigen, en voorzag zoo zijne Hoogheid ze ondernam en de Zeeuwen
in hunnen tegenstand stijfde, hieruit sléchts vermeerdering van de verbittering tegen
Frankrijk
(ald. p. 257).

-ocr page 800-

DES VADERLANDS. · 755

Zeeland lot een ander gevoelen te brengen, daar de oude gronden niet hadden gebaat. 1644—

1848

Hiermede nam men genoegen i; doch de Staten van Holland bleven verlangen, dat de

Prins die zending zou vervullen, meenende dat zijne tegenwoordigheid en gezag nieuwe

kracht aan de oude redenen zou bijzetten. Alleen het lid der Edelen begeerde, dat

men Zeeland niet zou trachten over te halen, maar haar integendeel op het belang-

rgkste punt voldoening zou geven, ^οτ Aq Liguegmrantie, met i?Va«/in}7i gesloten, nog

voor een jaar te verlengen, al bleef ook Frankrijk nog gedurende al dien tijd met

Spanje in oorlog. De strekking van dit voorstel was voorzeker, dat men den Spaanschen

verklaren zou, dat, zoo zij geen vrede met Frankrijk maakten, zij alsnog met onzen

Staat te strijden zouden hebben. Het werd door het andere Lid van floi/awti afgewezen

< Doch al verscheen de Prins niet in Middelburg om de Heeren van Zeeland om te

zetten, niettemin zagen zij, vóórdat de maand Mei ten einde was, de dubbelzinnigheid Zeeland Iaat

, de ratificatie en

van hunne houding en de ontzettende gevolgen, die hun verzet hebben kon, in ge- de publicatie van
noegzame mate in ora de verantwoording van zulk een gedrag niet langer op zich te fXeden!^^

durven nemen. Nadat de ratificaties reeds gewisseld waren, hadden zij in de mededeeling

»

der Staten-Generaal betreffende de publicatie van den vrede en een plechligen dank-en
bededag, op den derden woensdag daarna te vieren, als het ware eene laatste aanmaning
tot een andere gezindheid ontvangen,· en alsnu besloten zij, den οΟ^^^^^ Mei, alles op
zgn beloop te laten en de uitkomst aan de genadige bestiering van God Almachtig aan
te bevelen, en in aanmerking nemende de gansch bekommerlijke gesteldheid van tijd
en zaken, de onzekerheid, waarin de Slaat was gebracht, en hoeveel er aan gelegen
was, dat door het maken van den vrede van builen de eenigheid van binnen niet,
tegen de bedoeling van Hun Edel Mögenden, werd verstoord, de publicatie in hunne
Provincie te laten geschieden, onder betuiging evenwel, dat zy onschuldig wilden
blgven van de onheilen, die het verzuim hunner telkens geopperde bedenkingen na
zich zou kunnen sleepen. Ook berustten zij geenszins in de onbehoorlijke besluiten der
andere Provinciën, vertrouwende dat dezen ten laatste, der rede plaats gevende, hun
voldoening zouden schenken. Ten slotte drongen zy cflsnog mede op voldoening aan,
der Kroon van
Frankrijk te verschaffen 3.

Tot de besluiten van den April behoorde mede, dat er ten spoedigste een Gezant De Heer ven

, OOSTSRWMK uit-

naar het Fransche Hof zou gezonden worden, voorzien van eene Instructie, volgensgenoodigd zich
welke hij den Koning de dwingende redenen zou doen inzien, welke de Staten bewogen

Frankrijk terug
te begeven.

ï AiTSEMA, Verhael enz, p. 534, 535.

2 Besol. Holl. 16 Mei, 1648. De Heeren Edelen waren niet volkomen op de hoogte: immers
verlangden zij ook, dat men
Zeeland ten aanzien van de forten op Cadsand zoa bevredigen en
in dezen zin den Gevolmachtigden orders geven zoo. Dit nu was, toen zij het verlangden, reeds
geschied. , 3
aitsema, Verhael enz. p. 560—562,

-ocr page 801-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— om hunnen vrede mei Spanje Ie sluiten. Reeds was de Heer van oosterwijk gelast
1648

om naar Frankrijk lerug Ie keeren. Doch hij had zich verontschuldigd op grond van
ongesteldheid, en zijn ontslag verzocht met de teruggave tevens van eene som van
18,000 gulden, die hij het Land had voorgeschoten Doch de Staten hadden deze
verontschuldiging niet aangenomen; integendeel, zij maanden hem aan om van het huis
te
Oosterwijk^ waar hij zich bevond, naar ^s Gravenhage te komen, ten einde hunne
orders te ontvangen. In vertrouwen schreef hg den Raadpensionaris
gats, dat hg licht in
Frankrijk zijn leven zou kunnen eindigen zonder iemand der zijnen aan eene gewenschte
betrekking te hebben kunnen helpen; toch zou hij naar
Frankrijk terugkeeren en zijnen post
als raadsheer in het Provinciale Hof ter beschikking laten, mits Hun Edel Mögenden zijnen
zoon, die te voren kapitein was geweest in den dienst van yeneiie, met eene compagnie
ter hunner repartitie voorzagen, en hem zelven zgne achterstallen betaalden. Hierop
besloten Hun Edel Groot Mögenden ter Generaliteit voor te stellen, dat men den Heer
VAN OOSTERWIJK dadelijk zou laten overkomen en hem gelasten onverwyld naar/^raw/irij/c
te vertrekken, met de toezegging dat men de aanstelling van zijnen zoon in gedachtenis
zou hóuden en zijne achterstallen zou betalen. Dit voorstel werd aangenomen en
den oOsten April verscheen de Gezant voor de Staten-Generaal. Toch was hij geenszins
besloten, zynen post op nieuw te aanvaarden: de Heer
gats zou met hem spreken;
maar dit gesprek leidde tot een nieuw verzoek om ontslag. Ditmaal verklaarde hij, dat
de bekwaamste geneesheeren te
Parijs hem geraden hadden naar zyn vaderland Ie
vertrekken, wilde hij niet binnen zeer korten tgd in Fransche aarde begraven worden:
wel begon hij eenige beterschap te bespeuren,' maar zijne borstkwaal belette hem bij
wylen een woord uit te brengen: wel was er voorts met de reize naar
Frankrijk groot
voordeel, en met zijn blijven alhier velerlei nadeel te behalen, en verwachtte hy ook
geen onaangename bejegening evenmin voor hem zelven, als voor ieder ander, die zich als
Gezant van onzen Staat bij het Hof van
Frankrijk zou aanmelden; maar niettemin moest
hy bij zyn verzoek volharden, daar onmogelijke dingen door hem of ieder ander moesten wor-
den nagelaten. Op deze redenen gunden Hun Hoog Mögenden, schoon legen het gevoelen
van
Holland, hem zijn ontslag, zich voornemende, hunne gedachten over een persoon te
laten gaan, die voor hel tegenwoordige doel als Commissaris naar hel Fransche Hof zou gezon-
den worden Daar de zaak spoed vereischte, werden de Stalen van i/o//öni/buitengewoon
bgeengeroepen om deze vraag tot oplossing te brengen. Den Mei vereenigden zich de
meesle stemmen op den Heer Mr.
nikolaas ruysch, pensionaris van Dorrfrec/i/. Doch deze,
ter vergadering tegenwoordig, verontschuldigde zich zoo ernstig, dat Hun Edel Groot Mogen-

1 ResoL Stat.-Gen. 9 April, 1648.

2 BcsoL Siat.~Gen. 14, 24 April,-1648. Resol. Holl, 16, 19, 23 April 1648.

3 Rcsol. Stat.-Gen. 30 Aprilj 2, 15 Mei," 1648. Resol. Holl. 1648, ρ. 514, 515.

-ocr page 802-

DES VADERLANDS, 799

den zijne redenen lieten gelden. Daarna benoemde men den Heer GriiBer musgh. Genoodigd 1644—

1648

om Ier vergadering te Terschijnen, verklaarde ook deze de betrekking niet te mogen
aannemen: zoowel zyn ambt als zijne huishoudelijke omstandigheden verboden hem zulks.
Niettemin besloten de Staten zijn persoon ter Generaliteit voor te dragen; doch volhardde
hg by zijne weigering en namen de andere Provinciën zijne verontschuldiging aan,
dan zou meu adviseeren, dat de Heer
vaw oosterwijk , die nog niet behoorlgk ontslagen
was noch ook van de Fransche Regeeriog zijn afscheid genomen had, »bij form van
strict commandementverplicht zou worden in zijn gewone betrekking
uaav Frankrijk
te gaan tot de Regeering op zyn behoorlyk ontslag zou beschikt hebben

Den Mei waren de Heeren van mathenesse , van heemstede en glant te Munster
terug, toegerust met alles wat noodig was om de ratificaties uil te wisselen en wat
daarbij plaats moest grijpen, te verrichten. De Spaanschen verlangden dan ook, dat
men zonder verwijl tot die plechtigheid zou overgaan, en toen de onzen daartoe niet
overgingen, betoonde de Heer
brun zich ongerust en vraagde, of de Staten waarlijk
nog voorhadden een krijgstocht ten gevalle van
Frankrijk aan te vangen. Doch de Staten
hadden voorgenomen nog eenen stap bij den Franschen Gevolma<^htigde
servien te laten
doen. Deze was op dit pas te
Osnabrück. Dus begaf de Heer van meinderswijk, die Bene laatste
met de taak belast werd, zich derwaarts tot hem, en ontveinsde niet dat hij daar enkel "gedaan om
om zijnentwil was gekomen. Naarmate de dag der ratificatie naderde, zeide hij hem
uit naam der Staten, nam hun verlangen toe, dat
Frankrijk zich met Spanje verslaan
mocht. Dus verzocht hy hem, alsnog onbewimpeld de middelen op te geven, die hy
geschikt achtte om tot schikking te geraken,
servien antwoordde verplichtend. De
vrede, verklaarde hy, was noodig; om de overgeblevene geschilpunten moest men niet
in oorlog blijven en vóór een nieuwen krijgstocht moest men gesloten hebben.» Maar
niettemin liet hij zich in dat antwoord de uitdrukking ontvallen: » zoo de Heeren Staten
nog eenige vriendschap hebben behouden." Deze laatste poging had dan ook evenmin
eenige uitwerking als alle vroegere: die vredelievende woorden waren slechts een mid-
del om de ratificatie zoolang te vertragen tot er, in verstandhouding met de oorlogs-
party in ons vaderland, nog iets aangevangen mocht zijn. — Den ll^en Mei was onze
Plenipotentiaris van
Osnabrück te Munster terug. Ook de Graaf de servien kwam daar
weder, en onverdroten herhaalden nu ook de overige Gevolmachtigden de boodschap
hem te
Osnabrück gedaan. Zoo onze interpositie iets zou baten, zeide hy altyd met

1

ï Resol. Holl. 15, 16 Mei, 1648. D'estrades schreef twee dagen later uit den Haag (18Mei)
aan den Heer
de brienne: mmusch is zoo vol bedrog, dat hij ons in Frankrijk wonderen zou
beloven, en de hem gedane aanbiedingen gaarne zou aannemen, maar hier terug zijnde, zich
daarom niet te beter voor ons beijveren zou, wanneer hij door die verandering het minste voor-
deel verwachten kon."

-ocr page 803-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— hetzelfde doel, moest zij vóór de uitwisseling der ratificaties geschieden, en steeds zocht
hij gronden om den onwil der Spaanschen en niet der Franschen als de oorzaak dat
de vrede niet tot stand was gekomen, te doen voorkomen.

Thans gaven onze Plenipotentiarissen het op, en den Mei zou men tot de uit-

wisseling der ratificaties overgaan. Daags te voren zond servien nog een stuk in, ra-
kende de geschilpunten tusschen
Frankrijk en Spanje. Doch al had dit wat afdoends
ingehouden, en dat was het geval niet, het kon de volvoering van de tot in debgzon-
derheden toe met de Spaanschen en de stedelijke Magistraat beraamde plechtigheid niet
De ratificaties meer keeren. Op den genoemden dag was des morgens vroeg reeds de straat vol volks
en met soldaten in de wapenen bezet. Het stadhuis, waar de plechtigheid zou plaats
hebben, was groen gemaakt. Op het bepaalde tijdstip ontvingen de burgemeesters de
Heeren
vak meinderswijk en van heemstede en leidden ze op de groote zaal, om straks
daarop gezamenlyk den Heer
bruk te ontvangen. Alsnu werden door deze Heeren in
een binnenvertrek de ratificaties gecollationeerd. Daarna kwamen de overige Nederland-
sche Heeren met uitzondering van den Heer
van nederhorst, die sedert eenige dagen
reeds bedlegerig was 1. Het laatst kwam de Graaf
de penaranda. De uitwisseling en
de beëediging zou plaats hebben in de binnenzaal, wier deuren naar de voorzaal open
stonden, tot welke het publiek den toegang had. De Ambassadeurs van den Keizer,
van
Venetië en van Keulen zagen toe uit de vensters van een gebouw tegenover het
stadhuis. Nadat de Ambassadeurs zich eerst in het binnenvertrek begeven hadden om
de stukken te teekenen, traden zij in de binnenzaal.

Hier verklaarde de Heer brun in het Latijn, dat de Koning van Spanje van het trak-
taat met vreugde kennis had genomen en het op den behoorlyken tyd geratificeerd had.
Deze verklaring deed hy achtervolgen door de vraag, of de Staten nu mede gereed
waren om tot de uitwisseling over te gaan. Op het toestemmend antwoord, by monde
van den Heer
van meinderswijk gegeven, las de Secretaris der Spaanschen het traktaat
en de ratificatie des Konings, de Secretaris der onzen de ratificatie der Staten ^ voor,
alles in het Fransch. Nadat de ratificatie van het handelsverdrag door de Staten, en
eene acte, waarby zich de Spaanschen verbonden de ratificatie van dit verdrag binnen

ï Nadat deze Heer het traktaat geteelend had, is hij, zoodra hij daartoe eenigszins in staat
was, naar
Utrecht vertrokken, en kort na zijne aankomst overleden(aitsema., enz. p. 549).

2 De leeuw in het zegel, dat aan dit stuk gehecht was, voerde zeventien pijlen, gelijk te lezen
staat in het afschrift van het
Verbael van de Ambass. tot de vredehandeling, op het Rijksarchief.
Dit zouden de Spaanschen kwalijk hebben kunnen nemen, evenzeer als de Staten van fio/Zanrf herstel
zochten tegen de aanmatiging van den Koning van
Spanje, die zich in dezen tijd, in een
plakaat aangaande de Landen van
Overmaas, nog Hertog van Gelder , Graaf van Holland enz.
noemde
{Resol Holt. 15 Mei, 1648).

-ocr page 804-

DES VADERLANDS.

Iwee maanden te ^s Gravenhage te leveren, waren gelezen, ging men over lot het zwe-
ren van den eed, hetgeen de beide partijen deden elk op de wijze, door haren gods-
dienst gevorderd. Ten slotte werden verscheiden bijzondere acten uitgewisseld, en de
burgemeesters geleidden de Gezanten tot aan hunne koetsen. Eene compagnie burgers
en eene compagnie soldaten geleidden de onzen tot hunne woning, terwgl klein geweer
en op de wallen geschut gelost werd.

Op een groot tooneel, voor de poort van het stadhuis opgeslagen en met tapytwerk
bekleed en behangen, had den volgenden dag de openbare afkondiging van den vrede
plaats. De straten, die naar de woningen der wederzydsche Gezanten voerden, waren
mede met tapijten bedekt. Langs dezelve werden zg wederom door schutters en soldaten
geleid. Na trompetgeschal werd het traktaat in het Nederlandsch en de ratificaties in
het Spaansch en in het Nederlandsch gelezen l.

Denzelfden dag kwamen de Graaf van Nassau, Keizersch Gezant, en daarna, met
veel vertoon, de Spaansche Ambassadeurs den onzen gelukwenschen. Den volgenden
dag werden deze laatsten met al hun gevolg door de Spaanschen ter maaltijd onthaald. Op
de plaats voor het huis en op een plein van de straat stoiiden stukken geschut, die ter
eere van het feest 'gelost werden. — De Heer
de servien zag dit alles met leede oogen
aan. Men zeide, dat hij van de Gezanten der bemiddelende Mogendheden, den Paus
en
Venetiëy alsmede, en dat wel met bedreiging, van de Magistraat der stad Munster
verlangd had, dat zy die vreugdeteekenen zouden beletten, en dat hij zich tot den
Venetiaanschen Ambassadeur in dezer voege had uitgelaten, diat nu alle hoop op vrede
tusschen de beide Kroonen vervlogen was ^ — Onthielden zich onze Gevolmachtigden

if
■ öï

^ >

' De oprichting van het tooneel en de versiering der straten werd bekostigd door de Spaan-
schen, die ook de gemeente op wijn uit open vaten lieten onthalen. — Vier dagen later zeide
biidn, dat de Koning binnen drie weken eenen Ambassadeur naar den Haag wilde zenden en dan
de vereering onzer Gevolmachtigden met geschenken in aanmerking zou komen. De onzen ant-
woordden, dat zulks rechtstreeks strijden zou met den hun medegegeven last. Waarop
brun
weder aanmerkte, dat hij hoopte dat de Staten er anders over zouden denken, daar de Koning
eene weigering als een blijk van minachting zou moeten opnemen.

2 Toen een secretaris der onzen den Graaf oxenstierna te Osnabrück bericht deed van de
ratificatie, wenschte deze den onzen geluk, mits alles geschied was ten genoegen der geallieerden
en der Kroon van
Frankrijk, en het werkelijk strekte tot heil en geluk van onze Landen. Dit
herhaalde hij lachend twee of drie malen, eischte wijn, en dronk op de gezondheid van ïïun
Hoog Mögenden. Daarop vraagde hij wat
servien van dit alles wel dacht. ïïij kreeg ten ant-
woord, dat onze secretaris, hem het bericht brengende, beleefd was bejegend en een kalm
antwoord had ontvangen. ïe
Osnabrück vertelden de diplomaten elkander, dat servien den onzen
tot driemalen toe audientie had geweigerd en gezegd had, dat hij ze ons verleenenzou, "wanneer
Frankrijk mede vrede gesloten zou hebben.

III Deel. δ Stuk. ,101

801

1644—
1648.

-ocr page 805-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— alsnog van het aanstellen van eenige feestelijkheid, weldra kregen zij aanschrijving uit
's Gravenhage, dat zg op den dag, op welken de openbare afkondiging van den vrede
in de Vereenigde Provinciën zou plaats hebben, te
Munster teekenen van vreugde zou-
den hebben aan te richten.

Zoodra toch het bericht van voltrekking der ratificatie door Hun Hoog Mögenden ont-
vangen was, drongen de Heeren van
Holland er op aan, dat er een besluit genomen
zou worden aangaande den voet en de orde der uitvoering van het traktaat. Juist zat
wederom
Zeeland in de Vergadering voor, en de knüyt , den presidialen stoel van wege
die Provincie bekleedende, maakte zwarigheid dat voorstel in omvraag te brengen.
Doch nu verzochten de andere Provinciën de Provincie
Holland ^ als laatst gepresideerd
hebbende,^ zulks te doen. Alzoo werd den Mei, onder het voorzitterschap van
den Heer
van wimmenum, ter tegenwoordighèid van den Prins van Oranje en van den
Kaad van State, vooreerst^ het feit erkend, dat, daar den Ιδ^β^ι der maand de ratifi-
caties gewisseld en het traktaat plechtig bezworen was, van dien dag aan alle vyande-r
lijkhedeu van weerszijde hadden opgehouden ^, en daarna besloten, dat de openbare
De vrede wordt afkondiging van den vrede'binnen deze Landen den Juni zou geschieden; dat bij
afgekondigd, ^^^^ gelegenheid alom teekenen van vreugde zouden worden gegeven, ten welken einde
aan de bevelhebbers van 'sLands vloot, van de grensvestingen en andere plaatsen be-
richt gezonden worden zou, en voorts dat de gebeurtenis kennis zou gegeven worden
aan de vertegenwoordigers der Mogendheden in
Den Haag, en aan de Nederlandsche
ministers buitenslands ter mededeeling aan de Hoven of Collegiën, waarbij zij geaccre-
diteerd waren; alsmede aan de Bewindhebbers in Oost en West, en eindelijk dat den
Juni een vasten- en bededag zou gevierd worden, om »God Almachtig vurig en
hartgrondig te danken voor de onverdiende genade, die zijne Goddelijke Majesteit aan
den Staat dezer Landen had bewezen, en Hem ootmoedig te bidden, dat zijne vader-
lijke goedertierenheid den vrede genadig zegenen en ten goede van den Staat der Ver-
eenigde Nederlanden en van Gods Kerk aldaar mocht laten uitvallen, en een algemeene
gezegende vrede over geheel het Christenryk door gelgke genade van den goedertieren
en almogendenden God volgen mocht."

Drie dagen later verzocht de Fransche Gezant audiëntie om zgn afscheid te nemen.

De Pranache Nu de ratificaties waren gewisseld, kon zgne Regeering hem hier niet langer laten,
afscheid,^^'"'^^'^'^ toon, dien men in
Holland tegen de Fransche bewindslieden aansloeg,

zoo fel, dat het voor eenen vertegenwoordiger dier Regeering hier niet was uit te hou-,
den 2. Den 25®*®" Mei derhalve verscheen hij voor de Staten-Generaal, en maakte

> De heer brun klaagde nog den 28''®" Mei te ü/wns/er, dat de garnizoenen van onze grensplaatsen,
de vijandelijkheden niet staakten.? Doch op het oogenblik, waarvan sprake was, kon het bericht:
der ratificatie aldaar nog niet aangekomen zijn. ^
Archiv, de la Mais. d'Or. p. 260, 261.

\ ,

1 i

-ocr page 806-

DES VADERLANDS. 826

aldaar bekend, dal zgn Koning hem had teruggeroepen en Toorlaan zyne bevelen rieh- 1644—
ten zou tot den Resident brasset, die hier zou big ven. Dadelyk besloot men voor
de kostvrge reize van den Ambassadeur te zorgen, en hem een ketting ter waarde van
βΟΟΟ, zjjnen Sfecretaris eenen van 600 gulden te vereeren. Het uitgeleide met koetsen
tot aan de Hoornbrug wees hij beleefdelgk van de hand, daar hij win slilligheid" ver-
langde te vertrekken. Nog vóór de openbare afkondiging van den vrede zorgde hg
vertrokken te zgn i.

Deze afkondiging had op den bestemden dag plaats. Alleen in de Provincie Zeeland
en in de stad Leiden ging deze plechtigheid niét met openbare feestelgkheden gepaard.

De ijverige pogingen van den Resident en de Gezanten der Hanse om de Sleden, tot
dat Verbond behooreudè, in al wat ten aanzien van den handel door de Vereenigde
Provinciën, bij het traktaat, van
Spanje werd verkregen, te doen deelen en ze in het
verdrag te doen begrijpen, werden met ,den gewenschten uilslag bekroond 3.

In het 72ste artikel van het traktaat leest men het volgende: »In hel tegenwoordig Eenige Mo-
traktaat van vrede zullen begrepen worden degenen die vóór de wisseling van de rati- lenva^onzerijde
ficatie of drie maanden daarna zullen worden genoemd van de eene en de andere zgde.... [J
^j^j^^J "egrt'
Van wége de Heeren Stalen worden genoemd de Prins Landgraaf van
Hessen-Cassel^ P®»·
mitsgaders zijne Stenden, Sleden en Landen; de Graaf van Oost-Friesland, de Stad
Emhden, de Graafschap en Landschap van Oost-Friesland', de Hansesleden, en in hel
bgzonder
Lubek, Bremen, Hamburg. En behouden de Heeren Stalen voor te noemen
binnen den voorzegden termijn alzulke anderen, als zij zullen goedvinden."

Aldus waren de Landgraaf van Hessen en Aq GiraAÏv&.n Oost-Friesland, wier belangen
nog altgd in botsing waren, beiden in het verdrag begrepen. Hun Hoog Mögenden
lieten het niet aan de noodige J)emoeiingen ontbreken, dat door het vertrek der Hessische
troepen de oorzaak der klachten van de Ooslfriezen en hunnen Graaf werd weggenomen

1 Resol Stat.-Gen. 22, 23, 29 Mei, 1648. Het gelicele traktaat, in 79 artikelen vervat, is te
lezen bij
aitsema, Verhael enz. p. 565—596.

2 In de maand December 1646 had de Heer van aitsema het verzoek daartoe ingediend
{Resol. Stat.-Gen. 5 Dec. 1646. 8, 16 Jan. 1647). Reeds in den zomer van 1647 verklaarden
de Staten zich gezind dit verzoek toe te staan.' Het 16 Artikel van het traktaat verzekert aan
de Hansesteden in
Spatije en de Rijken, van Spanje afhankelijk, gelijke handelsrechten als aan
de Vereenigde Provinciën verleend werden of zouden worden, en wederkeerig aan de ingezetenen
der Vereenigde Provinciën gelijke rechten, met name het recht om Consuls in de havensteden
te stellen, als de Hanse vroeger had verkregen of later zou verkrijgen, —Reeds in Slei maakten
de Staten van het verkregen recht gebruik en stelden consuls aan in
Spanje en de van Spanje
afhankelijke Rijken {Resol Stat.-Gen. 26 Mei, 1648).

