\v/
/ΰβ
'T (Γ
IDES
ÄlSl
9
JD ilJ) (W Ε
A('HTEREf:M^JLGKNS VOORFGI'IZET DOOR
ΜΊ). van Rees en D' W:Cl Brill;
TIJANS DOOR
r .BßJMJL.mMMSTM STUK.
oi//«,
ï
JP^VAW SAVKH]
tmi
-ocr page 2-f..
-ν:/
•. ψΜ
■ν · ^"«Fl
--
η;
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Λ ν.
^ - '
, * ~
. t izt i
.·■!■ V..· v' ..ν."..
' Ν. ' 'Ä !
■ rSs
des
sedert 1648.
is
L
, . -»ι · > „
) ■ ι
ν. -j-
■, ' Γ*"-''
van
sedert hun vrij verklaring·
door
Ε Ε Κ S Τ Ε DEEL.
1648 — 1672.
HAARLEM, L DE ΗΑΑίί.
1 8 7 9.
Toen zich, ruim drie jaar geleden, de vorige eigenaar van dit geschiedwerk met
de uitnoodiging tot mij wendde, het van 1648 aan te vervolgen, gaf ik daar te
gereeder gehoor aan, als met dat nieuwe tijdvak juist dat van Nederlands nieuwe
Staats- en Volksgeschiedenis aanving, die een op zich zelf gesloten geheel vormde.
Noopten hem handelsredenen ook, zich voor 't uiterlijk bij de voorafgaande boekdeelen
aan te sluiten en de eenheid van 't omvangrijke geheel niet te breken, zoodat dit
vervolg zich als achtste boek aan de vorige zeven hechtte, de bewerking zou volko-
men zelfstandig zijn, geheel aan mijn goeddunken overgelaten blijven. Thans, nu er
een tweetal deelen van dit vervolg voltooid is, kwam het my gepast voor, bun, b^
den algemeenen vervolgtitel, dien ook der zelfstandige afdeeling en van 't afzonderlijk
geheel te geven, aan welks eerste tijdvak zij gewijd zijn. Bg de behandeling daarvan
meende ik — als de gekozen titel reeds aanwijst — mij niet tot de Staatsgeschiedenis
te moeten bepalen, maar ook op de verstandelyke en zedelijke ontwikkeling van 't
volk het oog te moeten slaan, en daartoe bepaaldelijk ook de reeks van vlugschriften
in rijm en onrijm te raadplegen, die ons de levendige indrukken van den dag ver-
tegenwoordigen, en veelal zoo sprekend weêrgeven. Wat ragne opvatting en voorstelling
van zaken en personen betreft, heb ik mij beijverd, om, aan de tot zinspreuk gekozen
woorden van Maurenbrecher getrouw, boven alle verouderde partijzucht in kerk en
staat, maatschappelijk en volksleven staande, Nederlands geschiedverleden, met het
oog op de algemeene menscheligke ontwikkeling en beschaving, gade te slaan en
II VOORREDE.
Ie schetsen, 's Lands Geschiedschryver is geroepen, de leidsman der openbare mee-
ning ook zijner eigene dagen met betrekking tot dat verleden, in zijn verband met
het heden, te zijn, door zijne trouwhartige en doeltreffende voorstelling der feiten zelf
op de lessen te wijzen, die dat verleden voor de toekomst predikt, en hel ontwihke-
Ungs-^imï te staven, waartoe men in 't gansche geschiedbeloop gekomen is, en van
't welk men dus verder dient uit te gaan.
Er is een vaderlandsche geschiedbeschouwing — en juist tegenover haar meen
ik dit standpunt zoo bepaald te moeten doen uitkomen — die, dat verleden ia 'toog
vattend, van geen ontwikkeling maar eer een terugkeer weten wil. Zij had in nu
wglen Mr. Groen van Prinsterer haar even begaafden als krachtigen vertegenwoordi-
ger, en vindt in zijn Handboek het richtsnoer van haar bespiegeling en praktijk. Zij
voelt zich in haar verstandelgke en zedelijke beschavingsbeginselen aan de leerstellige
begrippen gebonden, bij hun manmoedige ontscheuring aan roomsche en spaansche
boeyen, door de Geuzen der 16® eeuw — naar het sinds geheel verouderde ontwik-
kelingspunt hunner dagen — gehuldigd, en zij meent alle afwijking daarvan godsdienstig
en zedelijk verval te moeten achten. Zulk een zienswijs is echter volstrekt onhoud-
baar, en met den onafgebroken wasdom der menschheid in strijd. Zij zou, in steê van
het nederlandsche volk boven vroegere verdeeldheid in kerk en staat allengs te ver-
hefTen, dat verouderd verschil in staats- en vooral kerkinzichten slechts rekken, ge-
lijk dan ook hare voorstanders en volgelingen niet aflaten, dat nog dagelijks te doen.
Zij vergeet, dat wij, drie eeuwen na die voortschrijdende en doortastende, Rome en
Spanje verzakende Geuzen levend, om voor onze dagen te zijn, wat zij voor de hunne
waren, niet minder voortvarend en doortastend omtrent hunne verouderde kerkbe-
grippen moeten te werk gaan, dan zij het omtrent de roomsche en spaansche deden.
Het voorbeeld dier Geuzen moet ons zeker steeds voor den geest zijn, doch slechts
om de zedelgke kracht en volhardende kloekheid, waarvan zij blijk gaven, en die
het onze plicht is evenzeer, waar 't onze eigen verstands- en gemoedsbehoeften geldt,
aan den dag te leggen, ais zij voor de hunne, in spijt der hun alle gewetensvryheid
misgunnende machten, voldoening wisten te erlangen. Waar het echter op aankomt is,
zulke behoeften inderdaad te gevoelen, niet onverschillig te blgken omtrent al wat
niet louter stoiFelyk en zinnelijk belang ten doel heeft; en daaraan hapert het bij de
meesten derzulken, die zich leerstellig op een meer ontwikkeld standpunt, dan dat
L
··■ ν ,
VOORREDE.
der Geuzen, of hun achterlgke geloofsverwanten onzer dagen, vinden, maar al te veel
Met hun geloof hebben zij ook hun zedelijk steunpunt verloren, hun gemoed is
met dat geloof ziyn houvast kwytgeraakt, hun zedelijke mensch spoorbijster geworden.
Om geen andere reden, dan dat men — gelgk nog altijd in de opvoeding, voor wie er
zich niet aan te onttrekken weet — gemoed en geloof, godsdienst- en zedeleer dooreen-
wart; terwgl integendeel de zedelijke ontwikkeling van den mensch allengs den ker-
kelijken leiband geheel ontwassen raakt, waaraan hem sommigen, tot zgn scha, wel
gaarne voor altijd zouden zien voortsleuren. Die mensch moet voortaan buiten alle
kerk- en geloofsvooroordeelen den weg zijner beschaving en veredeling—waarbg gene
hem slechts stremmen kunnen — weten te vinden; hij moet daartoe de tot dusver
door 't geloof maar al te zeer steeds op den achtergrond gedrongen,ν maar al te
vaak zelfs geheel verstikte liefde, voor dat geloof bij zich in de plaats doen treden.
Belangelooze liefde, door verstand en kennis geleid, en dat verstand en die kennis,
in die liefde werkzaam — ziedaar het zedelijke richtsnoer voor de toekomst, dat den
mensch ook aan de hand der geschiedenis, en met name die des Vaderlands, door
't geen hij er zich voordoen en ontwikkelen ziet, moet kenbaar gemaakt en eigen
worden. Een richtsnoer, zoo goed op 't gebied van 't algemeen volkerenverkeer en de
verhouding der verschillende Staten en Rijken onderling, als op dat der ingezetenen
van elk dier Staten en Rijken op zich zelf, geldig. Laat intusschen zgn algemeene
toepassing op dit laatste nog steeds maar al te veel te wenschen, op het eerste is
het over 't algemeen nog veel verder te zoeken, en blijkt kinderachtige en klein-
geestige naijver, baatzieke zucht naar uitwendige terreinsvergrooting en stoffelijke
machtsvermeerdering altoos nog aan de orde van den dag; het streven naar verstan-
delijke en zedelijke beschaving en veredeling, ook als staats- en volksgeheel, in een
dienovereenkomstigen handel en wandel, in zijn verhouding tot anderen, nagenoeg
onbekend. Toch is dat het doel, dat men, hoe langer zoo meer, uitsluitend beoogen,
waartoe men, tot heil der menschheid, algemeen werkzaam wezen moet. En een '
volk, klein of groot, dat daarin — naar zijn vermogen — het voorbeeld geeft, dat
zich van dat beginsel boven andere in woord en daad doordrongen toont, staat
daardoor van zelf aan de spits dier beschaving, in welke het zgn hartewensch zal
wezen, ook alle andere, hoe eer hoe beter, te zien deelen.
Nu drie eeuwen geleden, gaf de kleine nederlandsche vrijstaat, in den eersten
ΙΠ
mmm
VOORREDE.
IV
V. Vl.
η '
-f-jjr- -
Ί
r
kiem zijner zelfstandige wording, Europa het schoone voorbeeld van een zich aan
allen staats- en kerkdwang voor goed ontrukkend volksbestaan; stelle het zich thans
tot taak, zoo in zijn eigen staatsleven en de verhouding zgner burgers onderling dat
richtsnoer der toekomst te volgen, als 't vooral ook van toepassing te doen beschou-
wen op die aller beschaafde of naar beschaving strevende volken tot elkander. Het
zal zich daardoor thans niet minder dan toen aan de spits dier beschaving toonen.
Raarlem, in Oogstmaand van 't
driehonderdste Unie-jaar.
»»
1
i ' %
ψ V
L·
\ Äs
-ocr page 8-uvuuvir/.vuv
VAN
DEN MUNSTEESCHEN VREDE
ÏOT
DIEN VAN UTRECHT;
1648-1713.
KKUmTF. €! ΚηΚΚΕ,ΤΏ}
-ocr page 9-Oer wahre Historiker wird die öffentliclie Meinung zu belehren, zu leiten,
und zu beherrschen trachten; er wird ihr nie dienen, ihr nie folgen. Nur so
erfüllt er seine Aufgabe. Strenge Wahrheitsliebe, vorurtheilsfreie Unbefangenheit,
parteilose Selbständigkeit sollen und müssen seinem Urtheile eignen.
W. MAURENBRECHER.
•Iii*
Vredeviering. Algemeen© Toestand.
I)en Tijfden yan Zomermaand 1648 Avas het juist tachtig jaar geleden, dat het bloed
der nederlandsche edelen het spaansch schavot op den Zavel te Brussel het eerst be-
sproeid had, en vierde men thans, daaraan gedachtig, den vrede, datzelfde Spanje nu
welwillend gegund, en met erkenning zijnerzyds van den nieuw geboren vrijen staat
gesloten. Blijder kon het niet. Uit het zaad der martelaren was de weidsche vrijheids-
tempel opgeschoten, door de zeven vereenigde gewesten, in de lage landen bij de zee,
den zelfstandigen noordwester-uithoek van Duitschland, gesticht. «Het wit der oore-
logen» als Vondel 't uitdrukte, was in den verworven «vrijdom» als een kostbaar
erfgoed «bevochten», en de «zilvren vreêtrompet» mocht alom welluidend künken.
Dat paste.
Nu de nederlandsche leeuwen,
In het strijdperk afgerecht,
(Staakten) dit verwoed gevecht,
En de gouden de ijzren eeuwen
(Sloten);......................
Nu (hen Spanje) vrjj verklaart,
En (men) op den Vredewagen
Roemt op Vrijheid, 't waardste pand .
Van 't verdedigd Vaderland;
en daaraan ook Uet men 't dan, met name te Amsterdam, niet ontbreken. Daar sloeg
Nederlands hoofddichter .elf den toon aan, en ging met zijn jubelenden «Vredezang»
! 12 aloemeene geschiedenis
allen voor. «Ieder Yolge ons witte vlag», riep liij er uil, «in het krieken» yan den
nieuwen dag, die ging aanlichten, en waarvan hij en zgn stadgenooten zich zooveel
schats en geluks voorspelden. «Hoor», zong hij hun toe, in zijn dichterlijke verbeel-
ding de heugelijke toekomst, die zg wachtten, reeds verwezenlijkt ziende:
Hoor, de zeeliên en matrozen
Dansen op den waterstroom.
En uw vloten zonder toom
Dondren en kartouwen lozen,
Daar ze brommen op de reê,
Tochtig naar de rijke zee.
Overvloed met vollen horen,
ZAvanger van gewas en schat,
Baart een Avereld in uw stad
Op het steigren van haar toren
Daar 't gestarrent voor verschiet
Als het naar den grondbouw ziet;
Teffens steigren land en erven
In waardij; de Peis is mild,
Dies verrijkt ze kunst en gild;
Nering, leggende op haar sterven,
Springt ten bedde uit, en ontluikt
Met dat zij de teer vlam ^ ruikt.
Bouw nu zolders boven zolders,
Leg de kelders in tiras.
Spaar noch kranen, noch Λvindas,
Leg verdronken ΛYeide in polders!
Zie al 't platte land eens barnen ^
Op de grens en overal,
Met een galm en dorpgeschal;
Melker valt aan 't boterkarnen,
En oom Buis-man vaart gerast
Visschen op zijn buurinans kust.
j
Laat den krijgsman dit benijden.
En zijn hand slaan aan den ploeg,
Zaayen, maayen, spade en vroeg;
Holland schept geen lust in stryden;
't Oorlog heeft te lang geduurd,
Dat al 't Kristendom bezuurt! —
En hij liet het niet bij dezen »Vredezang», noch die andere zinnebeeldige voorstel-
1 In plaats van den afgebranden der nieuwe kerk, doch wiens opbouw later, om onbekende reden,
gestaakt werd. De eerste steen was in Mei 1646 gelegd.
3 Der vreugdevuren. ^ Vau die vreugdevuren.
des yaderlands. . 43
ling van den «getemden Mars»; Iii] deed ook in den schouwburg de Leeuwendalers
in een yeimakelijk «Landspel» optreden, om hun te doen aanzeggen, hoe hun
Noorden blijft voortaan een vryheid op zich zelf,
en om hen luide te doen juichen:
't Is bruiloft op de Λveide,
't Is bruiloft op het land ;
Men huppelt hand aan hand! —
De vrede i.s verworven,
Men leit een vasten knoop;
Men weet van landskrakeel noch nijd,
Van wederwaardigheid noch spijt,
Men zoent, omarmt, bemint, en vrijt,
De twist ia op den loop! —
Wij zien de huisliên, blijde
En vrolijk, nu alreê
Vol hoop van (elke) zpe
Krioelen onder 't vee.
De heemraad leit den staat aan toom,
Het is al boter tot den boom,
Men zingt al Peis en Vreê.
Iets anders inlusschen zijn 's dichters genotrijke verbeelding en persoonlijke aan-
drift, iets anders de vruchten der werkelijkheid. Had het aan Vondel gelegen, alle
«landkrakeel en nijd» ware zeker voor goed verdwenen, alle «twist» voor altoos «op
den loop gegaan», en «de haat aan toom geleid» en onderdrukt. Doch hoe men van
«Peis en Vree» mocht zingen, nu eenmaal de langverbeide vrede van weêrszijden be-
krachtigd was, de inheemsche verdeeldheid der gemoederen en weêrstrijd van belan-
gen liet zich niet zoo gemakkelijk ter zij stellen, en zou zich des te vaardiger gaan
uiten, als geen gemeenschappelijke uitheemsche vyand tot krachtige samenwerking
drong. Welk een stoffelijke weelde en voorspoed, welk een rijke ontwikkeling op
zedelijk gebied den landzaat ook nog wachtte; in spijt van den buitenlandschen strijd
ook, dien hij met andere tegenstanders dan tot dusver te voeren zou hebben; de
innerlijke tweespalt en naijver zou hem de leelijkste parten spelen, leelijker in haar
gevolgen vooral, dan wat hem zijn hachelijke kamp met den inlandschen vijand te
ervaren en te proeven had gegeven. Tot leering voor 't nageslacht gaan wij hier de
wording en ontwikkeling van dien tweespalt, in haar oorsprong en uitkomst, tijdens
het bestaan van den nederlandschen vrijstaat, boeken. Het oog vestigende op wat deze,
in zijn geschiedenis, groots en schitterends heeft, om er het nageslacht tot een ge-
lijke veerkracht, als dat te weeg bracht, door te bezielen, zoeken wy ons niet minder
! 12 aloemeene geschiedenis
tevens voor oogen te stellen, wat er gebrekkigs en verwerpelijks in geest en gemoed,
in drijfveer en handelwijs, meê gepaard ging, gelijk den noodlottigen uitslag daaruit
onvermijdelijk voortgevloeid, om er, kon het zijn, land en volk in 't heden en de toe-
komst voor te vrijwaren. Om ons op het juiste standpunt daarvoor te stellen, verheffen
wij ons natuurlijk boven alle verouderde partijzucht en vooroordeel, en de hartstochte-
lyke gemoedsberoering daardoor verwekt, doch beginnen tevens met ons op het terrein
en in de omstandigheden te verplaatsen, waarop en waaronder het volk van den
niemvgeboren staat zoo binnen als buiten 's lands werkzaam was, en nemen van de
macht en de middelen kennis, waarover het voor zijn krachtdadige handhaving be-
schikken kon.
Het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden bestond, bij 't sluiten van den mun-
sterschen vrede, uit zeven oppermachtige — gelijk zij zich liefst erkend zagen — in
hun gemeenschappelijk belang, door de Unie van Utrecht nauw verbonden land-
schappen, provinciën, of gewesten ^· Gelderland en Zutfen, Holland, Zeeland,
Utrecht, Friesland, Overijsel, en Groningen met de ommelanden; een achtste land-
schap, Drenthe, dat geen vertegenwoordiger in 't gemeenschappelijk of algemeen be-
wind had 2; en de onzelfstandige, in den krijg bemachtigde deelen van Brabant,
Vlaanderen, en 't Overmaasche ~ Generaliteitslanden of Staats-Vlaanderen en Staats-
Brabant genoemd, omdat ze, van de zeven gewesten gemeenschappelijk afhankelijk,
door hunne gemeenschappelijke of algemeene vertegenwoordiging, de GeneraHteit der
Staten, beheerd werden. Het middendeel van Staats-Vlaanderen, het land van Axel,
Ter Neuzen, en Biervhet, was, even als de veroverde sterkten aan de Schelde,
meer bepaaldelijk aan 't beheer van Zeeland toevertrouwd, en werd daarom — naar
den smaak der eeuw voor stadhuiswoorden — het Commiiiimus van dat gewest beti-
teld. Voorts behoorden, buiten dit afgerond geheel van 't veroverde Staatsgebied, ook
nog eenige verspreide brokken en plaatsen van Oppergelder en Limburg, en de
stad Maastricht - in gemeenschappelijk bezit met den bisschop van Luik - aan de
Generaliteit.
Hoe nauw en onafscheideliik zich inlusschen de vereenigde gewesten van 't Ge-
meenebest verbonden achtten, zij lieten ieder voor zich — en dat was de min loffe-
» «Dat die voorzeide provinciën" (zei de eerste helft van art. 1 dier Vnie) "zich met den anderen ver-
binden, confedereeren ende vereenigen zullen, gelijk zij hen verbinden, confedereeren ende vereeni-
gen mits dezen, ten eeuwigen dage bü den anderen te blijven, in alle forme ende maniere, alsof
zijluiden maar één provincie waren, zonder dat dezelve hen t'eenigen tpe van den anderen zullen
scheiden, laten scheiden, of separeer en, bü Testamente, Codicille, Donatie, Cessie, Wisselinge, Ver-
kopinge, Tractaten van peys, van huwelijk, noch om geen andere oorzake, hoe dat gebeuren zoude mogen".
8 Het had zich daartoe te vergeefs horhaaldelük moeite gegeven, en zou dat ook nu weldra weerdoen.
-ocr page 14-des yaderlands. . 43
lijke keerzij der zaak ~ niet ran hun persoonlijke oppermacht af, bleven deze zoo
strikt mogelijk handhaven. «Onverminderd» verzekerde daarom ook dezelfde Unie-
bepaling, die hun onafscheidelijke vereeniging staafde, «onverminderd nochtans een
iegelijke provincie en de particuliere steden, leden, en ingezetenen van dien haarlie-
der speciale en particuliere privilegiën, vrijheden, exemptiën, rechten, statuten, loffe-
lijke en wel hergebrachte costumen, usanciën, en alle andere gerechtigheden, waarin
zijluiden den anderen niet alleen geen prejudice, liinder, of letsel doen zullen, maar
zidlen den anderen daarin met alle behoorlijke en mogelijke middelen, ja met lijf en
goed — is 't nood — helpen handhouden, stijven, en sterken, beschutten en ook
Lschermen jegens allen en een iegelijk, wie en hoe die zoude mogen wezen, die hen
daarin eenige datelijke inbreuk zoude willen doen; welverstaande (alweder), dat die
questie, die eenige van de voorz. provinciën leden ofte steden van deze Unie wezende,
metten anderen hebben ofte namaals zouden mogen krygen, nopende haarluider par-
ticuliere en speciale privilegiën, enz., bij ordinaris justicie, arbiters, of minnelijk ac^
coord beslist zullen worden, zonder dat de andere landen ofte provinciën, stedén ofte
leden van dien, zoo lange zich beide partijen 't recht submitteeren, hen des zullen
hebben te bemoeyen, ten ware 't hen gehefde te intercedeeren tot accoord".
Wat de daardoor, tegenover de zeven afzonderlijke gewesten, vrij krachteloos ge-
maakte algemeene vertegenwoordiging der Algemeene of Generale Staten — als men
ze noemde — betrof, dezen waren, sedert 1593, allengs eene in den Haag op 'l
Binnenhof doorloopend zitting houdende vergadering geworden, tot onverwijlde aitloe-
ning van de minder beduidende dagelijksche en de voor geen uitstel vatbare zaken;
voor de overige moesten haar leden steeds den bepaalden last der hen afvaardigende
gewesten opvolgen. Zy trokken ook hunne daggelden van dezen, en konden daarom
voor elk hunner in zoo grooten getale optreden, als de gewestelijke kas maar ge-
doogde, doch mochten voor ieder gewest nimmer meer dan ééne stem uitbrengen;
zeven stemmen dus in 't geheel, hoewel 't getal leden steeds minstens veertig be-
liep. Daaruit ontsproot echter 't ongemak, dat ruim een derde van dezen slechts
op een staanplaats in de vergaderzaal rekenen kon. Aan weerszijden der langwer-
pige, met groen laken bekleede tafel toch, waren slechts dertien stoelen geplaatst;
de middelste aan de ééne z^, voor den voorzitter bestemd, een groen fluweelen arm-
stoel, waarop een gekroonde leeuw, van de gewestelijke wapens omringd, met zij
geborduurd was; al de overige armloos en van groen laken. De zes daarvan aan 't
hooger einde der overzij waren voor de geldersche leden bestemd, de drie daarnaast
voor drie zeeuwsche, de vier volgende voor twee neder- en overstichtsche; zes hol-
landsche leden konden tegenover de geldersche, aan de Unkerzij van den voorzitter,
plaats nemen; op de eerste stoel aan die Hnker zijde een lid uit het voor die week
voorzittende gewest, op de drie volgende drie friesche, en op de beide daaraan vol-
! 12 aloemeene geschiedenis
gende l^ee groningsche. Aan 't lager einde der tafel stond een stoel Aoor den grif-
fier; aan 't hooger, AYanneer de omstandigheden dat meêbrachten, een armstoel Yoor
den Stadhouder.
In spijt hunner hooge betrekking, die hen zelfs den naam van HoogMogenden aan-
nemen deed, Yermochten de Algemeene Staten geen Trede of oorlog, te maken, geen
krijgsvolk te Averven of schatting te heffen , geen uitheemsehe verbonden te sluilen,
zonder de algemeene toestemming der oppermachtige gewesten. De Yvetten, die zij ten
algemeenen nutte besloten te maken, waren alleen van kracht in,de gewesten, die ze ver-
kozen aan te nemen; terwijl die, welke met algemeene goedkeuring der afzonderlijke
gewesten gemaakt waren, door de Algemeene Staten niet weêr opgeheven konden wor-
den. De Gewestelijke hadden voorts de keuze van hun Stadhouder, de aanstelhng van
krijgsbevelhebbers in hunne sterkten, en over het krijgsvolk te hunner soldij, het
rechtsgebied over dat krijgsvolk, in zaken, die 't krijgsbestier niet raakten, het recht
van bezetting in de van hen afhankelijke steden, onder toestemming van den Raad
van State; het recht van beëediging ook door hen van het krijgsvolk der Generahteit.
Toch werd over oorlog en vrede steeds alleen in naam der Algemeene Staten onder-
handeld; zwoeren de kapiteins-generaal, als zij er waren, en de verdere krijgshoofden
hun trouw; verkozen en beëedigden zij de algemeene muntmeesters, en regelden zij
de waarde van het geld; verrekenden hunne ontvangers het aandeel, door ieder gewest
in de algemeene lasten te dragen; regelden zij de rechten op de inkomende en uit-
gaande waren; bezorgden zg de brieven voor vrijwaring in oorlogstijd, en hadden zij
'l recht van begenadiging der overloopers; legden zij, doch alleen des verzocht zijnde,
de verschillen tusschen de gewesten onderhng, mits zonder geweld, bij; waren z^ de
uitvoerders der meeste plakaten, ten nutte van 't gemeen door hen uitgevaardigd;
hadden zij in de Generaliteitslanden de oppermacht, stelden er de overheden en krijgs-
bevelhebbers aan, en begaven er de aanzienlijkste bediengen. Uit hun naam werden
eindelijk — en dat was zeker hun schitterendste taak — de verschillende gezanten,
op voorstel der afzonderiijke gewesten, afgezonden, en de uitheemsehe plechtstatig door
hen ontvangen. Evenzoo stelden zy, op verzoek der daarin betrokken kooplieden, con-
suls of agenten in de vreemde koopsteden, waarop men handel dreef, aan. Hun wa-
pen was een steigerende leeuw,van goud, in rood^of keelen veld, die een zwaard in
de eene poot, een bundel van zeven pijlen in de andere hield, en sinds den, vrede
met de kroon der erkende oppermacht, in plaats van den eigenmächtigen vrijheids-
hoed der opstandelingen, prijkte. |
Sedert hun vergadering doorioopend was geworden, was het gewicht van een ander
hoog staatslichaam, de Raad van State, afgenomen, en deze meer op den achtergrond
getreden; gelijk daar een jaar of drie later, bij een nieuwen lastbrief zijner leden, meer
bepaaldelijk Λ^η blijken zou. Voor 't oogenblik, en lot in'1672, bestond hij uit twee
des vabêrlalnids.
geldërscherdi'ie Mlandsche, üvee zeeinysche, twee fiiesche leden, een overijselscli en
een groningsch lid, die hoofdelijk stemden, en waaronder dus Holland allicht het over-
wicht had. Zij kwamen mede dagelijks in 't gehomv op't Binnenhof bijeen, en hielden
zich hoofdzakèlyk met de zaken Tan 't krijgswezen ende algemeene geldmiddelen hezig.
Voor de laatste maakten zij jaarlijks tegen Novemher een staat der uitgaven Toor 't
Tolgende jaar op, «de gewone staat ταη oorlog» genoemd, en die den Algemeenen
Slaten met een toehchtende reden werd aangeboden, met den stadhuisnaam Tan «ge-
nerale petitie» begroet, omdat zij het verzoek voor de beraamde sommen inhield. In
dezen droegen de afzonderlijke gewesten naar hun evenredig vermogen bij: Holland
meer dan de helft, omstreeks 58 van ieder honderd gulden; Friesland mim een tiende;
Zeeland een elfde; Utrecht, Groningen, en Gelderland ieder ruim een twintigste; Over-
ijsel een twee-en-dertigste; het landschap Drenthe een honderdste. De ingediende staat
werd naar de verschillende gewesten gezonden, die er zich, in oorlogstijd vóór 1 April,
anders vóór 10 Mei, van 't volgende jaar omtrent verklaren moesten, en zonder dat
gerekend werden toe te stemmen. In tijd van nood werd een buitengewone staat opge-
maakt en ingediend. Ook de inkomsten uit de Generaliteitslanden werden door den
Raad van State geheven, die er de belastingen verpachtte; terwijl er de in- en uit-
voerrechten daarentegen, even als in de vereenigde gewesten zelf, door de ontvangers
der Admirahteit werden ingevorderd. Van deze had men sedert den zomer van 1597
vijf «collegiën»: dat op de Maas of te Rotterdam, dat te Amsterdam — elk met 12
leden dat in Zeeland te Middelburg met 9, in Westfriesland en't Noorderkwartier—
om de drie maanden, van 1 December af, te Hoorn of Enkhuizen — met elf, en dat
in Friesland te Harlingen met tien (van welke vier uit Friesland zelf, en de overige
zes uit Gelderland, Holland, Utrecht, Overijsel, Groningen en de Groninger Ommelanden,
ieder één). Zij hadden het toezicht op de veihgheid ter zee, op de havens en stroo-
men, en de gansche scheepvaart; zij moesten voor de uitrusting van oorlogsschepen
ter beveiliging der koopvaart tegen den vijand en de zeeroovers zorgen. Aan haar was
het opgedragen de oorlogsvloten in orde te brengen, tot welker uitrusting door de
Algemeene Staten besloten was; ieder van haar voor dat deel, dat meer bepaaldelijk
voor haar rekening kwain. Tot goedmaking der kosten diende de opbrengst der in-
en uitgaande rechten, op schepen en koopmanschap gelegd, in oorlogstijd vaak buiten-
gewoon geheven. De gelden in zulken tijd van de verschillende gewesten verlangd,
werden door den Raad van State bij elk afzonderlijk gevraagd, ook bij die,vaïi welke
geen oorlogsschepen in zee waren; was er in toegestemd, dan werden zij bij de Ad-
miraliteiten ontvangen en beheerd. Van dat beheer deden zij ieder voor zich aan de
Algemeene of Generaliteits Rekenkamer rekening. Deze Rekenkamer, in 1608 het eerst
opgericht, en in 1622 uitgebreid, bestond uit veertien leden, twee uit elk gewest,
vergaderde dagelijks minstens zes umi lang in den Haag, om zich met het geldelijk
O
IVe deel, le stuk.
-ocr page 17-! 12 aloemeene geschiedenis
beheer bezig te houden en de verantwoording der rekenschuldigen of comptablen na te
gaan. Zij was daaromtrent tot 1651 toe, toen haar taak nader omschreven werd, met
den Raad van State voortdurend in strijd geweest, daar deze het recht daartoe aan
zich zocht te houden. Eene van haar en den Raad afhankelijke Financie-kamer, uit
vier door den Raad benoemde commiezen en een klerk bestaande, speelde daarbij een
ondergeschikte rol; vóór het instellen der Rekenkamer had zij den Raad bij zijn be-
heer ten dienste gestaan.
De Admiraliteit had haar afzonderlijk, doch in burgerlijke zaken beperkt rechtsge-
bied , en dat zich buitendien alleen tot haar ondergeschikte ambtenaren uitstrekte. By
de toepassing van dit recht binnen de zoogenoemde vrijheid der steden, kwam zij dan
vaak met de wethouders van deze in botsing. Hare leden werden door de steden en
gewesten, uit welke zy werden afgevaardigd, gekozen, en deden eerst een zuiverings-
ccd, daar]ia een anderen op hun lastbrief aan de Algemeene Staten. Zij mochten geen
deel hebben in kapekchepen noch af te leveren oorlogsbehoeften, geen oorlogsbuit ter
zee koopen, 'enz. Zij begaven de mindere anfibten en bedieningen, die van controleur
en commies; voor de hoogere, die van fiscaal, secretaris, ontvanger en commies-generaal,
boden zij een dubbeltal aan Hun Hoog Mögenden; terwijl de hooge vlootambten, die
van Luitenant- en Vice-Admiraal, en Schoutbij nacht, door de Staten der afzonderlijke
gewesten begeven werden, Avaarin Admiraliteiten gevestigd waren, en deze dan tot de
voordracht van «eenige bekwame personen» werden uitgenoodigd. Voor Kapiteinsplaat-
sen maakten zij een dubbeUal op, waaruit de Algemeene Staten de keus deden; de
lagere ambten Kapitein-Luitenant, Commandeur, en Luitenant — werden door de
Admiraliteits-collegiën zelf, by meerderheid van stemmen der aanwezige leden, vervuld.
Aan de kapiteins persoonlijk bleef het overgelaten, hun stuurlui, heelmeesters, en ver-
dere bemanning te kiezen, gelijk zij ook voor den noodigen leeftocht moesten zorgen,
en daarvoor gewoonlyk een paar maanden kostgeld op hand ontvingen. Admiriial-
generaal was de Prins van Oranje, die daarbij recht had in de Admiraliteitscollegiën
voor te zitten; een betrekking van minder gewicht en aanstoot, dan die van Kapitein-
generaal der Unie, mede bij tijd en Avijle door de Vorsten van dien huize bekleed, en
ook aan den thans levenden, onmiddellijk na den dood zijns vaders, opgedragen. Zij
stelde hem aan 't hoofd der landmacht, verschafte hem toegang tot de vergadering
der Algemeene Staten, na hun den eed van trouw gedaan te hebben, en Het hem,
met of zonder medewerking dier Staten, de keuze der bevelhebbers vrij. Om echter
een of ander krijgstocht te ondernemen, een inval te doen, of het beleg voor een of
ander plaats te slaan, had hij de bewiUiging der Algemeene Staten noodig.
Het ambt van Stadhouder, 't zij over een of meer gewesten, ging met dat algemeen Kapi-
teinschap gepaard, en hield, in vereeniging daarmeê, niet min bezAvaars voor de op him
oppermacht naijverige Gewestelijke Staten in. Oorspronkelijk vertegenwoordigers van den
Ïamto^en of meer pvovinciën, de Stacihouders, sedert de ,velberade.,
af,vering «n genen, gewestelijke ge.ag™erdm-s van ïeer onbeslemden aard, cn ™or
,00 ver hun de .ertógemvoordigers der «Oppermacht» daartoe het i-echt gaven. Van
,1e,en moesten zij dus l.un lastbrief ontvangen, gelijk dat laastelijk ook voor den on-
gestorven Prins nog had plaats gehad. Zijn zoon was reeds op vijfjarigen leeft,,d,
1631 door drie gewesten. Holland, Zeeland, en Overijsel, de opvolging b,j afster-
0(«„»ance, daarin verleend, en hem, 16 jaar later, bij 's vaders dood, hel
Stadhouderschap in vijf gewesten opgedragen; doch werd hij daarbij met geen bepaalden
lastbrief voorzien, daar men steeds huiverig bleet, zieh te veel aan 't geschreven woord
te moeten binden, en er dus voortdurend meé vertraagde. Zoo weinig toonde men
.ich nog doordrongen van het bezef, waarvan men vroeger, bij de voorgenomen op-
dracht der «Hooge Overheid» aan Prin, Willem I, in de betuiging had blijk gegeven,
„dat alle deugdelijke republieken en gemeenschappen meest werden behouden, gesticht,
en bevestigd bij ee,U,ieid, welke niet kan zijn bij velen, in wille en gemoed veeltijds,
diflereerende, en 't mitsdien noodig was, dat de regeering aan een hoofd en overheid
.esleld en bevolen werd». De overtuiging, dat men toen proefondervindelijk wist wien
men voorhad, en in wiens handen men de eenheid en klem van 't staatsbewind stelde,
e„ dat men thans omtrent den al of niet betrouwbaren aard en 't stl-even van zijn
jeugdigen nazaat in 't onzekere verkeerde, zoo niet in krijgszaken vooral verschil van
meening vooruit moest zien, bracht tot dat onderscheid van stemming niet onnatuur-
lijk het hare bij; doch jammer bleef het, dat geen persoonlijke eenheid van staatsbe-
heer, bö een bepaalde afbakening der verschillende algemeene en gewestelijke mach-
ten en bevoegdheden, liet jonge gemeenebest al aanstonds dien klem van bewind
heell verschaft, dien het, meer dan tachtig jaar vroeger, reeds had ingezien zoo noode
Ie zullen derven.
Thans bleef, in spijt dier opdracht van 't Stadhouderschap in de meerderheid der
gewesten, de ((Oppermacht» onder het zevental verbrokkeld, en de zedelijke band, mt
het bezef van hun gemeenschappelijk belang geboren, op verre na niet krachtig ge-
noeg, hun vastheid van eendrachtig bestaan te geven, en stelde hen integendeel op
den dimr aan de hachelijkste gevaren door strijd en botsing van belangen bloot. «Be-
waart uwe Unie wel!)) had hun de eerste grondlegger van hun vrije staatswezen toe-
geroepen, doch zij alleen in tijd, en bij 't derven zelf van zijn eigen onverdach-
ten steun, de heilzame strekking van die waarschuwing genoegzaam blijken in te zien.
Prat op hun duurgekochten, welverdienden vrijdom, toonden zij daarbij geen doorzicht
genoeg, dien in hecht cement te vesten, en verbrokkelden zij liever hunne «oppermach-
tige)) krachten, dan ze tot den opbouw van een even stevig als schoon staatsgebouw
aan te wenden.
Opmerkelijk tevens, dat de uiterliike rangorde der tot een republikeinschen Staten-
11
! 12 aloemeene geschiedenis
MBB
bond vereenigde gewesten, naar de liooger en lager titels hunner vroegere meesters en
beeren Averd bepaald; zoover ging de natuur daarin boven de leer, of liever, zoo zeer
toonde men zich steeds van titelzucht bevangen. Het hertogdom Gelder ging de graaf-
schappen Holland, Zeeland, en Friesland vooraf ', deze het bisdon Utrecht en de heer-
lijkheid Overijsel, terwijl Groningen met zijn ommelanden de reeks sloot, en 't on-
mondig geachte Drente dan nog als op sleeptouw werd meêgenomen. Houden wij
ons, bij een kort overzicht van ieders inrichting en eigenaardig samenstel, aan deze
door hun "oppermachtig" voorbeeld zelf aangegeven volgorde.
Van Gelderland's vier kwartieren was het vierde, dat van Roermonde, in spaansche
handen gebleven; de drie overige, dat van Nijmegen, Zutfen, en Arnhem, of de Ye-
luwe, lelden te zamen dertien steden \ die het tweede, gelijk de talrijke Ridderschap
het eerste lid der Gewestelijke Staten vormden I Niet minder dan 40 havezaten — of
riddermatige hofsteden van minstens ƒ 400 inkomen — waren er in 't aloude Graaf-
schap Zutfen, die recht van zitting gaven, maar van welke er velen slechts één eige-
naar toekwamen; buitendien moest men zijn adel van vaders- en moederszij bewijzen,
terwijl in beide andere kwartieren een bewijs van adeldom van vaderszij volstond,
met een onbezwaarden eigendom van 25 morgen lands ter waarde van 10 of 18,000
gulden. Zooveel den vereïschten leeflijii, meer dan 21 jaar, telden, werden, mits van
den hervormden godsdienst, ten Staten toegelaten, die in 't voor- en najaar, op een
zoogenoemden Landdag beurtelings in eene der drie hoofdsteden vergaderden, om over
de gewestelijke belangen te beraadslagen. Ieder kwartier hield daar voorts ook zijn eigen
vergaderingen, onder een der b-.u'gemeesters als voorzitter, waarbij vooral de geldmid-
delen behandeld werden. Het hoofdi)eleid der geldersche zaken ging van 't Hof uit,
met den Stadhouder — zoolang er die was —- of het oudste hd als voorzitter, en
negen gewone, drie buitengewone raden (drie en één, deels adel- deels stedelijke, uit
elk kwartier), die te Aridiem verblijf hielden, zoowel de rechts- als pohcie-zaken
behandelden, en in hooger beroep uitspraak deden. Uit de kwartiersleden werden, in
elk van deze, drie uit de Ridderschap en drie uit de Steden tot «'Gedeputeerde Staten"
mSÊ
wm
' Zelfs op kerkdijk gebied werd deze hertogelijk-geldersche vooraanzitting geëerbiedigd, en bleef
om geen andere reden de geldersche Synode, ook in de 18c . eeuw, èteeds den voorrang boven die der
andere provinciën houden. Zie Bachiene's Beschrijving der Nederlanden (1773) 1. bl. 280.
» Nijmegen, Tiel, eu Bommel; Zutfen, Doesburg, Doetinchem, en Grol; Arnhem, Harderwijk,
Wageningen, Hattem, cn Elburg. j
3 Vroeger staken, boven do gewone Ridderschap, de vier zoogenoemde Baanderheereii der Graaf-
schap Zutfen — die van Bronkhorst, 's Heerenberg, Baar, en Wisch - nog uit; daar zü echter bjj
den opstand den vijand waren toegevallen, was ia 1595 besloten, hun den verderen toegang te ont-
zeggen, en verzochten dan ook in 1629 beide graven van Limburg en Bronkhorst, alleen om die
^eden, te vergeefs toegelaten te vyorden,
• · ■ .·>ν|· ■ ■
■ ν\· ■
-ocr page 20-des yaderlands. . 43
bcnoeindT^l« gezamenlijk o.er gewestelijke zaken bijeenkwamen, den naam van
.gecombineerd collegie» droegen, en te Arnhem of anders in de Landdags-slad zitUng
hielden Toor elk kwartier echter in zijn hoofdstad vergaderden, om er de gewone
middelen te verpachten, en voor de ontvangsten der in te zamelen gelden zorg te
dn-en De domeingoederen en tollen werden door een oollegië van drie leden en reken-
mee'lers uit elk kwartier één, beheerd, te Arnhem woonachtig en over de gewesle-
U|ke en'kwartiers-landrentmeesters gesteld, terwijl de momber of advocaatfiscaal bi,
'i Hof beide en de rekenmeesters zijn ambt bekleedde. De gewestelijke en algemeene
hsten waren over de verschillende kwartieren naar evenredigheid van hun rijkdom
verdeeld; zoodat van ieder /Ί00 dat van Nijmegen bijna de helft (/47), dat van
Zutfen rdm een vijfde (/22), dat van de Veluwe wat minder dan een derde (/31)
betaalde Buitendien had ieder kwartier zijn eigen huishoudelykc inrichting , gehjk ieder
stad weder de hare, en de plattelandsambten de hunne, onder 't bestier der zooge-
noemde ambtsjonkers, die leden der ridderschap, aan welke 't burgerlijk en rechtsbe-
heer der verschillende ambten was opgedragen In de sleden voerden burgemeesters,
schepenen en raden het bewind. Buitendien had men in 't zoogenoemde Ryk van Nij-
megen een burggraaf, in de Veluwe en Zutfen een Landdrost over 't gansche kwartier,
in Tiel en Bommel, Doesburg, Deutichem, de νβΙηΛνζοο™, »de kostelijke boord (der
IJselstreken) om den kalen (zand)-rok», een richter. In de steden en hare vryheid
oefende de schepenbank, met minder of meerder beperking voor lijfstraffelyke zaken,
het recht. In de Overbetuwe had men vijf panderambten met hunne verschillende kerspelen,
en acht heerlijkheden met hare dorpen; in de Nederbetuwe eenige kerspelen en heer-
lijkheden. De Graven van 's Heerenberg hielden er een eigen Landdrost in hun graaf-
schap op uiv, even als die van Bronkhorst, en de Heeren van Wisch een richter. De
Heerlijkheid Breedevoort, met haar drossaart en richter, behoorde sedert den opstand
den Prinsen van Oranje in pandschap; het graafschap Buren hadden zy erfelijk en
stelden er hun drossaart, rentmeester, enz. aan. Een eigenaardig bestaan buiten'l ge-
meenebest, aan welks lasten het niet meêdroeg, om voerde het graafschap Kuilenburg,
dat daardoor ook een soort van vrijplaats voor gerechtelijk vervolgbaren in schuldzaken
en derg. van elders werd. De regeering werd er intusschen vaa 't kwartier van Nijme-
gen uit aan- en afgesteld; zij bestond uit een drost als hoofd, met een stedelijke over-
heid en een schout onder zich; ook de geldmiddelen werden er jaarlijks door gemach-
tigden uit dat kwartier onderzocht.
Een en ander zal volstaan ons een denkbeeld van den verwarden staat van zaken
te dier tijd te geven, en die, met de later aangebrachte en te vermelden kleine wij-
» Een vermakelüke blik op hunne werkzaamheid in de 17e en 18e eeuw heeft ons de "plattelands-
burgemeester" Mr. C. Ä. Nairac, in zyn Barnemlt onder de regeering der , doen werpen.
! 12 aloemeene geschiedenis
zigingen, tot op het laatst der 18e eeuw Yoortduurde. Men Yoege daar nog de onvrij-
heid veler plattelandshewoners, in hunne hof- of eigenhoorigheid, keurmedigheid,
schatbaarheid, enz. over hetzelfde tijdvak bij, en de uiteenloopende rechtsgebruiken in
verschillende streken in zwang. In 't kwartier van Zutfen alleen tweederlei: de land-
rechten van 't. graafschap en liet stadsrecht der stede zelve; ook de Veluwe en haar
zoom, de Tieler- en Bommelerwaard, hadden hun eigen landrechten, en 't kwartier
van Nijmegen Aveek in sommige gebruiken van 't verdere Gelderland af. Het dijkwezen
had er natuurlijk zyn afzonderlijk rechtsbeheer, in de Over- en Nederbetuwe, Maas
en Waal, ïieler- en Bommelerwaard, de buitenzij der VeluAve enz. toepasselijk; ieder
dijkschouw — als men 't noemde — telde er een dijkgraaf, vijf heemraden, een dijk-
schrijver en bode.
Het gewestelijk beheer over 't muntwezen was aan het Hof en de Rekenkamer op-
gedragen, en men was daarin veel aan de bepaling der Unie gehouden, die in haar
Tie artikel voorschreef, dat de ^verschillende gewesten zich naar elkander op dit punt
zouden voegen, en dienovereenkomstig ordonnanciën maken. Daar men echter tevens
het muntrecht als een kennelijk blijk van zijn «Oppermacht» beschouwde, handhaafde
men ten zeerste het gewestelijke recht om geld te slaan, en waren in Gelderland weer
de daartoe van oudsher gerechtigde steden, als Nijmegen, Zutfen, enz. niet minder
naijverig op haar voorrecht in dezen. Zij beweerden zelfs — als van Rijkswegen ge-
machtigd — niet onderworpen te zijn aan de algemeene Landswetten op dit punt,
zoodat men soms het stilstaan van den muntslag voor een jaarlijksche erkentenis van
Generaliteitswegen, bij haar — gelijk bij die van andere gewesten. Kampen, ΖλυοΙ,
Groningen — afkoopen moest. De Generahteitsmuntkamer in Den Haag — met hare
drie muntmeestersi of raden, een essayeur en een secretaris, door de algemeene Staten
gekozen — was met het algemeene toezicht op de muntzaken in den Lande belast,
beproefde het geslagen geld gelijk het metaal, waaruit het geslagen werd, vereffende
alle geschillen over de innerlijke geldswaarde, besHste zonder beroep op alle rechtsge-
dingen en geschillen over gehalte en gewicht van 't geld, en gaf acht op de nakoming
der plakaten op 't stuk der munt gemaakt. Werd lijfstraffelijk tegen deze laatste mis-
dreven, dan werd er de Raad van Staten in gemoeid; valsche munters echter werden
door de gewestelijke en stedelyke rechters, binnen wier grenzen misdreven was, ge-
vonnisd, en zoo dus ook voor Gelderland en zyne steden. ^
Kerkeiyk werd dit gewest naar de in 1620 door 's Lands steden aangenomen Dord-
sche Kerkorde van 1618 beheerd. Jaarlijks werd-er in een der vier steden Arnhem,
Nijmegen, Zutfen, of Harderwijk een Synode gehouden, en het telde negen vbrschillende
klassen. De Synode werd door vier Staatscommissarissen — tw ée leden van 't Hof en twee
burgemeesters der plaats — bijgewoond. Roomschgezinden Yverden er uit ambten en be-
dieningen geweerd, en menig plakaat tegen de voortplanting hunner leerstellingen uit-
des yaderlands. . 43
gevaardigd; slechts in de rechtbanken liet men ook roomschgezinde ambtsjonkers als
leden toe.
Holland en Westfriesland — gelijk de landstreek ten Noordoosten van Alk-
maar van ouds werd genoemd — werd in twee deelen, het Noorder en Zuider kwar-
tier gescheiden, die echter gezamenlijk ter vergadering der hollandsche Staten afvaar-
digden. Tot dezen behoorden, als eerste lid, de Edelen, wier aantal sedert de grafe-
lijke tyden aanmerkelijk gedund was, en die te zamen slechts ééne stem uitbracliten.
Aan hun «collegië» — gelijk men 't noemde — waren de inkomsten van eenige
onder hun opzicht gestelde geestelijke goederen, de abdijen van Rijnsburg en Leeuwen-
horst in de eerste plaats, toegelegd, vcaarvan de beide oiulste hunner Heeren den titel
van algemeen raad en rentmeester voerdert, met 2000 gulden inkomen, de vier vol-
gende dien van superintendent met 500 gulden. Voorts bekleedden de Edelen de hoofd-
ambten in heemraadschap en houtveesterij. Het tweede lid der Staten Λverd door de
Steden gevormd, λυaartoe, sedert 1608, de volgénde achttien — elf uil hel Zuider-,
zeven uit het Noorderkwartier — behoorden: Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden,
Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Schoonhoven, en Den Briel;—
Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam, Medemblik, en Purmerende. Het
getal der afgevaardigden van iedere stad was onbepaald, doch bestond gewoonlijk uit
een der burgemeesters en een paar leden der vroedschap, vergezeld door den Pensio-
naris, als Λvoordvoerder, gelijk de later te vermelden Raadpensionaris het die der Ede-
len Avas. Zij vergaderden gewoonlijk viermaal 's jaars in den Haag in een der groot-
ste vertrekken van 't oude Gravenhof, en hadden gedurende hun verblijf in de hof-
stad hun eigen herberg. Slechts huisden die der vier kleinste Zuider- en der vijf
kleinste en twee grootste Noordersteden byeen. De Heeren uit het Zuiderkwartier kwa-
men met lastbrieven, die uit het Noorderkwartier zcpider dat ter vergadering, om
daar over de ((petitiën» van den Raad van State, de belastingen, omslagen, geldelijke
verplichtingen te handelen; over vredesverbonden en oorlogsverklaring te spreken;
wetten en bepalingen te maken, krijgs- en andere ambten te begeven, lasten of pach-
ten kwyt te schelden, voorrechten of octrooyen te verleenen; den muntloop te wijzi-
gen, over de betaling van 's lands schulden te beraadslagen, en verder alles te be-
handelen, wat in den beschrijvingsbrief vermeld was. Het Hd der Edelen zat voor, en
stemde 't eerst, bij monde van den Raadpensionaris, die ook de te overwegen zaken
voorstelde, en de stemmen opnam; in zijn afwezen werd dit den Pen.sionaris der oud-
ste stad, Dordrecht, opgedragen. Iedere stad, klein of groot, had ééne stem. Vond
men zich omtrent een of ander punt bezwaard of onzeker, dan kon men er zijn «prin-
ci})alen» bericht van doen, en het daartoe ((overnemen», wat tot geen geringe ver-
traging aanleiding gaf. Men besloot bij nteerderheid van sttimmen, behalve waar 't
16 algemeeke geschiedenis
«consenten» of inwilliging van onderstandsgelden, belastingen, vrede, bestand of oor-
log, verandering van regeering of derg. gold, en allen eenparig moesten stemmen.
Die niet tegenwoordig was, v\erd gehouden zich te onderwerpen. Gewichtige zaken
werden gewoonlijk eerst aan commissarissen tot nader verslag in handen gesteld. Uit
de Edelen werd één ter algemeene Statenvergadering en één in den Raad van State
afgevaardigd, beiden gewoonlijk voor hun leven. Van de steden waren alleen de
zeven eerste uit het Zuider- en de drie eerste uit het Noorder-k'wartier gerechtigd, ter
algemeene Statenvergadering af te vaardigen; in den Raad van State ook nog Gorin-
chem, terwijl Amsterdam daarvoor onder de Noordersteden stemde. In de Algemeene
Rekenkamer zonden de edelen en de acht voornoemde Zuidersteden , gelijk de zeven
Noorder- voor zich, bij beurtorde, een afgevaardigde.
De betrekking van Raadspensionaris — «een ampt», als de thans daarmee bekleede
Cats 't naar eigen ervaring beschreef, zoo «vol gestie zorgen», en dat bij meerder-
heid van stemmen der edelen en steden, telkens voor vijf jaren vergeven werd, maakte
hem, die 't waarnam, lot den mond der vergadering, daar alle voorstellen door hem
gedaan, en de stemmen door hem opgenomen en, 't zij bij meerderheid of eenparig,
vermeld werden; gelijk hij ook met alle uitheemsche onderhandeling over 's Lands zaken
belast was. Zyne w erkzaarnheid bij de Staten verdeelde zich tusschen die bij de gewone
— als zij vergaderd \^ aren — en de dagelijks vergaderende gecovmitieerde. Deze laatste
bestonden — voor 't ZuiderkAvartier, Avant ook het Noorder- had de zijne — uit tien
leden, waarvan één uit de Edelen, acht uit acht der eerste, en één bij beurten uit één
der drie laatste Steden. Zij vormden als een gewestelijken Raad van State, met de
uitvoering der genomen staatsbesluiten, het opzicht over de gewestelijke krijgszaken en
de geldmiddelen belast, en verdeelden daartoe 't werk commissiesgewijs. Voorde geld-
middelen was het toezicht altijd aan gecommitteerden derzelfde steden opgedragen, en
was dit over negen kantoren — behalve 't algemeene in den Haag — in de acht
eerste steden en Den Briel, verdeeld. De oorlogszaken raakten de vestingwerken, de
monstering van 't krijgsvolk, de mond- en krygsbehoeften in de magazijnen en sterk-
ten, en de aanstelling tol eenige krijgsampten, als die van Luitenant, Vendrig en
Cornet. Zij moesten verder zorgen, dat de ingewilligde lasten, imposten, schattingen,
enz. op eenparigen voet, in de steden en ten platten lande, ingevorderd werden, en
dat de ontvangers en inners der middelen behoorlijk ter Kamer rekening deden, en in
't algemeen hun lastbrief nakwamen. Zij moesten van 's Lands lasten en inkomsten
een netten slaat houden, en zich zelf van den algemeenen en de bijzondere ontvangers
maandelijks staten van ontvang"5t en uitgaaf laten overzenden. Zij namen kennis van
alle geschillen omtrent de gemeene middelen, en wezen daarin eindvonnis, zonder
natuurlijk in 't ampt der gerechtshoven, admiraliteitscollegiën, en stedelijke of platle-
landsgerechten Ie treden; en de geschillen, voor hen gebracht, moesten ten spoedigste
des yaderlands. . 43
beslist worden, terwijl er van die, namens hen, door schepenen gewezen, op henzelf
beroep was. en van hun eigene alleen herziening verzocht kon worden bij de Staten,
door vijf leden van dezen, en vijf van wie over 't vonnis gezeten hadden, te doen.
Zoo goed als voor de ontvangst en inning moesten Gecommitteerde Raden ook voor
hel goede beheer en de juiste besteding der geïnde middelen zorg dragen; vooral ook
dat deze tot geen ander gebruik, dan waarvoor zij bestemd waren, werden aangewend.
Zij moesten ook co^^^m-rekening houden, zoowel tegenover den Raad van State, in zijn
betrekking tot Holland, als tegenover alle rekenschuldige personen. Voor 't nazien van
de krijgsrekeningen waren bepaaldelijk drie commissarissen aangesteld, en de verkla-
ringen der Provincie ten laste der Generaliteit werden jaarlijks door Gecommitteerden
ingeleverd. De Generaliteitsvergadering woonden zij bij en moesten daarbij acht geven,
dat er niets besloten werd met de staatsbesluiten van Holland of <(het recht en de
hoogheid» dier provincie strydig. Die staatsbesluiten zelf brachten zij ten uitvoer, en
deden bij elke dagvaart den Staten verslag van 't geen gedaan was of nog te doen
\iel. Bij 't afwezen der Staten besloten zij op alle voorkomende zaken, die noch lot
de Admiraliteit behoorden, noch door de Staten aan zich gehouden waren; in zaken
van builengewoon gewicht konden zij de Staten beschrijven, gelijk het ook voor de gewone
vergaderingen hun taak was. Zij mochten over geenerlei zaak beslissen, dan in bij-
zijn aller haagsche leden, of althans vijf hunner. Tot hun eigen collegië hadden Edelen
en Steden te aller uur vrijen toegang. Zij vergaderden, als gezegd, dagelijks, zon- en
feestdagen natuurlijk uitgezonderd, en wel 's voormiddags, behalve bij bijzondere ge-
legenheden. Dinsdags en Woensdags morgens zaten zij voor pleitgedingen, wanneer er
geen vacantie bij de hooge gerechtshoven was; den tw^eeden Maandag van ieder maand
kwamen zij zoo volledig mogelijk samen, om het verslag over de verschillende kanto-
ren te hooren. Jaarlijks, omstreeks November, handelden zij door hun gemachtigden met
de Staten over de buitengewone jaarslasten en den oorlogsstaat. Hun secretaris hield
aanleekening van al hun besluiten, bevelen van betaling, enz., en maakte een nette
lijst ook van alle commissionale besluiten en de onderhandelingen, waartoe men be-
sloten was.
Dat het Noorderkwartier zijne afzonderlijke Gecommitteerde Raden had, sproot deels uit
de afscheiding voort, waarin , na de verovering van Haarlem en vóór den overgang van Am-
sterdam, Zuid en Noord van 't Gewest verkeerd hadden, toen er te Hoorn een collegië voor
de zaken van 't afgescheiden kwartier werd ingesteld; deels hing het met het verschil in 't
aandeel samen, door beide kwartieren in de op te brengen'landspenningen gedragen, en
dat voor 't Noorder van ouds 20'4 , voor 't Zuider 79'/j "^an de 100 g. bedroeg \ De taak
' Er hadden echter voortdurend nog onderhandelingen over plaats, die eerst in 1668 tot beider
genoegen werden geëindigd.
IVe deel, Ie stuk, ■ 3
-ocr page 25-! 12 aloemeene geschiedenis
---
r '
Yan beider Gecommitteerden stond nagenoeg gelijk; de Noorder deden te Hoorn, waar
hun vergaderzaal was, wat de Zuider in den Haag deden; zij werden alleen gelde-
lijk wat minder beloond, en hadden over minder geldsom vrijelijk te beschikken Zij
kwamen ook minder aanhoudend samen, bepaalden bij 't scheiden hunner gewone ver-
gaderingen, wanneer zij — over twee, drie, of vier weken — weder zouden verga-
deren , en waren dan gewoonlijk voor drie dagen bijeen. De zeven leden der Noorder
Rekenkamer vergaderden dan ter zelfder tijd. Een secretaris stond hun ter zij, die
tevens hun commies der geldmiddelen was, van welke 't kantoor al weder te Hoorn,
onder hun toezicht, gehouden werd. Die van Holland, in 't algemeen, vorderden
natuurlijk veel grooter voet van beheer, en werden in drie vertrekken op 't Binnenhof
behandeld. Daar moesten de inkomsten van 't Gewest aangegeven en geregistreerd Λvor-
den. Alle ontvangsten der verschillende kantoren werden daar opgemaakt, alle bevel-
schriften voor de ontvangers geschreven, even als de belastingbrieven voor die ont-
vangers, waarmede zij verantwoordden, wat buiten die bevelschriften, op een of
ander besluit vaa Gecommitteerden, boor hen betaald was. Het algemeen ontvangst-
kantoor werd op 't Buitenhof gehouden. De ontvanger moest maandelijks een staat
vau ontvangst en uitgaaf aan Gecommitteerden overleggen, en binnen zes maanden
na afloop van ieder jaar zijn algemeene rekening doen. Drie afgevaardigden der Staten,
één uit de Edelen, voor zijn leven, Iw^ee uit de elf steden, telkens voor drie jaar,
'vormden «de kamer ter auditie van'salgemeenen Lands (van Holland) rekeningen.» Een
tweede «kamer van Rekeningen» was voor «de Graaflijksheidsdomeinen in Holland» in-
gesteld, die echter slechts tot het jaar 1728 Averkzaam was, toen, door den verkoop
der meeste domeinen, het beheer vau 't overschot aan Gecomiïïitteerden in beide
kwartieren werd opgedragen.
Het hooge rechtsgebied in Holland was aan tweederlei inrichting verknocht, den
Hoogen Raad en 't Hof van Holland, beiden in den Haag Λverkzaam. De eerste, die
ook voor Zeeland zat, bestond uit een voorzitter, negen leden, van welke drie voor
Zeeland, een griflier met ^ijn substituut, een rentmeester van de exploten, en eenige
mindere beambten. De voorzitter werd uit een drietal, door de hollandsche en zeeuwsche
Staten samen opgemaakt, door den Stadhouder, als die er was, gekozen. De leden of
raadsheeren werden door elk van beide gewesten afzonderlijk aangesteld; de griffier door
beiden gezamenlijk; zyn substituut alleen door Holland, tot hij, iu't begin der 18e eeuw,
door beide provinciën, om beurten, benoemd werd; de rentmeester van de exploten,
belast met de invordering der boeten enz., door beiden te zamen. De I^aad nam ken-
nis van alle zaken, door 't Hof voor hem gebracht, en voorts, in renteaanslag, van
' Slechts over ƒ2000; hun Zuidér amhtgenooten daarentegen over /30.000.
-ocr page 26-des yaderlands. . 43
I zaken tussclien uitheemsche kooplieden, zaken yan bezittingen, eenige zeezaken, enz.
ΐ Beroep was er bij den Hoogen Raad Tan de Tonnissen in dijkzaken, en hij alleen Yerleende
i' brieven yan leneßcie van inventaris, herstel van onwettige verbindtenis, boedelafstand,
enz. Over zijn eigen leden en bedienden had hij in burgerlijke en strafzaken rechtsge-
bied; terwijl hem Generaliteitszaken veelal werden toegezonden, om er een gewijsde
over'op te maken, dat dan op naam der Algemeene Staten werd uitgevaardigd en ten
uitvoer gelegd. Voor geschillen onder hollandsche ingezetenen, gedroeg hij zich naar
de hollandsche, voor die onder zeeuwsche naar zeeuwsche voorrechten, plakaten en
bevelschriften. — Het Hof van Holland, Zeeland en (West-)Friesland bestond uit een
Aoorzitter en elf leden of raadsheeren, een griffier met zijn substituut, drie secretaris-
sen, een rentmeester, en eenige mindere beambten. De advokaatfiscaal, tevens procu-
reurgeneraal nam de strafzaken voor Hof beide en Hoogen Raad waar. De voorzitter
en de griffier werden door de hollandsclie en zeeuwschè staten om beurten aangesteld,
van de leden acht door Holland en drie door Zeeland; twee dier acht zaten van we-
gen de Edelen, al de overigen moesten doctor of licenciaat in de rechten wezen. De
substituut-griffier werd door 't Hof zelf benoemd. Tot de kennis van 't Hof behoorden
eigenlijk alle zaken, belangende de rechten, hoogheid, vrijheid, heerlijkheid, leenen
en domeinen van Holland en Zeeland; verscheiden daarvan waren echter allengs aan
Gecommitteerden verbleven. Het nam verder kennis van de geschillen tusschen ste-
den en heerlijkheden, dadelijkheden tusschen edelliên en anderen, en zaken 's Lands
diensten en ambten aangaande. Ook de zaken van weduwen en weezen en andere on,
gelukkige —of «ellendige» — personen behoorden voor 't Hof, evenals die van kerk-
stichting en prebendebezit, en de aanklachten van overlast en knevelarij, door baljuwen
: en andere ambtenaars, edellui, enz. begaan. De burgerlijke zaken der lagere Hol-
^ landsche en Zeeuwsche rechtbanken kwamen mede in beroep of ter hervorming voor
't Hof, of ook bij rechtsweigering of uitstel. Even als de Hooge Raad, had het uit-
sluitend rechtsgebied over zijn leden en bedienden; buitendien over hen, die op 's Hof,
7 grond — Buitenhof, Vijverberg, Hofcingel, en Hofstraat — woonden. Beiden Hof en
Hooge Raad deden recht uit naam en van wegen de hooge overheid en Graaflijkheid
van Holland, Zeeland, en (West-)Friesland. Meer dan eens intusschen waren beide
gewesten 't oneens over hunne weêrzijdsche verhouding tot beiden, en moesten daar-
door herhaaldelijk onderhnge overeenkomsten gesloten worden. Met de haagsche regeering
lei het Hof door verwarring van rechtsgebied dikwerf overhoop, waarin zich dan de
HoUandsche Staten mengden, zonder de zaak voor goed te kunnen uitmaken. Ter in-
: kerkering werden de zoogenoemde Kasteleiny en de Voor- of de Gevangen-poort ge-
^ bezigd; de eerste, wier Kastelein door 't Hof werd aangesteld, voor hen die van bui-
1 ten gekomen, wegens schulden bezwaard of gegijzeld werden, of die voorloopig in
I hechtenis zaten, en op minder strenge behandeling aanspraak maakten; de andere, van
-ocr page 27-20 algemeene geschiedenis
ouds reeds als 's Grayen Steen, gevangeais, en stok bekend, voor zwaarder misdadigers,
of wie, wegens zware schuld, onder nauwer toezicht zitten moest. De cipier werd
door 't Hof benoemd. De tot gevangenisstraf veroordeelden gingen gemeenlijk naar het
tuchthuis te Gouda of Delft.
De handhaving der verdere rechtsbelangen in het gewest was, naar ouder gewoonte,
aan de zorg der baljuwen in de steden en ten platten lande opgedragen, tegen welker
maar al te veelvuldige «knevelarij» 't Hof te waken had, en wier rechtspraak zich
in een hoog, middelbaar, en laag rechtsgebied of jurisdictie onderscheidde. De eerste,
halsheerlijkheid of crimineele jurisdictie, gold alle lyfstraffelijke misdrijven; de tweede
of civiele alle burgelijke geschillen en kleine misdadigers, met Schoutenboeten te ver-
goeden; de derde alle dagelijks voorkomende maatschappelijke handehngen, waarbij de
tegenwoordigheid van een of meer gerechtsleden of schepenen, met of zonder den schout,
vereischt werd. Buiten dien waren er met al de ambachten of heerlijkheden nog tal
van heerlyke rechten — Jacht-, Visch- en Vogelerij-, Wind-, Tol-, Tiend- en andere
rechten _ verbonden. De hoofdofficier of hoofdschout was min of meer van de ste-
delijke overheid afhankelijk; de plattelandsbaljuwen konden — daargelaten het toe-
zicht van 't Hof — meer eigenmachtig te werk gaan. Zij spanden hun hooge vier-
schaar met eenige «welgeboren mannen» uit hun streek, wier keuze soms aan hen
zelf werd overgelaten, en hen des te vrijer in hun doen maakte. De lage vierschaar
werd door schout en schepenen gespannen, evenals in de steden schepenen met den
hoofdofficier het Gerecht uitmaakten. Baljuwschappen telde men verschillende, van groo-
ter en kleiner omvang. Bat van den Haag en Haagambacht, Delfland, Rijnland,
Schieland, land van Voorne, Putten (met zijn Ruwaard tot baljuw), de Beyerlanden,
de Klundert, Zuidholland (in zijn engere beteekenis en omvattende de Zwijndrechtsche,
Grooter, Alblasser, en Krimpener Waard; terwijl er ook eenige ambachten in den
Hoekschen waard, en voorts de landen van Heusden en Altena, de Langstraat, enz.
onder gerekend werden), Kennemerland, Brederode, Blois, de Egmonden, de Nieuw-
bnrgen, Texel, Zeevangk, Gooiland en Weesperkerspel, de Loosdreehten Mijnden
en Tekkoop, Oudewater, Woerden, enz.; in andere streken, gelijk Leerdam en
Asperen bijv., was, in plaats van een baljuw, een drossaard met het hooge rechtsge-
bied belast. )
Met deze rechterlijke inrichting gingen uit den aard der zaak veel misbruiken ge-
paard. De vereeniging der wetgevende en rechtsmacht, gelijk die ten platten lande
bijna uitsluitend plaats greep, waar de strafbepalingen der keuren van Heer of Baljuw
uitgingen, en de opgelegde boeten in hun eigen beurs vloeiden, was er een der voor-
naamste van. In de steden was de officier of schout minder eigenmachtig werkzaam,
doch, terwijl hij gewoonlijk uit de deftigste geslachten gekozen werd, stond hem tegen-
over den minderen man alles, met hun, vrij; en 't was zelfs een tamelijk algemeene
!
€
; 1
-ocr page 28-des vaderlandls. 21
rechts- of onrechtsregel, dat aanzienlijke misdoeners in verschillende gevallen minder
zwaar gestraft moesten worden, dan geringe, Men ontzag zich, zoo te lande als in
stad, dan ook niet tegenover dien geringe, onder louter voorwendsel van misdrijf, met
den meesten willekeur te werk te gaan, zeker, dat het al heel erg moest loopen, eer
men er voor 't Hof om geroepen zou worden, om wegens «knevelarij" te recht te
staan of zelfs gestraft te worden. Ten platten lande was de öf zelf rechtskundige, öf
door een rechtskundige bijgestane en uit den deftigen stand geboren baljuw, tegen-
over het meerendeel zijner «welgeboren mannen», heer en meester, ook al waren ze
niet door hem zelf aangewezen en op zijn aanwijzing gekozen. In de heerlijkheden wer-
den de rechtsambten, gelijk door sommige baljuwen ook die der schouten in hun
streek werkzaam, voor gereede penningen verkocht, die dan, hoe eer hoe beter, uit
de verbeurde boeten dienden herwonnen, en op de werkelijke of vermeende strafschul-
digen verhaald te worden. «Schouten en Baljouwen Grijpen als wouwen» was daar-
om ook een spreekwoordelijk rijmpjen, dat op maar al te veel proefondervindelijke
kennisneming steunde. Dat hun daarbij gevangenzetting vrij-, en geeseUng of stok-
slagen tegenover elk min of meer weerspannig slachtoffer ten dienst stonden, maakte
de zaak niet beter en werkte hun inhaligheid niet weinig in de hand Κ
In een zoo waterrijk en grootendeels van 't Avater omgeven, en kunstmatig tegen
't water beveihgd of op 't water gewonnen gewest als Holland, moest de zorg voor 't
dijk- en polderwezen van geen gering aanbelang zijn. Talrijke heemraadschappen, on-
der een dijkgraaf en eenige heemraden staande, en elk in eenige ambachten verdeeld,
Avaren daartoe aangewezen ; terwijl de schout van ieder ambacht of dorp met de am-
bachtsbeAvaarders het opzicht over de dijkwerken in zijn ambacht had. Evenzoo stond
die schout aan 't hoofd der poldermeesters'en zoogenoemde kroosheemraden of sloot-
schouAvers in zijn ambacht. Gezamentlijke hoofdingelanden stonden in ieder heemraad-
schap de belangen der ingelanden voor. De onderhoudskosten der dijken en de gelden
voor 't dijksbestuur werden door een belasting op de omdijkte en ingepolderde lande-
ryen gedekt, en strekten bij de gewone verponding tot geen gering bezAvaar voor den
bezitter.
Kerkelijk was Holland in een Noorder- en Zuider deel gesplitst, doch van anderen
omvang dan beide kAvartieren, daar tot het eerste ook Haarlem en Amsterdam behoor-
den, en eerst met Leiden het tweede aanving, en onder de Zuidhollandsche, gelijk
het eerste onder de Noordhollandsche Synode gerekend Averd. Beide Synoden kAvamen
in July van ieder jaar in de hoofdstad van een der 11 Zuid- en 6 Noordhollandsche
klassen, die tot haar afvaardigden, bijeen. Buiten de kerkelijke leden — predikanten
' Zie over een en ander het boekjen, naar de gereehteljjke bescheiden, door Mr. Van den Bergh
over «de Baljuwen" opengedaan in Hei BiJksarcUef, bl. 235 en vv.
! 12 aloemeene geschiedenis
en ouderlingen — die haar bijwoonden, Avas er van staatswegen in Zuidholland een
raadsheer uit den Hoogen Raad, in Noordholland één uit het Hof van Holland, gelijk
Yoorts een burgemeester of ander regeeringslid der stad, waar men Yergaderde.
Zeeland, beooster en beivester Scheld, telde, sedert het verrallen van den geeste-
lijken stand, even als Holland, twee leden in zijne oppermachtige Staten, de Edelen
door den zoogenoemden eersten Edele vertegenwoordigd, en de Steden. Die eerste Edele
was de Prins van Oranje, als markgraaf van Vere en VHssingen, die zich, op zijne
beurt, door een of ander Zeeuwsch edelman — thans, tot den dood van Prins Willem II,
Johan de Rnuyt — liet vervangen; de stemmende steden, zes in getal: Middelburg,
Zieriksee, Goes, Tholen, Vhssingen, en Vere, door een of meer — maar altoos
slechts één stem uitbrengende — afgevaardigden vertegenwoordigd. Zij kwamen, door
de Gecommitteerde Raden beschreven, op onbepaalde tyden, in de abdij te Middelburg
bijeen. De Raadpensionaris — thans nog Mr. Gornehs Stavenisse, die echter in Mei
1649 stierf, en in Augustus daaraan door den tegenwoordigen secretaris der Staten,
Mr. Johan de Brune, werd opgevolgd — nam de.stemmen op, en besHste naar de
meerderheid, ten zij, als in zaken van schatting, belasting, regeeringsverandering, en
vrede of oorlog, eenstemmigheid was voorgeschreven. Hij hield aanteekening van de
genomen besluiten, en Het de daaruit voortvloeyende bescheiden door den Secretaris
opstellen, die hem by afwezigheid verving. Naast de Staten-kamer was in de abdij
het Staten-kantoor of de gewestelijke griffie, door een griffier en vijf klerken bediend.
De Staten begaven alle staatsambten en commissiën. Gecommitteerden bestonden,
even als de Staten, uit zeven personen, die gewoonlijk Maandags, Donderdags, en
voor de rechtszaken Vrijdags voormiddags, doch, als 't vereischt werd, ook op andere
dagen vergaderden, en door den Raadpensionaris en Secretaris, de eerste als leider,
de laatste voor 't houden der notulen en opstellen der bescheiden, werden bijgestaan.
Zij hadden, bij afwezen der Staten, 't beheer aller pohcie-, krijgs- en geldzaken,
buiten 't den Staten voorbehouden «consent» tot belastingen. Op rechtsgebied wezen
zij vonnis in hooger beroep van 't Schepengerecht over geschillen omtrent krijgs- en
andere belasting, en in beslag genomen goederen, doch kon men van hen weder
in herziening komen bij de Staten. Als bestuurders van ,'t Commiitimus van Zeeland
(zie boven, blz. 6) — een «bolwerk hunner provincie» geacht — waren zij geroe-
pen daar de middelen en inkomsten uit de domeinen te heffen, krijgs- en sommige
andere ampten te vergeven, predikanten en schoolmeesters te betalen, en in hun aan-
stelling en afzetting gehoord te worden, enz. De algemeene ontvanger van Zeeland
had een gelijkvormige betrekking met dien van Holland. De zeeuwsche Rekenkamer
bestond — even als Gecommitteerden der Staten — uit zeven personen, en was ge"
roepen tot het opnemen der rekening van alle rekenplichtigen, den algemeenen ont-
des yaderlands. . 43
yanger niet uitgesloten, tot het geven van advies aan de Staten omtrent alles, waar-
van zij gerekend konden worden de beste kennis te hebben, en tot het.opmaken van
den jaarstaat der gewestelijke baten en lasten. Haar leden zaten om beurten voor, en
werden door een griffier of secretaris met twee klerken bediend.
Het hooge rechtsbewind in Zeeland, bewester Scheld, was aan den rentmeester
aldaar als hoog baljuw ten platten lande en op de dorpen, behalve die van Walche-
ren, in handen gesteld, met macht, alle misdadigers te vangen en op 's Graven Steen
naar Middelburg te doen voeren, om ze voor burgemeester en schepenen te recht te
stellen. Hij verbleef zelf te Middelburg, doch had zijn stadhouders en dienders in de ver-
schillende kwartieren, Zuid- en Noordbeveland, Wolfersdijk, Sint Joostland. Buitendien
hield hij het kantoor der graaflijke domeinen, en stond als stadhouder van de leenen,
met twee door de Staten verkozen leenmannen, over alle verheffen, overdrachten, en
belastingen daarvan. Het rechtsgebied op Walcheren, behalve, dat van Domburg en West-
capelle, die in hun geheel bleven, was door den Prins in 1574 tusschen Middelburg,
Vere, en Vhssingen verdeeld. Dat beooster Scheld was vroeger evenzeer in zijn ge-
lieel aan den te Zieriksee verblijvenden rentmeester dier eilanden toevertrouwd, maar
in 1574, zoo te water als te land, den baljuw van Zieriksee overgedragen, doch in 1615
voor zoo ver misdaden omtrent gestrande goederen, jacht-overtredingeii en helmbe-
schadiging in de duinen van Schomven betrof, hem teruggegeven. De graaflyke do-
meinen beheerde hij met zes leenmannen en een griffier, met welke hy het Leenhof
beoosterscheld vormde. De baljuw van Tholen, tevens rentmeester der domeinen aldaar,
voerde't rechtsgebied over Tholen, Schakerlo, en Poortvliet; de verdere heerlijkheden
hadden haar eigen hoog recht. De boeten voor jacht-, visscherij- of vogelerij-delicten
moesten — althans tot 1660 — algemeen door de gerechtelijke ambtenaren aan beide
rentmeesters verrekend Avorden; terwijl het algemeen opzicht over de jacht steeds aan
Gecommitteerden bleef. Tot de jacht zelve waren alleen ambachtsheeren en enkele be-
gunstigden — als Gecommitteerden, leden der rekenkamer, hoofdofficieren en over-
heidspersonen der stemmende steden, elk binnen zijn rechtsgebied — gemachtigd;
tot die op faizanten Gecommitteerden alleen. Een eigenaardig zeeuwsch rechtsambt was
dat van den te Middelburg verblijf houdenden baljuw der Avateren van Zeeland, wiens
rechtsgebied zich uitstrekte van de Wiehngen af, de Honte op, tot Saftinge, en
voorts de stroom bewesterscheld, voorbij Bergen, Goes, enz.; binnen >velke grenzen hij
kennis moest nemen van alle misdrijven, binnen scheepsboord, 't zij in eenige haven
of op zee geschiedende. Ook had hij 't recht van «ankeragië» aller schepen binnen zijn
gebied het anker werpende, waarvoor zij ten profijte der domeinen, al naar hun
grootte, iets verschuldigd waren. Ook alle zeevonden op de >vateren vlottende, op
den grond gevonden of opgevischt, onder bergloon voor vinders of visschers, werden
tot dit ambt gerekend. In 1644 was hem, die 't bekleedde, door wet en raad van
! 12 aloemeene geschiedenis
Middelburg, de derde rang — na hen zelf en den baljuw der stad — toegekend
In 't zeeuwscbe kerkbeheer was de staat veel meer dan in Holland gemengd, en
buiten den kerkeraad bijy. nog een collegium qualificatum — als 't genoemd \verd —
in elke predikantsberoeping gemoeid, in 't welk eenige overheidspersonen zitting namen.
Evenzoo werd er geen Synode gehouden dan op verzoek aan en met goedvinding van
HH. Staten, en had er ook niet, als in Holland, jaarlijks, maar slechts van tijd tot tyd
eene plaats, bijgewoond door twee gemachtigden uit die Heeren, wilde zij geen ge-
vaar loopen niet goedgekeurd te worden. Om de drie jaren werd er daarentegen, altoos
met bewilhging van HH. Gecommuniteerden, een samenkomst (of conventus) gehouden,
om, op uitnoodiging der zuidhollandsche Synode, een paar predikanten naar den Haag
af te vaardigen, ten einde, met de afgevaardigden uit de overige gewesten, de oor-
spronkelijke bescheiden der dordsche Synode en de niemve Bijbelvertahng in plechti-
gen oogenschouw te komen nemen. Een kerkelijke ccetus werd er saamgeroepen Avan-
neer zich een of ander predikant bezAvaard voelde over 't advies door zijne klasse, de
uitspraak van een collegium qualificatum over zijn leer, leven, en kerkbestuur uitge-
bracht. Op zijn beroep op de klasse Averd die door de Staten uitgeschreven, en kwam
dan vervolgens ten getale van acht predikanten en twee Gecommiteerden te Middel-
burg bijeen. Uit den aard der zaak kwamen zij echter slechts weinig voor. Klassen
waren er vier in 't geheel; die van Walcheren, met de drie stemmende en de drie
smalle steden (Arnemuiden, Domburg, en Westkapelle), 16 walchersche dorpen, vier
Noordbevelandsche kerken en vijf in 't Committimus; die van Schouwen en Duive-
land, tot welke ook Sommelsdijk nog behoorde; die van Zuidbeveland; en die van Tholen
en Bergen op Zoom, en die voor de helft dus op brabantsch terrein thuis hoorde.
De klassen vergaderden gewoonlijk viermaal in 't jaar.
Friesland werd in zijn drie kwartieren, Oostergo, Westergo, en de Zeven Wouden,
waarbij ter vertegenwoordiging in de Staten, nog als vierde de elf steden kwamen,
door dertig en elf of een en veertig ((Gecommitteerden ten Landsdage» — als zij heetten
— bestuurd, die kwartiersgewijs, in vier kamers bijeenkwamen, en kamer voor kamer,
stemden; staakten de vier stemmen, dan beshste de Stadhouder van 't gewest, ten zij
eenparigheid vereischt werd. De ge\vone ((groote Landsdag» werd den eersten February
geopend, en moest uiterlyk binnen zes weken eindigen. De verkiezing of stemming
daarvoor geschiedde, in de drie plattelandskwartieren — naar de bepalingen in 1640
ontworpen — met veel plechtigheid, op één dag en uur, door de gansche provincie.
Na driemalig klokgeklep, te 9, 10, en 11 uur, telkens van honderd slagen, ving zij een
kwart uur later in de verschillende dorpskerken aan, en vferA twee dagen daarna, in
de rechtskamer der verschillende Grietenijen voleind. Daar kwamen dan uit ieder dorp
een tweetal afgevaardigden de dorpstemmen meêdeelen, en de Grietman, met zijn
)
«i
i!
bes vaderlands. 25
mederecliters en secretaris maakte in liun tegenwoordiglieid op, wie bij meerderheid
der stemmende dorpen, tot «Tolmacht» gekoxen waren. Ieder dorp toch, onverschillig
boe veel stemmers het telde, gold voor slechts ééne stem. Gerechtigd tot de stemming
waren alle eigenerfden, gelijk zi] — of liever hunne huizen of plaatsen — daarvoor
in 't «cohier» stonden aangeteekend, in 1640 in orde gebracht; vrouwen werden
daarbij door hun mannen, kinderen door hun voogden vertegenwoordigd; slapende
stemmen heetten die, waar tijdelijk de stem niet geldig was, omdat hetzij het huis
verbrand of afgebroken, of door een onvermogende, een roomschgezinde, of een infaam
verklaarde, enz. bezeten werd. Ook gedeelten van stemmen, tot een vierde toe, werden
erkend, doch verdere verbrokkeHng dan dat niet aangenomen. Dit stemrecht gold niet
alleen voor de staten, maar ook voor andere betrekkingen, als die van kerkvoogd
schoolmeester, predikant, dorpsrechter, en een drietal voor grietenij-bestuur; voorts dijk-
graven en beheerders, dorpsvolmachten, belastingbeambten, enz. Ieder grietenij werd
door ééne stem vertegenwoordigd (van daar 11 voor Wester-, 9 voor Oostergo, 10 voor
de Wouden), die echter half voor den adel, en half voor eigen-erfden telde, en daarom
door twee personen — een edelman en een eigenerfde — werd uitgebracht ^ In de
Steden geschiedde de stemming op 't Raadhuis, door burgemeesters en vroedslui, die
mede elk voor een halve stem opkwamen. De opening der Staten had in de kamer
van Oostergo, door den secretaris der Staten, plaats, waarbij een der leeuwarder domi-
nees het gebed deed; daarna stelde de secretaris de af te doene zaken voor, die in
elke kamer afzonderlijk overwogen werden, en dan werden de stemmen door de secretaris
opgesomd en geboekt. Tot de gewone zaken behoorde, behalve 't bepalen der lasten
en imposten, het bestel der afwisselende (of amhulatore) ambten in de staten, staats-
raad, gedeputeerden, enz., waarbij veel kuiperij plag plaats te hebben, en dat in 1635
een almanak of een rooster tot een benoeming voor telkens niet langer dan drie jaar
deed opmaken, die meer dan een εβηΛν lang, eerst openlijk later stilzwijgend, in we-
zen bleef. Uit de gevolmachtigden Λverd een achttal gekozen, «de Staten in 't minder-
getal» genoemd, door 't welk alles voor de Staten zelf komen moest, en bij 't welk
de Stadhouder recht van zitting had, en de secretaris van Staat altoos meêzat. Deze
was gehouden, de gewone Landsdagsbesluiten aan de gedeputeerde Staten over te leggen ,
en hun een afschrift van die in 't mindergetal ter hand te stellen. Gedeputeerde Staten,
mede ten getale van acht personen, hadden het bestuur der gewestelijke zaken buiten
de landschappen, en moesten de algemeene belangen der Provincie in alle siuhken na-
gaan, voor de veiligheid binnen en buitenslands zorgen, den openbaren godsdienst
voorslaan, de meeste ambtenaars van minder en meerder aanbelang benoemen, 's Lands
'-4·
ï;
* Voor deze stemden Mennonieten natuurlijk niet meê; Remonstranten wel.
' Later zelfs vier; van ieder namelijk tvree.
IVe deel, Ie «tuk.
26
V.
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
werken behooriijk «nJerhouden, zorg .Iragen voor Je geMmid.lelen, oonleelen e„ von-
nissen over alle haven-versohillen en overtredingen, en verder alles nitvoeren , waartoe
door de Stalen op den Landsdag beslolen was. Zij vergaderden den eersten dmsdag
en eenige volgende dagen in ieder maand, doch in hacheiyke tijden bij voortdnrrng,
en hadden om beurten een hnnner lot voorster en voorsteller, terwijl de secretarrs
als voorlezer en boekhouder werkzaam was, nret den voorzitter de besluiten ondertee-
kende, en op zgn last ot dien van de Heeren besehreet; drie klerken waren hem toe-
gevoegd. De Sladhonder, thans .sedert acht jaar Graat Wülem Frederik van Nassau,
Ld het algemeene toezicht op de krijgszaken, voerde met Gedeputeerden hel gewes-
telijk bestuur, en was ook met de zorg voor een deugdelijk rechlsbeheer belast, waar-
toe hem zitting was verleend in de vergaderingen van 't provinciale Hot. Volgens den
laslbriet hem door de Staten verstrekt, moest hij hen mitsgaders hun Gedeputeerden
naar behooren eeren en achten, en mocht zich in geonerlei manier cenig oppermach-
tig .ezag ot hoogheid aanmatigen; hij moest beloven den hervormden god.sd.enst over-
eenkomstig de dordsche leerstellingen, te handhaven; ,net Gedeputeerden moest h,j alle
traetaten, voorrechten, vrrjheden, rechten, lotrelLjke costnmen, enz. verdedrgen en
„iet toelaten, dat Μ door het landschap 6f eenig lid daarvan ->t zij ingezetene, edele,
ot ergenertde - daarop inbreuk gedaan werd; met dezelfde Gedepnteer en moest hrj
alle krijgsambtcn, ter Staten-bedeeling en betaUng staande, naar meerderheul der stemmen
bestellen; in zijn atwczen. Gedeputeerden alleen.
Het provinciale Gerechtshof, sedert 1545 reeds in de zoogenaamde Kanselarij te
Leeuwarden gevestigd, was met het gewestelijk bestuur der Igtstraffelijke en bur^e-
hjke rechtspleging belast. De leden, door de vier kwartreren - elk ten getale van drre
- aangesteld, hadden steeds den oudste in jaren tot voorzitter. Zg wezen recht naar
<,'s Lands» in 1602 verzamelde «ordonnancie», een gedeeltelijk friesch gedeeltch,k ro-
meinsch stel wetten, en „amen kennis van alle misdaden daartegen misdreven, op
kleinere voor den minderen rechter beboetbare overtredingen na; in t btugerhjke van
alles, wat er Μ ten eersten aanleg 6t bij beroep van dien rechter kwam. Be procureur-
generaal was met het onderzoek naar alle bedreven misdade„ en de vervolgmg daar-
in belast, gelijk met de rechtsvordering omtrent alle misdadigers, hem oor de Staten
hu„ Gedeputeerden, ot anderen aangewezen. Het Blokhuis te Leeuwarden strekte ot
gevangenis der opgebrachten. De griffier van 't Hot was met het schrrftehjk werk be-
last en had een substituut en eenige klerken onder zich. Onder de verdere bed,enden
telde men nog den eersten deurwaarder, denzoogenoemden «rollarins» een ontvan-
ger der sportelgelden en zgn sportelmaander, twee grossanten, zes verdere deurwaar-
ders en acht boden. De voornaamste zitting was op Dinsdag, doch alle dagen werf door
den ter rolle zitlenden commissaris .«htdag gehouden, tenzij dit door gebrek aan
werkzaamheid, onnoodig bleek. Het rechtsgebied der jacht en visscherg berustte bg
Ë f
des yaderlands. . 43
M^p^hn, lenvijl het toezicht over de uitToering ταη 's Lands plakateii daarom-
trent aan den Houtvester opgedragen was, van wiens veroordeehngen tot boete in zijn
eigen voordeel men zich op hen beroepen kon.. De «nedergerechten» gehjk men het
lager rechtsgebied noemde, Avaren met het Grietenij- en Stadsbestuur verbonden; zij waren
belast met de kennisneming en bestraffing van alle kleinere misdrijven, waar een
gevangenzetting op water en brood, opdekaaksteUing, en derg. op stond. In burger-
lijke zaken was hun macht, in eersten aanleg, zeer uitgebreid. In de Grietenyeii
^verden zij door den grietman en van tAvee tot vier bijzitters of mederechters waarge-
nomen, met een secretaris voor 't schrijfwerk, en een rechtskundig pensionaris voor
inhchti'ng. De Grietman werd door Gedeputeerden en den Stadhouder uit het door eigen-
erfden gekozen drietal benoemd. Hij had voor de handhaving der goede orde ook in 'l
kerkelijke te waken, de openbare veiUgheid te handhaven, voor den goeden staat van
vaarten en wegen te zorgen, in de aan zee gelegen streken op de gestrande goederen
toe te zien, enz. Zijn bijzitters en secretaris werden door hem zelf uit het drietal
gekozen, door eigenerfden hem aangeboden. Laatstgemelde betrekking ging dikwerf
met den boêlgoeds-ontvang in de grietenij gepaard, welke dan een stuiver van ieder
goudgulden inbracht, door den verkochten boedel opgebracht. In ieder dorp, of twee
of <lrie tier kleinste te zamen, werd voorts nog een dorpsrechter gevonden, verplicht
op alles acht te geven wat tot stoornis van rust of orde strekken kon, waatbij hij
de medewerking der dorpehngen eischen mocht. Onbelangrijke geschillen kon hij in
der minne afdoen; werden er echter boeten bij beloopen, dan moest hij ze den Griet-
man aangeven, dien hij minstens ieder veertien daag van alle voorkomende zaken in
kennis stellen moest. Van hem ging ook alle huiskondiging en klokgeklep uit, bijopen-
bare stemmingen gebruikelijk, en de geregelde orde, bij die stemmingen in acht te
nemen. Hy werd door den grietman uit een drietal gekozen , door de ingezetenen gestemd.
Een fiscaal, door den grietman aangesteld, nam het ambt van den procureur-generaal
bij de nedergerechten waar, en was met de taak belast, om strafzaken op te sporen en hen
die ze bedreven te vervolgen. — In de Steden kende men, in plaats van de eigen-
erfden , de vroedschappen, voor grietman en bijzitters, burgemeesters en schepenen. Eerst-
gemelde werden op verschillende wijs uit de burgerij verkozen; zij vergaderden 6f
van tijd tot tijd uit zich zelf, öf werden door de overheid aangeschreven. Deze over-
lieid werd uil hun gekozen, en bestond uit burgemeesters en schepenen, of elders ook
nog raadslieden, gezworenen, en bouwmeesters, Laatstgemelden was meer bijzonder de
zorg over de wallen, grachten, poorten, en bruggen, 'l onderhoud der straten, enz.
opgedragen. Burgemeesters en schepenen waren met de uitoefening van 't recht be-
last. Na de stribbelingen van 't jaar 1635 waren nieuwe bepalingen voor de regeerings-
Iwstelling der steden ontworpen, en in 1642 door de friesche Staten bevestigd. Leeu-
warden en Franeker werden daarbij in hun eigen overheidsverkiezing van vroeger
-ί
algemeene geschiedenis.
gehandhaafd, in de overige steden daarentegen de aanstelling aan den stadhouder op-
gedragen.
Met het toezicht op de friesehe geldmiddelen waren de leden der Rekenkamer belast,
voor welke uit ieder kwartier één werd afgevaardigd, en gewoonlijk drie jaar zitting
had. Zij vergaderden gelijktijdig met Gedeputeerden, en ontvingen daarom van dezen
kennis wanneer zij scheidden. Hun secretaris hield van alles boek, en in hun verga-
deringen werden de rekeningen verantwoord van alle met 's Lands penningen gemoeide
ambtenaren. Naast de Rekenkamer stond die van financiën uit een Commies-generaal
en een commies ten financie, onder hem, bestaande. Zy had de geldelijke ordonnanciën
voor officieren en troepen der provincie te stellen en te verrekenen, en de kosten tot
onderhoud der provinciale versterkingen te doen betalen; 't geen bij een der gewes-
telijke kantoren — 't zy van de domeinen, van de consumtie, van de floreenen \ van
de losse renten, of van de lijfrenten — plaats greep. Hij ging ook de rekeningen der
geestelijke ontvangers na, om haar aannemelijkheid te bepalen of ze met de noodige
aanmerkingen terug te doen zenden.
Het friesehe dijkwezen, van niet minder aanbelang dan dat van Holland en. Zee-
land, was niet overal in 't geAvest op denzelfden voet ingericht. De dijken aan den
Noordoosthoek toch stonden onder dijkgraven en dijksgedeputeerden met een secre-
taris, terwyl voorts uit ieder dorp een gevolmachtigde gekozen werd, om het gewone dijk-
recht te vormen; in sommige grietenijen kwamen daar nog een paar buitengewone
gedeputeerden bij, terwijl een dijkontvanger met inning en uitgaaf der gelden belast
was. Voor de Bidt-dijken was het bestuur aan een voor zijn leven benoemden Heem-
raad met zijn gedeputeerden opgedragen, wien evenzeer een secretaris en ontvanger
ten dienst stonden, en die er daarenboven nog een «strandmeester» op na hielden,
tusschen Sint-Anna en Sint-Jacobparochie gehuisd, en op wiens bovenzaal zij verga-
derden en gastreerden. De veel kleinere polderdijken werden door twee jaarlijks ver-
kiesbare gecommitteerden met een secretaris-ontvanger beheerd. Van meer gewicht en
meer ingewikkeld beheer waren de zoogenoemde vijfdeesdijken van Harhngen tot Mak-
kum, onder een dykgraaf, maar door twee lichamen, die der buiten- en binnendijkers,
bestuurd en betaald, naar het Dijksbescheid, in 't jaar 1614 door Stadhouder en Ge-
deputeerden ontworpen en uitgegeven. Daarna volgden de dijken van Wons- en Wym-
» Of floreenbelasting, volgens welke, van den saxischen tyd her, voor elke floreen (of goudgulden
ƒ 1,40), 't welk een stuk gronds geacht vverd te kunnen opbrengen, een zekere, voortdurend ver-
hoogde, geldsom werd gevorderd; bü dit kantoor werd voorts ook die der zoogenoemde vijf speciën
(hoofden, schoorsteenen, bezaaide landen, runderen, en paarden) gestort. Deze "speciën" werden telken
jare omstreeks half Juny op nieuw beschreven, en werd dan ieder by huiskondiging en klokgeklep
opgeroepen, om, na voorafgaanden trommelslag^ ze, voor zjjn persoon, in de dorpskerk of op het
stadhuis te komen aangeven.
brits-eradeel, die van Hindeloopen, die van Hemelumer Oldevaart, de kleine Wielpolder
(met zijn afzonderlijk beheer), en ten slotte de Noorddijken. welker onderhoud -
door de zeven grietenijen der Wouden en de stad Slolen te dragen — tot geen min-
der oneenigheid dan de vijfdeelsdijken aanleiding gaf, en eerst in 't begin der 18e eeuw ,
door de doortastende beweging der Staten op geregelden voet werd gebracht.
Hervormd-kerkelijk telde Friesland zes klassen, die van Leeuwarden, Dokkum, Fra-
neker, Sneek, Bolsward, en de zeven Wouden, die in deze steden en, voor de Wou-
den, 'te Heerenveen vergaderden. Uit elke klasse werden jaarlijks twee predikanten
en twee ouderlingen ter Synode afgevaardigd, in een der genoemde plaatsen of daaren-
boven Harhngen, onder toezicht van twee Heeren uit Gedeputeerde Staten, in't open-
baar gehouden. Tusschentijds was het kerkelijk hoofdbeheer aan twaalf door de Synode
uit de zes klassen gekozen «deputaten", een van welke een jaar lang als voorzitter
en tevens óursarius of penningmeester werkzaam was, en het tweede jaar als
sarius of oudpenningmeester met de overmaking der hefdegaven aan noodlijdende
kerken en personen was belast. Een derde lid, deputaat voor de zaken genoemd,
werd, dezen twee door hun medeleden toegevoegd, en woonde, even als zij, de Synode
bij. Deputaten vergaderden in de kosterij der groote kerk te Leeuwarden, en kwamen
omtrent Leeuwarder kermis het eerst bijeen, om de hun opgedragen zaken ten uit-
voer te leggen; omtrent Allerheihgen vergaderde hun eene helft —de zes predikanten—
om de ontvangen weduwgelden te verdeelen en uit te tellen, en de ontvangen liefde-
gaven aan den oudpenningmr. ter hand te stellen. Op de deputaten kon men van de
klassen — tegen uitkeering van honderd rijksdaalders voor de onkosten der vergade-
ringen—in beroep komen; de gewone vergaderkosten werden uit 's Lands beurs
vergoed.
In 't vroeger bisschoppelijke Utrecht bestonden 's Lands oppermachtige Staten
niet uit twee maar drie leden, het eerste waarvan uit dat der geestelijkheid voort-
vloeide, elders geheel weggevallen, doch hier in naam nog steeds behouden, en dat door
de zoogenoemde geëligeerden of verkozenen uit de Ganonniken der vijf kapittelkerken
der stad — Sint Maarten of den Dom, Sint Salvator of Oud-munster, St. Pieter,
St. Jan, en St®. Marie — vertegenwoordigd was. Sedert 1618 toch bestond het, naar
de toen door Prins Maurits gemaakte bepahng, uit vier edelen en vier burgers, uit
een dubbeltal door burgemeesteren en vroedschappen van Utrecht voorgeslagen, door
dc edelen en de kleine steden gekozen, en door den stadhouder goedgekeurd. Het
kwam op zich zelf onder den oudsten geëligeerde als voorzitter samen, en had de
benoeming van een derde der ampten, door de Staten te begeven, aan zich. Als
secretaris was er die der Staten bij werkzaam. De Gapittelen zelf kwamen om de acht
of veertien daag op den duur nog in hun huizen (bij de kerken) samen, doch be-
29
i
30 algemeene ges^chiedenis
raadslaagden er alleen over 't beheer der hun verbleYen goederen. In deze Avaren
de Proosten — gelijk men ze steeds nog betitelde — Tan Sint Maarten, Sint Sal-
Tator, Sinte 3Iarie, en Sint Jan heer over de dorpen en heerlijkheden, die zij bevat-
ten , stelden er rechts- en andere ambtenaars aan, en oefenden er -- gelijk die van
Sint Jan — 't hoog, op al de drie anderen althans lager rechtsgebied. Die van Sint
Pieter echter had geen heerlijke goederen en alleen een vast inkomen, die van Sint
Jan, buiten zyn verdere rechten, ook nog dat van goed- of afkeuring van predikan-
ten. Hun benoeming geschiedde door den Stadhouder uit een dubbeltal van de Staten;
anders door dezen alleen. De dekens of voorzitters en byeenroepers van 't Capittel
werden door dit zelf gekozen, doch moesten dan door de Staten goedgekeurd worden.
De Thesauriers en; Scholasters — vroeger met het bestier der gelden en scholen be-
last , doch thans louter titularissen, bevoegd om het inkomen der Scholasters en der
Thesaurie te genieten — werden door Stadhouder of Staten gekozen. In dit Capittel wer-
den de proosten door officialen of stedehouders vertegenwoordigd, die uit het Capittel
gekozen werden. De openvallende plaatsen of prebenden werden, in de zes even maan-
den door het Kapittel, in de zes oneven S om beurten, door de drie leden der Staten
begeven. De gelukkige begiftigde moest aan de stad een betrekkelyk groote geldsom
uitkeeren. Terwijl er voorts in 1600 nog enkele roomsche canonniken — mits "vrome
papisten den lande toegedaan" — voorkwamen, was in dit jaar echter ook besloten,
I geen andere dan "''den waren hervormden godsdienst belijdende" toe te laten. Het
tweede Statenhd vormden een onbepaald aantal Edelen, vertegenwoordigende de geheele
beschreven Ridderschap, die in dezen tijd 61 adelijke huizen of ridderhofsteden telde I
Het had het tweede derde aller van de Staten uitgaande ambtsbenoemingen. Hel
derde lid was dat der Sleden: Utrecht, Amersfoort, Rhenen, Wijk bij Duurstede, en
Montfoort. De Staten vergaderden gewoonlijk tweemaal 'sjaars, in Juny en December,
en bleven bijeen tot de zaken >varen afgedaan; zij kwamen daartoe in de zoogenoemde
Staten-kamer aan 't Sint Jans kerkhof — vroeger de minnebroêren kerk samen, aan
drie tafels, hd voor lid onder voorzitting van den oudste, gerangschikt; terwijl de
oudste geëligeerde als voorzitter van de geheele vergadering werkzaam was, en de stem-
men opnam. Secretaris der Staten was, sedert 1618' reeds, Anthony van Hilten. Hij
had alle vergaderingen der Staten en hun Gedeputeerden dagelijks bij te wonen, aan-
teekening der besluiten te houden, en ze bij 't einde van elke vergadering voor te
lezen; ook in de commissiën moest hij tegenwoordig zijn, en van 't daar verhandelde
aanteekening maken. Daarenboven was hem nog hel houden van een geheim register
1 Oudtijds pauselijke of apostolische, omdat de regeering toen aan den Paus stond, thans Staten-
maanden genoemd,
2 In 1674 en 1680 kwamen er nog twee, Woudenberg en Vreêland, bjj.
-ocr page 38-des yaderlands. . 43
Tan '7 Terliandeldc, en de gevallen besluiten, en alle verder dagelijkscli schrijfwerk
opgedragen. Gedeputeerde Staten bestonden, sedert 1610, uit twaalf leden: vier uit de
.eëligeerden, vier uit de ridderschap, twee uit Utrecht, één uit Amersfoort, en één
viit de drie andere kleine steden, telken vierendeeljaars, om beurten; ook het voor-
ntterschap had om de drie maanden, beurt om beurt, uit een der leden plaats. Zi,
ludastten zich, in 't afzyn- der Staten, met alle zaken deze belangende, om ze Μ
zelf af le doen-óf tot de Slaten-zelf te verwijzen. Zij beschreven de Staten, als 't noo»
a,. was en deden de Statenbesluiten uitvoeren; zy zaten over geschillen omtrent
's Lands belastingen, voor 't platte land in eersten aanleg, voor de steden in beroep,
ierwijl men van hunne uitspraak beroep op de Staten-zelf had, waar dan de zaak
„,et open deuren bepleit en afgedaan werd. Zij stelden ook order op 't invorderen
van 's Lands penningen, des noods met openbare veiling van 't roerend en onroerend
.oed ten overstaan van een hunner als commissaris. Zij waren ook met het verdere
geldbeheer belast, totdat in 1657 een provinciale rekenkamer van vier leden werd
opgericht, welker commies bij 't afwezen van den Secretaris, de betrekkmg van
dezen waarnam. De gew^estelijke rechtsmacht was aan het provinciale Hof opgedragen,
dat u,t vijf bij beurten voorzittende, gewone en· drie buitengewone leden (één uit elk
Hd der Staten), en een procureur-generaal bestond. De buitengewone raadsheeren had-
den, als vertegenwoordigers van 's Lands Staten, rang vóór de gewone; zy namen
echter de rol niet waar, noch werden ook met commissiën belast, maar hadden vooral
te zorgen, dat 's Lands Hoogheid en domeinen en 't oppergezag der Staten geen
nadeel leed of zonder voorkennis der Staten ergens in betrokken werd. Van de gewone
werd eerst in 1649 voor goed bepaald, dat zij allen den hervormden godsdienst moes-
wi ten belijden; zij werden door de Staten aangesteld en beëedigd, of, in sta omer yicn
lijd, uit een dnetal van de Staten, door den Stadhouder gekozen. De procureur-gene-
I raai was -'lot 1669 toe - een der raadsheeren, ook advocaat-fiscaal genoemd.
1 Voorts was er nog een griffier, of secretaris, met zijn substituut en twee klerken,
1 een deurwaarder, die met zijn wapenstok in de hand, de raadsheeren in de rechts-
f zaal leidde, en met de executiën en afkondigingen binnen de stad belast was, gelyk
Ï: de zoogenoemde "panders" ten platten lande én in de kleine steden. Door vier "maar-
{ schalken» - één over elf der vier kwartieren (Eemland, het beneden- en over-kwar-
tier, en Stad en Land van Montfoorl) - werd daar voor rust en veiligheid gewaakt ,
en waren zij, met eenige gemachtigden uit de Ridderschap, ook met den Schouw der
wegen - den zoogenoemden "ridderschouw" - belast. Het Hof nam kennis van alle
^aken, 's Lands hoogheid, heerlijkheid, en domeinen belangende; alle beleedigingen
den rechlsbeambten ten platten lande, en's Hofs bedienden aangedaan; alle zaken
van minderjarigen, weduwen, weezen, en "ellendigen"; verjaarde lijfstraffelijke zaken;
tienden en leenen van de heerlijkheid 's Lands van Utrecht. Voorts ging het over
! 12 aloemeene geschiedenis
lijfslraffelijke plattelandszaken, wanneer de misdadiger niet onder een Trije heerlijk-
heid behoorde; over plattelands geschillen, die partijen liever voor 't Hof dan voor de
mindere rechtbank \vilden brengen, ook over alle zaken die er in hooger beroep voor
gebracht werden. Het vergaderde in de te zynen bate verbouwde abdij van Sint Pou-
wels, bezuiden den Dom. Het rechtsgebied over 't jachtveld was, sedert 1587, aan
een Luitenant-Houtvester opgedragen, die vier maal 's'jaars in de Statenkamer bij
't jachtgericht voorzat; hij en zijn raden werden door den Stadhouder of, bij ontsten-
tenis van dezen, door de Staten benoemd, gelijk ook plakaten en ordonnanciën op
't stuk van jacht van Stadhouder en Staten uitgingen. Voor den Stadhouder zelf be-
stond er geen bepaalde lastbrief. Hij werd slechts in 't algemeen gemachtigd, om de
regeeringszaken te besturen met de Staten of hun Gedeputeerden, en de rechtszaken
met en door het Hof en de gerechten in de stad, de steden, en ten platten lande,
en om onder 't krijgsvolk de vereischte tucht te doen onderhouden. Het dijk-, water-
en sluisbewind was in Utrecht aan verschillende dijk- of Avater-, graaf- en heemraad-
schappen in handen gegeven. De voornaamste en oudste daarvan was het Heemraad-
schap Van den Lekkerdijk-bovendams, van Amerongen af tot den IJseldam tegen de
Lek beneden . Vreeswijk toe; het bestond uit een dijkgraaf en elf hoogheemraden,
met een kameraar (of rentmeester) en een secretaris. Dat benedendams of van den
Lopikerwaard, van den Dam tot Schoonhoven, had een dijkgraaf met zeven hoogheem-
raden, van welke beurtelings één als kameraar werkzaam was. Verder had men het
watergraafschap van de Eem, van de Zeistergrift, de Vecht, nieuwe grift, den Vaartschen
en Krommen Rijn; het heemraadschap van Heikop, van Bijleveld, van den bunschoter
Veen- en Velderdijk; en het collegië van Gecommitteerden voor den Slaperdijk. Bui-
tendien zaten in het hollandsche Hoogheemraadschap A'an den Zeeburg of de Bremer-
en Muiderzeedijk, voor Kortehoef, Breukelen, Abcoude, en Nichtevecht, vier utrecht-
sche heemraden, en in het groot waterschap van Woerden twee.
Kerkelijk was Utrecht in drie klassen — die van Utrecht, Amersfoort, Rhenen
en Wijk — verdeeld, die ieder viermaals jaars, een week na elkaar, in Maart,
Juny, Augustus, en October of November vergaderden. De gewestelijke Synode, door
drie predikanten en twee ouderlingen uit elke klasse gevormd, kwam jaarlijks in
September te Utrecht bijeen. Drie StaatscommissarisSen, één uit elk lid der Staten,
woonden haar van regeeringswege bij. Het beroepen der predikanten was, overeen-
komstig de dordsche kerkenordening, zoo in de steden als op 't platte land _ voor
zoover geen kerkelijke- of patronaat-rechten 't beletten , aan den kerkeraad overgelaten,
doch niet zonder kennisgeving aan de burgerlijke overheid van ieder plaats, als die
om handopening aangegaan, en aan welke de personen moesten bekend gemaakt
worden, op welke men 't oog geslagen had; had zij er geen bezwaar tegen, dan
volgde de keuze , die ook weder door die overheid moest goedgekeurd ΛV0Γden. Ge-
bes vaderlands. 33
zegde overlieid moest ook in liaar reclit erkend worden, hare afgevaardigden bij die
der kerk te voegen, wanneer er preêkgaven te liooren waren of bescheidingen Ie doen
tot voltrekking van het beroep. Ook bad ieder stedelyke overheid recht, een of twee
afgevaardigden in den kerkeraad te zenden, om over alle voorkomende zaken te helpen
raadplegen, gelijk daar te Utrecht altijd twee vroedschapsleden toe waren aangewezen
Overijsel — het oude Oversticht, en de tweede helft van 't bisschoppelijk grond-
gebied — telde tot zijn Staten twee, van weerskanten niet weinig op hun oppermacht
naijverige, leden: Edelen en Steden. De eersten bestonden uit de gansche beschreven
Ridderschap, de laatste uit de drie steden Deventer, Kampen, en Zwolle, bij welke
sommige kleine steden als Hasselt, Steenvvyk, Vollenhovc zich te vergeefs van tijd
tot tijd trachtten aan te sluiten, en die er elk door eenige afgevaardigden uit hare
overheid, vergezeld van haar secretarissen, vertegenwoordigd werden. De Staten kwa-
men beurtelings in een der drie, omstreeks Maart bijeen, om over de geldmiddelen
te l)eraadslagen, en scheidden dan weder voor een of twee weken, om de stedelijke
afgevaardigden met schepenen, raad en gezworen gemeente hunner stad te kunnen
doen raadplegen, daar zij zonder lastbrief van dezen er niets in mochten bepalen. Zij
werden saamgeroepen door den Drost van Sallant, die ook in hun vergadering voor-
zat, de voorstellen ter tafel bracht, de stemmen opnam, en het besluit vormde. Hij
deelde 't in hoofdsom aan den tegenover hem gezeten griffier meê, die het onmid-
delijk te boek stelde en voorlas. Den volgenden dag werd het dan nogmaals gelezen
en voor goed vastgesteld. De voorkomende bescheiden werden gewoonlijk door een der
stedelijke Secretarissen voorgelezen, terwijl die der eerste stad, Deventer, bij 't afwe-
zen van den Griffier, zijne plaats innam. De Steden hadden ieder voor zich ééne stem;
de Edelen stemden alleen bij eenparigheid als één lichaam, anders hoofd voor hoofd;
en voegde dus ook maar één hunner zijne stem bij die der drie steden, zoo meende
men was er reeds overstemming daar; stemden zij allen tegen de steden, zoo
slaakten de stemmen, even als wanneer er twee derde Edelen met eene der Steden
tegen beide andere en een derde Edelen stemden. Gedeputeerden bestonden uit zes
leden, drie uit de Edelen en drie uit de drie Steden, en werden door den Griffier
terzijde gestaan. Zij bleven telkens een jaar lang in de stad bijeen, waar de Staten-
vergadering gehouden werd. Zij Averden bij meerderheid van stemmen door beide le-
den gekozen, en ieder hunner zat om beurten voor. Zij moesten den Hervormden gods-
dienst in alles voorstaan, en vooral ten platten lande planten en aankweeken; 's Lands
hoogheid, vrijheid, en voorrechten handhaven; alle geschillen in zake der middelen en
' In ile steden de magistraat, ten plattenlande Gedeputeerden; in Amersfoort koos de eerste nit
een drU-tal; te Montfoort handelde de laatste als patroon.
lYe deel, Ie stuk. 5
-ocr page 41-! 12 aloemeene geschiedenis
lasten stonden te hunner beslissing. Even als aan Gedeputeerden, was ook aan den
Stadhouder — thans Prins Willem II, die in April 1647 den eed aan de Staten ge-
daan had — de uitsluitende handhaving van den Hervormden eeredienst opgedragen ; even
als zij moest hij ook de rechten, voorrechten, enz. van Edelen en Steden voorstaan^
hij mocht voorts, zonder hun raad en bewilliging, geen ambten begeven; buiten toe-
stemming van Kaad en Gezworen Gemeente geen bezetting in een der Steden bren-
gen; op eigen gezag geen nieuwe sterkten aanleggen. In zijn afwezen mochten, met
name in gewestelijke rechtszaken. Edelen en Steden zijnen naam gebruiken, daar
anders, naar de ook in zijnen naam gevelde vonnissen, zijne tegenwoordigheid op de
geweslelyke rechtszitting — de zoogenoemde «klaringe» ' ~ vereischt werd. Deze
verving, als opperste vierschaar, op minder regelmatigen voet, hetgeen in andere ge-
westen het Hof was. Zij werd, in 't begin van Augustus, onder voorzitterschap van
den Drost van Sallant, of in zgn afwezen den rentmeester, steeds te Deventer gehou-
den, naar 't heette om 't andere jaar, doch dikwerf slechts om de drie of vier jaar,
zoo geen dringende zaken 't beletten. Als leden zaten er eenigen uit de Ridderschap,
vier Deventer, twee Kamper, en twee Zwolsche Schepenen. Zij zaten in beroep voor
eenige kleine steden en 't platte land; de drie hoofdsteden toch hadden hun eigen
volle rechtspraak, aan welke bovendien ook sommige kleine steden onderworpen wa-
ren ^ Voor het verdere rechtsgebied had het gewest vijf Drostampten, Sallant, IJsel-
I mui den, Vollenhove, Twente en Haaksbergen, en het Hoogschoutambt van Hasselt; in
i Twente vond men buitendien nog de vrije heerlijkheid Almelo. Onder Drost en Hoog-
ί ' schout waren er de Schouten en rechters ^ werkzaam, terwijl gene zelf, met de be-
i waring der orde en 't houden van 't gerecht belast, in de kleine steden en 't platte
I land de bank spanden, in lijfslrafTelijke beide en burgerlijke zaken. Zij werden —
I overeenkomstig een verdrag tusschbn Edelen en Steden — steeds uit de Ridderschap
I gekozen. Deze zelve Avas niet aan de gewone rechtspraak onderworpen, maar had haar
I eigen ((hooge bank», door een «Dingwaarder» — als hij heette — tevens rentmees-
ter van Sallant, en twee ((Keurnooten» of Bijzitters, alle drie mede uit de Edelen, ge-
vormd; terwijl de Griffier der Staten het secretariaat waarnam, en de bank steeds
op den tyd der klaringe gespannen werd. Voor Gedeputeerden kwamen, gelijk gemeld,
alle gemeenelands geldgedingen, gelijk voor hen of voor de Staten-zelf mede alle za-
ken van zoogenoemde «ellendigen» gebracht werden, en veelal ook die van godshui-
zen, geestelijke of wereldlijke instellingen, gilden, enz^ Voor de leenzaken was er een
* In den zin als wjj nog spreken van een of ander zaak te klaren.
' Geiyk Hasselt, Ommen, Oldenzaal, Ootraarsum en Enschedé aan Twente; Steenwijk, Gene-
muiden, Grafhorst, Gramabergen, Hardenberg, en Wilsum aan Zwol.
' De eerste in Sallant en Vollenhove, de laatste in Twente.
des yaderlands. . 43
eigen leenkamer, met een zoogenoemden Stadhouder voor de leenen, die echter, tot
het jaar 1660, door de Gedeputeerde Staten zelve vertegenwoordigd werd, en toen
met het rentmeesterschap of rentampt vereenigd. Als Griffier was er die der Sta-
ten bij werkzaam, en eenige mannen van leene vormden onder den Stadhouder
het Gerecht.
De gewestelijke grondeigendom was onder 't beheer van een zevental rentmeesters,
van welke drie de eigenlijke domeinen in de drie kwartieren, Sallant, Vollenhove
en Twente, vier de geestelijke goederen onder zich hadden. Als beheerders ook der
hofhoorige goederen in hun kwartier, waren de eerste tevens hofrichters, en spanden
met twee hofgenooten als keurnooten de rechtbank; in T^γente echter was deze_taak
aan de hofmeyers — bezitters der hoofdhoven — opgedragen, van welke het beroep
te Ootmarsum en binnen Deventer was; de Sint-Maartenslieden of bisschopsmannen
in Vollenhove daarentegen moesten soms voor den Drost, soms voor den Schout terecht
staan, van welke dan beroep was op den rentmeester of de klaringe. De geestelijke
rentmeesters waren die van de voormalige kloosters Sipkelo en Albergen, Windesheim,
het Sint-Janskamp, en de pastorale goederen van Sallant, die geheel ter betaling van
predikanten en hunne weduwen en schoolmeesters besteed werden. De rentmeesters
werden door beide Staten-leden benoemd. De gewestelijke belastingen waren van ver-
schillenden aard, deels op de vaste goederen, deels op 't verbruik gelegd; de zooge-
noemde verponding, in welke Sallant nagenoeg '/5, Vollenhove en Twente ruim
% opbracht; de «contributie», oorspronkelijk een krijgsschatting; het vuursteê-geld ,
niet — als elders het haardsteê-geld — naar het werkelijk aantal stookplaatsen, maar
het eenmaal voor ieder huis aangeteekende berekend; het collateraal of de vijftigste
penning, als men dat noemde. Voor 't verbruik of verlier kende men do belasting
op 't gemaal, het bestiaal of geslacht, het bier, den wijn, brandewijn, azijn en ta-
bak. Voorts had men nog de landbouw-belasting op het bezaaide en het hoornvee,
de paarden, varkens, schapen, en honigbijen of ymen; verder het algemeen geheven
hoofdgeld, het officie- of amptgeld, en in later dagen — sedert 1667 en 1696 —
het passagië- of reisgeld, en het dienstbodengeld.
Voor de hervormde kerk was Overijssel in vier klassen verdeeld, die van Deventer,
Kampen, Zwolle, en Vollenhove en Steenwijk, ieder met drie predikanten en één
ouderhng, op de jaarlijks drie weken na Pinxter in een der genoemde steden (beide
laatste beurt om beurt) gehouden. Twee Gedeputeerden, één uit de Edelen en één
uit de Steden, woonden haar van staatswege bij; terwijl buitendien uit iedere klasse
nog één «deputaat», en «zes correspondenten» van andere synoden tot haar behoorden.
Groningen en de Ommelanden — Hunsingo, Fivelingo, en 't Westerkwar-
tier; de andere: 't Goorecht, beide Oldampten, en (sedert den aankoop in 1619)
3
1
s
.Ä
Westwoldingerland, behoorden aan de stad hadden zich, bij 't verdrag van 1597 , van
weêrszijden zeer onwillig in 't gereel laten spannen, dat hen tot ((ééne heerlijkheid
en provincie» maakte, doch, hoe dan ook in belangen verdeeld en op den duur in
twist en onmin, sedert één gewest uitgemaakt, dat voor 't oogenbhk nog Willem H
lot Stadhouder had, doch dezen na twee of drie jaar met den frieschen verwisselen
zou. De Staten waren er tweeledig, het eene lid met de stadsregeering samenvallende,
het andere uit de jonkeren of hovelingen en eigenerfden of volmachten saamgesteld.
Zij vergaderden jaarlijks in February binnen de stad in 't provinciehuis achter de groote
kerk, en hadden elk ééne stem in Staat, terwijl bij staking de uitspraak aan den
Stadhouder verbleef. Naast de Staten stond, even als elders, het hchaam hunner Ge-
deputeerden, ten getale van acht, uit ieder lid vier, met twee Syndici, één voor de
stad en één voor de Ommelanden, die ten naastenbij de betrekking van den Raad-
pensionaris, Griffier, of Secretaris elders vervulden, en als zoodanig ook in de Staten-
vergadering zelve werkzaam waren. Aan Gedeputeerden werd de uitvoering der be-
sluiten opgedragen, door de Staten genomen. De gewestelijke Rekenkamer bestond
uit een zestal leden, drie Groningers en drie Ommelanders, met hun Secretaris en
Commies. De Ommelanders hadden bovendien hunne afzonderlyke «gecommitteerde
Raden», ten getale van negen — uit ieder kwartier drie — met een Syndicus en
Secretaris. Zij kwamen mede in de stad, in het zoogenaamde «Ommelander Huis»
samen, om over de huishoudelyke zaken der Ommelanden te handelen. Het was hun
opgedragen, de vrijheden en voorrechten der Ommelanden voor te staan; te waken tegen
alle inbreuken der stad op de beslissing, door de algemeene Staten in groninger za-
ken genomen; alle Ommelander besluiten ten uitvoer te leggen; toe te zien bij de
I behandeling der Gedeputeerden en de gewestelijke Rekenmeesters; het opzicht te hou^
den over de ommelander geldmiddelen; met een gelijk aantal buitengewoon Gecom-
mitteerden de rekening van den rentmeester na te zien. Hoofdehngen waren oorspron-
kelijk zij, die recht hadden op hun beurt den rechtszetel in hun dorp te bekleeden;
later, al'wie eenig aandeel in 't rechtsgebied had; en jonker, eerst slechts de titel
der jongere leden van het geslacht der eersten, strekte later allengs om de adelijke
hoofdelingen te kenmerken. Eigenerfden wareü wie een behuisde haard of uitgestrekt-
heid lands van zekere grootte hadden, en daardoor recht, om in de ommelander vergadering
en den landdag te verschijnen; waar dezulken in een dorp ontbraken, kon men met
een of twee gevolmachtigden of volmachten volstaan, door en uit de gebruikers van
een dergelijke uitgestrektheid voor twee jaar gekozen.
Voor de Staten vergaderden zij, op aanschrijving van Gedeputeerden, hoofd voor
hoofd door de Statenboden opgeroepen, en voor de Ommelanden, op aanschrijving van
Heeren Gecommitteerden. Zij beraadslaagden kwartiersgewijs, terwijl twee kwartieren
het derde overstemden, en de voorzittende en slemopnemende Gecommitteerde zich
des yaderlands. . 43
ilan bij de meerderheid moest voegen. Hun uitgedrukt gevoelen Averd daarop door hun
Syndicus ter Statenvergadering geopend, en Averd, Avas het eenstemmig met dat van
't ander lid — de Stad — terstond staatsbesluit; anders bleef het voor een volgende
landdag in herziening, Avaarbij dan de Syndici hun welbespraaktheid, in de aan te
voeren gronden voor 't een of 't ander gevoelen, konden laten uitkomen. De drie
kwartieren waren trouwens elk weder in drie onderdeelen gesplitst, aan welke de be-
geving der ampten stond, waartoe door de Ommelanden werd benoemd. De besluiten
in elk onderdeel genomen, kwamen bij eenvoudige meerderheid tot stand; voor een
besluit aller Ommelanden werden daarentegen zes tegen drie, en niet maar vijf tegen
vier stemmen vereischt, onverschillig uit welke kwartieren zy sproten. Het Stadsbe-
wind, ten getale van zestien raden en vier burgemeesters, die tevens het Stadslid der
Staten vormden, werd door een vijftal keurheeren gekozen, «gepresumeerd» — naar
een raadsbescheid van 1645 't uitdrukte — «als eerlijke heden, als vrome Kristenen,
als getrouwe patriotten, hun God, hun eed, hun ziel, hun Vaderlandsbeste te be-
trachten» Vóór 1497 jaarlijks voor de helft aftredende, werd de Raad van toen af
blijvend, en alleen de openvallende plaatsen ingevuld; de vier burgemeesters echter,
ieder jaar, uit en door de twintig Raadsleden gekozen I Als Staten4id namen zij in
1624 den gewestelijken Staten-titel van «Edel-mogenden» aan, na zich vroeger eerst
als «eerbare» en vervolgens als «edele en hoogwijze» te hebben zien begroeten. Hoewel
geen «schepenen» onder zich tellende, hadden zij — als dezen elders, en door hun
dubbele waardigheid in volstrekter zin natuurlijk — het rechtsgebied zoo lijfstraffelijk
als burgerlijk aan zich. De zoogenoemde «justicie- of hoofdmannen-kamer» — die
eerst in 1749 door een meer geregeld gewestelijk gerechtshof vervangen zou worden — had
daarin niets te zeggen. Ook over de buitengewesten had zij alleen in burgerlijke zaken
bij beroep te beshssen, voor lijfstraffelijke slechts toe te zien, dat de rechters zich in
hun vonnissen behoorlijk naar 'sLands wetten gedroegen, en ze anders met een geld-
boete te straffen. Rechters waren in beide Ommelandsgoëri de met den naam van
Redger betitelde eigenaars eener hoeve aan welke 't halsrecht verbonden was in 'l
Westerkwartier de met gelijke recht bedeelde Grietman. In beide goën werden bij
sommige rechtsstoelen nog lang- of overrechters als mederechters voor lijfstraffelijke
» Een tijd lang — na den overgang der stad in 1594 — werd den Stadhouder opgedragen, dü vyf
heeren aan te wjjzen, doch «de korsle Groninger, onslaafa geboren«, geiyk zyn dichteriyke burger-
vader Lucaa Trip hem noemde, kon daar op den duur geen behagen in scheppen, en wist dos sedert
1621 van zijn Stadhouders, en in 1641 van de algemeene Staten voor goed te verkrijgen, dat het lot
weer uit de gezworen gemeente de vijf aanwees. ' ;
' In later tijd werden deze 20 tot 16 ingekort.
' Waren er meer zulke hoeven, dan kwam hun dat recht beurtelings toe. ^
-ocr page 45-! 12 aloemeene geschiedenis
zaken, en ook tusschen Paschen en Pinxteren alleen rechtdoende, gevonden; in Η
Westerkwartier buurt- of dorprechters, naar den frieschen trant, even als de grietluï.
Over Westerwolde >vas, sedert Karei V's dagen, een te Wedde yerblijyende Brost ge-
steld, op Wien men zich Tan beide rechters —te Westerwolde en Blyham — beroepen
kon, en Tan wien men zelf beroep had op de Hoofdmannenkamer te Groningen.
Het algemeen toezicht oTer de gewestelijke geldmiddelen was bij de reeds Termelde
proTinciale Rekenkamer. De Stad had buitendien hare eigene, waarin een Tan haar
burgemeesteren en twee raden, één gezworen en één taalman (of spreker der gezwo-
ren gemeente) met den Syndicus en een rentmeester zaten. De stedelijke belastingen
werden in de stadspandkamer, door drie ontTangers, geïnd, één Tan welke laatste
door den raad, één door de gezworen gemeente, en één door drie der 18 burgergilden,
om beïirten, benoemd werd.
Kerkelijk was het gansche gewest, sedert de kerkTerordening Tan 1595, in zeTen
klassen Terdeeld, Tan wÄ tw^eeGroningen en't Goorecht, en't Oldampt en West-
woldingerland — burgerlijk onder 't lid der stad, de Tijf oTerige - Appingadam,
Loppersum, Middelstum, de Marne, en 't Westerkwartier — onder dat der Omme-
landen behoorden. Eenmaal in 't jaar, een maand na Paschen, Tan Dinsdag tot Vrijdag,
kwamen de hen Tertegenwoordigende, predikanten — drie uit ieder, doch uit Groningen
twee en een ouderhng — beurtehngs binnen Groningen in .'t proTinciehuis en te
Appingadam op 't raadhuis, ter Synode samen; buitendien Tonden zich daar Tier de-
putaten, zës correspondenten Tan andere Synoden, en een godgeleerd groninger professor,
terwijl Tan Staatswegen twee gedeputeerden — één Toor de stad en één Toor de Om-
melanden — haar bijwoonden. Door de Telerlei heerlykheden en Trije landhoeTen,
geschiedde in de drie Ommelanden het beroep Teelal bij collatie of aanstelling door
den Heer of de Vrouw daarTan, 't zij TOor zich, 't zij met andere gemeenschappelijk;
op 't gebied der stad bij electie of Terkiezing door kerkeraad of stemgerechtigden,
met goedkeuring of approbatie Tan staatswegen door burgemeesteren en raad Tan Groningen.
Het Trije landschap Drenthe, zonder stem in den algemeenen staat, was in zes
dingspillen - of rechtspalen - afgedeeld, die ieder van één tot acht karspelen -
of kerkspalen onder zich telden: ZuiderTeld, Beylen, DieTer, Rolde, NoorderTeld,
en Oostermeer; buitendien Tond men er nog in het eerste de heerlijkheid KoeTorden met hare
stad, in het derde die Tan Ruinen met haar twee karspelen. Echten met zijn hooge
Teen', en Hoogersmilde, Zeven en dertig dezer kerspelen konden hunne eigenerjden ter
Staten-Tergadering zenden, waar zij het tweede lid Tan uitmaakten, terwijl het eerste
door de Ridderschap of de bezitters Tan de omstreeks drie dozijn haTezaten Tan 't ge-
west geTormd werd. Zij kwamen in Maart tot den zoogenoemden Landsdag bijeen,
op welken Eigenerfden twee, de Ridderschap éénö stem uitbrachten, gemakshalve in
des yaderlands. . 43
zes (voor iedpr dingspil ééne) en drie stemmen uitgebreid. De Ridderschap had den
voorrang, het recht om uiterste willen, overeenkomsten, enz. te bezegelen en een
prebende (van /150 'sjaars) voor een ongehuwde juffer te begeven, die uit de in-
komsten van 't voormahge kloosterstift Dikkeninge betaald werd; verder genoot zij
voor haar havezaten vrijdom van boerlasten ^ inkwartiering, en schatting tot zeker
bedrag. Voor de hoedanigheid van Eigenerfde volstond een grondeigendom, als in ieder
pay (of deel) grondschatting twee guldens — als 200sten penning — betaalde. Het
recht van vrije jacht op hun grond, visscherij in hunne marken, stemming in hun
kerspelen,, en benoeming der landsdagsvolmachten uit hun midden kwam hun daar-
voor toe. Gelijk deze volmachten met de Ridderschap om te beraadslagen, hadden alle
verdere Eigenerfden echter het recht de landsdagen bij te wonen, om er te hooren en
Ie zien. Hun vergaderingen grepen te Assen in 't oude klooster, tot een Landshuis met
Slaten-kamer ingericht, plaats, boven welke laatste de gewestelijke griffie gevestigd
was. Bij hen berustte de wetgevende macht, het recht om schattingen, lasten en
pachten in te willigen en bepalen, vergiffenis, vrijstelling en derg. te verleenen, enz.,
en zij werden voorgezeten door den Landdrost van Drenthe, die aan 't hoofd van Gede-
puteerden den landsdag opende en bestuurde. Buiten hen bestonden deze Gedeputeerden
uit twee edelen en twee eigenerlden, met een griffier of secretaris. Zij hadden 't be-
heer der gewestelijke zaken, door de Staten hen opgedragen, dat der geldmiddelen,
en 't rechtsbeheer in kerk-, domein-, en geldzaken, waarvan men evenwel op de Staten
zelf beroep had; zij beschikten ook over de opengevallen landschapspastoriën, en had-
den de beroepen voor al de overige goed te keuren. Zij benoemden tal van mindere
beampten, namen de hoofden van 't krijgsvolk en andere amptenaren in den eed,
schreven de landsdagen, rekendagen, verpachtingen, en synoden uit, en deden bij monde
van den Drost de voorstellen op den Landdag. Zij namen en sloten ook de rekeningen
der opbrengsten van 't landschap, waartoe zij in January en February samenkwamen
met twee heeren der ridderschap en twee eigenerfden uit ieder dingspil vermeerderd,
op den Landsdag telkens voor zes jaar gekozen.
De drenter Landdrost zat niet alleen in den Landsdag maar ook in den et- of
rechtstoel voor, was tevens hoofdofficier voor burgerlijke en lijfstraffelijke zaken, in 't
algemeen — den Stadhouder daargelaten — de hoogste amptenaar van 't gewest. Hg
moest of Drenthenaar óf Sallantsch edelman zijn^ doch zijn vaste woonstee in Drenthe
' Ook drie eigenevfden-geslachten (die van Hiddinge, Schutterup, en Selbacli) bezaten echter dit recht.
® D. i. het maken en onderhonden van vregen, sluizen, waterlozingen en derg., voor 't welk de
inwoners in zoogenaamde klassen waren afgedeeld.
' Door de verhouding van Koevorden tot Overijsel, van 't welk het in leen verheven werd. BÖ
een verdrag in 1Ö68 gesloten werd, om aan alle redetwist op dit punt een einde te maken, bepaald,
dat van de zeven drosten vU'f drentsche landzaten en twee sallantsche jonkers moesten ztjn, en dua
hebben; bij yerlegenwoordigde 't landschap, als Heer, in Koevorden, waar hij ook
de stadsregeering aanstelde, en Ruinen. Bij zijn afwezen werd in den etstoel zijne
plaats door zijn Bijzitter Ter^uld. De leden van dien etstoel heetten eifen, die in zoo-
genoemde lottingen (lüde- of Tolksdingen) zitting hielden en van welker rechtspraak
men niet in hooger beroep, maar alleen bij hen zelf in herziening komen kon, in
zaken die honderd goudguldens of daar beneden behepen. Zij hielden, steeds ten ge-
tale van 24, een Avinter- en zomer-zitting, doch telden in 't geheel uit ieder dingspil
zes, en dus drie dozijn leden, van welke er jaarlijks één «uit den eed ging» of af-
trad. Tot de helft der plaatsen werd door den Drost benoemd, doch de andere door de
etten zelf. Vóór elke zitting had in ieder dingspil een zoogenaamde goorspraak of
rechtszitting plaats, ΛYaar de voor te brengen zaken werden behandeld, en alle straf-
waardige overtredingen aangegeven en nagegaan. De etstoel had tot griffier den Raad
en Landsschrijver, en tot deurwaarders twee Landspanders, verder een kapitein-ge-
weldiger en eenige andere mindere beampten tot zijn dienst. De LandsschrijYer, die
op de landsdagen als Staatssecretaris werkzaam was, moest als rechtsamblenaar op
goorspraken en lottingen verschijnen, om er van alles aanteekening te houden. Hij
mocht wonen Avaar hij avou binnen Drenthe, maar had te Assen twee 'of drie kamers
tot zijn gebruik. TAveemaal 'sjaars ging h^, met twee eigenerfden weg-, water- en
bruggeschouw houden, en was voorts gerechtigd, de vergaderingen van Drost en Ge
deputeerden bij te wonen, die echter hun eigen Raad en Secretaris hadden, in 't Landshuis
te Assen woonachtig. Daar woonde ook, in een huis, hem van Landschapswegen
gebouwd, de algemeene ontvanger van 't landschap, met de inning der grondschat-
ting, omslagen, haardsteêpenningen, pachten, amptgelden enz. belast, waartoe hij
des noods den sterken arm van Drost en Gedeputeerden leenen kon. Een ander ont-
vanger was die van 't collateraal en de vrijwilhge verkoopingen; terwijl vier rent-
meesters — van de domeinen, van Dikkeninge, van Assen, en van deveeren, sluizen
en vaarten — over de domeinen, de kloostergoederen, en de veer-, vracht- en sluis-
gelden gingen. In den Haag hield het bij de andere gCAvesten ten achter gestelde
Landschap er een eigen Agent en Commies op na, die de drenthsche zaken, zooveel
noodig, bij de algemeene Staten, den Staatsraad, de algemeene Rekenkamer enz.,
naar 't voorschrijven van Drost en Gedeputeerden, waarnam, en van alle Drenthe
belangende omstandigheden onmiddelijk kennis gaf, of zooveel doenlijk daarin zelf optrad.
Het lagere burgerlijke rechtsbeheer in de kerspelen was aan een twintigtal over
't landschap verspreide Schuiten of Schölten opgedragen, die er elk één of meer van
onder hun beheer hadden; zij hielden met hunne keurnooten of bijzitters rechtdagen,
om getuigen te hooren, belastingen in te nemen , verzegelingen te doen, enz. Zij
ieder derde en zevende Drost, uit eene voordracht van twee sallantsclie edelen, door de Staten van
Overösel ingediend, door die van Drenthe gekozen werd.
40
^ /
4i
'Sf,·
i"
K'
4J; :
r
J
Γ.
-
tr
bes vaderlands. 41
slekleii voogden en namen dezer rekeningen aan, hielden liet toezicht op maten m
gewichten , aanteekening van alle vrijwillige verkoopingen, van welke zij den ont-
vaiioer verslag moesten geven, stonden in voortdurende briefwisseling met den Land-
drost, en gaven hem kennis van alle op 't recht betrekkelijke zaken. Misdadigers en
landloopers lieten ze in hechtenis nemen, en namen bij afwezigheid van den lands-
sclirijver, op aanschrijving van den Drost, de schouw van wegen en weteringen
^Miar. De zoogenoemde «armjagers» of gewapende kerspelsoldaten stonden hun — voor
ieder kerspel één — ter handhaving der orde en wering van bedelaars en landloopers
ten tiienste, die allen tezamen onder den gewestelijken kapitein-geweldiger stonden,
eii door de kerspelen zelf onderhouden werden. Evenzoo had ook ieder kerspel zyn
üiilvanger of schatbeurder, te wiens behoeve ieder aan den lande opgebrachte gul-
den met één stuiver meer betaald werd.
Kerkelijk was Drenthe in drie klassen verdeeld, die van Emmen, Meppel, en Rolde,
die om de drie jaar, in October of November, op een gewestelijke synode te Assen,
dooi· een negental predikanten, drie uit iedere klasse, vertegenwoordigd werden. Jiy
eindigen der synode werden er dan, voor de volgende drie jaar, drie deputatien
aaiigesleld, tevens niet het kerkonderzoek in dien tijd belast, en geroepen het bestuur
«k'r volgende synode, als voorzitter, bijzitter, en schrijver of scriba, op zich te nemen.
Van staatswegen werd de synode door den Landsdrosl, de vier in den eed zijnde Ge-
depuleerden, den Landsschrijver, en den Secretaris bijgewoond. Correspondenten van el-
ders kende men op de drenthsche synode niet, en stond zij met de overige synoden
ook in geenerlei betrekking; alleen verscheen bij het plechtige bezoek in den Haag
en Leideji, om de drie jaar afgelegd, ook een der drenther predikanten.
Sladhouder van Drenthe Avas, sedert 1640, die van Friesland, Graaf Willem Fre-
derik van Nassau, als opvolger van zijn broeder, die in 1632 voor zijn vader, gelijk
deze in 1625 voor den toen overleden Prins Maurits, in de plaats gekomen was,
^^enden wij ons, na dit overzicht der verschillende veteenigde gewesten, tot de daar-
buiten hggende GeneraHteitslanden, dan vinden wij in Staats-Vlaanderen, buiten
't reeds gemelde zeeuwsche CommiUimus, het zoogenaamde Vrije van, Sluis ^ HulsUr-
AmbacIU, Sas van Qent en Filippine. Het eerste was sedert. 1604 in de plaats van
t verspaanschte Vrije van Brugge gelreden, en werd door een voor zijn leven aange-
sieldcn Hoogbaljuw en acht schepenen, waaronder een door de algemeene Staten
jaarlijks aangewezen burgemeester, beheerd. Burgemeester en Schepenen kozen zich
zelf een Pensionaris , twee Griffiers, een Ontvanger, enz. De Hoofdbaljuw had een Luite-
nant of Stadhouder, en vijf gerechtsdienaars of berijders, die hij zelf aanstelde, tot zijn
dienst; de verdere dienders , schutters genoemd, werden door schepenen aangesteld. Sche-
JH-n mocht alleen zijn, wie minstens zes maanden «vrijlaat» of burger van't Vrije geweest
IVe deel. Ie stuk, ö
Ή
! 12 aloemeene geschiedenis
was, en, tenzij hy dat 30 jaar ware geweest, voor 18 gemeten minstens geland was.
Hoogbaljuw en Schepenen oefenden hoog, middelbaar en laag gerecht uit, hadden't op-
pertoezicht over dijken en wateringen, en 't opperbeheer over de goederen van godshui-
zen, kerken, enz. Te IJzendijke stelden zij de regeering aan, waartoe een tweetal
schepenen werden afgevaardigd. Gewoonlijk kwamen zij driemaal 's weeks voor rechts-
en andere zaken in 't »Landlinis» binnen Sluis bijeen. Hoewel zij hun rechtsgebied
over de aardenberger, oostburger, en ijzendijker Ambaehten uitstrekten, waren de
steden Aardenberg, Oostburg, en Sluis daaraan in 't lijfstraffelijke, evenmin als de
heerlijkheden in 't Vrije, onderworpen, en had men alleen in burgerlijke zaken
op hen beroep Zij zelf spraken evenzeer in 't lijfslrafFelijke zonder beroep recht,
doch kon men zich in 't burgerlijke van hen op den te Middelburg sedert 1599
verblijf houdenden llaad van Vlaanderen beroepen. Deze Raad bestond uit acht leden,
bij welken in 1661 echter nog een negende kwam, en werd door den oudsten in
eed, als «eerste prezideerende Raad», geleid. Hij telde verder een advocaat-fiscaal,
rentmeester van de explooten, en griffier. Viermaal 's weeks vergaderde hij in de abdij.
De «prezideerende Raad» was tevens veelal «superintendant» van 't Leenhof van Vlaan-
deren, en de verdere raadsleden leenmannen, waarby hun 's Raads Griffier in de-
zelfde betrekking ter zijde stond I Van de vijf deurwaarders bij den Raad hiel-
den er twee te Middelbiu'g, één te Sluis, één aan 't Sas van Gent en één te
Hulst verblijf.
ïen platten lande vond men de kerspelen, die elk onder een, door Baljuw en Sche-
penen gekozen hoofdman stonden, en hun door de opgezetenen bij meerderheid van
stemmen benoemden ontvanger. De hoofdmannen hielden met hunne schutters orde,
en veroordeelden alle weêrspannehngen en rustverstoorders tot «den blok» — een in
ieder dorp aangebracht driekant stuk hout, met een van ronde galen voorziene plank
er voor, waarop de boetelingen, met de beenen door die gaten, een poos lang vast-
gezet werden. De rekeningen der kerspelen en polders werden alle jaar door gemach-
tigden van Baljuw en Schepenen, met hun Pensionaris, opgenomen.
Η ulster-Ambacht, met zijn vier dorpen, en de Stad zelve werden — tot op
't laatst dezer eeuw^ — elk op zich zelf door een Hoogbaljuw en zes Schepenen — de Stad
door zeven, van welke, één burgemeester, was beheerd. Die van 't Ambacht hielden
hun vergaderingen in 't Landshuis te Hulst, en richtten zich in hun rechtspleging
naar de gentsclie Avetten en gewoonten; voor hun vonnissen in burgerlijke zaken kon
men echter bij den Raad van Vlaanderen Ie Middelburg in beroep komen. Er bestond
' Men had echter verlof, om de lyfatraffeiyke voor Baljuw on Seliepeneü te brengoü, die dan te-
vens de bekostiging aan zich hadden.
» Eerst in 1688 kreeg het Hof een eigen Griffier.
des yaderlands. . 43
Toorts in 't Ambacht een Tergadering yan nolabelen, door de regeering gekozen, en
eens in 'tjaar bijeengeroepen, om hunne toestemming voor de volgende begrooting —
petitie of bede — te erlangenden zonder welker instemming geen rechtsgeding door
hen mocht ondernomen worden. Om Notabel, Schepen, of Burgemeester te zijn, moest
men minstens dertig gemeten lands in 't Ambacht rijk wezen.
Sas van Gent en de nabijgelegen sterkte Filippine, die de vaart dekte, hadden
ieder voor zich een BaljuAv, Secretaris, Burgemeester, en 't eene zes, de andere vier
schepenen; beide eersten werden door de algemeene Staten voor hun leven aangesteld,
de laatste, om 'tjaar, van hunnentwege veranderd of bevestigd. In burgerlijke zaken
was er beroep op den Raad van Vlaanderen; in lijfstraffelijke werd door Baljuw en
Schepenen voor goed recht gedaan, overeenkomstig de wetten en gewoonten van Axel.
De staats-vlaamsche predikanten behoorden allen onder de zeeuwsche klassen van
Walcheren, Zuidbeveland, en Bergen op Zoom; zij ontvingen hun betahng van de
Generaliteits ontvangers der geestelijke goederen, en werden door den kerkeraad en
gemachtigden uit de Schepenen beroepen, doch moesten door den Raad van State
worden goedgekeurd.
In Staats-Brabant trefl'en wij vooreerst de Meyerij van 's Hertogenbosch
met haar vier kwartieren, dat van Oosterwijk en die van Kempen- Peel-en Maasland,
aan. De Hoog- en Laagschout van 's Hertogenbosch was dat tevens voor de gansche
Meyerij Avaar hij in ieder kwartier zijn kwartierschout onder zich had. Gelijk hij
in (Ie stad aan 't hoofd der Schepen-vierschaar stond, zonder echter cene stem te heb-
ben, nam hij in de kwartieren kennis van alle lijfstraffelijke zaken — binnen 't ge-
bied der Algemeene Staten — en bracht die voor de bossche schepenbank. In bur-
gerlijke daarentegen oefenden de kwartierschouten 't gezag. Even als hij werden zij
door die Stalen aangesteld, zetten en stelden er de plaatselijke regeering, leden der
bank, kerk- en armmeesters enz. in en af, sloegen de bevelschriften der Staten aan,
en beschreven er de jaarlijksche kwartiersvergaderingen, in welke zij echter zelf geen
slem hadden, noch ongevergd hun gevoelen mochten uiten; hij bracht er slechts de
te behandelen punten in omvraag, en somde de stemmen op. Op deze vergadering
werden een zestal personen — zoogenoemde ordinaris-gecommitteerden — benoemd,
drie uil die der Generahleit en drie uit de heerlijkheden, die er in lagen, om met
den Schout de loopende zaken tusschentijds te bezorgen. Elk kwartier had voorts zijn
griffier, die 't verhandelde aanteekende en voorlas, en de verschillende bescheiden be-
waarde; terwijl ervan wegen de Generaliteit ontvangers voor de verponding, kerkelijke
en andere inkomsten waren aangesteld, aan den algemeenen ontvanger in den Haag
rekenplichtig. Het dijkwezen was er over vier heemraadschappen verdeeld, en de her-
vormde kerk in twee klassen, die van den Bosch en die van Peel-en Kempenland, sa-
! 12 aloemeene geschiedenis
men de zevende en achtste der geldersche Synode vormend. In de plaatsen van de
Staten afhankelijk, geschiedde 't beroep alleen op verlof en met goedkem-ing van den
Raad van State; in de heerlijkheden met patronaatrecht door den Heer met goedkeu-
ring der klasse.
2. In't Markgraafschap van Bergen op Zoom oefende de Markgraaf, onder
de oppermacht der Staten de heerlijke rechten uit; hij stelde er alle rechters en re-
geeringspersonen aan, en had er het recht van verbeurdverklaring en van begenadi-
ging. Het telde vier kwartieren, naar de vier windstreken genoemd, en bovendien de
tot een der vier behoorende stad Bergen. Haar overheid bestond uit een Drost en een
Schout, twee burgemeesters en acht schepenen. Als Drossaart vertegenwoordigde de
eerste den Markgraaf, als Schout zat hij er in de schepenbank voor, die in lijfstraf-
felijke zaken besliste, in burgerlijke beroep toeliet op den Raad van Brabant in
den Haag. Ten platten lande werd het recht door bijzondere rechtbanken bedeeld,
uit een schout, schepen en zoogenoemde vorsters bestaande, van welke men zich in
burgeriijke zaken eerst op Bergen en vervolgens op den Haag beroepen kon. Ieder
kwartier had, even als die der Meyerij, zyn eigen kwartiersvergaderingen, door den
Drossaart van 't kwartier beschreven, en Avaar voornamelijk over 't aandeel gehandeld
werd door elke plaats in de algemeene lasten te dragen. Niet minder dan veertien
heemraadschappen behartigden er de belangen van 't dijkwezen, en vier ontvangers
inden voor den Raad van State de verpondingen en verder op te brengen pennin-
gen. Hervormd-kerkelijk behoorde het deels tot de klasse van Tholen, deels tot die
van Bergen; Fijnaart alleen tot die van Dordrecht.
8. De Β a r 0 η η i e van Β r e d a — het aloude goed der Nassau's — was mede een leen
van hun Hoogmogenden, onder wier oppermachtig gebied de Baron er de regeerings-
leden, in de stad en op 't platte land, aanstelde. Die der stad bestond uit een drossaart
en schout, twee burgemeesters, acht schepenen en tien raden. Kleine rechtszaken
werden er door twee commissarissen uit de schepenen afgedaan; voor meer gewichtige
werden alle schepenen door den binnen-burgemeester saamgeroepen. Buitendien was
er eene hoofdbank, op welke men zich voor de burgerigke zaken ten platten lande
beroepen kon, en van welke men weder hervorming kon vragen bij den Raad van
Brabant in den Haag. In de dorpen ten platten lande waren tien dingbanken, ieder
met haar Schout, zeven Schepenen, en een Secretaris, gevestigd. De Schouten oefenden
alleen laaggerecht, behalve die te Rosendaal en Oosterhout, die daarom ook Baljuwen
genoemd werden. Tweemaal 'sjaars werd er een algemeene Landsvergadering door den
Drossaart te Breda beschreven, waarin uit ieder dorp de Schout en twee Schepenen
bijeenkwamen, en de Drossaart zelf voorzat. Buitendien had ieder dorp met zijn on-
' Als in de plaats van den vroegeren Leenheer, den Hertog van Brabant, getreden.
-ocr page 52-des yaderlands. . 43
(lerliooriglieden jaarlijks zijn eigen vergadering, waarin de geldsom werd vastgesteld,
door elk voor zijn persoon en goederen, in de verpondingen en lasten te voldoen, en
aan welke de bijzondere ontvangers rekening deden. Voor de rijke inkomsten der
l)aronie waren verschillende rentmeesters aangesteld, meest allen binnen de stad hun
verblijf houdende, gelijk er ook de Algemeene Staten een raad en rentmeester, een
viertal ontvangers der landsmiddelen, verpondingen enz. op nahielden. Kerkelijk
vormde de Baronie de elfde klasse der zuidhollandsche Synode.
4. De heerlijkheden Steenbergen, W^illemstad, en Prinseland. De laatste
bevatte geen ander dorp dan Dinteloord, waar dan ook de regeering — schout en
schepenen met den secretaris — bijeenkwam. In lijfstraffelijke zaken velden dezen beslis-
send vonnis, in burgerlijke was er beroep van hen op de bank te Breda en verder op den
Raad van Brabant. Schout en Secretaris werden voor hun leven door den Heer aangesteld,
de schepenen jaarlijks veranderd of bevestigd. Over de dijken Avas, mede door den Heer,
een dijkgraaf en penningmeester gesteld, en eerstgemelde betrekking met het Schout-
ampt vereenigd. De predikant werd met die der Baronie van Breda lot de haagsche
I Synode gerekend; de algemeene lasten door den ontvanger van Steenbergen geïnd,
I De heerlijkheid had, onder de oppermacht der Staten, verschillende voorrechten en
I l)egaf er de regeeringsampten, dat van den Drost en Secretaris voor hun leven, dat
; van den burgemeester en de zes Schepenen, en drie buitenschepenen voor de twee
j)olders — Kruisland en Heere — voor een jaar, na voordracht van een dubbeltal
door den Drossaart. Drossaart — of Schqut — en Schepenen vonnisden in lijfstraffelijke
'I zaken voor goed, in burgerlijke met beroep op de bank te Breda en den Raad van
I Brabant. Een Dijkgraaf en eenige Heemraden beheerden er 't dijkwezen. Een rent-
'1 meester van den Heer en een ontvanger der gemeene lasten voor den Raad van Staten
waren te Steenbergen gevestigd. De twee predikanten behoorden ondep» de klassen van
Tholen en Bergen. Ook voor de Willemstad en den Ruigen Hil bestelde de Heer de
regeering, die uit een schout, twee burgemeesters, en zes schepenen met een secretaris
bestond. Over de Polderdyken stond een dijkgraaf met drie gezworenen en een secre-
taris. Van de vonnissen door schepenen gewezen was terstond beroep op den Raad
■van Brabant. Even als tlie van Fijnaart behoorde de predikant tot de dordsche klasse.
5. Het land van Kuik en Grave, beiden van ouds nauw^ verbonden, stonden
als oudleenen van Brabant — onder de oppermacht van de algemeene Staten, en
werden door hun Heer of Baron van regeeringsbeampten voorzien. Hij stelde er een Ampt-
nian als Hoogbaljuw, een rentmeester van de domeinen, een schout, en een griffier
aan. Op voordracht van den eersten, benoemde hij de twee burgemeesters van Grave
— dien van den Heer en dien van de Stad — die er met den amptman het burger-
lijk bewmd voerden; terwijl er het rechterampt door de zeven schepenen werd waar-
genomen , van welke in 't burgerlijke beroep was op den Raad van Brabant. De Schout
^^ algemeene geschiedenis
was tevens dijkgraaf yan den bijgelegen polder, welks dijken hij met zeven heemraden
schouwde. Het land of ampt van Kuik was in een Over- en Nederampt verdeeld het
eerste met vijf in de voornaamste dorpen gevestigde banken, het tweede met zes
dergelijke, waaronder de hoofdbank te Knik, op welke men zich van de 10 andere
beroepen kon. De predikanten van beiden behooren onder Nijmegen en tot de gel-
dersche Synode. Boxmeer vormde een afzonderlijke heerlijkheid van den graaf van
's Heerenberg, doch moest in burgerlijke zaken herziening der vonnissen zijner bank
bij dxe van Kuik dulden. Het graafschap Megen was geheel onafhankelijk van de
Staten, en behoorde onder 't opperleenschap van Brabant te Brussel thuis. In de bra-
bantsche heerlijkheid Ravestein behielden zij zich 't recht van bezetting voor.
Geheel eigenaardig was de verhouding van Maastricht, waar de Staten om de twee
jaar, ieder even jaarcijfer, twee van hun leden zonden, om er met twee afgevaardigden van
den luikschen bisschop de regeering der stad te veranderen, en alle zaken van rechtsbe-
deelmg en geldmiddelen te regelen. Om de twee oneven jaren kwamen er twee leden
van den Staatsraad, om de domeinen te verpachten en de krijgszaken te bezorgen
daar de slad als vesting de algemeene Staten alleen aanging. Gelijk de eerste Com-
missie -die der zoogenoemde Commusarmen deviaeurs - ^^ groote de tweede
de Meine Commissie. De «tadsregeering bestond uit twee hoofdschouten, twee burgemees-
Iers, veertien schepenen, acht gezworen raden, en twee paaimeesters, die te zamen
den grooten raad uitmaakten. Voor de helft moesten zg van brabantsche herkomst en
hervormd, voor de helft van luiksche en roomsch zijn. Beide hoofdschouten met hunne
schepenen vormden de hooge gerechten; de twee burgemeesters met de gezworens en
de twee secretarissen het lage gericht. Even als de 26 regeeringspersonen waren ook
de kerken der stad - naar de bepalingen by de overgave in 1632 --van tweederlei
richting, en hadden de Hervormden er drie, de-Roomschen twee capittel- en vier ker-
pelkerken in bezit. De maastrichtsche predikanten vormden met die der omliggende
dorpen de negende klasse der geldersche Synode.
Geheel an<lers dan voor de stad was de verhouding ten platten lande in de omstre-
ken. Negentien zoogenoemde m/^^^.Vdorpen - omdat zij hun aandeel in de alge-
meene lasten voor een jaarlijksche geldsom hadden afgekocht - waren daaraan 't gebied
der algemeene Staten onderworpen, en erkenden dus ook geen anderen Heer dan dezen.
Voor een ander gedeelte van Limburg, het zoogenoemde Land van Overmaze-
dat van Valkenburg, Daelhem, en 's Hertogenrade - was bij den vrede bepaald, dat ^e
Toorloopig op dien voet zouden blijven, als ze toen waren, terwijl een zoogenoemde
tweeledige kamer _ chamhre mi-partie - alle betwiste punten zoo daar als elders
vereffenende, den vasten voet voor de toekomst zou regelen. Daardoor kwam in 1661
een bepaalde verdeeling tusschen Spanje en de Staten tot stand, bij welke de stadjens
des yaderlands. . 43
Valkenburg en Daelhem met omliggende plaatsen aan de Staten, 's Hertogenrade aan Spanje
k^vam, en in den omtrek van 't laatste alleen Gulpen, Margeraten, Vaals, met Holset
en Vijlen aan de Staten overging. Dien overeenkomstig werd er toen het beheer inr
gericht, dat wy hier echter wel niet meer in 't bijzonder behoeven na te gaan.
Werpen wij, na dit overzicht der verschillende deelen en streken, nogmaals een
blik op 't geheel, dan bespeuren wy, hoe, op een enkel Generaliteitsland na, de
kerkelijke toestand — naar den aard zijner wording trouwens — geheel op hervorm-
den leesl, naar de dordsche beginselen, geschoeid was. In dien zin verklaarden zich
dan ook de verschillende gewesten nog uitdrukkelijk in 1650 en 1651, toen de ge-
legenheid meebracht van hun gevoelen daaromtrent te doen blijken. Wel werden alle
verdere kerkelijke gezinten geduld, en zelfs tegen bepaaldelijk verboden geloofsrich-
tingen van minder leerstelligen aard — als de sociniaansche bijv. — dat verbod niet
in alle strengheid gehandhaafd; doch de hervormde godsdienst was en bleef die van
den Staal. Alleen de Hervormden hadden recht de regeerings- en verdere ampten te
bekleeden; slechts over 't krijgsvolk mochten ook roomsche officieren bevel voeren.
Roonisclie priesters mochten zich daarentegen nergens in orde- of ander plechtgewaad
oj) straat vertoonen, terwyl ook hunne alom verspreide kerken zoo min mogelijk in
't oog mochten vallen. Sedert den afval van de moederkerk was er van harent wegen
eene zoogenaamde "hollandsche missie" ingesteld, door apostolische vicarissen met een
of ander bisschopstitel beheerd, en die het gansche grondgebied van 't voormalig aarts-
bisdom Utrecht, en de vijf bisdommen, kortstondiger gedachtenis, Haarlem, Deventer,
Leeuwarden, Groningen, en Middelburg, omvatte. De sedert 1664 werkzame vicaris
Philippus van Roveen, aartsbisschop van Filippi i. p, i., was in 1640 gebannen, en
werd in 1651 opgevolgd door zijn coadjutor Jacob de la ïorre, aartsbisschop van Efeze,
die weldra o-enzeer gebannen werd. In de hollandsche missie bevonden zich omstreeks
vierdehalfhonderd zoogenoemde statiën of kerkelijke standplaatsen, door 400, deels
geestelijk geordende, grootendeels echter wereldlijke priesters bediend. Holland zelf telde
er een goede 200, Zeeland slechts drie met vier priesters. Friesland ruim 20 met 30,
Ltrechl 30 met 45, Overijsel een paar dozijn met 30, Groningen en Ommelanden,
een tiental, evenzeer met dertig, het landschap Drenthe in 't geheel geen Hoe
«goedertieren» zich intusschen Η on room sehe hollandsche «Leeuwtjen» omtrent de moe-
derkerk en hare priesters en aanhangers in de ongestoorde uitoefening van haren dienst
loonen mocht, van haar jongste geestelijke orde, de volijverige «maatschappij van
Jezus», die in 1640 haar eerste eeuwfeest gevierd, en sedert 1606 haar eerste zende-
' De eerste statie io Drenthe was die van Koevorden, die echter niet vóór 1790 werd ingesteld.
-ocr page 55-^^ algemeene geschiedenis
lingen te Amsterdam had, wilde het, om den g^^^^dijk^^ dien menU^-
schreef, niets weten. Al verklaarde men «alle priesters, papen, en monniken, geene
Jezuïten wezende, van oudsher Linnen deze landen woonachtig» ook voortaan niet te
willen weren, sedert had men herhaaldelijk gestrenge plakkaten tegen de laats ten
uitgevaardigd, zonder hen intusschen in hun onverdroten werkzaamheid te kunnen
stuiten, en hen daar integendeel des te meer door aangezet. In 1641 waren er--naar
hunne raming- reeds een 600 door hen bekeerd '; en vooral te Amsterdam, Λyaar toen pa-
ter Augustijn van ïeihngen in de Papegaai, en pater Pieter Laurensz in den Krijtberg
stonden, en in Friesland, waar Holwerd hun uitgangspunt was, waren zij in alle stilte
krachtdadig in de weer Me Amsterdam was in 1641 Vondel zelf door pater Laurensz.
lot hen overgebracht, en zeven jaar later door zijn jonger dichtbroeder Anslo gevolgd
Zoo bleek hun ((bataafsche missie», gelijk zij hun noord-nederlandsch jacht- en''ar-
beidsveld noemden, evenmin onvruchtbaar, als het verbod der Staten, dat geen
roomsche statiën door een lid hunner orde mocht bekleed worden, daarentegen Ln-
nelijk door hen overtreden werd, en de waarschuwende rijmen hunner tegenstrevers
tegen deze «weeuwenstroopers, wees-uitzuigers, volksbedriegers, amptbekruipers, kwe-
zehnakers, echtbeletters» enz., hoe ongezouten dan ook geuit, zeker niet overbodig
mochten heeten. Zij bleken steeds, naar de woorden hun door hun zuid-nederland-
schen ordebroeder, pater Poirters, toegezongen, maar alte «kloeke jagers, die de
kuilen (wisten), waar de zielen schuilen, ijvrig jagende bij nacht», waar en zoolang
het hua in 'l open daghcht niet gegund w^as.
Moesten zich de roomsche kerken, ofschoon geduld, zooveel doenlijk aan 't open-
bare oog onttrekken, die der Lutheranen mochten zich in de steden althans openlijk
als zoodanig voordoen, al werden zij ten platten lande hier en daar bij oogluiking
slechts toegelaten; openbare betrekkingen mochten hunne lidmaten echter niet beklee-
den. Hun eerdienst zelf was door den invloed van de Hervormden hier te lande op
meer onroomschen voet dan in Duitschland en elders ingericht, zoodat zij in priester-
tooi noch beeldenpronk of outerdienst aan de moederkerk herinnerde. Zij waren over
al de gewesten in kleinen getale verspreid, en wie zich onder hen tot kerkleeraar
bekwamen wilden, bezochten voor hun taal- en letterkennis een of ander hoogeschool,
oefenden zich dan in de godgeleerdheid onder dezen of genen predikant, en voleindden
hun studie in Buitschland. ^
De Remonstranten, sedert Frederik Hendriks Stadhouderschap allengs weder open-
' Zie de mededeelingen uit hunne Acia Missionis in Vondels Gedichten op de Societeii mn Jezus
enz., door H. J. Aliard, bl. 5.
= Zie aldaar, en Paier Ad. Cosijns, enz. door denz., bl. 17—19.
^ Vondeh Oedicfden, enz. bl. 4, en Dietsche Warande V, bl. l?.
des yaderlands. . 43
lijk toegelaten, bepaalden zicli met hunne gemeenten grootendeels töt Holland en
Utrecht, en hadden in Friesland alleen te Dokt urn eene-Jcerk. Jaarlijks hielden zij,
omstreeks Pinxteren, beurtelings te Amsterdam en Rotterdam, eene algemeene verga-
dering hunner broederschap, en vestigden in eerstgemelde stad eene kweekschool voor
hunne predikanten. De uitgeweken gemeente te Frederikstad aan den Eider voorzagen
zij van hier uit van een leeraar.
De Mennisten of Doopschgezinden, die zich onderling door de namen van Vlamingers,
Waterlanders, en Friezen onderscheidden, maar op sommige plaatsen uit twee van
dezen vereende gemeenten vormden, waren, hoewel over 't gansclie land verspreid, het
tah-ykst toch in Noordholland en Friesland. De noordhollandsche Vlamingen en Wa-
terlanders hielden in 't laatst van July samen een vergadering, om de kerkelijke be-
langen te overwegen, even als de Friezen op denzelfden dag; die in Friesland om-
streeks Pinxteren, en de Vlamingen en Waterlanders van Groningen en Sappemeer
ter zelfder tijd. De amsterdamsche Vlamingen vergaderden in Mei, waarbij dan tevens
een veertig buitengemeenten vertegenAvoordigd waren. Hun leeraren moesten zich
in Noordholland en Friesland veelal in den handel een bestaan verschaffen, daar hun
inkomen luttel of geen was. Zij stonden over 't algemeen wel aangeschreven bij de
regeering, door de goede diensten met hun rijke middelen den lande herhaaldelijk be-
wezen , en werden daardoor in verschillende steden ook tot deze en gene eereposten
geroepen.
De sedert 1619 opgekomen Rijnsburgers of Collegianten, die van eerstgemeld dorp
uilgingen en daar hun hoofdvergaderingen hielden, hadden te Amsterdam, Rotter-
dam, Leiden, Haarlem, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, en aan de Zaan, voorts te
Leeuwarden en Groningen grooter of kleiner gemeenten of collegi'èn^ als zij ze noem-
den. Zij erkenden, even als de Remonstranten, geen ander geloofsformulier dan den
Bijbel in 't algemeen, bedienden den doop by onderdompeling te Rynsburg, en lie-
ten met de meeste verdraagzaamheid alle belijders van den kristelijken godsdienst niet
alleen tot hun vergadering en avondmaaltafel toe, maar vergunden ze ook onder hen te
lezen , te zingen, Gods woord te bespreken, en het onderling gesprokene te beoordeelen.
De vóór weinige jaren, omstreeks 1643, in Engeland opgekomen Kwakers, kwa-
men eerst omstreeks een dozijn jaar later herwaarts over, waar zij toen te Amster-
dam eene gemeente vestigden.
De Joden, die sedert 1619 openlijk in Holland Waren toegelaten, genoten dezelfde
vrijheid en rechten als andere inwoners. Z,ij onderscheidden zich, naar hun herkomst
mt het Spaansche Schiereiland of uit Oostland, in zoogenoemde Portugeesche en Duit-
sche Joden, en hielden grootendeels te Amsterdam, waar beide afdeelingen, elk voor
Zïch, een weidsche synagoge bouwden, te Rotterdam en in den Haag hun verblijf;
ijl zij elders slechts hier en daar, in grooter of kleiner aantal, voorkwamen. Zij
IVe de«I, F stuk.
-ocr page 57-! 12 aloemeene geschiedenis
moesten zich in hun huwelijk naar 's Lands wet regelen, en mochten, zelf ongekera-
tend blijvende, geen Kristenvrouw trouwen, tenzy deze van haar zy tot het Jodendom
overging.
Bij deze verdraagzame strekking van 's Lands wetten en gebruiken moest menig-
een, voor wien, binnen zijn eigen grenzen, op minder gastvrijheid voor zijn gods-
dienstige begrippen te rekenen viel, onwillekeurig genoopt zijn, hier zijn toevlucht
te zoeken en woonstee te kiezen. Slechts zijn beurs liep dan gevaar voor een minder
matig bedrag van gereede penningen in aanspraak genomen te worden, dan hij vroe-
ger welHcht plag op te brengen, daar 's Lands belastingen, bovenal in Holland, voort-
durend hoog bleven; alleen de lucht, die men er inademde, kon er, naar men
schertste, vrij van impost heeten. Zij lieten zich nagenoeg onder drieërlei hoofdpunt
samenvatten, doch waaronder dan ook al het mogelijke belastbare begrepen was: in-
voer en uitvoer; onroerende goederen, erfenissen en personen; en huiselijke omboêl
en vertering. De op 't eerste gestelde rechten werden — als Avij reeds vernamen —
door de verschillende Admirahteiten geïnd, en ten dienste der zeemacht aangewend, die
er echter op den duur niet voldoende meê gebaat was, en dan een beroep op den
geldelijken bijstand der afzonderlijke gewesten vereischte. De belastingen op 't onroerend
goed, huizen en land — verponding genoemd — naar den eenmaal aangenomen
huurprijs berekend, raakte dikwijls met dezen in minder gunstige verhouding; zoodat
men dan ook in de volgende eeuw voor Holland tot een nieuwe schatting besloot.