3 Eerst in den zomer van 1650, na den dood van den Graaf, hebben de Hessen het Graafschap
verlaten. Doch een deel dezer troepen werd door de Gravinne-Weduwe in haren dienst genomen,

100»

-ocr page 807-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

1644— Doch tegen dat de Hessen zijn land zouden ruimen, was de Graaf er reeds op uit, dat
de Staten hem de middelen zouden laten om zgne onderdanen in bedwang te houden,
daar, klaagde hg, zgne Stenden hem alsnog van alle gezag wilden berooven, den
gemeenen man tegen hem opzetten, en met het Buitenland in onderhandeling traden,
alsof er geen Heer meer in het Land Ie vinden was. — Tot staving van dit zeggen be-
riepen zich de ministers van den Graaf op het getuigenis der Gecommitteerden van Hun
Hoog Mögenden, die niet in staat geweest waren het door hen beoogde doel te bereiken

Van den verleenden tijd, binnen welken onze Geallieerden door de Staten genoemd
moesten worden, ten einde mede in het traktaat te worden begrepen, maakten vier
Vorsten gebruik door het verzoek, daartoe strekkende, tot Hun Hoog Mögenden te
richten, en wel een van hen te vergeefs. Hel waren de Keurvorst van
Brandenburg^
de Graaf van Bentheim en zijn broeder, de Prins van Anhalt-Zerbst, en de Graaf van
])QSt&tenvfei' Oldenburg. Het verzoek van dezen laatsten,was het, dat werd afgeslagen op grond
van Oldenlurg in dat hij steeds bleef pogen zijn recht om den Wezertol te heffen in het vast te stellen
begrijpeni^"^ Rijks vredestraktaat uitdrukkelijk erkend te zien. Terwijl hij met beleefde en nederige
betuigingen der Staten bescherming zocht, was het in den laatsten tijd bekend geworden,
dat hij bij den Keizer op dat recht aanspraak maakte op grond der verdiensten van zijn
Huis in de bestrijding der Vereenigde Provinciën en als middel om op den Nederland-
schen handel eene belasting te leggen. Dit nu deden hem de Staten bij deze gelegenheid
gevoelen; en zy namen zich voor, die heffing feitelgk te beletten — Vermoedde men
in de kringen der onderhandelaren te
Munster^ dat Zweden niet vreemd was aan de
hoop op den goeden uilslag van zijn pogen, door den Graaf van
Oldenburg gokoQsiQvA,
aldaar verhaalde men elkander in den laatsten lyd veel van nieuwe kriggsloerustingen
van
Zweden, die men op Denemarken gemunt achtte \

daar zij liever van Staatsche bezetting verschoond zou hebben willen blijven (aitsema, Saken υ.
Staet en oorl.
III. 486).

1 De Gecommitteerden, uit Oost-Friesland teruggekeerd, deden rapport den 27®'®" Januari, 1648
{ßesol Stat.~Gen. ald. Resol. Holl. 4 Febr. 1648). | '

2 Zie hierboven, bladz. 740, 741. aitsema, Verhael enz. p. 562—564. Yerhael v.deAmbass.
te Munster. Resol. Stat.-Gen.
20 Aug. 1647.

® In Februari, 1647, bracht mathijs bomer de ratificatie van het laatst met Zweden gesloten
traktaat uit
Stockholm herwaarts {Resol. Stat.-Gen. 16 Febr. 1647). In het najaar van 1647
verlangden onze kooplieden op
Zweden hunne belangen bij dat Hof vertegenwoordigd te zien door
een publiek minister. Zij boden aan, den Heer
mathijs romer op hunne kosten daar heen te
zenden en verzochten voor hem den titel van Resident. De Staten verleenden hem, tegen het
advies van
Rolland, den titel van Commissaris {Resol. Stat.-Gen. 29 Nov. 1647. 1,2Mei, 1648.
Resol. Holl. 12 Dec. 1647). — Wat der Staten betrekking op Denemarken aangaat, nog vóór
den dood van Koning
christiaan IV werd de Resident tanciïen teruggeroepen. Hij was gewikkeld

-ocr page 808-

DES VADERLANDS. · 755

Het Terzoek Tan den Keurvorst ταη Brandenburg om in het traktaat begrepen te
worden, door een opzettelgk Gezantschap aangedrongen, Tond natuurlijkervvpe gereedelijk ^^ ^ ^
gehoor bij de Staten De alliantie, door dien Vorst aangeboden, kwam in dezen tijd
nizoen blyft in
harer voltooiing een grooten stap nader Des Keurvorsten wensch evenwel, dat de
der het gebied
steden van zijn gebied, in welke Staatsche garnizoenen lagen, door die bezetting zouden ^JJ^t van ^re«*
worden ontruimd, werd niet vervuld, en daar zijne eigen Kleefsche onderdanen allerminst
troepen van hunnen Landheer in hunne vaste plaatsen begeerden toe te laten, en ook
de geschillen over de Guliksche nalatenschap bij den Westfaalschen vrede niet stonden
uitgemaakt te worden; daar voorts nog vóór dien vrede de tusschenkomst der Staten
ten einde Kleefschland voor den overlast van de Keizerschen onder
lamboy te bevrijden,
even noodig als krachtdadig was ^, en die tusschenkomst met het verblijf hunner troepen
aldaar in verband stond, zoo kon de Keurvorst zich te eerder getroosten,
(idX ïn Wezel,
Emmerik, Rees, Orsoy, Gennep
en Rijnberk Staatsche soldaten zouden blijven.

in eeu geruchtmakend proces met den Heer joost brasser. De Staten evenwel verklaarden, dat
zij door dit proces zich geenszins gekwetst achtten. Toch kwam er een ander Deensch Resident
{Resol. Slat.-Gen, 4, 7, 16 Jan.j 19 Febr.j 4, 9, 23 Maartj 20 Mei, 1648. Resol. Holl.
25 Mei, 1648). In Oct. 1647 was de ratificatie van het laatst gesloten traktaat uit Denemarken
ontvangen {Resol. Stat.-Gen. 5 Oct, 1647: Resol. Holl. 26 Oct. 1647).

1 Resol. Stat.-Gen. 28 Febr.; 25 April, 1648.

2 Resol. Stat.'Gen. 15 Jan.; 6 Febr.j 27 Aprilj 7, 18, 23 Mei, 1648.

3 Resol. Stat.-Gen. 28, 29 Jan.; 13 Febr.j 4, 6, 16 Maart, 1648. Opdat lamdoyKleeischland
te eerder zou \erschoonen, gelastten de Staten de loslating der door den Prins gevangen gemaakte
ruiters (zie hierboven bl. 756) zonder cautie
{Resol. Stat.-Gen. 30 Jan. 1648).

-ocr page 809-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

OVERZICHT DER VADERLANDSCHE LETTERKUNDE

IN DE TWEEDE HELFT DER TACHTIGJARIGE OORLOG.

Hoe beschouw- Tot eene juiste en billyke beoordeeling der letterkundigen en hunne voortbrengselen
dfgen^n dU t^^^ » vraag beantwoord worden, hoe beschouwden die letter-

vak hunne eigene zelven hunne eigene taak? — Men zou meenen, dat dit geene vraag kon zgn.

t&äk»

Immers de dichter, de steller van eenig letterkundig kunstwerk, vraagt niet, wat hg
van zynen arbeid denken moet, noch welke de waarheid en de waarde der dichtkunst
en der letterkundige kunstvoortbrenging in het algemeen, mag wezen. Hij volgt de
aandrift van zynen geest: wint hij een dichterlyk gezichtspunt, eene verklarende be-
schouwing aan de werkelgke wereld af, in haren wgdsten omvang, zoo ver hg ze
overzien kan, zoo meent hg eenvoudig naar zgn recht en overeenkomstig zgnen plicht
gehandeld te hebben. — In vroeger eeuw echter sprak dit niet zoo zeer van zelf. De
middeleeuwen hebben lang nagewerkt.

In de middel- In het tgdperk der geschiedenis, hetwelk men met dien naam van middeleeuwen

letirrkundT'^ on- aanduidt, was de maatschappij in Standen verdeeld. De twee hooge Standen, de Adel

afscheidbg ^Tut*^ ^^ ^^ Geestelgkheid, hadden rechten boven den dorper en ontzeiden dezen den toegang

sehen Standen en tot de hoogste goederen der menschheid, met name tot het heilige in den godsdienst,
bevoegdheden,

en tot het schoone in de vormen des gezelligen verkeers. En van die beide Standen
was het wederom slechts de ééne, de Geestelgkheid, welke recht had op het heiligdom
van den dienst Gods. Zonder geestelijke te zijn, was het niet mogelijk met gezag en
zonder blaam het heilige te behandelen, en op zijne beurt vermocht de geestelijke,
wilde hg de verdenking ontgaan van het heilige gemeen te maken, de geheimenissen
van den godsdienst niet in wereldsche vormen te kleeden.

Vandaar onverbiddelijke scheiding tusschen gewgd en ongewgd, evenzeer als strenge
afpaling van hetgeen alleen denzulken voegde, die lot heerschen in den Staat en tot
behagen in den gezelligen kring bevoegd waren. — Vandaar tevens een ontzaggelijk

I

groot nadeel voor de letterkunde.

Wat toch was de oorsprong van de schoone kunst geweest? Wat is steeds het geheim
harer kracht?

-ocr page 810-

DES VADERLANDS. · 755

Bij geen van de Tolken der Oudheid is eene kunst ontstaan, Trij en schoon, behalve BydeGriekea
bij de Grieken. Sleehls bij die oude volken, welke de Grieken van verre of van nabij hebben gSeidbgnret."^"
nagevolgd, treft men een zweem aan van hetgeen de Grieken op dit gebied geleverd
hebben. Ik bedoel de Hindoes, die onberekenbaar veel aan hunne kennismaking met
de Grieken te danken hebben gehad, en voorts de Romeinen. Bg al de overige volken
zoeken wij te vergeefs, te midden van al de proeven hunner kunstvaardigheid, naar
voortbrengselen van waarlyk schoone kunst.

Vanwaar dit feit? Het is daaraan toe te schreven, dat Bij de Grieken de nationale
herinneringen en 'de zinnebeeldige voorstellingen der Godenleer door geenen priester-
stand in beslag waren genomen; dat althans de vrije burger zich bij dat volk door geen
ontmoedigend ontzag teruggehouden gevoelde om de godgeleerde overlevering als een
voorwerp van vrijmoedige beschouwing en van vrije behandeling aan te merken. Zoa
achtte zich een Homerus bevoegd om de verhalen van den voortijd, met heilige ver-
dichtselen vermengd, tot het onderwerp van vrge zangen te maken: hij eigende zich
die
Stoffe toe, drukte daarop den stempel van zynen vrgen geest, en maakte ze tot het
algemeen goed van zgne volksgenooten.

Bg de Grieken is zoo doende de historische overlevering en de mythologie als uit
den hemel en uit de binnenvertrekken der tempels op de aarde en onder het volk ge-
bracht. Onder de hand des dichters en des kunstenaars kreeg alles eene natuurlijke
en menschelijke gestalte: geen oanatuur, ter wille der wijsgeerige beteekenis verdicht:
neen! de dichter versmaadde die beteekenis niet, verre vandaar; doch hij wilde ze door
menschelgke en aan de natuur ontleende gestalten aangeduid hebben: Gods schepping,
docht hem, was de beste tolk der goddelijke gedachten, die de priesters in tegennatuur-J
Igke vormen hulden. Deze blik nu op de Schepping was een waarborg voor de schoon-
heid van de scheppingen des kunstenaars in het algemeen en des dichters in het
bijzonder. En men meene niet, dat op deze wijze de hoogere wijding der kunst ver-
loren ging. Integendeel, in de kunst had men de volheid van het godsdienstig geloof
gelegd: de kunst was de vorm der hoogste waarheden geworden; zy was heilige ernst;
zg was alles; zij schonk den Grieken schoone Goden en een nieuwen godsdienst. Te
recht toch getuigt Herodotus van Homerus, dat de Hellenen aan hem, nevens Hesiodus,
hunne godenleer dank wisten.

Ik noemde alleeri Homerus; maar in elke dichtsoort kan men de namen noemen
dergenen, die de godsdienstigë vertooningen tot een voertuig van eigen gedachten ge-
maakt hebben, waarvan leven en leer het voorwerp waren. Dus herschiepen Aeschylus
en Aristophanes, elk op zijne wijze, de voorstellingen der Bacchusfeesten tot het
kunstgenre des drama's; zoo legden een Alcman en Stesichorus den in choren op-
tredenden knapen, voor onverslaanbaar geworden sacrament^ele formules, gevoelde
liederen in den mond; zoo werd de kunst der Geschiedenis eerst geboren, waar

-ocr page 811-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

een vry burger, ik bedoel Thucydides, de zaak van den Staat zijne zaak mocht
achten.

Dus ontstond bij de Grieken eene letterkunde, die het hoogste en het heiligste tot
haar gebied rekende. De dichter of schryver liet geen onderwerp aan den priester,
geen vraagstuk aan den staatsman over: de letterkunde omvatte godsdienst en staat, en
gaf den inhoud der priesterwgsheid en der staatkundige ervaring in nieuvs^e vormen,
om het eigendom te worden van alle vrijgeborenen, gelijk hij, de dichter zelf, dien
inhoud zich ten eigendom gemaakt had.

Hoe geheel anders in de middeleeuwen! Voor de menschheid in'dit tijdperk waren
de voorstellingen aangaande de Godheid en de natuur der dingen niet in rijke en bonte
mythen vervat, die tot stof eener dichterlgke vrye behandeling konden dienen. Men
bezat den ganschen inhoud der geloofsleer in de heilige geschiedenis van het Volk
Israël en van den Zaligmaker. Deze geschiedenis stond, als zoodanig, eenmaal vast;
zy was wegens haar onaanrandbaar gezag aan de vrye bewerking eens dichters onttogen,
en geen Homerus was er noodig om haar onder het bereik van den eenvoudigste te
brengen. Onder het gebied van het Christendom was het werk van den dichter ter
gemeenmaking van het goddelijke voor goed gedaan. Eene meer populaire gestalte
kou aan de heilsleer, in die feiten vervat, niet bijgezet worden. En zoo zich nevens
de heilige geschiedenis eene godgeleerdheid ontwikkelde, deze was uit den aard der
zaak te afgetrokken wysgeerig, dan dat de inhoud van zulk eene theologie ooit de stof
van een dichtwelrk zou hebben kunnen verstrekken.

Wel waren in de middeleeuwen nog vrij wat overblijfsels van oud-Germaansche gods-
dienstige voorstellingen en vertooningen aanwezig; maar door den Christelijken godsdienst
waren deze tot den rang van Heidensch bygeloof verwezen, en geen dichter, die
zichzelven eerbiedigde, trok zich eene stoffe aan, die tot het peil van een spel voor
geringe lieden en kinderen was afgedaald.

Zoo zag de letterkunde den godsdienst buitengesloten, en scheen zg ten eeuwigen
dage de w^'ding en den ernst te zullen missen, welke aan de Grieksche poezy eigen
is, omdat deze van den inhoud van den godsdienst is doortrokken.

Maar ook de hoogere sferen van het maatschappelgk leven en de belangen van vorsten
en natiën waren aan den gezichtskring van den letterkundige onttogen. De dienende
en arbeidende Stand was niet ingelicht in de bedrijven der bewindhebbers, en wie,
daarentegen, ingewijd was in de geheimen der, staatkunde, kon de handelingen van de
leiders der natiën onmogelgk lot het onderwerp van een gedicht maken: daartoe lag
het inwendige der zaken te zeer voor hem bloot. — Werd er hier en daar een opmer-
kende geest gevonden, in de betrekking van klerk eens vorsten geplaatst, hij beschreef
hel leven van zijnen Vorst of de geschiedenis van zynen lyd, maar plaatste zich daarbg
niet op dien afstand, op welken men de gebeurtenissen beschouwen moet om in staat

-ocr page 812-

DES VADERLANDS. · 755

te zgn ze als waarlgk groot te zien: daartoe was zyne stelling niet vry genoeg. En
geschiedde het dat de nood der tijden enkele beschouwende geesten tot een diep gevoeld
besef van de behoefte der eeuw, tot een zelfstandig oordeel over den loop der gebeur-
tenissen leidde, hun ontbrak eene stof, die zy zoo vermochten te kneden, dat zg
daarin een beeld van het wezen des tyds zouden hebben kunnen voorstellen. Niets
hadden zg dan, eensdeels, de kunstelooze liederen, waarin de heldenfeiten der oude
Frankische dynasten bezongen waren geworden, en, andersdeels, zekere Gaelsche ver-
dichtselen. Deze, tot een verhaal verzameld, werden als werkelijke geschiedenis
beschouwd, en slechts op al te bescheiden wgze verschool zich eene meer algeraeene
gedachte over het wezen en de behoeften der maalschappelgke standen in de eene of
andere sprook der Oudheid, te midden van het langgerekte verhaal ingevlochten.

Ontbrak aldus denzulken, die anders tot letterkundige voortbrenging geroepen zouden
geweest zijn, eene stof van de vereischte verhevenheid, zoo zagen zich de dichtlievende
geesten tot lage onderwerpen bepaald: het leven zonder de wyding van den godsdienst,
en beneden de sfeer der groote staatsbelangen werd in losse vertelsels het voorwerp der
dichtluim. Te vaak was het kluchtige en koddige, in één woord, het leelyke veeleer
dan het schoone, het oogmerk van den vervaardiger, en zgn voortbrengsel strekte meer
om den mensch als een voorwerp van spot te leeren verachten, dan om zgn handelen
en lyden in een verheerlgkend of vertroostend licht te plaatsen.

Slechts op tweeërlei wijze ontkwam de mensch in de middeleeuwen aan de beperkt-
heid, waartoe de maatschappelijke orde hem veroordeelde. Vooreerst maakte de enkele
mensch zich vrg, waar hij zich in de kracht zyner overtuiging met het voorwerp van
zgn godsdienstig geloof in geestelijke gemeenschap stelde. Hier welde de bron eener
mystieke geestelijke poëzg. — Ook de verontwaardiging van zgn beleedigd rechtsgevoel
Mystiekepoczij.
kon den individu een ernstig woord tot tuchtiging der maatschappelijke zonden ingeven:
gebruikte hij dan poëtische vormen, zoo hield hij als het ware eene leekenpredikatie
op rijm. Van dezen aard zijn de
Sirventes der troubadours, en menig gedicht, als onzen
Maerlant in zijne
der Kerken Claghe tot voorbeeld strekte, alsmede die voortbrengselen
der Rederijkers, waar dezen zich vry ernstig met maatschappelijke vraagstukken bezig-
houden. — Al wie dus uit bgzondere inwendige roeping waagde te dichten of te spreken,
viel al licht in de verdenking van kettery.

Maar de andere kracht, waardoor ditmaal niet de mensch, maar de man van adel of
van den bevoorrechten stand zich boven het alledaagsche en het gemeene verhief, het was Minnepoëzij.
de minne. — V7as de genade Gods door Kerk en. priester in pacht genomen; was aan
het staats- en krggsleven geene ideale zijde af te winnen, de schoonheid en bevalligheid
der vrouw miste hare werking niet om den voor liefde vatbaren hoofschen man in aan-
bidding als voor iels goddelgks op te voeren. Zoo was er als het ware een nieuwe
eerdienst, zoo was er eene verheerlgking van het gezellige leven, waarin de vrouw

III Deel. Ö Stuk. 102

-ocr page 813-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

eene hoofdrol speelt, gevonden: de voorwaarde was aanwezig eener echte poëzy, die
zich niet alleen in een eigenaardigen vorm van lied uitte, maar ook geur en kleur
bijzette aan menig tafereel van Ridderromans en Sproken. * · ,

En niet slechts de poëzij wofa bij de heerschappg der minne over de harden, eene
gansche wetenschap van gezellige zeden werd door dienzelfden hartstocht ingegeven.
Voor de aangebedene schoone voegde zich de ridder naar eerbiedige vormen, en vooral
zijne taal moest getuigen van ontzag: alle grofheid moest verbannen blijven, de hardheid
der alledaagsche en eigenlijke uitdrukkingen vermeden.

De bemoeiing met de zaken van het werkelyke leven scheen noodwendiglijk hardheid
en ruwheid mede te brengen: immers moest de onderdaan met strengheid ondergehouden,
de mededinger op elk gebied met kracht en list afgeweerd worden. Maar steeds vindt
de mensch in zich de roeping en het vermogen om zijne heftige natuur te overwinnen
en zich door fijne manieren te onderscheiden. Daartoe nu vond de edelman, zoodra
de liefde zich by hem· gelden deed, in zijn verkeer met de vrouw eene gereede aan-
leiding. Eenmaal den smaak van een beteren en waarlyk mensehelijken toon genoten
hebbende, voldeed hij daarin zichzelven, en van nu aan kwam hem alles wat hem
door de minne werd ingegeven, als het toppunt der levenskunst voor. De wereld, waar
diergelyke schoone vormen niet te pas kwamen, werd door hem als aan dê gemeenheid
prgs gegeven geminacht en als een tooneel van onherstelbare verwarring aangemerkt,
waar men slechts door gewapend geweld eenige orde kon houden. Zoo jammerlyk als
de wereld was, nam de Kerk de taak om haar te verzoenen op zich, en de hoofsche
ridder trok zich die zaak verder niet aan. Doch intusschen schiep hij zich eene eigen
wereld, praktisch en theoretisch. Ook theoretisch. — Hoedanig moest die theorie
uitvallen ?

Slechts waar de mensch een oog heeft voor de ruime schepping en juist voor die
werkelyke wereld, aan welke de^ hoofsche ridder den ^ rug toe keerde, slechts daar
openbaart zich zijnen geest het ware groote en schoone;
j^lechts daar is hij in staat om
in concrete gestalten de groote gedachten terug te geven, die de mensch en de natuur,
met den blik der liefde beschouwd, hem ingeven. Maar waar hy het toppunt van
schoonheid en adel slechts in het verkeer met een eigen uitgezochten kring meent te
vinden, daar ontbreken hem de groote beelden, waarmede de Schepper zelf zijne
gedachten in natuur en menschénwereld uitspreekt, en niets hebbende dan zijne eigene
denkwereld, maakt hij abstracties tot personen en gebruikt hij de werkelijke geschapen
Allegorische wereld slechts als schaal om de kern van zijne denkbeelden te omhullen. Vandaar de
poezij. heerschappij der allegorie in de letterkunde, der allegorie, in Griekenland in zwang

gebracht door de Sophisten, die, niet beseffende dat de mensch slechts volgzaam met
de werkelijke wereld rekening te houden heeft, de willekeur hunner
dialektiek als eene
macht in het leven invoerden. Ü-V

-ocr page 814-

DES VADERLANDS. 811

In de latere middeleeuwen werd de allegorie een lieerschende vorm van letterkunde,
en dien vorm hield men nu eigenlgk voor het toppunt der poëzij. Kwam, meende
men, der poëzij eene eigene taal toe en een hooger sfeer, uit welke zij, trots de
Godgeleerdheid, lessen der wijsheid en voorschriften der schoone zeden afleidde, — de
allegorie was hel, die haar dat karakter leende. Zoo kunnen wij ons don verbazenden
opgang begrijpen, die het by uitstek allegorisch gedicht der middeleeuwen, de Roman
van de Roos, gemaakt heeft. Dit gedicht is een leekenbijbel, een wereldsch evangelie
voor de ingewijden, eene fijnere wijsheid bevattende, dan die de dienaren der Kerk en
de Overheden in den Slaat mede te deelen of in te scherpen hadden. Hel bekwam eene
menigte uilleggers, en daar het niet alleen den heerschers der eeuw, maar ook der
Kerk ontzag inboezemde, zoo diende dit geschrift als een textenboek, waarover lot op
den kansel gepredikt werd.

Met zulk eene allegorische poëzij was de bron der ware poëzij gestopt. Slechts waar
echte sympathie bestaat voor den mensch, en, niet bloot voor den edelman, voor de

vrouw, en niet bloot voor de hoofsche dame; slechts waar men de natuur erkent als Il-

de openbaring van een goddelyk wezen en ze niet bloot misbruikt als eene gallerij van
beelden van zinne, dat is, van het verstand eens menschen, — slechts daar is waar-
achtige poëzy mogelyk. '

Inlusschen in het land, hetwelk in het tijdvak van den overgang der middeleeuwen

tol den nieuweren tijd den loon in de leiterkunde gaf, was de toestand zoodanig, dal

daar nauwelijks eene andere, dan eene gekunstelde onware poëzij, die in allegorie eene

aanbeveling zocht, den schepler kon voeren. Bood Italië in dat lüdvak eenen bodem De poëzy in

. , Itaiié in de I6d"

aan, waarop de waarachtige poëzij kans had te lieren: met andere woorden, was deen 16'ie eeuw.

mensch er vry of ten minsle der vrgheid waardig? Zóó weinig was zulks het geval,
dal een Guicciardini en een Macchiavelli voor hunne medeburgers geen heil zagen dan in
de vestiging van een volstrekt monarchaal bewind. Onder de vele Vorstelijke hoven onder-
scheidden zich die, waar de kunsten werden aangekweekt, voor al dat van Ferrara, welks
Vorst dichters tot zich irok. Doch was deze hoflucht niet veeleer ongunstig voor de poëzij?
Kon zy daar een ernstig werk leveren? Zoo veel is zeker, dat Arioslo's lichtvaardige kunst
op verlustiging was berekend, en dat deze goedgeluimde poeel in zijne werken den hovelingen
een gerecht wist voor Ie zetten, hetwelk hunnen verwenden smaak wist te prikkelen. ·—
En Tasso? Was hel een gunstig teeken, dal hij reeds op zyn achttiende jaar een helden-
tasso.
dicht schreef? Doch ik geef toe, dal dit niet uitsloot, dat hem later, toen hij het leven
had kunnen leeren kennen, de poëzy ten volle ernst werd. Maar hoe legde hij het
aan, om, zooals zijne eerzucht hem voorspiegelde. Homerus en Virgilius'le evenaren?
Hy bestudeerde het vak, las Aristoteles en de gedichten zijner voorgangers, schreef drie
geleerde verhandelingen over de dichtkunst en over het heldendicht in hel bijzonder.
Waarlijk, zoo iels, bewijst dit, dat hij de poëzg als eene studie, als eene letteroefening

100»

-ocr page 815-

812 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

beschouwde. Mogen wij hier vermoeden, dat eene-werkelijk aangrijpende beschouwing
van wereld en geschiedenis zich van den dichter heeft meester gemaakt, eene beschou-
wing, welke dengenen wien-zij eigen is, opheft en bezielt en, zoo hg dichter is, hem
geen rust laat, voordat hg, spelend en zelf nauwelijks wetend hoe onderricht van het
werktuigelgke zgner kunst, zijn werk op het touw gezet en voltooid heeft? In plaats
daarvan zien wij Tasso zich ten laak stellen een heldendicht te vervaardigen en een
onderAverp zoeken en kiezen. Zijne keuze was niet ongelukkig. Immers bepaalde hij
zich by de geschiedenis van eenen stryd tusschen de volken van het Oosten en die
van het Westen, bestemd om de eeuwen tot hare voleindiging te doen komen en boven
het graf van den Verlosser beider verzoening aan te brengen. Jammer maar, dat de
uitkomst der kruistochten zoodanig was, dat de breuke tusschen den Islam en het
Christendom en het gevaar, hetwelk het Westen dreigde, slechts te grooter was gewor-
den. De taak van Godfried van Bouillon bleef nog altijd te volvoeren, en aan deze
omstandigheid ontleende Tasso de gelegenheid om in den aanhef van zgn gedicht den
Vorst van Ferrara eene buitensporige plichtpleging te maken. Ook dacht de dichter

I

er niet aan, de verzoening der beide Godsdiensten ^n hunner belgders door zgne poëzij
te voltrekken en eenen vrede te verkondigen, waarby de overwonnene den triomf der
schoonste gevoelens viert. Aan den kant der Saracenen stryden hel en tooverkracht.
Slechts zinnelyke liefde voor den Christenheld Tancredo voert de heldinnen van de an-
dere zijde in het kamp der vyanden, en de doop, haar in het laatste oogenblik vóór
het sterven toegediend, is de eenige oplossing, die de auteur weet aan te brengen.
Wat het gedicht aan epischen toon en strekking ontbreekt, verraadt zich in den dicht-
vorm: het bestaat uit stanza's, die nu eens het karakter van keurig uitgewerkte son-
netten, dan weder den trant van tedere elegiën vertoonen.

Van eenen dichttrant als welken wy, min of meer te onpas aangewend, in Tasso's
heldendicht aantreffen, had Petrarca het voorbeeld gegeyen. Maar was dat voorbeeld
zoo' navolgenswaardig, dat het tot op den vorm van eën gedicht, hetwelk een epos
zyn wilde, invloed moest uitoefenen? Dat de dichtvorm en in het algemeen de stijl van
Petrarca bewondering gewekt en groot gezag verworven hlad, is zeker; maar dat zulks
hel geval is geweest, is wel een bewys, welk een valsch oog men op de poëzy en de
letterkunde had. In den ongelukkigen tijd, waarin Petrarca te Avignon leefde, ontbrak
het hem aan die kracht der liefde, by welke voor den geloovigen beschouwer het licht
uit de duisternis verryst. Wie met die kracht is toegerust', verinag tot zynen tyd
troostende woorden van echt menschelijke poëzij te spreken. Maar Petrarca had voor
het Pauselijk Hof, ten minste in zijn hart, niets dan verontwaardiging over, en terwyl
hij zelf in deze wereld, tot verwarring gedoemd, en te midden der menschen, tot be-
zwijken voor de aanlokselen der zinnelykheid veroordeeld, zijn pad ;niet recht noch zijn
wandel zuiver had kunnen houden, zocht hij zynen troost in letterkundige oefeningen.

peteakca,

j'.

-

-ocr page 816-

DES VADERLANDS. · 755

in het verkeer met de leden eener republiek van geletterden, door middel eener brief-
wisseling, vol gemaaktheid, en in eene ideale liefde, die hij in verzen verheer-
Igkte, zoo gekunsteld, dat men vaak recht heeft te vragen, of het den dichter ernst
is, al of niet.

Tasso was de man niet om zich aan den invloed van zulk een voorbeeld te onttrek-
ken , en dat hg daarbij in het epos niet slaagde, hetwelk aarde en hemel in onbelem-
merd verkeer, Goden en menschen zich op éénen bodem bewegend voorstelt, het laat
zich gemakkelijk begrijpen. Beter beantwoordde hij aan den eisch van eene söort van
poëzij, die geheel in overeenstemming was met het denkbeeld, dat men zich in dien
tijd van dß dichtkunst maakte.

Boccaccio, de geleerde, had zich eenmaal verstout, om, zonder naar overgeleverde boccaccio.
letterkundige vormen te vragen, met geen ander model dan het leven en eigen ervaring,
naar den'lust van zyn hart in de landtaal te vertellen, en de vrucht was een algemeen
met genot ontvangen, in tallooze uitgaven verbreide, in verscheiden talen overgezette
bundel verhalen geweest. Doch in plaats van te erkennen, dat de dus gevonden ader voor
veredeling vatbaar was en dat deze vrije manier dienstbaar kon gemaakt worden aan
eenig door hooger beginsel, dan door blooten lust en luim bezield letterkundig werk,
meende men over het algemeen steeds, dat de poëzij en de hoogere denkbeelden, die lot
haar gebied behoorden, zich een eigen wereld te scheppen hadden. — Ook Boccaccio
had verzen gemaakt naar den eisch der kunst: in deze nu zochten de dichtoefenende
vernuften hun model veeleer dan in de dwanglooze vertelsels van den Decamerone.

Maar vooral waren het de jeugdige proeven van eenen dichter, op verder ge-
vorderden leeftijd als Latijnsch kunstpoeet geijkt, die een voorbeeld geworden zijn van
algemeene navolging. — Ik bedoel de Arcadia van Sanazarro. In dit dichtwerk hebben
sanazahro.
wg den arbeid van eenen jongen mensch, die, daar hy het geluk der liefde in de
werkelykheid niet vond, zich deze voldoening in het land der verbeelding, aan het-
welk hy den naam van het oude Arcadië gaf, verschafte. De styl draagt in zijne sier-
lijkheid het blijk, dat de auteur tegenover de voorwerpen zijner willekeurige vinding
slaat, en niet tegenover de werkelijkheid, die den enkelen mensch hare overmacht steeds
weet te doen erkennen. Des dichters eerste opleiding aan eene Akademie, zooals de
ingenomenheid met de klassieke vormen en denkbeelden en met de weinig begrepen
Platonische philosophie ze in dien tijd in Italië in het leven had geroepenwas wel
geschikt om hem in den waan te brengen, dat zulk eene denkbeeldige wereld recht had
om zich tegenover het werkelijke leven te doen gelden. — Hoe gekunslelder nu, des te
meer kans had de dichterlijke arbeid zyner jeugd om navolging te vinden bij een ge-
slacht, dat de wezenlijke wereld als onpoëtisch en niel beantwoordend aan het beeld van
schoonheid en adel, hetwelk men zich gevormd had, uit de hoogte beschouwde.

Het leven aan de Hoven der Ilaliaansche Vorsten eischic feesten, en de letterkundigen,

-ocr page 817-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

esssssü^s I .......""' . sssssss .aa

aan die Hoven opgenomen, leenden er zich toe om hunne gevierde kunst aan die fees-
ten dienstbaar te maken. Zoo werd eene episode uit de bedrijven der Arcadische we-
reld door Agostino Beccari in dramatischen,· vorm gegoten om te. Ferrara-vertoond te
worden. Het verhaal, reeds by Pausanias aangetroffen, van eenen priester van Diana,
die genoodzaakt is zijne beminde aan de Godeh te oiFeren, doch liever aan zich zeiven
de handen slaat, en door zyne geliefde in den dood gevolgd wordt, was het onderwerp,
en dit voorbeeld eener ; liefde, in het leven tbestreden, maar in den dood uitkomend en
uitblinkend, geheel overeenstemmend met de preutschheid van de minnaars dier dagen,
welke zich door een alledaagsche trouw verlaagd zouden gerekend hebben, het werd
een soort van dogma of mythus van den tyd, door menig dichter, niet alleen in Italië,
maar ook in Frankrijk, Spanje en Engeland, incverschillenden vorm en verband behandeld.
\ Ziedaar wat het verloop der tyden tegen het eind der middeleeuwen van de poëzy
gemaakt had: zulk eene kunst in een zich van het leven afsluitenden kring, hield men
voor poëzij. Anders beschouwde het gros haar nóch in Italië, nóch ergens waar men
op de hoogte van den smaak des tyds wilde zyn. En zoo hebben wy het antwoord op
de vraag: hoe beschouwden de leiterkundigen in het tijdvak, waarover wy onzen blik
zouden laten gaan, in ons vaderland hunne eigene taak?

Doch zyn gewone vernuften aan de mode van den tyd gebonden, het genie tr'eft de
waarheid, en deze brengt mede, dat de geest des menschen het groote, schoone en
goddeiyke erkent in de werkelyke wereld, in het kleine en in het groote: door geen
kerkelyk gezag laat de man van genie den inhoud van den godsdienst buiten zyn be-
reik houdeh: integendeel, van de stellingen der godsdienstleer vindt hy de toepassing
in de wereld; zoo beschouwt hy haar met een oog van sympathie: voor hem is zij van
den ban, alsof zij met het onuitdelgbaar karakter van »ongewijd", gestempeld ware,
ontheven, en ook de staatkunde is voor hem het tooneel van menschelyk streven en
van dezelfde hartstochten, die een ieder in eigen boezem kan leeren kennen.

SHAKESPEUE. Zulk ecH gcnic leverde het naburige Engeland in Shak,espere lOp. Ontbrak het ons
vaderland aan zulke geesten? Waarlyk, de mensch was hier vry geworden, vry tegen-
over den Godsdienst, vry. tegenover den Staat, en grooj| genoeg voorzeker waren de
uitkomsten van den tyd! Slechts was er om dat groote te zien en het tot zijn recht
te brengen een stil bewogen gemoed noodig, en voorls het talent van een letter-
kundige in eenen staatsman, of de geest van een staatsman in een letterkundige. Het
een nu zoowel als het ander heeft zich in'de eerste helft der zeventiende eeuw op ons
gebied vertoond, en wel met name, in de eerste plaats, in
hugo de groot en in
VONDEL. Doch beiden hebben hunne baan niet onbelemmerd of ten einde toe kunnen
loopen. ' '

Maar wij willen, na deze inleiding, dei voornaamste beoefenaars van elk vak van
letterkunde, in het^tydperk dat ons bezig houdt, van naderby»beschouwen.

-ocr page 818-

1

DES VADERLANDS. 815

Wanneer wij in de eersie plaats het vak der historiographie in het oog vatten, om
de vraag te beantwoorden, wat daarin in de eerste helft der zeventiende eeuw ten onzent
is geleverd, treft het ons, dat voorzeker niet het minst degelyke werk van deze soort
in het Latyn is geschreven. Ik bedoel de
Anmles en Uistoriae van hugo de groot, huqodigeoots
Dit versehynseï laat zich in geenen deele uit dezelfde oorzaak verklaren, die teweeg/ö^^/
gebracht heeft, dat omstreeks denzelfden tgd menig vernuft in het Latyn gedichten schreef.

Hugo de groot was het er niet bloot om te doen, als een van meteren, heid, bor
of 'baüdaert, aan de gemeente de ware toedracht en de acten van de zoo belangrijke
gebeurtenissen van den tijd onder de oogen te brengen. Hij had een hooger doel en
stelde zich een grooter gehoor voor oogen. Het was op last der Staten van Holland,
dat hij de taak op zich nam om de geschiedenis van de laatste jaren der zestiende en
van de eerste jaren der zeventiende eeuw te beschrgven, opdat er ten gebruike der
geheele wereld een gedenkboek zou bestaan van hetgeen er hier verricht was en lot
stand was gekomen. Zoo kon het de vraag niet zgn, of de auteur eene andere taal zou
bezigen dan het Latyn. Nog altyd toch was het Latijn tot in
Frankrijk toe de erkende
taal van den Staat der Christenheid. Zoo schreef dan
de groot die geschiedenis, even
als de president van het Parlement van Parijs, de Thou, de geschiedenis van zijnen
tijd, en ten onzent
pontanus, de geschiedschrijver der Staten van Gelderland, de ge-
schiedenis van dit Gewest, en
mattheus vossius, de geschiedschryver der Staten van
Holland, zijne jaarboeken van Holland en Zeeland, in het Latijn.

Had de groot een volkomen voldoenden grond om zyn historisch werk in die taal te
vervatten, wij mogen vragen, of men hetzelfde zeggeü kan van zoo veel Nederlanders,
die ook waar zy nóch tot de geheele Christenheid het woord richtten, nóch voor de
republiek der geleerden arbeidden, in het Latyn schreven, inzonderheid van hen, die
Latijnsche verzen maakten. Zij versmaadden het, dit, is zeker, voor het Nederlandsche
volk te schrgven: — was het hun dan met hunne poëzij zoo weinig ernst? Immers,
vyaar het den mensch waarlgk ernst is, en hem tegelgk de ware liefde bezielt, gevoelt
hij zich gedrongen om in zgne eigen taal te spreken. — Op dezen grond vrees ik in-
derdaad op de vraag, of het hun met hunne poezy volkomen ernst was, een ontkennend
antwoord te moeten geven.

De oorzaak van het vèrschgnsel, dat de dichtkunst in deze dagen door menigeen ten in het Latijn
onzent in het Latijn werd beoefend, is in het toen heerschend gevoelen te -zoeken, dal ters?^*^*"^^^
do poëzij eene kunst is om iets op eene schoone wijze te zeggen en eene geestrijke
uitdrukking te geven aan het alledaagsche. Kwam het hierop aan, en was de poëzij
niets meer; was zij niet noodwendig uitstorting van het diepste des harten, openbaring
van den geheimen zin der dingen, en rechtvaardiging van de verborgen wegen Gods

-ocr page 819-

i

816 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

in de wereld, dan had naluurlyk de Latgnsche taal boven onze moedertaal oneindig
veel vooruit. Nog altyd moest den kenner der Latijnsche poëzg treffen, wat in de
negende eeuw Otfried getroffen had, wanneer hg zyne Duitsche taal en hare mogelgke
dichtvormen met de Latijnsche taal en metriek vergeleek. Aan de eene zijde klanken,
die men", zoo scheen het , moest wanhopen ooit aan toonval en melodie te kunnen
onderwerpen; aan de andere, woorden, die zich als van zelf voegden naar eene schoone
maat; aan de eene zgde zegswgzen en uitdrukkingen voor de behoefte van het dage-
lyksch bestaan, deels voor den drukkenden ernst van het staalkundige en maatschappelgke,
deels voor den gemeenzamen toon van het huiselgke leven berekend; aan de andere,
een gansche schat van wendingen en beelden, voor het doel eener sierlyke uitdrukking
volmaakt geschikt, en eene wereldbeschouwing, die een bont leven leende aan alle
dingen in hemel en op aarde.

Barlaeus heeft enkele van de Trouwgevallen van gats in Latijnsche verzen behandeld.'
Wel nu, leg zgn Latgn nevens het Hollandsch, en gg ziet u bg Barlaeus in eene
gansch andere wereld verplaatst: bij hem niets boersch, alles keurig; niets slepends of
eentonigs, alles rgk aan afwisseling bij eenheid van grondvorm; niets verouderds, alles
prgkend in de »eeuwige jeugd der klassieke taal. ,

Maar hoe schoon en bevallig die vorm ook zg, als het er om te doen is, om wat op
het hart ligt, te uiten, en het eigen bloed mede te sleepen tot de erkentenis der waar-
heid, dan versmaadt de dichter de vreemde schoonheid; hg bezigt zgne eigene min
schoone en schgnbaar weerbarstige taal, en het wonder doet zich voor, dat deze taal
zich vloeiend laat gebruiken, en een eigen welluidendheid openbaart, en mede iets
nieuws, dat nimmer zal verouden, ten toon spreidt: in de aanraking met den geest
der waarheid dankt de taal aan die waarheid den stempel van het eeuwige schoon.

Zulk een dichter was Vondel; zóó toonde zich de Nederlandsche taal onder zijne
hand. Aan zgn streven nu was dat onzer ^Latgnsche^verzen-makende dichters niet
gelijk. Wel beproefde een Barlaeus van lijd tot tijd eeniHollandsch rijmpje; wel heeft

een Daniel Heinsius ook voortreffelijke Nederlandsche verzpn, vol van vaderlandlievende

i

bezieling, vervaardigd; maar zijn gansche hart, een geh^l leven heeft zelfs een Hein-
sius niet aan de gevallen van zgn volk gewgd. Die Latijnsche dichters bleven geleerden,
en de poëzij bleef hun een vertoon van bedrevenheid in de kunst van zich in de vol-
maakte vormen der taal van het oude Latium te kunnen bewegen; niets hoogers beoog-
den zg, dan hunne kunst ter opluistering der feesten of triomfen van de bevoorrechten
dezer wereld aan Ie wenden.

Hoe algemeen.de waan was, dat de dichtkunst niets anders is dan een spel en eene
taak, een middel om huiselgke en andere feesten op te luisteren of aan huiselijke ram-
pen den tol van eenen treurzang te belalen, het blijkt uit de klachten, die Daniel
Heinsius slaakt, over de aanzoeken, die hem gewerden om bij allerlei gelegenheden

η

-ocr page 820-

DES VADERLANDS. · 755

gedichten te leveren. Doch hoe scherp en puntig die klachten ook zijn, hg leende
zich en zijn talent tot de eischen, die hg zelf als ongerijmd en onlijdelijk wraakt: zyne
Poëmata leveren er het bewys van. En Barlaeus? Hg bezong in Latijnsche gedichten
babiaeus.
de roemrgke daden van zgn volk. Maar wat getuigt hg zelf van dien arbeid? Hel:
volgende; » de door ons land bèhaalde voordeden en de gelukkige uitkomsten van den
door ons gevoerden oorlog hebben mij
praatziek gemaakt." Dit zou eene bescheiden
uitdrukking kunnen zgn; maar hg voegt er bij: »de taak des dichters is nabootsen,
en de dichtkunst is niets anders dan eene vernuftige nabootsing van allerlei voorwerpen.
Derhalve daar wg, Bataven, vechten, steden verwoesten, zeeën besloken, vloten plun-
deren, en ons overal geducht maken, zoo ben ik ijverig bg de hand geweest om dat
alles na te zeggen, en ik heb wat er in hemel en op aarde, in het verst afgelegen
Oosten en Westen, is voorgevallen, in dichtmaat vervat." En zonder veel onderscheiding
ging hij hierbij te werk. Prins Maurits, Karei I van Groot-Britannie, en Richelieu
Λvaren beurtelings het voorwerp van zijnen lof, zonder dat de dichter zich rekenschap
gaf, in hoeverre de staatkunde dier grooten in overeenstemming was met den geest der
partij, waartoe hij toch zelf door richting en belang behoorde. Al die mythologische,
historische, geographische phraseologie ter eer van vorsten en ministers was dan ook,
naar 's dichters oordeel zelve, vaii geene al te ernstige beteekenis. De waarheid verdrinkt
in dien vloed van woorden. Soms zijn het prachtige fiksche verzen; maar steeds verraadt
de inhoud, dat de auteur het fijne der zaken niet kent of zich daarom niet bekreunt.
Zeer juist en fijn is de brief van den Kardinaal de Richelieu in antwoord op Barlaeus'
dichterlijke lofrede: »gij hebt wonderlijk genoeg, schrijft hem de Kardinaal, niet mij
alleen, maar ook u zeiven een eerzuil opgericht: immers is uw gedicht tevens een
vertooning van uw vernuft en geleerdheid. Dus moet gij u zeiven voor uwe moeite
dank 'weten: toch zal ik die moeite, beide voor u en voor mij zeiven, betalen, daar
uwe beleefdheid mij noopt meer voor u te doen, dan voor mij zeiven." — Richelieu
betaalde dan ook: daarom was het Barlaeus, hg erkent het zelf, te doen, en hiermede
meende hij zich niet te vernederen. Was hij, blijkens zijne hem zeiven verbazende en
verlustigende vaardigheid, een kunstenaar, dan was het niet meer dan billijk, dat men
hem voor het schouwspel, hetwelk hg vertoonde, zijn loon niet onthield, en zoo er
sprake was van kunst, van de uitbundige getuigenissen der Ouden kon men vernemen,
hoe hoog onder de kunsten de dichtkunst aangeschreven verdiende te staan.

Gingen de Nederlanders, die Latijnsche verzen maakten, met de ware Ouden te rade
om de waarde der poëzij te leeren kennen? — Men mag twijfelen, of hen de ontzag-
gelijke ernst der Grieksche dichters immer getroffen heeft; maar niet twgfelachtig is
het, dat hen bij voorkeur de Latijnsche poëten en dat wel de zulken, die na Lucre-
tius, Virgilius en Horatius geschreven hebben, bekoord en tot navolging verlokt hebben.

Verbazend is de invloed, die Josephus Justus Scaliger te Leiden heeft uitgeoefend, josbphus jus-

III Deel. 5 Stuk. 103

tus scalioeb,

-ocr page 821-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

Van hem meende men te moeten yernemen, wat in de letterkunde het hoogste was.

daniel hein-heinsius noemt Scaliger's hemelschen geest zgnen eenigen voorganger en zünen

stus·

leidsman tot de poëzij, met de oefening der wijsheid verbonden. Elders gewaagt hg
van het goddelijk vernuft van Caesar Scaliger, den vader van den Leidschen hoog-
leeraar, en met zijn voorbeeld verontschuldigt hy de poëzy van den hartstocht als eene
steloefening, waarbij ook de ernstiger letterkunde haar voordeel doen kon. Hoe hoog
nu de jongere Scaliger den Latynschen dichter Seneca geschat heeft, blijkt uit zijne
verklaring van dezen schrijver, en de vader had, in zijne verhandeling over de Dicht-
kunst , Seneca als een groot oorspronkelijk dichter geroemd, die voor geenen der Grieken
in majesteit behoefde onder te doen en Euripides zeiven in keurige schoonheid overtrof. —
Geen wonder derhalve, dat de geletterden van die dagen, met name Constantijn Huygens,
zulk eene gemeenzaamheid met Seneca aan den dag leggen. De reden was, dat de
invloed der Scaligers den smaak voor Seneca der Nedprlandsche jongelingschap had
ingegeven. Hugo de Groot, Scaligers lieveling, Heinsius zelf, maakten in hunne
jeugdige jaren Latynsche treurspelen, eene oefening, waarop zy, zonder het voorbeeld
van Seneca, wel niet zouden gekomen zijn. '

Maar aldus leerden onze letterkundigen de ware Oudheid niet kennen. Wel waren
de Grieksche dichters hun voorzeker niet onbekend; doch dezen bleven hun bovenal
voorwerpen en middelen van geleerdheid. Seneca behaagde hun, en slechts wat ons
behaagt, nemen wy als deel van ons leven en als macht lot eigen kunstscheppingen
in ons op.

Evenals men in de poëzij eenen Seneca bewonderde, wendde de letterkundige, die
voor zynen prozastyl een voorbeeld koos, zich niet tot de Grieken, maar wederom tot
Dit was het geval met
pieter gorkeliszoon hooft. Deze zocht het
voorbeeld van zijn historisch werk niet in Thucydides, maar onder de Lalijnsche
schrijvers, en dan nog wel niet in Livius, maar in Tacitus. Dat hij zich een model
zocht, is 'reeds eene zaak, die onze aandacht verdient. jWel was Hooft getroffen door
de grootheid van den tijd, waarin hy leefde, door het bewonderenswaardige der daden
en lotgevallen van het nog niet uitgestorven geslacht,''door het verbazende der uit-
komsten, waartoe de Vereenigde Nederlanden gekomen waren; maar toch nam het
tafereel, dat zich voor zijne zinnen ontwikkelde, hem niet in die mate in, dat hij
zich aan het werk zette met geene andere zucht dan den feilen recht te doen weêr-
varen , en ze op het eenvoudigst terug te geven, zonder naar een model van stijl te
vragen. Ware dit het geval geweest, hy zou zeilf in zijne eenvoudigheid verdiend
hebben een voorbeeld tot navolging te worden, maar onnavolgbaar geweest zyn indien
zin, dat men hem geene manier had kunnen afzien.

p. c. Hoop (Je Romeinen,
als geschied
schrijver.

. Het doel, waarmede Hooft het Leven ^van Hendrik IV scheef, ja, de dagteekening
van den brief, waarin hy aan Hugo de Groot mededeelde,
1 dat hy dit werk begonnen

Μ

iS-

-ocr page 822-

DES VADERLANDS. 819

was, lokt bedenking uit. Zijn doel was oefening in den hislorischen slyl. Dit verraadt,
dat hy een werk naar vooraf ontworpen regelen der kunst wilde leveren; dat derhalve,
gelijk de poëzij voor het gros der dichters van dien tyd, alzoo voor hem de geschiedenis
in de voornaamste plaats zich als eene letterkundige stof voordeed. Verre van het gevoel,
hetwelk den toekomstigen auteur zich in zijn voorwerp doet verliezen, om zich, als
van zelf, toegerust met een vorm van styl, aan dat voorwerp geëvenredigd, terug te
vinden, was Hooft er op bedacht, de stof der geschiedenis in zekeren vorm te kneden.
Geen oogenblik zou hy by het bewerken zijner slof zich zèlven vergeten: want steeds
zou hy zich zyner taak als schryver bewust zyn. En opdat niet iemand meene, datwy,
zoo wy een eenvoudigen stijl en eene echt Hollandsche taal bij eenen schrijver van die dagen
verlangen, iets vorderen dat buiten de voorstelling der letterkundigen van die dagen
gelegen was en door den aard der toenmalige taal werd verboden, zoo hebben wij slechts
te wyzen op de redenaars en dichters van denzelfden tijd, in wier mond en pen de
Nederlandsche volkstaal, zonder iets van haren aard te verloochenen, zich als edel en
welluidend erkennen deed. Dat dan ook dat streven van Hooft om zijne taal op de
leest van het Latijn te schoeien door verstandigen niet gebillijkt werd, blijkt rechtstreeks
uit de aanmerking van Vondel, die waar hij onzen schrijvers inscherpen wil te
zorgen, dat de taal by hunne manier van schryven »hare eigenschap niet vcrlieze,".
bepaaldelijk aanraadt »niet al te Latijnachtig" te schrijven. En waar de Fransche Re-
monstrantsche predikant Niellius een door hem, die gewoon was Fransch te schrijven,
in het Nederlandsch gesteld stuk aan üytenbogaart, die onze taal meer machtig was,
ter verbetering aanbeve(^lt, schrijft hij: »gij zult er, behalve onjuiste woorden, uitdrukkin-
gen in vinden, ten onpas aan het Latijn ontleend." — Maar ook het tijdstip (zeide ik),
waarin Hooft een historischen arbeid begon, om zich tot het beschrijven der geschiedenis
van zijn Vaderland voor te bereiden, beloofde niet veel goeds. Geen twee maanden
later was Hugo de Groot, aan wien hy schreef, met Oldenbarnevelt en Hogerbeets, de
gevangene van de partij, tegen welke deze groote staatslieden toen nog worstelden, en
zegevierde de richting, welke Hooft door zijnen vader met de krachtigste overtuiging
en de meeste vlijt had bestreden gezien. Zoo scheen dan werkelijk de geschiedenis niet
te verdienen meer te wezen dan eene slof tot het behalen van letterkundigen roem voor
eenen zichzelven en zijnen kring behagenden schrijver. Inderdaad, moest men zich
niet gedwongen gevoelen, van eene zaak die zulk een treurige schipbreuk had geleden,
als in 1618 met de staatkunde van Oldenbarnevelt het geval scheen te zijn, het hart
af te trekken, en kon men haar nog vertrouwen blyven schenken? Uit hetgeen Hooft
voor zijne oogen met de Republiek zag gebeuren, moest het oordeel bij hem gewettigd
worden, dat alle streven op staatkundig gebied tamelijk ydel is; dat op den duur toch
weder in Staat en Kerk dezelfde machten heerschen en zegevieren, die men bij elke
omwenteling voor goed afgetreden acht. Zulk eene beschouwing moest alle liefdevolle

100»

-ocr page 823-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

bewondering en oprechte sympathie onmogeiyk maken. — En hiermede was de hoogste
roeping tot de taak van geschiedschryver voor Hooft vervallen. Toch arbeidde hij vlytig
voort, en een geschiedwerk was er de vrucht van, dat hem den titel van den Holland-
schen ïacitus heeft doen verwerven: want het puntige van dien Romeinschen geschied-
schr^ver, die in de behandeling van zijn onderwerp eenen triomf voor zijne staatkundige
meening zoekt, verlokte Hooft meer, dan de minder persoonlyke kunst en de met zyn
onderwerp oprechter ingenomen aandrift van Livius.