In tijd van oorlog werd de verponding veelal verdubbeld of verdrievoud ^ Bij den ver-
koop van vaste goederen — schepen boven de vier last niet uitgesloten — werd een
veertigste penning geheven, gelijk een twintigste van erfenissen in opgaande of zy-
lijn. Ook van de zaailanden hief men schatting, en in oorlogstijd werd gewoonlijk
van ieder gezin of persoon een hoofdgeld gevorderd, dat voor enkele gewesten ook in
vredestijd in zwang bleef. De verterings- en hnislasten golden alle mogelijke levens-
middelen van nooddruft en weelde, voorts dienstboden, paarden, en rijtuigen. Buiten-
dien was ook het zoogenoemd «klein zegel», alle gezegelde papier, belast; een niet
geringe bijdrage voor de schatkist, daar men genoodzaakt was, dit bij alle soort van
officieele besluiten te gebruiken. Deze «imposten» werden verpacht en moesten aan de
pachters voldaan worden; de andere belastingen werden, even als de bedongen pacht-
penningen, door de ontvangers geïnd, die de geïnde penningen aan den algemeenen
' Eeeda in 't begin der eeuw bedroegen dé öörlögälaSteii — iläar De Groot's opmerking — drie ton
meer dan die der andere gewesten samen. In 1640 brachten er de rechten van verponding en ver-
tering omstreeks 11 miljoen op, waarvan niet minder dan 7 aan renten moest uitgekeerd worden,
en daar de Generaliteitslasten voor de provincie 12 miljoen beliepen, kwam men niet minder dan
8 te kort.
des yaderlands. . 43
ontvanger zonden. Zij waren tevens met de betaling van de renten der gewestelijke
schuldbrieven belast, terwijl die van de schuldbrieven der Generaliteit door den alge-
rneenen ontvanger uit de Generaliteits-inkomsten werden voldaan.
Het algemeen betaalmiddel was onder het toezicht der algemeene Muntkamer ge-
steld , wier leden door de algemeene Staten benoemd werden, en die met haar drie
Raden en algemeenen Muntmeester, haar algemeenen essayeur en haar secretaris het
beheer over 't muntwezen der vereenigde gewesten voerde. Zij had tot taak de vervalschte
munten voor biljoen te verklaren, de nieuwe munt met de oude te vergelijken, het
geslagen geld en de muntstof te essayeeren of beproeven. Zij moest ieder geschil be-
ê slechten, over de innerlijke waarde van 't geld ontstaan; het oog op de wisselaars,
i geldhandelaars en essayeurs, gelijk op de juwehers en goud- en zilversmids houden;
I toezien, dat de voorschriften op 't stuk der munt behoorlijk werden nagekomen; de
i overtreders in rechten vervolgen, en den onrechtmatig benadeelden vergoeding verschaf-
·:; fen. Jaarlijks werd er voorts, ten overstaan van verschillende afgevaardigden, naar den
staat van 's Lands gouden en zilveren munten een nauwkeurig onderzoek ter Munt-
kamer gedaan; de munt van 't loopend jaar verzegeld en bewaard, om er die van 't
volgende meê te vergelijken. De toenemende prijs der munt had jaren lang tot groot
i ongerief in den handel geleid, doch was later op meer vasten voet gekomen.
'i Hoe drukkend intusschen de lasten van den Staat mochten zijn, handel en nijver-
f heid lierden er welig, en brachten aanmerkelijk voordeel aan. «De nijverheid van 't
{ volk en de handel, die het drijft» — gelijk de Engelschman Peter Heylin reeds vóór
1' een vijfentwintig jaar schreef^ — «is zoodanig, dat het, weinig graan van zich
'I zelf hebbende, zich daar elders niet alleen voor zich ι van voorziet, maar ook zijn
buren er meê gerieven kan; hoewel geen timmerhout in zyn eigen land bezit-
tende, bezigt het er toch voor zijn scheepsbouw meer van dan eenig, ander land ter
w ereld; zelf geen wijn voortbrengende, drinkt het toch meer wijn dan men in 't land
doel waar hij wast; en eindelijk vlas noch wol hebbende, weeft het meer kleêren uit
beiden, dan alle landen in de wereld, behalve Frankrijk en Engeland». Van Holland
leckende hij aan, dat zijn aanmerkelijkste natuurlijke voortbrengselen in boter en kaas
bestonden, waarvan het, buiten de oneindige hoeveelheid, die het voor huiselyk ge-
bruik en in zijn garnizoensteden verbruikte, jaarlijks naar andere landen wel voor
een 20,000 kronen uitvoerde. Daardoor, en door zijn visscherij en zeevaart was het
zoo ryk te land en zoo machtig te water geworden, dal, gelijk men eertyds de naam
«Vlaanderen» voor al de Nederlanden bezigde, nu de naam «HoUand» gewoonlyk voor
al de tegen Spanje verbonden gewesten gold. Door den oorlog met dat land was de
handel en zeevaart dier gewesten ten zeerste toegenomen. In den handel op de Oost-
' In zyn Mkrommus or α Description of the great World (1635).
-ocr page 59-! 12 aloemeene geschiedenis
zee alle anderen de loef afstekende, had men tevens gelegenheid gevonden, dien naar
het Westen uit te breiden, en met name in Frankrijk bijna den geheelen koophan-
del in handen. Men voerde er de vs^aren van elders in, en haalde er 's lands eigen
vruchten van daan; men was er zelfs in 't bezit der vaart van de eene haven op de
andere gekomen. Hier te lande werd er, naar men berekende, voor meer dan veer-
tig miljoen aan fransche waren omgezet. Uit Rouen, Dieppe, St. Malo, Nantes, Ro-
chelle, Bordeaux, Bayonne, en Marseille, werden die ingevoerd. Uit het eerste lijn-
waden, hoeden uit Caudebee, glaswerk, droogscheerders kaardebollen, appelen en peren;
uit Dieppe vensterglas en kant; uit St. Malo papier, honig, kalfshuiden, gietsteenen;
uit Nantes safraan en honig, pruimen, siroop, brandewijn enz.; uit Rochelle conjac en
brandewyn, zout, papier, en noteboomenhout; uit de tegenover gelegen eilandjens Rhé
en Oleron, wynen en zout; uit Bayonne wijnen en brandewyn, pruimen, kastanjes,
honig, terpentijn, wol; uit Bordeaux, buiten velerlei wijnen en brandewijn, wijnazijn,
kastanjes van Blaye, pruimen, noten, honig, papier, safraan van Montauban, slag-
lijnzaad, noteboomenhout; uit Marseille olie en olijven, kappers, zeep, honig, aman-
delen , vijgen, en rozijnen, spaansch groen, pastel, kastanjes, enz. Van hier zond
men naar Frankryk koper- en ijzerwerk, stafijzer, zaai-lynzaad, hennep, vlas, drogerijen
en verfstoffen, pik en teer, masten , planken, duigen en andere houtwaren, potasch,
raap- en lijnolie, boter en kaas, gerookten zalm, haring, walvisbaarden, delfsch aar-
dewerk, koperrood, blik, koper- en ijzerdraad, enz. De handel op Spanje, tot dusver
door den oorlog gestremd, zou nu op nieuw een aanvang nemen, en was voorname-
lijk op Cadix gericht; buitendien echter ook op Alicante, Malaga, Sevilla, Valencia,
Barcelona, Majorca, enz. Men ging er wol, zout, spaansche wijnen, ohe, vijgen en
rozynen, safraan, kastanjes, amandelen, anijszaad, zeep, uit Barcelona vooral bran-
dewijn, voorts amerikaansche voortbrengselen, goud en zilver, indigo, varinas-tabak,
kina, vermicelje, jalappe, en andere drogerijen halen, en bracht er specerijen, ge-
drukte katoenen, zijden en wollen stoffen, lijnwaden, granen, vooral tarwe wanneer
die in Spanje te kort kwam, zeildoek, juchtleêr, was, spelden en naalden, gember,
houtwaren, enz. heen. Met Portugal was de handel reeds sedert zyn afscheiding van
Spanje, nu acht jaar geleden, hervgit, doch was het bestand, door den in Brazilië
herboren onmin in 1645 weer verbroken, en bleef ook de handel daardoor tot 1661
weêr gestremd, om toen met voordeel heropend te worden. Men ging er toen velerlei
geweven stoffen, gedrukte katoenen, gemaakte kleêren, papier, juchtleêr, koperen
ketels en bekkens, speelkaarten, kruid en lood, en verdere krygsbehoeften, heen
zenden, wat voor een deel uit Portugal dan weêr naar Brazilië werd overge-
maakt. De voornaamste handelhavens waren Lissabon, Setubal, en Oporto. Uit het
tweede ging men zout halen, uit het laatste wijn, uit het eerste zout, bra-
ziliaansche suiker en tabak, verfhout, huiden, wol, olie, wyn, rozijnen en vij-
des yaderlands. . 43
gen, gember, oranjeappels en limoenen, geconfijte vruchten, paarlen, edelgesteenten.
Met Engeland was de handel van oudsher groot geweest, en zelfs van daaruit met
hollandsche schepen gedreven; tijdens den oorlog met Spanje was hij steeds belangrijk
gebleven, en door de samensmelting van Groot-Brittanje onder Jakob I natuurlijk nog toe-
genomen. Door den voet van oorlog, waarop men in de nu volgende jaren herhaaldelyk met
hel engelsch bewind geraken zou, en de eigen ontwikkeling der britsche scheepsmacht en
handel, die de nederlandsche weldra evenaren, zoo niet, bij den grooter omvang van
't rijk, overtreffen zou, kwam er allengs een aanmerkelijke wijziging in de onder-
linge verhouding. De handel zelf greep voornamelijk van Rotterdam op Londen plaats;
uien zond er fijn lijnwaad, zeildoek, papier, baleinen, kameriksch doek, specerijen, enz.
heen, en haalde er vitriool, lijm, tin, lood, aluin, glas, hout, kalfsleer, lakens, saayen,
zijden en wollen stoffen, mutsen, hoeden, krijt, loodwit, engelsch aardewerk, na de
vestiging der Engelschen in Noord-Amerika ook tabak uit Virginië en andere noord-
amerikaansche voortbrengselen, van daan. Uit Bristol en Huil kreeg men wollen stof-
fen en kousen, uit INewcastle en Sunderland steenkolen; ook uit Edinburg, doch,
even als de van daar getrokken wol, van minder deugdelijke soort, Uit Ierland —
Dublin en Cork — haalde men baai en sergie, lakens en wollen stoffen, kalk, enz.
De handel op de Oostzee en het Noorden — de skandinavische rijken en Rusland —
was, na 't verloop van 't Hanze-verbond, genoegzaam alleen in hollandsche handen.
In Noorwegen handelde men op Bergen, Drontheim, Kristiania, Stavanger, enz.,'
voerde er zout, hop, kalk en steen, krameryen, tabak en kruidenierswaren, gedrukte
katoenen, wollen stoffen en derg. heen, en haalde er dennen- en pgn- of grenen-
(gran) en vuren- (fyr) hout, koper, stokvisch, traan en derg. van daan. In Dene-
marken dreef men voornamelijk handel op Kopenhagen en Elseneur, bracht er na-
genoeg dezelfde koopAvaren als naar Noorwegen, en haalde er ijslandsche stokvisch,
talk, hennep, aluin, ijslandsche kousen en wanten; uit Jutland, de befaamde deensche
ossen, die men hier vetweidde en slachtte. In Zweden voer men voornamelijk op
Stokholm, Norköping, en Nykoping; men haalde er meer dan men er bracht, en
«lal in dezelfde waren, als de naar Denemarken en Noorwegen gevoerde, bestond.
De uitvoer gold bovenal hout, pik, teer, zwavel, talk, tin, koper, koperdraad, en
koperwaren, en ijzer. Naar de Oostzee-landen, Lijfland, Koerland, Pommeren, Prui-
sen, Holstein, bracht men fransch en portugeesch zout, fransche wijnen en brande-
wijn, azijn, specerijen, verfstoffen, kruidenierswaren, oranje-appels en limoenen, aar-
dewerk, geraiTmeerde suiker, wollen en zijden stoffen, boter, kaas, en haring, zilver
en goud in den vorm van rijksdaalders en dukaten. Men haalde er, uit Dantzig en
Elbing allerlei granen, wol, was, poolsch linnen in rollen, koe- en ossehuiden,
polasch en weedasch, houtwaren, barnsteen, veêren, hop, komijn- en anijszaad; uit
Koningsbergen en Memel, lijn- en hennepzaad, graan, barnsteen, die men daar en
algemeene geschiedenis
elders tegen zout inruilde, was, en andere waar; uit Stettin en Straalsond, graant
hout; uit Riga hout voor masten en molenroeden, lijnzaad, was, talk; van daar en
uit Re val rogge en gerst; uit Libau en Mitau hout, graan, lijnzaad van beiderlei
soort; mt Lübeck honig, vlas, scheepsankers, wol, granen enz. Door den tol aan de
Sont trok Denemarken aanmerkelijk voordeel uit de hollandsehe scheepvaart· terwijl
te Elseneur tevens een commissaris van wege de Staten woonde, die van iedlr door-
reizend schip acht stuivers voor hen te vorderen had.
Op Rusland - of Moscovië, als men 't gewoonlijk heette - was sedert de laatste
jaren der vorige eeuw de handel rechtstreeks over Archangel begonnen, en werd nu
langs dien weg voortgezet, tot hij in 't begin der volgende eeuw naar't nieuw gebouwde
Petersburg verplaatst werd. Hij bestond in aanvoer van wijnen en brandewyn verf.
hout om 't juchtleêr te rooden, pekelharing, bevervellen, specerijen, neuremberger
waren, rijksdaalders, dukaten; in uitvoer van juchtleêr, pelterijen, grove lijnwaden
masten en ander hout, pik en teer, potasch en weedasch, talk, kaviaar, vischlijm'
gezouten en gerookte zalm, pakmatten, enz.
Met Duitschland handelde men over de koopsteden aan de groote rivieren - Elve
Wezer, Eems, Rijn, en Maas. Naar en^van Hamburg, dat daarby in de eerste plaats
m aanmerking kwam, maar dat nog eenige mijlen van zee lag, moesten de goederen
voor dien afstand van diepgaande schepen op hchters worden overgepakt, en werd
,f3us de vaart dikwyls met kleinere schepen gewaagd, die tot voor de stad konden
komen. Met Hamburg stond voorts het daarbij liggende holsteinsche Altona in ver-
band, waar mede veel hamburger kooplui kanton hielden. Men bracht er zijden en
wollen stoffen, specerijen, kruidenierswaren, drogerijen en verfstoffen, suiker, aarde-
werk, traan, raapohe en haring heen, en voerde er potasch, saxisch koper en ko-
perdraad, honig, siroop, scheepstimmerhout en duigen, die, even als garens en
lijnwaad, heel van Silezië kwamen, uit. De oeverstreken van Eider en Elve le-
venlen daarenboven veel graan. Naar Bremen, dat een goede haven bezat, voerde
men ongeveer dezelfde goederen als naar Hamburg, en voorzag er zich van ijzeren
kachels, bier en mom van Bremen en Brunswijk, garens en lijnwaden, en graan.
Emden leverde lijnwaden van Munster en Paderborn, magere ossen en paarden, en
werd van dezelfde waren als Hamburg en Bremen voorzien. Aan den Rijn was Keu-
len de hoofdhandelplaats, waar men verfstoffen en drogerijen, specerijen en kruide-
nierswaren, zijden en wollen stoffen, ko%, thee, lijnwaden en neteldoeken, por-
celeinen, stokvisch, zout, zeep, en kaas bracht, om er eiken balken en ander hout,
dat op vlotten werd aangebracht, keulsch aardewerk, potten en pannen boven Keu-
len gebakken, azijn en wijnen, de laatste van Goblentz aangevoerd, ijzeren geschut
en kogels, bommen, granaten, vloersteenen, leyen, en potasch te halen. Over Keulen
kreeg men ook van Dnsseldorp, Elberfeld en andere plaatsen in den omtrek, lijnwaad,
des yaderlands.
lint, verscliillende garens, Tarkensborstels, enz. Aan de Maas werd vooral op Luik
handel gedreven, waartoe de waren öf te water over de rivier, öf veelal eerst te
sclieep naar Breda en den Bosch gezonden, vervolgens over land naar Luik vervoerd
werden, om de zware tollen aan de Maas te ontgaan. Zy bestonden in allerlei wollen
cn zijden stoffen, kruideniersAvaren en drogeryen, w est-indisclie, poolsclie, en mosco-
visclie huiden, die in en om Luik gelooid en bereid werden, zoolleêr, sergiës en
saaven, pijlaken, stafijzer, spijkers, schroeven, snaphanen en pistolen, geweerloopen,
sloten, ijzeren potten en pannen; —geschut, kogels, bommen, granaten en ander ijzer-
werk kwamen er van daan. Op 't nabijgelegen Aken en Verviers handelde men met
koper voor ketels en bekkens, en spaansche wol voor de lakenweverijen, terwijl men
er lakenstoffen en koperwaren van daan haalde. Over Keulen handelde men ook met
Frankfort a. d. Mein, waar jaarlijks tAvee groote missen of vrymarkten gehouden wer-
den, omstreeks Paschen en Sint Michel in September. Daar leverde men allerlei zij-
den en ΛΥοΙΙβη stoffen, linten, kanten, spelden en naalden, oost-indische waren,
koper en tin, en verschafte er zich wijnen en wijnsteen, potasch, duitsche pruimen,
drukinkt, cn scheerwol in de plaats. Uit Hanau, Wurtsburg, Bamberg, en Heilbron wer-
den van duitsche zij tabaksbladen, wijnen, pruimen, wijnroemers en ander glas naar
Frankfort en Keulen voor Holland vervoerd, even als ook de niet onbelangrijke han-
del met Neuremberg over Frankfort gedreven werd. De algemeen bekende en gehef-
koosde knutsel- en kinderwaren werden van daar getrokken en vooral ook naar Oost-
en West-Indië uitgevoerd, waar zij aanmerkelijke winsten opleverden. Voorts leverde
hel ijzeren geldkisten, messen en hechten, goud- en zilverdraad, koperen kerkkronen,
klatergoud enz. Men verschafte het van hieruit, buiten andere warén, olifantstanden,
oni in ivoren voorwerpen te verwerken, en verfstoffen, om hout- en ijzerwaren te kleu-
ren. Uit Augsburg en Memmingen trok men lang denzelfden weg bombazijnen. Naar
Leipzig, met zijn drie missen -- op Nieuwjaar, Paschen, en Sint Michel — leverde
men, veelal over Hamburg, gouden- en zilveren stoffen, lakens, kanten, en oost-
indisehe waren, en kreeg er, langs denzelfden weg, garen, bhk en andere waren
vandaan. Ook met Berlijn en VS^eenen stond men over Hamburg in handelsbetrek-
uit het eerste trok men staalwerk, koets- en spiegelglazen, en galanleriën j uil
liet laatste hongaarsch koper en kwikzilver.
Met Zwitserland handelde men langs den Rijn; men leverde 't van hier gedrukte
katoenen en lijnwaad, neteldoeken, rottingen, specerijen, verfstoffen en drogerijen,
laken, wollen en zijden stoffen, fluweel, olifantstanden, juchtleêr, baleinen enz.;
terwijl men er uit Zürich, Schafhausen, Sint Gallen, en Bern, italiaansche en eigen-
gi'reide zij, floret, zijden krippen, rouwlamfers enz., en uit Geneve boeken trok, en
er die ook van hier heen zond.
ï^'aar de Zuid-Nederlanden voerde men zijden en wollen stoffen, kruidenierswaren,
-ocr page 63-56 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
en specerijen, potasch en weedasch, suiker, haring en zoutevisch, en trok er uit
Antwerpen, Brussel, en Mechelen kanten, fijn garen, en geweven tapijten; uit Gent
en zijn omstreken granen, vlas, lijnzaad, en garen; uit Kortrijk en Menen, lijnwaad;
uit Brugge, granen, bombazijnen, saayen, lijnw^aad en kant; uit Doornik tapijten,
behangsels, beddetijk en andere geweven stof; uit Rysel zijden en wollen stoffen,
barakanen, pikotten, greinen, kant, enz. Uit St. Omer, over Duinkerken, granen,
kameriksch doek en kanten, even als uit Bergen en Valencijn; uit Kamerik zelf de
van daar herkomstige fijne linnens en doeken.
Met Italië, met name Venetië, was de handel sedert het twaalfjarig bestand steeds
toenemende geweest, doch zou na den vrede van Munster allengs gaan afnemen , en alleen
nog in verband met den levantschen handel voortbestaan. Met het oog op dezen was
in 1624 te Amsterdam eene Kamer opgericht, uit «acht directeuren van den levant-
schen Handel en Navigalie» bestaande, die jaarlijks uit een dubbelgetal, door hen
ingediend, door burgemeesters gekozen werden; een levenslange secretaris en een taxateur
of^cheepsmeter werden hun toegevoegd. Zij trok van alle naar de middellandsche
zee varende schepen een gulden van 't last, en van alle goederen uit den Levant in-
gevoerd een ten honderd. Zij had hare consuls en agenten aan de middellandsche zee-
en in de levantsche havensteden, en betaalde een deel der jaarwedde van den gezant
der Staten te Constantinopel. Specerijen, cacao, gember, porceleinen, chitsen, netel-
doeken, indische zij, fijn lijnwaad, fijne lakens, wollen stoffen, garens, hnten, gesneden
baleinen, juchileér, ijzer, tin, Ipod, blik, olifantstanden, verfhout, meekrap, haring;—
dat alles werd door hare schepen naar Italië en den Levant gevoerd. Uit Smirna bracht men
turksch garen of kemelshaar, drogerijen, galnoten, aluin, katoen, vloertapijten, die-
melen, corduanen, zijde, enz. mee; van Constantinopel nagenoeg hetzelfde; van Aleppo,
of liever de naastbijgelegen haven Skandrona of Alexandrette, waarheen de waren op
kameelen vervoerd werden, galnoten, geitenhaar, wol voor hoedemakers, katoen en
katoenen garens, wyrook, zijde, segrijnleer, lijnw^aad, enz.; uit Alexandrië haalde men
safraan en velerlei droogerijen. Uit Genua kreeg men zijden stoffen, tapijten, goud-en
zilverlaken, ruwe zij, olie, zeep, rijst, drogerijen, en marmerblokken; uit Livorno,
de stapelplaats van levantsche waren, koffy, enz.; uit Venetië, veroneesche rijst, kanten,
zwavel, anijszaad, aluin en kamfer, olijfolie, geconfijte vruchten, rozijnen en krenten,
fluweel, kanten, gouddraad, hennep, venetiaansch staal, drinkroemers en koetsglazen,
en kostbare, algemeen gezochte spiegels, van welke er beroemde fabrieken werden
gevonden.
Doch veel verder dan de Levant strekten zich van vóór den aanvang der eeuw reeds
de scheepvaart en handelsbetrekkingen der Nederlanders uit. Zij hadden ook in 't
verre Oosten met — niet altijd even nauwgezette — kracht post gevat en zich, met
de schepen en vertegenwoordigers hunner «Oostindische Maatschappij» op Java en om-
DES VADERLANDS. , 66
liggende eilanden uitgebreid; zij hadden er zich gewelddadiger hand gezag weten te
verweryen, er sterkten gebouwd en steden aangelegd, en juist in dezen tijd, na de
verdragen Tan 1646 met de machtige inlandsche Vorsten van Bantam in 't Westen,
en Mataram in 't Oosten van 't schoonc Java, te Batavia voor goed Imn zetel beves-
tigd , roemende in de «florissante eeuw» die ze er beleefden Voor hun geldbuidel
inderdaad en de grove winst, hun voortdurend voor elk hunner aandeelen steeds nog
al'geworpen; in een hooger en beter zin echter niet. De tweeslachtige verhouding van
kooplui en opperste gezagvoerders maakte, dat men wel, met verzaking aller zedelijke
voorschriften van recht en billijkheid, die men hier minder aan de orde beschouwde,
cenige tijdelijke winst bejagen, een stoffelijk ])eniidenswaarden «uitwendigen luister en
glans» ten toon spreiden kon, doch zonder innerlijk gehalte en duurzame zedelijke
λνηαπίθ, en daarbij tevens — omdat de belangen van den handel en die der voortdu-
rende gezagsuitbreiding beiden geldelijken steun vereischten en zoo met elkander vaak
in bolsing kwamen ^ — zonder degelyken grondslag ook van een van beide kanten. Zoo
loonde 't kwaad in veel opzichten zijn meester, en zou de nazaat met dubbele moeite,
cn zoover het ging, weer goed te maken hebben, wat het voorgeslacht misdeed. Doch
zien wij op welken voet dit thans in 't moederland, en zyn oostindische handelsuit-
hreiding van daar en van Java uit, stond. Het octrooi van zijn nu vijfenveertigjarige
Compagnie Avas in 1647 voor een kwart-eeuw, en tegen uitkeering aan den Staat
(■ener som van 16,000,000 guldens, vernieuwd. Zij telde niet minder dan 67 bewind-
liebbers, die over zes Kamers — Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn,
en Enkhuizen — verdeeld waren. De eerste van deze was verreweg de krachtigste,
<'n bezat meer dan de helft van 't maatschappelijk vermogen; de tweede omstreeks
•■cn vijfde, de derde een veertiende, de vierde een vijfendertigste, de vijfde een vijf-
entwintigste, de zesde eindelijk een twaalfde. Uit de bewindhebbers kwam jaarlijks
driemaal een «vergadering van zeventienen» — acht uit Amsterdam , vier uit Mid-
' "Hoewel", gelijk Jhi·. Mr. J. K. J. de Jonge opmerkt, «ook in Indië de.kerfcelük-godsdienstige
normen nauwgezet werden in acht genomen, en in de oiBciëele brieven de zalving des woords niet
achterwego bleef, was er een te algemeen gebrek aan die dieperliggende levensbeginselen, waaruit
waarachtige liefde en belangstelling van den mensch in de menschheid, plichtbesef en plichtbetrach-
t<ng, onkrenkbare trouw en eerlijkheid voortspruiten. Waar die levenssappen worden gemist of niet
ïn voldoende hoeveelheid aanwezig zijn, kan geen maatschappü, onder welke luchtstreek ook, op
«Ifin duur biyven bestaan, veel minder zich gezond ontwikkelen". {De Opkomst mn het nederlandsch
Gezaff in Oostindië, V, bl. CXXXIII),
van soodanige Compagniën", zei reeds P. de Ia Court vóór meer dan 200 jaren, "kan niet
omkend worden, dat hoe dezelve meer landen conquesteeren, hoe dezelve haar kapitaal meer moe-
Jö gebruiken en spendeercn tot coneervatie der gemelde landen, en hoe de selve meer te beheeren
«■Hde, de koopmanschap min können behartigen en vermenigvuldigen".
IVe deel, Ie stuk. g
-ocr page 65-58 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
delburg, een uit elk der verdere Kamers, en de zeventiende uit de vier laatste Ka-
mers bij beurten — zes jaar achtereen te Amsterdam, en twee jaar te Middelburg,
in Febr. of Maart, byeen, om de prijzen van de specerijen en de uitdeeling vast te
stellen; in Augustus om kennis te nemen van de brieven, in eene andere vergade-
ring — de in den Haag bijeenkomende dertienen , en daarom de «haagsche hesognes»
genoemd voor Indien opgesteld, en om de uitrusting der herfstschepen voorloopig
te bespreken; in October of November, om orde op de openbare verknoping der oost-
indische waren en goederen, die in dezen tijd plaats had, te stellen, en omtrent de
uitrusting der herfst-, kerst- en paaschschepen te besluiten. De Zeventienen beredder-
den ook alle verdere gewichtige zaken, namen den staal der kantoren op, benoemden
den goeverneur-generaal, directeur, raden van Indie, en overige hooge ambtenaren,
enz. In de «haagsche besognes» werden alleen de uit Indië komende brieven en pa-
pieren onderzocht, en ontwerpen van antwoord, aan de Zeventienen ter goedkeuring
voor te leggen, opgesteld. Om de vier jaar deden Bewindhebbers rekening van hun
beheer aan de Algemeene Staten, die daartoe afgevaardigden naar de verschillende
Kamers zonden, tol men, in 1728, overeenkwam, liever eenige leden der Kamers
naar den Haag af te zenden, om daar met die afgevaardigden te handelen. De maat-
schappy ging in de eerstvolgende dertig jaren haar rijksten tijd te gemoet; terwijl erin
de eerste helft der eeuw, sedert hare oprichting, ruim 300 schepen door haar waren
uitgezonden, zou dat getal in de laatste helft meer dan driemaal zooveel, omstreeks
1000, bedragen. De prijs der aandeelen sleeg dan ook zoo, dat, terwijl ze in 1656
op 380, in 1658 op 400 stonden, ze in 1661, na de onderwerping van Macassar,
lot 450 rezen, in 1663 tot 470, en acht jaar later, by een verdeeling van 65 ten
honderd, tot 570 klommen; hoewel de jaarlijksche uitdeeling later weêr verminderde,
bleef toch de prijs der aandeelen voortdurend khmmen, tot hij in 1720 meer dan
1000 bedroeg. Na dien tijd verminderde met het bedrag der uitdeeHng ook de prijs
der aandeelen, daalde in vijfentwintig jaar weêr tot ruim 400, en bleef sedert, met
weinig of geen uitzondering, gestadig vallen.
Te Batavia stond, na den dood van den kloeken Antonie van Diemen, in 1645,
de minbeduidende Cornelis van der Lijn aan 't hoofd van 't bewind, tot hij, in
1651 afgetreden, voor korten tijd door den in 1653 overleden Karei Reinders,
doch daarop door den wakkeren Joan Maetsuiker, voor niet minder dan 25 jaar ver-
vangen werd; die, waarin der uitbreiding van 't grondgebied der maatschappij de aan-
merkelykste vergrooting zou te beurt vallen. Maetsuiker was thans op Ceilon werk-
zaam, waar men in 1646 den Commandeur Van der Stel vermoord had; zijn vastbe-
radenheid wist er alles weldra 'naar behooren te orderen, en bij een vredesverdrag
Punto de Galle en Negombo voor de Compagnie te behouden, waardoor de handelsbe-
langen ook op de kust van Malabar en die van Coromandel verzekerd waren. Door de
II
t|il
Ifi
ä
DES VADERLANDS. , 59
bTniÄging^n Malakka, TÓÓr hu zeyen jaar, was de portugeesche handel daar Toor
ocd gefuikt cn de oppermacht der Compagnie yerzekerd. Daardoor yerviel Yoor haar hei
ridelijk belang, zieh le Atjeh te vestigen, en bepaalde zij zich op Sumatra tot hare kanto-
ren van Silida, Indapoera en andere. De Molukken werden in het eerstvolgende jaar door
den meêdoogloozen De Vlaming van Outshoorn voor goed aan de Compagnie onder-
Avorpen en hun nootmuskaat- en kruidnageloogst door beperking en uitroeying geheel
naar hare baatzuchtige bedoehngen geleid; gelijk reeds vroeger de oostelijke Banda-
eilanden, met wreedaardige verjaging der inwoners en hun vervanging door andere,
lol een '«parel aan de kroon der Compagnie», als 't heette, gemkakt waren. Zij
haalde er haar foelie en nootmuskaat van daan, gelijk van Ceilon haar kaneel Te
Malakka haalde zij haar tin en goud, waarvoor zij er bengaalsch, suratsch en ander
lijnwaad verhandelde; buitendien begon zij die haven allengs als een aanlegplaats
voor hare van Japan terugkeerende schepen te bezigen, die er hun bevrachting ver-
deelden , naarmate ze naar Europa of Java bestemd waren. Met Japan toch, als <(de
slerksle zenuw van den inlandschen handel der Compagnie en van de indische winsten»
l.oschouwd, was men reeds lang van Batavia uit in handelsbetrekking. In 't jaar 1641
was er de vroeger te Firando gevestigde zetel der Compagnie naar Nangasacki of lie-
ver 't tegenoverliggende kleine eiland Decima verplaatst, en alleen van daaruit haar
veroorloofd te handelen. Met Sina wilde de vruchteloos gezochte onmiddelijke handels-
verbinding vooreerst nog minder vlotten, en kon alleen van Formoza uit bewerkstel-
ligd worden. Op Tonkin was sedert 1637 de handel beproefd en vrij voorspoedig ge-
slaagd gelijk er lot 1700 een kantoor der Compagnie gevestigd bleef. Die op Pegu
en Siam, welke eerst mei velerlei bezwaren te kampen had, begon juist in dezen
lijd op beleren voet le raken. Op Arracan was men nu acht jaar geleden beginnen
Ie varen, en wist hel in 1653 lot een voordeeliger verhouding le brengen, waarbij
vernederende bepalingen van vroeger werden afgeschaft en velerlei vrijheden toegezegd.
0|) de kust van Coromandel en in Bengalen waren verschillende kantoren door de
C()mj)agnie gevestigd, waar in de volgende tien jaren Tegena- en Sedrangapalam en't
op de Portugeezen veroverde Negapalam, later tol hoofdplaats gemaakt, bijkwamen.
Naar Golconda werden er in 1649 vruchteloos uit Batavia gezanten afgevaardigd, doch
dit twee jaar later met beter gevolg herhaald, en de sedert aangeknoopte betrekking
in 1661 door de vestiging van een kantoor bestendigd.
In 1648 was door,den heelmeester Johan Antonie van Riebeek, op zijn terugreis
iiit Java, bij 'l aandoen van de kaap de Goede Hoop, de gedachte opgekomen, deze
by de scheepstochten naar Ooslindië voortaan lol verpoozings- en ververschingsoord le
doen strekken. Hij stelde dit daarom aan Bewindhebbers voor, die zich geheel voor
zijn denkbeeld heten winnen, hel land in bezit besloten le nemen, en er in 1651
vier schepen heenzonden, terwijl ze hem zelf lol Commandeur in dienst hunner Com-
69 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
pagnie en opperlandvoogd der Kaap aanstelde, diσ sedert tot haar overgang aan En -
geland, in haar bezit bleef.
Op een ander punt yan Afrika, aan,de goudkust van Guinee had, sedert tien jaar,
niet de Oost-, maar hare andere, minder voorspoedige zuster, de Westindische Maat-
schappy post gevat, door er het sedert in haar bezit gebleven portugeesche kasteel
vah Sint George del Mina te vermeesteren. Bij 't einde van het twaalijarig Bestand
op vasten voet gevestigd, had zij het recht van alleenhandel op de afrikaansche kust
van den keerkring tot de kaap, en in Amerika van 't zuideinde van Terre-Neuve tot de
straat Le Maire gekregen. Zij was in vijf Kamers — die van Amsterdam, Zeeland,
de Maas, Noordholland, en Stad en Lande — verdeeld. Sedert 1623 in Brazihë, met
hare schepen onder Willekens, te Sint Salvador voet aan land gezet hebbende, had
zij in de eerstvolgende jaren met gelukkigen uitslag tegen Spanje en Portugal gestre-
den, en vooral door de verovering der zilvervloot onder Piet Hein haar kapitaal, ge-
lijk het vertrouwen in haar ondernemingen, zien stijgen. Twee jaar later was, onder
Loncq, veel grondgebied veroverd, en viel ook het eiland Gura^.ao haar in handen.
Nog gelukkiger was de nieuwe landvoogd Graaf Joan Maurits van Nassau geweest,
van Wien ook de tocht tegen Sint George was uitgegaan, en die tien jaar lang de
zaken in Brazilië ten beste bestierde. In 1644, tijdens het bestand met het van Spanje
losgemaakte Portugal, huiswaaits gekeerd, had zijn vertrek den Portugeezen gelegen-
heid gegeven, zich verraderlijk van verschillende plaatsen meester te maken, en was
daaruit, na een paar jaar, een hevige strijd gevolgd, in welke de Maatschappij ten
slotte geheel het onderspit delfde. Wel bleef zij nog eenige jaren voortkwijnen, maar
werd, by het einde van haar octrooi, in 1671, ontbonden, en door een nieuwe
Maatschappij vervangen. Aan deze nieuwe Maatschappij kwam toen ook de omstreeks
1628 door een ondernemend Vlissinger aangelegde volkplanting Berbice met hare sui-
kerplantagiën, gelijk die, welke reeds een dertig jaar vroeger door de Zeeuwen aan de
Essequebo gevestigd was.
Intusschen had zich de Maatschappij in hare werkzaamheid niet tot Zuid-Amerika
bepaiild, maar ook in 't Noorden zich tijdelgk weten te nestelen. Vóór het jaar 1633
toch had zij daar reeds Nieuw-Nederland gesticht >, en er vervolgens de stad Nieuw-
» "Nieuw-Nederland", gelijk een züuer tijdelijke bewoners 't in 1661 nog bezong,
Nieuw-Nederland, het edelste gewest,
Daar d' Opperheer op 't heerlijkst heeft gevest
De volheid van zijn gaven, alderbest, In al zijn leden:
eii: Nieuw-Nederland is 't puik en 't eêlste van de landen,
Een zegenrijk gewest, daar melk en honig vloeit,
Dat d' Alderhoogste heeft, met dubbel milde handen.
Begaafd, ja, opgevuld, in 't geen daar wast en groeit;
DES VADERLANDS. , 61
\msterdam aangelegd, doch zou er zich evenmin als in Brazilië op den duur kunnen
handhaven. Het puriteinsche Nieuw-Engeland, dat er in de nabijheid gesticht was,
kwam na eenige jaren met hare stichting in botsing, en zou, in spijt eener tijdelijke
vereffening van 't geschil in 1656, acht jaar later, deze voor goed verdringen, en
tevens haar Nieuw-Amsterdam door zijn Nieuw-York vervangen.
"Wj^t _ om ons thans uit het verre Oosten en Westen weder naar 't moederland
te wenden — wat den binnenlandschen handel in de Vereenigde Gewesten zelf betrof,
men had daar van ouds het gewicht beseft, om alle verbrokkeling van belangen, de
middelen van gemeenschap tusschen de verschillende, elkaar te dikwerf vijandige
sleden, te vermeerderen en verbeteren; en naar mate de onbroederlijke vervreemding
lussclien die streken begon af te nemen, en één gemeenschappelijk hoofdbelang hen
allen te trekken, was ook de ijver toegenomen, waarmeê men voortdurend op die
verbetering bedacht bleef. Natuurlijk kwamen in een zoo stroom- en waterrijk land,
(Ie rivier- en waterwegen daarbij steeds het meest in aanmerking. Zoo werden zooveel
doenlijk tusschen de verschillende steden en plaatsen, aan vaarten en stroomen!, rivieren
of meeren gelegen, bij onderhng verdrag, beurtveêren ingesteld, die deels ten voordeele
der plaatselijke kas verpacht, deels uit die kas ondersteund werden. Te land bleef het
vervoer meer een zaak van de persoonlijke nyverheid der ingezetenen, doch geschiedde
niet minder onder toezicht van 't bestuur, en waren zoowel de voer- en sjouwerlui
als de beurtschippers doorgaans in hun loon en vorderingen aan bepaalde tarieven
gebonden. Uit het toenemen der beurtveêren werd intusschen weldra een minder edele
wedijver geboren, zich ieder voor zich voorrechten te verwerven, a^n welken de plaatselijke
overheden, door eenzijdige zucht tot bevoorrechting hunner medeburgers gedreven, maar
al Ie vaak, in strijd met het algemeene landsbelang, medepUchtig werden, en allerlei
bepalingen ontwierpen, waaronder ten slotte niet minder dan de handel ook de
beurtvaart zelve leed. Beurtschippers, verphcht op hun vaart verschillende plaatsen aan
te doen, werd het recht ontzegd, langs dien weg, goederen tusschen plaatsen te
vervoeren, reeds door een eigen veer onderhng verbonden. Vrachtschippers — gehjk
De lucht, de aard en zee zijn zvi-^anger met haar gaven,
Om die behoeftig ia ook zonder moeit te laven.
1 e vergeefs zon echter z\jn vpelgemeeude wensch en zegenbeê wezen:
Gelukkig land, gü tergt en trootst de nijd,
Gy rjjst en klimt, wie dat het kwelt en spijt,
Gjj overwint, vrie uw geluk bestrijdt; — God geef u vrede! —
God geef u heil en voorspoed, troost en rust,
God banu' de twist en tvfeedracht van uw kust,
Dat Nederland uw welvaart mag met lust En vreugd aanschouwen! —
Zie Jacob Steendaraa Loftan Nie uw Nederland en PrieMmerzen, in 1865 te Nieuw-York herdrukt.
-ocr page 69-62 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
voerlieden — genoten ter plaats, waar hunne diensten gevorderd ΛveΓden, veelal boven
die van andere plaatsen rechten, die het den laatsten moeilijk maakten een terugvracht
te erlangen, en was zelfs door de Staten van Holland en Zeeland bepaald, dat alleen
door de leden der Rijnschippersgilde vrachten naar andere gewesten mochten aange-
nomen worden. Vreemde schippers mochten alleen wanneer zij met eene lading waren
aangekomen, een vracht aannemen naar de plaats, van waar zij gekomen waren, op
verbeurte van boete en hun vrachtpenningen zelf. Intusschen was men zelf, hoe langer
zoo meer, het nadeehge en ongerijmde van dergelijke rechtsbeperkingen gaan inzien,
en begon er uit eigen beweging steeds meer van af te wijken. Waar een druk vervoer
tusschen enkele steden of plaatsen bestond, werden dan de vroegere voorrechten van
schippers en voerlui bij onderhnge overeenkomst afgeschaft, en 't in Holland allengs
tot regel gesteld, ze alleen te laten gelden omtrent plaatsen, die er zelf niet van
wilden aflaten. In een overeenkomst van 1622 hadden Alkmaar en Haarlem reeds
uitdrukkelijk bepaald, dat de regeling van 't vrachtrijden der wederzijdsche voerlui
volstrekt geen afbreuk zou doen aan ieders recht, zich tot vervoer zijner waren en
goederen te bedienen van wie hij verkiezen zou. Haarlemsche schippers kon men
trouwens in Holland en Zeeland vrijelijk overal gebruiken, daar ze van ouds reeds
bevoegd verklaard waren op alle plaatsen van beide gewesten op vracht te varen, er
ongestoord te laden en te lossen; een recht hun te vergeefs door die van Amsterdam
herhaaldelijk betwist. Vreemde schippers mochten er intusschen alleen dan voor de
terugreis vracht aannemen, als zij de toestemming der voerlui van de groote of kleine
Binnenlandsvaardersgilde hadden erlangd; terwijl men, om als beurtschipper naar uit-
heemsche plaatsen te varen, daar het burgerrecht bezitten en Hd van de Buitenlands-
vaardersgilde zijn.
Het briefvervoer Averd eerst sedert het laatst der 16eeeuw te Amsterdam door vaste,
loopende, en koopmansboden op verschillende plaatsen bevorderd, die door de kooplui
zelf betaald werden. Hun ongeregelde tijd van vertrek en aankomst, hoewel steeds te
voren aangekondigd, veroorzaakte geen geringe moeilijkheid. Ook andere steden volgden
allengs het door Amsterdam gegeven voorbeeld, en zonden hare boden en bodinnen
met de hun toevertrouwde gelden en brieven, het land heen en Λveêr door. In 't begin
dezer eeuw was te Amsterdam door burgemeesters het vrachtloon voor de brieven
bepaald, en werden deze met het stadswapen behoorlijk gestempeld. In 1616 werden
er twëe brievebussen gesteld, en weinig jaren later wwdt er van een brievebesteller
gewaagd, in stadsdienst werkzaam. De boden en bodinnen stonden onder hunne «over-
lieden» , en namen allengs in belangrijkheid van Averkkring toe; in plaats van zelf op
weg te gaan, begonnen zij toen onderhoorigen in hun dienst uit te zenden, die nu
hunne boden werden, terwijl zij zelf tot den rang van postmeester opklommen, gelijk
dat bepaaldelijk met die op Antwerpen, Keulen, en Hamburg plaats had. Op het-
DES VADERLANDS. , 63
eerste toch werden ook de brieven op Frankrijk^ Spanje, en Engeland verzonden; op
bet tweede, die naar Italië, de Levant, en een groot deel van Duitscliland; op het
laatste die naar 't verdere Dnitschland, Oostland, en 't Noorden. In 1659 kwam de
zevenberger Hendrik Jacobsz. van der Heide met de amsterdamsche burgemeesteren
„nilreiit de briefbestelling op Engeland, als postmeester, overeen. Van 1661 af werden
die, in plaats van over Antwerpen, rechtstreeks van Helvoetsluis uit verzonden. In
iÜG3 werd Van der Heide ook postmeester op Frankrijk, doch deed na luttel jaren
later van beide betrekkingen afstand, en werd toen 't eerste postmeesterschap met dat
ü() Antwerpen vereenigd, omtrent het laatste, in 1669, met den franschen minister
Louvois overeengekomen, en dit toen evenzeer bij dat van Antwerpen gevoegd. In
1056 werd een galjoot aangelegd, om telken drie weken de brieven naar Portugal
over te brengen; later werd ook dit postmeesterschap, gelijk dal op Spanje, met het
aiitwerper verbonden, en gingen de brieven over land derwaarts. In 1668 werd een
[)o.slerij op Texel en 't VHe opgericht, en om daar de kosten van te dekken een
stuiver van 't last op alle inkomende schepen gelegd, behalve de Noordvaarders, die
nuuu- een halve stuiver, en leêge vaartuigen, die maar een oortjen behoefden te
betalen. Buitendien werden er postboden op verschillende plaatsen zoo der Vereenigdc
Gewesten en hun Generahteitslanden als op Oostfriesland en Kleefsland gevonden, Een
.stuud van zaken, die tot het midden der volgende eeuw aanhield, toen 't beheer der
posterijen aan 't gemeene land kwam.
Met den brievenaanvoer van buiten hing dat der nieuwstijdingen of loopmaren van
daar samen, dat zich in de naastvoorgaande en volgende jaren hoe langer zoo meer
uitbreidde en regelden. Onder den naam (.(Courante uit Italië en Duitschland» verscheen te
Anisterdam sedert verscheiden jaren reeds bij Jan van Hilten een nieuwsblad, waarvan de
lioüfdinhoud door buitenlandsche berichten van vaste briefschrijvers gevormd werd , en dat
in 1üd5 door de alle veertien dagen verschijnende «Saturdagsche Courante» en de
wekelyksche «Fransche Courante» van Otto Barendsz. Smient vervangen werd. De
laatste, in 't Fransch geschreven, werd door de parijsche papieren, gelijk de «Gazettes
du Louvre», geraadpleegd. ïe Haarlem begon Abraham Gasteleyn in 1656 zijn «Weke-
lijlvsclie Courante van Europa» uit te geven, die als «Opregte Haarlemsche Courant»
weldra zoo in Engeland als Frankrijk veel vertrouwen genoot, en daar vertaald en
als nieuwsbron gebezigd werd. Te Delft vond men sedert een veertien jaar reeds een
«Courante uit Italiën, Duitschland ende Nederland» door de wede. Jan Andriesz Cloeting
uitgegeven. In den Haag nam men het tot 1654 van de amsterdamsche loopmaren
voor lief, doch kon zich toen van «het wekelijksche NieuAvs uit Frankrijk, Engelant,
ende andere plaatsen» bedienen, dat bij Adriaan Vlack te koop was. Te Rotterdam
verkreeg'men eerst in 1666 een eigen «Rotterdamsche zee- en posttijding», door
Joh. Nacranus uitgegeven. Te Leiden behielp men zich, als elders, met de amster-
64 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
damsche «Couranten», en werd eerst omstreeks 1680 een «Fransclie Courant» gedrukt,
die in de volgende eeuw aan Etienne Luzac overgegaan, een uitgebreid vertier erlangde!
Met den handel hing de Vis scher ij ten nauwste samen, zoo ter zee als in de rivie-
ren, stroomen, en veelvuldige meeren en meertjens. Van de eerste maakte de kabel^
jauwvangst een voorname tak uit, die door de Zeeuwen een eind verin de Noordzee,
bij de zoogenoemde Doggersbank, werd uitgeoefend. De gevangen visch werd dan deels
levendig en versch ter markt gebracht, deels aan boord gedood en gezouten, om, on-
der den naam van zoutevisch of labberdaan, het gansche land door gesleten te 'wor-
den. Aan de Lek, de Maas, en de Merwe, gelijk ook voor een deel nog aan den
IJsel, lei men zich met voordeel op de zalmvisscherij toe, die te Dordrecht, Schoon-
hoven, en Kampen haar stapelplaatsen had. De visch werd zoowel versch als gerookt en
gezouten gesleten, en ook, door den grooten overvloed, naar elders verzonden. Ook
met de versehe zeevisch geschiedde 't zelfde, wanneer de voorraad groot was; meer
echter met de gedroogde, schollen en scharren. De verdere zee- en riviervisch, meer-
baars, enz. werden versch gegeten. Aanmerkelijk was echter, buiten deze gewone
visscherij, die, welke onder den naam van «groote visscherij» van ouds voor een
«goudmyn» van den Staat gold - de Haringvangst. In vroeger tijden bij Schonen
plaatsgrijpende, van waar de naam van Schonevaarders dagteekende, was zij later
echter van daar op de kusten van Schotland overgebracht, maar wekte nog altijd de
meeste belangstelling. Omstreeks 1648 berekende men, dat er niet minder dan twee
duizend haringbuizen in de vaart >varen, op ieder van welke meer dan een dozijn
personen werkzaam waren; behalve de daarvoor vereischte 25,000, meende men er
even zooveel bij te mogen tellen, die zich met netten-breyen, timmeren, kuipen en
derg. ten dienste der vaartuigen bezig hielden, en daar voor zich en de hunnen den kost
meê wonnen. De verzending van gezouten en gekaakte haring heinde en ver, vorderde
een aantal schepen en handen. Al nam nu ook in de volgende eeuw deze handelstak
wat af, zij bleef toch voortdurend van 't meeste belang en voordeel. Zij verschafte
houtkoopers, zoo van kuip- als scheepstimmerhout, zoutkramers, kooplui in hennep,
touwslagers, en tal van anderen werk en verdienste. De netten moesten gebreid en
geteerd worden, de zeilen gemaakt en versteld; de haken en louwen gekuipt en her-
kuipt; de haring gepakt. De verzending buiten 's lands, die vooral van Amsterdam,
' "lUeine visscherij" heette daarentegen, uiet ~ als men vaak geisegd heeft - de walvischvangst
maar die van de kabeljauw.
^ Grofzonten noemde men die haring, die, nis tusschen Sint Jan en Sint Jakob gevangen, aUeen
met gekeurd, grof zout mocht worden bewerkt; fljnzouten daarentegen die, welke na Sint Jacob,
Sint Eavtholomeus, en de Kruisheffing gevangen werd, en met fijn of gezoden zout werd ingelegd.
DES VADERLANDS. , 65
'Enkhuizen en Rotterdam uitging, bleef steeds zeer aanzienlijk; zij bestond uit nage-
noe«^ drie Tierde van de grofzouten haring die aankwam, en daar dan herpakt en
afffMoiiden werd. De fijnzouten werd meerendeels te Vlaardingen, Maassluis, en Rotter-
dam gesleten, daar oyergepakt, en te scheep, den Rijn langs, naar Duitschland ge-
zonden. Ook in den Yorm Tan bokking trouwens werd de haring verkocht en ge-
nultigd. Hij werd daartoe met zout besprenkeld, gedroogd, en in een zoogenaamden
bokkinghang te rooken gehangen; een neering, die vooral te Katwijk en Noordwijk
Mcrd uitgeoefend, waar er bommen toe uitgerust en rookplaatsen Toor ingericht waren.
' Ook aan en in de Zuiderzee, te Enkhuizen en Harderwijk, lei men zich op die bok-
kingvangst en het bokkingrooken toe, en verzond de gerookte visschen buitenslands.
Voor de haringvangst bestond een. algemeen bestuur, uit de zoogenaamde «penning-
meesters der groote visscherij» gevormd, van welke er door elke der hollandsche steden,
die zich met haar bezig hielden, één benoemd werd, en die van tijd tot tijd samen-
kwamen, en jaarlijks, acht dagen vóór de buizen in zee staken, een algemeene ver-
gadering hielden, en den stuurlui den eed afnamen. Zij zorgden in oorlogstijd voor
do begeleiding der haringvloot door het noodige aantal oorlogschepen, gelijk er ook in
vredestijd steeds een tAveetal van deze meeging, zoo tot zekerheid als om de zieken
aan boord te nemen. Ook op de handhaving der keuren hadden penningmeesters
nainvk'llend toe te zien, en daar met burgemeesteren zorg voor te dragen. Vóór Sint
Jan mochten geen haringnetten in zee .geworpen, noch geen haring ook op zee
verkocht worden; alleen werd de vloot door eenige «ventjagers» gevolgd, die zoodra
Sim Jan voorbij was, de eerste gevangen haringen van de buizen overnamen, om ze
voor lioogen prijs in 't vaderland te «venten», waar hun komst door alle lekkertanden
met ongeduld verbeid werd. Hun neering mocht echter niet langer dan tol half July,
lien dagen vóór Sint Jacob, worden uitgeoefend.
Na de scheiding en ontbinding der Noordsche Compagnie, in 1614 opgericht, met
de vrijheid «om alleen te mogen handelen en visschen op de kusten en landen van
JV'ova Scmbla tot Straat Davids toe, met inbegrip van Spitsbergen, Bereneiland,
Groenland», enz., en na een dertigjarig bestaan in 1645 uiteengegaan, was de Wal-
visvangst voor ieder vrij geworden, en werd sedert door verschillende reeders en
kooplui gaande gehouden. Verschillende verordeningen der hollandsche Staten, bun
onderneming beschermend, toonden, hoezeer ze hun ter harte bleef gaan, en zij ze
begunstigen wilden. W^ie er zich op toelegden, vereenigden zich tot een reederij
op gemeenschappelijke kosten, om er een of meer schepen toe uit te rusten; een der
voornaamste deelnemers Λτerd met het beheer belast, en droeg den naam van boek-
lioudcr. De schepen, in 't najaar gereed gemaakt, om in 't vooijaar in zee te gaan,
vverden eigenaardig voor hun doel toegerust; ze kregen, als verweermiddel legen de
IJsschotsen, waarmeê ze in botsing geraakten, een stevige borstlap van eikenhout,
IV« deel, Ie stuk. ^
66 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
yan den YoorstCTen tot achter aan de fokkemast, terwijl tevens hun zijden tot achter
aan de daalbank Yerdubbeld werden; waren ze naar Straat Davids bestemd, dan
gingen ze in Maart reeds onder zeil, naar Groenland een maand later. Bij hun terug-
komst werden hün welgevulde spektonnen naar de traankokerijen gevoerd, die in
Zuid- en Noordholland beiden gevonden werden, en waar dat spek, in 't eerste, in groote
ijzeren pollen, in 't laatste in roodkoperen pannen tot traan gekookt werd. Indezelfde
kokerijen werden ook de walvisbaarden tot baleinen voor rijglijven, hoepelrokken,
regenschermen, enz. gekloofd en afgesloken, afgedisseld en afgebeiteld, afgeknipt en
gedund, gedroogd en in repen gesneden. De afgekookte vinken of stukken spek dien-
den tot hondekost of werden in de lijmerijen verbruikt, en de overblyvende prut en
lil werden aan de prulkokers verkocht. Het aantal uitgezonden schepen behep, in de
tweede helft dezer en de eerste der volgende eeuw, tusschen de anderhalf- en tweehon-
derd 's jaars. In Amsterdam en andere noord-hollandsche steden en dorpen, en in Rot-
terdam, Schiedam, en Delfshaven waren de meeste walvisreeders gevestigd. Ook op
de robben- en walrusvangst lei men zich, eenmaal de ijszee ingestevend, toe, doch
waren 't meer bepaaldelijk de Hamburgers, die op 't robbeslaan uitgingen. De robben
werden echter minder om 't betrekkelijk luttel speks, dat zij uitleverden, dan de
huid gevangen, uit welke men messcheden, brillehuizen, zakkokers, en andere der-
gelijke voorwerpen vervaardigde, even als de walrustanden tot het vervaardigen van
hechten en andere soortgelijke dingen (henden. In Straat Davids dreef men voorts
eenigen ruilhandel met de inwoners langs de kusten, door hen, voor hun robbe- en
vossevellen, berehuiden, walrustanden en spek, planken, koperen ketels, bijlen, messen,
enz, te verstrekken.
In een land, Λvaar men zicli voortdurend in zoo uitgebreiden zin met scheepvaart
en visscherij bezig hield, moest onder de verschillende vakken van Nijverheid, de
scheepsbouw wel bloeyen. Nog in 't jaar 1669 kon daarom ook Pieter la Court ge-
tuigen, dat zelfs «meest alle de groote schepen voor de vreemde volken van Europa
door de Hollanders werden getimmerd»; gelijk dan ook Czaar Peter, nog een dertig
jaar later, er zich bepaaldelijk hier op kwam toeleggen. Lijnbanen en touwslagerijen
behoorden daarom mede tot de meest bloeyende handwerken. Houtzaagmolens waren
er verder, in Noordholland en aan de Zaan vooral, in overvloed te vinden, waar het
uit Noorwegen en de Oostzee aangevoerde hout voor scheep- en huishouw, zoo bin-
nenslands als ter verzenchng naar elders, bruikbaar gemaakt werd. Ohemolens wissel-
den aan de Zaankant met de houtzaagmolens af, en blauwsel- en stijfselmakerijen
Ovaren er niet minder te vinden. ïe Wormer bloeiden de beschuitbakkerijen op de
meest uitgebreide schaal. «Een dorp», zoo roemde men er,
Een dorrep sleept zijn oogst tot daar de zon zyn loop endt,
En daar de naaide zwijmt zijn tweehaks-yviia.t te koop zendt;
-ocr page 74-DES VADERLANDS. , 67
en men liet er dien «tweebak» ^an zich getuigen:
Uit het graan kom ik aan,
Wit als snee; En gedwee
Men mü kneedt; Dan in 't heet
Wel gebraän, Moet ik gaan,
Schoon geroost, West en Oost,
Zuid en Noord, Daar 't behoort.
Te Gouda bloeiden de potte- en boTenal de pijpebakkerijen. Te Delft hadden de
aarde^verk-fabrieken de yroegere brouwneering Yervangen, en begonnen in dezen tp
de porceleinbakkerijen op te komen, van welke er in 't jaar 1667 reeds 28 waren.
In Zuidholland en 't Sticht de steenbakkerijen. Op de Yeluwe en aan haar zoom de
papiermolens; in 't weidrijke Noord- en Z-uidholland en Friesland de boter- en kaas-
makerij. In Holland vond men tal van zoutkeeten, azijnmakerijen, en suikerraffina-
derijen. In Leiden bleven de laken- en grijn-, saai- en baai-fabrieken nog geruimen
lijd in welstand. In 1645 waren er meer dan 20,000 stuk laken gefabriceerd; in
1043 ruim 34,000 stuk saai, in 1641 een kleine 20,000 stuk baai; in 1666 33,000
sluks gryn; terwijl intusschen deze fabrieken vóór de helft der volgende eeuw allengs
aanmerkelijk en bi] voortduring achteruitgingen, zouden die der vereenigde Avorp- en
fiislijnhallen daar ter stede aanmerkelijk toenemen, en 't van 500 stuks in 1652, aldra
oj) bijna 20,000 brengen, en na vervolgens ettelijke jaren op de helft daarvan te zijn
blijven staan, later weer tot datzelfde getal komen, om eerst na 1760 te verminderen.
In Leiden, Haarlem, en Amsterdam waren de zijde-, linnen- en wolle-weverijen het
meest in bloei; men maakte er velerlei, met goud en zilver doorwerkte zijden stoffen;
en dal later de linnen- en wolle weverij en in verval raakten, was vooral daaraan mede te
"ijlen, dat men naar Engeland niet alleen, maar ook naar ZAveden en Rusland, de hol-
landsclie wevers te tronen wist. Van niet gering aanbelang waren ook de boekneering en
de daarmee samenhangende boekdrukkunst, het plaat-snijden en plaatdrukken, letter-
gieten, enz. Tweederlei tak van handel werd daaruit geboren, het binnen- en buiten-
landsche boekvertier, dat der grieksche en latijnsche, gelijk ook der fransche werken,
die overal elders verspreid werden, en dat der in 't nederlandsch gestelde geschriften.
Wal de fransche betrof, zij werden dikwerf in handschrift uit Frankrijk herwaarts
gezonden , of ook hier bewerkt, om de meerdere vrijheid van drukpers; velen ook werden
nagedrukt en in dien vorm van hieruit verspreid, «Zoodra de Hollanders», als Voltaire
schreef, «de nieuwe behoefte der menschheid om te lezen hadden leeren kennen,
werden zij handelaars in gedachten, gelijk zi] 't in zooveel andere dingen waren; en
een amslerdamsch boekverkooper, die misschien zelf nauwelijks een α voor een è
kende, verdiende tonnen gouds, omdat er Franschen waren, vlug van geest en genoopt
voor den broode te schrijven»; want niet alles was natuurlijk van 't zelfde gehalte,
68 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
en veel maar al te beuzelachtig van 't geen er, vertaald of in 't oorspronkelijke, op
die wijs gedrukt en verspreid werd.
Met zooveel hulpbronnen van stoffelijke welvaart, als de jonge nederlandsche Vry-
staat zoo kennelijk bezat, ging intusschen van de andere zij veel geldgebrek en ar-
moede ook gepaard, hoe vreemd het, in 't eerste oogenblik, schijnen mag. Hoeveel
schatten er echter met handel en nijverheid gewonnen werden, het meeste daarvan
bleef natiMrlijk in handen der hoofden en ondernemers; en hoe betrekkelijk hoog het
loon en de verdienste hunner onderhoorigen waren, zij konden over 't algemeen slechts
strekken in hun dagelijksche nooddruft te voorzien, zonder of voor de toekomst öf
voor enkele magere jaren, als die zich voordeden, bij te dragen. De groote geldelijke
voordeelen zelf, in den handel verkregen, vervoerden daarby anderen tot allerlei ge-
waagde of min eerlijke pogingen, om zich rijkdom te verschaffen, die dan, bij misluk-
king op armoede in plaats van overdaad uitliepen. Ook het gewonnen geld werd lang
niet altijd even goed besteed of aangewend; terwijl bij de handwerksklasse het winst-
bejag te dikwerf naar verandering van beroep deed haken, en men dan, bij minderen
voorspoed op geen ondersteuning van een of ander gilde, waarin men lang genoeg
gearbeid had, aanspraak hebbende, tot armoede kwam. De achteruitgang der zaken
in Brazilië sedert twee of drie jaar, en de zwaarte der oorlogslasten droegen niet wei-
nig ook tot verarming van dezen en genen bij; de algemeene schatkist zelf was bij
't sluiten van den vrede in jammerlijken staat, en Holland met name had zich in
Augustus 1647 «onmachtig» verklaard, vermits de sobere gelegenheid en gansche on-
vermogendheid van zijne provinciale financiën ^ Zonder geld — als men wat later,
bij 't munten van nieuwe geldstukken, rijmde:
Zonder geld de Staat in lij leit,
Eadeloos en zonder macht;
Zonder geld der Staten vrljlieid
Licht zou t' onder zijn gebracht.
Wat men anders praat maar praat is,
Waartoe nader onderzoek?
't Geld de stut van Hollands staat is; ~
Laat den Bijbel, laat plakaten,
Laat geheim van wijzen raad,
Zooveel, als ze vriUen, baten,
Geld is 't, daar de Staat op staat.
En gelijk de oorlog de krachten uitputte, maakte de vrede wel daaraan voor 't oogen-
blik een einde, maar deed ook vele oorlogsklanten, voor ander werk minder bruik-
' Zie de woorden aangehaald in Van Wüna Nalezingen op Wagenaar,II bl. 154.
-ocr page 76-DES VADERLANDS. , 69
baar of overtollig, broodeloos rondzwerven, en bedelarij en dieverij daardoor toenemen.
In .\msterdam konden huiszitten-meesters een paar jaar later de opmerking maken,
(lat veel menscben zich zomers ten platten lande ophoudende, 's winters naar stad
kwamen om daar bedeeling te erlangen; de duurte van 't graan bracht daar het hare
loe bij De middelen om die armoede te leenigen bestonden in de hand over hand
locnemende gestichten en instellingen van openbare hefdadigheid van kerk- en staats-
wege, en de daarmee gepaarde wering der bedelarij; ook uitdeeling 't zij van geld
of eetwaren, buiten die gestichten, vond^van tijd tot tijd plaats, al mede om in den
nood van 't oogenblik te voorzien.
Hoe liefdadigintusschen gestemd, de zorg voor 't Onderwijs der minvermogenden
zou, gelijk de algemeene inrichting van 't schoolonderwijs, steeds nog veel te wen-
sclien overlaten, terwijl daarentegen het hoogere, aan een zestal gewestelijke of ste-
delijke hoogescholen — LeidenUtrecht, Groningen, Amsterdam, Franeker, en Har-
derwijk, — in den bloeyendsten staat verkeerde, en er buitendien elders nog zooge-
noemde ilUsire of doorluchtige scholen — 's Hertogenbosch, Deventer, Middelburg,
Breda, enz. — met een veel kleiner aantal professoren gevonden werden; ook latijn-
sclie scholen werden er op tal van plaatsen, 't gansche land door, aangetroffen. Doch
inel liet verdere onderwys, met name het thans als Uger bekende, stond het, zoo ten
platten lande als in de steden, minder gunstig. Geheel met de hervormd-kerkelijke
richting in verband, was het overal onder leiding der predikanten, al hield de Staat
hel oppertoezicht aan zich. In de heerlijke scholen, waar de aanstelhng der onderwij-
zers aan den ambachtsheer stond, was de schoolplak vaak in de onvoegzaamste handen,
daar men allerminst op de noodige bekwaamheid zag, en het schoolampt, als andere
minbeduidende postjens, uit gunst aan den eersten den besten lijfknecht of anderen
ondergeschikte vereerde I Spellen, lezen, wat schrijven en cijferen — wanneer men 't
zoover bracht, was het meer dan wel, en kon men beide eersten dan op katechismus,
gebed, en geloofsbelijdenis toepassen, die toch het eenig noodige waren. Dienovereen-
komstig waren ook de schoolboekjens ingericht. Het naar den wakkeren kraayer op
' Zie De Bosch Kemper'a QescMeäikunAig ondersoek naar de armoede in ons vaderland,
2c druk, bl. 99. »
' Toch was er iu 1581 reeds van wege "de hooge Overigheyt van Hollandt" een bevelschrift afge-
kondigd tot wering van "ongeschickte Schooimeestera en Matressen, verbiedende alle mans- en
vrouwenperaonen hen te ondermnden eenighe schole te houden ofte kinderen te leeren, tenzJJ deselve
by de Magistraten van de steden eerst behoor!yck sullen syn onderzocht, ende aete daeraf sullen
hebben verkreghen; ende soteel de platie landen aengaei, dat sy van gelÖcken sullen worden onder-
fogt ende geadmitteert by de Hooftofficieren van de dorpen, ende in de Heerlyckheden door de par-
ticuliere Heeren oft Ambachtsheeren van denselve, ofte hare officieren". Juist dat onderzoek liet
daar echter steeda te wenaehen over.
70 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
zijn titelblad algemeen als lianehoek bekende «Groot AB-boek", dat deze gansche eeuw
en bijna geheel de Yolgende in gebruik bleef, en de vroegere, op roomschkerkelijke
leest geschoeide boekjens vervangen had, hield, behalve de letterteekens en wat spel-
en leesoefeningen, het Onze Vader, de tien geboden, de geloofsartikelen, de leer van
den doop, het nachtmaal, en de kristelijke straf, een morgen- en avondgebed, een
paar tafelgebeden, en een gebed vóór de preek, in, om dan met een kristelijk AB,
in den vorm eener reeks van alfabetisch gerangschikte spreuken, te eindigen. Zette
men zijn leesoefeningen verder voort, dan waren 't meest uil den Bijbel en de oud-
joodsche geschiedenis getrokken stukken, waarmeê men zich bezig hield Van het
schoonschrijven werd door de schoolmeesters in de groote steden veel werk gemaakt,
en pronkten hunne deuren daarom veelal met een sierlijk omlijste «kaart of monster»
tot proef hunner schrijfkunst, waarbij men echter nauw moest toezien, dat zy niet
met vreemde, in plaats hunner eigen veêren pronkten. Het schoolreglement schreef
*
dan ook nadrukkelijk voor, dat niemand zulk een monster mocht uithangen, tenzy
met zijn eigen hand gemaakt en geschreven. Dit schoonschrijven hing natuurlijk met
het uitzicht op al 't briefschrijven samen, waaraan zich de aankomende handelsjeugd
in haar volgend kantoor- en koopmansleven zou moeten wijden. Van daar dat dus ook
de leerboeken voor meer gevorderd en fransch schoolonderwijs voor een goed deel uit
verzamelingen brieven bestonden, en tevens de noodige oefening in de verschillende
wijdloopige en hoogdravende maatschappelijke titels zochten te verschaffen. Reeds meer
dan een eeuw geleden was daartoe een «Tytelboecxken» verschenen, met voorbeelden
van een aanhef en slot voor verschillende brieven; iets later gaf zekere H. Jacobi een
bundel «gemeine Seyndtbrieven» uit «seer profijtelijk voor die ouders, meesters, en
kinderen, om te leeren brieven dichten», enz., die ook in de volgende eeuw herhaal-
delijk herdrukt werd, en met de noodige wijziging en aanvulling, naar de behoeften
van den tijd, vermeerderd en verbeterd, veelvuldig in gebruik w^as. In 1648-zelf gaf
de fransche schoolmeester in de Beverwijk, Pierre de la Chambre, een nieuw Brieven-
boek uit, «bequaem in de schooien te gebruycken», en waarin — naar den aard van
's mans betrekking — de brieven zoowel in 't Fransch als in 't Hollandsch Avaren
meegedeeld. Met het briefschrijven en stellen., werd, om dezelfde handelsreden, bij 't
voortgezet onderAvijs het rekenen 't zorgvuldigst behandeld; terwijl de jonge juifertjens
op haar Escole franqoise in al de geheimen der servetvouwkunst «tot cier van de
tafel, en lof der juffrouwen» werden ingewijd. Voor toekomstige varensgasten en stuurlui
was er bij meer ontwikkelde onderwijzers gelegenheid, zich in de stel- meet- en stuur-
^ Ook waar men "ten dienste der jeugd", gelijk zekere A, Visscher, een afzonderlijk "Historisch
Α Β C" in 't licht gaf, bepaalde zich die historie geheel tot de oud-joodsche overlevering, waarin
"Eachab schoon, een hoer in Jericho" en "Pinehas met zijn "ivergeest"" der jeugd ten voorbeeld
gesteld werden.
DES VADERLANDS. , 80
nianskunst te onderrichten, en een meer λγβίβηβοΐιαρρβί^ΐίβη grondslag voor hun beroep
Ie leggen. De schoolmeesters zelf konden «de Conste van Schoolhouden» uit Meester
Valcooch van Barsingerhorn's ((Regel der duytsche Schoolmeesters» leeren kennen, en
daar alles omtrent hun belangrijke roeping vernemen, \vat zijn welmeenende pen,
naar eigen ervaring, hun te zeggen wist. Zijn boek, reeds in 't laatst der vorige eeuw
uitgekomen, maar in deze voortdurend herdrukt, prentte hun, naar aanleiding zeker
der maar al te vaak daarvan afwijkende praktijk, bepaaldelijk in, hoe ((een schoolmeester
zal ΛΥθζεη een sachtmoedig man»; al hield het hun tevens toch voor oogen, dat ((on-
gebonden acker draegt seiden goet coren», en men daarom, van de ((sachte handplacxkens
en propere grauwen» der tweede en derde maand af, de onmisbare ((instrumenten»
van «plack en roede» evenmin sparen moest, als daarentegen al ((wat daer boven is
van den qnaeden» was.
Waren de schooljaren verstreken, dan konden, wie zich niet aan hoogere^studie en
geleerde betrekkingen wijdden, zich voor hun verdere letterkundige beschaving onder-
ling onder de leiding van dezen of genen predikant of schoolleeraar oefenen, waarbij
dan gewoonlijk de kerkelijke richting en vorming een invloedrijke rol speelde, en
bijhelsclie geschriften gemeenschappelijk gelezen en verklaard werden. Het Latijn, als
de algemeene taal der beschaafde en geleerde wereld, vond daarbij vooral niet minder
belangstelling dan de verschillende nieuwere talen; en zelfs wie zich onder de neder-
laiulsehe julFerschap letterkundig zochtén te vormen, legden zich bij voorkeur daarop
toe. Voor wie zich dat noch de nieuwere talen, of deze — gelijk de meerderheid — slechts
ten deele hadden eigen gemaakt, was er door macht van vortaUngen voor de noodige
nillveenische lectuur gezorgd. Doch ook de inheemsche was in staat hun niet minder
slof tot leering, beschaving, onderhoud, en dichterlijk genot te verschaffen. Wel was Hooft
in vorige jaar reeds ten grave gedaald, en rijmde Gats zijn naderend einde te gemoet;
doch Vondel — de eenige Vondel — straalde nog in de volle kracht van zijn dicht-
gloed, hoe katholiek dan thans hier en daar ook getint, en de even degelijke als
vernuftige Huygens had nog pittige dichtkracht en bouwstof te over. Op uitheemschen
voorgang was, weinig jaren te voren, het eerst door den raadsheer Johan van Heems-
kerk de rijke mijn der Ärkadia^s ontgonnen, waarbij hem die van den vroeggesneefden
ridderlijken Engelschman, Sir Phihp Sidney, vooral ten voorbeeld gestrekt had, nadat
reeds een twintig jaar vroeger, de amsterdamsche rederijker Rodenburgh, in z§n
Poelen-borstwering, de Verdediging der Poëzy van denzelfden Sidney, zonder in 't
nnnsl van zijn naam of boek melding te maken, en die eer opzettelijk verhelend, na-
genoeg woordelijk had overgezet Κ Met de, Arkadia's behoorden de vertalingen en na-
' Op biadz. 3—48 van zijn geschrift, met weglating van alles wat in dat van Sidney Engeland en
de daaraan ontleende namen en voorbeelden van dichtera aanging, die op twee plaatsen dan door
holkndeche en spaansehe vervangen werden.
72 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
volgingen Tan B'ürfé's Astrea tot de romantische lectuur van den dag; een boek^
door den geletterden dordschen medicijnmeester Johan van Beverwijck naast die van
Ovidius en Virgilius gesteld, en ivaardig geoordeeld, «door alle schoone geesten
geëstimeerd» te worden. Cats en Crull hadden er de stof voor eenige hunner verhalen
en zangspelen aan ontleend, en de gansche Astrea werd in 1651 overgezet. Een jaar
of tien later vertaalde Lamb. van den Bos den Don Quichot, een heilzaam tegengif
tegen het overmatig herderlijk gerym en gekeuvel, dat trouwens ook in deze en de
volgende jaren door Bloemaert, Wellekens, Juffr. de Wit en and. naar italiaansche
bronnen zou voortgezet en aangekweekt worden. Liedeboeken in langwerpig formaat,
en bloemlezingen als Klio's Kraam, Apollo's Mars, de Bloemkrans van verscheiden ver-
nuften, waren en bleven aan de orde van den dag, en schonken oud en jong stof voor
dichtgeneucht en stemmige of dartele gezelschapspret.
Een meer openbaar letter- en dichtverrnaak verschaften, bij 't verval der vroegere
Rederijkers-Kunst, de daarvoor te Amsterdam in de plaats getreden Tooneelvertooningen,
voor welke sedert nu tien jaar, op de Keizersgracht tusschen Run- en Berenstraat,
een eigen Schouwburg was opgericht, en met Vondels Gijsbrecht ingewijd. Daar voerde
men ter vredeviering ook zijn verrukkelijk Landspel der Leeuwendalers op, en gaf, in
deze en de volgende jaren, verschillende zijner schoonste stukken, door halfbakken
kunstgeleerdheid en betweterij in onzen tijd zoo belachelijk veronwaard, en in den
zijnen soms, door den wansmaak der toeschouwers, voor de afzichtelijke gruwelen en
't gezwollen gebrom van Jan Vos' Aran en Titus verworpen. «De Schouwburg», ge-
lijk hij zelf er, bij de inwijding van 't nieuwe Stadhuis in 1655, zijn eigen spelen
gedenkende, van zingen kon:
De Schouwburg licht de stad, gehjk een morgenster.
En schuift tooneelen op, daar Engel Lucifer
Uit zijnen hemel ploft en starrelichte stoelen
In 't onuitbluschbre vier der heische zwavelpoelen;
Een treurspel, om een hart van diamant, als glas,
Te brijzelen tot stof, te kneên als maagdewas.
Naardien 't veranderen van heil in ongelukken
Nooit grooter ommezwaai in 's trotschen brein kon drukken.
De Schouvi'burg plant en stampt de zeden in de jeugd,
Ontmomt de wereld, leert welsprekendheid en deugd
En wijsheid, uitgebeeld door rol en personagië,
Gelaarsd of licht geschoeid, gevoerd op baar stellagië.
De tooneeldichter zuigt, gelijk de bjj, zjjn stof
En geur uit heilig en onheilig —
«De Tooneelkunst» — gelijk hij 't kort daarna ook in ondicht uitdrukte — «wijst
aan wat eerlijk, wat schandelijk luidt. De treurstijl, die allereerst op geluk en on-
DES VADERLANDS. , 73
geluk draaft, arbeidt om de menschen week in den boezem te maken, schildert de
hartstochten naar het leven af, leert naar vooryallende gelegenheid den toom des Staats
vieren of aanhalen , en elk zich zacht aan eens anders ongeluk spiegelen. Het treur-
spel , als Plutarchus zegt, bedriegt of verkloekt, naardien het een versiersel behandelt, maar
liet bedriegt zoo geestig, dat het versierde geheel waarachtig schijnt». Zoo meende
liij dan ook te recht ((het stichtelijk gebruik des schouwburgs in aanzien en eere» te
mogen doen houden, en zijn «loflijke kunst tegen dwersdrijvers en tooneelvlegels» —
als hij er zelf maar al te veel leerde kennen — te verdedigen»; die «Fenixkunst»,
zooals hij zong, die
.............gezien by alle braven
En wijzen, houdt haar lof alom, en zweeft
Alle eeuwen door van de eene in de andre haven,
En sticht de ziel die lust tot wijsheid heeft.
Elize hieuw geweldige kolommen
Uit rots, en bouwde een Schouwburg in haar stad
En trotseh tooneel, opdat de Kunst mocht brommen,
Met Sidons pracht en koninklijken schat.
De heerschappij van Tyrus' burg en sloten,
Die Rome zooveel jaren stond in 't licht,
Zag hier de rol der machtigen en grooten
Afrollen in hoogdravend treurgedicht.
En 't Raadhuis, dat den Schouwburg op holp bouwen,
Daar de Oceaan zijn schatten voert in 't Y,
schonk ook der burgerij aan Y en Amstel de schoonste gelegenheid, in dien Schouw-
burg zijn geest en gemoed te ontspannen en beschaven.
Gewooniyk werd hij daartoe tweemaal 's v/eeks, maandags en donderdags, in 't
najaar ook des saterdags, onder grooten toeloop van volk, uit ((allerleie standen van
menschen, zoowel oud als jong, en arm en rijk», bespeeld. Eerst kreeg dit dan veelal
een treurspel, en daarna een klucht, niet altijd van 't meest kiesche allooi, maar
volkomen geschikt om de lever aan 't schudden te brengen, sedert 1645 dikwerf ook
een dansspel of ballet, maskerade of mommespel, een harlekinade of derg., te zien;
icrwijl tusschen de bedrijven van 't groote stuk zoogenoemde «vertooningen», 't zij
op dat stuk toepasselijk, 't zij andere naar de tijdsomstandigheden geschikte zinne-
beeldige voorstellingen werden ten beste gegeven. De Rederijkerij was naar 't platte
land geweken, waar zij in verschillende dorpen nog tot in de volgende eeuw toe, de
l>oercnkermispret bleef verhoogen.
In de sleden — Amsterdam , Den Haag, Haarlem, Leiden, Delft, Dordrecht, Utrecht,
cn elders ^ was naast en meer nog wellicht dan Dichtkunst en Letteren, Toon-,
Bouw-, Beeldhouw-, en Schilderkunst werkzaam, om bij de Noordnederlanders dezer
pcuw 't gevoel voor 't schoon op te wekken, en den kunstsmaak beschavend te ver-
iVe deel, 1« etuk. JQ
74 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
edelen. Het geslacht der Swelincks bespeelde 't orgel der stad, waar Hendrik de Keizer
kerken bouwde, en Jacob van Kampen, in 't Vredejaar-zelf, met den bouw van het weidsch
Stadhuis aanving, dat zeven jaar later, als «'s werelds achtste wonder» op haar Dam
zou prijken, met tal van schilderstukken en beeldhouwwerk van Arthur Quellyn versierd.
«Fortuin», als Vondel sprak:
Fortuin wou Amsterdam in 't bouwen gunstig zijn,
Toen zij ter goeder tijd, hier Pidias Queliyn
Van 't Scheld aan de oevers van den Amstel nederzette,
Opdat hij zjjn vernuft aan ons cieraden wette; —
Dus most de Schilderkunst de Beeldehouwerü
Verzelschappen, als twee gezusters zij aan zij. —
Frans Hals te Haarlem, Jan van Ravesteyn en Jan van Goyen in Den Haag, Albert
Cuyp te Dordrecht, Abraham van den Tempel en Gerard Dou te Leiden, Van der Helst
en Rembrandt — de allen overstralende Rembrandt — te Amsjerdam; — ziedaar maar
enkele der namen, in de volgende jaren met zooveel nieuwe nog te vermeerderen, die
ons de noord-nederlandsche Schilderkunst omstreeks de helft, der eeuw vertegenwoor-
digen. Even als Vondels Λveelderige dichtveêr, met de herinnering aan welker levens-
lustige ontboezeming wij dit hoofdstuk openden, verheerlykte ook hun kleurrijk pen-
'seel de Vredeviering der zomermaand van 1648. Van der Helst beeldde, op zyη meester-
stuk, het Vredemaal der voetboogschutters in den Sint Jorisdoelen, onder Kapitein Gornelis
Jan Wits en Luitenant Jan van Waveren af; en Rembrandts leerling, Govert Flink,
den Vredegroet, aan den Schutterkapitein Joan Huydecoper door zijn Luitenant Frans van
Waveren gebracht, met het op den voorgrond aangebrachte, hun vredefeest beamende,
doch hen wyselijk tevens waarschuwende bijschrift van den dichter:
Zoo wraakt men aan het Y nu 't moorden en verwoesten; —
De wijzen laten 't zwaard wel rusten, maar niet roesten! —
Maar al te ras helaas! zou toch de juistheid dier welmeenende opmerking door de
feiten gestaafd worden.
Verhouding tot het buitenland.
1648, 1649.
Door de rechten, hem bij den Vrede Tan Munster toegekend, zou de jonge Vrij-
staat een zelfstandige plaats onder de europeesche Rijken gaan innemen, en *t is
daarom van belang, zijn verhouding tot elk van dezen, of de meest gewichtige hunner
althans, wat van naderbij in 't oog te vatten. De staatkundige verwikkeHngen der
volgende jaren zullen er zich al aanstonds des te geleidelijker door laten verklaren,
's Lands Zuidernabuur, Frankrijk — om daarmeê aan te vangen — vond zich,
door 't treffen van den Vrede tusschen Spanje en Nederland, niet weinig teleurgesteld,
daar het voor zich op 't bezit van een groot deel der Zuidergewesten gevlamd had, die het
thans aan Spanje verblijven zag, met luttel uitzicht, ze nog door de wapenen te veroveren,
nu er de noordelijke Nederlanden den oorlog voor goed staakten. Te vergeefs was al
de moeite geweest, door de fransche gezanten, Lathuillerie en Servien, in den Haag
aangewend, om de gemoederen voor het doorzetten van den krijg te stemmen; slechts
«^c Jonge en eerzuchtige Prins van Oranje bleek er van harte toe genegen, en ver-
wenschte zijn vaders raadsman De Knuit, met zijn geestverwanten, die, zich bij de
hollandsche Staten aansluitende, den vrede hielpen doordrijven Te vergeefs had men
zyn moeder met het markgraafschap van Antwerpen voor man of zoon, haar zelf met
schoone beloften zoeken te vleyen; hoe begeerig de goede vrouw van nature was, en
'^P rijkdom en weelde gesteld, en hoe na haar de verovering der weidsche stad aan
t hart had gelegen, en zij haar zooveel liever dan 't kleine Hulst voor haar mans
!«?ιΐ jusques k dire que Knuit mériteroit qu'on luy coupast Ia teste". La ThaÜ-
aan Mazarin, 6 Aug. 1646; zie ook 'a Prinsen eigen schryven, beneden, bl. 79, aangehaald.
-ocr page 83-76 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
wapenen had zien bukken ', eenmaal, bij haar mans leven gelijk na zijn dood, voor
de zaak van den vrede met Spanje door geld en goede woorden gewonnen, was zij
daar niet weêr af te brengen, en zou de jonge Prins, haar zoon, de verwezenlijking
van zijn eigen eerzuchtige wenschen voorloopig althans moeten opgeven, welke droom-
beelden hij zich, in overeenstemming met de fransche staatkunde, voor t vervolg
daar nog welHcht van scheppen mocht. Die staatkunde had, na den dood van Riche-
lieu, die zich met zooveel doeltreffende geestkracht met het bevestigen der konink-
lijke eenheid van gezag in 't binnenland had bezig gehouden, onder zijn opvolger in
't rijksbeheer, gedurende 't Regentschap der Koningin-weduwe, de eerste schreden
gezet op den weg, ook de drie volgende eeuwen uit een als aangeboren ijdeltuitige
aandrift bewandeld, en in onze dagen eerst door gewelddadigen weêrstand onder-
schept ; den weg van een louter schijnschoonen krijgsroem, en der misdadige zucht tot
uitbreiding zijner grenzen en macht over de steden en landen zijner naburen. Met de
vermeestering van 't sterke Diedenhoven in 't Noordoosten — als de «eerste uitbrei-
ding der grenzen» [prima finium propagatio) — op een gedenkpenning opzettelijk ver-
eeuwigd, was die verderfelijke volksneiging in 1643 het eerst kennelijk in 't Hcht
getreden, sedert, zoo in 't verdere Duitschland, als in Italië en Spanje zooveel doenlijk
werkzaam geweest, en zou zich bovenal gaarne in de spaansche Nederlanden vrij spel
hebben zien geven. De daartoe vereischte medeplichtigheid der zich vrij vechtende
Noorderprovinciën werd echter te minder verkregen, als er dezen-zelf minder op gesteld
moesten zijn, een zoo gevaarlijken nabuur onmiddelijk voor haar poorten te hebben,
er door geen voormuur langer tegen gedekt te zijn Onder welken schoonen schijn
men dus van de fransche zijde, door de behendigste staatslui, de zaak zocht voor te
stellen, en hoe gretig men zelfs de ooren van enkele baatzieke beeren voor zijn fraaye
praatjens geopend mocht vinden ^; hoe de welkome krijgsdrift en eerzucht van den
» "Je confesse ma foiblesse que j'ay bien souhaité Ie nom de Huls—Anvers". De Princes aan Gonst.
Huygens, 8 Oct. '45.
® II est certain, que s'il vouloient agir pendant deux campagnes de bonne sorte, les peuples du paya
nous ayderoient ä exécuter nostre desseing en peu de temps; mais ils ont tousjours eu cette brutale
apprêhension de devenir nos voisins". (Servien aan den Gard. Mazarin, April 1647).
» Walgelijk is het den toon te vernemen, waarop daaromtrent door de uit Frankrijk herwaarts ge-
zonden agenten gebriefwisseld werd: «Je croy qu'il n'est pas nécessaire de faire souvenir V, Em.
de M. Nederhorst (Godard van Kheede); jamais homme de sa condition n'a rendu et peut-estre ne
rendra un service si signalé ä la France que luy. Si les affaires se redressent en ce pays^ il faut con-
fesser qu'on luy en è toute l'obligation. Si Γοη ne faisoit après la paix quelque chose pour luy et sa
familie, on rebuteroit en sa personne tous ceux de ce pays qui slavent ä combien de périls il s'est
exposé pour servir la France", etc. — Nederhorst was het dan ook, die aan de hand deed, de princea-
weduwe door geld om te koopen, en haar zoon, door verheffing züner bezittingen in Frankrijk tot
een Hertogdom en Pairschap, te winnen, en hem zoo tot leenman van de fransche kroon te . makenI! -
DES VADERLANDS. , 77
jongen prins zelf de zaak in de hand mocht schijnen te werken; men zag zich in
zijn voornemen gestuit. En al hield dus ook de oorlog met Spanje van fransche zijde,
ook na 't sluiten van den vrede tusschen Spanje en Nederland', nog een tiental jaren
aan, de inmiddels veranderde omstandigheden brachten toen meê, dat die oorlog, zon-
der de vervulling van Frankrijks innigsten wensch, een anders niet onvoordeelig einde
nam, gelijk hij dat in betrekking tot Duitschland reeds gedaan had. Dit gaf toch
Frankrijk te Munster de drie onder Hendrik Π veroverde Bisdommen, Toul, Metz en
Verdun prijs, stond den opper- en neder-Elzas behalve Straatsburg, af, gelijk de
vesting Breisach aan de overzijde van den Rijn, en het recht daar in Filipsburg be-
zetting te leggen. Het vorderde voor die aigestane landen zelfs geen leenrechtelijk
verband, omdat het de daaruit voortspruitende deelneming eener uitheemsche macht
in de zaken van 't Rijk meer schadelijk dan voordeehg achtte; terwijl Frankrijk
van zijne zijde die leenverhouding, als min of meer vernederend, evenmin gaarne zag.
Ware het nu inwendig slechts even krachtig geweest, als het zich door deze uitbrei-
ding en afronding naar buiten vertoonde, het zou zijn strijd met Spanje krachtdadi-
ger hebben kunnen voortzetten. Daaraan echter haperde veel. Drukkende belastingen,
door den op zoo uitgebreide schaal gevoerden kryg, en daarmee gepaarde kosten, ge-
baard, en op de onzinnigste en onregelmatigste wijs geheven, kwelden en ontstemden
de ingezetenen, en partijschap onder adel en grooten, regeering en parlement, ver-
sciieurde 't land. De zoogenoemde Fronde en hare bewerkers kantten zich tegen Ma-
zarin's bestuur, en gaven hem de handen zoo vol werks, dat hij ze tegenover Spanje
slecht bij tusschenpoozen wat krachtiger, doch in geen geval naar wensch kon roeren,
hoe voordcelig in 't munstersche vredejaar zelf de krijgskans aanvankelijk stond, en
de fransche Λvapenen op de spaansche, zoowel in Italië en Catalonië als in de spaansche
Nederlanden, zegevierden, waar Yperen in Mei in fransche handen viel en Condé in
Augustus bij Lens met het meeste voordeel streed. Reden te meer, om in den Haag ook
op de ontvankelijke gemoederen te werken, en te beproeven deze zoo mogelijk zelfs
allengs tot een vredebreuk met Spanje te noopen. De fransche Rezident Brasset deed er
al zijn best toe, doch vond, buiten den Prins van Oranje en zijn vertrouwden, wei-
nig of geen gehoor. Deze daarentegen leende er gretig het oor aan, en ont>vierp zelfs
in deze dagen een plan, volgens hetwelk de Maarschalk Turenne zich uit Wurtemberg
naar de Maas zou begeven, en over deze naar Brabant komen, om er, met de daar
aanwezige troepen vereend, Herenthals, Sichem, Diest, Tienen en verschillende andere
plaatsen te bemachtigen Brasset wist hem voor 't oogenblik dan ook niet genoeg te
roemen, en bejammerde 't aUeen, dat., hoe goed gestemd hij persoonlijk mocht zijn,
J Zie het Mimo\ra Tan 's Priosen hand, meegedeeld in Groen van Prinaterer'a ArcUvet, 2e eérie,
IV. p. 277, 83. '
78 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
de nederlandsohe gewesten in 't algemeen tot geen nieuwen krijg met Spanje te be-
wegen zouden wezen, daar de Tan Holland Yoornamelijk uitgaande Yredebeginselen de
bovenhand hadden, en de hen voorstaande partij te machtig was \ De Prins toonde
zich dus ook zoo bevreesd, dat er iets van zijne onderhandelingen met den Fransch-
man mocht uitlekken, dat hij ze slechts door een derde persoon wilde voeren, opdat,
wanneer er ongelukkig iets van mocht uit komen, «hij zweren kon. Brasset er hem
nooit van gesproken had» \ Men ziet, dat hij, ook zonder, in zijn hervormd-kerke-
lijke geloofsrichting, tot de leden der «Sociëteit» te behooren, den letterdienst daar ge-
huldigd, waar 't pas gaf, toch wel in praktijk wist te brengen. Met den Prins heulde voor-
namelijk Aertsen van Sommelsdijk, door Brasset niet minder als verstandig, geslepen,
en aanzienlijk geroemd, en meer dan rijk genoeg daarbij, om boven alle verdenking
verheven te zijn, slechts uit baatzucht te handelen. Aertsen gaf luide zijn vrees te kennen,
dat de «arminiaansche partij», het heft in handen houdende, zich en't land door Spanje
zou laten overheerschen. Hij riep daarom ook oodmoedig Mazarin's welwillendheid en
bescherming voor dat land in. daar men toch één doel had,' zich te hoeden voor de
verdrukking door den Spanjaard en voor zijn eigen ongemak. Mazarin betuigde zich hem
en den Prins niet weinig dankbaar voor hun goede meening, en wenschte slechts dat
de laatste gelegenheid mocht vinden, de Staten tegen den Spanjaard in te nemen, en
deze met oorlog te doen dreigen, haastte hij zich niet met Frankrijk vrede te sluiten.
Daartoe zag de Prins echter weinig kans, en geen gelegenheid het verder te brengen, dan
dat men Spanje althans niet tegen Frankrijk bijstaan zou. Brasset droeg in January 1649,
namens den jongen koningen de koningin-regentes, schriftelijk aan de Staten den stand
van zaken in Frankrijk voor, en hoe men daar weldra, door 't samentrekken der troe-
pen en de medewerking der goedgezinden, de onlusten dacht meester te zijn, en het
monster van den tweespalt in zijn geboorte zou fnuiken. «God», zoo schreef hij, «die
de behoeder der weduwe en van 't onmondige weesjen is, en die te dikwerf kenne-
lijke blijken van zijn bijzondere bescherming voor het koninkrijk gegeven had, met
zijn heilige genade het kloek besluit van hun Majesteiten en 't koninklijke huis be-
zegelend , om nu te dulden, dat óf binnen óf buiten 's Lands hun gezag in 't minst
gekrenkt werd, zou ook zorg dragen dat het bleef bloeyen, tot beschaming zijner vij-
anden en groot genoegen zijner ware vrienden», onder welke hij, in herinnering van
Frankrijks oude en weldadige vriendschap, voornamelijk ook de Staten rekende. Den
stadhouder van Friesland, Willem Frederik, meldde hij nog in 't bijzonder, dat men
' Zie Braaset's brief aan Mazarin van 2 November, aldaar p. 380, j
* "Qu'il approuve extrêmement la voye qiie j'ay tenue, de luy faire parier et porter cette parolle
par une personne tierce, qu'il usera de Ia tnême voye pour communiquer avec moy, afin que siquelque
chose par malheur venoit h se descouvrir, il puisse Jurer qne jamais je ne luy en ai parlé". T. pl. p. 282.
V.
DES VADERLANDS. , 79
zich zeer yerdienstelijk bij Frankrijk zou maken, en uitwisschen tevens, wat er nog
van wrevel en Aveêrzin omtrent het gebeurde te Munster was blijven hangen , wan-
neer meti zich thans genegen toonde voor 't belang der fransche Majesteits partij te
kiezen. l)e Graaf zelf was daaromtrent, even als enkele leden der friesche staten, wel-
willend genoeg, en bleef niet in gebreke dat te betuigen; gelijk hij ook op den
duur met zijn prinselijken neef in briefwisseling stond. Meer vermochten echter zoomin
(Ie een als de ander, en moesten zich tot vrome wenschen blijven bepalen. In zijn eigen
gelieime plannen ging intusschen de laatste nog vrij wat verder, en vaardigde in February
een vertrouwd persoon aanMazarin af, om hem, bij de toenemende verdeeldheid der ver-
bonden gewesten, de vraag voor te leggen, of hij, ingeval die verdeeldheid lot een open-
bare breuk tusschen Holland en de zes overige provinciën leidde, op franschen bijstand
rekenen kon; of men niet een eigen gezant naar die zes provinciën zou willen af-
vaardigen cn ze als zelfstandigen staat erkennen, al waren ze van Holland afgeschei-
den ; of men ze geldelijk zou willen ondersteunen, tot een som van twee miljoen
toe, die, om alles in orde te brengen, weldra noodig zouden zijn; en of men bui-
tendien een zeshonderd man voetvolk zou willen verschaffen, om ten deele tot be-
scherming der grenzen tegen den Spanjaard te strekken. Verder nog, of men, zoo
«ie Spanjaards zich wilden vereenigen met de hollandsche partij, den generaal Rose,
over Maastricht, naar hier zou wilen laten komen; dat men hem dan voor zijn zeker-
heid ruiterij te gemoet zou zenden; of men ook 's konings leger op de grenzen van
Vlaanderen zou willen verzamelen, om de Spanjaards tot naijver op te wekken, en
hfü te beletten krachtdadig werkzaam te zyn. Hij zou dan tevens niet ongeneigd zijn,
liet verdrag ter verdeeling der spaansche Nederlanden tusschen de Republiek en Frank-
rijk te vernieuwen, en daar eenige steden bij te voegen, zich verbindende den vrede
i"fl Spanje te verbreken, en dit gezamenlijk den oorlog aan te doen. Kwam het
'Oover, dan ware 't tevens wenschelijk, meende de Prins, dat men onder de hand ook
cenige geestelijken zond, om de Roomsch-kathoheken te bewerken, opdat zij niet in
verzet kwamen en zich voor Spanje verklaarden. Ten slotte, als om de kroon op al dit
haais te zetten, moest de man nog onderzoeken, of men, tegen behoorlijke rente,'
f't-» Prins niet een som van zoo mogelijk 800,000 florijnen, op zijn Prinsdom Oranje
zou willen leenen i. Een maand of wat later schreef de Prins aan Mazarin, hoe hij wel
•ben «schelmen», die den vrede hadden doorgedreven, den nek zou willen breken,
ΡΠ geen oügenbhk verloren zou laten gaan hun bederf te beramen; doch dat de Gar-
nnaa de kaart van 't land wel genoeg zou kennen, om te bezeffen, hoe sluw men daarbg
^«erk moest gaan; dat hij hem in vertrouwen meêdeelde, maar luttel personen te heb-
op hij rekenen kon, en velen door den Spanjaard gewonnen hem vuig ver-
' ^"-^«εβί, t. pl. p. 299^ 88. .
-ocr page 87-80 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
laten hadden. Hy moest dan ook dien brief verscheuren zoodra hij gelezen was, daar
het hem van te meer gewicht scheen, er niet als schrijver van bekend te staan, als hij
er tevens in meêdeelde, wat hem omtrent de krijgsplannen der Spanjaards tegen Bergen
en Duinkerken ter ooren was gekomen, Z,elfs zijn secretarissen mochten niet weten
wat hij schreef, en zond hij daarom een geheim cijfer, waarmeê men hem antwoor-
den en het antwoord onderschrijven kon, even als hij zelf ook slechts met een cijfer
onderteekende. Den zeeuwschen vice-admiraal Jan Evertsen wees hij als de in alle op-
zichten vertrouwde en voor Frankrijk gunstig gestemde persoon aan, door wiens be-
middeling men hem brieven kon doen geworden ^
Inmiddels was de door Spanje naar den Haag afgevaardigde gezant, de geslepen
Antonie Brun, daar aangekomen, en wist van zijne zijde niet minder, en met beter
gevolg, de goede gunst der Staten te winnen, dan Brasset het voor Frankrijk be-
proefde. Deze toonde er zich niet >veinig verstoord over. «Het trojaansche paard is dan
nu binnen», schreef hij na Brun's aankomst in Juny, «en daar het juist Sint Jan
was, wat die van onzen godsdienst met vreugdevuren vieren, geve God, dat er geen
andere, meer verderfelijk, door ontstoken worden, en beware Hij dezen Staat voor 't
ongeluk, dat hem bedreigt door een të groot vertrouwen in een verzoenden vijand».
Vooral was het hem zeer tegen de borst, dat Brun's plechtige ontvangst geheel overeen-
komstig die van Frankrijk had plaats gehad; zijn stoet, zyn geloofsbrief, zijn aanspraak,
zijn betiteling der Staten — alles op zijn Fransch. 's Man's gefleem was overdadig,
en rijk aan gezwollen uitdrukkingen, als: Soeverein, onafhankelgk, bloeyend, hoog-
mogende, enz. Tot zijn spijt moest hij echter op den duur betuigen, dat hij hem in
Holland, ondanks al zijn bemoeyingen, steeds veld vi'innen zag, en er hem met 't eind
van 't jaar zoo «machtig» moest noemen, dat hij er alles weer te niet deed, wat hij
zelf bij de andere gewesten had weten te verkrijgen Zoo bleven beiden steeds om den
voorrang kampen, en zochten, door hun invloed op de binnenlandsche aangelegenheden
te doen gelden, die van hun beide oorlogvoerende landen om 't zeerst te bevorderen.
Leidde de staatkundige verhouding tot Frankrijk tot velerlei verwikkeling, deze werd
met name voor den Prins aanmerkelijk vergroot door die tot Groot-Brittanje,
bij den toestand, waarin dat rijk in deze jaren verkeerde, en de persoonlijke betrek-
king, waarin hij, doorzijn huwelijk met 's Konings oudste dochter, tot's Konings zwaar-
beproefd Huis stond. Dit laatste ging hem nauw aan 't hart, en onder zijne droombeelden
behoorde 't, om het in dat koninklijk gezag te helpen herstellen, dat thans reeds
zoo wankel stond, en na luttel maanden geheel zou gefnuikt worden. Geldelijk hadden
1 ArcUves^ t pl. p. 815,
« Aldaar, p. 331,
-ocr page 88-BES VADERLANDS. 81
zoowel zijn vader, als hij, daar veel aan ten offer gebracht; doch ook — had het
aan hem gelegen — zou hij van Staatswegen gaarne alles hebben bijgedragen, om
dat te verwezenlijken. Met leede oogen hadden hij en wie met hem instemden 't moe-
ten aanzien , hoe nu reeds sedert vijf of zes jaar Strickland, als gezant van 't met
den Koning overhoop hggende Parlement, in den Haag verbleef, en al zocht men er
zooveel doenlijk de onzijdigheid tegenover dat en den Koning te bewaren, hem toch,
zij 't dan ook minder plechtstatig, gehoor verleende, en van zijne opmerkingen kennis
nam. Het zou echter nog veel erger komen. De Koning was de gevangene van 't
Parlement en 't leger geworden; zijn oudste zoon, Karei, Prins van Wallis, met de
Koningin, zijne moeder, naar Frankrijk uitgeweken; de tw^eede, Jacob, hertog van
York, voortvluchtig met eenige schepen naar Hellevoetsluis gekomen, waar hem een
paar afgevaardigden der algemeene Staten gingen begroeten, doch zijn komst anders
met Aveinig vreugd vernamen. Zijn broeder, door den Prins van die komst onderricht,
spoedde zich — in July 1648 — nu ook uit Parijs naar den Haag, waar hem de alge-
meene Slaton, tegen den zin van die van Holland, hun diensten aanboden. Hij begaf
zich bij zijn broeder op de schepen, en stak weldra met deze in zee, van zins zoo
mogelijk iets tot bevrijding zijns vaders te beproeven. Al spoedig echter zag men hem
onverrichter zake terugkeeren en te Goeree binnenloopen, vanwaar hij met zijn broeder
naar den Haag trok. Een vloot van 't Parlement, een kleine twintig schepen sterk,
on(kH· den admiraal Warwick, kwam nu de zyne, in 't laatst van September, voor
den mond der Maas bestoken; 't geen beide broeders in aller ijl uit den Haag weer
zeowaails deed spoeden. De Staten haastten zich een drietal hunner leden naar beide
violen af te vaardigen, ten einde ze tegen alle vyandelijke handelingen in hunne
waleren te Λvaarsclluwen, en tevens by de Admiraliteiten om de beschikbare schepen
aan Ie houden, die zich tusschen beide vloten zouden stellen. Te vergeefs was Warwicks
aandrang, gelijk die van Strickland, om den schepen der Prinsen — als oproerhngen —
Inin toevlucht tot de hollandsche havens Je ontzeggen; de Staten handhaafden hun
onzijdigheid, en 's Konings neef, Prins Robert of Ruprecht van de Palts, die zich
mede bij de schepen bevond, trok deze ter haven van Hellevoet binnen, Avaar hij een
balterij en wachthuis opwierp Κ Warwick, langer marren moede, en weinig belust
zich gewelddadig te verzetten, ging toen, in 't begin van November, weer onder zeil
naar den Teems, na zijne schepen met een zes- of zevental van die der weêrpartij te
Ijcbben zien vermeerderen. De veertien overige lichtten nu, onder Prins Robert, weldra
mede het anker, terwijl York naar Frankrijk vertrok, en Wallis zich nog eenigen
tijd in den Haag ])leef ophouden. Hoe genegen intusschen geen der beide partijen te
krenken, verder dan dat begeerden de Staten natuurlijk niet te gaan, en sloegen dus,
' Zie het Metnoriael, in de Ged^nhschrifien tan Jkr. A. tan der Capellen, enz. II. bl. 247.
IV« deel. I® «tuk. 11
-ocr page 89-82 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
met hoeveel .leernis voor 's Konings lot bewogen, het dringend verzoek van den Pr.ns
.n„ schoonzoon at, hem tegenover zijn ,veêrbarstige onderdanen te steunen. Wat het
koninklijk-transche bewind in den staat der' engelsche zaken verontrnstte, de toene-
mende kans er een gemeenebest de plaats van 't koningsehap te zien vervangen; om-
dat - als Mazarin's lastbrief aan den gezant Belliévre 't reeds vóór drie jaar had mt-
gedrakt ' - «zulk een gemeenebest machtiger zon zijn dan 't machtigste komnkrijk,
en wanneer het nedcrlandsche ziel, dan met het engelsche vereenigde, beuier macht
ter zee „nweärstaanbaar zon wezen; daargelaten nog het slechte voorbeeld, door een
welgeslaagden opstand tegen 't koninklijk gezag, aan andere landen gegeven»; - dat
moest in ,1e Vereenigde Gewesten eerder tot een tegenovergestelde beschouwing leiden,
en deed dit dan bij dat van Holland ook in de eerste plaats. Eerst toen, m de vol-
gende Januar,maand, koning Karei, van zijn kerkerslot op 't eiland Wight - Hurst-
castle - naar dat van Windsor, en vervolgens naar zyn paleis van Wh.tehall was
overgebracht, en zijn pleit voor de door 't Lagerhuis gestelde rechters was aangevan-
gen aarzelden zij niet, aan het dringend verzoek om hnn tusschenkomst, hen bij
plechtig gehoor, den 23» der maand, door zijn oudsten zoon gedaan, tn zoover te
voldoen, dat zij hnn thans in den Haag vertoevenden gezant bij 't brrtsche Hof, Joa-
chi,ni en den Heer van Heemstede, Adriaan Pauw, in buitengewoon gezantschap
naar Londen afvaardigden, om daar een beroep op de menschl.evendheid van's Komngs
tegenstanders te doen. Bij dc bartstoehlelijke epgewondenheid der gemoederen kon z,ch
„ener bescheiden stem evenwel moeilyk ook maar het minste goed gevolg voorspellen.
Den 8" February bij 't Hoogcrhuis in gehoor ontvangen, werd hun daar wel een
beraadslaging over hun voorstel met het Lagerhuis toegezegd, doch zagen zij z.eh door
dit met een uitstel, uit gebrek aan tijd, beantwoord, dat door de sluwberaamde
omstandigheden zeit tot een noodlottig afstel worden moest. Reeds den eerstvolgenden
dag toch zouden, naar Vondel's uitdrukking:
Per Engelandren tongen lekken
Huns Vaders strot.
En toonen 'a Konings hooia in 't bekken,
i, >i
nadat hrm «nroordbijl» hem «hals en kroon., doorklonken had. Een —
ling veel meer nog dan een misdrijf, daar zij den man, tegen w.en men d meest
WlUjke grieven kon aanvoeren, van een misdadiger tot een martelaar rpkte en
he„^ gelegenheid schonk, al den vorstenadcl zijner natuur en verstandelijke bescha-
ming ,.„. beschaming zijner vijanden, verrukking zijner vrienden, en de onbevoor-
oorLlde hulde aller deelnemenden van vroeger en later tijd, ten toon te spre,-
Zie Eauke-8 QescUcMe, m'nelmlic% i« 16- ««c? 17- Jammdert, III. S. 172.
-ocr page 90-DES VADERLANDS. , 83
i n ' ai aTtoiten en tekortkomingen van zijn bewind, zijn trouwelooze, verrader-
I'ue houding werden op den achtergrond gedrongen en uit het oog verloren voor den
.!hrik>vekkenden indruk van zijn zoo edelaardig onderganen dood op 't schavot, en
Tet schijnbaar met hem ten grave gedaalde koningschap zou nu maar al te spoedig
slechts tijdelijk onderdrukt blijken, zoo lang de krachtige vuist het roer van staat zou
voeren die daar thans aan geslagen worden zou.
Voor 't oogenblik intusschen was aan den ouden staat van zaken niet slechts daad-,
werkelijk een einde gemaakt, maar werd ook, luttel dagen na 's Konings onthoofding,
het door hem bekleede staatsambt, als onnut en bezwaarlijk niet alleen, maar ook voor
de vrijheid, veihgheid, en 't openbaar belang verderfelijk, afgeschaft, nadat reeds den
voricren dag een eind was gemaakt aan 't Hoogerhuis, dat tegenover den Koning de ziens-
^vijs'van 't Lagerhuis weêrstreefd had. Dit laatste alleen bleef dus in naam aan 't
i,è^vind, doch kreeg een Staatsraad nevens zich, met de zorg belast, het herstel van
koningschap te weerstaan, de binnenlandsche rust te handhaven, een goede ver-
standhouding met de uitheemsche mogendheden te bewerkstelligen, en de belangen
van handel en scheepvaart te bevorderen. Een lijst van verraders en vijanden van 't
jonggeboren Gemeenebest - met de namen van 's Konings beide oudste zonen aan de
,pits - werd opgemaakt, en de wapenen voorts in de eerste plaats tegen 't nog
onbedwongen Ierland gekeerd, dat weldra voor de ijzeren wilskracht en mecdooglooze
maatregelen bezweek, waarmeê de Lord-generaal van 't leger, Olivier Cromwell, hel
O,) 't voetspoor der oudjoodsche verdelgers van Kanaan, onderdrukte en herschiep.
^Yat de nederlandsche gewesten betrof, in 't begin van Mei 1649 werd, als nieuwe
Ilezident, de geboren Enkhuizenaar Izaük Doreslaar naar den Haag afgevaardigd, die,
i.i 's Konings rechtzaak gemengd, zich den haat der tegenpartij in dubbele mate op
dcD hals had gehaald, en daardoor al aanstonds de schoonste gelegenheid zou geven,
van haar verholen werkzaamheid buitenslands, gelijk van haar weinige vergevensge-
zindheid te doen blijken. Den dertienden der maand zat hij in zijn herberg — de
Z.vaan ^ aan den'avonddisch, toen een dozijn gewapende personen, met vermomd
gelaat, binnendrongen, en, de overige gasten sparende, hem overhoop staken^; slechts
een der mede-aanzittenden, in 't eerste oogenblik voor hem-zelf aangezien, kreeg een
Houw over 't hoofd, die hem vrij ernstig wondde. Hoewel het Hof van Holland zich
' Zie de juiste opmerkingen van Macaulay in zijne Ristory of England, enz. vol. I. ch. 1. p. 135.
' «Men heeft" - geiyk er in overeenstemming met 'smans vuige moorders gerymd werd —
"te Londen geen Enkhuizer meer van nooden,
(Doch) zulk een docter is gansch noodig voor de Hel".
Ook in 't vorige jaar was D. reeds, als Parlements-agent In den Haag geweest, en had — geltjk
Cromwell in Dec. 1648 naar Cambridge schreef - in 't algemeen «done service unto the Parliament
from the beginning of these wars, and been constanstly employed by the Parliament in many weighty
affairs". Zie de uitgave zyner Letters and Speeches mth ducidaiions iy Thomas 'Carlifle, II, p. 101.
"Τ' '<«:·
doen, Dieven aezeii — u^j ^^^^^ -----------. , ο u ^^
Uend en alleen Wt gegrond ™™oede„ bestaan, dat e. eenige u.gewelcen Schotten
„nder waren. De ge.ant der Staten, Joachimi, had Werks genoeg, .jn beeren en
Seesters bij 't Parlement te verantwoorden, te meer, dewijl men, met u.tzonderrng
van Holland , bier nog weinig genegen bleek, de nieuwe britsche orde van .aken open J
.e erkennen. Men bleet .elts steeds vveigeracbtig den Parlements-atgevaarigde Stncl -
land van wege de algemeene Staten in plechtig gehoer te ontvangen, n.ettegenstaande
aie van Holland er in 't laatst van September met de schriftelijke beturgmg op aan
drongen, dat .ij de overige Gewesten verantwoordelijk stelden voor de onhe.len, u.
d e wei ering vi de britscbe regeering wellicht te vrachten. Strickland .ntusschcn g f
van zijL rijde dier regeering de gulle verzekering, dat haar meer aan de vr,end-
happelijke houding van Holland alleen gelegen moest .ijn, dan aan re der andere
ßtwesteiamen, en zij zich dus niet te veel om de minder toesebietebjke handelw.s
van dezen bekreunen moest. , , u
Den Prins van Wallis waren de algemeene Staten, na zijn vaders dood, hun rouw-
beklag gaan doen, en met zijn eigen verhoopte komst tot den troon gaan gelAwen-
schen die van Holland hadden 't, bij monde van den Raadpensionarrs Cats bj da
rouwb'eklag gelaten en van zijn troonsopvolging niet gerept. Van 't gezantschap, dat
de algemeene Staten in zgn geheel terug wilden roepen, werd op aandrang va.^ Hol-
land alleen Pauw terug ontboden, terwijl Joachimi bleet, daar de handelsbe angen
geen vijandigchoudingtegenoverhet nieuwe bewind veroorlootden " het daa.^
den Haagschen predikanten ook vrij euvel geduid, dat zij, van hunne zrjde, tot den urt-
„eweken Prins een aanspraak gericht hadden, waarin zij op heftigen toon tegen zrjn
vaders moorders waren uitgevaren. Te vergeets was ook zijn eigen pogmg btj de Staten
geweest, de verbonden, vroeger met dien vader aangegaan, met hem-zelt vernreuwd
e krijgen; zijn aanzoek daartoe was onbeantwoord gebleven. Zijn verbbjt .n den Haag,
dat hem onder deze omstandigheden minder noodig ot welkom scheen, verw.sselde hg
tegen den zomer met dat op 't eiland Jernsey, waar hij het verder beloop der engel-
schc zaken verbeidde. Itüusschen bleet hier te lande, eerst te ütrecht, daarna m den
Haag, steeds het middelpunt der britsche koningsgeziuden gevestigd, van waarurt ztj
met hunne geestverwanten in 't koningmoordende vaderland samenspanden.
Nergens zeker moest men meer reden hebben over het eindigen van 't vernielende
. ..Le génie prédominaut de oeBl estast (est) mar»hand··, al. Brasset in 1650 aan Ma^arin .ohrcet,
Archives. pl. t. 360.
r"
i4
DES VADERLANDS. , 85
knjgsgeweld te juichen, dan in het dertig jaar aaneen zoo fel geteisterde Duitsch-
land, en geen wonder dus, dat men het alom Yan trommel- en trompetgeschal, klok-
gelui en kerkmuziek, vreugdevuren en vlaggezwier hoorde en zag weergalmen en
blinken, als de lustige «munstersche Postiljon» het rondbazuinde :
Er war mit der Trommeten Schall
Und der lïeerpaucken überall
Mit Jauchzen auszgekündet.
In allen Kirchen insgemein
Mit Freuden that man singen;
Das Te Deum laudamus fein ,
Es thet daselbst erklingen;
Der Büchsen Knall, der Glocken Ton
Hört man den gantzen Tage schon
Mit grossem Jubilieren.
Auff Thürn hat man die Fahnen gsteckt
Alsz rechte Friedenszeichen,
Viel Freudenfeur auch angesteckt,
Also daz nie deszgleichen
Grösser Freud mit Verwunderang
Auszsprechen köndt wenschliche Zving
Bey Jungen und bey Alten.
Ihr Unterthanen euch erfreut
Mit ewrem Hauszgesinde
Ihr werdet haben Ruh und Rast,
Befreiet sein vom Kriegeslast
Und sicherlichen leben i.»
Inlusschen ging die vrede tevens voor het duitsche rijk met een aanmerkelijke wij-
ziging van zijn innerlijke verhouding en toestanden gepaard, die op de volgende ge-
schiedenis, ook in zijn betrekking tot het buitenland, van belangrijken invloed was.
De macht van den duitschen Keizer, als vertegenwoordiger der Rijkseenheid, raakte
er geheel mee ten einde, en verbrokkeUng van belangen der keur- en andere duitsche
vorsten, gelijk der zijne trad, kennelijker dan immer te voren, voor die eenheid in de
plaats. De sedert 1637 in de oostersche erflanden bewindvoerende Ferdinand ΠΙ had
idzijn inspanning noodig, die erflanden tegen uitheemsche vijanden — Zweden, Frank-
rijk, den Turk — te beschermeij, doch zich bij zijn allesins verklaarbaar verlangen naar
' Zie de Münsterischer PostiUon d. i. Wahrhafftige neue Zeitung von dem langgewünsehten Frieden
in Teutschland, gedruckt zu Hohen-Embs, 1649, in Die Lieder des ZQjäherigen Krieges u. 8. W. Ba-
HCl, 1858, S. 266.
86 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
Yrede, te ^eigeefs met den waan gekleid, bij de onderhandelingen omtrent dezen, uil
naam' .an 't gansche Rgk - welks Keizer hij heetle - te spreken. Ook de overige Vorsten
en Rijksstenden wenschten daarbij in hun eigen belang het woord te voeren. Onder
dezen was er geen, die zich meer door persoonlijke beweegredenen leiden liet, dan de
Keurvorst van Beyeren, die, om van zyn keurvorstelijken titel verzekerd te blijven, en
den onroomschen' invloed in Duitschland niet te zeer door de zweedsche wapenen te
zien stijven, met Frankrijk ondershands briefwisselde, en het den Elzas beloofde m
handen te spelen, zonder dat hij daarom toch, waar 't pas gaf, van zijn verbmdmg
met den duitschen Keizer afliet ^ Die Keizer-zelf zag zich verplicht, tegen zyn zm
en bedoeling, met Frankrijk vrede te sluiten, zonder dien tusschen Spanje en Frank-
ryk tot stand te brengen, en onder uitdrukkelijk beding, zich in den nog voortduren-
den oorlog tusschen beide landen niet te moeyen.
Was de Keizer een afnemende mogendheid in het duitsche Statenstelsel, een zijner
Keurvorsten, Frederik Willem ^an Brandenburg, begon daarentegen van dezen tijd af
den grondslag lot de macht te leggen, die twee eeuwen later het duitsche zwaarte-
punt Yan 't Zuidoosten naar 't Noorden verplaatsen, en Berlijn in plaats van Weenen,
tot hoofdstad van 't Keizerrijk maken zou. Wat Vondel in 1646, in zijn «Kleefsche
Hofzwaan» , dien Keurvorst, bij zijn huwelijk met Frederik Hendriks twintig) an ge doch-
ter, de naar geest en gemoed gelijkelijk begaafde Louize Henriette, had toegewenscht:
Scheppe 't heilig Kyk, de bodem van Gerraanje,
Veel heils uit Brandenburg; —
de eerste voorbereidselen daartoe, de eerste toebereidselen om dat te verwezenlijken,
zouden in deze .dagen bewerkstelhgd worden door het jonge Staatshoofd, dat men m
later tijd te recht den naam van den «Grooten Keurvorst» geven zou, en van
welken men reeds thans te Weenen getuigde, «dat de Keurvorst van Brandenburg,
na den Keizer, in land en luiden de grootste en aanzienlijkste Heer in 't Rijk was,
en een groot verlangen had nog grooter te worden» In 1640 was hij, nauw twintig i
jaren oud, zijn metsbeduidenden vader opgevolgd, na zijn jeugd, tot zijn voordeel, groo-
tendeels ver van hem gesleten, en Yan 1634 tot 1638 in de Vereenigde Gewesten,
eerst aan de hoogeschool te Leiden, toen Ie Arnhem en in 't leger Toor Schenkenschans,
daarop in den Haag te hebben doorgebracht. Het wufte leven der haagsche hofjeugd
had hem niet aangetrokken, en weldra zijn toevlucht in 't leger van zijn aanstaanden
schoonvader in Brabant doen zoeken, doch zijn verblijf in deze gewesten hem een
schat van weldadige indrukken gegeven, met welke hij in Η bestuur zijner staten
1 Zie Ranke'9 Französische QescUcUe ^orMich im mn und 17- Jahrhundert,111. S. 35. ν. 37.
ä Zie Dr. W. Pierson, Der grosse Kurfürst, Berlin, 1873, S. 44.
DES VADERLANDS. , 96
later zijn voordeel kon doen, door zijn edelaardige vrouw van hare zijde in zyn kloeke
streven geschraagd. Den hervormden godsdienst met hart en ziel toegedaan, zocht hij
in dezen — naar de begrippen der eeuw —den zedelijken steun voor zijn staatswözen,
en trok daarin ééne lijn met het Geraeenebest, dat hem zgn huisvrouw geschonken
had, docli was tevens tegenover zijn luthersche onderdanen met een verdraagzaamheid
bezield, door de Lutheranen zelf niet altoos in acht genomen, noch met een uitslui-
tenden geloofszin anders bestaanbaar. Door hem was dan ook de bepaling doorgedreven,
(lat voor evangehschen en lutherschen overal in 't Rijk dezelfde wetten golden. Naar
de Vredesbepalingen van Munster bestonden zijne landen, behalve uit de Mark Bran-
denburg en het Hertogdom Pruisen — met Koningsbergen tot hoofdstad, en voor 't
welk hij den Poolschen Koning, als leenheer , huldigen moest — uit het Hertogdom Kleef
met de graafschappen Mark en Ravensburg, uit de Kleef-Guliksche nalatenschap zijn
vader in 1614 toebedeeld, waar echter de Vereenigde Gewesten, als pand voor dien vader
verstrekte gelden, nog de vestingen Wezel, Rees, enz, bleven bezetten; het hertog-
dom Achter-Pommeren, dat hij echter eerst in 1653 geheel in handen kreeg, terwijl
daarentegen het belangrijke Voor-Pommeren met het eiland Rügen aan Zweden bleef;
en de hem, tot schadeloosstelling daarvoor verleende, aloude, doch nu verwereldlykte
bisdommen Kamin, Halberstadt, Minden, en Maagdeburg. Een zeer verbrokkeld rijks-
bewind, en bij al zijn uitgestrektheid nog verre van de welgesloten afronding en uit-
Ijreiding, er in later eeuw allengs aan verschaft. Met alle macht en zooveel zijn maar al
*.e beperkte geldmiddelen het hem maar veroorloofden, legde hij zich echter, in dat
verbrokkelde gebied van zoo verschillenden landaard, op eenheid van krijgs- en geld-
lielieer en een even ordelijk als krachtig rijksbewind toe, beurde er den door den oor-
log te gronde gerichten landbouw op, bevorderde nijverheid en handel, riep een ge-
regeld postwezen in leven, zonder zich om de elders door anderen genoten voorrechten
te bekreunen, stond het onderwijs, ook door 't stichten eener onroomsche universiteit
te Duisburg (in 1655), tegenover 't Jezuïten-collegië te Dusseldorp, voor, en vormde
zich in zijn nog schamele hoofdstad aan de Spree, een door den luister van zijn ver-
blyf en de weelde der kunst, naar den hollandschen smaak ingerichte hofstad, terwijl
zijne vrouw 't nabijgelegen Bötzow tot haar park van Oraniënburg herschiep, waar
ZIJ den hollandschen en frieschen land- en tuinbouw in zwang bracht.
Had de nederlandsche Republiek zoo in haar kleefschen buurman van Brandenburg
een Vorst, die in haar onroomsche geloofsrichting eenstemmig met haar gezind was,
in den Paltsgraaf Fihps van Nieuwburg, die met hem in het Kleef-Guliksche erfgoed
gedeeld had, en wien het overige daarvan was toegekend, vond zij daarentegen een
haar sedert dien tijd — in Λve^ken zij zijn mededinger had voorgetrokken — on-
gunstig gezind katholiek staatshoofd, te vijandiger nog gestemd, als zij weigerde hare
üezetting uit het in Brabant gelegen, guliksche Ravestein te nemen. Te vergeefs dat
88 AtaEMEEKE GESCHIEDENIS
hii daartoe, na 't sluiten van den vrede Mj de algenaeene Staten had aangeklopt.
'Een aelijke weigeringMden die Staten den aartsbisschop Tan Kenlen, Ferdinand van
Beyeren' die te.ens bisschop .an Lnik en Munster, Paderborn en Hildesheim was, op zijn
aanzoek gegeven, hunne manschappen uit'Zijne vesting van Rijnberk te hchten; gelijk zij
evenmin hun ooren verkozen te leenen aan zijn verlangen, dat hun krijgshoofd te Maas-
tricht hem, als bisschop van Luik, die er nu de heerlijkheid met hen deelde, den
eed vin trouw zou zweren, zooals dat vroeger had plaats gehad. Als bisschop van
Munster hadden zij 't sedert jaren over een paar zaken met hem te kwaad, die wel
onder hem zelf, in de beroeringen van den tijd en door de bepahngen van den vrede,
tot vereffening gekomen schenen, of dat weldra zouden doen, doch zijn krijgshaften
opvolger - hij zelf kwam in Sept. 1G49 te overlijden - een maar al te welkome ^
gelegenheid boden, om nieuwe verwikkeling te zoeken en het oorlogszwaard ter hand te
nemen. Zij golden de heerlijkheid Borculo met het ambt Lichtenvoorde, en het slot
Bevergern. Op beide eerste had Munster, als zijn erkend leen, na't afsterven van't man-
nelijk oir der beeren van Bronckhorst, in 1553 , aanspraak gemaakt, terwijl vrouwe-
lijkerzijds de Graaf van Limburg-Stirum als erfelijk Heer was opgekomen. De zaak was
.oor 't Leengericht te Munster en 't Kijkskamergezicht te Spiers en voor 't Hof van
Gelderland geweest, en door beide eerste ten voordeele van 't Bisdom, door het tweede
in 1615 ten gunste van den Graaf beslist, Van wegen de Staten waren daarop Borculo
en Lichtenvoorde gewapenderhand genomen, en Stirum in beider bezit gesteld, terwijl
hem tevens een geldelijke schadevergoeding van meer dan een half miljoen guldens
werd toegekend. Deze werd echter evenmin betaald, als zich Munster, ofschoon nu
daadwerkelyk sedert een veertig jaar van Η bezit, vervreemd, bij het geldersche von-
nis neêrlei, maar in July 1642 een nieuwe beshssing van 't Bijkskamergezicht had
uitgelokt, die 't nogmaals in 't gelyk stelde. Intusschen waren in 't vorige jaar,
aevolge der wanbetaKng, alle domeinrechten van den bisschop op Borculo, zonder,
wettige weêrspraak zynerzyds, «by brandende keersen» verkocht, en de zaak daa.l)|
voorloopig gebleven ^ Het slot van Bevergern was in 1643 door de zweedsche wau
penen veroverd, en aan Frederik Hendrik, als Graaf van Lingen, in handen gesteld.^
na wiens dood het natuurlijk aan zijn zoon gekomen was. Een der artikelen van het
.redesverdrag tusschen Spanje en de Staten had deze beschikking sedert uitdrukkelijk^
goedgekeurd. In 't volgende jaar intusschen stelde bisschop Ferdinand een poging in
't werk, voor geld en goede woorden niet alleen Η slot terug te erlangen, maar
ook Lingen aan Munster te brengen. Hij vaardigde daartoe den Domdeken Mallinckrodt
en Dr Bottendorf af, en de Prins betoonde zich, in zijn geldeloozen toestand, genegen
genoeg het oor aan zijne voorslagen te leenen, tot men hem op het min oorbare van
"TzjTaTtaitvoerige iuteet,.etti„g in het eerste hoofdstuk vnii Mr. PI der Kinderen'« proefsclmft ov^
P, nederlaMe SepMieJc en Munder, 1650--1666, Leiden, 1871.
-ocr page 96-DES VADERLANDS. 8ö
zulk een handeling, betrekkelijk Lingen vooral, wees, welks predikanten zich daarbij
niet weinig bevreesd toonden, hun onroomschen heer tegen een bisschoppelijken mees-
ter in te ruilen. Hoewel dan ook de bisschoppelijke bemiddelaars hun best deden in
Amsterdam geld op te nemen, om zich den beraamden koopprijs te verschaffen, kwam
van den verkoop van Lingen niets, en bleef de zaak van Bevergern nog hangende,
om eerst tien jaar later — als wij zien zullen — tot een bevredigend einde te ge-
raken, na inmiddels, onder 'sbisschops opvolger, tot wapengeweld zijnerzijds geleid te
hebben \ In 't zelfde jaar als deze geldelijke onderhandelingen over Bevergern ge-
voerd werden, kregen de Staten een nieuwe aanleiding tot onmin met bisschop Fer-
dinand, door de machtiging, die hij zich had laten .geven, den Graaf van Oldenburg
in zijn Wezertol te bevestigen; de heffing van deze werd toch een zoo belangrijk gel-
delijk bezwaar voor den nederlandschen handel geacht, dat men er den Graaf buiten
den Vrede voor bad willen houden, en hem alleen ter wille van Spanje toegelaten had.
De verhouding tot Bremen, het handelsverkeer waarmee hoofdzakelijk door dien tol
belemmerd werd, was trouwens, even als die tot de beide andere overgebleven Hanze-
steden, Lübeck en Hamburg, van zeer wisselvaUigen aard, naarmate het haar plaatse-
lijke belangen meêbrachten; waar zij toch kans zagen zochten zij, tot haar eigen
baat en voordeel, dat van de nederlandsche zeevaart en handel in de Noord- en Oost-
zee tegen te werken. Van weêrskanten hield men er intusschen rezidenten op na,
the voor 't nakomen der letter van de laatstelijk in 1646 hernieuwde verdragen zoo-
veel doenlijk zochten te waken.
Geen wonder, dat bij 't baatziek streven der Hanze-steden, de Staten minder'ver-
trouwen stelden in 't geen ze hen ten opzichte hunner staatkundige gedragslijn in de
Skandinavische zaken, hunne verhouding tot de beide rijken van Zweden en Denemar-
ken, rieden, gelijk zij daar juist in dezen tijd gelegenheid toe kregen. Zweden was, sedert
de dagen van Koning Gustaaf Adolf en zijne inmenging in den duitschen godsdienst-
oorlog, ook na 'sKonings vroegen dood, onder leiding van den doortastenden Axel
Oxenstierna, den tijd van zijn grootsten invloed en uitbreiding ingegaan, en streefde
zich voortdurend als beheerscher der Oostzeestranden van duitsche en noordsche zij
erkend te zien en te handhaven. Door den vrede te Brömsebro in Aug. 1645 met
Denemarken gesloten, had het den vrijdom van alle Sonttollen en het bezit van Goth-
land en GEsel verworven, en nu gezocht in Duitschland gansch Pommeren voor goed
aan zijne kroon te hechten. Oxenstierna had zelfs niet geaarzeld, de meening te uiten,
dat een jeugdig vorst, als Frederik Willem van Brandenburg, reeds door de wetten
der hoffelijkheid genoopt werd, de wenschen der met 8 Deo. 1644 tot Koningin ge-
' Aldaar, bl. 2.
IVc deel, Ρ atuk.
12
-ocr page 97-00 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
rijpte jonge Kristina, op dit punt te voorkómen, en haar uit zich zelf al zijn Ter-
meende rechten opdat land af te staan De kloeke Keurvorst echter, die buitendien
zijn hart thans elders zocht te plaatsen, had volstrekt geen lust getoond, daartoe over
te gaan» en was integendeel, slechts door de omstandigheden gedrongen, tot het op-
geven zijner aanspraak op de westelijke helft van 't land, met weêrzin overgegaan.
Zoo had Zweden zich bij den vrede te Munster, met de toekenning van Yoor-pom-
meren tevreden moeten stellen, terwijl zijn jonge Koningin, in haar ongebreidelde
persoonlijke foemzueht en eigenzinnig behaagziek streven, al haar best begon te doen,
de schatkist van 't land met spilzieke hand voor haar eigen weelderige behoeften te
leêgen, wat haar na weinig jaren dan ook maar al te wel gelukken zou. De zweedsche
vrijdom van den Sonttol had inmiddels verschillende hollandsche kooplui met welwijs
overleg genoopt, 't zij onder zweedsche namen, 't zij door zich 't zweedsche burger-
recht zelf te verschaffen, hun schepen daarin te doen deelen; wat natuurlijk tot voort-
durende benadeehng van alle anderen leiden moest, die niet tot dezelfden maatregd
konden of wilden besluiten. Van daar dat de hollandsche Staten, een minder eenzij-
dig werkend beginsel toegepast wenschende, liever op een allen gelijkelijk drukkenden
uitkoop van den tol het oog gevest hielden. De schoonste gelegenheid bood zich daartoe
reeds in 't begin van 1649 aan. Denemarken, dat in February van 't vorige jaar
zijn grijzen Koning Kristiaan IV door den dood verloren, en den vredehevenden Fre-
derik III tot staatshoofd erlangd had, toonde zich. bij monde van den uit Frankrijk
keerenden Korfitz Ulefeld, ten zeerste genegen, tot zulk een uitkoop, op vrij aanneem-
lijke voorwaarden over te gaan, waarvoor het al aanstonds in Holland een gretig ge-
hoor vond, en ook Gelder- en Friesland weldra hun bijval zag betuigen. Zeeland,
Utrecht, en Overijsel daarentegen toonden zich minder met de zaak ingenomen, en
meenden, dat men zich wachten moest, Zweden door een daarmeê gepaard verdedi-^;
gingsverbond te ontstemmen. De drie eerstgenoemde gewesten besloten nu echter zon-i
der deelneming der andere hun eigen gang te gaan, en in October tweederiei veri
drag met Denemarken te sluiten : een verdedigingsverbond, waarbij men toezei elkan-^
der, zoo de nood het vorderde, met 4000 man krijgsvolk of vier rijksdaalders, voor
ieder van dezen 's maands, bij te staan, zonder verkorting trouwens der verbonden van
weêrszij met Frankrijk, Zweden, en de Hanze-steden gemaakt; en een verdrag van
uitkoop, waarbij alle schepen en goederen, van hierdoor de Sont gevoerd, tolvrij
verklaard Werden, mits de schippers hun zeebrieven en pond-ceêlen vertoonden. Ver-
der zouden ook de Staten, zonder er den deenschen Koning vooraf van kennis te geven,
vijf oorlogschepen door de Sont mogen doen varen; en een gansche vloot, mits zij hem
dat drie weken te voren lieten aanzeggen, en het slot van Kronenburg, bij Elseneur,
Zie Kanke, G-enesis des preussischen Staates, S. 233.
-ocr page 98-DES VADERLANDS. , 91
met twee schoten en het strijken van het topzeil der groote mast begroetten. Voor
't genot van dien vrydom zouden de Staten den Koning jaarlijks vierdhalfhonderd-
duizend hollandsche guldens betalen, en hem vooraf op rekening achtdhalf honderd-
duizend uitkeeren, waartegen, 15 jaar aaneen, jaarlijks een halve ton der uitkoop-
gelden zou ingehouden worden. Ulefeld ging daarop naar Denemarken terug, en
werd, na korten tijd, door een ander Deensch agent — Rristiaan Roch — vervan-
gen, die met de uitwisseling der verdragen belast was, zoodra ze door de Staten be-
krachtigd zouden zijn. Zeeland toonde zich daartoe wat het verbond van verdediging
aanging niet ongenegen, doch aarzelde omtrent dat van den uitkoop, waarin het
niet dan op zekere voorwaarden van ondersteuning der Westindische Maatschappij in
Brazilië wilde overgaan. Intusschen had Zweden, op die vriendschappelyke verbintenis
met Denemarken naijverig, en voor nadeel van zyn onderdanen uit den uitkoop bevreesd,
zijn rezident in den Haag, Pieter Spiering, last gegeven, hare totstandkoming zoo-
veel mogelyk tegen te werken, en was deze daartoe reeds in September de noodige
stappen begonnen te doen. Ook zyn opvolger, in't volgende voorjaar, Laurens Kanter-
stein, en de in 't najaar daaraan overgekomen Harold Apelbóm lieten er zich krach-
tig tegen uit, en zochten beide verdragen, als tegen die met Zweden indruischende,
tegen te houden. In gelijken zin lieten zich nu ook de Hanze-steden uit, en trachtten
beider bekrachtiging ernstig te ontraden. De Staten evenwel vonden geen reden, naar hun
bevooroordeelde raadgeving te luisteren. Zij begrepen integendeel beter te doen, en Zwe-
dens heerschzieke neigingen in de Oostzee in haar eenzijdig streven niet beter te kun-
nen temperen, het staatkundig evenwicht in 't Noorden niet geschikter te kunnen
handhaven, dan door hunnerzijds Denemarken wat te bevoordeelen en in zijn zelfstan-
dig bestaan te schragen. Zooveel intusschen werd door de voortdurende tegenwerking
in dezen teweeggebracht, dat de zaak nog eenige maanden slepende bleef, en, ter-
wijl de nederlandsche schepen inmiddels bij voorraad reeds tolvry door de Sont steven-
den, eerst in April 1651 de bekrachtiging bewerkstelhgd werd, al zou dan ook het
verdrag van uitkoop — als blijken zal — maar al te kort van duur wezen.
Hoewel Zijne Tsaarsche Majesteit, de Grootvorst van Moscoviën — gelijk, naar
zijne hoofd- en hofstad Moscou, Rusland veelal genoemd werd — de nauw achtien-
jarige Alexis, bij zijne komst tot den troon, in den zomer van 1645, zich door een
plechtig en talryk gezantschap bij de algemeene Staten in den Haag had aangemeld,
was echter de bejegening der nederlandsche koopvaarders in zijn Rijk, en de bemoei-
lijking van hun handel, door toedoen zijner bewindvoerders te Archangel en in de
verdere landschappen, van minder vriendschappelijken aard. Het tolgeld werd van twee
op zes ten honderd gebracht, de slechte betalers onaangetast gelaten, de aan den
Tsaar en zijn Hof zelf geleverde goederen onbetaald, de afreis naar 't vaderland zoo
92 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
Toor kooplui als hunne kinderen belemmerd, de naar Holland of van daar verzonden
brieven geopend en hun bezorging verwaarloosd, de godsdienstoefening verboden, zon-
der dat de klachten daaromtrent tot den in 't Kremlin te Moscou verblijvenden Tsaar
doordrongen of gehoor bij hem vonden. Een en ander had dus dringend noodig
gemaakt er dezerzijds een gevolmachtigde te zenden, om verbetering in dien stand
van zaken te brengen. In 1647 had zich de amsterdamsche burgemeester Albert Coen-
raadsz. Burgh welwillend met die taak belast, was over Reval naar Novogorod gekomen,
doch. daar ziek geworden, en den Dgc. overleden. Zijn 24jarige zoon Coenraad
was toen echter in zijne plaats getreden, naar Moscou getrokken, en daar met de
gewone plechtigheid ontvangen en in het groote Hof der gezanten gehuisvest. De on-
derhandelingen hadden daarop tot July 1648 aangehouden, en het afscheidsgehoor
gr?ep den Augustus plaats. Den jongen gezant der Staten werd toen een breedvoe-
rig en omslachtig stuk ter hand gesteld, in 't welk men zich zoo goed mogelijk
over 't gebeurde te verontschuldigen zocht, en voor 't vervolg verbetering beloofde.
De oostelijke mond der Dwina werd voor den handel opengesteld, doch de begeleidende
oorlogschepen niet verder dan Archangel toegelaten. Vrijheid om de kinderen naar Holland
ter opvoeding te zenden werd gegeven, en de aankoop van woonhuizen te Moscou,
Archangel en elders toegestaan. Daarbij echter bleef het ook, en zoo kwam hij, dank-
baar doch niet geheel voldaan, in December over Archangel naar Holland terug, door
een paar oorlogschepen onder kapitein Cornehs Tromp en een ander begeleid. De ge-
beurtenissen, in 't volgende voorjaar in Engeland voorgevallen, brachten een verwij-
dering tusschen dit en Rusland te weeg; het verblijf in Moscoviën werd den engel-
schen koophên ontzegd, hun handels- of staalhof van bestemming veranderd en tot
een gevangenis ingericht, ên de vroeger door hen genoten gunst thans den holland-
schen geschonken, die niet nalieten van de hun geboden gelegenheid gebruik te
maken. Ook verschillende nijverheidslui, die zich in Rusland gevestigd hadden, ware|i
daar met voordeel werkzaam. Zij ontgonnen er mijnen, goten er ijzer, smeedden er
scheepsankers, bouwden er den eersten papiermolen, richtten er een glasblazerij op é^
een lakenfabriek, die echter minder slaagde.
Sedert zgn handel op de Levant was toegenomen, was Holland te veel aan een heusch^
bejegening in de turksche wateren gelegen, dan dat het, in spyt van zgn kristelyk^\
gebetenheid op de ongeloovige bewoners dier streken, zich van staatswegen by hmi wakt^
kere bestrijdster aan de Adriatische zee, de Republiek van V e η e t i ë, tegen hen zou hebn
ben aangesloten. Het fel bestookte Candia kon daarom ook niet op zijn openlijken bijstand
rekenen, en de pogingen, door den Secretaris van Venetiës vertegenwoordiger te Munstei^
in dien zin beproefd, leden schipbreuk op de daartegen indruischende belangen van den
bollandschen handel 'sLands ingezetenen lieten intusschen niet na, zich, buiten de
DES VADERLANDS. , 93
algemeene Staten om, persoonlijk met Venetië tegen den Turk te weren, en hem zoo
mogelyk de welkome prooi van 't even belangrijke als ernstig bedreigde en deerlijk geteis-
terde eiland te betwisten. Venetië's aanbod, om bij de vredesonderhandeling met Spanje
als bemiddelaar voor Nederland op te treden, werd, als overtollig, van de hand
gewezen, en de vrede zonder zijn noodelooze inmenging gesloten. De nederlandsche
Consul te Venetië deed dat heugelijke feit aan de Repubhek kond, en deze liet van
hare zijde niet na, hare nederlandsche zuster daarmeê geluk te wenschen, doch zag
zich in haar hoop teleur stellen, daardoor weUicht eenigen kans op bijstand van den Staat
tegen de turksche wapenen te erlangen. De nederlandsche belangen brachten thans minder
nog dan vroeger een wijziging der zienswijs op dit punt meê. Bij deze verdeeldheid van
belangen werd ook de weêrzijdsche verhouding flauwer, en de staatkundige betrekking
steeds minder. Slechts bleven 's Lands inwoners voortgaan, van hun persoonlijke be-
langsteUing in den krijg, tegen den «aartsvijand van 't Kristendom» zoo onverdroten
gevoerd, te doen blijken, en namen op den duur gewapende koopvaarders van hier,
door zich bij de venetiaansche zeemacht aan te sluiten, in dien strijd deel. In zoover, en
met het oog op dezen, mocht het daarom ook, met Vondel's bezielde woorden, heeten:
De Leeuw van Holland, niet gezind
Meer kristensch bloed te storten,
Loopt met Sint-Markus Leeuw voor wind.
Den Turk zün vleugels korten.
Met name was dit laatste in den slag het geval, door den venetiaanschen admiraal
Giacomo Riva, in't voorjaar van 1649, in de baai van Foja, ten Noorden van Smyrna,
met den besten uitslag, tegen de Turken geleverd, in welken zich o. a. kapitein
Herman Fonne van den hollandschen koopvaarder, onder italiaanschen naam, de Ma-
donna della Vigna, zoo voortreffelijk kweet, dat hem, op voordracht van den vloot-
voogd, voor de diensten in den hevigen strijd bewezen, een gouden beker vereerd
werd ^ Ook bij 't uitloopen der met krijgsvolk en levensmiddelen naar Candia steve-
nende turksche vloot uit de Dardanellen, had zich dezelfde Fonne reeds met de meeste
wakkerheid geweerd, en zich zoo Vondels jubeltonen ten volle waardig gemaakt:
De Batavier, van ouds gewoon
'tRomeinsch gebied te sterken.
Trekt weder op, en spant de kroon
Te water met zjjn vlerken,
Tot afbreuk van het turksch gewest,
En voordeel van 't Gemeenebest.
De Bassa schimpt op 't klein getal
Vau vyftien oorlogschepen,
' Zie de meêdeeling in Mr. J. C. de Jonge's Nederland en VeneHë, blz. 247 v.,en verg.Van Len-
oep'a Vondel, VI, bl. 41.
94 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
En stoft: wü zullen ze in den val
Des inhams zien benepen;
Zy komen echter voor den dag.
En Kiva voert ze naar den slag.
De Sultan dondert zonder Tust
Met zwangere kartouwen;
De bliksem van ons grof geschut
Geschoten, met betrouwen
Op een gezegende overhand,
Zet schip bü schip in lichten brand.
Bij den Heer en afzender dier ten deele door een hunner onderzaten verbrande schepen
hielden er intusschen de Algemeene Staten te Constantinopel een Rezident op na, die 's Lands
handelsbelangen voorstond, en zijn staatkundige onzijdigheid vertegenwoordigen moest \
Met hoeveel belangstelUng men in de aan Spanje gebleven Zuidelijke Nederlan-
den den vrede tusschen Spanje en Noord-Nederland van 't Raadhuis te Antwerpen
mocht hooren afkondigen die, ongelukkige gewesten wonnen er in hun afhankelijken
en verdrukten staat maar al te weinig bij. Sedert ruim een jaar onder den oosten-
rykschen aartshertog Leopold, als Landvoogd, gesteld , bleven zij het zwaar beproefde hoofd-
tooneel van den krijg tusschen Frankrijk en Spanje, en zagen beide legers, voortdurend, te
hunnen koste, in bloedige botsing. Alleen van hun noorder landgenooten zouden zij daar
in de eerste jaren niets van te vreezen hebben, doch moesten zich verder in des te
minder benijdenswaarden toestand voelen, als zij zich, ten bate dezer eerst met hen ver-
eenigde gewesten, de Schelde zagen sluiten, en hen zoo al de vruchten van hun kloeken on-
af hanklykheidszin en karaktervol streven naar vrijheid van staat en geweten plukken. Hun
Heer, de spaansche Koning, Filips IV, had, door den nood gedrongen, tot de erken-
ning dier zelfstandigheid moeten overgaan, en zou thans niets liever gezien hebben,,
dan dat zich de vrijgevochten burgers zijner prijsgegeven nederlandsche erflanden met
hem tegen zijn fransche yganden verbonden hadden. Reeds vernamen wij, hoe in den
zomer van 1649 de schrandere Antonie Brun , die hem vroeger te Munster vertegen-
woordigd had, naar den Haag kwam, en er zijn best deed, de harten voor hem te wiij-
nen. Zgne komst was te meer noodig geweest, als er, ten gevolge der vredesbepahngeri,
allerlei kleine vraag- en twistpunten te beshssen waren, die zelfs in sommige der Generali-
teitslanden tot gewelddadige stoornis der pas verworven rust hadden dreigen te leiden;
> Hö had het daardoor soms móeilijk genoeg; gelijk b.v. toen zich, in 1646, de turksche Vezier
Mohamed Asem "met groote alteratie, furiën, ende injuriën", tot hem vervoegd had, om hem, na-
meoB den Sultan, te bevelen, de hollandsche schepen uit de venetiaansche vloot te verwijderen".
Zie de zinsneden uit zijne brieven aangehaald bij De Jonge, t. pl. blz. 222, aant.
DES vaderlands. 95
Onmiddelijk na de bekrachtiging Tan den Trede hadden de Algemeene Staten het
hun toegekende recht Tan Oppermacht in de MeyeriJ Tan Den Bosch, Staats-Brabant,
en Vlaanderen toegepast, door de priesters en monniken, die zich in't bezit hunner ker-
ken en kloosters waren gaan stellen, beTel tot ontruiming daarTan binnen acht dagen
te gcTen. Eenigen tijd later hadden zij de plakaten tegen de papen, monniken en
Jezuïten, bij een afzonderlijke afkondiging, Ternieuwd, die echter niet eenparig was
vastgesteld, en in Holland niet openbaar gemaakt werd. 's Konings inkomsten uit die
landen werden opgenomen, en in 's Lands schatkist gestort. In de landen Tan Over-
maze daarentegen, waar, oTereenkomstig de gemaakte bepahngen, de staat Tan zaken
hangende moest blijTen, tot de tweeledige Kamer, welker oprichting was Tastgesteld, daar-
omtrent uitspraak zou gedaan hebben, grepen meer dan eens Terdeeldheden tusschen de
nederlandsche en spaansche bezettingen Tan Valkenburg, Dalem, en 's Hertogenrade
eener-, en die Tan Limburg anderzijds plaats, die slechts door de bezadigde stemming
der Staten tot geen Terdere handdadigheden leidden. Te recht toch begrepen die Staten,
op Toorhchting der hollandsche, dat het bezit dier streken zelf Tan te gering belang
was, om er zich, zoo aanstonds na 't sluiten Tan den Vrede, weder aan nieuwen
twist bloot te stellen, en dat men dus wijzer deed, bij de tegenpartij wat door de ringers
te zien, dan er in arren moede OTer te ontsteken. Ook aan wederzijdsche grieven OTer
veronachtzaming der nadrukkelijke bepalingen Tan het Vreêverbond ontbrak het bij
beide zoo kortelings eerst Tcrzoende partijen niet. De algemeene Staten beklaagden
zich, dat de Spanjaards hun handel en zeeTaart belemmerden door de tollen, die ze
op de Maas — in Luikerland en te Roermonde — hieven, en door 't opbrengen in
hun haTen Tan Oostende der koopTaarders op Frankrijk, schoon de handel op dit
land, mits hij geene gewassen Tan spaanschen bodem Tervoerde, naar de Tredesarti-
kelen, Trijstond; dat zij ook de sterkten in Vlaanderen niet lieten slechten, en be-
zwaar maakten de tonte af te dammen; dat de spaansche Koning ook Tersuimd had
den Staten kennis te geTen Tan het Terdrag met Engeland door hem gesloten en de
geheime punten daarbij beraamd; dat hij nog altijd de titels Tan hun gewesten bleef
voeren, hoewel hij er plechtstatig afstand Tan gedaan had, en Terklaard, er niets
meer Tan te eischen te hebben; en dat het Hof te Brussel Wachtendonk en andere
sloten, landen, rechten en tollen Tan 't geldersche OTerkwartier te koop Teilde, of-
schoon er bepaald was, dat dit gansche kwartier binnen 't hahe jaar na de instelling
der tweeledige kamer, zou uitgewisseld worden. Het belangrijkste der aangeToerde
punten was wel het opbrengen dier koopvaarders; waarom dan ook de Staten terstond
Heer Johan Copes tot den spaanschen LandToogd zonden, om de weggeToerde sche-
pen terug te Tragen. In Antwerpen met beide spaansche graTen Tan Fer Saldana
en Peneranda in oTerleg getreden, zocht hij hun de billijkheid en 't recht Tan dien
eisch te betoogen, doch Tond hen weinig gestemd daar naar te luisteren, daar zij
L
96 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
den geest der bepalingen, waarop hij zich beriep, anders dan zij meenden te moeten
yerklaren. lutusschen wist Peneranda, die zelf te Munster het verdrag geteekend had,
en verklaarde het ook op de twijfelachtigste punten te willen volgen, ten slotte te
bewerken, dat de opgebrachte schepen weer vrij werden gegeven. De Landvoogd het
echter niet na, bij monde van den herwaarts door hem afgevaardigden Louis Despor-
tes uitdrukkelijk, te verzekeren, «dat men van Spanje's zij niet in de aangenomen
verklaringl berustte, en zelfs begreep, dat op vijandelijke schepen gevonden goederen
uit de vereenigde gewesten voor goeden prys mochten verklaard worden». Bij zulk een
opvatting der zaak was het niet onnatuurlijk, dat men dit onzekere verdrag liever
door een van wat duidelijker bewoording vervangen zag, en daarom nog dit eigen
jaar met een nieuw ontwerp te berde kwam, dat echter niet vóór 't eind van 1650
werd vastgesteld en bekrachtigd. De spaansche grieven, door den Raadsheer Pieter
Stokmans mondeling aan de Staten kenbaar gemaakt, golden vooral de, naar zijne
meening, onrechtmatige ontzetting van verscheiden brabantsche geestelijken van
hunne tienden en verdere inkomsten in de Meyerij. Men strekte, naar zijn oordeel, de
grenzen dier Meyerij wat te ver uit, en zocht ook in 't markgraafschap Bergen dor-
pen onder te brengen, die in 't kwartier van Antwerpen thuis hoorden. De ampte-
naars der Staten schenen zich voorts, als hij zei, met geweld alles toe te eigenen,
wat zij konden bemachtigen, en behandelden de geestelijkheid harder dan 't in de
Noorderprovinciën geschiedde. Dit was de weg niet — zoo nam hij de vrijheid er
bij te voegen — om de vermelde uitwisseling in 't geldersche overkwartier te be-
vorderen. Ook verweet hij den Staten nog, dat zij in de landen van Overmaze hun
eigen rechters waren, in plaats van behoorlijk de uitspraak der tweeledige Kamer af
te wachten. De Staten gaven hem hunnerzijds te kennen, dat zij in de Meyerij niets
gedaan hadden, dan wat hun vrijstond, daar hun het geestelijk en wereldlijk gebied over ,
die landstreek was toegekend; dat er de inwoners geen vreemde tusschenkomst tegenover )
hen inroepen mochten, en met name de spaansche Koning zich niet te mengen had
in zaken, hun opgezetenen der Meyerij belangende; terwijl zij zich omtrent het verder
aangevoerde aan de beslissing der tweeledige Kamer gedroegen. Met deze toelichting
moest zich Stokmans te vrede stellen, en keerde daarop naar Brussel terug.
Nog een ander afgevaardigde van Landvoogd Leopold, tevens Grootmeester der
duitsche orde de licenciaat Verheye, was naar den Haag gekWen, om de Commanderie
of het kasteel van Gemert in Peelland voor die orde terug te eischen. Naar zijne
meening toch hing die, hoewel in de Meyerij gelegen, van een baljuwschap in Lui-
kerland af, door welks titularis zij onlangs aan den laatsten bezitter, zekeren Baron
van Hensbroek, ontnomen, en aan twee andere commandeurs uit de buiirt in be-
heer gegeven was. De Staten echter begrepen 't anders, en hadden Hensbroek, toen
hij zich tot hen — als Heeren der Meyery — had gewend, om in zijn bezit her-
DES VADERLANDS. , 97
steld te worden , beloofd hem daarin te willen handhaven. Verheye kwam hem daarom
thans betoogen, dat zij. zich in hun gevoelen bedrogen, en, al mocht Gemert in Peel-
land hggen, daarop geen meerder recht hadden, dan de Koning van Spanje er vroe-
ger op had, of de Hertogen van Brabant, wier opvolger hij was, er zich ooit op had-
den toegekend. Ook de in den Haag gevestigde Raad van Brabant \ die over de zaak
gehoord werd, oordeelde in gelijken zin, en verklaarde zelfs, dat Hertog Jan I in
1270 Gemert voor een eigendom der duitsche orde erkend had, en hij er alleen beschenner
van was; dat latere Hertogen zich, nu en dan, als oppermachtige Heeren van Gemert
beschouwd en gedragen hadden, zonder dat van hunne rechtsverkrijging, hetzij door
koop, verjaring, of hoe dan ook bleek; evenmin bleek het — zijns inziens — of
Gemert onder de Meyerij behoorde of niet. Men wendde zich nu — in April 1649 —
om nader inlichting tot den hoogen raad van Holland, waar het spitsvondige vraag-
stuk een langen tijd bleef slepen.
Niet met de duitsche orde alleen, ook met de Sint-Jansridders van Malta had-
den het de Algemeene Staten omtrent hunne, in den opstand door hen verwereld-
lijkte goederen, in dezen tijd op nieuw te kwaad gekregen,- Reeds in 1625 toch had
de Prins van Portugal, Willem I's aangehuwde kléinzoon, zich, als Malteezer Rid-
der, volmacht laten geven, om die goederen terug te vorderen, In Gelderland was hij
daaromtrent toen vrij wel geslaagd, en de orde zoowel in 't bezit der Commanderie
van Arnhem bevestigd, als Nijmegen door 't Hof veroordeeld de zijne terug te geven,
waaraan het echter tot dusver niet voldaan had. In 't hartjen van 't onroomsche Hol-
land had Haarlem evenzeer volstandig geweigerd, den eenmaal verworven schat der goe-
deren zyner Sint-Jansheeren weder prijs te geven. Wel was toen, een twaalf of dertien
jaar later, de Commandeur van Arnhem, Walraven van Merode, met nieuwe vol-
macht gekomen, doch, niettegenstaande de groote kosten, die h^ maakte, even vruch-
teloos werkzaam geweest, In 't najaar van 1648, daagde nu, als buitengewoon gezant
der Orde, de fransche Orde-baljuw en Commandeur de Souvré op, en gaf, in Augus-
tus te Rotterdam gekomen, den Staten van zijn aannadering kennis. Zij berichtten
hem onmiddelijk, dat zij hem gaarne de gewone gezanten-eer bewijzen zouden, doch niet
begrepen, welk recht zich de hem afvaardigende Grootmeester op de Commanderiën in
hunne gewesten toekende. Over hun weerspraak gebelgd, zond Souvré hun een scherp ver-
zoekschrift, en keerde daarop naar Frankrijk terug. Zij verkozen dit eerst niet in ontvangst te
nemen, doch zonden hem vervolgens, op aandrang van Holland, dat voor zgn handelsbe-
langen in de middellandsche zee, van Malta uit, stoornis vreesde, iemand na, om hem te
doen weten, dat hij gehoor krijgen kon, zonder van dat eerstgestelde voorbeding te reppen,
't welk intusschen, op aanhouden van Nijmegen,. Haarlem, en Utrecht, in 't register
der geheime algemeene besluiten was aangeteekend. In laatstgemelde Stad toch waren tal
* Zie boven, bl. 44.
IVe deel, Ic stuk. is
-ocr page 105-98 ALGEMEENE CxESGHI EDENIS
van vroegere malteezer eigendommen öf sedert lang verkocht of in handen der tegen-
woordige regeering geraakt. Souvré was eehter niet meer te vinden, en bleef zich te
Parijs steeds zeer verbolgen toonen , door de Stalen zooveel doenlijk bij 't fransehe Hof zwart
te maken. In zijn pogingen den Grootmeester tegen hen op te zetten , slaagde hij evenwel
niet. Deze, kalmer en verstandiger dan hij, bleef er zich toe bepalen, met de Alge-
meene Staten in onderhandeling te treden, zonder daar natuurlijk veel baat bij te vinden.
't Spreekt van zelf, dat de beide Orden rakende twistpunten geen deel konden uit-
maken der onderwerpen, door den spaanschen Rezident in zijn onderhoud met de
Staten te behandelen. Al de anderen daarentegen wel. Hy bleef dan ook niet in ge-
breke, van zijne zijde, op de bijeenroeping der tweeledige Kamer aan te dringen,
waarmee men van de nederlandschc zij blijkbaar minder haast scheen te maken. Ook
de zaak der uitwisseling van de gevangenen in Overmaze bracht hij aanstonds ter
sprake, en ^γerd het daaromtrent weldra met de Staten eens. Minder instemming vond
hij op het derde punt, dat der geestelijke goederen in de Meyerij. Men zeide daar-
omtrent de uitspraak fier tweeledige Kamer te willen verbeiden, en diende hij zich
daarmee dus voor 't oogenblik tevreden te stellen. Hij verhet daarop den Haag voor
cenige maanden, doch keerde in Octol)er terug, om den Staten de duitsch-keizerlijke
verklaring van goede naburn'schap te overhandigen, hun van 's Koningswege brj 't
sluiten van den vrede toegezegd, in de volgende maand deelde hij hun bij een plechtig
gehoor 's Konings aanstaand huwelijk met 's Keizers dochter uit zijn eigen zuster, de aarts-
hertogin Maria Anna, mede, en bracht vervolgens het nieuw verdrag van zeevaart op
het tapijt, dat echter — als wij reeds hoorden — eerst een jaar later, in December
1650, vüor goed tot stand kwam. Daarbij werd toen bepaald, «dat de ingezetenen der
•Vcreenigde Gewesten alom en zelfs in Frankrijk mochten handeldrijven, met al die
•goederen, waarin de handel hun had vrijgestaan vóór beide koningrijken in oorlog
waren, alleen dergelyke spaansche voortbrengselen uitgezonderd, als tegen den spaan-
schen Koning door Frankrijk gebezigd konden Avorden; dat men naar alle andere met
Spanje oorlogvoerende landen, alles mocht uitvoeren, behalve wapentuig, krijgsgereed-
schap, en paarden; dat de schippers, Avilden zij naar'een of andere vijandelijke haven
varen, door hun zee- en verlofbrieven zouden moeten aanwijzen in welke havens eti
welke goederen zy geladen hadden; doch dat zy in volle zee, of op de eene of andere'
■spaansche reede, geen onderzoek zouden ondergaan, tenzij men vermoeden kon, dat]
•zy verboden waar met zich voerden; dat goederen der ingezetenen van de Vereenigde
Gewesten aan boord van ryandelijke schepen gevonden, met die schepen verbeurdver-
klaard zouden worden, doch vijandelijke goederen, mits geen verboden waar, in sehe-'
pen dier ingezetenen veroverd, aan geen verbeurdverklaring blootstonden; dat einde-j
lijk alle voordeelen, aan dit verdrag verbonden, door de wederzijdsche onderzaten van
Koning en Stalen genoten zouden worden».
DES VADERLANDS. , 99
'sKonings aangezegde huwelijk werd dinsdag den 16den November door. zijn rezi-'
dent in den Haag met een schitterend festijn, yunrwerk, en verlichting gevierd. Bij
de laatste zag men een Leeuw en Arend, uit Λvier muil en bek een straal van roode
en witte Avijn vloeide, en met toepasselijke opschriften, zinspelende op den mun-
sterschen vrede en 't oostenrijksche wapenschild versierd. Om een groote koepel, op het dak
van het huis aangebracht, shngerden zich vlammen van verschillende kleuren, terwijl op
de doorloopende balustrade langs dat dak gekleurde lampen en lantarens waren op-
gehangen, op drie plaatsen mede met opschriften uit lalijnsche dichters versierd. Veer-
tien groote lettercyfers gaven den naam van Koning en Koningin in vonkelend vuur
te lezen, en waren met laurier- en myrthebladen omvlochten, en onder ieder dier
letters stond evenzeer een latijnsch opschrift te lezen. Niet alleen de naam echter, ook
hel aanschijn van 't koninklijk echtpaar blonk, van licht omgloord en met opschrif-
ten toegerust, de belangstellenden tegen. Op den voorgevel stelde voorts een weidsch
tafereel den koninklijken troon voor, aan welks rechterzij de Genius van Spanje prykte,
die er kroon en scepter op deed rusten, terwijl aan de linker de Liefdegod er zyn
boog, pijlen, en fakkel op neêrlei; alles gelykerwys met opschriften toegehcht. Niet
minder dan negen maal 30 kanonschoten werden bij tusschenpoozen gelost, en een
welgeslaagd vuurwerk, onder klokgelui, trompetgeschal, en andere feestmuziek, afge-
stoken. Geld en lekkernijen werden in overvloed onder 't volk gestrooid, en de Prins
en algemeene Staten aan een rijken feestdisch onthaald, aan welken levens hel vol-
gende khnkdicht ter eere der nieuwe spaansche Koningin gezongen werd :
Cet astre sans pareil, Tornement de nostre äge
Ce miracle d'amour, de vertu, de beauté,
L'auguste Marie-Anne a poussé sa clarté
Dès les bords du Danubé aux rivages du Tage,
L'air, la terre, et la mer en ont, & son passage,
La lueur et l'éclat a l'envi respecté;
Et du sang des Césars la haute Majesté
Α ravi tout Ie monde en ce rare visage.
Seville ä son abord recouvre sa santé,
Son grand Koi se guérit, lOttoman indomté
Accourt peur 1'adorer et pour luy rendre hommage; ,
L'or des Indes arrivé ä ses pieds transporté,
Et cette riche flotte, en sa feoondité,
De celle de la Reine est Ie divin présage
I
Een franschgezinde brabantsche spotboef vermaakte zich daarentegen met al deze
> Zie het Jïecueil des InscHpÜom msérêes en Vappareil dressé ä La Eaye pour Ie manage du Moy
d'E-spagne. Imprimé 4 La Haye chez Jean Breeckvelt et Michel Stael, demeurant a la Cour. vis avis
la Prison 1649.
100 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
spaansche pret den draak te steken, en in een ontwerp vooreen vuurwerk zijn moed
te koelen, in 't welk hij, de voorstellingen van 't andere op zijne wijs toelichtend,
den staat van zaken in Spanje en Noordnederland hekelde
Leefde men zoo, voor 't oogenblik, met alle genoemde europeesche staten in vrede,
met Portugal alleen was men, wel niet in Europa, maar toch daar buiten, in
Brazilië in botsing geraakt. Wanbestuur, na 't vertrek van den wakkeren Joan Mau-
rits van Nassau, was daarvan de hoofdoorzaak geweest, en had de portugeesche inge-
zetenen allengs de wapenen doen opnemen. President en hooge raden der colonie waren
— naar Aertsbergens opmerking—«niet van zoodanige stof als wel behoorde; de pre-
zident slap en zonder coeragië, meer trachtende om,wederom thuis te komen, als
langer daar te blijven; van de andere de een «vol presumtie«, de ander een man
zonder doorzicht, de derde een «factoor der kooplui», alleen in den raad gedrongen
om in te vorderen schulden van zijn meesters»^ Hun handelingen zelf wezen aan, dat
het hun aan 't noodige beleid ontbroken had, en moesten zij nog meer ontoereikend
blijken, om zoo groot een werk, als hun, tot gewenscht herstel van zaken, nu op de schou-
ders gelegd werd, te volvoeren. Een vloot van twaalf schepen was, kort voor 't sluiten
van den vrede, onder den doortastenden vice-admiraal Witte CorneUsz. de With onder
zeil gegaan, om hen bij te staan, en het krijgsbevel te land aan den tot luitenant-
generaal benoemden kolonel Scoppe opgedragen, wien tevens versterking gezonden werd
Slechts drie plaatsen waren nog in nederlandsche macht, Paraiba, het Recief, en
Rio-Grande; daarbij uit Portugal waarschijnlijk een vloot te wachten, tegen welke Witte's
schepen niet opgewassen waren. Zijne waarschuwingen op dat punt waren echter in den
wind geslagen. Zoo was hij naar zijn bestemming gekomen en daar aan de bevelen
van 't kortzichtig bestuur onderworpen, dat begon met hem eenige Aveken werke-
loos te laten. Een daarna voorgenomen tocht tegen Bahia slaagde niet door de onbedacht-
zaamheid van een zijner onderbevelhebbers, en zag hem onverrichter zake naar 't
Recief keeren. Was het hem vervolgens ook gelukt, van een paar portugeesche oorlog-
schepen, die hg nazette, één te bemachtigen, het ander, geen kans ziende een gelijk lot
te ontgaan, gaf een roemrijken ondergang de voorkeur en vloog, door de lont in 't
kruit te steken, met zijn bemanning en twee nederlandsche schepen in de lucht, ter-
wijl dat van Witte zelf te nauwernood ontkwam. Daarop een landing op 't eiland
Taparica over Bahia dekkende, moest hij deze zien falen, en met zijn schepen een
maand lang, zonder iets te kunnen uitrichten, tegen wind en hooge zee kampen.
Hij werd daardoor eindelijk alles zoo wars, dat hij in een booze bui de pen opvatte,
den Algemeenen Staten zijn weêrzin en onwil te kennen gaf, en hun zijn onte-
* Modelle ou project d^un feu, d'artifloe gui se doiht faire ä la Baye, etc. ä Bruxelles, 1649.
' Gedenkschriften ran Jhr. Al. van de Capellen, enz. blz. 2M.