In LiEUWE VAN AiTSEMA. zien wy het scepticisme, bgna zeide ik het cynisme, op
LiEuwE VAN Staatkundig gebied
ten top gevoerd. Zijne overtuiging is, dat er van geene oprechte

aïtsema.

overtuiging sprake kan zijn; dat het eigenbelang de wereld regeert, en het slechts op
het bezit der macht aankomt.'

Aitsema was door de diplomatieke betrekkingen, die hy zeifin 'sGravenhage bekleedde,
en door de zoo ongelukkig geëindigde loopbaan van zijnen broeder Foppe, den Resident
der Staten te Hamburg, tegelijk ingewgd geworden in het spel der belangen van groote
en kleine Mogendheden, en met eene hartgrondige minachting voor haar dry ven bezield,
eene minachting evenwel, die geenszins uit het geloof aan de mogelijkheid en de
redelijkheid van edeler drijfveer voortvloeide. Vandaar in zijn historisch werk,
Sakeii
■van Staet en Oorlogh
getiteld, op zoo veel plaatsen aanmerkingen ingestrooid, bestemd
om de onnoozelen, die nog aan oprechtheid geloofden, beter in te lichten. Zijn his-
torisch werk noemde ik; maar den naam van geschiedschrijver verdient hij niet: zijn
arbeid bestaat grootendeels uit staatstukken, in den oorspronkelyken vorm medegedeeld,
en zonder orde binnen het vak van elk jaar samengevat.

Hebben wij dus bij Hooft eene gekunstelde manier van schryven, welke bewijst, dat
de auteur aan zyne taak als schrijver een gewicht hecht, hetwelk hy, in weerwil van
de grootheid van het onderwerp, nimmer nalaten kan te laten gelden, — bij Aitsema,
daarentegen, hebben wij een kunsteloozen styl, en kunsteloosheid is voorzeker aan te
bevelen, maar slechts daar, waar ingenomenheid met het |onderwerp, liefde voor zijne
zaak, den auteur bezielt. Deze nu moet men bij Aitsema niet zoeken: vandaar dat,
waar hij uit zyn eigen persoon spreekt, hem hoogstensilde lof van vernuftigheid kan
worden toegekend.

Maar is ingenomenheid van den auteur met het onderwerp, liefde voor de zaak, bij
genoegzame bekwaamheid, de voorwaarde van eenen bij al zijne eenvoudigheid schoonen
letterkundigen vorm, dan is het te verwachten, dat het
Holland van de eerste helft
der zeventiende eeuw proeven genoeg van waarlyk schoone taal zal aanbieden. Of leverde
dit Gewest toen geen mannen op, die aan de krachtigste overtuiging de gyootste ervaring
of kunde dienstbaar maakten? Zagen zich dezulken geroepen of genoopt om het ge-
voelen , dat by hen onwrikbaar vaststond, de zaak, die zy lief hadden, niet alleen te
verdedigen, maar aan te bevelen en als onbetwistbaar klaar in het licht te stellen, dan

-ocr page 824-

DES VADERLANDS. · 755

moest hunne rede zich van zelve door de hoogste eigenschappen onderscheiden en het '

Hollandsch onder hunne handen eene klaarheid en lenigheid, eene schoone oorspron-
kelgkheid erlangen, die op hunne taal den stempel Tan het klassieke, dat is, van eene
onvergankelijke nieuwheid drukte. ^

Doch om zulke proeven te vinden, moet men niet uitsluitend omzien naar uitgegeven
of tot de uitgave voor het publiek bestemde werken. Zij jijn meerendeels in de Registers
Weleprekend-
der Resolutiën van de Staten en in de Verbalen der onderhandelingen onzer Gezanten Ue'del"^^'
besloten gebleven. Hier intusschen is de oorsprong van den klassieken HóUandschen
stijl te zoeken. Groote talenten, groote liefde, dienstbaar gemaakt aan eene ernstige
levenstaak, dit alleen schept waarlyk schoone letterkundige voortbrengselen, waar men
tgd noch stemming had om aan kunst of stijlregel te denken.

Haji Prins willem I in de redevoeringen, waarmede hij de Staten in het aangevangen
goede werk trachtte te versterken, en in zijne brieven aan vertrouwde of geveinsde
vrienden, al was het in Fransch of Hoogduitsch, een voorbeeld van zulk eene taal ge-
geven, een
oldenbarnevelt, een hügo de groot, een adriaan pauw, waar zij in do
gewichtigste oogenblikken hun gevoelen en nagenoeg hun leven tegen eene fel optredende
staatspartij hadden te verdedigen, leverden vertoogen van zulk eene bondigheid en kracht
dat men zeggen mag hier eene onovertroffen Nederlandsche taal te vernemen. Een enkel
maal treden deze meesters van de staatkunde, die tevens ongezocht en zonder er zelfs
aan te denken, meesters waren van den goeden stijl voor het publiek op. Aldus toen
hugo de groot zyne Verdediging uitgaf, of toen een oldenbarnevelt in zijne Remon-
strantie eenen aanval af te weren had, waartoe zijn tegenstander
frans van aerssen het
middel van een strooischrift gebezigd had. Het
Levendig Discours, hetwelk aan dezen
geduchten staatsman wordt toegeschreven, is eene redevoering, inderdaad zoo levendig,
zoo vernuftig, zoo wegsleepend geschreven, dal men bijna verleid zou worden om te
twyfelen aan de waarheid der stelling, dat het slechts in den dienst der waarheid en
der oprechtheid mogelijk is een volkomen schoon voortbrengsel te leveren. En voorts
menigmaal, waar het de vraag van oorlog of vrede gold, waar bedekt eigenbelang of
eerlijk staatsbelang tegen elkander overstonden, hoorde, men de wanden van de vergader-
zaal weerklinken van de krachtigste vertoogen, door de Pensionarissen of andere in-
vloedrijke staatslieden der Provinciën gesteld.

Maar ook van den kansel werd in de eerste jaren der zeventiende eeuw eene schoone Kanselredenaars,
Nederlandsche taal vernomen. De zorg, door de Staten van Holland en den Prins van
Oranje met de oprichting der Leidsche Hoogeschool voor de vorming van de leeraars
der Gereformeerde Kerken gedragen, had vruchten geleverd. Er was een geslacht op-
gegroeid van Godgeleerden, die met de klassieke studiën, op die Universiteit behartigd,
hun voordeel hadden gedaan. Hier hadden zij degelijke kunde en eerbied voor voegzame
vormen opgedaan, en waar dan echte vroomheid en de ernstige zucht om de geestelijke

-ocr page 825-

822 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

a

aanmatiging der meesten door eigen beter voorbeeld te wraken, samenwerkten, daar
bekwam de Nederlandsche kansel, in eenen
uyttenbogaert , episgopius , gamphuizen en
anderen meer, redenaars, die de verheven taal van den hoogsten ernst met de eenvoudige
volksuitdrukkingen, door de trouwhartigste liefde ingegeven, wisten af te wisselen. Maar
dié geestelijke aanmatiging, door Prins
maurits en een deel der Regenten met staat-
kundige bedoelingen een tijd lang gevoed, leverde na den triomf, door de Contraremon-
stranten op leerstellig gebied behaald, wrange vruchten voor de kanselwelsprekendheid.
De hartstochtelgke yver voor de uitwendige eer van den geestelgken stand, en voor de uit-
wendige zuiverheid van de zeden der leeken, gevoegd
big de zucht om zich door den roem
van schooische geleerdheid aan te bevelen, gaf eenen
van leeuwen, alutarius, borstius
en anderen te vaak eene. taal in, strijdig met de waardigheid en het streven van den
Avaren Godsgezant, die, daar hij rijk is in het bezit van een onvergankelijk goed, toven
alle wangunst is verheven; daar hij de ellende van het leven van den wereldling door-
grondt, meer troost dan voorschriften brengen wil, en daar hy den vrede Gods kent,
die alle verstand te boven gaat, alle menschelyke spitsvondigheden versmaadt. — Iets
beters werd echter door
gijsbertus voetius aangeprezen. Deze godgeleerde, aan de
pas gestichte ütrechtsche hoogeschool tot het bekleeden van het hoogleeraarambt ge-

'S

roepen, gevoelde hoe noodig het was voor den kanselredenaar den verdienden blaam
der Remonstranten te ontzenuwen, en verklaarde: »het is genoeg, Christus dus te pre-
diken, dat hy tot het hart des volks gebracht worde, en alzoo geloof en bekeering
krachtig op te wekken." . ^

De rede van den Christen leeraar zoo wel als die van den staatsman vermag hooge
letterkundige verdienste te behalen, juist doordien de ware redenaar, met een dadelyk
doel voor oogen, midden in het leven optredend, niet aan kunstoefening denkt; maar
de auteur, die zich in zgn binnenvertrek afzondert om te dichten, dient wel door een
hoogen geest
bezield te zijn om van uit die afzondering tot het hart des volks te spre-
ken, in dier voege dat hij zijne landgenooten, tegelijk in'hunne betrekking van staats-
burger en van mensch, het hoogste doe erkennen en aangrypen. Anders zal hij zich
licht toegeven aan vernuftspel en liefhebberg, en zich géén hooger doel stellen, dan
eigen wysheid voor den dag te brengen of lessen van zeden en goed gedrag te geven.
Hooger peil bereiken gemeenlyk
cats en huyghens niet. — En hoe ware het bgna
anders mogelijk geweest?
j. cats naar Wie geneigd mocht zijn den goedmoedigen, burgerlijk zedenpredikenden trant van jagob
hij ϊΓαβ'ιηαΧ ^^TS aan afkomst of levensstand toe te schryven, zou voorbijzien, in welke kringen deze hooge
Weedde,
Staatsdienaar zich bewoog. Wanneer de Hollandsche Regenten zich een gezantschap, zoo als
CATS meer dan eenmaal bekleedde, opgedragen zagen, stonden zij in het buitenland op gelijken
voel met Hertogen en Graven, en hadden edellieden als hunne » domestieken" in hun gevolg.
In
den Haag waren zij in gedurige betrekking met de Ambassadeurs der Mogendhe-

-ocr page 826-

DES VADERLANDS. · 755

den en met alles wat het buitenland aanzienlijks en schitterends herwaarts zond. En
wanneer dan, gelgk met
cats het geval was, een post als die van Raadpensiofaaris van
Holland daarbij kwam, welke dengenen, die daarmede belast was, vaak in de netelig-
ste zaken tot den tusschenpersoon maakte tusschen de Staten en den Prins van
Oranje y
en tot den man, die de vertegenwoordiger van Hun Edel Groot Mögenden zijn moest bij al
de Vorsten en Vorstinnen, welke
Holland bezochten, dan kan men ga.ts zich niet anders
voorstellen, dan als den man, die zich met voegzaamheid in de hoogste kringen der
toenmalige groote wereld bewoog.
Holland bevatte toen te veel mannen van goeden
smaak en op de hoogte
Tan hetgeen de toon der groote wereld eischte, dan dat ga.ts
op den duur in die betrekking zou hebben kunnen blijven, wanneer hy niet door goede
vormen zoowel als door bekwaamheid aan den eisch had beantwoord. En wanneer wij
in de taal, waarmede hij Vorsten bij feestelijk onthaal toesprak of plechtigheden in-
wijdde, zekeren redekunstigen pronk en eene beeldrijkheid opmerken, die niet in den
smaak van onzen tgd valt, zoo moeten wg niet vergeten, dat de groote wereld in dien
tijd, bepaaldelijk ook in
Frankrijk, het voorbeeld van den goeden toon, de opgesmukte
manier van spreken uit vroeger tydperk had overgehouden, en nog niet, door den gezon-
den zin van eenen
molière gewaarschuwd, had afgelegd.

De betrekking van αονβταγίτυκ uuyghens' was e,ene gansch andere. Huyghens was huyqens ,

mede ία zijne

bijzonder dienaar van den Prins, en had dus plicht noch recht om in eigen naam op te maatschappelijke
treden en te handelen. Hij was te eerlyk en te fier om zijne ondergeschikte bediening
dienstbaar te maken aan het bejag van eigen invloed over minderen, en het juiste in-
zicht in den aard zijner betrekking gaf hem in zijne ambtsschriften eene eenvoudigheid
van vormen, welke zijne taal tot het model van den ambtsstyl rpaakt, reeds voordat
de Franschen zeiven, in wier taal hij schreef, aan gansch Europa het voorbeeld gaven.

Maar niet gunstiger, dan voor gats zijn hoog staatsambt, was voor huygheiis zijne
betrekking van bijzonder dienaar eens Vorsten, om den een en den ander in staat te
stellen dichter in den hoogsten zin des woords .te wezen.

Die wereld van kwalyk bedwongen hartstochten en van gedurig met uitbarsting drei- cats als dichter,
gende staalkundige veetcn, en dan weder van hoofsche en sierlijke vormen, bestemd
om inwendige zorg en werkelijke ellende onder eenen schoonen schijn te verbergen, —
die wereld, zooals
cats ze telkens meer leerde kennen, kon het voorwerp zijner poëzy
niet zyn. Op zijn
Zorgvliet^ dat hij niet zonder bedoeling dus doopte, van het gewoel
en de onwaarheid van het staatstooneel teruggetrokken, koos hy den waren mensch,
den mensch in de natuurlijke betrekkingen des levens, tot zijn voorwerp; dien mensch
bestudeerde hij; voor den mensch in die betrekkingen had hij zijne lessen, het resul-
taat van zijn nadenken en oude ervaring, over. Zoo meende hij, hoedanig dan ook
de valschheid en de bedorvenheid der hoogste standen mocht wezen, het zijne toe te
brengen om het hart der burgerij, de kern der natie, den mensch in den Staat, gezond

-ocr page 827-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

Ie houden; en in allen gevalle, zgne dichtoefening met zulk eene stof tol onderwerp
was hem eene streelende en hoognoodige verpoozing van de beslommeringen en angsten
van het slaatsmansleven. En niet alleen dit, maar in die dagen hield het hart van den
braven man, te midden van de onbetrouwbare zee van het aanzgn, nog vast aan eenen
rots der eeuwen, aan eene toevlucht in de nooden des levens, en aan eene hope voor
de eeuwigheid. Het wereldsch gewoel ontweken, zocht de dichter het verkeer met God.
Wel zag hy God niet onmiddellgk in de natuur, — nóch in het vriendelyk groen,
waarmede hy het Scheveningsche zand beplantte, nóch in de onlzaggelyke zee achter
zgne duinen, evenmin als hy in de zoogenaamde groote wereld en in de zaken van
Slaat en Oorlog Gods oordeelen erkende om alle grootheid klein te maken en alle
schuld te verzoenen; maar in de schepping der naluur en in hetgeen menschen schep-
pen met behulp der natuur, zag hy een zinnebeeld van de verstandsvormen, waarin hij
zyn geloof aan Godheid en deugd gevat had. Vandaar zyne
zinnebeeldige poëzij.

En wat HUYGHENS aangaat, j^ijn hart vooral was warsch van de hofwereld. Bij al
wat hem onderscheidde, nam hy daar slechts de plaats in van een' ondergeschikte, en
ruimschoots ondervond hy de roekelooze zelfzucht der meesters en der meesteressen,
die hy diende. Door de Prinsesse-weduwe van Prins Frederik Hendrik ondankbaar be-
handeld ten gevalle van den man eener kamervrouw, en toch, toen hy voor zynen
zoon naar eene raadsheersplaats slond, als gunsteling en afhangeling van het Huis van
Oranje y door het Lid der Edelen van Holland uit ontzag voor de Slaalsche partij af-
gewezen , laat hy zich dus uit: »het is eene dwaasheid op menschen te vertrouwen:
hoe hooger zij geplaatst zijn, hoe minder trouw men zich van hen moet beloven. Zie
slechts wat mij weervaart, en niets ontbreekt aan het volkomensle toonbeeld van de
ondankbaarheid der grooten, dat men zou kunnen afmalen. Alzoo schiet een' mensch
niets over, dan zich in den mantel zyner deugd te wikkelen, Gods doen en dat der
menschen aan te zien, en op de laatsten deze roemryk|0 wraak te nemen, dat men
voortga zich bekwaam te maken tot den dienst van het (vaderland: zoo doet men te
midden van de ongerechtigheid der eeuw zyn eigen eer en verdienste uitblinken en stelt
tegelijk de schande der ondankbaren in het licht." — Was hij met dergelijke gevoelens,
bij al zijn vernuft en al de lenigheid zijner vormen, geen volmaakt hoveling, zoo weinig
volmaakt, dat wij ons de handelwijze van de Prinses ten zijnen aanzien recht goed
kunnen verklaren, hy was daarom de ware vriend der geringen niet. Slechts wie ook
in de grooten der wereld de ellende van den mensch \yeet te vergeven, is in slaat om
de geringen met een oog van barmhartigheid aan te zien, en in welk een licht
huyghens
niet alleen de wezenlyk geringen ziet, maar zelfs die regenten, welke in tegenoverstelling
'van den Vorst en zyn Hof in zyn oog geringen waren,'dit verraadt hij zelf, waar hy^
gewagende van de inneming van
Hulst en Hulsteramhacht, in 1645, aan diezelfde
Prinses schryft: »deze verovering is een brok, mooi genoeg om de boosaardige monden

u.

-ocr page 828-

DES VADERLANDS. · 755

Ie stoppen van zoo veel canailles, als zich zoo ver vergeten, dat zij de daden' beoor-
deelen van dezulken, die zij niet v^^aard zijn ook maar ie noemen."

HuYGHErfs was deugdzaam en kundig en geleerd, maar by dat al ontbrak het hem Hütgens als
aan den waren eerbied voor den mensch, hetzy laag of hoog geplaatst. Hoe had hg
anders in zijne sneldichten zoo menige ruwe aardigheid kunnen verzinnen en een
Trijntje
Cornelis
kunnen schryven? Wel was dit een trek, aandentgd, waarin hy leefde, eigen;
maar toch de
piëteit, in den zin, waarin de Romaansche natiën dit woord gebruiken,
van barmhartigheid en van ontzag voor het heilige, waar het onder eene onaanzienlijke
gestalte verscholen is, zy is van alle tijden en maakt het karakter van den Christen,
€n eeiie voorwaarde van het genie van den waren dichter uit. Wel had HuyoHEns,
in hoogere male wellicht, dan de meesten in zijne dagen, ontzag voor hel officieel
heilige, zoowel als liefde voor hen, die op zijn hart aanspraak hadden; maar die al-
gemeene sympathie, welke gekwetst wordt door alles wat met 's menschen adel in strijd
is, zy was hem vreemd. Geen wonder dat ook hem de poëzij eene taak was, die hij
zich, aan het Hof ontweken, op zijn
Hofwijk, lot eene aangename bezigheid stelde.
Niet het groote leven zelf te verheerlyken, gevoelde hy zich aangedreven; ο neen! dit
sloot hij, als het ware, buiten; maar hij gaf zijne ervaringen en zijne opmerkingen
omtrent zekere betrekkingen in dat leven; doch dus dat het geene bijzondere personen
te zeer van naby kon raken, en voorts speelde hij met de voorwerpen, die hy zich
koos, ook dan wanneer hy ze ernstig meende te behandelen. Waar de auteur van den
ernst des levens vervuld is, spreekt hy eene klare, door geene zonderlingheden belem-
merde taal: daar is allerminst de taal zelve hem een voorwerp van "Scherts, en
hüygheits
schrijft slechts zelden een ongèzochten vloeienden stijl en schept behagen in aardigheden
van zeggen, die te recht de geestigheid genoemd zijn van hen, die niet echt geestig zyn.

Een enkel maal greep toch de ernst van den staatkundigen toestand den man slerk
genoeg aan om hem te dringen de perken van den hofkring te overschrijden, en zich
tevens niet op
Hofwijk terug te trekken. Het was in hel hachlijk oogenblik van Prins
maurits' overlijden, toen het de vraag was of Prinsjïewdrik ontzag en liefde zou vinden
om, als zijn broeder, het volk in bedwang te houden: toen meende hij een hartig
woord tot dat volk te moeten spreken, en hy dichtte zijne
Scheepspraat.

Ook cats, die, zoo hij zich aan de officieele kringen onttrok, het niet deed om tot
het Hollandsche volk in zijn handelen en lijden als natie Ie spreken, zelfs
cats heeft
eens in een bedenkelijk tydsgewricht, toen het zaak was,
Hollands gezag op zee legen
de aanslagen van
karel II van Engeland stoutmoedig te handhaven en de oude kracht
te vernieuwen, — eene redevoering in gespierde verzen tol dal volk gesproken.

Maar wie, zoo eene hoogere beschikking het vergund had, liefde zou getoond heb-
ben lot dat volk, het was
hugo de groot, en wie werkelyk in talrijke proeven ge-
toond heeft een hart voor dat volk Ie bezitten, het is
vondel geweest.

III Deel. 5 Stuk. 104

-ocr page 829-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

Wat HUGO DE GROOT betreft, tot staving van dat gezegde, behoeft men nauwelgks
HUGO DE GBooT ™eer dan deze woorden uit
z^n 'Bewip van de ware godsdienst, tot het Nederlandsche
als dichter. scheepsvolk gericht:

Trouwhartig Hollands volk, vermaard van menig eeuw,
Die nu al overlang de vlagge van den Leeuw
Doen vliegen hebt zoo ver de wind heeft kunnen dragen,
En uwen naam verbreid, zoo daar 't begint te dagen,
Als daar den avond rijst, — ja wyder zijt gegaan,
Dan zich de zon wel strekt door zyne dwarsche baan.
en deze nieuwe toespraak aan het einde:

Neemt niet onwaardig aan dit werkstuk myner handen,
O des aardbodems markt! ο bloem der Nederlanden,
Schoon
Holland! laat dit zijn in plaats van mij bij u!
Mijn Koningin 1 ik toon, zooals ik kan, nog nu
De liefde, die ik heb altijd tot u gedragen.
En draag, en drageu zal voorts alle mijne dagen.

Dit gedicht is in de, gevangenis geschreven, tot welke hij veroordeeld was omdat hij
met zyne verbazende kennis en bewonderenswaardig talent den staatsman gesteund had,
die het
Nederland van willem van Oranje had gehandhaafd tegen de partij , welke dezen
Prins het meest gehaat had, en nog steeds, zonder ontzag voor de in Europa gevestigde
machten en bloot met het doel van een heerschzuchtig kerkelijk stelsel voor oogen, alles
op het spel zou gezet hebben. Zoolang de muren van
Loevestein hem omsloten, was
de band tusschen hem en zijn vaderland nog niet verbroken: »myn leed, schrijft hij
zelf, wil ik aan myn vaderland niet vvylen, daar ik niet
van mijn vaderland, maar om
en
met mijn vaderland lijde." Ook moet het hem toen onmogelijk geweest zijn aan de
eindelijke zege der beginselen, die hij voorgestaan had, te wanhopen. Doch zoodra hij
zyne lijdelijke rol opgegeven en zich door list de vrgheid naar het lichaam verschaft
, had; toen hy de kans om zich weder in het genot der wezenlgke vryheid in zyn eigen
land gesteld te zien, steeds verijdeld zag, en eene vreemde Mogendheid was gaan die-
nen, — toen misle hij den rechten bodem onder den voet, en voor zijn land noch voor
iets of iemand in dat land kon hij het rechte hart herkrijgen om in poëzij tot zijn volk
te spteken. Wel heeft hij naderhand nog een gedicht vervaardigd, op de staatsgevallen
van zijn land toepasselijk; doch wat hij op het hart had, was hier dubbel verbloemd^
zoo door de Latijnsche taal, waarin het vervat was, als door het historisch onderwerp,
waarin de gedachten waren verstoken. Bovendien was het hier meer om eene zelfrecht-
vaardiging, dan om iels anders, te doen. Ik bedoel zgn treurspel Sophompaneas; in
1634 opgesteld, en door
vondel in het Nederlandsch vertaald. In zgne voorrede zegt
de vertaler: »ik liet mij soms voorstaan,-dat
joseph in den Weurspeler verrezen was,.
ι■

-ocr page 830-

DES VADERLANDS. 827

«f dal de Ireurspeler josephs spoor moest gewandeld hebben." Het oproer, dal in dezen
Joseph in Η Hof is aangebracht, bet wegvoeren van edelen in slaverny, en eindelek
het dempen van den opstand door soldaten, die de taak vervullen, welke de Stalen van
Holland in 1618 aan huniae waardgelders hadden toegedacht, — ziedaar het een en
ander, hetwelk
yondel te recht deed denken, dat de dichter in den persoon van joseph
aan eigen ervaren en streven gedacht had.