.V
-ocr page 108-DES VADERLANDS. , 101
Vredenheid niet verheelde met alles wat hij ervaren had, betuigende, dat «zoo de minste
slaaf, ja, een hond, op Recief ziek was, er meer zorg voor hem zou gedragen Avor-
den dan aan een admiraal met zijn volk gewijd werd» De Compagnie op den
«Hongerberg» , gelijk hij 't Recief noemde, daarom ook in arren moede vaarwel zeggende,
aarzelde hij in zijn verstoordheid niet, na een hem eerst vergund, doch weder inge-
trokken verlof, met twee van zijn schepen naar Holland te stevenen, waar hij in 't
begin Tan Mei 1650 aankwam. Wat hem daar wedervoer, hangt echter met het verder
beloop der binnenlandsche zaken samen, die wij in 't volgende hoofdstuk in oogen-
schouw moeten nemen. Men had daar — gelijk de zuidhollandsche kerkleeraars 't uit-
drukten_ «onder zijnen wijnstok en vijgeboom gerustelijk» neergezeten, zich over «den
gewenschten, lang geïntendeerden vrede» mogen verblijden doch het was er verre af, dat
öf die blijdschap zelve eenstemmig was, of op afdoende gronden zou blijken te steunen.
En met name in de eerste helft van dit jaar zouden velen hoe langer zoo meer hun
stem tegen den loop dgr dingen beginnen te verheffen, en daarbij ook den brazili-
aanschen weêrspoed niet onbetuigd laten. «Uit al dat wio^sïJer-werk", zoo klaagde men,
«hebben wij niet anders bekomen, dan een monstreuse vrede, bestaande alleen in naam
van vrede, zonder de daad. Wat voordeel, wat heil, wat zegen, wat ontlastinge, wat
verzekerdheid hebt gij door den vrede bekomen? De Oorlog heeft u groot gemaakt,
de Vrede maakt u klein. De Oorlog heeft u luister, autoriteit, ontzag bij alle poten-
taten toegebracht; de Vrede maakt u bij alle veracht, tot de minste, \o\. Portugal toe.
De Oorlog heeft uwe palen verbreid tot in 't Oosten en Westen; de Vrede doet u die
verhezen. De Oorlog is u geweest een band van unie en eenigheid; de Vrede van
twist en oneenigheid. Heeft de Hemel niet beweend, door een gedurigen regen, van
den dag van de publicatie, meer als een geheel jaar lang, onze dwaasheid, dat wij
om^XigezegendenOoAo% in een ongezegenden Vrede veranderd hebben?" Wat dit laatste,
den regen, betreft, was inderdaad het Vredejaar een buitengewoon vochtig jaar ge-
weest , en hadden de Staten van Utrecht daarom den 30«'^» Augustus van het jaar
plechtige zondagsgebeden over het «langdurige natte weder» uitgeschreven, waarmeê
«God de Heere almachtig, om onzer aller zonden en misdaden, tegens zijne eeuwige
Majesteit altijd begaan, en nog geen einde nemende, geliefde de teekenen van zijn
rechtvaardigen toorn over ons en onze provincie te continueeren tot merkelijke schade
en verderf van menschen en beesten». Zij wilden daarbij «een iegelijk» ook ver-
—- ■,.■_. ·
' Zie de aanhalingen uit zijn Dagboek en Brieven, in Mr. J. C. de Jonge's Verhandelingen en on-
uiigegeOen Stuhhen, I. bl. 160 en vv.
' Zie Neêrlands Bededagen en Biddagslrieven door N. C. Kist, I. blz, 219.
' Zie de daar (bl. 245 en v.) aangehaalde woorden uit De Naweeën van de Vrede of de ontdehTcingg
van de JcommerlyoJce ghelegentheyt ons lieeen Vaderlants, enz. door een liefhebber dertoaerheydt. Teposte
gedruckt om Η landt door te hopen.
102 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
maand hebben, «zijn zonden van herte te belijden en te laten, ten einde de Yoor-
zeide en alle andere droevige teekenen van Gods toorn gestild en opgeheven moch-
ten worden» ^
«O, God!» had ook op zijn velnwsche heide,, de dichterlijke herder en leeraarvan
Epe, Franciscus Martinius, reeds in den voorgaanden ^Vinter, uitgeroepen:
O, God! hoe komt de lieve Vrede
Met zulk een duren zuren"jaar?
Ons oogen en UAVwolken streden
Wie dat van beiden natter waar;
Kwam eene week met zoet verblijden.
Daar moest een heele maand voor lydeü.
De zomerlocht bracht zooveel regen,
Den rijken oogst zoo vele nat,
Dat op het land verging de zegen; —
Wij hebben, laas! te veel gehad
Aan 't geen dat Achab had te weenig;
Nog zjjn ons harten even steenig.
Het rund eet heide en stroo van hoppe,
Het kalf werd vóór den tijd gespaand;
De brand is in den Herfst al oppe,
De Slachtmaand is ons Sprokkelmaand,
En lichtlijk zal de Vasten komen,
Al eer dat Kerstmis is vernomen.
Had deze ontzenuwende 'indruk van 't weêr meêgeAverkt, de vreugdevuren — waar-
van Vondel zong — niet overal even lustig te doen vlammen als in zijne woonstad
en gedichten; was door de Staten van Utrecht deels daarom de uitgeschreven Dankdag
in een Vasten- en Bededag veranderd; was die Dankdag, al mede gedeeltelijk om dezelfde
reden te Leiden, in Zeeland, en elders zonder openbaar vreugdebetoon gevierd; — deels
had de reden daarvoor toch ook in de verschillende stemming gelegen, waarmee men
in verschillende steden en gewesten dien Vrede-zelf te gemoet gezien en verwelkomd
had, en die met de zeer uiteenloopende meeningen omtrent de stads -, gewestelijke, en
staatsbelangen samenhing, waarin men verkeerde en bij toeneming verkeeren bleef.
Gelijk de kerkelijke zin der ingezetenen en hunne machthebbers daarvan in het al of i
niet uitschrijven en vieren van dank- en biddagen, en de daarover gehouden beraad- [
slagingen, onwillekeurig blijken deed, was dit ook in beide volgende jaren kennelijk
» Aldaar, bl. 244.
' Zie het uit zijn verzamelde Gedichten aangehaalde Klaaglied over Η henaeude jaer enz., in de
Bloemlezing uit de Ned. dichters der lle eeuw, blz. 365.
DES VADERLANDS. , 103
h^ï'ge^^en February 1649 gaven de^Staten van Holland hun afgevaardigden
bij de algemeene in last, liet 'uitsclnijven van een algemeenen Dank-en Biddag voor-
eerst nog op te schorten, en gingen den 26en Maart daartoe alleen over onder beding,
dat in den brief, waarbij die dag werd uitgeschreven, niet gewaagd werd van zaken
buitenslands voorgevallen. En den 13-January 1650 was wel door den Raadpensionaris
ter hollandsche Statenvergadering ingebracht, «dat er de overige Provinciën ernstig op
aandrongen, om ter Generaliteit bij resolucie vast te stellen, dat van jaar tot jaar, tel-
kens op den 30- January, een algemeene dank- en bededag zoü worden gehouden, om
God almachtig oodmoedige dankzegging te doen over het verleenen van den tegen-
woordigen Vrede, mitsgaders om Zijne goddelijke Majesteit vurig te bidden, dat Zij
den Staat in dezen vrede genadig (woÜ) zegenen; - met dien verstande, dat het be-
sluit daartoe eenmaal genomen zijnde, den provinciën zou worden aangeschreven,
om eensvooral, zonder ander besluit of verschijning jaarlijks te verwachten, dien dag
algemeen van jaar tot jaar te vieren"; - doch de Staten hadden, na rijp beraad,
goedgevonden, dien dag wel tegen Zondag den 30- dezer, maar alleen voor dit jaar,
uit te schrijven , en de vraag omtrent de jaarlijksche viering nog in beraad te houden.
En toen vervolgens, den 2en Juny, in de Algemeene Staten de uitschrijving van een
algemeenen Vast- en Bededag op nieuw ter sprake werd gebracht, weigerde Holland
ronduit, «in deze conjundure van den tijd» daarin toe te stemmen. Gaan wij thans
in zijn bijzonderheden na, wat die «conjuncture» was, wier uitwerking ons ook in die
hekelende jammerklacht over de «Naween van den Vreden zoo merkbaar reeds voor
oogen trad.
-ocr page 111-•■J^t
.' ff
Inlandsche Tweespalt.
1649, 1650.
Wat in Augustus 1648 Brasset in een zijner briefen opmerkte, dat de nederlandsche
Vrijstaat aan «een gezag behoefte had, in staat er de onevenmatige bewegingen yan
in evenwicht te houden» duldt inderdaäd geen weêrspraak. In meer bepaalden zin
was dan ook reeds een anderhalf jaar vroeger door een zijner landgenomen, den Heer
de Brienne, betoogd, dat de staatsgesteldheid, hoewel die eener Republiek, de macht
der wapenen in handen van een hoofd vereischte, die in de staatsvergadering de eerste
plaats bekleedde, en met wien alle belangrijke zaken overwogen werden; dat anders
de eendracht, die haar voorspoed schonk, zou te loor gaan, en het verderf van, den
staat-zelf het gevolg zou zijn» I Ben Franschen voor zich was het trouwens minder
om dien staat, dan om hun eigen staatsbelang te doen. Zij begrepen, en gaven dat on-
derling onbewimpeld te kennen, dat «de Prins van Oranje, als Stadhouder van alle
gewesten saam, bij belangrijke beraadslagingen altijd de macht zou hebben, die naar
welken kant hy wilde te neigen, en men zich op die wys verzekerd kon houden, hij hen
beletten zou een nauwer verbond met Spanje te maken; 't geen alles was, wat zy te
vreezen hadden» Voor dit laatste bestond van 's Prinsen zijde zeker weinig kans;
hij verklaarde, na den vrede, den spaanschen bemiddelaar, Penaranda'ronduit, dat
hij zich wel met den Koning verzoend maar niet bevriend had, en hij nimmer verge-
ten zou, dat het een spaansch Koning was die zijn grootvader had laten vermoor-
den» Zijn w einige ingenomeitheid met Spanje en zijn verhouding tot Frankrijk werkten
» "Cet Estat a besoin dune autorité capabled'enbalancerlesmouvemensinégaux". Jrc;^. t.pl.p. 26:$.
2 Aldaar, p. 180.
» Zie Servien's schryveu aan Mazarin, ald. p. 183.
^ Zie Brassets schreven aan Servien van 5 Nov. 1648, aldaar p. 284.
DES VADEKIANDS. lOä
mogelijke hem daarin te stijven. Kj hielden hem zijne «afhankelijkheid» van hun land, als
het beste middel tot zijn verheffing en de nitbreiding zijnev macht in zijn eigen voor,
en zochten hem tegen de vriendelijkheden van Spanje zooveel doenlijk m te nemen.
En hij leende op den duur aan hnnne inblazingen maar al te gewillig 't oor. Eerst
waren zij daarbij weinig gesticht over zijn losse levenswijs en zedelooze vvnfthe.d, die
hem uitslnilend in ijdeltuitige vermaken, vrouwendienst, dobbelspel, kaatsbaan en jacht
behagen deden scheppen later trad zijn stadhouderlijke eerzucht meer op den voor-
grond en begonnen zij zich tevreden te toonen over de krachtige en doortastende
houding, die zij hem allengs zagen aannemen. Ook hun onspaansehe geestverwant Aersen
roemde hun, in November 1648 reeds, «de mannelijke en krachtige vastberadenheid
waarmeê hij sprak, zoodat het vermaak waarmeé hij hem hoorde met bewondering
gepaard ging, dat een Prins van zijn leeftijd zulke degelijke gedachten in zulken
vastberaden taal uitte»'. Hij scheen hun dus in dit opzicht op den besten weg, en
Weef zich daar, in denzelfden geest, ook verder op houden. Van zijn krijgsmoed had
hij bij 't leven van zijn vader, al vroeg doen blijken, en gaarne zou hij, in een
hernieuwden oorlog tegen 'sLands ouden vijand, daar nog verdere proeven van ge-
geven hebben. Dat zou echter, spijt zijn voortdurend streven, niet gebeuren, en bracht
aanmerkelijk toe, zijn weêrzin tegen allen te vergrooten , wier door de vrede gebate be-
langen van geen hernieuwd spaansch oorlogsrumoer wilden welen. Beider weg hep
geheel uiteen, ook wat het engelsche zijpad betrof, daarbij moeilijk te vermyden, en
dat voor den een, met zijn persoonlijke en huwelijksaangelegenheden reehts, voor den
ander, met zijn staats- en handelsbelangen, daarentegen links af voerde. Die ander vond
zieh hoofdzakehjk door de Hollandsehe Staten, en daar meer bepaaldelijk nog door het
op zijn aanwas en rijkdom pratte, het «manhafte» Amsterdam vertegenwoordigd «Aan
d'Amstel en het Y„ , gelijk 's Lands hoofddichter reeds vtór eenige jaren geroeind had,
Aan d'Amstel en het IJ, daar doel zich heerlOk opo
Zij, die als Keizerin de liroon draagt van Entope,
avec regret ,ue j'ay muvaise opinion de M. Ie Prince d'Orange. Je Ie trouve telle-
ment plOBgé daus les plaisirs et dans la débauche qu'il n'a nulle anbition. et je trox^e mutüe de
de luy donner de bons «ils puie.u'il laisse perdre Ie te.pe de les cxécuter, et ^ — '
pluBpart des journée. ä la chasse ou au jeu de paume" (D'Estradcs aan Ma.arm, 16 Mex 1648).
Verg. Vlitius' schrijven van Maart aan Nie. Heinsias., in Zweden, over z«ne "in alia quaevis xna.or
quam ad honesta inclinatlo; venatur ille conjugis immemor, sed Veneres suas; in silvis quo^ueim-
n.odicus;in circo quem littus niaris facit cursor quotidianus, inter aleatores Gallosque adulatores
assiduus". Syllo,e episfolarum, etc. III p. 724. Doch, geip Jan Profeet in Amsterdams Vuurpraetje
(1659) tot Claes Yraech .el: «Na wat wildigheydt yraeghje? Segt men niet hier in Hollandt: de
jonckheydt moet er uyt; 't is beter vóór gemalt als daernaer ? - Laet hem wat vlieghen en jaghen
en zijn plaisier nemen; 't zal hem wel afzwieten".
« Are Ahes, IV. ρ. 283.
IVe deel, Ie stuk.
14
-ocr page 113-106 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
Amstelredam, die 't hoofd verheft tot 'a hemels aa,
En schiet op Pluto's borst haar wortels door 't moeras;
Zij breidt haar vleugels uit, door aaawas veler zielen,
En sleept de wereld in met rijkgeladen kielen.
«Schiprijk)) had haar dan ook vóór een halve eeuw Spieghel reeds genoemd, en in
zijn bondige rijmen verteld, hoe
Er kwamen dikwijls teffens zooveel blanke zeilen.
Als dagen zijn In 't jaar, 't weekgrondig IJ bepeilen;
en hoe was dat aantal sedert niet toegenomen; hoe zou het nog toenemen nu, bij
den vrede, de Schelde voor goed ten bate der Staten gesloten was, en Antwerpens
aloude handel geheel naar Amsterdam overgebracht. Tot driemaal toe — het laatst
tijdens hel 12jarig Bestand, aan de Westzijde — vergroot, had de stad de uitgestrekt-
heid gronds, die zij in de veertiende eeuw besloeg, van nog geen zestig tot meer dan
500 morgen, haar zielental allengs tot 150,000 zien aangroeyen, en zou zij, na een
jaar of tien tot een nieuwe uitbreiding, aan de Oostzij, moeten overgaan, die de 500
morgen tot bij de 900 vermeerderen zou. Reeds vóór dien tijd, reeds in 1657 , twee jaar
/na dat Van Kampens Stadhuis volbouwd was, zou op Kattenburg 's Lands groote Zee-
magazijn prijken, het «wapenslot ten dienst van Nereus volk, dat op de deining woelt)),
hel «zeegevaart, dat Mars in zijnen boezem)) sloot, en <(reedschap voor een vloot van
honderd schepen, ten oorloge uitgerust)). Geen wonder, dat de dichter, van zooveel
krachtigen bloei's getuige, en van den stoffelijken welstand door de ^scheepvaart den
lande aangebracht; — ,
De Gelderman en 't Sticht, en JJsel, Maas, en Waal,
En Ejjn en Merwe en Eems, de steden altemaal,
zoo zong hij, ((gedijen bij den oogst der zeevaart»; — geen Avonder dus, dat hij zijn
landgenooten uit al die streken, de ingezetenen aller vereenigde gewesten, toeriep:
Bemint dan Amsterdam, de glorie van uw steden,
Den Pijler van den Staat,
terwijl hij 't hun tevens als ccden trouwsten (hunner) leden)) voorhield,
Die onvermoeid getrouw bü 't land heeft opgezet
Wat hy met zweet vermocht; die uit zijn beurze redt
Den nooddruft van den Staat zoo menigwerf verlegen.
En werkelijk was daar veel van aan; de stoffelijke zenuw van den oorlog, het geld,
had men voor een goed deel aan Holland, en Holland aan Amsterdam te danken, en
was het gewest daardoor zelf met grooter schuldenlast bezwaard geraakt, dan 't voeg-
zaam kon blijven dragen. Wat echter dezelfde dichter elders van die, ten koste van
Amsterdam en Holland geldelijk zoo beweldadigde provinciën verzekerde:
DES VADERLANDS. , 116
De zeven volken, alle uit éénen duitschen stam,
Bekennen, dat hun heil van God en Amsterdam,
Gelijk een morgendauw en zegen neêr komt vallen;
dat laat rich, boe dichterlijk uitgedrakt, niet zoo volmondig beamen. Hoeveel dank-
dagen ze Gode gevvijd, hoeveel dankgebeden ze tot Hem opgezonden hadden, aan Am-
sterfam hadden ze daarbij, naast Hem, minder bepaald gedacht; en dit was meer
steeds van zijn eigen ortloocbcnhare verdiensten omtrent de ünie overtmgd gebleven,
dan dat het zich zoo uitbondig daarvoor door al de vereenigde gewesten zon "ben z.e„
toejuichen en hulde togen. Van zijne zijde verlangde het iutnsschen, gelgk Holland
„et hem een aan die verdienste geëvenredigden invloed in den Slaat, en zag na-
ijverig neêr op ieder, die, het „p de Unie wijzende, slechts mede wou laten stemmen met
de overige het niet den hoofdtoon wou laten geven, veel minder dien overigen de wet
voorschrijven. Wat bepaaldelijk den Stadhouder betrof, dien het, naar den aard zgner
betrekking ten taak was gesteld, voor den geregelden gang der zaken van de üme
te waken , met zijn verdere geestverwanten in Holland, aehtte het zijne betrekking verkeer-
delijk meer een in vroeger tijd, door verren afstand van den Landsheer geboden re-
geeringsmiddel, dan na 't wegvallen van dien Landsheer n„o.lzakelijk. Het meende,
Lt de vrijgeworden staat zich thans best zonder Stadhouder redden, op.zich zelfhan-
delen en over zich beschikken kon. In zoover zag B.-asset zeer zeker jmster - al
had bij zijnerzijds waarschijnlijk dien stadhouderlijken w-erkkring op de fransche komngs-
leest willen schoejen - toen hij beweerde, dat men «een met kracht bekleeden le-
der noodig had bij ieder samenloop van omstandigheden , waarin de bijzonde«= belangen
hen harlstoehtelljk verbhndden» Intussehen was die gewenschte leider-zelf evenr^m
hartstoehteloos gestemd, en gold het hier een botsing tusschen twee, in meer dan één
opzicht, tegenstrijdige belangen. De vrede, die uit het oogpunt der eene partrj zoo
w'lkom was, was voor de andere een hindernis; de keer, door de zaken m Enge and
genomen, was voor de laatste even stuitend, als de eerste er zich gemakkelijk m
schikken kon, en er zich in haar onstadhouderlijk streven zelfs door gesteund moest
voelen; de begeerte door gene voor 't bezit van Antwerpen gekoesterd, zou btj hare
vervulling tot bederf van deze gestrekt hebben; het gekonkel met Mazarm en zrjn
agenten, waartoe de eene niet aarzelde, even onverdroten als bedriegehjk tegenover
T^^U^on autorité) .«ablira, plus de béaéSoe en ressentiront les ear ii, W»
a de .i p«da» dan, la .—issance de cette nécessM ou ta. les transport, de leur ρ^,ο^ρ
«on démoBurée qu'n, donnent hardimen. dan, un ralsonnement tont 4 ta>t de,r—Ie. ,ne lm
,«tntion d'un gonvernenr en ce P.y,-Bas a procédé de resloigne^ent dn ro, d'E,pagne, «
oü l-Estat est pré,ent 11 peut aglr et dlsposer de soy-me.™ ,an, «n.l ayt
Ce,te pensée crensa tombe dan, de, eervolles malfeyte, de la Hollande, oü lespnt dnne absolne
dominallon ,ur lo, antre, provmoe. n'ert ,no trop violenf. COot. im,).AroH. t. pl. p. Π..
-ocr page 115-108 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
de andere, zich te verlagen, was zeker vrij wat misdadiger zelfs dan de persoonlijke
Yerhouding, waarin zich die andere vervolgens tot het engelsche bewind door een eigen af-
gevaardigde harerzijds stelde. Zoo hadden zij elkander weinig of niets te verwijten, en
was, bij gemis van een duidelijk sprekende lastbrief of staatswet, die ieders taak en
werkkring in den vereenigden Staat nauwkeurig bepaalde, deze weêrstrijd van belan-
gen, die een eenzijdig bovendrijven, een uitsluitenden invloed van een der beide par-
tijen belette, naar omstandigheden nog het beste middel, het schip van Staat in ge-
wenschte richting te houden. Den Prins was het Stadhouderschap over vier der ver-
bonden gewesten, — Gelderland, Utrecht, Overijsel, en Groningen — in den voor-
zomer van 1647 opgedragen; in January van 't volgende jaar had hem, na 't aan-
nemen van den Vrede, ook Holland als Stadhouder ontvangen, en Zeeland in April
daaraan zijn stadhouderlijken lastbrief geteekend. Holland stelde hem daarenboven tot
Groot-Houtvester aan, en vereerde hem het bij zijn huwelijk reeds ter sprake gekomen
zoogenoemd «reëel comphment» van honderdduizend gulden. Door de Algemeene Staten
Averd hij in February tot Stadhouder van Wedde en WestA-^oldingerland, in Maart in
de landen van Overmaze benoemd, en had men het dus bij geen der gewesten, noch
in hun vereenigde vergadering, aan uiterlijke blijken van gunst en genegenheid laten
ontbreken. Tusschen deze en den daadwerkelijken invloed, hem op den gang der zaken
toe te kennen, was echter nog een aanmerkelijk verschil, als van de zijde van
Holland weldra maar al te kennelijk blijken zou. Gelijk de franschgezinde Heer van
Sommelsdijk in November 1648 aan den franschen Rezident te kennen gaf, was de
afschaffing van 't krijgsvolk het punt, waar alles voornamelijk om draaide, en dat
in Holland vooral van den overwegendsten invloed was.
Zoodra de gelegenheid zich in 1648 had aangeboden, waren, nog in de eigen maand
der Vredeviering, de Staten van Holland reeds begonnen om de middelen te beramen,
hun door de oorlogskosten met zooveel schulds belast gewest, door bezuiniging aller
thans minder noodige uitgaven, in zijn geldnood te gemoet te konden, en hadden zij
dat sedert voortgezet. Zij hielden zich tevens bezig naar vergoeding uit te zien voor 't
gemis dier Generaliteitsgelden, die door den oorlog in de algemeene kas plachten te
vloeyen. Van den ontvanger-generaal toch werd de mededeehng ontvangen, dat hij
«uit confiscaUën, contributien, sauvegarden, en paspoorten)) — gelijk zijn stadhuis-
woorden luidden, die men in eenvoudig hollandsch met verbeurdverklaringen, brand-
stichtingen, vrijwaringen, en verlofbrieven kan vertolken — bijna zeven en een halve
ton gouds inde, welke men voortaan derven zou. Door den Raad van State was daar-
omtrent voorgesteld, dat men het nu van brandstichting en vrijwaring aan de Span-
jaards bevrijde Staatsbrabant, van GeneraHteitswege met de gewone verponding op
huizen en landerijen en den algemeenen verbruiksimpost zou kunnen belasten, mits
men de plaatselijke gelegenheid van steden als 's Hertogenbosch, dat met Holland gelijk
DES VADERLANDS. , 118
„VÏ^ en h. bij den in 1637 w. ^ee. —Me » ^
1 de Meyerij, met haar uitgeslrehe heidegronden, ,vel xn t oog h.eld VeJa
,„.ehe sLi hegrepen eeh., d. . ..
—«>ι ..
ΓοΙ mits slechts bij .ijn verdere voorrechten gehandhaafd, de pennmgen .ou kunnen
! e"" d. Hnn i„ .laart 1649 nitgebracht gevoele»
r^j d overige Staten ingang, en de Generaliteit besloot dns hare staatsbral^n-
he onderzaten in overeenstemming daarmeé te belasten. ΛAΓat de verdere algemeene
Lsten betrof, ook daarin «erd door de Generaliteit het reeds vroeger gegeven
™ beeld van Η Uand gevolgd, daar .ij in Mei 1649 besloot, de rente harer schuld
van Ï tot 5 ten honderd te verlagen, gelijk hier reeds in 1644 ha plaats geha .
Voorts bepaalde .ij, den vreemden genanten geen vrije woning meer besehtkbaar te
li en stelen, en schafte in de volgende maand eenige overtolhge jachten en vaa -
ugen af. Wat nu echter het hoofdpunt, het onderhoud der krijgsmacht gold, «el-
k7 belang met den vrede zoo niet vervallen, althans aanmerkelijk vermmderd scheen,
van ;elker drukkende kosten men dus zieh gaarne voor een goed . ee on .en
zou zien, in Juny 1648 «as _ als wij zeiden - de zaak in de hollandsehe Staten-
gadering ter s rake gekomen, naar aanleiding der voorstellen, door den Eaad van
Stal daaromtrent gedaan. Het Gemeenebest had, toen de vrede S-·» » -r , -
tig regimenten of 411 compagniën voetvolk, en 68 eornetten rurterg, bmten de b .de
compagniën der lijfwacht van den Stadhouderin zijn dienst. Die regirnenten beston-
den voor de helft uitinlandsehe. vijf er van werden door transche, v.er door enge sche
drie door sehotsche, en even zooveel door duitsche troepen gevormd De Staatsraad
wenschte nu ieder compagnie voetknechten met deels vijftig, deels dert,g, reder van
de ruiterij met veertig man te verminderen, doeh de lijfwacht te laten als zrj wa.
Daartoe zou men in 't geheel 18570 man voetvolk en 2600 paardevolk mmder t
betalen hebben, en zoo jaarlijks bijna 2% miljoen besparen. Holland dat, m t bcgm
van 't jaar. alleen nog meer dan 3-/. miljoen aanlegeronkosten schuldrg was meende
ll aanstonds deze bezuiniging niet voldoende te mogen achten, en wilde we de hjf-
wacht in stand houden, en de voorgeslagen vermindering der ruiterg goedkeuren,
maar van ieder compagnie voetvolk in 't algemeen vijftig man aftrekke. Zrjn voor-
stel aan den Stadhouder meégedeeld werd, na den Raad van State te z.jn voorgelegd,
op aanbeveUng van dezen door hem beaamd, doch vond de afgevaardigden der over,ge
gewesten, als met geen lastbrief daarvoor gemachtigd, niet tot onmiddehjke rnstem-
ming gereed. Holland dat dezen geheelen maatregel nog slechts als voorloop.g be-
seh„uwde,en-als later blijken zou - veel verder wenschte te gaan, tasUe nu voor
zich zelf door, en deed den hoofden der door hem betaalde troepen kond, dat met
110 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
20 July de vermindering zou ingaan. De overige gewesten hoewel eerst verstoord, daar
zij in die handelwijs een inbreuk op de bepahngen der Unie zagen, lieten zich, in
't belang hunner eigene geldbeurs, Yeryolgens echter vinden, en stemden ook hun-
nerzijds in den gedanen voorslag toe.
Holland bepaalde zich echter hiertoe niet. Het verlangde, in de volgende maand,
ook de jaarwedden van verschillende hooge en lagere krijgs- en andere ampten ver-
minderd te zien, en de het generaalschap der ruiterij te laten vervallen, omdat het dit
in 't kapitein-generaalschap reeds opgesloten achtte. Zoowel de Raad van State als
beide Stadhoudei's, — de Prins van Oranje en Graaf Willem Frederik — kwamen
daartegen, als onheusch en onbillijk, op, en de zaak bleef daardoor onbeslist hangen,
daar Holland er blijkbaar niet genoeg gewicht aan hechtte, om haar tegen heug en
meug door te drijven. Het kwam nu evenwel in 't volgende voorjaar met zijn nadere
voorstellen tot troepenafdanking te berde, en vaardigde daartoe, in Mei 1649, eenige
zijner Statenleden tot den Prins af, om hem voor te houden, hoe de staat van zijn
geldmiddelen onmogelijk gedoogde, bij de aangenomen vermindering te blijven, ener
minstens vyflig compagniën uitheemsche soldeniers moesten Aveggezonden worden. De
Prins zocht hun al 't gevaarlijke van zulk een maatregel, zoolang er aan 's Lands
grenzen nog allerlei troepenbeAvegingen en krijgsrumoer plaats greep, te betoogen,en
wist hen daardoor voor 't oogenblik tot zwijgen te brengen. In 't najaar echter kwam
hun gewest op nieuAv met een voorstel in gelijken zin voor den dag, en drukte den
Avensch uit, de compagniën curassiers door lichte ruiters te zien vervangen, de vreemde
regimenten op tien vendelen ieder te doen verminderen, waardoor er niet minder dan
vijf en vijftig vendelen vervallen zouden, van twee en twintig nog ongerepte vende-
len 585 man af te trekken, en, zoo niet de helft, althans een groot deel der ruiterij
te laten afdanken, daar deze veel kosten vereischte, en van betrekkelijk weinig dienst
was. Met nadruk verklaarden zich de algemeene Staten en de Prins daar tegen, doch
konden daardoor niet verhoeden, dat Gecommitteerde Raden van Holland, den Oversten
der uitheemschen troepen aanschreven, hunne vendelen met twintig man te vermin-
deren. Deze beklaagden zich daarover bij de algemeene Staten, die de voorhchting
van beide Stadhouders en den Raad van State verzochten, en daarop tot het besluit
kwamen, den hollandschen afgevaardigden in hun midden af te vragen, om welke |
reden men tot die vermindering was overgegaan. Deze beriepen zich op hunne last- \ .
gevers, en de Staatsraad gaf toen in bedenking. Gecommitteerde Raden aan te manen,
het verminderingsbesluit van Holland niet ten uitvoer te leggen, zoolang er de alge-
meene Staten niet mee hadden ingestemd. De hollandsche afgevaardigden duldden in-
tusschen niet, dat men, onder hunne voorzitting, in de algemeene Statenvergadering
daarover beraadslaagde; en toen de overige leden daar toch toe Avilden overgaan, ver-
zochten zij althans tot den volgenden dag uitstel, om inmiddels Gecommitteerden te
ï;;o;rraadplege„. Hub ve^ek werd echter „iet i:age«.lhgd, en verheten , en
d" erg.derii;on> met die Geeo„.n,itteerden in een ander vertrek >n overleg te tre-
d n G derland dat „u voorat, .aakte vanhnn afwe.n gebrnik om met de over^e
gewesten tl bepalen, dat nren den hollandsehen afgevaard.gden, of an^ Ge
eImitteerden van HoUand aansehrijven .on, op 't ontvangen van de.e aansehujvmg,
™ 7 . ,„, .ernimdering der uitheemsche troepen te herroepen; en,
den reeds gegeven last tot .endels, ^nder rieh
:: Γ„::ΐΧ.Γη te h„nden. «e houandsehe
Xe aSen — tot tweemaal toe tegen de.e bepaling gelijk tegen g^eel
Ξ hanLüs, ver.et aan; en de Staten van Holland, kort daarop - m ^
ber - bijeengekomen, bleven bij hun aandrang tot vermrndermg, doeh stemden er
I toe eJ niet uit hnn naam, maar op dien der algemeene Staten, doo den
talrJad te laten gesehieden, daar Het een maatregel ^^^
Prins vereenigde zich met de.e opvatting, en stemde, op a,en ν et m de ve mmde
oh reeds verblijdende in de gematigdheid, door HoUand daarb, aan en dag
1;» Een week of wat later echter zon hij anders „ordeelen, en den trans hen R -
Slnt-vanzijn veranderde meening getuigen, f»^
dagen van December, met de mededeehng tot hem gekomen, dat het, 29 van . .
50 at te danken vendels .elf ter betaling hebbende, zich gedwongen zag, .e onb
tot de aftrekking der 180 man te doen besluiten, waartoe het tot dusver - dan
ook met .ijne instemming - alleen besloten had. Men moest.
begrijpen.it men meer dan .estig vestingen »
krijgsvolk niet op eens afdanken kon, ronder een deel van g
len De hollandsehe Staten echter, in 't bezet dat de mtgaven ^ ^^ JJ
altoos zijn inkomsten ver overschreden, en dat men, om tot een
te geraL, niet alleen de vendels verminderen, maar met hun op
meLe officieren afdanken moest, weigerden in dat voorstel te treden, en verklaarden
zich alleen bereid, er aan de verschillende steden over te sehrgven
Zoo stonden de zaken omstreeks half December. Een paar weken later gtngdePnns
"T:;:;:;.™,,, « «.«t ae .a bonao cplaion avoit IWre Jour de la „«.«oadeee.
Messieurs de Hotlaude". (Braaset aan Ma.iarin, 7 Deo.) Λ,Λ. ter pt. t- 8 .
112 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
naar Gelderland, om er in den Landdag te Arnhem voor te stellen, dat men den op-
gemaakten staat van oorlog aannemen, en de afgevaardigden in de algemeene Staten
machtigen zou, met de andere gewesten den voet vast te stellen, in 't afdanken van
't krijgsvolk, waarop Holland aandrong, te houden Omstreeks denzelfden lijd had
de met Spanje heulende Hertog Karei van Lotharingen, den Prins van Salm, met
2500 ruiters en 1500 voetknechten door de Meyerij naar 't land van Ravestein ge-
zonden , om daar de AvinterkAvartieren te betrekken; een ongezochte aanleiding, om
op het belang aan te dringen, zich zelf niet te veel van troepen te ontblooten gelijk
ook al aanstonds, om alle kwade gevolgen te voorkomen, besloten werd, om het noodig
aantal ruiters naar Oostenrijk en wat voetvolk naar den Bosch en elders te doen trek-
ken. Een tevens uitgevaardigd schrijven van de algemeene en den Prins aan den Her-
tog en Aartshertog Leopold — als Landvoogd der spaansche Nederlanden — had intus-
schen ten gevolge, dat de lotharinger troepen weldra naar Aken aftrokken
Had de Prins weinig reden zich met de houding, door Holland in de laatste dagen
aangenomen, tevreden te toonen, zyn ergernis was nog vermeerderd door het plan
tegelijkertijd in de hollandsche Staten geopperd, een afzonderlijk gemachtigde naar
Londen te zenden, om daar, buiten de andere gewesten om, een verdrag met het
Parlement te sluiten. Hy toonde er zich by zijn vertrouwden raadsman Brasset zeer
gevoelig over, al gaf hy tevens de hoop te kennen, om dien toeleg, die tot ontbinding
der Unie kon leiden, te stuiten. Brasset zeide er. hem den steun van 't fransche Hof
bij toe, Avaarvoor hij 's Prinsen grooten dank oogstte; doch ontveinsde zich tevens niet,
dat bij de voortdurende onlusten in Frankrijk, de hollandsche heethoofden ^ van dien
kant Aveinig aandrang tot bekoehng hadden te Avachten, en dus vooreerst nog wel
bij hun opzet zouden blijven De vleitaal van Spanje en die der engelsche staatsbe-
roerders Averkten beiden daartoe mee, en beloofden Aveinig goeds voor de tegenover-
gestelde parlij. Behalve in Brasset, vond de Prins een ~ meer heftig trouAvens dan kloek —
en krachtig tegenstander der hollandsche wenschen en neigingen in den frieschen
* Zie het Verhaal in Capelle's QedenTcscJiriften II. bl. 262.
® "Je leur persuade" (schreef zelfs de Prins aan Mazarinj "antant que jepuis, qne cette irruption
du Duc de Lorraine est un artifice des Espagnols, qui commencent a nous déelarer la guerre paria, i
en faisant agir led. Duc de Lorraine". {ArcMves t. pl. p. 331).
® Gedenlcschrijten t. pl. 264; verg. 's Prinsen eigen aanteekening, opgenomen in de ^rchives t. pl
p. 337.
* "Cette chalenr de niesnage qui donne une espèce de fiebvre ardente a noz Messieurs de Hollande"
gelijk hü zich uitdrukte, Arch. t, pl. p. 319.
® "(Iis) n'auront qu'un respect apparent et sans crainte jusques ä ce qu'ila voient les forces de la
France sans division Interieure", etc. (Aldaar).
β "II se voit que ceux de ce nouveau régime-la choyent tant qu'ils peuvent cette province,.. Les.
Espagnols ensorcellent ces gens ici" etc. (aldaar).
DES VADERLANDS. , 113
Stadhouder, zijn neef "Willem Fredenk van Tiassau, die in dien tijd zoo met hem
als met Brasset, van Leeuwarden uit, briefwisselde. Tot 's Prinsen weerzin tegen de afdan-
kingsplannen droeg Tooral ook de vrees bij, de fransche troepen in dienst van Spanje
te zien overgaan; gelijk zij hem alleen eenigsins verzoet werden door de gedachte, dat
Mazarin er wellicht zijn voordeel mee zou kunnen doen, en de weggezonden fransche
huurhngen voor zijn eigen leger aanwerven I In elk geval zocht hij dus zoo lang
mogelijk die afdanking te vertragen. In dit opzicht was thans zooveel ten minste ge-
wonnen, dat de hollandsche Staten met Kerstmis uiteengegaan waren, zonder tot een
eindbesluit te geraken, om met Driekoningen op nieuw bijeen te komen. In dien tus-
schentijd drong Graaf Willem er bij den Prins met nadruk op aan, om, volhardden zij bij
hunne plannen, een «heilzaam en stoutmoedig besluit te nemen, en dat goed ten uit-
voer te leggen»; het besluit namelijk, zich geweldadigerhand, met de noodige ruiterij
en voetvolk, uitgelezen, goedbetaalde, en goedgedrilde troepen, van Amsterdam — het
brandpunt van 't halstarrig verzet — meester te maken Hij was over 't geheel zeer
krijgshaftig en bloeddorstig gestemd, en gaf kort daarop ronduit als zijne meening te
kennen, dat zich godsdienst, recht, en policie alleen door de wapenen lieten hand-
haven, onder welke alles dan ook in zijn tegenwoordigen staat gebracht was, endoor
middel waarvan men 't daarin moest houden; elk, die van een andere meening w^s,
verklaarde hij voor een verrader en vijand van den Staat, goed Spaansch, en dien hij
van ganscher harte met den dood zou zien straffen
De Prins jaagde thans op de Veluwe, nadat hij te Nymegen de nieuwe Overheid
naar zijn goeddunken besteld had. Er was daaromtrent toch eenigen tijd onderhandeld
en geraadpleegd. Na den vrede hadden de Nymegenaars, zich beroepende op de be-
paling van 't verdrag, waarbij hunne stad in 1593 Λvas overgegaan, en die zeide,dat
de bestelling door den Stadhouder «alleen bij provizie en gedurende dezen oorlog,
zonder vermindering der stedelijke voorrechten», plaats had, begrepen, dat zij thans
aan de stad zelve kwam. Bij den Landdag was daarover verschil van meening ont-
staan , en de zaak in 't volgende jaar op den ouden voet gelaten. In December was
zij daarop door den Prins op nieuw ter tafel gebracht, en voorgesteld haar ook nu
daarop te houden. De Ridderschap van 'tKwartier had, uit eigenbelang, dit voorstel
aanstonds beaamd, daar zij op die wijs èn de benoeming van riddermatige personen
in de nymeegsche regeering verwachten mocht, èn, werd de bestelling, of voordracht
ter keuze uit twee, aan de Overheid zelve gelaten , haar leden gevaar liepen daaruit
verdrongen te worden. De vergadering had toen echter geen beslissing genomen, doch
' Zie zyn schreven aan Estrades, ArcUves III. ρ. 331. "Ce sont de bonnes gans", meldde hij hem,
"et qui ont déja servi sous vous plusieurs fois".
' Zie ztjn brief aan den Prins van 29 Dec., Anh. t. pi. p. 536.
® Zie dien van 12 Febr., aldaar p. 851.
IV« deel. Ie etuk.
-ocr page 121-114 ALGEMEENE GESCHIEDENIS.
de Prins thans overeenkomstig zijn voorstel gehandeld, en zelfs drie schepenen meer
benoemd, dan er tot dusver waren ^
In Holland poogde men 't inmiddels te vergeefs tot eene schikking met de andere
provinciën te brengen. De hollandsche Staten hunnerzijds zochten evenzeer den Prins
te vergeefs te betoogen, dat zij tot eene afdanking voor zich zelf zouden moeten
komen, wanneer die provinciën bleven weigeren daarin met hen mee te gaan. Zij
droegen daarop eindelijk Gecommitteerden op, aan de vroeger genomen besluiten tot
afdanking, vóór de scheiding hunner vergadering met Paschen, uitvoering te geven.
Dit had, den lO^en April, een verzoek deralgemeene Staten aan den Prins ten gevolge,
om zorg te dragen, dat één Gewest op zich zelf geen troepen ging afdanken, die zich
bij eede niet aan dat gewest alleen, maar aan de Generaliteit verbonden hadden. Voor
een deel vreesden zij, gelijk Graaf Willem Frederik het van eenige «welgezinden» in
Friesland verzekerde, dat zich Holland de alleenheerschappij wilde verschaffen; een
meening, die hij onder de hand zijn best deed te stijven, en, door't aankweek en van
nay ver en achterdocht, zooveel hem doenlijk was, sterkte Ook bij de hollandsche
steden waren intusschen de gevoelens eenigsins verdeeld, en zocht de Prins er meer-
dere op zijne hand en die der Generaliteit te krijgen. In Dordrecht moest, in 't laatst
van Maart, een nieuwe Burgemeester in plaats van den hollandschgezinden Van
Beveren aangesteld worden, en 't gelukte hem daar deze aanstelhng in zijn geest
door te zetten, waardoor hij die stad meende te winnen. In 't begin van April achtte
hij er zoo al negen van de negentien voor de samenstemming met de andere gewes-
ten gewonnen te hebben, en hief de friesche Stadhouder reeds bij voorbaat een juich-
toon aan over de beschaming der «verraders, verkoopers, en vijanden van den Staat,
die slechts ten koste van dien Staat hun eigen grootheid zochten, en wier straf
naar hun verdienste en vuig bestaan hij hoopte» ^ Zoover was het intusschen nog
niet, en raakte de toestand integendeel steeds meer gespannen. In Mei werd een
nieuwe poging tot toenadering door den Prins beproefd; hij sloeg toen eene vermin-
dering en afdanking van troepen, die van 't hollandsch voorstel naderbij komende,
voor; doch verlangde dan tevens de toezegging, dat men van geenerlei verdere ver-
mindering gewagen zou vóór de vrede tusschen Spanje en Frankrijk beklonken was,
en dan alleen met eenparige stemmen der Generaliteit werd goedgevonden. Hij be-
geerde daarenboven de toestemming van Holland in de jaargelden, door de algemeene
i Zie de Gedenhchriften isan jy. A, v. d. (?., t. pi., bl. 039 eü éil Vefg. Wagenaar, Vadertandschê
Sisiorie XI. bl. 69,
^ Zie zijn achtijven aan den Prins van 27 Febr.: "je leur donne dessous main encores quelque ombrage
et jalousie» pour leur augmentei Cette appróhension et crainte" (Archives, t. pl. p. 354).
» Schreven van 15 April, aldaar p. 359.
des vaderlands. 115
staten en den Staatsraad aan de Terminderde officieren toegekend, en in den door
de andere provinciën aangenomen staat van oorlog, die' door Holland nog altoos
„iet was goedgekeurd. Zijn voorstel vond evenwel luttel bijval. Verre de meerderheid
in de Staten toonde zich met de voorgenomen afdanking ingenomen; slechts de Edelen
en enkele Steden stemden er tegen, waarop Leiden een middelweg voorsloeg. Deze
voldeed den Prins echter niet, en men deed nu wel een schrede tot toenadering,
doch niet voldoende, om bij de algemeene Staten bijval te vinden. De meerderheid
bepaalde toen, dat men de genomen besluiten, zonder zich verder met die Staten m
te laten, ten uitvoer zou leggen, en een deel der door Holland te betalen troepen,
onbetaald laten zou. Een uitnoodiging der algemeene Staten, bij monde van Aerts-
bergen om de afdanking Hever nog een tijd lang uit te stellen, en inmiddels met de
andere gewesten te beraadslagen, werkte niets uit, daar men wel eenige leden daartoe
aanwees, en de andere gewesten gelijk met name Gelderland, zich inschikkelijk
betoonden, doch in Holland de onwiUigen de bovenhand behielden, zoodat men ervan
geen vergelijk wilde hooren. Men brak er integendeel, Saterdag vóór Pmxter, de
vergadering onverhoeds op, en vaardigde de brieven uit, aan de kapiteins en ritmeesters
der troepen, die men onbetaald wenschte te laten, gericht, waarbij ze voor hun be-
wezen diensten bedankt, en verwittigd werden, dat ze op geen verdere betahng bc-
hoefden te wachten.
Onder al deze bedrijven was nu de admiraal Witte Gornelisz. de With op eigen
gezag uit Brazilië naar Holland gekomen, waar hij zich in den Haag tot den Prms-
als Admiraal^Generaal - begeven had, om hem verslag van 't gebeurde te doen.
Op aandrang van eenige leden der algemeene Stalen werd hij echter, een dag of wat
daarna, van 's Prinsen wege in hechtenis genomen, en op de Voorpoort gevoerd. Tezclf-
der tijd ongeveer had de Admiraliteit van Amsterdam , op last der algemeene Staten,
eenige scheepskapiteins van zijn smaldeel laten vatten; over welke, gelijk over Witte,
nu door die Staten eenige rechters uit de verschillende Admiraliteiten werden saam-
geroepen. Men had echter in Holland, sedert de dagen van Oldenbarnevelt en de over
hem gestelde rechters, een afkeer van alle soortgelijke opdrachten, en meende m deze
gansche handelwijs buitendien een krenking van het gewestelijk gezag te moeten zien,
over welke men zich tot den Prins wendde; doch zonder baat. De amsterdamsehe re-
geering begreep daarop eigenmachtig verder te moeten gaan, liet de Admirahteit
verzoeken de gevangen kapiteins te ontslaan, en, na een licht te verwachten wei-
gering, de gevangenis opbreken en de kapiteins op vrije voeten stellen. De algemeene
Staten, daarover verstoord, gaven dien van Holland toen schriftelijk te kennen, dat de
hen zoo euvel geduide gevangenneming geheel in overeenstemming was met hetgeen,
sedert een halve eeuw, in gelijke omstandigheden geschiedde. De hollandsche meenden
echter, bij missieve van 27 Mei, te moeten antwoorden, «dat de Generaliteit geen
116 algemeene geschiedenis.
rechtsgebied binnen de afzonderlyke provinciën had, en er dus niemand mocht aan-
tasten, zonder verlof der gevi^estelijke Staten of van den rechter, die hen vertegen-
woordigde; dat de ingezetenen, volgens hun erkende voorrechten, ook alleen maar
voor hun natuurlijken en bevoegden rechter mochten terecht staan; dat der Genera-
liteit alleen over krijgslieden in zaken van hun beroep rechtsmacht toekwam; dat
Brazilië — het terrein van het hier misduide feit — reeds geheel door de Portugee-
zen vermeesterd was, en er de algemeene Staten dus ook geen rechtsgebied konden
voorwenden; dat ook de afzonderlijke gewesten over hun onderzaten geen bijzondere
rechters mochten aanstellen, maar ze voor den gewonen rechter voeren moesten; en, zoo
men 't somtijds gedaan had, het steeds met toestemming der gewestelijke Staten of
hun afgevaardigden ten algemeenen geschied was; dat die laatste daarin öf met öf
zonder last hunner machthebbenden hadden gehandeld, en dus óf het belang van hun
gewest door hun eigenmachtige handeling verwaarloosd hadden, of uit onkunde of
bijzondere oogmerken; dat zij, in elk geval, niets hadden kunnen doen, waardoor de
gewestelijke oppermacht verkort, werd». Men verzocht daarenboven den Prins, den
Admiraal naar Rotterdam te laten vervoeren, om hem voor de Admiraliteit van de
Maas, als zijn bevoegde rechters, te stellen; en toen hij daar niet zoo dadelijk toe bleek
te willen overgaan, nam men het besluit, Witte door den procureur-generaal zelf
te doen vrijlaten, doch werd daarin door den Prins voorkomen, die bevel gaf
hem van de poort weder naar zgn gewoon verblijf te laten brengen, waar hij toen
nog eenige maanden onder toezicht bleef. Een en ander strekte niet, om de weêr-
zijdsche verhouding van Prins en hollandsche Staten, bij de steeds toenemende span-
ning, te veraangenamen.
Nog een andere, dezer dagen door Amsterdams toedoen bewerkstelligde zaak, voegde
zich daarbij. Wel was de naar Engeland gezonden Joachimi daar nog altijd verbleven,
doch, in spijt van Hollands herhaalden aandrang, met geen lastbrief aan het nieuwe
bewind voorzien geworden. In 't begin van 't jaar was daarom in de amsterdamsche
vroedschap besloten, en daarop, van wege de stad, by de hollandsche Staten voor-
gesteld, een afzonderlijken commissaris voor Holland naar Londen af te vaardigen.
Dat voorstel was aangenomen, en het lid der vroedschap Gerard Schaep Pietersz. den
12deii lHei tot die commissie benoemd, met uitdrukkelijken last de nieuwe engelsche
regeering te erkennen, en de belangen van Holland bij haar voor te staan, «Een
schaap» — als Vondel hekelrijmde — -
Een schaap, in 't schapeland gezonden door de golven,
Die 't leeuwenest herschiep, en broedde al 't land vol wolven;
wiens zending er althans niet weinig toe meewerkte, den Prins persoonlijk nog
meer tegen Holland en Amsterdam te verbitteren, welke stoffelijke reden tot persoon-
des vaderlands. , 117
liike dankbaarheid hem anders, nog slechts weinige weken te voren, door die goede
stad gegeven was, toen .ij hem, jnist tot bevrijding van een schuldenlast, waarm hg
rich bovenal ter wille van den engelschen Koning gestoken had, niet minder dan twee
milioen legen vier ten honderd op eenige zijner Ireerlljkheden had voorgeschoten.
's Daags na de scheiding der Staten van Holland, Pinxter.ondag 5 Juny, verscheen de
Raad van State, met beide Stadhouders aan 't hoofd, in eene buitengewone zittmg der
algemeene Staten, om daar meê te deelen, hoe men, op 't vernemen, dat Holland vóór
die scheiding, veel troepen had afgedankt, overeenkomstig een vroeger bevel van hm,
Hoogmogenden, den kapiteinen dier troepen had aangeschreven, om den eed, aan
de algemeene Staten gedaan, indachtig te we.en, en .ich niet .onder uitdrukkehjken
last dier Staten te laten afdanken. Men vermocht tevens, den bevelhebbers der ves-
tingen en sterkten, waar die troepen in bezetting lagen, te wiUen aanschrijven, de ten
uitvoerlegging van Holland te voorkomen; terwijl men verlier nog in bedenking gaf,
de noodige middelen te beramen, om de rust van den Staat te waarborgen. Vrer der
zes gewesten - behalve Holland stemden ook Gelderlami en Utrecht tegen-namen
toen het belangrijk besluit, om, niet alleen in overeenstemming met het voorgestelde,
aan die bevelhebbers te schrijven; maar ook een plechtige bezending aan de sleden
van Holland te doen, om ze terug te brengen van hun afdankingsontwerp, en den
Prins-zelf, overeenkomstig zijn nitdrukkelijken wensch, de regeling dier bezendmgop
te dragen, hem tegelijkertijd verzoekende en machtigende, «alle noodige orde te stel-
len en die voorziening te doen, dat alles in goede ruste en vrede werd geconserveerd,
en 'inzonderheid de ünie gemainteneerd en vastgehouden, met den gevolge en aan-
kleven van dien; en integendeel geweerd en tegen gegaan, wat contrarie van dien mocht
λυογιΙθιι ondernomen».
Be Prins, die zich dezer dagen, door Brasset, .an den bijval en de medewerking
van Frankrijk verzekerd had % begaf'zich den volgenden dag op nieuw Ier Staten-
vergadering, om te verklaren, dat hij zich zelf aan 't hoofd der bezending wenschte
te stellen, die verder uit de vier leden der algemeene Staten, de HH. van Aertsber-
gen, Mauregnault, Reede van Renswoude, en Adriaan Clant, de beide leden van den
Staatsraad Boetselaar van Asperen en Willem Lucasz., en den Thesaurier-generaal
Brasser bestaan zou. De Staten-met uitzondering natuurlijk der hollandsche leden-
betuigden den Prins hun dank voor de betoonde voorzorg, en verzochten hem, «door
alle mogelijke middelen van inductie» te beproeven, de hollandsche steden nog van
haar afzonderlijke afdankingsbesluiten te doen afzien.
Den 88ten Juny begaven zich gemelde heeren in een Statenjacht op weg naar Dord-
recht, en verbeidden voor IJselmonde den Prins, die inmiddels naar Ter Heide was
^ De nadere bijzonderheden, zie in Wagenaars Amsterdam, V. bl. 75.
* Zie Brasaets schräTen aan Mazarin van 31 Mei {Arch, t. pl. p. 862).
127 algemeene geschiedenis.
gegaan, om zijn naar Schotland zich inschependen koninklijken schoonbroeder
uitgeleide te doen. 's Avonds reeds was hij bij hen, en werd nu het door Aerts-
bergen opgesteld ontwerp van toespraak voorloopig overgelezen en uitgebreid, en den
volgenden morgen te Dordrecht voor goed vastgesteld. Tegen elf uur was er de
Oudraad ten Stadhuize bijeen geroepen, om haar te hooren. De Prins voerde toen
eerst kortelijk het woord, daarna las Aerlsbergen het vastgestelde stuk, met de bijge-
voegde uittreksels uit de Unie en verdere bescheiden, om «oprechte en ronde ver-
klaring» te erlangen: 1. omtrent de onverbrekelijke onderhouding der Unie; 2. herstel
van den inbreuk door afzonderlijke afdanking van 't krijgsvolk gedaan; 3. aansluiting
bij de andere gewesten voor den staat van oorlog; en 4., in geval van blijvend ver-
schil, onderwerping der geschilpunten aan een uitspraak naar de Unie. De Oudraad
beloofde zijn antwoord schriftelijk in te zenden, gelijk dien eigen avond nog geschiedde.
Dat antwoord, dat blijkbaar slechts uitstel zocht, was weinig naar 's Prinsen schik,
en deed hem, bij de beraadslaging met de Heeren der bezending, in zijn wrevel niet
onduidelijk op de «verdeeling onder de burgerij» zinspelen, en hoe de «mannen van
achten uit de gilden tegenover de overheid» stonden, zoodat ze zich allicht «op den
eersten wenk legen de regenten zouden stellen. Als die van Dordrecht niet wel wil-
den» — meende hij verder — «zou hij eerst moeten zien , wat in zijn briefjen van
machtiging stond». De Heeren hielden zich alsof zij 't eerste niet verstonden, terwijl
hem Aertsbergen op 't tweede zeide, dat dit iets was, waarin zij als afgevaardigden
de Staten niets te zeggen hadden, daar hun werk slechts in middelen van overreding
bestond, en het ander Zijn Hoogheid alleen raakte. Men besloot nu mondeling een tweede
poging te doen, waarbij Aertsbergen op zich nam het woord te voeren \ Hij ontvouwde
toen wat breeder nog de redenen, tegen een afzonderlijke afdanking van 't ge-
meenschappelijk krijgsvolk pleitende, en vraagde een kort en bondig antwoord
met toepassing van de 23ste Uniebepaling — omtrent wettigheid en herstel van inbreuk —
en hij eindigde met de verklaring, dat men in zake van uitstel of weigering genoodzaakt
zou zijn andere taal te bezigen. Die laatste zinsnede werd hem, zoo te Dordrecht als
elders, en vooral te Amsterdam, door misverstand, niet weinig euvel geduid I Hij be-
doelde er — naar zijn eigen aanneemlijke betuiging ^ — niet anders meê, dan dat
de Prins, als Stadhouder der Provincie, dan gezegd zou hebben: «burgemeesters! ik weet
wel, dat u de omvraag toekomt in den Oudraad; doch dat het hier de vraag is, de Unie
al dan niet te houden, en dat een iegelijk gehouden is, daarop aan den Stadhouder ver-
' Zie het omstandig verhaal uit zün eigen pen, CfedenJcschriJten enz. t. pl. Wz. 292.
' Zelfa Weigenaar vatte ze, een honderd jaar na de uiting, nog in averechtschen zin, tot hy, uit
de nog uitgegeven bescheiden beter ingelicht, zijn dwaling erkende. Zie zijn Amsterdam XIII bl. 274
verg· met zyn Vaderl. Historie XII bl. 74.
» Gedenkschriften^ enz. t. pl. bl. 285.
des vaderlands. , 19
klaring le doen, als bij ee,Ie verplicht, om die Unie - naar't 2 4»le artikel-te hand-
hayen en doen onderhouden; en waag ik ieder Ud «n den Oudraad hier tegenwoor-
dig wat ze gezind rijn te doen, om tegen de onwilUgen te gebruiken het reeht en
de macht, door de Unie verleend». De gelegenheid tol uiting dier woorden zou hem
echter niet gelaten worden; uit naam «n den Oudraad werd op Aertsbergens toe-
spraak, bij monde van den Pensionaris verklaard, dat dit tweede voorstel naar
bedreiging en hoon voor de Staten van Holland smaakte, en de Oudraad, wat de zaak
zelve betrof Zijn Hoogheid, als zijn «genadigen Stadhouder», voldoening zon geven.
Men betuigde voorts hem en HH. afgevaardigden dank, doch gehet zich omtrent
Aertsbergen, als had hij uit zich zelf en zonder last gesproken. Deze gaf toen onbe-
wimpeld te kennen, dat hij slechts uit naam en op order van alle ter plaatse tegen-
woordige Heeren, hel woord had gevoerd, die generlei bedoeling hadden iets te zeggen of
te doen, tol pejudide, veel min con^minalie of injmie der hollandsehe HH, Staten;
zii wisten ook niel, waarin dat bestond, en verzochten dus aanwijzing om er verder
over in communicatie te treden. Doch Burgemeester Jacob de Wilt antwoor.lde, dal
men daaromtrent verder niet wensehte le redetwisten, en de zaak voor de HH. Stalen
van Holland zou brengen, 't Geen dan ook werkelijk, bij een eenzijdig verslag van
•t gebeurde, met verdachtmaking van Aertsbergens woorden en verwijzing van z,jn
aanzoek om nader meêdeeUng, geschiedde. De toegezegde voldoening der dordsche
Overheid kwam, na velerlei weifding, daarop neêr, dat ze Zijne Hoogheid den 1 Wen
Juny de verklaring kwam geven, de voorlzettirg der voorloopige betaling van t afge-
dankte en verminderde krijgsvolk te willen helpen bevorderen.
Van Dordrecht ging de reis naar Gorinchem, waar men Zondags den na
de preek, een kort voorstel deed, meer om de gunstig gestemde stad le bedanken en
aan te moedigen, dan te overreden; zij verklaarde dan ook, de Dnie naar belmoren
te zullen nakomen, en haar afgevaardigden eenparigheid te zullen gelasten tusschen
Holland en de andere gewesten. Naar Goriuchem waren inlussehen twee amsterdam-
sehe burgemeesters, Oelgens van Waveren en Jacob Hasselaer, tot den Prins gekomen,
met last hunne stad van 'l be^ek zijner bezending le verschoonen. De amsterdamsche
vroedschap toch was, zoodra men er van dal opzet hoorde, door burgemeesteren tegen
den lOto bijeen geroepen, en toen eenparig verstaan, dal hel der stad, als slechts een
lid der hoUandsehe Staatsvergadering, niet paste, met afgevaardigden der Stalen m
bijzondere onderhandeling le treden, en de bezending dus tegen den stijl der regee-
ring geschiedde; en beiden afgevaardigden werd nu opgedragen, den Prins van d.l
gevoelen kennis te geven, en tegen zijne komst verzet aan te teekenen. Hoe jmsl de
aangegeven grond moge khnken, men bedwingt bij haar mting moeili,k eenghmlach,
vanneer men bedenkt, hoe zij. die er meê le berde kwamen, in hun gewesldgke
verhouding tot de Unie, hem even gemknho. verzaakten, als zij hier, waar t m
120 algemeene geschiedenis.
hun kraam te pas komt, zicli nauwlettend voor de minste krenking er van bezorgd
toonen. Zoo goed als Amsterdam, als stad, slechts een deel van Holland vormde, deed
het Holland voor zich van de Generaliteit. Daaromtrent echter bekommerde men zich
niet, en beide amsterdamsche burgemeesters gingen dus onbeschroomd naar Gorinchem
op reis, vs'aar zij door den Prins met de vraag begroet werden, of zij «voor hun stad-
houder de poort wilden sluiten», en met de verzekering, «dat hij daaraan gedenken
zou». Gelijk ook in Dordrecht reeds gebleken toonde hij weinig om onheusche be-
jegening te geven, en die — naar de opmerking van zijn bijhebbend gezelschap —
eerder als uit te lokken, om er langs andere wegen herstel van te beproeven \ En dit
lag dan ook blijkbaar geheel in zijn karakter en aangenomen houding ^ Beide Amster-
dammers gaven hem op zijn uitval te kennen, dat een dergelyke bedoehng zoover van
huns Raads meening was «als het Oosten van 't Westen», en men hem, als Stad-
houder, steeds «alle schuldige eer zou bewijzen». Op hun terugreis deden zij Gouda
aan, om er de gemoederen nog meer in hun zin te stemmen, en den volgenden dag
reeds verslag van hun weérvaren in den Raad. Daar werd nu aan een vijftal leden —
Andries Bicker, Cornelis de Graeff, Cornelis Witsen, Nikolaas Tulp, en Pieter Kloek —
opgedragen , een verdedigingsgesehrift der amsterdamsche zienswijs te ontwerpen, om
ter naaster dagvaart van Holland voor te leggen, en burgemeesteren tevens, in af-
wachting van 't geen zou gebeuren kunnen, verzocht, «een wakend oog te willen
houden op de gerustheid en zekerheid van de stad» I De bezending was inmiddels
van Gorinchem naar Schoonhoven getrokken, Avaar ze den ISiJen ten gehoore afge-
haald, wel ontvangen werd, en met voldoening haar afscheid nam; de stad verklaarde
schriftelijk steeds tot handhaving der Unie, behoud van den godsdienst, en onderhou-
ding van een evenredig tal krijgsknechten, besloten te blijven. Nog den eigen dag
kwam zij toen naar Gouda, waar zij vóór de stad door de Overheid verwelkomd werd,
en, hoewel men haar den vorigen dag door 't lid der vroedschap Beverninck had doen
aanzeggen, dat zij niet in de Vroedschap gehoord zou kunnen worden, nu toch, na
verandering van dat besluit, gehoord werd, en vervolgens met de Vroedschap maal-
tijd hield. Iets anders dan een algemeen en uitstellend antwoord was er niet uit haar te
' "Op de reyse sijnde toonde hy niet bekommert te wesea met affronteuse bejegeningen; niet an·
ders alsof hy sochte offensie te ontfangen, ende door audre wegen daervan reparatie te versoeken. '
Om welke redenen de Gecommitteerden dickwils voorsloeglien ende rieden, dat hy zjjn respect beter
behoorde te mesnageeren. (GedenJcschrifien t. pl. bl. 289.)
' Verg. wat Brasset in Febr. aan Mazarin geschreven had: "les amis du Prince d'Orange vou-
draient bien qu'il s'appliquast avec un peu plus de sujection pour mesnager les esprits de ceux de
Hollande" (ArcUves t. pl. p. 349).
» Zie Wagenaars Amsterdam V. bl. 82, en het tegen den SOsten gereed gekomen Verdedigingsehrift
in Byl. A. aldaar.
des vaderlands. , 121
halen. ZooYeel had de amsterdamsche invloed uitgewerkt. Eerst den Tolgenden dag werd,
door beleid vooral van den baljuw der stad, Van der WolfF, in een nieuwe vroed-
schapsvergadering, een nader besluit genomen, dat op het punt der voorloopige be-
tahng meer naar 's Prinsen zin was en hem «vergenoegd» naar Rotterdam deed trek-
ken. Men kwam er 's avonds van den 15<ien aan, en onderhandelde den volgenden
morgen schriftelijk en mondehng. Terwijl de Gouwenaars de Heeren der Bezending
slechts «onder protest» hadden willen ontvangen en hooren, werden de Rotterdam-
mers daarentegen ten volle daartoe bereid gevonden, en viel hun besluit dan ook ge-
heel ten genoegen van den Prins. Na den gemeenschappelijken maaltijd ging het nu
te scheep naar den Briel, waar alles niet minder naar wensch afliep. De Pensionaris
Almonde bracht den dank der Vroedschap uit voor de eer, door 's Prinsen bezoek
haar stad bewezen, en al de moeite ten dienste van 't land genomen, terwijl zij tevens
verklaarde heihglijk bij de Unie te willen blijven, ook geen ander oogmerk ooit
gehad te hebben, dan de afdanking en vermindering eenparig te bewerkstelligen. Daarop
lag Schiedam aan de beurt, waar slechts «onder protest» gehoor werd verleend, bij
monde van den Pensionaris Nieuwpoort een zeer algemeen antwoord gegeven, en de
Bezending ten slotte onverrichter zake vertrok, om haar kans te Delft te beproeven.
Reeds onderweg kwamen echter de vooruitgezonden foeriers zoo van den Prins als van
de afgevaardigden met het bericht terug, dat burgemeesters Zijn Hoogheid, hun Stad-
houder, wel wilden ontvangen, doch de afgevaardigden van Staten en Staatsraad niet.
Na eenige oogenbhkken vertoefs en begroeting door de in de wapenen gebrachte schut-
terij, besloot men toen den volgenden dag verder, en vooreerst naar de steden van
't Noorderkwartier te reizen. Saterdags avonds van den 18den kwam men te Alkmaar,
en erlangde den volgenden dag, tegen vijf uur 'snamiddags gehoor. De stad beloofde
toen, ter aanstaande hollandsche dagvaart haar afgevaardigden met voldoenden lastbrief
te zullen zenden, om, op 't geen tot de onderlinge eendracht der gewesten en hun-
ner leden zou strekken, zulken besluit te helpen nemen, als ze oordeelden met den
dienst van 't land overeen te komen. Te Hóorn werd men welkom geheeten, ter
herberg geleid, en aangehoord, doch ontving voorts wel een algemeen antwoord, maar
tevens betuiging van «groote bereidwilligheid tot inwilliging van de verzochte pun-
ten», met wat bedenkingen en de uitdrukkelijke bepaling ondermengd, dat deze Bezen-
ding niet zou strekken tot prejudicie van Holland en zijn leden. Geheel anders ging
tet m 't onvoorwaardelijk Prinsgezinde Enkhuizen toe, waar men zonder eenig ver-
zet of bedenking ontvangen en aangehoord werd, en de verzekering verkreeg, dat de
stad de goede eendracht tusschen de provinciën en hare leden behartigen zou. De toe-
loop van 't volk, toejuiching, en 't algemeen betoon van eer, liefde en genegenheid
aan den Prins was, zoo bij 't aankomen, als 't verblijf en de afreis, bijzonder groot.
Uit Medemblik kwam daarentegen de pensionaris Stellingwerf, met twee of drie raads-
IV« doel, le stuk, Jg
-ocr page 129-122 algemeene geschiedenis.
leden, naar Enkhuizen, om den Prins te zeggen, dat zij hem noch zijn Bezending
niet in 'de Vroedschap ten gehoore konden toelaten. Men liet hun stad dan ook maar
ter zij, en trok naar 't vriendelijker gestemde Purmerende, waar dat gehoor zonder
de minste moeite werd toegestaan, en dat zich genegen toonde goeden last aan de af-
gevaardigden naar den Haag te geven, zonder zich evenwel nader te verklaren. On-
derwal was de Heer van Zuilichem, Constantijn Huygens, 's Prinsen — gelijk wijlen
zijn vaders — Secretaris, naar Edam gezonden, om daar de gemoederen der Vroed-
schap te peilen, en kwam de Bezending nu onderweg met een onzeker antwoord tegen.
De Overheid liet intusschen niet na Zijn Hoogheid aan de poort op te wachten, en hem
door de rijk met groen overdekte straten te voet naar den Doelen te geleiden, waar
zyn pad over 't plein door twee jonge meisjens met rozeblaren bestrooid werd. In 't
verleenen van gehoor maakte men echter zwarigheid, en ging er slechts schoorvoe-
tend, en niet zonder «protest» toe over; ten slotte verklaarde men zich tot nader
onderzoek der punten en overeenkomstigen last aan zijn afgevaardigden bereid, en niet
minder te willen blijven bij de Unie, met verzoek aan Z. H., toch niet te willen mee-
nen, dat men daartegen handelen zou. Iets stelligs was er echter niet uit te krijgen,
en ging men dus, den aangeboden maaltijd afslaande, zonder verderen aandrang, naar
Monnikendam, waar de Vroedschap zonder zwarigheid of «protest», ten gehoore by-
eenkwam, het voorstel vernam, haar goede genegenheid voor de Unie betuigde, doch
zich evenzeer verder niet uitlaten woü.
De Amsterdammers hadden inmiddels nogmaals een drietal hunner, den oudburge-
meester Geelvinck, den voorzitter der schepenen Spieghel, en een der secretarissen, te
Edam naar den Prins gezonden, om hem te verzoeken, hun stad, wier gesteldheid zy
kenden, toch voorbij te gaan, om alle onverhoopte stoornis te voorkomen. De Prins
zei hun echter voornemens te zijn, haar reeds den volgenden dag — 23 Juny —
een bezoek te brengen; 't mocht dan als Stadhouder wezen, hernamen de amsterdam-
sche Heeren, doch hij, dat hij «met al zijn qualiteiten» komen zou. Men stelde
dus, na hun terugkomst, orde op zijn plechtige ontvangst, riep de burgerij onder
de wapenen, ontruimde bet Damrak van schepen en lichters, en stelde geschut ter
begroeting op de nieuwe brug, door welke de zoo welkome bezoeker te water zou
aankomen. Men was echter nog niet met alles gereed, of, twee uur vóór den be-
stemden tijd, verscheen reeds «de jonge baas» — als men hem schertsend noemde —
en stapte uit een sloep, over de pas gemaakte brug, op den Dam aan land. Een
stuk of wat van de Heeren, waaronder burgemeester Bicker, die toevallig op 't Stad-
huis waren, haastten zich hem te verwelkomen, en brachten hem naar 't'Prinsenhof,
waar de feestelijke middagdisch, op 6 of 7 gedekte tafels, was toebereid. De Prins
weigerde echter aan te zitten, daar hij zei, «geen goede cier te kunnen maken met
wie weigerde hem aan te hooren>). Te vergeefs, dat hij er ook nu op nieuw op aan-
des vaderlands. , 123
drong; zelfs als Stadhouder kon hij in den Raad geen gehoor erlangen, toen hij zijn
voornemen te kennen gaf, daar over de hem te Gorincliem gezonden boodschap te willen
spreken. Burgemeesteren wendden 't afwezen van een hunner — Wouter Valckenier, die
ziek was — voor, dien zij zeiden eerst te moeten raadplegen. Den volgenden dag
werd 's Prinsen aanzoek voorden Raad zelf gebracht, doch als «ondienstig» afgeslagen.
Een zestal Heeren gingen hem, met burgemeesteren, dien uitslag op 't Prinsenhof meê-
deelen; hij toonde er zich zeer ontstemd over, en beet zelfs een hunner, die hem de
zaak 'nader verklaren woü, toe, dat hij «wel Duitsch verstond, en geen uitlegger
noodig had». Men noodigde hem weder ter middagtafel, doch hij verliet, zonder zelfs
afscheid te nemen, op 't onverwachtst, het Hof, en reed in zijn karos langs de Kei-
zersgracht, in plaats van den Dam en de Nieuwendijk, waar men ruiters en schutters
had opgesteld, haastig door de Haarlemmerpoort, den weg op naar Haarlem. Daar werd
hij door de Overheid met twee wagens voor de amsterdamsche poort ontvangen, en even-
zeer naar 't Prinsenhof geleid, waar hij, daar men bezwaar maakte hem te hooren ,
alweer voor den maaltijd bedankte; terwijl hij nu, op zijne beurt, het verzoek der
vroedschap, als Stadhouder in hare vergadering te komen, afsloeg. Zoo bleef als laatste
stad Leiden nog over, waar de Bezending saterdags 's morgens, den 25sten aankwam,
en van harte werd welkom geheeten. De Heeren der vroedschap, gansch anders ge-
stemd dan die van Haarlem en Amsterdam, bedankten Zijne Hoogheid en bijhebbend
gezelschap voor de voorzorg, ten dienste van 't land aan den dag gelegd, betoonden
hun ongenoegen over de overhaaste afdanking door Holland, en de averechtsche be-
ginselen van veel steden, die zij zelfs verklaarden te smaken naar 't geen in 1618
door Holland ondernomen was: al meenden ze tevens niet te mogen ontveinzen, dat
de Provincie zwaar belast was, enten zeerste verlichting noodig had. Dien eigen avond
was de Bezending in den Haag terug, en besloot zij maandags daaraan in de verga-
dering der Algemeene Staten verslag te doen van haar wedervaren. Aertsbergen voerde
bij die gelegenheid het woord, en deelde nu meê, hoe hun goede diensten «nkt
overal even aangenaam waren geweest; Zijne Hoogheid wel in alle steden, met-uit-
zondering van het niet bezochte Medemblik, met alle eer, toeloop, en toejuiching van
't volk, met welkomst- en afscheidsgroet ontvangen en bedacht was, en men alom dus
achting en hefde voor Zijne Hoogheid had kunnen bespeuren; doch dat eenïge steden,
als Haarlem, Delft, Amsterdam en Medemblik, geweigerd hadden gehoor te verke-
nen, de andere de vroedschap hadden doen vergaderen, het voorstel aangehoord, en—
sommige niet zonder voorbehoud — beantwoord, waarop men haar het ongegronde van
haar bezwaren had betoogd; dat ook de antwoorden onderling zeer verschild hadden,
eenige vroedschappen verklaard hadden, eeuwig, heiliglijk, en onverbrekelijk bij de
Unie te wiUen verblijven; andere dit punt hadden voorbijgegaan of maar sobertjens
aangeroerd; dat, op de verdere punten, rakende den staat van oorlog en wat daar-
124 algemeene ge8ghiedepils
meê samenhing, de gevraagde Yoorloopige betaling van 't afgedankte en verminderde
krijgsvolk, sommige steden verklaring tot genoegen gedaan hadden, en daarvoor be-
dankt werden; andere de zaak tot last en machtiging op haar afgevaardigden hadden
verdaagd; dat zij daarom* ernstig uitgenoodigd en vermaand werden, al de punten,
aan de gezamenlijke steden voorgedragen, en bovenal dat der Unie en eendracht aller
gewesten, wel te willen behartigen, opdat eenmaal de geschilpunten omtrent den
staat van oorlog vereffend mochten worden, de goede eendracht en oude orde van
bewind, zoo in vrede als oorlog, onderhouden, en voorts instemming op den staat
van oorlog en 't geen daarvan afhangt, ter Generaliteit mocht worden ingebracht,
daar 't niet mogelijk was, den staat van 't land zonder dien van oorlog buiten ver-
warring en wanorde te houden. Aertsbergens gematigde en gemoedelijke, even ver-
standige als welmeenende taal werd ongelukkig, den 30sten der maand, door een schrif-
telijk voorstel van den Prins in de vergadering der Staten van Holland zelf gevolgd,
dat, uit de pen van den Griffier Müsch gevloeid, in 's Prinsen belg- en dwangzieken
geest, zich hevig over de houding der amsterdamsche Vroedschap beklaagde, die hem
tot tweemalen toe had laten aanzeggen, dat zij hem niet in hare stad ontvangen kon,
en hem, toen hij toch gekomen was, zelfs als Stadhouder geen gehoor had willen
verleenen. «Welke proceduren», zoo luidde, na eene uitweiding over de »notabele
bezending» in welke hy zich «mede had laten employeeren», in het bastaard-hollandsch
van den staatsstijl dier dagen, de slotsom van 't stuk: «welke proceduren verre ver-
schelen van die van de andere sleden van ÜEd. Mog. provincie, die alle binnen
hun ressort ofte daer buiten resjjective Ons als Stadhouder vriendelijk hebben gepre-
zenteerd ende aangeboden audiëncie. Dies Wij Ons des te meer ten hoogste bezwaard
en gegraveerd vinden bij de bovengenoemde aanzegginge en weigeringe, van wegen
de stede Amsterdam gedaan, als strijdende tegens Onze digniteit ende respect; mits-
gaders tegens den Staat en de Hoogheid van deze Provincie, die Ons met de qualiteit
ende charge van Stadhouder heeft beldeed; strekkende mede notoirhjk tot Onzes per-
soons kleinachtinge ook vilipendie, behalve dat het is een ongebruik ooit ofte ooit
ten regarde van onze predecesseuren in charge niet gepleegd. Ende over zulks hebben
Wij noodig geacht, UEd. Mog., tegenwoordig staatsgewijze vergaderd wezende, alle het-
zelve mits dezen bekend te maken, ook te verzoeken en desireeren, dat UEd. Mog.
l
die van de opgemelde regeeringe der meergenoemde stede Amsterdam daartoe willen
disponeeren, ook houden, Ons diesaangaande te doen behoorlijke reparatie en satisfactie, i
vertrouwende, dat UE. Mog. hiertoe opten spoedigste zullen willen delibereeren en ook
resolveeren». Deze onvriendelijke en aanmatigende aanmaning zette des te meer kwaad j
bloed, als zij terstond gedrukt en algemeen verspreid werd De amsterdamsche bur-
Fropositie, gedaen ly Sijne Hoogheyt, in de vergaderinge van de Sd, Mog, SU. Staten van Holland^ enz.
-ocr page 132-DES VADERLANDS. 12δ
gemeesters De Graaff en Oetgens Tan Waveren, die haar zelf in de Staten hadden
aangehoord, brachten haar Toor de Vroedschap, die besloot een verdedigingsschrift
te ontwerpen , om bij de Staten in te dienen, zoo de Prins niet tot wederintrekking
van zijn voorstel te bewegen mocht zijn, waarvan het natumiijk verre af was. Men
betuigde, niets voor gehad te hebben, dan, met de handhaving van de wettige orde
der regeering en de gerechtigheid van Provincie en Stad, alle schuldige achting
en eer aan Z. H. te betuigen. Men had echter in de commissie, door de Staten aan
den Prins verstrekt, wel gezien, dat de Stadhouder verplicht was, de hoogheid, voor-
rechten, en welvaart van 't land en de steden, 't gebruik der kristelijke religie en
de oefening van 't Recht, bij rade van den Hove, voor te staan; ook dat hij macht
had, om, bij gelijken rade, brieven van vergiffenis en kwijtschelding te verleenen; dat
hij de zaken van oorloge en regeering moest beleiden, bij goeddunken van de Staten
of bij rade van hun Gecommitteerde Raden, overeenkomstig met hun lastbrief, en dat
hij de overheden moest veranderen naar behooren. Doch van eenig stadhouderlijk recht,
om, uit kracht van zijn commissie, in de stedelijke vroedschappen te verschijnen,
werd in 't minst niet gewaagd, in dit opzicht meende men den Prins dus te mogen
beschouwen als andere bijzondere personen, en dat hij, iets inde vroedschap hebbende
voor te stellen, zich eerst bij burgemeesteren te vervoegen had, om daar opening van
zaken te doen en gehoor te vragen, als wanneer 't aan burgemeesteren stond, te oor-
deelen, of er de Vroedschap op behoorde bijeen te komen, daar zij niet van alle zaken
kennis nam. W^erd zijn aanvraag afgeslagen, dan moest hij dat geen hoon of klein-
achting rekenen, daar alleen burgemeesteren hierin te beslissen hadden. Men achtte
dan ook een dergelijke machtstoekenning aan den Stadhouder, om in de provinciën rond
te reizen, ze door zijn aanzien te verbazen, en zoo verandering te brengen in de op-
permachtige Staatsbesluiten, gevaarlijk in de gevolgen. De hoogste regeering was niet
den Stadhouder, maar den Staten bevolen. Men vertrouwde 's Lands hoogheid en zich
zelf hiermeê genoeg verdedigd te hebben, en, in plaats van voldoening te geven, ge-
rechtigd te zijn, om herstel te vorderen van den inbreuk, op 't recht der regeering
van Holland in 't algemeen en van Amsterdam in 't bijzonder gedaan, door hen die
Z,. H. het aannemen en bewerkstelligen dezer ongegronde Bezending hadden aange-
raden. Het besluit, op het afdanken van 't krijgsvolk genomen, was niet met de Unie
in strijd, maar steunde op het goed recht van 't gewest, en strekte alleen tot ver-
hchting in de drukkende kosten van den afgeloopen oorlog, en toekomstige ontlas-
ting der ingezetenen. Ten slotte verklaarde men zich te verwonderen, alleen Amster-
dam door Z. H. tot mikpunt te hebben zien nemen, daar hij zich bij de Generaliteit
toch ook over andere steden bezwaard had ^
^ Zie de Hesohitiën der Vroedschap ^ aangehaald in Wagenaars Amsterdam,V. bi. 95 en vv.
-ocr page 133-126 algemeene geschiedenis.
Toen deze verdediging bij Holland ter tafel gebracht werd, meenden de meeste
leden, dat men best deed haar ter zij te leggen; de Vroedschap bleef echter bij haar
gevoelen, dat men harentwege op de goedkeuring door de Staten moest blijven aan-
dringen, en den Prins tot de gewenschte intrekking trachten te bewegen. Verre van
dat, duidde deze hun den gedanen stap niet weinig euvel, en vond evenmin een
voorslag, den 12'=» July door de Staten van Holland, omtrent de afdanking gedaan,
en die zijn eigen vrij nabijkwam, aanneemlijk; ook de «notable bezending» gelijk hij
haar in zijn voorstel genoemd had — meende hij, dat door hen niet met den noodigen
eerbied werd besproken. Een nieuwe voorslag zijnerzijds week weder verder dan de
vroegere van die van Holland af, doch kwam men intusschen van daar uit steeds nader,
zoodat ten slotte het verschil eigenlijk van gering aanbelang was. Holland verlangde
thans, dat men 20 cornetten ruiters afdankte, en de vendels voetknechten van zeven-
tig man of zestig, die van zestig op vijftig verminderde. De Prins wilde, overeenkomstig
't gevoelen ook van den Raad van State, slechts 16 cornetten afgedankt hebben, en van
201 vendels, vijfman op 't vendel aftrekken. Naar 's Prinsen verlangen zouden daar-
door nog 3000 ruiters en 26,315 man voetvolk, naar dat van Holland 2700 ruiters en
wat minder dan 26,000 man te voet in dienst blijven. De Prins wilde verder, dat men
een jaargeld van ƒ1200 aan de kapiteins der afgedankte ruiters, en ƒ 100 aan die van
de voetknechten gaf, mits zich verbindende, den Staat, als 't de nood vereischte, te
dienen; Holland wilde niet hooger dan/1000 en/700 gaan, zonder hen tot eenigen
toekomenden dienst te verplichtén. De Prins begeerde ook, dat men de helft der logies-
gelden bleef bekostigen, en de jaarwedde der bevelhebbers van Den Bosch, Maas-
tricht, Breda, en Sluis in Vlaanderen, op/250, van Wezel, Bergen o/Z., en Hulst
op/200, die van de Willemstad met de Klundert op ƒ 50 's maands stelde; dat de
tegenwoordige colonels/200, hun opvolgers ƒ 150 's maands zouden hebben; en dat
men 't getal der colonels bij de ruiterij tot op zes, die van 't voetvolk op 25 liet
uitsterven ^ Holland woü daarentegen, dat men in 't geheel geen logiesgelden betaalde,
en al het verdere op den voet geregeld werd, door den Prins in December 1648
voorgesteld. Den 27®» der maand vaardigde Holland een brief aan de Staten der andere
provinciën uit, om zich op 't punt van 't afgedankte en onbetaald gelaten krijgsvolk
te verdedigen. Het deed daarin zijne zware lasten ten voordeele van 't Gemeenebest,
en zijn voorgeschoten gelden uitkomen, en hoe het daardoor achteruit geraakt was en
op bezuiniging bedacht moest zijn, al wilde het niet verzuimen, voor het behoud van
den Staat, en het versterken van de grenzen, zorg te dragen. Het aantal ruiters en
voetknechten, dat het wilde aangehouden hebben, leek het daartoe heel voldoende, en
1 Zie het Concept of ie VeralagJi, ten regarde van de militie, van S. H. ende den Eaet van Staten,
overgelracht ttr vergaderivge van ME. HM., den 15 Jul\j 1650.
des vaderlands. , 127
had het gehoopt , dat de overige provinciën daarin tot eenstemmigheid met de hare
te bewegen waren geweest, daar het had doen zien, dat de Staat te gronde moest
gaan, als hij meer krijgsvolk op de been hield dan hij betalen kon. De afgevaardig-
den van die gewesten hadden echter niet gewild, dat men bij voorraad de compagniën
afdankte; 't welk door alle Provinciën en den Raad van State bewilligd was. Het had
daarom voor 't belang van zijn eigen gewest moeten zorgen, en dus aan eenige Oversten
geschreven, dat ze geen verdere betaling te wachten hadden. Er waren Staten-leden
der GeneraUteit die meenden, dat dit aan een afzonderlijke provincie niet vrijstond,
en zulk een ophouden met betalen een soori van afdanking was, die slechts eenpa-
rig mocht plaats grijpen; gelijk Holland dat zelf eertijds zoo begrepen had, toen het,
met de overige gewesten, den Prins en den Staatsraad macht had gegeven, krijgsvolk
te lichten of af te danken. Ook heten de Provinciën den Raad van State wel toe,
den eed van trouw van de officieren te ontvangen, maar alleen in naam van den
Staat en de Gewesten, en tot wederopzeggens toe. Wel hadden ook de hollandsche
Staten, of hun afgevaardigden bij de algemeene, vroeger belet, dat een afzonderlijke
provincie de troepen, die ze betaalde, afdankte; dooh alleen omdat die afdanking
geschiedde tegen voorgaande bewilHging in, of zonder dat men er aan de bondgenoo-
ten kennis van gaf. Holland moest ten minste ook gedurende den vrede een recht
behouden, dat het te midden van den oorlog gebruikt had, en het genomen besluit
strekte tot welzijn van den Staat, daar het in dienst gehouden krijgsvolk nu beter
betaald worden zou, zoodat men ook in geval van nood daardoor beter troepen zou
erlangen'. Het had eindelijk niets gedaan, waarvan den bondgenooten niet vooraf
kennis was gegeven, nadat het er door den uitersten nood toe gedrongen was, en om
in staat te blijven tot de nakoming van 't geen het aan de Unie verschuldigd was,
aan welke het verklaarde onafscheidelijk verbonden te willen blijven. Buiten dezen
brief was er nog van een afzonderlijke bezending uit Holland naar de verschillende
^ "lek wilde" —laat men daarom ook den lÏollmd&r in Eet rechte tweede deel van'i Eollands praetje
bl. 25, zeggen — «maar schijnmannetjens of mannetjens aan den muyr geschildert, afgedanckt, ende
met andere kloecke mannen de compagniën volmaakt hebben. Dat ickse mannelyens noem, is, om-
dat ze zoo kleyn syn, dat er wel hondert op een bladt papier kan staan; die en meriteeren immera
den naam van mannen niet? en het meestendeel van de soldaten, die wy alskaks in dienst hebben,
zijn anders niet als sulcke mannetjens; want ick wil u versekeren, dat de compagniën. die op veer-
tig mannen gestelt zijn, doorgaans geen dertig mannen effective sterck zijn. Maakt eens gissing, hoe
veel papiere mannetjens wy dan wel in dienst hebben, die alleen voor der kapiteynen tafel, bedt,
en wellust de wacht honden; deze wilde ick afgedanckt bebben, en so lange als men dat niet doen
en wil, soo en sal 't niet wel gaan. En dan wilde iek afgedanckt hebben de soldaten, die midden
in 't landt, in de steden, dat geen frontieren zijn. leggen; als tot Dordrecht, Gouda, Rotterdam,
Schiedam, ook in Vrieslandt en elders; welke soldaten in verscheyden steden noch tochtaoehwacht
doen, eii dérhalven in die steden niet van doen zyn
1128 algemeene geschiedenis.
gewesten spraak; een opzet, Amsterdam vooral naar den zin. De Raad van State had
inmiddels zyn middenweg voorgeslagen, om de Staten van Holland met die der overige
provinciën te vereenigen, en verschillende leden der Staten toonden zich daartoe niet
ongenegen, zoodat men een zoogenoemd «conciliatoir advies» ontwierp, dat er niet
veel van verschilde. Amsterdams burgemeesters en raden begrepen echter, den 29®",
dat de afgevaardigden hunner stad bij 't genomen besluit zouden blijven, doch zoo alle
verdere leden meenden, dat men dat^ advies moest vaststellen, moesten zij voor een
korte poos uitstel vragen, om aan hun lastgevers te schrijven, en gunstiger voorstel
in te brengen.
Terwijl de zaak zoo nog altijd hangende bleef, en de kans op eindelijke samenstemming
eer toe dan af te nemen scheen; gelijk het van 'sPrinsen zijde zaak was, door een
betoon van toegeeflijkheid en neiging tot schikking, tijd te winnen; scheen hem de ure
gekomen, een tusschen hem, Graaf Willem Frederik, den Heer van Sommelsdijk
en enkele anderen wellicht besproken plan ten uitvoer te leggen, dat hem, zoo 't wel
wou slagen, de overmacht in Holland verzekeren, en het weerspannig Amsterdam
voor goed naar zijn \vil buigen zou. Tweederlei moest daartoe te gelijkertijd onderno-
men worden, en den 30®*» van Hooimaand was de dag tot de uitvoering bestemd;
tweederlei maatregel van gewelddadigen dwang, in geenerlei opzicht te verdedigen,
en voor welke hy zelf zich geheel ten onrechte op den lastbrief der Bezending van
Juny zocht te beroepen. Daar was alleen van minzame overreding of «inductie» sprake,
en wachtte hij zich dus ook wel, een trouwhartig en bezadigd edelman als Capelle
van Aertsbergen, wiens weerzin in zijn geweldadig streven hem o. a. te Dordrecht nog
weer kenbaar was geworden, in 't geheim te nemen ^ Eerst toen de slag gevallen
was, deelde hij dezen 't gedane meê ^ Graaf Willem Frederik was hem een welko-
mer raadsman. Het oogpunt, waarvan deze uitging, wordt het best door de woorden
gekenschetst, waarmee hij, zinspelende op 't geen in den Haag gebeuren ging, zijn
» Zie den dien overeenkomstigen raad in Aersen's bü Groen van Prinsterer {Avch. t. pl. p. 370)
meêgedeelde mie\ "pour éviter ou faire évanouir tous soupQons et déraentir toutesles mauvaisesim-
pressions qn'on tasche de donner au peuple, il fault non seulement en ce temps icy tesmoigner une
entiêre disposition ä un accomraodenent, mals mesmes aussi en faire des belles et apparentes ouver- ^
turea et conférences, afin qu'au lieu de la dèfiance, on les engage )en pleine confiance", etc.
s Zie boven, bl. 118. Door de misvatting zijner daar gehouden toespraak was hü daarentegen bü j
de hollandsclie tegenpartij ten onrechte juist als een der roervinken verdacht geraakt, en werd bü \
haar daar steeds voor uitgekreten.
3 Zie zyn Gedenhsohnften t. pl, bl. 274: «lek werdt tusschen 9 ende 10 uren ontboden by den
Prins, die my seyde: ghy sult wel gesurpreneert zijn, als ick u zal seggen, wat ick gedaen hebbc^
lek verschrickte als ick het hoorde, alsoo ick noyt sin hadde, dat men tot extremiteyten behoorde
te komen, en oock dickwtjla S. H. hadde geseyt, als ick besorgde, dat zjjn inclinatie daartoe soudo
mogen strecken, dat 't selve ondienstig was", enz.
130 algemeene geschiedenis.
hij, Ter achtens haaf besluit van den eersten Pinxterdag, eenige staatsleden van Holland
in'verzekering had doen stellen, en Graaf Willem Frederik met wat krijgsvolk naar
Amsterdam gezonden, om gewichtige hun schriftelijk nader meê te deelen redenen.
Zoo goed als dat haagsche nieuws, was ook het amsterdamsche maar al te waar, al
bedroog hij zich in de meening, dat de friesche stadhouder en zijn troepen daar
binnen Avaren geraakt.
Onder voorwendsel zelf naar zijn lustslot te Bieren ^ te willen gaan, had hij te Utrecht
wagens voor troepenvervoer doen gereed houden, en was Graaf Willem Frederik
'reeds eenige dagen vroeger het terrein tusschen daar en Amsterdam gaan verkennen.
Zijn neef van moederszij, Graaf Frederik van Dohna, had hij, onder eed van ge-
heimhouding, reeds dinsdags avonds den naar Arnhem gezonden, met open brie-
ven voor de ruiterij te Arnhem, Wymegen, Doesburg, en Zutfen, om zich bij Wa-
geningen te vereenigen, ten einde - zoo 't heette - de Princes te gemoet te gaan.
Dohna mocht die brieven echter niet vóór donderdag 's middags vier uur geven, en
kreeg zelf last met die troepen naar Ede op te trekken, waar hem Aersen van
Sommelsdijk, als hoofä der ruiterij, de orders tot den verderen marsch zou brengen.
Ook voor het voetvolk te Arnhem, Wageningen, Rhenen, en Zutfen had Dohna brie-
ven meê, doch mocht die niet eerder zenden, dan men van Ede op marsch zou
gaan. De Prins zelf was eerst van zins geweest, reeds vrijdags 's middags, onder voorwend-
sel naar den Landdag te Arnhem te gaan, uit den Haag naar Utrecht te vertrekken,
en van daar den tocht naar Amsterdam te bewerkstelligen. Daar zou hij zich dan van
de stad hebben meester gemaakt, en den Raad op 't stadhuis bijeen doen komen,
na zich van zijn voornaamste tegenstrevers, de beide gebroeders Bicker — den oud-
burgemeester Andries en burgemeester Cornelis — verzekerd te hebben, om te too-
nen , dat men 't slechts op hen gemunt had. Naamlijsten voor een nieuwe Vroedschap
waren gereed, en de oude regeering zou veranderd, in den volsten zin van 't woord
der stad dus «de wel gesteld» zijn. Van dit eigenhandig door hem op 't papier ge-
stelde ontwerp week hy echter, wat zijn onmiddelijke persoonlijke deelneming betrof,
af, en vertrouwde den frieschen Graaf de leiding van den tocht naar Amsterdam toe.
Deze zocht er zich naar vermogen van te kwijten, doch vond zich, door omstandighe-
t^'Üen, in de uitkomst Meurgesteld. Wél was hy zelf toch 's ochtends van den 30-reeds^
vóór vieren te Abkou geweest, had daar den toegang gesloten en wachten uitgezet,|
en zich een uur later door Aersen de arnhemsche compagniën zien toevoeren, doch
moest van deze tevöns tot zyn innigste spyt vernemen, dat de ridmeester Momm, :
die nog 12 compagniën ruiti3rs aanbracht, ofschoon hem een gids vergezelde, metmjn .
troepen op de amersfoorder het verdoold was geraakt. Hij maakte zich dus wel tegen
Hy had dit, in Sept. 164?, van het duitsclie Ordehüis te Ütrecht foor anderhalve tón aangekocht,
-ocr page 138-des vaderlands. , 131
half zes marsclivaardig, maar in te kleinen getale, om den slag te wagen. Eerst vierdhalf
uur later kwam Momm met zijn ruiters aanzetten, doch de tyd was toen te ver ver-
streken, en eenige fransche oiFicieren, die zich in een utrechtsche schuit aan den
Driehoek of te Ouwerkerk verscholen hadden, hadden zich daar niet langer kunnen
ophouden zonder gezien te worden, en waren op Abkoii teruggetrokken Te Amster-
dem was gelukkig reeds een uur vroeger het eerste onraad verwekt door den post-
bode van Hamburg, die met de ruiters van Momm in aanrakiug was geweest, en
daar eerst aan 't posthuis, toen aan bux'gemeester Bicker — de eenigste, die op dit
oogenblik in stad was — tyding van gaf. Kort daarop kwam ook Bickers zoon Gerard,
Drost van Muiden, die op 't aannaderen der ruiters in der ijl zijn slot verlaten had \
zijn bericht bevestigen, en den aanmarscli der ruiters melden. Ook de verschrikte
buitenlui, die zich uit vrees voor plundering met pak en zak wegmaakten, wekten
om en in Amsterdam alarm, en Bicker haastte zich dus de vroedschap bijeen te roe-
pen, en onmiddelijk poorten en boomen te laten sluiten, en de valbruggen ophalen.
Negentig stukken geschut werden allengs naar de wallen gesleept, «zoodat er de bolwer-
ken wel dapper meê bromden», en de burgerij en stadsbezetting in de wapenen geroe-
pen , gelijk in de Vroedschap daartoe besloten was. Deze had tevens bepaald, dat men
den krijgsraad vergaderen zou en een van haar leden „ Coenraad Burg, naar den Haag zen-
den , om er den Statenleden kennis van Ie geven. Men stelde voorts zes kartouwen op
de roode- of Doelebrug, die den Amstelkant bestreken, op deri Amstel zelf drie uit-
leggers met geschut, zeven sloepen met t>vee of drie stukken ieder, en twee vlotschuiten
met vier, terwijl men, in 't Y, omtrent Pampus, acht welvoorziene oorlogschepen
van 28, 30 4ot 36 stukken had. Graaf Willem Frederik was intusschen van Abkoü
naar Ouwerkerk, en van daar tot op een half uur afstands van de stad, naar de hof-
steê van Dirk W^uitiers, Weina, getrokken, en zond nu, ziende dat er niets anders
voor hem te doen viel, omstreeks den middag, een brief van den Prins aan burge-
meesters van den volgenden inhoud;
Erentfeste, voorzienige, zeer discreete, bezondere goede vrienden.
Lestmaal in uw stad zijnde voor den dienst van 't Land, zoo heb ik zoo vreemd
■van U. L. bejegend geweest, dat, om diergelyken niet meer onderworpen te wezen,
heb ik Graaf V\rillem van Nassau, met bij hebbende troepen, in ü. L. stad willen
schikken, met orde, om alles daar in ruste en stilte 'te holden, opdat hetgene ik
li. L. nog voor te dragen hebbe, den dienst van 't Land rakende, mij niet door
' Zie omtrent een en ander zijn eigenhandig verslag aan den Prins, Arch. t. pl. p. 388.
De teleurgestelde tegenpartij vond daarin aanleiding tot een paar vuile blauwbo&kjene als 'tilf«y-
der SproocJcje, JBickers grillen, enz.
132 algemeene geschiedenis.
eenige kwalijk geintencionneerde en kome belet te worden. Daartoe ik dan van U. L.
begeere de goede hand te willen holden.
En Ons hierop verlatende, bevelen Wij U. L. in de protectie des Allerhoogsten,
ende verblijven U. L. goede vriend,
Hage, den 29sten Julij 1650. ^e. Prince d'Ohange.
Dit schrijven, door Bicker in de Vroedschap ter tafel gebracht, leidde tot het be-
sluit, om de HH. van Maerseveen — Joan Huydecoper — en Simon van der Does naar
den Graaf te zenden, met schriftelijk bevel, hem voor te dragen, hoe men, den aan-
tocht van krijgsvolk vernemende, onmiddelijk naar de Staten in den Haag gezonden
had, en nu antwoord van hen wachtte; en om hem verder te verzoeken, de stad te
verschoonen en haar niet nader te komen, daar men anders gedwongen zou zijn,
zich met alle mogelijke middelen te verweren. Te zelfder tijd machtigde men drie
raadsleden, om de wallen te gaan schouwen, en op kanonnen en kanonniers acht
te slaan. Men besloot verder, zoo de tijd het toeUet, voor ieder poort een halve maan
op te werpen, de bruggen buiten de Sint Antonie- ReguUers- en Heiligewegspoort af
te breken, en het hout en 't klein vaartuig uit de Stads grachten naar binnen te brengen.
Maarseveen en Van der Does spoedden zich in een gewapend jacht naar Weina,
waar zij omstreeks vijf uur aankwamen, en bij monde van den eerste, den Graaf,
te midden zijner officieren, hun boodschap deden, en hem verder «gansch vriendelijk en
gedienstelijk» rieden, ten spoedigste af te trekken, daar hij niet zonder groot gevaar
was, bij de velerlei landaard en vreemde soort van lieden in de stad aanwezig, die
lichtelijk tot dadelijkheden konden overslaan, en daar hij er buitendien aan bloot stond
te verdrinken, wanneer men er toe overging de sluizen te openen en 't water over
't land te laten loopen. Hij zei, den Prins van alles bericht te zullen geven, en hield
het onderwijl — als hij den Prins schreef — maar 't verstandigste op Ouwerkerk
terug te trekken. In de stad was te vijf uur de Raad weêr bijeen gekomen, en werd
daar op Bickers voorstel besloten, een paar duizend man tegen 10 of 12 stuivers's daags
aan te werven, waartoe de trom al aanstonds wakker geroerd werd, en drie werfplaat-
sen —op de oude W^aag, het Prinsenhof, en't Oostindisch Huis— werden aangewezen.
Keeren wij, Y en Amstel in zoo goeden staat van tegenweer latende, een oogen-
blik naar Den Haag terug, waar Bronckhorst en Cats zich van de hun opgedragen
last kweten. In de Algemeene Staten stelde de Griffier uit den mond van den eerste
uitvoerig alles te boek, en ging deze daarmeê toen naar den Prins terug, om te vragen
of alles zoo overeenkomstig zijn bedoeling was. De Prins gaf hem echter te kennen,
dat hij er zulk een breede aanteekening niet van verlangde , en hij zelf zyn redenen
op schrift zou laten brengen. Het gestelde werd daarop verscheurd \ en de Prins gaf
"T^Ï7d7aanteekeningen van den ooggetuige Van der Capelle in zün Gedenhsohriften, t. pl. bl. 379.
-ocr page 140-des vaderlands. , 133
als wij zien zullen — den volgenden dag aan zijn Yoornemen gevolg. Bij de Staten
van Holland bracht de mededeeling van Cats groote verbijstering te weeg. De meeste
leden verlieten, op voorgang van den dordschen pensionaris Ruyscli, in der ijl de ver-
gadering om huiswaarts te keeren, terwyl de vergadering zelve dien dag gestaakt
werd. Van de Amsterdammers bleven het door Rembrandts penceel vereeuwigde vroed-
schapslid Frans Banning Kok en de pensionaris Boom in den Haag voorloopig nadere
berichten afwachten, en vernamen 's avonds, door de buitenAvacht, den gunstigen stand
van zaken in hunne stad. De vier overige, burgemeester Corver, en de drie oud-
»
burgemeesters Geelvinck, Hasselaer, en De Graaff vertrokken naar Amsterdam, waar
zij zich den volgenden dag in de Vroedschap vertoonden, en van 't haagsche nieuws
kennis gaven. Men besloot daar nu, den weg van den Overtoom naar Amstelveen af
te delven, de buitenvelder en outewaler polders te doorsteken, en de stadssluizen
aan 't Y en buiten de Heiligewegspoort te openen, waardoor een deel van 't land tot
den Uithoorn toe onder water raakte, en de toegang werd afgesneden. Men bepaalde
verder, een duizend matrozen, tegen een gulden 's daags on ettelijke constabels aan
te nemen, en stelde Jacob Zael tot commandeür over 't talrijk toe^roomende boots-
volk, en de sloepen op 't Y, aan. Ook de Diemerdijk werd bij Jaap Hannes doorge-
stoken , en van de uitgegraven aard een schans opgeworpen, met 30 stadssoldaten
bemand.
Minder aangenaam dan den amsterdamschen afgevaardigden, was den Prins het be-
richt der mislukking van zijn geheimen aanslag. Hij zorid voorloopig orde, de allengs
nog in grooter aantal aangerukte troepen om de stad te verdeelen, waarop Aersen met
de noodige manschap naar 't Huis Swanenburg halfweg Haarlem trok, en van daaruit,
's ochtends van den , door den Heer van Steelant, met vier compagniën voet- en
één compagnie paardevolk de brug en den weg te Sparendam liet bezetten; de Heer
van Zuilestein Muiden en 't slot innam, en een deel van zijn volk aan de Diemer-
brug liet post vatten. Na de ochtendpreek en den middagdisch nam de Prins, met
een aantal edelen en officieren, zelf de reis te paard, door 't Bosch over Leiden ende
Veenen, naar Amstelveen aan, Avaar hij 's awnds bij den inmiddels daar geleger-
den Graaf Willem Frederilc aankwam. Vóór zijn vertrek uit de Hofstad had hij «aan
de respectieve provinciën van Gelderland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijsel, Stad
Groningen en Ommelanden» de missieve afgevaardigd, welker afzending hij aan de
algemeene Staten had toegezegd:
Edelmogende Heeren, byzoridere goede Vrienden. $ ·
Alzoo de H. M.M. HH. Staten generaal dezer vereenigde Nederlanden Ons den 5«» Julij
1. 1. hebben verzocht ende geauthorizeerd, om alle noodige vrede te stellen en die
"voorzieninge te doen, ten einde dat alles in goede ruste ende vrede werde gecon-
134 algemeene geschiedenis.
serTeerd, en inzonderheid gemainteneerd en yastgesteld de Unie met den gevolge ende
aankleven van dien; ende integendeel geweerd ende te gemoet getreden hetgene, dat
contrarie van dien zoude mogen worden voorgenomen; ende dat Wij nietjegenstaande
alle goede ende vriendelijke middelen van inductie, zoo door de generale regeeringe
als door Ons zelf persoonlijk, respeclivelijk bij de HH. Staten van de provincie van
Holland ende Westfriesland, de HH. leden van dien in het byzonder aangewend, dage-
lijks hoe langs hoe meer klaarlijk voor oogen hebben gezien en bemerken de apparente
disorden, confuzie, scheuringe ende dissipatie van de opgemelte Unie door de menées
ende aandringen, ook sagillatiën van eenige kwaadwillige personen van de vergade-
ring van de opgemelte Provincie van Holland, ook anderen binnen derzei ver provincie,
gesteund ende gesupporteerd wezende bij ende van wege de regeeringe der stad Am-
sterdam ende derzelver Gecommitteerden; zoo hebben Wij — om zoodanige kwade
menées te stuiten, en te handhaven de meergemelde Unie hoognoodig en voor den
Lande dienstig geacht, op gisteren morgen voor den middag te doen saisisseeren de
personen der HH. De Witt, enz.; ende hier en boven den welgeb. Heere Grave Wilhelm
van Nassau, Stadhouder van Friesland, onzen vrundlijken lieven neve,-met een goede
nombre van compagniën ruiteren ende knechten te zenden naar Amsterdam, om dezelve
stad bij de Unie te conserveeren, wezende het eenigste ende resteerende middel, boven
alle voorgaande aengewende vrundelijke tentatieven, om het land in ruste, eenigheid,
ende onderlinge vrede te onderhouden; vertrouwende, dat de boven verhaalde zake
ü. Ed. Mog. niet alleen aangenaam en zullen wezen, nemaar ook de goede hand bieden
ende houden, dat die zaken werden gemainteneerd, ende tot een goed en ver-
zekerd einde gebracht; waardoor UEd. Mog. zullen betoonen de conservatie van der-
zelver aifectie ende onveranderlijke genegentheid tot conservatie van 't gemeene vader-
land. Verklarende voor God ende UEd. Mog., dat Wij in dezen geen andere intentie
oft oogmerk en hebben als de voorz. conservatie, sampt de handhavinge van de ware
kfïstelijke gereformeerde religie, daarvoor Wij bereid zijn en blijven, goed ende bloed
op te zetten, ende vervolgens den staat van het Land in 't generaal, ende UEd. Mog.
in 't bijzonder getrouwelijk te dienen. Dat kenne God almachtig', in wiens heilige
Bescherminge Wij UEd. Mog. zijn bevelende. In den Ilage, den 30 Julij 1650.
UEd. Mog. dienstwillige vrund
Ge. Pringe d'Orakge.
P. D. Wij hebben nog meer van die zake met UEd. Mo.
Ie communiceeren ; maar de kortheid des tijds zulks jegenwoor-
dig niet toelatende, zullen Wij hetzelve tot de naaste en be-
kwaamste occazie uitstellen.
's Morgens vóór 's Prinsen vertrek was er eene door de omstandigheden vrij enge-
-ocr page 142-des vaderlands. , 135
regelde zitting der algemeene Staten gehouden, waarin liïj van zijn reisplan, «om ordre
te stellen, dat er geen foule en geschiede», had kennis gegeven, en waarin de nog
tegenwoordige hollandsche Heeren, met de gecommitteerde Raden, hun bezorgdheid
hadden kenbaar gemaakt, en middelen tot herstel gevraagd. De overige Gewesten,
achtende, dat zij, als zelf het best met de gesteldheid van 't hunne bekend, zij
die zelf ook 't best aan de hand konden doen, scheidden zonder nader besluit,
om den volgenden dag, in een wat talrijker en rustiger zitting, de zaak te hervatten.
Terwijl de geldersche leden in hun vertrekkamer onderiing beraadslaagden, uitte Aerts-
bergen, die zijn hoofd niet — als andren — verloren had, de meening, dat men haar toch
niet voor zoo wanhopig mocht houden, en er wel middel was, alle zwarigheid, die 't Land
scheen te dreigen, weg te nemen; dat men, om daartoe te komen, eenige leden tot
den Prins moest zenden, om hem te verzoeken de troepen naar haar garnizoensplaat-
sen terug te doen keeren; dat de provinciën tot werkelijke afdanking moesten overgaan.
Holland wat genoegen geven, en Holland zelf den staat van oorlog aannemen Over-
eenkomstig deze verstandige opmerking werd nu in de zitting vnn maandag ook voor-
geslagen , Z. H. te gaan vragen, om naar den Haag terug te keeren en aan alle hand-
dadigheid een einde te maken, en tevens die van Amsterdam te vermanen, geen water
over 't land te laten loopen. Eerst dinsdag echter kwam men tot een werkelijk be-
sluit, en werden toen Aertsbergen, Paets, Renswoude, Eisinga, en Mulert benoemd,
om den Prins het verfangen der algemeene Staten te gaan kenbaar maken.
Deze, met eigen oogen den voor zijn opzet weinig bemoedigenden staat van zaken
om Amsterdam ziende, was inmiddels reeds uit eigen beweging in onderhandeling
getreden, na eerst 's maandags een brief aan de regeering te hebben gezonden, waarin
hij verlangde, met bijhebbende troepen binnen gelaten en in den Raad ten gehoore
ontvangen te worden, om hem eenige zaken, den dienst van 't land betreffende, voor te
leggen. Natuuriijk viel daaraan in 't minst niet te denken; doch men besloot in de
Vroedschap, een viertal Heeren — Com. de Graaif, Simon van der Does, Nik. Tulp,
en Pieter Kloek — naar hem af te vaardigen, om het gehouden gedrag te verdedi-
gen, en te melden, dat de Prins, met zijn gewonen hofstoet komende, in den Raad
kon komen voorstellen, wat hij begeerde, met verzekering dat hij met alle achting
en eerbetoon bejegend zou Avorden. Het aangewezen viertal ging onmiddelijk op weg,
en vond den Prins, na eenig over en weêr praten, tot een billijk verdrag genegen,
mits men van Amsterdams zij omtrent de afdanking niet zoo sterk op zijn stuk bleef
staan, en, als hij ondershands aan burgmr. De Graaff te kennen gaf, een paar Heeren
— Pp wie hij 't bijzonder geladen had — uit de regeering traden, 's Avonds deden
zij verslag van hun onderhoud, en keerden den volgenden morgen naar Amstelveen
' Zie zijne Gedenhchri/ten ^ t. pl. bl. 290.
-ocr page 143-136 algemeene geschiedenis.
terug, om de onderhandeling te Tcryolgen, terwijl men ondertusschen was voortge-
gaan , zich behoorlijk in staat van tegenweer >te houden. Men brak daartoe nog de
Diemerbrug, gelijk die tusschen de Reguliers- en Heihgewegspoort, en bij 't zwarte
huis op den Buiten-Amstel, af; bracht de vaartuigen, vlotten, balken, enz. van de
zaagmolens binnen de stad, lei nog een viertal sloepen op de wetering, en een hon-
derd man stadssoldaten in 't Pesthuis. Dezen dag zelf stak men nog den polder van
dat huis, tegenover den Zeemleêrmolen door, heide de Raamslootsbrug toe, en brak
die der Raampoort gelijk de raamschuttingen af. Tot werkelijken strijd kwam men
niet. Slechts had de aannadering van een kleine zestig man ruiters en muske-
tiers, door Aersen, bij zijn marsch naar Halfweg, vooruitgezonden, de zwakke post
Amsterdammers aan den afgegraven weg by 't Huis de Vraag, de wijk doen nemen,
en gene daarop een brug aan de opening gelegd, en wat manschappen aan den Over-
toom gelaten; deze hadden een dozijn stadssoldaten, die naar de Drie Baarsjes gingen,
om den Slooterpolder onder water te zetten, op de vlucht en in de wetering gedre-
ven, terwijl een jongen uit hun hoop vuur gaf, doch vóór hij weêr kon laden, gepakt
en afgerost, en evenzeer te water gestooten werd, waaruit hij zich, als· de anderen, ,
met zwemmen redde. Alle man uit het stadhouderlijke leger had trouwens uitdruk-
kelijk last, zijn toevlucht niet tot de wapenen te nemen. De Amsterdammers hunner-
zijds hadden een pagië van den Graaf, die, in een grauwe pij gestoken, in de stad
geslopen was, en eenige ruiters, die zich, in 't begin van den overval, binnen de poort
gewaagd hadden, aangehouden en vastgezet. In den nacht van dinsdag op woensdag
verbeeldde zich de wacht aan de Haarlemmerpoort, door 't vendel van kapn. Vloos-
wijck bezet, paardevolk daar buiten te vernemen, en was burgemr. Bicker gehaald,
om raad te schaffen. Deze mede geruisch hoorende gaf orde te vuren, 't geen nu, zoo
door de burgers, als de nieuw aangeworven soldaten op het naaste bolwerk, volijvrig
gedaan werd. 's Morgens bleek het intusschen niet anders dan een sleperspaard, dat
van zekeren Kees Kaeks geweest te zijn, dat toen natuurlijk in de schimprijmen
der w ederpartij een belangrijke rol speelde Κ
Den avond te voren waren, door de afgevaardigde Heeren, de op schiift gestelde
punten meêgebracht en aan den Raad overgelegd, op welke de Prins zich verdragen
il· ■
\
ί «Vijand, vijand! repje, gasten!"
"Was de roep. "O, harde quasten I
Nu is 't eens de peine waard,
Om een moedig hart te toonen!"
, - Met zond elok zen blauwe boonen
Na — Kees Kaex verloore paard,
'i Rollmdts Rommelzootje, vertoonende de gantscTie Qelegenlheyd mn hei lenaaudt, ontzei, en ge-
ivapent Amsierdam. Gedruckt op de pars, in 't jaar der Snaphaanen.
des vaderlanbs. 137
wilde: 1. Amsterdam zou zich, krachtens deze, voor den staat van oorlog naar de
zes andere gewesten richten; 2, beide HH. Bicker voor eens en altijd uit de Over-
heid stellen; 3. omtrent de op Loevestein gekerkerde Heeren Holland raden, ze niet
meer in de regecring te dulden; 4. de door Holland afgedankte troepen de betaling
van haar achterstallige soldij doen betaald krijgen; 5. Zijne H., na de bevrediging,
in de stad laten met zijn compagnie lijfwachten en omstreeks 100 officieren, terwijl
bij 6. het leger terstond zal laten wegtrekken, maar dan ook het geschut van de
wallen aanstonds moeten verdwijnen, en 't aangenomen volk afgedankt worden. — In het
tweede, derde, en vijfde punt verklaarde de Raad echter niet te willen treden, en
keerden de HH. dus 's woendags morgens met die boodschap tot den Prins terug,
die toen op het derde en vijfde niet verder bleef aandringen, doch van het tweede
niet af wilde laten. Terwijl men dus de overige in een ontwerp-verslag opnam, maakte
men van dit een afzonderlijke zaak, en lei een en ander aan den Raad over. Beide
Bickers begrepen toen zich zelf de wijsten te moeten toonen, en legden de vrijwillige
verklaring af, dat zij, tot behoud der rust van stad en gemeente, zich aan alle verdere
regeering en ampten der stad zouden onttrekken, en werden de HH. nu belast,
den Prins zoo mogelijk ook van dit punt nog te laten afstaan, doch anders in 't ge-
heel toe te stemmen. Beide gebroeders Λverden bij voorbaat «zeer affectueuslijk bedankt
voor de gunstige verklaring ter ruste van 't gemeene beste gedaan», met belofte, «deze
gunste aan hare EE. personen, familie, en nakomelingen, bij alle gelegentheden,
van wegen 't gemeen te erkennen». Zoo kwam nog dienzelfden dag het eindverdrag
tusschen Stad en Prins tot stand, 't welk nu inhield: Dat de HH. van Amsterdam
besluiten zouden, zich te gedragen overeenkomstig het goedvinden der andere zes pro-
vinciën, aangaande den staat van oorloge, op den voet en voorslag van Z. H. en den
Raad van State, 15 Julij gedaan, tot zoolang de oorlog tusschen Frankrijk en Spanje
zou duren, ten langste voor drie of vier jaar, op hoop dat die oorlog inmiddels zou
bijgelegd zijn; en zoo niet, zich te schikken naar tijdsgelegentheid, en tot meesten
dienst van 't Land, volgens d'order van Regeering. — Dat een gelijk besluit zou
worden ingebracht, om de troepen, bij de HH. Staten van Holland afgewezen van
haar achterstallig geld te betalen, en meteen te helpen goede orde stellen tot goede
betaling van 't verdere krijgsvolk. — Dat Z. Hoogheid, gelievende in stad te komen,
ontvangen zou worden als zijn voorgangers, Stadhouders van Holland, ontvangen zijn,
met alle eer, respect, en gedienstigheid; en dat hij, goedvindende te verschijnen in
de Vroedschap, in de voorz. hoedanigheid gehoor zou erlangen. — Dat de HH. van
Amsterdam ter vergadering van Holland alle goede en mogelijke vlijt zouden aanwen-
den, dat alle ■ onlusten in 't geheel werden weggenomen, en de zaak gebracht in goede
en vertrouwde vrundschap en confidencie, en' alles gesteld in vergetelheid^ gelijk of
het nooit en was voorgevallen] tot welken einde zij daarotey met Z. H. concerteeren
IV» deel, le stuk. jg
138 algemeene geschiedenis.
en communicacie houden zouden. — Dat, zoo haast dit Yerdrag van wederzijden zou vol-
trokken en onderteekend wezen, Z. H. aannam, het aangevoerde krijgsvolk te doen
vertrekken naar zijn vorige garnizoensplaatsen; gelijk ook de stad daartegenover aan-
nam, haar aangenomen volk af te danken, en voorts alles in de stad te herstellen
op den ouden voet. Belovende aan wederzij, in alle goede trouw, zonder eenig erg
of list, dit verslag in allen deelen na te komen en te onderhouden. — Waarbij dan'
nog als afzonderlijke bepaUng kwam: dat Z. H., buiten prejudicie van de eer en goede
naam van de HH. Andries en Cornelis Bicker, en buiten bezwaar en krenking van
haar personen en goederen, naar deze tijdsgelegentheid oordeelde dienstig te wezen
voor 't Land, dat ze zich onttrokken aan alle verdere regeering van de stad, zonder
daartoe weder beroepen te worden; dat Z. H. desniettemin bereid was in persoon ze
te hooren, en gehoord hebbende en bij zijn vorig goedvinden blijvende, zij zich dan
vrijwilhg van die regeering zouden ontledigen, mits dat ze van nu af zich onthielden
van de voorz, openbare ambtsbediening der stad ^
Zoo was, ook zonder tusschenkomst der bezending uit de algemeene Staten, de
zoen, in haar zin, getroflen, en keerde deze onderweg van dien afloop vernemende,
zonder naar Amsterdam door te reizen, naar de Hofstad terug. De Prins zelf vertrok
in den vroegen ochtend van donderdag evenzeer derwaarts, terwijl zijn troepen te
zelfder tijd de terugmarsch aannamen. Zoo, als Jan Soet juichend zong:
____in vijf dagen tijds waa alle ding weer goed:
Zijn Hoogheid gaf bevel van 't krijgsvolk af te voeren,
Men hoort des morgens vroeg de legertrommels roeren,
En 't luchtig hoefgeklap der wakkre ruiterij.
De stad krioelt van vreugd, en laat 'er wapens vallen;
Men haalt er 't grof geschut met blijdschap van de wallen,
En ieder roept: "God^lof! dat onweer is voorbij".
De stadssluizen waren 's woensdags middags reeds weder gesloten, en.de kadijk,
die men, om de polders onder water te · zetten, had doorgestoken, werd weder dicht-
gemaakt, het nieuw aangeworven land- en zeevolk afgedankt, het geschut van de
wallen gehaald, en in de magazijnen ondergebracht, en den 7en Augustus door den
krijgsraad een nieuwe «ordonnancie» voor de schuttervendels uitgevaardigd, waarbij
de aanmerkelijk verzwaarde dienst weer verlicht werd In plaats van tien behoefden
^ Zie het VerdragJi %emaecTct tusschen Sijne Hoogheyi aan d'eene zijde, ende de HH. lurgemeesfefen
tnde XXXVI Baden der stadt Amstelredamme door hare speciale volmachtigden aan d'andere eijde,
In 't jaar ons Heeren, ICoO.
® Ordonnancie gestatueert ly de Έ. Heeren mn den Erijgsrade, enz.: Eerstelijch sullen alle dagen twee
compagniën waken, de eene op den Dam, en de andere op Sint Antonia marckt. 3. Die op den
des vaderlands. , 139
voortaan slechts twee vendels 's nachts te waken, 't geen na kermis tot op één werd
verminderd. Intusschen voor hare stad zeer op een gewapenden vrede en krachtige
weerbaarheid gestekl, besloot de Vroedschap, hare poorten — even 't als zij den Dam
deed — 's nachts met ketenen af te spannen, liet zij in de gracht bij de Haarlem-
merpoort palissaden slaan, gelijk ze overal elders reeds gevonden werden, voegde zij
voor de dagwacht nog een kortegaard — die van de Stadsherberg of 't Paalhuis —
aan de andere toe, stelde de schildwacht niet meer in de poort, maar daar voor, en liet
ook in den Amstel bij de zaagmolens eenige eiken balken heyen, om een boom te
leggen, zoodat de schepen in plaats van tot de roode brug, zoolang de boom gesloten
bleef, slechts tot daar konden komen Κ Buitendien werden er daar ter plaatse, wat
later, twee zware houten Blokhuizen gebouwd, onder toezicht van den uit Antwerpen
■s
Dam de nachtwacht hebben, sullen aldaer met een half vaendel bljjven houden de Hoofdwacht, ende
een corporaelschap aan het W. 1. Huys ende Stadsherberg, en de een corporaelschap aen de H. wega-
poort; ende des daechs dagwacht een halfcorporaelschap aen de poort, ende een halfcorporaelschap
acn de Stadsherbergh voor de middagh, ende het ander na dc middagh als voren. 3. Van geiycken
oock het vaendel, dat de wacht heeft op St. Antonismarckt, sal aldaer het halve vaendel blijven
houden de hoofdwacht, ende een corporaelschap trecken aen de S. Antonispoort ende aen de Eegu-
lierspoort, ende des daechs een halfcorporaelschap daghwacht aen de Sint. Ant. poort, ende a'en de
Eeg. poort; het eene corporaelschap voor de middagh, het ander na de middagh, als boven. 4. Sul-
lende oock alle avonden de verlossinge geschieden precys ten seven uren, op pene van 25 s. boeten,
te betalen aen 't vaendel, dat verlost wert, by 't vaendel, dat te laet comt. 5. De boeten die over
't versuymvan de wacht vallen, sullen van nu voortaen wesen des nachts 30 st., ende des daehs 20 st.
voor ieder persoon. 6. De provoosten sullen alle daghen, tusschen 4 ende 5 uren na de middagh,
op het Stadhuys het woort halen in een besloten biljet, ende aen hunne respective capiteynenbren-
gen , ende alle dagen 's morgens ten acht uren hunne capiteynen de wachten aenseggen. 7. Alle pas-
sagiers in de Stadt komende, officieren of soldaten zijnde, door de schrOvei:s van de compie te doen
aanteyckenen haer namen ende herbergen, ende door de portiers ende boomsluyters de burgemees-
teren des avonds te doen brengen. 8. Ende sullen de wacfeten haer aenvanek nemen op maendagh
den 8 Augusti 1650 by de manhafte Capiteynen Corn. van Drenckelaer ende Franck van der Meer,
ende so voorts successivelijck na het register van den Krjjgsrade, alle nachten twee vaendelen. 9, De
Capiteyn-majoor ende andere Capnen van de soldaten sullen alle poorten, boomen, en corps-de-gar-
des, die by de burgers niet beset zijn, hebben waar te nemen. 10. De hoofdofficieren, en de adel-
borsten incluys, by provisie met het zijdtgeweer te gaen, op pene daertoe staende. 11. De corpo-
raelschappen, die des nachts de hoofdwachten hebben, sullen des morgens ten huyse van den h! bur-
gemeester de sleutelen halen, ende deselve voorts de daghwacht waer te nemen, ende op hunne
rendezvous--p]a,etH gekomen zijnde, suUen dan die alsdan eerst mogen aftrecken. Ende dit alles onver-
mmdert de groote ende kleyne ordonnen op 't stuek van de wachten gemaeckt, ofte die naemaels
noch gemaeckt souden mogen werden.
Aldus goedgevonden ende gearresteert by Myn E, HH. van den Krijgsrade te deser stede Amster-
'^«^» denTAug. 1650. - " F. Bakkikce COCQ.
^ t laatst van October werden intusschen de 20 vendelen tot niet minder dan 54 uitgebreid.
Zie de Gesteurde Leeuw enz, (in 't begin van Nov, 1650 uitgegeven).
-ocr page 147-algeieene geschiedenis
ontboden Jan Heymansz. Koek. Zij rustten op stevige eiken palen, tusschen welke,
binnen besloten hekken, gewapende sloepen konden liggen. Hun onderste verdiepin-
gen , voor busschieters en constapels ingericht, waren naar buiten, aan weerskanten,
van geschutpoorten met valdeuren voorzien, uit welke men met grof geschut den
stroom en den weg beschieten kon. Om de eerste bovenverdieping liepen breede open
gangen, van voren met dikke houten borstweringen gedekt, en tot wachtplaats voor
soldaten bestemd; de tweede bevatte eenige vertrekken voor hun officieren. Op den
weg langs den Amstel stonden aan weêrszij twee hameyen, om den toegang naar de
stad af te sluiten. Vijftig of zestig treden buiten de Blokhuizen werd daarenboven,
dwars over de rivier, een rij palen geslagen met twee openingen voor de doorvarende
schepen, die met boomen gesloten werden. De voltooying der Blokhuizen vorderde
geruimen tijd, en hield tot in 1651 aan; terwijl ze nauw drie jaar later, bij een-
nieuw ontwerp van versterking der stad geen dienst meer doende, en met al hun
paalwerk voor de schuring van 't water schadelijk geacht, weer geslecht werden. In
hun eersten tijd prijkten ze echter in hun vollen luister, tot niet geringen trots der
Amsterdammers, en werden door den dichterlijksten hunner, als «twee oorlogsblik-
dm fulmina Ulli — in de krachtigste poëzy verheerlijkt. «O, tweelingen»
sems»
zong de nu reeds 63jarige Vondel hun toe,
O, tweelingen des vliets, hoe zal men u begroeten
En zegenen, naardien gü eeuwig voor ons waakt?
Gij staat in 't liarrenas, ala Reuzen op hun voeten,
Opdat uw kopren mond tot noodweer donders braakt,
Salpeter, vier, en vlam, al de elementen samen,
En strijk' van wederzij de kanten en den stroom,
Om gruwzaam naclitgebuoed, vrijbuiters, te beschamen,
Erf goddeloos geweld te stuiten voor den boom.
De burger mag, naast God, op uw getrouwheid slapen,
En steken heel girust het slagzwaard in de scheê,
Verweerders van ons kroon, beschermers van ons wapen,
Ronddassen teffena van de Vrijheid en de Vree,
Met welk een naam zal stad en volk u anders noemen ,
Als vreeman naar uw aard, en vrgman naaruwampt? ■—
Gü Amstellanders, komt, bekranst dit paar met bloemen,
Dat, buiten onzen wal, voor Hollands welvaart kampt.
Beschutters van de bank, behoeders van ons have
En huizen, land en erf! gij lijdt het nimmermeei·.
Dat de Amstel, een tyran ten dienste, zweete en slave,
En, voor een vrijen staat, verkie^ie een wulpschen Heer.
Bewakers van den stroom, gij zult de koel bewaren,
Die goud als boter geeft, waarbij al 't land gedjjt,
Γλ^-··
^•n" i
ββ
J. .. ,·-.■
des vaderlands. , 141
Wanneer de koopman melkt, en poogt den room te gären,
Hop blind het onverstand hem aangrimt en benijdt.
Geen schalke vleyers tong beguichle, met schoon fluiten
En kouten, uw gezicht en zinnen, opdat hij
U in den slaap onthoofde, en dan gezwind aan 'tmuiten
En rooven valle, en drijft den handel weg van 't Y.
Dees koei wordt u betrouwd, dies vat ze bij de horen;
Dat is de Horen, daar al de oude tijd af tuigt,
Gevuld met gouden ooft, en muscadel, en koren;
Dat is onze uyer, daar de stad haar weelde uit zuigt.
En dien uyer, ten bate van Antwerpen, misschien nog te derven was het schrikbeeld
dier stad, hier in haar handel en rijkdom zoo dichterlijk gehuldigd, en tegen haar
^vulpschen belager zoo dringend gewaarschuwd. Geen kwaad genoeg wist men, binnen
hare vesten en onder hare geestverwanten, van dezen te zeggen noch verzinnen. Bij
de hertogen van Alenyon en Alva vergeleek men hem, en achtte hem snooder dan
beiden, daar zij vreemden waren, en de laatste in dienst van zijn koning en heer
handelde, terwijl 't maar «een kwade vogel is, die zijn eigen nest vuil maakt», en
de Prins zijn heeren en meesters gevangen nam \ Als khnc^on om de antwerper wis-
selbank, was het hem — strooide men uit — om de amsterdamsche te doen ge-
weest, en de beschuldiging was zeker evenmin gegrond, als die der wederpartij, dat
Schaep in Engeland een verdrag tusschen 't Parlement en Amsterdam beklonken had,
waarvan men den verdichten text zelfs in druk uitgaf, en dat 0. a. der stad een
vloot en soldaten toe zei, over welke laatste Thomas Grom well en de Drost van Muiden
generaals zouden wezen I In kreupelrijmen werd haar, als ((Bestemoêr», door hare vrien-
den een «klacht» over haar ontaarden kleinzoon in den mond gelegd:
Verleide held, ο spruit! hoe kan je
Verwisslen van een stam zoo waard?
O gruwel! datje zoo ontaardt
In een wanschepsel van Oranje!
Vergeeft het mijn, uw bestemoeder,
Zoo ik niet na uw mond en praat:
De droefheid boven reden gaat.
En maakt mij langs hoe meer verwoeder.
Niet, dat ik op uw deugd wil smalen,
Noch uw of vaders dapperheid;
' Zie 't Eerste en Tioeede deel van Η üollandis praetje, 1650.
I ^ Zie de Articulen gesloten ende geaccordeert tusschen de Mepublique van Bngelandt ter eener, ende
e Stad Amsterdamy in Η particulier, ter andere zijdeonderschreven: Henrie Scobel, Cler. Pari. en
• Schaap, en datum — als 't heette — London, 14 Julij 1650.
142 algemeene geschiedenis.
O neen, maar die uw jeugd verleidt,
Is niet met achelden""te betalen.
Maar Hem zy eeuwig lof daar boven,
Die tegen uw voornemen was.
En waakte voor myn gouwen kas.
Die — 't zeggen zeit — men mij woü rooven.
Doch men liet haar van de andere zij niet het laatste woord, en gaf den Prins een
antwoord, bij wijze van «kermisbrief», in de pen, waarin hij haar gemoedelijk be-
tuigde: «Ik docht dat zeper niet, dat u mijn tocht zoo speet», en de geruststellende
verzekering gaf: «'kZal u niet meer verschrikken, 't En waar —dat gij weer deedt
onhebbelijke stikken; Gij sarde mij daartoe, en toonde u onvroed». Vondel gaf hém
integendeel de schuld, en vraagde, hem een der «monsters dezer eeuw» noemende:
Verbeet ooit wolf een lam verwoeder ? — Waar baart de tjjd
Een zoon, zoo boos, die zijne moeder De borst afsnijdt ? —
Oranje, in 't harnas opgezeten, Rukt Holland in,
Op Amsterdam te helseh. gebeten, 'sLandsnoodvriendin;
Hij wenscht zijn dol rapier te stooten Door'thart des Lands.-
«Een loshoofd» — zoo hekelde een ander —
Een loshoofd, die te los op 't losse hoofd betrouwde.
En op zoo lossen grond zjjn heerschappye bouwde,
Is door de duisternis der duistre nacht belet,
Dat hij zich zelf niet heeft in 't graaflijk recht gezet,
Doordien de teugel van 't geluk bleef in de handen
Van hen die 't vrjje recht der vrjje Nederlanden,
In 't stemmen van elk lid beschermden in den Baad,
Waar door het krijgsbedrog en Hofpraal ondergaat.
Voorzichtigheid zag dwers door duisterheid der nachten,
En stond gereed, 't geweld voor haren wal te wachten;
Zoo wordt het los bestaan der losse jeugd betoomd,
Als tegens lichten raad een zee van vrijheid stroomt.
Vondels echt amsterdamsclie hart kennende, aarzelde een geestverwant niet, de Rei na
't eerste bedrijf van zijn GijshrecM, met weinig of geen verandering, pnder den titel
van Blijschap over de verlossinge van Amsterdam, op de tijdsomstandigheden toe te
passen, er «Heer Willem» de rol van «het Spaarne», dat «naar Amstels kroon stak»
te laten vervullen, den voortdurend nog miskenden «Gapel» Yoor «de Reus» te laten
optreden, «die Amsterdam ter neer wou ploffen», het «Trek in o, Amstel», enz.
door de vraag ie vervangen: «Of schoot de watervloed van binnen, Die zonder slag
kan oYerwinnen?» en met een (.(Nu Uoei, ο brave burgerij!» te eindigen ^ tot zulk
" · Het geheel werd dan echter, door weglating van reg. 13-18 en regel 35-30, tot 24 versregels
des vaderlands. , 143
een ergernis yoor de betrokken personen, dat, bij plakaat van 29 Aug., een «vereeringe
van vier honderd ponden» werd uitgeloofd voor wie den «auteur» van 't «schande-
leus» gedicht wist aan te brengen, en tw^ee voor wie er de «drukker» van aangaf.
In een «wedergalm» dier «blijdschap» jubelde daarentegen een ander, denzelfden
rei nabootsende:
Nu atelt het puik van zoete keelen,
Om daar gezangen op te spelen
Tot lof van God, die op Zyn troon
Gezeten is zoo hoog en heerlijk,
Van waar Hjj zien kon, hoe begeerlyk
Een Bicker speelt met Arastels kroon,
En bromt op geld, op zvraard, en speren,
Om 's Hoogheids glans van 't hoofd te scheren.
En blindhokt zoo vermaarde stad,
En schreeuwt: "Prins Willem, met zyn benden,
De wisselbank zoekt om zjjn lenden.
Uw vrijheid, uw kleinood en schat!
Waar zijn de Bickers met hun stoffen,
Die Nassau's macht ter neer woü ploffen,
Maar roepen nu: "verschoon te slaan!
Genade, ο Vorst! genoeg geslagen,
Toen gy ons deedt van 't kussen jagen,
En wü met schande moesten gaan".
Ziet, Joab spreekt met die van binnen,
Dat Bichri's hoofd kon overwinnen
Hun straf'; — dies bloei, ο burgerj]!
Uw Raad, die heeft zich wel gekweten.
Dies willen wy uw schand vergeten,
Oranje sta u eeuwig bi}! —
In «den Ommeganók van Amsterdam» braakte een heftig Contra-remonstrant, bij deze
gelegenheid, zijn gal uit over al wat de milder gestemde regeeringsparlij in de laatste
25 jaar gedaan of geduld, en met name tegenover de rechtzinnige predikanten, zijns inziens,
misdreven had: «nadat zij haar hebben meester gemaakt van het Stadhuis en de
burgers», schreef hij, «hebben zij gaan domineeren over de kerke, verscheiden tref-
ingekrompen. Meer welwillend dan kunstvaardig zocht een rijmelaar, in een tegendicht op dezelfde
rei-klanken ("Ha, ha! lach uit met luider heelen De gekken, die poeët bier spelen", enz.) 't voor
Vondel op te nemen, en hen, "die met zijn woorden stoffen. Om zoo zjjn eer ter neêr te ploffen",
de les te lezen, {Aan de diefsche lasterpoëten op haer Blyschap, enz.)
In toespeling op II Sam. 20, 21: "Doe antwoordde Joab, ende zeide: een man, wiens name ia
de zone van Sichri, heeft zjjne hand opgeheven tegen den koning; levert hem alleen, zoo
ik aftrekken", _
144 algemeene geschiedenis.
felijke predikanten uit haar stad gejaagd, omdat zij, volgens haar ampt, met vrij-
moedigheid haar in haar kwade proceduren tegengingen, en bestraften de tolerancie
van alle sectarissen, het invoeren van een hoogeschole, die zij voorzagen van armini-
aansche professoren, het -oprichten van een Akademie met comedie-speelders tot de-
bauche van de jeugd», enz. Het fraaye stuk werd aan den delfschen dominee Goethals
toegeschreven, en weersproken in «den rechten Ommegang van de gevioleerde stad
van Amsterdam; gedrukt in 't jaar der Nijdigheid van de hollandsolie Vrijheid» , door
zekeren Konink, die daarom voor «den rechten Konink Midas, ontdekt in zijn lange
ezelsooren» werd uitgemaakt Hoe 't de Bickers — als ware amsterdamsche zondebok-
ken — bij de rijmelaars der tegenpartij misgelden moesten, laat- zich denken. Op de lus-
tige maat, maar lang niet met den geest of de kunst van Vondels Rommelpot lijmde
men o. a., ter verheerlijking van «Bikkers Val», een «kruist hem, kruist hem» samen,
en ook in smakeloos proza teeg men hen te lijf, om van de andere zij, in een Buer-
praetje iusschen drie Amsterdammers wakker voor hen partij te zien kiezen, en hun door
Jan Soet als, «'t puik der Amstelgoden» een Palmkroon te zien vlechten, als tegen-
gift der «vuile» Laurierkrans, hun door hun vijanden uitgereikt. «Uw mond», duwde
men dezen laatsten elders toe,
Uw mond is veel te valsch, om Bickera naam te noemen;
Durft gij, verduiveld mensch, dien eedleu Heer verdoemen,
Die, door zyn wüs beleid, ona staat heeft vastgesteld,
Die, door Zijn Hoogheids komst, bjjna was neergeveld?·'
En toen men aan 't bouwen der Blokhuizen ging, sloeg een vereerder van beide
broeders voor, ze met de namen hunner heerlijkheden, als de eigenaardigste en waar-
digste, die men hun geven kon, te sieren, «Dit», zong hij, op Vondels voetspoor.
Dit zjjn de Reuzen, die, als beukelaars en helmen,
De stad bewaken voor een brullend dwingeland;
Hl) koora vrü, zoo 't hem lust, met stroopers, moorders, schelmen,
En al wat gruwel baart;.— de dapperheid houdt stand.
Hoe zal men deze broers best naar hun deugden hieten?
D'een Heer van Bnglenlurg, en d'ander Heer vaii Swieten. '^
Liet men «H Vragende Amsterdam)·) zich in verzen tot «de Vereenigde Provinciën»
om opheldering van 't gebeurde wenden: ' ,,
' Naar 't schijnt waren hij en zijn vrienden, waaronder Jan Soet, gewoon, in den Uoó Doolhof
buiten de Regulierspoort, over de Ossemarkt saam te komen, waar ze zich met tarok- en teerling-
spel, onder Rotterdammerbier en wijn en een pijp tabak, vermaakten (Zie aldaar).
' » "Bicker, hoe zal 't met u loopen? Bicker, hoe zal't met u gaan?'k Zie gij bent er kwalijk aan", enz.
ί ' £asjuillemaJcers Weêrgalm (door J. J. van Duysbergen).
< Bijnamen der Blolchuizeii van Amstelredam (waarschijnlijk door Pieter de Groot gedicht).
-ocr page 152- -ocr page 153-146 algemeene geschiedenis.
vaderlander, het heugelijke herstel yan den Trede in een goedaardig schertsend dicht,
dat de «Verdwenen Vreugd Toor Jan Kwamaar over de hollandsche^ Onrust» schetste,
en waarin hij de verschillende stemmingen in den lande, naar den indruk door 't ge-
beurde op haar gemaakt, in de opgevoerde personen teekende. ((Lubbert» zoo ving hij aan,
Lubbert had dees dagen vergaard op een hoopje
't Puik vaa Jan Rap die daar kwamen om een zoopje;
Te midden veur haar lag een kaartje van Amsterdam,
Daar de Prins mette krijgslui te Diemen kwam.
Dit zag een Geldersman met twee Zeeuwen,
Die begosten op Holland te vloeken en te schreeuwen.
Een friessche schipper, die er bijzat, zwol van spijt op de rijke stad,
Dat men den aanslag, zoo hjj zei, dus verbrnid had;
AVant hij allegeerde, dat er een hoope Papouwen
Weêr begosten een kerk met beelden te bouwen;
Deze stonden den Prins tegen, en ook de Heeren Staten door geweld,
Want zij broehten soldaten op heur eigen naam in 't veld.
En die 't land trouw gediend hadden, wouden ze nou gaan ofdanken !
Mit komt er een notaris, die 't hoorende zei: ''wat 's hier te janken
Van onze Heeren ? 't Is voor 't gemeene best 'edaan,
Want waarom zou m' anders op heur naam de trommel slaan?"
Een brabantsch Hameken, in een hoekjen gedoken,
Die niet gedaan had, als alle kwaad te stoken,
Klapten in zjjn handen, dat. de Engelschen die der waren,
Meenden 't voisje van Stuart te spelen op onze snaren;
Maar "zoo subiet gekomen, zoo haast weder vergaan",
Riepen Stadssoldaten, en trokken reiskleêren aan.
De Prins had Amsterdam zoo beleid, als hij te Diemen was gekomen,
Dat in plaats van oorlog de vree ia voortgekomen;
Dat bevestigde een Hagenaar, en daarbij, datte zeven landen
Beloofd hadden nimmermeer te breken Eendrachts banden.
En hij besloot, met de beide strydende partijen gelykelijk te roemen;
Naast God heb dan de eer de Prins en zulke Heeren
Die, om 't gemeene best, het kussen van regeeren
Om 's Lands welvaren straks verlieten, uit inzicht
Dat trouwe dienst, voor stad en laad, na eer en plicht,
Wel kan door misverstand zijn meesters slagen leeren,
Die door verloop na wensch zich weêr ten beste keeren, \
De Prins zelf het intusschen, onmiddelijk na de bevrediging een geschrift tot
zyn verantwoording opstellen, dat hij al aanstonds by de Staten van Holland, en '
den 15en bij de algemeene indiende, om hun rekenschap van zyn handelwijs omtrent
de zes gevangen Heeren en de stad Amsterdam te geven. Eenige lieden, schreef
ι.
des vaderlands. , 147
hij daar, hadden een aanhang in den Staat gemaakt, geschikt, om dien, met Unie,
Godsdienst, en al te bederven, en de Staten-Generaal hem daarop gemachtigd,
de geschillen langs alle wegen bij te leggen. Hij had daartoe eerst zachte middelen
aangewend, en, toen die door de «insolente stugheid» van eenigen dus vruchteloos
bleken, moeten besluiten zich van enkele der voornaamste aanleiders meester te maken,
en Amsterdam door krijgsvolk te dwingen, eenige weinige personen, die belet had-
Ί 'lat hem gehoor was verleend, uit de regeering te ontslaa.n. Tot die uiterste mid-
delen had hij zijn toevlucht moeten nemen, gelijk men bij een gevaarlijken brand
enkele huizen omverhaalt, om een gansche straat of stad te sparen, en hij meende zich
daarmee naar zijn eer, eed, en geweten gekweten te hebben ^ De bijzondere bezwaar-
punten tegen de zes Heeren had hij hierbij nog niet kunnen opnemen, doch zou die
te zijner tijd ontvouwen. Zoowel de algemeene als de hollandsche Staten achtten beter,
deze verantwoording, die 't nauw voor de helft nog zoo versch geheelde zeer licht
op nieuw zou ontsteken, ongelezen ter zij te leggen en ter griffie weg te bergen. De
hollandsche stelden haar met dat doel, welverzegeld, in handen van den Raads-
pensionaris. Omtrent het zestal op Loevestein overlei men 't zoo, dat niet de Staten,
maar de betrokken steden, elk voor zich, op verlangen van de gevangenen of hun
vrienden, den Prins verzochten, hen op vrije voeten te stellen, onder aanbieding,
dat zij — evenals beide Bickers — uit de regeering scheidden, en daarin niet weer
aangenomen zouden worden. Voor 't oogenblik zaten zij nog steeds zonder toegang*
gekerkerd; en zelfs den dag na 't verlaten van Amsterdam, den 4en Aug., schreef de
I Prms nog aan den bevelhebber, die hem een gemeenschappelijken brief van hen had
I doen toekomen, dat hy er geen meer had aan te nemen, noch hun te veroorlooven
I er aan iemand, wie.dan ook, te zenden, evenmin als er hun van buiten een te doen .
; geworden, verlangende tevens van tijd tot tijd op de hoogte gehouden te worden,
\ S®®" er met hen voorviel I Acht dagen later intusschen toonde hij zich reeds
inschikkelijker, en gaf den 12en beiden zoons van De Wit, en den brpêr van Duyst
verlof zich een paar uur met hen te onderhouden, gelijk den volgenden dag aan De
Waals broêr en den zoon van Ruyl, den 14en aan de vrouw van Keizer. Geen der
bezoekers mocht zich echter met de andere Heeren, dan wie zijn bezoek gold, inlaten
Den 16en werd De Witts verwanten de toegang tot hem vrijgesteld, en den 17en kregen
ook de zuster en schoonzuster van Keizer en een paar afgevaardigden van Medemblik
>erlof. Keizer en Stelhngwerff te zien, en Keizer zelf, doch altoos pnder goed geleide,
op de wallen nu en dan eens om 't slot te wandelen ^ Duyst was toen reeds sedert twee
^ Aid. t. pl. ί Zie het geheele stuk, Archwes t. p. p. 398 sa.
Zie het uittreksel uit zjjn schrijven, aldaar, t. pl. p. 346.
^ Aid. p. 408.
148 algemeene geschiedenis.
dagen, op 's Prinsen last Trijgelaten, doch bevel gegeven de anderen eer strenger nog
I te bewaken, al kreeg Duyst verlof hen vóór zijn vertrek te gaan zien. Intusschen volgde
den 18en ook de loslating van De Witt en De Wael, den 20en die van Keizer en
I StellingwerfF, beide laatsten, even als Ruyl — die daar den 25en eerst toe overging —
slechts na persoonlijke onderteekening van een belofte, zich «als magistraat of pen-
1 sionaris, in geenige steden van Holland te laten gebruiken» .
De Prins was te gemakkelijker tot deze bevrijding overgegaan, als hij zich meende
te mogen verheugen over den keer, dien de zaken — in spijt van Amsterdam's mis-
lukte overrompeling door zijne troepen — voor hem genomen hadden. Hij achtte er,
naar hij aan zijn goeden vriend Estrailes schreef, zijn gezag geheel door hersteld, en
hoopte dat te handhaven I Van de verschillende gewesten kwam inmiddels ook een
gunstig antwoord op de mededeeling van zijn Staatsbedrijf, vóór zijn vertrek naar
Amstelveen, aan hen gezonden. Zeeland had, in zyne zitting van den löen, de mid-
delen, «die Z. H. goed gevonden had te gebruiken", oordeelende daarop toepasselijk
te zijn het door hem aangevoerde besluit van 5 Juny, «geadvoyeerd en gelaudeerd»,
hem tevens «bedankende voor de moeite te dezen aangewend, met verzoek in den-
zelven ijver te willen conti nu eeren». Gelderland had hem evenzeer bedankt, en be-
sloot een dag of wat later zelfs, na 't verslag door Aertsbergen mondeling omtrent
alles gedaan, hem, bij zijne aanstaande komst te Dieren, te gaan «congratuleeren en
uit naam der provincie te bedanken voor de goede voorzorgen en gedane officiën
tot dienst van 't Land en behoud der Unie». Ook Friesland, Overijsel, en Utrecht
hadden hem, in verschillende termen en min of meer omzichtige bewoordingen, hun
dank betiiigd; in Groningen was men tot dusver nog niet vergaderd geweest. De
staat van oorlog werd thans, in de zitting der algemeene Staten van 18 Augustus
eenstemmig door allen, overeenkomstig het ontwerp van 15 July, geregeld ^ Vijf
en vijftig compagniën te voet en twaalf te paard werden diensvolgens, uit naam van
den Prins en den Staatsraad, afgedankt. De vier verdere ruitervendels en omstreeks
1000 man voetknechten, waarover ten laatste 't verschil had geloopen, zouden niet
langer in dienst blijven, dan (Ie gewesten zich — uiterlijk binnen vier of vijf weken —
' Aldaar, i pl, 1
® "Je les ay relachés et je voua puis dire comme ä uu de mes bons amis que ceste affaire a res-
tabli entièrement mon authorité, la quelle j'espère raaintemr." (Schrijven van 26 Aug. Arch. t, pl.
p. 407).
* "Ia, na voorgaende deliberatie, goet gevonden ende verstaen, met eenparicheyt van de advysen |
van alle de Provinciën, mits desen aen te nemen ende te arresteren den voorn, staet van oorlogh,
I
gelijck die by S. H. gemelte H. S. Exc. Stadhouder ende den Raet van State is geconcipieert, in- ,
gestelt, ende de Provinciën iioegestuyrt, ende dat onder voorn, modificatie van de voorn, voorslagh
van den 15 July 1, 1." Jies. der Staten-Qen. van donderdag, 18 Aug. 1650.
des vaderlands. , 149
daaromtrenl verklaard hadden. Geen der gewesten zou voortaan afzonderlijk eenige
afdanking van troepen onder den eed der Generaliteit mogen ondernemen, als strijdig
met de besluiten van 1 November 1623 en 9 Febr. 1626, die tevens werden her-
nieuwd en bevestigd; alle afdankingen, veranderingen, of wijzigingen zouden moeten
gedaan worden volgens de orde der regeering, en wanneer er over de verhouding of
vermindering bij den staal van oorlog eenig verschil van meening tusschen de Pro-
vinciën ontstond, zou dat bij minnelijke samenspreking tusschen de Provinciën worden
vereffend. Zoo men tot geen verdrag kon komen, zou het verschil aan het hoogwijs
advies en ter beslissing van de HH. Stadhouders of den Stadhouder der gewesten in
der tijd zijn. Op uitdrukkelijk verlangen der afgevaardigden van Friesland en Groningen,
werd omtrent de thans voorgenomen afdanking nog bepaald, dat zij geschieden zou
«uit de vreemde natiën», Franschen, Schotten, en Engelschen. Omtrent die fransche
compagniën, welke hij behouden zou, ging de Prins met een zijner fransche vrienden
te rade, dien hij gaarne — was er gelegenheid toe geweest — van de afgedankte had
zien gebruik maken, daar hij officieren en soldaten beiden kon roemen
Levendig juichte de fransche Rezident, Brasset, den afloop van 's Prinsen onderneming
toe, dien hij trouwens niet minder aan zijn geluk dan aan de wijsheid toeschreef, waarmee
hij tegenover de amsterdamsche eischen had weten in te binden en toe te geven, en
zoo het verdrag door de stad zien aannemen, vóór de bezending uit de algemeene
Staten te Amstelveen tot hem gekomen was. De weg der wapenen toch, dien hij
had ingeslagen, zou zeker niet door hare eenstemmige goedkeuring gesteund zijn,
en zijn gezag daardoor een grooter knak gekregen hebben, dan het thans, door de
onderwerping van Amsterdam aan zijn verlangen versterkt scheen. Hij ging hem op
zijn slot te Hondslaarsdijk een bezoek brengen, waar hij zich een dag of wat was
gaan ontspannen, vóór hij de reis naar Gelderland aannam. Hij stelde zich nu gouden
bergen van zijne en 's Lands verhouding tot Frankrijk voor, en meende zelfs, mochten
de fransche Majesteiten wat oorlogschepen noodig hebben, om Haar oproerige onder-
danen in Bordeaux te bedwingen, de Staten die wel gaarne zouden verstrekken. En
dat zou dan nog maar 't begin wezen; het middel, om, in afwachting van beter,
de zaken op gang te krijgen. Door den voorzittenden afgevaardigde ter GeneraUteit, die
' Archives t. pl. p. 407. Dat deze vriend niemand anders dan de Graaf van Estrades zelf is, dunkt
mü zoo goed als zeker. Deze toch voerde in Duinkerken bevel, en had een der afgedankte regi-
menten. De Heer Groen van Prinsterer, die meent dat hy het niet zou kunnen zijn («ce ne saurait
etre D'Estrades» schrijft hij, p. LXXX ann.) heeft op deze en andere bijomstandigheden, die de zaak
volkomen duidelijk maken, niet gelet. Stelt men Estrades als de bedoelde persoon, dan wordt alles
in deze brieven, geljjk in al de andere tot hem gericht, helder en klaar.
' "A tout ce qu'il a voulu", schrijft Brasset eigenlijk (Archives t. pl. p. 403);; doch dat is zeker
wel wat sterk uitgedrukt, daar alles ten slotte op de vrjjwiUige aftreding der Siekers neêrkwam.
1-?
150 algemeene geschiedenis.
geheel op zijn liand was, zou de Prins aan de algemeene Staten laten voorstellen,
hoe schandelijk het voor 't Land was, Frankrijk in zooveel moeilijkheden te zien,
zonder het zijn bijstand aan te bieden, na al wat men er aan verpHcht was; voorts,
een beleefden brief aan den aartshertog Leopold te zenden, om hem te doen weten
dat de Staat hem niet veroorloven kon, Frankrijk nog meer te bemoeilijken, en zich
dus als middelaar tot een goede schikking aanbood. Ook zou hij Spanje laten verzoeken
te voldoen aan 't geen, met betrekking tot de belangen van zyn eigen Huis, bij den vrede
van Munsler gelast was, bij gebreke waarvan men tot andere middelen, daartoe
dienstig, zijn toevlucht zou nemen. Hij hield zich overtuigd — als hij naar Frankrijk
schreef ^ ^— dat Spanje niet in staat was, aan dat verlangen te voldoen, en daar 't het
hem had willen lastig maken, kon men nagaan, dat hy van de gelegenheid zou
weten gebruik te maken, om het loon naar w^erk te geven. Hij wanhoopte dus ook
niet,.dat men weldra oorlog met Spanje hebben zou, doch men diende zijn maatregelen
daartoe wel te nemen. Den Cardinaal Mazarin bleef hij voortdurend van zijn oodmoe-
dige gedienstigheid verzekeren, en achtte het voorts van belang, dat niemand van
de verstandhouding tusschen hem en den graaf van Estrades, aan wien zijn brief
gericht was, vernam. Als Gezant der Staten in Frankrijk was juist in deze dagen,
de onlangs daartoe benoemde amsterdamsche pensionaris, Willem Boreel, ontvangen,
een meer rechtschapen en eerlijk dan scherpzinnig en schrander man, en die van
's Prinsen slinksche streken en achterbaksche onderhandelingen niet het minst ver-
moedde. Hij meende integendeel, een paar maanden later — in een brief aan 's Prinsen
even zeer natuurlijk buiten alles gehouden secretaris, den Heer van Zuilichem — zijn
hartelijke vreugd te mogen betuigen over de «roemrijke» taak, door Frankrijk aan
de Vereenigde Gewesten opgedragen, om aan den verderen strijd met Spanje een
einde te maken. «Ziedaar een groot gezag», schrijft hij «waaraan Frankrijk zich uit
zich zelf onderwerpen Λνΐΐ, en zoo de HH. Staten dat willen aanvaarden en uitoefe-
nen, zal men ons dank weten, en zij de fransche kroon, die onzen bijstand vraagt,
verphchten». Onderwijl was de Prins naar Gelderland geweest, van daar na luttel dagen
teruggekomen, om in 't begin van September te Haarlem de Wet te helpen veranderen,
— dat anders bij zijn afwezen uit den Haag, door de Staten geschieden pioest;— en na zijn
terugkomst onmiddelijk weer met Brasset en Frankrijk gaan samenspannen. Den spaan-
sehen gezant, die er, in 't laatst der maand, in tegenwoordigheid van de voornaamste ledert
der Staten, met minachting over gesproken had, had hij terecht gewezen, en luide
' Zie zijn brief van 27 Ang., ArcUves t. pl. p. 408. Den 30eii werd in de Staten zoo besloten.
2 Zie zün brief uit La Roebelle, ald. p. 427. De man giste niet, dat die bemiddeling een doorgesto-
ken kaart tusschen den Prins en de fransche hofparty was sedert gene's "offres de médiation," door
deze zoo «favorablement receues" (zie Brasset's schreven, ald. p. 422).
des vaderlands. , 151
verklaard, dat het er nog niet zoo slecht meê stond als de ander wel voorgaf, en dat
de Gardinaal allerminst den haat verdiende, hem door velen toegedragen, weinig erken-
telijk voor al de diensten den Lande door hem bewezen. Voor 't ovei'ige bleef hy tegen-
over hem veinzen, tot hij de hem tegenwerkende cabaal te niet had gedaan, waartoe
hij onverpoosd werkzaam was \ Tot voorzichtigheid in al zijn tegen Spanje gekeerde
bemoeyingen werd hij vooral ook door den stand van zaken in Engeland geleid, waar
zijn schoonbroêr er te vergeefs naar streefde, van Schotland uit binnen te rukken,
en Grom well de schotsche troepen onder Leslie dinsdag den 12eu September bij
Dunbar geheel versloeg
Men vond er zich na dezen heugelijken zege, te eerder genoopt tot een doortas-
tenden' maatregel omtrent den gezant der Staten, Joachimi. Deze toch, hoewel reeds vóór
een jaar — in Sept. 1649 — onderricht, dat hij voor geen openbaar persoon zou
gehouden worden, aan de engelsche Republiek gezonden, zoo lang hij geen geloofs-
brieven aan 't Parlement had overgeleverd, had daarvan nog altijd in gebreke moe-
ten blijven. Een des te ergerlijker verzuim, als Strickland daarentegen — in spijt
zijner geloofsbrieven voor de Staten-generaal, gelijk die van Holland — bij eerstge-
melde, trots den aandrang van 't laatste, nog steeds niet ontvangen en daarom
teruggeroepen was; terwijl men na zijn overkomst vernam, dat een door «Karei
Stuart, aannemende den naam van Koning van Groot-Brittanje», naar Holland afge-
zonden Schot, Macdowel, zijn geloofsbrieven aan die Staten overgeleverd had en door
hen ontvangen was. Men achtte 't daarom thans, gelijk men Joachimi schriftelijk te
kennen gaf, «niet betamelijk hem zelf langer dan een maand in de Republiek te
dulden, en zond hem daarom een van 26 September gedagteekenden verlofbrief. Den
afgevaardigde der hollandsche Staten, dien men, na 't overleggen zijner geloofsbrie-
ven, te woord had gestaan, gaf men thans ook van «de groote en goede uitkomst»
in Schotland bericht, hen tevens de noodige bescheiden, om als tegengif te dienen
voor al de valsche en onware verslagen van een vermeende nederlaag die 't Parle-
mcntsleger ondergaan had, door de tegenpartij in Holland zelf in druk verspreid ® Men
verheelde hem tegelijkertijd de ergernis niet, door de houding omtrent Strickland en
Macdowel bij 't Parlement verwekt, noch hoe men Joachimi.daarom zijn afscheid had
gegeven, hem tevens opheldering verzoekende omtrent het gehoor ook door de hol-
' 2iie zijn schrijven van 29 Sept. ald. p. 419,
We fought the scottish armies. After much appealingto God, the fightlasted above an hour, We
»lied (as most think) 3000, took near 10,000 prisoners, all thelr train, about thirty guns great and
i-malle, etc.; lost not thirty men. TMs is the Lords doing, and it is marvellous in our eyes". Crom-
Well {Letfers and Speeches II. p. 349).
Als een Trandaet uyt het MngeU, Capittel van een brief uit Nieuw Castel, enz.
-ocr page 159-152 algemeene geschiedenis.
landsche Staten aan den laatste verleend, niettegenstaande de waarschuwing tegen
hem of ieder ander agent van Karei, door Strickland bij zijn afscheid in de volle
vergadering van Holland gedaan. Een vriendelijk verzoek, naar men schreef, met geen
ander doel dan om uit den weg te nemen alle verhindering van goede verstandhouding,
en een hartelijke vriendschap tusschen de britsche RepuMiek en de hollandsche Staten
voor te bereiden Κ
Wat dus de Prins, met het oog op de britsche zaken en den daar door hem ge-
wenschten ommekeer deed, moest hij zorgen zoo geheim mogelijk te doen; en dat
Mvns hem — als reeds herhaaldelijk kon blijken — volkomen toevertrouwd; hij had er
als een aangeboren neiging toe, niet minder krachtig dan die, om, waar hij den
kans eenmaal schoon zag, gewelddadig door te tasten. Ook tegenover Spanje zou hij,
in zijn eigen, zijns koninklijken schoonbroers, en de franschen belangen van beide
thans blijk geven. In 't begin van September had hij den Graaf van Estrades, die
over een der thans afgedankte regimenten als Golonel had gediend en thans in Duin-
kerken voor Frankrijk bevel voerde, en met v/ien hij voortdurend gebriefwisseld had,
tot zich naar den Haag genoodigd, onder schijn daar over de achterstallen van zijn
regiment te komen onderhandelen. De Graaf had daar, na bekomen verlof van Mazarin,
zoo spoedig doenlijk gehoor aan gegeven, en met den Prins een verdrag ontworpen,
dat in 't volgende voorjaar in werking zou gebracht worden. Krachtens zijne bepa-
lingen beloofde de fransche Koning, met 1 Mei 1651, een leger van 16,000 man te
voet en 6000 te paard in 't veld te brengen, om Brugge aan te tasten; de Prins,
met Spanje te breken en evenzoo in 't veld te rukken, om met 10,000 voetknech-
ten en 4000 ruiters Antwerpen te gaan belegeren. Beiden, Koning en Prins, zouden
dienzelfden eersten Meidag ook Cromwell de vriendschap opzeggen, en alle middelen
in 't werk stellen, den jongen engelschen Koning op den troon te helpen, en hem
in zijn strijd tegen zijn oproerige onderzaten bij te staan. Geen van beiden zou ein-
delijk, buiten den ander om, zich met Spanje verdragen. In eenige geheime be-
palingen werd daarbij nog vastgesteld en bedongen, dat, zoodra de Prins Antwerpen
berend had, de Koning twee duizend van zijn ruiters zou afzenden, om den Prins
bij te springen, en men^ na de vermeestering van beide steden, gezamenlijk Brussel
gaan aantasten, terwijl te zelfder tijd 's Konings leger, op de grenzen van Picardiënj
" Zie Met qfscheU gegeven van Η Parlement mn Engelandt aen Aïb. JoacMmi, enz., alsmede een mis-
sive van den Tlaeit van Staten in JSngelandt aen den Hr. Schaep, enz. 1650.
= Bü het vroegere regiment van Candale, hem onder Frederilc Hendrik in der tp gegeven, zie
zijn Leven voor zijn Brieven enz., en verg. de Lijste van de afgedanckie ende geliceneieerde compag-
niën, gledaen ende uitghemaeTct door S. K. enz. volghms de resolutièn van RE. Ή. Μ. 's Gravenhage,
Tay W, Breeclivelt in de Veenestraat, 1650.
des vaderlands. , 153
tegen Bergen in Henegouwen oprukken zou. Terstond na de vermeestering van Ant-
\Yerpen zou de Koning den Prins zijn aanstelling tot Luitenant-generaal in 't konink-
lijke leger doen toekomen, en hem het markgraafschap van Antwerpen in erfelijken
eigendom overlaten. De Prins beloofde daarentegen, een vloot van vijftig welgewapende
schepen een half jaar lang in 't kanaal te houden, om er zoowel den engelschen op-
standelingen als Spanje afbreuk te doen. Verder zou men zich houden aan 't verdee-
hngsverdrag voor de Spaansche Nederlanden, in 1635 tot stand gekomen, en bij 't welk
I bepaald was, dat zoo het leger van een der beide bondgenooten een of andere plaats
I bemachtigde, die niet tot het aandeel van deze behporde, het die tot den vrede be-
ί waren zou; zoo beider vereenigde troepen er echter eene innamen, zij die in handen
% zouden stellen van hem aan wien ze was toebedeeld
I Wie tegen dergelijke oorlogszuchtige oogmerken van 's Prinsen zijde gestemd mocht
I zijn, niet voorzeker de Spanje voortdurend nog als Rome schuwende, rechtzinnige kerk-
« ijveraars, die van hun kansel uit, in de meest onverbloemde taal, hun onspaanschen
zin aan den dag legden; wier predikstoelen — als men hem niet ten onrecht nagaf. —
■> Wier predikstoelen zelf gedijen
""1 Hun tot zoo vele batterijen,
Waaruit men vuur geeft op den Vreê.
< Een van dezen, Maximihaan Teelinck, «dienaar van 't heilig Evangelie te Middel-
•1
:) burg», liet zich juist dezer dagen, in een «vrymoedige aenspraeck aen Sijn Hoog-
heyt, gestelt tot waerschouwingh en noodige opmerkingh in dezen verwerden en kom-
merlijcken standt van ons lieve Vaderlandt», en die hij den Prins tot «een cabinet-
bewaerder, om te lezen en herlezen» aanbood, in dien geest onbewimpeld hooren. Hy
Tierklaarde er «oyt en oyt voor vast (te) gelooven, dat de Spaenschen, noch ten dezen
dage maer lagenleggers zijn, en zeer listelick met ons handelen; die wy daerom niet
en moghen vertrouwen, wanneer zy zeiver listelyk met ons spreken; want seven
grouwelen zijn in haer harte, die — naar Spreuken XXVI v. 23—25 — maer met
I silver overtogen zijn». Heftig ging hij te keer tegen «alle gespanjolizeerde personen,
Jezuïten en vyanden van onzen staat», zich kenbaar makende door dat zy «Oran'giën
zochten te onder te brengen, om Spanje op te helpen, uitroepende voor kerkuilen allen
die haar tegen gaan». Hoe echter hij en zijns gelijken — gelijk een Stérmont en
Lotius in den Haag, Goethals te Delft, en anderen — tierden, zij zouden zich in hun
' Zie de Brieven, Memoriên, en Negocien t!a/i iie»! JETej'e (?ra«e i'JSsiraies (Utrecht 1755) I. bl. 98—-102,
Na hetgeen door Tydeman (op Bilderdyk) en Groen van Prinsterer (in zijn Inleiding op 't 4e deel
der Archives) is opgemerkt, zal wel in Wiseliua onzinnige verwerping der reeds door den bedachtzamen
Wagenaar genoegzaam zeker gestelde echtheid dier bescheiden door niemand meer gedeeld worden.
Verg. bovendien het aangeteekende boven bladz. 146. 'θ Prinsen sehrjjven van 2 Sept. uit zU"® ^»"ip®®" >
enz. volgt dan op het daar aRngehaalde van 27 Aug.
lyc deel, Ρ stuk. 20
Ti»
154 algemeene geschiedenis.
hoop teleurgesteld Tinden, den Prins weer tegen Spanje te zien oorlogen, en hun, naar
meening, verspaanschte landgenooten terecht te zien brengen. Zij rekenden daarin
buiten den dikwerf zoo griUigen loop der natuur. De nog zoo jonge Stadhouder, die,
na zijn samenzijn met Estrades, in 't begin van October op nieuw naar zijn lust-
slot te Dieren vertrokken was, om er zich met zijn gehefd jachtvermaak te verlusti-
gen, kwam den 27sten der maand meer vermoeid dan anders thuis, en voelde zich
door de koorts aangetast. Hij liet zich toen den volgenden dag terstond te water naar
den Haag vervoeren, waar hij den 203ten aankwam. Al spoedig bleek hij nu de kin-
derpokken onder de leden te hebben, en bleef daar eenige dagen aan ziek hggen ,
zonder dat men het ergste scheen te moeten vreezen. Hij leek integendeel, door de
hulp der kunst, het gevaar der ziekte zelve reeds te boven, toen bij, door de koorts
gefolterd, zondags den zesden November, 'savonds negen uur, in een groote benauwd-
heid verscheidde, nauw vier en twintig en een halfjaar oud. «Prins of niet» — als
Brasset een paar dagen later naar Frankrijk berichtte — »was hij sterfelijk als ieder
ander mensch, en had zijn dood dus in zoo ver niets verwonderlijks». Op dien leeftijd
echter en in dit tijdsgewricht, bij de huiselijke en landsomstandigheden, waaronder
hij plaats greep , kon hij niet nalaten ieder te treffen.
Op.de meest verschillende, meest uiteenloopende wijs zeker, naarmate de gemoe-
deren gestemd waren, en zich ook in den loop van 't jaar reeds kennelijk genoeg ge-
uit hadden. Terwijl de een op rijm en in dichterlijk proza weeklachten aanhief over
den zoo jong gestorven Vorst, in welken het den steun zijner beginselen, den zekeren
waarborg zijner begrippen of vooroordeelen, en de vervuUing zijner baatzieke begeerten
zag, gaf de ander, in dicht en ondicht, onbewimpeld de blijdschap zijns harten over dit
verscheiden van een Prins lucht, in wien hij slechts een heerschziek stededwinger,
een verdrukker 's Lands en zijner vrijheden, of hoogstens een overtolhg hoofdambte-
naar van den Staat zag. Het laatste zeker weinig minder eenzijdig dan het eerste, daar
het misbruik van macht met een heilzame toepassing verwarde; doch het een zoowel
als het ander, als onweersprekelijke gemoedsstemming, en in zijn blijvende invloed en wer-
|| king op 's Lands toekomst en lotwissel, van 't meeste aanbelang voor tijdgenoot en
I nazaat, en den onbevooroordeelden, naar vruchtdragende kennis van menschen en din-
gen strevenden geschiedbeschouwer. «O, Hemelen! ο, aarde! ο, gij inwoonderen !» — zoo
liet men zich o. a. van de eerste zij, in een «Weeklaghe» ^ hooren, die in haar schrijftrant
aan dien der «Naween van den Vrede» doet denken, en waarschijnlijk wel uit dezelfde
pen gevloeid is. — «treurt, schreit, beklaagt de dood, het overlijden, het wegnemen van
zoo een vorst, een prins, een kapitein, een goeverneur, een vader van ons vaderland, in
i 1
' Over de suhyte^ droeiie, omerwachiie ên Schaieliße düodi ϋΜ Ä if. »lei den vieèrTclaml· vdn
S, M. aan de Ver, Nederlanden, door P. V. T. M. Ia Vryburgh·, gedruckt voor 'a Lands Welvaren.
des vaderlands. ίδο
zijn fleur, opgang, kracht; zoo vol van coeragië, wijsheid, beleid; den schrik van onze
vijanden, den tuin van ons vaderland, den bewaarder van onze eenigheid, den voorstan-
der van de ware religie. Dezen heeft de machtige hand van God afgemaaid, tehuis
gehaald; wij waren hem niet waard, wij hebben door onze zonden tegen God, door
onze ondankbaarheid tegen hem, gemaakt, dat hij ons heeft verlaten, van ons is
afgevloden, ruste is gaan nemen, daar ruste is te vinden. — O, prins Willem, hoe
heuchelijk was de dag van uw geboorte! — Hoe heuchelijk was 't ons te zien een
scheut e, een spruite, een int, een afzetsel van zulken stam, van zulken boom, da.ar-
van Gods kerke, ons Vaderland, alle de ingezetenen, 'zoo gezegende, profijtelijke,
en heilzame vruchten genoten hebben. — Hoe gelukkig, hoe lieflijk, hoe aangenaam
was den dag van uw inhuldinge, van uw aannemen tot een Regent, Kapitein, Goe-
verneur van onzen staat! Hoe hebt gij straks beginnen te vertoonen uw princelijke deug-
den , de vruchten van uw opbrengen, om kloeklijk, wyslgk te mainteneeren, be-
schermen de oude zekere fondamenten van onze regeeringe; om, komende uit de woeste
oorlogen in de groote kalmte van vrede, evenwel het schip voort te roeyen, af te
stieren van alle klippen, zanden, om geen schipbreuk te lijden. In welk moeielijk,
traag, confuus werk Uw H. zoo nauw, zoo precies niet heeft können houden de vaste,
gebruikelijke, ordinarische streken, stroom, wind^ tij en alles tegenloopende. Uwe
intencie, uw pogen, uw wit, vertrouwen wij, is nochtans oprecht goed geweest. Maar
0 droeven dag, ο ongelukkig wegnemen! — O Prince, ons harte breekt, onze oogen
leken, onze leden schudden, dat wij u kwijt zijn, dat gij ons zijt weggenomen in
= deze tijd. van tweespalt, confuzie, verwerringe. O God! wilt Gy afbreken, dat Gij ge-
bouwd hebt, ons verderven, klein, tot niet maken ? — O, Prins Willem I, met u
is onze staat begonnen; ο Prins Willem II, zal met u onze staat vergaan? die Re-
publiek, die zoo groot, zoo machtig, zoo ontzaggelijk in Europa, in alle gewesten
van de wereld geweest is; die zoo ryk, zoo florissant geaccresseerd is! het magazyn
van de wereld! O, God verhoede 't!» — «Ach Willem!» zoo liet men, in denzelfden
geest, de «Haegsche Maeght» haar «hartsdroefheyt, getoont in 't storten van over-
vloedige tranen» uiten:
Ach, Willem, waarde held! uw deugdzaamljjke werken
> Die strekten een sieraad van policie en kerke;
Gjj waart de sterke zuil, daarop men had gebouwd,
En, als een Atlas, u 'sLands zware last vertrouwd.
Ik vind myn hoofd ontroerd, myn troon is zonder luister,
De parel van myn kroon, myn heldre steenen duister;
Den adem van mijn neus, die is b^jna verstikt,
Omdat mijn oog het hart niet met dien held verkwikt,
Mijn huisgebouw, weleer ten Hemel hoog gerezen,
Zal liehtlyk door uw dood Armui of Staavren wezen, enz.
156 algemeene geschiedenis.
Meer poëzy, dan in de hartroerende rymen dezer haagsehe tranenyliet, vonkte er
in de sclioone verzen, door den gevoelvoUen Jeremias de Decker aan «de 'klagende
Princesse, over de onrijpe dood van haren man» in den mond gelegd:
Gij, die op stam en staat vertrouwt,
Op jeugde stoft of frhsehe leden;
Ik bid 's u, dertelt niet te stout,
De dood en viert — gelijk gg heden
Aan mjjnen bruigom merken meugt —
Noch stam, noch staat, noch frissche jeugd.
Ochj mocht ik onder zand en steen
Met uOntschuilen 's levens kwalen,
Gij laat mij hier, en gaat alleen
In de Elizeesche velden dwalen,
Alwaar gg, in der helden schaar,
Uw dappren vader wordt gewaar.
Mij dunkt, ik hoor dien ouden held
Verbaasd uitbersten in dees reden:
"Hoe dus, mijn zoon? dus jong geveld?
Dus jong uw .vader nagetreden?"—
"O, jonger held! het äoet mij zeer,
En Wien, och! wien zou 't niet verdrieten? —
Niet, dat wy met onze oogen weer
V
Uw jeugdig aangezicht genieten.
Maar dat het treurig vaderland
Moet derven nu zoo waarden pand!" —
■ il
Doch zoo gij ook aaa de ander zij
Den geest mijns vaders komt genaken,
O, groet en kust hem eens voor mij,
En zeg hem, met betraande kaken,
Hoe dat ik, onlangs wees alleen.
Nu, ivees en wedtnp, zit en steen.
Geen troost dan ook voor haar, dan in het hoopvolle uitzicht, na weinig dagen]
den van haar genomen gemaal een spruit te baren, die wel, als zij, al aanstonds «öeei'
zou zijn, doch haar door blijde moedervreugde 's vaders verhes zou verzoeten. «Want» ,
gelijk haar, bij zijn geboorte, in een «Rouwklachten Blygesangh» ^ werd toegeroepen:
' Gedruckt te 's Gravenhage by M. Stael, 1650.
® Door E. van Leeuwen, aldaar.
des vaderlands. , 157
Kompt en wilt dezen Prins ontvangen,
En koestert hem in uwen schoot;
Hjj dwingt u, schoon gij staag wilt klagen.
Dat gö moet zeggen, achoone vrouw:
"Gö zijt het kind, dat mü doet dragen
Uw vaders dood met zachten rouw".
En zeer zeker zou, in later jaren, het daaraan geknoopte uitzicht van dien «blijzanger»
niet ijdel blijken, al kon hij zelf er, in alle omstandigheid, de juistheid niet van
doorzien: .
Wast, jonge Vorst, die ons komt spruiten
Uit den verdord' Oranjeboom;
'kZie, dat gü 't onheil nog zult stuiten
Dat tot ons komt met losse toom.
Geheel andere tonen sloeg de tegenpartij aan. De meewarigste onder deze waren
zij gewis, die, meer verschoonend dan billijk, niet hem, maar zijn «pluimstrijkers,
duitsch en fransch, vijandelijke vrienden», en «de Leliestam» aansprakelijk stelden
voor 't geen «de burgers, zacht van aard» zijn «jonkheid», maar niet hun, «die stierden
't geen hg deed» gaarne «ganschelyk vergeven» zouden; al lieten zij hem eindigen
met de betuiging
Ik steirf, en geef zoo kracht de wetten, die bezweken,
Om 't Vaderland van mij, en my van (hen) te wreken
I
Heel wat barscher klonk daarentegen de «Victori»-kreet elders aangeheven:
Oranje, door het goed en bloed der Batavieren,
In 's Gravenhaag geplant, daar op- .en ondergang
Hem, boven rjjken loon, een vetten roof toestieren,
Te hoog gewassen, viel 't Vereenigd Land te wrang.
Men mest dien stam, om Vrede en Vrijheid te verwerven,
Nu erft men eerst de Vrede en Vryheid door zijn sterven;
met het daaraan toegevoegde «Grafschrift»:
Hier schuilt Oranje bjj zijn Grootvaar, Oom, en Vader;
't Verlies van een bewaart de winst van altegader.
of die beide andere grafschriften:
Hier onder leit een Prins, die 't vrye Nederland
Beminde als zich zelf; zijn vaders rechterhand
Z. Β ran Oravje aan de VerfadsTs van zijn Stam en Vaderland (fransch 60 hollandsch).
-ocr page 165-158 algemeene geschiedenis.
Behoedde 't door het zwaard voor allerlei bederven;
Maar dees behoedde het voor rampen door zijn sterven
Hier leit de onrast van Amsterdam,
Die door kwa lust haar rust benam;
Hier rust de onrust van 't Vaderland,
Die in haar rust zjjn onrust vand.
In dien geest dacht ook de rijker met middelen, dan liefderijken zin gezegende
bevs^oner dier stad, die eenige in papier gewikkelde goudstukken in 't kerkezakjen
stak met het bijschrift:
De Prins is dood.
Mijn gaaf vergroot;
Nooit bliider maar
In tachtig jaar.
Hij en zijn gelijkgezinde stadgenooten herinnerden zich maar al te wel de «wolfs-
kudde» nog, vóór weinig maanden «in 't veld» — gelijk hun dichterhekelrijmde —
«rondom hun koestal geschaard», en die wel door de «losgebarsten waterhonden, die
schuimden als bezeten, besprongen, weêr afgedropen Avas, maar huns inziens, nog
altijd wrokkend dreigen bleef, tot «Isegrim» nu «voor goed was thuis gegaan, gezuiverd
door de pokken». Als Faëton was hij neêrgestort, «die 's vaders spoor niet volgen kon,
En met geen reden was te houden», gelijk dezelfde dichter bij den gedenkpenning
van dat heugelijke ^(zesde daglicht, in Slachtmaand van het gulden jaar» zong, dat
«de dagen sloot»
Des tweeden Willems, die het land,
Daar Vrede en ^Vrijheid was geplant,
Met oorlogslasten zocht te plagen.
Zij achtten, naar de uitdrukking een hunner in den mond gelegd, dat feit«nqodig,
dienstig, en profitabel, omdat daardoor «de vereenigde Nederlanden verlost (waren)
van een slaafachtige, zoo niet duitsche of barbaarsche regeering en tyrannie, die hun
over 't hooM hing» ^ «Wat zucht gy», riep de dichter, in overeenstemming daarmeê,;
in een meesterlijk geslaagde schertsende Vertroosting «voor de onnoozele, bedroefde
ingezetenen yan Holland» uit:
Wat zucht gij, onbedachte mensch?
Wat reden perst uw hart tot klachten?
De Hemel handelt u naar wensch ,
En gy en zóudt Zyn gunst niet achten ? —
Zie de l^te Conferentie van eenige Nederlandsche Heeren, enz. Middelburg 1650.
-ocr page 166-des vaderlands. , 159
Den looa van tachtig jaren strjjd,
Den roem van uw verslagen knechten,
De vrucht der Vrede waart gij kwijt,
Zoo deze slag die niet en rechtte.
Gü oudren die, voor geld en goed,
Tot grootermaking van uw erven,
Gestort hebt uw staatzuchtig bloed,
Zwijgt — dit is voor de Vrijheid sterven.
Dit is, in éénen ocgenblik
Het land meer nuts en voordeels baren
Als door zoo menig duizend Ijjk
Is bijgebracht in tachtig jaren.
O groote ziel, ο dappre held!
Die nooit als t' on^en voordeel strijdde;
Die levende ons van 't Spaansch geweld
En stervende van 't uwe vrijdde.
Uw roem verwelke nimmermeer,
En wil u 't Land recht dankbaar wezen
Het trouwe nooit weêr zulk een Heer,
Den stam, waaruit gjj zjjt gerezen.
Gil, vaders van het Vaderland,
Die nu, bevrijd van juk en boeyen,
Het groote stuur hebt in de hand
Van 't schip, daar we altegaär aan roeyen.
Ontvangt met dankbaarheid de gunst,
Die u de Hemel doet ontluiken,
En voegt de liefde bij de kunst,
Om die met eendracht te gebruiken.
Gij weet, waar dat de schoen u toringt,
En hoe gij 't kwaad kunt van u weren,
En neemt geen hulp meer die u dwingt,
Eu laat u van geen TcnecU regeeren.
Ten waar er eenig dwaashoofd kwam,
Die volgende zijn blinden leidsman,
Een dwaalweg in wofi slaan, en nam
Een twistverweJclcer tot een scheidsman.
160 algemeene geschiedenis.
Hoe krachtig en sclioon de verzen zijn, en zoo, dat men geneigd zou wezen ze
niemand minder dan Vondel toe te schrijven, met wiens staatkundige zienswijs ze
bovendien strookten de dichter verwarde de persoonlijke ervaring, die zeker niet uitlok-
kend moest schijnen voor verdere proefnemingen, te veel met het algemeene beginsel in
zijn vruchtdragende toepassing op 's Lands omstandigheden, bij de kennelijke geaard-
heid van 't volk. Hoe juist hy daarom mocht meenen te weten, waar dit «de schoen
wrong», en gewis in 't afgeloopen jaar gewroiigen had; juister dan hij wist een ander
de zeere plek aan te wijzen, en de middelen aan de hand te doen, om, zooveel
doenbaar, alle toekomstige scha te voorkomen. In een te Middelburg verschenen staat-
kundig onderhoud over de landsaangelegenheden van den dag, waarin men een viertal
Heeren — van Blyenberg, van Zorgdal, van Weetburg, en van Vraagwel — als ver-
tegenwoordigers der verschillende meeningen, die zich voordeden, liet optreden, uitte
de eerste, als zijn welwijs gevoelen, dat men «tot dienst van den Staat» weer een
Stadhouder en Kapitein-generaal moest maken, omdat «die manier van regeeringe»
niet alleen «met de civiele menschelyke sociëteit best overeenkwam», maar inzonder-
heid ook onze nederlandsche humeur die wel specialijk requireerde. Onze Nederlan-
den», zoo lichtte hij zijn meening nader toe, «zijn van nature factieus en twistig,
162 algemeene geschiedenis.
al te veel spijze en drank na haar te nemen, haar zei ven en haar gezondheid te.
kort doen, en in een doodlijke krankheid vallen. Mijn meeninge» — zoo besloot hij —
«verstaje wel, en zoude ik daarom de respectieve Provinciën raden', niet al te veel
van 't Stadhouderschap en Kapiteinschap-generaal tot haar te trekken, maar genoeg-
zame eerlijke preëminenciën daar bij te laten, opdat die plaatse zijn behoorlijke res-
pect en eerwaardigheid behoudt)) ^ Krachtige eenheid van bewind, en belangstellende
samenwerking der innig verbonden vrije Staatsleden, zonder overwicht van een der
ge>vesten, en zonder overmatige machtsbevoegdheid 't zij hunnerzijds of van die des
Stadhouders, op wie zich vroeger of later hun, hefst gemeenschappelijke keus zou ves-
tigen; — ziedaar, waarop het aankwam. Wat den thans overleden betreft, werpen
wij, vóór wij voor goed van hem scheiden, nog een laatsten bhk op zijn beeld, gelijk
het zich, in 't kortstondig beloop van zyn bewind aan ons voordeed, om erdenjuisten
indruk van weg te dragen, dan kan het niet bovenmate gunstig zijn. Van een levendigen
geest en schranderen aanleg hadden ongelukkig de haagsche hofzeden, en 't verderfelijk
verkeer met fransche of verfranschte grooten en hofjonkers, door zijn kloeken zwager van
Brandenburg met zooveel zorg vermeden, een maar al te nadeeligen invloed op zijn
karakter geoefend, en hem die zucht tot persoonlijke overheersching, ten koste van goede
trouw en eerlyk staatsbewind, doen eigen worden, die wij hem, tot smart zijner beter-
gezinde, doch versmade raadshii, zagen kenmerken, en die ook op den duur niet
anders dan noodlottig konden werken. In zyn buitenlandsclie Staatkunde raadpleegde
hij kennelijk meer zijn persoonlyk en aangehuwd familie-belang, dan dat der tot een Vrij-
staat verbonden ge^γesten, de handhaving van welker eenheid hem niet in dien zin
was opgedragen, als hij goed vond haar, in zijn persoonlijk streven, en door ave-
reclitsche inblazing van uit- en inheemsche geestverwanten gestijfd, op te vatten en,
zooveel in hem lag, door te drijven. Natuurlijk was hij nog nauw ter zielen, of de
door zijn toedoen uit hun stads- en staatsbetrekkingen geweerde personen, zagen ,zich
daar binnen lutter dagen weer in hersteld. Slechts twee etmalen waren er verloopen,
toen Dordrecht het voorbeeld gaf, en Jacob de W^itt weer in den Oudraad deed zit-
ting nemen en opnieuw als burgemeester begroette; Delft volgde, en daarna Haarlem
en Medemblik. In Hoorn was Keizer, al vóór 's Prinsen afsterven, wel niet tot Pen-
sionaris , maar Raad en Fiscaal ter Admiraliteit benoemd. Amsterdam draalde het
langst met het herstel der beide «onder zgn Stadhuis, Dus ongestuimig weggerukte
pijlers)). Wat, liet Vondel den verbaasden vreemde reeds uitroepen.
De Fa<im heeft over 't land verbreid,
Hoe trotsch vijf steên in achtbaarheid
-ocr page 170- -ocr page 171-164 algemeene geschiedenis.
steekt alle dyken deur en opent uwe sluizen,
'tia beter, dat het nat komt vloeyen over 't veld,
Dan dat men menschebloed langs 't weellg gras ziet bruisen;
De schipper licht zijn vracht, als 't holle pekel zwelt,
En werpt ze buiten boord, om het gevaar te ontvaren;
Men tapt den zieken 't bloed, om 't leven te bewaren.
Men eischt' er twee; waarom? omdat ze uw vrijigheden
Handhaven voor 't geweld, dat met een dollen voet
Uw boezem en uw buik te barsten poogt te treden;
Behoedt dit paar door 't zwaard, dat α voor Η zwaard behoedt.
Het is een oorlogsdeugd, zijn vijand te bestryen,
Maar 't is niet meer dan plicht, zijn vaders te bevrijen.
De Bickers, tot de rust van 't Vaderland genegen,
Die riepen: "mannen, staat! men moet, eer men begint,
De dingen in de schaal van 't schrander oordeel wegen'
Het gaat niet zeker, dat die recht heeft overwint.
Men vang geen oorlog aan, om lauwerier te dragen,
Ook moet men 't algemeen niet om 't byzonder wagen!"
"Het leger schreeuwt om ons; dies — leeftdoor onze smarten".
Met ging dit edel paar van zeiven uit hun staat;
Maar 't volk ontving hen weêr in 't binnenst van zijn harte.
De wijze Cicero verliet door dwang den ßaad.
Doch dees, om 't heilloos vuur tot heil van elk te blusschen;
Zoo zit men niet voor zich, maar voor 't gemeen op 't kussen.
Der Bickren trouwheid zal de dood en 't woên der jaren
Staag overweldigen; zij zijn de leeuwen, die
't Gekruiste wapenschild voor alle kruis bewaren;
O, groote vaders van ons Vaderland! — Ik zie
U weder schitteren: men vreest geen duistre lagen,
Toen 't nacht wierd in het Hof, begon 't aan 't Y te dagen
In dien «nacht» was intiisschen reeds een bemoedigende lichtstraal doorgebroken,
's Avonds van den achtsten dag na 's vaders dood, maandag 14 November, verkondde
• het blij gelui der klokken der haagsche burgerij de heugelijke geboorte van zijn jongen
zoon ^ «In diepe duisternis», als de dien Vader toegedane schare, in een haar stem-
des vaderlands. , 165
ming kenschetsend, wel wat hoogdravend, maar anders welgeslaagd en vloeyend
klinkdicht juichte,
In diepe duisternis, verlaten van de zon,
Wiens onverzien vertrek gansch Kristenryk deed beven,
Met wanhoops geesel naar den grootsten ramp gedreven,
Die ooit 't voorzienig oog ons' Lands bereiken kon;
In 't zwellen van den twist, dien Eigenbaat begon,
In 't struiklen van den Staat, in't twyflen van ons leven,
Als iedereen zijn lust den vollen toom ging geven,
En dat zich Holland, als een weêuw verlaten von.
Én onze buurman, dien gedwongen vriendschap spijt.
Zat in zijn vuist en loech, dat Spanje daarvan schatert,
En zijne grage balg en kinnebakken watert,
yKaakt Spanjen al zyn hoop en wjj ona wanho op kwijt,
En zien door schoonder zon, doch met beneveld wezen,
Ons steden weer geschraagd, ons Princen mêr verrezen^.
Met die verrijzenis zou het echter nog heel wat jaren aanhouden, en in dien
lusschentijd nog vrij wat gebeuren. En nog verder was het eraf, dat — gelijk elders ge-
rijmd werd— «van zijne wieg de duitsche vree beginnen» zou, en «Bato's rijk» (Jaar-
om «een goudentijd beloofd» werd.
' Op de doot van S, R. Prins W. υ O. ende de geloorte van den jongen Prins. Sonnet. 1650. —
-ocr page 173-Onmiddelijk na 's Prinsen verscheiden had de Yoorzittende afgevaardigde der week,
die te middernacht een einde zou nemen, de Geldersman Joan van Gent, de algemeene
Staten tot een buitengewone zitting bijeengeroepen, om hun meê te deelen, hoe het
«God ahnachtig beliefd had», dien eigen avond te negen uur, «Zijne Hoogheid den
Heer Prins "Willem uit dezen jammerdal in Zijn eeuwig rijk te halen», en hun ten
gevolge daarvan in bedenking gegeven, wat in dien «bezwaarlijken» stand van zaken
het eerste te doen. De beraadslaging hield tot na twaalven aan, zonder dat Gelderland
van den voorzitterstoel aftrad, daar Holland, dat volgen moest, zijn aanbod daartoe
afsloeg, zich vergenoegende met de taak, het besluit op te maken. Dit bepaalde zich
tot de onderlinge overeenkomst, aan de verschillende Provinciën «den doodlijken afgang»
kenbaar te maken, met vriendelijk verzoek, zich te willen voorbereiden tot het nemen
van zulke gewestelijke adviezen, als zij in zulk een gewichtig tijdsgewricht oordeelen
zouden te behooren, om ze, in zaken de Generaliteit rakende, ten spoedigste bij hen
in te brengen en er opening van te laten doen. Ook den Admiraliteiten, HH. ge-
zanten en rezidenten, en minderen Staatsdienaars buiten 's lands zou er kennis van
gegeven, en mededeeling ter plaatse, waar 't behoorde, gelast worden, met aanneming
van den zesmaandschen rouw voor zich en hun gevolg. Evenzeer den Stadhouder van
Friesland, en den veldmaarschalk, Heer Johan Wolfert van Brederode. Voorts den goever-
neurs en commandeurs in de brabantsche en vlaamsche steden, gelijk dien te Orsoy,
Rijnberk, Wezel, Emmerik, Rees, Gennep, Ravestein, Meurs, Embden, Leerort, en
Coevorden, met aanbeveling een wakend oog zoo binnen als buiten te houden, zich
kwijtende naar hun eed, waarvoor hun, tot verversching van hun geheugen, het
formulier zou worden toegezonden. Den Raad van State zou men verzoeken, ten spoe-
des vaderlands. , 167
digste bericht te geven van den juisten staat der bezetting en garnizoenen in de grens-
steden en verdere plaatsen, om, naar bewind van zaken, alle maatregelen tot haar
veiligheid te nemen. Heeren ambassadeurs en rezidenten van vreemde mogendheden,
hier te lande, zouden door afgevaardigden der algemeene Staten, elk naar zijn gele-
genheid in kennis gesteld worden; door den agent Verburgh zou hetzelfde geschieden
aan agenten van uitheemsche vorsten. De Staten van Holland zelf hadden zoodra mo-
gelijk na den sterfdag hun gewone vergadering gehouden, en daar den lOen het ver-
slag aangehoord van den Raadspensionaris, omtrent hetgeen hun Gecommitteerden ten
bate van gewest en land, in de tijdsomstandigheden, noodig oordeelden. Overeenkomstig
dat verslag werd door hen bevonden, dat «de goede eenigheid van de Provinciën het
rechte grondstuk was, om den Staat te doen consisteeren», en zij daarom voor zich
bovenal geroepen waren, aan die Provinciën te geven «een vaste impressie en rechten
voorsmaak van hun goede en sinceere intencie, om de liefde, vrundschap, eienigheid,
goede correspondencie en confidencie tusschen de Provinciën onderling te releveeren,
mainteneeren, en ze voor altijd heihglijk en onverbrekelijk te onderhouden en culti-
veeren, zonder immermeer daarvan af te wijken, en dat niet met woorden alleen,
maar metten effecten te betoonen»; dat zulk een verklaring door buitengewone afge-
vaardigden uit hun midden ter Generahteit moest gedaan worden met bijvoeging,
dat het hun vaste voornemen was, den godsdienst volgens de Synode van Dordrecht,
en gelijk die thans in de openbare kerken werd geleerd, te handhaven, «van gelijken
heiliglijk te houden de Unie, gelijk ze in 1579 te Utrecht was gesloten, en bovendien
aan te houden de milicie van den Staat, volgens de resolucie op de prehminaire pun-
ten, rakende den Vrede, in Nov. 1646 genomen»; dat zij verder ter Generaliteit
zouden aandringen op eene algemeene bijeenroeping van Statenleden aller Provinciën
in den Haag, met verzoek aan allen en ieder van haar, om tot het gemelde doel
geheel gelast en geïnstrueerd te komen, en dat zij met hetzelfde oogmerk al de Pro-
vinciën met eenige hunner leden zouden bezenden; dat de Gecommitteerden der andere
Provinciën ernstig zouden worden verzocht, hun «goede intencies bij serieuze brieven
aan haar respectieve principalen te willen secondeeren»; dat vooral ten opzichte van
Zeeland lot eene bezending hunnerzijds besloten moest worden, «als zijnde de oudste
bondgenoot hunner provincie en de zaak van scheepvaart en handel met hun gemeen
hebbende»; dat bij gelegenheid dier bezending «de Heeren van Zeeland o. a. dienden
te Λvorden verzekerd van hun goede en vaste intencie tot handhaving van de West-
indische Compagnie» — welke Amsterdam anders plag tegen te werken, en zooveel
immer doenlijk te weêrstreven — «en van de Commercie op Engeland; en dat ze
te dien einde te vreden zijn, een voet, daartoe dienende, bij onderlinge conferencie
te arresteeren en vast te stellen»; dat «middelertijd alle zaken van den Staat zullen
worden gelaten op de gewoonlijke ordre, tot dat bij de algemeene regeeringe nader
168 algemeene geschiedenis.
zal wezen geresolveerd». Zoo was het, als wij zien, bij Holland thans al wat men maar
wenschen kon; het zette — als de spreekvYijs luidt — zijn beste beentjen voor, en
wist niet, hoe zich heusch en voorkomend genoeg omtrent «de bondgenooten» te
gedragen. Het stond daarmee zoo als de Geldersman in «'t rechte deel van 't Hol-
landsch praatjen» zich tot den Hollander uit: «naar dit uw zeggen, zijt gij en wij nu
in een gelukkigen stand, en ik kan nu wel bespeuren, dat alles beter gaan zal, nu
de HH. Staten alles mogen schikken en herstellen na haar zin en goeddunken, zonder
op zoo een knechtelijk hoofd te wachten of te achten. Nu zal niemand Holland meer
over sim smijten; nu zie ik alreê de Zeeuwen, die de eerste waren, om Holland te con-
demneeren, en het doen des Princen te ratificeeren, Holland omhelzen; ik hoor ze
met groote zedigheid en nederigheid zeggen: gij zijt onze oudste en getrouwste bond-
genoote; ik hoor Zeeland tot Holland zeggen: gij ,zijt de man en ik de vrouw, laat
ons nooit van malkander scheiden! — Nu zie ik de vrouw den man te voet vallen,
nu de knecht, waarmede zij boeleerde, en om wiens wille zij den man verliet en mis-
prees, uittertijd en verdwenen is; en nu zie ik, dat de echte luiden, te zamen wel
te Vreden levende, hare bondgenooten vriendlijk onthalen en te zamen vrolijk zijn.
Nu is 't de gezegendste tijd, de meest gewenschte ure, die deze vereenigde Nederlanden
in tachtig jaren gezien en genoten hebben». Hoe fraai dit alles, in zekeren zin,
mocht klinken, die zoo uitbondig ten toon gespreide, zoo zoetsappig geuite zucht naar
onderlinge samenstemming en huiselijke liefde, met een zoo weinig zoetsappige zin-
speling op den overleden Stadhouder gepaard, was er verre af, bij ieder even onbaat-
zuchtig gemeend, en zonder geAvestelijk of plaatselijk bijoogmerk bedoeld te wezen.
Niet allen gingen daarbij even Avelmeenend en van een oprechte liefde voor 't gemeene
besl bezield te werk, als de trouwhartige, maar miskende edelman, die zich juist
tegenover dien Stadhouder van zoo beproefden vrijheidszin en vastberaden eerlijkheid
betoond had, en die in deze dagen zijn eigen even -kloeke als gemoedelijke bespiege-
lingen over 't zelfde onderwerp, voor zich zelf en den onbevooroordeelden nazaat in
zijn Gedenkschriften te boek stelde. «De eenigheid», schreef hij er, «is naast God de
baarmoeder van de verlossing uit ellende en slavernij, en de rechte voedster van wel-
stand in dezen Staat; de liefde tusschen de provinciën heeft de een de ander, naar
vermogen, in geleden of bezorgde zwarigheden, trouwlijk doen assisteeren, en't respect'
heeft een iegelijk gegeven of gelaten 't geen hem toekomt, binnen de limieten van
den plicht, dien de Unie de eene en de ander van de bondgenooten opleit. De ge-
breken, daarin nu en dan gevallen, zijn met bescheiden handen gemaniëerd en ge-,
nezen; de stijfhoofdigheid van de leden moet als een pest geweerd worden, en alle
de Provinciën in 't gemeen, en ieder van haar in 't bijzonder, zijn, krachtens del
onderlinge eeuwigdurende Unie en eendracht, gehouden en verbonden, meer te zien
op 't gemeene welvaren, als eigen voordeel en gezag; en, zoo wanneer ze met goeden
des vaderlands. , 169
ijver en genegenheid zullen behartigen het middel, dat zij in de hand hebben, om
wel te benelicieeren het inkomen van 't land en van haar eigen provincie of steden,
zullen ze in korten tijd machtig wezen, om zich te redden uit schulden, en by haar
zelf, zoowel als ten opzichte van den geheelen Staat, verkrijgen eer en aanzien van
dat zij zyn oprechte voorstanders van haar lieve Vaderland, en bekwaam om dat te
beschermen tegen alle listige praktijken van binnen en kwade machinatiën van buiten».
Overeenkomstig het den December genomen besluit, begaf zich den volgenden
dag een deel der hollandsche Staten ter vergadering der algemeene, om van hun
goede gezindheid kennis te geven, mededeehng van al 't overwogene te doen, en
den schriftelijken steun der afgevaardigden bij hun verschillende gewesten te vragen.
Zij vonden een niet ongunstig onthaal, en gingen dien eigen dag tot de benoeming
der leden hunner bezending over. Den Heer van Opdam, Jacob van Wassenaer, den
amsterdamschen oudburgenf. Corn. de Graaff, en den Pensionaris van Purmerende,
Frans Rijksen, vaardigden zij naar Gelderland en Overijsel; den Heer van Brederode,
dien van Strevelshoek Cornehs van Beveren, en den goudschen schepen Hieronymus
van Beverninck naar Utrecht; den dordschen Pensionaris Nikolaas Ruyl, den gorkum-
mer schepen Karei van Zijl, en den oudburgem^. van Alkmaar Corn. van Zonnevclt,
naar Zeeland; den amsterdamschen pensionaris Coenraad van Beuningen, het schie-
dammer raadslid Willem INieuwpoort, en den burgemeester van Hoorn Corn. Rip-
perts naar Friesland en Groningen, af. Zij waren nog niet vertrokken, toen de ge-
boorte van 't jonge Prinsjen den rouw van 't stadhouderlijke hof kwam verzachten,
en hen getuige deed zijn van al de vreugd daarover in de hofstad ten toon gespreid.
De algemeene Staten gaven van die gebeurtenis onmiddelijk aan de verschillende ge-
westen kennis. In Zeeland had men haar niet afgewacht, om — den dag zelf, waarop
zij 's avonds in den Haag plaats greep — in de Statenvergadering te bepalen, dat »de
quahteit van eersten Edele, door den overleden stadhouder en zyn vader bekleed, louter
persoonlijk was, en niet afhing van een of ander goed, door de Princen van Oranje
bezeten»; dat zij hun alleen werd opgedragen met het oog op hunne hooge geboorte ,
persoonlijke eigenschappen, en belangrijk dienstbetoon aan den Staat; zoodat men
haar, door 's Prinsen sterven, thans als vervallen kon beschouwen. Johan de Knuit,
die haar, als 'sPrinsen vertegenwoordiger, lot dusver had waargenomen, vond zich
daardoor kennelijk van haar verder genot verstoken, en gaf zich te vergeefs
moeite, er zich nog in te handhaven. Hij begaf zich als vroeger in de vergade-
ring , om er zijn gewonen zetel in te nemen; doch bespeurende dat men niet zou
aarzelen, hem dien des noods met geweld te doen ruimen, bleef hij verder afwezig,
na van zijn ernstig vei zet tegen den genomen maatregel te hebben doen blijken. Ook
alle overige waardigheden, hem door de provincie opgedragen, gingen tevens voor hem
te loor. Der hollandsche Statenbezendmg, die inmiddels was aangekomen, werd in de
IVe deel, Ie stuk. 22
170 algemeene geschiedenis.
vergadering der zeeuwsche van den verklaard, dat haar overkomst ten hoogste
aangenaam was, als uitgaande van de eerste, vertrouwdste, en voornaamste bondge-
nooten, met welke men door oude tractaten, uniën, verbonden, en algemeene belan-
gen vereenigd was; dat men zich door den deplorablen dood van Zijne Hoogheid
sensibel gedrukt voelde, daar dit voornamelijk in dit gewest groote verandering en
diensvolgens importante beraadslagingen veroorzaken zou, waarvoor God-almachtig wel
met een bijzonderen bededag mocht aangeroepen worden, ten einde Hij de regenten
der vereenigde provinciën, als vaders en verzorgers van 't Vaderland, met den geest
der wijsheid en voorzichtigheid zoo wilde dirigeeren, ' dat alle daarop te nemen deh-
beratiën tot Zijn eere, verzekering en welstand van den Staat mochten strekken; dat
men de ijverige genegenheid bespeurende der Staten van Holland en Westfriesland,
tendeerende tot hetzelfde wit als die van Zeeland, de verzekering der goede en sinceere
bedoelingen ten hoogste aangenaam hield, in 't bijzonder wat de uitgedrukte gevoe-
lens omtrent de kerk, de Unie, en de milicie betrof; dat men't ook voor een vriende-
lijke betuigenis van affectie opnam, dat de hollandsche Heeren Zeeland, als oudste
en vertrouwdste bondgenooten principalyk verzekerden van hun goede en vaste m-
tentie omtrent de W. Indische Comp'« en den engelschen koophandel; dat men daarom
ook goed gevonden had, alle zwevende punten in hun tegenwoordigen staat latende, zijn
afgevaardigden naar den Haag te zenden, om met alle provinciën samen en Holland
in 't particuHer te concerteeren over de belangrijke punten thans aan de orde, om
alzoo een eenparig adres van Holland en Zeeland ter Generaliteit te kunnen inbren-
gen ; dat men van Holland daartoe dan ook gedienstelijk/ en vriendelyk verzocht, om
een bestemden dag te beramen, waarop de zeeuwsche afgevaardigden in den Haag
zouden kunnen verschijnen, om in dit ontijdig jaarseizoen geen tijd met ongelegenheid
te verliezen».
Op denzelfden dag, als die van Zeeland, stonden ook die van Utrecht den Heeren
der bezending te woord, en betuigden hun, «nevens behoorlijke dankzegging voor de
genomen moeite, ende gansch vjund- en nabuurlijke aanbiedinge, met reciproque,
dienstvriendelijke gebiedenisse, hoe Hef en aangenaam hun het geproponeerde was,
als uitdrukkende de groote bekommering en goede voorzorg der Ed. grootm. HH. Sta-
ten van Holland en Westfriesland tot behoudenisse van den Staat, met verzekering
van derzelver groote genegenheid tot daadwerkelijke, vaste, en onverbrekelijke con-
servatie van de hefde, vriendschap, eenigheid , goede correspondencie en confidencie tus-
sehen de onderlinge provinciën, waartoe ook zij bij dezen sinceerlijk en oprechtelijl^
verklaarden, mede ten hoogste genegen te zijn, als verstaande 't zelve te wezen de
rechte pilaar en grondveste van den Staat der Vereenigde Nederlanden». Met betrekj
king tot de handhaving «der ware kristelijke religie», drongen zij er daarbij met nadruk
op aan, «de placaten tegen de Pausgezinden geëmaneerd in haar vigeur te houden,
des vaderlands. , 171
en naar vorm en inhoud te doen executeeren». Wat de voorgeslagen algemeene
vergadering betrof, achtten zij zulk «een generale convocatie van de Staten aller pro-
vinciën, in gevolge van de Unie gedaan, bij deze constitutie van zaken, mede noo-
dig en dienstig, en verklaarden zich van nu af, op de eerste aanschrijving, tot die op-
roeping te zullen bekwamen». Ook de verdere gewesten gaven van hun overeenstem-,
mende gevoelens blijk, en zoo konden de hollandsche afgevaardigden, over 't welslagen
hunner onderneming voldaan, nog in den loop der maand naar den Haag terug keeren»
waar nu door Holland de vijftiende der volgende ter opening voorgeslagen werd. Het
zou intusschen nog tot over de helft der eerste maand van 't nieuwe jaar loopen, vóór
men daartoe kon overgaan. In dien tusschentijd besloten de hollandsche Staten de
benoeming en verkiezing der verschillende vroed- en wethouderschappen der stem-
mende en verdere steden in hun eigen gewest te regelen, welker keus voor een
goed deel tot de taak van den Stadhouder behoord had, en naar 't ontwerp, den
19®" November gemaakt dus, bij zijn dood op andere wijs zou moeten geschie-
den. Zij bepaalden daarom in hun vergadering van 8 December, dat alle steden
en plaatsen, aan welke de besteUing der Wet van ouds vrijstond, die ook voortaan
zouden blijven doen; terwijl de stemmende steden, voor zoo ver zij van dat voor-
recht verstoken waren, haar Wet in 't vervolg zelf zouden mogen stellen, waartoe zij
aan de Staten octrooi verzoeken, en dat bij meerderheid hunner stemmen er-
langen konden; dat, voor zoo ver zij dit niet verlangden, de keus der Wet, op haar
voordracht, door de vergadering der Staten of Gecommitteerden van een der beide
kwartieren geschieden zou; dat de niet stemmende, noch recht van eigen Wetstel-
ling hebbende steden — Den Haag, Heusden, Woerden, Naarden, en Weesp — zich
gelijkerwijs tot de Staten of Gecommitteerden hadden te wenden, die op haar voor-
slag de keuze zouden doen. Zij bepaalden mede, dat alle drostampten, raadsheersampten,
en derg., Avaarvan de Stadhouder de keuze plag te hebben, voortaan door hen zelf
vergeven zouden worden. Wat de hooge krijgsambten aanging, besloten zij, alle, voor
hun betaling komende, tot dat van Kapitein ingesloten, aan zich te houden, en aan
hunne Gecommitteerden de Luitenant- en Vendrigschappen te lateö blijven; het gezag
over 't krijgsvolk — bij ontstentenis van den Kapitein-generaal — aan den veldmaar-
schalk , thans de" Heer van Brederode, te laten; het verleggen der compagniën
te laten regelen door den Raad van State, met kennis en consent van Gecommit-
teerden en kennisgeving aan de daarin betrokken Steden. Omtrent het Houtvesterschap
van Holland bepaalden zij, 't ampt van Opperhoutvester aan zich te zullen houden, en
dat van zijn Luitenant op voordracht van 't lid der Edelen te begeven, even als
't Rectoraat der leidsche Hoogeschool op die van den akademischen Senaat, h Prinsen
lijfwacht te paard erlangde vervolgens den naam van lijfwacht der Staten van Holland,
terwijl uit zijn lijfwacht te voet een regiment van tien compagniën werd opgericht.
172 algemeene geschiedenis.
Van 't besluit omtrent de Wetbestelling maakte Alkmaar het eerst onmiddelijk
gebruik, door slechts een paar dagen nadat het genomen was octrooi yan de Staten
aan te vragen; daarna Rotterdam, Delft, Gouda, Amsterdam, en Schiedam. Een be-
zwaar , door 't Hof yan Holland opgeworpen, omdat het beweerde zelf het recht dier
bestelling, bij gebrek van een Stadhouder, te hebben, vond geen gehoor bij de Staten,
en werd niet nader aangedrongen. Schoonhoven, Den Briel, Purmerende, Edam, Haar-
lem, Leiden, en Monnikendam volgden dan ook in 't volgende jaar het voorbeeld,
door hare zusters gegeven ^
De geboorte van den Prins noopte den 20ea zijn grootmoeder, door zijn vaders — gelijk
later zijn eigen — Secretaris Huygens een brief aan de Staten der verschillende gewesten
te doen opstellen, waarin zij ((dë belangen van haar onmondigen zoons zoon vriendelijk
en serieuslyk» bij hen aanbeval, verzoekende dat hen gelieven zou, naar hun «ge-
woonlijke wijsheid en voorzichtigheid, in aandachtige consideratie te nemen, wanneer
de bestelUng van het kapiteinschap-generaal te water en te land, en het stadhouder-
schap in dehberatie zou worden geleid, zoodanigen regard en reflexie, als genomen
scheen te moeten worden op den persoon van den jongen Prins» , in 't volle vertrou-
wen, «dat uit de nieuwe spruite van den Oranjeboom even dezelve vruchten te ver-
wachten stonden, die deszelfs tronk en takken tot nog toe hadden voortgebracht».
Dat alleen zij, en niet ook haar negentienjarige koninklijke schoondochter, 's Prin-
sen moeder, dien brief onderschreef, vloeide uit de minder aangename verhouding
voort, waarin beide Princessen-weduwen juist ten opzichte van dien Prins tot elkander
stonden. Welk een hchtpunt toch zijne angstig verbeide geboorte in 't Hofdonker
geweest mocht zijn, een twistpunt tusschen beide vrouwen zou er tevens maar al te
ras uit voortkomen, met betrekking tot den invloed, der eene boven de andere op
het beheer van zijn goed en zijn voogdijschap te gunnen, en waarbij 's Prinsen groot-
moeder in den haagschen dichter, haar penvoerder, een even weldenkend, als zijn
moeder in haar hofintendant, den Heer van Heenvliet, Joan van Kerkhoven, een baat-
zuchtig raadsman vond. Deze kwam, uit haar naam, met een door wijlen den Prins
ontworpen, maar ongeteekende uiterste wilsbeschikking te berde, waartegen zoowel
haar schoonmoeder, als de keurvorst van Brandenburg, voor zijn vrouw, verzet aan-
teekende doch die door de in de zaak gemengde Staten en 't Hof van Holland, in
't voordeel der jonge Princes werd opgevat. By de uitspraak, na veel geharrewar,
' Dordrecht en Gorinchem eerst in 1653, terwp Medemblik niet vóór 1660 een uitlegging van een
der punten van zijn voorrechten — in plaats van een octrooi — verkreeg, en Enkhuizen en Hoorn
eerst in 1666 en 1667 octrooi erlangden. Zie ΛYagenaar, Vad. Sistorie XII bl. 137. j j
® Op die vrouw was namelijk, bji testament van den Prins haar vader bepaald, dat het Prinsdom!
Oranje veraterven moest, terwijl in Prins Willem IFs ontwerp dit Prinsdom aan den tegenwoordigen
bevelhebber, zyn reeds genoemden neef van moederszij, Graaf Frederik van Dohna, waa opgedra-
des vaderlands. , 173
door dit laatste, den SO^^en jiei gegeven, werd de moeder tot voogdes, de keurvorst
tot haar medevoogd,' en de grootmoeder tot toeziende voogdes benoemd, terwijl het
amptsbestel in 's Prinsen heerlijkheden aan zijne weduwe werd toegekend. Een beroep
der weinig daarmee gestreelde grootmoeder op den hoogen raad bracht twee maanden
later een vonnis te weeg, waarbij de voogdij aan het drietal gemeenschappelijk werd
opgedragen, met nog een. vierde, den Hertog van Lansbergen, er bij, beiden Prin-
sessen gelijkelijk tegen de borst, en wiens benoeming daardoor tot een schikking
harerzijds leidde, bij welke den ίΒ^- Augustus bepaald werd, dat moeder, grootmoe-
der en oom alle drie voogd zouden worden, doch de eerste evenveel stems zou heb-
ben, als beide laatsten samen. Het amptsbestel in de heerlijkheden, die niet tot het
huwelijksgoed der moeder behoorden, zou door het lot tusschen beide partijen ver-
deeld worden; de benoeming van den zeeuwschen eersten Edele aan de gezamenlijke
voogden staan, de" overheid van Vlissingen door de moeder, en die van Vere
door de grootmoeder worden gekozen, en de vraag over 't Prinsdom ter beslissing
van beide hooge Rechtshchamen komen, die toen, in February van 't volgende jaar,
bepaalden, dat het voogdelijke drietal er gezamenlijk recht van regentschap had ^
Wenden wij ons, na de korte"kennisneming van 't gansche beloop dezer huislijke,
slribbelingen, weder tot 's Lands belangwekkender algemeene aangelegenheden in
December 1650. Het eerst door Holland voorgeslagen tijdpunt der algemeene samen-
komst was reeds verstreken, en zou ruim een maand verdaagd worden, vóór al
de afgevaardigden der Vereenigde Gewesten zich daartoe op 't Binnenhof vereenigen
konden. Reeds waren daar intusschen aanstalten tot een behoorlijke plaatsing gemaakt,
de kramen in de groote zaal weggebroken, het noodig aantal met groen laken be-
kleede banken, voor tien personen elk, aangebracht, en de vendels, cornetten, en
wimpels, in den spaanschen oorlog buitgemaakt, sierlijk langs de met tapijten be-
hangen wanden uitgestald. Het was dezelfde zaal, waarin, vóór nu 70 jaar, de kloek-
hartige afzwering van 't spaansche Roningsbewind had plaats gegrepen. Van lieverleê
begonnen de afgevaardigden aan te komen, en werden dan door de hollandsche hoe-
ren, in een zestal karossen gezeten, statig verwelkomd. Die uit Zeeland en Utrecht
waren er reeds, toen die van Gelderland in 't begin van January aankwamen, en
ten huize van hun afgevaardigde ter algemeene Staten, den Heer van Bronckhorst,
vergaderden. Holland begreep wijselijk, dat, gelijk het met Zeeland reeds gedaan had
en met Utrecht stond te doen, het ook met Gelderland in voorloopige samenspreking
moest treden, om van weêrskanten des te beter voorbereid aan 't groote werk te
gen. Deze bleef er zich echter meer in zijn eigen belang dan dat der jonge Princea handhaven, en
stond het eerst eenigé jaren later bij verdrag aan haar af.
^ Zie Prof. Jorissena belangrijke Introduction op zyne Mémoires de Constanün Huygem (La Haye,
1873) p. IV—XII.
174 algemeene geschiedenis.
kunnen gaan. Een Yeertien hollandsche afgeyaardigden kwamen daartoe, met den Raads-
pensionaris, tot de geldersche, voor welke de Heer van Zoelen — Arent Vijgh,ampt-
man van Neder-betuwe, en richter in Tiel — die met yier of YÏjf andere jonge Edelen,
met Yoorbijgang yan andere en oudere, was afgevaardigd', als woordvoerder optrad.
Cats deelde mee, «hoe de Heeren Staten van Holland oordeelden, de twee eerste pun-
ten van Religie en Unie vast te staan, en dat het meest bedenken viel op 't punt
rakende de milicie; daar de Prins van Oranje was geweest hoofd en Kapitein-gene-
raal, en de jonggeboren Prins geen capaciteit nog in veel jaren hebben kon, om den
Lande dienst te doen, 't ook onzeker was of hij leven zoude, en met wat gaven hij
van God gezegend worden zou, en alzoo, in dezen tijd van vrede, niet noodig was
't gezag en de autoriteit van een kapitein, stadhouder, of ook luitenant-generaal,
en dat het bedenkelijk was, zoo ten opzichte van den staat als van den jongen Prins,
iemand te autorizeeren tot die laatste betrekking" — naar welke o. a. Graaf Willem
Frederik en de Heer van Brederode, schoonbroer der prinses-grootmoeder, reeds don-
gen 2 — «om reden van de onwilligheid, die dikwijls gevonden werd bij de Luitenants
die, naar uitwijzen der H. Schrift, in de personen van Joab, Abner, en andre,
ongaarne en met confuzie van den Staat, hun charges en autoriteit, kwamen te ver-
laten". Wat het Kapitein-generaalschap aanging, gaf hij te kennen, «dat, bijaldien
van nu af, die betrekking aan den jongen Prins gegeven werd, deze, oud wordende,
den Staat daarvoor geen dank zou weten, en vermeenen ze bij erfrecht ontvangen te
hebben; dat de Heeren daarom best oordeelden, niet bij vorm van positieve resolutie,
maar als consideratie en inchnatie, de zaak voor dezen tijd niet te remueeren, en de
militaire functiën te houden in den tegenwoordigen staat, buiten aanstelling van een Kap.-
» Zie daaromtrent Capelle's GedenTcschriften II bl. 335: „De steden van Veluwen saghen op vry-
heyt ende aenwas van autoriteyt tot prejudicie van de Eidderscap. Eenighe jonghe luden onder de
Kidderscap van Nymegen ende Veluwen voechden haer met de steden, uyt jalousie, gescept tegens
d'outste ende ervarenste in 't lidt; oock soo veer, dat d'Heeren van Gent, Bronckhorst, ende Sem-
mel, wesende Gecommitteerden ter Generaliteit, ende andre werden verbygegaan in de nominatie van
Gedeputeerde, om te komen in conferencie met d'Heeren van Hollant; ende alleenlick de Heer van
Soelen, met 4 of 5 andre jOnghe edelluden, gedeputeert tot de voors. saken. In Veluwen werden
den Drost Essen mede geadjungeert versclieyden jonghe luden, te meer, also vele oude en gequa-
lificeerde absent gebleven waren".
2 Beider doopceêl wordt onbarmhartig gelicht in de reeds aangehaalde Conferencie, van d' een als "een
man van sulcken slechten verstant, van sulcken kleyn oordeel en afterdocht, van sulcken bitterheyt
en haat", die "als hy, in 't exploot van Amsterdam, hoorde, sach, en vernam, dat zijn aensoeck ge-
nouchsaem misluckt was, hem so onmanierljjck, spotteltjck, en bitter heeft vertoont en gedrageni
van spijt en gramschap zyn hoet met voeten trad, hemselven in zjjn arm beet", ende parlemente en
sacramente, of hy vol Duyvelen wag". Van d' ander, als «een al te hoveerdieh, trotsch, laetdunckent
en opgeblasen mensch, laetende hem airede voorstaen, datter niemandt zijns gheljjke en is", enz.
des vaderlands. , 175
of Luit.-generaal". «Het werk van de milicie» meende Holland, bij een volgende samen-
komst, dat bij den Raad van State zou.gedirigeerd kunnen worden; dat de provin-
ciën zouden vergeven de goevernementen en commandementen, daar binnen vacant
vallende, en de Raad van State daar buiten", enz. Wat den godsdienst betrof, was
men reeds «bezig informacie te nemen op een papale hierarchie hier te lande, en op
remediën te letten, die daar tegen noodig waren». Over een en ander werden toen
door de Gelderschen, vooral die van Nymegen en de Veluwe, herhaaldelijk zittingen gehou-
den ; deze beiden toch wilden — wat de steden aanging — geheel als Landschap en
Kwartier optreden, en zagen zich daarin door eenige jonkers toegejuicht; terwyl de
andere riddermatigen, en die uit de graafschap, de beraadslagingen daarover binnen de
provincie willen houden, even als ook de andere gewesten met geen volstrekte vol-
macht gekomen waren.
Naarmate men voorloopig den jongen Prins als zijn prille leeftijd meêbracht ' —
liever buiten alle vaderlijke ampten wilde houden, meende men het des te minder aan
het noodige huldebetoon aan beide Princessen te moeten doen ontbreken, en deed haar
alle mogelyke «uiterlijke eer» aan. De doopplechtigheid van't jeugdig Oranje-telgjen —
dat nu de eerste zes weken achter den rug had — bood daartoe de treffendste gele-
genheid aan, Zy had den vyftienden der maand, in de groote,kerk, met statige som-
berheid plaats, daar de karossen, waarmeê de deftige doopstoet ter kerk reed, met
zwart laken behangen Avaren, en het pad over 't kerkhof naar de kerk evenzoo met
zwart laken overdekt was. Niet alleen de algemeene Staten, maar ook die van Hol-
land en Zeeland, en de steden Amsterdam, Delft,» en Leiden woonden haar als doop-
getuigen bij, en volgden den kleinen doopeling, die op de armen der oudste Jonk-
vrouw van Brederode gedragen werd, en de sleep van wiens weidsche doopjurk,
onder die armen doorgaande, over die van vier andere jonkvrouwen werd nagedragen.
Zijn grootmoeder hief hem ten doop, die door Dominee Lindanus bediend werd, nadat
zijn ambtsbroeder Tegnejus de dooppreek, over Marcus X. 14: Laat de kinderkens
lot my komen, gehouden had onder zooveel «onstuimigheid» van 't saamgestroomde
volk, dat hg, als de in catsiaanschen trant rijmende rechtsgeleerde Corn. Boey getuigde,
' "Seght men in de monarchiën: wee het ßöck daar de Koningh'een kint is, veel meer soude
een Republijcke dwaes, jae, uytalnnigh ghehouden worden, daer men een kindt tot Sta.dtliouder,
Gouverneur, of resp. Cap»·. nam", gelyk het in de Trouwhartige AenspraecTc aen alle goede FairioUen
(Leiden, 1650) heet.
" By den druk wijdde hy ze in vier afzonderlijke brieven, aan beide princessen, de koningin van
Bohemen, en de Staten en Steden toe. "Doorluchtige Princesse", schreef hü aan de moeder, "alhoewel
Uwe Kon. Doorluchtigheid, met Z. H. in echt getreden en van God bevruehtet zijnde, haar zelve
keurde en ook van alle de wereld geacht wierde, als een Naomi d. i. te zeggen mijn vermakelijkheid,
ïïïijn plezier, en nu helaas! door Godes rechterhand van zulken weerden pand beroofd zjjnde, en
dies wille Mara d. i. de bitterheid zelfs u bevindt te zyn; — nochtans moet Uwe Kon. Doorl. ook
176 algemeene geschiedenis.
.... alhoewel begaafd, om wel te spreken,
En voor 't aandachtig volk Gods ooren door te breken,
Te roeren ons gemoed, te steigren onzen geest,
Is nauwlijks aangehoord en schaars gezien geweest,
Zoo groot was daar 't gedrang!
«De kinderen», zoo had men er hem anders kunnen hoeren spreken, «zijn de dier-
baarste juweelen harer ouderen, en moeten over zulks wel bewaard Averden, dat de
Satan en de wereld haar niet weg en ^stelen; wij dragen zorge voor halr jonge
tedere ledekens, dat zij wel geleid, gewonden, en gezwachteld werden, zoo moeten wij
met hare teerdere zielen ook doen, door godzalige onderrechtingen..... De koningen
in Perzen plegen de wyste en geleerdste lieden, in alle mensehelijke ende goddelijke
wetenschappen, over hare kinderen te zetten; Philippus van Macedoniën gaf zijnen
zoon Alexander onder de zedelijke onderrechtinge van Aristoteles. Gelijk dit derhalven
in 't gemeen van alle vrome Kristenen moet betracht, zoo moet het inzonderheid
bij hooge en doorluchtige personagiën geoefend werden. Dit maakt haar Doorluchtig,
dat zij glinsteren in de rechte kennisse Gods, in alle kristelijke deugden, en alzoo
als spiegels en zonnewijzers kunnen dienen voor het gemeene volk". Hij besloot de plech-
tigheid met den hartgrondigen wensch, dat het Prinsjen, van God met den heilgen Geest
gedoopt, gelijk van zijn dienaar met water, «mocht opwassen tot een man na Godes
herte, en niet alleen zijn, gelijk de Heidenen plachten te wenschen, beter als Trajanus
ende gelukkiger als Augustus, maar dat hij van God mocht ontvangen Davids kloek-
moedigheid, Salomons wijsheid, Hiskia's oprechtigheid, en Jozias' ijver en godsdien-
stigheid, en dat God van hem alle eere, de Doorluchtigheden, zijne ouders in den
vleesche, ende hare Edel H. M., Grootmog., Edelmog., en Hoog-achtbaren, zijne peters
in beloften, de meeste vreugde, hij zelf alle heil en zaligheid in leven en sterven,
en Gods kerke en ons heve Vaderland trouwe voorzorg en dienst van hem, tot zijner
tijd genieten·mochten)) Zijne peters, de Staten, lieten 't niet bij de betoonde belang-
bekennen, dat dezelve God de geslagene wonde al dapper wederom heeft verzachtet, dat Hy Uwe
K. D. zoo genadelijk ende vaderlyk van lüfsvnicht heeft verlost, en met zulken schoonen, gezegen-
den, doorluchtigen spruit van Oranje begiftet", enz. Aan de peters meldde hij: ^'myne meeninge en
is niet, dat dit werksken weerdig is op uwe Ed. Ho. ende Gr. Mo. ende Hoogachtb. tapüt ofte
tafel te komen. Zulke groote gedachten en voert mijn herte nooit, ik en heb zulk en smaak in mön
magere gepeinzen niet. Ik en heb in 34 jaren, die ik in Godes kerke, in m^n kleenheid, gediend
hebbe, nooit iets, dat van myn eigen hersenen voortgekomen is, op de perse gebracht. - Maar gel^k
Pharaos dochter het slechte en beslobberde kistjen aangenomen heeft, omdat er een zoet hebreeuwsch
manneken in was, zoo vertrouw ik, dat Uwe H. M. Gr. M. H. S. niet dit slecht papieren tuig ver,
werpen, maar om dien Doorl. jongen held, daarin voorgesteld, gunstelijk aannemen zullen". ; '
» Zie de Fredicatie te samen ffhestelt ter occasie van den H. Doop, bedient aan den eerstgel. sone
van Stjn Doorl. RoogUyd, Frins Wilhelm ons^eφßer gedacMenisse, enz. door ToUas Tegnejns.'^Qxs,·
venhage 1651.
des vaderlands. , 177
sLelling hunner tegenwoordigheid, maar kenden hem al aanstonds een jaargeld van
5000 gulden toe.
Drie dagen na den plechtigen doop, Donderdag 18 Januarij, was het tijd-
stip daar, dat de groote vergadering in de zaal op 't Binnenhof een aanvang
nemen zou. Aan weerszijden langs de wanden stonden er de opklimmende banken
geschaard, terwijl in 't midden een tafel stond, waaraan de voorzitter en de griffier
— Rïiysch —· plaats namen. Beide geldersche kwartieren vonden er zich staatswijze,
die van Zutfen door afgevaardigden, het geheele lichaam van Holland, Zeeland, Utrecht,
en Stad en Lande bij gecommitteerden, Overijsel vooreerst nog slechts met zijn gewone
afgevaardigden. De friesche afgevaardigde Dr. Pibo van Doma ^, die de beurt der voorzit-
ting had, opende met een korte toespraak de vergadering, de overige gewesten voor
hun tegenwoordigheid en hun talrijke opkomst dank zeggende, en hen opwekkende tot
een ijverigen arbeid voor 't algemeen welzijn. Zich daarna tot de hollandsche Heeren
wendende, noodde hij hen uit, de byzondere redenen te ontvouwen, waarom zy zich
tot de bijeenroeping genoopt voelden. Hun vierenzeventigjarige Raadspensionaris verhief
zich daarop van zyn zitplaats, zette zich bij den griffier aan de tafel, en nam het woord:
«God-almachtig» — zoo sprak hij — «Hoogmogende Heeren, zij eeuwiglijk geloofd
en gedankt, dat deze plechtige vergadering mag worden gehouden in eene plaats,
waar eertijds de koning van Spanje is afgezworen, zijn juk verworpen, en de gronden
van vrijheid dezer landen zyn geleid; daar de trofeën en zegeteekenen der victoriën,
bg dien goedertieren God aan dezen Staat van tijd tot tijd genadelijken verleend,
over ieders hoofd, voor ieders ooge, wijdluchtelijk zijn zwevende. Diezelfde God moet
hartgrondelijk gebeden wezen, Zijne regeerende hand over dezen Staat van eeuw tot
eeuw te willen continueeren, en hem meer en meer te begenadigen».
«Nadat door die onbegrijpelijke oordeelen van God-almachtig de Heere Prinse Wil-
lem van Oranje, onsterfelijker memorie, haastelijk en onverwacht dezer wereld is
komen te overlijden, zonder eenige vrucht zijns lichaams na te laten; doch is nader-
hand door Godes genade een jonge Prins gelukkelijk geboren; zoo werd bevonden,
dat de Staat dezer Vereenigde Nederlanden is gekomen in zoodanige gestaltenis, daarin
dezelve nooit van hare beginselen af en is geweest; te weten, dat er niemand en is
van 't Huis van Oranjen capabel ende bekwaam, om te wezen, dal de vorige Princen
'van Oranjen zijn geweest».
«De HH. Staten van Holland en Westfriesland, die van den beginne af van de
Unie zich zoo treffelijk hebben geëvertueerd, hare kassen zoo mildelijk geopend, haar
financiën wijd uitgerekt, en alle hare krachten zoo zeer hebben ingespannen, zoo
' Ontvanger en dijkgraaf van Kollumerland, doch veelal ten onrechte met den door ziekte afwe-
zigen, en weldra overleden Frans van Donia, die anders zou hebben voorgezeten, verward,
ïye deel, ] stuk. 23
178 algemeene geschiedenis.
tot defensie als om conquesten te doen voor dezen Staat, gelijk al de wereld kenne-
lijk is, en zijluiden zelfs tot haar ingewanden toe nog zijn gevoelende, zijn in deze
constitucie yan tijden niet verflauwd in haren gewonen ijver, maar hebben haar yoor-
zorge laten gaan over denzelven staat en het werk tegenwoordig voorhanden zijnde.
Zij hebben na rijpe deliberacie noodig geacht, dat de hooge machten der Vereenigde
Nederlanden bij malkander staatswijze zouden worden geconvoceerd, om gezamenlijk,
onder Godes genadigen zegen, te mogen overleggen en beraadslagen, hoe de Staat
dezer landen, alderbest, zeker, en vast moge worden gesteld».
((Haar Edelgrootmogenden tegenwoordelijk, op haar verzoek, deze doorluchtige ver-
gadering bij den anderen ziende, verklaren daarin te vinden een zonderling vergenoe-
gen; en gelijk in Godes volk eertijds is gerekend geweest voor een hooger zegen, als
hetzelve, van Berseba tot Dan toe, als één man kwam verzameld te worden, om op
haar gemeene beste te letten, als wezende zulks een evident en openbaar teeken van
derzelver eendracht en goede overeenkomst; zoo verblijden zich ook Haar Edelgr.mog.
en congraluleeren, zoo haar zelf als deze geheele hoogmog. Vergadering, over de ge-
lukkige bijeenkomst van dezelve, ontwijfelijk bijeengebracht door een zonderhnge be-
schikking van den almachtigen God, aan den welken Haar Ed: Gr. Mog. hartgronde-
lijken dank zijn gevende. Gelijk dezelve ook gansch officieuslijk en vrundelijk Uw
Hoogmog. en ieder in 't byzonder zijn bedankende, omdat het dezelve heeft beliefd,
op 't verzoek van Haar Edelgrootmog. zich hier te laten vinden».
((Nu, tot ontledinge van deze gereleveerde, en voortreffelijke actie, verklaren Haar
Ed. Gr. Mog., als door mijn mond sprekende, te oordeelen, dat eendrachtigheid en
goede overeenkomst van de Provinciën is het vaste grondstuk, waarop het gebouw
van den Staat zekerlijken kan werden gefondeerd en in een goed verband gehouden:
gelijk de wijze voorouders en fondateurs van den Staat wel hebben geconsidereerd,
latende aan de posteriteit tot een eeuwig memorandum den busse met de pijlen, met
de inscriptie daartoe dienende, te weten Concorclia res parvae crescuni, etc. Verklaren
daaromme als nog voor deze hoogmog. vergaderinge, uit een werkelijke en volkomen
genegenheid, haar vaste intencie en uiterlijke voornemen te wezen — onaangezien
eenige abusieve en malicieuze straatmaren ter contrarie uitgestrooid — de hefde,
vriendschap, eenigheid, goede correspondencie en confidencie, tusschen de onderlinge
Provinciën te willen releveeren, mainteneeren, en onverbrekelijken onderhouden en
cultiveeren, zonder immermeer daarvan te wijken, en zulks niet met woorden alleen,
maar met effecten zelfs te willen betoonen».
Hij gaf daarop de drie onderscheiden hoofdzaken — Unie, Religie, en Milicie —
an, welker ((vaststelling en gedurige onderhandding» tot het beoogde doel noodig
was, en vervolgde daarop: «aangaande de twee eerste en is bij de tegenwoordige ge-
staltenis van zaken — Godlof! — geen verandering gevallen; ook, zoo Haar Ed. Gr.
des vaderlands. , 179
vertrouwen, -geen discrepancie of verschil tusschen de Provinciën invoegen, dat de
deliberacie nu te houden eigenlijk alleen is rakende het bestellen van de milicie
en dat daaromtrent is, en hoe dezelve bij de tegenwoordige voorgevallen verandering
beleid behoord te worden».
«Daar zijn tegenwoordig drie concurreerende zaken, die nooit, van beginsel dezer
Republiek, in de constitucie zijn gezien geweest; te weten: eerst, de Vrede, door
Godes genadige zegen, den Staat dezer landen, glorieuselijk verkregen. Ten tweede,
het onverwacht geval, dat niemand van den Huize van Oranje tegenwoordelijk wordt
gevonden bekwaam, om te kunnen bekleeden de hoogste charge van dezen Staat.
Ten derde, dat men, in 't laatste van den oorlóge, heeft goedgevonden te verkiezen
en aan te stellen een veldmaarschalk, wiens ampt is, bij absentie van den kapitein-
generaal of andere beletselen, de milicie te commandeeren. Hierop wordt bij Haar
Ed. gr. mog. geconsidereerd, dat van ouds en van 't beginsel af van oorloge, het be-
leid van alle militaire zaken is gedefereerd geweest aan den Raad van State, conform
het 6de en 18de artikel der instructie. En meenen daarom Haar Ed. Gr. Mog. dienstig
te wezen voor den Staat, dat de welgemelde raad, de voorgeroerde veldmaarschalk,
ook de goeverneurs, commandanten, en andere hooge militaire officieren, te water
en te lande, dienen te worden gelaten in de volle en effectieve functie van derzelver
respectieve charges. Wijders, dat het verleggen van de garnizoenen en geven van
de patenten mocht worden beleid met contentement en zekerheid van de Provinciën
op den volgenden voet geformeerd uit de fondamenteele documenten van den Staat, en
de huidendaagsche praktijk, zonderhng van de Provincie van Friesland. Dat de Staten
van de particuliere Provinciën oft derzelver Gecommitteerde Raden, elk binnen hare
Provincie, de Compagniën daarin hggende, zullen mogen verplaatsen, en daartoe
patenten geven. Dat als het noodig zal wezen eenige Compien uit een stemmende Pro-
vincie te lichten, in zulken gevalle de Raad van State aan de Staten van die Pro-
vincie of derzelver Gecomme raden zal verzoeken, zooveel compiën, als de Raad zal
begeeren, te willen laten volgen, met bijvoeging van de bewegende redenen, en toe-
zegging van de patenten, waarin de namen van de Kapen opengelaten zullen worden,
om bij de Staten of Gecomme Raden gesteld, en patenten gegeven te worden; en dat
daarop de verzochte compiën zullen volgen, ten ware de Staten of gecomme Radén
redenen hadden ter contrarie, daarvan ze dadelijken aan den Raad van State adver-
tencie zullen geven, om bij denzelven Raad daarover geoordeeld te worden. En die
redenen niet süffisant gevonden wordende, dat, op 't tweede verzoek van den Raad,
de compiën zullen moeten volgen; welverstaande, dat compagniën, staande op de
reparticie van de Provincie, in dewelke die gelegen zijn, niet en zullen mogen wor-
den gelicht, als met expres consent van die provincie. Dat geene compiën in een stem-
mende Provincie in geleid zullen mogen worden, zonder expres consent en patent van
180 algemeene geschiedenis
de Staten der ProYincie 'of haar Gecomme Raden, en dat hetzelve mede gevolgd zal
worden in regard van inkwartiering, doortocht, of loopplaats. Dat, zooveel doenlijk
zal zijn, die Compiën zullen worden geleid binnen de Provincie en in de frontieren
omtrent dezelve gelegen, van welke Provincie ze werden betaald, en dat tot dien
einde, bij gemeen advies van de leden van de Unie, ieder Provincie zekere frontier-
plaatsen geassigneerd zullen worden. Dat de Raad van State de compagniën en de
respectieve geassigneerde frontieren zal mogen verleggen, gelijk ook de Staten van de
Provincie, der welken de voorz. frontieren geassigneerd zijn of haar Gecomme Raden,
in tijd van nood en de dienst van 't Land zulks vereischende, de voorz. compiën zullen
mogen verleggen, mids blijvende binnen hare geassigneerde frontieren en het ressort
van haar Provincie, en daarvan dadelyken advertencie gevende aan den Raad van
State. Dat de Raad van State, willende uit de geassigneerde frontieren eenige compiën
lichten, daartoe verzoek zal doen aan de Staten of de Gecomm^ Raden van de Pro-
vincie, dervvelken de voorz. frontieren geassigneerd zijn, zendende daartoe de patenten
over met open namen, om bij de voorz. Staten of Gecomme Raden gevuld, of haar
redenen van bezwaarnis aan den Raad overgezonden, en bij den Raad daarvan ge-
oordeeld te worden; en de redenen niet suflisant gevonden wordende, op 't tweede
verzoek van den Raad, de compiën zullen moeten volgen. Dat het vergeven van hooge
mihtaire ampten, van goevernementen en commandementen, metten gevolge en con-
dependenciën van dezelve, zoo wanneer zij vacant zullen vallen, zullen worden ver-
geven bij de Provincie, tot welker repartitie en bodem zij nu behooren; en die van
de GeneraHteitsboden of repartitie bij de HH. Staten-generaal. Nog, dat de mihcie zal
hebben eed te doen, zoo aan de Generaliteit, als mede aan de Provinciën in 't byzonder».
((Tegenvvoordelijk te treden tot verkiezinge van een nieuwen goeverneur en Kap«, gen.
wordt bij Haar Ed. Gr. Mog. geoordeeld bedenkelijk te wezen. Maar zouden eer haar
gedachten laten gaan op een forme van regeering, na 't exempel van die oudste
Repubhek, die in de wereld ooit bekend is geweest, te w^eten van de Hebreën, dat
is Gods eigen volk zelf, die, van den tijd af, dat zij uit Egypte zijn getogen, tot den
tijd der Koningen toe, wezende omtrent de 450 jaren, nooit vasten Goeverneur of
KapD. gen. — niettegenstaande zij in gedurige oorloge waren — en hebben gehad, maar
alleen op elke toeht, die daar te doen was, een hoofd- of veldoverste verkozen. En
wordt dezelve Repubhek, bij de geleerdste schrijvers, gansch zeer met dezen Staat,
om verscheiden redenen daartoe dienende, geoordeeld overeen te komen; gelijk ook
de forme van dezelve, bij de >vijste nacien hier voormaals, en ook op den dag van
huiden, is nagevolgd, als eertijds bij de Romeinen, die van Athene en Lacedemonië,
ende in onzen tijd bij de Venecianen, Zwitsers, Genua, en andere in dezen tegenwoor-
digen tijd». Blijkbaar was hij wat schuw, hier den naam van Engeland uitdrukkelijk
te vermelden, en het het aan zijn hoorders over, dit onder die «andere» te begrijpen.
des vaderlands. " 181
«Bovendien meenen Haar Ed. Gr. Mog. bet verkiezen van zoodanigen Kapn. generaal,
uit verscheiden respecten ondienstig te wezen. Eerstelijk, voor de personagië zelf, die
van nu af daartoe zoude mogen werden verkozen of gedesigneerd. Ten tweede, voor
den Luitenant, of die de plaatse van Generaal provisioneelijk zoude hebben te be-
waren. Ten derde, voor den Staat zelf, gelijk uit de nature van de zaak, en de redenen
daartoe dienende, lichtelijk is af te nemen».
Deze hollandsche Staatsbespiegeling, bij monde van den grijzen Gats ontvouwd, vond
den minsten weerklank bij de met hun Stadhouder eenstemmige friesche afgevaardigden.
Zij traden den volgenden dag met een voorstel op, om de vergadering eenige dagen
te schorsen, opdat de voornaamste punten, door Holland aangevoerd, in de verschil-
lende gewesten zouden besproken worden. Gelderland, Zeeland, en Utrecht, door hun
voorafgaand onderhoud met Holland reeds gunstiger gestemd, verklaarden zich daar
tegen, zoodat de weerspraak van Friesland, ofschoon door Groningen gerugsteund, niets
baatte. Deze laatste provincie had, in het begin van December reeds, den frieschen
Stadhouder, die van oudsher niets liever begeerd had, en zich dat ampt vóór tien
jaar maar ongaarne had zien ontgaan ^ ook tot den haren gekozen, en deelde niet minder
dan Friesland in zijne zienswijs. In de geldersche kwartieren heerschte wat vérschil van
denkwijs onderling, daar de steden, door 't aanstekelijk voorbeeld der hollandsche, op eigen
wetsbestel belust waren, en onder de jongere ridderschap bijval vonden, terwijl de
oudere, als wij reeds vernamen, zich te vergeefs daar tegen kantten Ter vergadering
legden hun afgevaardigden als hun gevoelen over, dat de aanstelling van een Kap",
gen. voor als nog onnoodig was, en dat, wanneer er bij tijden van oorlog toe zou
^ Verg, zijn schrijven aan Huygeua, ArcMves v. p. 24: "car pour parier frauchement (ces honneurs
et dignités) ont esté 40 ans en noatre maison, et vous s^avez que, devant 10 ans, ils ne ra'eussent
quitez, si l'on les" — versta de Groningers — "eust laissez suivre leur inclination et sentiments,
dont je n'en parleroy plus".
® ''Door een drift, zoo 't schijnt, uit Holland ontstaen onder eenighe jonghe luden onder de Rid-
derschap van N. en de V., den steden byvallende" (gelijk Aertsbergen t. pl. bl. 341, schrijft) ; verg.
Aersens schrijven aan Graaf AVillem Fr.: "tout cela par la chaleur des villes, qui ä l'exemple de
celles de Hollande ne veulent plus dépendre que d'elles mêmes". {Archives V. p. 16). Men herinnert
zich het in 1649 te Nijmegen gebeurde (zie boven bl. 113). De beide tielsehe burgemeesters Steen
en Riemsdijk, die, even als de amptman Vijgh, onder de afgevaardigden behoorden, zochten vooral in
dien geest te werken, en hun medeleden tot een eigen overheidskeur over te halen, doch werden
door hun beide medeafgevaardigde Raden van Gelderland, Linteloo en Huygens, en een eigen schrij-
ven van den Raad van 1/11 Jan. bestreden, "also (dat) directelijk strijdende (was) tegen het Recht
dat dezen Raad wettelijk competeert, soowel als anderen steden, denwelcken absolute keur van
Magistraetspersonen van den Fürsten gegeven is". — In een ^'particuliere conferencie hielden 12
Gecommitteerde uyt de respectieve quartieren, daaronder ick" — schrijft Aertsbergen — ''met den
Landdrost (van Zutfen) van wegen de Riddersfehap, ende mijn broeder met burgemr- Hagen van
wegen de steden, zijn (daarover) verscheyden stooten gevallen". {Qedenksehriften t. pl. bl. 341).*
182 algemeene geschiedenis
moeien overgegaan worden, ze met eenparigheid, en anders niet geschieden moest
Het beheer der krijgszaken wenschten ze aan de algemeene Staten, met advies van den
Staatsraad, te zien opdragen. Den volgenden dag nam de welbespraakte pensionaris van
Middelburg, Adriaan Vet, zijn taal slechts, naar den wanhebbelijken trant van den tijd,
wat te veel met basterdtermen doorspekkende, het woord, om de meening van Zee-
land kenbaar te maken. De vroegere «solemneele» bijeenkomst terzelfder plaats geden-
kende, herinnerde hij, hoe toen — bij de vervallenverklaring van den koning _
«alle princeiijke authoriteit, als daarmede komende te cesseeren, geconsolideerd werd
met de macht van de Staten», en tevens, «volle soevereiniteit gerevolveerd was tot
de Staten van de respectieve vereenigde Provinciën, van welke die princeiijke autori-
teit haar oorsprong had genomen; als wanneer dan ook de staat dezer landen weer-
gekeerd was tot dien vorm, waarin hij was saamgesteld vóór de creatie van de erfelijke
Vorstendommen, toen de gemeene duitsche natie, en daar onder ook de onze, bij
maniere van Republiek was geregeerd geweest. En gelijk» — als hij voortging _
«toenmaal de oorzake tot het convoceeren van üw H. Mog, was zeer important, zoo is
die niet minder gewichtig bij deze tijd, in welke de regeering haar bevindt teffens
én zoo onverwacht beroofd 'van haar principalen directeur, geboren uit het Doorl
Huis van Oranje, 't welk den Staat dezer landen door zooveel notabele diensten en
meriten heeft verobligeerd gehad, én ook overleden zonder iemand onder deszelfs
posteriteit na te laten, die bekwaam is om de handen te kunnen slaan aan 't roer
van 't schip. En alzoo Uw H. Mog. bij deze occasie hier zijn gekomen om met den
anderen te beraadslagen op 't gene tot haar gemeene beste behoort, zoo wenschen de
HH. Staten van Zeeland, dat ze daartoe mochten treden in zoodanige liefde, eenigheid,
en vertrouwen, als waarmee, bij haar respectieve predecesseurs de Unie van Utrecht
is gemaakt; en dat Uw Hoogmog. met alzulken yver en coeragië, als waarmee onze
voorouders haar niet hebben ontzien den koning van Spanje, zoo machtigen Prince,
van zijn dominacie te versteken, en daartegens te erigeeren de tegenwoordige forme
van regeeringe, trachten mogen dezelve regeeringe bij alle wegen te sterken en main-
teneeren. Niet alleen overmits alle vrome regenten gewoon zijn, van harte altijd te
beminnen de regeering, die in wezen is, maar ook omdat die gene, die opgericht is
hier te lande bij onze voorouders, gefondeerd is op zoo loffelijke en vaste maxime,
dat geen beter noch zekerder kan worden bedacht, als waarin alle zaken niet en wor-
den beleid door eenige superioriteit, maar die van onder tot boven is mere representatieif».
' Dit "wiert alsoo by die van Nimmegen ende Veluwen gedreven, met overatemminge van wey-
nigh jonge luden onder de Eidderschap, den steden in deze by vallende, tegens advis uyt het Zwt-
phensche quartier ingebrocht, van dat die sake ontydicli was, ende niet anders gereguleert moste
worden als ingevolge van den 9 Art. der Unie". (Van der Capelle QedenTcschriften t. pl. bl. 343).
Verg. het vroeger gemelde omtrent Tiel, aldaar bl. 340,
des vaderlands. " 183
«Gelijk dan deze groote vergadering van Uw H. Mog. gecomposeerd is uit zeven
leden of provinciën, die alle wel vry en soeverein zijn, elk in den haren, nochtans
tot haar gemeene bescherming zoo nauw aan den anderen verbonden zijn, als of die
in effect maar één Provincie en ware. Dezelve provinciën bestaan wederom uit ver-
scheiden leden en steden, die door niemands wapenen ooit tot slavernij zyn gebracht,
maar zijn van ouds geweest vrije en geprivihgieerde leden en steden, die geregeerd
worden respectivelijk door alzulke personen, die op den aanvang van hare bedieningen
eed doen, van in alle consciëntie en na haar beste wetenschap, tot behoudenis en
welvaren van den lande, te zullen vigileeren. Uit welke adviezen en deliberaciën
nademaal geformeerd worden, in elke provincie, de resolutiën van de stalen, en de-
zelve resolutiën bij orde overgebracht worden ter vergadering van de bondgenooten;
zoo blijkt daaruit onweersprekelijk, dat deze gemeene regeering, aangesteld tot de
zaken van de Unie, met zooveel provinciale ordre en sepimiënten bezet, en gereprezen-
teerd door zoo een aanzienlijke vergadering, bestaande uit de notabelste en getrouwste
personen van 't Land, niet alleen met reden gehouden wordt, by alle verstandigen
in goddelijke en wereldlijke zaken ervaren, maar ook is in der waarheid de aange-
naamste, eerlijkste, en zekerste, die op aarden kan worden geïmagineerd. Als die
wordt gefecommandeerd door 't exempel niet alleen van de Republiek, van de Hebreen
ingesteld, naar 't voorschrift van God-almachtig zelf, 't ivelk bij alle Kristenen van
groot gewicht moet wezen; maar ook onder andere gecivilizeerde naciën van gelijke
vorm van regeeringe, zoo oude als nieuwe, zoo in naburige als verregelegen landen,
en voornamelyk de groote vergadering van de Grieken, genaamd de Amfictionen,
gecompozeerd uit verscheiden steden, die, alhoewel in den haren elk vrij en soeverein
zijnde, nochtans met den anderen tegens de macht der Perzen en Meden waren ge-
confedereerd. En gelijk de historiën ons leeren, dat zoo lange zijluiden bij dat ver-
bond en in die eenigheid zyn gebleven, zij door de groote macht der Perzen niet hebben
kunnen worden overwOnnen; zoo is er ook bij experiëncie bevonden, wat deze Staat
door de eenigheid en confidencie van de leden onder den anderen heeft vermogen
tegens den konink van Spanje, en hoe ze daardoor tegens alle zwarigheden en een
bloedige oorloge van tacbentig jaren, is gelucteert tot de prosperiteit en hoogte,
waarin die jegenwoordig is. Waarom God-almachtig gebeden moet worden, deze Repu-
bliek bij de eenigheid en correspondencie te willen bewaren, opdat wij dezelve zoo
zuiver en ongeschend aan onze posteriteit mogen transmitteeren, als die aan ons by
onze voorouders is overgegeven, bestellende en regeerende dezêlve op de goede en
salutaire wetten en maximen, waarop die origineelijk is gefondeerd. En alzoo te dier
fine buiten alle controversie noodzakelijk worden gehouden drie inseparable hoofdstuk-
ken , te weten de Unie, Religie, en Milicie, en dat bij de provinciën van Gelderland
en Holland daarop eenige bedenkingen zijn gerepresenteerd; zoo zullen wij ook, van
184 algemeene geschiedenis
wegen de HH. Staten van Zeeland sommierlijk deduceeren eenige consideraciën,
die H. Ed. Mog. hebben gehad op 'l stuk van de Unie en Religie in 't parti-
culier.»
«Het eerste aangaande, zoo weten TJw H, Mog., dat zoo deze groote en aanzienlijke
vergadering, als de besoignes van deze tafel, eigenlyk zijn gefondeerd op het tractaat
van de Unie tot Utrecht gemaakt in den jare 1579; dat ook dezelve Unie tusschen
de provinciën origineelijken is gecontracteerd tot gemeene bescherming tegens alle uit-
Jieemsche en inlandsche macht; 't welk alleen genoegzaam is, om Uw Hoog. Mog. naar
meriten te doen apprehendeeren, van wat importancie het zij, dat die Unie religieuslijk
en oprechtelijk worde gemainteneerd, als notoirlijk zgnde het eenig fondament, waarop
het glorieus gebouw van deze regeering staat gegrondvest, het eenige cement, waarmee
derzelver muren van alle kanten worden vastgehouden, de munimenten waarlangs
het tot de tegenwoordige hoogte is geklommen, en de pilaren, waarop het in alle
zekerheid berustende, zoo eerlijk en aangenaam haar vertoont in de oogen van de
gansche wereld».
«Nu, gelijk het niet mogelijk is, Hooge en Mogende Heeren, dat die eenigheid
naar behooren wordt bewaard, zoo wanneer de leden van het lichaam, door innerlijke
dissensie en misverstand onder den anderen zouden worden gecollideerd, en dat ook
niet wel bedenkelijk is, dat geene verschillen ooit en zouden ontstaan in een regeering
als deze is, gecompozeerd uit zeven vrije soevereine Provinciën, bestaande elk uit
verscheiden leden en steden, als gezegd is, en die wederom gerepresenteerd door per-
sonen van verscheiden humeuren en interesten, en ook gereguleerd naar verscheiden
wetten, constituciën, en usanciën; dat ook niet wel mogelijk en is, dat, vermits zoo
de difficulteit van de materie, waarop wordt gedehbereerd, als de verscheidenheid
van de verstanden, op alle zaken eenpariglyk worde geadvizeerd; en dat mede dik-
malen gebeurt, dat door de discrepancie van opiniën, voornamelyk in essencieele punten,
notable distractiën en verwijderingen worden gecauzeerd, tenzij ze tydelgk door een
voorzichtig beleid óf te gemoet worden gegaan óf afgesneden; — zoo wenschten de
HH. Staten van Zeeland, dat in deze generale convocatie gelet mocht worden op een
prompt en peremptoir expediënt, waardoor de verschillen, die onder de Provinciën
mochten komen te ontstaan, óf gelukkelijk gemijd óf dadelijk uit den weg konden
worden gelegd, 't Welk wij niet zeggen, Hoog Mog. HH., omdat λυ^ vreezen, dat deze
vergaderinge door eenige disputen en misverstanden zal worden bekommerd, of ook,
zoo zulks kwame te gebeuren — 't welk God-almachtig gelieve te verhoeden! — ήί&Ι
wg niet zouden vertrouwen, dat ze door middel van inductie of andersins niet dade-
lyk konden worden vereenigd, maar alleen, opdat er voor het toekomende suffizante
ordre tegen mag gesteld worden, en dat Uw Hoog Mog., zoo in 't gemeen als by zonder,
alhier vergaderd geweest, in eenigheid en met minne van den anderen gescheiden, in
des vaderlands. " 185
dezelve eenigheid en vertrouwde vriendschap onder den anderen eeuwiglijk mogen
blyven geconserveerd».
«Doorlezende en examineerende 't gemelde Iractaat van de Unie, zoo zien wij, dat
daarbij op hetzelfde subject gedisponeerd is, discretelijk naar de verscheidenheid van
de materiën; en vooreerst op 't 9e artikel, hoe geprocedeerd zal worden in de
deliberaciën over zaken van Bestand, Peys, en Oorlog; namelijk, dat daarin zal
moeten worden geconcludeerd met eenparige adviezen van de provinciën; of zoo
dat niet kan worden geobtineerd, dat alsdan het verschil zal worden gerefereerd en
gesubmitteerd aan de HH. Stadhouders, die het tusschen partijen zullen vergelijken
of wel daarover decisie doen óf bij haar zeiven alleen, óf, in cas van discrepancie,
met assumpcie van eenige neutrale adjuncten en assesseurs. Welk dispositief daarna
ook op het 16de artikel wordt geappHceerd tot wegneming van generale misverstanden
over alle andere zaken, van wat natuur die zouden mogen zijn».
«Wel is waar. Hoog Mog. HH., dat de voorzeide macht en prerogatieven, bij den
inhouden van dezelve artikelen schijnt alleen gegeven te zijn aan de HH. Stadhouders
toenmaals wezende, en ook alleen bij provizie, en daarom ook niet extensibel te wezen
tot de navolgende Stadhouders; maar gelijk deze en andere diergelijke clauzulen in
solemneele contracten veeltijds worden gesteld, zoo laten ze, alhoewel maar provizio-
neelijk geïnsereerd, niet te wezen voor altijd obhgatoir, zoo lang zo niet expresselijk
zijn gerevoceerd; als zijnde alleenlijk de meeninge van de voorz. clauzulen, dat, zoo
namaals eenig ongemak of grief in 't principaal dispositief van 't artikel, waarbij ze
worden gevoegd, mocht worden bevonden, het in zulken gevalle den partijen-contrac-
tanten vrij zoude staan, om, voorbijgaande of annulleerende het eerste expediënt, te
mogen denken en resolveeren op een ander; gelyk ook dienvolgende de leden van de
Unie, zoo zij vóór dezen eenige difficulteit hadden geremarqueerd, zoo in de voorzeide
submissie aan de HH. Stadhouders als in hun decisiën, wel hebben vermocht, met
elkander te letten op een bekwamer en zeker reglement, waartoe zij haar dan niet
hebben bevonden genecessiteerd; overmids de hooggemelde HH. Stadhouders, van zelf
niet zeer genegen zijnde tot het doen van eenige uitspraak zonder te irriteeren de
leden van zoo een considerabel lichaam, en ook willende vermijden alle oorzaak van
ofï'ensie, de generale misverstanden onder de Provinciën meest altijd hebben getracht
ter neder te leggen bij middel van intercessie en inductie; 't welk haar ook ten
meesien deele wel heeft gelukt; niet alleen om 't groot crediet en aanzien, waarmeê
ze zijn bekleed geweest, maar ook omdat partijën, telkens bedacht zijnde, aan Avelke
de balans zou prepondereeren, alle decisiën hebben geformideerd. En nademaal
't zelve middel of van respect of van intercessie of ook eindelijk van decizie, door
het overlijden van H. onsterfelijker memorie, als gewezen Stadhouder over verschei-
den Provinciën, is komen te ontbreken; zoo wenschten de HH. Staten van Zeeland,
IV« 4eel. Ie stuk. 24
186 algemeene geschiedenis
dal; gedacht mag worden op een remedie; waarmede dat defect aldaar gevoegelijkst
zou kunnen worden gesuppleerd; Ie meer, akoo bij foute yan dien twee van de voor-
naamste en noodigste artikelen der iTnie zouden komen te vervallen».
«wy en ignoreeren niet, Hoogmog. HH., wat voor expediënten tegens zoodanige
zwarigheden in andere landen en republieken zijn gestatucerd; maar wetende ook aan
de andere zijde, hoe weinig die overeenkomen met het humeur van deze regeering,
zoo zouden wij Uw Hoogmog. wel willen geven in bedenken, of in 't geallegeerde
eas — 't welk God-almachtig geve dat nooit mag voorkomen — tot beslissing van
de differenten onder de gomeene Provinciën, mochten worden verzocht en gebruikt
of eenige Heeren uit de Hoven Provinciaal van justicie, die gewoon zijn over zware
verschillen kennis te dragen, en ook, als buiten regeering zijnde, best daarover zouden
kunnen oordeelen; öf wel, zoo daartegens eenig bedenken valt, dat daartoe werden
geroepen en gecommitteerd uit de Provinciën eenige van de verstandigste en beschei-
denste pohtieken, die, als kennisse hebbende van de questiën die dagelijks in de
regeeringen voorvallen, en ook wetende hoe dat de zaken van policie ordinarië beter
door accommodement als door rigeur van rechten worden afgedaan, misschien met
meer vrucht daaromtrent kunnen worden geëmployeerd; öf wel, zoo dezelve personen,
als mede deel hebbende aan de regeering, 't zij directelijk of indirectelijk, niet konden
worden gehouden te zijn Ijuiten alle prejudicie, dat de differenten werden gesubmit-
teerd aan eenige van de vrunden en geallieerden, die in de conservacie van dezen
staat voornamelijk zijn geïnteresseerd». (Het laatste zou zeker wel de ongelukkigste
keus geweest zijn, uitheemsche scheidrechters over inheemsche geschilpunten te laten
beslissen; hoe konden de HH. Staten van Zeeland zoo iels verzinnen!) «Verzoekende
op alle die voorslagen vriendelijk te mogen verstaan Uw Hoogmog. wijze considera-
ciën, en dat daarop in deze solemneele convocacie bij ordre mag worden gedisponeerd».
«Op het derde point, belreffende de Religie, houden de HH. Staten van Zeeland
haar verzekerd, dat Uw Hoogmog. zoo kostelijken pand, 't welk van God-almachtig
uit den Hemel dezen Staat in handen is gesteld, en, zoo bij derzelver gemeene voor-
ouders als nakomelingen, tot nog toe met zooveel goeds en bloeds is geconserveerd,
ook voortaan altyd heiliglijk en sinceerlijk zullen mainteneeren. Niettemin zoo verzoe-
ken Haar Ed. Moge. zeer gedienstelijk, dat het Uw H. Mog. beheve, bij deze occazie
van nieuws te verklaren, dat ze niet alleen gezind en geresolveerd zijn, te handhaven
de ware kristelijke gereformeerde Religie, zooals die in de publieke kerken dezer landen
wordt geleerd, en in de Synode, gehouden tot Dordrecht, is geëlucideerd; maar ook
verstaan, dat daarinne geen verandering ooit zal mogen geschieden, en dat dezelve
Rehgie, zoo bij elke Provincie in den haren, als van wegen de Generaliteit in de
kwartieren onder derzelver gebied ressorteerende, met de macht en wapenen van
't Land, tegens alle onordentheden of offensiën zal worden beschermd en gevindiceerd.
des vaderlands. " 187
Dat ook, tot meerder voorkómen van alle bedenkelijke prejudicie, de secten en ge-
zindheden, die geseeludeerd zijn van de publieke protectie, en alleen worden ge-
conniveerd, gehouden zullen worden in alle goede ordre en stilte, met bepaling
tegens alle excessen, en onder expresse precaucie, dat ze op geen andere plaatsen
meer, als daar die tegenwoordig zijn, zullen mogen worden gepermitteerd. Dat tot
refrenacie van de puWieke oefening van de roomsche supersticiën, en tot wegneming
van al hetgene daar aan kleeft, punctueelijk en zondereenig verdrag of dissimulacie,
zullen worden geëxecuteerd de plakaten van 't Land, overmits bij experiëncie notoirlijk
is gebleken, dat bij gebrek van zoodanige prompte exeeucie, hetzij door de slappig-
heid van de ofliciers of andersins gecauseerd, de regeering niet alleen is gebracht tot
groote oneer en disrespect, maar · ook de ziekte daardoor is geworden van kwaad tot
erger, en zulks de vrijheid, die den Pausgezinden, volgens de privilegiën van 't Land
niet en kan worden ontzegd — ten respecte van hare consciënciën en gevoelen in zake
van religië niet te mogen worden onderzocht of eenigsins gemolesteerd —· gedegenereerd
is allenskens tot een openbare licencie en stoutheid; ook zoo verre, dat ze haar niet
en ontzien op te richten formeele hierarchiën en , met groot toeloop van gewapend
volk; onder de oogen zelve van de justicie en van de hooge machten des Lands,
feitelijk haar te opposeeren tegens de wettelijke devoiren van de officieren van die
justicie tot afbreuk van de ware gereformeerde Religie, tot droefheid van de oprechte
Religionsverwanten, en vreugde van allen, die daartoe ten beste niet en zijn gezind.
Waaruit wat zwarigheid eindelijk zon kunnen ontstaan, en wat occazie daardoor in
't particulier zoude worden gegeven aan allen kwalijk geaiFectionneerd tot den Staat,
om daartegens te attenteeren, kunnen Uw Hoog Mog. alderbest oordeelen. Welke at-
tentaten des te droeviger en gevaarlijker zouden zijn, omdat ze niemand anders en
zouden raken, als de voornaamste patriotten, dat is die van de gereformeerde Religië,
op welker getrouwigheid die Staat aldermeest berust».
«Wij en ignoreeren niet, Hoogmog. HH., dat veel Princen en Republieken met
malkander verbonden zijn tot onderlinge bescherming, niettegenstaande merkelijke
diversiteit in de Religie, en dat ook die discrepancie niet en belet, dat ze met den
anderen in vertrouwde eenigheid leven; maar gelijk door exemplaren, en uit de con-
stitucie of 't naturel van de eene nacie tot de ander niet wel en is te argumenteeren;
zoo is ook buiten allen twijfel, dat, of wel schoon tusschen andere geconfedereerden
zulks zou kunnen worden gepraktizeerd, of ook inderdaad wordt gezien, dat evenwel
'tzelve alhier te lande niet alleen en is imprakticabel, maar ook ten hoogste schadelijk
en ruïneus zoude zijn; overmids den principalen band van dezelve regeering is de
gereformeerde Religië en 't fleur van de ingezetenen van dien; te weten alle personen, aiFectie
dragende tot die regeering, -^daardoor iaseparabel en tot eeuwigheid onderling tusschen den^
anderen, en ten beste van den gemeenen Staat, staan genegen en verobligeerd».
188 algemeene geschiedenis
«En bij occazie, Hoog mog. HH., dat men bevindt, dat het getal en de nabijheid
van die Pausgezinden zeer toeneemt door de kwade instruetiën en impressiën, die de
goede en eenvoudige ingezetenen van den Staat vi^orden gesubministreerd door papen,
priesters, en andere pretense geestehjke personen, die uit de landen van den koning
van Spanje dagelijks in groote menigte herwaarts overkomen; zoo verzoeken ook de
HH. Staten van Zeeland, dat daartegens, zooveel doenlijk is, mag worden voorzien,
want of wel schoon, bij het tractaat van vrede, van deze zijde is geconsenteerd, dat
de onderdanen in 't gemeen van den hoogstgemelden koning in deze landen^ zouden
mogen converseeren en handelen, zoo en schijnt nochtans 't zelve tot de voorgezeide
Geestelijken niet te wezen apphcabel. Eerstelijk en overmits in de resoluciën, genomen
op de preliminaire punten, bij tijde van denzelven vrede te observeeren, wel duidelijk
werd gezegd, dat de plakaten gemaakt tegens de Papisten naar vorm en inhoud zouden
worden geëxecuteerd. In Avelke placaten o. a. ook is een expresse prohibicie-penaal
tegens het overkomen van dezelve geestelijke personen. Ten tweede: omdat die pretense
Geestelijken doorgaans sustineeren, gelijk ook is geallegeerd bij de HH. Plenipotentiarissen
van den koning van Spanje te Munster, dat ze geen subjecten zijn van denz. Heer
Koning, of onderworpen eenige jurisdictie seculier, maar alleen zijn onderdanen vart den
Paus van Rome. Waardoor dan het dispositief van 't voorz. tractaat, veel gesteld in
universeele termen, tot haar niet kan worden geëxtendeerd. Gelijk het ook ten derde
wordt geadstrueerd door 't gebruik en verstand van verscheiden andere Princen en
Potentaten, die, alhoewel in vriendschap of alHancie staande met den Hoogstgem.
Koning, en daardoor aan zijne onderdanen in 't generaal geen acces of commercie
in haar landen kunnen refuzeeren, evenwel niet toe en laten, dat, onder pretext van
dien, eenighe geestelijken aldaar zouden inkomen. Welke interprecacie ook accordeert
met de verklaringe van de HH. ordinaris gedeputeerden ter Generaliteit, geëxpresseerd
in zeker placaat tot dien einde gemaakt, en in obserantie tot nog toe in de kwar-
tieren ressorteeren de onder haar gebied. Waartegens indien Uw H. Mog. zouden wezen
van andere opinie, en ook aan 't voorz. tractaat eenen breederen zin willen geven,
zoo wenschten de HH. Staten van Zeeland, dat het geschieden mocht op zoodanig
lijdelijk temperament en moderacie, dat daiirdow de dienst van 't Land en van de
Religie de minste prejudicie mocht komen te lijden, en ook weggenomen worden alle er-
gernissen, zooveel mogelijk. Gelijk H. Ed. Mog. ook verzoeken, dat de resolucie, die
tenzelven einde en om dezelve goede inzichten voor dezen ter Generahteit is genomen,
waarbij den ambassadeurs en publieken ministers van uitheemsche Princen en Poteni-
taten, is verboden eenige oefeninge van godsdienst binnen hare huizen te laten ge··
schieden, dan in de tale origineel van haar Heeren meesters, mag worden vernieuwd |
met allen ernst geïnhereerd, en denzelven ministers rondelijk aangezegd. En teri
laatsten: dat Uwe Hoogmog. vigoreuselijk gelieve te denken op eene efficacieuce in-
des vaderlands. " 189
troductie yan de Reformacie, zoo ecclesiastiek als politiek, in de Meyerij van 's Her-
togenboseh en andere be>vQste kwartieren van gelijke natuur, en daartoe behoorlijke
achting te nemen, hoe dierbaar de conqueste van die kwartieren den Staat
dezer landen heeft gestaan, wat disputen over de volle Soevereiniteit van dien van
wege den koning van Spanje zijn gemoveerd geweest, en met wat moeite die einde-
leken zijn gesupereerd; met wat bekommering en zwarigheden de reformacie eccle-
stastiek aldaar haar aanvang heeft genomen; wat al contraminen en opposiciën, zoo
binnen als buiten de Provinciën, daar tegens zijn gepleegd; met wat enorme insolen-
ciën en dadelijkheden de dienaars derzelver zijn geagresseerd, en wat krachtelooze
remediën daartegens zijn gebruikt, niet alleen tot verachtinge van de regeeringe en
droefheid van de goede ingezetenen van 't Land, maar ook tot onteering van de
gereformeerde religie en verbittering van God-almachtig; wat animeuze en salutaire
resoluciën ook ter Generaliteit wel zijn genomen geweest tot invoering van de poli-
tieke Reformacie aldaar, zonder welke ongetwijfeld de kerkelijke niet kan bestaan,
en hoe weinig vruchten en effecten daarop zijn gevolgd; ja, hoe dezelve ter contrarie
van tijd tot tijd tegengebandeerd, getraverseerd, en t'eenemaal verhinderd zyn ge-
worden. Verzoekende de HH. Staten van Zeeland, dat tegens dezelve resolutiën, zoo
solemneelijk genomen en iteratievelijk vastgesteld, en tendeerende notoirlijk tot bewa-
ring van het recht en den dienst van 't Land, eenmaal alle verdere opposiciën mogen
ophouden, en, ter contrarie, dezelve, zoo die leggen, in al hare punten en artikelen
mogen worden geëxecuteerd en nagekomen. Om 't welk te helpen effectueeren,
ü. Ed. Mogen, in 't particulier haar niet alleen aan Uw Hoogmogen., als haar bondge-
nooten, maar ook aan God den Heer, aan de zeden, en aan den gemeenen oorbaar
van den Staat houden verobhgeerd. En niet willende twijfelen aan Uw Hoog Mog®.
gelijke sinceere intencie, zullen wij God almachtig bidden, dat hij dezelve met den
geest der wysheid zulks wil inspireeren, dat in deze groote, notable, en solemneele
vergadering geene andere resoluciën mogen worden genomen, dan die strekken mogen
tot eere en grootmaking van Zy'^en heiligen naam, tot bevestiging van de eeuwige
Unie, tot vaststelling van de Religie, tot welvaren van den Lande in 't gemeen, en
tot vreugde Tan de ingezetenen in 't particulier».
Uitnemend sloot zich bij deze rechtzinnig-hervormde, antipapistische toespraak van
Zeeland die aan, welke, bij monde van den haagschen kerkijveraar Lotius, door de
afgevaardigden der verschillende gewestelyke Synoden tot de Vergadering gericht werd.
Op hun verzoek ten gehoore toegelaten, stonden zij met ontbloote kruin binnen, om
haar de belangen van hun kerk en gezuiverden godsdienst op 't hart te drukken. Uit-
gaande van de bekende schriftuurtext, dat God de eerste en laatste, de alfa en omega
is, en dat dus ook niemand wél kon eindigen, dan wie met God begonnen was,
verzocht Lotius 's Lands regeering, om ter eere Gods en ten beste Zgner kerk, de hand-
190 algemeene geschiedenis
having te willen yaststellen der gereformeerde religie, alle paapsche converitikelen te
weren, en de sectarissen in order te houden. Zijne korte woorden, in breeder Yorm
op schrift gebracht, werden Yervolgens door zijn zeeuwschen amptsbroeder en geestver-
ΛYant, TeeHnck, gelezen en der Vergadering in handen gesteld.
Dergelijk onverdraagzaam streven w^as weinig naar den zin van den milder gesten.den
hollandschen geest, gelijk zich die in het derde deel van «'t Hollandsch Praatjen» vrij
onverbloemd uitte. «Ik heb er dikwijls», /.oo sprak de daar optredende Hollander, «in mij
zelf moeilijk om geweest dat deze stokebranden vaak in de kerk, daar de HH. Magi-
straten tegenwoordig zijn, zoo op den predikstoel derven uitvaren, en dat principalijk
over 't dulden van andere gezindheden; en derhalven dunkt mij dat een van de noo-
digste punten te zijn, daar de HH. Staten van Holland en van de andere Provinciën
behoorden op te letten, dat men die maats behoorde ie belasten, niet te prediken
als puur en zuiver Gods woord, de zonden bestraffen en goede werken aanprijzen; die
daar buiten ging, en hem eens met de pohcie, of het doen der Heeren in haar officie
bemoeide, of daarvan preêkte, zoude ik een briefjen thuis zenden. Dan zouden wij
mettertyd goedaardige en vreedzame burgers en een bloeyende gemeente krijgen, en
de andere secten en gezindheden betoonen, dat wij rechte gereformeerde Kristenen
waren». Toen dan ook vervolgens het besluit op 't punt van den godsdienst werd
opgemaakt, werd wel bepaald, om door da Staten der verschillende Provinciën te doen
verklaren, dat zij, elk in den haren, de Avare kristelyke religië zouden vasthouden
en mainteneeren, gelijk zij alom in de publieke kerken tegenwoordig gepredikt werd,
en te Dordrecht bevestigd was; en dat zij, van wege de Generahteit, met de macht
van 't Land zou gehandhaafd worden in de kwartieren onder haar gebied, zonder te
gedoogen, dat er ooit bij iemand eenige verandering in gedaan werd. De daaraan
echter door den Voorzitter in de «publieke resolucie» toegevoegde woorden, dat de
Provinciën elkander dat «heiliglijk en onveranderlijk beloofden», werden, op verzoek
der hollandsche leden, buiten de vergadering daar weder uitgehcht, daar ze zoo iets
niet gaarne openbaar zouden betuigen. Een handelwijs, hun minder verdraagzamen
medebondgenooten minder aangenaam, daar ze er uit opmaakten, dat men het met dit
kerkelijke werk niet wel meende, en de ten uitvoerlegging der plakaten veel te
wenschen zou overlaten, met name in het aan «priesters en papen» overrijke Amster-
dam , en andere door dezen bewoonde of tydelyk bezochte groote steden Hoe fel m^
elders op hen gebeten was, blijkt'het best uit schimprijmen, als die yan het «wet-
telijk, heilig, geestelijk plakaat en ijverig verzoek om haastelijke execucie tegen den
onwettelijken Paus, de onheilige Jezuw yten en Papen, en de vleeschelijke nonnen en
' Zie Van der Capelle, Gedenkschriften t. pl. bl. 345.
-ocr page 198-des vaderlands. " 191
bagijncn, kloppen en kwezelsw, in dezen tijd «Yoor den auteur gedrukt». Weg Paus,
heet het daar
AVeg Pans, weg zondig man!
Men wil, men mag, men kau
Uw grouwlen niet meer Ijjden;
De lang gedreigde val
Λ^αη Gode, die en zal
Uw stoel noch rijke myden;
en, in nog liefelijker termen:
Heer, al dees vuiligheid,
Door 't Kristenrijk verspreid,
Wilt liaastelijk wegvagen;
al toonde men er zich liefderijk genoeg, hun bekeering boven hun vernietiging te
wenschen:
Of liever, liever, Heer!
Indien 't is t' Uwer eer,
(Wilt) zenden haar Uw plagen;
Op dat, door Uwe kracht,
Van Satans overmacht,
Van zond', van valsche leeren,
Tot U, O ware God!
Na 't hemelsche gebod.
Haar mochten nog bekeeren!
Hoe men intnsschen in de vergaderzaal en daarbuiten omtrent hen gestemd mocht
zijn, en het met hen geestverwante Spanje naar evenredigheid schuwen, den spaan-
schen gezant verleende men gaarne gehoor, toen hij, dinsdag den 24en January, in
een zoetvloeyende fransche toespraak — hij zelf was een uit Dóle herkomstig Bor-
gondiër — de afgevaardigden der Staten namens zyn koninklijken meester kwam begroeten.
Hij vond zich daar te eerder toe genoopt, als men in de vorige November-maand, aan
't fransche Hof, hem bij den gezant der. Staten had zoeken zwart te maken V door
van zijne groote blijdschap over 's Prinsen dood te gewagen en al 't voordeel dat deze
Spanje aanbrengen zou terwijl dit — als men hem in 't oor blies — hun Hoog-
> Zie Boreel's Missieve van 30 Nov. 1650.
5 Bij 's Prinoen verraderlijke bestoking van Spanje, zou daarin anders nieta vreemds noch misda-
digs gelegen hebben.
192 algemeene geschiedenis
f' ----—-—---
mögenden alleen geen leed deed, als het daartoe niet in staat was. Het tegendeel
daarvan kwam Brun na in de vleyendste bewoordingen, aan die «buitengewone
en beroemde vergadering» als hij zich uitdrukte — verzekeren, «uit zooveel zeld-
zame en buitengemeene mannen saamgesteld, die op dit weidsche tooneel de groot-
heid hunner bloeyende RepubHek in 't licht stelden». Hij betreurde 't slechts, dat
men hier altijd weer «de verleden krakeelen» herdacht, en op «dat noodlottig onderwerp
der oude rampen» terug kwam, «waarvan de naam niet minder dan de uitwerking
in het graf van den oorlog bedolven, onder de vreugde- en triomfkreten van den
vrede verdoofd moest zijn. Het geldt ons beider goeden naam», zoo vervolgde hij, «te
toonen, dat wij niets ten halve noch oppervlakkig gedaan hebben, en dat, naarmate
de oorlog krachtiger en heviger was, ook de vrede dat moest zijn; het geneesmiddel
in overeenstemming met de kwaal, en het einde met zijn beginsel. Zoo noem ik den
Vrede» — sprak hij — «omdat, beide naar God en de wereld, er geen eerlijke oorlog
bestaan kan, die niet den vrede tot doelwit en einde heeft». Hem was door Zijne
Majesteit, «van zijn eerste aankomst af, en sedert bij voortduring niets opgedragen dan
al zijn zorg aan het behoud en de handhaving van dien vrede te wijden, en aan
weêrszijden alle hinderpalen weg te ruimen, die er den gang van stuiten of ook in
't minst maar stremmen konden». Hij vond zich «te meer opgewekt hier over dat
belangrijke onderwerp uit te weiden, door een zoo talrijk en bevoegd gehoor als hij
voor zich zag, waardoor zijn rede kracht en sterkte kreeg, en door de verplichting,
die hij er had, den tegenstand van binnen en van buiten, en de dagelijksehe aanvallen
te bestrijden, op dat grootsche werk, dat men gezamenlijk zoo gelukkig volvoerd had, het
zij die in vreemde schrifturen, hetzij in oproerige schotschriften, hetzij in openbare
of bijzondere gesprekken vervat waren, allen de voortzetting van den oorlog als den
grondslag van 't staatsbestaan stellendenen geheel in weêrspraak met hetgeen zelfs groote
fransche ministers, als Jeanin, Bezenval, en and. eertijds verkondigd hadden. Wie
dan ook oplettend naging, hoe aangenaam de overgang van den storm tot de stilte,
van 't gevaar tot de veiligheid, van de onrust tot de kalmte is; en die ziet hoe zij,
die elkander vroeger met gevelde spiesen bestreden, elkander thans bezochten, onder-
ling verkeerden, en vrienschappelijk leefden, kon, naar zijne meening, niet zonder
innerlijken weêrzin en ontroering, langer nog in zulk een wreed en onbillijk gevoelln
deelen, waardoor de vrede, hoewel de zuster der rechtvaardigheid, moeder van de oii-
schuld, en bron van alle goed, tot een eeuwige ballingschap uit dezen staat verwezen
zou worden, en door die ballingschap de toestand van dien staat woester en jammep-
lijker, dan die van eenig deel van 't heelal, zou zijn». Hij ging daarop al de grieven
in Boreel's in 't licht gegeven schrijven na, om ze van punt lot punt te weêrspreken,
en^i op zijne beurt, daarentegen voor de fransche bedoehngen te waarschuwen, en
tegen de «gewapende bemiddeling» vooral, die men van fransche zijde zocht, en die,
des vaderlands. " 193
in haar «dringend en partijdig» streven, niet anders zou wezen, dan vuur en water,,
dag en nacht te vereenigen, daar er niets met bemiddeling strijdigers bestaat dan
geweld, bedreiging, en partijdigheid». En hij «bad daarom, en drong er met alle
nadruk en liefde mogelijk op aan, dat de vrede van deze zijde in al zijn glans en
luister, die hij verdiende, blinken mocht, met alle sieraden, die hem pasten, opge-
tooid ; 't geen niet minder tot der Staten dan Spanjes roem zou strekken, daar het
aan den dag zou brengen, dat beiden niet van die slechte werklui Avaren, die hun
arbeid onvoltooid, en altyd iets te wenschen en af te werken laten aan hetgeen uit
hun handen en hun werkplaats komt». Hij wees ten slotte op de gemaakte overeen-
komst omtrent de tweeledige kamer, en de kerkelijke en Svereldlijke twistpunten in
Overmaze en de uit beide laatsten voort vloeyen de botsing, die de vruchten van den vrede
wrang en bitter, in stede van sappig en zoet maakten. Zoo hoopte hij ze te zien door
een zorgvuldige behandeling van weerskanten, en door een edelen wedstrijd, om
elkander in hoffelijke heïischheid, oprechtheid, en verplichtende daden, te overtrefTen,
opdat heel de wereld wi^t, hoe waarlijk oprecht en kristelijk beider verzoening Λvas,
en hun, die ze maar noode zagen, en die haar onophoudelijk zochten te verstoren,
alle hoop en alle schijn benomen werd, dat immer daadwerkelijk te doen». Toen hy
geëindigd had, nam de tijdelijke, minder Spaansch gezinde voorzitter, Mulert, het
woord, om hem in deels vleyende, deels echter vrij stekelige taal te antwoorden, hem
er op wijzende, hoe «God den Staat in tijd van oorlog bewaard en gezegend had,
waarvan de — op Spanje veroverde — zegeteekenen en trofeën boven de hoofden
der vergadering hingen». Noch de even welmeenende als welsprekende Brun, noch de
leden van Holland voor 't mecrendeel, toonden zich met deze onheusche zinspeling
van hun medebroeder bijzonder ingenomen, al zochten zij daarvan niet al te kennelijk'
te doen blyken ^
Nu Spanje was voorgegaan, haastte zich Frankrijk te volgen. Saterdag, den 28stenj
kwam Brasset de vergadering toespreken. Hij ving juist van al die ten toon gehangen
zegeteekenen aan, zeggende dat hij zich verheugde gehoor te erlangen in deze tweede
groote vergadering, na de eerste, Avaarin men den spaanschen landheer afgezworen, en
zijn juk afgeworpen had, gelijk zooveel trofeën kenbaar maakten, met hulp der fran-
sche wapenen gcAvonnen. Daarna trad hij in een weersprekende beschouwing der zaken
door zijn spaanschen tegenstander voor zijn goede trouw en eerlijke bedoelingen aan-
gevoerd, en zocht zoo zijn «liefkozingen» — als hij ze noemde — in 't juiste licht
te stellen % zonder veel baat gewis voor den een, die zich Spanje minder ongenegen
1 Discours ienu par M. de :Brun, amlassadeur A'l&s-pagnB, etc., impdmé en Tan 1657.
® Zie V, d. Capelle's Gedenkschriften t. pi. p. 346.
^ "Je veux espérer qu'enfin les cajolleries de M. Brun soront recognues telles-qn'elles sont, pleineB
IVe deel, Ie stuk. 25
194 algemeene geschiedenis
toonde, en zonder noodzaak voor den ander, die er toch reeds meer dan genoeg tegen
ingenonnen was, gelijk ons hel; sprekend voorbeeld van Friesland bewijzen kan.
Den dag toch vóór hij zijn toespraak hield, waren de friesche afgevaardigden met hunne
beschouwingen over den staat van zaken opgetreden. Zij betuigden, met groot genoe-
gen de verklaring van Holland omtrent de handhaving der Unie gezien te hebben,
begonnen daarop met het punt van den godsdienst, en «de pauselijke supersticiën, die
van dage tot dage hoe langer hoe meerder» — vooral ook in hun provincie — «toe-
namen», en wier «wijder uitstrekken zij belet» wenschten, en gaven in bedenking,
of het daartoe niet noodig was, in de gezamenlijke gewesten «eenparigheid en har-
monie» te betrachten, «niet alleen op het emuneeren en publiceercn van plakaten,
daartoe gewoon, maar inzonderheid, dat hun inhoud in alle provinciën op één voet
werd gepraktizeerd en geëxecuteerd». Wat het punt der Unie betrof, waartoe zij ver-
volgens overgingen, meenden zij, «of 't niet geraden, immers noodig was, dat ieder
Provincie, tot verhoeding van diverse schuldige iniluenciën, zoo tusschen de geüni-
eerde Provinciën in 't generaal, als ieder lid derzelve in 't particuher, zich inhet
tot verkiezing van een Stadhouder, gelijk die van Friesland altoos hadden geobser-
veerd, en de Provincie van Stad en Lande nog sedert het overlijden van den Heer
Prince van Oranje, hoogloffelijker memorie, ongetwijfeld niet zonder groote redenen,
had gevolgd». «Hoogmogende Heeren», spraken zij tot nader aandrang, «de nood-
wen(hgheid van Stadhouders te hebben, schijnt bij 't formeeren van de Unie zoo noo-
digen requiziet geweest te zyn, dat men in voorvallende zaken van zwarigheid bijna
geen doorkomen zonder dat heeft kunnen zien; en ofte wel in den 9den art. worden
gevonden de woorden bij provizie, enz. en nu ter tijd wezende, als of, de Stadhouder
overleden zijnde, andere te substitueeren, dit of dat lid zoude mogen doen of laten
naar haar welgeval en appetijt; zoo en kan nochtans niet ontkend worden, uit het
Gontenu van den Isten art., of het oogmerk is geweest op te rechten een Verbond,
ten eeuwigen dage durende, en dat daarom de middelen ook, tot consacracie van
dien, en de personen, om 't zelve Averk wankelende te onderstutten, in gelijke ge-
stalte moeten blijven, en bijgevolg van zulks, dat, menschelijke zaken van naturen
loopende tot veelvoudige veranderingen, waaruit veel zwarigheden komen te emer-
geeren, ook vaardige en prompte geneesmeesters bij der hand zijn. En können ovér-
zulks de woorden nn ter tijd wezende bekwamelijk getrokken worden tot Geünieerde Prk-
vimiën, en niet effen tot het woord Stadholders, alzoo men toen ter tijd vaste hoop
hadde, dat over de enervacie van de Pacificacie van Gent meer andere Provinciën
haar mettertijd hier zouden bijgevoegd hebben; is ook het woord by provisie, na 't ge-
d'artiflce", etc. (Zie zijn schrijven van 6 Februai'y aan graaf W. Fr. Archives V. 80, en verg. de
θ edeujc schrift en t. pl.).
des vaderlands. " 195
voelen yan Friesland, niet Tan dien zin, dat liet stellen van Stadholders bij provizié
zoude zijn en als een proeve, maar dat haar uitspraak provizioneele executie zoude
obtineeren, gelijk de laatste woorden van 't 7de artikel genoeg te kennen geven, en
de meening van Haar Ho. Mog. ook alzoo te zijn, de resolucie van 16 Aug. 1650
overvloedig kan uitwijzen, 't Is waar, de provinciën hebben eenpariglijk geprecaveerd,
dat een ieder in zijne Soevereiniteit zoude ongeraakt blijven, doch gelijk geen Sociëteit kan
opgericht worden, zonder dat de contraheerende iets verlieze van zijn vrijheid, die
hy vóór het contract heeft gehad; zoo kan ook onze Unie geen effect grijpen, ten zy
een ieder van zijne vrijheid zooveel in 't gemeen confereer, als tot onderhoud van
dezelve, en verkiezinge der personen, daartoe noodig, eenmaal is beraamd en vast-
gesteld, schoon eenige Provincie door den doodelijken afgang van de hare tot eenige
tijd mocht werden ontledigd, zijnde altoos oorbaarlijken te handhaven, ne tandem ipsa
Ubertas nimia lihertate pereat».
«Op 't stuk van de mihcie veel te zeggen scheen de Provincie van Friesland voor
als nog wel intempestief; doch om niet geheel 't zelve voorbij te gaan, dient gezeid,
dat, dewijle mijnheeren den Stalen van Holland gehefd heeft, bij haar proposicie
voor te stellen, dat, bij constitucie van dezen Vrede, niet zeer noodwendig is,
zich te bekommeren met het erwelen > van een kapitein-generaal, bezonder dewijl
uit het Huis van Oranje althans niemand werd gevonden lot zulks actueelijk bekwaam,
de provincie van Friesland van opinie is, dat in tijd van vrede op oorlog moet worden
gedacht, en dat de natuur van den oorlog mede brengt quod ratio ejus non aliter
lene constet quam si uni reddatur, zoo ten aanzien van secreete intelligenciën, zonder
dewelke men niet en kan op zijn hoede wezen, en niet anders als onder weinige
personen kunnen verholen blijven, gelijk verscheiden stratagemata door zulks zijn
voorgekomen of uitgevoerd, als op alle voorvallende zaken, en bij gelegenheid van
zoo twijfelachtigen vrede, als wij hëbben met den koning van Hispaniën, die nog in
volle wapenen is, daags ende nachts om onze frontieren zwerft, en geen pretexte tot
rupture zoude ontbreken, veerdig en bereid te zijn. Want eerst te delibereeren over
den generaal quando hostis jam supra caput est, is te laat; en konden de historiën
van onze eeuwen genoeg uitwijzen, wat schade de gemeene zaak in zulke gelegenheid
voormaals heeft geleden j naar het spreekwoord dum Momae deliheratur, perit Saguntum.
En genomen, dat thans uit den Huize van Oranje niemand mochte gevonden worden
tot het Generaalschap bekwaam, zoo zijn nochtans uit het tegenwoordige der Princen
van Oranje Stamhuis van Nassau volwassene spruiten, wiens vaders, broeders, oomen,
vrunden en magen haar bloed voor den welstand dezer lijnden hebben vergoten, en
^ ' Zoo min als voor stadhuiswoorden en latynsche geleerdheid waren de friesche Heeren voor enkele
uit Duitschland overgewaaide uitdrukkingen {erwählen, en derg.) bang.
196 algemeene geschiedenis
door Terscheiden exploten in 't einde van den oorlog ook persoonlijk hebben doen
blijken, waartoe zij haar lijf en leven op te ojfferen bereid waren. En daarom derzelver
meriten te laten ongeloond, of door lankheid van tijd uitsterven, en de dankbaarheid
daarover allengs te transfereeren in alienam familiam, kan de Provincie van Friesland
niet anders als kwade gevolgen in zien, en zal zonder twijfel bij veel goede patriotten
en gunstige uitlandsche Heeren en Potentaten voor een zeldzaam oogmerk worden
opgenomen»,
«Geven derhalve" — zoo besloten zij — «Uw Hoog Mog, in bedenken, of men
niet met goed fatsoen de waardigheid van een kapitein-gen. den tegenwoordigen jongen
Prins, quod acl iitulum et honorem, zoude kunnen toestaan, om bij volwassene jaren
metterdaad te mogen bekleeden, op zulke instructie als Uw Hoog Mog. zoude gelieven
daartoe teiFens te beramen; en op den Luitenant-gen, middelertijd zulke orde te stellen,
dat de difficulteiten, die Haar Hoog Mog. dienaangaande heeft gehefd te moveeren,
konden belet en altoos tegengegaan worden; om alzoo, tot onsterfelijker memorie des Huis
Oranje, alle de wereld te kennen te geven, dat de geünieerde Provinciën vertrouwen,
ook onder de schaduwe deszelven Huizes een welgestelde milicie, noodig tot welstand
van de kerke en de pohcie, te können hebben. De Provincie van Friesland, mijnheeren,
is van vermoeden, zoo Uw Hoog Mog™ deze Haar Ed. Mog. consideracie in eenige
bedenkinge gelieve te nemen, dat de punten van 't verleggen der garnizoenen en het
passeeren van patenten, enz. veel veerdiger expedicie zullen gewinnen».
Den dag na 't aan Brasset verleende gehoor, den 29eii der maand, kwamen de
utrechtsche Heeren met hunne voorstellen op het tapijt, in een reeks van punten
aangegeven, en van het volgend inleidend woord voorafgegaan: «Hoog Mog. HH.,
gelijk de oorzake van de bijeenkomste en de solemneele vergadering, by occazie van
den onverwachten doodelijken afgang van Z. H. den Heere Prince, deplorabel is ge-
weest; zoo is weder troostelijk en prijslijk, dat de Geünieerde Provinciën gezamenlijk
daarin eens zijn geworden, om alhier zoo sterk bij den anderen te komen, om met
rijpe deliberacie van rade te overleggen, hoe men het tachtigjarig gebouw van deze
Republiek, by onze voorouders zoo wijselyk en treffelijk aangelegd, zal staande houden
en meer en meer .versterken; waarin aanmerkelijk en loffelijk is de eenparige ijver
van de bondgenooten, om hand aan 't werk te slaan tot sustentacie van 't gemelde
oude gebouw. Nu, gelijk lichamen zelden tot hoogen ouderdom komen zonder ziekten
en krankheden, en dat denzelven gemeenlijk van voorgaande krankten nog eenige
zwakheid blijft aanhangen, zoo moet ernstelijk gelet en voorzien worden, dat geene
recidieven of nieuwe ziekten 't lichaam van onze regeeringe komen bespringen, en
wat preservaciën en remediën daarentegen dienen gebruikt te worden. Dewijl dan,
't geen tot conservacie van de goede disposicie van 't zelve lichaam van noode, be-
*
kwaamlijk kan gerefereerd worden tot drie hoofdstukken, als Religie, Unie, en Milicie,
-ocr page 204-des vaderlands. " 197
zoo hebben de HH, Staten 's Lands van Utrecht goedgeacht, op ieder Yan dien hare
inclinaciën te openen, en haar consideraciën en bedenkingen in te brengen». Omtrent
het eerste verstonden zij dan, dat men de ware kristeUjke gereformeerde religie, naar
de dordsche opvatting, moest handhaven, en de secten en gezindheden, die geseclu-
deerd en uitgesloten waren van publieke protectie , en maar alleen geconniveerd werden,
gehouden moesten worden in alle gereguleerde ordre en stilte, en op geen andere
plaatsen gepermitteerd, dan zij tegen woordelijk toegelaten waren; mitsgaders dat de
plakaten tegen de roomsche Pausgezinden zouden vast zijn en blijven en onderhouden
worden in haar volkomen kracht en vigeur, doende dezelve personeelijk executeeren,
zonder eenige eonniventie of dissimulatie, en de officieren daartoe striktelijk te houden,
beramende tegens het licencieux inkomen van de geestelijke en geordende personen
zoodanigen ordre en temperament, als gemaakt zou kunnen Avorden zonder te krenken
het tractaat van vrede, zooveel zulks doenlijk zou wezen». Omtrent het tweede, wenschten
zij «de Unie heiliglijk të mainteneeren, gelijk dezelve in den jare 1579 binnen Utrecht
is gearresteerd». Voorvallende verschillen tusschen al de provinciën onderling wenschten
ze ter beslissing op te dragen aan drie regeeringsleden en drie rechtsgeleerden, uit ieder
provincie te benoemen; die tusschen twee of meer provinciën, aan de overige, die buiten
't geschil waren; die tusschen de leden en de steden van een of ander provincie naar de
bepahngen in de Utrechtsche Unie zelve vervat. Omtrent het derde punt meenden zij, dat
men 't krijgsbewind aan de algemeene Staten of den Staatsraad kon toevertrouwen, mids bij
provinciën, en niet hoofd voor hoofd stemmende. Zij gaven echter tevens in overweging, «of
't niet raadzaam ware voor den Staat, van nu af te maken, met eenparige stemmen van de
bondgenooten, een instructie, waarop men in tijd van nood — bij samenlijke bond-
genooten, ten minste by vijf eenstemminge Provinciën te oordeelen — tot meesten
dienst en welstand van den Staat zoude mogen aannemen een Avelgequalificeerd gene-
raal over de milicie». De vendels voet- en paardevolk, vroeger door den Stadhouder,
op benoeming der Staten, begeven, zouden voortaan ter begeving aan die Staten
staan; de verdere krijgsampten aan de verschillende Provinciën. Departementen moes-
ten , volgens een te beramen instructie, aan de algemeene Staten of den Staatsraad,
mits provinciesgewijs stemmende, gegeven worden. De garnizoensverlegging, vergadering
van legers, uitzending van «eenige notable troepen», eveneens. Vernieuwing van den
eed voor 't krijgsvolk werd mede wenschelijk geacht; terwijl er «ordre behoorde ge-
steld te worden, dat de kapiteinen hare respectieve compagniën compleet hielden,
en den soldaten volle soldij gaven, mits men die kapiteinen zelve ook stiptelijk be-
taalde en van onbehoorlyke kosten ontlastte».
Twee dagen na Utrecht, den laatsten der January-maand, kwam Stad en Lande
met zijn voorstellen opdagen, nagenoeg met die van Friesland eenstemmig. Overijsel
had nog altijd geen volledig tal leden gezonden, dat zich nu echter den volgenden
198 algemeene geschiedenis
dag eindelijk vertoonde, en een paar dagen later zijn inzichten bloot lei. Wat krijgs-
en godsdienstzaken betrof stemde liet met de geldersche overeen; ook ten opzichte
der beslechting aller provinciale geschillen, die de Unie met stoornis konden dreigen,
deelde het in 't gevoelen van Gelderland, dat elke zich verongelijkt achtende Pro-
vincie met haar bezwaren voor de algemeene Staten kon komen, die het geschil dan
door gemachtigden uit de betrokken gewesten zouden laten beshssen. Zoo 't geschil
echter meer algemeen was, en alle Provinciën raakte, zouden er niet slechts scheids-
rechters gemachtigd moeten worden, de zaak bij instructie of einduitspraak af te,doen,
maar dezen ook een tijd moeten worden gesteld, waar binnen die uitspraak moest
plaats hebben.
Intusschen had Holland reeds een dag of drie te voren, den 30eQ January, een
vertoog ingediend, waarbij het zijn gevoelen omtrent het gezag van den Raad van
State in krijgszaken, en de onraadzaamheid thans een kapitein-generaal aan te stellen
tegen de afwijkende meeningen van sommige gewesten, in negen punten handhaafde.
Om zijn zienswijs bij de overige gewesten te meerder ingang te doen vinden, sloeg
het nu op nieuw den w^eg der bijzondere samenspreking met elk van hen in, die,
als tegen den van ouds in achtgenomen regel, om over zaken der Unie niet anders
dan in volle vergadering van al de bondgenooten te handelen, aanstoot en ergernis
gaf ^ Buitendien zocht het door aanbieding van ampten en voordeden sommige, daar-
voor toegankelijke geldersche gemoederen ^ voor zich te winnen; een door anderen
van een eerlijker aanleg terecht «berispelijk» geachte handelwijs, en in strijd met het-
geen, met instemming van Holland, door Zeeland bij monde van zijn woordvoerder,
Vet, tot wering van omkooperij en ander soortgelijk bedrijf, hoe langer hoe meer
inkruipende, den len February werd voorgedragen. «Ik bekenne geein», zoo ving
deze aan te spreken, «dat een ieder, die den naam draagt van een eerlijk man te
wezen, naar rechten moet worden gepresumeerd, van in alle zaken, die hem voor-
komen, te zullen advizeeren aandachtelijk, zoo hij naar zijn beste wetenschap en in
consciëncie, tot meeste eere van God almachtig en den welstand van 't gemeen, be-
vindt te behooren; dat ook alle, die tot eenige ampten van de regeeringe worden
verkozen, daartoe bèhoorden te worden geroepen met zulk eene speciale reflexie; dai^
mede alle instructiën en commissiên, zoo in hare premissen als dispositieven pertiv
' Zie Capelle's Oedenkschriften t. pl. bl. 355, ''Eenige goede en notabele leden van de vergaderinge"'
— zoo schrijft hü — "hielden deze procedure van de hollandsche beeren voor een scadelicke cor-
ruptie, die in deze vergaderinghe niet behoorde geleden te worden, ende bestraften wel dit werck,
maer konden het niet remedieeren, vindende haer door de menichte overstemt ofte door andre quade
practyquen verdacht ende suspect gemaeckt".
3 Zie aldaar, bl. 304, v. ^ Aldaar, bl. 306.
-ocr page 206-des vaderlands. " 199
nentelijk daarop slaan; dat ook alle regenten daartoe óf implicite haar verbinden óf
particulierlijk worden beëedigd. Maar weten ook zeer wel, hoe lichtelijk vele, 't zij
door zwakheid van gemoed niet konnende tegenstaan de tentatieven, daarmede zij
worden geagresseerd, of door eenige repentiene verrukking, of door domestieke
necessiteit, of wel door exempel van anderen, of ook eindelijk — 't gene het alder-
ergste is — met opzet en moedwil, daartoe geïnciteerd door hare ambitie of gierig-
heid, van haren schuldigen pHcht en publieke trouw worden gediverteerd; dewelke,
zoo ze daarvan niet dadelijk, of met eene kristelijkb en genereuze resolucie penitee-
ren, of door pubheke straffe worden verschrikt, zoo is in alle manieren niet anders
te vreezen dan dat de ziekte door gewoonte van zondigen en impuniteit zal degene-
reeren, allengskens van kwaad tot erger, en ook eindelijk tot notoire ruïne van den
Staat worden irremediabel». Daarna overgaande, om eenige van de meest «pernicieuze
effecten van dit kwaad aan te wijzen». wanneer het de overhand zou hebben in de
Republiek», zich daarbij «om goede respecten liever dispenseerende» eenige ook in
dezen Staat reeds voorgekomen zwarigheden aan te voeren, in eene vergadering «bij
den anderen gekomen niet tot turbacie, maar tot eenigheid, niet om censuur te oefe-
nen over 't gepasseerde, maar om order te stellen over het toekomende»; — betoogde
hij, hoe het — onder verbetering — naar Zeelands oordeel, niet alleen een van de
eerlijkste, rechtvaardigste en aangenaamste, maar ook allerdienstelijkste en necessairste
zaken zou zijn, wanneer de hoogmogende leden dier vergadering hun gedachten eens
over dit onderwerp en 't noodig redres van dien», wilden laten gaan. Daardoor
toch zouden «de gemeene ingezetenen bevrijd raken van alle exactiën, concussiën, en
outragiën, de justicie allesins in integriteit en zuiverheid geadministreerd worden, de
regeering gerespecteerd na haar gewicht en meriten, de regenten gehouden in haar
schuldige pHcht, bij haar eed en instructie, en alom zonder contradictie gehoorzaamd; en
in 't generaal de Staat van de vereenigde Provinciën gemainteneerd by haar aanzien en
reputacie zoo binnen als buiten 's Lands. En zoo 't ooit dienstig geweest is», vervolgde
hij, «om tegens dit ergerlijke kwaad ordre te stellen, zoo is het voornamelijk oorboir
bij deze conjuncture van tijd en in deze constitucie van regeering, als in 't welke ten
meerendeel zijnde aristokratiek, ten deele populair, 't zelve is van dangereuzer conse- ·
quentie als in eene monarchie, om veel redenen, die bij de politieleen daarover worden
aangewezen, en ook alhier sommierlijk konden worden geallegeerd, 't en ware dat
zij door de experiëncie zelve genoegzaam waren notoir, en aan iéder kennelijk, hoe
dat ter precaucie tegens hetzelve bij den Senaat en Republiek van Venecië van ouds
is gesteld een zeer eerlijke en salutaire ordre; daardoor dezelve het geluk heeft, om
nu omtrent twaalfhonderd jaren in onveranderlijke fleur en mogendheid te hebben
gestaan. Welken zegen, zoo gaarn als Uw Hoog Mog«» ook zagen toegebracht aan
dit ons lieve vaderland en aan deze loffelijke Republiek, zoo ernstelijk verzoeken wij
200 algemeene geschiedenis
dezelve in alle gedienstigheid, dal op dit important punt èn rigoereuselijk én metten
eersten mag worden gelet. Te meer, alzoo ook andersins niet mogelijk zal wezen, van
deze landen af te keeren den rechtvaardigen toorn Gods, die daarover, mits de reeds
gepleegde vuiligheden, mag zijn ontstoken, en ook buiten twijfel eenmaal zal ont-
branden, 't en zij dezelve werde verzoend door een prompte ontmoeting en correctie
van dengenen, dien Hij macht gegeven heeft, om 't zelve te remedieeren, en dien
Hij ook daarover rekenschap zal eischen ; dewelke hen daarin kwijtende naar behooren,
alle eer en zegening zullen beërven, en ter contrarie deficieerende, niet alleen van
haar eigen consciëncie en alle vromen bezwaard zullen worden met een lasterlijke pre-
judicie, maar pok namaals van den rechter der geheele wereld met een schrikkelijk
oordeel geconfondeerd en bestraft. Om 't welke wel te betrachten, mijne heeren, laat
ons ons spiegelen aan andere repubheken, die door deugd en incorruptibihteit van hare
regenten langen tijd hebbende gebloeid, daarna door deze vuihgheden zijn te gronde
gegaan en geruïneerd, en onder dezelve voornamelijk de Republiek van Rome». Hij
besloot met het voorstellen van eenige middelen, tegen 't kwaad aan te wenden, «naar
de beschreven wetten, hier in bloeyende observantie», en naar «'t gene bij andere
occaziên in deze landen daartegen gearresteerd» was.
Hoe goed de bedoeling van Zeeland en zijn spreker bij dit voorstel wezen mocht,
en hoe het zich beijverd had, buiten alle feitelijke en persoonlijke zinspeling te blijven,
werd toch — naar ons een der eerlijkste en nauwlettendste Statenleden meldt —
«het prostitueeren van de regeeringe (in 't algemeen) als met vuiligheden besmet zijnde,
bij velen geoordeeld een brandmerk», dat men haar en den Raad van State gaf; en
werd daarom gezegd, beter te wezen, door straf van één persoon, aan deze vuihg-
heden pHchtig, exempel te statueeren, als op deze wijze eerlijke leden te calangeeren,
en de gemeente oorzaak te geven, om kwaad van de regeering te denken of te spreken».
Daar verschillende leden er op begonnen aan te dringen, om voor een poos te scheiden,
en de Vergadering te verschuiven, deelde Holland, ter verkorting der gemeenschap-
pelijke werkzaamheid, den 13en der maand, als zijne bevinding mee, dat verschil-
lende door de Provinciën aangeroerde punten voor zuiver provinciaal gehouden moesten
worden, en tot de bijzondere behandeling der provinciale Staten behoorden. Het rekende
daartoe de aanstelling of weglating van een Stadhouder, het vergeven der comman-
dementen en vroedschappen in de vereenigde gewesten, met wat daarvan afhing; de
bewaring der sleutelen, 't geven van 't wachtwoord; de rechtsmacht over het krijgs-
volk m alles wat niet louter krijgszaken was; de vergeving van colonel- en kapiteint
schappen en verdere posten, te hunner verdeehng; het verleggen der garnizoenen binnen
de Provinciën; de beëediging eindelijk van 't krijgsvolk aan de Provinciën en Steden \
waar het in garnizoen lag. Intusschen viel er in algemeene zaken nog allerlei te doen.
Een formulier van den eed werd vastgestelil, van hen af te nemen, die met uitheem-
des vaderlands. " 201
sehe ministers te handelen hadden, dat zij geen geschenken noch vereering zouden
aannemen; den zweedschen Commissaris Appelbom een gehoor toegestaan; de beschei-
den eischen Tan 't arme Drenthe afgewezen; de west-indische zaken in Terband
met de Terhouding tot Portugal besproken; met de engelsche Republiek in onderhan-
deling getreden. Wat den eersten betrof, hij kwam, den len Maart, beproeven de
goedkeuring van 't verdrag met Denemarken te beletten. Wat Drenthe aanging, het
beriep zich — den Tolgenden dag — op een oproepingsbrief, en Terzocht recht van
zitting in de Tergadering en aanwijzing van plaats; te Tergeefs, daar men op nieuw
weigerde, het een stem in 't Bondgenootschap te geTen, en den brief aan een ver-
gissing ter griffie toeschreef. Over Westindië en Portugal was geruimen tijd in com-
missie beraadslaagd, en werd den portugeeschen gezant Antonio de Sousa Macedo
den 6en Maart toegang verleend. De man was reeds sedert September in den Haag,
zonder dat men zich aan hem gelegen liet liggen. Thans begon hij met zich over de
«veelvuldige en herhaalde pogingen» te beklagen, door den koning zijn meester in
't w^erk gesteld, en alleen aan Z. M.'s grootmoedigheid toe te schrijven; hij gaf vervol-
gens breed op van de nauwe betrekking, die — naar zijn zeggen, — van den aan-
vang af tusschen 't portugeesche en nederlandsche volk bestaan had, en die hij van
koning Alfons I af napluisde, en met den spaanschen Filips, als beider gezamenlijken
vijand besloot. Deze — zoo sprak hij — die u, INedcrlanders, van Nederlanders
scheidde, verbond u met de Portugeezen. Dien band moest men op nieuw toehalen, en
daartoe had hij volmacht alle geschillen omtrent Brazilië te vereffenen, en een alge-
meenen en duurzamen vrede te maken. Als men dal — gelijk hij niet twijfelde —
begeerde, bood hij al Λvat maar eerlijk en redelijk was aan. Daartoe waren de onder-
handehngen, door samenspreking, reeds voorbereid, en daartoe Avektc hij H.Hoogmo-
genden met levendigen aandrang op. Hoe schoon zich dat echter voor 't uiterlijk mocht
laten aanzien, er was te veel aan vast, dan dat het zoo geleidelijk van de hand zou
gaan, als zich uit zijne schijnschoone toespraak opmaken liet. Bij de weldra gevolgde
onderhandehngen eischte men Brazilië voor zich terug, en daarenboven schiivergoeding
voor de nadeelen der westindische Maatschappij toegebracht. Hij zocht de onmoge-
lijkheid van 't eerste te betoogen, doch bood er de geldswaarde, de som van 8 mil-
joen voor aan, met 8 ton voor de arme zeeuwsche weezen ter vergoeding van 't ver-
loren grondbezit. De handel met Brazilië zou der Maatschappij voor een bepaald aantal
schepen vrij staan, en zij bovendien zout te Setubal mogen laden. De Staten wilden
daar evenwel niet van weten, evenmin als hij van toegeven aan hun verlangen naar
de teruggaaf van 't Land. Om hun meerderheid voor zich te winnen, ontzag hij zich
niet een poging tot omkooping van eenigen hunner te wagen, en liep daardoor zelfs
bij 't Hof van Holland in den kijker, dat vervolgens een zijner handlangers bij dit
bedrijf voor zes jaar uit den Lande bande. Hij zelf keerde toen m^it Mei huiswaarts,
lY" aeel. 1*= stuk. 20
202 algemeene geschiedenis
terwijl de nederlandsche consul te Lissabon in dezelfde maand terug ontboden werd,
en de W, I. Compagnie Terlof kreeg, om de Portugeezen, aan beide zijden der linie,
vijandelijk te bejegenen. Het aanbod, door de koningin van Zweden, in de eerste helft
van Maart reeds gedaan, om als bemiddelares tusschen beide Staten op te treden,
was door Hun Hoog Mogen beleefdelijk van de hand gewezen.
Minder nog dan voor Portugal was de nederlandsche Vrijstaat gebleken eenige be-
middeling noodig te hebben tot vereffening zijner rekening met de aan de overzij der
Straat gelegen roofstaatjens, die de middellandsche zee onveilig maakten. Een vier-
of vijftal oorlogschepen onder den Commandant Gideon de Wilt, de scheepskapiteinen
Cornelis Tromp, en Cornelis van Velsen , had er zich sedert eenige maanden reeds vertoond,
en omstreeks half Febniai^^ een vreeverdrag met Salee tot stand gebracht, waarbij zich
dit verbond, al de gevangen slaven, op schepen veroverd, die binnen de nederland-
sche Provinciën thuis hoorden, naar de lijsten daarvan opgemaakt of te maken, tegen
't rantsoen der kooppenningen in vrijheid te doen stellen, geen schepen op vrijbuit
te zenden, dan onder voldoenden waarborg, de nederlandsche ingezetenen niet te be-
schadigen; die ingezetenen, voor zoo ver er zich op uitheemsche buitgemaakte sche-
pen bevonden, niet als koopwaar te beschouwen, maar terstond vrij te geven; niet
te dulden, dat roofschepen uit Tunis, Algiers, Tripoli of elders, in de havens van
Salee nederlandsche schepen opbrachten; de tollen op inkomende koopmansschappen
niet hooger te stellen, dan thans; alle naar Salee komende of daar gevestigde neder-
landsche kooplieden met heuschheid te bejegenen, en zich in alles te houden en ge-
dragen als goede vrienden en naburen; geenerlei zeebrieven te verschaffen aan deze
of gene barbarijsche of turksche vrijbuiters, om daarmeê nederlandsche schepen te
verschalken, mits, omgekeerd, ook de schepen der Staten-generaal er geene van Salee
onder welk voorwendsel ook, mochten nemen, maar hun alle gunst en goede vaart
verleenen; dat de Saleesche vrijbuiters ook uit de Staten-schepen geen uitheemsche
passagiers, van welk volk dan ook, mochten lichten, maar hun evenzeer alle gunst
en goede dienst zouden geven; en dit alles onverminderd de vriendschap en 't verbond,
met den koning van Marocco reeds door de Staten gemaakt.
Een harder kamp, dan zijne schepen met deze vrijbuiters, had het aan 't water voor
een goed deel ontwoekerde, en met dat water als bij voortduring worstelende land, ook
dit eigen voorjaar weder met dat water te bestaan. Eerst was, in de tweede helft vani
January reeds, door 't zwellen van Rijn, Waal, en IJsel, en 't doorbreken der dijken^
te Bislik, in de Over- en Neder-Betuwe, den Bommel- en Tielerwaard, langs de
Linge, enz. Gelderland tot Doesburg, Zutfen, en Deventer, het Sticht tot Amersfoort
toe geteisterd, en het onstuimige, met ijsschotsen beladen element met moeite aan den
hollandschen Diefdijk gekeerd. De geheele Betuwe stond blank, tusschen Zutfen en
Deventer scheen het land een zee, terwijl zijn bewoners, op boomen en hooibergen,
des vaderlands. " 203
en de nokken der huizen gevlucht, in schuiten naar de Avat minder Tan 't water be-
spookte steden gevoerd werden. Een week rier vijf later, in de eerste dagen van
Maart, was daarop de gansche hollandsche Duinstreek, bij den springvloed van Zondag
5 Maart, en den hevigen noordwesten wind, die 't zeewater tegen de duinen op-
zwalpte , vreeselijk bestookt. Te Scheveningen werden verscheiden huizen stuk geslagen,
te Katwijk begon men zich voor doorspoeling bang te maken, daar en te Zandvoort,
Egmond, enz. werden de bommen en schuiten tegen elkander gebonsd en uiteenge-
slagen ; aan de Yoorzij van den Helder werden een aantal huizen en een goede hónderd
voeten gronds weggescheurd. De zeedijk tusschen Enkhuizen en Medemblik kon alleen
met de bewonderenswaardigste inspanning tegen doorbraak en instorting behoed wor-
den; te Hoorn spoelde 't water over de hooggelegen roode steen, en stond alles bui-
tensdijks. diep onder water. De zwakke edammer dijk vermocht het land niet voor
't inzwelgen van 't zoute nat te vrijwaren, en dreef de ingelanden van Purmer en
Deemster vol zorg op hun polderdijken, om in den dreigenden nood te waken. Over
den lagen Slaperdijk golfde het water heen, en lei alles om Haarlem blank; de brug
over de Lie werd door den stroom weggesleurd, en tot voor Aalsmeer gevoerd. In
Amsterdam vloeide het water over nieuwen dijk en Warmoesstraat; door de Kapel-
en andere stegen voeren schuitjens; kelders en pakhuizen liepen onder. Ook de Sint
Antonios zeedijk brak op twee plaatsen door, en zag het zeenat met groot gedruisch
naar binnen storten, dat nu ook den Diemerdijk deed zwichten, en de drooggemalen meer
met plantagië en lusthoven wel zestien voet diep overstroomde. Ook op de Zuiderzee,
langs de friesche en geldersche kusten, spookte 't niet minder dan aan de hollandsche
De friesche dijken leden ongehoorde scha, en te Harderwijk liepen de straten onder.
Niet alleen trouwens de vereenigde gewesten, ook de spaansche in 't Zuiden bleven
van den watersnood niet vrij; het opgestuwde Scheldewater brak op tal van plaatsen
aan weerszijden door de dijken van Galloo en Oosterweel. En wat 's Lands Noorder
en Ooster buren betrof, van Emden tot Hamburg, werd alles door 't zeewater bestookt
en geteisterd.
Het noodweer en de daaruit voortvloeyende ongelegenheid maakte, dat men de twee
dagen later bepaalde plechtstatige bijzetting van 's Prinsen lijk in den delfschen graf-
kelder, nog een dag uitstellen moest, om den weg van den Haag derwaarts van de
opgehoopte sneeuw te reinigen, en hem , als de haagsche straten, met zand te bestrooyen.
Men maakte ter groote vergadering daarvan gebruik, den nieuwbenoemden franschen
gezant, den heer van Bellièvre, zijn eerste gehoor te verleenen. Een waardiger tijd-
verdrijf dan de edeltuitige redetwist, tusschen de Staten van Holland en die der andere
gewesten gevoerd, omtrent het ceremonieel door hen bij dezen begrafenisstoet in acht
te nemen. Holland verklaarde namelijk, dat het met een wapenherout voor zich uit
in den rang der gewesten zou opgaan, terwyl de overige Provinciën, geen lust en
204 algemeene geschiedenis
maar luttel tijds hebbende, zicli nog een dergelijk heroutenpak aan te schaffen, er ern-
stig op aandrongen, dat ook haar machtigste zuster van dien sierlijken opschik zou
afzien of, als bij de begrafenis van 's Prinsen vader, achter den Raad van State aan-
stappen. Daar al haar aandrang echter vergeefs was, en Holland, het «rechtmatig
verzoek van al zijn bondgenoaten in een zoo geringe zaak» — als een der leden van
dezen zich uitdrukte 1 — afsloeg, besloten ook zij zich door een herout te laten ver-
zeilen , met een wapenrok bekleed, een wapenstok in de hand, en met ontblooten
hoofde voor hen uittredende. Zoo ging, 's middags omtrent twaalf uur, de weidsche
stoet, ter Hofpoort uit, den Vijverberg over, de vier honderd rnan der lijfwacht van
den Prins, met slepende vendels en spiesen vooruit, de musketten, met de trompen
omlaag, onder den arm, en sloeg den weg naar Delft in. Onmiddellijk achter het lijk
traden 's Prinsen mannelijke bloedverwanten, zijn zwager de Hertog van York, met
een wit kruis op den linker schouder, tusschen zijne neven de Prinsen van Portugal,
zijn aangehuwde neef, de veldmaarschalk Johan Wolfert van Brederode, Prins Eduard,
de zoon van den Winterkoning, mede met een wit kruis getooid, de graven Frits, Hen-
drik , en Maurits van Nassau, enz. Omstreeks vier uur kwam men te Delft aan, waar
't prinselijke lijk nu, onder den toevloed eener onafzienlijke schaar, naar de nieuwe
kerk gevoerd, en aan 's vaders zij gezet werd. Een meer met dien vader dan met den
Prins en zijn Staatsbedrijf ingenomen Hollander, die 't had bijgewoond, gaf zijn weinig
Prinsgezinde hart, bij de herdenking van 't aanschouwde, in dit hekelrijm lucht ■
Bedelf nu, Delf, dien Delfnaars zoon,
Die, opgehitst of nit zich zeiven,
's Lands Vrijheids vrijgevochten Itroon
Losmoedig poogde t' onderdelven.
Dit 's veilger praal, dan of hü kwam
Zeegpralen over Amsterdam^.
Met nadruk hadden inmiddels de hollandsche Heeren ter groole vergadering op hun
geliefkoosd denkbeeld der erkentenis van de engelsche Republiek en een nadere be-
trekking tot haar aangedrongen, doch daarbij van enkele «bondgenooten» de uiting
hunner bezorgdheid moeten vernemen, zich op deze wijs aan de «moorddadige han-
delingen» der engelsche bewindvoerders omtrent haar koning deelachtig te toonen
Hun «zwaarhoofdige» weêrspraak mocht echter op den duur, en nadat zijdoor Spanjè
erkend was, niet baten, en een plechtig gezantschap, in February uit Londen afge-
des vaderlands. " 205
vaaniio-a — de met Cromwell ten ïeersie uc..»..™ .(.[.v,..-,,,»........
de m°'t vorige ja.v van hier verlrokker, WaUer Slricldand, mei Thurloiä als secre-
taris een veertigtal beeren en een paar honderd bedienden en hun gevolg, v>aaronder
een '.oon ook van den verboorden Doreslaar - kwam in 't laatst van Maart naar
Hellevoetslnis, en van daar te seheep naar Rotterdam, balverwegen be.de plaatsen
door 't AdmiraUteit,jacht te gemoet gevaren, en daarin overgestapt. Den 29eu ,io„r
den ceremoniemeester der Staten naar den Haag begeleid, traden Sint John en Strick-
land drie dagen later, de vergaderzaal binnen, om .ich van de hun opgedragen last
te kwiiten en er van Parlementswege hun voorstel te doen. z-ich beroepende op «de
vaste Unie, gestadig onderhonden vriendschap en ware, affectie» tusschen Engeland
en de Vereenigde Provinciën bestaande, waarbij .ich tbans nog de band der ware
hervormde kerkleer en der rechtmatige volksvrijheid voegde, ween verder op de
als van God beschikte noodzakelijkheid, om de weêrszijdsche belangen gemeenschap-
pelijk te behartigen, en op de daarmee samenhangende oprechte liefde en goede w.1
door de engelscbe republiek voor de nederlandsche gekoesterd, haar gew.Ihg ma-
kende om een innig verbond en nader vereeniging met de laatste aan te gaan. Geen
beter gelegenheid bood zich daar, huns inziens, toe aan, dan deze groote en bmten-
gewone samenkomst ter beraadslaging over de gewichtigste zaken van Staat, door
merkbare medewerking der goddelijke voorzienigheid; terwijl ook het engelsche Gemcene-
best door de oneindige goedheid Gods in znlk een vreedzamen en bevestigden toe-
stand onder de tegenwoordige regeering, en van alle bnitenlandsche vijanden bevnjd was.
Niettegenstaande alle ontmoediging bij hare pogingen tot dusver ondervonden, en de
billijke oorzaken, die men haar dezerzijds gegeven had, alle gedachten aan een ver-
dere onderhandehng te laten varen, kwam die regeering nu, door zaken van het hoogste
aanbelang voor beide landen bewogen, niet uit nooddwang gedreven, en dorst daarom
thans ook verwachten, dat .de HH. Staten, met bekwamen spoed, een.ge commissa-
rissen uit hun midden benoemden, om te onderhandelen over de bedoelde zaken, en
zooveel andere meer als het Parlement der Republiek van Engeland hun had gelast en
nog gelasten zou. ^
Hoe aanneemlijk dit voorstel in zijn vertoon van welwillende gezindheid op t eerste
aanschouwen luiden mocht, het was te onbepaald tevens in zijn eigenlijke voorslagen,
om er zich voetstoots bij neêr te leggen, zonder zijn bedoeling wat nader te onder-
tasten Nadat de in 't Engelsch gehouden toespraak, door den voorzittenden Heer van
Wimmenum, overeenkomstig een te voren genomen besluit der Stalen, in „goed
Hollandsch» beantwoord was werd vervolgens een zevental commissarissen benoemd,
^^^ algemeene geschiedenis
om meu beule gezanten in „verleg te treden, en hun nader verlangen te verstaan
Zij van hunne zij wensohten echter verdere voorslagen van de Provinciën te zien uit^
gaan, d.e zich als van zelf geroepen dienden te voelen, geheel met Engeland een te
zijn, en geen andere behoeften noeh begeerten dan dit te hebben. Op de welgemeende
verklaring der Staten, dat zij der engelsche republiek hun goede vriendschap aanbo-
den en gezmd waren, de aloude vriendelgke verstandhouding tusschen beide landen
te hernieuwen en onverbrekelijk te onderhouden, en ook een nieuw verdrag voor
gemeenschappehjke belangen te sluiten, gaven zij niet onduidelijk te kennen, dat men
daarmee met volstaan kon, maar beide volken in een veel nauwer'en inniger ver-
bond en Unie mochten treden, zoodat er tot beider welzgn, een veel wezenlijker en
mvloedrijker wederkeerig belang bestond. Zy doelden daarmeê op hetgeen Strickland
zelf eigenhjk reeds na zijn eerste overkomst, in September 1649, aan den Secretaris
van den engelschen Staatsraad geschreven had, dat men beide onroomsche Republi-
kemen tot één moest samensmelten; een werkelijk ondoenbare zaak Zij zelf gaven
dat trouwens thans niet met ronde woorden aan; zij weigerden integendeel, anderhalve
maand lang, elke nadere verklaring, en deden tevens niet onduidelgk verstaan, dat
het Parlement hun een bepaalden termijn gesteld had, binnen welken men zich zou
moeten verdragen. Hun verblijf in den Haag, welke moeite zich de Generaliteit en
Holland gaven, hen „aar den eisoh te bejegenen, en in hun volle waarde te huldi-
gen, werd n.et veraangenaamd door de onmiskenbaar vijandige houding, door hun
uitgeweken landgenooten en de aanverwanten van hun verbannen Koningshuis tegen
hen aan den dag gelegd. De hertog van York en z^n neef. Prins Eduard «η de
Palts, gaven daarin zelf het onstichtelijke voorbeeld, scholden de Heeren van hun ge-
volg, waar zij ze zagen voor koningsmoorders en schelmen, en zagen zich daarin door
hun uitgeweken geestverwanten maar al te gretig gevolgd. Het haagsche straatpubUek
en de hofbedienden der Princes-royaal lieten zieh'evenmin onbetuigd, en de Princes
zelve ontzag zich niet, in gezelschap van haar broeder en van een deftigen stoet bege-
leid, herhaaldelijk langs het hun ter verblijfplaats verstrekte huis in de Korte Pooten te
komen trekken, om haar eigen zeker niet geheel onverklaarbaren wrok lucht te geven
en hen openlijk te tergen. Prins Eduards moeder, hare moei, gaf op het aanzoek van
den Raadspensionaris, dat zij haar hofgezin alle onheusche bejegening der gezanten
beletten zou, ten antwoord, dat zij daarop gaarne zooveel doenlijk order zou stellen,' !
doch hen, die thans hel bewind in Engeland voerden, met geen anderen naam dan Γ
dien van rebellen kon vereeren. Zoo hielp het maar al te weinig, dat de Staten j
en 't Hof van Holland, door besluiten en afkondigingen, en bevelen zelfs van ge-
206.
des vaderlands. " 207
Yangenneming tegen Prins Eduard en kolonel Apslev — die gedreigd had Sint John
zelf te zullen worgen — en door het timmeren van een wachtloots voor tal van gewa-
penden, in de nabijheid hunner woning, van hun kant alles deden, wat mogelijk
was, om hen en de lieden van hun gevolg tegen soortgelijke ergernissen te vrijwaren.
Hadden zij 't hierover, en wegens hun ongenoegzame toeschietelijkheid, met de ver-
tegenwoordigers van 't Parlementsbewind in den Haag te kwaad, met de aanhangers
van 't vroegere hadden zij elders te doen. De koningsgezinde goeverneur van Jersey,
George Carteret, had zich daar op 't slot Elizabeth versterkt en een tal van strijd-
bare manschappen vereenigd, die van daaruit ter zee schuimden en kaapten, om de
rebellen-regeering afbreuk te doen; en naar hetzelfde doel streefde, aan 't zuidwest-
eind van Engeland, op de Scilly- of Sorlings-eilandjens, John Greenville in 't versterkte
St. Mary, en werd daar voor eenigen tijd door den thans als koninklijk vlootvoogd
werkzamen Prins Robert van de Palts bijgestaan. De laatste, door den kloeken
Sir Richard Blake, die op vijftigjarigen leeftijd van den veld- tot den zeedienst was
overgegaan, bestookt, was sedert naar de spaansche wateren gevlucht, en werd nu
daar door zijn krachtigen tegenstander achtervolgd. Een en ander tot geen geringe
scha ook der nederlandsche koopvaarders, die hetzij door 't kanaal, hetzij in en
om de Straat stevenden. Zoo kwam de zaak in de Groote Vergadering ter sprake,
en besloot men zoowel aan den thans door de Schotten tot koning gekroonden Karei I
als naar St. Mary te zenden, om de aangebrachte en nog dreigende scha te doen
vergoeden en voorkomen te zien. Het kwam evenwel tegelijker tijd aan 't licht, lioe
twee rotterdamsche kooplui en overheidsleden, de HH. Hardinxvelt en Driel aandeel
hadden in de kapermaatschappij 'op de Sorlings Κ In hun zitting van 20 April be-
sloten de Staten van Holland tevens hun Luitenant-Admiraal Tromp bevel te geven,
derwaarts te stevenen, om er alle toegangen te bezetten, en de roofschepen, die hem
in handen vielen, op te brengen; een opzet, den Engelschen en hun Parlement genoeg
aansloot gevende, om er zich over te beklagen, als koesterde men het voornemen de
Sorlings zeiven te vermeesteren. Tromp was daarentegen, door zijn afsluiting der zee-
gaten , Blake, bij de verovering van Sint Mary in de volgende maand, van veel dienst,
en keerde, er niets meer te verrichten hebbende, langs Vaalmuiden, waar hij zich
ververschte, huiswaarts.
Niet minder dan door deze engelsche koningskapers, leden de nederlandsche koop-
vaarders ook door de van fransche kaperbrieven vooiziene vrijbuiters in de niiddellandsche
zee last. Onder voorwendsel, dat zy verboden waren naar den spaanschen vijand ver-
voerden, werden de nederlandsche koopvaardyschepen onderzocht, genomen, en opge-
des vaderlands. " 209
hulp te verschaffen, waartoe haar natuurlijke aandrift haar noopen moest. Tochli^lte
dit alles nog slechts voorloopig, om tot het eigenlijke doel, de volkomen vereenzel-
viging der belangen van beide Gemeenebesten, te geraken; een uitkomst, door het
23 Juny genomen besluit der groote vergadering belet, dat, welk verdrag men met
de engelsche Republiek mocht maken, men geen deel zou nemen aan haar verwik-
keling met Schotland. Zoo moest van zelf alle uitzicht op het verlangde verbond te
loor gaan, en verklaarde daarom Sint John, langer wachten moê, dat de hem door
't Parlement toegestane tijd ten einde was, de schepen voor zijn terugreis zeilreê
lagen, en hij den 30en zijn afscheid zoude nemen, gelijk dan ook ^ in spijt der
aangewende pogingen, hem nog eenige dagen langer te houden — zonder verdere
onderhandehng geschiedde Bij zijn korte afscheidsrede ter groote vergadering hield
hij zich binnen de grenzen van een heusche gematigdheid; doch bij zijn laatste onder-
houd met de hollandsche afgevaardigden, ontveinsde hij hun zijn wrevel over den
loop der zaken niet, en voerde hun onbewimpeld toe, dat zij op den afloop der dingen
in Schotland het oog gericht bielden, en daarom de aangeboden vriendschap vooralsnog
versmaadden; doch dat hij hun verzekerde, er verscheiden Parlementsleden geweest
waren, die de rekening van den schotschen Koning hadden vereffend willen zien vóór
hij de reis herwaarts ondernam, en dan eerst een hollandsch gezantschap in Engeland
afwachten. Hij erkende thans zijn fout, naar hij zei, en dat wie zoo spraken, gelijk
hadden; dat men nu echter weldra de schotsche zaken geregeld zou vinden, en men
dan in Engeland door gezanten zou komen vragen, wat thans van engelsche zij door
hem met de meeste harlelijkheid was aangeboden. Men zou te laat berouw gevoelen,
dat aanbod te hebben versmaad. Een paar dagen later stak hij in zee, na, op uit-
dmkkelijken last van 't Parlement, de van Staatswege aangeboden geschenken te
hebben afgeslagen ^ De gevolgen van zijn weldra te Londen uitgebracht verslag zouden
zich spoedig genoeg openbaren.
In de vergadering der hollandsche Staten was intusschen, den 15en Juny, door den
grijzen raadspensionaris, de aandacht der leden gevestigd op de nog onder'hem bems-
tende bescheiden van den overleden Prins l Ter tafel gebracht, gaven zij tot een
commissoriaal onderzoek naar hun eigentlijken opsteller aanleiding, en werden daartoe,
den volgenden dag, 's Prinsen secretaris Hildersich en de beide klerken, Van der
Hults en Cuna3us, in 't verhoor genomen. Gelijk al aanstonds algemeen vermoed was,
bleken zij van den griffier Müsch herkomstig, naar wiens schriftelijk ontwerp en mon-
210 algemeene geschiedenis
delinge aanvulling laatstgemelde ze gepend had Κ De griffier — «de hofmusch» , die, naar
Vondels schilderachtige voorstelling, «den baas van de hand vliegende, met de macht
van 't land speelde, de vrijheid op den hoed, en de grootste steden op het hoofd
sch—», was echter dien «baas» na een week of zes, vrijwillig — naar men niet zonder
grond meende — reeds in 't graf gevolgd, en dus voor 't gebeurde niet meer te ach-
terhalen, al wenschten sommigen zijn ryke geldelijke nalatenschap, door zijn schraap-
zucht , ten koste van 't land , naar men zei, aanmerkelijk vergroot, ter schavergoeding
aan te spreken De Staten besloten daarom maar, den G^n July, de verschillende, in
de zaak gemengde hollandsche steden schriftelijk verklaring te vragen van 't geen
omtrent hun door den Prins beschuldigde regeeringsleden, in die bescheiden voorkwam.