Maar bepaaldelijk yondel beantwoordt aan de bovengestelde voorwaarde, die vervuld vondel.
moet zijn, zoo een dichter in staat zal wezen »tot het hart des volks te spreken, in
dier voege dat hij zijne landgenooten tegelijk in hunne betrekking van staatsburger en
-van mensch het hoogste doe erkennen en aangrijpen," Zelf niet gemengd in de moei-
lykheden van het Staatsbeleid, aanschouwden zijne jeugdige zinnen de vlucht, die de
natie genomen had; niet te zeer in eene enkele der bijzonderheden verdiept, zag hij
het groote en schoone geheel, en door echte liefde lot zyn land voor scheefheid en
bekrompenheid in het oordeelen behoed, was hy geroepen om zijne landgenooten eene
verheffende poëzij te doen hooren. Reeds in zijn eerste drama gaf hij het bewijs van
Zijn eerste

drBltttt·

deze zyne roeping. De verlossing van Israël uit het diensthuis van Egypte was hem
een met het inzicht der liefde behandeld onderwerp, omdat hij er gelijkenis inzag met
de redding van ons land uit de hand der Spanjaarden, — en deze overeenbrenging zal
niemand wraken, die in de losscheuring van Israël uit de knellende banden van
in de afwering van de Perzische tyrannij door
Athene, en in de ontworsteling onzer
vaderen aan den boei van
Spanje, bedrijven ziet van ééne strekking in het groole
<lrama van de geschiedenis der menschheid, Ie weten, even zoo vele, met günstigen
uitslag en Ie voren onberekenbare uitkomsten bekroonde pogingen om het recht des
gewetens en de vrijheid van den burger tegenover staats- en priesterdwang en legen het
gevaar der algemeene monarchie te handhaven. — Met dat drama toonde de nog niet
vijfentwintigjarige
vondel wat hij worden zou. Het is waar, de dichter veroorlooft zich
hier alsnog enkele later door hem vermeden vrijheden in de woordorde; hy laat soms
eene toonverheffing toe, met den syllabentoon van een woord in strijd, en ontziet zich
niet menig basterdwoord te gebruiken; maar veeleer dan dit sterk te laken, hebben wg
Ons te verwonderen, dat hg de ongeslepen manier der rederijkers zoo spoedig in die
mate is te boven gekomen. Immers treffen wij hier in weerwil van dat alles welluidende
verzen aan; de gewone zaken en stellingen zijn vernieuwd door de schoone taal, vol
van de treffendste beelden. In één woord, de Nederlandsche tong is los geworden, en
hiermede het beslaan bewezen eener echte ingeving, welke overal aanwezig is, waar
de auteur, zooals hier, het eeuwige in het lijdelijke ziet doorschijnen. Dit mag van
VONDEL getuigd worden, niet om den slotkoorzang met zijne allegorische uillegging,
eene verplichte hulde aan de godgeleerdheid van den lijd, maar omdat de beelden, die
hem invallen, getuigen, hoe hij in de verschillendsle zinnelijke dingen ééne en dezelfde

100»

-ocr page 831-

828

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

goddelijke natuur afgedrukt vindt. Wie een oog heeft voor de eeuwige dingen, hij
beschouwt de wereldsche zaken wel met opgétogenheid, maar tevens met diepen ernst:

Zijne poëzie dit bespeuren wij reeds hier in vondel. De glans en grootheid zijns Vaderlands schijnt
met de lotgeval-, . , i τ i i ·

len van zijn land hem m de oogen, maar verblmdt hem met; hij juicht en roemt, maar vermaant en
in perband. bestraft tevens. Dit doet hij op het eind van het gedicht, getiteld Vergelijking van
de verlossing der kinderen Israels met de vrijwording der Vereenigde Nederlandsche
Provinciën;
dit doet hij vooral in het gedicht uit denzelfden tijd (het jaar 1612):
Hymnus of lofzang over de wijdberoemde scheepsvaart der Vereenigde Nederlanden y
een gedicht door den dichter zeiven niet overtroffen. Want op vondel allerminst
bleven de gebeurtenissen van het jaar 1618 niet zonder uitwerking. Vóór dit jaar
maakte de Regeering zich vrienden in gansch Europa; zelfs zulke Mogendheden, welke
de Republiek om hare beginselen niet anders dan vreezen konden, ja, verfoeien moes-
ten, namen haar de gematigdheid in dank af, welke zij aan den dag legde door aan
de elementen van tegenstand in de groote monarchiën alle aanmoediging te onthouden.
Zoo zij den burgerzin in IXoord-Duitschland steunde, zy deed daarmede een werk, dat
wel de staatkunde van
ghristiaan IV van Denemarken dwarsboomde, maar den Keizer
niet ongevallig zyn kon. Zoo kon de idealistische geest van den dichter, met zoo veel
edelen len onzent, gegronde hoop koesteren, de Nederlandsche Provinciën eenmaal in
het bezit van al wat zij in den strijd verworven hadden, en, aan geen afschrik inboe-
zemend kerkelijk stelsel prijs gegeven, onderling verzoend, door Europa erkend te zien.

Aan deze hoop nu werd door de groote gebeurtenis van het jaar 1618 de bodem in-
geslagen. Het was bij dien staatsgreep op hervatting van den oorlog, en op aansluiting
aan de Calvinistische partij, die de orde in
Frankrijk en in het Rijk met omverwerping
bedreigde, aangelegd. Geen wonder dat des dichters gemoed verbitterd werd, eene
stemming, waarvan zyn
Palamedes en zoo menig scherp hekeldicht getuigde, en zoo
hij, tien jaren na zynen zoo even vermelden hymnus, nogmaals, in den
Lof der zee-
vaart,
de zenuw der macht van zyn land bezingt, is de ware ernst vergeefs te zoeken

en zyn dichten is een spel van het vernuft. |

i

Maar op den duur kon een gemoed als dat van vondel zich niet vergenoegen met
eene zoodanige beschouwing en zoogenaamd dichterlijke behandeling der geschiedenissen
van zijn land, aan welke het hart geen deel had; nalaten zich een ideaal te scheppen
kon hij niet, en toen
frederik Hendrik het goevernement aanvaard had, bouwde hij
op dezen Vorst de hoop, dat er in Nederland eene regeering zou gevestigd worden,
aangenaam of ontzien bij alle Mogendheden, en in eigen boezem door fnuiking van
den Contraremonstrantschen geest op godsdienstig gebied verzoend en bevredigd, in dier
voege dat het Zuiden zich tot één geheel met het Noorden zou kunnen en willen ver-
binden. Voor den man, die zulke gevoelens koesterde, had het Katholicisme de oudste
brieven, en
vondel deinsde niet terug voor een openlgken overgang tot den Roomschen

-ocr page 832-

DES VADERLANDS. · 755

godsdienst. Dus bezegelde hij met een' openbaren slap wat in den kiem in den geest
van velen en dat niet van de sleohlsten verscholen lag. Of schreef niet
hogerbeets
tegen het einde van 1624: »Men heeft in 't reformeren al te rou gehandelt, sonder op
de stichtinghe behoorlijck te letten, twelc onsen treifelijcken
erasmus en de andere
godtvresende personen met groote droeffenisse dicwil geclaecht hebben, ende nu gevoelen
wij de swaricheden metter daet die sg vreesden, als dat daerdoor niet de godvresentheit
soud gevordert, maer een groote licentie ende ongebondenheit ingevoert worden. Als
men de saecke wel inziet ende overweecht, só can een yeder lichtelgck oordelen of
haer vrese te vergeefs is geweest, ende of den tegenwoordigen standt der Gereformeerde
Christenen, omdat sg seggen in velen een beter gevoelen te hebben als de andere, wel
so veel waerdiger te houden is als het menichvuldich vergieten van der menschen bloet,
invoeren van alle ongebondenheit ende godloosheid, haet, nijtt ende andere ondeuchden,
die de oorlogen medegebracht hebben ende nu de overhant meer nemen als oyt te voren:
ic late staen dat men nu mede anderen met gewelt de conscientiën wil opdringen tghene
sij goet oordelen, hoewel een ander sulcx niet verstaen can. Ic meen niet, dat onse
ouders sodanigen reformatie in te voeren voorgehadt hebben, ende daerom angenomen
so grote swaricheden ende periculen uit te staen"

Zoo won vondel een ideaal standpunt om frederik Hendrik en zijn geheele gezin ·
in menig gedicht met klanken te begroeten, zyner hooge dichtgave volkomen waardig;
zoo maalde hij voor zyne verbeelding, als het voorwerp zijner zangen, een
Nederland^
voorbeeld van het gansche Christenryk, een ryk des vredes, eene vernieuwing der gou-
den eeuw, hier te aanschouwen; voor het minst eene nieuwe regeering als van Augus-
tus, door Prins
Hendrik, wiens heerschappij al de Nederlanden zou omvatten, aan het
gelukkige land te schenken. Maar de lyden veranderden. Toen
frederik Hendriks
staatkunde en leven aan een treurig einde gekomen was, en zijn zoon met kwalijk te
vertrouwen bedoelingen den oorlog aan de zijde van
Frankrijk zou hebben willen voort-
zetten; toen derhalve wie de zelfstandigheid en de onafhankelgkheid van hel land en
de bevochten vrijheid liefhad, den vrede met
Spanje moest begeeren, en alzoo de
scheiding tusschen de Calvinistische Noordzijde en de Spaansch-Katholieke Zuidzijde der
Nederlanden uitgemaakt moest wenschen te zien, — toen moest de dichter zyn ideaal
opgeven. Van hem werd gevergd, hoe kon het anders? dat hy den Munslerschen vrede
met een gedicht zou verheerlijken. Maar hoe vermocht hij dit van harte, hoe vermocht TA^mLeeuwen·^
hij hel dus te doen, dat hij aan de geenszins verbeurde grootheid van de Republiek
der zeven Provinciën recht deed weervaren? De dichter nam de toevlucht lot een vorm
van gedicht, met welken, als te weinig strookend met den ernst van zijnen geest, hy
zich nog nimmer had ingelaten: hij schreef een Landspel met den traditioneelen inhoud,

Kronijk van het Hist. Genootsch, ie Utrecht, Jaarg. XXYllI, bl. 346.

-ocr page 833-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

dien wij uit den Sacrifico van Beccari, en den Pastor fido van Guarini kennen. Een
herder, Adelaert, moet op den eisch eener godspraak geofferd worden tol zoen voor
het omkomen van Waerandier, zoon van den Woudgod, en van Duinryk, zoon van Pan.
Hageroos, die volgens de vinding, in de Italiaansche pastorale dramas als het ware geykt,
uit de handen van het geweld gered is, en wel hier door Adelaert, wil voor hem sterven.
Doch nu komt het uit, dat beiden godenkinderen zyn, Adelaert van Waprandier, Ha-
geroos van Duinryk., en daarmede is het orakel vervuld. — In deze fabel is de herin-
nering van den lachtigjarigen oorlog en zijn besluit ingeweven, maar op welke wyze?
Dus, dat die ontzaggelijke strijd, waarbij het zelfstandig bestaan eener natie, en de
vrijheid van de stem des gewetens voor meer dan ééne natie, op het spel hadden ge-
staan , voorgesteld wordt als ontslaan uit eene vechtpartij tusschen de brooddronken huis-
lieden van eene landgemeente, uit een geschil tusschen twee boeren om een verdronken
lam en een gebroken hanepoot. Dat de twist, waarvan het gros reeds den oorsprong
was vergeten, zoo lang heeft kunnen duren, wordt daaraan toegeschreven, dat de vee-
lieden geen voorbeeld wisten te nemen aan hun eigen vreedzaam vee, en voorts aan
de verwatenheid van den boer van de Noordzij , met name Warner of anders Warenar,
die bij den strijd voordeel eii buit bejaagt. Die Warner kon den vrede wel missen:

Als hij er vet bij wordt, wat roert hem wien het geldt?
ja, zoover gaat zijne balddadigheid, dat hy dreigt de Heerschap (d.i. den Prins) en
den Heemraad (d. i. de Regenten) te hangen, als men hem voor zijne oorlogzuchtigheid
slraifen wil. — En boven dat gewoel van kleine schepselen is er voor den vervaardiger
van dit feestspel zelfs geen God in den hemel: want wie erkent een waren God in den
belachlijken tuingod met een orakelsprekend Noodlot nevens hem?

Hiertoe was de dichterlijke verklaring van het staalkundige leven onzes volks bestemd
te vervallen. Van het oogenblik aan dat
vowdel de gebeurtenissen van den tijd zoo
somber aanzag als hij verraadt in zijn
Monsters dezer eeuw, uit het jaar 1650, was het
geen wonder dat hij zich voortaan wijdde aan vertalingen uit het Latijn en aan stichtelijk
godgeleerde poëzij. Buiten deze en behalve kleinere gelegenheidsgedichten, maar uit
welke gemeenlijk de groote, onovertroffen meester bleek, was het alleen het tooneel-
dicht, dat bij hem beoefend bleef, en wel bij uitsluiting de tragedie.

Was wat hij van de comedie kende, geschikt om eenen man als vondel uit te lokken,
Wat belette in aan het blijspel zijne krachten te beproeven? — Even licht als het hem gevallen is in

- land den

^na

bloei Tan een genoegzame mate met de oude tragedie bekend te worden, even gemakkelijk zou hem
'blijspel als dat , , . . .. „ - , , ' , i ·· i

van molifeee? de toegang tot plautus en terentius geweest zijn. Maar wie kon hopen, als hg de

stukken dezer blijspeldichters navolgde, eenige belangstelling bij het publiek te wekken ?

' ik heh hier eenige zinsneden overgenomen uit een opstel in het 4''° Stuk vaa mijne Voor-
lesingen over de Geschiedenis der Nederlanden.

-ocr page 834-

DES VADERLANDS. · 755

Hier traden eenvoudige burgerlieden op, in beweging gebracht door belangen, die
nauwelijks den komischen ernst schenen te verdienen, met welken zij behandeld werden.
In het
Amsterdam van die dagen was men niet verlegen wat met zonen van eene losse
levenswijze aan te vangen, te minder omdat zij in hunne listen niet door zulke helpers
werden bijgestaan, als de slaven den Atheenschen jongelingen verstrekten. Moest men
bet karakter van den slaaf laten vervallen, zoo bleef er niet veel van die geheele co-
medie over. Doch vooral, wanneer men stukken, die, bij alle komische kracht, min
of meer ernstig en fatsoendelijk waren, ten tooneele zou voeren, dan leidde men de
toeschouwers liever in den kring der helden ,en vorsten in: geen gewoon huisvader had
kans den hoorders belangstelling in te boezemen. Men verlangde, overeenkomstig het
wezen, dacht men, der poëzij, in hoogere sfeeren te worden opgevoerd. Wilde de
dichter dit verlangen niet bevredigen, noodigde hem zyn vernuft, gemeene lieden in
hun bedrijf te vertoonen, en was hij met een publiek tevreden, dat den hoogen toon
der deftige poëzij niet vatte, zoo ging hij liever voort op den weg der oude kluchten;
hy liet zyne personen straattaal spreken, en stelde hen voor als de slachtoiTers van |

grofheden, die den mensch, in wien een zweem van adel des geestes was overgebleven, ||

doodelijk kwetsen zouden , maar hier slechts koddige bescha'ming werken. Aan de neiging jg

om zulke voortbrengselen te leveren, gaf een bredergo toe, en in hel genre meende bbedeboo.
men dat hij aan den eisch beantwoordde, zoozeer, dat waar zelfs hooft een blijspel
van PLAUTUS bewerkt, hy het niet in het Nederlandsch, maar in het plat-Amsterdamsch
vertaalt, en bovendien in verzen, die evenzeer met alle maal spotten, als zulke stukken
in hun géheel de ware poëzij in het aangezicht slaan, in verzen, in één woord, zoo
als ieder .eerstbeginnende, die zich om geene verskunst bekreunt, ze ten allen tijde
kan maken. Zulk een toon aan te slaan, was
vondel te laag. Wanl om het blijspel
der latere Allische comedie zoo te herscheppen, als
molière gedaan heeft, daartoe ont-
brak in dien tijd ten onzent de gelegenheid in allen deele. Er was in de eerste plaats
een dichter toe noodig, eenvoudig van hart en diep van gevoel, aangedreven door zijn
genie om wat hij, in eigen kring, van het leven ervaren had, uit te spreken, en ge-
noopt door zijn publiek om dit in voegzame vormen te doen, schertsend ten einde eigen
leed noch verontwaardiging 'te verraden. — Een publiek, dat den dichter door zijn gezag
dwong tranen onder een bevalligen lach te ontveinzen, schertsend aan straiTelooze schel-
men de waarheid te zeggen, en altijd kiesch Ie spreken, — zulk een publiek vond
molière in Frankrijk in den kring van het Hof van lodewijk. XIV; maar hel publiek,
dat de blijspeldichter in de eerste helft der 17^« eeuw Ie
Amsterdam vond, lokte hem
veeleer tot platheid uit en tot het aanwenden van kleine middelen, berekend om zulken
hoorders" genoegen te doen, die eerder door het herkennen van plaatselijke toevallig-
heden, door den auteur vermeld, dan door de gelijkenis met de diepe natuur van den
mensch te treffen waren. En over het algemeen ontbrak aan de eene zijde de gave om

-ocr page 835-

832 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
—-^gggggg ' ' .....-..............

aan het alledaagsche leven poëzg af Ie winnen, en aan den anderen kant een gezellig
verkeer, waar ongemaakte kieschheid en ongezochte fijnheid heerschten: waar nu deze
beiden ontbraken, was aan het ontstaan van een blijspel, als dat van den grootenFran-
schen dichter, een blijspel, dat de hoogere standen naar den schouwburg zou gelokt
en hen in de dramatische muze, ook afgetreden van de hooge laarzen der tragedie,
poëzij had leeren vinden, niet te denken.

'Maar zoo er dan in de maatschappij van het Holland dier dagen geene plaats was
voor de latere Attische comedie, noch voor eene herschepping derzelve, als
molière
met zooveel geluk beproefd heeft, een verhevener roem scheen onzen dichteren, bepaal-
delijk VONDEL, beloofd. Ik bedoel, dat de oude Attische, de Aristophanische comedie

Wat belette igjj onzent in dat tiidstip eenen bodem scheen te vinden, waarop zii zou hebben kunnen
dea bloei eener j i

politieke comedie herleven. In den strijd tegen de Spaansche heerschappij waren boeien geslaakt; het
tische? recht van den burger om in de hoogste vraagstukken van godsdienst en staatkunde zijn

gevoelen te laten gelden, bestond metterdaad; de nieuwe Overheid was uit de ryen dier
burgery voortgekomen, en had geen ander noch hooger titel tot haar gezag, dan hare
toewijding aan de nieuwe zaak. Hoe zou wie die toewyding met haar deelde, hebben
kunnen zwijgen, waar de goede zaak in gevaar gebracht werd? — De jeugdige
vondel
had een beslist oordeel over den staat van zaken in land en stad. H^ erkende de ware
oorzaak van den ontzaggelijken vooruitgang in zijn geliefd vaderland als gelegen in den
geest der Hollandsche regenten, die na Prins
Willems dood de plannen van een' leigester
hadden vergdeld, en in de staatkunde van oldenbarnevelt. Zgn diep gevoel, zijne
levendige overtuiging had eene krachtige en welluidende taal tot voertuig. Voor eiken
Hollander was zgne plaats in de wereld gewonnen, van waar hij onbeschroomd en vrg
voor zijn gevoelen mocht uitkomen; het behoud van de verworven rechten was aan elk
edel en kundig burger aanbevolen. Zou hij dan, waar hij de » Leicestersche raadslagen"
zag vernieuwen en ze het veld zag behouden, het -»^waard, waarmede zgne dichtergave
hem toerustte, in de scheede laten ? Neen! het kon slechts de vraag zyn, welken
dichtvorm hy voor zyn doel·, de tuchtiging eener naar zyn oordeel verderfelgke richting,
de aanbeveling eener heilrijker staatkunde, zou aanwenden. Voorzeker is de tooneel-
poëzij de aanlokkelijkste vorm voor den dichter, die tot het volk verlangt te spreken:
de tooneeldichter vergadert eene schare aan zijne voeten; hij brengt wat hij te zeggen
heeft, op de wegsleependste wyze tot de menigte; van het levendigste, krachtigste ge-
dicht, op andere wijze publiek gemaakt, kent de auteur de werking niet; hij weet
niet, in welke handen het komt en of het wordt begrepen en behartigd; maar als hg
van het tooneel tot het publiek spreekt, heeft hij de uitwerking onder de oogen en
kan hij zich overtuigen, of het vuur, dat hem bezielt, ook de gemoederen zijner
hoorders ontsteekt. i

Te Athene leidde eene dergelyke behoefte tot de uitvinding van de comedie. Op

-ocr page 836-

DES VADERLANDS. · 755

ernstige wijze werd het volk vaak genoeg toegesproken; ook waren de redenaars, die
ambtshalve tot het volk spraken, der richting toegedaan, die
aristophaptes juist bestrijden
wilde, en waar zich, in de tragedie, een afwijkend gevoelen gelden deed, geschiedde
dit op eene te hoogdravende en te bedekte wgze, dan dat zulks het volk zou hebben
kunnen roeren. Hij derhalve zou door scherts afkeer van de heerschende staatkunde
by de gemeente trachten te wekken; de leiders des volks zou hij aan de bespotting der
toeschouwers prijs geven; de godentaal der poëzij, die zijns inziens mede misbruikt werd
om het volk gdel te maken, zou hg aanwenden om dat volk gezonder en heilzamer
denkbeelden in te boezemen; zoo moest de tragedie al de bekoorlijkheden'harervormen
aan
aristophanes dienstbaar maken, om een stouten en koddigen inhoud,, maar van
eene zeer ernstige strekking, in schoone verzen te vervatten, — en de oude Attische
comedie werd geboren.

Heeft aan dezen toeleg, met een genie als dat van aristophanes gepaard, de letter-
kunde een uiterst merkwaardig genre te danken, in het
Amsterdam van het begin der
17^® eeuw kon dit genre niet op nieuw geschapen worden, al was hel alleen, omdat
de komedie niet eerst te scheppen viel. Reeds bestond er een blijspel, en dit was zoo
gemeen van inhoud en onhebbelijk van vorm, en zoozeer gewyd aan de voorstelling
van de zeden van den gemeenen burgerman en van de manieren van den privaatpersoon,
dat de edele geestdrift van den dichter eji de hooge ernst eener tuchtiging der staat-
kundige overtreders zulk eenen vorm moest verwerpen. Slechts de ernstige en deftige
dramatische poëzij kon derhalve haren vorm aan de bedoeling des dichters leenen. En
er was niet aan te denken, dat onze dichters met dezen dichtvorm zoo vrg zouden
hebben omgegaan, als
aristophaiïes met de tragedie van zijnen tgd. Voor dezen Athener
was de tragedie een voortbrengsel van den geest van mannen, met geen grooter recht
dan hij zelf bezat, en met geen hooger gezag, dan waarmede hij zelf bekleed was.
Bovendien de tragedie was het eigendom des volks geworden; hel volk begreep haar
en kende haar; eerst zóó kon eene parodie van de Iragedie bij het volk weerklank
vinden, en de comedie van
aristophaites was in zooverre eene parodie van de tragedie,
als zy een tegen hel wezen der Iragedie strijdigen inhoud in hare vormen stak. —
Maar in hel
Amsterdam van die dagen was aan de eene zijde de klassieke tragedie in
■geenen deele het volk lot eigendom geworden, en aan den anderen kant zagen de
dichters te zeer tegen die tragedie, als tegen eene ónaanlaslbar? dichtsoort op. Wie
haren vorm leende, moest den gewonen aard van haren inhoud trouw blgven. Dus
schoot den dichter, die een hoog staatkundig doel beoogde, niets anders over, dan deze
zgne bedoeling in een tragisch geval, uil den kring der Oudheid genomen, te leggen,
in dier voege dat zijn stuk eene soort van allegorie werd, een beeld van het nieuwe De
politieke |

in het oudtgds gebeurde. Hoe toepasselijker op den toestand van hel oogenblik des
dichters voorstelling zou zgn, des Ie noodzakelgker moest hij zijne slof aan de klassieke

III Deel. 5 Stuk. 105

-ocr page 837-

854 ALGEMEËNE GESCHIEDENIS

oudheid onlleenen.i Een onderwerp, uit de bgbelsche geschiedenis of uit de geschiedenis
des lands, als de
Gerard vafi Velsen van hooft, genomen, kon kwalgk anders worden
ópgévat, dan ^Is eene voorstelling van de eeuw, waartoe het behoorde, zonder toepassing
op den lyd, waarin de dichter schreef. Maar wanneer helden der oudheid, aan de ge-
meente nauwelyks by name bekend, in toestanden werden voorgesteld, die met de
omstandigheden van den tgd overeenkwamen en hun eene taal in den mond werd gelegd,
die met andere namen verhaalde, wat men zag of had zien gebeuren, dan trof de
dichter onfeilbaar zijn doel. — Van hier het klassieke drama met staalkundige strekking,
waarvan
vondel ons in zyn Palamedes ^ gelijk vroeger reeds goster in zijn Iphigenia,
eene proeve heeft gegeven. Maar zelfs deze dramatische poëzg, waar de staalkundige
bedoeling zich achter allegorie verschool, kon niet geduld worden.