Ieder van haar — Dordrecht, Haarlem, Amsterdam, Delft, Hoorn, en Medemblik —
leverde daarop nog vóór 't einde der maand, achtervolgens hare rechtvaardiging in,
waarin zij, van 't gebeurde een kort verslag gevende, verklaarden, dat geen van de
aansprakelijk gestelden buiten zijn boekjen gegaan was of den door haar hem gegeven
last overschreden had, en zij hem daarom ook met de zijnen in eere gehouden, en
zoodra zich de gelegenheid na 's Prinsen dood maar aanbood, weder in zyn openbare ambt
hersteld hadden'''. «Lei» ondertusschen — als Vondel zong—«de hofmusch, en rotte»,
zijn zelfzuchtige geestverwant, de Heer van Sommelsdijk en Spijk, Cornelis van Aersen,
wien de zelfde Vondel het restjen van het «sop» toewenschte, dat den griffier den dood had
gedaan, was nog springlevend, en had zich voorloopig slechts w^at meer op den achter-
grond gehouden, om den besten kans, zich weer te doen gelden, waar te nemen In
't begin van Mei, van zijn huis te Spijk weder naar den Haag gekomen, vond hy
zich minder aangenaam gestreeld met de ervaring, nog altoos als hoofdschuldige ver-
dacht te zijn, en door de voor den dag gehaalde papieren, op nieuw over de tong
te rijden. Om erger te voorkomen haastte hij zich dus, zich voor de commissie van
onderzoek ter verantwoording te stellen, en het daar te berde gebrachte schriftelijk
bes vaderlands. 220
nader toe te lichten, «aarbij het voornameiyk drie punten «n beschuldiging gold:
rijn schending «n den eed aan de Stalen, rijn verspieding ™n Amsterdam ccn paar
da»en vóór den toeleg, en rijn .vermeende vaderschap van het verdichte verdrag tus-
schen Amsterdam en 't Parlement. Voor 't eerste beriep hij rich op 't gezag des Prmsen
als kapitein-generaal, en zijn aan dezen gebonden wil; voor 't tweede, op de onmoge-
lijkheid bij zijn doortocht van nog geen halfuur de stad te hebben kunnen verspie-
den- voor 't derde, aUeen bij geruchte, uit een brief aan een engelsch oflicier, hem
door den Prins getoond, van zulk een verdrag vernomen te hebben lijn geluk was't
dat uit zijn eigen mededcelingen, het belangrijk deel nog nader in 't licht trad, door
den' frieschen stadhouder in 't beramen van den ganschen toeleg genomen, 't geen
tegenover zijn hollandsche vijanden, de friesche beeren nog zooveel te goedgunstiger
voor hem s'tcmde, en, in spijt aller tegenwerking, dc zaak eindelijk nog ten goede
voor hem keeren deed. Wie hem kwaad wilden, lieten anders zelfs met na, den
iongen Prins des te meer te verontschuldigen, als zij hem, Müsch, en den ten onrecht
verdachten Capelle, als 's Prinsen raadslui te meer aansprakelijk stelden. «DePrineewas,
't is waar», zeiden zij, «een moedig en jong Heer, die na Hoogheid stond, maar h,j
was meêwarig, beleefd, en goedaardig, die nooit uit hem zeiven zoo een groawehjk
stuk werk zoude gedacht, laat slaan, uitgevoerd of begonnen hebben; maar deze
stokebranden, die altoos in troebel water zochten te visschen, cn altoos na hooger
autoriteit stonden, hebben den jongen Heer daartoe opgestookt en verwekt». Wat z,jn
ontkenning aller medewetenschap aan dat verdrag betreft, wierp men zelfs op, dat er
„klare indiciën» genoeg waren, «om hem tot scherper examen te brengen; men
heeft» - zei men - «eertijds wel eerlijker cn vromer patriot, door bele.d van zgn
vader, den kop afgeslagen; men mag hem ook op zoo klare bewijzen wel aan dc
palei brengen, om hem de waarheid de keelc uit te persen; het is niet mogchjk, als
men recht zal doen, dat men hem kan vrijspreken». Men lichtte tevens zijn ganschc
grootvaderlijke herkomst den doopcedl: «wat Hollander is hij ?» zoo vraagde men, en an^
woordde: «de tweede ouder zijn geslacht, alzoo zijn grootvader een vreemdeUng was, d.e
met woekeren en knevelen zooveel geld bijeen geschraapt had, dat hij zijn zoon zooveel
naliet om dc heerlijkheid van Sommelsdijk te koopen, en zoo is bij een HoUander
geworden. (En) door den dood van Barnevclt, daar (die vader) de principale oorzaak
van was, en omdat toen de magistraten werden veranderd, die hem, door kennelijk
begeeren van Prins Maurits naturalizcerden of, om goed Duitsch te spreken, HoUander
maakten, zoo werd hij in de Ridderschap gesteld. Hiermede zijn deze vreemdelingen
zoo grootseh geworden, cn daarom hebben zij altoos met de Stadhouders, tegen de
. Ä»».» » enz. mls,..!^' ^ sari/UKM' ^«ii. i^»
ffeer van SommelsdijcTc. (Utrecht, 1651).
-ocr page 219-212 algemeene geschiedenis
soevereiniteit van Holland aangespannen; dit heeft de vader gedaan, en dit heeft de
zoon gedaan; maar het is — God zij geloofd, die ons op een wonderlijke wijze ver-
lost heeft! — den zone zoo niet gelukt, als 't den vader gelukte» In dezen stand
van zaken, zat die zoon thans erg in 't nauw, gelijk hy 't voor zijn stadhouderlijken
geestverwant van Friesland niet verheelde ^ en door zijn «ootmoedig» smeekschrift aan
de hollandsche Staten vrij openlijk deed blijken ^ Door hun onderzoekscommissie werd
aan de Staten inmiddels voorgesteld, en in de volgende maand door hen besloten, dat
men een schriftelijke wederlegging van 's Prinsen bescheiden in 't Hcht geven zou ^
de bezending aan de steden als strijdig met de orde zou afkeuren, en «bij duidelijke
resolucie den aanslag op Amsterdam en het aantasten der Zes Heeren verklaren voor
een attentaat op de vrijheid, hoogheid, en soevereiniteit der provinciën, regelrecht
strijdende met al haar wetten, rechten, en privilegiën». Ter groote vergadering sloeg
Friesland intusschen, den 24eQ July voor, eene algemeene amnestie uit te vaardigen
voor alles wat, in 't verleden jaar, door eenige gewesten of personen tegen andere
ondernomen of besloten mocht wezen. Een ontwerp daartoe kwam ter tafel, waar
echter Holland, met het oog vooral op Sommelsdijk, in 't eerst nog niet van weten
wilde. Op aandrang echter van Friesland en Groningen, en de hollandsche Rid-
derschap, die voor haar medehd in de bres sprong, verleende het in de volgende
maand zijn toestemming, mits de Heer van Sommelsdijk zich voortaan van alle deel-
neming aan de beraadslagingen en vergaderingen der Staten onthield. Een eisch, door
dezen, als krenkend voor zijn eer beschouwd, en daarom ten zeerste te verwerpen
Daar men er al de moeielijkheid van inzag, een aan den Prins ondergeschikt krijgs-
' Zie het reeds aangehaalde Geschreven antwoort, enz. bl. 13—15.
® Zie zijne brieven uit dezen tyd, ArcKives, t. pl, p. 41, ss.
» "Aen de Ed. Gr. luog. HH. enz. vertoont met behoorlijcke eerbiedinge d'Heere van Sommelsdijck,
ongeluckigh te zjjn, dat, hoewel hy sijn best gedaen heeft, om door een oprecht en respectueus bericht
UEd. G. M. te voldoen aangaende zijn employ in 't werck van Amsterdam, hy evenwel verneemt,
dat UEd. Gr. M. noch daarvan misnoecht biyven; soo bidt hy dan wederomme door dezen heel oot-
moedelöck UEd. Gr. M. acht te willen nemen op den schuldighen plicht ende den dwangh van sijn
militaire bedieningen, en versoeckt oock dienvolgende op het onderdanigst, hem gelieven te begrijl
pen in de aenstaende amnestie, met die verzeeckeringe, dat hy daerdoor aen UEd. Gr. M. te meer
züo en blijven zal, den alderootmoedichsten ende gehoorsaemsten dienaer ende onderdaen,
C. van Aebssen van Sommelsdijce.
* Gelijk dat geschiedde in het W^aeracTitig ende noodigh "Benoht, enz. mitsgaders wederlegginge van
seeoker geschrift geïnütuleert. Redenen en Motieven, die S. H., den Prince, bewogen hebben, enz.
('s Gravenhage, 1651).
® "Toute exclusion" (gelijk hij aan Graaf W. Fr. schreef) «soit qu'elle soit pour peu ou longtemps
de l'assemblée, tenant lieu de peine, intéresse mon honneur, et c'est pourquoi 11 s'en fault défendre
du commeiicemeiit". (Zie zijn brief van 11 Aug. Archiws, t. pl. p. 47).
des vaderlands. " 213
overste op een of andere wijs voor een bedrijf te straffen, dat men in een stadhou-
derlijk medepleger, als Graaf Willem Frederik, straffeloos door de vingers diende
te zien, werd ook Sommelsdijk ten slotte onder de niemand uitsluitende amnestie
begrepen, en het ontwerp van deze, in de zitting der groote vergadering van saterdag
19 Augustus, door alle gewesten eenparig en elk hunner in 't bijzonder, goedge-
keurd. «Alzoo in den beginne van den jare 1650» — zoo luidde het — eenige
onlusten in de regeering zyn ontstaan, dewelke naderhand verder en verder gegaan
zijn, op fondament van zekere resoluciën, op den 5en en 6eii July des vorigen jaars,
bij gewone vergadering van de Heeren der Generahteit genomen; en naderhand God-
almachtig geliefd heeft, de voorschreven onlusten wederom naar Zijne vaderlijke goe-
dertierenheid, geheellijk Aveg te nemen, mitsgaders tusschen de gemeene bondgenooten
zoodanige harmonie, eendracht, liefde, confidencie, en affectie te doen blijken, dat allo
de groot-wichtige deliberacien, die ter occazie van 't overlijden van Zijn Hoogheid,
den Prince van Oranje hooglr. memorie, gehouden zijn in de generale vergadering van
de respectieve Staten der geünieerde provinciën, gelukkelijk ten einde zijn gebracht;
zoo hebben de respectieve Staten van de Provinciën van Gelderland, Holland, Zeeland,
Utrecht, Friesland, Overijsel, Groningen en Ommelanden, om de gedachte aan de
voorz. onlusten te eradiceeren uit de memorie van de tegenwoordige en toekomende
eeuwen, en den band van de voorz. eendracht, liefde, confidencie en affectie, onder
de respectieve provinciën te vaster en indivisibel te maken, en daarmede te sluiten
dezelve illustre en groote vergadering van de gezamenlijke bondgenooten, verklaard,
gelijk dezelve verklaren mits dezen, nu noch nooit te zullen, noch te willen ge-
denken aan alle 't geen inden voorleden jare, 1650, is voorgevallen, noch ook eenige
ressentiment over 't gene voorzeid is tegens eenige provinciën, personen, en ïiuizen
in 't gemeen en bijzonder te betoonen, hoedanig 't zelve ook zoude mogen wezen,
maar ter contrarie alles te vergeten, alsof alle 't zelve nooit en ware gepasseerd; zijnde
tot dien einde mede de voorz. resoluciën van den 5ea en 6en Juny als niet genomen,
mitsgaders nul, krachteloos, en van onwaarde, gelijk mede hetgeen, uit kracht en
ingevolge van dien, in eeniger manieren is gedaan en daarop gevolgd; zullende mede
tot betrachtinge van alle 't gene voorzeid is, vernietigd en uit de publieke notulen,
zoo van de generaliteit als van de respectieve provinciën gelicht, geroyeerd, en uit-
genomen worden alle resoluciën, acten, actitaten, ter zake als voren genomen en in
dezelve geïnsereerd. En zal dezelve acte van amnestie ten spoedigste gedrukt en afge-
zonden worden, om alom gepubliceerd en geaffigeerd te worden, daar men gewoon
is publicacie te doen» Κ
' Holland stelde daarop nog een afzonderlijke "provinciale amnestie" voor zich vast, waarbü haar
Ridderschap, Edelen, en Steden verklaarden, dat z« "in erkentenisse van de genadige werkinge van
#
214 algemeewe geschiedenis
Met deze handeling was de taak der groote vergadering afgedaan. Als slotsom aller
in de vorige maanden gehouden beraadslagingen omtrent de drie hoofdpunten van
't Statenverbond, waren nu de volgende bepalingen, als «nadere Unie» door haar tol
stand gekomen:
1. Dat de Unie, binnen de stad Utrecht anno 1579 opgericht, voor zeker en'vast
gehouden zal worden.
2. Dat de respectieve provinciën, elk in den haren, zullen mainteneeren de ware
kristelyke, gereformeerde religie, gelijk als dezelve alom in de publieke kerken dezer
landen tegenΛvoordig wordt gepredikt en geleerd, mitsgaders in den jare 1619 bij de
Synode-nationaal, gehouden tot Dordrecht, is bevestigd.
3. En dat dezelve Religie, zoo bij elke provincie in den haren, als van wege de
Generaliteit in de kwartieren van derzolver gebied sorteerende, met de macht van
't Land zal gehandhaafd worden; zonder te gedoogen dat ooit bij iemand daarin
eenige verandering worde gedaan.
4. Dat ook de secten en gezindheden, die gesecludeerd zijn van de publieke pro-
tectie, en alleen worden geconniveerd, gehouden zullen worden in alle goede ordre
en stilte, met bepalinge tegens alle excessen; en dat ook dezelvige op geene andere
plaatsen meer, als daar die tegenwoordig zijn, voortaan zullen worden gepermitteerd.
5. Zulks dat de plakaten, tegens de Pausgezinden voor dezen geëmaneerd, allen blijven
in haar vigeur, en ook slriktelijk na hare vorm en inhouden worden geëxecuteerd.
6. Dat mede op 't licencieus inkomen van de geestelijkheid al zulken tempérament
onzen goeden God, en mede om (Hunne) goedertierenheid clementie en zachtmoedigheid, aan alle de
wereld te doen blijken, tot gerustigheid van (Hunne) onderdanen, ingezetenen, ministers, en andere,
aan (Hen) verplichte ofte van (Hen) dependeerende personen, hebben goedgevonden te decerneeren,
arresteeren, en vast te stellen bij dezen eene generale amnestie, absolutie en te niet doeninge van
alle eaken in den jare 1650 tegen (Hen) ofte in prejudicie en nadeel van Hunne "Hoogheid" — men
ziet, dat de Heeren zich ten volle van Hun hooge beteekenis bewust waren — "directelyk of indi-
rectelyk, in eeniger manieren ter hand genomen en in 't werk gesteld. Verklaren tot dien einde nooit
te zullen of willen gedenken aan alle 't gene in ofte omtrent die saken lij iemand ter wereld, van
wat staat ofte condicie die zouden mogen wezen, is ondernomen, gedaan, gehandeld of daartoe ge-
contribueerd, om dienshalve eenige openbare straffe ofte heimelyk ressentiment directelijk ofindirec-
telyk te doen of laten geschiedenmaar integendeel van dien alles goed en wezenlyk te zullen over-
zien, vergeven, en vergeten, even in soodanige manieren, alsof van al hetzelve niet ter wereld gepas-
seerd of voorgevallen en ware. Lastende mede allen ende een iegelyk, met eenige verwyt, nasprake,
veel min met datelijkheid, hiertegen niet te doen, op poene van gestraft te worden, alsperturbateurs
van de gemeene ruste; want Wij hetzelve ten goede van den Staat alzoo dienstig'hebben geoordeeld
te wezen".
des vaderlands. " 215
en ordre zal worden beraamd, als zonder krenkinge van 't tractaat van vrede 't best
kan geschieden.
7. Dat de ambassadeurs en publieke ministers van uitheemsche princen en poten-
taten daartoe zullen worden gehouden, dat zij niet en gedoogen, dat binnen hare
huizen eenige ceremoniën ofte andere diensten zullen worden gedaan in de neder-
landsche sprake; maar bezorgen dat die gedaan worden in de tale van hare respec-
tieve Heeren ende Meesters, en dat ook tot diezelve diensten aldaar geene andere
zullen worden geadmitteerd, dan die behooren tot de familie en suite van gemelte
ambassadeurs.
8. Insgelijken, dat de resoluciën ende decreeten ter Generaliteit genomen op de
uitvoeringe van de politieke reformaciën in de Meyerije van 's Hertogenbosch en andere
kwartieren van gelijke nature, eenmaal effectwe in hare punten en artikelen zullen
worden geëxecuteerd, en dien volgende geene baljuwen, schouten, secretarissen, vor-
sters en andere diergelijke officieren aldaar voortaan zullen mogen wezen, als die zgn
van de gereformeerde religie. Met dien verstande nochtans, dat de particuliere Heeren,
recht hebbende aldaar officieren te stellen, gewaarschuwd en aangemaand zullen wor-
den, de vereischte veranderinge ten aanzien van de officieren Roomsgezind zijnde,
binnen zekeren en geprefigeerden tijd te doen, of, bij gebrek van dien, dat 't zelve
ter expiratie van denzelven tiyd bij Haar Hoog Mögenden zal worden gedaan.
9. Dat de generale directie en dispozicie in zaken van oorloge en over het volk
van oorloge, bij provizie en tot nader order van de samentlijke bondgenooten, wordt
gedefêreerd aan de gewone vergaderinge van de HH. Gecommitteerden ter Generaliteit,
met voorgaande advies van den raad van Staten.
10. En dat overzulks de dispozicie over 't verleenen van de patenten aan de milicie
zal staan aan de gemelde vergadering ter Generaliteit, met advies van den Raad als
voren, die, daar over gevraagd zijnde, gehouden zal zijn promptelijk t' advizeeren,
om bij H.HoogMog^n daarop nader en finalijk te disponeeren , en dien volgende de
patenten geëxpedieerd te worden onder parafure van presideerende ter Generaliteit, en
teekening van de twee Gedeputeerden uit de twee volgende provinciën present zijnde,
geteekend bij den Griffier en opdrukking van 't zegel van H.H.M., om alsdan gezonden
te worden aan den Raad van State, om aldaar dadelijken geparafeerd te worden bg
den presideerende en geteekend bij den Secretaris, ook gezegeld met het zegel van
gemelten raad, en bij denzelven ten spoedigste en zonder eenig uitstel afgezonden te
werden.
11. Wel verstaande, dat ook de welgemelte Raad van State zal gehouden zijn, van
tijd tot tijd aan de ordinarisvergadering ter Generahteit t'advizeeren van de rechte
216 algemeene geschiedenis
beschapenheid Tan de frontieren en forten van dezen Staat, en de noodwendigheid
Tan eenige verplaatsing van corapagniën en verandering der garnizoenen, zoo menig-
maal HaarEd. dezelve zulks zullen oordeelen te vereischen, om, na ingenomen advies
als voren, daarop bij H.H.Mog. gedisponeerd te mogen worden.
12. En is tot dien einde bij de gemeene bondgenooten geformeerd geworden, spe-
cialijk op dit punt, een instructie, vervattende den voet en reglement, die de gemelte
Gecommitteerden ter Generaliteit precieslijk zullen hebben t' achtervolgen. Welke
instructie dezelve Gedeputeerden zullen hebben te bezweren, zonder aanzien van par-
ticuliere interessen van provinciën, steden, of ressorten, daaruit zij gecommitteerd of
geboren zijn; wordende diezelve, voor zooveel dezen aangaat, gedispenseerd van den
particulieren eed, die dezelve bij 't ontvangen van hare respectieve commissiën of
andersins aan H.H. Committenten hebben gedaan, of nog zouden mogen doen.
13. Wien volgende de voornoemde Gecommitteerden ter Generahteit, met advies van
den Raad van State, als boven, eerst en vooral zorg zullen dragen, dat de frontieren
van dezen Staat in 't generaal, met suffizant garnizoen van verscheiden naciën bezet,
en met de noodige ammunicie van oorloge verzien worden, en dat die verdere mihcie,
voor zooveel doenlijk en de gelegenheid toelaat. Verdeeld en gelegd worden in de naaste
en gelegenste plaatsen omtrent dezelve frontieren, om t'allen tijden, ingeval van subieten
nood, zoo binnen als buiten bij der hand te kunnen wezen.
14. In cas noodig bevonden zal worden, eenige compagniën uit een stemmende
provincie te lichten, dat in zulken geval de Staten van dezelve of hare geauthorizeerden
zullen worden verzocht, zooveel compagniën te laten volgen, als noodig geoordeeld zal
worden, met bijvoeging van bewegende redenen en toezending van de patenten, met
open namen, om bij de gemelte Staten of hare geauthorizeerden gevuld, en haar par-
ticuliere patenten daarbij gevoegd te worden, en dat daarop die verzochte compagniën
zullen volgen. Welverstaande, dat tusschen de bondgenooten met gemeen advies beraamd
is, hoeveel compagniën binnen ieder der geünieerde provinciën zullen worden gelaten
tot bezetting van de steden en forten van dien, mitsgaders tot assistentie van de over-
heden in 't uitvoeren van hare politieke bevelen. Welker getal door uitlichting niet
en zoude mogen worden verminderd, als in tijd van nood en met expres consent van
Staten van dezelve Provinciën of derzelver geauthorizeerden; mids dat, de nood voorbij
zijnde, dezelve wederom zullen worden geleid in hare vorige garnizoenen of andere
plaatsen van dien.
15. Dat geene compagniën in eene stemmende Provincie gelegd zullen worden zonder
voorweten, advies, en bewilHnge, mitsgaders op patent van Staten van dezelve pro-
vincie of hare geauthorizeerden.
16. En zal geen volk van oorloge mogen passeeren door eene stemmende provincie,
als mids daarvan tijdelijk advertencie gegeven zijnde aan de Staten van dezelve pro-
bes vaderlands. 217
vincie of hare geauthorizeerden, opdat order op die doortochten zoude mogen worden
gesteld; en dat geene compagniën of volk Tan oorloge, 't zij te water of te lande
gaande, binnen eenige besloten steden van de voornoemde provincie zullen mogen
komen, om door dezelve te passeeren, zonder kennisse van de respectieve magistraten
van dien. Maar dat diezelve buiten die voornoemde steden zullen moeten blijven liggen,
en van hare aankomste advertencie geven aan gemelde magistraat, dewelke, zoo haast
doenlijk, order zullen geven, om het voornoemde volk, 't zy door de steden of buiten
dezelve om te doen passeeren, zulks zig goed vinden zullen. Welke order het volk van
oorloge gehouden zal zijn precieselyk te achtervolgen.
17. Dat den Staten in de respectieve provinciën, of die van dezelve daartoespecialijk
zullen zijn geauthorizeerd, vrij zal staan, eenige compagniën met patenten binnen
dezelve provinciën, van de eene plaatse tot secoers van de andere te verzenden, die-
welke de officieren van dezelve compagniën ook gehouden zullen zyn te gehoorzamen,
mids dat daarvan datelijk aan den Raad van Staten advertencie gedaan werde. Gelyk
mede de Staten van de respectieve provinciën of hare geauthorizeerden, in cas van
subieten nood, en dat de patenten van de Generaliteit niet zullen kunnen worden
afgewacht, zullen vermogen compagniën, in hare provinciën hggende, op hare par-
ticuliere patenten te verzenden uit hare provincie in pericliteerende steden en forten,
immediatelijk ressorteerende onder die Generaliteit; van 't welk men gehouden zal
zijn, spoedige advertencie te geven aan de H.H. Staten-Generaal en den Raad van
State, met bijvoeginge van de bewegende redenen. Welke compagniën alzoo uitge-
zonden zijnde, de Staten van die Provincie of haar geauthorizeerden, op haar patent,
wederom terug zullen mogen doen keeren binnen haar provincie, zoo wanneer de nood , als
voren, aldaar zulks zal vereischen, doende daarvan mede advertencie als voren. Met dien
verstande nochtans, dat hetzelve geen plaatse zal hebben , in regard van de compagniën, die
boven het ordinaris getal zijn van de beraamde bezettinge, zoo wanneer en bgaldien die
vóór de voorzeide revocacie van de Generaliteit contrarie ordre zullen hebben ontvangen.
18. Dat de milicie, boven den generalen eed aan de Generaliteit, ook particulierlijk
aan de provincie, daarin dezelve gelegd zal worden, mitsgaders tot welker repartitie
die is slaande, alsmede aan de respectieve Magistraten in de steden van die stemmende
provinciën, waarin die in garnizoen zullen gelegd worden, gehouden zal wezen eed
te doen conform de formulieren aireede gearresteerd of nog te arresteeren. Welken
eed mede gedaan zal moeten aan officieren ten platten lande, zoo wanneer de nood
mocht vereischen, aldaar eenige compagniën te leggen, 't zij tot bewaring van stroo-
men en rivieren ofte andersins.
19. En dat de garnizoenen van frontiersteden en forten van tijd tot tijd zullen
worden veranderd, zoo als ten meesten dienste en welstand van den lande, na gele-
gentheit en occurrencie van zaken bevonden zal worden te behooren,
IV^ deel, I-J stuk. 28
-ocr page 225-218 algemeene geschiedenis
20. Van gelijken zal gehouden worden eene pertinente lijst van de bezetting van
alle steden, forten, en plaatsen, zoo als die van tijd tot tijd zullen worden bevonden,
en daarvan aan de provinciën, desverzoekende, t' allen tijde copie te laten volgen, om
aldaar in archivis bewaard en gesecreteerd te worden.
21. De vergeving van de goevernementen en commandementen in de steden en for-
ten buiten de stemmende provinciën gelegen, zal staan tot disposicie van de sament-
lijke bondgenooten, die hare adviezen daarvan door hare gecommitteerden ter ordinaris-
vergadering van de Generaliteit inbrengen.
22. Maar de vergeving vau de majoorschappen in de voorz. steden en forten wordt
gelaten bij den Raad van State.
23. Belangende de militaire charges, voordezen gestaan hebbende der collacie van
de ordinaris-vergadering van de HH. Gedeputeerden ter Generaliteit of van Zijn Hoog-
heid, tot colonels excluis, zullen worden vergeven bij de geünieerde provinciën, in-
voegen als voren.
24. En zullen de voorz. hooge charges, mitsgaders goevernementen, commandemen-
ten, en majoorsplaatsen voortaan vergeven worden aan personen, wezende van de
Gereformeerde religie.
25. Bij zoo verre het mocht komen te gebeuren ~ 't welk God verhoeden moet! —
dat tusschen de geünieerde provinciën eenig dispuut, onverstand, twist of tweedracht
geviel, in zaken, waarin geen overstemming plaats en heeft, volgens de Unie in den
jare 1579 gemaakt, waarin zijluiden den anderen niet en konden verstaan; zullen
in zulken gevalle zeven onpartijdige, bekwame, vredelievende, en in 't stuk van staat
wel ervaren personen, te weten uit ieder provincie één ™ onder welke zullen wezen
de Stadhouders van de provinciën, daar dezelve tegenwoordig zijn of namaals zouden
mogen wezen, en die deze respectieve provinciën daartoe zullen gelieven te gebrui-
ken — te zamen komen j om tusschen de discrepeerende partijen den w^eg van vrund-
schap te tenteeren; en dezelve niet succedeerende, zullen die verschillende partijen
wederzijds tot en bij de voorzeide zeven personen eenige nieuwe arbiters verkiezen, in
zulker voege dat de nieuw gekozen arbiters, gevoegd bij de voorz. respectieve eerst geëli-
geerde, ten wederzijden een gelijk en egaal getal stemmen komen uit te brengen; te weten^
bij zooverre het geschil tusschen eene provincie ter eene en zes provinciën ter andere
zijde zal wezen gerezen, dat in zulken geval die eene provincie nog elf en de voorz.
zes provinciën nog zes arbiters verkiezen zullen; invoegen dat alsdan ten wederzijden
het getal van twaalf zegsluiden gebruikt zal worden. En bij zooverre het geschil mocht
wezen gerezen tusschen twee provinciën ter eene en de andere vijf provinciën ter
andere zijde, dat, in dien gevalle, dezelve twee provinciën nog acht en de voorz.
vijf provinciën nog vijf arbiters assumeeren zullen; zulks dat alsdan ten wederzijden
des vaderlands. " 219
tien zegsluiden zullen wevden geëmployeerd. Eindelijk, bij zoo verre die quesliën zul-
len wezen ontstaan tusschen drie provinciën ter eene en vier provinciën ter andere
zijde, dat alsdan dezelve drie provinciën nog negen, en de voorz. vier provinciën nog
acht arbiters eligeeren zullen; invoegen, dat in zoodanigen voorval wederom ten weder-
zijden twaalf zegsluiden zouden worden gebruikt.
26. En zullen de voorz. zegsluiden, alzoo verkozen, tot henluiden assumeeren, en
bij pluralileit van stemmen eligeeren een super-arbiter; edoch bijaldien de stemmen
van dezelve zegsluiden daarin mochten komen te steken, zal de decisie van dien bij
lotinge worden gedetermineerd, en op dewelke van de personen, daartusschen de stem-
men gesteken zullen hebben , het lot valt, zal diezelve super-arbiter zgn.
27. Voorts zullen de voorz. zegsluiden en super-arbiters hare sessie en rang hebben,
mitsgaders stemmen, na de order van de provinciën, wegens dewelke dezelve respec-
tievelijk zullen komen, en ook vooreerst en vooral viarn Concordiae (den weg der een-
dracht) tusschen die verschillende partijen tenteeren, en bij foute van succes onpar-
tijdelijk oordeelen en uitspreken hetgeen zijluiden in consciëncie, reden, recht, en
billijkheid bevinden zullen te behooren. Zullende tot dien einde bij eede beloven, dat
zij geene zucht of affectie tot eenige provinciën of· leden van dien dragen, maar haar
uitspraak als voren onpartijdelijk doen zullen,
28. Welverstaande, bij zooverre eenige partijen mochten oordeelen, redenen van
recuzacie tegens eenige van de voorz. zegsluiden of den super-arbiter te hebben, dat
die de voorz. redenen zullen mogen alligeeren, en dat op de suffizantheid van dien,
bij de resteerende van de voorz. zegsluiden geoordeeld en uitspraak gedaan zal worden,
mits dat aanstonds, in plaats van degenen die met redenen zijn gerecuzeerd, een ander
gesurrogeerd werde.
29. Hebbende de respectieve provinciën beloofd, gelijk dezelve beloven bij dezen, de
voorz. te doene uitspraak na te gaan en t'achtervolgen, doen nagaan en achtervolgen,
zonder daartegens te doen of doen doen, noch gedoogen gedaan te worden, directelijk
of indirectelijk, in eeniger wijze of manier, zonder dat daarvan wijder beroep of andere
provizie van rechten, 't zij van appél, reliëf, revizie, nulliteit, of eenige andere
querellen, hoedanig die zouden mogen wezen, verzocht of gebruikt zouden mogen
worden; en bij zooverre bij iemand ter contrarie gedaan of geattenteerd werde, 't zelve
verklaren zij van nu alsdan nul, geen, en van onwaarde, daarover verbindendehaar-
luider en aller ingezetenen van haarluider respectieve provinciën, steden, en leden
van dien, personen en goederen, om die, in gevalle van contravencie, en bij gebreke
van voldoening van de voorz. uitspraak, ter prestacie van 't effect van dien, met 't gene
daarvan dependeert, gearresteerd, gehouden, en bekommerd te mogen worden, ten
allen plaatsen en bij allen Heeren rechten en gerechten, daar men die zal kunnen
of mogen bekomen; renuncieerende en vertijende tot dien einde van alle excepciên,
^^^ algemeene geschiedenis
graciën, privilegiën, reliëvementen, en generalijk van alle andere beneficiën νΓΞ
ten, die hunluiden eenigsins ter contrarie van dezen zouden mogen dienen, en bij-
zonder de rechten, zeggende, dat generale renunciacie geen plaats zoude hebben, daar
zy eerst speciale voorgegaan.
30. En zullen alle particuliere secreete correspondenciën door de respectieve goe-
Tcrneurs en commandeurs van de frontierplaatsen van dezen Staat, volgens derzelver
respectieve commissiën, worden gecontinueerd gelijk voor dezen.
31. Van gelijken zullen alle publieke buitenlandsche ministers van dezen Staat hare
brieven immediatelijk adresseeren aan de ordinaris-vergadering van HH.Mog., en eenige
zaken overschrijvende, dewelke secreet behooren gehouden te worden, zullen dezelve
bij bijzondere besloten missieven telkens aan een griffier van HH.Mog. geadresseerd
worden, dewelke gehouden zal zijn, dezelve dadelijk aan zeven Heeren Gecommit-
teerden door HH.Mogen ter ordinaris-vergadering, uit ieder van de aanwezende pro-
vinciën, daartoe successivelijk te nomineeren, te openen. En zal hetzelve secreet aan
de ordinaris-vergadering dadelijk moeten bekend gemaakt worden, het en zij dat het
eenige geringe tijd, volgens 't oordeel van voornoemde Gecommitteerden, diende bedekt
gehouden te worden, waarvan dezelve daarna, bij 't bekend maken van 't zelve
secreet, gehouden zullen wezen redenen te geven.
32. De voorz. goeverneurs en commandeurs van de respectieve frontierplaatsen, als-
mede alle andere secreete correspondenten, zullen hare brieven op gelijke forme adres-
seeren als voren; en zullen dezelve brieven aldaar, ook alzoo gelijk voorzeid is, geopend
en gemenageerd worden.
33. En opdat de dienst van 't Land door de voorz. publieke ministers des te beter
en bekwamer mogen worden betracht, worden de voorz. gecommitteerden, dewelke
het openen van de voorz. secreete brieven zal aanbevolen worden, mits dezen verzocht
en geauthorizeerd, om aan de voorz. publieke ministers, van tijd tot tijd over te doen
en communiceeren alle resoluciën en andere noodige stukken, hun tot uitvoeringe van
hare charges, ten meesten dienst van den Lande, noodig zijnde.
Nadat men, in de zitting van 19 Augustus, voor de algemeene amnestie was overeenge.
komen, bepaalde men, om maandags daaraan, 's morgens te negen uur, tot de resumcie ™
als de gebruikelijke term luidde — van 't genomen besluit te vergaderen, en een
uur later het gewichtige werk der vergadering met een plechtige dankzegging te doen
besluiten, met uitschrijving tevens van een algemeenen dank-, vast- en biddag tegen'
woensdag drie weken, den 13en van Herfstmaand, door 't lossen van 't geschut, het
gelui der klokken, en 't branden van vreugdevuren en piktonnen, nog levendiger en'
luidruchtiger te vieren.
In die resumcie-zitting, nam, na de afdoening der zaken, de oude raadpensionaris, die
-ocr page 228-des vaderlands. " 221
vóór ruim zes maanden de beraadslagingen namens Holland geopend en de vergaderden
verwelkomd had, het woord, om ze met een gepaste en sierlijke afscheidsrede te sluiten.
«Hoogmogende Heeren!», zoo sprak hij, «dat alle dingen haren tijd hebben, is
lang vóór onzen tijd, door den wijsten koning van alle tijden, aan alle menschen
wijselijk gewaarschuwd. Des is te letten, dat in alle wereldsche zaken een tijdis, om
bijeen te komen, en wederom een tijd om van den anderen te gaan. Nooit en kan er
zoo lieven en aangenamen gezelschap bij den anderen verzamelen, of het moet ten
laatste met een scheiden worden geëindigd. Dit dan zoo zijnde, naar des menschen
veranderlijk wezen hier beneden, zoo en kan bij denzelven niet beter, ons oordeels,
worden gedaan als met allen ernst te letten, hoe wél te scheiden. De ervarenheid van
alle eeuwen heeft geleerd, dat hoe grooter de bijeenkomsten zijn geweest, hoe grooter
gevaar zich heeft vertoond van zware gevallen, die zoodanige groote vergaderingen
zijn gevolgd. Deze ongelegenheid, meest overal gemeen zijnde, wordt gecauzeerd inzon-
derheid vermids de ingeboren verscheidenheid van der menschen innerlijke genegen-
heden en andere toevallen van buiten daarbij komende. Ook heeft de ervarenheid
dikmaal geleerd, dat in de zuiverste vergaderingen zelfs daar men van goddelijke
en hemelsche zaken heeft gehandeld - zelden een eenparigheid van besluit heeft
kunnen worden getroffen; gelijk met ontallijke exempelen, die overal te vinden zijn,
lichtelijk zou kunnen worden bevestigd. De oorzake hier van is de groote verschei-
denheid van de hμmeuren der menschen; waaruit de voorz. groote vergadering is be-
staande, die, gelijk ze, in uitwendig wezen en manieren van doen, de een van den
anderen zijn verschillende, zoo worden ze bevonden immers zoozeer elkander ongelijk te
zijn in inwendige genegenheden, mitsgaders oordeelen en gedachten daaruit herkomende».
«Men ziet, dat deze doorluchtige vergadering uit een zeer groot getal van personen
is bestaande, maar dat onder alle geen twee en kunnen bevonden worden, die mal-
kander in de hneamenten van 't aangezicht, gestalte van de uiterlijke leden, of ge-
woonlijke manieren van beweging zijn gelijkende; en met het inwendige is 'tevenzoo
gesteld. Zulks, dat zoo grooten getal van menschen bij den anderen komende, het
een wonder boven wonder moet gerekend worden, zoo wanneer zoodanige groote ver-
gadering met een eenparig besluit komt te worden geëindigd;
Nooit maaltyd is zoo wel gegeten,
Daar niemand kwalijk heeft gezeten,
gelijk het spreekwoord zeit. De menschen hebben in 't gemeen den aard van 't zee-
water, hetwelk in een klein vat gegoten blijft onbewogen en stille staan, maar in
de ruime zee zwevende wordt met de minste wind gaande gemaakt, en werpt baren
en golven uit, huizen hoog. Menschen in haar eigen huis, staat, provincie, kunnen
misschien in stilte blijven of gehouden worden; maar hoe de vergadering grooter is,
222 algemeene geschiedenis
hoe de onderlinge tegenstreving meerder wordt bevonden. Waar toch kan gevonden
• worden een koninkrijk, een landschap, een provincie, een stad, een dorp, een buurt,
een huis, ja, in een huisgezin een man en vrouw, die overal eens met den anderen
zijn gevoelende; ja, waar is er een mensch, die niet een anderen mensch met strijdige
genegenheden in zijn zeiven is gewaar wordende? In voegen, dat geensins te verwon-
deren is, dat menschen bij den anderen komende uit verscheiden provinciën, land-
schappen, en plaatsen, in gedachten en oordeel van andere in velen zijn verschillende,
dewijl dat distancie van plaatsen ook verscheidenheid van humeuren gewoon is te
veroorzaken.
De meiisch, die heeft een aard, al naar de zonnestralen
Omtrent zijn Vaderland van Gode nederdalen ?,
En als zoodanige groote vergaderingen vreedzamelijk en met eenparigheid komen
uit te vallen, zoo moet het alleenlijk worden toegekend den genadigen zegen van
den goedertieren God».
«Men heeft alhier, naar de tegenwoordige constitucie van zaken, verhandeld veel
zware en verscheiden dingen, bestaande inzonderheid in drie hoofdstukken, en 't gunt
dat daaromtrent is, ook eene amnestie, of vergetenheid van A'erscheiden bekom-
merlijke zaken, voor dezen gepasseerd; en zoo verbosten werk, en alle de moeilijk-
heden en zwarigheden daarin stekende, is men evenwel in vriendschap en minnelijk-
heid te boven gekomen, en is alles met eenparigheid en vergenoeging besloten. En
daarom hebben üw Hoog Mogen wel te rechte goedgevonden, dat niet alleenlijk hier
ter plaatse een solemneele dankzegging aan God-almachtig zoti worden gedaan, maar
ook in alle de geünieerde provinciën en geassocieerde landschappen van dien tot zeke-
ren dag ingesteld zal worden een algemeene dankpredicacie met gebeden ter materie
dienende, om den goeden God de eere te geven van zoo hoogen en onwaardeerlijken
weldaad. Want wie is anders hiervan de lof te geven als den goeden God, die zijnen
geest van eendracht over deze doorluchtige vergadering zoo mildelijk heeft uitgestort,
en de zaken dusverre heeft beleid?»
«Zonderlinge in 't stuk van de amnestieI Wie, die het weik aanziet, gelijk het
over een jaar heeft gestaan, zou niet gezeid hebben, dat er gronden waren geleid toti
een eeuwige verwijdering ? Tegelijk te vergeven, te vergeten en nooit te gedenken, is^ 1
geen gemeen werk; 't is bovennatuurlijk, en Gods vinger zelf. Eer en dank moeten
zij hebben, die hiertoe haar goede gedachten en behulp hebben gecontribueerd».
«Om nu alle de zaken aanmerkensAvaardig, die in deze illustre-vergadering zijn ge
^ Talea sunt hominum mores qualis pater ipse,
Jupiter, aurata perluatrat lampade terras. (Otidiüs).
-ocr page 230-DES VADERLANBS. 223
passeeid, in versclier gedachten te houden, zoo is van ouds aangemerkt, dat daartoe
zonderling kan dienen de situacie en gelegenheid van de tegenwoordige plaats. Degene
die haar werk maken, om de memorie der menschen bij kunste te versterken, en
veel dingen vastelijk te doen begrijpen, zijn gewoon haar leeringen eenige imaginaire
beelden in te drukken, stellende dezelve op de muren, vensters, of deuren, in plaat-
sen, daar zij de jonkheid in die kunst oefenen, gelijk de Heeren, in de vergade-
ring tegenwoordig, en in die kunstelijke memorie-zich geoefend hebbende, wel bekend
mag wezen. Willen wij dan van hier met ons dragen, wat goeds de goedertieren God
aan den Staat in deze plaats heeft bewezen, zoo beeft men maar de gestalte en situacie
van dezelve in de gedachten te prenten; want van buiten komende, en naderendeden
ingang van deze groote zale, zoo zal men aan de eene zijde vinden een Godshuis,
dat is een kerke, daarin Gods woord dagelijks wordt geleerd, de inbeeldinge van welk
gezichte zal aan een ieder, ook verre van hier zijnde, in de gedachten brengen, wat
hier ten bate van de ware gereformeerde religie bij üw Hoogmogenden is^verhandeld en
besloten. In de voorz. zale getreden zijnde, zoo wordt aan de eene zijde gevonden een
opgang tot de plaatse, daar de Vergadering van de HH. Staten-generaal gewoonlijk
is gehouden te worden, en zulks zal ieder zyn gedachten kunnen vernieuwen, wat
hier ten bate van de Unie, en alle zaken den staat der geünieerde provinciën rakende,
is verhandeld. Aan de andere zijde wordt bevonden de trap en toegang tot de plaats,
daar het Hof provinciaal gewoon is zijn functie in 't stuk van justicie te oefenen,
waardoor onzen zinnen indachtig kan worden gemaakt, wat bij deze vergadering tot
vorderinge van goede justicie en handhaving van dezelve is geresolveerd en goedge-
vonden. Aan de andere zijde wordende bevonden den ingang van de kamer van Reke-
ning en de Leenkamer, kan daaruit de memorie worden ververscht van wat ten aan-
zien van de financiën en de gehoorzaamheid van de vazallen en andere onderzaten
van dezen Staat, hier ter Vergadering is uitgewrocht. De vaandelen, wimpels, en
vlaggen, boven onze hoofden zwevende, alle zegeteekenen van de victoriën, bij God-
almachtig aan dezen Staat verleend, kunnen· iedereen, ook verre van hier zijnde, in-
dachtig maken, wat ten aanzien van de milicie, militaire functiën, en 't geen daar-
omtrent is, hier ter Vergadering met groote zorgvuldigheid is besloten en goedgevonden;
kan ook ieder verwekken tot de rechte dankbaarheid, die men, van wege den Staat,
aan God-almachtig schuldig is over zoo menigvuldige weldaden, van tijd tot tijd van
denzelven genoten. De oogen omhoog slaande tot in het verheven dak van deze aan-
zienlijke plaats, zoo wordt bevonden, dat aan alle de balken, ribben, latten, en ander
hout daaromtrent, niet een webbe van spinnekoppen en wordt bevonden, zijnde al
het opgemelte werk zuiver van zoodanige vuiligheden. De spinnekop is een gedierte
dik van buik en met lange krauwels, gewoon zijn netten overal uit te zetten, om
iets te vangen. Uw Hoogmogende hebben notable resolueiën genomen tegen alle vuilig-
224 algemeene geschiedenis
heden en corrupciën, die zoo in 't stuk van policie als justicie zouden mogen worden
gepleegd, waarvan de gedachtenis uit de reinigheid van de tegenwoordige plaats in
de memorie alom kan worden vernieuwd».
Dit dan alzoo door Gods genadigen zegen zijnde gepasseerd, zoo grooten werk tot
eenparig besluit wezende gebracht, zoo is 't dat Haar Edel Grootmogende Mijnheeren
de Staten van Holland en Westfriesland, deze geheele illustre vergadering, en ieder lid
van dezelve, gansch officieuselijk en gedienstelijk zijn bedankende van dat dezelve,
ten verzoeke en vriendelijke aanmaning van welgemelte Haar Edel Gr. Mögenden, ten
goede van 't gemeene Vaderland alhier ter plaatse haar hebben laten vinden, en tot
heden toe zoo menigvuldige gewichtige beraadslagingen hebben gelieven bi] te wonen.
Verzoekende dezelve, H. Gr. Ed. Mogende, gansch kristelijk, tot besluit van alles, dat
alle en ieder lid van de tegenwoordige vergadering met zoodanige goede intencie van
hier mag scheiden en naar huis mag keeren, als Haar Edel Gr. Mogende met een
goed inzicht en voornemen het voorz. werk hebben aangenomen. Dankende eindelijk
den alleen goeden en barmhartigen God van zijn genadigen zegen, over het geheele
werk dezer Vergadering overvloedelijk uitgestort, verwachtende, dat dezelve dankzeg-
ginge breeder bij Dominee Streso, bedienaar van Gods woord alhier te 's Gravenhage,
nog dezen tegenwoordigen dag hier ter plaatse, en in al de provinciën ten gezetten
dage in 't gemeen, zal worden gedaan».
Toen Cats had uitgesproken, was het uur daar, waarop gezegde Dominee zijn plech-
tige danktaak aanvaarden zou, en traden daartoe al de hooge collegiën van 't staats-,
rechts- en geldwezen, en de breede kerkeraad der hervormde gemeente in den Haag,
om de statigheid der zaak zooveel doenlijk te vermeerderen, bij de vergaderde Heeren
binnen. De Eerwaarde Streso ving daarop zijne toespraak tot zijne als «aandachtigen in
den Heere» begroete toehoorders, met eene vergelykende bespiegehng over de kerkelijke
bediening en burgerlijke regeering aan, waarin hij over beider verschil «zonder contrarië-
teit, vervreemding, of vijandschap» uitweidde. «Gelijkerwijs de rechter- en de shnkerhand»,
zoo liet hij zich hooren, «malkanderen behulpig zijn tot de verzorging van één Hchaam, evén
alzoo moeten de burgelijke regeering en de kerkelijke bediening malkander ontmoeten tot
de bezorging ééner gemeente, die God door Kristus Hem zeiven tot een eigendom verwor-t
ven heeft. De rechterhand heeft hare sterkte en waardigheid boven de slinker; maar de
slinker leit naast aan 't harte, en bezorgt hetzelve. Alzoo heeft de burgeriijke regeering
dwingende macht, autoriteit, en heerschappij ook over de personen, die de kerkelijke
bediening dragen; nochtans de kerkelijke bediening raakt aldernaast aan de consciënciën
der menschen, en zorgt voor de behoudenis van de zielen. Gelijk God en Kristus geen
twee contrarie-Heeren zijn, maar beide in haar regeeringe mikken op één oogmerk,
namelijk op de zaligheid van de gemeente tot Gods eer; even alzoo moeten ook deze
twee dienaressen van die twee Heeren, met haar verschillende en verscheiden actiën,
bes vaderlands. 234
in de bereiking van dit eene oogmerk malkander ontmoeten. Dit is de reden, waarom
wij tegenwoordig geroepen zijn in deze zaal, gedestineerd tot de hooge Landsregeering,
om aldaar te verrichten een stuk van onze kerkelijke bediening».
«Niemand en moet liet verwonderlijk schijnen», zoo ging hij voort, «indien van
wegen de ongewoonte der plaats de vrijmoedigheid in 't spreken eenigsins wordt ach-
tergehouden. Het en is niet, omdat wij scrupuleus zijn, in dé plaats van burgerlijke
regeering onze kerkelijke bediening te verrichten; want wij hebben al lang uit den
monde onzes Zahgmakers geleerd, dat de tijd komen zou en gekomen is, dat de Kris-
tenen in alle plaats God in den geest en in der waarheid aanroepen zouden. Goed
doen is overal goed, en dat heilig is, is in alle plaatsen heilig. Toen de Joden scru-
puleus waren, in het Rechthuis te gaan, is Kristus niet alleen in het heidensche
Rechthuis ingegaan, om aldaar te lijden, maar ook te leeren en prediken. En wij
weten dat Paulus geen scrupel gemaakt heeft, om in het Areopagus, of de groote zale
van Athenen, het woord Gods te prediken. Het is dan ietwes anders, dat onze vrij-
moedigheid in 't spreken bekommert, namelijk de nature van 't argument of van de
materie, daar wij van spreken moeten. Als Paulus in 't midden van bet Areopagus —
krijgsberg of krijgstooneel tot Athenen —'onzes bedunkens o. a. zoogenaamd, omdat
daar de krijgsvaandels, uit de nederlagen van den grooten Xerxes gerapporteerd., opge-
hangen waren, spreken zoude, zoo en hadde hij niet te spreken als van Gods nature
en voorzienigheid, van zonde, bekeering, laatste oordeel, en dergelijke materiën, die
het eigen object van de Theologie zijn; maar ons valt tegenwoordig te beurt, een
theologisch discoers te maken van eene pohtieke materie, namelijk van het welvaren
des Vaderlands. En daarom is ons omzichtigheid van nooden, opdat wij niet en schijnen
de hmieten van onze kerkelijke bediening te buiten te gaan en te treden in het ampt
der Overheid. Wij zullen dan den profeet David hierin tot een leidsman nemen, en
hetgeen hij in den 122en Psalm spreekt van de gezegende samenvoeging en vereeniging
der twaalf stammen Israels in de heerlijke stad Jeruzalem, zullen wij passen op de
gelukkige bevestiging van de Unie of Vereeniging der zeven nederlandsche Provinciën,
die in deze dagen gemaakt is in dit illustre Areopagus of krijgstooneel, in hetwelk
de vaandelen der vijanden, tot een gedenkteeken van den victorieuzen oorlog, zijn
opgehangen».
«De somma van den Psalm is» — zoo vervolgde hij dan later — <(dat David:
1. zich zeer verblijdt over de groote prosperiteit der stad Jeruzalem; en 2. vermaant
zijne onderdanen om te bidden, dat deze welstand mocht voortduren»,
«Nu staat ons te bedenken, of onze staat en republiek eenige gelijkheid heeft met
' Zie ztjtie Danch-predicaiie uyi den CXXIIf" Psalm, geiaen in 's Qravenhage^ den 21«» Augusti
1651, op de groote zaU, enz. ('e Gravenhage, voor Jasper Doli, 1651), ^
IVe deel, Ie atuk. 29
-ocr page 233-226 algemeene geschiedenis
lictgene te Jeruzalem was, en of wij op den dag van heden ook dezelve reden hebben,
om ons over liet welvaren van ons Vaderland te verblijden, en in deze plaatse God
van herten daarvoor te danken». Daarbij roemde hij dan vooral de «groote eenparig-
heid in 't stuk van religie en policie. Wij moeten wel bekennen», zei hij, «dat die
in 't stuk van rehgië zoo groot niet en is, als zij was onder 't volk van Israël, maar
dat er in alle provinciën veel menschen zijn, die zich van de pubHeke kerke en
religie afzonderende, particuHere of ook heimelijke vergaderingen volgen, en die niet
alleen hebben behoorlijke vrijheid van consciëncie in hare bijzondere opiniën, die haar
wel gegund is, maar die haar zelf tegens de wetten des Lands nemen zoodanige vrij-
heid, die beide de Republiek en de publieke kerke schadelijk is, dragende zich tegens de
kerke als vijanden derzelver. Maar evenwel hebben wij reden, om ons daarin te ver-
blijden, dat, midden onder zoo vele secten en vreemde gezindheden, de pubheke
nederlandsche kerk, door eenparige belijdenis van de gereformeerde leer van de secten
afgescheiden, en door de kracht der waarheid en zorge van de hooge Overheid, als
een stad op eenen berg geheven, en als een keerse op den kandelaar gezet is, daar
ter contrarie de leeringen van de secten gestelpt zijn onder de korenmate van't verbod,
andere ten minste onder de korenmate van een welbepaalde connivencie; dat dezelve
gereformeerde gemeente omheind is met zulk een krislelijke disciphne en ordre, die
geen gemeenschap en heeft met de pauslijke priesterheerschappij of consciënciedwang,
en die evenwel suffizant is, om uit de kerke te houden alle fantastieke eigenzinnige
verwerringen, en de menschen van een goede consciëncie te houden in betamelijke
en Gode aangename eenparigheid in den godsdienst, en om te voorkomen de pro-
fanacie van Gods heilige ordinanciën en insteUingen, Ja, dat dezelve gereformeerde
kerke en leere aan de pohcie is vastgemaakt; ja, dat ze gesteld is tot een fondament
van de policie, richtende alle actiën van de politieke regeering, zooveel doenlijk is,
tot welvaren van de gereformeerde kerke en leere, gelijk dezelve ook geweest is een
van de principaalste dingen, voor welker handhaving en behoudenis dien bloedigen
oorlog zoo veel jaren lang gevoerd is. Indien 't mij geoorloofd is met de historiën te
spreken, zoo is het nu de derde maal, dat de gereformeerde kerke en leere hare
poHtieke vaststelling in den Lande ontvangt. Eenmaal in den oorlog. Eenmaal in den
tijd van ïreves. En nu wederom door den vrede. Zoo haast en hadden wij geen vrede
gekregen met den uitlandschen vijand, of beginselen van nieuwe inlandsche troebelen
overvielen ons als een bliksem, dat de posten des Lands daarvan begonnen te beven,
de vromen vreesden, en diegeen die Zion niet en willen, staken hare ooren op, en
hoopten op verandering in 't stuk van religie. Maar gebenedijd zij de name des Gods
Israëls, die het in 't herte gegeven heeft van de hooge machten des Lands in deze
vergadering, dat ze den staat van de gereformeerde kerke van nieuws vastgesteld en
met de macht des Lands omheind hebben. Hiergver mogen wij wel met recht vrolijk zijn».
des vaderlands. " 227
«En zooveel de policie aangaat, 't en komt mij niet toe te onderzoeken, wat bijzonders
de provinciën hebben in hare regeering; maar dit evenwel mag ik zeggen, dat zij
eenpariglijk altijd hebben bezorgd, dat de staat en repubhek mocht vermaard wezen
door onderhouding van recht en gerechtigheid in den Lande, door straffing en uit-
roeying van grouwelen en ergernissen, door kloekmoedige intooming van de vijanden
der kerke, door vigilante bezorging van de verzekering des Lands tegens den gemeenen
vijand, door liefde tot den armen», enz.
«De verborgenheden des Evangehes» — zoo besloot hij dan dit deel van zijn dank-
rede — «zijn wel hooger en beter dingen als de vrede van 't Land en de ordre der
Kerke; maar zonder den vrede van 't Land en de ordre van de Kerke, en können de
verborgenheden van de zaligmakende waarheid niet lang bij ons verblijven in haar
zuiverheid. De wijn is wel beter als de flesch; maar als de flesch gebroken is, zoo
gaat de wijn verloren. De tuin is wel beter als de hiiining; maar als de heining omver
geworpen is, zoo wordt de tuin omgewroet door de wilde zwijnen. De evangdische
waarheid is Wel beter als de uitwendige vrede" en ordre; maar zonder vrede in den
Lande, en smaakt het Evangehe zoo zoet niet, en geeft zulken krachtige vreugde in
't harte niet. De spijs is wel beter als de saus; maar evenwel spijze zonder saus en
1s niet aangenaam. Vrede des Lands is eene uitermate aangename saus des Evangeliums,
en daarentegen is het een gansch elendige zaak, wanneer men zijn Paaschlam moet
eten met bittere kruiden en met het tranenbrood der vervolging».
In het tweede deel, Davids vermaning tot bidden besprekende, kwam hy op den
uit te schrijven bededag, en hoe men om onderhouding van den vrede bidden moest:
«uit hefde tot zi]n evennaasten en tot het huis des Heeren», en door «den vrede van
't vaderland ook metterdaad te zoeken». Dit laatste geschiedde door «de wetten en
statuten des Vaderlands uit consiëncie gehoorzaam Ie zijn. Zich te benaarstigen om te
winnen diegenen, die tot het Vaderland en tot de kerk niet wel gezind zijn. Te con-
tribueeren en bij te brengen tot particuliere eendrachtigheid zooveel in hem is. Uit
particuhere krakeelen toch komen eindelijk publieke troebelen voort; als de balken
en ribben van een huis verrot, of niet wel samengevoegd zijn, wat wonder is het,
dat het heele huis over hoop valt? Even alzoo, wanneer alle steden en leden des
Lands, alle huizen, collegiën, bijwoningen, en gezelschappen vol zijn van animeuze
twisten en krakeelen, en de lijdzaamheid, lankmoedigheid, verdraagzaamheid tegens
malkanderen nergens in de repubhek geen plaatse en heeft, hoe kan 't anders wezen,
of de heele Repubhek moet eindelijk in duigen vallen? Zoo zoeken wij dan het beste
van 't Vaderland, als een iegelijk van ons arbeidt, en na zijn vermogen alles bijbrengt,
wat tot nederlegging van twisten, krakeelen, en allerlei soorten van oneenigheid
dienstig is, opdat den gemeenen omgang van de ingezetenen des Lands mag vreed-
zaam wezen. Animeuze contenciën in tijd van vrede dienen nergens toe, als om den
228 algemeene geschiedenis
yrede in oorlog te veranderen. Door eendrachtigheid is 't Land gewonnen, door twee-
dracht moet het verloren gaan; die dan zulke onverzoenlijke krakeelen met malkan-
deren reciproceeren, die zoeken dien vrede des Lands niet, maar, zooveel in haar is,
zoeken ze in stukken te twisten 't gene God en de zorge van de voorouders zoo wel
samen gevoegd heeft)).
«Ons Land is niet alleen in zich zeiven een goed Land, maar het heeft ook den
Almachtige zooveel krachten en wonderen gekost, om het in deze florisante vrijheid
te stellen. Laat ons dan zoo hchtelyk niet verderven, 't geen God door zooveel krachten
en wonderen heeft uitgewrocht. Het is geweest de zorg, den ijver, de Godzahgheid,
het bloed, de martelaarschap van de voorouders, waardoor deze gulden vrijheid ver-
worven is; is het dan betamelijk, dat wij zoo lichtveerdiglijk verkwisten 't gene zij
zoo zuur verworven hebben?" —
Behalve door deze dankpreek en den uitgeschreven Biddag was er sprake van, ter
gedachtenis der bevestigde Unie, ook een gouden of zilveren penning te doen munten,
voor welken zelfs de geletterde oude Raadpensionaris het latijnsche opschrift aan beide
zijden — in versmaat en proza — reeds ontworpen had; de zaak bleef echter steken,
en beide opschriften alleen in letterdruk bewaard ^
' Dat in versmaat luidde, als ondergchrift van een rots in zee met zeven toppen:
Stant foedere juncti ut rupes immota,
Dei sub numine tuti.
In- en uitlandsche stribbelingen.
1651, 1653.
Gedenk, ο Holland! nu niet meer uws ongevals,
De smert is uitgestaan en 't onweer van den hals;
.00 ving Joachim Oudaen zijn dichtiTiatige bespiegeling over «Hollands Dankbaarheid»
op den te bestemder tijd gehouden Biddag aan, den vromen wensch tevens uitend:
.......zoo worde 't leed vergeten
In eeuwige eendracht! —
Hoe zeer intusschen, in overeenstemming met dien wensch, ook de preek van den
haagschen zieleherder, en de nadrukkelijke betuigingen van de vergaderde Provinciën
op die eendracht en eenparigheid gewezen, en de laatste, in haar onvoorwaardeUjke
«ii., van vergeven en vergeten beide gewaagd hadden, de kiem der kwaal schuilde
ongelukkig dieper, dan dat men, ook met de beste voornemens en de uitbondigste
betuigingen, haar heeUng teweeg gebracht en haar herhaling voorkomen had. Van dat
vergevingsbeginsel zou het zelfs al aanstonds in een schimprijm heeten:
D' Oppermacht in 't aanzicht spoegen
Heeren moorden en bewroegen,
Oproer stichten — stelt men vry;
Maar wat rond en vry te praten
Van een dienaar van de Staten,
Dat is Landverraderij 5 —
Heer, wat schoonder amnesty! —
230 algemeene geschiedenis
Zoo weinig werd er door sommigen aan vergiffenis, laat staan vergetelnis, gedacht.
Nog altijd mocht, ook na de nadere Unie, die opmerking van den franschen resident
uit het vorige najaar geldig heeten, dat het hier «nog een vrij verwarde boel 'was, die
zich niet dan met den tijd en door middelen zou kunnen ontwarren, slechts in de
groote omzichtigheid en vaardigheid van hen te vinden, die er de hand in zouden
hebben» \ Daaraan echter zou het op den duur blijven falen. Een stadhouderlijk staats-
hoofd van zulk een omzichtige schranderheid als de eerste en groote Willem van
Oranje, zou zich op den duur te vergeefs laten wachten, en zijn achterkleinzoon, in
wien er waarschijnlijk de aanleg toe gezeten had, door zijn koningswerkkring buiten's
lands, niet in de gelegenheid wezen, dien ten dienst van zijn geboorteland te ontwik-
kelen. Zij die zich thans aan 't roer van staat bevonden, de Staten der oppermachtige
gewesten, ieder ten hunnent, en hun onder Hollands overwicht werkzame Generali-
teit voor hun Vereeniging, derfden de vereischte eenheid en vaardigheid van bewind-
voering; en zij zouden den schranderen Raadpensionaris van Holland, die weldra door
de omstandigheden, zoo al niet in naam hun staatshoofd, toch inderdaad hun zede-
lijke leidsman zou worden, als gewestelijk partijman en stedelijk of burgerlijk aristo-
kraat, noodwendig die boven alle partijzucht verheven omzichtigheid zien ontberen,
die, bij al zijn persoonlijke kloekheid en ontbaatzuchtigheid van karakter — «bekoord
door niemands gunst, verschrikt door niemands haat», als Vondel 't uitdrukte — niet
gemist kon worden, wilde men hem en den'staat het lot zien ontgaan, dat hen nu,
bij de hartstochtelijke opgewondenheid van 't grauw, en de laaghartige wraakzucht
der weêrpartij, ontwijfelbaar verbeidde.
Het bewind van dien Staat was op nieuw in nog uitsluitender mate geworden, wat
het naar de bedoelingen van Holland, in de Statenvergadering van 29 Maart 1581
geopenbaard, wezen moest: een oppermachtig stedelijk regenten-bewind. Die Staten
hadden toen vastgesteld, dat voortaan geen steden over 's gemeenen Lands zaken zouden
raadplegen met eenige schutterijen, gilden of anderen — gelijk door sommigen, in den
nood des opstands, wel geschied Λvas — ten ware met voorgaande gemeene bewilli-
ging der Staten», uit de bewindvoerders dier steden zelf gevormd. «Tot contente-
ment der gemeente» zouden die bewindvoerders in stad en staat zeker zooveel doen-
lijk trachten te regeeren, maar daarbij toch van de handhaving hunner eigen macht
en grootheid in de eerste plaats uitgaan. Zij beschouwden zelfs hun persoonlijk'«uit-
vallen» uit een of ander stedelijk overheidsampt, als een schandmerk voor hen en hunne
kinderen» dat zij dus zooveel doenlijk moesten voorkomen. Van daar hun toeleg, om die
' Archives, IV p. 415.
» Zie het besluit, door Wet en Kaad te Middelbvu-g 6 Jan, 1636 genomen, in Jhr. Mr. De Witte
-ocr page 238-des vaderlands. " 31
betrekkingen ^ naar hun stadhuistaal - liefst perpetueel te maken, en onderling
te waarborgen. Een natuurlijk gevolg van dien toeleg waren de van dezen tijd af,
hoe langer hoe meer in zwang rakende zoogenoemde «contracten van correspondenau.
of onderlinge verstandhouding tusschen de leden der eenmaal in 't bewind geraakte
geslachten. Vandaar in Friesland bepaaldelijk de zoogenoemde «almanakken» of «toer-
beurten» der regeeringsleden en verdere amptsbekleeders, waardoor zelfs de betrekkmg
van 's Lands geschiedschrijver in 1669 op «de groote politieke toer» (gelijk het heette)
gebracht werd. In dat Friesland was het eerst en het meest het eer- en baatziek
amptsbejag ingeslopen en voortgewoekerd. Reeds in 1601 waren er daartoe doelmatige
praktijken in zwang, die maar al te wel ook doel troflen, eh waartegen de een kwart
eeuw later beraamde ondoeltreffende maatregelen geenerlei baat gaven. In Friesland
was dan ook onder de goegemeente voor die praktijken allengs het teekenachtige woord
«kuiperij» in gebruik geraakt, en reeds in 1617 te Dokkum, naar aanleidmg van
zulk een «kuiperij» door hen, die «vrij in de magistraat» wilden zijn, een opschud-
ding ontstaan·'. En drie of vier jaar later wist Frieslands guitige dichter, de ohjke
Starter, er van te zingen:
Wijsheid, welwetendheid brengt nu ter tijd niet b\j;
Verwerft men nu wat hoogs, het komt door kuiperij,
En wilt gy ook alhier een treflijk ampt begeeren
Zoo wilt op deze wijs van mij het Tcuipen leeren:
De staven krijgt bijeen tot dienste van uw ton,
En schaaft ze naar uw zin; legt dan een hoep daar om;
Maar zoo gij d'hoepen niet wel naar uw zin kunt temmen,
Bestrijkt ze met wat krijt, zij zullen dan wel klemmen;
En zoo gii zijt bezorgd voor 't barsten van uw vat,
Verwarmt het met wat vuur, behoost het met wat nat;
Maar als 't vat vochtig is, dan is 't geen tijd van stilstaan.
Drpt dan de hoepen sterk en doet ze naar uw wil gaan.
Want g'lijk een kuiper van veel staven tonnen maakt,
Zoo door veel stemmen men tot hooge ampten raakt;
(Dus) zoo gü iet begeert, kuipt daarom vry wat vlijtig,
Is 't kuipen wat gemeen, het is weêr heel profijtig
Die verdragen van verstandhouding tusschen de regeerende personen en geslachten,
hun onderlinge samenspanning tot verduurzaming van 't bewind in hun en der hunnen
van Gitters Correspondentie, bl. 3: '«Wy meinen en gelooven, dat soodanig uytvaUen
haer ende haerlyeden kinderen infereert aliquam notam infamiae", enz.
' Zie Graaf Willem Lodewijks schrijven aan Maurits, Archii^es (11« S.) II, p. 48é. ^
^ Zie iie» «i.««,.« Tcuyper, afleeUenäe den .taet .an den tegen.oordigen tijdt, opgenomen m den
6eu druk van J. J. Starter'a FMe Lusthof, enz. Utrecht, Bosch en Zoon, 1864. bl. ÖIO, en vv.
232 algemeene geschiedenis
handen kon men dan — met de latere uitdrukking van een rechtschapen friesch
rechtsgeleerde ^ — «de verbintenissen van vele kuipers onder elkander in de lands-
collegiën of de breede regeering)) noemen, beide öf algemeen, om elkander in alle
belangrijke zaken bij te staan of met bepaalde aanwijzing en rangschikking der ampten
en voordeelen, die men zich beurtelings toedacht. Alles te zamen echter — gelijk hij
zich naar recht en redén uitliet — «ongeoorloofde oligarchieke kunsten, die de gewone
regeering in handen en lust van Aveinigen brengen, alsof het hun vaderlijk erfdeel
was, waardoor zij dan onvermijdelyk trotsch, schrapig, en onverdragelijk werden. Wel
schijnt het, alsof in de toerbeurten eenige billykheid was, omdat er elk in een collegië
wat door verkrijgt; maar inderdaad is 't een grond van bederf en zelfzoeking, zeer
tegenstrijdig met een vrije regeeringo). Met dat bederf ging bij die regeering ook de
verdere omkoopbaarheid van haar leden, met maar al te luttel uitzonderingen, gepaard;
en waarlijk niet zonder reden had daarom de middelburgsclie pensionaris ter groote
vergadering zijn dreigende uitnoodiging tot wering van het kwaad gedaan. Leidde zy
ook daar, om de aangevoerde redenen, tot geen onmiddellijke bemoeying, een maand
of wat later gaf zy toch kennelijk aanleiding tot het plakaat der algemeene Staten,
waarbij deze, den len van Hooimaand, nadrukkelyk verboden, aan iemand van de
hooge regeering of andere Generaliteits-collegiën, de hoven van justicie van Brabant
en Vlaanderen, de magistraten en gerichten onder de Generaliteit ressorteerende, geen
uitgezonderd, aan hun huisvrouwen, kinderen, die van hun familie of iemand anders
t' eenigen tijde te presenteeren, geven, of beloven, directelyk of indirectelijk, ook niet
by onderhandeling, koop of verkoop, permutacie of andersins, eenige giften of geschenken
van eenige dingen, hoe klein die zouden mogen wezen, ook van drank of eetwaren,
om te verkrijgen of verkregen te hebben voor zich zelf of iemand anders eenige ampten,
oificiën, beneficiën, octroyen, sentenciën, resoluciën of disposiciën op eenigerhande
zaken, of om de expedicie van dien, onder wat voorwendsel het zoude mogen wezen)).
Erger nog was het, dat ruim een halfjaar later twee leden, van wege Zeeland in
den Raad van State, geschorst moesten worden om «verscheiden corrupciën en vuilig-
heden , tot nadeel van den Lande gepleegd», en daardoor nog die eigen maand in
Zeeland zelf tot een gewestelyk plakaatfvan gelijke strekking noopten.
In Zeelands hoofdstad Middelburg had, een goede twee maanden vóór 't sluiten dfer
groote vergadering, een gewelddadige volksoploop tegen een paar gehate overheidsleden
plaats gehad, die met geheele of gedeeltelijke vernieling van hunne huizen en ver-
drijving van hun personen geëindigd was. Een van hen, de oud-burgemeester Hendrik
^ Ulrik Huber, in zijn Spiegel van dolemcie en reformacte^ naer den tegenwoordigen toestant dês
Vaderlants, 1672, naar de aanhaling in De Witte van Cittérs Aanteelceningen en UjvoegseUn op z^n
Contracten^ enz. bi. 351 vv.
des vaderlanbs. 233
Thibout, om zijn laatdunkende trots en schraapzieke handelingen bi[ velen veraf-
schuwd, en lag daarenboven in verdenking, den overleden Prins, met wien hij op een
goeden voet stond, in zijn heerschzuchtige ontwerpen van raad gediend te hebben.
«Trotsch te spreken», zei het schimprijm op zijn naam gedicht,
I Trotsch te spreken, steen te dwingen,
Y en Amstel te Ijeapringen
Bovën recht en tegens reên,
Oudste Staten weg te leên;
Vraag je, wie dit "Willem ried,
Tel de kleine letters niet.
Den «inslokkenden Tybout» noemde men hem, «onverzadelijk in zijne begeerlijk-
heid», door allerhande «concussie en dwang» meer land aan schorren en dijkagië heb-
bende dan geheel Walcheren, en niet minder «onverzadelijk in ampten en officien»,
haast «aan eiken vinger, aan handen en voeten, één». En wat zyn laatdunkenheid
betrof, «hy zette — als Haman - zijnen stoel boven alle die bij hem waren», zoodat
men 't Mordechaïs mocht achten, die «door God verwekt» werden, om 't volk van
hem te verlossen '. Die verlossing had op dinsdag, den 6den Juny plaats. De zeeuwsche
Staten waren toen in hun gewone vergaderzaal in de abdy bijeen, en Tibout — als
lid van Gecommitteerden ^ in hun midden. Tegen 't einde der zitting zag men een
ruwen volkshoop zich voor de ramen vertoonen, 't geen hem, «als met reden beducht
wezende, dat zijn persoon door dien hoop onheusch bejegend kon worden», om hun
verwoedheid te ontgaan, zich door een heimelijken uitgang deed verwijderen. De
saamgerotte menigte, in haar plannen tegen hem zelf teleurgesteld, wilde zich nu aan
zijn bezittingen wreken, stormde naar zijn huis, smeet er de ruiten in, en zou het
waarschijnlijk geplunderd hebben , hadden zich niet eenige overheidspersonen en dominees
in de bres gestel.l, en het voortdurend blijven bewaken. Een op naam der gilden
gesteld verzoekschrift kwam hem nu, een der volgende dagen, uitnoodigen zijn raadsampt
er aan te geven, wilde hij zijn huis en die van eenige zijner vrienden niet geplunderd
en verwoest zien. Op raad van gemelde predikanten stemde hij, om erger te voorko-
men, daarin toe, mits de gilden van hunne zijde beloven wilden, dat daarmeê aUes
' Zie de "Concepten gearresteert door den Hr. Hendrik ïibault, en 2ijne adherenten" (Middelburg,
1651). De tegenpartü vermaakte zich zoo met z\m val, dat zfj dien, "met den dood van ssün Hoog-
heid", en dien van den griffier Müsch, de "principale oorzaak enoorspronk van den dank- en biddag"
zei te houden, "'ten waar, dat het middel, dat God-almachtig geliefd had, tot dien val te gebral-
ken, in zijn zeiven geconsidereerd, was van zeer quaet exempel". (Naar de opmerking van den Over-
Uselaar in \ Openhertich Discours'' enz., meldende den dood van Z. H., alsmede de publicatie van de
acte van amnestie, mitsgaders den vierdagh van 11 Sept; Kotterdam, 1651).
lye deel. le stuk, .
234 algemeene geschiedenis
was afgedaan en hij verder ongehinderd blijven zou, en in zijn overige waardigheden
gelaten werd. Tot meerder rust besloot hij, na eenige aarsehng, daartoe geraden,
tevens voor een dag of wat uit de stad te gaan, waarbij hem regeerende burgemees-
teren met den baljuw uitgeleide deden naar het in de haven daarvoor bestelde schip.
Na acht dagen teruggekeerd, om zijn ampten buiten den raad weder te komen waar-
nemen , werd hem dit door zijn bekenden ernstig ontraden, en door burgemeesters
tevens ronduit verklaard, dat zij zich niet bij machte bevonden, hem tegen't gevreesde
straatgeweld te verdedigen. Hij gaf hun toen zijn besluit te kennen, om, «tot bevor-
dering van zijne en zijner huisvrouw gezondheid», naar Spa te trekken, 't geen
onmiddellijk werd goedgekeurd i. Zijn medelid der Staten, de Medicinai-doctor en
sterrekundige burgemeester Lansbergen, op wien men 't even als op hem geladen
had, maakte zich evenzeer uit de voeten, doch was daarbij minder gelukkig dan
rnr. Hendrik, daar men zijn huis en inboedel werkelijk onder den voet gehaald en ver-
meld had. Ook een derde persoon, hun medestander, de apotheker Aertskerken, wiens
huis inmiddels door de burgerij bezet was, zou 't anders misgolden hebben, doch
kwam nu met den schrik vrij. In een «droevig» straatlied werd, in zedepreêkend kreu-
pelrijm, het gebeurde bezongen, en tegen 't aanstekelijk voorbeeld van Engeland, hier
aanvankelijk daardoor reeds nagevolgd, gewaarschuwd:
Het vier, het vier in Eng'land ziet men blaken,
Het dreigt ons meê in Nederland te raken;
Exempel neemt al aan dees groote plaats:
D'Gemeente zelf die speelde daar den baas.
Lantsbergena huis, dat zag men daar spolieeren,
Men zag in 't huis daar alles ommekeeren;
Burg'meester vlucht en trekt zoo uit Zeeland,
Acht duizend (?) sterk waren daar bjj der hand.
Men valt in 't hyis, men slaat het al in stukken,
Het goude leer ziet men van de muur rukken,
Daar blijft niet heel geen kast of kist in huis,
Sprongen daarin al met een groot gedruisch.
Tibout daar meê met hem wierd vergeleken —
Vier predikanten hoort men daar van spreken —
Het zou met hem niet anders zijn gedaan;
Men smeet in 't huis de glazen, dat zjj vlogen
Elk vloekt en tiert en was heel opgetogen;
't Was wonder ook dat dit huis nog bleef staan! —
D' gemeente was daar furieus van zinnen —
' Zie over een en ander de Smuegarde,· voor hera-zelf, zijn huisvrouw, kinderen, en domestieken
in October daaraan, toen hy van Spa naar Sluis gekomen was, door de Raden over Holland, Zeeland
des vaderlands. " 235
en dat zij zoo «furieus» was, sproot niet alleen uit haar persoonlijke voormgeno-
xnenheid tegen beide overheidspersonen voort; het hing bij Teel van haar leden ook
met de grieven omtrent haar staatkundige achteruitzetting in 't stadsbestier samen,
door de burgerlijk-aristokratische staatsinrichting en hare verduurzaming der regee-
ringsleden. Beide burgemeesters en hun aanhang hadden in dien geest weten te be-
werken dat de twaalf kiezers, die hun dubbehal benoemden, waaruit door den Stad-
houder ' of wie hem mochten vertegenwoordigen, de wethouders werden aangesteld,
-^dat vooreen deel uit de reeds dienende beeren, in plaats van uit de burgerij, deden.
Ook de gilden achtte men in hunne voorrechten verkort het stedelijk rechtswezen
tegenover de burgerij te willekeurig. Zoo kwam men na 't verjagen der beide
Heeren met een lijst van grieven voor den dag, waarbg op de handhaving der gilde-
rechten en een verbod voortaan burgers uit hunne huizen te halen, aangedrongen werd.
De doorgedreven nieuwe kiesorde werd daarop door de Staten ingetrokken, en de
Wethouders van Middelburg, gelijk die van Zieriksee, Goes, en Tholen, evenals m
Hollands volgens octroyen gekozen, door de Staten aan ieder dier steden op hun
aanvraag verleend. Omtrent VUssingen en Vere, tot den Prins als markgraaf in meer
persoonlyke betrekking, geraakten die Staten zelf met de voogden in strijd, daar zij
er dezen de bestelling der Wet misgunden. Er werden berichten en tegenberichten over
gewisseld, de twee steden zelf wenschten den Markgraaf of zijne voogden m hun
kiesrecht'gehandhaafd, en het hield dus eenige maanden aan vóór men tot een eind-
besluit kwam, waarbij aan VUssingen en Vere hetzelfde recht als aan de vier andere
steden werd toegekend. Het duurde intusschen tot het volgende jaar, vóór beide mark-
.rafeliike plaatsen zich naar dit besluit begeerden te richten, onder voorwaarde met
Γη de rechtskosten gemoeid te worden, die wellicht uit een rechtelijk verzet der voog-
den tegen den maatregel konden voortvloeyen.
Ook de zeeuwsche Edelen kwamen, tegenover de regeeringsinzichten der sleden, ten
behoeve van hun eigen, daarin voorbijgezien lichaam op. Den 8en Juny zond een vier-
tal hunner - Kats, Borselen, Borselen van den Hooge, en Tuil van Serooskerken-
een vertoog in, waarbij zij er op aandrongen, dat hun lichaam - als vertegenwoordi-
gende het platte land-nu de plaats van eersten Edele vervallen was verklaard S m zijn
en westfriesland verleend, nadathü zich tot hun Hof had rnoeten wenden, daar men hem van M^^^
uit zonder antwoord liet. en hij «.ulks niet .onder reden» - als Raden schreven "^«endo
was dat de constitucie van dezelve stat soodanich als nu noch niet n.oet z^n gestelt. dat de Magietraet
hem. suppliant, behooripen souden kunnen protegeren, en dat daarenboven hy suppliant van de
Becckerheit van hetzelve oock ten ghenougen noch van eenighe vanzyn vrunden uytte voorschrevea
Stadt bericht". Verg. voorts nog de Aan^ijsinge .an de UyUose treTcen en geMen van Mr. M'
Thyhout, enz. (VUssingen, 1652).
' Zie boven, bl. 171. » Aid. bl. 169.
236 algemeene geschiedenis
aloud recht daartoe erkend zou ΛvoΓden, en evenals in de andere gewesten, een lid
der gewestelijke regeering uitmaken zou. Reeds in 1615 had men zich daartoe aan-
gemeld, doch door de inwendige twisten dier jaren was er toen niets Tan gekomen;
thans meenden zij echter was er de rechte tijd toe daar, en gaven zij zelfs welwillend te
kennen, dat zij, al mocht het gevraagde recht eigenlijk slechts aan de oudste ge-
slachten , voor zoo ver die nog over waren, toekomen, er zich niet tegen verklaarden,
ook eenige uit de aanzienlijkste nieuwere ambachtsheeren, naar goedvinden der Staten,
daaronder te zien opnemen. Al hun aandrang en welwillendheid mocht echter niets
baten, hun vertoogschrift vond zoo min thans, als dat hunner voorgangers in 1615
gehoor; de zeeuwsche steden toonden gansch geen lust, het zoo gelukkig verkregen
en genoegelijk uitgeoefende gewestelijk gezag reeds zoo spoedig voor een deel .aan een
ander af te staan.
In Holland lokte de wijziging in de stedelyke overheidsverkiezing op een paar plaat-
sen — Den Briel en Dordrecht — verzet van minder of meerder aanbelang uit, waar-
voor de tusschenkomst der Staten, door eene bezending uit hun midden, onder den
Heer van Brederode, gevorderd werd. In Den Briel v\'as alle oneenigheid tot genoe-
gen van beide partijen daardoor onmiddellijk bijgelegd, en werd die Staten-bezending
door overheid en burgerij gezamenlijk uitgeleide gedaan. In Dordrecht was de zaak
van meer gewicht, en liep niet zonder gerechtelijke bemoeying en de uitbanning van
een paar belhamels af. Het waren daar de gilden, die, door enkelen aangezet, deze
gelegenheid aangrepen, voor het hun sedert 1581 onthouden recht van bemoeying in
het stadsbestuur op te komen. Reeds in 1647 hadden zich onder hen stemmen daar-
omtrent verheven, die toen, niet zonder daadwerkelijke tusschenkomst van 't Hof van
Holland, door 't stadhouderlijke gezag gesteund, gesust waren. Thans had zich, sedert
November 1650, zekere Hugo Bastiaansz. van der Meer, hoewel zelf geen gildedeken,
door een drietal dekens — Daniël Paludanus, Aernout Praem, en Thomas Aertsz. de
Bie — gesteund, op nieuw geroerd, en buiten voorkennis van burgemeesteren, en tegen
hun nadrukkelijk verbod van Febr. 1650, deken vergaderingen bijeengeroepen en bijge-
woond. In die vergaderingen was besloten, dat men voor 't vermeende recht der gil-
den zou opkomen, om van vonnissen in zaken hen rakende beroep te hebben op hun
dekens, geen keuren binnen Dordrecht toe te laten, die niet ten overstaan van die
dekens gemaakt of veranderd waren, en om aan te dringen op de afschaffing van
den lOön penning, tot dusver van 't bestiaal geheven. In July eindelijk was op zijn
en Paludanus aandrang - met wien hij zich ook reeds te voren eens voor den oud-
raad vertoond had, om hem 't vorenstaande te betogen — een algemeene optocht der
gildedekens naar 't Raadhuis gehouden, om van de daar vergaderde overheid het zoo-
genoemde Houtenboek — het in hout gebonden boekdeel — waarin de gildewetten
beschreven waren, op te vorderen, dat zij moedwillig verdonkeremaand achtten. Op
des vaderlands. " 237
zijn voorstel was ook in den persoon van zekeren wever, Adriaen Cornelisz., een eigen
gildebode aangeschaft, om hen ter vergadering op te roepen, wat alleen door een
stadsbode geschieden mocht. Zulk een vergadering was, door zijn toedoen en dat van
Paludanus, den 25en July gehouden, en twee dagen later waren de vergaderden toen
ten stadhuize gekomen, waar Paludanus 't woord had gevoerd, om hun grieven en
bezwaren bloot te leggen. Daarbij had men 't echter niet gelaten, maar verschillende
oproerige geschriften en bedreigingen van geweld en plundering aangeplakt, en ein-
delijk, in den nacht van woensdag op donderdag, 2 tot 3 Augustus, met gewapende
rotten door de stad gezworven, onder voorwendsel, dat er krijgsvolk zou binnenge-
voerd worden. Van wegen de Staten was toen een commissie — de HH. van Brederode,
Van Kinschot, De Lange, Bezemer, Dedel, en Gromom — naar Dordrecht gekomen, om
order op de zaken te stellen, en had deze, in overleg met den burgemeester, bepaald,
zoo overdag als 's nachts, een vendel gewapende burgers op 't stadhuis te doen wacht
houden, en voorts, den 7en der maand, een bevelschrift uitgevaardigd, waarbij alle be-
raadslagingen en vergadering der gilden of hunne dekens verboden werden, op straffe
der overtreders, als rustverstoorders beschouwd te worden, en is de «hoogste indigua-
cie van de hooge overigheid te vervallen». Paludanus en Hugo Bastiaansz. hadden
zich echter daaraan niet gestoord, maar waren op nieuw een vergadering.bijeen gaan
roepen, die toen op last der Staten-commissie uiteengejaagd was. Op het verslag door
die commissie vervolgens ter Staten-vergadering gedaan, was daarop den ΙΟ^ι^ beslo-
ten , beide hoofdaanleggers van dat «turbulent en pernicieus» bedrijf, hebbende «andere
eenvoudige personen daartoe gaande gemaakt», door den procureur-generaal van 't Hof
gerechtelijk te doen vervolgen. Gevangen genomen en naar de voorpoort gevoerd,
werden hun, in February van 't volgende jaar, als dingen bestaande, die aanleiding
gaven tot «despect en wederhoorigheid jegens de magistraat en regenten», waaruit
eindelijk slechts «een formeele anarchie en subversie van vorm der regeering, gestabi-
lieerd tot rust en goede pohcie der stad», te wachten was, de stad en hare omstre-
ken , tot drie mijlen in 't rond voor altijd ontzegd Κ
^ Zie de Sententiën, gepronuncieert op den 8 Fehr. (Dordrecht 1652); en de Flaeoaten ende Ordomf^n.
rakende de beroerten tot Dordrecht, aldaar, 1651; en verg. het Discours en de Continuatie vanseecker
Discours, by Dom. Borsius, Hugo Bastiaensz, en Jan Goedbericht, alle woonende tot Dordrecht, enz.
(Leyden, 1651). Tot kenschets der stedelijk-aristokratische beginselen, waarin die "diecoarsen" gesteld
z|jn, strekke uit het eerste de opmerking, dat "de deeckens en de gemeene neeringen eertjjts alleen
door de Heeren werden opgeroepen over 't maecken van die keuren, die ze zagen, dat diokmael met
peryckel vermengt waren; niet dat de kracht van soodanige keuren quam van de stemme van de
deeckens ende gildebroeders, ofte dat die daerover nootzakelijek mosten worden geroepen; maer dat
deden de HH. uyt haren vryen wille, omdat ze daer voordeel in zagen, en haer verseeckerthet
vonden", enz.; en nit het tweede Jan Goedberichts vaderlijke vermaning tot Hugo; "laet u gezeg.
algemeene geschiedenis
Ook in de andere gewesten deden de stedelijke Heeren, waar 't noodig was, hun
gezagsrecht gelden, en trokken, waar zij ze nog niet hadden, de overheidsaanstelling
aan zich. In Gelderland niet zonder tegenstribbeling van een deel der Edelen en 't Hof.
Dit laatste teekende zelfs verzet aan tegen het aan Tiel verleende octrooi, en zond
niet alleen in September — hoewel te vergeefs — eene commissie, om de ten uit-
voerlegging te beletten, maar liet ook nog met nieuwjaarsdag 1652, aan 't stad-
huis een stuk aanplakken, waarbij het een iegelijk kennelijk maakte, dat het de dien
dag gedane overheidskeuze «nul en van onwaarde» verklaard had, en een paar nieuwe
schepenen, in plaats der beide door de overheid gekozene, benoemd. Aan den tieischen
rechter gaf het daarenboven, den volgenden dag, in last, laatstgemelde als «onwettelijk
gekozen», niet in die waardigheid in of buiten gerecht te erkennen, maar zich alleen
aan hun titelarissen te houden. Het aangeplakte stuk werd echter nog in den avond
van 1 January door een stadsdiender weder weggenomen De rechter van zijne zijde
gaf evenwel gevolg aan den gegeven last, en weigerde met de overheids-schepenen
te zitten, met wien toen de oudste burgemeester de bank ging spannen, en daarover
door den rechter voor 't Hof gedagvaard werd; terwijl, toen de rechter in April met
de schepenen voor 't Hof ter vierschaar kwam, beide andere schepenen weigerden hem
ter bank toe te laten, en lelÏs gelastten hem te vatten. In September werd eindelijk
de zaak bijgelegd, de schepenen van weêrszijden erkend, en in de Landdagszitting
van den 18en het octrooi door de geldersche Staten goedgekeurd, en de overheid in
haar gezag bekrachtigd, met de bepaling, dat «tot verbreiding van Gods eer en stich-
ting der gemeente» alle geschillen tusschen die overheid en sommige Statenleden over
die zaken gevallen, in 't vuur der liefde verbrand zouden blijven, en nimmer her-
dacht worden. Aan de tielsche gemeente, van welke zich sommige leden met een ver-
zoekschrift tot de kwartiers-vergadering gewend hadden, dat ook hare stem zich in
de overheidskeus mocht doen gelden, werd daarentegen zulk een aanmatigende han-
delwijs, als onvoegzaam, kwalyk afgenomen, en den-verzoekschrijvers bij besluit van
23 Aug. te kennen gegeven, dat zij zich met geen keus te bemoeyen hadden, maar
hun overheid daarmeê rustig en vredig laten geworden, haar in alles naar behoo-
ren gehoorzamend I Om de burgerij intusschen niet volkomen onmondig te verklaren,
had de overheid in Maart een zestal gemeenslieden aangesteld, gelyk daar een dertig
ghen; waerachtigh gliy slacht de kinderen, die meenen altijds dat haer ouders haer ongelijek doen,i\
daer ze nochtans alles doen te haren beste; maer de kinderen weten niet wat haer goet is, en soo
gatet met de meeste gemeente oock: sy behooren 't haer horghemeesteren te betrouwen, die voor j
haer den eedt gedaen hebben, en niet altijt wijzer te willen wesen als sy". —
^ Zie Van de Capelle GedenJcschrifien II. bl. 392.
" Zie Rink, der stad Tiel, bl. 267.
' Zie Rink, t. pl, bl. 268, en Vervolg van bijvoegsels en bijlagen daarop, bl. 6é.
-ocr page 246-des vaderlands. " 239
jaar vroeger het verlangen naar geopenbaard was, en twee van welke bij 't sluiten
(ier stadsrekening tegenwoordig moesten zijii, en hun toestemming tot verkoop of
bezwaring van stadsgoederen verleenen. Daar zij zich echter van tijd tot tijd lieten
gelden, >vist men ze allengs te doen vervallen, zoodat er na twintig jaar nog maar
óén Μ van over was, en zij in 1675 voor goed weêr weerden afgeschaft Κ In Utrecht
was in de Vroedschaps-vergadering van 22 Mei, door den eersten burgemeester voor-
gesteld , om de thans door overlijden opengevallen plaats in haar lichaam, bij vroedschaps-
keuze te laten vervullen, terwijl men verder «met eenparige stemmen» verstond, dat
het recht om burgemeesteren, raden, en schepenen van Utrecht te stellen was, en
«ten eeuwigen dage» blijven zou aan de vroedschap alleen, onder vaststelUng, dat
men het recht, in 't geheel of ten deele, nimmer, in welker voege of manier ook,
aan iemand anders zou mogen toestaan. Twee dagen later werd toen een reglement
voor die verkiezing ontworpen en vastgesteld, en tevens bepaald, dat de vroedschap
jaarlijks, den len October, twee burgemeesters en twaalf schepenen voor't aanstaande
jaar, bij besloten briefjens en meerderheid van stemmen verkiezen zou, en geen bur-
gemeester langer dan twee, geen schepen langer dan drie jaar aaneen zou mogen
aanblijven Κ
Terwijl zich de stedelijke gezagvoerders, in overeenstemming met de gewestelijke
overmacht, door onderlinge uitsluitende samenwerking, zoo krachtdadig zochten te
bevestigen in hun burgerlijk-aristokratisch, allengs — naar Hubers opmerking
in oligarchie ontaardend bewind; richtte zich het oog van anderen hoopvol op het
schommelend wiegjen, waarin het nog te goeder uur geboren Oranje-telgjen, in dezen
stadhouderloozen tijd, aanvankelijk zijn stadhouderlijke toekomst te verbeiden lei. Toen
in November 1651 zijn eerste verjaardag gevierd stond te worden, gaf een dichterlijk
ingezeten zijner Baronnie en Stad van Breda, zekere Jan Keysers, zijn Prinsgezinde
gevoelens in de volgende rijmregels lucht, die, om den zoo schitterend vervulden slot-
wensch, en.de door duizenden gedeelde belangsteUing, als algemeene uiting van hun
hartgrondig verlangen omtrent het «Prinsjen, nog zoo klein», dat eenmaal hun «Stad-
houder zou zijn», hier een plaats mogen vinden:
Staat bö wat leven heeft, versehünt uit alle hoeken,
Trekt met mö, om het goed met blijdschap te bezoeken,
Een goed, door Gods beleid en wijsheid ons bewaard,
De hoop van ons geluk, een machtig Prins der aard.
Een Mein eenjarig Hni^ dat wil van onze oogen
Gelijk de zon de dauw, ons droeve tranen droogen;
Terwyi 't afsterven houdt ons allen in den druk,
' Aid. bl. 269.
' Aitzema, Baken van Stael en Oorlog, \ll. bl. 636, v.
-ocr page 247-240 algemeene geschiedenis
Komt 't kind en stort in ons een hope van geluk.
Wast aan, klein kind, en groeit! God wil ons al bewijzen,
Dat gij, 0 Meine spruit, ten hemel moogt oprijzen;
Want al wat leven heeft, wenscht om dien blijden dag.
Dat hü de schaduw van uw boom genieten mag.
Hiertoe wensch ik den Prins gezondheid honderd jaren,
't Geluk hem tot een knecht, en eeuwig zün welvaren,
En zooveel als 't vereischt, dat onder 't zoet gelaat
Mag schuilen 't Jiart van Mars en Fallas" wijze raad.
Jammer maar, dat bij daarmee te veel buiten 's Lands zou moeten werkzaam wezen
om er daar binnen naar den eisch meête kunnen woekeren. Keeren wij echter thans,
Tan zijn jarige wieg en de hem wachtende toekomst, weder naar de vorige Meimaand
en de provincie Utrecht lerug, waar ons op kerkehjk-staatkundig terrein nog een
rumoerige vertooning wacht. Adriaan Ram, ambachtsheer van Schalkwijk, een yurig
Pausgezinde, hiekl er op zijn huis, voor 't onderwijs zijner kinderen, sedert nu ander-
half jaar — gelijk reeds vroeger verscheiden andere — een roomsch priester, Dirk
van der Horst, op na, die er voor hem en zyn roomschgezinde opgezetenen, den
kerkdienst verrichtte, en te wiens behoeve hij daartoe den toren van zijn huis tot een
kerk had laten inrichten, en zelfs met een uit de hervormde kerk gehaalde doopvont
versieren. Hoewel men hem van Statenwege vergund had, het verblyf van den priester
ten zijnent bij accoord af te maken, was deze grove overtreding der Landswetten tegen
de «pauselyke supersticiën» van te veel gewicht in de gevolgen, dan dat men haar
oogluikend langer geduld zou hebben. Zondags den len Juny had zich daarom, tijdens
de godsdienstoefening, de maarschalk van het overkwartier met eenige manschappen
naar Schalkwijk begeven, doch kreeg, zich voor 't Huis vertoónende, geen gehoor.
Zelfs had men op zijn aannadering de valbrug opgehaald, en hem gedwongen zich
met ladders en tillen, met geweld een toegang over de gracht tot den Voorhof te banen.
Daar gekomen, w erden zijn manschappen echter door die van binnen .met steehen
geworpen, terwijl een aantal met spiesen uit de groote zaal en stokken gewapende
personen zich tevens krachtig te weer stelden, en een van 's maarschalks dienders
zelfs met een spies in 't hoofd staken en een gevaarlijke wond toebrachten. Onderwijl
was een zijner aanhangers, zekere Jan Jansz. de Bree, over de gracht naar binnen
gekomen, had zich daar met hem onderhouden, en vervolgens, naar Schalkwijk gegaan,
van daar ettelijken bijeengebracht, die tegen den avond den Schout van SchalkAvijk
en den substituut-procureur gen., die bij den maarschalk was, onder den voet wierpen,
sloegen, en met geweld ontwapenden , en daarop den maarschalk en de zynen zelf
aantastten en uiteendreven, zoodat zij over sloten en weiden een goed heenkomen
moesten zoeken, terwijl de dienstdoende priester inmiddels ontsnapte. Het daarbij niet
latende, waren zij, gewapend en wel, langs den dyk naar de kerkbrug, die naar den
des vaderlands. " 241
brink, de kerk en de pastorie voert, getrokken, waar zij, op eenige tot hulp van den
maarschalk uitgerukte soldaten stuitende, dezen onder den uitroep van slaat dood!
slaat dood! aangevallen, doch ten slotte door hen teruggedreven waren. Gevangen
genomen, werden Ram en eeUige zijner medeplichtigen naar den huize Hazenberg
gevoerd en daar terecht gesteld en veroordeeld, de eerste tot tienjarige uitbanning,
afbraak van zijn toren, en vervanging te zijnen koste van zijn ophaalbrug door een
vasten dam; de anderen, die bij de mishandehng van den Schout en den substituut-pro-
cureur, of 'smorgen_s op 't voorhof, handdadig geweest waren tot uitbanning voor tien,
acht, en drie jaar; een hunner daarenboven tot geeseling, een paar anderen tot 4,e
pronkstelling met een paar geeselroeden aan 't hoofd, en een vierde, om bij die afstraiHng
zyner makkers toe te kijken Ram had zich buitendien als ambachtsheer van een
vrij willekeurige zij laten kennen, zijn opgezetenen willen noodzaken, zich slechts bij
een bepaald door hem aangewezen barbier te laten haarsnijden en scheren, bij een
bakker, dien hij uitsluitend voorstond, hun brood te halen, en daartoe zelfs voorge-
wend een besluit van Gedeputeerde Staten in handen te hebben; al 't welk natuurlijk
bij zijn banvonnis mede in aanmerking werd genomen. Minder, als de Schalkwekers,
met stokken en spiesen, dan met woorden en schimpschriften weerden zich de thans
onder 't Geuzenbewind der Generaliteit staande Katholieken in de Meyerij. Zy lieten
in dezen tijd een «Hellekermis» uitgaan, «gehouden in het groot-Geusjubeljaar, blij
Duivelsjaar d. i. den valschen aflaat van alle zonden en straffen, tot voortgang in
zonden en aanwas van straffen, overlang gegeven en verleend uit Duivels raad, tegen
God den eeuwigen en heiligen Vader en zijnen eenigen en onnoozelen zoon, van Martin
Luther en Jan Calvijn, beide eerlooze apostaten, gekeurd tot confuzie van alle afdwa-
lende verloren schapen, en versterking van de liefhebbers en yveraars van het oprecht
oud, kathoHek geloof; gedrukt in Christiaanstad». Zij kwamen daarmeê hunnerzijds
trouwens slechts tegen «een schimpig jubeljaar op, in de stad en Mcjevip, van de Geuzenzij
gestrooid. Op meer ernstigen toon was de gemoedelijke «nareden» gesteld, door een
«gereformeerd Katholiek», als hij zich noemde, achter een «Missive» van roomsch-
katholieke zijde geschreven, en in welke hij tegen de daar gedane poging waarschuwde,
den roomschen leerstellingen een glimp van waarheid te geven, en er de andersden-
kenden voor te winnen.
Aan 's Lands Zuidoostergrens, in de Nederrijnstreken, waar Brandenburg en Meuw-
burg het verdeelde gebied voerden, was door verschil van godsdienstinzichten en staats-
belangen in deze dagen een botsing teweeg gebracht, in welke ook de algemeene Staten
wel niet ongemoeid bleven, doch zich ook niet meer mengden, dan volstrekt noodig
bleek. Hun voortdurende bezetting van Orsoy en Rijnberk had aanleiding gegeven,.
» Zie de verschillende Sententiën tegen hen, Utrecht, 1651,
lye deel, stuk. ^^
242 algemeene geschiedenis
dat zich de onroomsche bewoners der aan den roomsclien Paltsgraaf van Meuwbiirg,
Willem Wolfgang, onderworpen streek, tot die Staten om steun gewend hadden, en
dat enkele roomsche geestelijken naar beide bezette steden gevoerd waren, en daar
in hechtenis bleven. Willem Wolfgang toonde zich daarover minder tevreden, en
vaardigde in Maart en April een paar bescheiden uit, waarin hij er tegen opkwam,
en zijn amptlieden aanschreef, dat zij er zijn onroomsche onderzaten van in kennis
zouden stellen, en ze tegen weêrwraak waarschuwen, zoo ze niet voor de gevangen en
vervolgde Roomschen in de bres sprongen. De Keurvorst van Brandenburg begreep
daarentegen, dat het bij de bedreigingen van Nieuwburg tijd werd zich schrap te
zeiten, en zijn rechten te laten gelden. Hij meende daarenboven op de medewerking
der onroomschgezinde Repubhek te mogen rekenen, en narn den 13en Juny eensklaps
het besluit, met zijne troepen in Gulik-Berg te vallen, en daar een paar punten te
bezetten, in een «kort bericht» tevens rekenschap gevende van de redenen, die hem
tot dien maatregel gedreven hadden. Een «grondige wederlegging» van dat Bericht
volgde weldra van de andere zijde, en de algemeene Staten, van weêrszyden met klachten
lastig "gevallen, en persoonlijk door den Keurvorst in den Haag bezocht, zonden hun-
nerzijds een viertal Heeren naar den Rijn, om tusschen beide partyen te bemiddelen.
In 't begin van Augustus kwamen beide vorsten te Angerord bijeen, en zouden de
zaken wellicht al aanstonds bijgelegd zijn, wanneer men niet door een misverstand —
de vermeende aankomst van lotharinger troepen ten voordeele van Nieuwburg —
onverrichter zake weer uiteengeraakt was ^ Nu trad de duitsche keizer, die reeds in
Juny Brandenburg de voortzetting van zijn gewapenden toeleg verboden had, op nieuw
tusschenbeiden, zond den graaf van Hatzfeld, en drong Brandenburg, na eenige weken
onderhandelens, van alle verdere gewelddadigheid af te zien, en, even als Nieuwburg,
de wapens neder te leggen, en bij een in October te Kleef gesloten vergelijk den stand
van zaken als vóór den inval te herstellen.
Van heel wat zwaarwichtiger en langduriger aard zouden de stribbelingen blgken,
waarin dezer dagen de nederlandsche Republiek met de engelsche geraakt was, en
die, na 't vertrek der engelsche gezanten en hun aan 't Parlement gedaan verslag,
weldra tot ver-uitziende gevolgen zouden leiden. De eigenlijke oorzaak zat dieper, en
zou thans slechts, door den samenloop der omstandigheden, tot haar onvermijdelijke
noodlottige uitwerking komen. Wat koning Jacob I in 't jaar 1622 den nederlandsc^en
gezanten, in naijverige verbolgenheid, had toegevoegd: «gij zyt meesters van de zee^);
dat was sedert bij voortduring de stilzwijgende, maar krachtige drijfveer gebleven aller
in Engeland's verhouding tot Nederland werkzame bedoelingen. Het meesterschap, de
heerschappij ter zee; dat scheen Engelands als van nature voorbestemde roeping, en
^ Zie daarovei' Ranke Qenesis des preassischen Staates, 8. 244,
-ocr page 250-des vaderlands. 243
daarin zag het zich voorloopig door Nederland gestuit. De openlijke erkentenis ia
arren moede dier verholen gedachte was den koninklijken lippen van den in zijn ijdel-
tuitigen trots gekrenkten Jacob ontglipt; doch ook waar zij zich verder niet uitte, bleef
zij in de diepte van 't gemoed, op den bodem des harten sluimeren, tot de gelegen-
heid zich aanbood, haar, door een gewijzigde werkelijkheid, een blijden keer de
dingen, te niet te doen en er alle aanleiding voor weg te nemen. Daartoe had men,
in de laatste dertig jaar, en sedert koning Jacob zich zoo gramstorig uitliet, in Europa en
Indien het zijne beproefd; had— gelijk reeds vroeger in 1609 en 1617 — in 1636 nog weêr
de nederlandsche visscherij zoeken te belemmeren, toen de vaart op Indien te stremmen ,
en het thans op de algemeene vrachtvaart — de bron van Nederlands handelswelvaart —
gemunt. Doch steeds was er hetzelfde hoofdbeginsel, als kiem aller kwaadwillige maat-
regelen en van eiken boosaardigen toeleg, bij werkzaam, in het voorbestemde streven naar dé
oppermacht te water, de alleenheerschappij ter zee Men had door zijn gezanten ter Groote
Vergadering en bij de Staten van Holland, den vereenigden gewesten een ineensmel-
ting — om 't zoo te noemen — met de engelsche republiek voorgeslagen, door de
noord-nederlandsche wel wijselijk niet aangenomen, daar het er op niets anders dan
een ontbinding van haar zelfbestaan bij had kunnen uitloopen I Verstoord,was men daarop
huiswaarts gekeerd, en het bijna onmiddellijk gevolg was het voor de nederlandsche
scheepvaart en handel zoo verderfelijk voorstel, den 7eii Augustus door Whitlocke in
het Parlement gedaan, om den vreemden schepen den invoer van geen andere goe-
deren of waren te veroorloven, dan die in hun eigen land voortgebracht of vervaar-
digd werden. In diezelfde dagen had de opperbevelhebber van 't engelsche leger,
Cromwell, die nog altijd den gebannen en in Schotland gekroonden koningszoon daar
met zijn troepen bestookte, geen kans ziende hem anders uit zijn sterke stelling te
' "Der Vortheil seiner geographischen Position, sein ihm durch die Natur angewiesener maritimer
Beruf (kam Britannien) mehr als jemals zum Bewusztsein. Herausfordend und gewaltsam stellte es
sich der ganzen Welt gegenüber". Ranke, Englische Geschichte III, s, 392. Over de naijverige ver-
houding tot Nederland, zie het even zaakrijke als lijvige proefschrift van den gemeente-archivaris
vau Utrecht, Dr. S. Muller, Mare Clausuni, bedrage tot de geschiedenis der rivaliteit van Engeland
en Nederland in de 17e eeuw (Amsterdam, 1872).
' In dien zin had zeker die koningsgezinde briefschrijver gelijk, die in dezen tijd aan zijn "Heven
neef" meldde: " 't Was 't woord van de Amsterdammers: men moet Engeland te vriend houden, al
zou er den Duivel regeeren. Gewisselijk hü regeert er; worden wij zijn vrienden, Uj Hij ft ons ge-
dagen vijand, en wij geslagen. Wie Duivel, vertrouwt den Duivel ? Wederstaat hem, zeit de Schrift".
{Extract uyt Sßeckere Irief van een Uefheller des vryen vaderlants), In een, te Rotterdam bij A. van
Lusthof uitgegeven opsomming ν&τχ Hedenen, waerom het oorbaerder is, dat de Ver. Nederlanden hoer
*net de Rep. van Engelandt verbinden, als met eenige andere princen^ enz., werden van zulk een ver-
bintenis daarentegen allerlei gouden bergen voorgespiegeld.
244 algemeene geschiedenis
Stirling in 't open veld te krijgen, zich ter zij op St. Johnston of Perth geworpen,
om hem alle verband met die plaats, waaruit hij zijn voorraad putte, te beletten,
hem tevens den weg naar 't midden vrijlatende. De koning had daarvan terstond ge-
bruik gemaakt, en was te Garlisle in Cumberland de engelsche grenzen overgetrok-
ken , eerst over Penrith en Warington, waar hy de steenen brug vermeesterd had,
naar Chester en voorts naar Shrewsbury gerukt — om zoo op Londen te trekken — doch
daar het hoofd stootende naar Worcester gekomen, waar hij vrydag den I3en Sep-
tember zijn standaard geplant, en zich, in afwachting der dingen die komen zou-
den, versterkt had. Gromwell zijnerzijds was inmiddels zoodra mogelijk Schotland
uit, en over York, Nottingham, en Coventry lot Shaksperes geboortestad, Stratford
aan den Avon, voortgerukt, en van daar den naar 't zuidoostwaarts van Worces-
ter gelegen Evesham gekomen. Van daaruit nu greep dinsdag den 13en September,
aan beide zijden van den Severn, een hevige strijd met de troepen des konings plaats,
die van den toren der hoofdkerk de nadering van Gromwell en de zijnen bespied had,
terwyl een deel der laatsten, onder Fleetwood, den vorigen dag de rivier overgestoken
was, en een schipbrug over haar en over de Teme gelegd had. Drie of vier uur lang hield
het gevecht met afwisselenden kans aan, tot 's Konings leger ten slotte in verwarring
binnen Worcester teruggedreven werd. Daar ging het nu nog een poos lang moord-
dadig toe, doch bleef Gromwell weldra meester, en het vervolgens den naar alle
zijden verstrooiden vijand door zijn ruiters nazetten. De koning'zelf, zich met een enkel
"edelman van de zijnen scheidende, redde zich door de vlucht, en wist, na een avon-
tuurlijke omdoling op het britsche eiland, eindelijk de zeekust en van daaruit Frankrijk
te bereiken, om zijn angstvolle moeder het bericht van zijn mislukte onderneming te
brengen, Gromwell meldde, in God en Zijne Genade lovende brieven, den heugelijken
afloop aan 't Parlement, en lei van nu af het zoo kloek en krachtig gevoerde krijgs-
zwaard neêr, om met niet minder kracht en kloekheid ais staatsbeheerder op te tre-
den. Den 22en deed hij zijn plechtige intrede in Londen, van waar hem, den vorigen
dag, een viertal Parlementsleden tot Ailesbury te gemoet waren getogen. Het Parlement
met zijn spreker, de Raad van State met zijn voorzitter, rechts-en burgerlijke bestuur-
ders , en een tallooze menigte volks van allerlei stand en kunne, hadden hem met luid
gejubel en feestgeknal uit groot en klein geweer, verwelkomd en begeleid. Zijn eigen
houding en woorden waren , naar een zyner begeleidende vrienden schreef, hoogst minzaain
en bescheiden, God alleen de eer gevende, en steeds van anderen, niet van zich zelf
gewagende Κ Toch uitten sommigen van wat scherper doorzicht en losser tong de mee-
ning, dat er een innerlijke blijheid en moeielijk te onderdrukken vreugdgevoel uit zyn
' «I am a poor weak creature", schreef hy, weinig weken later, aan een vriend te Boston, "and
not worthy the name of a worm; yet accepted to serve tho Lord and His people. Indeed, my dear
des vaderlands. 245
trekken straalde, en wilden daaruit afleiden, dat er nog «een koning van Engeland»
in dien man stak. Dat echter begeerde hy niet te wezen. De beslissende zege te Wor-
ceéter kon intusschen niet nalaten het engelsch bewind ook tegenover Nederland
nog zekerder van zyn stuk te maken, en den voorgestelden maatregel tot belemme-
ring en fnuiking van zyn tusschenhandel des te krachtdadiger ter hand te nemen, en
te eerder voor goed te doen vaststellen en toepassen. Op donderdag den 19en October
greep zyn bekrachtiging in 't Parlement plaats, en werd in de zoogenoemde «Scheep-
vaarts-acte», door dat Parlement, «tot aanwassing der scheepvaart en aanmoediging der
navigacie, onder de goede voorzienigheid en bescherming Gods zoo grooten middel tot
behoud en welvaren van 't (britsch) Gemeenebest» vastgesteld en bepaald:
«Dat, van den len dag December 1651 en dan voortaan, geene goederen of zaken, hoe
ze zyn, 't zij gewassen, soorten van manufacturen uit Azië, Afrika, of Amerika, of uit
eenige plaatsen van dien, of eilanden, daar onderhoorig, of ook die neêrwaarts aan deze
plaatse in de kaarten beschreven liggen, zoo van de engelsche plantagiën of andere, zullen
mogen gevoerd worden binnen dezen staat van Engeland of Ierland, of eenige andere
landen, eilanden, plantagiën of territoriën onder dezer Repubhek gebied hggende, in
eenig ander schip, schepen, boot of booten, hoedanig die zijn, dan in zulken die
waarlijk en zonder bedrog behooren onder 't volk van de Republiek en haar planta-
giën, als toebehoorige en eigen .van die, en waarvan de schipper en meeste bootsge-
zellen evenzoo moeten zijn van dezer Repubhek landaard, op poene van verbeurte
aller goederen tegen deze acte in geladen, als ook het schip met al zijn takel, canon,
en toebehooren, in 't welk de vorige goederen en waren zullen gevoerd en overge-
bracht zijn, de eene helft ten behoeve van de Republiek, en de andere helft voor die
persoon of personen, welke zoodanige goederen of Avaren aangrypen, en ze vervolgen
in een gerechtshof binnen deze Republiek».
«Dat verder geen goederen noch waren, van gewas, soorten van manufacturen, uil
Europa of eenige plaatsen van dien, na 1 December 1651, zullen mogen gevoerd of
gebracht worden binnen deze Republiek, enz, in eenig schip, enz. dan die waarlijk
toebehooren eenigen van 't volk dezer Republiek, als ware eigenaars van dien, en in
geen andere, uitgezonderd al zulke vreemde schepen en booten, die toebehooren aan
dat volk, in welks stede of plaatse de goederen zyn gegroeid en de soorten van manu-
facturen gemaakt; of ook uit al zulke havenen, waar men de voorz. goederen alleen
kan bekomen, en van waar ze meestal gescheept en overgevoerd worden; alles op
de boete als gezeid is».
friend, between you and me, you know not me — my weeknesses, my inordinate passions, my un-
skilfulness, and every way unfltness to my work. Yet, yet the Lord, who will havemercyoa whom
He will, does as you see!" — Carlisle, Letters and Speeches III, ρ. III.
246 algemeene geschiedenis
«Dat geene goederen noch waren, Treemd gewas zijnde of vreemde soorten van
manufacturen, die men gewoon is binnen deze Republiek te brengen in vreemde
schepen, voortaan zullen mogen overgebracht worden bij al zulke schepen van eenige
plaats of streek, als alleen zulke gewassen en soorten van manufacturen, en uit
zoodanige havenen, waar de gezegde goederen en waren alleen bekomen worden, en
gewoonlijk gescheept en gevoerd worden, en uit geen andere streek, op boete als voren».
«Dat geen soorten van stokvisch, lingen, haring, pekelharing, of eenig ander slag
van gezouten visch, bij 't volk van dezen landaard wordende gevischt en gevangen,
noch eenig traan of gemaakte olie, of die gemaakt wordt uit eenige vischvangst, hoe
ze zijn, noch geene wahisschen of potvisschen in deze Republiek, enz. gebracht
mogen worden, dan alleen in zulke schepen, waarmee ze gevangen zijn, en die aan
't volk van dezen landaard toebehooren; en zal zulke visch moeten toegesteld en de
olie gemaakt zijn bij 't volk van deze republiek, op pene voorzeid».
«Dat geen stokvisch, ling, haring, pekelharing, of eenig ander slag van gezouten
visch, hoe' ze zijn mag, die gevangen en toegesteld zal zijn bij 't volk van deze
Republiek, na den len February 1653 zal mogen vervoerd worden uit deze Republiek
in eenig schip, enz. dan die waarlijk toebehooren aan 't volk van dezen Staat, als
ware eigenaars, waarvan de schipper en 't meerendeel der bootsgezellen Engelschen
zullen moeten wezen, op pene als boven. Willende voor altoos, dat deze acte, noch
iets daarin begrepen, zal uitgestrekt worden of tot beperking strekken van den koop-
handel op de straat van Gibraltar of de middellandsche zee, met waren in schepen
onzer nacie geladen, als vermeld is, in gebruikelijke havens of plaatsen, als plag te
geschieden binnen die straat of zee, 't zij dan dat hun ingeladen waren op die plaatsen
gewassen zijn of niet. Willende ook, dat deze acte, noch iets daarin begrepen, niet
verder uitgestrekt worde, om daardoor te beperken het overbrengen van eenige oost-
indische waren, geladen in schepen van dit volk, in de gebruikelijke havens en
plaatsen, daar zij voordezen plachten te laden in eenige van de zeeën, tot Zuid- en
Oostwaarts van de Cabo da iona Msperanza, onaangezien de waren op de voorz. havens
noch plaatsen niet gewassen zyn; willende ook dat het voor een iegelijk van dezen
staat wettelijk mag zijn, dat booten of schepen hun behoorende, waarvan de schipper
en bootsgezellen van dezen landaard zullen zijn, als gemeld is, mogen laden en brengen
uit de havens van Spanje en Portugal alle soorten van goederen of zaken, daar va^
daan komende, of van eenigen weg of plantagië, die onder ieder van hen haar gebied
respective gelegen zijn». |
«Dat voortaan geen persoon of personen, wie of hoe ze mogen zijn, zal geoorloofd
wezen te laden of doen laden en voeren op eenigen bodem of bodems, schip of schepen,
boot of booten, hóe ze zijn, waarvan een vreemdeling of geboren vreemdehng — uit-
gezonderd die anders genaturalizeerd zullen wezen — eigenaars, deelhebbers, of schip-
des vaderlands. 247
pers zijn, met eenige visch, victualiën, waren, of zaken van wat soort of natuur die
mogen zyn, uit eenige haven of oever van deze Republiek, tot een ander haven of
oever daarvan, op pene, zoo wie daartegen handelt, te vervallen als gezegd is, en
verbeurte van alle goederen die geladen of vervoerd zullen wezen, als ook van 't schip
waarin geladen en vervoerd is».
«Lestelijk, opdat deze acte noch ook geen ding daarin begrepen, worden uitgestrekt
tot bullioen of tot het nemen van eenige goederen, of die bij manier van weerwraak
door eenig schip met commissie van deze Republiek worden genomen, wordt gewild:
dat deze acte of eenige zaak daarin begrepen niet zal mogen uitgestrekt worden
op eenige zijde of zydewerk, 't welk te lande uit eenige plaats van Italië wordt
gebracht, en daar gekocht met voordeel der engelsche waren of anders voor geld of
wissel; doch dat het den volke van deze Republiek zal vrij staan, die van Oostende
en Nieuwpoort in Vlaanderen, Rotterdam, Middelburg, Amsterdam of eenige andere
havenen daaromtrent, in engelsche schepen te laden; en zullen de eigenaars daarop te
voren beëedigd of bestendigd worden met andere geloofwaardige getuigen, voor Com-
missarissen daartoe in der tijd te stellen, of een der Lords van de schatkist, dat de
goederen vorenverhaald zijn verkocht op en voor hun eigen rekening in Italië». —
Terwijl men bezig was deze boosaardige acte in Engeland te ontwerpen, had de
Raadpensionaris van Holland, na herhaalden aandrang, zijn wensch vervuld gezien,
om zijn hooge jaren, in zijn gewichtig ambt vervangen te worden. Na een paar stem-
mingen op verschillende heeren, was den 27en September één hunner, de voorzittende
raad in de rekenkamer, Adriaan Pauw, Heer van Heemstede, die 't ook reeds vóór
Gats had bekleed, er op nieuw toe gekozen; waarop zijn grijze voorganger, op zijn
knieën vallende, God-almachtig voor Zijn veelvuldige genade, in zoo gewichtige, lastige,
en gevaarlijke bediening hem betoond, zijn dank bracht, en daarop de HH. Staten
voor de hem bewezen gunst zijn erkentelijkheid betuigde, hun, met de hem eigen wel-
bespraaktheid, een heilzame en langdurige regeering en 't meeste geluk en voorspoed
toewenschende. In de minder zorgvolle baantjens van Grootzegelbewaarder en Stad-
houder van de Leenen bleef hij hun intusschen ook verder nog zijn dienst wijden.
Pauw, den volgenden dag door den Secretaris der Staten, Beaumont, van zijn benoe-
ming verwittigd, en door verschillende Heeren uit Edelen en Sleden, door Cais zelf,
en door de eerwaarde broeders-predikanten, tot de aanneming aangespoord, gaf, na eenig
weifelen, hun aandrang gehoor; onder uitdrukkelijk beding evenwel, dat hij zich voor
zijn doen en beheer aan geen «gedelegeerde rechters» —gelijk zijn vader er tegenover
Oldenbarnevelt een geweest was — had te onderwerpen, maar alleen aan H. Edelgrootmog.
volle vergadering verantwoording zou schuldig zijn, en dat hij zich, wat het recht betrof,
slechts aan de gewone Hoven van justicie — zoo 't geval zich immer voordeed —te
houden had; dat hij, wat er ook mocht geschieden, zijn voorrechten als Hollander en
248 algemeene geschiedenis
Amsterdammer behield, en dat hem open brieven van bescherming en schadeloosstelling
^Verden verleend, om tegen alle geweld, overlast, naspraak, en andere moeyenissen,
bekommeringen, schade, en zwarigheid, kosteloos en schadeloos gehouden te worden.
Op al deze, nog nader uitgesponnen voorwaarden, aanvaardde de voorzichtige ervaren
staatsman, den 4en October, na plechtige beëediging, in Godsnaam zijn bediening.
Nog in die zelfde maand werd, naar aanleiding der engelsche Scheepvaart-acte be-
sloten, van wegen de Generaliteit een gezantschap naar Londen te zenden, en daartoe
den onlangs afgetreden oud-Raadpensionaris, den door Holland vroeger afgevaardigden
oud-burgemeester Gerrit Schaep, en den Pensionaris van Middelburg, Paulus van de
Perre, te benoemen. Nog· vóór hun vertrek kwam, in de laatste helft der volgende
maand, een nieuw bericht uit Engeland de botsing nog verergeren. Er waren daar
namelijk door de admiraliteit aan de weduwe en kinderen van zekeren Paullet
brieven van weêrwraak uitgegeven, om de schade van omstreeks 30,000 pond sterling,
hun — naar 't heette — door de nederlandsche Republiek toegebracht, op de neder-
landsche onderzaten te verhalen, hun daartoe volmacht gevende, alle schepen en goe-
deren van die onderdanen tc nemen, totdat de geleden scha met de renten geheel
voldaan zou zijn. Men had het echter niet bij die brieven en volmacht gelaten,^
maar dadelijk ook twee oorlogsschepen onder de kapiteinen Stanton en Smith uitgerust,
die in korten tijd aaiimerkelijke scha aan de nederlandsche koopvaart toebrachten, en
des te meer naar 't vertrek der drie benoemde Heeren deden verlangen. Even vóór Kerstmis
afgezeild, kwamen deze den eersten Kerstdag te Gravesend op de reê, vanwaar zij,
met hun gevolg, in sierlijke sloepen de Teems op werden afgehaald, en, aan den
Tower-y^exï aan^ land gestapt, door verschillende Heeren van 't Parlement verwelkomd
werden, en met staatsiekoetsen naar het hun beschikte verblijf op't paleis van Wliitehall
gevoerd. Drie of vier dagen later kwamen hen dezelfde koetsen naar de Parlements-
zitting in Westminster brengen, waar bij hun binnenkomen de spreker en alle verdere
leden opstonden en zich ontdekten, onl het althans aan geen uiterlijk betoon van
waardige heuschheid te laten ontbreken, en waar Cats nu, het woord vattende, in deftig
Latijn en meer vleyende dan doeltreffende woorden, de redenen van hun komst ende
wenschen van hun Heeren en meesters ontvouwde.
aQuod Bens Optimus maximus hene vertat (Moge de goede en groote God ons doen
ten goede keeren). Door Gods gunstig bestier over zee gekomen, zifn wij deze wereld-
beroemde stad binnengetogen, en hebben, door uw welwillendheid eervol ontvangen,
en in deze grootmachtige vergadering toegelaten, op last der Heeren Staten van ψ
Vereenigde Nederland, op deze luisterrijke plaats het woord opgevat, om vooreerst uit
Hun naam uit een toegenegen gemoed alle diensten van vriendschap, goedgunstigheid,
en nabuurschap aan dit gemeenebest en zijn onderzaten te bieden, en al wat gelukkig
en heilzaam is, ten zeerste toe te wenschen».
des vaderlands. 249
«Al wie over 't vormen en vestigen van een Staat wijselijk redeneerden, voerden
altijd dit zeggen als een orakelspreuk in den mond: dat de steun van een Republiek
niet in krachtige en talrijke legerbenden, noch in bemuurde steden , noch schatten , maar
in vrienden, makkers, en bondgenooten bestaat; en zij voegen daar met schrander
doorzicht by, dat men die vrienden en bondgenooten niet maar in 't honderd, en als
't bhnde geval wil, zoeken, maar met zorg en oordeel kiezen moet. En vooreerst moet
men dan, naar 't algemeen gevoelen van geslachten en volken, dezulken tot vriend-
schap nooden en daarin opnemen, die door hun gunstige gelegenheid van woonplaats
van nut kunnen zyn. Niet te vergeefs toch zegt het spreekwoord, dat een naburige
vriend nutter is dan een verafwonende broeder.
Geen wapen, sterke muur, noch burg, maar vriendschapsband
In heil'ge trouw gelegd, geknoopt door 's nabuurs hand,
Geeft heul; —
dat toch naburige volken, onder dezelfde hemelstreek wonende, in aard, verstand,
zeden, en inborst meer overeenkomen dan die zich op verren afstand van elkander
bevinden, slaat vast, en maakt ze des te geschikter ter handhaving van onderlinge
genegenheid. En wal de kristelijke waarheid betreft, zy leert ons dezulken bovenal
tot makkers en vrienden te kiezen, die door den heiligen band van een zelfden zui-
veren godsdienst onderling verbonden zijn. De geschiedenis wijst daarentegen uit, dat
verbonden, tusschen volken van verschillenden godsdienst aangegaan, zelden hecht of
langdurig Λvaren. Dit toegepast op de onderhavige zaak, en de blik op beide Gemeene-
besten, die van Engeland en van Nederland, vestende, zal ons de nabuurschap van
beide volken al dadelijk in 't oog vallen, en wij kunnen daarbij van hetzelfde beeld
gebruik maken, door Cato gebezigd, om den romeinschen Senaat de nabuurschap van
Rome en Carthago onder 't hunne te brengen; toen hij, in den boezem van dien Senaat,
eenige vijgen — niet gedroogd en gerimpeld, maar versch en in hun natuurlijke tedere
kleur — voor den dag haalde en ten toon spreidde. De beschreven vaders bewonderden
die sappige en sierlijke vruchten, waarop Gato die frissche en levendige kleur als
een bewijs der nabuurschap van Carthago aanvoerde, zeggende, dat hij in drie dagen
de reis derwaarts gedaan, en er die vygen uit meêgebracht had. Wij schudden hier,
om de nabuurschap van Nederland en Engeland te doen uitkomen, geen vijgen uil
onzen tabbaard, maar kunnen nog een sterker proef aanvoeren en zeggen, dat een
goed warm brood, versch van onze kust naar de britsche gebracht worden kan, zonder
nog geheel van de hitte beroofd te zijn, in den oven opgedaan. Hoe zou dan de vriend-
schap tusschen zoo naburige volken gemakkelijk verkoelen, wanneer een over de zee
gevoerd brood zijn warmte nog bewaren kan? Welk nut en gemak echter die nabg-
heid aan beide volken gebaard heeft en in 't vervolg nog baren ksin, daarvan is ook
IVe deelj stuk. · 32
250 algemeene gesghiebenis
't jaar '88 een sprekende getuige, toen die vervaarlijke vloot, de schrik van gansch
Europa,
Haar bliksems uit haar zwavelmonden blies.
En wat die ontwijfelbare stelling van 't Kristendom betreft ~ die een en denzelf-
den godsdienst by deugdelijke verbonden wil — niemand is er onkundig van, dat
niet alleen beide volken denzelfden zuiveren godsdienst belijden, maar dien ook door
lalloozc martelaren van weêrszijden bekrachtigd hebben. Uit dat oogpunt verdient het
mede opgemerkt te worden, dat niet alleen blijde en voorspoedige zaken, maar ge-
meenschappelijk doorgestane rampen en onspoed, de gemoederen der menschen met
een hechter band van vriendschap onderling verbinden, om zich over de middelen, in
't vervolg aan te wenden, te beraden. Daaruit spruiten dergelijke troostrijke uitroepen voort:
Wy weten, makkers, van veel vroeger kwaad te tuigen;
Gü, die veel zwaarder leedt. God bracht ook dit ten end.
Wij zeggen hracU, en niet — als de Trojaansche held — zal brengen ', want het
is reeds geschied, en beide volken zijn er der hooge Godheid onsterfelijken dank voor
schuldig, en dienen dit goddelijke pand zorgvuldig te bewaren. Ik voeg daarbij nog
dezelfde beginselen en denzelfden regeeringsvorm van beide gemeenebesten, die ieder
voor zich, het eenhoofdige bewind verwerpende, de vrijheid krachtdadig handhaaf-
den. Het is een werk des Heeren , een wonder in onze oogen. Waarom zou ik daar
ook der beide volken haast gemeenschappelijke taal niet bij stellen; 't staat vast ge-
noeg, dat wortels, oorsprong, en eerste bestanddeelen onzer woorden uit eene en dezelfde
bron voortspruiten. Alle dingen bijna, die tot 's menschen voeding en levensonderhoud
strekken, worden haast met dezelfde woorden bij u en bij ons aangeduid: hrooA, kaas,
hoter, wijn, honig, en andere lot voeding voor 't lichaam dienende zaken, brengen dat
ten klaarste aan den dag; verder worden ook alle menschelijke lichaamsleden bijna met
dezelfde namen in beide talen ^QtmM^^s hoofd, haar, oor en, neus, mond, lippen/borst,
armen, handen, en voeten, die haast niet in klank verschillen. Ik merk daarbij nog op,
dat alle eenlettergrepige woorden van 't Engelsch, te veel om aan te halen, nagenoeg
Neêrduitsch zyn. Ik zal nog meer zeggen: geen korter of langer zin kan men ha|t in
't Engelsch uiten, waarin men ten onzent niet wat inheemsch zal vinden. Aan elki^ijder
vreemde talen nu weten wij, naar de Heilige Schrift, dat tot straf zijn ingesteldi,; en
tot scheiding der menschen aanleiding geven. Eenstemmige en gelijkluidende talen,
zal wel niemand betwijfelen , dat den menschen als weldaad geschonken zijn , om ze tnet
een hechter maatschappelijker band te vereenigen. Daarenboven meen ik hier niet te
mogen voorbijgaan, hoezeer het voor beide Republieken van belang moet wezen, de
veiligheid der zee en de gerustheid van den handel te verzekeren, en hen tegen alle lagen
en overval van kapers en roovers te waarborgen. Xoo dit ernstig ter harte wordt geno-
des vaderlands. 251
lïien, zullen er handelsaangelegenheden genoeg voor beiden gevonden >vorden; alle
wegen toch staan in deze eeuw open, alles is voor den handel toegankelijk én zoover
wereld en wateren strekken, breidt zich de scheepvaart uit; velerlei hulpbronnen
spruiten daaruit voort, en staan beiden volken ter hand: de nabijheid van de zee, de
geschiktheid der havens, de veelheid der schepen, de ervaring der zeelui en scheepsvoog-
den , ontallijk jong zeevolk, ware amfibiën, den zeestrijd gewend, uit welken het volk
tallooze zegevanen en triomfteekens zijn aangebracht, en die u doen bezingen
Van waar de zonne rijst, tot waar zj) ondergaat.
Doch ook wij, om 't in alle bescheidenheid te zeggen, hebben daarin mede wat
lofs en eers behaald. Van oude en afgezaagde dingen willen wij daarbij niet ophalen,
en van geen onbekende gewagen ; maar ééne, daarby nog nieuwe zaak niet onvermeld
laten; een ongehoord feit, gelijk er — zonder roem en naijyer gezegd — geen eeuw
ooit zag, doch die 't jaar 39 en dit Engeland heeft zien gebeuren. Een onmetelijke
vloot, zeekasteelen 67 in getal, met 27,000 man, onder 'topperbevel van Don Antonio
d' Oquendo, door de onzen met nauw een dozijn kleine schepen getart, zijn toen, op
uwe kust gedreven, met een grooter scheepsmacht besprongen, bestookt, verwonnen,
door 't vuur of 't water vernield, terwijl de uwen zich onzijdig hielden βμ uwe maag-
den en matronen, gehuwde en ongehuwde schoonen, buiten alle gevaar, van 't land
den schrikkeiyken aanblik van dien strijd genoten. Dat gij uit dezen klauw onzen
Leeuw herkent, vragen en hervragen wij Senaat en Volk van Engeland. Uit dezelfde
bron zyn ook van oudsher verschillende verbonden tusschen beide volken en geen
geringe, maar heerlijke huwelijken gevierd. Door een langdurigen tijd is dus de vriend-
schap van beiden versterkt en bevestigd, en een wijze oudheid heeft haar met Gods
gunst gekweekt. Laat ons daarom op uwe zaken dat zeggen toepassen, dat uit den
diepsten grond der wijsheid schijnt opgedolven: oude vrienden moeten niet te licht
der vergetelheid prijs gegeven noch in 't getal der vijanden overgeschreven, evenmin
als oude vyanden in een vertrouwde vriendschap opgenomen worden.
Zooveel en zoo gewichtige redenen naar den eisch in overweging nemende, be.slolen
de hoofden van dit Gemeenebest den Heeren Staten van 't vereenigde Nederland een
doorluchtig gezantschap te zenden, daartoe hoogwijze en uitstekende mannen kiezende,
met den last niet slechts de oude verbonden te vernieuwen, maar ze ook naar de
gelegenheid van den tijd tot een hechter vriendschap te bevestigen. Dat werk werd
niet alleen gelukkig aangevangen, maar ook byna volvoerd, toen de achtbare mannen,
gezanten dezer Republiek, in hun tijd beperkt, en eerder, dan men hoopte, terug-
geroepen, huiswaarts keerden, vóór de zaak tot het gewenschte einde gebracht worden
kon. Onze Heeren de Staten der Vereenigde Nederlanden echter, door geen minder
zucht voor de bevestiging en aankweeking der aloude vriendschap gedreven, waren
252 algemeene geschiedenis
terstond op een weêrkeerig gezantschap bedacht; doch konden, om een zoo verheven
en doorluchtig werk niet, als een onvoldragen vrucht, te zien mislukken , door moeilijke
en noodlottige zaken verhinderd, niet zoo spoedig de zaak voldingen, als zij gewenscht
hadden. Thans evenvi^el ziet gij hier drie gezanten van 't Vereenigde Nederland voor u,
met last, de zaak voor beide Gemeenebesten zoo nuttig en noodig, met den goeden
God, tot een gewenscht einde te brengen. En opdat een zoo voortreffelijk werk niet
langer worde uitgesteld, verzoeken wij dringend ons afgevaardigden daartoe aan te
wijzen, om in hun bijzijn voller en klaarder te ontvouwen, wat ons over zulk een
doorluchtige zaak is opgedragen. Doch om met te beter uitslag te kunnen werkzaam
zijn, vragen wij u ten ernstigste, dat alles van nu af in dien staat zij en blijve,
waarin de achtbare mannen gezanten van dit gemeenebest het bij hun vertrek ten
onzent lieten. Het is een slecht voorteeken, op den drempel zelf te struikelen, en
daarom vragen wij, dat het besluit onlangs, in uw naam, afgekondigd, en op den
eersten December ten uitvoer te leggen, herroepen of althans opgeschort moge Avorden,
opdat niet de vrigheid en regelmaat van den handel, sedert onheugelijke tyden in acht
genomen, door deze plotselinge en onverhoedsche nieuwheid verstoord worde, en toe-
komstige tractaten — zoo de onzen daartegen, naar de omstandigheden, iets beston-
den — verhinderd worden. Is dit gebeurd, dan zullen wij ons blijmoedig tot een zoo
gewenscht en uitstekend werk aangorden, opdat de oude gemeenschap en vriendschap
niet alleen hernieuwd maar met een nauwer band bevestigd worde. Dit is ons opge-
dragen , oprecht en eerlijk en met de meeste goede trouw aan u voor te dragen,
opdat, als het plaats grijpt, en wij de 'gemeene zaak met vereende krachten en
wapenen willen voorstaan, geen Alexander zelf dien gordiaanschen knoop kan doorhakken.
Niet gemakkelijk toch zal iemand tusschen de schors en 't hout, de hamer en 't aam-
beeld, hand of vingers steken. Op onze schepen zullen dan de uitheemsche volkeren
dit opschrift stellen:
Niemand zal hen ongestraft tergen! —
i
Zoo laat ons dan onder Gods oog een verbond sluiten, duurzamer dan metaal, en dat
Geen toorn van Jupiter, noch blakend vuur.
Geen ijzer, noch de tijd, doen einden zal.
Dat hoore de Vader, die met zijn bliksem verbonden bezegeld heeft, en mogeri, zi]
vergaan, die tweedracht onder ons willen stoken! —
Na een kort antwoord, bij monde van den Spreker, gaven de drie Heeren hun
geloofsbrieven over, keerden Westminsterwaarts, waar zg nog een dag of drie op koisten
van den Staat onthaald werden, om zich toen, eerst in de Koninginnestraat, waar men
een huis voor hen in gereedheid had gebracht, en daarna te Chelsey te vestigen, om
des vaderlands. 253
er den drukkenden dampkring der stad te ontwijken, 't Laat zich denken, dat het ge-
moedelijk gekeuvel van hun grijzen woordvoerder, bij de min gemoedelijke stemming,
Avaarin de engelsche Heeren verkeerden, de kennelijk vijandige partij , door hen gekozen,
weinig of geen baat zou geven. Ook in Holland zelf trouwens aarzelde men niet, weldra
den spot te drijven met zijne «flikfloyende oratio, met haar exempelen van warm wit-
tebrood , boter en kaas, neuzen en ooren, en andere malligheden, waardoor de Engel-
schen zich des te meer verzekeren konden, dat hun zaak wel succedeeren zou, ziende
met wat bloeds zij te doen hadden» ^ Voorloopig begonnen zij met eenige leden van
den Raad van State, onder welke ook Grom well, af te vaardigen, om met de neder-
landsche Heeren in onderhandeling te treden. Den 21 en January gaf daarop de Raad
van State dien Heeren een antwoord op de aan 't Parlement door hen kenbaar gemaakte
wenschen, waarbij hij verklaarde, wat de vroegere haagsche samenspreking betrof,
deze niet in aanmerking te kunnen nemen, daar zij zonder eenige uitkomst afgebroken
was, doch dal hij anders genegen bleef een onderlinge vriendschap te onderhouden, mits
men maar stuk voor stuk wilde voorslaan, wat men tot vestiging van een vriendschappelijk
verbond van der Staten zij wilde bijdragen. Dat, wat de scheepvaart-acte aanging, deze
op veelvuldige billijke redenen gegrond was, en er dus geen reden bestond, haar af
schaffen of op te schorten. Dat het verder gewis te wenschen ware, er geen aanleiding
gegeven werd brieven van weêrwraak of represalje tegen het volk der Nederlanden
uit te geven, en dat dit geschied zou zijn, indien men de vroeger verongelijkten, gelijk
met name de weduwe Paulet, slechts op de gedane klachten tot hun recht had
willen laten komen, en hen schadeloos stellen voor de goederen, hun lang te voren
ontnomen. Dat er geen verdere brieven nog gegeven waren, hoewel er veel klachten
waren ingekomen, die men alle aan de Heeren zou voorleggen, om daar in der minne
verhaal van scha op te eriangen, gelijk men in alle billijkheid verwachtte. Dat de
engelsche Republiek daaromtrent ook geen strenger recht van anderen begeeren zou,
dan zij zelve bereid was, in een dergelijk geval te verieenen. En dat men, om te
toonen, hoe weinig men begeerde, tot uiterste middelen over te gaan, sedert de komst
der Heeren bevel had gegeven, geen schepen ten gevolge dier brieven meer te nemen.
Wat de teruggaaf der reeds genomen schepen en het herstel der geleden schade en
gedane onkosten raakte, zoo daaromtrent iets onrechtmatigs begaan was, en 't volk
van de vereenigde Nederianden eénig ongelgk geschied, zoo zou dat voor de daartoe
opzettelijk bestemde Admiraliteit in rechten moeten dienen, de behoorlyke bewijzen
daar bijgebracht, en alles, wat daartoe stond, ordelijk in acht genomen worden. Daar
toch stond het ieder, die iets te klagen had, vrij zijn recht te komen zoeken; en
' Zie het Waarachtigh, kort en hondiffh verhael van d'oorsproncJc ende voortganch der nieuw gepre-
tendeerde engelsche Mepullique, enz. (Utrecht, by J. van Santen, 1652) bl. 4.
254 algemeene geschiedenis
beter kon men niet doen, dan dat men elk, dien 't aanging, dien wettigen weg tot
herstel en lieeling aanwees.
"Welken schyn van Yriendschappelijke gevoelens men in dit antwoord zocht aan te
nemen, en hoe men voorgaf slechts billijkheid en recht voor zich en anderen in 'toog
te hebben, het was niet moeilijk deze voorgewende beginselen in al hun schijnschoon
te doorgronden en er de ijdelheid van in te zien. Men kon bgv. lichtelijk bevelen, geen
nederlandsche vaartuigen meer te nemen, nu er reeds meer dan een dozijn schepen
in Engeland waren opgebracht, om die veel besproken scha, door de Paulets geleden,
te verhalen; terwijl daarenboven het schip van Avylen den ouden Paulet, in een vgandige
haven, en met verboden waren geladen, dezerzijds genomen was. De verwijzing op de
Admiraliteit was zeker ook niet de kortste weg, om tot zijn goed recht te geraken,
en de weigering, om de acte ook maar tijdelijk te schorten, bewees ten volle, hoe vast-
beraden men daarin te werk was gegaan, en hoe zeker men was van 't geen men
er mee wilde. Men liet zich in den Haag daaromtrent dan ook niets diets maken,
en begreep ten volle, waar het op uit zoo moeten loopen. Wat men thans «een ge-
wapenden vrede» zou noemen, was het beste, waartoe men voor 't oogenblik kon
overgaan. Zeker waren er niet veel, die zich, als de Heer van Sommelsdijck met
het aangename denkbeeld vleiden, dat Cromwell «te verstandig zou zijn, om zoo te
kwader uur en vol gevaar voor de grondvesting van zijn eigen Republiek, met de
nedei-landsche te breken; zoodat)) — hij aarzelde in zijn baatzieke partijzucht niet,
het te schrijven — «wanneer men dezerzijds maar voet bij stuk hield, hij, om 't ge-
vaar , dat hij voorzien kon, te ontgaan, de Engelschen wel zou doen schoot vieren, en
zoowel zij, als -de Nederlanders, dus hun bewind op den gewenschten ouden voet brengen
voor 't welzijn van 't gemeenebest en de bescherming der lieden van eero) Cromwell
was zeker verstandig en wijs genoeg om te weten, wat hem in't belang van zijn jongen
Staat paste; doch deze bevond zich, na de onderdrukking van den schotschen weer-
stand , in een zoo gunstigen toestand, dat hij 't daarop gerustelijk kon laten aankomen.
Hij zag zich door verschillende noord- en zuid-europeesche Staten reeds erkend, stond
op 't punt dat ook door anderen — gelijk met name Frankrijk — gedaan te worden ®,
en behoefde dus in 't minst niet te vreezen, tegenover Nederland krachtdadig door
te tasten. Zoo begreep men 't daar dan ook, en drong vooral van de zij van Zeeland
« In ayu brief aan Graaf Willem Prederik van 19 Febr., Arch. V. p. 66. il
« Ook ia een vroeger schrijven had hij zich reeds in het uitzicht op een oorlog met Engeland ver-
kneukeld: "de sorte que si la pacience nous eschappe contre les Anglois, l'on pourroit revenir plus
tost ä notre vieille (sic) ferme de gouvernement, par ofi Γ Estat se raffermiroit et les gens debienet
d'honneur se relèveroienf' (T. pl. p. 63), en: "Ie meilleur et Ie plus seur seroit, qwHl plemt ä Dieu
de nous susciter une guerre eatrangère" (p. 65). '
' Zie daaromtrent Guizot's Mistoire de la Bêp. d' Angl. 1. ρ. 213, ss.
-ocr page 262-des vaderlands. 255
en den nederlandschen handel op afdoende maatregelen in 't belang daarvan aan. In
't begin van Maart Averd daarop in de algemeene Staten op voorstel van Holland besloten,
een vloot zoo mogelijk van 150 welgev^apende schepen tot bescherming der koopvaart
in dienst te stellen, waarvoor eèn veilgeld van twee ten honderd op de inkomende
en een lastgeld op de uitgaande goederen en waren zou geheven worden, terwijl boven-
dien een som van twee miljoen tot vinding der kosten werd toegestaan. Holland,
Zeeland, Friesland, en Stad en Lande werden tevens uitgenoodigd, in mindering van
dat schepental, door de overheid in hunne zeesteden, bg wijze van pressing, zoo
spoedig doenlijk , een vijftig stuks — zoogenaamde c?ï>ec^«(?-schepen — in zee te brengen.
Den koopvaarders werd voorts verboden tot het einde der maand in zee te gaan, en
de verschillende gewesten aangemaand, hunne achterstallige admiraliteitsgelden zonder
uitstel te voldoen. Tusschen dat buitengewone uitrustingsbesluit en zijn volvoering was
echter nog een groot verschil, en hoeveel moeite men zich bij de verschillende admiraliteiten
gaf, deels haar verbrokkeling zonder een algemeen admiraal aan hun hoofd, deels de
tragelijk opgebrachte gelden, deels het gebrek ook aan de noodige schepen, maakten
het ondoenbaar de anderhalf honderd of nu, of zelfs in beide volgende jaren, zeilreê
te krijgen. Men deed intusschen wat men vermocht, en zoo kon de vlootvoogd, aan wien
men 't opperbevel ter zee met vol vertrouwen opdragen kon, de Luitenant-Admiraal
Marlen Harpertszoon Ti'omp in 't begin van Mei reeds met een vijftig oorlogschepen, waar-
onder echter veel kleine en lichtgewapende, zee kiezen. Hij kreeg daarby echter uit-
drukkelijk last, alleen verdedigenderwijs te werk te gaan. Zijn uitsluitende taak was
de bescherming van de nederlandsche koopvaardij tegen alle belemmering en roof, van
cngelsche zijde beproefd. Hem en zijn onderbevelhebbers werd daartoe — bij lastbrief
van den lOen der maand — bevolen, de nederlandsche handelschepen tegen alle onder-
zoek van wie het mocht wezen te vrijwaren, ze tegen elk en een iegelijk te bescher-
men, die ze zou willen aanranden of beschadigen, en ze weder te ontweldigen aan
hem, die ze reeds genomen mocht hebben.
Om de onderhandelingen te Londen geleidelijker en zonder noodelooze stremming
Ic laten voortgaan, zond men nog een vierden gezant, den schiedamschen pensionaris
Nieupoort, af, met de noodige inlichting, voornamelijk op 't punt der oostindische zaken,
voorzien, omtrent welke zich vragen hadden voorgedaan, door de drie andere Heeren
zonder ruggespraak niet te beslechten. Nieupoort kwam den 22en Mei aan, doch had
nog geen week aan de beraadslagingen deel genomen, tóen een onvoorziene omstan-
digheid een gansche verandering in den stand van zaken bracht, en er een wending
aan gaf, geheel overeenkomstig de voorstellingen van hen, die zich van den aanvang
af niet anders dan oorlogsrumoer en krijgsgeweld voorspelden, en daarvan reeds eenige
maanden te voren de heimelijke voorteekens in 't zwerk hadden meenen te aanschou-
wen. Zoo toch hadden 27 January 1.1., drie maassluizer visschers, de stuurman Gerrit
256 algemeene geschiedenis
--■Sfi _
Ariaansz en twee van zijn bootsgezellen, voor Schout en Schepenen hunner v>'oonplaats
betuigd, dat zij donderdags vóór Kerstmis, 21 Dec. 1651, voor hunne visscherij uitge-
zeild, den volgenden dag, op een afstand van omstreeks 12 mijlen in zee, 's morgens
te negen uur, bij helderen zonneschijn, op een mans hoogte boven den gezichtseinder,
gezien hadden als een vlak land, waarop zich een menigte van voetvolk en ruiters
vertoonde, opgekomen uit den Noordoosten. Toen de stuurman er — als «een won-
derwerk Gods» ~ zijn beide makkers opmerkzaam op gemaakt had, was het vizioen
Aveêr verdwenen, doch weldra door een tweede vervangen, een vloot schepen ver-
toonende, die uit den Noorden kwamen aanstevenen, sommige de mastzeilen halfop,
. andere de zeilen op de mast, nog andere de zeilen opgegijpt; daaronder ook een groot
schip dat terstond zijn steng verloor, maar weder werd opgezet, en zoo nabij hun
vaartuig scheen, dat er de vlag — een vlag van drie kleuren of Prinsevlag — als
over heen scheen te waayen. Daarna had zich weer een nieuw gezicht voorgedaan,
een machtige vloot van velerlei schepen, uit het Zuidoosten op de andere aanzeilende;
terwijl, toen ze bij elkander waren, er een dikke damp opsteeg, als een kruiddamp
bij een zeegevecht, en alsof ze elkander bekampten, waardoor alle verder uitzicht bene-
veld werd. Toen die damp echter verdwenen was, hadden zich de eerste schepen weêr
vertoond, zoo helder en duidelijk, dat men al het touw- en blokwerk onderscheiden
kon, 't welk omstreeks een uur aanhield. Daarop had zich nog een geweldig groot
schip vertoond, dat van voren scheen te zinken, doch van achteren uit het water
stak, en door een ander schip voorbij gestevend werd. Dit duurde niet minder dan
drie uur, en wekte zulk een schrik onder 't volk, dat de stuurman niet beter wist
te doen, dan een stichtelijk boek «de kristelijke zeevaart» ter hand te nemen, en
daar wat uit voor te lezen, om de gemoederen allengs wat tot bedaren te brengen.
In 't Oost-Noord-Oosten had zich daarenboven nog een Leeuw in de lucht vertoond,
die aan den Noordkant der schepen bleef, en daarbij ecnige vreemde gedierten, die in
schepen veranderden; en waar die schepen zich wendden, de Leeuw bleef in't Noorden
staan, en dat wel twee of drie uren lang. 't Verhaal maakte alom een grooten indruk
en sloeg veler harten met schrik over de dingen die gebeuren zouden; de stuurman
stond als «een deugdelijk man» bekend, «die hem zijn leven niet dronken» dronk,
en Wien men dus wel gelooven mocht. Anderen verwierpen 't intusschen, instemmende
met den «koopman» uit het Engelsch Praeijen \ die meende dat hij zich wel «vlotte
hersenen» zou moeten toekennen, als hij «op 't aanbrengen van drie bootsgezellen, die
lichtelijk de brandewijn dingen heeft laten zien, die niet te zien geweest zijn, zulk
een miraculeus aspect voor waarachtig aannam. Als God» — zoo sprak hij — «een nieuwe
' Toi Middelburg, gedruckt in Η jaßr 16S3.
-ocr page 264-des vaderlands. 257
slerre schept, toen Kristus geboren Averd, vertoonde hij die aan de Wijzen in 't Oosten;
en als hij zul.k een schrikkelijke vertooning, tot waarschuwing van alle vromen tegen
't nakende ongeval, de wereld wil bekend maken, neemt Hij geen drie ruwe boots-
gezellen tot verbreiding van dit groote werk, als getuigen van zijn toekomenden toorn».
Wat intusschen deze bootslui hadden gezien of meenen te zien, en wat zeker door
hun verbeelding onwillekeurig allengs niet weinig was uitgebreid en vergroot, zou
zich een half jaar later, den 29en Mei, in de werkelijkheid min of meer verwezen-
lijken, althans wat de samenbotsing van twee vloten en den daaruit geboren scheeps-
strijd betrof.
Tromp was met zijn vloot in zee gestoken, met last, om alle noodelooze ergernis
en samentreffing te voorkomen, van zich zooveel mogelijk aan de vlaamsche zij te houden
en de engelsche kust te vermijden; hij liet daarom, de vlaamsche banken ontwijkende,
even daarbuiten, tusschen Nieuwpoort en Duinkerken 't anker vallen, doch werd er
vier of vijf dagen lang door een harden wind uit den Noord-Oosten bestookt, die hem
I besluiten deed, zijn zwaar geteisterde schepen naar veiliger plaats en beter reê onder
I den hoek van Doever te brengen. Om echter den Engelschman bij 't onverhoedsche
I verschijnen zijner vloot geen aanstoot noch achterdocht te geven, vaardigde hij twee
; zijn fregatten naar Duins af, met last den engelschen Commandeur Bourne te
I begroeten, en met de reden van zijn komst bekend te maken. Dit werd van Bourne's
Iji opgenomen, en in vreedzamen zin beantwoord. Den 29en echter, toen hij onder
ï fransche kust tegenover Doever lag, kwam hem kapitein Joris van der Zaen, die
^en dag of wat vroeger, tegen een engelsch fregat over 't strijken van de vlag
' manhaftig geweerd had, zeggen, dat er daar in de buurt zeven rijk beladen
; Straatvaarders, onder zijn en eens anderen ontoereikend geleide, lagen, en dus gevaar
^^ ' tloor de engelsche vloot genomen te worden. Tromp, het van zijn plicht reke-
ls nende, hem zijn bescherming te verleenen, zette daarop koers naar Doever, waar-
omtrent ze -zich ophielden, doch was nog niet lang onder zeil, toen hij, een engelsche
vloot — onder Robert Blake — voor zich zag, omstreeks 15 fregatten en andere oor-
logschepen sterk \ Vermoedende, dat deze de zeven koopvaarders reeds vermeesterd
zouden hebben, besloot hij ze den weg naar Doever af te snijden, om ze vandaar uit
met te doen bijstaan. Om evenwel tevens allen schijn van vijandige stemming te voor-
komen, haastte hij zich, nog ver buiten schot, der engelsche vlag alle eer te bewij-
' Blijkens Blake's schrijven aan 't Parlement, was hem door Bourne onmiddellijk van Tromp's aan-
komst kondschap gedaan; en had hij zich daarop hem in 't gemoet gespoed. Zie zijn Brief, opgeno-
men m het Jiondich en ivaeracUich verhael van 't gern onlanffs is voorafeBaïlentnBsahen iBlake en Tromp)
alsmede diversche brieven, examinatiën en aUestaüèn; overgezet na de Engelsche copie, gedruckt by
-an Veld, drucker van 't Parit, van Eng. 1652. Tot Londen.— Verg. ook Bourne's eipn FerÄaeZ, aldaar.
iVe deel, Ie stuk.
258 algemeene geschiedenis
zen, en liet daartoe zijn beide mastzeilen ter haher streng strijken, al zijn verdere
zeilen even als den wimpel onder zyn driekleurde vlag ' innemen, en een man bij
de laatste plaatsen.' Met deze «civiele bejegening» — gelijk hij later aan de Staten
schreef — toonde zich echter de engelsche vlootvoogd niet tevreden, en zond, hem
nog te nauwernood onder schot hebbende, een kogel over zyn schip, die weldra door
een tweeden gevolgd werd. Tromp gaf toen zyn kapitein bevel, met zijn sloep aan
boord van den Engelschman te gaan, doch zag zich, nog vóór dat geschieden kon,
met een derde schot begroet, dat een zijner matrozen een arm wegnam, en een ander
minder gevaarlyk kwetste. Hij achtte 't nu tijd zich te weer te stellen, om den Staat
in zijn persoon geen kleinachting te doen ondergaan. Hij beval dus evenzeer te schieten,
maar zoo, dat de kogel ver voor den boeg van den Engelschman heen vloog. Deze
wendde daarop zijn schip, lei zich naast hem, en gaf hem onder een hevig musket-
vuur de volle laag. Tromp beantwoordde dit onmiddellijk met gelyke vriendschap-
pelijke begroeting zijnerzijds, en werd door de hem naastbijliggende schepen daarin
gevolgd, doch wachtte nog meer dan een half uur, eer hij de roode vlag — ten teeken
van den algemeenen aanval — liet uitsteken Het gevecht breidde zich hoe langer
zoo meer uit; ook Bourne kwam er met een dozijn schepen uit Duins in deel nemen,
en Tromps achterhoede aantasten. Eerst het vallen van den avond deed, omstreeks
acht uur, den strijd staken, nadat hij een uur of vier had aangehouden. Blake's tou-
wen, wand, en zeilen waren doorschoten en gescheurd, en zijn bezaanmast wegge-
schoten, en achtte hij 't «een groote genade» nog «geen meer schade geleden» te
hebben Uit de hollandsche achterhoede werden een tweetal voor den oorlog toege-
ruste koopvaardijschepen, de Sint Laurens en de Maria, reddeloos geschoten, en de
beide kapiteins Bastiaan Tuinman en Sipke Pockes met hun luitenants gevangen, en
weldra door Cromwell zelf in verhoor genomen werden.
' Ouder gewoonte noemde hy deze, in zjjn bericht omtrent het gebeurde — gelijk wij 't ooit de
raaassluizer gezi9htezieners zagen doen — de Frincevlag. Daar er thans echter "geen Prins" —
als Stadhouder — "in 't land waa", begrepen de Staten van Holland, dat hy den naam Statenüag
had moeten bezigen, en besloten daarom, in hun zitting van 18 Juny, "ten eynde gelijcke abuysen
in 't toekomende niet meer quamen te gebeuren, dat aen den Lt.-Admiraal (Tromp) (en) de respectjeve
collegiën ter Admiraliteit advertencie gedaen (zou) worden, ten einde.dezelve de commandeurs van
de esquadres, jegenwoordich in zee zijnde, en andere capiteinen van oorloge, onder henluyden respee-
tiveiyk ressorterende, behoorlijk t'adverteeren, om haer voor diergelücke abuyzen te mogen wachten".
^ "Welck teycken van den oorlogh sal sün een hloet-vlagge-, hanghende en afwaeyende op des
Admiraels groote mast; 't welck sijnde gesien, eenen yder alsdan sün uyterste beste sal doen; maer
soo haest, als de ghemelde bloetvlaggé ofte den gemelden Admiraels groote wimpel zal ingehaelt
ofte afgenomen worden, sullen alle actiën van hostiliteit alsdan ophouden". (Naar de "Instructie"
van Tromp aan zyn "capiteynen").
3 Zie zQü aangehaalden ßrief t. pk
-ocr page 266-des vaderlands. 259
Zoodra de tijding van 't gebeurde te Londen kwam, liet men van regeeringswegen
de woning der gezanten te Chelsey met een wacht afzetten, deels om lien tegen de
woede van 't verstoorde grauw te bewaren. deels om zich van hun personen te ver-
zekeren, tot welke men niemand in noch uit liet gaan, en dien men het hun door
Tromp over al 't voorgevallene toegezonden schrijven eerst na lang dralen liet toeko-
men. Een dag of wat later kregen zg toegang tot het Parlement, en gaven van hun
verslagenheid over het rampzalige feit kennis. Een schrikkelyk gerucht — zeiden ze —
was hun ter ooren gekomen: dat van een zeegevecht tusschen beide vloten, waarvan
de nederlandsche de oorzaak zou geweest zijn, Zg konden echter voor God van ganscher
harte verklaren, dat de zaak geschied was buiten kennis en tegen den wil der HH.
Staten, gelijk van hen zeiven. Zij verzekerden daarenboven, dat de gemoederen hunner
Heeren niet dan eendracht, vrede, verbindlenis, en innerlijke vriendschap voorhadden
noch wenschten. Dat zij echter te dezer gelegenheid niet wilden nalaten mede te deelen,
hoe zij van den nederlandschen vlootvoogd een schry ven ontvangen hadden, waarvan
zij een afschrift overlegden, en waarin de aanleiding en oorzaak van 't gevecht geheel
anders beschreven werd, dan te Londen was uitgestrooid. Volgens 't natuur- en vol-
kenrecht achtten zg voorts, dat als in byzondere zaken een procureur, en in openbare
een ambassadeur, de perken van zijn commissie overschrijdt, en als een krygsoverste
builen orde van 't bewind de naburige landen berooft, ook als een wild dier uitzijn
banden losgebroken eenige scha sticht, niet de HH. bewindvoerders, maar die 't misdrijf
begaan hebben, daarvoor aansprakelijk zijn; inzonderheid zoo nog de afkeuring der
zaak daarbij kwam, gelijk die in dezen zeker van de HH. Staten te verwachten was.
By alle volken, die de reden plaats geven, was 't gebruikelijk, wanneer er iets mis-
daan Avas, allereerst kennis van de aaak te nemen, en wanneer voldoening gegeven
of aangeboden werd, alle vijandschap te staken. Allerverwerpelijkst zou bovendien een
oorlog — die oorzaak veler onheilen — zijn tusschen twee zoo geestverwante Staten
en van ouds bevriende volken. Wel te recht had een engelsch schrijver die volken bij
twee aarden kruiken vergeleken op zee drijvende met het byschrift: stooten wy tegen
elkander, zoo breken wij. De goede man had, naar hunne meening, den spijker op den
kop geslagen, en zij meenden dat ook de Heeren van 't Parlement van dit gevoelen
Ovaren. Zoo beide volken daarentegen tot een verdrag kwamen, lieve GodI wat viel
al goeds te verwachten! De ware godsdienst bevestigd, de zee beveiligd, allen vyanden
de gelegenheid tot moedwil ontnomen, alle geloofsverwanten met vreugde overstelpt,
en (lat het meeste beteek ent — Gode almachtig zou er lof, prijs, eer en dank
voor ten Hemel stijgen. Ten slotte vraagden zij daarom: 1. een afschrift van't verhaal,
gelijk dit gedaan werd; 2. verlof dat over te zenden, om, na 't hooren der weder-
partij, de waarheid te beter in 't licht te doen komen; 3. dat alles onderwijl onge-
schonden en in zijn geheel bleef; en 4. dat de vredehandel er niet om afgebroken
260 algemeene geschiedenis
werd, opdat in de toekomst zulke rampzalige Yoorvallen verhoed, en een eeuwigdurende
vrede tusschen beide volken beraamd werd; 't welk alles hun hartelijk bidden was,
dat de goede God — de bew erker des vredes — hun geliefde te gunnen!
In 't Parlement waren de gevoelens verdeeld, doch slechts de minderheid gunstig gezind.
Vernemende daarom, dat de meerderheid niet slechts van zins was, maar ook reeds
gelast had, alle schepen in zee te brengen, nieuwe fregatten aan te bouwen, en
nieuwe manschappen aan te werven, zonden zij den Raad van State een tweede
boodschap uit Ghelsey, om op het eerst vermelde nog nader aan te dringen, daarbij
afschrift overleggende van de hen inmiddels door hun gewonen bode toegekomen ver-
slagen van 't verhandelde by de algemeene Staten vóór het noodlottig gevecht plaats
greep, en waaruit,, klaarder dan de zon op den middag schynt, de vredelievende
gezindheid dier Staten bleek. Zij verzochten tevens verlof voor den Heer Nieuwpoort,
om in een der Statenschepen, in de Teems of elders op zyn vertrek wachtende, naar
Holland te gaan, en daar den juisten stand van zaken te beter te doen kennen, en
na te gaan wat er in te doen. Men scheen eerst niet zeer willig dat verlof te geven,
en hield Nieuwpoort nog verscheiden dagen op, voor hij eindelijk tnet veel moeite de
engelsche hoofdstad verlaten kon. Intusschen werden de drie heeren te Ghelsey met
klachten van nederlandsche schippers bestormd, wier vaartuigen in "t kanaal of op
den Teems door de Engelschen vermeesterd of in beslag genomen waren. Zij stelden
daarom een nieuw stuk op, waarin zij, op beide vorige verwijzende, tevens verklaar-
den, hoe zij dagelijks door boden en brieven meer verzekerd werden van de rouw en
verbaasdheid der HH. Staten over die ongelukkige haastige daad, en dat er door hen
beraadslaagd en overlegd werd, welk een heelmiddel tot verzachting van die rauwe
en bloedige wond aan te brengen, 't welk zy niet twijfelden, dat met Gods gunste
weldra gevonden zou worden; dat zij daarom baden en smeekten, dat ondertusschen
niets gedaan mocht worden met een al te groote heftigheid, die naderhand onherroepelijk
en onherstelbaar zou blijken; dat zij dus liever zonder uitstel een vriendelijk antwoord
op hun laatste schrijven verzochten, te meer, omdat zij verstonden, dat de neder-
landsche schepen zoowel in 't ruime sop, als in de engelsche havens, met geweld of
in 't gevecht werden genomen en vastgebonden. Op dit laatste schrijven kwam eindelijk
een antwoord van 't Parlement in, waarin dit betuigde, hoe het, bij zich zelf over-
denkende, met welke volhardende bewijzen van vriendschap en oprechte genegenheid —
van de eerste beginselen der inlandsche beroerten af ~ met zyn naburen, de'Wr-
eenigde provinciën, had omgegaan, niets nalatende, wat tot een goede verstandhouding
en toenemende gehechtheid kon strekken, zich op 't onvoorzienst door de onbetamelyke
bejegeningen den hunnen daarop aangedaan, overvallen zag, inzonderheid door de daW
van vijandschap, onlangs op de engelsche reê zelf tegen de vloot hunner Republiek
gepleegd. Op ernstige en welbedachte overweging waarvan, en na kennisneming der
des vaderlands. 261
ingeleverde papieren, men goed vond het volgende antwoord te geven: Het Parlement
hoewel willig, naar der liefden aard, zich de zaak te verklaren naar de uitdrukkingen,
in die papieren gebezigd, pógende 't laatste gevecht voor te stellen als geschied buiten
kennis en tegen de meening der hooge Overheid; doch tevens overdenkende, hoe
ongelijk aan die betuiging de besluiten en handelingen van den nederlandschen Staat
en zijne dienaren ter zee geweest zijn, zelfs te midden der onderhandelingen over een
door hen zelf aangeboden verdrag; hoe er namelijk een buitengewone uitrusting van
150 oorlogschepen, zonder eenig merkbare reden, dan die nu onlangs aan den dag
was gekomen, gedaan was; — vindt maar al te veel oorzaak tot de meening, dat de
Heeren Staten der Vereenigde Gevi'esten de bedoeling hebben, zich met geweld het
bekende recht van Engeland op de zee toe te eigenen; zijn vloten, die, naast God,
zijn wallen en bolwerken zijn, te vernielen, en zoodoende zijn Republiek, naar hun
welgevallen, aan een inval bloot te stellen, gelijk bij deze laatste daad reeds getracht
werd. Waardoor het Parlement zich verplicht rekent, zijn uiterste best te doen, om,
I door Gods hulp, naar gelegenheid der zaak, herstel van 't alreeds geleden ongelijk,
'f cn zekerheid, dat iets dergelijks in 't vervolg niet meer geschiede, te zoeken. Altoos
I cchler met die meening en begeerte, dat — zoo 't mogelijk ware — alle verschil
I lusschen beide volken vreedzaam en vriendelijk worde bijgelegd, gelijk God door Zijne
voorzienigheid den weg daartoe openen zal en de omstandigheden best dienen zullen,
I niel minder uitstel en beter uitwerking, dan tot nu toe in dezen heeft plaats gehad.
In Holland was, zoowel door 't schrijven van Tromp aan de Staten, als door een
i ^ief ontredderde schepen, dat met zijn mindere bemanning naar Amsterdam
I gekomen was en daar. voor 't volk ten schouwspel strekte, het gebeurde bekend
geraakt, en had er deels ontsteltenis, deels verontwaardiging verwekt, en den afkeer
van de engelsche bevolking niet weinig doen toenemen. Het deed sommigen de hoop
reeds uiten, dat God Nederland tot het werktuig had uitverkoren, om die «goddelooze
staarten» — als men ze noemde — te straffen, den «contreman» ten verderve te
brengen «De Hollanders zijn veel te goedaardig», zoo lieten ze zich hooren; «wij
zeiden menigmaal tegen elkander, zoo ras de ambassadeurs naar Engeland gingen:
«Iftt spel en deugt niet; die van de staarten deeg wil hebben, moet ze berijden met
hanle sporen; hoe je de doggen meer streelt, hoe ze eiselijker knorren. Was 't naar
onzen zin gegaan, toen ze brieven van represalje gaven, wij zouden die ook gegeven
liebben, Ellekaarten, hadden we daar mogen op slaan, wat zouden we dal huisjen
opgeschikt hebben. Ik laat mij hangen als Lucifers staart niet met meer dan zeven-
'büzend nieuwe staarten binnen drie maanden gelardeerd was. Om de waarheid te
naam staart hing — zie later nog — met de Omvél&sfaarten samen, die men ze toedichtte,
gelyk die van country-man met Cromwell's vroeger landbedrijf.
262 algemeene geschiedenis
zeggen, ik ken er wel duizend, dien 't hart in 't lijf opspringt, dat ze zich wreken
zullen mogen over den vervloekten hoogmoed der Engelschen. Wat zou ons schorten.