Evenmin als de stoutheid van de oude comedie te Athene geduld is geworden, werd'
de staalkundige strekking van het drama in dien tijd te
Amsterdam geduld. En in
geen dezer beide gevallen hebben wy het recht de Overheid van bekrompen onderdruk-
king te beschuldigen. — Te
Athene is het verbod der Overheid tegen tooneelvertooningen,
als waarop
aristophanes het volk vergastte, volkomen verklaarbaar. Waar moest het
heen, wanneer het volk door de wegsleepende voorstelling van een tooneeldichter tegen
de gezaghebbers in den Slaat werd opgezet; wanneer den burgers de moed werd inge-
boezemd om de regeeringspersonen, die zy op het tooneel hadden zien beschimpen, in
het openbare leven evenzoo te behandelen. Zoo doende was er eene volksvergadering
tegen de volksvergadering opgeworpen, en tegen het gestoelte van den wettigen volks-
redenaar eene andere gelegenheid geopend, waarby men krachtdadig op de gemeente
kon werken, ja, krachtdadiger, dan ergens: want wat kon de mededinging uithouden
van den choraag en dichter, die het volk met kostbare opvoeringen vermaakte, en al
de bekoorlijkheid van poëzy, muziek en tooneelspelerskunst ter zijner beschikking had
om 's volks gezindheid om Ie zetten. Liet men den stouten blijspeldichter dus voortgaan,
zoo zou de regeering metterdaad verplaatst en voortaan de besluiten in het theater zijn
genomen geworden. Dit was, by alle bewondering voor het talent van den dichter en
bij alle zucht om de vrijheid te ontzien, op den duur niet te dulden* De Regeering
mocht zich niet laten onttronen, en de comedie werd gedwongen het karakter af te
leggen, hetwelk haar zoo gevaarlijk maakte. '

Een dergelyk gevaar nu, hoezeer in mindere mate, bestond er te Amsterdam inden
tyd dat dé staatkundige tragedie in zwang kwam. Zou een dichter de krachtige mid-
delen, die hem, als hij zijne stukken ten tooneele voert, ten dienste staan, mogen
„ aanwenden om op den geest en de stemming van het volk te werken, .... wat dan
aan te vangen, als dat middel legen de Overheid werd gekeerd? Kon het Stadhuis de
kritiek van den Schouwburg dulden, en toelaten, dal de burgerij tegen de Overheid,
die daar zetelde, in het harnas werd gejaagd? Reeds hadden de Regenten meer dan

-ocr page 838-

DES VADERLANDS. 855

genoeg te doen ora de sloulheid der kanselredenaars Ie bedwingen: moesten d?iar nog
de verleidingen van de redenaars van het tooneel bg komen? In de
/ρ/^^^βλία van coster·
werden juist die kanselredenaars aangevallen, en zulks kon den Heeren Burgeraeesleren
in de jaren, waarin, dit stuk geschreven en opgevoerd is, niet ongevallig zijn. Boven-
dien de zaak was nieuw: nog had men zich niet op hare bedenkelijkheid bezonnen,
noch zich op middelen van bedwang bedacht. Dr.
samuel goster althans werd niet bestraft
en men liet de opvoering onder eenen grooten toeloop van toeschouwers haren gang gaan^
Maar toen
vondel in zijn Palamedes de doodstraf, door olbenbarnevelt ondergaan,
als een gruwelijken moord, door schandelijk verraad teweeggebracht, had voorgesteld,
kon zulks niet zonder ernstige waarschuwing, die lot afschrik van anderen dienen mocht,
blyven. Konden de Regenten, van welke een deel door de wending der zaken in 1618
op het kussen gekomen waren, aanzien, dat eene staatshandeling, die op een rechterlijk
vonnis rustte, dus werd aan de kaak gesteld? "Wie dit toegaven, onderteekenden, als
het ware, hunne eigene afzetting en gaven eenen vrijbrief aan al wie hun gezag wilden
miskennen. Hoe derhalve menig regent en aanzienlijk staatsman over
oldewbarnevelt
en het gebeurde in 1618 denken mocht, het kon niet geduld worden, dat er met eene
openlijkheid als aan eene tooneelvertooning eigen is, over de bejegening, welke hij
ondergaan had, werd gesproken.
Adriaan pauw, pensionaris van Amsterdam^ en zoon
van eenen der gedelegeerde rechters in de zaak der in 1618 gevangen genomen staats-
lieden, bracht te weeg, dat de dichter voor het Provinciale Hof in /ίαα^ gedagvaard
werd. De pensionaris heeft laler, meer dan iemand anders, en op het gevaar af van
op dezelfde wijze als het slachloiTer zijns vaders, het hoofd op het schavot te verliezen,
of anders om het leven te komen, de staatkunde van
oidenbarnevelt gediend en den
triomf zijner staalkundige beginselen verzekerd, — en het is wel te denken, dat hij
de bemoeiing van den fiskaal van het Hof niet zal uitgelokt hebben zonder te weten,
dat de Amslerdamsche Regeering haren medeburger toch niet zou uitleveren. Hoe dit
zij, men deed geen ernstige pogingen om hem te grijpen, en ten slotte bepaalde de
Schepenbank der Stad er zich toe om den dichter tot eene geldboete te veroordeelen,
terwijl zij, door als grond van dit vonnis te vermelden, dat hij in zijn treurspel dingen
had gezegd, die hij had behooren te zwijgen, duidelijk genoeg verklaarde, hoe zij het
er voor hield, dat wat
vondel van het tooneel gepredikt had, waarheid was, doch dat
het alleen maar niet gezegd mocht worden.

- Dat evenwel de vrijheid van spreken in Holland niet bedwongen en slechts de pre- Vondkm he-
diking voor de schare, in den schouwburg vergaderd, werd verboden, blijkt hieruit,
dat VONDEL zijn gevoel gansch niet smoorde, maar in hekeldichten, beurtelings in den
loon en de maat van het volkslied, beurtelings in Alexandrgnen, welke verzen den
hexameter der Latgnsche satire vervangen, — de predikanten met hunne leer, die hij
verfoeide, en de gebreken in den Slaat geeselde.

i

' 105*

-ocr page 839-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

Maar nu de Overheid belet had, dat de tragedie een voertuig werd om eene richting
in het staalkundige te verheerlyken en de hartstochten voor miskende staatslieden in
beweging te brengen; nu ook
vondel den uitweg van het hekeldicht bezigde om zgne
verontwaardiging lucht te geven, was de tragedie van alle toepasselykheid op de ge-
schiedenis van den dag gezuiverd, en genoodzaakt onaanstootelyker onderwerpen te kie-
^ijne tragediën, zen, en zich in hooger sfeeren of meer verwijderde strekten te bewegen. Bij voorkeur
ontleende
vondel de stof zijner treurspelen aan de bybelsche geschiedenis of aan de
mythologie, een enkel maal aan de geschiedenis van vreemde natiën of van ons land in
vroeger eeuw. Toen hij in zijn
Gijsbrecht van Amstel de stof aan de geschiedenis van
Holland in de middeleeuwen ontleende, was het onderwerp hem door de gelegenheid,
waarby dit stuk vterd opgevoerd, aan de hand gedaan, en ontzag hij zich zijn oordeel
over de partgen van dien tgd in zyn stuk te laten doorstralen, hierin ongelyk aan
hooft, die in zijn Geraerd van Velsen eenigermate voor de Edelen parlg trekt, welke
hy in hunnen stryd legen den Graaf als de voorgangers der Regenten en Staalschge-
zinden van de 17^® eeuw beschouwt, nagenoeg zooals
hugo de groot in de party
der Hoekschen de lofwaardige bestryders van de machtsaanmatiging des Vórsten zag,
en dus in hen de vertegenwoordigers der richting, die hy in zijne dagen aanhing,
terugvond.

Maar zoo vondel dan in zyne tragediën een onpartydig gebied betrad, en algemeen
menschelyke belangen behandelde, beantwoordden dan deze gedichten onder zyne handen
aan den hoogsten eisch dier dichtsoort, en stellen zy den waarlijk tragischen stryd voor
van den mensch, zich in den dienst stellend van een heilig denkbeeld, maar gedwars-
boomd en overwonnen door een hooger geldend gezag? — Het is waar,
vondel is
noch een
sophogles, noch een shaeespere. Z.00 vrij als sophogles tegenover de gods-
dienstige mythen stond, om in een tafereel, waartoe deze mythen de slof leverden, de
hoogste problemen van zedelykheid en staatsleven opgelost te toonen, stond
vondel met
geene mogelykheid tegenover zyne stoffen: de geschiedenis en bepaaldelijk de gewyde
geschiedenis is voor de modernen een niet te miskennen macht, en de heidensche my-
thologie mag hunnen dichteren slechts eene min of meer schertsende poëzy ingeven. —
En
shakespere?... Zoo groote vryheid van vorm, als, bij zulke groote gedachten,
dezen tooneeldichter kenmerkt, was onzen
vondel niet gegund, nu in den eenigen
zetel der kunsten en wetenschappen in
Hollandy het treurspel der Ouden, zooals het
door
euripides en senega was beoefend, door de leerlingen der sgahgers , als een toon-
beeld was aanbevolen, van hetwelk het barbaarschheid zou geacht zijn af te wijken. —
In eenvoudigheid beeft
vondel de dubbele erfenis der Grieken en der Geschiedenis,
zoo gewijde als ongewyde, gelyk ze hem was overgeleverd, aanvaard, en tooneeldichten
geleverd, van wier degelijken inhoud de heerlyke, beurtelings'"mannelyk gespierde,
beurtelings tedere, nu scherpredeneerende, dan fijngevoelige taal ten waarborg strekt.

-ocr page 840-

DES VADERLANDS. · 755

Maar een wonder is het niet, dat het publiek zulke stukken met slechts matige in-
genomenheid ontving. Noch de invloed der predikanten, die bepaaldeiyk de heilige
geschiedenis door eene vertooning in het theater ontwijd achtten, en dus de gemeente
tegen een diergelijk schouwspel waarschuwden; noch de vermeende nijd van den bestuurder
tan den schouwburg, ja,w yos, zou anders den toeloop belet hebben. Het publiek
(zooals BRANDT meldt) gaf de voorkeur aan »spelen, meest uit het Spaansch vertaald,
die door het gewoel en de velerlei verandering", welke er in voorkwam, de schare
behaagden, en toen dezelfde
jan vos in 1641 zijn Aran en Titus opvoerde, eene be-
werking van den aan
shakespere toegeschreven Titus Andronicus, den Hollander voor-
zeker door de spelen der Engelsche tooneelisten bekend, een stuk vol verwarrende han-
deling en stuitende gruwelen, in de grofste taal beschreven, toen toonden de Amster-

dammers zich gansch niet koel in hunne ingenomenheid, en zelfs de geleerden, wier
oordeel
vondel wel eens vóórkwam zijner poëzij te weinig in te willigen, verhieven
dezen auteur ten hemel i. Ook dit zelfs is geen wonder: immers zelfs geleerden en
kunstrechters zijn soms niet vry van die traagheid, welke weigert zich naar den eisch
te voegen, met welken elk waarachtig kunstwerk tot ons komt: zal het door ons genoten
worden, zoo moeten wg ons eenigermate tot het kunstwerk vormen, en de lieden ver-
langen , dat veeleer de kunstenaar zich vorme naar hen, zooals ze zijn.

Hoe het zg, moest onzen vondel het drama zgn wat wg zagen dat het hem was, zoo
bevreemdt het ons niet, dat hij geenszins uilsluitend dramatisch dichter is geweest.
Bij de Grieken was het niet denkbaar, dat een Sophocles tegelijk een Alcaeus of een
Panyasis, dat is, treurspeldichter en tevens lier- en heldendichter, zou geweest zijn.
Bg hen was de dichtsoort in overeenstemming met den man, met de richting zgns
geestes en zgn geheel maatschappelijk leven: de poëzij was den dichter de volste ernst,
en daar zg bij hem de uiting van eene bepaalde levensbeschouwing en de bevrediging
van eene bepaalde zielsbehoefte was, zoo had bij slechts éénen vorm, waarin hij de
oneindige verscheidenheid zijner vindingen vervatte. Eene verscheidenheid van dicht-
soorten, door eenen enkelen man beoefend, is het teeken van eenen tijd, waarin de
dichtkunst eene kunstoefening geworden is, en niet meer het geheele leven van een*
mensch vordert en inneemt.. Voor den tijd der Romeinen, die de letterkunde uil de
tweede hand bekomen hadden, was het bewaard, dat een
vergiliüs tegelgk episch en
idyllen-dichter, een
horatius lier- en hekeldichter was tegelijk, ja, dat een cicero een
heldendicht opstelde als een jeugdige stijloefening, en later meende een'
plato en de-
MOSTHENES in zyneu éénen persoon te kunnen vereenigen, — Waar in de nieuwere
tyden eenen dichter de poëzij weder volle ernst is; waar zy hem niets geringere is dan
openbaring van het leven, afgespiegeld in zgnen geest, en, meestal smartelijk, gevoeld

joNCKBiiOET, Gesch. der Nederl. Letterk. 11, bl. 317.

-ocr page 841-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

in zijn hart, daar slaal dien dichter slech'ls één genre ten dienste. Om geene anderen te
noemen,
snakespere eii molière zijn', op een onbeduidende uitzondering na, uitsluitend
dramatische dichters. ^ '

Vondelsproe- . Maar zelfs voor eenen vondel was de poëzij nog te zeer eene oefening, vandaar dat
ven in het epische . .. i i /. .. ■ ■

genre. «IJ, nevens de dramatische poëzij, gemeend heeft zijne kracht ook aan de epische poezij

te kunnen beproèven.

I Hij deed dit, toen hij tot den leeftijd van ongeveer 4b jaren was gekomen, en hij in
hel volle bezit was zijner gansche dichterlijke voortbrengingskracht. De taal leverde
hem, ongedwongen, al haren schat; de maat veroorzaakte hem geene moeilykheid meer;
het rijm stond hem vaardig ten 'dienst. De gansche wereld zag hij met zulk een klaar
oog en zulk een medegevoelend hart, dat de stoutste beelden en de keurigste uitdruk-
kingen hem toevloeiden. Wat ontbrak hem nog, kon menigeen en hij zelfdenken,
wat ontbrak hem nog om in slaat te zijn, op het voetspoor van
homerus en vergilius , '
een heldendicht te leveren? — In allen gevalle, hij beproefde het, en hugo de groot
moedigde hem in zyne onderneming aan. Constantijn de groote was de· held. In
■1654 was het boek voltooid: het geheel was op het getal der boeken der Aeneis
berekend. Doch in het volgende jaar slaakte hij den arbeid. Zijne echtgenoot was
komen te overlijden. Dit sterfgeval moge zijnen lust en ijver eenen tijd lang verlamd
hebben, — wanneer het werk zelf hem behaagd had, zou de behoefte om zich door
de edelste bezigheid te troosten, hem veeleer aangezet hebben, het met moed te her-
vatten. Nu echter bleef het steken: het afgewerkte gedeelte, herlezen, voldeed hem
niet meer, en ten slotte verscheurde hij het.

Hel gevoelen dringt zich aan ons op, dat vondel erkend heeft, dat hij, om aan zijne
modellen te beantwoorden en aan de vermeende regels van het genre getrouw te zyn,
de slof moest behandelen op eene wijze, die hem niet van harte afging, omdat hij den
inwendigen grond der eigenaardigheden van het heldendicht niet kon vatten. En geen
wonder, het Homerische heldendicht laat goden en menschen zich op gelijken bodem
bewegen. Om aan den eisch van zulk een gedicht mei overtuiging te beantwoorden en
het hoogst verhevene niet tot eene onnoozele scherts te maken, is het noodig, dal de
dichter inderdaad de aarde als in den hemel opgetrokken en haar, in weerwil van al
de beweging en den slryd der menschen, met eene Olympische kalmte en eene godde-
lijke schoonheid overlogen aanschouwe.

Er zijn tijdperken in de geschiedenis, in welke de eeuwen tot hare voleindiging
schijnen te komen, de einden der aarde elkander schijnen te naderen, en de aarde eene
ontmoeting met den hemel schijnt te mogen verwachten. Zulke tijdperken zyn geroepen
om· eene vernieuwing van het heldendicht, zooals het door
homerus hoogen geest was
geschapen, voort te brengen. En inderdaad in zulke lijden heeft men ten minste den
aanloop lot een episch gedicht genomen gezien. In den tijd van Keizer
augustus, toen

-ocr page 842-

DES VADERLANDS. · 755

de Romeinsche Slaat, met behoud, naar het scheen, Tan zyn oorspronkelijk karakter,
het geheele Ooslen aan zich onderworpen had en de einden der aarde in de richting
van alle hemelstreken bereikt meende te hebben; toen het Westen de Oosterlingen in
de legermacht zyner Imperatoren medegevoerd en alle volken doorééngemengd aan-
schouwde, — toen ontstond in
yergilius geest eene namelooze verwachting: oudeSibyl'
Ignsche voorspellingen stonden, zoo droomde hij, vervuld te worden, en — hij schreef
^en gedicht, dat den oorsprong van den Romeinschen Slaat bezong, en de eeuw 4erug-
riep, van welke hij vóór de voleindiging aller dingen de herhaling voorzag; hij onthulde
het noodlot en de bestemming van
Rome vóór het oogenblik ^ dat hij op handen achtte,
waarop dat noodlot ien volle vervuld zou zijn. — En wederom, toen omstreeks hél begin
der 16^® eeuw
Amerika ontdekt en de weg naar de posterstranden afgelegd

was; toen de aarde door den mensch omzeild en als omspannen was, en er niets meer
te ontdekken scheen; toen de uiterste volken elkander hadden ontmoet, hoezeer men
nergens op aarde den toegang tot den hemel gevonden had , — juist toen waren sommige
geesten getroffen door de grootheid van zulk een schouwspel, en de toenmaals eerste
zeevarende natie,
Portugal, leverde in de Lusiadas een gedicht, waarin iets van'het
epos leeft, — en ons
Holland, dat weldra in de zeeën van het verste Oosten nog grooter
daden dan
Portugal verrichtte, toonde in vondels Hymnus aan de wijdberoemde scheep-
vaart der Vereenigde Nederlanden
gewijd, en in zoo menige dichterlijk verbeerlijkende
vermelding van de daden onzer ïandgenooten, dat deze dichter de grootheid van het
tijdstip gevoelde, en hij leverdè, zonder het zelf te bevroeden, de eerste klanken van
een heldendicht, dat onvollooid moest blijven, omdat de gevallen van staal den dichter
aan de roeping van zyn land deden vertwijfelen.

Na het mislukken van het heldendicht, hetwelk hij onbewust in zich gedragen had,
bleef, waar de poëzij onzen
vondel niet in kleine gedichlen uit levende ader vloeide,
niets voor hem over dan studie en kunstoefening. En zoo koos hij, gelijk
tasso gedaan
had, een onderwerp voor een gedicht, dat een heldendicht zou zijn. W^elk eene his-
torische studie ware er niet noodig geweest om dat werk te voleindigen, en een helden-
<licht in den Avaren zin des woords zou het toch niet geworden zijn. Zoo de dichter
niet, als
homerus, de goddelyke voleindiging in den aardschen strijd zeiven kan erken-
nen, dient een epos een moment uit de Geschiedenis te kiezen, waarin de tijdén een
voorbeeld dier voleindiging verloonen, en in zyn
Constantijn de Groote zou vondel den
aanvang schilderen van den tyd, sedert welken de Christelijke Kerk zich al meer en
meer met de wereld vermengde. Zijn gezonde geest heeft hem voor de vervaardiging
van zulk een werk behoed, en daar ook een op 73-jarigen leeftijd opgevat denkbeeld
om den stamvader der Batavieren tot den held van een episch gedicht te maken,
gansch niet verwezenlijkt werd, zoo moet
Holland, in plaats van zich in hel bezit van
een epos te verheugen, zich met de verspreide leden van zulk een gedicht tevreden stellen.

-ocr page 843-

745 A.LGEMEENE GESCHIEDENIS

VoNDFl· lier- Met zulk eene studie en oefeniog, zeide ik, moest vondel zich vergenoegen, »waar

dichter.

de poëzij hem niet in kleine gedichten uit levende ader vloeide." En inderdaad vloeide
hem menig gedicht uit levende ader. Lyrische verzen heeft hij geleverd, die zich boven
al de voortbrengselen van zijnen tyd in deze dichtsoort onderscheiden. — Zyn de min-
nedichten van
hooft en jowgtijs vaak slechts aan den band ontsprongen en aangelengde
Petrarchische sonnetten; heeft
de decker (waar hg alleen uit het hart zingt) slechts
éénen, voorzeker liefelijken elegischen toon,
— tondel vindt in zijn onderwerp steeds
eene beduidenis, die, door hem in het licht gesteld, dit onderwerp verheerlijkt enden-
genen, die zulk een lyrisch gedicht verneemt, naar eene hoogere sfeer, verre boven
den alledaagschen bodem dezer aarde opvoert, »
Vondel , zegt beets ^, is Lierdichter.
En zyn lier klinkt nu eens op den toon van
pindarus, straks op dien van horatius,
dan weder op dien des gewijden harpenaars, en ook dan gelyk altijd op zijnen eigenen
toon; in allerlei stemming: triomfeerend en schreiend, pryzend en lakend, bemoedigend
en klagend; met een statigen galm, op een luchtige wijs; nu sleepend, dan spelend;
heden op de maat van een donderenden bergstroom, morgen op dien der zachtruischende
wiekjes van ■ een serafijntje, dat ten hemel opvaart." — Zoo heeft hij zich waarachtig
dichter betoond en aan de glorie, door
Nederland in het tijdvak, dat wij beschouwd
hebben, door handelen en verduren behaald, den roem toegevoegd van, nevens schoone,
door de geheele wereld als schoon geroemde, schilderwerken, waarlgk schoone letter-
kundige kunstwerken te hebben voortgebracht.

' Yerpoozingen op letterkundig gebied, 2''® druk, bl. 123.

-ocr page 844-

mmm het derde deel , stuk.

EERSTE HOOFDSTUK.

Schenkenschans hernomen, M. 1. — Spanje's besluit^ om in weerwil van alle be-
zwaren , van geenen vrede te willen hooren
, hl. 2, — Toestand van ons zeewezen,
hl. δ. — Tijdelijke sluiting der licenlen^ hl. .6. — Aanspraak van Engeland op de
opperheerschappij ter zee,
hl. 8. — Sommelsdijk verontschuldigt zich van het Gezant-
schap naar
Engeland, en van beveren wordt daartoe verkozen, hl. 9. — Zijne In-
structie,
hl. 10..— Graaf auundel te 'sHage, hl. 11. — Karel I heeft hel er op
gezet, van onze visschers recognitie te vorderen,
hl. 12. — öe Hollanders besluiten,
daarentegen, van hun recht niet af te wijken,
hl. 14. — Gronden, die er steeds
bestaan om van de Landprovinciën evenredige bijdragen tot de zeemacht te vorderen,
hl. Ib. — De noodlijdende Fransche soldaten vertrekken eindelijk van hier, hl. 17.—
Gronden, die Holland doen dralen onvoorwaardelijk met Frankrijk mede te werken,
hl. 18. — Heemstede komt uit Frankrijk terug, hl. 19. — Cats wordt Raadpens
sionaris
υαη Holland, hl. 20. — OosxEnwuK, Gesa«/mFrankrijk, ald. ^ W.Boreel
wordt benoemd tot Ambassadeur te Venetië, hl. 21. — Rapport van heemstede ter
Generaliteit,
hl. 22. — Inval der Spanjaarden en Keizerschen in Frankrijk, hl. 23.—
Weinige verrichtingen van hei leger te velde in dit saizoen, hl. 215. — Misnoegen van
den Prins over eene uitlating van den Heer van
lïntelo , hl. 27. — Petitie van den
Raad van State,
hl. 29. — De Raad van State naar ¥rieshn(i afgevaardigd,, hl. δΟ.—
Op nieuw wordt op vermindenng der troepen aangedrongen, hl. 32. — Holland laat
zich overreden,
hl. 34. — Den Prins wordt door lodewijk ΧΠΙ de titel Altesse ver-
leend,
hl. 35. — De Gi^aaf van Soissons in onmin met het Fransche Hof, hl. 37.—

1

-ocr page 845-

vni INHOUD.

Gevolmachtigden door verschillende Mogendheden benoemd tot de onderhandelingen ter
algemeene bevrediging,
bi. 38. — Frankrijks verstoordheid tegen f. aitsema, bl. 59. —
• De zaak der paspoorten voor de Gevolmachtigden tot den vredehandel te Keulen, bl. 41. —
Staat en bedrijven der Oost-Indische Compagnie^ bl. 42. — Staat der West-Indische
Compagnie,
bl. 44. — Graaf johan maurits wordt Goeverneur ναη^ν^τιΜ ^ bl. 45. —
Geschil over het al of niet verkenen van vrijen handel op Brazilië, bl. 46. —
ussELiNCX beveelt zijne Zuider-Compagnie aan, bl. liO. — Zwakheid van de geregelde
zeemacht,
bl. 52. — Holland erlangt vermindering der getalssterkte van zekere com-
pagniën voetvolk^
bl. 55. — De uitvoering van een groot krijgsplan wordt verschoven,
bl. 56. — Onlusten te Luik, bl. 57. — Aanslag van den Prins op Hulst, bl. 59. —
Ontworpen tocht tegen Duinkerken, bl. 60. τ- Beleg geslagen om Breda, ald. —
Beklag over kooplieden, die schepen aan den vijand verhuurd hebben, bl. 61. —
Amsterdam matigt zich aan, Generalileitsbearnbten in rechte te betrekken, bl. 63. —
Buitengewone Gedeputeerden van Utrecht komen daartegen op ^ bl. 64. — Advies van
den Raad van State in de zaak van het verhuren van schepen aan den vijand ^
bl. 65.—
Holland gaal het verpachten van het 1/4 der convooien en lieerden tegen, bl. 66. —
"'s Prinsen houding bij de hangende geschillen, bl. 69. — Voortzetting van het beleg
van
Breda, bl. 70. — Venloo en Roermond verloren, bl. 71. — chaunacé sneuvelt
voor
Breda, bl. 72. — Breda geeft zich over, bl. 73. — Indruk door het verlies van
Breda m Spanje gemaakt, ald. — Handelingen van yANBEVERENtnEngeland, bl. 74.—
Koning karel eischt van onze visschers betaling van licent en wil zijne bescherming
aan onzen handel opdringen,
bl. 76. — Onze Gezanten bieden Koning karel der
Staten ondersteuning aan tol herstel van den Keurprins,
bl. 78. — Onderhandelingen
over een verdrag tusschen
Engeland en Frankrijk, bl. 80. — Ondernemingen door
den Keurprins van de
Palts aan te vangen, bl. 82. — De Zweden hebben hulp noodig,
en onze Gezant beveelt hunne zaak aan Koning
karel aan, bl. 85. — Traktaat tus-
schen
Frankrijk en Groot-Britannië gesloten, bl. 85. — Bijeenkomst te Hamburg be-
raamd^
ald. — De Keurprins van de Palts ie's Gravenhage, bl. 86. — De Hollanders
zijn niet gezind tot het traktaat tusschen
Frankrijk en Engeland toe te treden, noch
aan de bijeenkomst van
Hamburg deel te nemen, ald. — van beveren keert uit En-
geland
herwaarts terug, bl. 87. — Instructie van joachimi, die derwaarts terugkeert,
bl. 88. — Van den vredehandel te Keulen komt niets, bl. 89. — Conferentie te Ham-
burg, bl.
91. — Gezant der Keurvorsten te 's Gravenliage, bl. 93. — De Hessen in

-ocr page 846-

inhoud.