God den voorste, dat we die doggen niet zouden muilbanden? Heeft de Leeuw dus
lang geslapen, hij is wakker gemaakt; en begint hij zijn krachten te gebruiken, de
dingen zullen wel terecht komen» «De traagheid der besluiten gaf den vijand moed»,
meende men; «wie heeft ooit schelmachtiger stukken gehoord? Men handelt tot Londen
om vrede te maken, en men zendt van Londen schip op schip, die de onze nemen
zullen. Is dat niet tegen alle gewoonte, tegen goddelijke en menschelijke wetten, tegen
alle beleefdheid, het recht door een vervloekten hoogmoed met voeten treden? Waar
is elders zulk een ongehoorde manier van handelen ingevoerd, dat men, in verdrag
staande, en terwijl men gezanten overzendt, vijandschap zal plegen, de schepen van
zijn oude en weigenegen naburen nemen zal? Het lang vertoeven van onze gezanten
en de lijdzaamheid der Staten heeft hun een hart onder den riem gestoken. Doch ze
hebben nog haar einde niet!» Ook in rijm kAvam men openlijk voor zijn ergernis
over de te groote lijdelijkheid der Staten uit I «De Leeuw», zei men,
De Leeuw, die met zün zeven pjjien.
Schoot voormaals over duizend luylen,
En hiel nochtans, al even gauw,
Zün zeven pijlen in zijn klauw,
Wordt nu zeer derehjk gesteken;
Hü grimt, hü klaagt, en wil 't niet wreken;
En vast, zjjn pylen gaan te niet,
Omdat hjj niet één pjjl en biedt.
AVil dit de Leeuw nog lang verdragen,
En weren zich alleen met klagen
Zoo zal hö vallen, eer hij vecht,
En hebben 't op het laatst te slecht;
Maer zoo hü eens ter deeg begint,
Hü dwingt den staart wel als een kind,
En toont hem dapper zijne staart;
Ik wed hü dan welhaast bedaart,
Dus bid ik, staartman, u bedenkt,
Eer dat de Leeuw u onderbrengt. —
Hoe strijdlustig zich dergelijke stemmen intusschen lieten vernemen, de bedacht-
zame algemeene Staten begrepen 't anders, en wilden hever eerst al 't mogelijke be-
' Zie de woorden van den Bootsgezel in het tweede deel van 'iEmjehcJi praetjen of OorlogsteyTcen',
Middelburg, 1653. '
' Woorden van den Koopman, aldaar.
» Vliegend blaadjen: De getergde Leeuw. ί .
-ocr page 270-des vaderlands. 263
proeven, om in der minne tot een schikking te komen, dan voor goed met hun
overzeesche buren te breken. Zij besloten nog een nieuAve bezending naar Londen te
bewerkstelligen, en wisten den nieuwen raadpensionaris zelf te overreden, hun daarin
van dienst te zijn. Saterdags 14 Juny stak deze, 's avonds te zes uur, op een
oorlogschip van den Briel in zee, en zag zich, na een niet al te voorspoedige zeereis
van ruim drie dagen, den 18en op den Teems door zijn verraste ambtgenooten ver-
wellekomen, om den 20en, aan den Tower aan land gestapt, met de noodige plech-
tigheid door drie parlementsleden naar zijn herberg gevoerd te worden, van den, bij
zijne aankomst weer teruggekeerden Nieuwpoort verzelschapt. Den volgenden dag lei
hij voor 't Parlement de reden zijner buitengewone zending in een deftige toespraak
bloot, zeggende hoe hij, nog pas uit de vergadering der Staten,gekomen, met zekere
kennis betuigen kon, dat er niets naders in hun harten en wenschen was, dan de
nauwgezette handhaving eener vaste en bestendige vriendschap tusschen beide Gemee-
nebesten. Hij verklaarde daarom ook uit kracht zijner geloofsbrieven, en uit naam
der algemeene Staten, dat zij nooit iets in hun gedachten hadden gehad noch gedaan,
veel min geboden, dat de waardigheid der engelsche RepubHek krenken, de onder-
linge vriendschap en goede verstandhouding, die zoo lange jaren geduurd had, kwet-
sen , noch onder ivelk voorwendsel ook eenig zaad van misverstand zaayen kon; maar
dat zij veeleer van ganscher harten beoogd, en met alle kracht gepoogd hadden, die
vriendschap voor. eeuwig en altoos, tot beider staten zekerheid en voordeel, plechtstatig
Ie bevestigen. Wel was er in de Nederlanden een groote vloot toegerust, maar alleen
omdat men er door de voortdurende klachten zijner onderzaten toe gedwongen was
geworden, gelijk algemeen bekend was; en met geen andere bedoeling — gelijk men
aan 't Parlement had doen weten — dan om die onderzaten, die groote zeeschaJe
geleden en verscheiden schepen verloren hadden, te vrijwaren en te beschermen. Dat,
wat het noodlottige gevecht betrof, men goed gevonden had aan 't Parlement meê te
deelen het schriftelijk verhaal door den admiraal zelf overgemaakt, hoe hij, onver-
wachts met de volle laag begroet, ook zijn geschut had afgeschoten, doch alleen tot
zijn verdediging en niet om te beleedigen, waardoor, geheel bij ongeluk, en niet
niet opzet een gevecht ontstaan was, 't welk, door Gods genade, kort daarna was
geëindigd. Men mocht daarom gelooven dat het niet met voorbedachten raad of uit
voorafgaand bevel, maar enkel bij toeval en wellicht door de broosheid en ongesta-
digheid der wereldsche zaken zoo geschied was, en dies te meer de raadslagen daarop
richten, dat met alle spoed alle hinderpalen, beleedigingen, en verdere verongelijkin-
gen mt den weg geruimd en verboden werden, gelijk de Staten willig en bereid
waren, daartoe hunnerzijds alle bekwame middelen aan te wenden. Zij oordeelden dat
het gansche Kristendom, en voornamelijk den slaat der hervormde kerk, veel gelegen
deze misverstanden tusschen beide republieken niet grooter te zien worden, e^
264 algemeene geschiedenis
tussclien naburen van eenerlei geloof geen oneenigheid te zien ontstaan. Om dat ge-
vaar ie voorkomen, en te maken dat het onheil zich niet verder verspreidde, was
hem persoonlijk belast, bij tyds voor te stellen en al zijn best te doen, dat men op
geschikte middelen bedacht werd, om zich in der minne te verstaan omtrent hetgeen
gebeurd was, en maatregelen te nemen, om voortaan zulke rampzalige gevallen tus-
schen de vloten van beide republieken niet meer te doen plaats grypen. Zijn ernstig
bidden was dus, dat het Parlement hem geliefde door zyn gemachtigden en den Raad
van State zonder eenig uitstel te hooren, en onverpoosd met de vorige vriendelijke
verdragen voort te gaan, om zoo de hoofdzaak ten einde te brengen, gelijk de bui-
tengewone gezanten der Staten last hebben en bereid zijn te doen. Hij eindigde met
te bedanken voor de ^unst, den Heer Nieuwpoort een dag of wat geleden bewezen,
om hem een van 's Parlements schepen voor de terugreis te gunnen; daar hem even-
wel gelast was, hier raad met hem te plegen, om dan later gezamenlijk terug te
keeren, hoopte hij dat die verlenging van zijn verblyf aan 't Parlement niet mishagen
zou, in welks goede gunst hij zich en al zijn diensten aanbeval.
Door 't Parlement nog dien eigen dag aan den Raad van State verwezen, richtte
Pauw zich den volgenden dag tot dezen, met beluiging derzelfde vriendschappelijke
gezindheid bij de algemeene Staten, als die niets liever wenschten dan een verdrag
en verbond tusschen beide Republieken te sluiten. Want beide volken van God den
Heer begenadigd zijnde met de kostelijke gave der ware religie, en nevens de geeste-
lyke wonderbaarlyk voorzien van tijdelijke zegeningen, door zeevaart en koophandel
in alle gewesten der wereld; en mijn Heeren de Staten oordeelende, dat het eerste
noodzakelijk behoorde onderhouden, en het andere in acht genomen te worden, de
religie gehandhaafd en de Staat vastgesteld, beweerden dat alle onbetamelijkheden van
twist en oneenigheid niet beter konden voorkomen worden, dan door de zielen en
belangen van beide republieken te verbinden, en daardoor, met Gods hulpe, alle
contrarie-aanslagen te mijden; waarom de onverwachte tyding van de ontmoeting bei-
der vloten, en de ergernis aan beide zijden gegeven, hun geen kleine zwarigheid
gebaard had, en zy, gelyk de Staten van Holland en Westfriesland, hem nu ten
spoedigste hadden afgevaardigd, om alles in 't effen en het reeds in beraadslaging
genomen verdrag tot stand te helpen brengen. Hij verzocht derhalve, eenige leden van
den Raad aan te wijzen, met wie hij, zoodra mogelijk, kon beginnen, voortzetten,
en voleindigen, 't geen moest strekken tot voldoening van beide rijken en wegneming
van alle geschillen.
Den volgenden dag kwam men hem aandienen, dat, op zijn verzoek, een tieiital
Heeren waren gekozen, om met hem te onderhandelen, en daartoe reeds dien ei^en
middag zouden samenkomen. Bij die samenkomst stelde Pauw hun toen als, naar zijne
meening, het beste voor, al het voorgaande, als niet gebeurd, wederzijds te ver-
des vaderlands. 265
geten, en voorts order yan redres op alles te stellen; mochten de Heeren echter anders
meenen, gelijk hij uit de hier vernomen tegenstrijdige berichten vreesde, zoo sloeg hij
voor, door wederzijdsche commissarissen de zaak te laten onderzoeken, om zoo tot de
juiste kennis te komen, van wie de eerste beleediging was uitgegaan. Zoo dan blijken
mocht dat de Lt.-Admiraal Tromp het eerst was uitgevallen, zouden Hun Hoogmo-
genden zijn houding niet alleen afkeuren, maar hem, als billijk was, straffen; terwijl,
was Blake de schuldige, deze door 't Parlement zou gestraft worden. Opdat alle verdere
dergelijke onheilen mochten voorkomen worden, verklaarde hij nog uitdrukkelijk, dat
men van de zij der Staten nooit de bedoeling had gehad, de engelsche waardigheid
te verkleinen, en er daarom, even als voordezen, na deze ongelukkige ontmoeting
op nieuw last gegeven was, wal het begroeten op zee en 't strijken der vlag betrof,
die van 't Parlement dezelfde eer te bewijzen, die aan de vorige regeering gegeven werd.
Hoewel men van de engelsche zij deze laatste betuiging gaarne zei te vernemen en
zich niet minder vriendschappelijk gezind verklaarde, betuigde men toch tevens, noch
in dat vergeten van 't gebeurde te kunnen treden, noch zulk een nader onderzoek
doenlijk te achten. Ook de hervatting van 't jongste verdrag, door de drie eerste
gezanten begonnen, achtte men «na zulken zviaren breuk daarvan» niet voegzaam,
vóórdat «de Λvonde, die nu onder 't verband lag, t'eenemaal gesloten of geheeld was».
Pauw, terecht deze zienswijs betreurende, verzocht, dat men dan van de andere zij,
zulke middelen wilde voorslaan, die geschikt zouden zyn, om alles ten goede te richten
en in zyn eersten staat te herstellen, doch inmiddels alle vijandelykheden te doen
ophouden, en de aangehaalde schepen spoedig weêr vrij te geven. Tot antwoord daarop
ontving hij het volgende inderdaad belachelijke voorstel: dal 1. de Slaten-generaalaan
't engelsche Gemeenebest de onkosten en scha betalen zouden, door dat Gemeenebest
geleden, en veroorzaakt door de uitrusting dier Staten ter zee, en hun aanslag onlangs
gedaan, waarvan de bijzonderheden ter behoorlyke tijd zouden bijgebracht worden;
dat 2. op het betalen van zulk een som, als beraamd zou worden, of haar verzekering
lot genoegen van 't Parlement, onmiddellijk zou volgen een stilstand van alle vijandige
handelingen, en loslating aller, sedert de laatste verschillen genomen schepen; dat 3. door
ten uitvoerlegging van beide eerste punten, de zekerheid voor de toekomst, van 't Par-
lement verwacht, wezen zou, dat beide Staten een vast verbond en vaststelliiig van
belangen lol beider volken best zouden ontwerpen; waartoe het Parlement, van zijn
kant genegen was, al het zijne te doen. Pauw gaf daartegen vrij natuurlijk in beden-
l^ing, dat die groote uitrusting een noodzakelijk kwaad geweest was, en wanneer er
^an geleden scha en gedane kosten sprake was, bij nader onderzoek, die van de
•ilgemeene Stalen ruim zoo groot zouden blijken; dat er, in elk geval, tot wering
van lang
onderzoek, een vrg spoedige schatting zou moeten plaats hebben, en dan
uit de gedane eischen van zelf zou blijken, in hoever men werkelijk tol vyeê gezind
XV« deel. le 3tuk.
266 algemeene geschiedenis
was of niet; dat, wenschte men een nog vaster verbond, dan in onderhandeling was,
men zich' daaromtrent slechts nader aan hem te verklaren had; dat hij verder in
bedenking gaf, of het niet noodig zou zijn order te geven, dat beide vloten elkander
niet ontmoetten noch in botsing raakten, daar hij de gevolgen anders grootelijks duchtte.
De Raad van State antwoordde kortaf, dat hij «in overweging genomen hebbende
't papier, door zijn gelastigden, van wegen den Heer Pauw, buitengewoon gezant,
enz. ingeleverd; en daarin niet vindende een klaar of onmiddellijk antwoord op de
jongste voorstellen en eisch, in schrift, namens 't Parlement aan hem behandigd,
daarop een spoedig en stellig antwoord, ten minste voor 't eerste punt, begeerde;
inzonderheid om, dit toegestaan zijnde, zich metterhaast onledig te houden, om redelijke
en matige sommen te stellen, ten einde, op 't voldoen van het tweede punt, alle
daden van vijandschap ophielden, en teruggaaf der aangehouden goederen en schepen
geschieden kon; dat het derde punt van dien aard was, dat het zulk een spoedig
overleg niet vereischte». Daar men, bij dit barsche antwoord, in plaats van eenige toe-
nadering te toonen, bovendien de engelsche vloot gemachtigd had, om de hollandsche
haringbuizen te vernielen, de oorlogschepen in den grond te schieten, en op de oost-
indische retoerschepen te loeren, om ze te vermeesteren, vraagde Pauw onmiddellijk
een nieuw onderhoud, en gaf daarbij te kennen, hoe hem tot zijn groot leedwezen
bericht was, dat de engelsche vloot in zee geloopen was, om een of ander vijandige
onderneming te bewerkstelligen; dat hij, met alle mogelijke vlijt geen stilstand van
alle vijandelijke handelingen kunnende verkrijgen, last had in allerijl weder naar de
Nederlanden te trekken, om daar van alles bericht te doen, en van de onvruchtbaar-
heid zijner onderhandeling rekenschap te geven. Hij verzocht daarom, op morgen zijn
afscheid te mogen nemen, en in het oorlogschip van Kapt. Vertioef, met zijn vervoer
belast, en te Gravesend op hem wachtende, terug te mogen keeren, na een paspoort
van den Staatsraad bekomen te hebben, dat hem tegen alle aanhouding door Parle-
méntschepen waarborgen zou. Ook de andere gezanten hadden hem gezegd, gelijken
last te hebben en daarom dergelijk verzoek te doen. De Staatsraad liet hem terstond
schriftelijk weten, dat hij den volgenden dag zijn verzoek bij 't Parlement zou indie-
nen, waarop hij nog tweeder lei schrijven inzond. Het eene, om zijn bedoeling te ver-
klaren, dat hij, bij zijn terugkomst in 't vaderland, zijn best zou doen, op de hem
gedane of nog te doene openingen, middelen te beramen, om alle misduiding en ver-
vreemding een eind te laten riemen, en een deugdelijk accoord in de zaak, en vast
verbond tusschen beide Staten, te sluiten. Het ander om te vragen, of de Staatsraad
niet goed zou vinden, dat, na zijn verslag aan de HH. Staten, zijn Secretaris of een
ander vertrouwd persoon zou overkomen, om de onderlinge betrekking te onderhouden,
en over te leveren en te ontvangen wat van weerszijden tot vereffening der geschillen
en herstel van 't bondgenootschap dienen kon; of dat men anders iemand wilde aan-
des vaderlands. 276
wijzen, door wien alle desbetreffende stukken konden over en weder gaan. Ook de drie
andere beeren verzoebten nii eigenhandig verlof ont hun afscheid te nemen, en zich in
te schepen. Zonder zich intusschen met Pauw's laatste bedenkingen nader in te laten,
verleende 't Parlement hun en hem twee dagen later gehoor, en sprak hij de afscheids-
rede uit. Hy doorliep daarin, wat er gehandeld en geschied was, en hoe men na al
de gedane moeite niet alleen zijn doel gemist had, maar ook groote zwarigheden ont-
staan w aren, en buitengew one schade veroorzaakt was, en hoe de engelsche vloot op
't onverwachtst, en zonder voorafgaande verklaring, de Staten met vijandige daden
bedreigde. Dat hunne gezanten daarom thans hun afscheid namen, doch het nu nog-
maals van hun plicht achtten, aan te dringen op vrijlating der genomen en aange-
houden schepen en hun bemanning. Voorts baden zij van ganscher harte den grooten
God des Hemels, die de auteur en voortzetter van vrede en eendracht is, zulke
gedachten en raad dit Parlement der engelsche Republiek in te storten, als mochten
strekken tot onderlingen vrede van beide Staten, en handhaving van den hervormden
kristelijken godsdienst, die op geen beter fondament dan vrede steunde; en dat Hij in
Zijne genade geliefde te voorkomen de onheilen en ellenden van den oorlog, en Zijn
hemelsche zegeningen over beide gemeenebesten rijkelijk uit te storten. Met dien wensch
eindigde hij, en, belast zijnde zich in der haast naar 't Vaderland te begeven, namen
hij en zijn medegezanten , met alle erkentelijkheid voor bewezen weldaden en allen
behoorleken eerbied, hun afscheid van de zeer honorable opperste vergadering der
engelsche Republiek, vertrouwende, dat zy de tot hun zekerheid voorgeslagen maat-
regelen niet zou weigeren, en voor hun veiligen overtocht zorg dragen zou.
Inderdaad hadden 't de Heeren in de laatste weken, tegenover den vijandigen zin van
een groot deel der bevolking, allengs hoe langer hoe harder te verantwoorden gekregen.
Pauw, die uit den aard der zaak van lieverleê de hoofdpersoon geworden was, werd
voor een spie uitgemaakt, en op een spotprent voorgesteld met een cameleon in
d'eenen, en drie mombakkesen in den anderen arm, op zijn borst een zon met een
leeuwenklauw, en met de schim van Dorislaar voor, en de Tijd achter hem; rondom hem
zag men de pyniging der Engelschen op Amboina, het gevecht tusschen Tromp en Blakc,
een kinderstoel waaronder een aantal geborsten eyeren, de beschimping der engelsche
gezanten in den Haag, enz. Ook zijn landgenooten in 't algemeen moesten 't in druk
misgelden, en ging er o. a. een stuk tegen hen uit, vermeldende «drie eminente
zaken, om welke de Engelschen vertrouwen, dat God de Heer de Hollanders straffen
als: «1. om hunne hovaardij, waarin ze zoo opgeblazen, zoo uitermate onver-
draaglijk en overmoedig zijn, dat het te beduchten staat, zoo ze zich zelf niet verood-
moedigen, God het hen zal doen; 2. om den godlasterenden titel van Hoogmogenden,
(hen de algemeene Staten zich toekennen, en die niemand toekomt dan God; ook is
niet één der Kristenprinsen, die zulk een titel durft voeren; alleen de Turk noemt
268 algemeene geschiedenis
zich hoog en machtig op aarde, doch niemand onder de Kristenen; 3. om de toe-
lating Tan alle godsdiensten, voornamelijk te Amsterdam; hun acte van vrijdom, om
den zondag te ontheiligen midden in hun stad, met drinken, spelen, handelen of
al zulke andere dingen, als men gewoon is op de werkdagen te doen, mits het maar
niet onder de preek zij».
Den elfden July — den dag na Pauw's afscheidsrede — werd hem en zijn mede-
gezanten plechtstatig uitgeleide gedaan; in Staatskarossen naar de gewone aanlegplaats,
de Towerwerf, gebracht, werden zij vandaar in sloepen den Teems afgeroeid, en
scheepten zich te Gravesend, Pauw en Nieuwpoort in 't hun verbeidend schip, de
andere met hun gevolg in andere, in. Den ISe» deden zij in den Haag, ter vergade-
ring der algemeene Staten, door die van Holland in hun geheel bijgewoond, bij monde
van Cats en Pauw, verslag van hun wedervaren, en gaf ook Nieuwpoort nog bericht
van 't geen het door hem verhandelde afzonderlijk betrof. Na gehouden beraadslaging
werden zij voor hunne goede diensten en plichtbetrachting ten beste van den gemeenen
Staat, en tot volvoering der goede bedoehng van Hun Hoogmogenden, gezamenlijk en
ieder in 't bijzonder bedankt.
Reeds twee weken te voren hadden de Staten, met het oog op den hachelijken
stand van zaken, bij besluit van 30 Juny, Tromp gelast een wakend oog te houden
op de engelsche vloot, die voor Duins zeilreê lag. Zoo zy in zee mocht loopen, zou
hij met zijn onderhebbende schepen, alle voordeel van wind en tij op de engelsche mogen
zoeken, zonder dat bij — gelijk vroeger — zou behoeven af te wachten, of hij eerst
aangetast of bevochten werd, maar integendeel, gunstige gelegenheid vindende, den
eersten slag mogen slaan, en den eersten aanval tot zijn voordeel doen. Zou hij ook,
kennis krijgende van 't vertrek der beeren gezanten, aanstonds alle geschikte gele-
genheden moeten opsporen, om bovengemelde vloot in de open zee, te Duins of elders,
alle mogelijke afbreuk te doen, haar schepen te vernielen of te vermeesteren en op
te brengen, naar de gelegenheid van zaken best zou meêbrengen; ook alle andere
engelsche schepen, 't zij ten oorlog, 't zij ter koopvaardij uitgerust, zonder onder-
scheid aan mogen tasten, veroveren en opzenden, of ze, in geval van weerstand,
evenzeer vernielen en in den grond schieten, of doen aantasten, veroveren, opzen-
den of vernielen door alle commandeurs en kapiteins van oorlog, van wegen dezen
Staat in zee gezonden. — Gelijk zij voorts — naar de welbekende zinspreuk — bidden
en werben parende, tijdens de uitrusting hunner groote verdedigingsvloot, in April
een algemeenen vast- en bededag hadden uitgeschreven, «om wel te laten gelukken
de middelen ten beste van het algemeene lieve Vaderland in 't werk gesteld», had-
den zij ook thans, tegen woensdag den lO^Q July, zulk een dag van boete en verood-
moediging bepaald, verklarende dit hoog noodig te achten, «alzoo uit de tegenwoor-
dige conjunctuur van tijden en zaken klaarlijk te zien en te bemerken (was), dat Gods
des vaderlands. 269
toorn over deze vereenigde Nederlanden ten hoogste (was) ontsteken, en des Heeren
rechtvaardige hand opgeheven, om 's volks zonden te straiFen en met Zijne kastijdin-
gen thuis te zoeken; ten einde zich een iegelijk ten zeiven dage, met waar berouw,
hertgrondelyk leedwezen van zijne zonden, en betering des levens, veroodmoedigde
voor de hooge Majesteit Gods, en Hern van ganscher harte bad en smeekte, dat het
Hem geliefde, niet naar verdienste te straffen, maar, naar Zyne oneindige genade-
en barmhartigheid af te weren de groote zwarigheden, onheilen, en ongelegenheden,
waarmede Staat en ingezetenen schenen gedreigd te worden, tenzij God de Heer, hen
met een ontfermend oog aanziende, daarin remedieerde». Dat deze veroodmoediging
voor den Heer met geen geringe verbolgenheid op den Engelschman verbonden was,
bleek niet alleen uit de meegedeelde, Tromp kenbaar gemaakte, Statenbesluiten, maar
ook uit hetgeen er in dezen tijd onder 't volk zelf omging en voorviel Met graagte
verspreidde men de hollandsche vertaling der uit Engeland overgewaaide «Tien gebo-
den, Het Onze Vader, en de Geloofsartikelen van 't Parlement», heetende «verordend,
om gelezen te worden in alle parochiekerken en vergaderingen door gansch Engeland
en Wallis»: . '
1. Gij en zult geen andere Goden hebben neffens ons, de Heeren van 't Opper-
en Lagerhuis.
2. Bij den koning zult gij u niet voegen of eenigsins zijn commando behoeven te
volgen; gij en zult ook geen beeld van hem, noch van zijn geslacht dragen; want
Wij jaloersche Goden zijn, en zullen de misdaden wreken dergenen die ons haten,
cn onze stemmen, orders, en acten niet gehoorzaam zijn.
3. Gij en zult den name van Ons, uwe Goden, niet misbruiken.
4. Den Vastendag zult gij heiligen; want die is onze Sabbath; dan en zult gij
geen werk doen.
5. Bewijst geen eer noch gehoorzaamheid aan den koning, uw Landsvader, noch
aan uw eigen vader of moeder, zoo zullen Wy uwe dagen lang maken in de landen,
die wij van de boozen en goddeloozen zullen nemen, om ze aan u te geven.
6. De boozen zult gij uit hun stoel verstooten, en hun geslacht uit hel land verjagen.
7. De zusters zult gij onderrichten, en menigvuldig zult gij de Heiligen vermeeren.
8' Gij zult krijgen al 't geen dat gij mist, van niets scheiden, geen recht doen,
noch geen ongelijk lijden, noch geen schulden voldoen.
9. Een getuige zult gij voor Ons zijn tegen die Wij godloos zullen oordeelen, zoodat
We hen mogen uitroeyen en vernielen, opdat de HeiKgen van alles overvloedig genieten.
10. Gy zult genieten uws naasten huis, zgn wijf, zijn knecht, zijn dienstmaagd,
^yn os, en zijn ezel, en alle ding dat uws Naasten is, maar met provizie, dat hg
eerst door Ons beaamd wordt, een zondaar en godloos persoon te zijn.
270 algemeene geschiedenis
Al deze geboden bevelen Wij u en een ieder van u, dat gij ze met alle mogelijke
naarstigheid bewaart; en Wij, uwe Heeren en Goden, zullen uwe harten neigen,
om die te houden.
Onze Vaders, welke meent uwe huizen van 't Parlement Hemelen te zijn; Gij wilt
geëerd zijn als Goden, dewijl dat Kareis koninkrijk aan U'is gekomen; Uw wille
moet geschieden op de aarde, even als die van God in de Hemelen; Gij hebt den
dag gewonnen, en beschikt ons dagelijksch brood; Gij wilt niemand vergeven, daarom
moet gij ook niet verwachten, dat ü zal vergeven worden; Gij leidt ons in alle tegen-
strijdigheid en in alle andere ondeugd, maar kunt ons van 't kwade niet verlossen;
ü is 't koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, ο eeuwig Parlement, Amen.
Ik geloof in Cromwell, den Vader van scheuring, twist, ketterij en rebellie, en
in zijn eenigen zoon Ireton onzen zahgmaker, die ontvangen is door den geest van
een nar; hij verdient gesleept, gehangen, en gevierendeeld te worden, en onbegraven
te blijven liggen; want hij is nedergedaald tot Huil, ten derden dage wederom opge-
staan in wederstand en rebelhe tegen zijn koning, en zit nu ter rechterhand, van de
Goden in Westminster. Ik geloof, dat daar geen heilige Geest en is, noch kristelyke
kerk, noch vergeving der zonden, maar vergadering der zusteren, verrijzenis der
leden, en een eeuwig Parlement. Amen.
Over «de duivelsche valschheid van Cromwell», die «genoegzaam getuigde, dat van
zoodanigen, meineedigen en goddeloozen hypokriet geen vrede noch iets goeds té ver-
wachten» was, vertaalde men een schotschrift tegen den Lord-generaal — als hij voor-
loopig steeds nog heette — uit het Fransch. Eenige Engelsche regeeringsleden liet
men de weêrzijdsche kansen van den verwachten oorlog bepraten, en zich in het
denkbeeld verkneukelen, dat de waakzaamheid de traagheid de baas is, en dat er
een zevental dingen waren, die Holland den knak zouden geven: 1. Zijn onvermogen
tot spoedige wijze besluiten. 2. Zijn oogluiking op de inkankerende omkooperijen,
waaruit voortkwam, dat ze in Engeland zelf schepen en krijgstuig voor geld zouden
invoeren, en hun regenten bet land ter gunste van Engeland laten omkomen. 3. De
slapheid van zijn bewindvoerders. 4. 't Verloop van de geldmiddelen. 5. De onderlinge
naijver der Prins- en Staatsgezinden. 6. 't Klein getal van 't krijgsvolk, kleinte der
' ZJjn schoonzoon, den Stadhonfler van Ierland, die intusschen in 't laatst van 't vorige jaar reeds
overleden was.
des vaderlands. 271
schepen, onweerbare kust. 7. De trage voorzorg op alles, waarbij ze Yolhardden. In
Engeland daarentegen was alles vastberaden, onomkoopbaar, machtig in geld, volk,
schepen. Een ding was bij dat alles intusschen jammer: als Engeland een bededag tegen
Holland ging houden, was er maar een onnoemlijk klein getal dat voor den Staat bad —
de Independenten — tegenover alle Roomschgezinden, Presbyterianen, Libertijnen,
Mennisten, Bruinisten, Adamieten, met duizenden andere dwaalgeesten, daar Enge-
land wel van voorzien is, en die allen vijanden van de Independenten zijn; terwijl
in Holland alles voor den Staat tegen Engeland bad, zelfs Arminianen, Joden, Soci-
nianen, Lutherschen, Roomschen; allen, die er wonen ^
In 't zelfde Rotterdam, waar deze en dergelijke stukken het licht zagen, wOonde
aan de Roóbrug een Engelschman, die in kannen, glazen, potten, en derg. handel
dreef, en die — een paar dagen na de terugkomst der gezanten — met een Schol
aan 't praten o. a. zei, dat hij den admiraal heel graag een kop kleiner zou zien,
en dat hij zijn heele vloot te gronde wenschte. De Schot, zich daarover boos makende,
gaf hem een oorveeg, waarop 't gepeupel toestroomde, het huis inhep, en niet alleen
glazen, potten, en kannen, maar ook zyn luifel en vensters insloeg, en 'l gansche
huis onder den voet zou gehaald hebben, was niet de burgerij in de Avapens geko-
men, om het te bewaken, terwijl de huisbaas in verzekerde bewaring genomen en
naar Schiedam vervoerd werd. Een «schelm» was 't, zei veenboer Kees toen Jaapbuur
hem 't geval onder 't baggeren vertelde, een «schelm», die «aan de hoogste galg
hangen moest; want als er in Engeland waren, die zulke leelijke woorden tegen den
Slaat dorsten uiten, men zou ze levendig op een rooster braan»; en buur Symen
werd er zoo verstoord over, dat hij «wel wenschte, de krijg al aanging; ik nam dan
nieè», riep hy, «den degen op zij en liet het baggeren varen». Gelukkig had hij
«gisteren te Rotterdam een aankondiging van de HH. der Admiraliteit gelezen, als
dat ze veradverteerd waren van H. Hoog Mogn., dat de Engelsche admiraal den 8ei»
zijn koers had genomen om den Noord, en den lOen al bij New-Castle was gezien,
plegende alle hostihteit tegen de schepen van dezen Staat, en dat dus alle schepen,
200 Oostvaarders, haringbuizen, Groenlandsvaarders, en oostindische retoerschepen,
zich mochten gewaarschuwd houden, om zich voor de Engelschen te wachten. Wel,
^vat dunkt u? zijn dat geen voorboden van den oorlog? hel waar Ie wenschen, dat
Hun Hoog Mogn. dat al lang hadden gedaan». «Dat is recht, Symenbuur», zei Kees,
«mdien zij dat gedaan hadden, zij zouden nu zoo hoogmoedig niet zijn, en alles be-
houden willen wat zij genomen hebben». — «Ja», liet ook Jaap zich ten slotte nu nog
hooren, «wij en behoorden zob lang niet gewacht te hebben, en aan onzen admiraal
' Zie de Bngehche Secretê».^ achter een. recht Mjdich easposlulatie ofte Machte over de Nederlanders^
liotterdam, 1052, '
272 algemeene geschiedenis
zulk en schurfte Commissie gegeven, maar in 't begin van hun dieverij hen aangetast
te hebben, dan zou er alzulken ellende niet geweest zijn onder onze ingezetenen;
doch laat ons God bidden, dat Hij Zijn plagen van ons wil wenden en ons kroone
met victorie tegen al zulke snoode Bileamskinderen. Het baggren leit nu aan een
kant. Ik draag het zwaard voor 't Vaderland» ^
Als deze stompwyker gebuurtjens dachten en spraken velen in den lande, die niets
liever dan de Engelschen te lijf wilden, en die dän ook niet nalieten, Pauw van
moedwillig verzuim en opzettelyke vertraging eener doortastende handelwys te ver-
denken. Als boekverzamelaar en liefhebber van kunst en oudheden beweerde men,
dat hij van Cromwell voor een spotprijs de boekerij van den onthoofden Koning had
overgenomen, op voorw^aarde van in zijn geest te werken; en men gaf hem na, alleen
uit geldzucht naar dat buitengewoon gezantschap te hebben gestaan. Op zijn terugweg
uit Engeland was hij, den ISen July, toevallig met Tromps vloot in aanraking ge-
weest , en Tromp zelf bij hem en Nieuwpoort aan boord gekomen; en nu wilde men,
dat hij dezen had weten te bepraten van zijn voorgenomen bestoking der engelsche
vloot af te zien, en dat hij daardoor de hollandsche haringbuizen prijs gegeven had.
Men greep zelfs in rijm naar «den hekel» tegen hem en den grooten hollandschen
vlootvoogd. «Daar staan twee draken», riep op heftigen toon, een blijkbaar nog on-
geoefend en vrij onredzaam hekelrymer uit,
Ik meen den Admiraal, wien Neerland alle toomen
Te mennen trouwde langs de ruime waterstroomen;
En 'k meen dien afgezant, die 't verken zoude wasschen.
Bezoedeld van dien slag, waar Blaak Tromp wou verrassen;
Of klaarder: Tromp en Pauw, verraders van de Staten,
Zoo 't waar is, waar het Y van weergalmt langs de straten,
Pauw zocht of kon de vreê in Engeland niet treffen. —
Hoe? kon hij beider zyds de vrede voorgeslagen
Niet sluiten?...............
Zoo heeft hij 't niet gezocht. — Wat wil die eigenbater?
Zal hij, die op den stoel van Barnevelt gezeten,
En voor belooning aan den Staat zyn raad doet weten,
Niet toonen, uit wat macht hü Tromp heeft opgehouën?
Zal Tromp niet blijken doen, waarom zijn ankertouwen
Gehoorzaam aan den knecht en niet zjjn meesters waren.
Ik zie niet — wee haar! — wat die bazen kan verschoonen!
1
' Zie het Veenhoers praetjen iussclien drie gebnyren, gehouden ie Siompwijck, in Η baggeren van
haren turf, enz. Leiden, 1653,
des vaderlands. 273
Onder 't opschrift «een adder in 't gras» — Tmtet anguis in lierla
ander, rijm en taal wat meer meester, Tromp toe:
Gestrenge Zeevoogd, die den gaffel van Neptuin,
Indien 't u waar belast, zoudt hebben aangegrepen,
Die Blake's vloot in asch, en Londens Tow'r in puin,
Tot Stuarts roem verdelgd zoudt hebben, met uw schepen,
Hoe geeft men aan uw eer nu zulke geeselstrepen ? —
't Is niet genoeg uw eer gebrandmerkt, is het waar;
Die achä ia niet met goud, maar koppen op te wegen:
De spaansche vloot in Duins weegt nergens na zoo zwaar;
Wat baat een lauwerkrans, voor 't Vaderland verkregen.
Wanneer een schelmstuk laat in 't lest zijn heer verlegen? ~
De waarheid van de zaak behoudt of kost u 't hoofd;
Men schrijft uw slapheid toe de scha, ter zee geleden,
Dat menig haringbuis en vaartuig is beroofd,
Doordien gü niet in tps met Blake hebt gestreden; —
Dit roept menjuidkeels uit in dorpen en in steden.
Gij kunt niet zeggen, dat de wind u tegen viel,
Toen, na het zeegevecht, de vloot in Duins geloopen,
Ten anker was gezet, of wat u wederhiel.
Om niet met volle macht de britsche vloot te sloopen;
Of vreest Tromp voor zjjn huid ? wat staat ons dan te hopen! —
Het hoog woord moet er nit; of hadt gjj nog geen last.
Of deed een haagsche vrouw het mannenhart verflauwen?
Hoe? bindt men Hercules zoo aan 't spinrokken vast,
Die met veel minder macht eerst Spanje dorst benauwen?
Helaas, zoo scherpt de Leeuw vergeefs te land zynklauwen! —
Neen, Jano's Vogel ' blies den Zeevoogd dit in 't oor,
En wederhield den last, gegeven bö de Staten;
Des gaf hy om 't ontzag des afgezants gehoor.
Terwijl hem Blake ontvlucht met schepen en soldaten;
Die schade treft hem 't minst, 't meest Hollands onderzaten.
(Doch) "t zü, zoo 't wil, de Staat heeft nu een vast besluit;
Hjj laat zich onder schyn van vreê niet langer doeken;
Hij maakt een man van Staat niet roekloos tot een guit;
Des wil het Recht die zaak zoo stip niet onderzoeken,
't Denkt om tapisserie noch koninklijke boeken.
' Er staat eigeniyk «Juno's Voogd"; doch versmaat en zin dulden geen twijfel aan de verbeterde
lezing. Ook verder is de druk vrij slordig, en dienden enkele kleine verbeteringen (V Is voor Is 'i,
voor mes, Mij voor Het, enz.) aangebracht te worden.
IV« deel, IC stuk. 35
beet een
274 algemeene geschiedenis
Gy, die den teugel voert ter zee van Hollands vloot ,
Den oorlog wordt den Staat nu op den hals gedrongen;
Dies het zijn recht aan God en u betrouwt', door nood ~
Geperst; de vijand dient met volle macht besprongen.
Zoo wordt hij, die ons tracht te dwingen, zelf gedwongen.
Geen twijfel, of ik zie den Zeevoogd haast te moet,
En Blake's vlag ten toon voor ieder opgehangen.
En Tromp de lauwerkrans, besprenkeld met het bloed
Der Britten, op de zaal in 's Gravenhaag ontvangen,
Hun meeste macht verbrand, verdronken, en gevangen! —
Het verwijt, den gezant en den zee voogd gedaan, bleek echter voor geen van beiden
gegrond. Zijn gezantschap had de eerste niel gezocht, maar was hem door de omstan-
digheden opgedrongen. Had hij die boeken gekocht, 't zou om hun zeklzaamheid
geweest zijn, daar hij «bezig (was) de aklergrootste, aldercurieusle, en vermaardste
lihrerie te maken van heel Duitschland en Nederkand», en dan zeker hefst zoo goed-
koop mogelijk; doch niet om zich te laten omkoopen ^ En wat zijn onderhoud met
Tromp betreft, hij had hem alleen een paar brieven van de Staten overgegeven, in
Londen met veel moeite van de Engelschen, die ze onderschept hadden, erlangd, en
hem verder van den stand van zaken willen onderrichten. En wel ver van hem afgeschrikt
te hebben van zijn voornemen, om de engelsche vloot na te zetten, had hy hem inte-
gendeel daartoe aangemoedigd, hem «de zegening Gods, de sterkte van Simson, den
moed van David, en de Avijsheid van Salomo toewenschende»; hij had hem zelfs eerst
nog gevraagd of hij het ^smaldeel der engelsche vloot, dat onder George Aiscue —
«scheele Jurrie» als hem Janmaat in de wandeling noemde — nog in Duins gebleven
was, niet even zou kunnen in den grond gaan boren; doch Tromp hem geantwoord,
dat hij last had, om den Noord te gaan, en er Blake op te zoeken, zoodat hij onmid-
dellgk zijn koers derwaarts zetten moest.
Ondertusschen liet men niet af Pauw in verdenking te houden, en bedreigde zelfs
zyn huis in den Haag, gelijk zijn slot te Heemstede, met plundering, zoodat de
Staten van Holland begrepen, zich voor hem in de bres te moeten stellen, en dus den
.e.'i
' Zoo zal er wel voor bereit moeten gelezen worden. ''
® Zie do Apologia mor de Heer Adr. F auto: "niet een enkel woord ig daarvan aan; en genomen
hy had zulks gedaan, wie weet dat? Was hem dat te mispryzen ? Meent gü, al had hy zulks gedaan,
als nu neen, dat d' Engelschen hom die voor een lap en een leur zouden verkocht hebben? Waar
vindt men spek in een honds nest? en genomen, hy had dat ook gedaan, als nu neen, wat waa
daaraan verbeurd ? Koopt elk een niet zoo goeden koop als hy kan ?" — Anderen beweerden intus-
schen dat hy ze wel gekocht, maar om den last dien hy er van had, weêr verkocht had aan de stad
jßremen. En dit laatste was zeker het geval, en Lieuwe van Aitzema zyn bemiddelaar daarby.
des vaderlands. 275
24en Augustus openlijk verklaarden, dat zij «in ervaring gekomen hoe eenige kwaad-
willige en andere lichtgeloovige menschen verscheiden geruchten gestrooid en alom
verspreid hadden tegen den persoon, de handelingen, en 't beleid van Adr. Pauw»,
waardoor hij «met alderhande calumniën en onwaarheden nagegaan, en daarenboven
in zijn persoon en goederen gedreigd werd; ~ na ryp beraad en met kennis van
zaken, goed en noodig gevonden hebbende daartegen te voorzien, bij dezen bekend
maakten hun goede kennis en vast vertrouwen van en in zijn persoon, handeUngen,
en beleid, waarvan hij zoowel voordezen genoeg blijken gegeven had, en nog dage-
lijks betoonende was, en inzonderheid ook in de laatste buitengewone ambassade, die
hij op hun ernstige begeerte aangenomen en uitgevoerd had, zich wél en loffelijk,
als een getrouw minister van den Staat en goed patriot had gekweten». Waarom zij
«wel expresselijk bij dezen verboden, dat niemand zich zou vervorderen, den voor-
noemden, hunnen Raadpensionaris, met onwaarachtige en calumnieuze propoosten,
hbellen, of geschriften te diffameeren, en overal zich te onthouden, wat feitelijks tegen
hem, zijn familie, en gevolg, mitsgaders zijn goederen, zoo in den Haag, te Heem-
stede, en elders te attenteeren. Tot welken einde zij zijn persoon en goederen, roe-
rende en onroerende, in hun speciale bescherming en sauvegarde namen, bevelende
allen en een iegelijk tegen dezelve niets te misdoen, op pene van hunne hoogste
indignacie en verbeurte van lijf en goed».
Bij zijn vertrek uit Londen had Pauw, aan den met hem bevrienden agent der
Hanze-steden, Lieuwe van Aitzema, opgedragen, met hem in briefwisseling te blijven,
om te beproeven, wat er verder wellicht nog te doen zou zijn. Aitzema polsde eeü
invloedrijk Parlementslid zijner kennis, die hem de verbolgenheid zijner landgenooten,
en hun eenmaal opgevatte meening omtrent den smaad door Holland hun aangedaan
kenbaar maakte, waaraan alleen door behoorlijke voldoening een wenschelijk einde
kon komen. De eisch omtrent het strijken der vlag grondde zich op een bepaling van
't verdrag, in 1635 met Frankrijk gemaakt, en die uitdrukkelijk verklaarde, dat «de
Vereenigde nederlandsche Gewesten de vlag zouden strijken voor de Franschen, gelijk
ze ook gewoon waren te doen voor de Engelschen)); ook >vas het van algemeene be-
kendheid , dat men dezerzijds nooit op de bovenhand boven een of ander koninklijk
bewind — waarvoor in Engeland dat van 't Parlement in de plaats getreden was —
had aanspraak gemaakt, maar zich tevreden gesteld had, na de zooveel oudere Repu-
bhek van Veneciën te volgen. De «beleefdheid» door Tromp betoond, en door de volle
laag zijner vuurmonden op 't engelsche admiraalschip gevolgd, kon niet volstaan, en
de gansche bejegening van Holland ondergaan, niet ongewroken blijven.' Wilde men
echter op nieuw onderhandelen en daartoe een gezantschap zenden, men zou het af-
wachten. Aitzema meldde een en ander aan Pauw, doch ontving ten antwoord, dat
de verbittering tegen de Engelschen te groot was, dan dat zich zoo iels liet bewerk-
276 algemeene geschiedenis
stelligen. Wilde men engelscherzijds een onzijdige plaats — in Vlaanderen bijv. of
anders Hamburg — ter samenkomst voorslaan, dan zou men trachten het daartoe te
leiden. In Londen woü men daar echter niet van weten. Men was er te veel met
zgn eigen macht en grootheid ingenomen, dan dat zich een andere schikking, dan
een oodmoedige schuldbetuiging en onderwerping, denken liet. Engeland alleen, zoo
liet men zich snoevend hooren, tekle 53 provinciën, Schotland 31, Ierland 42, te
zamen ver over de honderd; al de nederlandsche waren daarentegen maar 17 in ge-
tal, en de vereenigde niet meer dan zeven, terwijl Engelands ééne provincie van Kent
meer zeestrand bevatte dan gansch Holland en Zeeland samen. Bit alles intusschen —
als Aitzema snedig opmerkt ^ — kon den zeven vereenigden gewesten niet anders dan
tot eere strekken, als die, met hun zevenen, dien meer dan honderd engelschen ge-
noeg te doen gaven.
In 't laatst der maand ontvouwde het Parlement zijne vermeende grieven tegen de
Nederlanden in een breedvoerig stuk, dat het ter algemeene kennisneming in 't licht
gaf. «In zooverre men overdenkt» — schreef het daarin — «het lijden van de ver-
eenigde Nederlanden onder 't zware juk van hun verdrukking, eer zij door Gods ge-
nade daarvan verlost waren, en de geest die toen in hen was, als ook-den vaardigen
en standvastigen bijstand, ten allen tijde van 't engelsche volk, en dat met geen klein
verlies van goed en bloed, door hen genoten, zal men niet gemakkelijk gelooven,
wat slechte belooning zij daarvoor der engelsche Republiek gedaan hebben». Zoo liet
zich bijv. niet verzwijgen, «hoe zij, in het memorabel jaar van '48 gepoogd hadden de
Engelschen te verdeelen, noch hun groote krijgsuitrusting in het jaar '50, waardoor
men gedwongen was geworden de wapenen in Schotland te voeren, als hebbende ont-
vangen den openbaren vijand der engelsche Republiek uit de Nederlanden, waar die
rampzalige aanslag tegen Engeland gebroeid was, en vanwaar haar tegenstanders zoo-
veel openbare en heimelijke assistencie kregen door het belang der Prinsen van Oranje,
juist op den tijd, dat die Prins, met zijn aanhang, doende was — als zeer waar-
schijnlyk is — om een dwangbewind over die landen in te stellen, en ze tot hun
i
vorige slavernij terug te brengen. Ook was het geen plezier te gedenken aan de wreede
en bloedige daden op Amboina, vóór dertig jaar, tegen de Engelschen begaan, daar
nog altijd geen voldoening voor gegeven was. Zoodanig was echter de genegenheid van
't engelsche volk tot de Vereenigde Nederlanden, en het bevestigen van de vrijheid
en de voordeelen van trafiek en sterkte aan beiden, doch inzonderheid tot bevordering
van den waren protestantschen Godsdienst, dien zij beiden beleden, en die, naar alle
waarschijnlykheid, door onderlinge vriendschap een grooten aanwas en toeneming zou
verkregen hebben; dat, zoodra de zaak in Engeland, door Gods zegening, tot eenige
SaJcen van Staei en Oorlogh, III. bl. 732,
-ocr page 284-des vaderlands. 277
vastheid gekomen was, liet Parlement een resident aan de Staten-Generaal overzond,
die hem echter voorbedachtelijk weigerden te ontvangen, gelijk wel bekend is. Toen
daarna de zaken, door den Almachtige, nog verder prospereerden, zond het Parle-
ment op nieuw, en voegde bij zijn Resident nog een ander persoon, Dr. Dorislaer,
met last en macht om te zien, of op e'enige goede manier een recht verstand getroffen
kon worden; maar hij werd in den Haag, de verblijfplaats (Jer Staten-Generaal zelf,
op barbaarsche wijs vermoord; van welken moord de Λvereld oordeelen zal, als van
een afschuwelijke daad, strijdende tegen alle regelen en recht der volken, ja, tegen
alle menschelijkheid zelve. En hoe weinig moeite toen aldaar gedaan werd, om de
moordenaars te vangen, toen de daad nog versch was, of ook sedert, alhoewel dikwerf
daarover aangesproken, weten ze wel, en dient ook hier herdacht te worden. De Staten
daarentegen, voordezen hun ambassadeurs in Engeland ten tijde der onlusten gezonden
hebbende, werden, hoewel voorwendende alle goede inzichten, bevonden in verstandhou-
ding te wezen met den vijand, en hun gezanten een middel om hem bijstand te doen
tegen hen, aan wie ze gezonden Averden. Dit was alles wat ze deden, mitsgaders de
lasteringen en verwijten, die ze tot nadeel van 't Parlement strooiden; waarover hun
evenwel in 't minst geen onheuschheid werd aangedaan, maar hun gedragslijn alleen
hun principalen aangediend, en herstel begeerd, doch niet bekomen. Na dit alles,
toen het God geliefd had aan de moeilijke zaken in Engeland een eind te maken, en
alles in Ierland en Schotland in den besten stand was, zoodat er niet de minste
behoefte aan toevlucht tot de vereenigde provinciën bestond, had het Parlement nog
altoos zijn vorige gronden van genegenheid en gunstig oordeel behouden, wegens het groote
belang van vereeniging tusschen beide Republieken, tot handhaving van het belang
der Protestanten en der vrijheid. Daarom vaardigde het Parlement een plechtig gezant-
schap naar de algemeene Staten af, om te trachten alle vorige verschillen bij te leggen,
en een vaste en nauwe Unie te maken; ja, men mag zeggen, dat het gevolmachtigd
was, om zulke voorstellen te doen en zulken accoord met de Staten te treffen, dal
daaruit op te maken viel, welke genegenheid de engelsche Republiek voor 't welzijn
der vereenigde gewesten, gelijk als voor zich zelf, bezielde. Doch hoe onhartelijk en
vertragend die gezanten bejegend en op het sleeptouw gehouden werden; hoe onveilig —
om niet meer te zeggen — zij voor hun personen, gedurende hun verblijf in de
Nederlanden waren; wat onwaardigheden hun en hun gevolg ongestraft werden aan-
gedaan , en Λνίβ daarvan de schuld moet dragen, is maar al te klaar gebleken. Waarom
de gezanten, door uitstel en afkeerigheid van der Staten zij, met krenking der eer
van de engelsche republiek in hun personen, als geheel vruchteloos werkzaam, ten
slotte teruggeroepen werden. Slechts toen de engelsche wapenen, door den zege te
Worcester behaald, door de genadige hand Gods, het schotsche leger onder commando
van Karei Stuart voor goed verdreven hadden; slechts toen, en niet eer, vonden de
278 algemeene geschiedenis
algemeene Stalen goed, een gezantschap naar Londen te zenden, dat nochtans met
zulke welwillendheid en liefde aangenomen werd, dat het genoegzaam bleek, hoe
Tast men nog bij zijn eerste opzet volhardde. Tijdens de, door over en weêr schrijven
naar Holland, langgerekte onderhandeHng, maakten de Staten-gezanten aan't Parlement
bekend, dat hun principalen voor hadden, honderd en vijftig oorlogschepen uit te
brengen, en dit alles onder voorwendsel van meerder zekerheid ter zee en veiligheid
van den handel en de zeevaart der vereenigde Provinciën, doch niet om de Engelschen
te krenken. Of dit nu geschied zij om 't Parlement bij den neus te leiden of om het
den oorlog te verklaren, is den Staten bekend, evenals de gronden van zulke buiten-
gewone en groote toerusting, daar zij toen geen vijanden altoos ter zee hadden. Het
Parlement liet zich daar echter niet verder mee in, dan dat het stilletjens voorbereid-
selen maakte voor zijn eigen rechtvaardige verdediging, ingeval iemand het op 't lijf
wilde vallen. Ondertusschen.gingen de Staten voort met hun toerusting, stellende ver-
schillende vergaderplaatsen voor hun vloot, om die te vereenigen onder bevel van den
Luitt.-Admiraal Tromp, gelijk zij hem noemen; Avat diens bedoehng en lastbrief geweest
is, kunnen zijn gedrag en handehngen voldoende uitwijzen. In 't bijzonder toen o. a.
een van hun schepen, ontmoet zijnde door een oorlogschip, onder bevel van Kap«.
Young, op een vriendelijke wijs Avas aangemaand, het gewone respect aan de engelsche
oorlogsschepen te betuigen, gelijk een ander te voren al gedaan had; zulks zijnde in
gebruik niet alleen als een hoffelijkheid en eerbetoon, maar ook als een bepaalde
erkenning van het ontwijfelbare recht van Engeland op het gebied en de oppermacht
van de omliggende zeeën, algemeen door alle naburige Staten en vorsten toegestemd,
en in 't bijzonder ook door hen zelf en hunne voorzaten, en veel zeer echte registers
en andere onweersprekelijke bewijsgronden, mitsgaders ook een bestendige praktijk,
bekrachtigd; — toch weigerde zijn kapitein dat te doen, zeggende, dat het hem anders j
zijn hoofd zou kosten. Niet lang daarna volgde die daad van Tromp, waarvan de
bijzonderheden gedrukt staan; uit welke blijkt, dat dat vijandige en ongerechtigde
stuk.tegen naburen en vrienden, die zoo dikwerf en zoo ernstig begeerd en zich willig
betuigd hadden alleen hun vriendschap te willen bekrachtigen en voortzetten , gepleegd is;
en dit alles onder deksel en te niidden van een vredesverdrag, door hen zelf aange-
boden. En dat met zulk een trotschheid en ongerechtigheid, niet alleen tot ontkenning
van zulk een ontwijfelbaar recht, maar ook tot eigen aanmatiging daarvan; en ten vervolge
van dat ongelijk had men, zonder oenige uittarting, de schepen der engelsche Republiek in
hun eigen zeeën, op hun eigen kusten en zeeën opgezocht, en hen daar aangevallen:
aldus den oorlog beginnende, en hun volk en schepen zoekende te vernielen en uit
zee te slaan, en hun scheepsmacht en den handel hunner Republiek t' eenemaal om te
stooten, had God door Zijne goedheid de schande daarvan niet afgewend, en op de
hoofden der verongelijkers doen wederkeeren. Na deze zoo lange lydzaamheid van
des vaderlands. 279
't engelsclie Gemeenebest, en na deze xoo verregaande krenking en terging, de onder-
neming ter zee niet slagende naar hun verwachting, geliefde 't den Staten een anderen
buitengewonen gezant aan 't Parlement te zenden, die — gelijk alreê de vorige ambassa-
deurs gedaan hadden — zijn best deed, zijn principalen te verontschuldigen, van eenige
bedoeling gehad, of eenigen last gegeven te hebben, om tot die daad te machtigen, die
door den ambassadeur genoemd werd een ding enkel bij geval geschied: terwijl zy door
hem zelfs namens zijn lastgevers verloochend, en niettemin de commissie en de dader
door hen gehandhaafd en versterkt werden. En ofschoon de klare waarheid dier onwaardige
daad een deel van 't bewijs in zich zelf draagt, daar de vloot onder 't bevel van Tromp
met opzet tot de engelsche op hun reê gekomen is; en de rest betuigd is geworden,
niet alleen door veel Engelschen, die het met oogen gezien hebben, maar ook door
verscheiden officieren en andere Nederlanders in ^t gevecht gevangen genomen; werd
er toch een lange en verwarde wijs van onderzoek voorgesteld, een schorsing van alle
daden van vijandschap, en een nieuwe voortzetting van de oude lange onderhandeling
begeerd, ten einde men aldus tijd winnen en onderwijl zich zelf nog versterken
kon. En toen niets door dien gezant werd voorgeslagen, dan deze algemeenheden en
het voorstel, dat het Parlement hem een eisch zou doen, was men bereid hem een
eisch tot voldoening der geleden schade en tot zekerheid voor 't vervolg in handen
te stellen, om daarover tot een accoord te komen; en op zoodanig accoord van vol-
doening —^ den eisch van zekerheid tot nader overweging daarlatende — zou er een
schorsing van alle vijandschap en krenking wezen, gelijk hij begeerd en 't Parlement
ingewilligd had, op deze wijs toe te staan. Maar in stee van tot zulk een accoord te naderen
of te trachten tot de bijzonderheden daarvan, als was voorgeslagen , te komen, behaagde
het den gezant geensins, zijn vorige ernstige begeerte van een schorsing te ondersteunen
of te vervolgen, hoewel het in zijn macht was, het dus te voltrekken, maar wees
hij dat ten eenemale van de hand, en verzocht zoo voor zich als voor de andere
gezanten spoedig een afscheidsgehoor, om naar zijn land te kunnen vertrekken, gelijk
hij zei uitdrukkelijk bevel te hebben van te doen. Ook daartoe werd hun geen heusch-
heid noch inschikkelijkheid geweigerd, en waren zij voorts, gedurende hun verblijf
in Engeland bejegend, gelijk de openbare gezanten der engelsche Republiek in de
Vereenigde Nederlanden bejegend zijn. En met dit vertrek heeft het hun behaagd,
een einde te maken zoo aan 't een als aan 't ander verdrag».
«Bij dit beloop van zaken, voor 't oog van de wereld getrouwelijk blootgelegd, zal
niaar al te klaar blijken, met Avelke genegenheid en volharding het Parlement naar de
vriendschap der Vereenigde Nederlanden getracht, en hoe zorgvuldig het alle verschil
en aanleiding tot oorlog tusschen de twee volken vermeden heeft, niettegenstaande alle
zoodanige openingen tot vriendschap en nadere verbindtenis verworpen zijn. Eindelijk,
toen de engelsche Republiek bevochten en aangerand was, haar schepen ontheisterd,
280 algemeene geschiedenis
haar volk doodgeschoten, zonder in 't minste eenigen zweem van krenking gegeven tc
hebben; zoo heeft het Parlement het zijn schuldige pHcht geacht, zich aldus tot een
zeer onaangenamen oorlog, door hen begonnen, gedrongen en genoodzaakt ziende,
zich zelf te verweren; en nadien er andersins geen rechtmatige voldoening en zeker-
heid verkregen kan worden, die langs zulke wegen en door zulke middelen te zoeken,
als de Heer het zal doen vermogen. En gelijk het Parlement zich overvloediger in de
oprechtheid van zijn eigen handelwijs en de getrouwe kwijting van zijn schuldige
plicht getroost vindt; zoo verzekert het zich ook, dat alle onbevooroordeelde personen
dit heldere getuigenis van de rechtvaardigheid zijner zaak zullen aannemen; tot welker
goeden uitslag het niet op eenige staatsmacht of menschelijke kracht steunt, maar op
de goedheid en bijstand van den rechtvaardigen God, die zich tot nu toe zoo won-
derbaarlijk voor hen betoond heeft, en die nooit dezulken begeeft die Hem zoeken, en
met oprechtheid des harten op Hem wachten».
Wie zou, bij 't lezen dezer, het vroomste Godsvertrouwen ademende ontboeze-
ming , vermoeden, dat zij uit mond en pen dergenen voortkwam, die men hier eerder
als kinderen des Duivels meende te kunnen begroeten? En toch hield men dat voor
te zekerder, als men er 't getuigenis van hun eigen schrijvers voor dacht te kunnen
aanvoeren. «Britten», zoo rijmde men bijv. al hekelend %
Britten, mag ik u wat vragen, Met beliouding van mijn lijf,
Zonder vecliten, zonder slagen, Zonder vloeken en gektjf?
Ik zoek niet dan lust en vreden, Heb de Britten bijster lief:
^ Weg met op de tee te treden, Die haar eer steelt is een dief! —
Waarom hiet uw volkjen Staarten? — Met voordacht, niet bij geval.
Roept men, op de weg en vaarten. Staartman, Staartman! overal;
Staartman! dat zijn vreemde tonen; Staart bedekt der beesten gat,
Staarten zijn geen Anglens kronen; Staartman! — wel, wat Droes, is dat?
Staartman, als ik 't ga doorgronden, Heeft voorwaar geen slecht bescheid,
Want de staart versiert de honden, Die gekruld op 't naarsgat leit;
Werd een paard niet hoog geprezen? Is een pauw niet meerder waard,
Als zijn staart staat opgerezen? Wat zjjn vossen zonder staart?
Wat zun Anglen, wat zyn Britten, Wat is Fairfax, wat Crom-wel,
Als zij zonder staarten zitten, Anders als een leêge Hel?
Hel! daar wonen niet dan fielen, Moorders van heur eigen vaar,
Die zün goed e» bloed vernielen. Wat 's een Staartman, lieve kaar?
Laat ons nog geen zeil bijhalen; Hei, de fok moet van de mast!
Laat ons nog wat dieper dwalen, Tot men Staartmans afkomst tast.
1 7Λ
Zie do Nederlanclscle Nijptang, (jeilrucU in 'ü jaer 1653,
V'
-ocr page 288-des vaderlands. 281
Siper, ik heb wel gelezen, In een Schotsch of Angelsch boek
Dat den Britten was gerezen Uit ö.es Duivels zwarte broek.
Van den Duivel? Hoe kan 't wezen? Zijt gö mal of stekeblind?
Doch is zulks voorwaar te lezen, Zoo bljjft Staartman — Duivelskind,
Wel, hoort toe, ik zal 't verhalen, Uit haar eigen schrijvers pen,
Zonder liegen, zonder dwalen, Op het schoonste dat ik ken :
Der Syrers Prins en Heer, ver over duizend jaren,
Had bjj z\)n eigen vrouw gekregen door het baren
Veel dochters overhoop, drie'n-dertig in getal.
Die hij op éénen dag den echten Trouw beval.
Dees dochters, stuursch van aard, door boosheid aangedrongen,
Met voorbedachten raad gestadelük besprongen
Haar mannen, algelijk door wyn en 't vleesch verkracht,
En 't blijde bruiloftsbed de droeve dood aanbracht.
De vader, dol en gram door 't wreede mannenmoorden,
Uitzinnig, heel verwoed, toen hij dees gruwel hoorde,
Eiep, met een naar geluid en knarsend uilgeschreeuw:
«Fy liefd'! moorddaad'ge liefd'! Fy, moordvlek van onze eeuw!
Zijn drie en dertig mans verplet en neergeslagen
Door drie en dertig wijfs? en zal ik niet verjagen
Dees bloedschand uit mijn Rijk, de zwaarste straffen waard?
't Is geen rechtvaardig Heer, die eigen kinders spaart! ~
Dies maakt een schip gereed, beroofd van zeil en masten,
Van anker, spriet, en touw, van stuur- en bootraaatsgasten,
Stelt daar dees teven in, tot spel van wind en zee".
En nauw was 't woord gezeld, zjj dreven uit de reê.
Zij dreven uit de reê naar 't midden van de baren
Op wind en strooma genä, onzeker in het varen,
Waarheen haar Thetis stiert: nu zien ze een steile klip,
Dan weêr een drooge plaat, nu een geborsten schip.
Zoo dwaalt haar kiel al voort, tot dat ze lest genaken
Een woest verlaten land, en in een haven raken;
Een land, rondom bezet met krijt en brakke vloed,
Wiens bergentop in zee zijn witheid blinken doet.
Daar leeft dat koningsbloed, om mannenmoord verbannen,
Alleen in 't Britsche rjjk; geen koppe-sek noch kannen,
Geen zetel, disch, of brood, noch bed tot rustgerijf,
Vindt het verdoolde volk voor 't half verdronken lijf.
Zij leven bij het ooft van zellefs voortgedrongen,
Het water dient tot drank; en worden 's nachts besprongen
Van 't onderaardsch gedrocht, als mannen toegereed:
Het booze Duivelszaad schuilt in 't vermomde kleed.
' Zie Buchanan, nemm Scoücarum, Liber II.
IVe deel, le stuk. 3G
282 algemeene geschiedenis
Zoo komen reuzen voort, heel onbeschoft van leden ,
Die telen weder aan, vervullen land en steden
Met duivelsch vuil gebroed. — Wie is eerst vaar geweest
Van 't Britsch hovaardig volk? — Oe heische Leugen-geest.
Heer, wat vindt men botte loeren! Anglens podding, 't is te grof!
Wie zag ooit den Duivel roeren, Daar geen staart hing achter of?
Duivels hebben wisse staarten, Duivel is der Britten vaar;
Vat gij 't nog niet, lieve Maarten, Zoo is u 't begrijp niet klaar.
Ziet dees eigendom zü erven Van haar over-bestevaar;
Hoe zou dan de staart versterven, Die neerdaalt van Duivelshaar?
Laat ons daarom dit besluiten, Dat de Staart komt uit de Hel,
En dat Brittons staart moet spruiten Uit haar vairs begrommeld vel.
Nu, men moet de zaak zoo laten, En de staart aan Brittons gat,
Geen kwaad van dees maats te praten! -- Op wiens moêr de Duivel zat,
Die is wis een baas in 't liegen, Stal en moordde van 't begin;
Staartman kan dan niet bedriegen. Staartman heeft den Duivel in.
Wat goeds zoude in Staartman scholen, Die voor 't weldoen vinnig rooft?
Heeft naburen haaf gestolen, En d' inwoners nek gekloofd.
Onder schijn van in te voeren Een gemeene Republijk,
Scheert men adel, burgera, boeren, En het wordt een Duivelsrijk.
Duivelsrük, dat Neêrlands Treden, Met een opgeblazen voet,
Gaat verwerpen, gaat vertreden, Bij Elys'bet aangebroed,
En door Jacob meer gewassen. Onder Karei stond in glans,
In wiens bloed dees honden plassen; Ravens, vreet haar diefsche pans! _
Hangen moeten deze fielen! Hangen aan den hoogsten boom!
Hangen, die ons rust vernielen! Hangen, tot een schrik en schroom
Van die rooven, moorden, stelen. Ook terwijl men spreekt van vree.
Van die met haar woorden spelen, En verwoesten land en zee.
Hangen, die de vaart beletten In de vrije noordsche vloed!
Hangen, die kwa wetten zetten, Dat men tienden geven moet! -
Wel moet dy de bast bekomen. Om dijn diefsche hals en keel,
G' hebt uw vrienden haaf genomen, En zoekt echter nog krakeel;
Wat zün dat voor vreemde vonden? Blaak klaagt over Tromps geweld,
En heeft eerst ons volk verslonden; Dat 's diepzinnig ingesteld!
Hier en valt niet veel te kallen, Woorden vullen zak noch ton;
Is het gansch en al van 't mallen? 't Was de Duivel, die het von! —
' Gaat dan heen, gij Duivelskinders, Houdt en hangt je vader aan;
Gij zijt buren oorlogsvinders; Uw rijk kan niet lange staan!
des vaderlands. 283
God, die zal ons recht beweren, Tegen 't diefsch, moorddadig zwaard,
En Zijn tooren op u keeren: Moorders, die zijn straffe Avaard!
Dies, Heer Tromp, trekt dolk en degen, Dondert uit het rond metaal,
Tot de Staartman is doorregen, Met geketend knarsend staal! —
Zijn dat ware Protestanten? Eoemt dat volkjen op 't Geloof,
Die haar tegen Neêrland kanten, Zoeken niet dan buit en roof?
Zal men zoo met Gods Woord spelen? — 't Is een kerkiyk vuile vlek.
Buren haaf en goed te stelen, En te kloven 'sKonings nek! —
En nog wil dat schuim der guiten Mallen met Gods ware leer,
Daar, van binnen en van buiten, ileerscht de heische Leugen-beer;
't Zjjn geen ware Protestanten, Schoon zij voeren dezen naam,
't Zyn Bruinisten, Duivels Santen, Tot den roof en moord bekwaam·
Wettig strijden is geen zonde; Maar te strijden om den roof,
Lijk als doen dees britsche honden. Dat maakt Kristenliefde doof.
Oorlogsmacht, die van de roovers 't Lieve Vaderland bevrijdt,
Oorlogsmacht, die nekkeklovers. Met het zwaard en vier kastijdt;
Oorlogsmacht, die boudgenooten, Tegen 't diefsch, uitheemsch geweld,
Houdt in rust en vredes schooten, Is rechtvaardig ingesteld.
Men mag wel en wettig strijden Voor het Kristen waar geloof,
En ons burgers te bevrijden. Van der vreeraden moord en roof.
't Is van gistren noch van heden, Dat dit trotsch meineedig volk
Haar beloften overtreden, 't Komt uit Staartmans oude kolk....
(Doch) 'k zal hier een speld by steken, 't Is al lang genoeg gepraat;
Staartman steekt vol van gebreken. Vol van boosheid, vol van kwaad.
Wilt gij ondeugd van hem nijpen, N0pt de staart van 't ritsche vel,
Maar laat eerst de njjptang slijpen, Nijpt en bruit ze naar de Hei! —
Nijptang, nijptang, valt aan 't grjjpen. Op het land of op de vaart;
Wil men haar en huid afnijpen, Maak een Duivel zonder staart! —
Wel waren er meer benepen gemoederen, die, als zeker rentenier, in gesprek met
een koopman zich oYer een oorlog met de Engelschen voor «een ellendige zaak»
verontrustten, niet inziende, hoe men zich «daar door zoude redden; zij zijn machtig
ter zee» — meenden ze — «hebben groote en kloeke schepen, vol geschut, strijd-
baar en victorieus, dat hun grooten moed en coeragië geeft; hun havens kunnen wij
niet missen, onze haringvangst moet bijna op hun slroomen geschieden, zoodat hel
veel beter waar,'dat men hen wat toegaf»; doch men oordeelde van de andere zij_
äls de hem te woord slaande koopman — te recht, dat men «evénwel geen deeg met
' In den lEngélschen Alarm of oorlogsteyhen, enz. door een vryen Mollander, Amsterdam, 1652,
-ocr page 291-284 algemeene geschiedenis
de albegeertlers hebben zou; hoe meer gij hun biedt», zei men, «hoe zij meer zullen
begeeren; als wij zooveel willen veroorloven, als zij ons reeds dieflijk ontstolen hebben,
en als zij ons nog afeischen, zijn wij zeker hun zooveel werk te geven, als zij uit-
voeren kunnen. Dat ze machtig ter zee zijn, is waar; maar zijn wij minder in macht
ter zee als zij? Dat zal men haast vernemen, indien onze hooge Overheid eens van
harten voor de eer en den naam van het land en voor het welzijn van den handel
gelieft te zorgen, en de macht, die ze van God, van de natuur, en van haar onder-
danen heeft, gelieft te gebruiken, en als zij met ernst eens wil bij der hand nemen de
verdediging van haar onderdanen en het aanzien van 't Land».
's Lands Staten marden dan nu ook niet langer, krachtdadig door te tasten en zich
gewapenderhand tegen 's Lands engelsche belagers te verzetten. Na de bevelen, Tromp
reeds tegen 't midden der maand verstrekt, gaven zij den 20en zoogenoemde «brieven
van retorsie» tegen hen uit, aan «allen, die ze zouden zien ofhooren lezen», verklarende:
«alzoo wij bevonden hebben dat sedert eenigen tijd herwaarts, door de onrechtvaar-
dige en violente proceduren van die der tegenwoordige regeering in Engeland, niet
alleen veel en verscheiden van onze goede ingezetenen in haar commerciën en navi-
gaciën, op allerhande pretexten zijn geturbeerd geweest; maar dat ook derzelver sche-
pen en goederen, alsmede eenige den Staat dezer landen toebehoorende, door de
schepen van oorloge derzelve Republiek vijandlijk in zee zijn aangetast, bevochten,
eenige in den grond geschoten, andere in de havenen van Engeland opgebracht, en
den rechten eigenaars afhandig gemaakt, waardoor dezen Staat en zijn goeden inge-
zetenen excessieve en ondragelijke schaden zijn overgekomen; — zoo is 't, dat wij,
door de voorz. schaden genecessiteerd zijnde, om de voorschreven schade door Gods
hulpe te repareeren en doen repareeren, en ze voor de toekomst, mitsgaders het ver-
derf van den handel en scheepvaart, zooveel in ons is, te beletten, ook inzonderheid
tot behoudenis van den welstand dezer landen, noodig geacht hebben, daartegen,
zooveel mogelijk is, met alle middelen van retorsie te voorzien; en alzoo, door N. N.
een schip van oorloge zijnde uitgerust, een getrouw, bekwaam, en welervaren per-
soon, om als kapitein daarover te commandeeren, dient gesteld en gecommitteerd;
lot welken einde aan ons is gerecommandeerd de persoon van Q. N., ons verzoekende,
wy wilden hem met onze commissie daartoe noodig, doen voorzien;—doen te weten:
dat wij hetzelve, als tendeerende tot afwering van verdere onheilen en bevordering
van den welstand der gemeene commercie en navigacie dezer landen, in behoorlijke
consideracie hebben genomen; en daarbeneven geïnformeerd zijnde van de bekwaam-
heid en vromigheid van den voorz. Q, N., denzelven tot kapitein over het voorschre-
ven schip gesteld en gecommitteerd hebben, gelijk wij denzelven stellen en commit-
teeren mits dezen, met last en autorizacie om het voorschreven schip te voorzien met
alzulke oflicieren en bootsgezellen, als hem goeddunken en belast zal worden, en dat
des vaderlands. 285
hij Toorts alom, bij retorsie tegen de voorschreven onbehoorlijke, ongehoorde vijand-
lijke procediiren van de Engelschen, zal mogen aantasten en nemen alle oorlog- en
koopvaardijschepen, en ingeladen goederen, onder het gebied van de Republiek van
Engeland behoorende, of aldaar uitgereed, of van daar of elders met bestellingen uit-
en invarende, zonder onderscheid van plaatsen; welverstaande, dat hij, ónder pretext
van dezen, niet en zal beschadigen mogen eenige koopKeden of ingezetenen van de
meergemelde Vereenigde Nederlanden, noch onze goede vrienden of degenen, daar-
mede wij in goede alliancie of neutraliteit staan. Tot welken einde hij, kapitein, ge-
houden wordt, zich te regelen naar de artikelbrief of ordonnancie hem voor te houden;
gelijk mede alle buiten of prisen, die hij zoude mogen komen te veroveren, behoor-
lijk te leveren in handen van 't Gollegië ter Admiraliteit, onder welker district hij
is uitgevaren, om bij hetzelve wettelijk kennis te worden genomen van de deugde-
lijkheid of oiideugdelijkheid van dien, en behoorlijke verdeeling daarvan gemaakt te
worden, volgens de ordonnancie daarop gemaakt of nog te maken; en voorts behoor-
lijke zekerheid te stellen voor de raden ter Admiraliteit, daar het schip is afgevaren;
en daarbenevens een pertinent joernaal van zijne reis te houden, en, wanneer hij
mgekomen zal zijn, 't zelve over te leveren aan het voorschreven collegië. Boven
dezen zal hij, en zijne officieren, uit alle schepen, die hij zal komen te veroveren,
met hem hier te lande brengen den opperschipper en opperkooplieden of eenige van
de andere officieren; ten ware hij de veroverde schepen had ledig en zonder volk
vmden drijven. Doch zoo namaals bevonden werd, dat hij de voorschreven officieren
uit haar schepen gejaagd of ergens aan land gezet had; in zulken geval zullen, zoo-
wel de officieren als de voorschreven kapiteinen, arbitralijk of zelfs, naar gelegenheid
van zake, metter dood zonder eenige genade gestraft worden. Op alle 't welk hij
voorts schuldig zal zijn, den behoorlyken eed van getrouwheid te doen, in onze han-
den of aan de respectieve collegiën ter admiraliteit, die wij bij provizie daartoe com-
mittceren. Verzoekende diensvolgende alle koningen, potentaten, republieken, en
andere personen, van wat slaat, digniteit, ampt en condicie dezelve zouden mogen
wezen, den voorschreven Q. N. voor onzen kapitein, ten einde voorz., te erkennen,
en hem dienvolgende alle faveur en goede bevordering te betoonen; 't welke Wij
tegen een iegelijk, naar zijn hoogheid, staat, en qualiteit willen verdienen en erken-
nen. Ordonneeren en bevelen daarbeneffens expresselijk allen, oversten, luitenant- en
vice-admiralen, kapiteinen, bevelhebberen, en voorts allen anderen, in onzen dienst
en onder onze gehoorzaamheid wezende, den voorn. Q. N. voor onzen kapitein te
houden en erkennen, en in 't volbrengen van dezen zijnen last, aUe hulp en assis-
tencie te verleenen; want wij hetzelve ten dienste en welstand van handel en scheep-
vaart dezer landen alzoo bevinden te behooren. Gegeven in Den Hage, onder ons
contra-zegel, parafuur, en signatuur van onzen griffier».
286 algemeene geschiedenis
Tot behoorlijke beveiliging der kuststreken, bad men reeds sedert het voorjaar, de
steden en landen daarvan, in Holland en Zeeland, met verschillende troepen laten
bezetten, Den Briel met nieuwe versterkingen en een garnizoen van 20 compagniën
voorzien, te Delft en Alkmaar paardevolk in bezetting gelegd, en omtrent Huisduinen
twee batterijen, ieder van zes halve kartouwen, laten opwerpen, om den stroom en
't uit- en inkomen in bedwang te houden, Tessel en Vlieland werden evenzeer met
eenige compagniën voetvolk voorzien, en alle boeren, zoo van Den Helder tot Cas-
tricum als aan de Maas en de verdere zeegaten, op geweer gesteld, en daarin op be-
paalde dagen geoefend. In Zeeland waren Vlissingen, Cadzand, Middelburg, Vere, en
Zieriksee mei paard- en voetvolk bezet, en order en wacht op dijken en bakens gegeven.
Tegenover het wijdloopige stuk, door Engeland, den 28en July uitgevaardigd, gaven
de Staten hunnerzijds, den 2en Augustus eeh niet minder breedvoerig Manifest uit,
waarin zij allen lezers en hoorders daarvan openlijk het volgende kenbaar maakten:
«Nademaal alle wettige overheden, als van God-almachtig gesteld, om te bezorgen
het welvaren van haar onderdanen, gehouden zijn, die niet alleenlijk met beschei-
denheid te regeeren en in goede order €n policie te houden, en verder met wijsheid
en voorzichtigheid te voorkomen en af te weren al hetgeen, waardoor dezelve haar
onderdanen van buiten in haar rust ontsteld of andersins bezwaard of beschadigd zou-
den kunnen worden, en daartoe niet min eerlijk en precieslgk als voordeelig en
dienstig is, dat zij alle Staten, en inzonderheid haar nageburen, met goede en beta-
melijke diensten zoeken te verplichten, om daardoor met hen te blijven in een goed,
oprecht, en welvertrouwd verstand, en, eenige oneffenheden met iemand voorvallende,
dat zij zich benaarstigen, om ze door de beste wegen van zachtheid, min, en vriend-
schap te vergelijken; maar ook daarenboven, de zaak zulks vereischende, en geen
andere uitkomst eindelijk gevonden kunnende worden, met kloekmoedigheid en dap-
perheid alle geweld en overlast, door de macht, haar van God verleend, en zulks
mede met de wapenen van haar volk af te weren, en ze te doen hebben herstel en
vergoeding voor het ongelijk en de scha," haar te onrecht aangedaan; en Wij, zoe-
kende het een zoowel als het andere, met een volle, oprechte en goede meening te
betrachten, en dankende God, dat Ons beleid zoodanig wordt gezegend, dat onze
liefde en voorzorg tot en over onze gemeente van dezelve bèjegend wordt met een
uitgedrukte aifeccie en gewillige gehoorzaamheid, beide strekkende tot haren en onzen
welstand, vastheid, en behoudenis; — hebben wij niet alleenlijk de vriendschap en
goede correspondencie, die van allen ouden tijden tusschen deze en de engelsche nacie
is ge>veest, van onze zijde, ongeveinsdelijk en heiliglijk onderhouden; maar de voorz.
engelsche nacie nu onlangs in haar eigen zelf ontsteld, in verdeeldheid gescheurd,
en tegens den anderen ten hoogste geanimeerd geweest zgnde, hebben 't zelve niet
alleen met droefheid en herteleed aangezien, en ons vermyd van alle eenzijdigheid,
des vaderlands. 287
waardoor bij de eene of de andere partij eenige kwade wil en ongenegenheid tegen
ons opgenomen zou hebben kunnen worden; en ter contrarie zoodanige orde gesteW,
en zooveel doenlijk verhoed, dat van deze zijde niets toegebracht werd, waardoor hel
ontstoken vuur gevoed, de gevallen breuk grooter, en de genezing des te bezwaar-
lijker en periculeuser gemaakt kon worden; maar toen ook de tweespalt onder die
nacie in sommige streken verwoesting, armoede en hongersnood had voortgebracht,
en wij daarvoor van wege beide huizen van 't Parlement te dier tijd zijnde, ernstig ver-
zocht werden, ten einde in de kerken hier te lande een openbare collecte gedaan
mocht worden, zijn wij, mitsgaders onze goede gemeente, door de voorstelling dier
calamiteiten zoodanig innerlijk bewogen geweest met een tedere compassie en kris-
telijk mededoogen, dat op dat verzoek een zeer notable som van penningen, tot
eenige tonnen gouds, uit de gemeente verzameld, en van hier uitgevoerd is; zulks
dat de Huizen van 't Parlement daarover haar brieven van dankzegging, met uiter-
lijk betoon van veel groote genegenheid hebben doen expediëeren, en door haar open -
baren minister mondehng bekrachtigen. Ea met allen dien ons zelf niet hebbende
kunnen voldoen naar den ijver, waarmede wij aangedaan waren, om eenmaal een
einde te zien van de voorz. misverstanden en onheilen, daaruit voortspruitende, door
een goede en oprechte verzoening van de vervreemde en jegens elkander verbitterde
gemoederen, en vertrouwende, dat wij van onze oprechte genegenheid daartoe zoweel
openlijke bewijzen gedaan hadden, dat wij gelooven mochten, geen onaangename en
daardoor ook geen onbekwame instrumenten te zullen zijn, om zoo goeden en grooten
werk te helpen bevorderen; hebben wij ons bemoeid, om daarvan door een buiten-
gewoon gezantschap, bekleed door de Heeren Willem Boreel en Johan van Reede van
Renswoude, aan den Koning en beide Huizen afgevaardigd, een proef te doen nemen.
Doch de goede God, naar Zijn onbegrijpelijke oordeelen, niet beliefd hebbende, door
schikking een einde aan de voorz. beroering te maken, maar langs andere wegen de
zaak te laten komen in dien staal, dat de regeering van Engeland op een anderen
voet als voordezen gebracht is; en van dezelve regeering, op zeer specieus voorgeven,
ons wezende aangeboden een handeling van onderlinge alliancie en nader verbintenis,
en wij ter goeder trouw geloovende, dat zulks werd gedaan in alle sinceriteit en op-
rechtheid , en considereerende, dat daardoor kon worden bevorderd de rust en zekerheid
van scheepvaart en handel, niet alleenlijk voor ons, maar ook voor alle trafikeerende
rijken en landen, inzonderheid hieromtrent, hebben wij niet alleenlijk getoond, dal
die aanbiedinge ons niet onaangenaam was, maar bij alle wegen gezocht, de voorz.
handeling zooveel de constitucie van onze regeering dulden kon, tot een spoedig en
goed besluit te brengen, in voegen dat de herwaarts afgevaardigde ambassadeurs —
<le HH, Olivier St. John en Waller Strickland — in conferencie getreden met de
HH. Commissarissen uit ons midden, en aldaar gedaan hebbende een zeer algemeen
297 algemeene geschiedenis
en onbepaald voorstel, is daartegen van onzentwegen, na voorgaande betuiging onzer
vredelievende bedoeling, verzocht, dat voorschreven voorstel door een nader opening
mocht worden verklaard, en vervolgens afgedeeld en opgelost in eenige bijzondere
en nette voorslagen, om daarop met zekerheid en bondigheid ten spoedigste de zaken
tot een goed besluit te mogen brengen; en hoewel daartoe zeer bondige redenen
werden aangevoerd, en door tegenvoorslagen diverse goede aanleidingen gegeven, kon-
den wij daardoor echter niet anders vorderen, dan dat gemelde Heeren, na kort tijds-
verloop, de stof ter nauwernood aangeroerd zijnde, de houding aannamen van te
moeten vertrekken, doch door zooveel beweegredenen zich hebbende laten bewegen
nog eenigen tijd te verblijven, en sedert nadere voorslagen hebbende gedaan, is de
zaak van onze zijde zoo bespoedigd, dat gemelde Heeren, op die voorslagen, die ze
verklaarden de belangrijkste te zijn, zoodat men, 't daarin eens geworden, in de
overige weinig bezwaar zou vinden, niet alleen zoo door ons zijn bejegend, dat er geen
of weinig verschil in de hoofdzaak overgebleven is, maar ook verder daarbij gedaan
is, 't geen wij oordeelden, dat ten dienste van beide volken, en, behoudens onze
verbonden met andere koningen, republieken, prinsen, en staten, tot eindelijke vol-
trekking van de voorschreven handeling zou kunnen dienen. En daarop verwacht
hebbende de nadere verklaring van gemelde H.H., hebben zich deze daarvan gemijd
door een plotseling vertrek, op voorgeven, dat de tijd verstreken Avas, haar vergund
om hier te mogen verblijven, en dat het dienvolgende onmogelijk was voort te gaan
tot de van onzentwegen voorgestelde zaken».
«En hoewel nu de voorschreven wijs van doen stof kon geven tot verscheiden be-
denkingen aangaande de meening van gemelde regeering omtrent de voorschreven han-
deling, hebben wij echter van onze zijde — stellende de waardigheid en aangenaamheid
der zaak zelfs .boven de uiterlijke formaliteiten, op de betuiging door gemelde HH.,
bij haar afscheid gedaan, van de oprechte bedoehng der regeering en haar vertrouwen,
dat, ofschoon haar pogingen nu niet geslaagd waren, ze in tijd en wijlen niet vruch-
teloos zouden zijn, wanneer wij goed konden vinden een tegenbezoek aan gemelde
regeering te doen brengen; —hebben wij niet willen nalaten, tot een aanzienlijk ge-
zantschap aan die regeering te besluiten, en de HH. Cats, Schaep, en Van de Perre
in December van 't vorige jaar te laten uitgaan, niettegenstaande, sedert het vertrek
der HH. St. John en Strickland van hier, door zeker onvriendelijk en onnatuurlijk
placaat, de goede verstandhouding tusschen beide volken genoegzaam werd afgesneden,
en wij, door het nemen van verscheiden onzer schepen veel oorzaak hadden om te
beduchten, dat de bedoeling der engelsche regeering weinig overeenkwam met onze
ongeveinsde openhartigheid. Hetwelk zich ook daarna meer nog heeft geopenbaard,
doordien de voorn, buitengewone gezanten, in Engeland aangekomen, en aldaar van
onzentwegen een ernstige en oprechte verklaring hebbende gedaan van onze genegen-
bes vaderlainbs. 289
heid tot voltrekking der hier aangevangen handeling, met eriislig verzoek, dat alle
zaken mochten worden gesteld en gelaten in den staat, waarin ze toen waren, en dat
diesvolgende het voorschreven placaat mocht worden herroepen, immers de execucie
van dien ophouden, en de genomen schepen en goederen teruggegeven worden; daarop
niet alleen naar reden en l)il!nkheid niet is gelet, maar integendeel, terwijl men han-
delde over de bekrachtiging der oude verbonden van vriendschap, en over een nader
gemeenschap en communicacie van liefde, eenigheid, en correspondencie, het voor-
schreven placaat ten uitvoer is gelegd, en daarenboven nog van alle kanten, onder ver-
schillende ongegronde voorwendselen, als van represalje der voorschreven regeering,
de schepen van onze ingezetenen zoo door particuliere represalje-vaarders, als door de
gemeene officieren der regeering, mitsgaders allerhande roovers, in zee vijandlijk aan-
getast, bevochten, vermeesterd, opgebracht, de goederen geroofd, en de schippers en
matrozen kwialijk getracteerd zijn geworden, zonder dat bij de voorn, onze ambassa-
deurs te weeg kon worden gebracht, dal daartegen bij de regeering behoorlyk orde
♦
gesteld, veel min aan onze goede ingezetenen behoorlijk herstel van haar genomen
schepen en geroofde goederen gedaan werd. En hoewel wij mitsdien overvloedige redenen
hadden, om daarvan langs andere wegen onze gevoeligheid te toonen, en, bij wijze
van retorsie, de schade onzer ingezetenen op de schepen en goederen van de onder-
danen der engelscbe regeering te verhalen; zoo hebbqn wij, verhopende dat zy een-
maal de reden zou plaats geven, voor dien tyd ons willen onthouden van alle wegen
Yan feiten, hoewel daartoe door een ondragelijke outrage hooglyk geprovoceerd; ja,
wij hebben, zelfs ernstelyk verzocht zijnde, om redenen voorz. geweigerd, brieven van
represalje en commissiën aan onze geledeerde onderdanen te verleenen, aan d'eene
zijde door onze buitengewone ambassadeurs met ijver doende bevorderen de voorschreven
handeling in 't algemeen, en de teruggave van de genomen schepen in 't byzonder;
aan d'ander zgde, om verdere pirateriën en rooveryen in het toekomende te voorkomen,
en onze ingezetenen van meerder scha en den algemeenen handel van geheel verderf
te bevrijden, besloten, te equipeeren en in zee te brengen eene aanzienlijke vloot van
schepen. En opdat bij de voorschr. regeering daarvan door misduiding geen verkeerd
denkbeeld zou oprijzen, hebben wij haar — gelijk mede aan andere onze vrienden cn
naburen — ter goeder trouw ons voorschr, besluit bekend doen maken, met open-
lijke en oprechte verklaring, dat die uitrusting geensins gedaan werd, om daardoor
onze bondgenooten of vrienden eenige scha of ongelijk aan te doen, maar dat wij
integendeel onveranderlijk gezind waren, met alle de voorschr. onderdanen, zulks als
hel zoodanigen nageburen betaamt, te onderhouden een goede en oprechte vriend-
schap en correspondencie; en hoewel dit mede niet anders als voor een teeken van
onze ongeveinsdheid had behooren genomen te zijn, hebben wy echter kunnen be-
merken, dal de voorschr. regeering, niet anders zoekende als pretexten te vergaderen,
IVe deel, Ic stuk. 3-7
290 algemeene geschiedenis
waarmede zij de uitvoering van haar ontworpen plannen te zijner tijd eenigsins zou
kunnen een kleur geven, de voorz. kennisgeving mede daartoe hebben willen gebrui-
ken; zoodat onze ambassadeurs genoodzaakt zijn geweest, daarover van onzentwegen
nader bericht te doen. En terwijl nu de voorz. handeling door onze ambassadeurs
ernstig werd vervolgd, en in zoodanigen staat gepoogl te brengen, dat de voorschr.
regeering haar eindelijk zou hebben moeten open leggen, en niet langer haar verbor-
gen plannen kunnen bedekken, om onder schijn van vriendschap, ons voedende met
apparencie van een verdrag, op bedachte voorwendsels, onzen handel te verderven
en de kracht van onzen Staat daardoor te verzwakken, gelijk wij daarvan niet duis-
terlijk maar bij evidente proeven zijn bericht; heeft zij den L^.-adm. Tromp, dien wij
over onze voorzeide vloot gesteld hebben, door haren admiraal, omdat naar zijne fan-
tazie de onzen de vlag niet hadden gestreken — niettegenstaande hij, volgens ver-
scheiden overeenstemmende verklaringen, ook bij anderen en neutralen gegeven, bozig
was met het inhalen van zijn marszeüen, en met het doen aanhalen van zijn boot,
om daarmede iemand van zijn officieren aan boord van dien admiraal te zenden, en
hem te doen complimenteeren — met een volle laag vijandelijk doen beschieten, en
verscheiden van zijn scheepsvolk jammerlijk gekwetst; waardoor onze voorn. Li-Ad-
miraal en zyne onderhebbende schepen, genoodzaakt zijnde geweest zich te weer te
stellen, hebben ze hare verdediging ten opzichte der engelsche schepen zoo onberis-
pelijk gematigd, dat, daar zij merkelijk sterker waren in getal van schepen, en
machtig om hare aanvallers t'eenemaal te verderven, zij haar daarvan onthouden, en
haar vergenoegd hebben met hare eenvoudige verdediging. Welke discrecie echter bij
de wederpartij zoo weinig is gerespecteerd, dat zij, met een tweede smaldeel afko-
mende, de achterste afleggende van onze vloot insgelijks vijandelijk aangetast, twee
daarvan overrompeld en het eene hebben weggevoerd. En opdat de voorschr. rencontre
dien van de voorschr. regeering zou dienen tot een pretext, om de voorschr. hande-
ling met eenigen schijn af te breken, hebben ze voorgegeven en onder haar volk
uitgestrooid, mitsgaders alle de wereld willen doen gelooven, dat de eerste aanval van
onze zijde was gedaan, en daarover haar houdende als in den hoogsten graad geoffen-
seerd, haar gesteld in postuur, om openbare vijandschap tegen ons te plegen, zonder
alvoren de minste klachten aan ons gedaan, veel min reparacie van 't exces, hetwelk
zij voorgaven begaan te zijn, verzocht te hebben; dat toch de redelijkheid en inzon-
derheid het respect van de onderHnge handeling, indien haar bedoeling dienaangaande
goed ware geweest, wel had vereischt. Wij daarentegen, met oprechte harten trach-
tende, dat, hetgeen onordelijk was ontsteld, ordelijk mocht worden gerecht, zoo
hebben onze extraordinaris-ambassadeurs, zoo haast ze kennis hadden bekomen van
het voorschr. accident, in de vergadering van den Raad van State verklaard, dat,
als de zaak zich zoo mocht hebben toegedragen, als aldaar werd voorgegeven, het
des vaderlands. 300
zou zijn geschied buiten onze kennis, en tegen ons uitdrukkelijk bevel, en hebben
dat bevestigd met vertoon van de oorspronkelijke missieve van onzen L»-Admiraal,
op dat subject aan haar geschreven, inhoudende een pertinent verhaal van den last,
dien hij van ons had ontvangen; en hebben met grooten ijver en ernstigen aandrang
gevraagd, dal de waarheid van de toedracht der zaak nader mocht worden onderzocht,
en dat ondertusschen de handehng niet en mocht worden verachterd door een onver-
wacht toeval, buiten en tegens de wille immers van onze zijde, door de onbedachtheid
of kwaadwilligheid van d'een of d'ander veroorzaakt, die daarvan zoude hebben te
verantwoorden, en dat in allen gevalle de zaak builen verdere verwijdering gehouden
mocht worden. En hoewel dat voorstel van grooten gewichte en van 't hoogste belang
was voor 't gemeeüe beste van beide naciën, heeft echter de voorschr. regeering in
lange niet gewaardigd daarop te antwoorden; niettegenstaande het, bij nader memorie
door onzen uitdrukkelijken last, aan den gemelden Raad overgegeven, hernieuwd en
daarna nogmaals herhaald was, met nader bekrachtiging van onze oprechte bedoeling
en hartelijk misnoegen over dat onverwacht en ongelukkig accident; maar heeft zij,
integendeel van* dien, de schepen van dezen Staat, zoo van oorlog als commercie, die
zij in zee heeft kunnen betrappen, aangetast, bevochten, eenige in den grond ge-
schoten, andere, onder schijn van vriendschap, misleid, overrompeld, de matrozen
cn soldaten uitgeplunderd en mishandeld, en binnen haar havenen en rivieren opge-
bracht, en, even alsof wij met eikanderen in openbaren oorlog waren, zonder voor-
gaande ontzegging van vriendschap, veel onnoozel bloed deerlijk vergoten, en verschei-
den van onze ingezetenen geruïneerd en bedorven. Wij nog echter bedwingende ons
getergd geduld tot volkomen rechtvaardiging van ons pacifiek gemoed en de recht-
matiglieid van onze handelwijs, voor de oogen van alle de wereld, niet aangenamer
hebbende dan het behoud, de bevordering, en vermeerdering van de goede ecnigheid,
oprechte confidencie, en vertrouwde vriendschap van onze nageburen, en ter contrarie
met afschuwelijker als de verschrikkelijke vruchten van een verterenden oorlog en
deerlijk vergieten van onnoozel Kristenbloed, hebben boven de drie voorn, ambassa-
deurs, by een tweede legacie, in de meeste diligencie, den Heer Adriaan Pauw, Heere
van Heemstede, raadpens, van Holland, en Westfr. afgezonden, specialijk op het subject
>an de voorz. rencontre, en 't geen daaruit was gevolgd, en om nader expressie van
onze oprechte meening te doen en de zaken tot een stilstand te brengen. En alzoo
niiddelertijd de voorzeide regeering had uitgebracht haar antwoord op het gedane voor-
slcl en de herhaalde memorien van onze eerst afgezonden ambassadeurs, in hetwelk
aiïecteerende den slechten en verkeerden indruk, dien zij zelf lot een kleur aan
haar onrechtmatig en buiten twijfel God en mensch onaangenaam dessein voorbedach-
telijk hadden gegeven, alsof de voorz. vloot bij ons was toegerust, om er haar meê
«an te tasten, en m.et geweld, vijandschap,, of eenigerhande overlast te bejegenen,
292 algemeene geschiedenis
zonder regard te nemen op onze contrarie-betuiging, hebben zij verklaard, dat zij haar
verplicht vonden, om bij goede oecazie te bekomen herstel van de aangedane — zoo
zij zeggen — injuriën, en verzekerdheid, dat dergelijke naderhand niet zou worden
ondernomen; en (hebbende) zoo betoond, dat zij noch wil noch genegenheid hadden,
om de zaak te brengen tot eenige schikking, maar gezind waren met hare feitelijk-
heden voort te gaan, heeft de voorn. Heer van Heemstede, zoo in 't Parlement van
Engeland als in den Raad van State, krachtelijk den voorz. indruk gedilueerd, en
roepende God den Heere, die een kenner is aller harten, tot getuige, met volkomen
kennis van zaken, heiliglijk geobtesteerd, dat nooit eenige beraadslaging was gevallen,
nooit besluit genomen, veel min eenige commissie gegeven, om eenige de minste
oorzaak van beleediging te geven aan de gemelde regeering, veel min haar vloot of
eenige van haar schepen kwalijk te bejegenen, maar wel ter contrarie, enz. En dewijl
echter de voorzeide regeering, de zaak anders duidende als die in der waarheid was
gebeurd, de voorz. rencontre opnam voor een steen des aanstoots, en in haar antwoord
had gesproken van herstel van 't verledene en zekerheid voor het toekomende, heeft
de Heer van Heemstede verklaard, volgens den lastbrief bij ons hem gegeven, mede
noodig te achten, dat die steen des aanstoots, mitsgaders alle misvertrouwen, door
een goede onderrichting werd weggenomen, en dat hij tot dien einde, en om dat te
weeg te brengen, derwaarts was gezonden; en heeft vervolgens ernstelijk gearbeid, dat het
aangevangen en zeer verre gebrachte tractaat voltrokken, en verders tot genoegen van
beide staten een goede order beraamd mocht Avorden, waar de vloten van wederzyde
haar voortaan naar zouden hebben te regelen, enz. En hoewel zyn voorstel zoodanig was,
dat geen redelijke ziel, in welke maar eenige overblijfselen zijn van neiging tot vrede,
het had kunnen verwerpen, en dat het ten overvloede met verscheiden exempelen van
zaken, tusschen andere volken in gelijk geval in achtgenomen, mitsgaders bij aanhahng
van verscheiden plechtige tractaten, bekrachtigd is geAveest; zoo heeft echter de Raad
van State, overtuigd zijnde, dat zyn voorgeven, aangaande de gelegenheid van de voorz.
rencontre bet licht niet en kon verdragen, en daarom afwijzende het onderzoek van
de rechte waarheid, waarvan de onderdrukking iedereen zelfs in particuliere zaken een
sacrilegië behoorde te zijn, alle onderzoek volstrektelijk afgeslagen, de continuacie en
voortgang van de voorschr. handeling ten principale bemoeilijkt, en daarenboven verklaard,
dat w ij in de tegenwoordige gesteldheid van zaken van haar niet en hadden te verwachten,
dat zij zouden ophouden van het vervolg, vermeld in haar voorgaand antwoord, ge-
geven op de voorslagen der HH. Cats, Schaep, en Van de Perre, tot zulken einde als
daarbg uitgedrukt is. Welk laatste antwoord, scherper als de voorgaande, en nog on-
redelijker — vermits het voorschreven deugdelijke voorstel — vol zijnde van onrecht-
matigheid en violencie, ofschoon het wel billijklijk ons had mogen bewegen, om
daarop onze vriendelijke pogingen te sluiten, inzonderheid en te meer doordien het
des vaderlands. 293
nemen, ιόουοπ en plunderen van onze en onzer ingezetenen schepen en goederen geen
einde en nam; — zoo heeft echter de genoemde Heer van Heemstede, in onzen
naam, om te betoonen onze standvastige genegenheid en ernstige begeerte, dat alles
met vriendschap en onderling genoegen mocht worden gebracht tot een goed en ge-
wenscht einde, en uit dien inzichte alleen ter zijde stellende 't geen anders, in punt
van eer en respect, in aanmerking had mogen komen, verzocht, dat van de zijde van
de voorschr, regeering eenige andere voorslagen — de^γίjl de onze niet hadden kunnen
gelukken — ten voorschr. einde mochten gedaan worden. Doch die regeering, zoo het
schijnt, den overvloed van onze redelijkheid misbruikende tot voedsel van hare opge-
blazenheid, onze matigheid tot ontsteking van hare hitte tot verwoesting, en onze
vriendelijke aanbieding lot een fondament, om ons te vergen zaken, die by haar met
geen schgn van billijkheid begeerd, noch bij ons behoudens eer en naam toegestaan
konden worden, heeft haar niet ontzien voor te slaan, dat bij ons zouden worden be-
taald alle de onkosten en schaden, die zij voorgeeft gehad en geleden te hebben, ter
oorzake van de voorschreven onze buitengewone uitrusting, tot zulken som, als men
nader zoude overeenkomen, en, die som betaald of verrekend, dat alsdan van ver-
dere feitelijkheden zou worden gedesisteerd, niettegenstaande de voorschreven uitrus-
ting tot geen ander einde besloten en gedaan werd, dan hier te voren is gezegd, en
inzonderheid niettegenstaande die regeering noch haar onderdanen door die uitgeruste
vloot of door andere onze schepen het minste teeken niet en was gegeven van kwaden
wil, veel min eenige schade aangedaan; maar wel ter contrarie, dat onze schepen bij
de hare w aren bevochten, enz. En heeft zij daarenboven, gedurende de voorschreven
onderhandeling, zonder het einde daarvan af te wachten, liare vloten in zee laten
gaan, en precipiteerende de. scheuring van de oude vriendschap tusschen beide volken,
en haar lust scheppende, om die ongeneeslijk te maken, op nieuw verscheiden van
de schepen dezer landen doen nemen en vernielen; ophoopende zoo én schade èn
smaad mot volle mate op de schouders van deze onze regeeringe, w^lke God de Heer
veel jaren in welstand geconserveerd en bij vrienden en vijanden haar aanzien heeft
gegeven. Al welk onverdragelijk en onrechtmatig beleid, mitsgaders violente proce-
durcn, zoo handtastelijk bij de voorschreven regeering aangewend en in het werk ge-
steld zijn, om onze macht ter zee ganschelyk te verzwakken en den handel dezer
landen te verderven, en daardoor haar lang gepretendeerde heerschappij ter zee met-
terdaad over ons en mettertijd over alle andere volken in te voeren^ en die, zoo het
hun mogelijk ware^ tot hun tributarissen te maken. Als wij, met zonderling geduld en
lankmoedigheid, doch te vergeefs hebben beproefd, alle betamelijke middelen van rede-
lijke inductiën, ten einde de voorz. Regeering, lot harer en onzer ingezetenen wei-
varen, van het voorz. opzet had mogen worden afgebracht, de opgerezen onlusten ter
nedergelegd en geschikt, de schepen en goederen, ons en onzen ingezetenen met ge-
303 algemeene geschiedenis
weid afgenomen en andersins onthouden, teruggegeven, de scha denzelven zonder
eenige reden aangedaan vergoed, en door een oprecht, vast en bondig verdrag de
oude en sedert eenigen tijd herwaarts door de voorschr. regeering gekrenkte en ge-
kwetste vriendschap hersteld, en met Aveêrzijdsche diensten van vertrouwen meer^n
meer versterkt, zonder eenige hope over te zien, om langs den voorz. weg daartoe
te geraken; zoo hebben wij volgens de wet der natuur en de verplichting, die wij.
aan onze onderdanen schuldig zijn, om ze te beschermen tegen alle ongelijk, over-
last, en geweld, en te doen hebben herstel van haar geleden schade, mitsgaders om
den handel te herstellen in zijn vorige en behoorlijke vrijheid, en tegen te gaan het
voorzeide beleid en kwaad opzet van de voorschr. regeering, die, dronken zijnde van
haar successen binnen 's Lands, geen maat schijnt te stellen aan hare verdere on-
verradelijke concepten, bij rijpe beraadslaging, en door den hoogsten nood gedrongen,
eindelek besloten en goedgevonden te gebruiken de macht en middelen, die God en
de natuur ons in handen heeft gegeven, om door de wapenen, bij wege van retorsie
op en tegen de voorschr. regeering en hare onderdanen, te bekomen 't geen door re-
denen van haar niet verkregen heeft kunnen worden; met meening en bedoeling
daarvan niet af te laten, zoolang bij die regeering haar tegenwoordige koers gehou-
den en de voorschr. teruggaaf van genomen schepen en herstel van aangedane scha
niet gepresteerd zal zijn. Vastelijk verlrouwende, dat dit ons voornemen, als zijnde
ten uiterste daartoe gedwongen, bij al de wereld geprezen, en onze rechtvaardige
zaak van God den Heer gezegend zal worden. Vertrouwende ook mede, dat alle
koningen, repubheken, prinsen, en stalen, deze onze politieke verklaring, als waar-
achtig, recUmaUg, en ons. opgedrongen zullen op- en aannemen", en zoo verderfelijke
plannen nevens ons zullen willen helpen stuiten en afweren, en ons in ons noodza-
kelijk en niet te min geoorloofd en wettig voornemen, mitsgaders onzen goeden onder-
danen, alom de hand zullen willen bieden. Gelijk wij alle de onderzaten van de ver-
eenigde Nederlandsche provinciën mede bevelen bij dezen, dat zij, bij wege van
retorsie alsvoren, haar tegen het geweld en den overlast, daarmede zij meer en meer
worden gedreigd, te weer stellen, zonder haar, onder eenig voorwendsel van vriend-
schap, verder te laten abuzeeren, of ergens te begeven, daar zij ten appetijte van de
voorz. regeering zouden kunnen worden getracteerd, nemaar, op onze en hare ^ö.Jö
en rechtvaardige zaak betrouwende, de uitkomste van den almachtigen God, door
onze voorzorg en aangenomen defensie verwachten)).
Zoo ging men — als iemand «den gehoonden Leeuw» bezingende schreef — «het
strijdend zwaard, dat Munster op deê steken, Weêr rukken uit de scheê)). En niemand
zeker, die na al 't vernomene beweren kan, dat men 't overhaast of overmoedig,
dat men 'l anders dan door den nood geboden deed. Het daarom thans ook des 'te
kloekmoediger gevoerd, en den overmoedigen vijand wakker te weer gestaan:
des vaderlands. 295
De nood gebiedt ons 't zwaard; — kloekmoedig nu, ah leeuwen,
Vernielt de staartejacht, öat ze om genade schreeuwen! —
Dat krokodilsgebroed, afkomstig van 't serpent,
Arglistig als de slang, men aan de staart herkent.
Zal zoo een dertel volk den leeuw zjjn goedheid tergen,
En porren hem tot wraak ? in vreê hem oorlog vergen ?
Vei^aagt dat ongediert; doet nu uw klauwen op,
En slaat hem in 't gebeent, en brijzelt hem den kop,
Bespringt hem in zijn oord, eer hij u overrompelt;
Want die zjjn handen eens gelukkig heeft gedompeld
In 't koninklijke bloed, ontziet geen tweede moord,
Maar zou ons onverwacht bespringen in ons boord.
Hoe menig duizend mensch ziet men nu stadig zuchten
Om zijn geleden scha; den koopman, die moet vluchten;
Zijn goedren zijn beroofd, zijn schepen is hij kwiJt,
Van zoo een diefschen aard, o, overgroote spijt 1
Waak op nog, fiere Leeuw, laat nog uw krachten proeven.
Zoo zal zoo'n staartejacht in 't end haar nog bedroeven;
Haar wonden zijn nog versch, ontziet niet haar gezag,
Bedwing den dwingeland, eer dat hij meer vermag! '
Vliegend blaadjen: Op den gehoonden Leeuw,
-ocr page 303-Oorlog met Engeland. Johan de Witt Raadpensionaris.
Toen de Staten bun verklaring uitvaardigden, was van de engelsche zij het oorlogs-
rumoer ter zee reeds een paar weken gaande. Nog waren hun gezanten niet thuis-
waarts gekeerd, of een niets kΛvaads vermoedende koopvaardijvloot, uit Portugal
komende — Sint Ubesvaarders, als men ze noemde — een goede dertig in getal, door
een oorlogschip van 30 stuk onder kapitein Percoy begeleid, en bij welke zich nog een
schiedamsch Sti^aatvaarder met 20 stukken bad aangesloten, vonden zich, dicht by de
fransche kust tusschen Calais en Zwartnes, van een zevental engelsche oorlogschepen
bestookt, onder Aiscue van Duins uit op hun afgekomen. De Straatvaarder, kap". Kruick,
door den engelschen kapitein Wright aangetast, weerde zich wakker, schoot. Wright
zyn eene been af, een achttal van zijn manschappen dood, kwetste een paar
dozijn anderen, en liep, het eindelijk opgevende, beoosten Grevehngen op strand. Het
geleischip echter, in plaats van zijn kloeke voorbeeld te volgen, liet, op 't "eerste
gezicht der engelsche schepen, de koopvaarders in den steek en maakte zich uit den
weg; hetgeen zyn kapitein later in Holland voor Ί; verontwaardigde volk hard te
verantwoorden had. Van de overige schepen werden er acht genomen en zeven op het
strand gedreven, raakten er een paar in brand, en vond verreweg de kleinste helft
nog een goed heenkomen naar 't Vaderland, waar zij de algemeene verstoordheid
tegen den verraderlijken «Staartman» niet weinig vermeerderde ^ Aan de schotsche
' Zie de Corte Sescltrijving van 't geval op een vliegend blaadjen, en verg, Aiscues schryven iü
den Jlqll, MerQurms van 1653, bl. 68,
des vaderlands. 297
kust bestookte Blake te gelijker tijd de hollandsche haringbuizen, die Tromp te ver-
geefs nog bij tijds te hulp had zoeken te komen, doch welker 12 conyooischepen
zich — op een na, dat het hazepad koos — zoo wakker te weer stelden, dat er
den Engelschen slechts een dertig der andere in handen vielen; van hen zelf werd
er een in den grond geboord, twee zoo doornageld, dat ze zonken, drie met de
engelsche gekwetsten naar Inverness opgezonden, en de vijf overige door Blake zelf
onder zijn vloot meegevoerd. Kapitein Pieter Gorcom, die een veertien daag te voren
met zijn schip «Den Oudenburch» op de hoogte van Aberdeen in zee was, had wel
iets dergelijks vermoed, toen hij in 't N. O. t. N. en N. N. O. 's nachts, tusschen
twaalven en eenen, een sterre met een staart gezien had, die zich eerst een kwartier
lang met veel takken vertoonde, «staande als een roede opwaarts henen», en daarna
zich «als een vlammend zwaard met een gevest, en aan ieder zijde van 't kruis een
knoop, en ook onder aan 't gevest weder een knoop — recht gelijk een vlammend
zwaard behoort te wezen — de punt daarvan geheel naar 't Noordwesten gekeerd, en
dus recht tegen de zon in draayende, met zulken vlucht, dat het verschrikkelijk was
om aan te zien. God-almachtig mocht weten, wat dit te beduiden had», gelijk hij
later, in Tessel binnen geloopen, schreef —
«Kon onze admiraal den Staartman Blake maar eens terdege aan de veter komen»,
zei men in Holland, doch het was ditmaal mis geweest; de vloot van Tromp had
niet bij tijds. aan de schotsche kust kunnen zijn, om hem in zijn aanval te voorko-
men. Hij wilde nu een poging tegen het smaldeel van Aiscue in Duins wagen, ver-
deelde daartoe zijn vrij aanzienlijke vloot in drie afdeelingen, om den Engelschman
geheel in te sluiten, doch zag zich ongelukkig eerst door stilte en daarna door harden
tegenwind in zijn loffelijk opzet gestremd en gestuit. Zoo wendde hij zijn koers op
nieuw noordwaarts, om Blake op te zoeken en, naar den hem gegeven last, kracht-
dadig te bestrijden. Weder intusschen zou hij door weêr en wind verhinderd worden,
zijn voornemen te volvoeren. Den 4en Augustus was hij, met zijn schepen, reeds bij
de hitlandsche eilanden gekomen, toen de heldere lucht allengs met donderkoppen
hezet raakte, de wind draaide en in een storm uit den Noordwesten verkeerde,
met zulk een gehuil, dat het — naar Tromp aan de Staten schreef — eiselijk om
Ie hooren was, en nog schrikkelijker om aan te zien het huizenhoog branden en
storten der opbruisende zee legen de rotsklippen van Hitland, zoodat ieder schip en
lijf met afwenden te behouden, en in de hitlandsche havens een goed heenkomen zocht.
Een goede twintig schepen liep te Shalway, andere in de West en Zuidwest baai en
elders binnen. Tromp zelf stevende met 40 zeilen naar Holland, nadat hij, onmid-
dellijk na 't gebeurde, den scheepskapitein Gornelis Walsen naar Scheveningen vooruil
' Zie Copie van een brief van Η schip Oud^nhurch, enz.
IV« deel. le gtuk.
38
-ocr page 305-298 algemeene geschiedenis
had gezonden, om hun Hoog Mögenden verslag van alles te geven. Eén goede zij had
dit alles intusschen, dat namelijk ook Blake door denzelfden storm belet was geworden
jacht te maken op de oostindische retoerschepen, die verwacht werden, en welke nu
onder Tromps vloot een veihge toevlucht vonden en behouden wederkeerden. Hij
zelf kwam met zijn smaldeel den ITea voor de vaderlandsche kust, en begaf zich den
20en naar den Haag. Zijn ontvangst was niet van de aanminnigste. Men had de on-
billijkheid, hem aansprakelijk te stellen voor 't geen weêr en wind, en niet zijn onwil
te weeg had gebracht. Of hij, zich op hooger nooddwang beroepende, zei, dat «tegen
God niets te doen» was, «Gods wil geschieden moest», men beweerde, in zijn wrevel
en partijzucht, dat het niet de wil van God, maar — als wij reeds vroeger hoorden —
die van Pauw was, waardoor hij zich van iederen aanval had laten weerhouden.
«Tromp», rijmde dezelfde hekelaar, dien wij hem dat hoorden toebijten:
Tromp komt nu met de kous op 't hoofd, moê van te jagen
Haar, die om 't Noorden hy, noch die hem nimmer zagen;
Hu liet zijn halve vloot, hy kon ze niet weêr vinden,
Doch dorst zich langer niet op 't stormen van de winden
In Oogstmaand trouwen; doch dit is hem geen oneere!
Zijn val is beter in de handen van den Heere
Dan 's vjjands. 't Was vergeefs. Zoo groot een zeevoogdijschap
En macht van stevens, zoo de Almogendheid partijschap
Koos tegen Nederland. Hij kon dit niet verhoeyen,
Maar wel zijn eyerkorf van kogels op de boeyen
Van Brittens zeegezag! —
Wil niemand 'sAdmiraals geweten onderzoeken?'
Inderdaad werden, op al het gemor tegen hem, eenige Heeren afgevaardigd, om
zijn scheepsdagboek te onderzoeken, en zijn verantwoording te hooren; daaronder één
zelfs zoo op hem gebeten, dat hij te Rotterdam het schip ziende, dat naar zijn eigen
bestek voor hem gebouwd werd, dorst zeggen, dat het «al te grooten schip voor zoo
kleinen hart» was Zoo vergat men, voor dezen tydelyken rampspoed, al wat de
kloeke zeeman tot heil van 't land sedert jaren volbracht had, en weet hem, wat
zeker, bij al zijn oodmoedige onderwerping aan Gods hooger beschikking, doorniemand
meer dan hem bejammerd werd. Het ingestelde~ onderzoek bracht niets tegen hem
uit, doch, hoewel ook een uitgegeven Dagregister van een der schepen onder zijne
' Zie den, boven bl. 272, aangehaalden HeTcel.
' Zie JSIen, na zijn dood, in 't volgende jaar, uitgekomen Praatje van den ouden en nieuwen Admi-
raal, zijnde een noodige verantwoordinge van den overtreffelijhen zeeheld M. Sz. Tromp, tegen verschei-
den vahche beschuldigingen, door een oprecht Rollands zeeman (Amsterdam, bij J. Volkers Hoofdbreker,
Boekhandelaar op de Kolk).
des vaderlands. 299
vloot, de Hollandia van kapitein De Berty, die van Juny af tot nu op zee gezwalkt
had, voldoende van alles deed blijken, en stilte en storm, in hun stremmende wer-
king, en niet den wakkeren, op zee vergrijsden vlootvoogd kennelijk schuldig ver-
klaarde, de morrende openbare meening zou voor 't oogenblik in zoo verre zege-
vieren, dat hem, zeer tegen den zin van 't hem als een vader hefhebbend scheeps-
volk ', eenige tijd van rust gegund, en den bij dat volk veel minder geliefden Witte
Cornelisz. de With de vlootvoogdij werd opgedragen.
Inmiddels had men echter de terugkomst van Tromp niet afgewacht, om, reeds
met de helft der maand, nog een tweede, kleinere vloot uit te rusten, Avaarover, op
krachtigen aandrang van Zeeland vooral, de sedert éenige jaren reeds aan land ver-
bleven , thans 44jarige Schout-bij-nacht Michiel Adriaansz. de Ruiter, het Commandeur-
schap aanvaardde. Met dertig schepen' en 6 branders in zee gestoken, had hij in last
een zestig koopvaarders door 't kanaal te geleiden, en daar verder te kruisen, om de
terugkeerende te beschermen en veilig thuis te brengen. Den 26eii der maand lot
voor Plymuiden gekomen, vond hij daar de Engelschen onder Aiscue, een veertig
schepen en vijf branders sterk. Hoewel kleiner in aantal, ranker van bouw, lichter
gewapend, en minder bemand dan die van den vijand, hield De Ruiters vloot, onder
haar manhaften bevelhebber, onmiddellijk op den Engelschman aan, en borst, omtrent
vier uur 's namiddags, de strijd los. Een der hollandsche schepen, de Struisvogel,
onder den frieschen kapitein Douwe Aukes, het dichtst onder de engelsche geraakt,
en door twee of drie van dezen bestookt, zag zijn bemanning een oogenblik vertsagen,
en gezind haar bodem op te geven. Doch de wakkere Douwe kwam met de sabel in
de vuist op haar af, en dreigde ze allen in de lucht te laten springen, stelden ze
zich niet aanstonds kloekhartig te weer. Alle man vloog daarop naar zijn plaats,
brandde, op Douwe's sein, uit vier en twintig stukken op den eersten hun bedrei-
genden vijand los, en zag hem weldra zinken; een tweede, met de tweede laag be-
groet, bracht het er niet beter af, en ook een derde, die nu naderde, vond zich
door 't losbranden van Douwe's vuurmonden zoo afgeschrikt, dat hij van den hem
gunstigen wind gebruik maakte, om weg te komen. De Ruiter zelf deed een ander
engelsch schip deinzen, terwijl Aiscue het zijne zoo beschadigd zag, dat hij blij was,
Plymuiden er nog mee te kunnen halen. Tot tweemalen toe sloeg zich de nederland-
sche Commandeur door den vijand heen, en zag zich door al de zynen zoo wakker
' "Hy was gewoon met stjn scheepsvolk om te gaan, die hem ook soo lief hadden, alsof hy haer
vader had geweest; soo beleefd bejegende hy sijn matrosen, soodat sy het voor een groote eer
achten, dat sy in sjjnen dienst tegen de vyanden mochten vechten, en al verloren sy een arm of
been, soo roemden sy dan daer in, dat sy het op het schip en in dienst van den Adm. Tromp ver-
loren hadden". (Aldaar, bl. 23),
300 algemeene geschiedenis
bijgestaan, dat de tegenpartij met het vallen van den avond de vlucht koos, en de
engelsche haven opzocht. De aederlandsche koopvaarders stevenden inmiddels het kanaal
in, en De Ruiter, de hem opgedragen taak nakomende, bleef nog een week of wat
langs de engelsche kust kruisen, en de vaart in 't kanaal beveihgen.
Een kleine drie weken vroeger had er aan de noordzij van 't land, aan deze zij
der Doggersbank, een scheepsgevecht van wat minder belangrijken omvang, maar
gelijk moedbetoon van nederlandsche zij, plaats gehad. Een vlielander visscher.
Jonge Kees, met nog zeven andere maats aan boord, kwam met een engelsch vaar-
tuig van dezelfde bemanning in aanraking, aan 't welk hij een zoó visch vraagde,
daar hij er zelf nog geen gevangen of zijn want uitgeworpen had. De Engelschman
echter, wanende dat hij den draak met hem stak, begon, in plaats van die te geven,
hem engelsche schimpwoorden toe te roepen en gooide hem met brokken van bal-
laststeenen, 't geen de Vhelanders met het werpen van brandhout, en wat hun verder
onder de handen kwam, beantwoordden. Daarop het mes in den mond nemende,
sprongen zij over, en jaagden de Engelschen in het ruim, doch hadden ze zoodra
daar niet binnen, of spijkerden, op Kees' aandrang, de luiken dicht, en sleepten ze
met hun vaartuig naar Amsterdam. Daar liet men de bemanning loopen, maar
den Vhelanders hel vaartuig tot buit, die daarenboven van Gecommitteerden ieder
een gouden rozenobel kregen, gelijk hun stuurman, Jonge Kees, een gouden eerepen-
ning, met het wapen der Admiraliteit aan de eene, en twee elkander bewerpende
scheepjes aan de andere zij, die hem met een blauw snoer om den hals gehan-
gen werd.
Terwijl intusschen groot en klein zich ter zee zoo wakker weerde, bleef te land
helaas! partijdrift haar verderfelijken gang gaan, en deed het hare om onderhnge
stoornis en tweespalt teweeg te brengen en te bestendigen. In Zeeland vooral, door zijn
kerkelijke ijveraars opgezet, toonde men zich daarin vaardig, en roerde men zich in alle
stilte danig. De zeeuwsche afgevaardigde ter algemeene Staten Johan van Mauregnault,
zijn broeder de baljuw van Vere, en Pieter de Huybert van regeerings-, de welbe-
kende dominee MaximiUaan Teehnck en anderen van de kerkelijke zij, waren in July
reeds druk in de weer, om, bij ontstentenis van een mondigen stadhouder, een ander
«illuster hoofd» — geHi^ zij «lat noemden — in de plaats te stellen, die hem, tot
zijn meerderjarigheid vervangen kon. Buiten 't voortdurend bidden en «God zoeken»,
«roepende zonden reformeeren en zich met God verzoenen», was er — naar de mee-
ning van den dominee en zijn geestverwanten in kerk en staat — geen beter middel
van behoud, dan «dat men de regeering in haar ouden staat en op den ouden vorm»
bracht; toen was men «gelukkig, nu ongelukkig; toen de regeering binnen en bui-
ten in hoogachting, nu overal in minachting; toen voer ieder wel, nu kwalijk». Ζ,οο
moest er dan «noodzakelijk, naar den ouden voet, een kapitein-generaal gemaakt wor-
des vaderlands. 301
den, waar al de kwade Heeren legen woelen als tegen den dood. Waar tocli» —
zoo vraagden ze — «wordt ergens een oorlog zonder hoofd gevoerd? de milicie te
water en te land kan in geen order of ontzag gehouden worden, dan door een illus-
ter hoofd, waarin zij als den geheelen staat met één opslag zien. Als er geen hoofd
is, wie denkt op 't formeeren van desseins? aan wie kunnen secreeten geopenbaard
worden, tot nadeel of voordeel van 't Land? 't Is zeker, veel goede dingen blijven
achter, omdat er niemand is, om zich aan te adresseeren». Het kwam er maar op aan,
wien men tot dit hoofd zou nemen — zoo redeneerden zij verder — daarin moesten
de provinciën elkander verstaan, en trachten zoo na te blijven aan 't Huis van Oranje,
als ze konden. «God» — zeiden zij — «heeft ons zoo ongelukkig gemaakt, dat of
er al een spruitjen is overgebleven, een Prins van Oranje, die is nog maar een kind,
kan 't Land nog geen dienst doen; daar moet slechts voor gezorgd Nvorden, dat hij,
als een kind van den staat, wel opgebracht worde,-in goede maximen, want zoo hij
leeft, hij zal groot worden, wie het lief of leed is, doordien hij uit zijn geboorte in
den adel van Holland is, zooveel gezag in Zeeland heeft, zoo gegoed in 't Land is,
kunnende zooveel beneficiën weggeven, daar de menschen mee te winnen zijn; hij dient
daarom niet verbitterd maar gecaresseerd, en niet alleen goede vaste toezegging van
den staat te hebben, van tot jaren gekomen en bekwaam zijnde, in de groote charges
van 't Land, op behoorlijke instruccie, voor alle anderen geprefereerd te zullen wor-
den, maar van nu af als kapitein-generaal gedesigneerd en zijn naam gebruikt»
Ondertusschen moest er dan naar iemand omgezien worden, die, gelijk hij in naam,
inderdaad den werkkring van den Kapitein-generaal, als zijn Luitenant, tot zijn meer-
derjarigheid, kon vervullen, en daartoe hadden zij het oog op den frieschen Stadhou-
der geworpen. Deze was thans te nauwer aan 't Huis van Oranje verbonden, als hij,
den 2en Mei, met veel staatsie, in 't brandenburgsche Kleef, zijn huwelijk voltrok-
ken had met de zuster der Keurvorstin, Albertina Agnes, Frederik Hendrik's tweede
dochter. Een gansche week lang had de schitterende bruiloftspret Kleefs hooger en
lager geboren ingezetenen en talrijke bezoekers verlustigd; dans, muziek, vuurwerk,
schouw- en wapenspel, ringsteken en andere wedspelen hadden elkander afgewisseld,
en waren den met een uitgebreide zinnebeeldige voorstelling en vermomde op-
tocht besloten I De nadere geslachtsverbintenis gaf den Zeeuwen een reden te meer,
het oog op den jonggehuwden Graaf te vestigen. Den Hen July ontving hij van
Frederik Hendriks gewezen hofprediker, den Eerw. Goethalts, uit Delft een schrijven,
^vaarby deze hem een brief van zijn maar al te bekenden zeeuwschen amptsbroeder
Woorden uit de te Middelburg verschenen OntiecTcinghe van den tegenwooriigen staet onzes Lands
woer het hapert, enz.
® Zie de breedvoerige beschrijving in den Holl. Mercmim voor 1652, bl. 27 en vv.
-ocr page 309-302 algemeene geschiedenis
Teelinck overzond, hem uitnoodigende, den Graaf op te wekken om zijn dienst aan
alle provinciën aan te bieden, als waartoe het nu «de rechte tijd» was. «Alle men-
schen», schreef Teelinck, «roepen om een kapitein-generaal in dezen kommerlijken
tijd, zoodat ik er niet aan twijfel of, bij aldien Z. Excie. zijn dienst presenteerde, het
in Zeeland zou aangenomen en ter Generaliteit aangedrongen worden», Goethals schreef
er van zijne zijde nog by, dat «de gemeenten in Holland mede om een illuster hoofd
begonnen te roepen, den jongen Prins tot Kapitein en Stadhouder, en Z. Excie. tot
zyn Luitenant begeerende. Sedert men in den Haag en Delft 's Prinsen wapen uit
de burgervendels had gedaan», was «de gemeente zonderling omgeslagen en veranderd,
en begonnen, Zijn Hoogheid loffelijker gedachtenis te ontschuldigen en de Loevensteinsche
Heeren te beschuldigen». Wat Zeeland betrof, onder de wereldlijke Heeren waren 't —
als gezegd — bovenal het algemeene-statenhd Johan de Mauregnault, zijn middelburger
schoonbroer Pieter de Huybert, en zijn broêr de baljuw van Vere, die zich in de
zaak moeiden. De laatste was naar Turnhout tot de princes-grootmoeder Amalia gegaan,
om er haar voor te winnen, wat echter door de tegenwerking van anderen, zelf op
een dergelyke hooge staatsbetrekking belust — de Heeren van Brederode en Bever-
weerd — en haar eigen wantrouwenden en heerschzuchtigen aard minder gelukte. De eerste
gaf den Graaf, van den Haag uit, meer in bijzonderheden mededeeHng van 't geen
hij door den tweeden uit Zeeland vernam. «Al de geestelijken van Middelburg en de
geheele gemeente, waren» — naar hij 20 July schreef — «absolutelijk tot de zaak
genegen en begeerden in alle manieren een hoofd; ja, zoo verre, dat indien de regee-
ring daar niet over kwam te beschikken, zij zelf die voorziening zouden doen. Onder
de magistraat der stad waren verscheiden van goede en oude maximen, zoodat, als
zij de zaak op het tapijt wilden brengen, aan een gewensclitc uitkomst, onder Godes
genadigen zegen, niet getwijfeld werd, te meer alzoo de ongeneigden, de algemeene
neiging van predikanten en verdere ingezetenen ziende, zich daartegen niet zouden
durven formalizeeren», al verschilden zij in de keuze van den persoon. Binnen Tholen,
Vlissingen en ter Vere was voorts alles wél en gezond; ook te Zieriksee en Goes
veel goeden. Te Middelburg wenschte men intusschen in 't zekere te weten, «wat
vastigheid en vertrouwen in 't gemoed van Zijne Excellcie zouden te vinden zijn».
Wilde de Graaf die geven, dan twijfelde hij niet aan den goeden uitslag; een per-
soonlijke onderhandeling met hem, wat nader bij Zeeland, zou daartoe echter wen-
schelijk zijn, en de zaak verder met «de grootste acceleracie, eer de occazie voorbij
ging» geschieden moeten. Een dienstaanbieding «tot de voorschreven illustre bedie-
ning» van 's Graven zijde aan de Staten van Zeeland gericht, gelijk ook reeds vroe-
ger eens door hem gedaan Avas, zou noodig zijn, en zoo hij niet zelf kwam onder-
handelen, een ronde verklaring aan Mauregnault «tot contentement van de gemelde
notabelen» dienstig zijn. De eerzuchtige Graaf liet zich geen tweemaal nooden, zond
■t
-ocr page 310-des vaderlands. 303
onmiddellijk eenige brieven aan Mauregnault Ier overmaking naar Zeeland af, ontving
vandaar den Heer Tjassens, als onderhandelaar, bij zich, en droeg zelfs aan zijn stal-
meester Harinxma op, zelf naar Zeeland te trekken, hoewel hij, om alle opzien te
vermijden, naderhand weer beter vond, hem die reis te doen staken. Teelinck kwam
onderwijl zelf eens naar den Haag, en verzekerde daar hoe onder geestelijken en
wereldlijken in Zeeland de algemeene neiging voor den Graaf was, en het dus, zoo
ooit, tijd was, de zaak «met goed fatsoen te laten opperen». Intusschen moest men,
als Mauregnault vervolgens schreef, daartoe het rechte en rijpe oogenblik afwachten,
opdat ze, op een onrijp tijdstip voorgebracht, niet verbrod en de goede naam van
Z. Excellcie in geenerlei opzicht in de waagschaal gesteld werd, zoodat het werkelijk beter
was, dat 's Graven afgezonden stalmeester voorloopig dan ook maar in den Haag ver-
bleef. In dien geest richtte zich nu ook De Huybert uit Middelburg zelf tot hem, en
deed daarbij van heel wat mindere gerustheid omtrent den afloop blijken, dan dominee
Teelinck het ia den Haag had voorgespiegeld. «Wij zullen», schreef hij, «alle conve-
nable middelen aanAvenden, en die dirigeeren naar de tegenwoordige constitucie van
tijd en humeuren, zonder dat wij zullen vergeten wel acht te nemen op het respect,
de eer, en het aanzien, dal Uwe Excie toekomt, ook met het minste éclat en enga-
gement van Uwe Excie, De zaak zal ook zoo niet op het tapijt worden gebracht, of
wij zullen, naar alle menschelijke apparencie, eene favorable uitkomst kunnen be-
oogen; evenwel zullen wij moeten onderworpen zijn die wisselbare onzekerheid, die
alle zaken van de wereld aankleeft, waarvan zulke illustre desseim^ als wij hebben
voorgenomen, ook niet bevrijd zijn. Doch wij hopen en vertrouwen, dat God de Heer
onzen ijver en oprechte genegentheid met Zijne gunst zal bekroonen», enz. Een dag
of tien later, omstreeks half Augustus, scheen het juiste tijdstip daar. Met hun «acht
of tien cordate personen» — gelijk De Huybert zich uitdrukte — brachten zij toen,
twee of drie dagen aaneen, de noodzakelijkheid der zaak op het stadhuis ter spraak,
en verzochten eindelijk burgemeester De Kuyser haar voor te stellen, die dat «niet
zonder groote alteracie», daar hij van de tegenpartij zeer «bevochten en aangegaan»
werd, om haar nog wat op te houden, deed. «Bleek als een doek, doch coerageus en
vol goede genegenheid tot het huis van Oranje en Nassau», bracht haar «de goede
burgemeester» ter tafel. Zijn amptsbroeder Veth, hoewel niet wagende, er zich in
beginsel tegen te verzetten, en zijn groote genegenheid voor het huis van Oranje be-
tuigende, bracht tegen de wijze, waarop de zaak thans ter sprake kwam, het zijn
burgerlijk-aristokratische zienswijs eigenaardig kenschetsende bezwaar in, dat ze «niet
door de rechte deur werd geopperd, daar zich eenige hurgers bemoeid hadden, hem
en zijn amptsbroeder daarover aan te spreken, en het een zaak van schadelijke ge-
volgen zou zijn, belangrijke tlingen ten verzoeke van eenige hurgers voor te stellen».
Zoo eigenaardig als zijn bezwaar was, zoo kenschetsend voor geheel de onvolksmatige
304 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
richting ook der tegenpartij, was de wijs, waarop deze dat bezwaar zocht weg
te cijferen, zeggende, «dat men de zaak zoo niet moest opnemen, alsof zij uit
de burgerij maar als voorthomende uit de regenten, die hem, burgemeester,
tot het doen ^an dat voorstel hadden uitgenoodigd, en dat eenige burgers hem alleen
fatsoenlijk hadden aangesproken». Anderen voegden daar als hunne meening nog bij,
«dat het wonder was, men dit nu in eenige burgers berispte», vragende, «waarom
men het dan zelf niet eerder geopperd had; want de oorlog en het gevaar voor den
Lande was van daag niet begonnen, en het heelmiddel tegen het kwaad al lang in
den mond van alle menschen, zoodat men er nauwelijks, zoo klein als groot, bijeen
vond, of ze bespraken en wenschten een militair hoofd». Men kwam ten slotte, nadat
Veth al spoedig na 't uiten van zijn meening was weggegaan, tot het besluit, «den
jongen Prins aan te wijzen en te benoemen tot kapitein-generaal te land en ter zee;
een nauwlettende en teêre zorg voor zijn opvoeding te dragen, en hem van jongs af
bij eerlijke en godzalige personen in den waren hervormden godsdienst en alle goede
maximen te doen onderwijzen, opdat hem van kindsbeen af een goede vaderlandsche
geest werd ingeplant; een Luitenant-kap".-gen. te maken uit den huize van Nassau,
het huis van Oranje in bloede, affiniteit, en alliancie het naast bestaande; en deze goede
en heilzame resolucie, door ordinaire en extraordinaire gedeputeerden, in de vergadering
van Holland te brengen». Eerst werd ze daartoe wegens Middelburg bij de zeeuw-
sche Staten ingebracht, en daar «met dankzegging bij al de leden opgenomen»; Vlis-
singen noemde daarbij zelfs bepaaldelijk den frieschen Stadhouder als den bedoelden
Luitenant, die bij Middelburg wel kennelijk aangegeven, maar niet uitdrukkelijk ge-
noemd was. Nu werd het dus tijd, brieven van dezen te laten aanrukken, «in allen
deele treffelijk ingericht, met uitdrukking van alle genegenheid en trouw voor het
Vaderland, den waren kristelijk-hervormden godsdienst», enz.
Dergelijke voornemens en besluiten waren echter den hollandschen Staten weinig
naar den zin, en dezen besloten daarom van hunne zijde tot eene bezending naar
Zeeland, ten einde er dit zoo mogelijk weêr van af te brengen. Een viertal Heeren
mt hun midden, de amsterdamsche burgemeester Johan Huydecoper, de pensionaris
van Purmerende Frans Rijksen, de alkmaarder schepen Jacob van Nieuwstad, en
de 27jarige pensionaris van Dordrecht, Johan de Wit, kwamen saterdag 's avonds,
den 31en Augustus, naar de zeeuwsche hoofdstad, waar nu de Staten tegen dinsdag
daaraan buitengewoon bijeengeroepen werden, terwijl de vier Heeren van den vrijen
maandag gebruik maakten, een reis naar Vlissingen te doen, om er eens naar de
schepen om te zien, die voor een nieuwen zeetocht in de Wielingen gereed lagen.
' Zie de verschillende brieven, meegedeeld in Ujlage I op Jhr. J. W. van Sypesteyn's Qeschied'
Inndige Bijdragen ('s Gravenhage, Gebr. Yan Cleef, 1864) I.
DES VADERLAïiDS. 305
Tijdens hun afwezen stormde het middelburgsche grauw naar de Abdy, waar het hen
met de Staten bijeen waande en te lijf wilde; gelijk ook een trommelslager, die op
naam der algemeene Staten manschappen zocht te werven, door een onverlaat de
trommel afgesneden werd, omdat hy den Prins van Oranje ongenoemd had gelaten,
en gelijk 's middags, na hun vertrek van Vlissingen, het bootsvolk, van vrouwen en
jongens vergezeld, voor de herberg, waar zij gemiddagmaald hadden, was saamge-
loopen om hen uit te jouwen. Zij kregen dan ook te Middelburg den raad, liever
maar ten spoedigste weer af te reizen, en hun voorstel schriftelijk in te dienen, doch
begrepen, over de machteloosheid der overheid tegenover 't straatpubliek geërgerd
en zelf de noodige zorg voor hun persoonlijke veiligheid beramende bij hun eerste
plan te moeten blijven. Ze werden daarop den 5en in de Staten ontvangen, deden
hun boodschap, doch kregen — als zich verwachten liet — een uitstellend antwoord,
waarmede ze zich nu te Vere Haagwaarts inscheepten ^
Gelijk zij zich door de slappe houding der middelburgsche overheid weinig gesticht
vonden, toonden ook anderen zich vrij wat gebelgd over den averechtschen staat van
zaken, die daar heerschte, en der hervormde geestelijkheid, met haar volksaanhang
en haar staatkundige geestverwanten in den raad, het heft in handen gaf, «Voor mij»,
liet zich een ronde Zeeuw in een vriendschappelijk praatjen mei een Hollander ont-
vallen, «ik ben altijd goed predikants geweest , en heb hun zeggen aangenomen zonder
onderscheid; maar nu begin ik almede op zyn Hollandsch te merken, dat het menschen
zijn, die hun passiën en wereldsche desseinen dikmaals minder kunnen bedwingen en
inbinden, als de minste toehoorder. Ik heb tot Middelburg al zooveel geleerd en ge-
merkt , dat er in ons land geen bekwamer instrumenten zijn, om de luiden tot oproer,
en, als zij haar oogmerk hebben bereikt, weder tot stilte te brengen, als predikan-
ten». — «Ja, wel», viel zijn hollandsche samenspreker hierop in, «het is een ellendig
land, daar hun zeggen in 't stuk van de politie iets vermag, en daar zij dus de ge-
meente terstond op de hand hebben, om hun bevelen uit te voeren. Men behoorde
de predikanten, die buiten hun beroep of predikampt gaan, dat te beletten; laten
zy de luiden van zonden afmanen, en de gemeente tot onderdanigheid aan haar
' ZU wist er niets anders tegen te doen, dan voor te slaan, om 't grauw door de predikanten in
bedwang te laten houden.
Zij lieten zich door eenig krijgsvolk, uit Vlissingen en Vere, begeleiden, en dit voor de abdy
stand houden.
' Zie het verslag door De Wit aan Van Benningen gegeven in zyn Brief van 13 Sept, (Srieven^
enz. V. bl. 12 en v.), en verg. aldaar (bl. 5) het aan een ztjner mede-afgevaardigden gerichte Bchrö-
ven, ten onrechte aangegeven als mede voor Van Benningen bestemd; geiyk reeds door Jhr. H. J.
Van der Heim in zyn akademisch Proefschrift De tegatiomhus α C. van Bemingen ^eeiis, Leiden,
1867, p. 11, te recht werd opgemerkt.
IVe deel, Ie stuk. gg
-ocr page 313-306 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
wettelijke overheid met een hartelijken ijver verwekken, en voorts de zieken bezoeken
en raad geven wat hun te doen staat om zaHg te worden; dat is eigenlijk hun werk,
en als zij dat naar behooren betrachten, en met ernst de gemeente voordragen, dan
blijven zij binnen hun limieten, en daartoe ontvangen zij hun tractement» Κ In ge-
lijken zin het zich ook in rijm een «Zeeusche Ratelwacht)) hooren, «tot waarschuwing
van eenige stokebranden gesteld, opdat ze niet, door 't grauw gespuis, haar meester
maken van 't Stadhuis)), en — naar 't heette — «tot Dordrecht, bij Jacob de Goyer
in de Wijnstraat, naast den zeeuwschen bezem)) uitgekomen. «Zult gij», vraagde deze,
Zult gij , wijdvermaarde Zeeuwen, Laat u verder niet bepraten Laat die zulks betaamt, regeeren: Blinde drijvers, hard om buigen, Dat hoort Zeeland niet te lijen! ' Zie Rollants en Zeemos Praetjen op Η voorstellen mn een aensienlijcTc en gegualificeert hooft, enz. |
AVijsheid, en geen burgermuiten, Och, zij zijn niet eens verlegen. Dit 's uit Pausen borst gezogen. Eer moet Zeeland Holland schelden. Al de oprechte predikanten. |
DES VADERLAïiDS. 307
Zult gij dit niet eens bemerken, Zoudt gij u, om "s Priesters kuren. Daarom, leert de klappers zwijgen; Wilt uw eere toch bewaren, |
Is 't uw wil, om 't welbestiereu Waarom juist uw uitverkoren, Zeeland, bindt uw handen vaster, Al die Grods Woord zuiver leeren, |
Zoo min deze wehneenende ratelmans waarschuwing, als de toespraak der holland-
sche Heeren, vermocht de meerderheid der zeeuwsche Staten te weêrhouden, een
paar weken later, op eigen hand, voor goed een besluit ter inbrenging bij de alge-
meene Staten te doen vaststellen, dat in de volgende woorden hun meening kenbaar
maakte: «De Staten van Zeeland, haar latende den tegenwoordigen bekommerlijken
staat van zaken ten hoogste ter harten gaan, en veel zwarigheden — die God-almachtig
verhoede! — niet alleen ter zee, maar ook te lande te gemoet ziende, en dienvol-
gende acht hebbende op de middelen, waardoor de voornoemde perplexiteiten, onder
Gods zegen, zouden kunnen voorkomen worden, serieuslijk gedelibereerd hebbende op
het beleid en de behoorlijke orde in de zaken, zoo te water als te lande te stellen,
hebben goed gevonden en verstaan, niet alleen dienstig maar ook hoog noodig te
wezen tot Avering van alle desorder en confuzie, die tot leedwezen en droefheid van
alle goede ingezetenen voortdurend gespeurd wordt, alsmede tot herstel van de oude
order en vorm, waarbij de Staat bijna een gansche eeuw zoo wel en gelukkig zich
bevonden heeft, dat een aanzienlijk en gequalificeerd hoofd tot directie en beleid van
de krijgszaken zoo te water als te lande, met den titel van Kap", en Adm^-gen.
308 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
gesteld worde, in welken de oorlogsdeliberaciën en de circumferencie van al de Pro-
yinciën, gelijk als in een punt geconfereerd en yereenigd mochten worden, om alzoo
alle heilzame resoluciën, die dikwijls langen tijd fluctueeren en buiten exercicie blij-
ven, met beter spoed, vaster beleid, en behoorlijke secretesse, ter intencie van de
gemeene bondgenooten in 't werk gesteld te worden;--zoo oordeelen de voorm.
Staten van Zeeland, orn veel en verscheiden inzichten, dat daartoe behoorde gede-
signeerd te worden de jonge Heer Prince van Oranje, zoo ten respecte van zijn illustre
geboorte, als van de universeele aangenaamheid en luister van zijn geslacht, wiens
voorzaten successivelijk zelfs in de meeste zwarigheden en bijna gedesespereerde tijden
goed en bloed zoo coeragieuselijk als gelukkig opgezet en geëmployeerd hebben, en
onder welk goed en hoogwijs beleid God-almachtig dezen Staat 'tot een heerlijke en
glorieuze vrijheid gebracht heeft; en ingevalle de genegenheid van de andere provinciën
zich in dezen met de hare kwame te voegen — 't welk zij van harte wenschen en
verhopen — zullen alsdan en t'allen tijden zich bekwamen, om door een onderling
concert en goed verstand der gemeene bondgenooten, te delibereeren en resolveeren
op zoodanigen reglement, condiciën en voorwaarden, midsgaders op een generale en
particuliere instruccie, als men zal oordeelen, tot uitvoering van de voorz. respectieve
charges noodig te wezen, als om te letten op een welervaren en gequalificeerdpersoon,
die gedurende de minoriteit van den Prince, als Lt.-gen. in beide charges zijne plaats
mocht bekleeden, zijnde van hare zijde genegen dat daartoe verzocht en verkozen
werd de Heere Graaf Willem van Nassau, Stadhouder van Friesland, met dien ver-
stande, dat ondertusschen de gemelde Prins opgevoed werde door bekwame en god-
vruchtige personen, die hem in de ware gereformeerde religie en in de kennis van
de regeering met alle zorgvuldigheid en wijsheid zullen onderwijzen».
Dit «advies» werd hun afgevaardigden opgedragen, «aan alle bondgenooten en voorna-
melijk den Heeren van Holland kenbaar en smakelijk te maken». Een maar al te moeilijke,
onvoleindbre taak, dat laatste. Nergens minder toch dan daar smaakte zulk een voorstel.
«Dat zult gij noch ik niet beleven» — voerde dan ook een Hollander den Zeeuw,
die 't hem bij een vriendelijk praatjen meêdeelde, toe ' — «dat het bij de provincie
van Holland zal aangenomen worden, al kwamen al de zeeuwsche Heeren gezamenlijk
over, en al voegde zich Teelinck met de geheele walchersche classis daarby»; de
Prins was nog een «zuigend kind», en 't dus beter dat men hem 16 of 18 jaar liet
oud worden; doch Graaf Willem bij voorraad als Lt.-gen. te stellen·, streed al zoowel
met den Nederlandaard als met het voordeel van den Prins zelf, daar hij, na eenigejaren,
van de eenmaal aanvaarde regeering wel niet zou willen afstaan. Niet lang geleden
Avas daarenboven die verhoopte Lt.-gen. nog voor Amsterdam geweest, die stad met
' Zie het reeds aangehaalde ffollands en Zeeus Fraetjen,
-ocr page 316-DES VADERLAïiDS. 309
zijn krijgsvolk bedreigende. «Wijze regenten», maar geen kind, noch zijn Lt.-gen.
moesten in 's Lands «kommerlijken» staat heul en redding brengen. «Wee het volk,
dat een kind tot Koning heeft», zei een ander ', «ziet eens de ellende die Frankrijk
overkomen is»; en wat den Graaf betrof, «de Princes-royaal zelve mistrouwde hem»
en zou daarbij ook liever haar broeder van York of haar oom Prins Robbert, zien
aanstellen. De gansche toeleg van Zeeland was niet anders dan 't Land in twee partijen
te deelen, waarvan de eene «haar fortuin en voordeel bij 't Hof zoeken en al het
water naar 's Prinsen molen trekken» zou. Zoo luidde dan ook het «advies» der hol-
landsche Staten op den zceuwschen brief alles behalve gunstig, en werd al het voor-
gestelde , zoo voor de Prins als de steden «ten hoogste ondienstig» door hen geacht \
In Gelderland kwam de zaak nog in de eigen maand op den Landdag ter sprake.
De edelen in 't zutfensche kwartier stemden, even als de stad zelve, met Zeeland in,
en ook de veluwsche edelen waren 't daarmee eens; doch de andere steden van beider
kwartier achtten, met het gansche nijmeegsche kwartier, dat men eerst een lastbrief
voor den te kiezen Kapitein-gen. zou moeten opstellen, en schoven daardoor de zaak
op de lange baan, overeenkomstig hetgeen de uit Holland tot hen gezonden Heer vau
Obdam hun had aanbevolen Naar Zeeland vaardigden de hollandsche Staten voorts
nog een dringend schrijven af, waarbij zij verzochten, de bekrachtiging van't genomen
besluit nog Λvat uit te stellen, en vooral niet te dulden, dat «eenige kerkelijke per-
sonen zich met zaken bemoeiden, zoozeer buiten hun officie en beroep gaande, 't geen
♦
toch allesins schadelijk voor de vrijheid van den Staat en den luister en 't aanzien
der regeering» was. Men gaf uit Zeeland ten antwoord, dat men van zulk een ker-
kelijke inmenging niet wist, en men nader nog mondeling met Holland te onderhan-
delen hoopte. Toen dit in November plaats greep, bleek bij de zeeuwsche meerderheid
de ijver reeds aanmerkelijk verflauwd, en de zeeuwsche afgevaardigden ter Generaliteit
vertrokken daarop zelfs zonder 't genomen besluit — overeenkomstig de eerste afspraak —
daar ingebracht te hebben; 't geen hun die van Vere en Vlissingen trouwens niet
weinig euvel duidden.
Een ergerlijk tooneel had omstreeks half September, door een noodlottig misverstand
bij 't beteugelen van eenig oproerig scheepsvolk, te Amsterdam plaats gevonden. Een
stuk of wat scheepsgezellen toch van het uit de hitlandsche havens in 't VUe binnen-
' Zie Eutrapdus of Middelburgseh Fraeije (Tot Middelburch, 1652).
' Advies van de HM. Staten van Holland, enz. ooer 'i tnaeoJcen van een Capn.-gen. ofte illttster
Hooft. Tot Dordrecht, 1653.
^ "In de provincie van Gelderland", schreef dan ook De Witt aan Van Benningen, beginnen de
patronen van de vryheidt meer en meer de overhandt te krijgen". {Brieven Y bl. 20; verg. nog
aldaar, bl. 28).
310 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
geloopen smaldeel, hadden zich zonder Terlof van daar naar Amsterdam begeven, om
er hooger loon, dan men hun gunde, te eischen, en toen 't hun geweigerd werd,
ook anderen opgestookt, met wien zij nu aan 'l plegen van allerlei baldadigheid,
't werpen van steenen, en derg. gingen, en de tegen hen opgestelde soldaten te lijf
togen. Eenige der handdadigsten werden gepakt, en op bevel der Overheid een paar
belhamels kort daaraan voor de waag opgeknoopt, terwijl drie vendels soldaten op den
Dam geschaard stonden, om 't saamgestroomde volk in toom te houden. Dit toonde
zich echter door die terechtstelling zoo ontsteld en verstoord, dat hét op de soldaten
indrong en hun gelederen in wanorde bracht. Een hunner officieren — zekere Com-
mehn — daarover gebelgd, gelastte in zijn overijling te vuren, waardoor een vijftal
onschuldigen neêrgeschoten, eenige andere gekwetst werden, en allen zich in de grootste
verbijstering uit de voeten zochten te maken, 't geen tot nog meerder ongerief
aanleiding gaf. De Overheid haastte zich hare onschuld aan 't gebeurde nadrukkelijk
te betuigen, verzekerende, dat haar «als vaders en voorstanders van haar gemeente»
niets meer ter harte ging, dan de rust, vrede en welvaart van de stad, en zij daarom,
tot gerustheid der gemeente, zich had moeten verzekeren van eenige moedwiUige
matrozen, waaronder twee zoo misdadig, dat zij «door den scherprechter metter koorde
hadden moeten geëxecuteerd». Bij de ten uitvoerlegging van dat vonnis was echter,
niet alleen tegen haar order en bedoeling, maar ook «tot de innerlijkste en beweeglijk-
ste droefheid van haar harte» gebeurd, dat eenige soldaten hun musketten in 't wild
hadden gelost, en daardoor eenige toeschouwende burgers doodelijk hadden getroffen. Uit
de vaderlijke genegenheid, die zij ongeveinsdelijk haar gemeente toedroeg, was zij
echter van zins een streng onderzoek in te stellen, en noodigde daartoe ieder, die
een der schuldigen kende, uit, dien op een belooning van 300 gulden aan te wijzen;
terwijl zij 600 gulden toezei aan v/ie Avist te getuigen, dat een der officieren tot dat
schieten bevel had gegeven. Weldra bleek daarop uit het getuigenis der soldaten van
Gommelins schuld aan 't gebeurde, die zich echter reeds uit de voeten gemaakt had,
en nu voor goed uit de stad gebannen werd. De Luitenant Van Eysden, die zelf
bekende gezegd te hebben, dat men er onder schieten moest, omdat hij de beweging
onder 't volk voor 't doen der medeplichtige schepelingen hield, werd gevangen gezet,
doch in 't volgende voorjaar weder vrij gelaten. De weduwen en weezen der gevallenen
ontvingen van overheidswegen een milde geldelijke ondersteuning. Dat die overheid
echter, na 't opknoopen van de beide hoofdaanleggers der beweging, tevens een alge-
meene vergiffenis voor alle verdere deelnemers Het afkondigen, werd haar door de
Staten van Holland als een inbreuk op hunne Soevereiniteit toegerekend, als wie alleen
het recht daarvoor toekwam. Amsterdam erkende dan ook, slechts in den nood van
't geval, en zonder boos opzet, zoo gehandeld te hebben, en beloofde, op nader aan-
drang der Staten, zich in dergelijke gelegenheden voortaan steeds tot hen te zullen wenden.
DES VADERLAïiDS. 311
De nieuw uitgeruste vloot, door de hollandsclie afgevaardigden in de Wielingen
bezocht, en die, in plaats van Tromp, Witte Cornelisz. tot admiraal had, was inmid-
dels in 't laatst van September ten getale van 45 schepen in zee gestoken. Met haar
wist, den 2en October, De Ruyter zijn smaldeel te vereenigen. Door zware stormen
geteisterd, was men echter genoodzaakt niet minder dan elf oorlogschepen, en alle
branders op één na, tot herstel naar huis te zenden, doch besloot toch met de overige
de engelsche vloot, die onder Blake in Duins lag, aan te tasten. De engelsche vloot-
voogd voorkwam echter dat opzet, door zelf in zee te steken, en op den 8en der
maand, Witte's schepen onverhoeds te overvallen. Zijn in drieën gesphtste macht,
waarvan De Ruiter den voor-, hij zelf den middentocht, en de amsterdamsche Com-
mandeur De Wildt de achterhoede aanvoerde, terwijl aan den zeeuwschen, Cornelis
Evertsen, daarenboven was opgedragen, met een vierde smaldeel, waar 't noodig mocht
blijken, bij te springen, raakte 's middags tegen drie uur met den vijand slaags.
Witte vooral, die Blake zelf tegen zich over had, kreeg het daarbij hard te verant-
woorden, en, naar zijn eigen betuiging, van 't begin tot den einde van 't gevecht,
«niets dan rook, vuur en Engelschen» te zien, die zijn armen bodem deerlijk haven-
den, Zijn strijdvaardig voorbeeld werd door velen gevolgd; anderen echter, deels ook uit
wrok over 't verdringen van Tromp en hun minder ingenomenheid met Witte, deels
uit gebrek aan moed, onttrokken zich met hun schepen aan den strijd, en schoten
over of zelfs door die hunner landgenooten. In spijt daarvan hield het gevecht tot
zonsondergang aan, en bleef de nederlandsche vloot vervolgens op de plaats zelf ver-
nachten. Bij 't krieken van den dag riep de admiraal de verschillende kapiteins aan
boord, en gaf den schuldigen onder hen zijn verontwaardiging over hun gedrag te
kennen, hun verzekerende dat er nog galgenhout genoeg voor hen in 't land te vinden
was, en voorts allen bezwerende, den Staat getrouw te dienen en zijn bevelen na te
komen. Na 't scheiden, liet hij 'tanker lichten, en richtte zich met zijn schip Oost-
waarts, om zich met de daar Hggende te vereenigen. Door den vijand gevolgd wendde
hij den steven, doch zag zich, in spijt zijner hartige toespraak, nogmaals trouweloos
door velen verlaten. Hij seinde daarop De Ruiter en Evertsen bij zich aan boord, en
besloot met hen, bij den verzwakten staat der vloot en de invallende windstilte, die
de engelsche branders dubbel gevaarlijk voor hen maakte, slechts verdedigenderwijs
te strijden. Zoo geschiedde 't dan ook bij den aanval dien middag op zijn achterhoede
gedaan, en werd daarop de terugtocht met klein zeil voortgezet, zonder dat de Engel-
schen het waagden zijn schepen te vervolgen, 's Morgens van den tienden werd toen
nogmaals krijgsraad gehouden, en bepaald, rechtstreeks naar 't Vaderland te keeren,
te meer, omdat sommige kapiteins opnieuw de duisternis hadden te baat genomen,
om zich uit de vloot weg te maken, en deze nu niet meer tegen den vijand bestand was.
Pe Maas behouden binnen geloopen, hief hij tegen zijn trouwelooze onderhoorigen
-ocr page 319-312 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
luide klachten aan, en vorderde streng recht over hen. De algemeene Staten benoem-
'i
den daarop een buitengewone rechtbank van vijf leden, uit elk der admiraliteiten
één, met een fiskaal en secretaris, die in last kregen, al de beschuldigden, geboeid
naar Den Haag te doen vervoeren. Weldra ving die rechtbank ^—in weêrwil der tegen-
stribbeling van sommigen — haar werkzaamheden aan, en velde, na eenige maan-
den, een vonnis, waarbij aan ettelijke kapiteins onteerende straffen en geldboeten
werden opgelegd of zij tijdelijk in hun dienst geschorst werden.
Tegenover hun gewetenlooze handelwijs blonk de kloekheid en moed van anderen
des te schitterender uit. Behalve de vier bevelhebbers deden o. a. de kapiteins Adriaen
Banckert, Joris van der Zaen, en een ongenoemd Alkmaarder, die midden door den
vijand loopende, na hevigen strijd zonk, daarvan blijken. Doch vooral maakten zich
de opperstuurman van 't schip Gorkum, Willem Adriaansz. Warmont, en een onge-
noemd constabel, verdienstelijk, toen dat schip, zijn groote mast in den strijd verloren
hebbende, en door aanzeihng zijn fokkemast, boegespriet en galjoen kwijt geraakt,
door zijn kapitein, Boer Jaap, met den luitenant zijn zoon, den schrijver, en eenige
andere manschappen, die in. een boot de vlucht namen, schandelijk verlaten was.
Door een engelsche sloep benaderd, waarvan het volk op het voorschip overspringt,
neemt de constabel een lont, en ijlt naar de kruidkamer, uitroepende: «den brand
er in, eer wij zoo schoonen schip aan den vijand overgeven». De bemanning, daar-
door opgewekt, valt op de Engelschen aan en drijft ze terug, waarna Warmont het
bevel op zich neemt, en 't schijnbaar reddelooze schip, door de vijanden heen, nog
veilig binnen brengt. De algemeene Staten schonken hem een eerepenning, en stelden
hem onmiddellijk, in plaats van Boer Jaap, tot kapitein, gelijk den wakkeren constabel
tot luitenant op den schier verloren bodem aan ^
In de middellandsche zee was, eenige weken vroeger, de scheeps-commandeur Joris
Cats, van wegen de Staten, door Johan van Galen vervangen, die den oen September
met een tiental oorlogschepen de ree van Livorno verlatende, op de hoogte van Elba,
negen engelsche zeilen, zoo fregatten als gewapende koopvaarders, gewaar werd, en
tegen den avond inhaalde. Hoewel in den nacht vier van zijn eigen schepen kwijt
geraakt, aarzelde hij niet met de zes andere, den kamp tegen hen te wagen. De rijk
met zij beladen koopvaarders zetten 't nu naar den wal, terwijl 't schip de Eendracht
hun bevelhebber aan boord klampte, doch, zijn groote mast verliezende, hem weder
moest laten schieten; twee andere kapiteins, — Swart en Bont — legden hem daarop
aan boord, maar waren, daar hij in brand geraakte, op hunne beurt gedwongen van
hem af te houden, en schoten er persoonlijk zelfs het hachjen bij in, terwijl hij, na
' Zie O. a. het naschrift op het Waarachtig schrijven van dén 15e» Octoher 1652 aangaande den
zeeslag^ enz. Rotterdam, 1652,
DES VADERLAïiDS. 313
't blusschen Tan 't vuur, nog gelegenheid vond, met de andere schepen in Porta-
Longana te ontvluchten, waar ze nu door Van Galen gevolgd en ingesloten werden.
De Spaanschen in Zuidnederland, door den uitgebroken oorlog bemoedigd, zochten
in 't land van Overmaze vasten voet te winnen, en er zich met hun rechtsbeheer te
nestelen. Gewapenderhand trachtten zij hun schepenen, die er van 's koningswege
vroeger dat recht beheerd hadden, weder in de hoofdbanken te brengen, doch werden
van de zij der Staten, met gewapenden bijstand van 't maastrichtsch garnizoen, daarin
verhinderd. Op 't kerkhof te Heerle had zich, eenige dagen lang, spaansch krijgsvolk
gelegerd, doch was door de nabijheid van een driehonderd man staatsch voet- en
paardevolk genoopt geworden, zich van daar weder weg te maken. Beter ΛνβΓβη ze in
Brabant geslaagd, waar de procureur generaal den predikant, van Staatswegen in
't klooster van Huibergen gevestigd, met gewapende macht daaruit gedreven en het
in zijne plaats weder met monniken bevolkt had. Een en ander noopte de Staten
des te meer, naar eene blijvende schikking omtrent deze en verdere twistpunten met
Spanje te verlangen, en de daartoe te Mechelen gevestigde halfdeelige Kamer kracht-
dadiger aan 't werk te zetten. In de eerste helft van December werd de advocaat
Graswinkel tot haar griflier benoemd.
Inmiddels was 's Lands vereenigde oorlogsvloot op nieuw onder 't bevel van den weder
in eere herstelden Tromp gesteld \ onder wien nu Witte Gornelisz, De Ruiter,
Johan Evertsen, en Pieter Florisz het commando voerden. Den len December, ten
getale van 70 oorlogschepen, acht branders, en 300 koopvaarders, uit Goeree onder
zeil gegaan, >verden zij eerst een week lang door stilte gestremd en tegengehouden,
doch geraakten den eindelijk op weg naar Duins, waar zy een engelsche vloot
van omstreeks 50 groote en kleine zeilen zagen, haar best doende naar Doever en
om de West te komen, 's Avonds tegen vyf uur van beide zijden 't anker ^werpende,
gingen ze den volgenden morgen, met het opgaande getij, beiden onder zeil, en be-
gonnen omstreeks één uur eenige der best bezeilde nederlandsche schepen schutgevaart
tegen de engelsche te houden. Twee uur later zocht Tromps admiraalschip, bij de Cin-
gels gekomen, den aannaderenden Blake Ie bezeilen, die van zijnen kant zich moeite
gaf voor den wind over te komen, en daarin slagende, in 't voorbijvaren, de volle
laag met Tromps bodem wisselde. Het onmiddellijk op hem volgende schip, de Rozekrans,
tnet 44 stukken en 200 man, werd daarop door Tromp aan boord geklampt, waarby
' Op den last, hem daartoe gegeven, ontveinsde hy den Staten den schroom niet, waartneê hO
daaraan voldeed; "met den vijand toeh te slaan" (gelijk hÜ schreef) "en zijn leven te wagen, viel
hem niet bezwaarlijk; maar dat hij, alles doende wat hij vermocht ten dienste van zijn vaderland,
zijn thuiskomst bloot stond aan verdenking en wangnnst, en misduiding zyner beste daden,
baarde hem kommer en verdriet, en zou in staat zijn hem lust en ijver te benemen". (Zie z^n brief
van 7 Nov., aangehaald in De Jonge's Zemmen, enz. I, blz, 435.)
314 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
dezes boegspriet en het galjoen van zijn steven afbrak, terwijl een tweede engelsch
schip, de Bonaventura, met 30 stuk, hem van de andere zijde enterde, maar nu
door Jan Evertsen op zijne beurt werd aangetast. De Rozekrans, zijn. kapitein en 60
man verloren hebbende, gaf het op, waarop Tromp dezen bodem in bezit nam,
gelijk Evertsen weldra de Bonaventura. Andere schepen hadden intussehen Blake en
de overige engelsche bestreden, die toen naar Doever weken; terwijl ook de inval-
lende donker aan den stryd een einde maakte. Van nederlandsehe zijde werd die min
vrolijk verlicht door den brand, waarin het schip van kapitein Dirk Juin bol teloor
ging, terwijl hij zelf met een deel van zijn volk verdronk, zonder dat men uit de
geredde manschap de ware oorzaak van 't ongeval vernemen kon, 's Nachts hielden
zich Tromp, en wie verder met hem aan den strijd deelnamen, bezig met het stoppen
der lekken, het vastzetten der masten, spHtsen en knoopen, en zooveel doenlijk alles
te herstellen, 's Ochtends werd men in een motregen uit den W. N. Westen een paar
schepen gewaar, waar kapitein Van Sanen jacht op maakte, en van welke hij 't een
van 14 stukken, en dat met vijgen geladen Avas, vermeesterde. Tromp, die den Bre-
derode voerde, had dezen tegen een uur 's middags weer zeilree, hchtte 't anker, en
stevende Doeverwaarts, doch werd door den donker genoodzaakt voor anker te komen.
Den 12en werd hij 's morgens door een bezoek van kapitein Bastiaan Centen verrast,
die een engelsch oorlogschip van 36 stukken, den Hercules, aan de Gingels vermees-
terd, kwam opbrengen. Op den duur door tegenwind in zijn vaarplan op Duins of
Doever verhinderd, Hchtte hy 's morgens van den 13ea met een harde Oosterkoelte,
bij 't opkomend getij, het anker, en haalde 's avonds de fransche kust, waar hij
voor Boulogne ankerde. Blake was intussehen, zich op zee niet langer vertrouwende,
den Theems opgeloopen, en Tromp zou hem daar gaarne zijn gaan bestoken, doch
moest dit aanlokkelijke plan uit gebrek aan bekwame lootsen opgeven, en zich met de:
stuk of Λvat veroverde schepen en 't verdrijven van Blake tevreden stellen
Een paar van Tromp's kapiteins, Hendrik Camp en Jan Gideonsz, met hun sche-
pen van de vloot afgedwaald, raakten den 13™, met het krieken van den dag,
met twee engelsche fregatten van een goede vijftig stukken slaags, en weerden zich
niet minder dan "zestien glazen", tot 2 of 3 uur in den namiddag, wakker tegen
' Ook dit was intussehen niet te verwerpen; Blake erkende, in zijn achruven aan den Staatsraad,
de geleden nëSerlaag ronduit, al betuigde hü tevens, die voor een goed deel te moeten Avijten aan
de lafheid en achteloosheid van een deel zyner onderhebbende officieren. Veel van dezen werden
vervolgens dan ook afgedankt, sommige zelfs gevangen gezet, en zijn eigen broeder, Benjamin, als
van plichtverzuim verdacht, teruggeroepen. (Zie Guizots Hist. de la Rép. d'Angleterre t. pl. p. 239, s.)
Carlisle's belachelijke grootspraak: "They doggedly beat the Dutch and again beat them; their best
Van Tromps and De Ruyters could not stand these terrible Puritan sailors and gunnera", werd
ondertussühen, zoo n« als later, door de daad woêrsproken, en met de proef op do sora weerlegd·
DES VADERLAïiDS. 324
beiden, zoodat hel één eindelijk 't ander op sleeptouw nemende, wegsneê. Ongelukkig
waren beide Hollanders te zwaar geteisterd — Camp zelf en twee van zijn stuurlui
waren gekwetst — om hem te achtervolgen, en zagen zij zich gedrongen, te Helvoet-
sluis binnen te loopen
Tromp's zoon, Cornelis, die als kapitein onder Van Galens commando in de mid-
dellandsche zee diende, had den 15en der maand het ongeluk, zijn schip de Fenix,
dat te Livorno op een vrij-plaats en dus, naar allen schijn, veilig lag, door een En-
gelschman, in spijt daarvan, te zien overrompelen, terwijl een groot deel der beman-
ning aan land was. De vijand had, van die gelegenheid^ gebruik makende, een drietal
booten met gewapende manschappen toegesteld, die met den avond stilletjens uitloo-
pende maar al te goed in hun voornemen slaagden. Tromp zelf redde zich met het
overschot der zijnen in zijn boot, doch kon den overigen nederlandschen schepen eerst
na een uur of wat van 't gebeurde kennis geven, toen de Engelschman met zijn prijs
reeds was doorgegaan. De groothertog terecht over deze schending zijner onzijdigheid
gebelgd zond een brief aan de algemeene Staten, om ze van zijn onschuld in de zaak
te vergewissen, en een tweeden aan 't Parlement, om zich over deze schending te
beklagen ; doch de Fenix bleef in engelsche handen, en haar kapitein vond eerst
eenige maanden later gelegenheid zijn scha op deze, ter zee, te verhalen.
Weder verschrikte aan 't eind van 't jaar, terzelfder tijd nagenoeg als 't vizioen
der maaslandsche bootsgezellen, een luchtverschijnsel de angstvallige gemoederen, in
den vorm van een staartster, eerst dicht bij den Aldebaran in den Stier, doch zich
snel van daar verplaatsende, tot zij ten laatste nog met een flauw licht bij 't hoofd
van Meduza gezien werd, zoodat zij in een week tijds omstreeks 30 graden doorliep.
«Wat voor een beduidenis dit mocht hebben», dorst men niet bepalen, doch zeker
was 't, dat God zijn teekens laat zien om te waarschuwen en tot betering te dringen,
gelijk 't in Lukas XXI heette: «daar zullen teekenen geschieden in de zon, in de maan,
en in de sterren; en op aarde zal den lieden bange zijn, dat zij niet en zullen weten
waarheen» I 't Zag er — naar sommigen oordeelden — allerjammerlijkst niet den
staat van 't land uit: «o, ongelukkig ïieêrland!» — riepen ze uit — «wiens havens
belegerd zijn, wiens koopluiden vergaan; alle neeringen staan stille, de buizen liggen
aan den Aval, de Groenvaart is gestaakt, duizenden van menschen verdwijnen als de
sneeuw; de confuziën, beroerten, miscontentenenten groeyen dagelijks meer en meer,
alle autoriteit vergaat, alle ontzag is uit het land, enz. Van waar komt, dat in drie
jaren alles zoo verloopen is? — De principale oorzake is Gods toorn, ontsteken
' Zie den Brief ran de manhaftighe Capitein E. Camp, enz. 19 Dec. 1652.
' Comeetsterre verschenen in Decemler 1652, door P» S. (Tot Amsterdam in de Langestraat in
' t Harlinger Steenschip.)
316 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
door de abominable en overloopende zonden van 't land: als Terachtinge van den
Godsdienst, inzonderheid bij de grooten, die ze maar als een dekmantel voor haar
desseinen gebruiken; de schrikkelijke hovaardij, zich vertoonende in kostelijke kleêren,
huisraad, banketten tot den minsten slag van menschen; de meerdere in haar pom-
peuze speelhoven, carossen, treins van knechts en meissens, haar kinderen opbren-
gende als eertijds prince- en grave-kinderen , zoodat er geen onderscheid van rangen
is — hoogmoed gaat voor den val — daaruit ontstaan is de hoogste ongerechtigheid tegen
alle naciën, dat ons nu zoo zuur opbreekt; bestelingen van 's Lands middelen; over-
loopende onkuischheid, welke niet gestraft, ja, nauwlijks geacht wordt; toelating van
God-tergende afgoderij, openlijk tot bespotting van alle de plakkaten daartegen gepu-
bliceerd; alle rondigheid, oprechtigheid, trouwhertigheid is uit het Land verstoven;
veinzen, bedriegen, haat, nijd, is in de plaats gekomen. Om deze domineerende boos-
heden heeft God zijn beschermende hand van ons genomen, trekt niet meer met ons
op, zegent de desseinen van 't Land niet, stijft onze vyanden, en stelt ons het verderf
voor oogen. — De tweede oorzaken, uit de eerste spruitende, van 't verloop des Lands
zijn 0. a. dat eenige kwade regenten, die de macht van de regeering in de hand
gekregen hebben, en het schip nu zoo bekaaid stieren tegen de klippen aan; die
hieraan kunnen gekend worden, dat ze in al haar actiën, adviezen en besluiten, als
't er op aan komt, doen blijken, dat ze vijanden zijn van het Huis van Oranje; want
vóór den dood van den laatsten Prince, zoo hebben zij, onder pretext van de reduccie,
al zijne autoriteit getracht onder de voeten te brengen; 't welk den Prins gedwongen
heeft, extraordinarische en extreeme middelen tegen de belhamels te gebruiken. Straks na
den dood van den laatsten Prince zonden zij haar creaturen uit in alle de provinciën,
en bekuipten, dat men geen stadhouder noch kapitein-gen. zoude nemen, om zonder
eenig belet, haar personagië te beter te spelen, en zoo het Huis van Oranje geheel
te verschuiven en buiten alle macht te stellen; waarvan meester geworden zijnde, zoo
hebben zij de groote vergadering bijeengebracht, om in triomf dit oude fondament
van onze regeering, tegen de Unie, omver te werpen; en in dien haat tegen dat Huis
zyn zij voortgegaan, hebben de oude princesse haar vereeringe, welke zij naar
't exempel van vorige genoot, van wegen Holland afgeschaft; te Dordt, waar de
grootste vijand van den Prince domineert, zijn wapens laten uitbreken en alle de
magistraten doen bezweren, nooit stadhouder te zullen nemen, dat bij die kwade
regenten in Holland zeer is geapprobeerd; ja, haar passie gaat zoo verre, dat zij
niet en können verdragen, dat de kinderen met een Oranjevaandel maar in spel
optrekken, of zij zenden rakkers, hapscheerders, ja, de milicie zelve, om haar te
verstoren, en haar vaandel te ontnemen, en zetten ze gevangen op de Poorte, lich-
ten de Oranjevaandels uit de burgerwachten, enz. Toonen ze dan niet, dat zij met
(den koning van Spanje) gelijk staan in haar haat tegen dat Huis, en derhalven
. \
■t
DES VADERLAïiDS. 317
niet waard zijn Nederlanders genoemd, veel min ais Regenten geduld te Avorden?»
«Nu moet gij weten,» heet het dan verder, «wat het dessein van deze kwade re-
genten is; vooreerst: haar en haar geslachten absoluut meesters van de regeering te
maken, die zij onder weinigen in alle provinciën en steden willen brengen, om zoo
in al haar desseinen met weinigen te doen te hebben, en te meerder officiën aan
malkander te kunnen uitdeelen, om daardoor groote rijkdommen te vergaren, om te
meer macht te hebben, om haar zeiven boven anderen te handhaven. Dat is ook
haar dessein, de vergadering van de Staten-Generaal af te schaffen, de Unie te renon-
cieeren, de religië te veranderen of gemeen te maken, de Synode van Dordt te ver-
oordeelen, den Prince van Oranje en de Graven van Nassau, en al die daarvan depen-
deeren, weg te jagen, als zij 't geheel te boven konden komen, even gelijk zij in
't jaar van '18 en '19 voor hadden; want'het zijn de nakomehngen, die nu weêr
dit spel maken. Om dit nu uit te werken, zoo is 't dat zij sustineeren, dat elke pro-
vincie Soeverein is, ja, elke stad, om, daar meester in zijnde, haar soevereiniteit te
exerceeren, alle goede regenten uit te werpen, of haar kracht te ontnemen, om als
ootjes in 't cijfer te zitten, en in haar actiën van niemand te kunnen gestuit worden,
of zij schoon de religië wilden veranderen, den Papisten openbare exercicie geven,
gelijk zij al beginnen te verzoeken, en veel van haar daar niet vreemd van zijn, enz.
Om zeker en onverhinderd haar kwade desseinen, die God weet welk die nog zijn,
uit te werken, zoo is 't, dat zij voornamelijk zoeken uit te roeyen het Huis van
Oranje en Nassau; want die zijn haar in 't jaar '18 en '19 in den weg geweest, of
zij hadden haar dessein voltrokken. Want zij weten wel, dat die Huizen diep in de"
ail'eccie van de ingezetenen, om haar groote en trouwe diensten, geworteld zijn, ge-
lijk zij dagelijks, tot haar groot herteleed, gewaar worden: zij hebben alle geweld ge-
daan, om haar in ongunst te brengen, uitstrooyende, dat zij gezocht hebben haar-
zelven soevereinen te maken van 't Land, daar niet het minste blijk van is. Zoo zij
zulks hadden willen doen, wie zou het haar belet hebben? Zij hadden de milicie om
haar hand, het vermaken der magistraten, de gunste van 't volk, groote aUiancien
buiten, groote autoriteit in de regeeringe; doch alles hebben zij aangelegd, niet op
de regeering aan haar te trekken of hooge en lage vergaderingen te vernietigen,
gelijk in Engeland geschied is, en bij haar immers zoo wel had kunnen geschieden,
als zij gewild hadden; maar al haar macht hebben zij aangelegd, om de oude regee-
ringe in de provinciën en steden te mainteneeren, en haar strikt aan de Unie te
binden, zoodat het vuile lasteringen zijn, daar deze kwade regenten haar mede be-
schuldigen, en ten uiterste op pure suspiciën steunen; maar de goede ingezetenen
weten wel beter, al hoewel zij zeer tot haar voordeel nemen , die laatste daad van
den Prins in 't belegeren van Amsterdam, daar de Prins door die kwade Heeren
getergd is geweest, die klaar voorzag, dat zij eerst zochten hem en zijn Huis te
318 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
gronde te helpen, en dan haar met de macht van Engeland te sterken, om haar
meester van alles te maken, en den arminiaanschen stander wederom op te richten.
Dit heeft dat genereus en noble jong bloed aangezet, om de instrumenten van dit
Yoornemen uit de regeering te helpen, en de burgers aldaar te'verlossen van de groote
slaverng van de regenten, daar zij zoo lang onder geweest hadden. Maar de kwaden
zijn blijde over deze handehng, nu de Prins dood is, en wilden niet om veel of ze
waar geschied, om alzoo eenigen schijn te hebben, om haar venijn tegen.dat Huis
uit te gieten; doch de goede ingezetenen beginnen dagelijks meer en meer te zien,
dat de Prins het recht voorhad, en wat zulke kwaden voor hebben is de handeling
zoo ten ergste uit te trompen".
«Dit is zoo haar beleid van binnen, om haar verkeerd en verderflijk dessein tot
nadeel van den staat uit te werken; maar vreezende, haar wit niet te zullen kunnen
bereiken, zoo is 't, dat zij, vergetende alle trouw aan haar Vaderland, haar zoeken
te sterken met machten van buiten, zelfs met het geheele Land in perikel van ruïne
te stellen. Daartoe is 't, dat zij Spanje zeer gecaresseerd en alle vriendschap hebben ge-
daan , en nog doen tegen Frankrijk; zoo verre gaat haar wraakgierigheid, dat zij, om
revangië te nemen, Spanje zouden durven betrouwen, hem een weinig inlaten, om
eindelijk heel in te boren, en dan met zulke verraders handelen, als hij in Portugal
en andere plaatsen gedaan heeft; waar hij, zijn kans waarnemende, die al om hals
heeft laten brengen; maar door haar passiën zijn deze kwade regenten blind, om dat
niet te zien noch te gelooven. Doch alzoo zij nog eenigsins achterdochtig zijn van
Spanje, en al haren aanhang dit vertrouwen op Spanje zoo niet kunnen inprenten,
zoo is 't, dat zij met nog een andere macht haar zoeken te sterken, om onweder-
standelijk haar dessein mede uit te werken; en dat is door de .tegenwoordige macht
van Engeland, die zij van gelijke maximen met baar vinden», enz.
Tegenover dergelijke zwartgallige partij-bespiegelingen oordeelden 't anderen maar
al te noodig, der goê gemeente een nader onderricht omtrent 's Lands regeéring en
beheer te geven. Zij deden dat in den vorm van een staatkundigen Katechismus,
met vragen en antwoorden:
Fr. Waarom gaat het in 't Land zoo kwalijk?
A. Om onze groote zonden en den engelschen oorlog.
Fr. Men houdt immers tot het een Beêdagen, en tot het ander een armade?
Ä. Zoo doet men; maar de Bededagen worden met tavernloopen ontheihgd, en zoo
wordt God vertoornd, dat we geen geluk tegen Engeland hebben.
Vr. Wat zal men dan verwachten, doen, en bidden? '
A. Dat God de Staten-generaal wil zegenen in haar goed beleid, en principaal de
Staten van Holland, alwaar wij wonen.
Fr. Wat is dat voor volk de Staten-generaal en de Staten van Holland?
-ocr page 326-DES VADERLAïiDS. 319
Wat: behoeven wij zooveel meesters? Is 't niet beter onder één Prins te slaan?
A. De Staten-generaal zijn verkoren Heeren uit de 7 geünieerde Provinciën; uit
den naam van deze Heeren zijn alle zaken, zoolang 't Land den Spanjaarden is ont-
weldigd geweest, uitgevoerd, en zoo doet men nog. Aan die Heeren moesten de
Princen van Oranje den eed doen. Haar en 't Land getrouw te dienen. De Staten
van Holland, dat zijn de Heeren uit de hollandsche steden, met de Ridderschap, daar
de Heere van Brederode de eerste van is. Deze zijn ingeborenen, die hier hun land en
zand hebben, en dat in aller manieren zoeken vredig te bezitten, en die alleen meer
tot den oorlog tegen Engeland doen, als d'andre zes Provinciën samen; en dit zijn
de rechte vaders, die nacht en dag voor ons zorgen. En of het beter onder een Prins
te staan zou wezen, dunkt mij niet. Hoort een exempel, dat ik van mijn over-ouwe-
bestemoêr heb onthouën. Ten tijde als de beesten spraken, waren in een moeras veel
kik vorsehen, die, het leven onder haar oude privilegiën moe zijnde, baden Jnpiter
om een koning, en dat die hen mocht regeeren. Jupiter gaf haar een blok houts,dat
zoude haar koning wezen; maar alzoo hun die te stil, zonder verroeren, lag, begeerden
zij een anderen koning. Jupiter, ziende dat de kikvorschen het stil leven zat waren,
gaf haar een oyevaar tot een koning, die at al de kikvorschen fijntjes op. Let op dit
fabeltjen. Wy hebben nog nooit onder een Prins gestaan, maar de Prins wel onder
ons; want indien zij ons hadden gegoeverneerd, zoo was 'terfrecht nu niet. En omdat
de Prins van Oranje ons diende, gaven hem de Staten voor ieder veldtocht 40,000
gulden, en somtijds wel de helft meer; als hij dan thuis kwam, bedankten Hem de
Staten voor zgn vroomheid, en hij Haar voor haar goedwilligheid.
Vr. Nochtans goeverneert de Prins van Oranje te Breda, Grave, en andere steden;
waarom ook hier niet?
A. Omdat die steden zijn erfgoed zyn, en niet deze landen,
Fr. Maar behoort men niet weder om een Prins te wenschen, nu, dat men ziet,
dat het niet zoo wel in 't Land en gaat, als toen wij een Prins hadden?
A. Ja, als het de Prins verbeteren kon; maar toen wij door den Prins wel voeren,
oorlogden wij te land, en nu leit het al ter zee. Nu hebben wij een admiraal, getrouwe
kapiteins, en zeelui te gebruiken.
Vr. Hebben wij die niet, of hoe gaat het doch nog zoo slecht?
A. Omdat God ons tot nog toe niet gezegend heeft.
Vr. Zijn 't dan geen Patriotten, die om een Prins wenschen ?
A. Ja het, van de beste; want zij zouden de commercie gaarn verbeterd, en 'tland
w elvarende zien; maar zij zien niet, waar 't hapert, daarom roepen zy om een Prins,
zijnde een onnoozel kind, daar ons geen mannen kunnen helpen,
Vr. Zou men hem Graaf Willem niet voor Luitenant kunnen stellen?
Wat zou dat zijn als tweedracht maken? Veel Hollanders mogen hem niet luchten.
-ocr page 327-320 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
Dan ware de Heer van Beverweerd of Graaf Maurits (van Nassau) bekwamer; alzoo
hier aan Witte Cornelisz. wel gezien wordt, wat een onbemind militair Heer veroor-
zaakt. Dan, laat ons dat aan God en de Staten laten!
Vr. Nochtans ziet men, dat de gemeene man beternis door een Prins hoopt?
Λ. Die kan maar zoo op een sprong, als men 't wenscht, niet geboren worden,
't Is een gezegend Land, daar een vroom Prins regeert. "Wij hebben dé treiïlijkste
mannen van Europa tot onze veldheeren gehad; daarom waren wij en zij gelukkig; nu
voelen wy, wat het missen van zulke nobele Princen bijbrengt, en daarom zijn wij
nu ongelukkig.
Vr. Wat raad dan in dezen bedroefden tijd voor zooveel arme menschen, daar niet
te winnen noch einde van deze onheilen te zien is?
Ä. Einde en opening zien ik, als God-almachtig de zaak genadelijk gelieft te
zegenen; te weten, de Staten-Generaal — als een Medicijnmeester, die terstond d' oor-
sprong van de ziekte eens kranken zoekt weg te nemen — wel wetende:
1. De zware lasten des oorlogs. 2. Het uitputten der financiën. 3. Dat wij geen
voordeel uit dezen oorlog trekken kunnen, al zijn wij victorieus, makende arm- en
beenloozc menschen, weduwen, en weezen; en 4. Dat wij tegens onze religions-
verwanten strijden; — hebben op aanzoek en begeerte van de Engelschen, die de ware
oorspronk van ons kwalijk varen zyn, in vriendschap te verdragen, maar niet om, ge-
lijk sommige vuilaards uitstrooien, 't Huis van Nassauwen uit te stooten; geenzins,
zullende veeleer onverrichter zake weer thuis keeren, en tot den lesten droppel Enge-
land daarin helpen tegen te gaan, als dat toestaan. Zoodat in een maand twee of
drie zij met de Engelschen vrede of een ernstigen oorlog zullen hebben.
Vr. De Vrede, als zy goed is, waar best?
Λ. Zoo doet ze, God wil ze ons geven! ' —
Wat dien vrede betreft, zoo in Engeland als in Holland was er op den duur bij
velen neiging genoeg voor te bespeuren geweest. Wel was de poging, er door zekeren
van daar in den nazomer overgekomen Gerbier toe in 't werk gesteld, op niets neer-
gekomen, omdat hij al spoedig bleek bij de engelsche regeering geen voldoend ver-
trouwen te vinden % en zyn mededeelingen over hare gezindheid dus ook van minder
' Den HoUandsehen CafecMsmus voor 't jaar 1653; geheel noodigh tot onderrichtinghe voor alle een·
voiidïge onrechte Hollanders^ om in dezen verwerden tijdt gelezen en geweten ie werden. (Vliegend blaadjen
van den dag.) Als tcgensehrift verscheen een KiaerlicTitende Sr'tl voor den autheur van den Holl.
Cats. om desehe op syn neus te seilen^ om andere loechen en schriften te doorsoecken^ hoe dat de
Princen van Oranjen hoochl. Mem. als gouverneurs van 'i Landt zijn aengenomen, enz,, Η icelcTc desen
autheur syn blinde tnjswanende oogen des verstants is voorly ghegaen, enz. In 's Gravenliage, by W.
Breeckvelt, in de Pooten, 1652. (Inhoudende de overeenkomst van Holland en Zeeland van 4 Juny
1575, op welker 24e art. dan meer bepaald verwezen werd.)
' Zie pe Witts Brieven t. pl. W. 16 en 33.
DES VADERLAïiDS. 321
aanbelang wezen; doch deze mislukte proef nam de blijvende gezindlieid van weerszij
niet weg, om zoo mogelijk tot een bevredigende oplossing der strijdpunten — elk in
zijn eigen voordeel — te geraken. De onderhandelingen intusschen, waarop aan 't slot
van den Katechismus gezinspeeld wordt, waren eerst van wat later dagteekening, en
vereischen, vóór wij er nader van kennis gaan nemen, een blik op hetgeen er onder-
wal in beide Republieken, na den door Tromp behaalden zege, zoo te zee als te
land, in het voorjaar van 1653 had plaats gegrepen.
Wie helpt mijn pen, ο Tromp! uw oorlogsdaden zingen?
Dat past een kopren keel vol dreunend krygsgeschreeuw;
zoo mocht Jan Vos den wakkeren Marten Harpertsz wel toezingen; want voortdurend
zou hij, zijn ampt getrouw, ook in de volgende maanden, den vijand met zijn vloten
blijven bestoken, en slag op slag leveren:
Het Staatsche waterheir (bleef) zich op zee vertogen,
De Leeuw ontsloot zijn klauw, hij liet zjjn tanden zien;
Zijn manen raakten op, gelijk zijn brandende oogen;
Hij kronkelde zjjn staart, om moedig weer te biên.
Weldra reeds zou dit noodig blijken. De Engelschen loch hadden niet verzuimd , na de
geleden nederlaag, een nieuwe vloot uit te rusten, en toen dus Tromp, die inmiddels
een anderhalf honderd koopvaa^'ders door 't kanaal begeleid, en, teruggekeerd, in 't
begin van February aan 't eiland Rbé zich ververscht had, nog nauw van daar vertrok-
ken was, om de terugkeerende koopvaarders weêr behouden naar 't vaderland te bren-
gen, vond hij zich, in den morgen van 28 February, ter hoogte van Portland, door
een zeventig kloek gebouwde engelsche oorlogschepen bestookt, die hem kennelyk den
pas wilden afsnijden, en zich van de koopvaarders meester maken. Zij stonden onder
Blake, Monk, en Deane, en den vice-admiraal William Penn, als hd van den hun
toegevoegden zeeraad. Tromp stelde zich zijnerzijds nu, met den Schout-by-nacht Pieter
Florisz., in de voorhoede, gaf het bevel over den middentocht aan den wakkeren Jan
Evertsen, en liet De Ruyter de achterhoede aanvoeren. Pieter Florisz kreeg het al aan-
stonds met ettelijke vijandelijke schepen te kwaad, die hem bijna reddeloos schoten,
toen hij, Tromp voorbij stevenend, op een hunner vice-admiralen afkwam; Tromp zelf
gaf daarentegen Blake driemaal de volle laag, en takelde zijn schip daardoor zoo toe,
dat het weinig óf geen deel meer aan den strijd kon nemen. De Ruyter enterde en
nam een der vijandelijke schepen, dat intusschen later in 't gevecht weer heroverd werd,
doch werd daarop door een aantal anderen omsingeld, van welker overmacht hem nu
echter Jan Evertsen ontzetten kwam. Onder de lagere scheepsbevelhebbers weerden
IV deel, Ie stuk. 41
322 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
zich Yooral de kapiteins Gruyck ^ Cornelis Jansse, Isaac Sweers, Jacob Kleidijk van
Rotterdam, en de Zeeuw Uegemorter, die 't zelf met den dood bekocht, uiterst wak-
ker; niet minder de latere vlootvoogd, Aert van Nes, die eerst een paar vice-admi-
ralen een uur of wat weêrstand bood, entoen met kapitein Balk De Ruyter ter zij stond,
de Commandeur, De Wilde, en de in den strijd gevallen Joris van der Zalen. In
't vallen van den avond zag Tromp eenige britsche fregatten op de koopvaarders
afzeilen, die zich onder de kust zochten te bergen, en haastte zich ze te gaan ver-
jagen. Daarmee liep de eerste dag van den strijd af, die er nog twee verdere zou
aanhouden. In den 's avonds gehouden raad der vier hoofden werd besloten, den vol-
genden dag slechts verdedigender wijs te werk te gaan, den vijand «met klein
zeil» af te wachten, en de voor de vloot zeilende koopvaarders tevens zooveel doen-
lijk te beschermen. Tusschen tienen en elven ving daarop 's morgens, op omstreeks
drie mijlen noordwestelijk van Wight , de strijd Aveêr aan , nadat Tromp de verschil-
lende scheepsbevelhebbers bij zich aan boord had toegesproken en tot den wakkersten
w^eérstand opgewekt. De nederlandsche schepen hadden zich in een halven cirkel ge-
schaard, waarachter de koopvaarders, en Avisten zoo tot driemaal toe dén vijandelijken
aanval te weerstaan. Slechts twee oorlogschepen vielen, na de krachtigste'tegenweer,
den vijand in handen, en, door hun eigen nalatigheid, enkele koopvaardyschepen.
Ook thans neigde de dag weer ten avond vóór de strijd eindigde. Bij 't krieken van
den volgenden bevond men zich ter hoogte van Bevesier , en werd een uur of drie
Idter op nieuw door den vijand aangetast, die, even als den vorigen dag, den wind in
zijn voordeel had. Ongelukkig had men .nauwelijks twee uur gevochten, of de voor-
raad kruid en kogels begon op te raken, 't geen verscheiden kapiteins ontmoedigd de
vlucht deed nemen. Tromp, dat bemerkende, richtte eenige schoten op hen, en beval
hen, de oorzaak vernemende, zich onder de overige schepen te begeven, zonder van
hun bekommering te doen blijken. Zoo zag hij zich nu eehter gedwongen, hen zoowel
als de koopvaarders, met een 30tal schepen, zoolang de voorraad van dezen strekken
zou, te verdedigen. Met De Ruyter, Jan Evertsen, Pieter Florisz, en anderen wist
hij dat zoo doeltreffend te bewerkstelligen, dat geen zijner oorlogschepen, en slechts
enkele koopvaarders werden buit gemaakt. In den namiddag, twee uur vóór zons-
ondergang, gaf Blake, die nog een laatste poging wilde wagen, zijn schepen bijeen
hebbende, het teeken tot een algerneenen aanval, en deed zoo nog een laatsten hef-
tigen strijd geboren worden, die gelukkig echter maar een uur aanhield, daar bij
langer tijdsverloop geheel de krijgsvoorraad ware uitgeput geweest. «Met een half uur
langer te vechten» , gelijk Tromp den Staten meldde, «hadden wij al het riog overige scherp
' Zeker dezelfde wakkere Schiedammer, die zicli reeds ia 't vorige jaar op zjjn Straatvaarder aoo
kloek had te weer gesteld (zie boven, bl. 396), doch er nu 't hachjea bU inschoot.
DES VADERLAïiDS. 323
verscholen, en onvermijdelijk den vijand in handen moeten vallen». Nu gaf deze — dal niet
vermoedende —'t zelf daarentegen op, en week, tot groot genoegen van denliollandschen
Vlootvoogd, af, er zich toe bepalende, den voortspoedenden hollandsche schepen een dozijn
fregatten na te zenden, die hen, al schietende, tot in den nacht achtervolgden, en
enkele naar de fransche kust afgezakte koopvaarders vermeesterden, 's Ochtends van
den 3en Maart, ter hoogte van Calais gekomen, bespeurde men echter geen vijand
meer, en kon — zoo goed en kwaad het met de ontramponeerde schepen ging —
den terugtocht naar Holland voorlzetten. Te vergeefs had Tromp den hem toegezegden
bestand van 30 of 40 schepen onder Witle Cornelisz, met welker hulp hij den vijand
een zooveel krachtiger weerstand had kunnen bieden, verbeid; deze kwamen eerst
veel later gereed, en lieten hem dus met zijn reeds door ruwe winterstormen geteis-
terde vloot voor alles opdraayen. Zooveel te grooter zijn verdienste, het er op deze
loffelijke wijs af te brengen. Wel had hij toch eenige oorlogschepen in den strijd zien
bezwijken, maar van zijn koopvaarders waren er hoogstens een paar dozijn in 's vijands
handen gevallen, de rest, meer dan vijfmaal zooveel, allen behouden geBleven; terwijl
Blake, op 't hachelijkst oogenblik-zelf, zich genoopt had gevonden, den strijd op te
geven, en zijn aanslag op de nederlandsche koopvaarders te laten varen. Deze ge-
wenschte uitkomst was des te gelukkiger, als de engelsche zeemacht in deze dagen,
zoowel door den kloekeren bouw der schepen, als vooral ook door 't verder treffende
bronzen geschut, de nederlandsche in krachten overtrof', en daarenboven door de
eenheid van beheer — onder ééne aan 't Parlement verantwoordelijke Admiraliteit —
tegenover de hier zoo noodlottige verbrokkeling, uitblonk. Het hield lot den 6en Maart
aan, eer «de hollandsche admiraal, Die voor geen zeeheld vlag moet strijken» — als
Vondel hem in zijn «Vrije Zeevaart» verwelkomde — «zijn Maasstroom» binnenkwam,
«begroet van 't Vaderland en zeven Staten». Hartelijk toonden die Staten zich hem
en zijn mede vlootvoogden dankbaar, en vereerden hem. De Ruyter, Evertsen, en
Pieter Florisz «voor hunne aangewende devoiren, goed beleid, en manhaftige coerage»
elk een gouden beker en penning, terwijl de verschillende admiraliteiten de lagere
scheepsvoogden naar verdienste beloonden.
In denzelfden tijd hield de wakkere Johan van Galen den Schout-bij-Nacht Appleton
nog altijd te Livorno ingesloten, terwijl de later aangekomen Commandeur Bodley
zich in Porto Longono op Elba aan allen strp onttrok, tot hem eindelijk de loscaan-
sche Groothertog, over de belemmering van zijn handel verstoord, bevelen moest, dat
te verlaten. Hij zocht nu Van Galen van Livorno af te lokken, om daardoor Appleton
' Zie de opmerking van den Italiaan Sagredo in Kanke's Hngtische Geschichte III. S. 395: ''man-
cando Ie navi Ollandese di cannoni di bronzo e questo soprabbondando agli luglesi di grandezza
extraordinaria", em.
324 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
gelegenheid te geven, naar buiten te loopen, en met hem gezamenlijk de nederland-
sche schepen op 't lijf te yallen. Van Galen, zyn toeleg bemerkende, gaf hun last
de stevens naar hem te wenden, maar het oog niet minder op Appleton gericht te
houden, om dezen bij 't uitloopen aan te tasten. Zoodra dit geschiedde, en zijn zeven
schepen buiten kwamen, wendde een deel der nederlandsche weder den steven, terwijl
de overige Bodley bestookten, die, in plaats van aanstonds wakker door te tasten,
slechts een traag schutgevaart onderhield. Van Galen ging van zijne zijde des te voort-
varender te werk, en tastte, nog vóór Appleton zijn schepen in slagorde kon scharen,
een van deze, de Bonavonture, aan, gaf het de volle laag en schoot den brand in de
kruidkamer, zoodat het met man en muis in de lucht vloog. Twee andere schepen
werpen zich op dat van den 8chout-bij-nacht zelf, worden door nog een derde bijge-
staan, en noodzaken hem, na dapperen tegenweer, de vlag te strijken. Cornelis Tromp
enterde den Samson, doch zag dezen, van de andere zij door een brander aangeklampt,
in de lucht vliegen. Een engelsche brander werd door den hollandschen Commandéur
in den grond geschoten, en buitendien nog twee andere engelsche schepen genomen,
zoodat er slechts een van 't gansche zevental voor Engeland behouden bleef, door zich
bij tijds naar Bodley te spoeden. Deze zelf maakte zich, met zijn schepen, bij 't in-
vallen van den avond weg, en liet zich sedert niet meer in de middellandsche wateren
zien, zoodat zij verder van engelsche schepen vrijbleven, en de nederlandsche handel
er van die zijde geen gevaar meer liep. De beslissende zege werd ongelukkig, door
't verlies van den nederlandschen vlootvoogd zelf, duur betaald. Reeds bij 't tweede
tegen zijn schip geloste schol werd hem het rechterbeen verbrijzeld, en hoewel hij
zich een poos lang op het linker staande hield , dwong bloedverUes hem omlaag te
gaan, en het zich te laten afzetten. Hij liet echter niet af, zijn volk voortdurend
tot wakkeren strijd aan te sporen, doch zou, na den slag aan wal gebracht , hem
slechts luttel dagen nog overleven; hij stierf den 23en, nog geen vijftig jaar oud. Zijn
lijk, naar 't vaderland overgevoerd, Averd daar, op last der Staten en 's Lands kosten
ter aarde besteld, en een weidsch gedenkteeken op zijn grafstede opgericht.
Men had zich daar inmiddels met de uitrusting van een nieuwe vloot onder Tromp
bezig gehouden, doch kwam er zijn dringend aanzoek niet bij na, zwaarder, en beter
met manschap en krijgsvoorraad voorziene schepen te zijner beschikking te stellen.
Zoo zag hij zich verplicht, omstreeks half Mei, met een ontoereikende macht in zee
te gaan, om een paar honderd koopvaarders naar Hitland te begeleiden, van waar
deze hun verdere reis westwaarts zouden voortzetten, en hij dan de aldaar ver-
Avachte retoervloot onder zijn hoede nemen. In die verwachting echter bedrogen, begaf
hij zich, op uitdrukkelijke last der Staten, naar Duins, om er, zoo 't kon, de engel-
sche vloot te verrassen. Hij vond er intusschen slechts drie koopvaarders, die hij ver-
meesterde, en een fregat, dat zich nog bij tijds uit den weg wist te maken. Zich daarop
DES VADERLAïiDS. 325
naar de Tlaamsche kust wendende, kreeg hij 's morgens van 15 Juny de engelsclie
schepen voor Nieuwpoort in 't gezicht. De zijne, ten getale van 98 en 6 branders,
stonden, buiten hera en zyn drie vorige ondervlootvoogden, thans ook onder Witte
Cornelisz; de britsche vloot, van nagenoeg gelijk getal, maar grooter, beter bemand en
voorzien — meer dan de helft er van waren, naar Tromp en De Ruyters oordeel,
beter dan het beste nederlandsche schip — onder Monk en Deane, den Vice-Admiraal
Penn en den Schout-bij-nacht Lawson, die den Noordoostenwind in hun voordeel hadden.
Omstreeks elf uur begon de engelsche vloot, in halven cirkel geschaard, naar de neder-
landsche afzakkende, den strijd, die weldra heviger werd, en bij welken Deane zelf
het leven inschoot, terwyl van nederlandsche zij de wakkere kapitein Joost Bulter,
manmoedig vechtende, lijf en schip verloor. Even als hij weerde, met gunstiger uitsjag,
Willem Van der Zaen zich dapper, doch zag dat voorbeeld ongelukkig niet door al
zijn medekapiteins gevolgd; sommige toch van dezen loonden zich versaagd en onbe-
dreven, en gaven daardoor aanleiding lot verwarring. Hoewel dus vooral De Ruiter
aanvankelijk met voordeel streed, stond de kans verder minder gunstig, en bleef 's avonds
hel gevecht nog onbeslist. Den volgenden ochtend hield Tromp krijgsraad, en bepaalde
men — daar de voorraad krijgsbehoeften ter nauwernood voor dien dag nog strekken
zou — den vijand wel te bevechten, en zoo mogelijk op de vlucht te drijven, doch,
lukte dit niet, in de Wielingen binnen te loopen. De engelsche vloot, 's nachts nog
met 18 schepen onder Blake versterkt, lag weder halvemaansgewijs in slagorde, en
Tromp, er op afzeilende, om haar de loef af te winnen, werd door toenemende wind-
stilte in dat opzet belemmerd, en zag de grootste helft zijner vloot buiten staat, om op
te komen. Hij zelf raakte met den engelschen vice-admiraal slaags, dien hij vijfmaal de
volle laag gaf, aan boord klampte en zijn bovenschip reeds bezet hield, toen meer
dan een dozijn britsche schepen hem kwamen bestoken, en alleen op eigen behoud
konden bedacht doen zijn. Gelukkig werd hij in dit hachelijk oogenblik door Witte
Cornelisz en De Ruyter bijgesprongen, die, op zijn bestokers invallende, tol hem door-
drongen en hem uit het gedrang hielpen. Daarop al vechtende naar de schepen afge-
zakt, die door de stilte waren achtergebleven, achtte hij den tijd daar, om naar de
Wielingen af te trekken, en stelde zich daartoe, met De Ruyter, Evertsen, Witte Cor-
nelisz en anderen, wakker tegen den hem bestokenden vijand te weer. Door schroom
en onkunde van eenige kapiteins — van welke enkele zelfs lafhartig de vlucht kie-
zen — gaat het op dien anders zoo welberaden aftocht wat wanordelijk toe, raken
sommige schepen door en tegen. elkander, wordt een drietal van deze door meerdere
engelsche aangetast en genomen, terwijl intusschen een paar andere er zich doorheen
weten te slaan, en naar Goereê en Texel te komen. Ook drie geheel van de andere
afgesneden oorlogschepen vallen den Britten in handen, daaronder dat van kapitein
Jan Gideonsz Vérburgh, die zich eerst na den kloekhartigsten weêrstand overgeeft.
326 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
Zoo was het dan ook hoofdzakelijk «bij afsnijding, en verovering door vele engelsche
schepen teffens» — als . de nieuwe Raadpensionaris De Witt aan een der nederland-
sehe gezanten schreef «en niet in een openbaar gevecht van 't eene schip tegen
ander» , dat ettelijke nederlandsche schepen verloren gingen. Met de overige zette
Tromp zijn aftocht langs de vlaamsche kust voort, tot 's avonds omstreeks tien uur
door den Engelschman achtervolgd. Hij zelf kwam daarop, met zijn doornageld en bijna
zinkend admiraalschip, voor Vlissingen ten anker.
Eenparig waren zijne en der verdere vlootvoogden klachten over de zwakheid der
onder hun bevel gestelde schepen en het ontoereikende van hun uitrusting; daaraan
schreven zij dan, niet onnatuurlijk, ook den nadeehgen uitslag van den strijd toe,
die den Engelschman voor 't oogenbhk meester liet van de zee, gelijk hij dat al aan-
stonds door 't nemen van een drietal Straatvaarders en elf uit de Oostzee komende
koopvaarders toonde. Hij ging daarenboven, onder Cromwells krachtigen aandrang voort,
zich met nieuwe schepen te versterken. Het ergste liet zich dus ook voor de verwachte
oost-indische retoerschepen vreezen, zoo men zich niet haastte, van zijne zijde, ook de
krachtigste maatregelen tot verbetering te nemen. «Indien wij», schreef de thans ia
Zweden verblijvende, wakkere Coenraad van Benningen aan den Raadpensionaris, in
de eigenaardige bastaardspraak dier dagen, maar in de warmstgevoelde vaderlandslievende
taal tevens: «indien wij ons zelf niet surmonteeren in een brandenden yver, onver-
moeide naarstigheid gn promptitude, om een grooter effect te doen, als ooit bij den
Staat is gedaan, zoo gaat mijn vreeze verder als ik zoude durven zeggen; en't mocht
nochtans wel zijn, dat de affronten en ongelukken, die ons over 't hoofd hangen,
nog verder uitzien, als mijn vreeze. Men moet gelooven, dat de Engelschen den oorlog
door geen redelijk of degelijk accommodement zullen eindigen, indien zij apparentie
zien tot een totale verwinninge, van welke zij op dezen haren voorspoed zoodanig
ingenomen zullen wezen, dat men zich weer zal moeten evertueeren, om in zoodanig
postuur te komen, dat wij bij haar kunnen ontzachlijk zijn. In somma, tenzij wij be-
grijpen, dat men dus geen tweemaal mag missen zonder den geheelen Staat in gevaar
te brengen, en voor een fondament stellen, dat het beter waar voor ieder van de
ingezetenen-van-staat een derde van het hare te geven, als 't hazard daarvan te
loopen, zoo zie ik niet, dat men dit werk kan handelen met die vigueur, die daar
toe werd vereischt. Nu waar het de tijd, om te komen tot vrijwillige contribucie, en
indien men daartoe niet kon komen door resolucie van staat, dat oprechte patriotten
hen daarin nochtans acquiteerden, en anderen met een exempel voorgingen, al waar
't ook, dat zij wanhoopten groot gevolg te zullen maken. Ik zoude altoos het winig,
dai ik heb, nieuwers toe met meerder genegentheid besteden, en meen, dat zij daar-
toe niet minder gehouden zijn, noch ook niet minder gedrongen als den Adel van
Veneciën, die 't zelve in diergelijke gelegenheid heeft gedaan. Ik bidde andersins, wat
DES VADERLAïiDS. 327
middel zal er zijn, indien deze oorlog kwalijk komt te eindigen, om de Commercie,
om de Financie, om de geheele Wet te maintineeien, en zoo ongelooflijk een bezwaarnis
van millioenen, waarmee liet Land bezwaard is, af te leggen, of ooit aan degeen,
die men ze schuldig is, te voldoen?» En acht dagen later: hoe hij zijn gedachten
haast niet langer kon bepalen «bij 't bepeinzen van middelen, die dienen konden,
om het lieve Vaderland en zoo glorieusen Staat voor verder kleinigheid, affront, en
zijn ondergang — welken God verhoede! — te bewaren; maar hoe is 't mogelijk,
dat een goed patriot, en die nooit zijn leven zooveel geacht heeft, als het land, waarin
hij is geboren, in de uiterste ruïne van 't zelve zich kan en behoort te troosten ? 't Geen
UEd. aanvoert van 't oordeel van onze zeehoofden, rakende de zwakheid van de Ge-
ünieerde Nederlanden en de macht van Engeland, is zoo weinig secreet, dat het hier
loopt voor een straatmaar, en dies bij de Engelschen niet geïgnoreerd zal worden,
en niet weinig dienen, om daar den moed op te zetten, ja, ons voor overwonnen te
houden. Daar zyn nochtans anderen, die zeggen, dat men in Holland goede opinie
heeft, om een goeden vrede met de Engelschen te kunnen sluiten, en — 't welk
ik niet gelooven wil of niet genoeg verfoeyen kan — dal eenige regenten met deze
imaginacie haar zoodanig bedriegen, dat ze met minder vigueur handelen 't geen de
continuacie van den oorlog concerneert. Ter contrarie denk ik, dat niemand zoo blind
is, of hij zal kunnen merken, dat, om de handelingen van vrede — al waar daar
de nood niet, die er is — voort te zetten, geen beter, ja geen ander middel is, als
de wapenen in een vigoreus postuur te houden, en dat wij van onze partij geen
rechtmatige noch dragelijke condiciën zullen kunnen obtineeren als door ontzag; en
dat dit weggenomen z^nde, geen verdrag zoo schandelijk en is te hopen, dat het
onaanneemlijk zal zijn. Buitendien» — zoo laat hij er op volgen — «om de waarheid
te bekennen, zoo ben ik nog niet genoeg geïnstrueerd, ^om te antwoorden aan dege-
nen , die verzoeken te weten, hoe dat het zonder slordigheid van de regeering mogelijk
is geweest, dat men, door de reden, door de ervarenheid, door de vermaning van
onze trouwste en beste ervaren zeehoofden, dadelijk in 't begin van den oorlog geïn-
formeerd zijnde, dat men de defensie van den Staat aan zoodanige schepen, als veel
onder onze vloot waren, met geen gerustheid kon aanbevelen, en ook 't Land exces-
sievelijk met de huren van dezelve bezwaarde, en dus niet alleen noodig was, maar
ook voordeelig goede kloeke schepen aan te bouwen, met de concluzie van zoodanige
resolucie zoo lang gemard heeft, dat na meer dan een jaar verloop nog geen dertig
schepen gereed zijn, die men nochtans gezeid had in drie of vier maanden te kunnen
opmaken; hetwelk indien 't was geschied, menschelijker wijze zou alle zwarigheid,
waarin wij tegenwoordig steken, en de schade van een getal van millioenen, welke
ik uit het verloop van koophandel, verval van prgs van vaste goederen, oostindische
actiën en diergelijke consideraciën, begroot bij mij zelf en niet zou derven uitspreken,
328 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
voorgekomen wezen; maar ik derf wel zeggen, dat bijaldien men dadelijk, in 't begm
yan den oorlog, had aangebouwd 50 of 60 groote oorlogschepen, die konden gekost
hebben vier millioenen guldens, dat men bijna al dezelve penningen zou hebben ge-
vonden uit hetgeen men aan huring van andere schepen zou hebben bespaard, en
mids het maintineeren van onze commercie door middel van der Admiraliteiten
inkomsten zou hebben gevonden. Doch dit is voorbij, en 't zoude dies zotheid zijn
hetzelve aan te voeren, ten ware ik bemerkte, dat men nog lichtelijk aan dezelve
steen zal stooten, en dal zij, die, om de gemeente, door 't inwilhgen van extraordi-
naris schattingen, niet al te zeer te bezwaren, dezelve in deze zwarigheid hebben ge-
holpen, ook nu nog de gezegde consideraciën zullen verzuimen, of verachteren de
middelen, die konden dienen, om ze, onder Gods zegen, te boven te komen; want,
met een w oord gezeid, gelijk de Goddelijke Waarheid dreigt, dat degene die zijn ziel
behouden wil dezelve zal verliezen, zoo kan in deze gelegenheid de menschelijke
wijsheid ons lichtelijk doen begrijpen, dat wij ons goedje, onze middeltjes, en onze
zinnelijkheidjens willende blijven bezitten, wanneer ze tot het gemeenebest moeten
worden besteed, met alles te willen behouden, alles kAvijt zullen raken; zoodat het
niet te letten staat, hoe bezwaarlijk -het is in dezen benauwden tijd, na zooveel belas-
tingen als op de gemeente zijn geleid, nog nieuwe te vinden, maar hoeveel te be-
zwaarlijker hel zij, door manquement van dien, het geheele Land verloren te laten
gaan; en ik verzeker mij, dat niet alleen verscheiden koopluiden, die, de een de
helft, de ander een derde, en sommige al hare middelen hebben verloren, maar ook
dat een rentenier, die zijn inkomsten in obhgaciën op 't Land, actiën in de Oost-
indische Gompie, pakhuizen, huizen, en andere vaste goederen bestaan, ten aanzien
van de schade, die zij door afslag van zoodanige effecten en door kwade betaling
hebben geleden en nog verder te gemoet zien, reden hebben om te wenschen, dat
zij niet een 200e penning, die dikmaals geen 400e effectievelijk bedraagt, maar een
tiende en meer hadden gegeven, niet alleen uit liefde van 't vaderland en devoir van
een goed patriot secl quia lucri loco est pecuniam in loco negligere (maar omdat het
niet ontzien van geld, op zijn tijd, voor winst mag gerekend worden). Doch om met
eenige order van het kwaad, dat ons drukt, te spreken, zoo dunkt mij, dat het voor-
naamste wel bestaat uit de groote macht en avantagië van onze vijanden van buiten,
en van binnen uit verdeeldheden van opiniën onder de regenten en een disrespect van
de gemeente tegens haar overheid, en een licencieuze muitzucht, die uit verscheiden
oorzaken maar zonderling door het kwaad succes van onze zaken, en daaruit ontstane
schade ter zee, cessacie van koophandel, winneloosheid, verval van neeringen, en
diergelijke ongelegentheden daardoor levendig geworden, en door een plausibel pretext
van dankbaarheid tegens 't Huis van Oranje, noodwendigheid van een hoofd van
autoriteit enz. in geval staat van de forme te krijgen van een openbare/ac^ie, die
DES VADERLAïiDS. 329
den staat zou kunnen verdeelen, en door de verdeeldheid ten onderst boven werpen.
Om de gemeente willig te maken, de klachten over de regeering en alle muitzucht
weg te nemen, en aan ieder >an de onderdanen te geven een smaak in de tegen-
woordige regeering, om na geen verandering om te zien, 't welk ook een remedie
zou zijn voor 't kwaad, dat wij van binnen gevoelen; zoo vind ik niet beter, niet
prompter noch niet efficacieuzer, dan dat de Heeren van de regeering, die God met
middelen heeft gezegend, uit een.vrijwillige liberaliteit ieder, hoofd voor hoofd, of bij
leening zonder eenige interest — opdat de som grooter worde en de minst ijverige te
williger om iets goeds te doen — ten beste van 't Land verstrekten; daartoe ik al
het mijne gereed hebbe, om 't zelve met een blijd hart te besteden, zoo haast men
daaromtrent eenige ouverture zal willen doen, 't zij dat ik anderen zoude volgen of
voorgaan, of alleen met het wel aanleggen van een weinig geld, mij zelf het conten-
tement zal koopen, van aan mijn Vaderland in dusdanige gelegenheid niet geman-
queerd te hebben, dat ik met geen woorden alleen zal toonen.mijn meeninge te zijn.
Hier nevens zou men mogen letten, of op de officiën niet eenig geld zou kunnen
werden gevonden, en dat die en dergelijke zaken werden gedaan, waaruit de gemeente
konde begrijpen, dat degene, die tegenwoordig aan 't roer zitten, populi et non sui
causa (om 't volk, en niet om zich zelf) regeeren. En indien wij niet deugd noch
ernst genoeg hebben, om dusdanige en dergelijke resoluciën te nemen, zoo moet de
zake God bevolen zijn, dewijl ze mijns oordeels niet zonder mirakel is te Uelpen, en
niet zonder de uiterste schande kan bedacht worden, dat wij zoo glorieus een republiek,
opgebouwd door zooveel bloeds van onze brave voorouderen, en onder Gods zegen,
gedurende een oorlog van meer dan 80 jaren, niet alleen in postuur gehouden, maar
uit kleine en zwakke beginselen tot een grooten en machtigen staat geworden, door
onze flauwmoedigheid, slofheid, en blindheid zouden laten verloren gaan, en van al
haar luister en welvaren laten berooven. He heb liever te sterren, dan 't zelve te
zien, en meen, dat wij de weldaden, die wij van God, door middel van onze voor-
ouders, hebben genoten, onwaardig zijn, indien ons niet alleen ons goed, maar ook
ons leven zooveel waardig dunkt, dat wy ook, om 't zelve te verschoonen, ons Vader-
land en zooveel duizend zielen, als daar besloten zijn, in perikel zouden stellen. Op.
diergelijke gronden zullen wij moeten gaan, indien wij behouden willen blgven»
Niets geschikter, noch doeltrefFender, dan dit even edelaardig als kenschetsend schrijven,
waarin de weldenkende man in zijn "uitlandigheid, (zijn) melankolie — als hij zei ^ —
in den schoot van zoo goed en waard een vriend", als 's Lands geestverwante nieuwe
Raadspensionaris hem was, uitstortte, om ons te midden der zaken en in den geest
te verplaatsen, waarin die door de edelste en onbaatzuchtigste leden en leiders der
' Hrkven van en aan Job. de Witt, V. bl. 187. - Aldaar, bl. 188.
IV· deel, Ie stuk, 42
-ocr page 337-330 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
bewindvoerende staatspartij beschouwd en behandeld werden. Dat was wel hun geheele
doen en denken. De meest opofferende vaderlandsliefde, met het hoogste besef van hun
eigen standplaats en rang in den Lande gepaard. Alles voor, niels^door het volk; alles
in 't belang van volk en staat, maar onder hun oppermachtig beleid en uitsluitend
gezag, verricht. Kenschetsend is daarbij vooral die zoo argeloos der pen ontvallen toe-
speling op den venetiaanschen adelstand, de aristokratische beheerders der veneciaan-
sche Repubhek. Daar regelden zij zich naar, daarmeê achtten zg het doeltreffendst
zich te vergelyken. Een «hoofd van autoriteit» buiten hun verbrokkelde oppermacht
rekenden zij even overtolhg als krenkend voor hun waardigheid, en wilden er daar-
om niets van hooren. Als Hollanders achtten zy zich daarenboven , met hun geldelijk
meest bijdragend, rijkste, en beschaafdste gewest, als invloedrijke toongevers aan de
spits der zaken gesteld, naar welker inzicht en wenken zich de overige, zooveel im-
mer doenlijk, te schikken hadden. Doch onder die voorwaarden waren zij de kloekste,
werkzaamste, persoonlyk meest belangelooze, en schranderste staatsbeheerders en staats-
lui. De voorwaarden zelf waren echter eenzydig, en aan die eenzijdigheid ging hun gansche
onderwinden te grond. Zij bracht hen allengs in een net van in- en uitlandsche staat-
kundige verwikkehngen, waar geen uitkomen meer aan was, en dat ten slotte door
de omstandigheden zelf gewelddadig vaneen gereten werd, om, helaas! maar tijdelijk
— en zoolang die omstandigheden daartoe meewerkten — door een ander staatsbeleid
vervangen te worden, dat, in zijn ongeregelde natuur — gelijk het daar lag — even-
min volstaan kon, om uit de verbrokkelde eenheid der zeven oppermachtige gewesten een
hechten en rüstigen bondstaat te doen geboren worden, veel min ze daartoe, als een
afgerond géheel, saam te smelten. Een werk voor later dagen en rijper staats-inzicht,
dan dat der oppermachtige Staten- en regeeringsleden, in hun aristokratisch zelfbezef.
Hun als voorbestemden hoofdman en leider erlangden dezen, juist te dezer tijd, in den
28jarigen burgemeesterszoon van Dordrecht, Johan de Witt, de «scheutige, rustige, en
welgemaakte» oudste telg van den door Prins Willem II naar Loevestein vervoerden
Jacob. By den dood van dien Prins was hij het eerst, als Pensionaris zijner geboorte-
stad, de hollandsche Statenvergadering komen bijwonen, had daar, van den aanvang
af, door zijn schranderheid en werkkracht, aller oogen tot zich getrokken; had, by
Pauw's afwezen in Engeland, zijne betrekking waargenomen, en werd — na Pauws
dood in February— eerst voorloopig, daarop, den 23^''. July, met eenparige stemmen
der Staten, voor goed tot Raadpensionaris benoemd, om dat in zijn hand zoo gewich-
tige staatsampt ruim 19 jaar lang te bekleeden; een tijdsbestek in de vaderland-
sche en de europeesche geschiedenis, dat zich met zyn naam laat noemen, en waarvan
hij voor een goed deel de onverdroten werkzame drijfveêr was. Zijne benoeming tot
dat staatsampt werd door Van Beuningen met de hartelijkste instemming, en de hoop-
volste voorspiegeling eener daaruit te wachten betere toekomst, vernomen. «Mij kon»,
DES VADERLAïiDS. 331
schreef hij hem na 't vernemen, den 16en Augustus, «geen aangenamer tijding ge-
geven worden, aan UEd. geen breeder noch doorhichtiger veld, om de uitmuntende
begaafdheden van -wijsiieid, wakkerheid, en goed beleid ten dienste van den Staat
te besteden, noch bg den Staat een ander gevonden worden, op welks schouderen het
pak van zoo zwaarwichtig en aanzienlijk een ampt met gelijke gerustheid en goed
vertrouwen geleid zou kunnen worden; zoodat mij Stoffe is gegeven, om voortaan beter
en beter hoop te hebben van de directie van onze zaken, en ik nu eerst begin te
gelooven, dat het desperaat verloop van 's Lands affaires niet zonder remedie is." Reeds
sedert Maart had De Witt, bij zyn voorloopige amptsbekleeding, op die "zaken en
affaires" van naderbij kunnen toezien, en, zooveel in hem lag, de noodige zorg voor
haar ontwarring dragen. Zeker was dat moeilijk genoeg, en zou hij — in spijt der
gunstige voorspiegehng van zijn staatkundigen vriend en geestverwant — ten slotte onder
die taak en de hem van alle zijden overstelpende zwarigheden bezwijken. Thans echter
had hij zich vol moed en geestkracht aan den arbeid gezet, en ging daarbij van het
voor lichaam en geest weldadige beginsel uit, dat, hoe vermoeyend die arbeid den
ganschen dag over wezen mocht, de nacht van alle beslommering vrij blijven en aan
een gezonden slaap gewijd moest worden; dat zijn «bedgordijnen», als hij 't uitdrukte,
«alle zorgen moesten buiten sluiten», zpodat hij, verfrischt en versterkt, zich met ver-
nieuwde kracht aan het nieuwe dagwerk wijden kon. Eenvoudig in zijn leefwijs en
behoeften, viel het hem zooveel te lichter, zijn gansche leven door, die onkreukbare
eerlijkheid in handel en wandel aan den dag te leggen, van welke hij het, helaas!
maar al te zeldzame voorbeeld in den lande was.
Zijn kloeke en geletterde vriend Van Beuningen was reeds sedert Augustus 1652
naar Zweden en zijn geletterde koningin afgevaardigd, om zoo mogelijk den steun
van dat Rijk in den engelschen oorlog te winnen. Deels vroegere verdragen, deels het
belang, dat het bij den onbelemmerden handel der Nederlanders in de Oostzee had,
gaven aanleiding te wachten, dat het zich in dezen niet geheel onbetuigd laten zou.
Van de andere zij toonde het zich echter weinig ingenomen met het verdrag, in 1649
door de Republiek met Denemarken gesloten, en was bovendien verstoord over 't in
hechtenis nemen van een zijner ingezetenen, zekeren Joachim Groot-Johan, dien men,
hoewel met brieven van koningin RrÜtina overgekomen, wegens schuld had vastgezet.
Dit, gevoegd bij den uiterst slechten staat der zweedsche geldmiddelen, en de pogin-
gen, van Engelands zijde in 'l werk gesteld, om het nooddruftige land door voordeelige
handelsuitzichten voor zich te winnen, bewerkte, dat Van Beuningen, hoe welkom
als geletterde, als staatsgezant weinig of niets kon te weeg brengen. Zweden bood
alleen zijn bemiddeling tusschen beide oorlogvoerende staten aan, waarom men van
hieruit, op zooveel meer aanspraak meenende te hebben, weinig gaf, en dat men dus
vrij koeltjens opnam. Evenmin had men in Zweden-zelf zich om de pogingen bekreund,
332 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
van Nederland uit, in 't vorige jaar, door de afvaardiging van Jacob de Witt en
Antonie Oetgens van Waveren naar . Lübeck in 't werk gestekl, om den dreigenden
vredebreuk tusschen Zweden en Polen te voorkomen. Voordaeliger-ging het in 't nabu-
rige Denemarken, waarheen tegelijk met Van Benningens afreis naar Zweden, de
loevesteinsche kerkergenoot van De Witts vader, Nanning Keiser gezonden was. Reeds
de naijver op Zweden, en het voordeel uit1den nederlandschen handel, door zijn tol in
de Sont getrokken, noopten er den koning een gunstig oor aan de nederlandsclie voorstellen^
te leenen, en toonde hij zich dan ook al aanstonds bereid, ruim een twintigtal engel-
sche schepen, met krijgsvoorraad en sclieepsbehoeften, in de Sont aan te houden, zoo
slechts de Staten hem vrijwaarden voor de scha, daaruit mogelijk voor hem te duchten.
De Engelschen, die te vergeefs op huti · vrijlating aandrongen, lieten daarop wel
eenige deensche vaartuigen en wat pakkagië der deensche gezanten zelfs, in beslag
nemen, en bedreigden die gezanten zelf met aanhouding, doch hielden daardoor den
gunstigen loop der zaken niet tegen. De deensche koning, van wege de Staten, door
Keiser niet alleen verzekerd, dat zij hem voor alle schade instonden, maar daarenboven
ook al aanstonds met het uitzicht op geldelijken onderstand verblijd, zoo hij onmid-
dellijk de Sont voor Engeland wilde sluiten, ging daartoe gaarne over. Ook op een
ander punt nog bereikte Keiser het doel, waartoe hy gezonden was. Het verdrag van
tol-uilkoop in 1649 gesloten, had den Staten, vooral sedert het uitbreken van den
engelschen oorlog, vrij wat meer scha dan voordeel aangebracht, en zij wenschten
dus niets vuriger, dan er zoo spoedig doenlijk van ontslagen te zyn. Gelukkig voor
hen, had ook Denemarken zelf er niet al het verhoopte voordeel uit getrokken, en
de koning dus van zyn kant, in January 1653, door zijn tegenwoordigen Resident
Charisius, den Staten de rescissie of vernietiging daarvan doen voorslaan. De Staten,
niets liever verlangende, bedongen nu echter tevens, dat hij met geen anderen staat
een soortgelijk verdrag zou mogen sluiten zonder hun de voorkeur te geven, en dat hij
hun voorts al 't vooruitbetaalde geld weder zou uitkeeren, en de schepen nimmer lang
in de Sont zou ophouden. Wel toonde hg, na daarin te hebben toegestemd, in April
1653 zijn spijt over die toestemming, en had liefst de overeenkomst van 1649 maar
weêr gehandhaafd willen zien; doch men liet hem nu weten, dat de overeengekomen
vernietiging een gedane z^ak was, op het eigen voorstel van zijn resident in be-
raadslaging genomen, en tot welker ten uitvoerlegging thans reeds zooveel in 't werk
was gesteld, dat men er niet op terug kon komen. Een nieuw verbond werd tevens,
in plaats van 't oude, in February, door Keiser gesloten, waarby Denemarken zich
beleedigd erkennende door het Parlement, dat niet alleen gewapende koopvaarders,
maar ook oorlogschepen naar de Oostzee zond, zonder daarvan aan 's konings kasteden
behoorlijk kennis te geven, en daarenboven deensche schepen en goederen in beslag
nam, de vaart door de Sont van nu af voor alle dergelijke engelsche schepen sloot;
DES VADERLAïiDS. 333
dat hij, om daaraan kracht bij Ie zetten, van 11 April tot 11 November, zelf twintig
oorlogschepen in zee zou houden, en zich daartoe van de penningen zou bedienen, waar-
meê hij volgens het- oude verbond de algemeene Staten verplicht was, in geval van
oorlog, te ondersteunen, tot een bedrag van 192,000 deensche daalders 's jaars, terwijl
die Staten hem thans nog een gelijke som zouden opschieten; dat beide partijen elkander
instaan zouden voor alle schade, door den tegenwoonligen oorlog te berokkenen; dat
zij zich geen van beiden afzonderlijk met het Parlement zouden verdragen; en dat de
Staten iemand zouden aanstellen, om toe te zien, dat de vermelde deensche oorlog-
schepen behoorlijk werden toegerust, en 't geen daaraan ontbreken mocht, zouden
mogen aftrekken van de beloofde penningen \
Bij zijn afreis naar Zweden had men Van Beuningen opgedragen, in 't voorbijgaan
de Hanzesteden omtrent hun geneigdheid te polsen, de Republiek tegen Engeland al
dan niet te ondersteunen. Zijne mededeelingen hadden echter weinig uitzicht op den
goeden uitslag eener nadere onderhandeling gegeven. Bremen en Lübeck, meende hij,
dat wellicht in 't belang der Staten te winnen zouden zyn, maar Hamburg werd te
zeer door eigen handelsbelangen gedreven, om zich de gelegenheid niet eerder ten
nutte te maken, zyn handelsbetrekkingen uit te breiden, door de engelsche lakens, die
vroeger door hollandsche schepen naar Dantzig gevoerd werden, thans zelf naar die
stad te brengen. Verdere bemoeyingen werden daarom vooreerst maar uitgesteld, en
bleven daarop geheel achterwegen I Anders ging men met Frankrijk te werk. Men
had daar nog altijd zijn houding bij 't sluiten van den munsterschen vrede goed te
maken, zonder daarom der fransche staatkunde in haar eigenaardige, baatzuchtige
belangen te veel toe te geven, en deze, tot eigen scha, te bevorderen. Tot een bond-
genootschap wilde men er niet dus niet meê komen, doch wel zijn goede gunst zooveel
mogelijk winnen, om er deels Engeland meê te dreigen, deels, daar ook Frankrijk
thans zich met Engeland in vriendschappelijke betrekking zocht te stellen, van de
fransche bemiddeling daar te lande gebruik te maken. Geen wonder dat de daaruit geboren
dubbelzinnige houding, den franschen resident Brasset, in een zijner brieven aan den
even franschgezinden als 't Engeland dezer dagen verafschuwenden Graaf Willem
F-rederik, tot de opmerking dreef, dat hem de stemming der Staten omtrent zijn vader-
land, aan een monsterkind met twee hoofden en twee harten deed denken, dat juist
in die week in den Haag vertoond werd I De verhouding van Frankrijk tot de Repu-
bliek werd van te meer gewicht, als er, in de laatste maanden, de zaken hoe langer
334 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
hoe meer tot rust kwamen, en het Ffonde-xnmo^v ten einde raakte. l)e jeugdige erf-
genaam der kroon was er den 5en Sept. 1651 zijn veertiende jaar ingetreden, en
- naar de door Karei V ingestelde wet — met dien dag mondig geworden. Twee
dagen later verscheen de mondig verklaarde koningsspruit met koninklijke staatsie
voor 't Parlement, om het zijn optreden, en tevens zijn koninklijk misnoegen kenbaar
te maken over de aanmatigende houding, die het in de burgertwisten getoond had.
Een kleine voorspiegehng van 't geen men van den volwassen monarch wachten mocht,
die het toen geuite «//^ ben de Staat» reeds nu zoo kennelijk in zijn gemoed voelde
kiemen. Dienovereenkomstig had hij dan ook, bij zijn intree te Parijs, in October
van 't volgende jaar, geen gehoor gegeven aan den voorslag, om, door zijn lijfwacht om-
geven, naast den wagen der koningin-weduwe, zijne moeder, te rijden, maar ver-
kozen, aan 't hoofd dier lijfwacht, als 't hoofd van den staat, zijn hoofdstad binnen te
trekken. Tot hem richtte zich dus ook Willem Frederik persoonlijk met de schrifte-
lijke betuiging zijner vriendschappelijke gevoelens, hem door Brasset overgemaakt
Had het van hem en zijn geestverwanten afgehangen, het zou zeker spoedig tot een
aanvallend en verdedigend verbond met den franschen koning gekomen zijn, en de
engelsche met vereende krachten tegenover Cromwell gesteund, doch ook de spaansche
Nederlanden dan onvermijdelijk in fransche handen gevallen. De wederpartij dacht er
daarom anders over, en liet den gezant der Staten - Boreel - wel van zijn zijde
geheel ter goeder trouw over een verbond van beide Staten onderhandelen, doch was
daar zelve niet in 'l minst op belust, en streefde er alleen slechts naar, goede vrien-
den te blijven, en de steeds wat wankele fransche gunst niet voor goed te verhezen,
en zelfs zoo veel doenlijk voor zich werkzaam te zien. Op aandrang van Zeeland hoofd-
zakelijk was men er toe overgegaan, in nader overleg met Frankrijk over een meer
beteekenend verbond, dan een enkel verdrag van scheepvaart — gelijk Boreel eerst
was opgedragen te treden, en gaf hem in dien zin dus den noodigen last, zonder
hem-zelf 'echter in 't geheim te nemen, dat men het daarmee juist zoo ernstig niet
meende, en 't meer op onderhandelen dan handelen en afdoen aankwam. Had men
't gewild en — tegenover Spanje — gewaagd, men had eenige maanden vroeger
het Generahteitsgebied met de belangrijke zeehaven Duinkerken en 't naburige Gre-
velingen kunnen vergrooten, die, door Frankrijk toen nog altijd bezet, aan de Staten
werden aangeboden. Nauw echter was van dat aanbod iets uitgelekt, of de spaansche
resident liet zich nadrukkelijk daartegen vernemen, en gaf onbewimpeld te kennen,
dat men de aanneming van Spanje's zij als een bepaalde vredebreuk zou beschouwen;
men zag dus geheel van de zaak af, en de voor Frankrijk niet langer houdbare
^"kMêÊm
» Zie Brasset's aehrüven, aldaar, p. 103.
-ocr page 342-DES VADERLAïiDS. 335
plaatsen vielen weldra in Spanje's handen. Te meer toonde men er zich daarom in
Frankryk gebelgd over, dat nederlandsche koopvaarders het nog niet aan de Fronde
ontwrongen Bordeaux van krijgsvoorraad kwamen voorzien, terwijl zij het door D'Estrades
bezette, en door Spanje benarde Duinkerken aan zijn lot hadden overgelaten. Zoo
bleef men, voor en na, in een lastigen staat van spanning, een op den duur vrij
gevaarlijk spel spelende, weinig geschikt, den heerschzieken geest van volk en koning
Triendschappelijk te stemmen, en niet naar de eerste gelegenheid de beste te doen
haken, het zoo weinig toeschietelijk gemeenebest zijn weêrzin tot alle nadere aanslui-
ting gevoelig betaald te zetten.
Na Gerbiers mislukte bemoeyingen, was men van hieruit met den engelschen
overste in nederlandschen dienst, doch thans in Engeland verblijvenden Doleman, om-
trent de kansen op een vrede met zijn vaderland in ruggespraak. De niet ongunstige
berichten, door hem aan De Witt, en zijn inedegemachtigden tot geheime verstand-
houding, daaromtrent meegedeeld, werden door hen, omstreeks half Maart, in de
hollandsche Statenvergadering ter tafel gebracht, en daarbij in bedenking gegeven,
om zich van dezen kant, bij een vredelievend schrijven, niet ongenegen te toonen,
den voet van oorlog, waarop men stond, door den tegenovergestelden te varvangen.
Op Leiden na,"dat zich wat schuw toonde, buiten de algemeene Staten om in dezen
te handelen, verklaarden zich allen daar voor, overtuigd, dat die Staten niet vreê-
gezind genoeg mochten blijken, en het schrijven daarenboven dus gevaar zou
loopen, niet zoo geheim te blijven, als men 't bepaaldelijk wenschte. Men vaar-
digde dus nog dien eigen daj — 18 Maart — een brief in den aangegeven zin af,
verklarende, «dat de Staten van Holland, den oorlog voor beide volken en hun ge-
meenschappelijke godsdienstrichting verderfelijk achtende, vertrouwden, dat ook het
Parlement in dat gevoelen deelen zou, en wel de hand zou willen leenen tot het hiy
leggen der geschillen. Mocht dit evenwel anders oordeelen, dan zouden zij althans,
na de gedane betuiging, met een gerust geweten, het einde der verwikkeling van
's Hemels zegen mogen verwachten. Dit hollandsche schrijven trof echter minder ge-
moedelijke engelsche lezers, dan men verwacht schijnt te hebben; al spoedig toch na
de overhandiging aan 't Parlement kwam het, in 't Latijn en Engelsch, gedrukt in
'l licht met het opschrift: "Oodmoedig verzoek der Staten van Holland, het Parle-
ment om vrede smekende". Ten antwoord kreeg men bij de hollandsche niet alleen,
maar ook bij de algemeene Staten, dat men in Engeland nog altijd gezind bleef, in
vriendschap met de vereenigde gewesten te leven, en dus gaarne de vredehandeling
hervatten zou op den voet der laatstelijk den Heere Pauw gedane voorslagen. Dit wekte
natuurlijk dubbel 't misnoegen der algemeene Staten, van welke vooral die van Stad
en Ommelanden zich luide verklaarden tegen den door Holland op eigen hand gedanea
* stap, en had dit daardoor alle moeite, zich daarover behoorlijk te verantwoorden. Hoe-
336 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
zeer echter ook zelf door die weinige toenadering van engelsche zij, sedert de Aroeger
afgesprongen onderhandeling, getroffen, begrepen de hollandsche Staten hun vrede-
lievend opzet niet zoo spoedig te moeten laten varen, en drongen dus nu bij de al-
gemeene op een gemeenschappelijke poging in dien geest aan. Deze betuigden
zich daarop, in een nieuw schrijven van 't laatst der volgende maand, bereid, gevol-
machtigden tot de vredehandeling af te vaardigen, zoodra 't Parlement tijd en plaats
daarvoor zou aangewezen hebben. Dat Parlement meende echter, dat aan geen andere
plaats dan Londen te denken viel, en tiaar men van de zij der Staten geen lust had,
op den vorigen voet te handelen, besloot men nu, eenige afgevaardigden te benoe-
men en over te zenden, doch alleen om te verklaren, dat men het nimmer op den een-
maal van de hand gewezen Toet zou kunnen onderhandelen, en het Parlement dus
te polsen, of men 't op de punten zou willen doen, van hieruit eerst in Den Haag
en toen in Londen voorgeslagen. Men was daarop, bij de algemeene Staten tot die
benoeming overgegaan, en had zijn keuze op De Witts geestverwant, Hieronymus
van Beverningk uit Holland, en beide Heeren van geheel tegenovergestelde richting,
Maurignault uit Zeeland en Hautbois uit Friesland, gevestigd; een keus, Holland te
weinig naar den zin, en ook, met het oog op de engelsche zienswijs, van te luttel
uitzicht op een doeltreffenden uitslag, om zich klakkeloos bij neêr te leggen. Het
opperde daarom het denkbeeld, dat de benoeming aan de drie het meest in de zaak
betrokken gewesten, ieder voor zich, zou slaan, en deze dus de drie gezanten per-
soonlijk zouden benoemen. De Witt wist dit denkbeeld voldoenden ingang te doen
vinden, en terwijl zich nu Holland aan den hem welkomen Van Beveningk hield en dezen
den vroeger afgevaardigden Nieuwpoort nog Loevoegde, bepaalde Zeeland zijn keus, in
plaats van op Mauregnault, op Nieuwpoort's oud-medegezant Van de Perre, terwijl Fries-
land zich eerst ongenegen toonde tot eenige benoeming over te gaan, doch zich wel-
dra door Graaf Willem Frederik, in 't belang van den jongen Prins en zijn stamhuis
daartoe belezen liet, en toen zijn keus op den eersten raad in den hove van Friesland,
Allard Pieter Jongestal, bepaalde. Zij kregen als lastbrief mede, zich aan 't bericht-
schrift der afgevaardigden van 1651 te houden, zich daarenboven echter met den
franschen gezant te Londen — De Neuville-Bordeaux — in betrekking te stellen, en
hem zelfs een drievoudig Verbond, tusschen Engeland, Frankrijk, en de Vereenigde
Gewesten voor te slaan. Zeeland had zelfs het voorstel tot een Verbond met Frankrijk-
alleen gewenscht, maar Holland dit weten te voorkomen door de opmerking, dat
men zich zoo tot den oorlog tegen Engeland verpHcht zou kunnen vinden, wanneer
dit niet tot eenig verdrag te brengen was. Het wist buitendien te doen bepalen, dat
men Frankrijk niet zóó aan de onderhandeling met Engeland mocht vastknoopen, dat
inen met Engeland niet zou kunnen overeenkomen, als men 't niet ook met Frank-
rijk deed. Van Beverningk weitl voorts nog, op aandrang van Holland, een dag of wal
DES VADERLAïiDS. 337
voor uitgezonden, om te beproeven, of men tlians niet genegen zou zijn, den voet te
laten varen, dien men vroeger als eenige voorwaarde gesteld liad, en van welken men
hier terecht volstrekt niet had willen weten.
Er bestond inderdaad alle kans, dat men daarop in Engeland thans niet langer
zou aandringen. De verandering in 't Staatsbewind, die op den laatsten dag van April '
had plaatsgegrepen, moest hem, die haar met doortastende geestkracht tot stand had
gebracht, moest CroniAvell thans meer dan vroeger naar vrede met zijn onroomsche
naburen doen verlangen, ten einde de hand binnenslands des te meer vrij te hebben,
en hem dus van alles doen afzien, wat .hij in 't belang van zijn Gemeenebest niet strikt
noodig moest achten. Hij had namelijk, op den gemelden dag, het slechts op blij-
,venden eigen invloed bedachte «lange» Parlement, met wapengeweld doch zonder
bloedstorting, uiteengedreven, onder de gulle verklaring, dat hij er thans genoeg van
had, en aan hun praatjens een eind ging maken, «'t Is alles uw eigen schuld», riep
hij uit, «ik heb den Heer nacht en dag gebeden, dat hij mij liever dooden zou, dan
tot dit werk noopen». Gelijk zich echter terecht voorzien liet, geen haan kraaide er
naar, «geen hond» — als hij zich op zijn Engelsch uitdrukte — «hoorde men er bij
blaffen». Met het Parlement verdween ook de oude Raad. van State, en een voorloo-
pige nieuwe, met den Kapitein-Generaal Olivier Cromwell aan 't hoofd, verving zijn
plaats. Een persoonlijke oproeping tot twaalf maal twaalf «Godvreezende lieden van
beproefde trouw en eerlijkheid», door hem onderteekend, volgde den 16en Juny, om
op den 14en dag der volgende maand, in de Raadkamer op Whitehall bijeen te
komen, en met hem in den vrede, de veiHgheid, en het goed beheer van 't Gemeene-
best te voorzien
In dien tusschentijd kwamen de afgevaardigden der Staten in Londen aan^ Bever-
ningk den 26en, de drie andere den 30en Juny Κ Vóór hun komst had de eerste
" Naar Hollandsche tijdrekening; naar de. in Engeland gebruikelijke, den 20en. Als een proef van
't verschil in snelheid van maatschappelijk verkeer tusschen toen en nu, is 't niet onaardig te zien,
hoe een zoo hooggeplaatst staatsman als De Witt, bjjna twee weken later van 't belangrijk feit nog
eerst bij gerucht wat vernomen had. "Sedert voorleden "Woensdagh ende aght dagen" (schreef hü den
Mei aan Van JBeuningen) "sijn tot nogh toe geene brieven uit Engelandt noghte by de regeringe
ofte de Correspondenten van dezelve, uoghte by eenige ministers alhier residerende, ontfangen;
ende werd by eenige Engelschen alhier sjjnde gezeit, dat tot Londen groote onlusten souden Bün
ontstaen, dat de Generael Cromwell in persoon het Parlement soude hebben doen disflolveeren",
enz.; en "dat seecker persoon op Donderdagh voorl. ende aght dagen van Londen vertroeken, alhier
soude wesen gearriveert, en de voorseide tydingen hebben overgebraght". Hy voegt daar ten Blotte
zelfs aan toe: "dan alsoo 't selve gerughte nu al vjjf of ses daegen alhier geloopen heeft, ende tot
nogh toe met geene andere tijdingen w()rdt geconfirmeert, sal sulcke ontwyfelick een uytstroynge
van den een of anderen syn."
* Zie de Summons bij Carlisle III. ρ. 139, en verg. ook voor de verdere bijzonderheden aldaar.
iV« deel. p stuk. 43
347 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
- -
reeds gelegenlieid gehad zijn voorstel bij den Staatsraad te ontvouwen, en deze gaf
nu aan het drietal gezamenlyk ten antwoord, dat de Staten beginnen moesten met
sch^vergoeding en verzekering tegen verdere verongelijking te geven, en men eerst
dan over een verbond van vrede en vriendschap kon onderhandelen; hij beklaagde
zich buitendien nog altijd over den vermeenden hoon, door Tromp der engelsche vlag
aangedaan. Het wederantwoord was, dat het misverstand, waarvan hier sprake was,
den^taten reeds duurder dan den Engelschen was komen te staan; dat de uitrusting
legen de middellandsche zeeroovers en elders door den nood geboden was, de ont-
moeting tusschen Tromp daarentegen slechts aan het toeval te wijten, en dat Mogend-
heden ook niet gewoon Avaren, eikair wegens dergelijke ontmoetingen schadeloos-
stelling te vragen of voldoening te geven;, dat de Staten ook voor de toekomst in dit
opzicht niets konden verzekeren, en daaromtrent alleen zekerheid kon voortspruiten
uit een nauw en vast verbond van vriendschap en weêrkeerige bescherming. De
Engelschen hernamen hierop, dat de voldoening, die zij eischten, even redelijk als
gering zou wezen, en den Staten geenerlei reden tot klachten geven; dat de gevraagde
zekerheid hun zelf niet minder dan Engeland voordeel zou brengen, daar Godsdienst
en Vrijheid - die het hier voornamelijk gold — in beide Republieken verholen en
openbare vijanden hadden, tegen we^e men zich niet zeker genoeg stellen kon, en
een eenvoudig verbond, hoe nauw en vast, niet volstaan zou. Een nadere verklarmg
verlangende, hielden de gezanten een mondgesprek met Cromwell, dat hen echter
Biet veel wijzer maakte. In een tweede gehoor, hun 31 July door den Staatsraad ver-
leend, verklaarde hun deze, dat men voor die geleden sch4 minder een geldelijke
vergolling begeerde, dan wel een verzekering uit een zoodanig verband van beide
Republieken voortvloeyende,'dat zij, als 't ware maar ééne zouden uitmaken, een
cocdioie - als men 't noemde - zouden vormen. Hog nader zijn meenmg ontvou-
wende, gaf hij te kennen, dat men nog altijd van meening bleef, om de twee op-
permachtige gemeenebesten, tot één staat samen te smelten, door één oppergezag,
mt ingezetenen van beide landen gevormd, te besturen, naar de onderscheiden wet-
ten bij beide volken in gebruik. De afgevaardigden betuigden hunnerzijds allen rond-
uit dat zulk een voorstel hun ongehoord en ongerijmd docht, en zij genoodzaakt
« Een drukfeil of schrüifoat in de uitgave der bekende Brïe.en van Joh. de Witt (V. bl. 109).
waai. de ten onrechte in plaats der Wooimaan^, en de Lente in plaats van den ^o^e.
optreedt, is oorzaak, dat men die aankomst verkeerdeiyk heeft willen vervroegen, en ook Wagenaar
ivaä Rut. XII bl. 260) hier door die dagteek^ning in de war is geraakt De zaak is echter te dm-
delük om er meer woorden over te verliepen; des te verwonderiyker ook. dat Jhr. van Sypésteyn
^esLaicmdige Bißragen, II, bl.· 21) er .ich nog door heeft laten verklpeken.
» In Z!i)n brief van Β July, Brieven V. bl 188.
-ocr page 346-DES VADERLAïiDS. 339
zouden zijn naar den Haag terug te keeren, zoo men bij deze meening volhardde.
Men zei toen, in dat geval een tegenvoorstel verwacht te hebben, doch had onder-
wijl reeds in vertrouwen doen blijken, dat de begeerde voldoening slechts in een tijde-
lijke schorsing van Tromp zou bestaan, en men, wat de eenheid van beide Staten
betrof, een vast verbond wenschte, krachtens hetwelk drie Engelschen in den neder-
landschen, en drie Nederlanders in den engelschen Staatsraad zitting nameu, of, zoo
men deze bepaling voor min aanneemlijk hield, iets anders van dezelfde strekking
werd . vastgesteld. Voorloopig bleef de onderhandehng hierbij steken, en keerden
Nieuwpoort en Jongestal den 14en Augustus huiswaarts, om van alles mondeling ver-
slag te doen, terwijl beide andere Heeren in Westminster bleven.
In Holland was inmiddels, deels zelfs reeds vóór hun vertrek naar Engeland, in
verschillende plaatsen en steden volksrumoer en woeling ontstaan, en de verontruste
gemoederen in meerder of minder heftig verzet tegen 't beleid der zaken gekomen.
«Zoolang», gelijk Van Benningen in dezen tijd aan De Wilt schreef, «zoolang er
staten en regeeringen in de wereld zijn geweest, heeft de gemeene man occazie ge-
zocht, om de ongevallen, die haar overkomen, aan haar overheden te wijten;,
maar nooit is dat meer te vreezen dan na een verandering in 't goevernement, die
aan allen niet even smakelijk is, en inzonderheid wanneer de od gelegenheden, die uit
de omstandigheden van den tijd of uit de constitucie van den Staat voortkomen,
uiterlijk schijnen de fouten te wezen van hen, die aan 't roer zitten; al hetwelk in
de tegenwoordige tijd samenkomt, en dus te meer is te apprehendeeren". Hel «iJ^aa-
sibel pretext van dankbaarheid jegens 't Huis van Oranje», gelijk wij 'l hem reeds
hoorden uitdrukken, en de meening der «noodwendigheid van een hoofd van auto-
riteit», enz. deden zich hoe langer zoo luider vernemen, en brachten de gemeente in
rep en roer. Burgemeester Hoogenhoek van Vlaardingen liet op naam van den Prins
volk voor 's Lands vloot werven, waartegen Gecommitteerde Raden met nadruk op-
kwamen. Te Rotterdam had zekere Van Naarsen oproerige woorden geuit, en was
daarvoor in rechten betrokken. Te Amsterdam wilden sommigen, in July, de trom-
melslagers dwingen, in 's Prinsen naam de werftrom te roeren, en ging de helft
der gemeente reeds voor Prinsgezind door, terwijl een viertal predikanten de stad
ontzeid was, omdat zij openlijk voor den Prins van Oranje hadden gebeden. Aan zulke
gebeden hechtte men van >veerszijden heel wat waarde; toen, in 't najaar van 1654,
Graaf Willem Frederik, met zijn vrouw, Ie Aken op bezoek was, liet hij den predikant
van 't naburige Vaals, waar hij ter kerk zou gaan, uitnoodigen, «in zijn geboden
indachtig te zijn aan het jonge spruitje, als zijnde de eerste, hoogste, en gequalifi-
ceerdste personagië- van de geünieerde provinciën», en toonde zich zeer boos, toen
die predikant daar niet aan voldeed, «uithoofde de classicale vergadering der landen
van Overmaze bevolen had, alleen voor de hooge overheid te bidden, en het kleine
340 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
Prinsjen niet gerekend kon worden, daar nu reeds toe te behooren». Hij zond daarom
den stadhouder van 's Hertogenrade tot zijn Eerwaarde, om er zijn «misnoegen en
indignacie»^over te betuigen, «met iteratieve dreigementen, dat welhaast zulke Bevelen
van hooger hand» gezonden zouden worden, als hem «volkomen contentement en repa-
racie gaven van het affront, hem aangedaan»
Te Dordrecht, waar de stedelijke overheid en gemeente 't nog altijd minder eens
waren, trok de Schutter^ met Oranje-kleuren op, 't geen men echter de wijsheid
had, maar ongemerkt te laten voorbijgaan; even als toen er, omstreeks half Juny,
de jeugdige Oranje-spruit zelf, bij zijn vervoer naar Breda, waar hij gehuldigd zou
worden, voorbg stevende, en zijn minnemoer hem optilde en aan 't op de kaai ver-
zamelde volk vertoonde, terwijl dit een luid Larig leve Hij! deed liooren, en een op
stroom liggende Kaapvaarder zijn geschut loste. In den Haag was men minder toe-
geeflijk, en had daar, bij de meerdere woelzucht van't grauw, dan ook reden toe. In
Mei toch had daar de Schutterij het er reeds niet bi] gelaten, door 't blazen van 't
Wilhelmus van zijn Oranjezucht blijk te geven, maar ook de vendels doorschoten,
. omdat er 's Prinsen wapen niet meer in prijkte; en toen hij zelf, in 't begin van
Augustus uit Breda terug verwacht werd, was een troep straatjongens met Oranje-
papieren vendels, sjerpen, en pluimen uitgedost, alle dag opgetrokken, tot hij, 's avonds
van den 5«" eerst laat teruggekomen, hun den volgenden dag voor de vensters van 't
Binnenhof vertoond werd, en zij al joelende de trompet staken. Om verder rumoer
te voorkomen, gelastten de hollandsche Staten den fiscaal Boy de jongens uiteen te
laten drijven, 't geen een barbier, hun partij trekkende, hem met schelden betaald
zette. Een hoop gemeen trok daarop naar zijn huis en smeet er de glazen in, doch
werd toen door de lijfwacht te paard verstrooid. Ook de Statenlogementen van Am-
sterdam en Dordrecht, en nog drie of vier andere huizen, moesten 't misgelden, en
hun bewoners, gelijk ook de Raadpensionaris zelf werden voor «schelmen en prinsen-
verraders» uitgemaakt. In Juny was de dordsche burgemeester, zijn vader, door den
dronken duitschen gemaal van een waschvrouw der koningin van Bohemen op 't
Binnenhof met de vraag begroet: «of hy 't met den koning of 't Parlement hield»,
en had daarop geantwoord, dat hem aan geen van beiden gelegèn was; de Duitscher
had toen nog gemompeld, dat hij hem wel leeren zou «den Prins tegen te spreken»,
en werd nog dien eigen avond met een mes in zijn hand voor 't dordsche logemeut
gevonden, al dreigende den burgemeester dood te steken. Een dag of wat daarna
raakte hij in twist met een statenbode, een knecht van den fiscaal Ruisch, en een
van De Witt, en werd, weder 't mes trekkende, door hen doodgeslagen. Hoewel aan
tli.
1 Zie het meêgedeelde uit ßuyach' briefin de QescUedkmdige Bijdragen van Jhr. J. W vanlSype
steyn, I, bi. 87.
DES VADERLAïiDS. 341
't Hof van Holland een onderzoek naar 's mans bedoelingen werd gelast, had noch
dit noch de aan hem begane manslag, verdere gevolgen. De Staten vaardigden echter
in 't· begin van Augustus een besluit uit, waarbij «elk, wiens persoon of huis ge-
welddadig werd aangetast, vrijheid kreeg, op de handdadigen met scherp te schieten,
of hen op eenige andere wys te keer te gaan, zonder iets te verbeuren. Te Alkmaar
waren, in de vorige maand, bij een touwslager de glazen ingeworpen, omdat men
den man ten onrechte nagaf, touwwerk aan den ^yand te hebben afgeleverd;
't plunderen van zijn huis werd gelukkig nog door de in bezetting liggende ruiterij
voorkomen. Een paar dagen later trok echter zekere Griet Piet Scheer aan de spits
van een troep straatwijven, met Aïeid de turfvulster tot vendrigge, naar zijn lijnbaan,
waar zij alles vernielden, vóór haar de in der ijl te wapen geroepen schutterij dat be-
letten kon; een half dozijn van de heftigste werd toen gevat en uit de stad gebannen.
Te Haarlem waren de Schutters, tijdens de Kermis, omstreeks half Juny, met Oranje-
Hnten versierd en een Oranje~hlanje-bleu-s^M\M. voerende, sommige zelfs met een
open hart op de borst, waarin een oranje-appel prijkle, opgetrokken. De overheid had
het vaandel laten weghalen, doch de Schutters hadden niet gerust vóór zij het terug
kregen, en met een « Vivat Oranje , spijt Spanje, en spijl Brittanje!" welkom heetten;
waardoor zich de overheid toen zoo geroerd vond, dat zij als haar meening uitte, men
dien volksNvensch gehoor moest geven, en Holland zelf de eerste zijn, om den jongen
Prins, bij de algemeene Staten, tot kapitein-generaal voor te dragen. De pensionaris
der stad, dezelfde Albert Ruyl, die vóór drie jaar door 's Prinsen vader op Loevestein
was vastgezet, ontving den last, er de hollandsche Staten over te spreken, doch wist
door De Witt te bewerken, dat dit haarlemsche voorstel werd aangehouden, tot de
vredes-onderhandeUng met Engeland afgedaan was. In Enkhuizen was al sedert 1659
oneenigheid ontstaan tusschen den Schout, mr. Johan Mook, en de Wet der stad,
waaraan de Staten in 't volgende jaar te vergeefs beproefd hadden een einde te maken.
Het twistvuur bleef er sedert smeulen tot hel in Juny van dit jaar ontvlamde. Op
zomerdag zelf, deii 21en, werd een tamboer, die de werftrom sloeg, door 't gemeen
gedwongen, den naam van den Prins daarbij niet voorbij Ie gaan, en de regeering
had daar genoegen meê genomen. Het grauw, daarmeê echter niel te vreden, wierp
te gelijker tijd bij burgemeester De Lange, tevens admirahteitslid, de glazen in en
plunderde zijn huis, hem beschuldigende den verkoop van een paar prijzen te beletten,
die zelfs nog niet verbeurd verklaard waren. De overheid wendde zich toen tot de Staten om
krijgshulp, en deze gelastten den Heer van Noordwijk eenige zijner naar Texel be-
stemde vendels binnen Enkhuizen te brengen; terwijl levens Graaf Wolfert van Bre-
derode, de veldmaarschalk, die, om Η volk te monsteren, mede naar Texel te Yer-
trekken stond, machtiging kreeg, een paar honderd musketiers, van Amsterdam daar
gekomen, en zoo noodig zelfs de ruiterij onder den Heer van Obdam naar Enkhuizen
342 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
iTd^en trekken. De Heer van Obdam zelf en die ταη der Myle, uit de ridderschap,
Alewijn van HalexTijn en Jacob van Nieuwstad, uit de steden Dordrecht en Alkmaar,
en Joan Dedel en Hugo Blok uit het Hof van Holland werden verder gemachtigd,
om met den fiscaal Boy, het noodig onderzoek in te stellen, de schuldigen in hech-
tenis te doen nemen en naar Den Haag te laten vervoeren, tevens zorg dragende dat
de tromslagers in hun bijzijn de werftrom, geheel overeenkomstig het voorschrift der
Staten, roerden. Het daartoe genomen besluit zou echter geheim gehouden worden.
Ofschoon die van Enkhuizen aanteekening verzochten, dat zij wel krijgsvolk, maar
geen gemachtigden hadden verlangd, en ook Leiden zich tegen die bezending, als
strijdig met de voorrechten der steden, verklaarde, aarzelden de Heeren niet de reis
te aanvaarden, 't Enkhuizer gemeen had nauw de reuk van 't krijgsplan gekregen,
of het haastte zich het Stadhuis te bezetten, en 't geschut naar de wallen te slepen,
waar het nu tegen de schepen gekeerd werd, in welke Noordwijk met zijn soldaten
van den zeekant naderde. Deze werden daardoor gedrongen af te houden en den koers
naar Texel te nemen; terwijl 't gepeupel, de stad meester, Oranjevaandels uitstak,
de wet afstelde, en mr. Mook het hoofdbevvind zocht op te dragen. Het tuighuis werd
opengebroken, een kruidmolen dicht bij de stad van 800 pond buskruits ontlast, en
de wachthuizen en poorten der stad door de dobbelende en drinkende volksschaar be-
zet. Onderwijl waren de gemachtigden tot Alkmaar genaderd en van daar naar Hoorn
getrokken, waar zij van 't gebeurde bericht kregen. Toch begaven zij zich — den
27en — naar Enkhuizen op weg, met achterlating alleen van den fiscaal, om 't volk
niet te ergeren. Tot de kalkovens bij de stad gekomen, greep een woesteling, met een
bierkan in de hand, de paarden van den wagen der Heeren Van Halewijn en Van
Nieuwstad in den teugel, vragende, waar ze heen wilden? Op 't antwoord, dat dit
hem niet aanging, vraagde hij wat ze waren, Prinsen-of Staten volk? - «Statenvolk»,
riep hem nu Van Halewijn toe, en hij toen zijn bierkan tegen den wagen smijtende,
dreigde hen, zijn mes trekkende, dan niet levend te zullen laten gaan. De voerman
lei echter de zweep over zijn paarden, en wist hen zoo van zijn gezelschap te ver-
lossen. In de stad evenwel vonden zij de poorten gesloten, de bruggen opgehaald, en
een op de wallen joelenden volkshoop, hun toeschreeuwende, dat zij er niet in zouden,
en weder vertrekken moesten. Op den minzaam geuiten wensch, dat men de Heeren
graag zou spreken, en bij hen mocht aangediend worden, volgde het antwoord, dat zij
zelf de Heeren en Burgemeesters waren, en hen niet in de stad wilden hebben. De
Schutterhopman Floris Huigen, op den wal gekomen, beloofde hun nu echter, de
sleutels te halen, en de poort te zullen openen. Een poos later - 's avonds negen
uur kwam hij weêr, hen verzoekende nog een half uurtjen geduld te hebben. Z,ij
toonden daarin echter weinig lust en reden naar Hoorn terug, waar zij nu, den vol-
genden dag, eenigen uit de enkhuizer Wet, den krijgsraad, en de burgerij bij zich
DES VADERLAïiDS. 343
kregen, om hen 't onaanneemlijke voorstel te doen, een paar honderd ingezetenen
te bezoldigen, om 't rumoer te stillen. Later werd hun nog gezegd, dat men daartoe
't beste geraken zou, door geen krijgsvolk te zenden, de burgerhoplui buiten de Wet-
houders te kiezen, en eenige leden der Wet daaruit te weren; de hoofdaanleggers van
't oproer wilde echter niemand hun noemen, en trokken zij daarom maar onver-
richter zake Haagwaarts, waar zij den derden July ter Statenvergadering van een en
ander verslag gaven.
In deze zelfde July-dagen, was, van den len tot den 3en, de vertoonzieke Graaf
Willem Frederik, met zijn huisvrouw en hofstoet, een keer komen doen naar Texel,
waar in dezen tijd, uit voorzorg vooral tegen een onverhoopte landing der Engelschen, een
aantal troepen uit Friesland, zoo van zijne lijfwacht als van Graaf Joan Maiirits en
den Majoor Grovestins, op verzoek der Gecommitteerden van 't Noorderkwartier lagen,
en ,hij door de gewapende schutterij met veel plechtigheid werd ingehaald Men bracht
dit niet onnatuurlijk met de enkhuizer beroerte in verband, en sprak — Amsterdam
in 1650 herdenkende — van de friesche troepen, die hij in Enkhuizen zou willen
werpen; doch zonder genoegzamen grond. De Staten van Holland buitendien van die
troepenbeweging uit het eene gewest naar 't andere, zonder voorkennis der Stalen
van dat, hetwelk zij gold, niet willlende weten, bevalen weldra die manschap huis-
waarts te doen keeren, ten zij ze er, tot bescherming van zeekust en eiland, vol-
strekt vereischt werd. Enkhuizen raakte nu allengs ook weder in rust; de gesloten
poorten weder open, het tuighuis dicht, en 't weggenomen buskruit op zijn plaats.
Alleen de Oranjevaandels bleven er nog wapperen. Deels daarom, deels om alle nieuwe
bewegingen te voorkomen, besloten de Staten hun eerste besluit te handhaven, en.de
noodige krijgsmacht er binnen te brengen. Zij begonnen echter met, in de eerste
dagen van September, den enkhuizer Statenleden in den Haag een acte te verleenen,
verklarende, dat al wat door hun gemachtigden ingevolge der genomen besluiten ge-
' Gelijk men in een «tot Haarlem" uitgegeven SedicJi Ondersouch, enz. in gesprekvorm, door een
Fries liet meededen: "die van Texel hebben op den 2en onsen Stadhouder solemnelljck ingehaelt,
de burgeren en soldaten in de wapenen staende, 5a?»o-schietende, haer vaendelen-doek voor
Z. Excie buygende, en roepende dat se hem voor Prins wilden hebben; hetwelk 'a avonts aandien
selven dach met noch meerder vreuchde wederom geschiede, als Z. Bxcie van het Eyerlaiidt quam;
want doen de vrouwen ooek met ongevlochten hair en kransen op haer hooft hem te gemoet qna-
raen, soodat hem alle eer aengedaen wiert, die aen een Stadthouder aengedaen soude kunnen wor-
den. Dit is een exempel, dat anderen kunnen volgen, en dan sal het welgaen; want ick heb in
Vrieslandt van veel luyden klaer uyt hoorea segghen, dat soo Graaf Willem.voocht was, hy de En-
gelachen wei een anderen bril op haer neus soude aetten, en dat hy haer vloot haest van onm
kust en uyt zee soude verdrijven, en maken dat onae commercie en visseheryen, die nu stille staen,
weêr gouden floreren."
344 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
daan worden mocht, «nimmer geacht mocht worden tot krenking te strekken der
stedelijke voorrechten, die zij steeds gezind waren te handhaven». Ben elfden der
maand kwamen daarop die gemachtigden naar Enkhuizen, lieten er op 't middaguur
de stadhuisklok luiden, om 't volk in grooten getale voor dat huis bijeen te krijgen,
en tevens van dat oogenbhk gebruik te maken, om den Overste Duyck de negen
vendels troepen, waarmeê hij was komen aanzeilen, in de stad te doen werpen. Het
bij klokgelui afgekondigde stuk hield alleen bet verbod in, den intocht van die ven-
dels in 't minst te belemmeren. Deze maakten zich dan ook, zonder eenigen weerstand te ont-
moeten , van poorten en wachtposten meester, en gaven den Heeren gelegenheid, Avie zij wil-
den in 't verhoor, en wie zich 't meest vergrepen hadden in hechtenis te nemen. Schout
Mook, die zich in den Haag ophield, werd daar op de Gevangenpoort gezet, en de
enkhuizer overheid in haar gezag hersteld, terwijl de stad voorloopig bezet bleef en
de gemachtigden weêr naar den Haag terugkeerden. Enkele oproerigen waren voort-
vluchtig, de gevangenen — waaronder ook hopman Floris — werden weldra weêr
vrijgelaten, en Mook eerst met goede Avoorden, en toen dal niet voldoende bleek,
met geld — een 8000 gulden hem, door bemiddeling van den Dordschen pensiona-
ris , Govert van Slingelandt, van stadswege toegezegd — lot het verlaten van zijn
schoutambt en zijn- verwijdering uit de stad, bewogen. En zoo werd — terwijl hij
naar Overijsel trok — het prinsgezinde Enkhuizen naar de Statenzij overgebracht
In Zeeland, waar in den vorigen herfst het besluit tot 's Prinsen verheffing en
Graaf Willems aanstelling tot zijn Luitenant genomen was, liet men zich ook dit
jaar voortdurend niet onbetuigd. Den lOe« Mei werd, ingevolge dat besluit, in de
Statenvergadering bepaald, dat men het eerlang voor die der algemeene Staten brengen
zou, en in de volgende maand had er te Goes, bij 't vernieuwen der Wet, een oploop
plaats, die nog wat meer Prinsgezinden in 't Stadsbestuur bracht, zoodat zij er ver
de meerderheid kregen, en 't Oranjevaandel er nu al aanstonds werd uitgestoken.
Een week of wat later vraagden de middelburger Schutters daar evenzeer verlof toe,
en zagen zich dat, door Wet en Raad, onmiddellijk goedgunstig verstrekt. Te Zieriksee
verplichtte ''t gemeen de dochters der wethouders-zelf oranjelinten te dragen. Te
Bergen op Zoom, thans met het markgraafschap aan de Gravin van Hohenzollern
gekomen, had deze zich onvoorzichtig genoeg uitgelaten, dat zij de wapens van wij-
len de Prins door de hare wilde vervangen, en een regeeringslid, die 't aptheekers
bedrijf uitoefende, daarop gezegd, dat dit <(Zoo vreemd niet was, daar men er vroe-
» Het was er — ala in 't zelfde Sedigh OndersottcTc een Enkliuizenaai· verklaarde — "nu Godt-
danck wederom redelick stil"; doch was hij beducht, "dat het niet recht wel sal sijn, soolangh de
vyandt voor de Zeegaten is, en dat pnse visscherye niet uyt mach loepen? want ydele beursen
jnaken ydele hoofden".
DES VADERLAïiDS. 345
ger wel dè wapens van ilen Landsheer, koning Filips van Spanje, had weggenomen".
Hij zag zich ech ter voor zijn overmoed met het verlies zijner ingeworpen vensterruiten en
de vernieling van zijn aptheek gestraft, terwijl de stad vervolgens van'/5 Vivat Oranjei
weerklonk, door 't zegevierend volk aangeheven.
Den 28en July bracht de toen Avegens Zeeland voorzittende Jacob Veth het zëeuw-
sche besluit voor de algemeene Staten. De hollandsche zochten door hun gewone en
eenige buitengewone gemachtigden, de Heeren van Obdam en Johan de Wilt in de
eerste plaats, de beraadslaging daarover te voorkomen. Gelderland, Utrecht, en Over-
ijsel verlangden er alleen een afschrift van, doch Friesland en Groningen — Willem
Frcderiks beide gewesten — betuigden Zeeland hun hartelijken dank. Holland, duch-
tende , dat er misschien onecnigheid uit geboren zou worden, en dan een nieuwe
bezending — onwelkomcr gedachtenis — aan zijn steden het gevolg zou kunnen zijn,
besloot al aanstonds, dat zulk een bezending in geen van die steden ontvangen mocht
worden. Een besluit, daar Leiden in 't eerst niet in treden woil, doch naderhand
verklaarde, dat het inzag, hoe zulke bezendingen in het tegenwoordig tydsgewricht,
niet zonder 's Lands ondienst geschieden konden, maar dat het zijn vryheid be-
geerde te handhaven , ze voortaan al dan niet by zich toe te laten. Het werd toen
uitgenoodigd, zich thans naar 't beraamde te voegen. Men bepaalde verder een bere-
deneerd verloogschrift uit te geven, en aan de verschillende gewesten te zenden, om
al 't noodelooze en ondienstige der aanstelling van een Kapitein-Generaal en zijn
Luitenant uitvoerig in 't licht te stellen. In dit geschrift betoogde men, dal men ^
thans geen leger te veld hebbende, ook geen Kapitein-gen. behoefde, wiens gebied
zich alleen over een dergehjk leger plag uit te strekken, en dat men van een admi-
raal-gen. , zich niet op zee kunnende begeven, geenerlei dienst ook hebben zou; dat
men ook zulk een Kapitein en Admiraal niet noodig had, om wanorde en verwar-
ring te voorkomen, en de besluiten der Stalen ten uitvoer te leggen, omdat er sedert
de groole vergadering eendracht en goede verslandhouding lusschen de bondgenooten ge-
weest w as, en sedert den oorlog met Engeland de belangrijkste besluiten, zoo spoedig als
ooit, waren uitgevoerd; dat het weren van wanorde, zoo men tot het aanstellen van een
kapitein-gen. overging, het meest zou aankomen op Graaf Willem Frederik, die zelfinlus-
sehen, in zijn eigen gewesten, waar hij ais Stadhouder en Kapitein-generaal was aangesteld,
de verwarring en wanorde, er van tijd tot tijd ontslaan, niet had kunnen voorkomen of weg-
nemen '; terwijl daarentegen de algemeene Stalen hel geschil lusschen Groningen èn de
^ "Hoe komt het", liet men op dit punt, in een Bediel· Ondèrsoutl· omtrent de dienstigheid vatt
een Kapiteinschap-generaal een Haarlemmer aan een Fries vragen, "dat hy in Yrieslant geen beter
order en stelt, daer hy Stadhouder en Capitein-generael is? lek soude van uw lantsluyden nietquaets
derven spreecken, ten ware de ΗΠ, Staten van Vrieslant selfs daer over ter Generaliteit hadden
IV« deel, Ie gtuk. 44
346 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
Ommelanden gelukkig beslist hadden; dat de verheffing Tan den jongen Prins en de aan-
stelling van den Graaf tot zijn Luitenant voor Staat en Prins beiden ondienstig zouden
zijn Yoor den eersten, omdat men nog niet wist, welke bekwaamheid God-almachtig
den Prins zou gelieven te geven, en aan welke belangen hij in vervolg van tijd zou
kunnen verbonden worden; terwijl hy tijdens zijn minderjarigheid volstrekt geen dienst
zou kunnen doen, en de Staat integendeel om zijnentwil aanmerkelijke seha zou
kunnen lijden. Daarom hadden ook Zeeland en andere gewesten besluiten genomen
tegen 't opvolgingsrecht in enkele hooge Staatsampten, gelijk met name m 't Kapi-
teinschap-generaal, als waardoor de vrije beraadslagingen der opvolgers in de regeermg
zonder reden aan band gelegd werden; de hooge amptenaren, in den. waan dat zij
een erfrecht tot hunne waardigheden hadden, minder aanleiding kregen, om de regee-
ring met behoorlijke liefde, ontzag, en gehoorzaamheid te bejegenen, en zelfs mem-
eedigheid begaan werd, in plaats dal er ook in 't minst maar de oude vorm van
regeering door hersteld zou worden. Dat de aanstelling van den graaf tot 's Prinsen
Luitenant ook niet zonder ondienst van den Staat zou kunnen plaats hebben, daar
het niet alleen een nieuwigheid zou wezen, maar ook tot verkleining strekken van
den veldmaarschalk, den Heer van Brederode, wiens geslacht zich voor deu Staat
vroeger zoo verdienstelijk had gemaakt, en die zelf tien jaar lang zijn ampt onberis-
pelijk had bekleed; terwijl voorts het Luitenant-admiraalschap thans door Marten
Harpertsz. Tromp werd waargenomen, en Graaf Willem Frederik ter zee geen dienst
zou kunnen doen, die niet met vaster beleid en machtiger aanzien door de hooge
reσeering zelve gedaan kon worden; dat men van die aanstelling ook ontevredenheid
en onmin onder 't krijgsvolk vreezen mocht, vooral wanneer de hooge krijgsoversten
eenigen steun vonden in de verschillende gewesten of bij hun voornaamste leden; dat
's Lands benarde geldelijke toestand niet toeliet de aanstelling van een kapitein en
Admiraal-generaal ter hand te nemen, daar die een hoog inkomen met zich bracht.
Dat de aanstelling van een Luitenant-generaal ook tot nadeel van den Prins zou strek-
ken, vooral omdat zulk een Luitenant, die, tijdens 's Prinsen minderjarigheid het
krijgsbewind moest voeren, het krijgsvolk licht zoo nauw aan zich zou kunnen hech-
■ 1
ï!
doen klagen: sy mosten, boven haar ordinaris schepen, 17 in 't extraordinaris getal van de 100
equiperen, de directeurs van Vrieslant 3, en die van Groningen 1, n^aakt 20; waer z«n die te vin-
den? nergens als op het papier, nytgeseyt eenige seer weynighe. die meer in de wech loopen ala
dienst doen. En ick heb onlangs eenige van onze vroedschappen hooren segghen. en ick weet dat
het waer is, dat de HH. die in commissie van de Staten-generaal in April voorl. aan de Admirali-
teyten in Vrieslant waren gezonden, opbaar wederkomste gerapporteert hebben, dat zy tot Har-
linghen geen HH. van de Admt. vonden, dat oock in langen tyt daer niemant was geweest,! zoodat
haer tot Leeuwarden mosten gaen soncken; dat den ontfangher van het Collegië een barbier was,
die geen cautie hadde gestelt; in somma datter geen ordre was", enz.
DES YADERLANPS. 347
ten, dat het hem bezwaarlijk werd, zijn plaatsbekleedende waardigheid, als de tijd
daar zou zijn, weêr af te leggen. Het was toch een vrij algemeene menschelijke
zwakheid, dat men, de aangenaamheid van 't hoogbewind eens gesmaakt hebbende,
hemel en aarde eer in beweging stellen zou, dan er zich van te laten ontzetten; en
't liet zich tevens niet vermoeden, dat de persoon, wien men thans deze waardig-
heid toedacht, en die, ter zake van zijn hooge staatsampten en van zijn huwelijk
„,et een dochter van Oranje, reeds zoo aanzienlijk was, aan die menschqlijke eigen-
aardigheid minder dan anderen onderworpen zou wezen ^ Dat men verder, aan één
persoon de macht willende opdragen, om de gebreken in alle hooger en lager regee-
ringscollegiën te herstellen, niet scheen te bedenken, dat zulk een persoon ook zelf
aan gebreken onderhevig was, en zijn macht gemakkelijk zou kunnen m^sbruiken^
en in zoodanig geval - zoowel door zijn eigen inbeelding, als door den aandrang van
schadelijke raadslui - moeilijk binnen de grenzen van zijn plicht zou te houden zijiv;
daargelaten nog, dat regeeringszaken eigenlijk niet onder 't beheer van een Kapitem-
en Admiraal-generaal behoorden. Dat de Staten uit dien hoofde, om deze en andere
redenen, moesten verklaren, niet te verstaan, dat men voortging met de benoemmg
tot beide die ampten van iemand, die, bij mangel van jaren en krachten, geen dienst
aan 't Vaderland zou kunnen doen; nooit te zullen gedoogen, dat men tot de aan-
stelling van een Luitenant-generaal overging; zich op geenerlei wijs, met eenige be-
raadslaging daaromtrent te zullen inlaten; en vastelijk gezind te wezen, om in dezen
stand van tijden en zaken, bij de tegenwoordige voet en orde in 't burgerlijk en
krijgsbeheer te water en te land, zonder eenige verandering, te blijven volharden.
Deze Oedudie - gelijk men haar noemde ^ - door den Raadspensionaris ontworpen,
werd in de hollandsche Statenvergadering van 7 Augustus goedgekeurd. Leiden alleen
> Nader werd daar nog in 't Seäiol onäsrsouoTc door gemeiden Haarlemmer omtrent betoogd : de
grooten passen op geen bloetverwantschap in sulcken gelegentheydt. lek wE alleen segghen, dat m
deze eyghe loffelycke familie genouch bekent is de jalousie, die tussehen Prins (Fr.) Hendrik, groot-
vader van den jongen Prinse, ende Graef Ernst vader van Graef Willem Fr. geweest is. en dat Graej
Emst s«n best ghenoueli ghedaen heeft, om Prins Hendrik eeu voetje te setten, en 'tGouvernement
voor sich te bekomen. En heeft, aen de andere zyde, Prins H. mede syn slach niet wel waergheno-
men, en 't Stadhouderschap van Groeningen Graef Willem ontfutselt en tot sich getrocken, en daer-
enboven noch de survivance van het StadhP. van Vrieslandt, latende Graef W. soo als in 't hemde
staen? Wat meent ghy, dat Gr. W. dat vergheten heeft? Hy soude meenen, dat hy een rechtvaer.
dighe regeringe nam, als hy den beuyt voor sieh behiel, en den jonghen Prince op den duym het
fleuyten".
' Eene solide, ner.euse ende bondige deductie mn motiven ende redenen, mitsgaders conclusie daarop
gevolgU, .an die Ed. Grootmog. HH. Staten van Holland ende Westfr., aengasnde het onnoodigh aen
stelUn mn een Capiteyn-gen. te water en te lande in dese conjmcture mn tijden, Gedruct m
'i jaer des Heeren 1653.
348 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
betuigde, ook wel Ie verstaan dat men de benoeming van een Kapitein- en Luitenant-
generaal voor 't oogenblik mijden moest; ook op dit punt thans geen gehoor ver-
leenen aan eenige bezending 't zij der zeeuwsche of algemeene staten; maar dat men
er iets algemeens voor de toekomst omtrent vi^illende vaststellen, daar eerst een punt
van beschrijving van behoorde te maken; en dat, bij onstentenis daarvan, de stad zich
de vrijheid voorbehield, in 't toekomende omtrent zulke bezendingen te handelen, als
zij, tot 's Lands dienst, zou goedvinden.
Den dag na de goedkeuring van dit vertoog in de hollandsche Staten, ving-er aan
de hollandsche kust een nieuwe belangrijke zeestrijd aan, in meer dan één opzicht
gedenkwaardig. Sedert den vorigen was men krachtig werkzaam geweest, om de zee-
macht van den Staat te versterken en uit te breiden, en daarin voor een goed deel
geslaagd. Men had van wege de algemeene Staten dezen en genen naar Vlissingen,
Goeree, en Texel afgevaardigd, om de verschillende schepen, die scha hadden geleden
te herstellen en andere toe te rusten; de admiraliteiten en directeurs dringend aange-
zocht en herhaaldelijk vermaand, al wat tot herstel en uitrusting vereischt werd, met
den meesten spoed te bezorgen, voorraadschepen gereed te maken, en — ofschoon
zonder baat — den aanbouw der 30 op stapel liggende schepen te bevorderen. Men
had voorts de Oostindische Compagnie verzocht, de schepen, die zij reeds voor de reis
geladen had, weder te ontladen en den Lande tegen schadeloosstelhng voor den aan-
staanden zeetocht af te staan, en haar, toen zij wat tegenstribbelde, gelast dit ver-
zoek als een bevel aan te merken. Men was — hoewel zonder gevolg — met Dene-
marken gaan onderhandelen over 'den ruil van lichtere hollandsche tegen zwaardere
deensche schepen. Men had last gegeven, het geschut te vermeerderen en te verzwa-
ren, de scheepsbemanning en zeesoldaten te versterken, en daartoe handgeld en soldij
beide verhoogd, de overheid van zeeplaatsen uitgenoodigd, om er de ingezetenen tot
dienstnemen over te halen, en bovendien — op voorstel der Admirahteit van Amster-
dam besloten, "het geheele land, dat gansch vol bedelaars zat", van deze, ten behoeve
van 's Lands zeedienst te «zuiveren», last gevende hen naar de naastbij gelegen admi-
raliteiten te vervoeren, en op de schepen — minstens voor één tocht —te verdeelen.
Men had verhooging der toelagen voor verminkte medestrijders toegezegd, en een vast
jaar- of weekgeld aan allen verzekerd, die door hun bekomen wonden buiten staat
werden gesteld voor hun verder onderhoud te werken; men had aan al, wie een
vijandelijk schip mochten veroveren, zulk een schip met heel zijn toebehooren toe-
gezegd, en een aanzienlijke som gelds daarenboven, wanneer het een admiraalschip
mocht wezen; branders, die een of meer Engelsche schepen vernielen mochten^, en
zeelieden, het eerst in een vijandelijk schip overspringende of een vlag van een der
admiraalschepen halende, had men bijzondere belooningen -toegekend; gelijk ook omge-
keerd op de vH)ot doen afkondigen, dat wie — scheepsbevelhebbers of andere
DES VADERLAïiDS. 349
officieren — zonder verlof van den Lt.-Admiraal de vlag verlieten, met den dood
gestraft zouden worden. Niet slechts regeerders en beheerders der land- en zeezaken
hadden zich zooveel mogelijk beijverd, alles in den best mogelijken staat te brengen;
ook verschillende meer gegoede bijzondere personen, van het door Van Benningen
ontvouwde denkbeeld bezield, dat zij verplicht waren het Vaderland met lijf en goed
bij te springen, hadden zich daartoe ten volle bereid getoond, en deels — gelijk
bijv. de amsterdamsche secretaris Gerardt Hulst, op het admiraalschip van Witte
Cornelisz. — zelf dienst genomen, deels ook — gelijk bijv. hij, Jan Oomes, Jan van
Uffelen, en Jacobus van den Kerckhove — een grooter of kleiner aantal matrozen
uitgerust en bekostigd. Zelfs een drietal vrouwen had zich, in manskleêren gestoken,
onder het scheepsvolk laten aanwerven, en tot ze ontdekt en ontslagen werden, als
marsklimmer ~ gelijk Anna Jans van Texel — of andersins — als Adriana La Noy —
«vroom en eerlijk» — zoo als haar getuigschrift luidde — dienst gedaan Ook de
godsdienstleeraar Robertus Junius had zich vrijwillig aangeboden, en volgaarne verlof
bekomen, «de officieren, matrozen, en soldaten op 's Lands vloot tot hunnen plicht
in hun beroep te vermanen, en in voorvallende omstandigheden te vertroosten» \
Zoo was door deze vereende pogingen de toestand der zeemacht, indien ook al
niet zoo volkomen als men 't gewenscht hebben zou, toch aanmerkelijk verbeterd,
en het noodig aantal schepen voorhanden, om met vernieuwde gerustheid een nieuwen
kans ter zee met den kloeken vijand te wagen. Zij waren intusschen nog niet bijeen;
zij lagen deels ten getale van 82 grooter en kleiner oorlogschepen en eenige branders,
onder 't opperbevel van Tromp, in de Wielingen en te Goeree, deels, teo getale
van 27 en 4 branders, onder Witte Cornelisz de With in Texel Alleen met de zijne
kon Tromp den kamp met den Engelschman, die met een 120 schepen in zee was,
moeilijk wagen, al verklaarde hij zich, in zijn schrijven van 24 July aan de alge-
meene Staten uitdrukkelijk bereid, «voor het lieve vaderland te leven en te sterven».
Gaarne had hij zich daarbij, tot meerdere dekking zijner verantwoordelijkheid, en
in zijn bescheidenheid grooter last op zijn schouders gelegd achtende, dan ze konden
dragen of 't hem voor één persoon in dit tijdsbeloop mogelijk docht, eenige regee-
ringsleden met zich in zee zien zenden, om hem van raad te dienen, «geconsideerd
ook» — als hij er bij voegde — «ziekten , geschoten te worden, en andere onheilen,
wanneer Hunner Hoogmogenden vloot gedestitueerd zou zijn van haar opperhoofd». De
laatste bedenking zou des te aandoenlijker blijken, als, nog geen drie weken later,
een noodlottig schot hem werkelijk, nog in de kracht des levens, voor goed geveld
hebben zou. Den 6en Augustus stak hij, langer dralen moê, met zijn schepen de zee
> Van daar wellicht het welbekende volksdenntjen: "daar was laatst een meiere loos", enz.
' Zie voor een en ander De Jonge, Nederlands Zeewezen, enz. I, bl. 507.
350 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
in, met het kloeke Yoornemen, zich door den .ijand heen een weg naar Texel en
Witte Cornelisz. te banen, om Terder gezamenlijk met dezen te handelen. Voorwind
^erd de koers Noordwaarts genomen, en den 7en voortgezet, zonder dat men den TÏjand,
die zich wat noordelijker hield, om Witte het uitloopen te beletten, hier of daar
bespeurde. Eerst 's ochtends van den 8en meldde hem de buitenwacht, en hep de
wind teTens weldra meer westelijk, 't geen hem de hooger zij deed erlangen, en't voor
Tromp raadzaam maakte, zich meer Zuidwaarts te wenden, ten einde Witte door
't weglokken van zijn bestokers, te ruimer gelegenheid tot uitloopen en vereeniging
met de hoofdmacht te verschaffen, en zelf niet eer aan 't vechten te raken, dan het
eerste doel bereikt was. Dit gelukte hem echter niet. Eenige zijner schepen, wat
achter geraakt zijnde, werden 's middags door de engelsche ingehaald en beschoten,
en gaven daardoor allengs tot een algemeenen strijd aanleiding, van weêrszijden met de
grootste hevigheid gevoerd. De nederlandsche vlootvoogd zocht intusschen slechts ver-
dedigender wijs te werk te gaan, om zgn krachten niet vóór Witte's komst uit te
putten; hij hield zijn schepen daartoe, gelijk bij vroegere gelegenheden, halve-
maanswijs geschaard en zoo dicht mogelijk bijeen, waardoor de vijand verhinderd werd,
er doorheen te breken, en zich met beschieten, in 't voorbij varen, vergenoegen
moest. Van weêrskanten werd daardoor geen schip ook vermeesterd, doch de dichtst bij
den Engelschman liggende, gelijk die van De Ruyter en Jan Evertsen, hadden eraan
want en rondhout veel door te lijden. Tot den avond hield het gevecht aan, toen
beide vloten, met de eb, van de kust af en de zee in dreven. Witte Gornehsz. had
zich inmiddels, door 't kanongebulder gewaarschuwd, gereed gemaakt om uit te zei-
len doch daarbij al aanstonds moeten besluiten, enkele van zijn zwaarste schepen,
nog'niet behoorlijk toegerust, achter te laten, en den kans met de andere te beproe-
ven De wind was daartoe evenwel ongunstig, terwijl de eb, die men er zich
toe ten nutte moest maken, eerst 's avonds inviel, toen het regenachtige weêr,
in spijt der volle maan, den weg op de baren zooveel bezwaarlijker Het vinden; te
meer omdat de tonnen, bij 't naderen der Engelschen, om hen 't spoor bijster te
maken, waren weggenomen. Ofschoon hem de loodslui het uitvaren onder deze om-
standigheden ontrieden, liet zich de ervaren zecvoogd er niet door afschrikken, gelastte
een aantal vischschuiten, met lantarens en toortsen voorzien, vooruit te stevenen, en
zich op twee zijden langs de banken van 't zoogenaamde Spanjaardsgat te rangschikken,
waardoor 't hem en zijn schepen van zelf mogelijk was, alle ondiepten te mijden,
en bracht ze zoo, ten getale van vierentwintig en drie branders, in ïee. Daar gaf
hem nu de allengs Noordwest geworden wind, de schoonste gelegenheid Trompwaarts
te zeilen, en zich, omstreeks vijf uur in den namiddag, met hem te vereenigen. De
vijand, die te vergeefs dien ganschen dag beproefd had, de Nederlanders aan te tasten,
doch er door den hevigen wind niet in geslaagd was, kon ook die vereemging met
DES VADERLAïiDS. 351
voorkomen, 'met hoe leede oogen hij ze aanzag. Zoodra zij had plaats gegrepen, besloot
Tromp aanvallender wijs te werk te gaan, doch zag zich door den vijand, dien hij den
ganschen nacht op de hielen zat, ontweken. Eerst den volgenden ochtend vroeg,
Zondag 10 Augustus, begon deze zich tot den strijd gereed te maken, die nu te half
zeven, bij een Zuid-zuid-westen wind, op de hoogte van Ter Heide een aanvang nam.
In vijf smaldeelen gesplitst zette Tromp op die van den vijand, onder Monck, aan,
die zich van hare zij niet langer onttrekkende evenzeer opzeilde. Nog niet lang had
de weldra hevig geworden strijd geduurd, of een engelsche musketkogel treft den
nederlandschen vlootvoogd, en doet hem bijna onmiddelijk sneven. Gelukkig werd,
bij deze, anders in zijn gevolgen onafzienbare ramp, zijn schip door den even ervaren
als kloekhartigen kapitein Egbert Meeussen Kortenaer gevoerd, wien de aanstonds
aan zijn boord geseinde De Ruyter en andere scheepshoofden, met het volste ver-
trouwen konden opdragen, de admiraalsvlag te blijven voeren, om dat sneven zooveel
doenlijk geheim te houden, en 't gevecht voort te zetten, als ware daar niets van
aan. Nog driemalen zeilen de nederlandsche en engelsche schepen nu elkander hevig
schietende voorbij, om daarna voor goed op elkaar in te gaan, waarbij van weers-
kanten zware verhezen geleden werden, doch geen enkel nederlandsch schip den vijand in
handen viel. De Ruyter zag het zijne, 't Lam, dat zich geen lam toonde, zoo deerlijk
havenen, dat hij genoodzaakt werd, zich door kapitein Klaas Allertsz van Hoorn op
't sleeptouw te laten nemen en behouden binnen Goeree te doen brengen, van waar
hij den volgenden dag den Staten Tromps dood en zijn wedervaren, gelijk dat van
Jan Evertsen meldde, die insgelijks met zijn schaloos geschoten schip naar Goeree
gekomen was. De schepen van den ouden Cornehs Evertsen, waar zijn zwaar gewonde
zoon als kapitein op voer, en van Adriaan Banckert, zonken; twee of drie andere
werden verbrand. Evenzoo drie engelsche schepen, door een nederlandschen brander,
onder commandeur Waterdrinker, aangestoken, en een tweetal andere; een engelsch
fregat sprong in de lucht, een Admiraalschip raakte in brand, een drietal andere
schepen zonk. En dat alles ten aanschouwen der op de hollandsche duinen, tusschen Ter
Heide en Scheveningen, saamgestroomde volksmenigte, die angstvol den uitslag van
den zeeslag verbeidde. Waarschijnlijk had deze een gunstiger keer, dan thans, voor
de Nederlanders genomen, wanneer zich allen er even heldhaftig in hadden gedragen.
Een paar dozijn scheepsvoogden echter ~ geen klein getal voorwaar — hielden zich,
naar de uitdrukking van Witte Gornelisz «schelmachtig buiten canon van den vijand»,
en lieten de andere «eerlijke lieden» aan hun lot over, en rampzalig om't leven komen.
Witte, dat gewaar wordende, begreep best te doen, om al vechtende naar Texel terug
te trekken, ten einde de gansche vloot niet in gevaar te stellen. Hij schaarde zich
daartoe, met Pieter Florisz, de kapitein! Kortenaer, Van der Hulst, Van der Werff
en een tien of twaalf anderen, in gelid, om «de achterwacht waar te nemen», en
352 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
■ -χ
ZOÖ Wj afwisselifig teilende eii strijdende, met eete en zoiidei· verdere scli4 uit den
strijd te raken; wat hem uitnemend gelukte. Was daardoor ook de slag niet gewon-
nen, het lang beoogde doel was bereikt, den -vijand van de kust te verwijderen, die
hij weken lang bestookt, en — naar de Raadpensionaris aan Boreel schreef — «als
belegerd en bezet» had, doch waartoe hij zich thans te veel verzwakt en geteisterd
vond. Jammer slechts, dat deze uitkomst door 't verlies van «een zeeheld» betaald
had moeten worden, «welks gelijke» — als die Raadpensionaris mede roemde —
«de aarde niet veel gedragen had, en mogelijk niet licht in het toekomende zou vin-
den» ; een man, die, in zyn kloeken eenvoud, «van alle loftuiten» — naar zijn ongeveinsde
betuiging — «een gruwel» had, al wat hij deed slechts «tot dienst van 't Land
doende, de «bestevaêr» van scheepsvolk en matrozen, die hij zijn «kinderen, zijn lam-
meren , zijn maatjens en kameraads» plag te noemen, en niet gaarne een hard woord
toevoegde. «Waarom zou ik», plag hij te zeggen, «die eerlijke luiden, die met mij
vechten, anders als wèl aanspreken en bejegenen? die lammeren moeten immers haar
leven met mij wagen; zoude ik die dan nog fielten, schelmen, en honden noemen?
Ik kan dat niet doen; het zgn al te zamen menschen, en daarom moet men ze ook
als menschen achten en noemen; ik kan met één goed woord zooveel uitrichten als
sommige met tien kwade; wat behoef ik dan kwa woorden te gebruiken?» ^ — Zijn
lijk, naar zijn woning in Den Haag overgebracht, werd den 5en September met de
meeste plechtigheid in de oude kerk te Delft ter aarde besteld, waar op last en
kosten der algemeene Staten, die er 10,000 gulden voor beschikbaar stelden, een
praalgraf voor hem werd opgericht. Ook den vier overigen vlootvoogden werd de dank
der Staten «voor hun aangewende devoiren, goed beleid, directie, en namelijke coe-
ragië» gebracht, en een schriftelijke verklaring gegeven, dat men hunne diensten,
gelijk die der verdere scheepsvoogden, in tijd en wijle, naar behooren erkennen zou.
Voor de weggeslopen «schelmen» werd een onderzoek bevolen, en een krijgsraad
saamgesteld, die echter niet zonder moeite tot stand kwam, daar weinigen belust
waren, over huns gelijken te richten. Toen het eenmaal zoo ver was, zagen zich
enkele van de schuldigen, die zich op hun slechte schepen en hcht geschut berie-
pen , vrijspreken, andere daarentegen tot verschillende onteerende straffen veroordeelen,
en als onwaardigen 's Lands dienst ontzeggen. Tot ergernis van velen, die ze wel gaarne
hadden zien «hangen», werd echter geen hunner ter dood veroordeeld ^
Met den meesten spoed wist men nu, door het betrekkelijk voordeel gespoord en
' Zie liet HoHerdams Zeepraafjen iusschen een hoopman, een lurger, en een sHerman, enz. Schiedam 1653.
' Zie de Memorie van de Senlenüen van de Capiteynen, enz. de welke met wandebvoiren zijn be-
schuldicht, ende van daech, wesende den lesten Sept., haer sententie hebben bekomen, waervan de
executie op Vrydagh den derden Oct. 1653 voomiddagh.sal geschieden, 's Gravenliage, 1C53.
DES VADERLAïiDS. 353
naijverig dat Ie handbaTen, de geteisterde schepen te herstellen, en op niemv ten
strijde uit te rusten. In 't begin van September, nog geen maand na den slag, waren
er een goede veertig gereed, die nu onder Witte Cornelisz., als Vice-admiraal, en
De Ruiter en Pieter Florisz., als Commandeurs, zee kozen, om bijna tienmaal zooveel
koopvaarders tot het Schager-rif te begeleiden, en daar een gelgk aantal andere, onder
hunne hoede te nemen, terwijl hun scheepsmacht zelf onderwijl bijna verdubbeld was
Hoewel ook de Engelschen inmiddels weder waren uitgeloopen, brachten zij die be-
houden binnen, en bleven sedert, op last der Staten, buitengaats, doch, om het alleng
min gunstig geworden jaargetij, naar eigen verstandig inzicht, niet te dicht bij den
wal zeebouwen, en van hun onverzwakt aanzijn blijk geven. Aan wal hield men zich»
inmiddels met de gewichtige taak bezig, den gesneuvelden grooten vlootvoogd een
geschikten opvolger te geven, en verdere belangrijke maatregelen voor 't beheer der
zeezaken te nemen. Velerlei eigenaardige bezwaren deden zich daafbij voor. De oudste
Vice-admiraal in rang was de stadhouderlijkgezinde Zeeuw Jan Evertsen, en deze,
om die dubbele reden, den hollandschen Staten minder welkom. Die Staten kenden
zich daarenboven het recht toe, zelf de keus van een Luitenant-admiraal te doen,
omdat zij indertijd, van Maurits af, ook de Admiraals-generaal benoemd hadden, en
na doode van den laatsten dezer, Prins Willem II, zijn Luitenant in die betrekking,
den thans te vervangen Tromp, een nieuwe aanstelling hadden doen toekomen. Zij
meenden zich daarom te moeten haasten van dit recht gebruik te maken, vóór zij
door de algemeene Staten voorgekomen werden, en iemand tegen hun wil benoemd
zagen. Hun eigen Vice-admiraal, Witte Cornelisz., lag dan zeker het naast aan de
beurt, doch moesten, in spijt van zijn moed en bekwaamheid, zijn driftig gestel, zijn
minder gemakkelijk verkeer met zijn gelijken en ondergeschikten, zijn van Tromp
zoo verschillende omgang met zijn scheepsvolk , die hardheid noch kwa-woorden spaarde,
zijn benoeming min wenschelijk en aanbevelenswaard maken. Hem voorbijgaan, en
een der beide Commandeurs, De Ruiter of Pieter Florisz., aan te stellen, ging echter
ook niet aan. Dit deed hen daarom tot het denkbeeld overhellen, hel in Engeland
zoo gelukkig geslaagde voorbeeld te volgen, en een krijgsoverste te land aan 't hoofd
der zeemacht te stellen. Hun oog viel daarbij op het lid hunner Ridderschap, hun
wakkeren en rechtschapen geestverwant, Jacob van Wassenaar, Heer van Opdam,
thans overste der ruiterij en commandant van Heusden. Wal hem in ervaring ter zee
ontbrak, meenden zij, dat door het toevoegen van zeekundigc raadslui licht kon ver-
goed worden, en hoewel hij zelf bescheiden genoeg was, om hel zwaarwichtigeampt,
op een hem vreemd element, liever niet te aanvaarden, wislen zij, en vooral hun
Raadpensionaris, hem bij naderen aandrang daar toch toe over te halen. Zoo konden ze,
den 22en September, tot zijn benoeming overgaan, van welke zij toen onmiddelijk
den Algemeenen Stalen kennis gaven, met verzoek hem ook hunnerzijds het bevel
IV« deel, stuk. 45
354 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
over de Staats.loot op te dragen, gelijk dat met de vroegere Luitenants-admiraal van
Holland en Westfriesland gebeurd ..as. Die Staten gingen daar echter met zoo grif
toe over; eerst na verschillende beraadslagingen, werd den 17on October den nieuwen
Luitenant-admiraal het opperbevel der vloot, doch slechts voorloopig en voor den eersten
aanstaanden tocht, door hen toegekend, en hij eerst later in die waardigheid door hen
bevestigd, .
De indruk der benoeming zoo op de scheepsvoogden en verdere vlotelingen, als op
's Lands overige ingezetenen in 't algemeen, was ver van gunstig te noemen. Het
sterkst uitte hij zich, in dien zin, in Έβη Praatje, dat oprecM Bollands zeeman-
gelijk hij zich noemde - tusschen den zeerob Joris en zijn neef Goris over «den
ouden en nieuwen Admiraal» liet houden, en waarin de laatste door den een als «een
treffelijk Hollandsch Heer, een ervaren soldaat, en een kloekmoedig hoofd» geprezen,
doch door den ander daarop aangemerkt werd, «dat het heel wat scheelt, een goed
en kloekmoedig kapitein en overste te land te zijn, en een goed admiraal en voor^
ganger ter zee te wezen», al bleek men - als hier het geval was - ook nog zoo'n
^^eMraordinaris treffelijk man De landkapiteinen» zoo meende hij - «en weten
zoo van de slagen ter zee niet, als diegene die altoos de zee gefrequenteerd hebben»,
waarbij dan lichtelijk kon komen, «dat de nieuwe Admiraal de zee niet en zou kunnen
verdragen; want, neef, dat gij het weet, het en is elks natuur niet, zeehardte wezen.
Ik heb verslaan, dat den Heer van Obdam, onze nieuwe Admiraal, van geen heel
sterke complerle is; dat hij alle dagen wel een schoon hembd, en alle weken twee-
maal schoone lakens van doen heeft; dat hij ook gewoon is, van twee knechts hem
tweemaal 's daags met warme doeken te laten wrijven, en voorts vier knechts en
twee koks zal in zee nemen. Dit vrees ik, zal in zee niet gaan willen, daardoor lich-
telijk die goede heer in een groot ongemak en in ziekten zal geraken; daartegen
' Tromp niet gewend en was, in zee met lakens te slapen; die kroop slechts met zijn
onderkleêren in de kooi, gelijk de bootsgezellen gewoon zijn; hij had maar één knecht,
die op hem paste, en die hij dan nog tot andere dingen gebruikte. Hij had ook maar
één kok die hem zelden anders als scheepskost schafte; zoodat matroos heel vreemd
zal toezien, als hem Wt de combuis de vreemde reuk van 't gebraad zal in de neus
komen; die daarop dan zal smalen, want gij weet wel, dat het varend volk zelden
veel van .poorjonkers houdt; en zoo het dan bij ongeluk gebeurt, dat zij iets com-
mandeeren, dat niet volgens het zeegebruik en is, worden zij in hun afwezen bespot,
en van matroos weinig geacht en uitgelachen». 1
Doch hoe bevooroordeeld men zich tegen den nieuwen Admiraal toonen mocht, en
hoe zeker het was, dat men zijn gebrek aan ervaring ter zee op den duur iriaar
te zeer zou blijven bespeuren, in andere opzichten, en die voor 't oogenbhk waarhik
niet van belang ontbloot waren, zou hij een gunstigen invloed uitoefenen. Hij wist
DES YAPERI-ANDS. 355
toch waar hel in de eerste plaats vooral op aankwam, door zijn beleidvolle houding
de onderling wat vervreemde vlootvoogden, gelijk met name Everl.sen en W.tle, wal
eendrachtigor te stemmen, en het heil van 't vaderland boven persoonlijke gr.even te
leeren stellen; en gat .00 daarin, als op .eel andere punten, van den verständigsten
iiver in zijn gewichtig ampt blijk. Een der eerste zaken, die hij, den 3™ Ooi., voor
·, eerst als Luitenant-admiraal in de Admiraliteiten zitting nemende, Ier sprake bracht,
was de vermeerdering van 't aantal hoofdofficieren bij 't zeewezen. Tot dasver had
men in Holland, gelijk in Zeeland, maar één vice-admiraal gehad, en dit b,j het
minder aantal schepen, dat men vóór den engelschen oorlog in dienst plag te hebben,
ook voldoende kunnen achten; thans echter, nu men telkens zulke groote violen
van om de honderd schepen moest uitrusten, was het voor een moldingend beheer en
doeltreffende krijgstucht nuttig en noodig, het getal dier admiralen gelijk dat der
schouts-bij-nacht uit te breiden. Men kreeg daardoor levens gelegenheid, het misnoegen
over de nieuwe benoeming, ook bij sommige hooger scheepshoofden gebaard, oor
hun eigen welverdiende bevordering tc temperen. Ook mocht een zoo werkzame admi-
rahleit, als bepaaldelijk de amslerdamsche zich in den laatslen lijd getoond had, wel
op een scheepsoverste van hooger rang dan - gelijk tol dusver - een commandeur
aanspraak maken. Een en ander, door De Wilt in de hollandsche Statenvergadering
nader besproken, leidde tot het den lle» November genomen be.,luil, voor elke der
drie hollandsche admiraliteiten een vice-admiraal en schout-bij-nacTrt te benoemen,
en daartoe voor Amsterdam De Ruiter en Tromps zoon Cornelis, voor 't Noorder-
kwartier, Pieter Florisz. en Jacob Cornelisz. de Boer, voor de Maas Witte Cornolisz. en
Jan Aerlszoon Verhaef te bestemmen. Wat den reeds als Vice-admiraal werkzamen
Witte betrof, had men al vroeger, om zijn verhouding tol dien van Zeeland juist af
te bakenen, na langdurige redetwist tusschen Holland en Zeeland, die elk voor den
hunnen opkwamen, bepaald, dat deze - Jan Evertsen-den voorrang in den krijgs-
raad werd toegewezen, doch genen hel opperbevel ter zee toegekend, zoo den Luitenant-
admiraal - gelijk in den laatsten zeestrijd nog was voorgekomen - iets menschehjk,
OTerkwam. * η i
Terwijl de Staten zoo aan wal op hun bevordering bedacht waren, zwalkten de
bevorderde scheepsvoogden op de baren, en kregen daar, een dag· of vier vóór ge-
nomen eindbesluit, met een hevig stormweêr te kampen, dat niet minder dan v,er
dagen aanhield, en vooral den 9- November - een dag sedert spreekwoordelijk m
gebruik gebleven - hen en hun schepen fel geteisterd had. Een klein dozijn van
deze verloren hunne groote masten, zeslien hun roeren, vijftien oorlogsschepen en een
wtuig met krijgsbehoeften - een zoogenaamde fluit - vergingen geheel of werden
tegen 't strand gejaagd; terwijl een derlien of veertien honderd man er 't leven b,j
inschoot, en al de overige schepei ook zooveel geleden hadden, dat aan geen langer
356 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
verblijf buitengaats te denken viel, en men, na 't bedaren van den storm, gedwon-
gen was een goede haven op te zoeken, en op 't noodige herstel der geleden scha
bedacht te zijn.
Tijdens men zich ter zee zoo krachtig weerde, en de zeezaken, na 't vroeger dra-
len, te lande zooveel meer ter harte was gaan nemen, liet men daar tevens niet af,
naar de bekende spreuk: «bid en werk», van den aanvang des oorlogs af, kerkelijke
bedestonden te houden, om de tusschenkomst van den God der hervormde Kristen-
heid, in 's Lands voordeel af te smeken. Eerst was er, met half July 1652, van
wege de algemeene Staten besloten, «een dag in de week» te bestemmen voor «een
stichtelijke predicacie en een ijverig gebed, vóór of na den middag, ten einde die
^ God Z,ijnen toorn, die over deze landen ontsteken scheen te zijn, genadelijk wou
afwenden, de beraadslagingen dergenen te schande wou maken, die iets tot verderf
of nadeel van die landen ondernamen, en voorts zijn goedertieren zegen over Staat
en inwoners continueeren wou». Daarna was nog van hunnentwege, tijdens den zeeslag
bij Ter Heide, na 't ontvangen van een brief van Tromp uit het schip Brederode
's nachts 2 uur van den 8en Aug., aan de haagsche predikanten Lotius en Tresor
opgedragen, den 9en, klokke elf uur vóór en zes uur na den middag, in de Kloos-
terkerk «een korte vermaninge aan de gemeente en een ijverig gebed lot God den
Heere te doen, ten einde Zijn Godd^ Maj^ geliefde, de rechtvaardige wapenen van
den Staat te zegenen». Toen was er, drie weken later, woensdag 27 Aug., nog een,
reeds den 7en uitgeschreven algemeene Vast-en Bededag gehouden, «alzoo (men) klaarlijk
bemerkte, dat Gods rechtvaardige toorn over deze Landen ontsteken was, vermits de
zware zonden daar in zwang gaande, en dagelijks meer en meer opgehoopt; zulks dat
ze tusschen hen en God als een dikke wolk stonden, door welke de dagelijksche jge-
beden niet kónden dringen, en daarom ook de aangewende middelen den zegen van
God den Heer niet kwamen te erlangen». Eindelijk was in de volgende maand beslo-
ten, de wekelijksche bededagen — die maar den halven dag gehouden werden — in
een vast- en bededag, den ganschen dag over, ieder woensdag van vijf tot vijf weken—
in Holland eenmaal 's maands ~ te houden, en meende men zich daarmede nu van
die zijde genoegzaam gewaarborgd, om den verderen loop der dingen af te wachten.
De beide teruggekeerde gezanten hadden inmiddels, den 20ea Aug , van hun zending
en de eerste engelsche vredesvoorsteUingen verslag gedaan, die echter geenerlei bijval
Vónden, en door de loopende praatjens, van de zij der engelsche koningsgezinden uit-
gestrooid en verspreid, daarenboven nog veel verzwaard werden. Volgens dezij zou
Grom well, verstoord, dat de kleine Prins, van zgn koninklijken neef in Mei de orde
van den Kouseband had gekregen, en door de berichten van 't volksrumoer in ver-
schillende plaatsen verontrust, een stad in Friesland tot zekerheid tegen den Stad-
houder begeerd, eü de overlevering in zijne handen van 't gansche Huis van Oranje
DES VADERLAïiDS. 357
verlangd hebben. In 't Prinsgezinde Stad-en-Lande richtte men zich daarentegen, met
de helft der volgende maand, in een schrijven tot Gelderland, om dit tot de aanstel-
ling van een Kapitein-generaal en zijn Luitenant over te halen; daarin toch, zet men,
lag de macht van den Staat en de eendracht der bondgenooten, en daarvan was men
door den ontijdigen en smartelijken dood van Prins Willem II beroofd geworden. Er
moest des te spoediger toe worden overgegaan, als de Staat thans in een oorlog
met Engeland was gewikkeld, en met veel andere gevaren bedreigd werd. Op
't voetspoor van Friesland en Zeeland sloeg men er den jongen Prins toe voor,
en Graaf Willem Frederik tot zijn Luitenant tijdens zijn minderjarigheid, van harten
hopende, dat de geldersche Staten het daarmeê eens zouden zgn. Op aandrang van
den Raadpensionaris werden nu echter Nieuwpoort en Amerongen, van vvege Holland,
naar Gelderland gezonden, om, onder schijn van zijn bewilliging in de gemeenelasten
te verkrijgen, eiken stap in dat opzicht te voorkomen, en te verhinderen, dat het een
punt van beraadslaging op den ^eWerschen Landdag weid. Ook zonder dat echter
meende De Witt, als hij Van Benningen schreef ^ omtrent Gelderland vrij gerust te
kunnen zijn, en te meer, omdat die Landdag toen reeds op het punt was uiteen te
gaan. Wat de onderhandeling met Engeland aanging, deed Holland bij de algemeene
Staten het voorstel, den afgevaardigden te gelasten, om de nog altoos voorgespiegelde
samensmelting met kracht van redenen te bestrijden, doch «een nauw verbond tot
handhaving en bescherming der vrijheid van beide volken tegen ieder voor te slaan,
die hen te water of te land zou willen krenken». Overeenkomstig dit voorstel, dat
in de hollandsche Staten zelf, niet zonder tegenstribbeling van Amsterdam en aarze-
ling van Leiden, Enkhuizen, en Edam, was doorgezet, werd nu den 21eii October
in de algemeene beslotenNieuwpoort en Jongestal op nieuw naar Londen af te
vaardigen, om er, met hun daar verbleven beide mede-gezanten, in dien zin te onder-
handelen. Den 7en der volgende maand, drie dagen na hun terugkomst in Londen,
vingen zij daarmede aan. Het nederlandsche viertal, door den ceremoniemeester ten
gehoore afgehaald, en aan de deur der audiënoie-kamer in Whitehall, door den
serjant van wapenen met zijn vergulden staf in de hand te gemoet geschreden , werd voor
de tafel geleid, aan welker hoofd Cromwell gezeten was, met een paar dozijn raads-
leden aan zijn zijde, tegenover welke hun vier goudleêren stoelen ter zitplaats werden
aangewezen. In een fransche toespraak, naar den oud-testamentischen stijl, thans in
Engeland in zwang, ingekleed, gaven zij den wensch te kennen, dat, de goede God
hen verschoonen mocht voor de verfoeying der Midianieten, die elkander met eigen
wapenen doorboorden, en voor het ongeluk van Israël, als er zich Efraim tegen
Manasse, en Manasse tegen Efraim, en beiden tegen Juda verbonden; want zeker ging
' Brieven, V. bl. 211.
-ocr page 365-358 algemeene geschhdeixis
het gevoelen van den Apostel vast, dat, zoo men elkander verbeet, de een den
ander verslinden zou; dat men daarom liever, als het volk Gods, gelijk één lichaam
was, en gelijk één man wandelde; dat Engeland weder als vroeger een kweekschool
van' kloeke mannen tot handhaving van Neêrlands welzijn en vrijheid werd, en het
vereenigde Neêrland een bolwerk voor Brittanje tegen al die zich wat onderwonden
tegen den vrijdom van zijn regeering, en de billijke belangen-van 't volk; en dal
wie zijne vrijheid krenkte, \mö\ Imnne regeering deed, en,wie Tinn staat tartte, zijn
macht in de wapenen riep. Daartoe sloegen zij dan, namens hun Heeren en Meesters,
tot eere Gods en de bevordering Zijner waarheid, tot bescherming van de dienst-
knechten des Geloofs, de vrgheid van beide Staten, den vrijdom hunner volken, en
do wettige verdediging van hun gemeenschappelijke belangen, een nauw en getrouw,
zeker en duurzaam verbond tusschen beide Staten en volken voor, op de beste wijs
en met aangevoerde belangen en uitdrukkingen zoo krachtig en innig, als ooit tus-
schen iwee oppermachtige Staten Λvas bewerkstelligd of bewerksteUigd worden kon;
terwijl, om dat Verbond nog nauwer en zekerder te maken, het zich ook moest uitstrek-
i» ken tot andere protestantsche Staten der Kristenheid, gelijk tot hen die de vrije uit-
oefening van het rechtzinnig en hervormd geloof op hun gebied duldden». Onder de
eerste had men meer bepaald Denemarken onder de laatste Frankrijk op 't oog,
die beiden dringend in 't Verbond begeerden opgenomen te worden. «Om voorts die
weêrszijdsche zekerheid nog meer te bevestigen, zou men, van geen van beide kan-
ten,- immer een verdrag of bondgenootschap mogen maken met eenige andere euro-
peeLhe staten of volken, zonder voorweten en kennisneming van den anderen, om
daarin, zoo men 't wénschelijk achtte, opgenomen te worden; en zou, in elk geval,
in dergelijke verdragen en bondgenootschappen, nimmer iets bepaald of vastgesteld
mogen worden, dat eenigsins de bepalingen van dit nauw en zeker Verbond, tus-
scheif beide Republieken verondersteld, kon bevooroordeelen, en veel min tegen wer-
ken». - Na deze uiteenzetting zyner wenschen, werd den vier Heeren, bij'monde
van den voorzitter Strickland toegezegd, dat de Heeren van den Rade hun voorstel
rijpelijk overwegen zouden, en er hun na luttel dagen het antwoord op doen gewor-
den ^ Drie dagen later had toen een nieuw onderhoud met een zevental raadsheeren
~ in Whitehall plaats, waartoe zij, 's avonds vijf uur, plechtig aan de poort werden
opgewacht en met flambouwen naar de Cö^'^miceVkamer geleid, maar dat anders
weinig uitsluitsel gaf, en hen den 26en tot een engelsch schrijven aan Crora-
well zelf dreef, door een onderhoud met hem en eenige raadsleden, op den 27en
I Buitendien echter ook Zweden, de zwitsersehe Cantons, en de duitsche Vorsten en Steden, enz.
S Zie het Verhel, gehouden door de ME. R. van Beverninffh, mz. 's Gravenhage, by H. Scheurleer,
1725; bl. 168. '
-ocr page 366-DES VADERLAïiDS. 359
's morgens negen uur gevolgd. Hij voerde daarin bijna alleen het woord, sprak van
de genegen- en gestemdheid van Η Parlement-zelf tot een goeden vrede en vaste Unie
iusschen beide Republieken, en zei, dat men dus ook] gaarne over de gedane voorslagen
daartoe raadplegen zou. Hij betuigde zelfs «voor God, die hun harten kende, dal men
den oorlog haatte, en den vrede voornamelijk met hun Staat zocht, en daarom met
alle oprechtheid en openhartigheid wilde onderhandelen; dat men bereid was zijn
overwegingen ook verder open te leggen, onder aanbeveling echter van een stipte
geheimhouding, daar men deze onderhandeling voor zoo gewichtig hield, dat er ieder
buiten- en binnenslands het oog op gevestigd had, en alle Staatsministers er in zouden
zoeken door te dringen». Zij beloofden dat gaarne, een gelijke oprechtheid betuigende,
en verzochten in kennis gesteld te mogen worden van hun nadere overwegingen.
Daarop buiten getreden, en na een korte poos terug geroepen, gaf Crom well hun te
kennen, dat het, om alle later verschil te voorkomen, best zou zijn enkele twistpunten
vooraf 'te verefTenenwaartoe hij het recht op de zee en dat der visscherij vooral
rekende. Van den nederlandschen kant zei menna eenig overleg ter zijde — het ver-
kieslijker te vinden, om eerst de hoofdbeginselen vast te stellen, en betuigde, wat de eer
der zee betrof, dat men er nooit aan gedacht had, het parlement der engelsche Republiek
eenige eer of waardigheid te betwisten, onder vorige regeeringen loegekend, en dus
' volkLen gezind te zijn, de engelsche vlag steeds dezelfde eer te bewijzen, als er van
ouds aan bewezen was. Wat de visscherij aanging, meende men, dat, na de vaststel-
Mng der algemeene verbondsbepaUngen omtrent handel en visscherij, met hun weder-
zijdsche vrijstellingen, alles licht zou gevonden worden. Daar men aan den anderen
kant echter op zijn stuk bleef staan, werd een nadere besprekiug tot den volgenden
dag uitgesteld. De onderhandeling w^rd er juist niet gemakkelijker door, dat Gromwell
geen Fransch verstond, en alleen Meuwpoort en Van de Perre wat Engelsch konden
spreken. Men stelde daarom voor, tot het Latijn zijn toevlucht te nemen, met wal
gebrekkig Engelsch vermengd, terwijl Cromwell-zelf zich uitsluitend van zijn moeder-
taal bediende. In dien trant werden nu de beraadslagingen voortgezet, waarbij hij
zich aan de eenmaal gestelde punten hield, bewerende, dat men 't, door verwerping
aller samensmelting van beide Staten, aan zich zelf te wijten had, zoo men nu over
bijzaken moest onderhandelen. Na wat over en weêr gehaspel kwam men engelscher
zijds, den 28en November, eindelijk met een ontwerp in 27 artikelen te berde, die
echter, op verschillende punten gansch onaanneemlyk bleken. Met name wekte het
volgende vijftal bepalingen niet onnatuurlijk hel kennelijkst misnoegen:
3.
De schepen, met hun geschut en voorraad, goederen, koopwaren, en andere zaken,
op zee. in havens, of te land, sedert den 28en Mei 1652 door-H Gemeenebest van
360 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
Engeland van liet Tolk der Vereenigde Gewesten genomen, zullen ter voldoening en
vergoeding der schade en onkosten, waarop gezegd gemeenebest gejaagd is, behouden
worden; terwijl de Staten-generaal aan dat Gemeenebest zulk een verdere geldsom
voor vergoeding zullen betalen, als dit verdrag zal bepalen. Daarmede zullen alle
beleedigingen, boon, schaden en lasten, door een van beide partijen ondervonden,
uitgewischt en vergeten zijn, zoodat geen van beide partijen immer eenige vordering
dienaangaande op de andere zal hebben, en alle nog hangende twistgedingen daar-
omtrent van heden af als te niet gedaan beschouwd worden; met uitzondering alleen
van de zeeroof in de britsche zeeën na twaalf dagen, tusschen die zeeën en de linie
na tien weken, en aan gene zij der linie binnen acht maanden gepleegd, van
den dag der openbare afkondiging van dezen vrede af, of onmiddelijk, na voldoende
kennisgeving, van dien vree in de gemelde streken gedaan.
15.
De schepen en vaartuigen van gezegde Vereenigde Gewesten, zoowel oorlogsbodems
als andere, het zij 't alleen varende of in vloten vereenigde schepen zijn, een oor-
logschip van den engelschen Staat, of in zijn dienst en met zijn vlag versierd, in zee
ontmoetende, zullen hunne vlag moeten strijken en hun topzeiUnhalen, tot men voorbij
is gevaren, en zullen zich evenzoo aan een onderzoek, desverzocht, onderwerpen
moeten, en ook alle verdere punten nakomen, aan 't gezegd Gemeenebest van Enge-
land verschuldigd, aan 't welk het gebied en de oppermacht der britsche zee behoort.
Inwoners en onderzaten van de Vereenigde Gewesten mogen met hun als koop-
vaarders uitgeruste schepen en vaartuigen vrijelijk varen, zeilen, heen en weêr trek-
ken in de zeeën van Groot-Britlanje en Ierland, en de eilanden daarin gevonden
gewoonlijk de britsche zeeën genoemd - zonder aan eenige krenking of hoon
van de zij der schepen van't Gemeenebest bloot te staan, maar zullen integendeel met alle
liefde en vriendschap bejegend worden. En zij mogen evenzoo, met hun oorlogschepen,
.nlh een getal niet ie hoven gaande als in dit verdrag zal bepaald worden, zeilen
en heen en weêr varen door gemelde zeeën, naar en van landen en streken daar
buiten; doch in geval de Staten-generaal aanleiding vonden, gezegde zeeën met een
grooter aantal oorlogschepen door te varen, zullen zij drie maanden te voren aan
gezegd gemeenebest kennis geven van hun bedoelingen, en zijn toestemming erlangen,
om dergelijke vloten, vóór zij die in zee brengen, daar te doen doorzeilen, om alle
naijver en misverstand tusschen beide Staten op die wijs te voorkomen.
DES VADERLAïiDS. 361
17.
Volk en inwoners ταη gezegde Vereenigde Gewesten, Tan welken staat of hoedanig-
heid zij zijn, zullen met hun buizen en andere vaartuigen, daartoe ingericht, van tijd
tot tijd vrijheid hebben, voor een termijn van de 21 eerstkomende jaren, te varen
en visschen zoowel haringen als alle andere vischsoorten, groot en klein, op een der
kusten of zeeën van Groot-Brittanjfe en Ierland en de overige bijgelegen eilanden, waar
en zoo als 't hun vroeger veroorloofd was te visschen. In overweging waarvan de Sta-
ten-gen. dier Vereenigde Gewesten zullen, dien termijn gedurende, in de openbare
schatkist van dit Gemeenebest in de stad van London storten de som van.... in twee
gelijke deelen, ieder 24en Juny en December; de eerste storting daarvan zal den 24eu
Juny a. s. plaats hebben.
Geen rebel of verklaarde vijand van 't engelsche Gemeenebest zal ontvangen of
metterwoon toegelaten worden in een der sloten, steden, havens, baayen of andere
plaatsen, bevoorrecht of niet-bevoorrecht, welke de Prins van Oranje, Princes Maria,
weduwe van wijlen Willem, Prins van Oranje, of eenig ander persoon, van welken
rang ook, hebben of hierna zullen hebben en bezitten, onder welken titel ook, binnen
't gebied en 't rechtsbeheer van de Vereenigde Gewesten, noch geduld worden, van
wege die Prins, Princes, of eenig ander persoon, daar ontvangen of metterwoon toe-
gelaten te worden. Ook zullen de HH. Staten van de Vereenigde Gewesten niet ver-
oorloven noch dulden, dat in een der voornoemde plaatsen, eenige bijstand, raad, of
begunstiging in sche'pen, manschap, geld, levensmiddelen of andersins gegeven worde
door den gezegden Prins of Princes, of eenig ander persoon, aan eenig zulken rebel
of verklaarden vijand, maar dat openlijk verhinderen en beletten. En zoo de Prins
van Oranje of Princes Maria, of eenig ander persoon of personen, levende of verblij-
vende binnen 't rechtsgebied van de Vereenigde Gewesten of onder hun macht, daar-
tegen handelen; dan zullen zoowel de gezegde Prins en Princes, en allen en een
iegelijk van zulke andere personen, doende als voorzeld is, op gevaar van hun leven,
verbeuren en verliezen al zulke sloten, steden, dorpen, landen, en andere plaatsen,
als zij of iemand van hen op dien tijd zal hebben of beweren te hebben. En noch
de algemeene Staten der Vereenigde Provinciën noch de byzondere Staten van eenige
hunner, te eenigertijd hierna, zullen maken, stellen, of aanwgzen Willem Prins van
Oranje, kleinzoon van wijlen den koning van Engeland, noch iemand van zijn ge-
slacht, Kapitein-gen., Stadhouder, of bevelhebber van hun legers en macht te land,
IV«' deel, le stak. 46
362 ALGEMEETiE GESCHIEDENIS
of Goeverneur van een hunner steden, kasteelen of forten, of Admiraal of hoofd van
een hunner vloten, schepen, of inacht ter zee, maar zullen dat en alle pogingen
daartoe werkelijk en opzettelijk tegengaan en verhinderen. En evenzoo zal geen rebel
of verklaarde vijand van den Staat der Vereenigde Provinciën ontvangen, of zijn verblijf
geduld worden in een der kasteelen, steden, havens of andere plaatsen, bevoorrecht
of niet bevoorrecht, die, enz. En zoo eenige poging bij wien ter wereld ook gedaan
wordt, om gezegden Willem of iemand van zijn geslacht, Kapitein-gen., Stadhouder,
of bevelhebber van gezegde legers of macht te land, of Goeverneur van een hunner
steden, enz. of Admiraal of bevelhebber van een hunner vloten, schepen, of macht
ter zee te maken, zal het Gemeenebest van Engeland met zijn land- of zeemacht bun
bijstand verleenen, als zij 't verlangen, en op zulke voorwaarden, als te dien tijde
zal overeengekomen worden, om dat te verhinderen en voorkomen Κ
Deze en de overige artikelen werden den gezanten, onder belofte van «wederzydsche
geheimhouding», meegedeeld, zoodat zij dan ook voorloopig nog geenerlei bescheiden
naar Den Haag overmaakten. Den volgenden dag echter bij tijds saamgekomen zijnde,
om ze meer omstandig te onderzoeken, dan den vorigen avond bij 't vluchtig door-
loopen mogelijk geweest was, besloten zij er zich ernstig over te beklagen, ze zoo
weinig in overeenstemming 'te vinden met de veelvuldige betuigingen van «vriend-
schap, candeur, sinceriteit, en openhartigheid, door Z. Excie den generaal Cromwell
en de Heeren van den Raad hun zoo menigmaal, in 't algemeen en bijzonder, voor
God en menschen, en onder anderen in beide laatste zittingen gedaan»; en voorts
met name volstrektelijk te verwerpen het 12e, 15e, en 17.e artikel, als niet aan-
neemlijk; doch omtrent het 14e art. waarin van die «gelimiteerde macht ter zee» en,
't vereischte consent van Engeland gesproken werd, hun grootste verontwaardiging te
toonen, en er «de onredelijkheid en extravagancie met zulke termen van voor te
stellen, dat alle verdere conferenciën bleven afgesneden», zoo men dat vooraf niet in
't effen bracht. Hun schriftelijk verzet tegen een en ander gaf daarop den 9en en
lOen tot een nader onderhoud aanleiding, waarbij zij omtrent het 12e artikel o. a.
aanmeiitten, «dat het onnoodig en ongevoeglijk was de namen van den Heer Prins
van Oranje en de Vrinces-douamére Maria uit te drukken, daar alle steden en sterkten
6f bezet waren met de garnizoenen öf onder 't gezag van de algemeene Staten, zoodat
de algemeene wetten en statuten van den Lande daar mede gehoorzaamd werden, en
dat er ook andere aanzienlijke Heeren waren, die onder 't ressort van de Vereenigde
Provinciën bewoonde steden en sterkten hadden; en dat men 't dus wel kon la^en by
de meer algemeene bepaling van het tiende artikel, daar eenvoudig byvoegendp: me-
mand van wat daat en condicie hij mocht wezen; dat in elk geval de zinsnede jin dat
I 7Λ
Zie aea engelschen en latijnschen text der artt. in 't aangeh. Verhael, bl. 198-2U.
-ocr page 370-DES VAüEKLANDS. 863
12e art., waarmeê de gemelde Prins zou gesecludeerd worden Tan de Terkiezing tot
eenig ampt, enz. hun zeer yreemd en onverwacht was voorgekomen; dat zoo iets hun
principalen niet in de gedachte had kunnen komen, en dat zij daarom ook ronduit
bekenden daaromtrent niet ingelicht te zijn of eenige last te hebben»; dat zij het
mede «disrespectueus oordeelden, dat in een considerabel tractaat, een zoo machtige
Republiek ombragieus zou zijn Λ^η een Prins van zoo jonge en tedere jaren», en zij
dus verzochten, er die zinsnede te doen uitlichten. Gromwell antwoordde echter, dat
men dat juist «om importante redenen hoog noodig had gevonden, en daarmeê niet
in 't minst — als hem verweten was — een vrije keus der Staten in den weg had
willen staan; doch dat men zoo veel ondienst en ongemak, door het beleid en toedoen
van wijlen den Prins had ondervonden, dat men redenen had voor het toekomende
zorg te dragen»; ook meende men er «den Staat der Vereenigde Nederlanden geen
ondienst meê te doen, zich herianerende 's Prinsen voornemen in 1650». De gezanten
bleven echter bi] hun verzet en verzoek volharden, en verkregen ten slotte alleen de
toezegging, dat' men er zich nader op bedenken zou, met uitnoodiging het zelf ook
in nader overweging te nemen.
Daar het de volgende dagen ook met de verdere weêrsproken artikelen niet vlotte,
en men met name ook op het recht van zee en visscherij bleef staan, bewerende
zelfs, dat Frankrijk daarin had toegestemd ^ waarvan blijkens 't getuigenis van den
franschen resident niets aan was — verklaarden de nederlandsche afgevaardigden zich
genoopt te vinden, in den Haag van 't gebeurde verslag te gaan doen, en verzochten
den 15en daartoe om paspoort en vrijgeleide, nadat zij den dag te voren, zondag den
14en, een hunner, Van de Perre, die de vier laatste conferentiën door toenemende
onpas'selijkheid reeds niet had kunnen bijwonen, door den dood verloren hadden. Z-ijn
lijk werd gebalsemd, en in looden kist naar Middelburg ingescheept.
Men wilde hen echter nog niet zoo laten gUppen, en liet hen, 's avonds van den
19en, door een der Raadsleden tot wat uitstel der afreis uitnoodigen, hun een nadere
bespreking van alles tegen maandag den 22en toezeggende. Den ochtend zelf van dien
dag greep er een gebeurtenis plaats, die ook de volgende dag of wat nog aan geen
onderhoud liet denken, en zoo voor den engelschen staat van zaken als zijn verhou-
ding tot de nederlandsche van 't meeste gewicht was. Dien ochtend toch had Gromwell
het nieuwe Parlement den weg van Η oude op doen gaan, door het zich vrijwillig te
laten ontbinden % om vrijdag daaraan openlijk mede te deelen, dat hij van nu af als
^ «Den geheelen Raedt Van State" ,(zoo vertelt Van BevemingH 't gebeurde aan De Witt). "wat
Ttoeger als ordinaris in het Parlement gekomen sünde, heeft Sir CharleB Wolseley aldaer voorge-
steldt, dat het Parlement, soo als het tegenwoordigh was geconstitaeert, niet apparent was iets
goedts oft vrughtbaerlöks, tot voordeel ende welstandt van het Geroeene Beste te verrighten, en
364 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
Lord-Frotector van 't gemeenebest van Engeland, Schotland, en Ierland, met een Raad
van yijftien of eenentwintig bij zich, het Staatsbewind voeren zou. Dienzelfden namiddag
had zijne plechtige inhuldiging in het Kanselarljhof van Westminster plaats. Maandag
daaraan werd te AVestminster en voor de oude Beurs, ten overstaan van den Lordr
major van Londen en alle aläermen der stad, onder 't geschetter van een dozijn trom-
petten, den volke aangekondigd, dat elk en een iegelijk de thans gevestigde regeering
onder Zijne Hoogheid den Lord-Protector te gehoorzamen had, en den volgenden dag
den gezanten, door den ceremoniemeester Flemming, uit naam van den Staatsraad
aangezegd, dat alle ministers dezer of gener Staten iets hebbende voor te stellen of
te verzoeken, zich van nu af tot Zijn Hoogheid dienden te richten \ Zoo zouden dus,
meer nog dan vroeger, ook de nederlandsche afgevaardigden, fen hun «principalen»,
in hun verdere vredesonderhandelingen met Zijn wil en besHssing bepaaldelijk te
doen krijgen.
Op Nieuwjaarsdag zelf, had 's middags vier uur de eerste samenspreking met eenige
leden van den Staatsraad, namens Hem, weder plaats, bij welke de bekende strijd-
punten opnieuw, en met denzelfden onvruchtbaren uitslag, ter tafel kwamen. Wat den
Prins van Oranje betrof, gaven de nederlandsche heeren uitdrukkelijk te kennen, dat
zij «inderdaad niet konden begrijpen, wat deze regeering (aan zijne uitsluiting en die
zijner descendenten) gelegen was; dat het ook een punt was van vrije electie en dis-
posicie, waarin men niet behoorde te prejudicieeren; dat er veel te voorzien was in
de jaren van dien jongen Heer, onzeker zijnde wat leven en \vat quahteiten God de
dat hy daarom oordeelde, dat het nodigh was, dat se, haer eygen awackheyt kennende, weder in
handen van den Hr. Generael resigneerden de Acte van denselven, daermede haer de opperste regeringe
over deze Natie in July 1.1. was opgedraegen; welk advys van de meeste geseeondeert sijnde, hebben
ze den spreker met de mace doen opstaen, en eijn in diervoegen met hetselve meerder getal gegaen
naer Whitehall by den Hr. Generael, alwaer denselven door den spreker is behandight een achrifte-
lycke acte, daermede syluiden, nae vrywilligen afstandt van het voorn, opperste gesagh, hetzelve
aen hem defereren. Ondertusschen de generaal Goff, hebbende met de meeste officieren in de groote
zael van Westminster gewandeld, en vernemende dat er nogh verscheyde personen in het Parle-
mentshuys waren gebleven, is daerin getreden, ende heeft haar gevraeght, wat syluiden daer te
doen hadden; daerop hem werdende geantwoordt, dat se den Heere haren Godt moesten soecken,
segde hy, datse die in hare kameren en in de kerken best konden vinden, datse van daer geliefden
te vertrecken, ende hare confraters volgen, ende daerop is het leedige Hais toegesloten. - Sedert
8 de Hr. Generael dageljjka met den krijgsraedt en eenige van zjjne confidenten bezigh geweest,
om een vasten voet van regeringe te beramen". {Verhael, bl. 2o5).