OosUFriesland ingelegerd, bl. 94. — Gevreesde botsingen met de Keizerlijke troepen,
bi 97. — Vredesonderhandelingen tusschen den Keizer en de Landgravin van Hessen,
bl. 99. —
De Keurprins van de Palts brengt troepen bijeen op onze grenzen, bl. 100.—
Nieuwe botsingen mei de Keizerschen in het Overmaassche voorkómen, bl. 105. —

I

Aandrang van Frankrijk tol gemeenschappelijke krijgsplannen, bl. 104. — Zending
van
vosbergen naar Frankrijk, bl. 105. — De geschillen tusschen de Generaliteit en
Holland duren voort, bl. 106. ·— De Prins trekt te velde, bl. 108, — Nederlaag hij
Galloo, bl. 109. — Amsterdam zet den strijd tegen de Generaliteit voort, bl. 110. —
en wordt dctarbij door de Staten van Holland ondersteund, bl 112. — De Koningin-
moeder van
Frankrijk bezoekt Holland, bl llö. — Dauphin geboren, bl 118. —
Verraad te Maastricht. De medeplichtige Geestelijken vinden voorspraak ftt; Frankrijk,
bl
120. — Toestand van het zeewezen, bl 122. — Men is er op bedacht om den
Luitenant-Admiraal
van dorp zijn ontslag te geven, bl 125. — m. ii. tromi» tot
Luitenant-Admiraal, en
witte cornelisz. tot Vice-Admiraal van Holland benoemd,
bl 127. — Aanmatigingen der Engelschcn, bl 151. — Vosbergens verblijf in Enge-
land
in Januari 1658, ald. — De Koning van Grool-Iirilanniê begint zich te ontzien
der Stalen gezag op zee ta miskennen,
bl 154. — De Prins trekt voor Gelder en
weder van daar terug naar
Grave, bl 156. — Staat van zaken op onze oostelijke
grenzen,
bl 158. — De Staten dringen den Keurvorst van Brandenburg tot aflossing
zijner schuld,
bl 159. Onderhandelingen te Hamburg, bl 140. — Zaak der
paspoorten voor de Staatsehe Gezanten, die de onderhandelingen te
Keulen sottden
bijwonen,
bl 141. — Oogmerken van den Koning van Denemarken, bl 145. —
Betrekkingen mei Polen, bl 144. — Tro»ip en de witt zijn ontmoedigd, h\. 147. —
Voorslag van den Prins tot oprichting van een permanent Collegie voor de zeezaken te
's Gravenhage, bl 149. — Amsterdam door de Staten-Generaal en den Haad van State
bezo'nden,
bl. löO. — Wedervaren der Deputatie te Amsterdam, bl 181. — De
Deputatie wendt zich tot de
 i-a» Holland, bl 154, — Antwoord van Kimlmhm,

bl 156, — De Prins is tot bezadigdheid gestemd, bl 158. — Prins avillem kHjgl
zitting in den Raad van State,
bl 159. — Geschillen tusschen de Staten-Generaal
en den Raad van State,
bl 160. — Spanje wil eene laatste poging wagen om de
Vereenigde Provinciën ten onder te brengen,
bl 161. — De onderhandelingen lumhen
den Keizer en de Landgravin afgebroken,
ald. — Nadere aansluiting der Staten aan
Zweden, bl 162. — Holland beoogt bepaaldelijk de plannen van den Kming wn

ΠΙ

-ocr page 847-

iv inhoud.

/

Oenemarken te verijdelen, bl. 164. — Gezanten naar Deneraarken ^e^owiie«, bl. 16S.
— Het is de vraag ^ of er een Gezantschdp naar Polen zal gaan^ alcl. — en naar
Moscovië, bl. 166. — Zending van boreel ter beslechting van het geschil van de Stad
Bremen met haren Aartsbisschop, aki. — Staatkunde tegenover den Keurvorst van
Brandenburg, bl. 168.' — Toebereidselen tot den veldtocht^ bl. 169. — Vertrek van
den Prins naar het leger,
bl. 171. — Wat hij in den zomer met het leger uitvoerde,
bl. 172. — Strijd tusschen Holland en de Landprovinciën, bl. 174. — De vijand wil
Walen naar
Spanje overbrengen, bl. 177. — Overwinning door tromp behaald, bl. 178. —
Bedrijven in Brazilië, bl. 179. — De vijandelijke schepen raken uit Duinkerken, bl.
181. — Hollands
ijver bij de te verwachten armada, bl. 182. — Botsing met de
Engelschen te duchten,
bl. 184. — De Noordzee is onveilig , terwijl de vloot de Mmdi^di
afwacht,
ald. — Botsing met de Engelschen, bl. 185. — Voorslag van de Staten
om als bemiddelaars tusschen
karel I en zijne onderdanen op te treden, bl. 186. —
Karel I verzoekt o/Jicieren en manschappen, bl. 187. — Klacht van de Engelschen
over de 0. 1. Compagnie,
ald. — Ontmoeting tusschen onze vloot en de Spaansche
armada, bl. 190. — De armada te Duins ingesloten, ald. — De Stalen geven tromp
last, haar daar, ten spijt van de Engelschen, aan te tasten, bl. 191. — Tegelijk
willen de Staten Koning
karel bewegen, alsnu tegen de Spaanschen partij te kiezen,
bl. 192. — IJver der Staten om tromp schepen te bezorgen, bl. 195. — De Prins
weifelt een oogenblik,
bl. 195. — Tromp verlangt nadere machtiging, bl, 196. —
Holland
steeds door de Generaliteit aangemaand om zich met haar ten aanzien van de
verpachting der convooiên en licenten te vereenigen,
bl. 198. — Overwinning over de
Spaansche vloot te
Duins, bl. 200. — Tocht der Spanjaarden naar Brdiziliê, bl. 202.—

TWEEDE HOOFDSTUK.

Gevolgen van den slag bij Duins, bl. 203. — Nieuwe klachten over toevoer aan
den vijand,
bl. 204. — Beraadslagingen over regeling van het zeewezen, bl. 206. —
Voorstel van Holland in deze zaak, bl. 207. — De andere Provinciën vereenigen
zich met dit voorstel,
bl. 210. — Karel I van Engeland en de Spaansche armada,

-ocr page 848-

INHOUD. ν

bl. 211. — Gezantschap naar Engeland beraamd^ bl. 212, — Instructie van de
Gezanten naar
Denemarken, ald. — Hunne aankomst aldaar^ bl. 215. — Hunne
eerste audiëntie na lang uitstel y
bl. 215. — ^sKonings antwoord^ ald. — De Koning
snijdt alle verdere onderhandeling af,
bl. 217. — Onze Gezanten teruggeroepen, bl.

218. — Een hunner bezoekt Hamburg, Bremen, Oldenburg e» Oost-Friesland, bl.

219. — Nadere aansluiting der Staten aan Zweden, bl. 220. — Plannen tot den aan'
siaanden veldtocht,
ald. — Toestand van het Fransche Bewind, bl. 221. —Staat der
zeezaken,
bl. 224. — Klacht over het leveren van schepen aan Spanje, bl. 227. —
Premiën henoodigd voor de kruisers, bl. 228. — Last- en veilgeld door Zeeland
afgeslagen, bl. 229. — Verpachting der convooien en licenten door Amsterdam
verworpen, ald. — Wisseling der gevangenen door Holland begeerd, bl. 230. —
De wisseling toegestaan, bl. 235. — Zeeland weigert hel last- en veilgeld aan te
nemen,
ald. — Hoe in dit jaar de bezetting der Vlaamsche Kust behartigd werd,
bl. 254.— Daden ter zee, bl. 235. — Tromps«aar Hitland, bl. 236. — 's Prinsen
tocht naar
Vlaanderen, bl. 238. — Zijiie poging om Hulst te bemachtigen, bl. 240. —
Graaf Hendrik Casimir sneuvelt, ald. — Het veldleger opgebroken, bl. 241. — Komst
van een nieuwen Franschen Ambassadeur,
bl. 242. — Gedeputeerden der Staten-Generaal
naar
Leeuwarden en Groningen gezonden om aldaar 's Prinsen verkiezing lol Stad-
houder te bevorderen,
bl. 243, —' Binnenlandsche toestand in Friesland, ald. —
Graaf Willem frederik van Nassau wordt Stadhouder van Friesland, bl. 245. — De
Prins van
Oranje Stadhouder van Stad en Landen, en van Drente, ald. — Gevolgen
van Graaf
Willem frederiks verkiezing, bl. 246. — Plan tot een huwelijk van Prins
WILLEM met eene Britsche prinses,
bl. 248. — De Heer yk^isomiELsmni buitengewoon
Gezant te
Londen, ald. — Audienties bij den Koning, bi. 249. — Des Konings ge-
voelen over de staatsregeling der Vereenigde Provinciën en het vermogen der Regenten,
bl. 253. —De Koning zwijgt steeds over het gebeurde te Duins, bl. 254. — De
Gezanten beginnen alsnu daarvan,
bl. 255. — Sommelsdijk begint op zijnen terugkeer
bedacht te zijn,
bl. 256. — Men houdt in Engeland de zaak slepende, bl. 257. —
Door eenige inwilliging tracht sommelsdijk tot een einde ie komen ^ bl. 258. — Zijn
afscheidsbezoek bij den Koning,
bl. 261. — Onderhandelingen over het huwelijk van
Prins
willem met eene Engelsche Prinses, bl. 262. — Het huwelijk, doch met 'i Konings
tweede dochter, wordt vastgesteld,
bl. 264. — Gezantschap deswegens naarEugelandf
bl. 265. — Meening van Frankrijk over dat huwelijk, ald. — Beverwberd naar

-ocr page 849-

vni INHOUD.

Frankrijk 'gezonden, hl. 266. — Bemoeiingen van den Keurprins van de Palis, bl.
267. — Prins avillem bekomt de hand van de oudste dochter van karel I, bl. 269. —
De Stalen van Holland dringen aan op eene vermindering van het krijgsvolk, bl. 272. —
Onzijdigheid met don Keizer voortgezet^ bl. 277. — Niettemin de Hessen ondersteund^
ald. — De domeinen van den Keurvorst van Brandenburg van wege de Staten met
executie bedreigd y
bl. 278. — De Keurvorst van Keulen dringt aan op verwijdering
der Hessen
, bl. 282, — Otihisten te Luik , bl. 283. — Maatregelen tegen Denemarken ,
bl.
286. — Gezantschap naar Zweden benoemd^ bl. 287. — Zij vertoeven in Noord-
Duitscbland, bl.
288. — Toespraak der Gezanten tot de Koningin van Zweden,
bl.
290. — Voorslag tot het graven van een kanaal om den Sonii af te snijden, bl. 291.—
Voorslag tot hel sluiten van een nadere alliantie, bl. 292. — Het traktaat geteekend,
bl. 293. — Maatregelen tegen den Deenschen tol te Glückstadt, bl, 294. —Pogingen
van den Keizer om met de Staten in onderhandeling tót vrede met
S}3anje te komen,
bl. 295. — De Fransche Gezant verzet zich tegen de komst van een Gezant des
Keizers,
bl. 296. — De Keizerlijke Gezant vertrekt van hier ^ bl. 298. — Opstand
van
Gatalonië, bl. 299. — Afval van Portugal, bl. 500. — Besluiten der Staten om
eene vloot tot bijstand der Portugeezen te zenden,
bl. 502. — Noodwendigheid om
intusschen de bezetting der Vlaamsche Kust niet te verwaarloozen,
ald. — Een Gezant
van
Portugal komt herwaarts, bl..303. — Punten, door hem voorgesteld, bl. 507. —
Staat van zaken in Brazilië, bl. 508. — Eene Spaansche vloot bij Brazilië geslagen,
bl. 509. — Conferentie- met den Portugeeschen Gezant, bl. 510. — Een traktaat
komt tot stand,
bl. 512. — Vlooi ter hulp van Portugal uitgerust, bl. 515. — De
voorbereiding der onderhandelingen tof' den algemeenen vrede hebben tragen voort-
gang,
ald. — Spanje hoopt op eene verandering van regeering in Frankrijk en op de
gewijzigde gevoelens in ons vaderland,
bl. 514. — Opstand van den Hertog van
bouillon tegen den Koning van Frankrijk, bl. 515. — Plakaat legen de Jezuitenen
andere Boomsche geestelijken,
bl. 518. —Vervolging tegen mymms en zijne medestan-
ders,
bl. 519. — Voorbereiding van een nieuwen veldtocht, bl. 521. — Beleg van
Gennep, bl. 525. — Overgave der stad, ald. — De Hessen op onze grenzen, bl. 524. —
Handhaving der Gereformeerden door de Staten in de Guliksche Landen, bl. 528. —
De Hessen in Oost-Friesland, bl. 529. — Huwelijk van den jongen Graaf van Oost-
Friesland
met eene dochter van Prins frederik Hendrik, bl. 529. — Tocht naar
Vlaanderen, bl. 551. — Het leger gescheiden, bl. 555. — Zaken ter zee, ald. — De

-ocr page 850-

INHOUD.

Engeischen worden op zee steeds ontzien, bl. 535. — Tijdelijke schikking tusschen
de Engelsche en de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie^
bl. 357. — Voornemen

der Koningin van Groot-Britannië om met de Prinses van Engeland herwaarts

\

te komen, bl. 538. — Beraadslagingen over de Engelsche zaken, bl. 359. — Zeezaken^
bl. 540. — De armée op de vorige sterkte te houden^ bl. 541. — Uitzicht op ondef-
handelingen over den algemeenen vrede,
bl. 542. — De Koning van Denemarken is
bedacht op bemiddeling tusschen
Spanje en onzen Slaat, bl. 343. — Gezantschap naar
Staden, ald. — De onderhandelingen aldaar, bl. 344. ■— De Nederlandsche Jfgevaar-
digden zetten de onderhandelingen te
Glückstadt voort, bl. 346. — Er komt eene
toenadering in het staatkundige tot stand,
bl. 550. ~ Koning ghristiaan laat zijne
bemiddeling aanbieden,
bl. 351. — De zaak van hel subsidie van Zw^Atn, bl. 5ö3. —
Guébriand komt aan het hoofd der Weimarsehen in hel Guliksche, bl. 355. — Oorlogs-
plannen met
Frankrijk beraamd^ bl. 357. — Voorslag van vredesonderhandelingen,

bl. 338. — Holland dringt aan op vermindering van mililic, bl. 359- — Voorstel

t

tot eene y huwelijksche vereering^' aan Prins Willem te schenken, bl. 362. —
Prinses mabia van Engeland door hare moeder hier te lande gebracht^ ald. — Prins
WILLEM krijgt toegang tot de gewichtigste besognes over Landszaken,
bl. 563. — De
Prins trekt te velde,
bl. 364. — Holland verzet zich tegen de keuze van een Groot-
meester der artillerie,
bl. 365. — Toeleg van den vijand om den ïerschen opstande-
lingen uit de Vlaamsche havens krijgsbehoeften toe te voeren,
bl. 366. — Maatregelen
daartegen,
bl. 367. — Het is de vraag of er een Gezantschap naar Έ^η^ύ^ηά zal gaan
lot bemiddeling der geschillen tusschen koning en Parlement,
bl, 569. — Gezanten
bebloemd,
bl. 572. — Betrekkingen met Portugal, ald. -- De Portugeesche Gezant lijdt
overlast van het gemeen,
bl. 374. — Samenzwering tegen richelieü, bl. 575. — De
Prins van
Oranje smeekt om het leven van zijnen neef, die in de samenzwering
betrokken is,
bl. 577. — Guébriands leger trekt den Rijn weder over, bl. 579. ·—
Ons leger opgebroken, bl. 580. — De Ambassade naar opgehouden^ bl. 381.—

Een afgevaardigde van het Parlement hier te lande, ald. — Hij klaagt over onder·
steuning den koningsgezinden uit ons land toegezonden,
bl. 583. — Holland gaal hel
vertrek eener Ambassade naar
Engeland te keer, bl. 386. — stbickland in de ver-
gaderiug van
Holland toegelaten, bl. 389. — Memoriên van strickland, ald. —
Antwoord der Staten aan strigkland, bl. 390. ·— Vertrek der Koningin van Groot-
Britannië, bl. 393. —
Maatregelen tot behoorlijke bezetting der Vlaamsche Kust,

vii

-ocr page 851-

vni INHOUD.

1)1. 395. — De Kruisers of Nieuwe Geuzen in staat gesteld om weder in zee te gaan ^
bl. 598. — De vermindering van het krijgsvolk ie voet krijgt haar beslag, bl. δ99. —
Voortdurende aandrang tot het zenden van een Gezantschap naar ^iVig^m^, bl. 401. —

Er harst een storm tegen strickland los, bl. 403. — Brief en Verklaring van den

ι

Koning van Groot-Britannië, bl. 407. — Aandrang tot het zenden van een buitenge-
woon Gezantschap naar
Engeland, bl. 409. — Vraag, of men den uitvoer van contra^
banden zou vrijlaten,
bl. 410. — Eindelijk stemt Holland toe in de Ambassade naar
Engeland, bl. 413. — De wenseh naar vrede wordt ernst hij den Keizer en Spanje,
ald.
— De Koning van Spanje geeft paspoorten voor onze Gevolmachtigden in behoor-
lijken vorm,
bl. 415. — Bedenkingen op het getal der Gevolmachtigden van dezen
Staat naar
Munster te zenden^ bl. 417. — Holland is met een ontwerp-Instructie
voor de Gevolmachtigden gereed^
bl. 418. — Gevolmachtigden door Holland benoemd^
bl. 419. — Zeeland treedt met Holland in overleg over de voorwaarden van een
bestand
, bl. 421. — Gecommitteerden tot het ontwerpen der Instructie benoemd^ bl. 422. —
Drente
verlangt op nieuw waardigheid en recht eener Provincie^ bl. 423. — Drie
punten door de Gecommitteerden tot het ontwerpen der Instructie ter vaststelling aan^
de Staten-Generaal medegedeeld,
bl. 424. — De Heeren d'avaux en de servien/vome«
hier te lande, bl. 425. — Vredelievende gezindheid en godsdienstige beweging in de
Zuidelijke Nederlanden,
bl. 426. — Slag bij Rocroy, bl. 428. — Nieuw subsidie-
verdrag met
Frankrijk gesloten, ald. — Wijziging van het verdrag ten gevolge van
den dood van
lodewijk XIII, bl. 430. — De Prins vertoont zich in Ylaanderen,
bl. 431. —
Hij trekt, af naar Noord-Brabant, bl. 432. — Wapenfeit van Prins
willem, bl. 433. — Het leger opgebroken-, bl. 434. — De Hessen bij voortduring
in
Oost-Friesland, ald. — Onderhandelingen met den Keurvorst van Keulen over
de ontruiming van den
Westfaalschen Kreits, bl. 435. — Zending van den Heer\kv
LiNTELO naar
Kassei, ald. — De Staten gaan de geldheffmgen der Hessen tegen, bl. 436. —
Klachten van den Keurvorst van Brandenburg, bl. 438. — Handhaving der Gerefor-
meerden in
Gulik en Berg, ald. — Aanzoeken der Zweden om subsidie, bl. 440. —
Verschillen met Deneraarken, bl. 441. — Verzoeken van verschillende zijden om
der Staten voorspraak ie
Munster, bl. 442. — Vertoogen van den Portugeeschen
Gezant,
bl. 443. — Zijn verzoek om opheffing der Oost-Indische en der West-Indische
Compagnie ,,
bl. 445. —■ Beraadslagingen over 4e verlenging van de octrooien der
beide Compagniën,
bl. 446. — Friesche Compagnie van Oost-Indiën, bl. 447. —

-ocr page 852-

INHOUD. IX

Voorslag der combimiie van de West-Indische mei de Oost-Indische Compagnie, bl. 448. —
Conferenties met de Fransche Ambassadeurs, bl. 451. — Nieuw verdrag van subsidie^
bl. 453. — Traktaat van guarantie^ ald. — De Fransche Gezanten hevelen bij hun
afscheid verzachting der maatregelen tegen de Roomschgezinden aan,
bl. 456. — Hoe
deze stap wordt opgenomen,
bl. 458. — Vertrek der buitengewone Fransche Ge-
zanten,
bl. 459.

DERDE HOOFDSTUK.

Verklaringen op de drie punten: Religie, Unie en Militie, bl. 460. — Beraad-
slagingen over den inhoud van de Instructie der Gezanten naar
Munster, bl. 462. —-
Missieve der Fransche Plenipotentiarissen aan de Duitsche Rijksstenden, bl. 465. —
Holland
en Zeeland betoonen zich toegefelijker ten aanzien harer eischen betreffende
de zending naar
Munster. Gezindheid van den Prins ten aanzien der vraag van oorlog
of vrede,
ald. — Toebereidselen 'tot den veldtocht^ bl. 466. —De poging om Sas
van Gend
te berennen, eerst mislukt, bl. 467. — daarna geslaagd ^ bl. 469. — Uit-
werking van de bezetting der Vlaamsche Kust,
ald. -- Gerucht dat de vloot van het
Parlement
Grevelingen zou ontzetten, bl. 470. — Klachten tegen de Fransche Admi·
raliteit,
bl. 472. — Oorlog tusschen Zweden en Denemarken, bl. 474. — Het
oordeel hier te lande over dien oorlog,
bl. 475. — Vertoogen van Zweden aan de
Staten,
bl. 476. — Vertoogen van Denemarken aan de Staten, bl. 478. — Besluit
tot het afzenden van eene Ambassade en vloot naar het Noorden.
— lod. de geer
bezorgt schepen voor de Zweden, bl. 481. — Gezanten naar Zweden en Denemarken,
benoemd, bl. 482. — alsmede bevelhebbers over de derwaarts bestemde vloot,
bl. 483. — Ook Frankrijk zendt derwaarts eenen bemiddelaar, ald. — De Hessen

vermeerderen hunne krijgsmacht in Oost-Friesland, bl. 484. — Gecommitteerden

\

naar Oost-Friesland gezonden om botsingen te voorkomen, bl. 487. — Het beleg van
Sas van Gend voortgezet, bl. 488. ■— Nieuwe pogingen om de Zuidelijke Nederlanden
tot opstand tegen het Spaansch Bewind ie bewegen,
bl. 489. — Sas van Gend
ingenomen, bl. 490. — Onderhandelingen over een huwelijk van *s Prinsen dochter
met den Prins van
Wales, bl. 491. — Instructie van de Gezanten naar Engeland,
bl, 492. —
Hunne aankomst aldaar, bl. 494. — De voorstelling van den staat van
zaken in
Engeland, van de zijde des Konings, bl. 495. — Onze Gesanten pogen door

-ocr page 853-

INHOUD.

het Parlement tol bemiddeling te worden toegelaten, bl. 497. — Het Parlement meent
onzen Gezanten zulks' te kunnen weigeren,
bl. 499. — Zij krijgen last om hunne
pogingen voort te zetten,
bl. S02. -ί— Ontwerp van schikking door onze Gezanten
aan de Voorzitters des Parlements medegedeeld,
ald. — Zij gaan weder «aar Oxford,
bl. 503. —
en voorts naar het leger van het Parlement, bl. 504. — en terug naar
Londen, ald. — Audiëntie der Gezanten hij het Parlement, bl. 505. — Zij bekomen
geen antwoord op kunne rede,
bl. 506. — Klachten van de Engelschen wegens hun
toegebrachte schade^
ald. — Klachten der onzen tegen Engelschen, h\. 507. — Confe-
renties lot schadevergoeding,
bl. 509. — Verbod van scheepvaart van vreemden op
havens van den Koning
akh — Holland dringt aan op terugroeping der buitengewone
Gezanten^
bl. 510. — Antwoord van het Parlemefit aan onze Gezanten gegeven y
bl. 511. — Conferentie tusschen Gecommitteerden van den Koning en van het Parlement
te
üxbridge, bl. 512. — Nader antwoord van het Parlement, bl. 313. — De
Koning staat het houden eener nationale Synode toe,
bl. 514. — Afscheidsbezoek bij
den Koning,
bl. 515. — Onaangename bejegening der Gezanten op reis van Oxford

naar Londen,, ald. ■— Hun afscheidsbezoek bij het Parlement^ bl, 516.--Hun

vertrek^ bl. 517. — Betrekking tot de Schotten, bl. 518. — Een Agent van SoXioilm^
in
den Haag, bl. 519. ·— Instructie voor de Gezanten naar Zweden, bl. 520. —
Instructie voor de Gezanten naar Denemarken, bl. 522. — De Gezanten, «aar Stock-
holm
bestemd, ontmoeten zwarigheid te Gollienhnrg, bl. 523. — Zij komen te Stockholm
aan,
ald. — Zij vangen de conferenties aan, bl. 524. — Treffen tusschen de
Zweedsche en Deensche vloot,
bl. 525. — Belemmering der conferenties ie Stockholm
wegens de titulatuur , bl. 526. — Dit verschil wordt ter zijde gesteld, bl. 528. — Onze

Gezanten willen naderen last vragen, bl. 529. — Het wedervaren der Gezanten in

(

Denemarken, ald. — De Zweedsche vloot, in^o\\dMA.uitgerust ^ dringt door denSowiS. ^
ald. — Klachten der Denen over hulp door Nederlanders den Zweden bedektelijk toege-
bracht,
bl. 531. — De Gezanten in Denemarken vertrekken naar het Deensche en

Λ

het Zweedsche leger y bl. 552, — Twee van de drie Gezanten in Zweden zullen naar

'sGravenhage gaan, bl. 533. — De Deensche vloot door de in Holland uitgeruste

Zweedsche geslagen ^ bl. 354. — De Koning van tracht door inwilligingen

de Staten op zijne hand te krijgen, bl. 535. — De Deensche Commissarissen komen

/

met onze Gezanten te Chrislianopel, cie Zweedsche met den Heer de wit te Calmar,
J3I. 536. —
De Zweden en de Denen stellen elk hunne eischen, bl. 537. — Ver-

χ

-ocr page 854-

inhoud. xi

hiUering hieruit ontslaan, 1)1. 558. — De Zweden deelen hunne eischen mede in een
anderen vorm,
bi. 559. — Verklaring door onze Gezanten tegenover de Deensche
beweringen afgelegd,
bl. 540. — De door Zweden behaalde overwinningen maken^
dal hunne eischen stouter worden,
bl. 541. ·— Hel besluit der Stalen om op nieuw
eene vloot naar het Noorden te zenden,
bl. 545. — Plannen van den Prins tot een
nieuwen veldtocht^
bl. 544. — Holland dringt aan op herstel in het stuk van de
munt,
bl. 545. — en op de toetreding der andere Provinciën tot hare staatkunde
bij den Noordschen oorlog,
bl. 546. — Het plan van den Prins, ald. — cioor Frankrijk
bevorderd, bl. 547. — llo\\mi\. geeft hare toestemming tot het plan , tegen de toestemming
der Provinciën in de uitrusting eener vloot naar het Noorden
, bl. 552. — Krijgsond,er-
nemingen van den Prins,
bl. 555.— Yer standhouding met den Hertog van Lorraine,
bl. 554. —
Strooptochten van den vijand binnen Onze grenzen, bl. 555. — Vijfduizend
man
ie^ew Denemarken gelicht, bl. 55ß. — Mardijk door de Franschen ingenomen,
bl. 558. — Sommige onzer oorlogschepen door den Prins ten divisie der Koningin
van
Engeland gesteld, bl. 560. — Strickland verzoekt gehoor hij de Staten-Generaal,
bl. 56i. — Hij verschijnt voor de Staten van Holland en klaagt over de houding
onzer Gezanten,
bl. 562. —- Verder verloop van ^s Prinsen veldtocht, bl. 563. — Hij
heeft hans om de stad
Brugge in handen te krijgen, bl. 564. — De Franschc Maarschalken
vereenigen een korten tijd hun leger met dat van den Prins,
bl. 566. —^ Nog heeft
de Prins hoop, dat hij
Antwerpen meester kan worden, ald. — Hij trekt de Lijs
en de Schelde boven en beneden Gend over, bl, 567. — maar trekt op Hulst en
slaat het beleg om deze stad,
bl. 568. — De stad geeft zich over, bl. 570. —
Bepalingen omtrent de kloosterlingen en de geestelijke goederen in de stad, 1)1.571. —
Wijziging van de Instructie onzer Gezanten in het Noorden, bl. 572. — Hervatting
der onderhandelingen met
Denemarken, bl. 574, — Conferenties met de Zweedsche
Commissarissen,
bl. 576. —^ Gewijzigde houding door de onzen tegenover de Denen
aangenomen,
bl. 577. — De Denen geven den onzen nagenoeg alles toe. — Eischen
der Zweden den Denen gesteld,
bl. 580. — De Staatsche vloot komt in den Sond
aan, ald. — Nieuwe pogingen der Denen om met de onzen afzonderlijk te sluiten,
ald. — De onzen vermanen de Zweden tot matiging hunner eischen, bl. 582. —
Laatste poging der Denen om de onzen lot een afzonderlijk verdrag te bewegen,
bl. 584. ■— De traktaten worden gesloten, bl.'585. — De vlootvoogd wordt uit den
Sond teruggeroepen, bl. 587. ~ Staat van zaken in Oost-Friesland, bl. 588. —

-ocr page 855-

vni INHOUD.

Bedenkelijke bemoeiing van den Keurvorst van Keulen bl. 590. — Gezant van de
Katholieke Keurvorsten in
den Haag, bl. 592. — De Staten handhaven de onzijdig-
heid in hel Duitsehe grensland,
bl. ö93. — Bedenkingen door de Oost- en West-
Indische Compagnie f bij het stellen der Instructie der Ambassadeurs naar
Munster
ingebracht y bl.· 594. — Frankrijk ondersteunt de Portugeezen tegen die Compagniënj
ald. — Graaf maurits uit Brazilië terug, bl. i>95. — De Provinciën beschouwen het
octrooi der Oost-Indische Compagnie als ten einde geloopen,
bl. ö97. — Opstand in
Brazilië tegen de West-Indische Compagnie j bl. 598. — Besluiten tot ondersteuning
dezer Compagnie^
bl. 599. — Voorstel lot hei vertrek der Gevolmachtigden naar
Munster, bl. 602. — Pogingen van de Spaansche zijde tot afzonderlijke handeling^
bl. 603. ■— Zeeland verlangt gerustgesteld te worden op de preliminaire punten,
bl. 605. — Vertoog van die'van Zeeland dienbetreffende, bl. 606. — Betuiging
der andere Provinciën op dat vertoog
, bl. 608. — De Instructie onzer Gevolmachtigden
te
Munster, ald. — Vertrek der Gevolmachtigden, bl. 611. — Hunne aankomst te
Munster, bl. 612. — Gezindheid der Fransche en der Spaansche Gevolmachtigden,
ald. — In de procuraties der Spaanschen worden gebreken gevonden, bl. 614. —
De Koning van Spanje onderwerpt de geschillen aan de uitspraak der Koningin-
regentes van
Frankrijk, bl. 615. — De Heeren pauw en de knüyt naar 's Graven-
hage afgevaardigd,
bl. 616.^— De rechten der Gereformeerden in ΊύχύΧ^ύύΆΧίΑ. bedreigd,
bl. 617. — Plan van een huwelijk tusschen lodewijk XIV en de Spaansche Prinses,
bl. 618. — Adviezen van den Prins over de gerezene vraagstukken, ald. — Voor-
harig drijven van een nieuwen veldtocht,
bl. 619. — Schepen lot bestrijding van het
Parlement alhier uitgerust y \A.
621. — De plannen, met Koning beraamd,

worden ruchtbaar, bl. 624. — De Franschen loochenen de plannen van schikking
met de Spanjaarden,
bl. 625. — Holland dringt aan op hervatting der onderhande-
lingen met de Spaanschen te
Munster, bl. 628, — Voordat daartoe besloten is, wil
Holland geen toestemming geven tot den veldtocht, bl. 629. — Gastel-rodrigo slaat
eenen wapenstilstand voor,
bl. 630. — Stemming van den Prins, ald. — Onder-
handelingen te
Breda over de vrijheid van Godsdienst aan de te veroveren Steden ie
verleenen^
bl. 631. — Werkeloosheid van den Prins, bl. 633. — De Prins brengt
het leger naar
Vlaanderen, bl." 634. — De Prins maakt zich van een paar punten
hij
Antwerpen meester; doch verlaat ze dadelijk weder, bl. 635. — De Prins wil
het leger opbreken^ h\.
637. — Het beleg om Venloo geslagen, doch^spoedig weder

-ocr page 856-

INHOUD. xiH

opgebroken, bl. 659. — De Prins terug in den Haag, bl. 640. — Bemoeiingen om
de vloot op de vereischte sterkte te houden y
ald. — De hulp onzer vloot door de
Franschen verlangd en verkregen ^
bl. 641. — Huwelijk van de Prinses loüisk met
den Keurvorst van
Brandenburg, bl. 644. — De Keurvorst vraagt der Staten tusschen-
komst om
Pommeren te kunnen behouden ^ bl. 6415. — Geschil tusschen den Keur-
vorst en de Kleefsehe Stenden y
ald. — De Keurvorst verschijnt in ü^nHd^di^y bl. 648. —
Toenadering tot Denemarken, bl. 651. — Komst van corfitz ulefelt als Gezant in
den Haag, ald. — Komst van een Poolsch Gezanty bl. 654. — Komst van Moscovi-
tische Gezanten,
bl. 656. — De Staten gaan steeds het zoogenaamde defensiewerk van
Westfalen tegen ^ bl. j659. — Zij handhaven bij voortduring de Gereformeerden in
het Guliksche en Bergsche,
bl. 660. — Zaken van Oost-Friesland, ald. — Onder-
handelingen te
Munster, bl. 663. — Heemstede en de knuyt komen aldaar terugy
bl. 664. — Voorwaarden, door de onzen ingeleverd, op welke het bestand zou ver-
nieuwd worden y
bl. 665. — Voorstel der Spaanschen, ald. — Aanmerkingen der
Spaanschen op onze voorwaarden,
bl. 666. — Antwoord der onzen op die aanmer-
kingen^
bl. 667. — Vriendelijk overleg tusschen de partijen, bl. 668. — Slechts
missen de onzen nog den noodigen last omtrent de
Indiën, bl. 669. — De Franschen
toonen zich verstoord,
bl. 670. — Dé procuratie komt aan en wordt voldoende bevonden,
bl. 671. — De onzen nemen de rol van bemiddelaars tusschen Frankrijk en Spanje
op zich, bl. 672. — Eenigen Gevolmachtigden gaan om nader order naar 's Gravenhage,
bl.
674. — De Fransche Ministers in den Haag klagen^ dat de onzen te Munster
in het verdrag met de Spaanschen te ver zijn gegaan, bl. 675. — Het denkbeeld
wordt geopperd, om geen bestand, maar eenen vrede te sluiten,
bl. 677. — Alleen
Zeeland verzet zich daartegen, bl. 678. — Nieuwe pogingen, te Munster aangewend,
om de Franschen en de Spaanschen te verzoenen,
bl. 680, — Onze Gevolmachtigden
dringen op bescheid bij Hun Hoog Mögenden aany
bl. 681. — De Stalen υα» Holiand
dringen aan op besluit omtrent de vraag van bestand of vrede, bl. 682. — Zeeland
vereenigt zich op dit stuk met de andere Provinciën, bl. 685. — De Instructie voor
onze Gevolmachtigden wordt diensvolgens gewijzigd en voorts de nog ontbrekende
artikelen daaraan toegevoegd,
bl. 684. — De in Holland aanwezige Gevolmachtigden
keeren naar
Munster terug, bl. 686. — De conferenties met de Spaanschen hervaty
bl. 688. — De onzen worden het met de Spaanschen nagenoeg eens^ bl. 689. — De
Franschen zijn hierover zeer verstoord
, bl. 690. —· Beraadslagingen over de verlenging

-ocr page 857-

XIV I Ν Η ο υ J).

der octrooien van de Oost- en de West-Indische Compagnie, ald. — Betrekkingen met
Porlugal, bl, 691. — Vooruitzichten van het Huis van de Paltz, 1)1. 694. — Pom-
meren
komt aan de Zweden^ ald. — De servien komt in den Haag, bl. 696. —
Ook phil. le roy komt daar aan, ald. — Ook de Heer brun wenseht hier toegelaten
te worden
, bl. 697. — Propositie van de Ministers der Landgravin van Hessen,
bl.
698. — Propositie van servien, bl. 699. —■ Eischen, door hem gesteld ^ bl. 703. —
Artikelen te Munster door onze Gevolmachtigden geteekend, bl. 703. — Hollands ad-
vies op de punten, door
servien ingediend, bl. 705. — Advies van Utrecht, bl. 706. —
Advies van Zeeland, bl. 707. — Advies van Stad en Landen, bl. 708. — Eisch van
Gelderland, ald. — Advies van Holland op de geteekende artikelen, bl. 709.·—Ziekte
en dood van Prins
freperik Hendrik, bl. 711. — De jonge Prins als Kapitein- en
Admiraal-Generaal beëedigd,
bl. 715 — Hij toont dadelijk in nauwe uerstandhouding
met den Franschen Gezant te werk te tvillen gaan,
bl. 714. — Frankrijk wil de li-
gue giiarantie
doordrijven, bl. 716. — Holland verbrei zich daartegen, bl. 718.
Holland verklaart geen veldtocht meer te zullen toelaten, ald. — Serviens verklarin-
gen daartegen,
bl. 719 — De Prins trekt eenig krijgsvolk op de Vlaamsche grenzen
samen; doch roept het op
Hollands aanmaning terug, bl. 721. — De onderhandelin-
gen tusschen
Frankrijk en Spanje zoo goed als afgebroken, bl. 725. — Al onze Ge-
volmachtigden hebben
Munster verlaten, en heemstede doet rapport, bl. 724. .— Hol-
land
is van oordeel, dat men afzonderlijk met Spanje rnoet sluiten, bl. 725. — Hef-
tige verklaring van
servien daartegen, bl. 726. — Ook meinderswijk acht zich door
SERVIEN beleedigd,
bl. 728. — De last op de punten, die nog met Spanje te vereffe-
nen waren,
bl. 729. -r- Protest van Zeeland daartegen, bl. 750.— Er wordt beslo-
ten geen subsidie van
Frankrijk meer aan te nemen, bl. 751.' — Servien roept de
beslissing der Prinses-wedmve in,
bl. 752. — Wapenstilstand te water, bl. 754> — en
feitelijk ook te lande,
bl. 735. — onderhandelingen over iZe ligue guarantie M^ßcier
opgeval, ald. — Zeeland geeft hare slem tot dat traktaat onder voorwaarde van bij-
stand aan de West-Indische Compagnie te verleenen,
bl. 757. — De Koning van
Frankrijk moet beloven zijne bondgenooten niet tegen de Staten bij te springen,
bl. 759. — De alliantie met Denemarken krijgt haar beslag, ald. — De Staten ijvc'
ren tegen den Wezertol,
bl. 740 — Betrekkingen met Brandenburgen Palts-Neuburg,
bl.
741., — en met Oost-Friesland, bl. 744. — Gecommitteerden van deStatep,-Gene-
raal vertrekken derwaarts
745. — Het verdrag van guarantie met Frankrijk ge-

-ocr page 858-

INHOUD. XV

sloten, bl. 746. — UUrusling tegen Brazilië besloten^ 748. — De Portugeesche Am-
bassadeur biedt schikking aan,
ald. — Stand der onderhandelingen in den voorzonier
'van
1647 te Munster, bi. 752. — Onze gevolmachtigden komen in vollen getale en
volkomen gelast aldaar weder,
7Ö5. — Vijandelijke maatregelen zoo van onze als van
de andere zijde,
bl. 7b4 — Lamboy bedreigt Oost-Friesland, bl. 755. — Be Koning
van
Spanje kan geene soevereiniteit in het uitdrukkelijk afstaan 759,—

Echter willen de Spaanschen in wezenlijkheid al het verlangde toegeven, bl. 760. —
Onze Gevolmachtigden bevelen de Staten het weglaten van het woord in het geestelijke
aan, bl. 761. — De Staten zijn daartoe ongeneigd, bl. 762. — Ε enigen onzer Ge-
volmachtigden gaan naar het vaderland om de Staten tot een ander besluit te bewegen,
bl. 765. — De Fransche Gezant iverkt hun tegen, ald. — Advies van Holland,
bl.
764. — Dat van Zeeland, bl. 765. — Holland brengt Zeeland tot een ander ge-
voelen,
ald. — Punten, waaromtrent de Franschen en de Spaanschen hel alsnog niet
eens zijn,
bl. 768. — Onze Gevolmachtigden doen te vergeefs hun uiterste best om
de Franschen en de Spaanschen alsnog tot vrede te brengen,
bl. 769. — De'Heer
van
NEDERiioRST onttrekt zich aan alle medewerking tot het voltooien van onzen vrede
met
Spanje, bl. 771. — De onzen besluiten tot de onderteekening over te gaan,
bl. 772. — Vijandelijkheden in het Land van Overmaas, en elders, bl. 775. —
Dwangmaatregelen tegen de Roomschgezinden, bl. 775. — De Spaanschen dringen
aan op onderteekening van het traktaat,
bl. 776. — De Franschen zoeken op nieuw
uitstel,
bl. 777. — De onzen besluiten tot de onderteekening over te gaan, bl. 778.—
evenwel niet zonder nieuwe pogingen om de beide Kroonen over een te brengen,
bl. 779. — De Heer van nederhorst weigert mede ie teekenen, 780. — Het traktaat
wordt onderteekend,
bl. 782. Onze Gevolmachtigden begeven zich naar het vaderland
om de ratificatie te bevorderen,
bl. 782. — Proposities van den Franschen Gezant te
's Gravenhage, ald. — Frankrijk blijkt al meer den vrede niet te willen, bl. 785.—
Holland wil de ratificatie doordrijven, 1. 686. — Utrecht kant zich daartegen,
ald. — Zeeland desgelijks. Advies van deze Provincie, bl. 787. ,— Met meerderheid
van stemmen wordt tot de ratificatie besloten,
bl. 789. — Nieuw advies en beklag van
Zeeland, bl. 790. - Bedenkelijke raadslagen in overleg mef^vd^nkriik tegen den vrede,
ald. — Utrecht voegt zich hij de meerderheid, h\. 792 — Zeeland volhardt, ald. —
Nederhorst begeert het verdrag alsnog te teekenen, bl. 795. —· De knuyt vertrekt niet
weder naar
Munster, ald. —■ Zeeland op nieuw bezonden,h]. 794,— De Prins

-ocr page 859-

vni INHOUD.

wordt verzocht Zeeland te bezoeken^ bl. 796. — Zeeland laat de ratificatie en de pü'
hlicatie van den vrede geschieden,
bl. 797. — De Heer van oosterwijk uitgenoodigd
zich met bijzondere instructie naar
Frankrijk terug te begeven, ald. — Ε ene laatste
poging te
Munster gedaan om Frankrijk alsnog tot den vrede te bewegen, bl. 799.—
De ratificaties worden gewisseld, bl. 600. — De vrede wordt afgekondigd^ bl. 802.—
De Fransche Gezant neemt zijn afscheid, ald. — Eenige Mogendheden worden van
onze zijde in het vredestraktaat begrepen,
bl. 803. — De Staten weigeren den Graaf
van
Oldenburg in het traktaat te begrijpen, bl. 804. — Staatsch garnizoen blijft in
enkele steden onder het gebied van den Keurvorst van
Brandenburg, bl. 80ö.—

OVERZICHT DER VADERLANDSCHE LETTERKUNDE.

Hoe beschouwden de letterknndigen in dit tijdvak hunne eigene taak, bl. 806. —
In de middeleeuwen leed de letterkunde onder de bestaande afscheiding tusschen Stan-
den en bevoegdheden^
ald. — Bij de Grieken bestond die afscheiding niet, bl. 805. —
Mystieke poëzij, bl. 809. — Minnepoezij, ald. — Allegorische po'ézij, bl. 810. ^— De
poèzij in
Italië in de Ib^e en de 16^® eeuw, bl. 811. — tasso, ald. — petrarca,
bl. 812. — boccaccio, bl. 815. — sanazarro, ald. — shakespere, 814. — hugo de
groots
Annales en Historiae, bl. 815. — In het Latijn schrijvende dichters, ald.
ijarlaeüs, bl. 817. — josephus justus scaligek, ald. — daniel heinsiüs, bl. 818. —
p. c.
hooft als geschiedschrijver^ bl. 818. — lieuwe van aitsema, bl. 820. — Wel-
sprekendheid onzer staatslieden,
bl. 821. — Kanselredenaars, ald. — j. cats naar den

■ t I ■

rang, dien hij in de maatschappij bekleedde^ bl. 823 — c. huygens mei/e in zijne
maatschappelijke betrekking
, bl. 825 — cats als dichter, ald. — hüygens als dichter,
bl. 825 — hugo de groot als dichter^ bl. 826. — vondel, bl. 827 — Zijn eerste
drama ^
ald. — Zijne poëzij met de lotgevallen van zijn land in verband, bl. 828. —
Zijne Leeuwendalers, bl. 829. — Wat belette in ons land den bloei van een blijspel
als dat van
molière? bl. 830. — brederoo, bl. 831. — Wat belette den bloei eener
politieke comedie als de oude Attische?
bl. 832. — De politieke tragedie, bl. 833. —
Vondels hekeldichten, bl. 835. — Zijne tragediën, bl. 836. — Vondels proeven in
het epische genre^\A.
838. — lierdichter, bl. 840. , ' jli

i'l ·

-ocr page 860-

NASCHRIFT.

Met de voltrekking van den Vrede te Munster staak ik den arbeid, dien
ik aan de voortzetting van
Arend's Älgem,eene Geschiedenis des Vaderlands
heb besteed. Dat tijdstip scheen mij eene geschikte gelegenheid aan te
bieden oiu de pen neder te leggen.

Op de breede schaal, waarop ik het werk had aangelegd, mocht ik, op
mijnen leeftijd, niet aannemen, dat ik het in eenige mate zou kunnen
voltooien.

Eene rechtvaardiging van de wijze, op welke ik mijne taak heb opgevat,
zal ik hier niet trachten te geven. Alleen wil ik dit zeggen, dat, nadat
ik den arbeid had aangevangen, mij al spoedig bleek, dat inzonderheid
voor het tijdvak, hetwelk ik te behandelen had (aanvangende met het
Twaalfjarig Bestand), de eerste, meerendeels onuitgegeven bronnen, en
bepaaldelijk de mede onuitgegeven Resolutiën van de Staten-Generaal, ge-
raadpleegd moesten worden. De lezing nu dier bronnen bracht van zelf
eene bewerking mede, in aard en omvang, als de mijne.

Van deze mijne wijze van behandeling kon ik niet willekeurig tot eene
andere overgaan. Intusschen, zou
Arend's Geschiedenis binnen eenen niette

-ocr page 861-

NASCHRIFT.

langen tijd een slot bekomen, zoo diende eene andere manier gevolgd te
worden. Een ander schrijver, niet door mijne wijze van behandeling ge-
bonden en bevoegd om zijnen eigen weg in te slaan, moest daartoe ge-
vonden worden. En nu verheugt het mij, en mag ik de Inteekenaren op
dit werk, en in het algemeen de beoefenaren van de geschiedenis onzes
Vaderlands, gelukwenschen, dat de hooggeleerde Heer, Dr. J.
van Vloten,
zich heeft laten vinden om het verhaal op te vatten waar ik het afgebroken
heb. Weinigen in ons land zijn zoo zeer door vroegere studiën op dit
gebied voorbereid, als deze geleerde; weinigen hebben door uitgegeven
historische werken hen die prijs stellen op de kennis onzer geschiedenis,
zoo zeer, als hij, aan zich verplicht.

Utrecht, 15 Oct. 1874.

W. G. BRILL.

li

-ocr page 862-

DRUKFOUTEN EN BIJVOEGSELEN.

BI. 56, regel 14, de Prins lee%: den Prins ^

BL S68j Noot 2, Bij deze aanteekening voege men nog:

Eerst in September 1641 raakte de zaak geheel uit de wereld. Toen herriep bippbrdä. al
zijne woorden, en er werd besloten, dat de acta der zaak in het Register onleesbaar zouden
gemaakt worden, en alle kopiën nul verklaard
{Rml. Stat.-Gen. %B Sept. 1641. Besol. Holl,
18, 30 Sept. 1641).

BI. 371, regel 3. Hierbij voege men het volgende:

In de Secr. Besol. van de Stat.-Gen. leest men op 15 April 1641. //Vermits Prins willem
acten heeft van survivance over al de Geünieerde Provinciën van het Gouverneur- en Stadhouder-
schap, en door Gods bestier de Koning van
Groot-Britanni'é zich ten volle bewogen en geresol-
veerd heeft, zijne oudste dochter bij huwelijk toe te eigenen aan den Prins, welk huwelyk
eerstdaags zal gesloten worden, ten^ welken einde hij de reis naar
Engeland zal aannemen, —·
zoo vinden H. H. M. goed, onze gewone en buitengewone Ambassadeurs in
Engeland te ver-
zoeken, hem te
Graveaend af te halen, hem overal te geleiden en de hooger hand te geven, en
hem de eer te bewijzen, als hier te lande aan den Stadhouder."

BL 465, regel 24. de keuup, lees: de knüït.

BI. 488. Bij Noot 1 moeten nog aangehaald worden: Besol. Stat.-Gen. 11, 13, 14, 26 Oct.;
1, 21 Nov, 1644.
Besol. Boll. 25 Nov. 1644.

BI. 517, regel 15, gegeven hebben, lees: gegeven worden.

BI. 613, regel 1. Fea. J, de bregagne lees: bergagnb.

-ocr page 863-

PLAATSING DER PLATEN EN PORTRETTEN.

Jan evertsen . ........

ï)iRK GRAswiNGKEL, Advok: fisc: van Holland .
CoRNELis VAN BEVEREN, Heer van Slrevelshoek en West-IJsselmonde
Claude de mesmes, Graaf d'avaux . . . .
Johannes Maurits van nassau
, Goeverneur van Brazilië
Jhr.
Alexander v. d. Capellen, Heer van Aarsbergen

Jan van galen......

Francisco de melo. Graaf van Assumar .
Inlocht van
maria de medigis in Amsterdam
Maria de medigis, Koningin van Frankrijk
Witte gorkelisz. de witt
Godefroi
, Graaf d'estrades
Willem frederik van nassau
, Stadhouder van Friesland .
Graftombe van
Johannes van kergkhoven, Heer van Heenvliet

Willem van ripperda.......

Philippus roveniüs, Aartsbisschop van Philippi .
Maria van Engeland, Gemalin van willem II .
Ferdinand , Kardinaal Infant, Landvoogd der Spaansche Neder
Frederik maurits de la tour d'auvergne , Hertog van Bouillon
Bartholdus van Gent, Heer van Loenen en Meindersviijk

Julius mazarin......

Slag by Burgerhout . . . . .

WiLLEJff de tweede, Prins van Oranje . . . λ
Fran^ois van donia . . . .
Gaspar de bragamonte υ guzman
. Graaf van Penaranda
Frederik wilhelm. Keurvorst van Brandenburg
Jacob van der burgh ......

Joseph de bergagne, Aartsbisschop van Kamerijk
Adriaan glant tot stedum, Heer van Nittersum
G
oDARD van reede .......

tegenover Bladz. 5.

8.
9.
38.
45.
Ö6.
88.
89.
114.
116.
127^
153.
245.
262.
268.
319.
562.
564.
575.
422.
428.
450.
453,
461.
612.
644.
750.
753.
765.
795.