' Aid. bl. 257. Bij «receptiën" zou dan "distinctie gemaekt worden van degeenen, die de character
van extraordinaris of ordinaris ambassadeur hadden, ende van anderen, die maar residenten, envoyees,
agenten, ende secretarissen zijn, om de eerste met gedeckte hoofden, de andere niet andera ala
bloothoofds, te hooren", — ' .
DES VADERLANDS. ^^J ' 365
Heer zou believen hem te geven; en (dat zij) mondelijk daarop moesten zeggen, dit
zijnde een punt, niet alleenlijk concerneerende de gezamenlijke bondgenooten en ieder
van hen bijzonderlijk, dat zij geene apparentie ter wereld zagen, om zoo'n artikel te doen
goedvinden». Men antwoordde engelscherzijds, dat men «zoodanige gronden wenschte
te leggen, waarop een vaste verzekerde en eeuwigdurende vrede kon worden gebouwd»,
en men die nooit hebben kon, «zoolang iemand van dat Huis, die op Engelands Slaat
en vrijheid pretendeerde, in zulken aanzienlijke macht gesteld was; meenende dal het
ook het eigen interest (der nederl. gewesten) was, (hun) Uberteit bij die manier ts
mainteneeren; doch dat men geen gedachten had, (hen) in (hun) vrije beschikking
en keus te prejudicieeren, en om dat te betoonen, tevreden was, de zaak bij reciprocacie
te stellen, en van (engelsche) zij te bepalen, dat men nooit iemand uit de descen-
denten van koning Filips van Spanje in dergelijke bedieningen zou aannemen». Heeren
afgevaardigden hielden zich echter aan 't gezegde, meenende, dat het niet te vergen
was, verder te spreken over een zaak, omtrent welke hun niets gelast was, en berie-
pen zich op «de wijsheid van TL. H. den Lord-Prolector», van welke zij zeiden «niet
te verwachten, dat men zoo grooten werk zou accrocheeren aan een zaak, die mogelijk
niet eens in wezen zou zyn».
's Avonds van den 5en kwam hun de Secretaris van den Staatsraad, Thurloe, het
antwoord van Zijne Hoogheid op hun laatste bedenkingen brengen. Daarbij werd in
enkele kleine wijzigingen toegestemd, en o. a. ook dal de naam van den Prins in
't bewuste artikel door de aangeduide omschrijving kon vervangen worden, doch tevens
gezegd, dat men op de gevorderde «uitsluiting» moest blijven aandringen, 's Prinsen
betrekking tot Engelands openbaren vijand van Staat, in aanmerking genomen. Ook
het vermeende recht op de visscherij bleef gehandhaafd, doch omtrent de eer der vlag —
art, 15 — werd thans in 't algemeen slechts bepaald: «dat de schepen en vaartuigen
der Vereenigde Gewesten, zoowel oorlogsbodems als andere, op zee eenige krijgs- of
staatsschepen van Engeland ontmoetende, vlag en topzeil zouden strijken, en verdere
plichtplegingen, aan den Staat verschuldigd, bewyzen, tot ze voorbij gestevend waren».
Drie nieuwe bepahngen werden er aan toegevoegd, waarin o. a. ook de «moord» der
Engelschen op Amboina nog weder ter sprake werd gebracht, en gerechtelijke straf
geëischt voor hen die daaraan medeplichtig waren, zoo ze nog leefden. Den deenschen
koning werd bepaaldelijk de opneming in 't verdrag ontzegd, en van den franschen
geheel gezwegen. Een en ander was natuurlyk den Nederlanders weinig naar den zin,
en gaven zij dat bij hun in 't Latijn gestelde wederantwoord te kennen. Verder be-
sloten zij thans hun vertrek naar Holland niet langer te vertragen, om den Staten
persoonlijk verslag te doen van hun wedervaren. Vóór dien tijd droegen zij echter
Van Beverningh op, zich uit hun naam bij Cromvvell te vervoegen, om hun redenen
met nadruk te ontvouwen, en hun spoedige afreis mogelijk te maken. Op Dertiendag,
366 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
's avonds 5 uur, naar Whitehall getogen, werd Van Beverningh daar, met tal van
flambouwen, door den ceremoniemeester en een edelman, in de voorzaal gebracht, en
van daar, met verschillende andere, in de geboorzaal, waar hij Cromwell met ont-
dekten hoofde staande vond, met den rug tegen een lange tafel leunende, en met
het gezicht naar 't vuur gekeerd, twee leden van den Staatsraad en de Secretaris
Thurloe aan zijn zijde, en verder tal van edellui en officieren in de zaal verspreid.
Na eenige over en weer gewis-^elde latijnsche beleefdheden, werden laatstgemelde
gelast te vertrekken, en bleven alleen Cromwell, de HH. van den Staatsraad, en
Van Beverningh bijeen. Bij 't nu gevolgde onderhoud kwam het eerst de deensche
koning op het tapijt, van wien Cromwell zei, dat men zonder eenige réden, zooveel
ongelijks en smaads geleden had, dat men er niet af kon daar herstel en voldoening
van te eischen, en dat hun Hoog MM, dus niet rechtmatig te werk gingen. Van Bever-
ningh antwoordde , dat men van nederlandsche zij gaarne dat herstel zou bevorderen,
en er zelfs voor in wou staan. Ten slotte zei Cromwell toe, er zijn eindbesluit binnen
twee of drie dagen over kenbaar te zullen maken, doch dat men met Denemarken
ook nog andere zaken te vereffenen had, deze noch Hun Hoog MM. rakende. Daar
hij die niet kende, zei Van Beverningh over haar belang voor de Staten niet te kunnen
oordeelen, maar wel te weten, dat zy aan dien koning met verdragen en vriendschap
verbonden waren , en dus tot geen vreêverdrag zouden besluiten, waarin niet zijn rijk ook
begrepen was. De koning van Denemarken was wel gelukkig, hervatte Cromwell, de
Staten zoo volijverig voor zijn belang te vinden, en beloofde verder een prompte en
gunstige bezorging der zaak, waarna men tot Frankrijk overging, en Van Beverningh de
redenen ontvouwde, die de Staten bewogen, ook dit in 't verdrag op te nemen. Crom-
well antwoordde echter kortaf, dat het groote werk van den vrede tusschen beide
Gemeenebesten moest voorgaan, men verder met al zijn naburen in goede verstandhou-
ding zou zoeken te zyn en te blijven, en alles mettertijd in volmaakte orde zou komen.
Omtrent het nu volgende netehge hoofdpunt, de verhouding tot den Prins van
Oranje, was hij — als Van Beverningh schrijft — er met geen redenen toe te bren-
gen , om daarvan af te zien, en haalde hij in 't lange en breede van al 't ongelijk
en ongemak op, dat hij van dat Huis beweerde ondergaan te hebben, er bijvoegende,
dat de engelsche regeering nimmer die volkomen gerustheid nederlandscher zijds zou
hebben, die het voornaamste en eenigste doel van haar streven was, zoolang zij
moest vreezen, dat de oppermacht en 't bestuur der krijgsmacht te zee of te land,
of ook het Staatsbeheer zelf in handen van dezulken zou kunnen vallen, die op haar
Landen aanspraak zou kunnen maken, en in zoo nauwe betrekking stonden tot hen,
die daar den titel reeds van aangenomen hadden. Te vergeefs dat Van Beverningh zijner-
zijds op de oppermacht en 't bestuur in handen der Staten en regenten wees, van
. de getrouwheid sprak, waarmede alle ondergeschikten, zoo groot als klein, aan den Staat
DES VADERLANDS. ^^J ' 367
verpliclit en verbonden waren, van de onzekerlieid zelfs gewaagde, waarin men omtrent
levensduur en aanleg van 's jongen Heeren leven verkeerde, en dat alles, in elk geval,
nog van de besluiten in de algemeene of gewestelijke Staten omtrent hem te nemen,
zou afhangen. Cromwell antwoordde hem, dat hij zijn redenen voor meer sierlijk dan
afdoende hield, en tevens meende, dat er den Siaat van Hun Hoog M.M. zelf aan
gelegen moest zijn, op dit punt tot zekerheid te komen; dat hij" er ook niet aan
twijfelde, dat dit de bedoeling der hollandsche Staten was, daar hij een besluit hun-
nerzijds op dit punt genomen kende, krachtig — naar 't hem docht — en naar de
ware vrijheid smakende. Wel begreep hij, dat een punt van dezen aard, en alle ge-
westen rakende, in zijn beloop van langen adem zou zijn, terwijl de engelsche bedoe-
ling was zich daar niet lang meê bezig te houden; zoo dus Holland maar de geruststel-
lende verzekering wilde geven, dat het bij dat besluit zou blijven, zou men zich daar-
mee tevreden stellen, om van de zaak af te komen. Van Beverningh hernam, dat het
bezwaarlijk zou gaan, de Staten van één gewest alleen dat punt op zich te doen
nemen, en dat hij geen lastbrief van Hun Hoog M.M. noch bijzonderen last van Hol-
land daartoe had. Cromwell bleef echter ten zeerste bij 't eenmaal geuite verlangen
volharden, om, zoo niet van alle provinciën, althans van deze alleen, de noodige ver-
zekering te verkrijgen, zoodat Van Beverningh eindelijk nogmaals zei de zaak vol bezwaren
te vinden, en niet anders te kunnen deen, dan te zien wat Hun Hoog Mögenden
daaromtrent besluiten zouden. Hij ging daarop tot de bespreking van het punt der
Vlag over, bij 't welk Cromwell ook al op zijn stuk bleef staan, er alleen ter ver-
klaring bijvoegende, dat zij de ontmoetingen ter zee verstonden van «de nauwe zeeën,
die de britsche genoemd werden». Daar er nu omstreeks drie uur met redetwisten
verstreken waren, en Cromwell, die steeds staande was gebleven, blijk gaf er een
einde aan te willen maken, liep het onderhoud hiermeê af, en werden den volgenden
ochtend te zeven uur de nederlandsche bedenkingen op de verdere artikelen ingediend,
op welke hun' Thurloe 's avonds nog het antwoord kwam brengen, terwijl zij zich
inmiddels op hun vertrek voorbereidden. Dit antwoord gaf — tegen hun bedoeling—
weder tot nieuw geschrijf, en een daarop gevolgd onderhoud met Thurloe namens
den Protector, aanleiding. Daarin werden al weer dezelfde punten, met uitzondering
van het slechts terloops vermelde der uitsluiting, behandeld. Dat van de vlag werd als
de toepassing eener oude praktijk, en een oud recht genoemd, en daarop door de
nederlandsche heeren gezegd, dat zij 't gaarne bij die «praktijk» zonder nader onder-
zoek wilden laten, doch als men van een «recht» gewaagde, of een «plicht» hunner-
zijds, op die praktijk gegrond, zij noch recht noch plicht van dien aard erkenden
of toegaven. Na den afloop een schip gehuurd hebbende, om naar Holland te zeilen,
werden zij van hun vertrek nog alleen teruggehouden door de overweging van 't geen
aan 't slot van 't laatste engelsche antwoord geschreven stond: dat, zoo het tegen-
368 algemeene geschiedenis
woordige verdrag door de HH. afgevaardigden niet vóór hun vertrek onderteekend
was, en wederzijdsche verplichting voor de bekrachtiging binnen een bepaaklen tijd
aangegaan, Zijn Hoogheid de Protector verklaarde, aan geen enkel deel daarvan zich
gehouden te achten, maar het verdrag als niet bestaande te zullen beschouwen.
Meuwpoort ging zich daaromtrent den 10™ nu nog met Thurloe verstaan, en bracht
zoo nog een laatste samenspreking met eenige raadsleden op den teweeg, waarbij
deze te kennen gaven, dat men alles nu zoo moest aanleggen, om 't voor goed
te kunnen afsluiten, daar het tegen de gewone Avijs van doen was, een deel er van
te onderteekenen, en 't overige niet; en dat Z. H. bij ontstentenis van volkomen
overeenstemming in zijn geheel wilde blijven. Wat de medeopneming van bevriende
Staten betrof, achtte men het daartoe thans den tijd nog niet, maar was anders niet onge-
negen met Frankrijk in goede verstandhouding te leven, ook voerde noch zocht men
er geen oorlog mee. Over het punt van den Prins mocht aan Hun Hoogmogenden ver-
slag gedaan worden, en 't zoolang opengelaten. Over Denemarken werd toen nog lang
geredetwist. Over de vlag, door de Nederlanders voorgeslagen, dat de Republiek van
Engeland als de eerste erkend zijnde, de schepen van HH. Hoogmogenden, Avaar zij
engelsche ontmoeten mochten, dezen met strijken en schieten de eerste eer bewijzen
zouden , mits de engelsche daarop onmiddelijk dezelfde eer betoonden, 't geen hun
grif werd toegestaan. Ten slotte gold het toen slechts het woord van «inbegrip» of
comprehetisie, door de Nederlanders bij de vermelding van Denemarken verlangd, en
waarin de Engelschen een moeilijk te verklaren bezwaar vonden. Zoo namen de Neder-
landers eindelijk «met een ernstige proiestacie» hun afscheid, «dat zoo grooten werk,
zoo verre gebracht, nu om ééne uitdrukking onvoleind zou blijven, en beide volken in
een bibedigen oorlog gewikkeld» , aan welken zij zich «onschuldig» verklaarden. Zij deel-
den den franschen gezant, met wien zij zich op den besten voet gesteld hadden en
voortdurend in betrekking waren gebleven, dien eigen avond nog hun wedervaren
mede, en gingen den volgenden dag naar 's Gravesend scheep. Daar werden zij toen
den 14:βη nog met een kort schrijven van Thurloe achterhaald, waarin nu uitdruk-
kelgk ook de opneming van Denemarken werd betuigd, en dat zy hunnerzyds met
een schriftelijke betuiging van hun genoegen beantwoordden, en door den brenger
— Overste Dolman — lieten overhandigen. Zij gaven daarin tevens te kennen, dat
*
zij vertrouwden binnen korten tijd de besluiten der algemeene Staten, en binnen
weinige dagen reeds die der hollandsche te kunnen overzenden, zoodat zy meenden
te durven verzekeren, dat binnen 6 weken of zoo mogelijk reeds eerder niet alleen
de toestemming, maar ook de bekrachtiging der algemeene Staten daar zou zijn.
Dolman bracht hun den ISeo toen nog weêr een laatste schryven van Thurloe over,
hun meedeelende dat Z. H. het zegel Immer voldoening op de zijne ontvangen had;
dat hij alle gelegenheid te baat had genomen, om dit verdrag tot een gelukkig einde
i:
-ocr page 376-des vaüerlands. 369
te hrengen, en hem dus niets meer onver\\acht kon zijn, dan het uitstel daarin
hunnerzijds gevonden; de slechte gevolgen daarvan op geenerlei λλ-^β Toor zijne reke-
ning nemende, vond hij zich door hetgeél) hij gedaan had, voor God en menschen
verantwoord)). Met deze regelen voeren de drie Heeren in kapitein Packs Amity ^ den
16en van 's Gravesend af, en kwamen, na een minder voorspoedige reis \ den 20en
te Hellevoet, van waar zij zich den 21 en over Den Briel en Schiedam Haagwaarts
begaven, om daar den 24en Hun Hoogmogenden verslag over alles te doen, gelijk
't in hun den 26en gemeenschappehjk onderteekend Verhael vervat was.
ï "Den 19en en den geheelcn volgenden naght" — als 5st) berichtten — waven zU "door onerva-
rentheydt van stuurluyden ende quaede gissinge van de engelsche lootsluyden in extreme perieule
geweest omtrent Westcappel, en daarna omtrent de vlaemsche banken", en slcclits "door rencontre
van lootsluyden gelnckigiyck in de Masé gebracht" {Verhael t. pl. 292).
tv* deel. l«» »tuk. 47
-ocr page 377-Vrede van Westminster en Uitsluitings-acte.
»
«De oorlog mei d' Engelschen» — gelijk Aertsbergen in zijn Consideraüën daarover
opmerkte ' — was «lastig en zorgelijk, en de overeenkomst daaromtrent en vergelij-
king tussclien beide Republieken wenschelijk». Hij zag echter tevens niet minder de
moeilijkheid in, om daartoe zonder scha te geraken. Had men zijne inzichten en die
van zijn broeder, Capellen tot Rijssel, in den aanvang gevolgd, men zou zich openlijk
bij de koningsparty hebben moeten aansluiten, met hare hulp binnenslands onrust
stoken en aanwakkeren, en ter zee de britsche zeemacht verzwakken en fnuiken.
Hoe aanneemlijk ook anderen gewesten, gelijk al aanstonds zyn eigen, zulk een plan
mocht voorkomen, in Holland en Zeeland dacht men er — als wij weten — anders
over, en zag in dat heulen met den verjaagden koningstelg, die meer zijn eigen belang
en dat van zijn huis, dan van land en volk op 't oog had, geen heil, en in 't herstel
van zijn huis zelf weinig baat. De uitkomst heeft, wat dit laatste betreft, hen vol-
komen in 't gelijk gesteld; want niet vóór dat van alle zedelijke kracht en degelijk-
heid verstoken huis voor goed van den engelschen troon verdreven, en door een op
hun eigen grond geboren en getogen, kloekhartig vorst van 't schranderste doorzicht
vervangen was, zou er van een verband met Engeland voor hun gemeenebest sprake
kunnen wezen, voor beider belang, gelyk dat van Europa, bevorderlijk. Die jporst
evenwel speelde nu nog, als driejarig kind, aan moeders knie, en 't viel daarom
den hollandschen Staten en hun Raadpensionaris minder euvel te duiden, wanneer
Qiidunkschrlften ^ II. bi
-ocr page 378-DES VADERLANDS. ^^J ' 371
__ afwachtende de dingen die komen zouden - Toor 't oogenblik liever maar op
zich zelf steunden, dan op de onzekere fortuin Yan een onmondig ei lerfelijk vorsten-
knaapjen, zelfs met zijn aangehuvvden oom, den heersch- en bemoeizieken frieschen
Stadhouder, tot Luitenant. Op Grom.vell-zelf zagen zij daarenboven niet, met den gel-
derschen jonkheer als «een gemeen edelman, en gev^eest gering-persoon» neêr, maar
v^aren eerder van de onbevooroordeelde meening der Princes-groolmoeder van Oranje,
die dezer dagen den franschen gezant Chanut ronduit verklaard had, dat zij den engel-
schen Protector voor een «wakker man» hield, «die een grootsch opzet vvèl had weten
uit te voeren» \ Vandaar dat het De Witt dan ook later zoo weinig moeite kosten zou,
haar van de noodzakelijkheid der bedongen vredesvoorwaarden te overtuigen ^ die hij
't ver..eefs beproefde haar frieschen schoonzoon aan 't kortzichtig verstand te brengen,
dat daarenboven door de moedwilHge verdraaying en leugenachtige voorstelling der
zaken door anderen geheel beneveld was \ Willem Frederik toch hield er in den
Haag, op den Kneuterdijk, en dus vlak bij De Witts woning, een gedienstigen geest,
met name Van Rupen, op na, die vroeger als krijgsknecht onder hem gestaan had,
en thans als stil verklikker voor hem werkzaam was. Deze door-en-door bedorven per-
soon dien de friesche Stadhouder onnoozel genoeg was zijn volle vertrouwen te schen-
ken,' had zich in de betrekking van huisvriend bij De Witts eersten klerk, den ook
onder Cats en Pauw reeds werkzamen Van Messen, weten in te dringen, en hem,
die uit gekrenkte eigenmin op De Witt gebelgd was, behendig voor zich welen te
winnen en over te halen hem een kijkjen in de schrifturen te gunnen, door den
Raadpensionaris ontvangen en afgezonden, welker inhoud en strekking hij dan, naar
zijn bedriegelijke oogmerken verdraaid, aan Graaf Willem Frederik overbriefde. Wetende
toch, welk vleesch hij aan dezen in de kuip had, en dat hem niets liever was, dan
de meest onprins- en onfranschgezinde feilen en bedoelingen van De Witts kant te
vernemen, gunde hij zich het edelaardig genoegen, hem daarop naar harlelusl te
dienen, en maakte hem de uit eigen duim gezogen ergerlijkste dingen diets.
Na de terugkomst der afgevaardigden uit Engeland, en in de daarop gevolgde
1 Gedenkschriften, II. bl. 411. „ j
^ Lorsque J'entray dans la chambre de la PrinccsBe-douairière d'Orange, eUeme demanda eur I abord
ce que je peneois du général Cron^well; je luy dis q«e, depuis qu'un homxueestoitdcvenu Souveram,
je no me meslois plus de juger de ses actions. «Pour moy" - dit-elle - «je Ie tieus pour uu brave
homrae qui a bien s^u exécuter un haut dessein" {ÄreUves, V. ρ. 121).
. De Prinses verklaarde zich «zoo goede patriotte. dat ^y moest bekennen, in c«. ^y m de ver-
gadering van H. Ed. gr. M. stem had, dat zy zelve niet anders .ou hebben geadvizeerd . Zie het
n^cêgcdeelde uit De Witts schijven aan Van Beverningh en Nieupoort, in Jhr. van Sypestains ^yir«-
Sen II. bl. 66. , ββ
^ Zie het meêgedeelde aldaar, noopens Dc Witts onderhoud van 12 Mei wet den Graaf, bl. 68.
zy
m algebïeene gesghiedehis
beraadslagingen in den Haag en Londen, zou hij daar de meest welkome gelegenheid
toe krijgen, en daarvan het ruimste gebruik maken. Reeds vóór die terugkomst had
De Witt aan Van Beverningh de bezorgdheid kenbaar gemaakt, door Gromwell's
eischen omtrent den jongen Prins bij hem verwekt. «Ik moet bekennen», schreef hy
hem den Jan., «dat het punt van den Prins v, O. mij, nevens ÜEd., ten hoogste
bekommert, en dat ik niet kan zien, dat daar is door te komen op de wijs als
't wordt voorgesteld; ja, dat de belofte dienaangaande verlangd zeker van verscheiden
Provinciën, en ontwijfelbaar ook van 't tneerendeel niet zal worden verkregen; dat
ook mitsdien niet alleen niet zal kunnen vastgesteld worden, dat de Prins van Oranje
door de Staten van eenige der particuliere Provinciën niet zou mogen bevorderd worden
tot eenige hooge krijgs- of staatsampten, maar dat zelfs mede genoegzaam onmogelijk
is, dat zulks van wege de Generaliteit zou kunnen gedaan worden. Doch ik had ver-
wacht, en mij altijd vastelijk voorgesteld, dat de Engelschen de zaak daartoe niet zouden
hebben laten komen; dat, aan de eene zij, de Staat en zijn respectieve provinciën
volstrekt vrij zouden blijven den gen. Prins te bevorderen of niet, naar hun welge-
vallen ; maar dat het ook, aan de andere zij, aan die van Engeland vrij zou staan ,
in oas van zoodanige bevordering, het verdrag op te zeggen of zich daaraan te houden
naar hun goeddunken en welgevallen» ^ In deze weinige argelooze regelen was het
vraagpunt zoo duidelijk en aanneemlijk doenbaar gesteld, en ook voor den meest Prins-
gezinden Nederlander zonder do minste aanleiding tot ergernis of aanstoot. Had men
zich daar nu ook maar in Engeland bij willen neêrleggen, alle zwarigheid ware voor-
komen geAveest. Dat dit echter niet het geval was, bleek ons reeds uit de achtervolgende
meêdeelingen, omtrent het beloop der onderhandelingen gedaan. Engeland verlangde
wat anders, verlangde meer dan dal het wenschte de bepaalde toezegging, minstens
van Holland, dat het den jongen Prins, bij tijd en wijle, niet tot de hooge staats-
en krijgsampten der Republiek bevorderen zou; en dat was de niet onnatuurlijke reden
van De Witts en Van Beverninghs bekommering.
Onmiddelijk na zijn terugkomst hadden de laatste en zijn mede-afgevaardigden in
de algemeene en hollandsche Staten verslag gedaan van 't geen tot dusver door hen
tot stand was gebracht, zonder daarbij van den aan Holland meer bepaaldelijk gestelden
eisch nog melding te maken. In de hollandsche Staten had men toen besloten ter
Generaliteit het voorstel in te brengen, om, in plaats der uit het 12^ artikel gelichte
zinsneden, betrekkelyk den Prins en zyn toekomstige ampten, hetzij een nieuw artikel,
hetzij een afzonderlijk stuk, vast te stellen, dat allen, die ooit door Hun HoogMo-
genden tot Kapitein-Generaal of Admiraal van hun krijgsvolk te land of te water, of
bij de Staten der verschillende provinci'in tot Stadhouder mochten gekozen worden, ver-
' Zie zjja schrijven in Bijlage IJl op Sypeatoi ia Bijdragtn II, bl. 5.
-ocr page 380-DES VADERLANDS. ^^J ' 373
plicht en verbonden zullen zijn, liet gemaakte verdrag en al zijn bepalingen te bezwe-
ren, en diensvolgens bij eede te beloven, dat zij die, zooveel in hen is, zullen helpen
handhaven en ten uitvoer leggen» Na eenige overleggingen van de gewesten onder-
Ung, en van ieder voor zich, was dit utemperamenh), gelijk men 't heette, den
3 9en February door de algemeene Staten aangenomen. Inmiddels was echter Van Be-
Yerningh reeds een veertien daag weêr in Londen, vanwaar hij voortdurend met den
Raadpensionaris in briefwisseling was. Het wT.rd toch terecht door beiden niet alleen,
maar ook door de meerderheid der Staten van belang geacht, dat er minstens één
der drie gewezen afgevaardigden, om de hand aan de zaken te houden, in Engeland
Terbleef; en zoo was Van Beverningh reeds den laatsten January, niet als afgevaardigde
van de GeneraHteit of van Holland, maar als vroeger medegemachtigde tot het vredes-
verdrag, uitgezeild, en na een dag of drie rondzwalkens op de baren ter plaatse gekomen.
Hoewel Cromwell, in zijn ongeveinsd verlangen naar vrede, op 't hooren van zijn
wederkomst uitriep: «God zij geloofd! hij moet welkom zijn; ik ben zeer blijde!» ^
toonde men zich toch van den anderen niet weinig gebelgd over het gemis eener
nieuwe volmacht, 't zij van Holland of der algemeene Staten, en wilde hem dus —
al liet men hem ter begroeting van den Protector toe —niet amptshalve te woord
staan. Hij zond toen een zijner klerken over, om op een nieuwe aanstelling voor zich
en de hem na te zenden andere Heeren — als afgezanten van den Staat — aan te
dringen, en hun komst te doen bespoedigen, en ging inmiddels voort onder de hand
het terrein zoo goed doenlijk te bereiden. Niet in 't voordeel der nederlandsche Heeren
en hun taak was het, dat de hun bevriende ceremoniemeester Flemming, in zgn
betrekking tot hen, door den hun en hun land minder genegen Secretaris van Staat
Thurloe vervangen was,-van wien Van Beverningh — naar hij klaagde — maar al
te weinig goede woorden kreeg I Den 19en February, tegelijk met de aanneming van
het Temperament^ werden Van Beverninghs beide vroegere medeafgevaardigden, met
hem, tot buitengewone afgezanten benoemd, en aanvaardden zij daarop in 't begin
van Maart hun overzeeschen tocht, die hen den 9en der maand naar Doeveren en den
volgenden naar Gravesend bracht, waar Van Beverningh hen, op hun uitnoodiging,
kwam ontmoeten. De plechtige begeleiding van 't nieuwe gezantschap naar zijn verblijf
in Westminster, waartoe de Protector het zijn eigen «lijfkaros» naar den Towerwerf
gezonden had, greep den 13en plaats, en werd 's namiddags van den 14en door een
niet minder plechtig eerste gehoor bij Cromwell gevolgd1. En niets belette dus nu,
®
374 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
'-«SS-
de aangevangen en reeds zoover gevorderde laak, «hel groole werk» — als De Will
het noemde — «hun toebelrouwd» , Ie voleinden.
Alles zou daarin van lieTerleê naar wensch geslaagd zijn — hel verschil betrof
slechts allerlei kleinigheden, omtrent welke men zich engelscher zijds inschikkelijk
genoeg toonde — had niet dat groole hlijtende struikelblok der prinselijke staats- en
krijgsamplen den voortgang belemmerd. Geen wonder, dal De Witt— als hij den 3en
Maart nog weder aan Van Beverningh geschreven had — er «niet zonder merkelijke
bekommering (zijn) gedachten continuëlt,k o\er liet gaan» \ Om in zijn behandeling dier
netelige zaak niet geheel alleen te staan, was hij er dezer dagen met eenige geestver-
wante Slatenleden van Holland — den nieuwen Luilt-Admiraal Wassenaer van Ob-
dam , den Heer Van Swielen, zijn vaders kerkergenoot Stellingv\'eriF, eenige dordsche
afgevaardigden — en den Secretaris Beaumont in overleg over getreden. Zij bleken
allen in zijn gevoelen te deelen, dat het — voor zoover zich dat punt niet
in 't geheel mocht laten afdoen overeenkomstig het vastgestelde «temperament» —
niel dienstig zou zyn, er in de Statenvergadering van Holland zelve gewag om te
maken, vóór de bekrachtiging van 't verdrag tusschen den Prolector en Hun Hoog
Mögenden docr die Hoog Mögenden voor goed besloten en opgemaakt zou zijn; ten
einde geen gebaar te loopen, dat de afgevaardigden der verschillende provinciën, de
beraadslagingen bemerkende, er in de hollandsche Staten over te liouden, het gansche
werk begonnen te bedillen, en de bekrachtiging, zoo niet geheel te bemoeilijken,
dan toch de beschikking daaromtrent aan hun principalen op te dragen, en zoo alles
door vertraging te bederven. Hoe de zaak nu daartoe in Engeland behandeld moest
worden, bleef best aan de «gewonelijke wijsheid» van Van Beverningh overgela-
ten ; De Wilt had zijn meening daaromtrent aan Meuwpoort kenbaar gemaakt, en zij
belioefde dus niet nader uiteengezet te worden. «Immers», gelijk hij er nog aan toe-
voegde, «hebben al de voornoemde lieeren dienstig geoordeeld, dat Van Beverningh
over de voorschreven zaak schrijvende, dit zou doen onder zoodanig adres, dat, voor
zoo verre hel naar de gesteldheid der gemoederen, niet tijdig bevonden werd y haar
op het tapijt te brengen, men er eenigen tijd mee kon wachten, zonder noodig te
hebben er aanstonds publieke opening van te doen». Toch bleef hij zelfs een maand
later nog alle hoop koesleren, dat een bepaalde toezegging van Holland — gelijk die
nu, na twee of drie maanden, door Crom well begeerd werd — nog wel ontdoken
zou kunnen woiden, en dal men in Engeland zicfc «op de wijsheid en goeden ijver
der hollandsche Stalen zou kunnen verlaten, die met het gesloten verdrag (en zijn
«temperament») gesteund, zijns inziens, geen reden tot bezorgdheid meer gaven. Mocht
dit echter onverhoopt mei het geval zijn, dan hoopte hij, dat Jan Beverningh een
. ' ^ , ·- \ . . ' " , » ν-, · j"'»
376 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
-ocr page 384- -ocr page 385- -ocr page 386- -ocr page 387- -ocr page 388-des vaüerlands. 381
Thetis de bloedige baren doorbruisende, van zeegoden en godinnen omringd, en van
een dozijn spaansclie, fransche, nederlandsche., engelsche, duitsche, en deensche vrou-
wen gevolgd, allen om vrede krijtende; in de negende daalde de zoo luid verlangde
Vrede uit den Hemel, en in de tiende zat Nederland op een troon, die van ankers,
kabels, zeilen, vlaggen , en sclieepswapens saamgevlochten was; zij werd door Goden en
Godinnen opgetooid, en had de zeven gewesten om zich, terwyl de Generaliteitslanden
hun wetten kwamen ontvangen. «De waardige Eendracht», zong Jan Vos er bij,
De waardige Eendracht, die de Tweedracht kwam verjagen,
Verbindt het Zevental door hulp van de oude Trouw.
Intusschen liet die eendracht nog wel wat te wenschen, en zou dat bovenal uit
de stribbelingen blijken, door de geheime vredesbepaling te weeg gebracht, en in
den lande voorl woelende.
In de hollandsche Statenzitting van dinsdag 28 April werd zij, onder eede van
geheimhouding, het eerst ter sprake gebracht. Op Gorinchem en twee heeren van de
Ridderschap — Brederode en Duivenvoorde — na, was de vergadering voltallig; het
eerste werd door het gorkummer gecommiteerden-lid Van der Colok vertegenwoordigd,
die verklaarde de komst der andere heeren te willen afwachten. Dordrecht, Amster-
dam , Gouda, Schiedam, en Den Briel stemden onmiddelijk overeenkomstig de begeerte
van den Protector; Haarlem, Delft, en Leiden wenschten er ruggespraak met hun
principalen over te houden; Rotterdam en Schoonhoven wenschten 't advies der voor-
zittende leden, om zich dan naar de meerderheid van deze te schikken; in 't Noor-
derkwartier stemde Medemblik als Dordrecht, de verdere steden voor ruggespraak.
Onder de Edelen waren de gevoelens zeer verdeeld, eenige daarenboven voor uitstel
tot de tegenwoordigheid der thans afwezige Heeren; Opdam natuurlijk voor de acte,
evenzoo Van der Mijle en Merode; Nassau-la-Leck of Beverweerde, Schagen, en Noord-
wyk, er tegen; Warmond en Wimmenum weifelachtig. Na een herhaalde omvraag
en samenspreking kwam men tot het voorloopig besluit, om van het behandelde
punt door eenige der afgevaardigden van de steden, in 't bijzonder daartoe af te
zenden, onder eed van stipte geheimhouding, kennis te doen geven aan de regee-
rende burgemeesters dier steden, en in geval die burgemeesters zich bezwaard
mochten vinden, daarop zonder verder overleg een besluit te nemen, dat dan,
mede onder eede van geheimhouding, hun vroedschappen er in kennis van zouden
gesteld worden. De af te zenden heeren namen daarop aan, den volgenden vrijdag te
negen uur weder ter zitting te komen, terwijl de afwezigen dan gehouden zouden
worden met de meerderheid te stemmen
382 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
In die nieuwe vergadering werd, na eenige beraadslaging door de Heeren van de
Ridderschap, bij meerderheid overeenkomstig den zin van den Protector gestemd;
door Dordrecht als voren; door Haarlem geklaagd, dat de zaak niet vrooger ter
kennis der regeering gekomen was, en thans verklaard, dat die ter Generaliteit aan
de andere bondgenooten bekend gemaakt moest worden, om alle mistrouwen weg te
nemen, al was de tegenwoordige beraadslaging ook louter, gewestelijk. Delft verklaarde
er niets tegen te hebben, dat de «acte declaratoir» bij eenparige stammen door de
vergadering gegeven werd; Leiden, dat er eerst met de Heeren van Zeeland over
gehandeld en overeengekomen worden moest, naar de Unie met dat gewest in 1576
aangegaan, en dal er vervolgens, volgens de Unie van Utrecht, ook ter Generaliteit
van kennis gegeven moest worden. Amsterdam en Ter Goude verklaarden zich, als
vroeger, ten zeerste voor de acte, en 't eerste voegde daar zelfs bij, dat in den raad
van haar zes-en-dertig eenparig zoo besloten was. Rotterdam meende, dat de nood de
acte vereischte, mits er met eenparige stemmen toe besloten werd. Namens Gorinchem
verklaarde de alleen aanwezige secretaris Boxtel, dat hij niets stelligs kon zeggen,
maar vertrouwde, «dat zijn HH. principalen zouden gelogeerd wezen, gelijk de HH. van
Amsterdam hadden geadvizeerd». Schiedam verstond, met eenparige stemmen der vroed-
schap, dat «de acte gepasseerd moest worden». Schoonhoven wilde zich bij dat besluit
neerleggen, mits met eenparige stemmen genomen. Den Briel verklaarde zich vast-
beraden als vroeger. Namens Alkmaar zei de Secretaris, die alleen nog maar ter
plaatse was, dat hij de komst der verdere heeren moest afwachten, doch inmiddels
wel lijden mocht, dat de zaak «in particuliere besogne» nader overwogen werd; Hoorn,
dat er de vroedschappen bezwaar gemaakt hadden , den eed van geheimhouding te
doen, en burgemeesteren toen hunnerzijds de Statenleden gemachtigd hadden, met
eenparige stemmen de acte in te willigen. De pensionaris van Enkhuizen dorst, bij
ontstentenis zijner medeleden, geen advies uit te brengen; de heeren van Edam verklaar-
den ronduit, dat hun principalen de acte strydig oordeelden met de gewestelyke vrij-
heid van Holland, en het, naar hunne meening, dus beter was, den oorlog voort te
zetten. Monnikendam stemde in een eenparig genomen besluit. Medemblik sprak met de
gewone heftigheid voor, Purmerende zei, dat het nader zou opineeren als de voorzittende
leden allen gesproken hadden. Toen men zoover met omvragen gevorderd was, kwamen
er juist brieven van Van Beverningh, die nu eerst in behandeling werden genomen,
en toen, om door de langdurigheid der vergadering geen achterdocht te geven, daar
het reeds één uur na den middag was, besloten, de zaak 's namiddags te hervatten ^
Zoo geschiedde 't, en kwam men daarop, maandags den 4en, tot vaststelling der
navolgende acte:
384 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
hare raden eo vroedschappen ook verstonden, dat deze acte niet van de provincie
kon worden gevorderd dan met krenking der vrijheid van den Sfaat, door de voor-
ouders van den tegenwoordigen Heer Prins van Oranje, onder Gods zegen gefondeerd;
dat daarom die acte ook niet kon worden verleend zonder blaam van den Staat bij
heel de wereld, zonder merkelijke verkleining van haar aanzien bij vrienden en
vijanden, en zonder grooten ondienst en zwarigheid, die daaruit van binnen zou komen
te ontstaan; dat er nog middelen waren, en nader konden worden gevonden, om
met de macht van 't Land, onder Gods zegen, den oorlog zoolang voort te zetten,
tot men redelijke en eerlijke voorwaarden bedingen kon; dat haar afgevaardigden in
de Staten in geenerlei manier toestemmen mochten in 't verleenen der acte, maar
met de overige leden en die der verdere provinciën ernstelijk zouden overleggen, wat
tol behoud van den Staat promptelijk behoorde gedaan te worden; dat ze ook niet
konden verslaan, zich langer verbonden te houden aan de gevergde geheimhouding,
maar dienaangaande vrij te zijn, om in tijden en wijlen, zoo tot het verleenen der
* acte, met meerderheid van stemmen — gelijk in dezen niet geschieden mocht, en
ook niet toegestaan, kon worden ^ — besloten werd, öh daaruit zwarigheid rijzen mocht
— wat God de Heer genadelijk verhoeden wilde! — voor heel de wereld te mogeii
doen blijken, dat zij er onschuldig aan waren. De leidsche leden verklaren, dat zij
om verscheiden — mondeling ontvouwde redenen, bij eenparig besluit van hun prin-
cipalen , gelast waren, zich tegen 't besluit te verzetten, als nadeelig voor de hoogheid
en vrijheid van den Staat in 't algemeen en der provincie in 't byzonder, en dat zij
verstonden van den eed van geheimhouding ontslagen te zijn. Alkmaar zei van advies
te wezen, dat de uitsluiting van 't huis van Oranje, zoowel tusschen de provinciën
als onder de gemeente, onlust zou kunnen verwekken, behalve nog dat de vrije be-
schikking van Holland met zulk een «acte declaratoir» op dat punt werd geprejudi-
cieerd. Enkhuizen verklaarde, dat het in geener manier kon toestemmen in de uit-
sluiting, en zich gebonden hield aan het «temperament» vroeger eenpariglijk vast-
gesteld ; de beeren van Edam, dat zij last hadden te zeggen, de acte niet te kunnen
toestaan, ten ware de voorzittende bezwaarmakende leden zich hadden verklaard, en
zoo al de leden met eenparigheid van stemmen konden goedvinden, dat de bewuste zaken
aan de provinciën en bondgenooten der Unie werden meegedeeld, en ook alle de
leden en provinciën het teekenen der acte kontfen goedvinden, en dewijl dat niet
was geschied, daarin part noch deel te hebben I
Al deze ingebrachte grieven en bezwaren maakten, dat men, bij de toezending
-ocr page 392-des vaderlands. 38δ
van 't stuk aan Van Beverningh en Nieuwpoort ~ Jongcstal werd natuurlijk, zoo
goed als zijn Proyincie en haar Stadhouder, buiten alles gehouden - het van een
schrijven liet yerzeld gaan, inhoudende, hoe men «om Tele en yerscheiden respecten,
den welstand, order en rust der landen betreffende» deze zaak «van gansch hooge
en niet min bekommerlijke eonsideracie vindende», niettemin tot vordering van den
vrede en tot voldoening van den Heer Protector der engolsche Republiek goedgevonden
had deze acte vast te stellen, en haar overzond, om er zich tol bevordering der wer-
king van 't vredesverdrag van te bedienen; met dien verstande nochtans, dat, vóór
men het stuk uit zijn handen gaf, of aan iemand ter wereld deed of liet kenbaar
worden, dat het door de Staten was vastgesteld of toegezonden, als nog alle beden-
kelyke en doenlijke pogingen aan te wenden, om den Protector daarvan te doen
afzien, en zich te vergenoegen met hel bewuste temperame7it
Hoewel De Wilt — als hij in een afzonderlijk schrijven aan Van Beverningli
meldde — wel voorzag, dat Cromwell van zijn voornemen niet zou af te brengen
zijn, liet hij toch niet na, er, in de gegeven omstandigheden, op aan te dringen,
dat, zoo Van Beverningh hem «door eenige middelen kon bewegen, van den eisch
der acte .af te zien, hij daardoor aan de vergadering der Staten en hare leden groot
contentement en bijzonder genoegen zou geven, daar zij over 't gebeurde nietten
beste genoegd» was. 't Had dan ook heel wat voor hem in gehad, bij het heftig
verzet van sommige steden en hare afgevaardigden , de vaststelling door te drijven en
't stuk weg te krijgen. Na eerst met moeite de door Leiden en Haarlem geëischte
nadere omvraag omtrent hel al of niet gewettigde eener overstemming ontweken te
zijn, had hij, op den haast verwijzende, die er bij 't werk was, en het ongeradene
haar nog eens weer op het tapgt te brengen, omstreeks half acht den Heeren in
bedenking gegeven, zich voor een korte poos uil hun. midden Ie verwijderen, om in
de zoogenoemde «vertrekkamer» metterhaast de acte op Ie stellen. Teruggekeerd had
zich de groote meerderheid bij den inhoud van 't stuk neêrgelegd, doch waren de
andere bij haar verzet gebleven; het was daarop echter voor vastgesteld gehouden,
en — naar hij vertrouwde ~ zoo ingesteld, dat er «de vrijheid van den Staat zoo
veel mogelijk in bewaard, en de begeerte van den Heer Prolector volstrekt door
voldaan» werd.
Inderdaad, had men 't vereischte geheim maar kunnen bewaren, geen haan zoU
wellicht naar 't verhandelde gekraaid hebben, en dit van zelf, bij den dood van
Cromwell en de gewijzig.le omstandigheden, te niet zijn gedaan. De geheele acte was,
wel beschouwd, niets dan een wassen neus, door Cromwells halstarrigheid hem zelf
gedraaid, en waaraan geen nederlandsch staatsman noch ingezetene zich behoefde
β*
49
-ocr page 393- -ocr page 394-DES VADERLANDS. ^^J ' 387
grooling van 't Gemeenebest zooveel bijgedragen had; en dat men 't zelfs -vvel wal
vreemd zou^kunnen vinden, dat zij zich door de Engeïschen een wet lieten Toor-
schrijven, hen de vrijheid benemende de personen, die zij verlangden, over hunne
legers te stellen; dat dit hun vrijheid scheen te krenken, voor welke zij anders zoo-
veel liefde en naijver toonden; doch dat, niettemin, indien zij geloofden, dat hun be-
lang — 't welk zij beter dan iemand anders moesten kennen — meebracht, dat zij
zoo handelden, men er niets op te zeggen vond; en dat hun belang altijd veel grooter
was dan dat van dat Huis, 't welk Frankrijk altijd om hunnent wil, en met betrek-
king tot hen, zoo bijzonder dierbaar geweest was. Graaf Willem Frederik moest hij, van
den anderen kant, verzekeren — en hem zoo de bitterheid dezer wijze van doen ver-
zoeten — dat de fransche koning moeilijk zijn eigen zaak kon schä doen, zonder
hém daardoor nog te helpen; en dat het veel beter was, Z. M. zijn vertrouwen inde
harten Hunner Edelmogenden herwon, door zich naar hun neiging te schikken, het-
geen Haar misschien gelegenheid zou verschaffen, hem, bij een gunstiger gelegenheid,
van den tijd te hopen, persoonlijk van dienst te zijn ^ Met geWelijke middelen, «hoe
doeltreffend ook in de wanhopigste zaken vaak van werking», en die hem door
Mazarin daartoe aan de hand waren gedaan, meende hij voor 't oogenblik niets te
kunnen, en dorst er zelfs noch bij Van Beverningh, noch bij De Witt meê voor den
dag te komen, uit rechtmatige vrees, dat zij er hem openlijk voor op de kaak zouden
stellen. Het onderzoek naar de omkoopei-^en, in 1651 bewerkstelligd, had voor een
tijd lang zijn doel niet gemist, en deed de lieden dubbel op hun hoede zijn \ 't Hielp
in deze omstandigheden den armen Graaf Willem Frederik dus weinig, dat hij al
aanstonds begonnen was, zijn goede diensten, gelijk die van Jongestal, voor de opne-
ming van Frankrijk in 't Vredesverdrag aan te bieden, en het tegen Holland op te
zetten; Chanut ging den hem aangewezen schoorvoetenden gang, gaf Willem Frederik
goede woorden, maar trok zich onmiddelijk terug, waar 't op werkdadigen steun
zijner heerschzuchtige plannen aankwam. Hij wist integen'deel niet minder op den
besten voet te geraken met de hoofden der tegenpartij, en het vertrouwen van De
Witt gelijk dat van Wassenaar-Opdam, «zoo veel hij maar vermocht», te winnen I
Voor Frankrijk zag hij buitendien geen voordeel in een openlijken breuk tusschen
beide Staatspartijen, gelijk de friesche Stadhouder daar op belust scheen, en er hem
nu weldra ronduit over zou polsen. Bij een nieuwe aanwijzing hoe te handelen, hem den
löen Mei door Mazarin toegezonden, werd hem — in overeenstemming daarmeê _
uitdrukkelijk aanbevolen, de onderlinge tweespalt, en het volksrumoer, dat er uit
-ocr page 395-388 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
zou kunnen Yoortspruiten, niet slechts niet te bevorderen, maar at zijn best te doen,
om dit te voorkomen; bedenkende, dat, gelijk er geen verwarring in een Slaat kan
zijn, waaraan men door een burgeroorlog een einde zou moeten maken, er ook voor
de hollandsche Staten geen ongemak te vreezen was, dat men door een scheuring
tusschen de vereenigde gewesten moest ontwijken. Daardoor toch zou men juist dat
doen, wat de Engelschen en vooral de Spanjaards wenschten, die dan Holland en Zee-
land aan zich zouden trekken, en met vereende krachten een zeemacht vormen,
tegen welke in de gansche Kristcnheid geen tegenwicht te vinden w^as. Bleven de zeven
gewesten daarentegen vereenigd, welk noodlottig besluit zij dan ook thans mochten
nemen, de slechte behandeling, die zij ongetwijfeld, in hun handel en zeevaart, in
den loop der jaren weder van Engeland ondergaan zouden, de verandering, die in den
tegenwoordigen bewindsvorm zou kunnen plaats grijpen, en andere onvoorziene oor-
zaken zouden herstellen kunnen, wat thans in 't ongereede scheen. Den Prinsgezinden
moest hij maar geheimzinnig en behendig te kennen geven, dat Frankrijk het belang
van 't Huis van Oranje altijd ter harte bleef gaan, maar het voor het welzijn zijner
voorstanders zelf noodig was, dat van die belangslelüng niets openlijk uitlekte, daar
dat het engelsche en hollandsche opzet tot zijn vernedering versterken zou; doch dat de
tijd , die zooveel verandering en ommekeer te weeg brengt, ook een samenloop van
omstandigheden kon doen geboren worden, waarin de fransche koning zich met meer
vruchts voor hen in de bres kon stellen Frankrijks haatzieke staatkunde werkte
dus de weinig minder baatzieke bedoelingen van Graaf Willem Frederik als van zelf
tegen, en toen deze zich, een dag of wat later, met zijn vrome wenschen om fran-
schen steun tot Chanut wendde, moest hij zich met een ontwijkend antwoord te
Vreden stellen. Ghanut gaf hem te kennen, dat 's konings hulp den gewesten in den
nood niet ontbreken zou, doch dat men eerst alle andere middelen beproeven moest,
vóór men tot zulk een uiterste kwam, van 't welk hij hem tevens al de bezwaren
voorhield, 's Graven belang — gelijk hij in een brief aan Brienne deed opmer-
ken ^ — verschilde met dat van Frankrijk; hij kon zich gemakkelijk verbeelden, dat
wanneer de ünie eenmaal ontbonden was, een deel der gewesten zijn buit zou wor-
den, en dat hij dus die ontbinding niet vreesde, Avaarvan Frankrijk een afschrik had.
Men moest hem dan ten minste met geld helpen, hervatte de Graaf, daar Holland
de beurs in handen had; doch Chanut hernam toen, dat men nooit tot dien uitersten
rampspoed, een burgeroorlog, komen zou. Hy was — als hij schreef — opzettelijk
des te voorzichtiger in zijn spreken, als hij, hem kennende, zeer vreesde, dat hij,
zonder de scha te berekenen, daardoor aan Frankrijk te berokkenen, anders al licht de
lieden van zijn partij zou opzetten, door hun de beloften kenbaar te maken, hem van
DES VADERLANDS. ^^J ' 389
die zijde gedaan, en dit dan onmiddelijk algemeen verspreid zou worden. Mazarin
schonk hem zijn volle goedkeuring op zijn Λν^ζβ van doen, en drong er op nieuw op aan,
dat hij, om Spanje en Engeland tegen te werken, de gemoederen tot eendracht moest
zien te stemmen, zonder welke «groote Staten zich met moeite kunnen handhaven,
en kleine onvermijdelijk te grQnde gaan» Hij had ~ naar hij hem meldde geer
Avelgedaan, de «heftige» voorstellingen van den frieschen Stadhouder niet te beamen ,
en niet minder, om zich niet te verklaren omtrent de vraag, of de koning, ingeval
van scheuring, de partij der zich afscheidende gewesten zou kiezen en ze met geld
ondersteunen. Dergelijke voorslagen toch moest men als gevaarlijke klippen vermijden,
en — juist als hij gedaan had ^ tevens niets laten doorschemeren, dat de minste
aanleiding tot verdenking kon geven, als begunstigde men de eene partij boven de
andere, en als had men niet het algemeen belang der Republiek op het oog, dat
in een goede verstandhouding van al haar leden onderhng bestond.
Deze liet zeker voor 't oogenbhk nog heel wat te wenschen over, en zou er door
de kwaadwillige geruchten, over de met Engeland beraamde acte verspreid, niet beter
op worden. Gelijk De Witt reeds den 9en Mei aan Van Beuningen meldde, ging
«de spraak onder de gemeente» daaromtrent «t'eenemaal buiten de waarheid, zoo
verre dat men zelfs voorgaf, dat de jonge Prins en beide Princessen, met al wat
daaraan hing, het land zouden moeten ruimen» Hij hoopte intusschen, dat zich
«de zaken door de gunstige directie en de genade van God-almachtig alle ten beste
schikken zouden, en alle verdere difficulteiten, die in de execucie van 't groote werk
van den vrede, met 't gene daaraan dependeerde, nog mochten komen, alsmeê zouden
worden gesurmonteerd». Den 8en der maand was de zaak reeds door den bevooroor-
deelden frieschen afgevaardigde Hautbois met veel heftigheid ter sprake gebracht, en
had hij zich met den meesten nadruk tegen de afzonderlijke onderhandeling van
Holland met Engeland, als strijdig met de vrijheid en de Unie, schadelijk voor den
Prins en zijn Stamhuis, en schandelijk voor 't Gemeenebest, verklaard. Meer gematigd
uitten zich Gelderland en Utrecht, zich een nadere verklaring voorbehoudende; evenzoo
Zeeland, dat echter reeds nu te kennen gaf, dat hetgeen door Holland in dezen op
zijn eigen houtjen verricht was, wel geen instemming bij de zeeuwsche Staten vinden
zou; terwijl Stad en Landen, in heftigheid Friesland niets gewonnen gevende, zeide
dat, daar de uitsluiting van den Prins door Engeland voorgeslagen, doch door alle
gewesten verworpen dus, en de bijzondere onderhandehng van beide hollandsche ge-
zanten , die zonder noodzaak en zonder kennis of bewilliging der overige Staten had
plaats gehad, als met de Unie strijdig, en tegen den uitdrukkelijken lastbrief
der gezanten indruischende, nietig was. Ten slotte bepaalde men, aan Holland onmid-
DES VADERLANDS. ^^J ' 391
langdurige en getrouwe diensten, bij die Princen achtereenvolgens, met Trijwillig op-
zetten Tan goed en bloed, aan den Lande gedaan, of op de goede genegenheid door
Hun Ed. Gr. MM. diensvolgens altoos aan het loffelijke Huis van Oranje betoond, of
eindelijk mede op de teêre en onnoozele jaren van den jongen Prins, van welken, zoo
ten opzichte zijner geboorte, als ten aanzien van 't aanmerkelijke belang, dat hij in
den algcmeenen welstand dezer landen had, niet anders te onderstellen was, dan dat
hij in tijd en wijle de voetstappen van zijn voorouders ten dienste van den Staat zou
hebben te volgen ; w aartoe alzoo hem, in zijn minderjarigheid, de weg niet zonder
merkelijke vlek en bevooroordeling der eer van zijn persoon en geboorte zou kunnen
worden afgesneden, Hare Hoogheden Hun Ed. Gr. Mögenden dienstvrindelijk wilden
.verzocht en gebeden hebben, in geval zulk een besluit ontworpen mocht zijn, de
zaak, die in allen deele belangrijk was, in nader overweging te nemen, en niet toe
te staan, dat ze ten uitvoer werd gelegdw. Terwijl eenige der Heeren van Holland
afschrift van dit stuk verzochten, om 't aan hun principalen voor te leggen, andere
daarentegen meenden, dat men er verder niets omtrent te doen had, oordeelden de
overige, dat men op nieuw aan Van Beverningh en Nieuwpoort schrijven moest, om
alsnog alle bedenkelijke pogingen aan te weenden, om den Protector zich te laten
genoegen met het bekende temperament-, en werd overeenkomstig hun meening besloten ,
er een nieuwe brief in dien geest naar W^estminster afgezonden ^
Inmiddels raakte de handeling «van dag tot dag» meer algemeen bekend, zoodat
nu «niet alleen de gansche Haag daarvan vol was, maar er in schuiten en op wagens
openlijk over gepraat, en met de noodige toelichting en toevoegselen over gehandeld werd;
't geen dus — als De VS^itt opmerkte — eenige ontsteltenis in de gemoederen der
zwakken veroorzaakte. Zoo waren er zelfs, die met' de aanstaande kermisdagen den
optocht der schutterij met zorg te gemoet zagen, al vertrouwde hijzelf, dat de goede
God, die het groote werk van den vrede tot een goede uitkomst gebracht had, ook
daarin goedertierentlijk zou voorzien I Zijne hoop in dit opzicht werd niet beschaamd ;
want — gelijk hij 't drie dagen later aan Van Benningen melden kon ' — alles liep
met de grootste «zedigheid» af; er werd in geen der vaandels geschoten, geenerhande
moedwil gepleegd, en geen ongelukken veroorzaakt, zoodat er «in menigte van jaren
van zoo zedigen optrek» niet gehoord was. Ook in de volgende dagen schenen zich
de zaken «veeleer in beter dan erger postuur te stellen; onder de gemeente bleef
groote bedaardheid en een algemeene vreugde over den vrede heerschen»
DES VADERLANDS. ^^J ' 393
verklaren wilde, dat het niet wist, Holland in eenige onderhandeling met den Pro-
tector getreden was, die de algemeene Staten aanging, doch wel hel tegendeel vol-
mondig kon bevestigen, gelijk het dan ook hierbij deed». Ditzelfde beginsel paste men
ook toe op een aanvraag van Gelderland, of niet aan de HH. gezanten in Engeland,
in dienst en eed van Hun Hoog MM., zou worden bevolen, dat ze hun kennis hadden
te geven van 't geen, met hun weten, door de Ed. gr. Mögenden van Holland omtrent
den Prins van Oranje mocht besloten zijn, met overzending van 't afschrift van eenig
besluit daarover hun toegezonden. Men verstond daarop toch, dat men zich de moeite
zou geven, de HH. vaQ Gelderland te doen begrypen, dat fle Heeren voor Hun Hoog
MM. in commissie werkzaam — gelijk die gezanten — hun alleen rekenschap en
gehoorzaamheid schuldig waren, in zaken de Generaliteit betreffende, maar niet
van andere, waarover hun door eenige provincie, steden, of particulieren aanschrijving
gedaan was. Mocht Gelderland op dien grond van geen verderen aandrang in dezen
willen afzien, dan zou men, met alle bedenkelijke redenen, motieven, en middelen
trachten te voorkomen , dat er by Hun Hoog Mögenden eenig besluit op genomen werd ''
Friesland had inmiddels, den weer een nieuw vertoog in wat gematigder vorm,
maar toch — naar De Witts meening — «in eenige clausulen zeer impertinent» inge-
diend , dat het echter weer mee genomen had, na van 't ondoeltreffende er van over-
tuigd te zijn Gelderland, Utrecht, en Overijsel verzochten, dat ook de ingediende
geschriften van 8 en 18 Mei mochten ingetrokken worden, waartoe de friesche Heeren
echter nog niet verkozen te besluiten, al toonden zij zich ook minder overmoedig,
en was hun toon aanmerkelijk lager gestemd dan eerst. In de hollandsche Staten werd
den volgenden dag besloten, dat men «tot wegneming aller averechtsche indrukken
der HH. van Friesland en van alle anderen, die dergelijke denkbeelden mochten
koesteren, ter Generaliteit in alle oprechtheid verklaren zou, dat men nooit de aller-
minste gedachte had gevoed, ooit of ooit iets te ondernemen tegen de Unie van 1579,
noch eenige de allerminste indracht te doen in de Hoogheid, Soevereiniteit, of Gerech-
tigheid van eenige provincie, veel meer om naar eenige overmacht over haar te stre-
ven, maar, in tegendeel van dien, aUijd besloten te zijn en te blijven, om die Unie
heilig te bewaren en handhaven, en ook elke provincie, gelijk hare leden en inge-
zetenen , volgens die Unie, bij hun voorrechten, vrij- en gerechtigheden, en vooral
bij haar Soevereiniteit en volstrekt bewind, met alle behoorlijke en mogelijke midde-
len, ja, met lijf en goed, waar 't noodig, te helpen handhouden, stijven en sterken,
gelijk men dat ook van de andere bondgenooten vertrouwde en verwachtte». Aan de
Staten van Friesland besloot men verder bij missieve te melden, «hoedanige geschrif-
394 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
ten de Heeren dier provincie hadden ingebracht, en welke men vertrouwde, dat Hun
Ed. Gr. Mögenden, éven als Holland, zouden oordeelen, in een taal te zijn opgesteld,
niet beantwoordende aan de waardigheid van hen uit wier naam ze gesproken werd,
noch aan de aanzienlijkheid der plaats, waar ze werd geuit, noch aan de waardigheid
van hen tot welke ze gericht was; met gansch gedienstig maar ernstig verzoek, dat
Hun Ed. MM, in het toekomende hun Heeren ter Generaliteit zoodanig gelieven te
gelasten en in te hebten, dat ze zich tegen hun goede bondgenooten met zulk een
matiging mogen gedragen, als tot onderhouding van alle deugdelijk verlrou\ven en
tot voorkoming aller verrreemding der gemoederen vereischt werd».
Zoolang immer doenlijk wist De -Witt de gevraagde opening en 't afschrift aan de
algemeene Staten te onthouden. Eindelijk echter, in de zitting van 4 Juny, werd de
aandrang te sterk, en moest hg voor de meerderheid zwichten, doch zocht ook toen
nog de zaak steeds te vertragen, om die van den vrede niet ter elfder ure nog onge-
daan te maken. Was — daar aan Cromwell's inschikking wel niet te denken viel —
het iiitsluitingsbescheid eenmaal in" zijne handen, dan hep men daarvan geen gevaar
meer , en was hij ten volle bereid er der Generaliteit een afschrift van in handen te
stellen. Zeeland, Friesland, Overijsel, en Stad en Landen, stemden in gemelde zit-
ting alle vier, dat men aan de gezanten in Westminster om opening en afschrift
moest schrijven; en ofschoon nu Gelderland en Utrecht, op Hollands nadere verkla-
ring , dat het gaarne beide zou geven, wanneer de zaak, op de eene of de andere
wijs beslist was, nog Avat geduld wilde oefenen, bleef er, na het verklaarde gevoelen
der grootste helft van de gewesten, niet anders over, dan zoo mogelijk nog wat tyd
te winnen. Holland beloofde daarom nu, «zijn principalen het gepasseerde te zullen
refereeren», gelijk den volgenden dag geschiedde, doch zou dan ook den daarop vol-
genden niet langer met dat schrijven naar Westminster mogen dralen, in het bemoe-
digende uitzicht trouwens, dat alles daar dan toch wel zou afgeloopen zijn, en de zaak
haar eindbeslag reeds gekregen had Κ Om de gezanten zelf daarbij uit alle moeilijk-
heid te helpen, vond hij 't raadzaamst, hen de kortst mogelijke metten te laten ma-
ken , en — wanneer de zaak nog niet ten einde Avas gebracht — óf een verklaring
van den Protector uit te lokken, dat hy zonder de acte genoegen nam, öf die acte
aan hem uit te leveren. In dien zin stemden, op zijn voorstel, dien eigen avond de
edelen en groote meerderheid der steden van Holland, en pende hij dat Van Bever-
ningh nog vóór middernacht over, zoodat deze dus vóór de kennisgeving van 't raads-
besluit der algemeene Staten op alles behoorlyk was voorbereid, en zijn maatregelen
in overeenstemming daarmee nemen kon. Naar aanleiding van dit besluit en de daar-
uit voortvloeyende noodzakelijkheid, het antwoord der gezanten af te wachten, meende
DES VADERLANDS. ^^J ' 395
men nu echter van de hollandsöhe zij ook van alle verplichting tot opening af te
wezen, ook al mocht vóór zijn aankomst de zaak reeds zijn afgedaan. Men gaf dit
in een breedvoerige missive van Ö Juny aan de provinciën te kennen,, en sprong
tevens voor de door Friesland geschandvlekte gezanten in de bres, als die zich, zoo
in 't stuk der onderhandeling, als meer bepaaldelijk in 't onderwerp door beide ge-
schriften van Friesland behandeld, «met alle getrouwheid en voorzichtigheid gedragen»
hadden, en zoo, «als tot betrachting van de rust en vrede tusschen beide naciên werd
gerequireerd." Friesland het zich daardoor echter niet weêrhouden, er den llen op
aan te dringen, dat de HH. gezanten ten spoedigste mochten worden terug ontboden,
om reden en rekenschap te geven van 't geen ze op naam van Hun Edel Gr. Mö-
genden afzonderlijk mochten hebben gehandeld, en het vond zich daarin door Stad en
Landen gesteund. Hoewel de andere gewesten dat voorstel niet genegen bleken, vond
zich Holland nu toch genoopt, den volgenden dag «gansch ernstelijk te doen verzoe-
ken, dat beide provinciën van dit opzet mochten afzien, vooreerst en vooral omdat
met den Protector nog een reglement op 't stuk van 't zeewezen moest worden vast-
gesteld, om nieuwe onlusten en zwarigheden te voorkomen; verder, omdat men ook
Frankrijk tot een goede verstandhouding met Engeland moest helpen brengen; voorts
omdat zij moesten medewerken, Denemarken voor goed met Engeland'te verzoenen;
en omdat zij eindelijk met den Protector of zijn Commissarissen moesten overeenkomen,
beschikken , en besluiten over den vorm en de manier der werkzaamheden, volgens
het 30e vredesartikel door wederzijdsche Commissarissen te doen. Zonder dat zou
dat artikel en de geheele vrede onvoltrokken blijven; terwijl beide provinciën, en
vooral Friesland, in een en ander te meer belang moesten stellen, als zij het meest
voor de belangen van Frankrijk en Denemarken waren opgekomen, en onder voor-
zitting van 't laatste alle besluiten daaromtrent genomen waren \
Ter zelfder tijd dacht De Witt aan eene hem «dienstig en genoegzaam» noodig»
dunkende «welberedeneerde rechtvaardiging der proceduren van Holland en hande-
hngen van beide hollandsche gezanten, «bekleed met alle mogelijke bewijsgronden,
zoo uit de natuur van 't werk en de gelegenheid van 't gepasseerde, als mede uit
voorgaande exempelen getrokken». Wel was het hem voor 't oogenblik door tijds-
gebrek onmogelijk, zulk een «deductie of justificatie op't papier te brengen», en had
hij daarom wei gaarne gezien, dat Van Beverningh die taak op zich nam, als meer
dan iemand berekend, dat «bondig en krachtig» te doen; terwijl hij zelf zich dan
maar met het nazien daarvan, en «naar zijn geringe capaciteit» toe- of afdoen van
enkele zaken, al naar de omstandigheden en humeuren vereischten, zou tevreden stellen.
Hij maakte daartoe zelfs al aanstonds eenigc «opgestelde redenen» over, die men hier
396 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
en daar, en voornamelijk in Gelderland, ten beste gaf. Een week of twee later ging
hij er echter toch zelf maar toe over, en begon wat «te prepareeren, om de deductie
op 't papier te brengen». Hij had daartoe den len der volgende maand voorloopig
reeds «het principaalste van 't narré» op schrift gebracht, «aangaande het beleid van
zaken in Engeland gebruikt», en 't geen beide hollandsche beeren daar «ontmoet»
was; hij achtte dit het «wezenlijkste van 't geheele werk», en dat «met de
meeste nauwgezetheid of voorzichtigheid» moest worden behandeld, daar het «ontwij-
felijk zeer zou worden gezift en bij velen oneindelijk bij den hare getrokken, of er
eenige stoffe tot berisping in te vinden mocht zijn». Hij zond het daarom ook Van
Beverningh ter kennisgeving over, om het naar zijn inzicht al of niet te wijzigen.
De vredeviering zelve had — gelijk in Hollandzoo ook in Engeland al vroeger plaats
gehad. Den Gen Mei reeds was hij te Londen met grooten luister afgekondigd, 's Mor-
gens hadden zich toen voor het thans door Cromwell en zgn gezin bewoonde Whitehall
zestig kostbaar uitgedoste ruiters verloond, waaronder vier herouten en een twintigtal
trompetters, de overige allen edellui en officieren. Voor 't paleis gekomen stegen zij
van hun paarden af, en schaarden zich dicht voor de Raadkamer, waar de trompet-
ters HU aanvingen te blazen, en toen dadelijk alle vensters der kamer geopend wer-
den, in welke zich Cromwell met zijn Staatsraad, hijzelf met gedekten, de raadsleden
met ongcdekten hoofde, bevonden. Een herout kondigde den gesloten vrede aan, en
't volk deed luide jubelkreten hooren, den Protector een lang leven en Gods besten
zegen toewenschende. Daarop stegen de 60 weder te paard, reden — onder trompet-
geschal — den scepter en zwaard dragenden Lorchmajor met zyn 30 aldermen, in
scharlaken rokken, te gemoet, en maakten met hen samen den vrede aan de vier
hoeken der stad, te Gheapside, en 's middags op de Beurs bekend, 's Avonds werd er
lustig feest gevierd, de gezanten bij den Protector onthaald, vuurwerk afgestoken,
't geschut van den Tower gelost, en de klokken geluid; terwijl de feestzaal op't Paleis
. van 't plechtstatig muziek weêrgalmde, door Sir Gilbert Pickering voor de bekende
woorden van den 133en Psalm vervaardigd. Tegen den 12en Juny werd voorts een
algemeene Dank-, Vast-, en Biddag uitgeschreven.
In Holland werd ■—■ gelijk we 't van Amsterdam reeds vernamen — den 27en Mei
de vrede gevierd; niet overal met dezelfde opgetogenheid. Haarlem liet van den Stad-
huistoren de witte vredevlag waayen, richtte op de groote markt een met palmtakken
versierd tooneel op, en kondigde daar den vrede af, terwijl een luid trompetgeschal
weêrklonk; Leiden daarentegen gaf van geenerlei vreugde blijk '; in Rotterdam — waar
398 algemeene geschiedenis -
pinken, de oranjevlag latende wapperen en met musketten gewapend, ter hulp snel-
den, en den Engelschman 't ruime sop deden kiezen. Zegeyierend brachten zij den
hoeker in veiligheid naar den mond der Maas, voor hun vaardigen bijstand met wat
levende kabeljauwen beloond. Van ernstiger aard was in Mei het gevecht van een
hollandschen Straatvaarder, in de toscaansche zee, met een engelsch schip uit den
Levant, dat hij tot in de baai van Livorno vervolgde en daar in den grond schoot.
Toen zich de engelsche kooplui dier stad bij den groothertog beklaagden, lei deze,
zijn rechten geschonden achtende, beslag op de hollandsche schepen in zijn haven,
door ze van hun roer te ontlasten. Daar het gebeurde inlusschen vooral in weerwraak
op den euvelmoed van den Fenix had plaats gegrepen, werd later alles in der minne
geschikt, en de eene gewelddadigheid tegen de andere verefïbnd gerekend.
De vrede was, in alle opzichten, voor beide landen wenschelijk, en Cromwell er-
kende dat volmondig bij de eerste toespraak, in 't nieuwe Parlement den 14eii Sept.
door hem gehouden, en in welke hij den thans geëinden oorlog, als een krijg be-
schreef, die de engelsche schatkist uitputte , en het engelsche volk een zwaren last
oplei; een krijg-, die het ruim zooveel kostte, als de gansche belasting opbracht. Niets
kon, naar zijn meening, ook om andere redenen, zoo gewenscht zijn als deze vrede
tusschen beide onroomsche Staten, door hun vijanden met even leede oogen aangezien,
als de oorlog tusschen beide Gemeenebesten hun welkom was. De thans verkregen
zekerheid voor de onroomsche belangen in Europa mocht zich ieder Engelschman wel
in 't harte prenten en naijverig gaslaan \ In Nederland mocht een bevooroordeeld
klankspelend schimprijmer smalen:
Doolt iemand die daer zeit, dat daar de Droes en Hel i»,
Daar OU in het vier, en 't Krom en 't moorden wel is,
en den vrede, met zoo iemand gesloten, een weinig benijdbare zaak achten; wie min-
der vrees voor den vermeenden Droes had, en meer doorzicht in staatszaken, kon
niet anders dan dien vrede toejuichen, en met Vondel het beleid hulde brengen van
den sluwen Staatsman, die hem had weten te bewerken, hoeveel moeite dat, tegen-
over zooveel hartstochtelijke partijzucht en kortzichtig vooroordeel, als hij in de alge-
meene en zelfs de hollandsche Staten om zich zag, mocht inhebbcn. De strekking
zijner staatkunde — die neteHge vraag naar 't Stadhouderschap , die meer de toe-
komst dan 't heden aanging, daargelaten — was, in zijn verhouding tot het onroom-
sche Groot-Brittanje, dezelfde als die van den lateren Koning van dat rijk, hetzelfde
400 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
Zeeland liet het niet bij zijn eerste verzet, maar vaardigde, den 22en, nog een
breedvoerig gemotiveerd besluit uit , v\aarin het o. a. verklaarde, hoe het «een gansch
neerstig en circumspect ooge hebbende laten gaan over de distincte geschriften, die
sedert eenigen tijd herwaarts ter vergadering van de Hoog MM. HH. Staten-gen. bij
vorm van aanteekening of protest (waren) uitgewisseld, niet alleen met extreeme droef-
heid en leedwezen hoorde de bittere dissenciën, alteraciën, en oneenigheden tus-
schen dezelve provinciën ontstaan , maar ook de occazie van dien vooral te apprehen-
deeren, als een zaak vol bekommering en sequeele». Het meende daarom de vrijheid
te hebben, om, zonder zich in de regeering van eenige bondgenooten te mengen, of
dien daaromtrent iets voor te schrijven, zijn meening te uiten over zaken rakende de
gemeene bescherming , of bij de Unie bepaaldelijk aan de Gen. opgedragen» , gelijk het
met die uitsluiting het geval scheen, 't Moest aan een iegelijk, die 't had bijgewoond,
nog versch in 't geheugen liggen, «met welk een alteracie en ontsteltenis» het eer-
ste voorstel daartoe in der tijd ter Generaliteit was gehoord, «met zulk een aversie
gerejetteerd, niet alleen om het irreparabel ongelijk en disrespect, 't welk daardoor
den gemeenen Staat en den Heer Prins werd aangedaan, maar ook om de subjectie
en pusillanimiteit, die daardoor zouden worden betoond», 't Was buitendien «van de
eene zijde bij alle verstandige politieken kennelijk, dat de Nederlanden in 't generaal
of in 't bijzonder nooit in ruste of vrede Ie conserveeren waren, zonder tot het be-
leid der gemeene zaken te gebruiken voogden en beeren van qualiteit; en van de
andere bij de piovinciën in 't algemeen, en vooral bij de HH. Staten van Holland
en Friesland voordezen voor ontwijfelbaar gehouden, dat geen Heeren van remarque
te vinden of te bedenken zijn, die met meerder confidencie, verzekerdheid, en dienst
tot het algemeene goevernement en beheer konden worden gebruikt, dan de descen-
denten van den. Heere Prins Willem I en die van zijnen bloede en familie», enz.
Het vertrouwde ten slotte, dat de HH. Staten van Holland, tot voorkoming van alle
kwade gevolgen, den gedanen «misslag promptelijk en reëelijk nog zouden gelieven te
doen repareeren, opdat alzoo alle verdere dissencie vermeden, alle vertrouwde corres-
pondencie en liefde tusschen de bondgenooten hersteld, de regeering van den Staat
bij haar oude luister en ontzag behouden, en vooral de Unie nauwlettend mocht wor-
den gehandhaafd, als het eenigste steunsel, \^aarop het gebouw van de Republiek was
gegrondvest, en na een oorlog van tachtig jaar, alle zwarigheden ontworsteld, tot de prospe-
riteit en hoogte van thans was geklommen» Cromwell, van dit schrijven , wellicht licht
door Van Beverningh, vernemende, richtte den 6en der volgende maand een latijnschen
DES VADERLANDS. 409
dan achtte, zulk een Kapitein te behoeven; als besluit der meerderheid werd daarop
bepaald, dat de acte strijdig was met de Unie yan 1579, en met het besluit der
algemeene Staten op het temperament, bij 't Vredesverdrag beraamd; en dat menden
Prins niet uitsluiten, maar van nu af tot Kapitein- en Admiraal-gen. aanwijzen moest,
't inmiddels aan bekwame lieden opdragende, hem in den hervormden godsdienst en
in begrippen, aan zijn hooge geboorte passende, op te leiden. In Zeeland werd geheel
in gelijken zin besloten; Middelburg achtte voorts, dat men de geheimen der regee-
ring, die men verborgen had moeten houden, door het uitgegeven stuk ten onrechte
wereldkundig had gemaakt; terwijl er reeds vroeger op de noodige zorg voor de op-
leiding van den jongen Prins was aangedrongen. In Friesland ging men verder nog;
nadat men er had gelast, openlijk in de kerken voor den Prins te bidden, liet men
er, in 't volgende voorjaar, een wederlegging der hollandsche Deductie opstellen,
inhoudende, hoe men met leedwezen gezien had, dat de zwakheid van den Staat
voor 't oog der wereld werd blootgelegd, en men zich wel wachten zou dit voorbeeld
te volgen, door die Deductie van woord tot woord te weerspreken: dat men echter,
om dit zw%en niet in verkeerden zin te doen uitleggen, verklaren moest, dal men
het gemaakte vertoogschrift voor een geschrift hield vol gevaarlijke inblazingen en
begrippen, strijdig met de wetten van den Staat, welks ondergang men er door
te vreezen had; dat er verschillende tegenstrijdigheden in gevonden werden, en evenzoo
enkele hoonende uitdrukkingen, waardoor de bondgenooten, en met name de friesche
Staten, zich zeer gekrenkt voelden; dat er de doorluchtige daden van hen, die de
eerste grondslagen van den Staat gelegd hadden, in een valsch licht waren geplaatst,
er aan hun goede bedoelingen een verkeerde wending werd gegeven, om de acte van
uitsluiting eenigsins te kunnen verantwoorden; dat er verschillende voorbeelden zeer
ten onpas in werden aangevoerd, doch men niet zonder verontwaardiging den ondank
had bespeurd voor de nagedachtenis van Prins M^illem van Oranje, den Vorst,
die den Staat verlost had van de ondraaglijke slavernij, waarmeé men bedreigd werd,
en die tot behoud van dien Staat zijn goed had verspild, zijn eer in de waagschaal
gesteld, en zijn leven ten offer gebracht.
Lang vóór Friesland dit stuk had doen opstellen, was er, al spoedig na de uit-
vaardiging der hollandsche Deductie, een reeks van «Bedenkingen» legen in 't licht -
gegeven van iemand, die zich in den aanhef «een privaat persoon» noemde, die noch
van 't Huis van Oranje noch van Haar Gr. Mog. van Holland eenig leed of profijt
(had) ontvangen, (en) verhopende dies, dat die bedenkingen (zouden) blijven builen
suspicie van partijschap» 1. Dit voorgeven was echter minder waarheid dan ijdele
52
-ocr page 417-410 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
schijn, gelijk al aanstonds uit het beweren bleek, dat de acte niet Tan Cromwells
zy verlangd, maar uit Holland gesproten en daar was voortgebracht. Geheel het ver-
zinsel dus, door Graaf Willem Frederiks vuigen verspieder, Van Ruyven, uit zijn
duim gezogen, en den bevooroordeelden Graaf op den mouw gespeld, maar door geen
werkelyk onpartijdige te beamen. Men liet dan ook van de hollandsche zij niet na,
een «Korte Aanteekening», als men ze noemde, op dit «libel», gelijk men 't niet ten
onrechte betitelde, op te stellen Tegenover den «bedenker», dien hij naar den stijl
te oordeelen uit Zeeland herkomstig achtte, stelde zich de steller als «een geboren
subject» van de Staten van Holland voor, die hij voor zijn «hooge en soevereine
overheid, en niemand dan alleen God-almachtig boven haar» erkende, tevens «hei-
liglijk» verklarende, dat hij de meriten en daden van den illustren Huize van Oranje
naar haar rechte waarde estimeerde en prees, en overzulks den jongen Prinse van
Oranje toewenschende alle voorspoed en zaligheid». Hij doodverfde zijn geschrift als
vol van valsche allegaciën, impertinente illacien, grouwelijke invectieven, walgachtige
flatteriën, belachelijke outrecuïdanciën, kinderachtige argumenten, en allesints con-
fuziën en verwerringen en disordre, en niet zonder groote mahcie». Hij vergeleek voorts
de handelwijs van Holland — naar 't voorbeeld eener handels compagnie-schap, hem
door den «bedenker» aan de hand gedaan — bij die van één uit «zeven kooplieden,
die te zamen hadden gecontracteerd een gedurige compagnie van haar negocie en
reeërij over zee: dat is, dat zij hadden gecontracteerd, dat zij gezamentlijk in alle de sche-
pen deelden, die d'een of d'ander uitreedde en met gemeene vrijwilhgers equipeerde.
Het geschiede nu» — gelijk hij verder voorstelde — «dat zij hebben uitgerust een van
haar capitaalste schepen, tot een verre reis, als bijv. naar de Straat, en 't gebeurt,
dat dit schip door een hoogc macht wordt aangeslagen, die zoo wel schip als goed
wil prijs maken, ten ware dat hem zeker achterwezen, dat hij van de gemeene Com-
pagnie pretendeert, wierd betaald, en begroot zijn pretensie bijv. op tien of twintig
duizend gulden. De gemeene compagnons staan toe, dat men hem, om van alle moeite
eens af te wezen, zal geven vijfduizend gulden zonder meer. Het komt nu te gebeu-
ren , dat een van dees zeven kooplieden, die voor zijn particuliere rekening dit schip
met zijn eigen goederen ten meesten deele heeft bevracht — behalve dat hij in de
equipazië, die de gemeene compagnie alleenig aangaat, wel het meeste heeft betaald—
inziende, dat hij 't meeste geïnteresseerd is, dat zijn goederen, om het arrest van
het schip, niet en kunnen aan de markt komen, dat die nog perikel loopen van
met het schip van de Compagnie te worden prijs gemaakt, resolveert, aan die hooge
macht van de inlage eenige stukken goudlaken van zijn eigen propre goederen, die
DES VADERLANDS. ^^J ' 411
de compagnie niet en raken, boven de vijf duizend gulden te geven, waarmede het
schip los en vrij raakt, alle pretensiën te niet, en voorts de compagnie, zoo in 't
generaal als elk van de compagnons in 't particulier, door het afdoen van die pre-
tensiën gebeneficeerd. Zoo nu kennelijk was, dat, zonder de particuliere vereeringQ
van 't goude laken, het schip en goed niet en zou ontslagen geworden zijn, zou dan
wel iemand zeggen, die zich maar eenigsins op de koopmanschap verstaat, dat die
participant de compagnie zou te kori; hebben gedaan, en geen goed compagnon zijn;
ik zou voor mij verstaan, dat de andere participanten van dien man haar vry wel
behoorden te bedanken». In dien zin had hij dan ook God te bidden, dat bij «de
oogen van de andere provinciën en voornamelijk van Zeeland mocht openen, om de
oprechte en sinceere intencie van Haar Ed. Gr. Mog. van Holland tot handhaving van
de dier gekochte vrijheid van ons lieve vaderland te kunnen erkennen, en dat voorts
Zijn gelieven mocht wezen, de gemoederen van die provinciën zoodanig te inclinee-
ren, dat zij, het rechte spoor nevens die van Holland inslaande, mochten zijn eji
blijven inderdaad als ééne Provincie)). — Die oog-opening bepaaldelijk der Zeeuwen
was ook het doel van een reeds wat vroeger uitgegeven vlugschrift, onder den titel
van «De ooggeopende Zeeuw, gesteld in maniere van een samensprake tusschen een
Hollander en een Zeeuw)), door een «Hefhebber en beminner van den Vrede in ons
lieve en vrije vaderland)) in druk gegeven. Meer in 't algemeen uitte zich de opsteller
van een «Noodig bericht aan alle oprechte patriotten en beminners van de duur ge-
kochte Vrijheid)), t' Amsterdam in 't hcht verschenen, en die met de uitnoodiging
besloot: «doet uwe oogen open, en legt het in de schaal uwer hersenen, en gij zult
bevinden, dat het rechtvaardig voornemen van de Staten van Holland zal overhalen
en zwaarder wegen; oordeelt zonder passiën of vooroordeel, en gij zult bevinden, dat
het den Staten van Holland zoo vrij staat, een Goeverneur-generaal of Kapitein-gen.
te verkiezen of te verwerpen naar haar eigen goeddunken, als iemand van de andere
provinciën, die het tot verscheiden malen gedaan hebben».
Nog in den laatsten tijd, het najaar van 1654, gaven daar de Stalen van Overijsel
het doorslaand bewijs van. Daar was, op den Landdag, in April te Deventer gehouden,
de vervulhng ter sprake gekomen van 't door den dood van Johan Ripperda open
gevallen Drostampt van Twente, naar 't welk de Drost van Lingen en Rentmeester
van Sallant, Rutger van Haersolte, dong. Om de meerderheid daarvoor op zijn zy te
krijgen, had hij van zijn rentmeesterschap ten voordeele van beide steden Kampen
en Zwolle afstand gedaan, en zoo hare stemmen bij die van zijn voorstanders onder
de ridderschap weten te erlangen. Als Brost van Lingen was hij intusschen niet in
Staatsdienst, maar dien van Oranje, en daarom, gelijk om zyn persoonlyke geaard-
heid, in 't oog van anderen minder vertrouwbaar. Zoo vielen hem dan ook Overijsels
derde hoofdstad en eenige anderen van de Ridderschap af, en weigerden zelfs, hem
412 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
als Drost γαη Twente te erkennen. Zijn vrienden en voorstanders in de Staten ver-
lieten daarop den Landdag, dien zij nu eerst naar Kampen en daarop naar Zwolle
verlegden, terwijl de weerpartij de beraadslagingen te Deventer bleef voortzetten. De
verdeeldheid ging allengs zoo ver, dat men krijgsvolk tegen elkander begon te wer-
ven, en ook de bezettingen der drie steden tot bijstand zocht te bezigen. Zoowel de
algemeene Staten echter, als die van Holland, kwamen in September daar tegen op,
en verboden den op hun betaling staanden manschappen, zich in 't geval te mengen
en een van beide partijen ten dienst te slaan. Wel waren, ter Generaliteit, Zeeland,
Friesland, en Stad-en-Landen, daartegen opgekomen, en had Friesland er zelfs verzet
tegen doen aanteekenen, omdat het in strijd was met de uitdrukkelijke bepaling der
Groote Vergadering, dat geen der overige provinciën, noch haar Generaliteit, iets te
bevelen had over 't krijgsvolk, in een of ander oppermachtig gewest gelegerd; doch
de vier overige Provinciën sloten zich bij Holland aan, dat te betoogen wist, hoe er,
sedert de scheiding van den Landdag, geen Oppernïacht in Overijsel meer bestond,
en er de anders ondubbelzinnige bepaling dus ook niet van kracht was. Het verbod
ging dus uit, en tevens het verzoek aan de drie Steden, om de door haar aangeworven
krijgsknechten ijlings weder af te danken, en 't geschil ter minnelijke beslechting aan
de algemeene Stalen te laten. Deventer en de minderheid vond daarin geen bezwaar,
doch de meerderheid in Zwolle wilde er niets van weten, en bleef op haar stuk slaan.
Zij begreep zelfs, dat het beste middel, om de gedane keus door te drijven en zelve
meester te blijven van het terrein, de aanstelling van een Stadhouder en Kapitein-
generaal zou wezen. Daartoe riep zij nu ook in Oclober beide stadjens van Hasselt
en Steenwijk op, die zich echter minder eenstemmig met haar toonden, en zich bij
de verschijning ter zitting reeds voorkoiTien vonden , en de benoeming zoo goed als gedaan
Zoo was den 14en der maand de jonge Prins tot Stadhouder en Kapitein-generaal van
Overijsel aangesteld, en Graaf Willem Frederik, tgdens zijn minderjarigheid, en tot
hij zijn 19e levensjaar zou ingetreden zijn, tot zijn Luitenant. Nog vóór 't einde der
maand haastte zich deze nu naar Kampen te komen, waar hij den 27™ door de over-
heid, van twee keteltrommen, zeven trompetters, en een herout begeleid, plechtstatig
werd ingehaald, en zgn triomfantelijken intocht tusschen een dubbele rij gewapende
burgers, onder 't lossen van 't geschut, op het Raadhuis deed. 's Namiddags nam hij
er aan den hem ter eere aangerichten feestdisch deel, en vertrok den volgenden mor-
gen naar Zwolle, om een week of vier later naar zyn eigen hoofdstad terug te keeren.
Zijn nieuwe, verbrokkelde Luitenantschap, hoe luisterrijk geopend, zou evenwel slechts
van korten duur zijn. Deventer, of liever de daar vergaderd gebleven Staten-minder-
heid, gaf met het einde van 't jaar een breedvoerige verklaring in het licht, welker
' Zio de Korte Verklaringe van Btirgemrn,, Schepenen, en Maden der Siadt Hasselt, Amsterdam, 1655 bl. 3.
-ocr page 420-DES VADERLANDS. ^^J ' 413
laatste of 9e hoofdstuk ontvouwde, «dat do pretense electie van den Stadhouder nul
en van geender waarde, en tegens de gerechtigheid, vrijheid, en hoogheid van de
Provincie van Overijsel,) was Zij betoogde daarin 0. a., hoe het «evidentelijk buiten
alle noodzakelijkheid voor den dienst van den lande was, dat iemand met' een officie
gebenificeerd werd, totte bedieninge van hetwelke hij noiorie onbekwaam was, endaar
beneffens kaarblijkelijk het recht van vrije keur voornamelijk (was) ingesteld, opdat
de vroomste, Avaardigste, en capabelste lot de bediening geprefereerd (zouden worden).
Zijnde voorts de geheele provincie notoir, door hoedanige middelen de beleiders van
de onwettelijkheden de zaak tot deze pretense electie hebben gedirigeerd; namentlijk
door brassen, teren, en allerhande openbare kuiperij; zulks ook, dat zij de geheele
gezworen gemeente van de steden Kampen en Zwolle in publieke taveernen getrac-
teerd hebben; eene zake, in deze provincie niet alleen niet gehoord, nemaar ook,-
naar het oordeel van verstandigen, in een welgestelde Republiek niet tolerabel, als
goede wetten en costumen corrumpeerende, en den weg tot een tyrannieke dominacie
prepareerende, gelijk daarvan de exempelen van alle eeuwen consonante getuigenissen
geven». Het liet zich dan ook «ten volle speuren, dat zoodanige proceduten niet als
om particuHere speculatiën bij der hand genomen zijn, tot uitvoering en stabihssement
van haar aangevangen kuiperijen: als zijnde de voornaamste oorzaken, om welke zij
alle deze disputen verwekt, en zoodanige ontroering in deze provincie aangerecht heb-
ben». Van de andere zij stelde men een tegenvertoog op; doch zond daarop de min-
derheid, in Maart 1655, een drietal van haar leden, Rabo ïlerman Schele en Bernard
Bentinck uit de Ridderschap, en den deventer burgemeester Jan van den Beeke, naar
den Haag, om bij de geestverwante Staten van Holland over de oneenparige verkie-
zmg van den Stadhouder te klagen, en hun steun te vragen bij de haar dreigende
verdrukking door de meerderheid.
Bij de hollandsche Staten waren de gevoelens verdeeld. Dordrecht en Haarlem stem-
den terstond voor ondersteuning, wanneer men de gedane keus wou doordrijven, en
zagen zich daarin door ^ Amsterdam, Gouda, Schiedam, Den Briel, Monnikendam,
Medemblik, en Purmerend bijvallen. Toch besloot men ten laatste zich daaromtrent
niet te uiten, maar alleen de omtrent de bezettingstroepen gegeven bevelen te her-
halen. Eenige weken later, in Mei, daagde toen een bezending uit de meerderheid,
de overste Adriaan Jurriaan van Haersolte uit de ridderschap, en de burgemeesters
van Kampen en Zwolle, Rudolf van Langen en Hendrik Wolfsen, op, om den hol-
landschen Staten voor te houden, hoe de ridderschap en de drie steden de oppermacht
in Overijsel vormden, en de eerste thans 69 edelen, ten Landdag zitting hebbende,
telde, in welken Landdag alles — behalve belastingzaken — bij meerderheid van
stemmen beslecht werd; dat voor die meerderheid vereischt werden Óf één edele en
' Declaratie van de Stafen van Overijssel, vervattende een fundamenteel bericht, enz. (80 Dec. 1654).
414 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
de drie sleden, öf 24 edelen en 2 sleden, of 47 edelen en ééne slad; dat er echler
thans maar 17 edelen waren, die zich met ééne der steden legen de verkiezing van
den Drost van Lingen tot Drosl ook van Twente verzetten: dat hieruit een scheu-
ring van den Landdag en velerlei verwarring en twist geboren was, en men geen
beter middel tot herstel der eensgezindheid gevonden had, dan de benoeming van een
Stadhouder en zijn Luitenant; dat die Luitenant hun den weg der bemiddeling had
aanbevolen, maar Deventer daar evenmin van hooren Avilde, als het met den maat-
regel dier Stadhouderskeuze instemde, terwijl het hun toch scheen, dat zulk een keus
bij meerderheid van stemmen kon plaats hebben; dat zij een en ander aan Holland
waren komen meêdeelen, om hun houding tegenover de minderheid te'rechtvaardigen,
en nu verzochten, als wettige Oppermacht 's Lands van Overijsel erkend te worden,
tot zoolang zich de meerderheid weer bij hen had aangesloten, en voorts hersteld te
worden in hun rechtsgebied over Twente, dat die van Deventer zich hadden aange-
matigd, en waar deze niet Haersolte, maar zijn tegenstander Bevervoorde, als Drost,
wilden handhaven; naar hun docht zou voor een en ander het beste zijn, de thans
herhaalde last omtrent de troepen weer in te trekken, en deze ter beschikking van
partijen te laten. Daarop naar Zeeland getogen, droegen zij er 't zelfde vertoog voor,
en vonden er zeker welwillender gehoor. In Holland overwoog men inmiddels de zaak,
en kwam tot het besluit, dat er voor de verkiezing van een Stadhouder althans geen
overstemming — gelijk deze — mocht plaats hebben, en verder de breuk liefst in
der minne geheeld moest worden, nadat alles eerst op den ouden voet hersteld was.
Dit gevoelen, bij de algemeene Staten ingebracht, vond daar geen dadelijken bijval;
men meende er, dat men, ook zonder zulk een herstel af te wachten, een bezen-
ding uit zijn midden kon doen, om alles in der minne te vereffenen. Holland echter,
daaruit een bekrachtiging der aanstelhng van den Stadhouder duchtende, wilde niet
van die bezending hooren, en ook Deventer weigerde haar te ontvangen, en met iemand
van wege de algemeene Staten te onderhandelen; zoodat de tweespalt nog altoos bleef
aanhouden, en dan ook eerst een paar jaar laterals wy zien zullen — een einde nam.
De stadhouderlijke Luitenant intusschen, weinig kans op een rustig bewind ziende,
zou nu weldra om redenen verklaren, dat hij om vredeswil van zijn nieuwe waardigheid
afstand deed,,'t geen ook velen van hen, die hem hadden aangesteld, volstrekt niet
onwelkom was. De Drost van Lingen en zijne sallantsche voorstanders waren reeds in
't najaar van 1654, en vervolgens, met schimpschriften vervolgd, waarin men'l geval
als een rechtszaak tusschen hem en een «vromen Patriot» voorstelde, over welke Sint
Pieter, de drie Wijzen uit Orienten, en St. Paul, als keurmeesters en vertegenwoordi-
gers der drie steden, met hun raadsheeren, Mozes, de profeeten en schrijvers van 't
Oude en Nieuwe Verbond, Keizer Jusliniaan en eenige rechtsgeleerden en wetge-
vers, zaten. Sint Pieter werd dan echter al -aanstonds door den advokaat van den be-
DES VADERLANDS. ^^J ' 415
klaagde als «partijdig» verworpen, daar hij niet wilde, dat iemand zich bij de keur
met «openbare kuiperijen, veelmin corrupciën» inliet, van welke hier juist sprake
was; «de drie wijze koningen en kiezers der magistraat tot Rampen» liet hg daaren-
tegen volgaarne toe; evenzoo Sint Paul, den steller van die te Zwolle, onder voor-
waarde evenwel, dat zy zich niet aan de oude wetten , maar de «tegenwoordige loffelijke
praktijk» zouden houden, tenzij Sint Paul ook nog «eenige farizeeuwsche maximen»
mocht willen behouden. Mozes, de profeeten, en verdere Bijbelschrijvers verwierp hij
ganschelijk; wilde men iemand uit de Schrift, dan ware 't best «de zonen Zebedeï»,
als zynde in materie van staat wel geverseerd geweest, en daarnevens den Heer Judas
Iscarioth, rentmeester-gen. van alle inkomsten der Apostelen, en daarbij een zeer goed
beheerder. Ook alle rechts- en wetgeleerden w erden verworpen, daar beklaagde en de
zijnen zelf Soeverein waren, machthebbende al zulke Avetten Ie maken en te breken,
als ze tot hun «eigen gemeene best meest applicabel» achtten. In den beslissenden ter-
mijn dier rechtszaak, den len Jan. 1655 bepaald, werd door de publieke Faam, na-
mens «Vrederijk, de rechtheer, opperste gebieder en oudste voorzitter in de heilige
vier- en vrijschaar», de rechtszitting geopend, en voerde vervolgens de heilige Petrus,
als advokaat voor Deventer, het eerst het woord. Hy haalde verschillende texten uit
zyne brieven aan, en verweet den Kämpenaren, dat zij, «den rechten weg verlaten
hebbende», verdwaald, en dien van hun burgem. Rudolf van Langen gevolgd waren,
«die den loon der ongerechtigheid lief» had. «O Kampen, Kampenb) riep hy uit,
«uw leider is een verleider; hij is de rechte oorzaak, waardoor het kwaad tot zulken
hoogte is opgeklommen; zonder hem en zoude Haersolte nooit door opgeblazenheid zich
zoo verre hebben laten emporteeren, om te beslaan 't geen waarover hij nu wordt
gequerelleerd». Haersolte's gemachtigde roept dan echter uit, dat Sint Pieter «recht-
vaardiglijk gesuspecteerd is», en 't woord wordt Koning Balthazar verleend. Hij en
zijn confraters, Melchior en Caspar, zouden, naar hij zegt, zich wel «met Sint Pieter's
advies willen accommodeeren», doch ze bevinden zich «tegenwoordig onder 't geweld
Herodis, die met de Farizeeuwen , Schriftgeleerden, en Oversten van 't volk beraadslaagt,
dit jaar de keur of geheel op te houden of naar zijn fantazie te bestieren» ; zij kunnen dus
«zonder perikel» hun oprecht gevoelen niet openbaren». Ook Sint Paul verzoekt om soort-
gelijke redenen verschoond te bly ven, zich verder te uilen, en beveelt alleen «moderacie»
aan, en te gedenken, «dat geen kwaad met kwaad behoort te worden vergolden, maar met
goed overwonnen». Mozes is voor zeer streng recht, gelijk hy dat ook in Israël altyd heeft
toegepast; men moet «den booze uit (zijn) midden wegdoen, opdat het volk het hoorcnde
vreeze, en niet voorlvare meer te doen naar het booze»; waarop Haersolte's voorspraak
verschrikt uitgalmt: «Genade, mynheeren; Mozes erkent onze manier van leven niet;
misericordia en geen recht!» — «.Silenimmn, vermaant nu de voorzitter, en 't woord
is aan Samuel. Deze wijst op zijn eigen voorbeeld, en hoe hij altijd «een hater» was
416 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
«van allerlei Tuiligheden en corrupciën, en de kwade wegen zijner zonen, die ge^
schenken namen en 't recht bogen». Even als deze «van hun Staat gedeporteerd»
werden, is hij Tan advies, ook den beschuldigde niet ongestraft te laten weggaan. Ook
de Profeten, die nu optreden, verklaren zich tegen hem, en hun «Eerw. collega Jonas
meent, dat hij in zee geworpen moet w orden, om de dreigende baren te stillen, daar
hij 't alleen is, om wiens wil de Provincie die groote stormwinden overkomen».
Mattheus vergelijkt Haersolte en zijn vrienden met de Farizeeuwen, voor welker zuur-
desem hij het volk aanmaant zich te wachten. De zonen Zebedeï zeggen, dat hun
moeder wel, in een onbewaakt oogenblik, een dwaas verzoek om Terheffing boven
anderen deed, doch dat zij zelf beklaagde daarom nog «in zijn orgueilleuze desseins niet
zullen ondersteunen; hem geschiede als Haman, den Agagiter!» — Keizer Justini-
aan, uit naam aller Wetgeleerden het woord voerende, is hem almede niet gunstig,
en wil liem «tot alle publieke eerampten inhabiel verklaren, en met openbare infamie
straffen». Slechts Dr. Rijn uit zich in zijn voordeel, en acht dat men «zijn gauwig-
heden», die hij niet ontkent, niet voor zoo «afschuwelijk» moet aanzien; dat
toch ook «in de H. Schriftuur als een lofwaardige sluwheid wordt geprezen de
voorzichtigheid van dien rentmeester, die, om zich uit den onrechtvaardigen Mammon
Trienden te maken, een vierdepart, ja, de gerechte helft van zijns Heeren inkomsten,
deed inslokken». Nu komt echter de advokaat van Deventer op zijne beurt voor den
daff, en verklaart, zich niet genoeg te hebben kunnen verwonderen, «dat een zaak
van zoo vuilen bejag met zoo specieusen schijn kon avorden overtogen»; wat hem be-
langt, hy is van meening, «dat het fransche spreekwoord hier niet kwalijk zou wor-
den toegepast α gros larron grosse corde; want, voorwaar, indien men zoodanige onge-
schikte harpijen , grijpvogels, en licencieuse kuipers in de regeering zou moeten tolereeren,
en daarenboven als met eeretitels coroneeren; wat zou daaruit anders kunnen volgen,
als dat Godzalige, oprechte, incorruptible, voorzichtige, ervaren, cordate,en met alle
loffelijke deugden versierde mannen buiten de regeering gesloten, en in plaats van dien
gierige, baatzuchtige, doortrapte, arglistige, en in allerlei guiterij gestileerde boeven
ingedrongen zouden worden!». Ten slotte roept dan de Rechtsheer «den rentmeester
Judas» nog «uit den hoek», om zijn gevoelen kenbaar te maken. «Och, och!» roept
deze uit: «rechtvaardige Heere, ik schrik voor het gerecht, ik ben in 't Hof verdor-
ven, en in mijn gierigheid omgekomen. Ik heb met ontsteltenis aangehoord, dat Dr.
Rijn het exempel des onrechtvaardigen rentmeesters, tot avantage van den Drost van
Lingen, heeft durven te voorschijn brengen. Och! och! hij is daar zeer kwalijk aan:
ik heb zelfs hem in persoon zijn misgrepen in de Hel hooren beklagen en verfoeyen».
Men moge den dehnquent echter niet dooden, maar zijn beurs hever doen leêgen;
misschien dat hij nog, «t' eeniger tijd zijn begeerlijkheid afleggende, tot beterschap
'mocht geraken». Het daarop gevelde vonnis luidde dan ook niet ter dood, maar om
DES VADERLANDS. ^^J ' 417
«te debourseerei])) een driejarig vuursteêgeld, en verder Ie pronkstelling in ezelsdoscb,
met een stokbeurs om den hals en een wijnflesch op zij, in de drie boofdsteden, als
er de Staten vergaderden, verlaging uit den adelstand, en verwisseling van zijn ge-
slaehts- met een spotwapen, dat in sierlijke afbeelding aan 't geheel werd toegevoegd
Terwijl in de volgende maanden de beide afdeelingen der Staten in Holland hare
belangen zochten te behartigen, deden de steden elkander — of liever Kampen en
Zwol aan Deventer, gelijk dit laatste beiden eersten — allerlei verwijten^, die den
<
twist op den duur gaande hielden, eerst in 't volgende jaar naar bemiddeling door
derden deden uitzien, en eerst twee jaar later op een gewenschte beslechting van
't geschil zouden uitloopen; waarom wy er ons dan ook hier niet langer meê bezig
houden.
Ook tusschen Groningen en Ommelanden bleef voortdurende tweespalt heerschen,
tot welker vereffening te vergeefs van tijd tot tijd door scheidsrechters gewerkt werd,
gelijk daartoe o. a. op 't einde van 1653 door beide partijen nog besloten was. De
Ommelanders zelf waren 't onderling niet eens, daar men twee hunner — Rengers
en Aldringa — had willen verhinderen in de vergadering zilting te nemen, en som-
migen , die zich steeds als groote vrienden van den Stadhouder betoond, en daarom
ook op zijn steun gerekend hadden, hem, toen hij als opperscheidsman zijn ge-
voelen moest kenbaar maken, zich tegen hen hadden hooren verklaren. In de stad
vonden dezen een voorstander hunner zienswijs in den burgemeester Eisinga; terwijl
voorts beide ommelander partijen zich den naam van Statenlid voor de Ommelanden
toekenden, en zich van het zegel daarvan bedienden. Een drietal gemachtigden der
eene partij, die welke zich tegen de meening van den Stadhouder verzette, ging in
Maart 1655 naar Holland ter algemeene Staten, om een klaagschrift in te leveren,
waarin zij dien Stadhouder o. a. van majesteitsschennis hunner oppermachtige per-
sonen beschuldigden. Natuurlijk liet zich de weêrpartij niet minder scherp hooren,
en stond onder die weêrzijdsche grieven en verwijten regeering en rechtsbedeeling
nagenoeg stil, daar er noch gedeputeerde Staten noch rechters in de Hoofdmannen-
kamer gekozen konden worden. De Generaliteit besloot toen zelf in Mei maar tusschen
' Terminus decisorius cum amexa Senientia, in zake den vromen Patriot, enz. Tot Vryburgh, ghe·
druckt by Ernst Stuytewagen, wonende op 't lioeck van de Gierstege, tegenover de Grijpvogel, in
den Vergulden Adelaar. In 't jaar ons Heeren 1655.
' Zie O. a. de Sesponsive van dc RH. tan Campen en Zwolle aan de SM. van de Magi. der Sfadt
Deventer, dienende tot Justificatie van 't geene de SIf. ord. Gedejmfeerden van de Staten ly missive
van den 25« Martij hehlen geschreven^ tot lericM op de impertinentiën ende teproahes daertegens in der
RH. van D, missive van den 29n Apr., ende tot ledraffinge van de onucettelycle proceduren soo de
RH, van Deventer den 22° Apr. hellen voorgenomen. Tot Campen , by de Wed. Jasper Hendricksz
van Wieriugen, 1665.
JVe deel, Ie stuk.
-ocr page 425-418 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
beiden te komen, vaardigde eene bezending yan acht gemachtigden — een uit ieder
der proTinciën, en den Raadpensionaris — af, om met den Stadhouder in overleg te
treden, en maatregelen tot Tereffening der geschillen in der minne te beramen. Het
gelukte hun na luttel tijds een schikking te treffen, bij welke het Ommelandsbestuur,
de keus der Landdagsleden, en de begeving der ampten geregeld werd, zonder daarom
nog de tegenpartij geheel te bevredigen, die den Stadhouder teveel gezags toegekend
achtte. Zoo bleef ook daar de onmin nog aanhouden, en kon De Witt, niet zonder
eenige voldoening, in April 1656 schrijven, dat «al de woelingen, te voren door
en voor den Stadhouder, en, zoo 't scheen, ook uit liefde tot den H^e Prins van
Oranje, tegen Holland gepraktizeerd, nu van daar waren afgewend naar de andere
gewesten, gelijk met name Stad-en-Landen en Friesland» Want ook in dit laatste,
al zagen de steden den Stadhouder naar de oogen, waren onder de andere leden velen,
die zich meer onafhankelijk begonnen te uite.n, en daardoor tot velerlei redetwist op
de Landdagen aanleiding gaven.
Ook in Gelderland was men, in 't kwartier van de Veluwe en dat van Zutfen, op
den duur nog aan 't harrewarren. Arnhem en Zutfen meenden in de amptsbedeeling
elk zooveel te hebben in te brengen, als de kleine steden gezamenlijk; deze verlangden
daarentegen ieder haar eigen stemmetjen te doen gelden. Zelf geen uitweg daarop
vindende, besloten beide eerste steden eindelijk, zich aan de beslissing van een scheids-
gerecht te onderwerpen, samengesteld uit het hof hunner provincie met twee gemach-
tigden uit elk der drie andere provinciale gerechtshoven, die van Holland, Utrecht,
en Friesland. Men ging daar nu zelfs tot de keuze dier scheidsrechters reeds over,
doch bleek buiten de kleine steden gerekend te hebben, die van hunne uitspraak
Aveinig goeds voor zich verwachtten, en weigerden in de· schikking te treden.
In Utrecht lagen Stad en Kapittels over de betaling der predikantstractementen
en 't school-onderhoud overhoop, voor welke de eerste een aanmerkelyke bijdrage uit
de geestelyke goederen vorderden, en de vertegenwoordigers der laatste ~ het eerste
lid der Staten — daarvan niet hooren wilden I Voorts was er door het tweede Staten-
lid — de Edelen ·— in July 1654 de friesche Stadhouder, by zijn doorreis, ook
tot dien van hun gewest gekozen, doch vond men bij het derde vooral geen bij val, en
kon 's Graven aanstelhng dus niet doorzetten. Wat die kerkelijke geldvraag betrof,
was het bovenal Utrechts onroomsche kerkvoogd dier dagen, de heerschzuchtige god-
geleerde Gijsbert Voet, die daar de hand in had, en haar op het tapijt had weten te
-Sit-' I
1 Brieven, ITI, bl. 41.
' Zie het Vertoogh van het Mechi, dai de Mag. der Stadt Utrecht is hellende, om haere onderzaten
geestelycTce goederen lesittende, te lelasten mette hetalinghe van 't onderhoudt der FrediTcanten en Schoo-
ien met de appendentiën van dien. Tot Middelburgh, voor J. van de Vyver, 1655.
DES VADERLANDS. ^^J ' 419
brengen. Met zijn overleden amptsbroeder Demaets had hij een ontwerp opgesteld,
om tot herstel van de vervallen rechten te dienen, door de kerk binnen Utrecht in
vroeger tijd bezeten, en oorspronkelijk aan haar toegekend, en die nu — huns heersch-
zieken inziens — op. de «door Gods genade hervormde» gezinte waren overgegaan. Zij
betoogden daarin, dat de kerkelijke en wereldlijke regeering der provincie oudtijds den bis-
schoppen gegeven en op hun opvolgers was overgegaan, totdat keizer Karei, tegen de bedoe-
ling van den eersten stichter, het wereldlgk bewind ten onrechte verkregen had, en dit
nu weêr aan de bedienaars van 't Evangelie, als «de rechte zorg van Kristi gemeente
hebbende, komen moest, en bijgevolg van dien ook alle goederen, daar oorspronkelijk
in betrokken. Dat, om dit te bewerkstelligen, de beste middelen zouden zyn, zich te
wenden tot alle goede bekenden en genegen personen in de Stadsregeering, om die
in kerkelijke bediening te brengen, en met hen vooreerst eenige kleine fouten, onder
den gemeenen man in zwang, te weren, en hen zooveel mogelijk in 't byzonder in
alles gedienstig te zijn en te believen. Daardoor toch zouden zij tot een kerkdijken
yver opgewekt worden, om al wat men verlangde toe te staan. Zg zouden voorts
nauwlettend toezien, voortaan niemand tot ouderling of diaken te beroepen, dan die
het oog op de regeering in de vroedschap hadden, en den kerkelyken genegen waren.
2. Zijn best te doen om zulke personen ten zeerste voor de regeering aan te bevelen,
waardoor het goede voornemen kon worden bevorderd. Daarna diende dan vooreerst
bij die personen, en verder voor de gemeente, bij monde of geschrifte, ter sprake
gebracht te worden, dat de eertijds gestichte goederen aan de vijf Godshuizen gegeven
zijn tot zorg voor de zielen der menschen; welke goederen thans geheel door wereld-
lijke personen werden bezeten, smakende ten volle naar 't -Pausdom. En wanneer men
hun deze meening had bijgebracht, zou men eenigen van de voornaamsten bedektelijk
voorstellen, dat, wanneer de kanonikschappen waren te niet gedaan, het eerste lid
der Staten, uit de kanoniken gevormd, mede zou komen te vervallen. Daarna zou
men op den kansel het bijgeloovig gebruik der vicary-goederen blootleggen, zonder dat
der kanonikplaa^tsen nog aan te roeren, om het eerste lid der Staten niet zoo dadelijk
te krenken. Daarna zou men dat gevoelen der gemeente met ijver inplanten, en zijn
goeden bekenden in die gemeente die goederen tegen maken, met aanbeveling ook
anderen in dien geest te onderrichten. Eerst dan zou men er allengs toe kunnen over-
gaan, ook het gebruik der kanonikgoederen zoetelijk te bestraiFen, en er daarop een
gewetenszaak van maken, om er de gemeente aldus afkeerig van te doen wori^en
en er weêrzin in te laten krijgen. Mettertijd kon men dan hen, die men op 't oog
had, van de tafel des Heeren afhouden. En om dat te gemakkelijker te doen, moest
men bewerken, dat al degenen, die in eenige ampsbediening stonden, een eed deden,
dat zij van den hervormden godsdienst waren, gelyk die nu ter tyd geleerd en onder-
wezen werd, en dat zij öen verklaring overlegden, het avondmaal d^s Heeren te fre-
420 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
quenteeren. En als de kerk dan verklaarde, dat zij die, tegen hare leer, eenige kerke-
Igke goederen genoten, met geen goed geweten ten avondmaal konden voorden toe-
gelaten, zou de regeering van 't gezegde eerste lid omvergestooten zijn. Ware dit
eenmaal gedaan, dan zou men de goederen van de vijf kerken, vicariën, en andere
geestelijke goederen, tot gebruik en dienst van de kerk stellen, onder voorbehoud
dat het beheer er van aan de bedienaars van 't Goddelijk Woord bleef. Daarna zou
men dan de goederen, door de Edelen bezeten en onder hun bestuur staande, mede
tol onderhoud van Akademie en Scholen doen strekken, daar ze van dezelfde natuur
waren, en die edelen, door 't wegvallen van 't eerste lid, geen macht of aanhang
meer zouden hebben. De klooster- en kerspelgoederen, onder beheer der stad, zou
men daar laten berusten, om bg andere gelegenheid daarmeê te handelen, als de
samenloop der tijden zou vereischen. Door een en ander zou intusschen 't gezag der
kerkdienaren zoo toegenomen zijn, dat deze door hun aanhang in de stadsregeering
en de kerkelijke gemeente konden teweeg brengen, dat de bedienaars des Goddelijken
Noords — als voerende 't bewind der kerkelijke en geestelijke goederen — al die per-
sonen vertegenwoordigden, die oudtijds in de regeering van 't gewest waren. En door
toenemend gezag zouden die bedienaren dan, met Gods hulp en voorzienigheid, na
tijd en wijle, de burgerlijke overheidspersonen zoo regeeren en onder zich hebben,
dat ze zich verder op geen andere wijs met de zaken te bemoeyen hadden, dan als
ten tijde der bisschoppen gebruikelijk was geweest
In Zeeland waren, in den zomer van 1654, te Goes eenige in 't vorig jaar uit de
regeering geweerde Staatsgezinden hersleld, doch grepen in 't volgende op nieuw onlus-
ten plaats, toen de regeerende burgemeester, Bartholomeus Dankerts, die zich van
den aanvang af, door een groote mate van heerscbzucht, min gunstig onderscheiden
had '^, door zich zelf tot baljuw was benoemd. Door doeltreffende tusschenkomst der
zeeuwsche Staten werden zij echter voor 't oogenbhk gestild. In die Staten zelf was
intusschen in 1655 het verschil van meening tusschen de leden zoo groot, dat op
velerlei punten de stemmen der steden, drie aan drie — Middelburg, Zieriksee, en
ïholen aan de eene; Goes, Tervere, en Vlissingen aan de andere zij — lijnrecht
tegenover elkander stonden, en zoo, bij gebrek aan een beslissende uitspraak, allerlei
onafgedaan bleef. Er waren er, die zich in hun bevooroordeelde zienswijs niet weêr-
houden lieten, de bron dier oneenigheid elders te gaan zoeken, en er De Witt en
' Zie Concept mn een, instructie^ b^ my Oarolus Demaets ende mynen waerden medebroeder Q. Voet
heraemt, om te dienen tot restauracie van de vervallen gerechtigheden, enz, (der kerk), welkers plaats
de Bedienaren des H. Evafigelii alhier door Qodes ghenade in de Reformatie deser Kerke Christi als
nu representeer en. Welck gheschrift gevonden is in een folio-boeck, in de auctie van den Fred. Dematius
»eriio/i. Ghedr. in 't jaer ons Heeren, 1655. '
' Zie het Manifest ofte Declaratie van de onderdanige hurgerie der Astede Goes, enz.
-ocr page 428-DES VADERLANDS. ^^J ' 421
de hollandsche Staten voor aansprakelijk te stellen, hoewel zij er natuurlijk geheel
buiten waren, en zich integendeel terecht verblijdden, dat in hun eigen gewest alles
thans zooveel rustiger toeging. Wel was, op een los gerucht, dat Graaf Willem Fre-
derik met krijgsvolk van Groningen naar Amsterdam kwam optrekken, de bezetting
daar versterkt, buitenwachten uitgezet, wachthuizen toegesteld, en gewapende vaar-
tuigen in Y en Amstel gelegd, en deden ook de Staten 's Graven vendel, dat zij min
of meer verdachten, uit Dordrecht wegrukken; wel wijzigden zij zelf hunne lijfwacht,
en verdeelden die in vier vendels, terwijl zij eenige oversten en manschappen, als
van te groote Oranjezucht verdacht, vervingen of verplaatsten, en den zich des bekla-
genden Staten van Friesland ronduit ten antwoord gaven, dat zy reden tot wantrouwen
hadden, en men hun dat dus niet euvel duiden moest;—doch van onlusten en staats-„
rumoer was er geen sprake, en deed in dit opzicht de voor 's Lands ingezetenen zoo
welkome Vrede daarin zijn blijde werking reeds gevoelen. Veel bracht daartoe zeker
ook bij, dat de Staten hun zoogenoemden Commissarissen-politiek gelasten, den Pre-
dikanten ter Synode aan te manen, om hun gemeenteleden tot gehoorzaamheid aan
de burgerlijke overheid aan te sporen, zonder hen daarom tot de verdediging van
deze of gene «resoluciën, edicten, of decreeten» te verplichten. Hoe groot de invloed
van dit kanselvolkjen op de kerkelijke schare was, bleek zelfs Mazarin te bevroeden,
die, in 't begin van 1655, den franschen gezant schreef, om, zoodra hij er maar
gelegenheid en lust toe voelde, eenige der meest geziene én meest op kuipery beluste
calvinistische predikanten, gelijk er altijd gevonden werden, te winnen, en daarbij
op geen toezegging van geiden te zien, die hun welbetaald zouden worden. Daar
— als hij zich uitdrukte.— «de arminiaansche factie thans het bewind in Holland
voerde, moest hij de calvinistische' behendig zien aan te vuren en bemoedigen; in
een staatkundig opzicht, wel te weten, want — als hy er, zijns hoogen kerkampts
waardig, bijvoegde — «uit een geloovig oogpunt, zouden wij de eene partij zoo goed
als de andere liefst van haar ketterij genezen zien» Juist de welgegronde vrees voor
de waakzaamheid der Overheid weerhield echter Chanut — als hij een maand later
betuigde — zich nader met hen in te laten, daar zij, met wie hy er in vertrouwen
over gesproken had, hem gezegd hadden, dat, hoe genegen die predikanten ook uit
den aard der zaak zouden gevonden worden, de Overheid te veel op hun doen en
laten toezag, en wanneer de toeleg ontdekt werd, de gevolgen des te schadelijker
zouden zijn \
Van de gezanten was, op dien tijd, Nieuwpoort nog maar alleen in Londen geble-
ven. Jongestal, vrg wat misnoegd, dat men steeds buiten hem om over de uitsluitings-acte
^ Zie zjjn schreven van 14 January, Archives, V, pag. 156.
' Zie dat van 11 Pebr, aan Brienne, ald. p. 158.
422 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
-ν.
gehandeld had, en zich daarover niet onbetuigd latende, was in October reeds ver-
trökken, en den 5en December door Van Beverningh gevolgd. Kort na zyn terugkomst
legde deze ter Staten vergadering van Holland de beëedigde verklaring af, dat, «noch
hij, noch iemand anders, met zyn weten, op eenigerhande wijs, den Heer Protector
in den mond had gegeven, om de uitsluiting van den Prins, als vredesvoorwaarde,
te verlangen, gelyk sommigen dat schenen te meenen, en de friesche Heeren zelfs
ter Generaliteit hadden doen verstaan». Hg achtte dit te meer tot zyn verantwoording
noodig, als hij het ook voor zijn benoeming tot het Thesorierschap noodig hield, waarin
hij echter eerst twee jaar later bevestigd werd, en dat hij tot 1665 ^bekleedde.
Met Engeland had men in July nog een kleine verwikkeling te Avater gehad. Koop-
lui van daar hadden na 't sluitèn van den Vrede begrepen, dat hun nu de vaart,
als op alle andere stroomen, ook op de Schelde vrijstond, en daarom twee schepen
naar Antwerpen uitgerust. De Vereenigde Gewesten echter, die haaf in den spaan-
schen tijd steeds gesloten hadden gehouden, hadden ook bij den vrede van Munster
bedongen, dit door hun schans te Lillo te blijven doen, en vorderden daarom van alle
uit zee komende schepen overlading op lichters van daar, 't geen, door verzwaring
van kosten, geen geringe bemoeilijking van de scheepvaart op Antwerpen baarde.
Crom well had dus ook thans liefst het 17e Vredesartikel, dat den handel in 't alge-
meen scheen vrg te stellen, op dit punt zien toepassen; maar de Staten wezen hem
op het voorbehoud, daarbij aangegeven, dat alle wetten, ordonnanciën, en gewoon-
ten van beide Staten uitdrukkelyk vermeldde, en waaruit volgde, dat* Zeeland, altgd
met die rechtsheifing op de Schelde bevoorrecht, haar ook nu niet derven mocht; en
de britsche Protector bleek, zonder verdere ruggespraak, redelijk genoeg zich te laten
overtuigen, zoodat een der beide naar Antwerpen bestemde vaartuigen ontladen, en
't ander naar elders gezonden werd. Op hunne beurt zagen zich de Zeeuwen teleur-
gesteld , toen zy een schip of wat met allerlei koopmanschap naar Engeland bevracht
hadden, in de hoop deze, in spijt der Scheepvaartacte van 1651, thans vrij te kun-
nen overzenden, en nu die acte , in plaats van dat, tegen zich zagen handhaven.
In zulken stand van zaken was het voor den nederlandschen handel van dubbel
gewicht, de elders geopende uitzichten op afzet van koopwaar niet te versmaden, en
het van daar gezochte handelsverkeer, hoe betrekkelijk gering het dan ook voor 't
oogenbUk zijn mocht, niet van de hand te wijzen. Men vond er gelegenheid toe door
de aanvraag, van wege den Gzaar in Mei 1654 bij mondehnge boodschap gedaan, tot
aankoop van 20,000 musketten en den noodigen voorraad kruit en lood. Zijne russi-
sche Majesteit beriep zich daarbij op een vermeende gulhartigheid van een paar dozijn
jaren vroeger, toen men — naar 't voorgeven van zijn zegsman — voor den oorlog
tegen Spanje, aan Rusland verlof had gevraagd, zich te Moskou salpeter te verschaffen,
en do Czaar er den Steiten voor een kleine 260,000 gulden ten geschenke van gegeven
DES VADERLANBS. 423
liad. Hoewel nu de algemeene Staten te Tergéefs hun registers voor het bewijs der
waarheid dezer bewering lieten doorsnuffelen, oordeelden zij toch wijzer, den Czaar zijn
beleefd verzoek toe te staan, en hun magazijnen daardoor een overtolhgen voorraad
oorlogsbehoeften van de hand te doen zetten, die elders niet maar zoo aanstonds noch
zoo voordeehg te plaatsen was.
Datzelfde buskruit intusschen, dat hier ten bate van 's Lands kas zoo welwillend
aan Rusland werd afgestaan, speelde nauw drie maanden later, tot geen geringe scha
van dat Land en zijn ingezetenen, een minder welkome rol, door den 12eii October
Hollands welgevulden kruittoren te Delft in de lucht te laten springen. De commies
Soetens, die met het toezicht belast was, was er 's morgens tusschen tienen en
elven ingegaan, om er jachtkruit te halen, doch kwam er niet weêr uit te voorschijn,
daar, door een natuurlijk onbekend gebleven aanleiding, alles met hem in de lucht
vloog, gelijk tal van huizen en gebouwen in den omtrek, terwijl buiten hem nog een
goede vijftig personen het leven verloren. Meer dan twee honderd woonhuizen werden
verwoest, boomen uit den grond gerukt, daken en ramen ook van verder afliggende
woningen geteisterd en afgeworpen. De steden in den omtrek dreunden van den slag,
en 't eerste schrikbeeld was dat eener aardbeving. Het zwaarste verlies echter onder-
ging wel de Kunst, daar niet slechts de kostbare schutterstukken in den Doelen ver-
nield werden, maar ook de geestvolle schilder Karei Fabricius in den ramp omkwam.
Als een wonder Gods beschouwde men 't, dat het grafgesteente van den Zwijger in
de Nieuwe kerk ook in 't minst niet geleden had, terwijl toch veel andere wapen-
schilden en versierselen in die kerk zwaar beschadigd waren. Evenzoo was ook, als
bij mirakel, in 't koor der Oude kerk een Lieve-Vrouwenbeeld met het kindeken op
den schoot ongedeerd gebleven, terwijl toch het vensterraam, waarin het prijkte, ge-
lijk de overige vensterglazen stuk geslagen was. Verwonderligk scheen ook de wijs
Λvaarop sommigen in 't leven behouden bleven; gelijk een paar tweeUngen in de wieg,
op welke 't verpletterde lijk hunner moeder werd gevonden, en een éénjarig kind in
zijn kakstoeltjen, dat twintig uur lang onder 't puin verholen was gebleven, vóór het,
nog met een appeltjen in zijn hand, teruggevonden werd. Ook 70-en 80jarigegrijzen
kwamen na uren delvens nog behouden voor den dag, en een vrouw, die drie of
vier dagen laler uit de puinhoopen van een huis te voorschijn werd gehaald, vraagde
in haar verbijstering of de wereld wellicht vergaan was, doch kreeg lot haar gerust-
stelling ten antwoord, dat slechts de kruittoren in de lucht was gesprongen Κ
Kenmerkte zich het najaar door dezen buskruitramp, het vroege voorjaar had zich
door den gewekligen brand gekenteekend, die den welvarenden Rijp in Noordholland
' Zie de Perfecte relatie mn Η springen mn hei Magazijn hinnen Delft, enz. 's Gravenhage, 22
Oct. 1654.
424 . ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Yoor twee derden in de asch lei. In den laten avond yan Driekoningen was daar, bij
een he-vig opstekenden storm uit den Zuidwesten, een windmolen — een zoogenoemde
hennep klopper — door de vang gegaan, en door zijn niet te stoppen vaart weldra in
brand geraakt. De tallooze hennepbossen, die er in bewerkt werden , vatten daarop
vuur en werden door den feilen wind in 'trond gedreven, zoodat alras ook de rieten daken
en bouten wanden en gevels der huizen—tot een hofstede en gansche buurt aan den
overkant van 't water toe — vlam vatten, en deze den ganschen nacht lichter laaye
bleef voortwoekeren , alsof het — naar de uitdrukking van een ooggetuige — «vuur
en sulfer uit den Hemel regende, gelijk men leest van Sodom en Gomorra»; en toch
hadden zijn arme Rijper dorpsgenooten zich niets te laste laten komen, dat aan een
dergelijk strafgericht kon doen denken. Geheel Noordholland door werd men den brand
gewaar', en van de naastgelegen plaatsen ijlde men dan ook zoo spoedig doenlijk te
hulp. Zoo kon men, nadat de vóór zestien jaar nieuw gebouwde kruiskerk reeds in
de asch lag, het vuur, dat de kozijnen van 't Raadhuis al aanstak, nog doven,
en voorts door 't omhalen van enkele huizen en 't bedekken met natte zeilen van
andere, eindelijk allé verdere verwoesting stuiten. Er waren toen intusschen ruim 600 —
waaronder de beste — woningen reeds vernield, terwijl slechts de helft zooveel, en
dan nog de minste, aan 't Westend, naar Graft toe overbleven. Menschenlevens bleven
er geen andere te betreuren dan dat eener oude vrouw, die onmachtig was geweest
zich te redden; terwijl ook hier natuurlijk een en ander opmerkelijks werd geboek-
staafd. Twee heele rijen haringbuizen o. a., wel 70 of 80 in getal, en in twee havens
dicht aaneen hggende, werden gespaard, alhoewel ze zoo nabij de vlam waren, dat
van sommige de gesmolten teer afdroop, ja, de touwen en palen, waar ze aan gemeerd
lagen, hier en daar afbrandden. Een windoliemolen aan 't Oosteinde, ofschoon van
boven tot beneden met riet gedekt, en door de vliegende vonken tot tweemaal toe
aangestoken, raakte, niet zonder hulp trouwens der waakzame bewonere, vrij, en een
vetgemest varken Averd den volgenden dag nog levend uit zijn hok gehaald. Vrij wat
ander vee onder^usschen was er in zijn ongenaakbare stallen omgekomen. Gelijk ge-
woonlijk , meende zich ieder na den brand allerlei onheilspellende voorteekens te
herinneren, die er klaarblijkelijk op doelden; gezichten waren gezien en geluiden
gehoord, die van niets anders konden verklaard worden; zelfs «witte vogels» had men
nog bij 't begin van den brand meenen te bespeuren, die, in hun wilde vlucht, den
later gevolgden koers der vlammen afteekenden \
Dergelijke bespiegelingen der goê gemeente lieten zich te lichter verklaren in een
tijd, toen al haar geestbeschaving bijna uitsluitend steeds van de kerk en hare leer-
» Zie het omstandig verhaal in 't Kleine Kronyhshen achter Leeghwaters bekende Saerlemmermeer·
loecTc, blz. 14 vv.
DES VADERLANDS. ^^J ' 425
stellingen uitging, hoe «hervormd» en gezuiverd deze dan ook mochten heeten. Hoe
zorgvuldig op de onroomsche strekking van 't lager schoolonderwijs bedacht, aan de
zoogenoemd «hervormde» geloofsbegrippen hield 's Lands hooge regeering bij dat onder-
wijs des te strikter de hand, en stelde hunne inprenting in 't kinderhart van den aan-
vang af daarbij op den voorgrond. Het «Schoolreglement», door de Generaliteit in
Mei 1655 voor de «steden en 't platte land in (hare) heerlijkheden en dorpen» uit-
gevaardigd , kan van 't een als van 't ander tot doorslaand bewijs strekken, ên doet
ons ten volle de welmeenende, maar — naar den aard der tijden — bekroriipen
beginselen zien, waardoor men daarbij geleid werd. «Alzgo het stuk van de scholen
en schoolmeesters», zoo ving het de ontvouwing zijner beweegredenen of «motieven»
aan, «een zaak is van al zulk een gewicht, dat in alle welgestelde steden en plaatsen,
en vervolgens in de gewesten van Brabant, onder de gehoorzaamheid van dezen Staat
staande, daarop zonderling orde en opzicht dient gesteld te worden, ten einde de
kinderen — wezende het zaad, daaruit alle geschiktheid in de kerk en republiek te
verwachten is — in de kristelijke gereformeerde religie, vreeze des Heeren, en alle
zedigheid en gehoorzaamheid, mitsgaders in geleerdheid, goede kennis, elk na zyn
gelegenheid en bekwaamheid, mogen opgevoed en opgetogen worden, tot Godes eere,
welstand der kerk, en 't gemeene beste, en tot troost en welbehagen van eenen
iegelijk in 't generaal en particulier, die de vruchten daarvan te verwachten hebben
en genieten zullen bij de nakomelingen; — zoo is 't, dat Haar Hoogmogenden, de Slaten-
gen. der Yer. Nederlanden, dit ernstelijk in bedenken genomen, en dienaangaande bij
vorm van reglement gekeurd, geordonneerd, en gestatueerd hebben, keuren, ordon-
neeren, en statueeren bij dezen, de punten en artikelen, hierna volgende», en in een
vijftal hoofdstukken gesplitst.
Het eerste van deze handelde over «de qualiteiten en bekwaamheid der schoolmees-
ters». Niemand — zoo ving het aan — «'t zij vrouw of man, mocht zich vervorderen
eenige school te houden, om de kinderen Duitsch, Fransch, of eenige andere spraak,
cijferen, rekenen of schrijven te leeren, tenzy ze eerst, na behoorlijk onderzoek en
examinacie, bij den Raad van State of andere rechthebbenden een acte daarvan ver-
kregen hebben, op verbeurte van de eerste maand honderdvoor de tweede twee-
honderd , voor de derde driehonderd guldeni en arbitrale correctie». Al wie tot school-
meesters , kosters, voorzangers, voorlezers werden aangesteld, moesten, alvorens hun
bediening te aanvaarden, geëxamineerd worden nopens hun bekwaamheid door de
klasse of haar gedeputeerden, waaronder de plaatsen, daar zij aangesteld zouden wor-
den (kerkelijk) behoorden. Die bekwaamheid bestond o. a. daarin, dat ze niet alleen
gedrukte boeken en geschreven brieven prompt konden lezen , een goede hand schre-
ven , de Psalmen Davids behoorlyk zingen, ter nooddruft rekenen, maar ook goede
godzalige lieden zijn, in de fondamenten van de kristelijke gereformeerde Religie wel
ΙΥβ doel, Ic Btuk. g/j
428 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
De schoolmeesters moesten ook zorg dragen, dat de schoolkinderen zich niet kwamen
te verloopen, 't zij in de scholen of bij 't naar huis gaan, in 't misbruik van 's Hee- I
ren heiligen naam, in vloeken, zweren, lasteren, ontuchtig spreken, stelen, liegen,
dobbelen, kaartspelen; dat ze ook elkander niet sloegen, bijnamen gaven, hun of
hunner ouders of vrienden feilen onderling niet verweten, of eenige andere ongere-
geldheid, oneerbaarheid, ontuchtigheid, en dartelheid, met te loopen spelen, tieren,
gebaren, vechten of roepen, enz. tegen de zedigheid en godzahgheid strijdende, pleeg-
den. Zij moesten zich integendeel bevlytigen, om de kinderen, in de vreeze des Heeren
en goede manieren allenthalven binnen en buiten de school te onderhouden; en datze
hun ouders, overheden, predikanten, meesters, en alle eerlijke lieden, vooral die in
officie en staat waren, behoorlijk eer en respect bewezen, waarin de schoolmeesters
hen met een goed voorbeeld moesten voorgaan. Waar combinacie van standplaatsen was,
waren de schoolmeesters en kosters vooral gehouden, hun predikanten te vergezel-
schappen, en ook het hunne tot stichting der gemeente bij te brengen. De meesters
in gemengde scholen van beide kunnen, «knechtkens en meiskens» beiden leerende,
moesten daartoe zulke geschikte plaatsen hebben, dat beiden van elkander tot eerbare
tuchtigheid gescheiden bleven; en die jongens in de kost hadden, mochten geen doch-
ters daarbij in hunne huizen houden boven de negen of tien jaar oud, en andere,
omgekeerd, bij de dochters geen jongens boven de 12 of 13 jaar, op boete van 6 g.
voor elk kind, bij den schoolmeester te betalen, boven arbitrale correctie. Het derde
hoofdstuk gold de «tractementen en emolumenten». De eerste moesten door de rent-
meesters van de geestelijke goederen, of waar men anders zijn betaling kreeg, telken .
drie maanden stiptelijk betaald worden; ook van elk scholier zou men schoolgeld erlangen;
en zoo eenige kinderen, door hun ouders ter school besteed, maar vier of vijf dagen
school gegaan hebbende , thuis bleven of elders gingen moest er toch de volle maand
voor betaald worden. Ten laste van de dorpen, waar men aangesteld was, zou men
vrye bekwame woning genieten, en de baten en profijten, zoo voor 't leeren der arme
kinderen, als voor 't luiden en begraven der dooden — voorzoover de schoolmeester
tevens koster was — van ouds staande. Verder waren de dorpen gehouden, goedgelegen
en bekwame schoolhuizen, en wat daar voorts toe vereischt werd, te bestellen en
onderhouden; bleven de regeerders dier dorpen daarvan in gebreke, zoo zou er de Raad
Tan State behoorlijk in hebben te voorzien. Het merde hoofdstuk sprak van hen, die
geen school mochten houden, en verkondigde dus, hoe alle gewezen paapsche school-
meesters zich onthouden zouden van de jonge jeugd te leeren en onderwijzen of eenig-
sins het schoolmeestersambt uit te oefenen, op strafFe van de eerste maal te verbeuren
vijftig, de tweede honderd guldens, en de derde op arbitrale correctie. Ook verboden
de Staten uitdrukkelijk de paapsche schoolmeesters, nog onder 't gebied van de Gene-
raliteit wonende, met de kinderen uit dergelijke plaatsen naar buiten te gaan, naar
des vaderlands. ^^J ' 429
dorpen, scholen, schuren, of andersins, buiten der Staten gehoorzaamheid liggende,
om daar die kinderen te onderwijzen. Geen school mochten houden eenige papen,
monniken, mennonieten, nonnen, bagijnen, kloppen, sectarissen, noch iemand
anders, 't zij man of vrouvr, niet zijnde van de ware gereformeerde religie, gequaliii-
ceerd, bekwaam, en wettelijk toegelaten. Ook wilden de algemeene Staten niet, dat
eenigerlei bij- of winkelschool, om te leeren lezen of schrijven, zou worden gehouden
door Pausgezinden of andere sectarissen, mans- of vrouwspersonen, in 't privee of
pubhek, by de huizen of in de schoolplaatsen, op sibndagen of paapsche heiUge dagen,
bij avonden of ontijden, 't zij in nonnen- of bagijnen-kloosters of byzondere huizen,
onder schijn van te leeren naayen, breyen, spinnen, op instrumenten spelen, of ander-
sins, De Rectoren van de latijnsche scholen, ten plattenlande onder de Generaliteit bc-
hoorende, en reeds ingesteld of nog elders in te stellen, moesten zich regelen naar
de latijnsche schoolorder der steden waaronder zij beh^oorden, zoo veel die naar den
staat van hun school kon toegepast worden; en zouden ook zij onder toezicht van
hun overheid, de klasse, en de predikanten ter plaatse staan. Het vijfde hoofdstuk
eindelijk behandelde het nauw met het schoolmeesters baantjen verbonden Kosterampt.
Kerk- en kerkhof, boeken, stoelen, banken, en al 't gereedschap der kerk moest
door hen, die het, 't zij afzonderlijk, 't zij gezamenlijk bekleedden, wel bewaard en
gageslagen worden; de kerk alle drie maanden, of zoo dikwerf noodig, uitgekeerd, en
banken, wanden, preêkstoel, wel gereinigd; op het open en toedoen der kerk ter
rechter tijd gepast, en alle insolencie en disorder, die in of omtrent de kerk geschie-
den mocht, geweerd en belet worden. Ook op 't uurwerk moesten ze passen, het
behoorlijk stellen, smeren, en te rechter tijd laten slaan. Op de preêkdagen mochten
ze zich zonder toestemming niet verwyderen, en moesten in tijds voor den godsdienst
alles bezorgen wat hun te doen stond; de klokken ter behoorlijker tijd — vermijdende
alle bijgeloovige misbruiken — luiden; 't geen tot bediening der heihge Sacramenten
noodig was in tijds bestellen, en voorts van hun predikanten van tijd tot tijd afwach-
ten en vernemen, of iets anders aangaande dienst en kerk bij hun te doen mocht
staan. Insgelijks moesten zy, gedurende de consistoriale, klassikale, en andere kerke-
lijke vergaderingen, naarstig oppassen en getrouwelijk verrichten, wat hen door deze
belast werd; eindelijk ook in alle voorvallen, in dezen niet in 't bijzonder uitgedrukt,
gezegde autoriteiten gehoorzamen, op straffe van schorsing of afzetting, na gelegenheid
van zaken. Alle breuken en boeten bovenvermeld kwamen voor een derde ten profijte
van den officier, een derde voor den aanbrenger, en een derde voor d^ diakonie-armen
der plaats.
Ζ,οο werden de jeugdige Nederlanders ter Generaliteit, gelijk in de Provinciën,
onder het toezicht van Magistraat en predikanten, grootendeels door de kosters en
voorzangers gedrild, bij wie Η echter minder op de kennis van natuur en geschiede-
, ·ί·
430 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
nis, dan Katechismus en Geloofsbelijdenis aankwam. Geen wonder dus, dat ze, in die
natuur rondkijkende, zich aan de zonderlingste misvattingen en verklaringen schuldig
maakten, tegen welke koster en dominee, evenzeer slechts in hun kerkgeloof en bijbel
thuis, hen onmogelijk op hun hoede konden stellen/Bleken ze maar niet paapsgezind,
dan waren zij, gelijk de Overheid, volkomen tevreden, en in zoover hadden zij daarin
volkomen recht; want het ware zeker ergerlijk geweest, het van Rome's kerkjuk zoo
te goeder uur ontlaste volk, zich dat van lieverlee ,wecr gedwee te zien opleggen;
Dordrecht was in dit opzicht altijil nog heihg bij Rome. Terwijl de algemeene Staten
daarom dan, in hun schoolreglement, zoo zorgzaam op alle paapsche inkruipselen en
werking toezagen, waakten ook de provinciale, door hun besluiten en afkondigingen,
niet minder tegen den gevaarlijken invloed van Rome's zijde ook op volwassenen, in
't geheim, en daardoor met des te meerder kracht, geoefend. Nog in dezelfde Mei-
maand deden die van Holland .en Westfriesland, door hun placaat «tegens het testeeren
ten behoeve van geestelijke of andere pausgezinde geordende personen of gezeide gees-
telijke armen, gestichten, of godshuizen, enz.» daarvan blijken. «Alzoö wij dagelijks
bevinden», betuigden zij daar, «dat niet alleen verscheiden genaamde geestelijke en
geordende personen van het Pausdom, zoo hier te lande als elders wonende of resi-
deerende, vaste of roerende goederen alhier possideerende, maar ook vele andere gezeide
leeken, 't zij mans- of vrouwspersonen, mede van de pauselijke religie zijnde, door
supersticieuzen en blinden ijver ingenomen wordende, haar achter te laten goederen,
simulatelijk onder bedekte namen door gesuborneerde personen, bij testament, legaat,
of donacie zijn wegmakende, niet alleen ten behoeve van kloosters, conventen, en
andere geestelijke gestichten, plaatsen of personen, buiten 's Lands; maar dat ook,
door sinister beleid van degenen die, van tijd tot tijd, meer en meer, binnen 's Lands
trachten op te richten een roomsche geestelijke pernicieuse hierarchie of heerschapoij,
daardoor de eenvoudige en blindijverende papisten zelf werden geseduceerd en verleid
tot het maken van testamenten, legaten, of andere giften en gestichten aan de voor-
genoemde gezeide geestelijke personen en plaatsen, of tot heimelijke aankweeking,
onderhoud, en samenkomst of bijwoning van papen, monniken, nonnen, en andere
genaamde geestelijke personen; en dat nog andere diergelijke schadelijke zaken bin-
> nen 's Lands ommegaan, daardoor alzoo een groot lichaam en verzameling wordt ge-
maakt van nieuwe genaamde geestelijke goederen, en dat genoegzaam in alle steden
en plaatsen ten platten lande, wordende dezelve genaamd olla sacra of andere bedekte
namen gegeven, onder schijn van aalmoezen; en dit niet alleen onder het gezag en tot
stijving van de voorz. gezeide geestelijke hierarchie, maar tot krenking van den staat
dezer landen, en voornamelijk tot wegneming der middelen van de goede ingezetenen
van dien, mitsgaders tot ontvreemding der voorz. middelen van de gerechte erfgena-
men, bekomende alzoo de vöorz. geestelijkheid in hare handen macht en gelegenheid
des vaderlands. ^^J ' 431
om niet alleenlijk liaarzelve en hen die van haar dependeeren, mitsgaders ook degenen ,
daarvan zijlieden dependeeren, toe te voegen geestelijke tractementen en beneficiën,
maar ook om te doen distribucie van goederen en penningen aan zoodanige personen,
gestichten, armen, kloosteren, conventen, en collegiën, zoo binnen als buiten's Lands,
als haar goeddunkt; zijnde onze ernstige wil en meening, niet te gedoogen, dat eenige
goederen, onder wat naam of pretext ook, komen of blijven in een doode hand, onder
andere dan publieke en geautorizeerde administracie. Dat mede veel pauselijk gezinde
ouders, kinderen hebbende, die zich begeven tot de kristelijke gereformeerde religie,
die kinderen veeltijds zijn verongelijkende, en minder portie in haar erfenis nalatende
als aan andere kinderen, professie doende van de rehgië van 't Pausdom; allegeerende
de voorz. ouders dikmaals daartoe veel simulate en opgeraapte pretexten , opdat zoo-
danige voorgemelde secluzie, exhereditaciën, of verkortingen niet zouden schijnen
gedaan te zijn uit haat van de rehgië, waardoor dan echter zou kunnen veroorzaakt
worden, dat veel vrome en devote zielen, door menschelijke zwakheid, van de open-
bare belijdenis van de voorz. kristelijke gereformeerde rehgië zouden worden gedeter-
reerd en gediverteerd; — zoo is 't, dat wij, naar 't exempel van andere naburige
provinciën en landen, daarin willende voorzien, alvorens daarop genomen hebbende
het advies van President en Raden van onzen Hove, na rijpe deliberacie, geordonneerd
en gestatueerd hebben, gelijk wij ordo. en stat», mits dezen, dat van nu voortaan
geen personen, van wat staat, condicie, of quahteit die zouden mogen wezen, 't zij
dat die personen in deze provincie of daar buiten mochten wonen of resideeren, of
binnen deze provincie mochten komen, en zullen vermogen, bij testament, codicillen,
legaten, giften ter zake van de dood of onder den levende, of andere frauduleuze en
in prejudicie van dezen onzen placate aangeleide en simulate handeling en contracten
van hare goederen, geen uitgezonderd, te disponeeren aan of ten behoeve van eenige
van de voorz. gezeide geestelijke personen, kloppen, nonnen, of andere pausgezinde
geordende personen, hoe die ook genaamd zouden mogen wezen, noch ook aan eenige
pauselijke gezeide geestelijke armen, gestichten, of godshuizen; en dat de voorz. goe-
deren niet zullen succedeeren, volgens zoodanige disposicie van' uiterste willen, dona-
ciën, of contracten, die wij bij dezen verklaren allen van geender waarden; maar dat
die goederen zullen moeten volgen aan hen, die naar costume en rechten van den
lande bij versterf daartoe mochten wezen gerechtigd. Ordonneeren voorts en statueeren
mede, dat alle paapsgezinde ouders, een of meer kinderen hebbende, daarvan een
of meer niet mochten wezen van de pauselijke rehgië,.haar kind of kinderen pro-
fessie doende van de paapsche religie, niet meer zullen mogen beneficieeren, 't zy bij
testament, enz. als haar voorz. kind of kinderen, die van de p. religie niet en zijn.
En voor zooveel »bevonden zal worden ter contrarie gedaan te wezen, en de erfenis
üog onverdeeld is liggende, zullen ze uit haar ouders nalatenschap zooveel genietei^
432 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
en profiteeren als iemand van de pausgezinde kinderen, die allermeest zal wezen
gebeneficieerd, ten ware de yoorz. ouders mochten hebben andere wettige en süffisante
redenen, die daartoe met kennis van zaken van den rechter zullen moeten worden
geëxamineerd en gedecideerd. En belangende zoodanige van deze kinderen, die haar
tot eenigen gezeiden geestelijken staat zullen hebben begeven, en binnen of buiten
deze vereenigde nederlandsche provinciën wonen of resideeren, dat de goederen of
erfporcie van haar ouders gekomen, uit kracht van dezen zullen subject wezen, om
na der Toorz. kinderen dood te komen aan de aldernaaste vrienden en erfgenamen
ah intesiaio. En om alle verder beleid en sinistre praktijk in dezen voor te komen
en te corrigeeren, zooveel doenlijk is, hebben wij gestatueerd, enz. dat alle pausge-
zinden, die bij eenige van de genoemde geestelijkheid of leeken van de paus.religië,
als erfgenamen, legatarissen, of donatarissen, tot nadeel of bij excluzie van de naaste
erfgenamen ah intedato, niet zijnde van de p. religie, zullen worden of wezen ge-
steld, of onder zekere gelimiteerde condiciën en heimelijke instrucciën gebeneficieerd,
geïnstitueerd, of geïnstrueerd, om eenige der afgestorven goederen, ergens ten dienste
of voordeel van eenige der bovengenoemde geestelijke, 't zij personen, kloosters, of
andere gestichten, te ontvangen, regeeren, uit te keeren en te besteden, of vóórhaar
z^lf te behouden, zullen ,gehouden wezen aan die erfgenamen ab intest., ook in zoo-
danige gelegenheid, daar zij ter zake van dien in qusestie of litispendencie mochten
zijn, in alle oprechtigheid te doen hebben vizie, lectuur, en copie autentiek van al
de voorz. disposiciën, donaciën, contracten, gelimiteerde condiciën en heimelijke
instrucciën, en over te leveren pertinenten staat en inventaris van al de goederen,
die zij alzoo zullen hebben aanvaard en beheerd, of die haar als voren zouden wezen
gemaakt, ter hand gesteld, roerende en onroerende, geene ter wereld uitgezonderd,
alsmede van al de boeken, brieven, munimenten, papieren, en verdere bescheiden
Tan den boedel, met de schifting en scheiding daarvan, en aanwijzing waar en onder
wie die zijn berustende, en onder wat condicie; met verklaring dat zij noch van die
condiciën of instrucciën, noch van eenige andere schriftelijke of mondelijke last, noch
iets van de voorn, goederen, boeken, enz. meer achterhouden, verzwijgen of verdon-
keren, of ter kSvader trouwen weerloos zijn geworden; alles bij solemneelen eede ge-
sterkt. En of t'eeniger tijd hierna bevonden mocht worden, in 't geen voorz. is, tegens
onze goede meening of wil en dezen placate, te wezen mishandeld en de waarheid
verzwegen, of dat die goederen of een gedeelte van dien, om niet achterhaald te
worden, bij de voorn, gesuborneerde personen of andere mochten worden of wezen
geëigeiid, of door haar of bij haar kennis, door eenige van de voorn, paapsgezinde,
gezeide geestelijke gestichten of zaken, geadministreerd; zoo statueeren, enz. wij ook
mits dezen, dat de zoodanigen, boven de restitucie van Η geen haar of ook eenige
van de andere personen, conventen, of gestichten, in eeniger manieren, met haar
des vaderlands. ^^J ' 433
kennis zou mogen wezen gemaakt, gegeven of toegevoegd, zullen worden verklaard
infaam, en daarenboven verbeuren het viervoud van al 't geen, dat zij alzoo zullen
hebben verzwegen, verduisterd, en ooit voor haar zelf en anderen, als voren, geëigend
of geadministreerd; te appliceeren een derde part van dien voor den aanbrenger,, een
derde voor den armen, en een derde voor de gemeene zaak, en bovendien arbitralijk
gecorrigeerd of gestraft; zullende hetgeen haar alsvoren in eigendom mocht zijn ge-
maakt, Avederom komen aan de wettelyke erfgenamen ah int., met de renten van dien,
te rekenen van den tijd af dat zij het onder haar zullen hebben gehad of, in fraude
van dezen placate, aan anderen zullen hebben uitgekeerd of gegeven. Zynde tot dien
einde bij ons gecasseerd en geannulleerd alle zoodanige testamenten en codicillen, enz.
als dezen onzen wille eenigsins bevonden zullen worden tegen te wezen, gelijk wij
ze casseeren en annulleeren mits dezen; zulks wij ook casseeren en annulleeren alle
octroyen en concessiën den pausgezinden verleend, om over leengoederen te mogen
disponeeren, uit kracht van welke octroyen de naaste erfgenamen ah int., niet zijnde
van de paus. religie, mochten worden of wezen voorbijgegaan en verkort. Ordonneerende
mede en expresselijk statueerendé, dat van nu voortaan geen personen van de paus.
religië bij octrooi over leengoederen zullen mogen disponeeren, anders dan voor presi-
dent en raden in onzen Hove, ten einde zij die tot de successie het meest gerechtigd
zyn, niet voorbij gegaan en worden, als met volkomen kennis en goede redenen;
blijvende niettemin onze vorige placaten, al 't gene voorzeid is eenigsins concernee-
rende, in haar volle kracht en vigeur, voor zooveel ze bij dezen niet en worden ver-
anderd. — Gegeven in den Hage, onder onzen zegele, den 4en Mei, anno 1655».
Geheel in overeenstemming met deze onpaapsgezinde Staten-stemming was de hou-
ding dier Staten in 't vorige najaar tegenover den andersgezinden Drost van Zeven-
bergen geweest. In spijt der in Juny 1648 uitgevaardigde besluiten, om er den pastoor
te doen vertrekken , en uit de schuur, waarin de roomsche eerdienst werd uitgeoefend, alle
ornamenten, beelden, misgemaad, enz, weg te nemen, was daar de «pauselijke supersticie»
steeds blijven voortwoekeren, en hadden die van de «gereformeerde religië» zich daardoor
ten hoogste bedroefd en geërgerd gevonden, gelijk zij in den zomer van 1653 aan de
hollandsche Staten schriftelijk berichtten. De pastoor had er zijn woonplaats weêr
gevestigd, en geen lust er goedschiks van daan te gaan. De Staten hadden daarom
in hun zitting van 15 Aug. van dat jaar ook besloten, de regeering der plaats lot
slipte ten uitvoerlegging van dat eerste besluit aan te manen, er den Drost, die van
de Princes-grootmoeder uitging, de behulpzame hand toe leenende, of anders, by zijn
nalatigheid, dat zelf te bewerkstelligen. Ook den Drost was te gelyker tyd scherpelijk
bevolen, voortaan niet toe te laten, dat er «de Tiooglijden van Kerstmis, Paschen, en
Pinxteren, noch de zondagen en bededagen, met neeringen, handwerken, koopen en
verkoopen, noch met wulpschheden en andersins, werden geprofaneerd of ontheiligd,
lye deel. Ie stuk, 55
441 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
434
, ——____________ ■
^dat hij en~de oveiheid mei den predikant en l.erteraad in goede verstandhouding
zou blijven, en daarvan, van tijd lot lijd, minstens tweemaal 's jaars rekening geven
zou». Een en ander had eehter, tegenover de verboden roomsche neiging der ingeze-
tenen en hun volijvrigen herder, weinig oC niet gebaat, en zoo was er den 24™ Sept.
1654 een nieuw besluit der Staten gevallen, waarbij dien Drost nadrukkeb|k bevolen
werd, «den priester, die men in 't zeker bericht was, onaangeziei, de eonlrarie-order
van 15 Aug. 53 wederom binnen der stede Ie zijn gekomen, en de pauselijke super-
slieie ahlaar met groote stoutigheid te oefenen, aanstonds in hechtenis te nemen,
en pcL· Ugalo te brengen op de voorpoort in den Haag». Hij werd tevens n.et
. minder nadrukkelijk gelast, zich zonder eenig uitstel te vervoegen «ter plaats en >n
de huiïinge, waar die snperstieiên gewoon waren gepleegd te worden, en daar te
doen amovceron, breken, en wegnemen al hetgeen tot zulken einde daar gesteld ot
gemaakt mocht wezen, als banken, geäoelten, tafels- altaren, en alle andere mstru-
menlen of commoditeiten tot hetzelfde gebruik bestemd, ^onäef menige vencUonmg·,
ook de voorz. plaats voorts te sluiten, en wel strikt te beletten, dat noch daar noch
elders onder zijn distriet voorlaan, contrarie de placaten van 'l Land, eenige oefen,ng
van de paapsehe religié geschiedde». Hij moeht zich daarbij, zoo 't noodig·mocht
blijken, van de manschappen der bezetting· van de Klundert bedienen, gebjk ter-
zelfdertijd aan hun Commandant van Statenwege gemeld werd
Ook nader in hun eigen buurt hadden die Staten velerlei kerkelijke beslommermg
gehad. In den reeds gemelden zomer van 1654 was hun door de afgevaardigden der
Zuidhollandsehe Svnode over „de exorbitante stoutigheden en superst.c.ën van de Paus-
gezinden binnen de provincie, met dc verdere excessen daaraan dependeerendc, mits-
gaders de krijtende zonden des Lan.ls, en voornamelijk de schending van Godshe.bgen
naam» geklaagd. Door twee raadsheercn van Holland was hun ook een verslag overlegd
waarbij van 's Hofs wege in bedenking werd gegeven, «geen papen of pnesters als
ν,-ereldUjken en ingeboornen meer aan te teckcnen, noch hunne woningen n.et meer
te laten afzonderen met hekken, heiningen, muren, of schutsels, om zich zoo voor
allen overval en aehterhaling te vrijwaren; de priesters te bannen, die m zulk een
afgezonderd huis woonden, en den eigenaar met honderd gulden boete te straffen; alle
publieke kerken of kapellen, door de Raadsge.indeu gebouwd, te doen sluüen; be-
paaldelijk ook te Hoogmade de kapel of Η bedehuis van den priester weg te nemen
of zoo." te veranderen dat er geen bijeenkomst meer gehouden kon worden en het
kerkpad tusschen die plaat, en de Rijpwetering, waardoor de predikant der eerste
. Zie de Act« hlijU, " "" ^'f'""
sum .a. «4. IFest». d.. Paep Sevenbeirgen »» ioen .e.a.ge. 5«.-
gen op de foorU van t Hof in β Qrai>enhage. 1654.
-ocr page 440-DES VADERLANBS. 435
met zijne gemeente aan de laatste Ycrbontlen was, weder toegankelijk te maken, terwijl
het nu, door een houten heining met deur en sloot voor zekere boerenwoning, was
afgesloten, en 't -verkeer tusschen predikant en gemeente dus belet; het reeds ont-
worpen placaat tegen allerlei beêvaarten en openbare supersticiën omtrent de dooden
uit te vaardigen; alle paapsche hoofdofficieren en regenten af te stellen, en andere
in hun plaats te benoemen; met name ook de paapsche arm- en kerkmeesters van
Hoogmade tot rekenschap te roepen, daar men bevond, dat ze alleen die van hun
gezindheid w'ilden onderhouden, en anderen slechts onder belofte, ter Mis te willen
gaan, en daar Η ook wel scheen, dat uit hun gelden woning en kapel van den
priester gesticht waren; de predikanten Zondags, «tot meerder afbreuk van het Paus-
dom en voortplanting van de ware kristelijke gereformeerde rehgië» , ten platten lande,
na de middagspreek, de ingezetenen te doen katechizeeren en onderrichten in de grond-
begrippen dier religie; tot hunne hulp hun daarbij de proponenten uit 's Lands colle-
giën, gedurende hun beide proeQaren, toe te voegen, om de eenvoudige lieden, ook
zelfs de Paapsgezinde, die gehoor zouden willen geven, van de ware reUgië te onder-
richten ; de predikanten hun beklag over de paapsche stoutigheden en bijgeloovigheden
ten eerste bij de overheid van hun standplaats te laten inbrengen, enz. In aanmerking
van een en ander, hadden toen de Stalen, in hun zitlingejii van 28 en 29 July, na
gehouden beraadslaging bepaald, dat alle paapsgezinde hoofdoiïïcieren, baljuwen,
schouten, secretarissen, en schoolmeesters, in alle plaatsen, dorpen, en gehuchten
binnen Holland en Westfriesland, aanstonds daadwerkelijk afgesteld, en andere van
den waren kristelijken hervormden godsdienst in hun plaats gesteld zouden worden ;
dat mede in alle plaatsen, waar eenigé paapsche burgemeesteren, schepenen, ambachts-
bewaarders , kerkmeesters, armmeesters of regenten van eenige godshuizen mochten
aangesteld zijn, voor zoover binnen die plaatsen ook daartoe bevoegde personen van
den hervormden godsdienst zijn mochten, eerstgemelde daadwerkelijk afgesteld en door
de andere vervangen zouden worden; dat President en Raden van den Hove bij
aanschrijving bevolen zou worden, alle overtredingen en nieuwigheden zonder eenig
uitstel tegen te gaan en te verhinderen, door zulke middelen en wegen als hun van
beroepswege 't beste dochten en 't bekwaamste waren; in de eerste plaats ook dat
gangpad te Hoogmade weder in zijn vorigen staat te doen herstellen; dal zoowel in
de besloten sleden als inzonderheid ten platten lande Zondags 's middags na de preek
allen die tol het gehoor van Gods woord kwamen, door de bedienaren van dat woord
zouden gekatechizeerd en in de gronden varn den godsdienst onderricht worden; en.
d al, «nademaal er veel eenvoudige, ook paapsgezinde personen» waren, die «beter
door particuHere onderrichting op den weg ter zaligheid geleid, dan door vigeur van
placaten daartoe gebracht konden worden, die bedienaren mede zouden worden ver-
maand, door particuliere bezoeken en aanspraken, zulke eenvoudige lieden, van de
434 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
en dat hij en de overheid mei den predikant en kerkeraad in goede verstandhouding
250U Wijven, en daarvan, van tijd tot tijd, minstens tweemaal 's jaars rekening geven
zou». Een en ander had echter, tegenover de verboden roomsche neiging der ingeze-
tenen en hun vohjvrigen herder, weinig of niet gebaat, en zoo was er den 24eii Sept.
1654 een nieuw besluit der Staten gevallen, waarbij dien Drost nadrukkelijk bevolen
werd, «den priester, die men in 't zeker bericht was, onaangezien de contrarie-order
van 15 Aug. 53 Avederom binnen der stede te zijn gekomen, en de pauselijke super-
sticie aldaar met groote stoutigheid te oefenen, aanstonds in hechtenis te nemen,
en pede ligaio te brengen op de voorpoort in den Haag». Hij werd te\'ens niet
minder nadrukkelijk gelast, zich zonder eenig uitstel te vervoegen «ter plaats en in
de huizinge, waar die. supersticiën gewoon waren gepleegd te worden, en daar te
doen amoveeron, breken, en wegnemen al hetgeen tot zulken einde daar gesteld of
gemaakt mocht wezen, als banken, ge^oelten, tafels', altaren, en alle andere instru-
menten of commoditeiten tot hetzelfde gebruik bestemd, ronder eenige verschooning \
ook de voorz. plaats voorts te sluiten, en wel strikt te beletten, dat noch daar noch
elders onder zijn district voortaan, contrarie de placaten van 't Land, eenige oefening
van de paapsche religie geschiedde)). Hy mocht zich daarbij, zoo 't noodig·mocht
blijken, van de manschappen der bezetting' van de Klundert bedienen, gelijk ter-
zelfdertijd aan hun Commandant van Statenwege gemeld werd
Ook nader in hun eigen buurt hadden die Staten velerlei kerkelijke beslommering
gehad. In den reeds gemelden zomer van 1654 was hun door de afgevaardigden der
Zuidhollandsche Synode over «de exorbitante stoutigheden en supersticiën van de Paus-
gezinden binnen de provincie, met de verdere excessen daaraan dependeerende, mits-
gaders de krijtende zonden des Lands, en voornamelijk de schending van Gods heiligen
naam» geklaagd. Door twee raadsheeren van Holland was hun ook een verslag overlegd,
waarbij van 's Hofs wege in bedenking werd gegeven, «geen papen of priesters als
wereldlijken en ingeboornen meer aan te teekenen, noch hunne woningen niet meer
te laten afzonderen met hekken, heiningen, muren, of schutsels, om zich zoo voor
allen overval en achterhaling te vrijwaren: de priesters te bannen, die in zulk een
afgezonderd huis woonden, en den eigenaar met honderd gulden boete te straffen; alle
publieke kerken of kapellen, door de Raadsgezinden gebouwd, te doen sluiten; be-
paaldelijk ook te Hoogmade de kapel of 't bedehuis van den priester weg te nemen,
of zoo, te veranderen dat er geen bijeenkomst meer gehouden kon worden, en het
kerkpad tusschen die plaats en de Rijpwetering, waardoor de predikant der eerste
» Zie de Resoluciën^ Acten en Srieven, dmarltf btijké, waeromme ende in toat manieren d'Ueeren
Staten van Hollani ende Westfrt, den Paep van Sevenbergen heUen doen gevangen setlen^ .ende bren-
gen op de poorte van t Hof in s Qravenhage, 1634.
des vaderlands. ^^J ' 435
met zijne gemecBte aan de laatste verbonden was, weder toegankelijk te maken, terwijl
het nu, door een houten heining met deur en sloot voor zekere boerenwoning, was
afgesloten, en 't verkeer lusschen predikant en gemeente dus belet; het reeds ont-
. worpen placaat tegen allerlei beêvaarten en openbare supersticiën omtrent de dooden
uit te vaardigen; alle paapsche hoofdofficieren en regenten af te stellen, en andere
in hun plaats te benoemen; met name ook de paapsdie arm- en kerkmeesters van.
Hoogmade tot rekenschap te roepen, daar men bevond, dat ze alleen die van hun
gezindheid wilden onderhouden, en anderen slechts onder belofte, ter Mis te willen
gaan, en daar 't ook wel scheen, dat uit hun gelden woning en kapel van den
priester gesticht waren; de predikanten Zondags, «tot meerder afbreuk van het Paus-
dom en voortplanting van de ware kristelijke gereformeerde rehgië» , ten platten lande,
na de middagspreek, de ingezetenen te doen katechizeeren en onderrichten in de grond-
begrippen dier religie; tot hunne hulp hun daarbij de proponenten uit 's Lands colle-
giën, gedurende hun beide proefjaren, toe te voegen, om de eenvoudige lieden, ook
zelfs de Paapsgezinde, die gehoor zouden willen geven, van de ware religie te onder-
richten ; de predikanten hun beklag over de paapsche stoutigheden en bijgeloovigheden
ten eerste bij de overheid van hun standplaats te laten inbrengen, enz. In aanmerking
van een en ander, hadden toen de Staten, in hun zittingep van 28 en 29 July, na
gehouden beraadslaging bepaald, dat alle paapsgezinde hoofdofficieren, baljuwen,
schouten, secretarissen, en schoolmeesters, in alle plaatsen, dorpen, en gehuchten
binnen Holland en Westfriesland, aanstonds daadwerkelijk afgesteld, en andere van
den Avaren kristelijken hervormden godsdienst in hun plaats gesteld zouden worden;
dat mede in alle plaatsen, waar eenigé paapsche burgemeesteren, schepenen, ambachts-
bewaarders , kerkmeesters, armmeesters of regenten van eenige godshuizen mochten
aangesteld zijn, voor zoover binnen die plaatsen ook daartoe bevoegde personen van
den hervormden godsdienst zijn mochten, eerstgemelde daadwerkelijk afgesteld en door
de andere vervangen zouden worden; dat President en Raden van den Hove bij
aanschrijving bevolen zou worden, alle overtredingen en nieuwigheden zonder eenig
uitstel tegen te gaan en te verhinderen, door zulke middelen en wegen als hun van
beroepswege 't beste dochten en 't bekwaamste waren; in de eerste plaats ook dat
gangpad te Hoogmade weder in zijn vorigen staat te doen herstellen; dat zoowel in
de besloten steden als inzonderheid ten platten lande Zondags 's middags na de preek
allen die tot het gehoor van Gods woord kwamen, door de bedienaren van dat woord
zouden gekatechizeerd en in de gronden van den godsdienst onderricht woMen; en.
d at, «nademaal er veel eenvoudige, ook paapsgezinde personen» waren, die «beter
door particuliere onderrichting op den weg ter zaligheid geleid, dan door vigeur van
placaten daartoe gebracht konden worden, die bedienaren mede zouden worden ver-
maand, door particuliere bezoeken en aanspraken, zulke eenvoudige lieden, van de
436 ALGEMEENE GESCHlEDENiS
zuivere religie te onderrichten, en zich daarin met alle naarstigheid 'en ijver te willen
evertueeren»; dat eindelijk ook — in overeenstemming met het gedane voorstel —
door de commissarissen-politiek ter aanstaande noordhollandsche Synode, uit naam der
Staten, aan.de leden dier Synode in bedenking zou worden gegeven, of niet gemelde
proponenten, in hun beide proe^aren, die predikanten daarin zouden kunnen bystaan,
terwijl, hadden zij zich wél daarin gekweten, hun dit ter aanbeveling voor hun eigen
bevordering tot den heiligen dienst zou kunnen strekken ^
Den algemeenen Staten kon, in ditzelfde najaar, de friesche Stadhouder het genoegen
smaken te melden, dat hem de keizerlijk-duitsche goedgunstigheid zyn grafelijken
met den prinselijken titel had doen verwisselen, door de vier takken van 't Huis
Nassau — Dieiz, Dillenburg, Siegen, en Hademar — in den duilschen Vorstenstand
te verheffen; 't geen hij echter tevens verzekerde, dat hem in geenerlei wijs van zijn
schuldige phcht, ijver, en devoir tot hun staat, de welvaart en vrijheid van zijn
goede ingezetenen, en inzonderheid de handhaving van de ware gereformeerde religie,
volgens het goed exempel van zijn Heer Vader en broeder zalr. gedachtenis, immer
afwendig maken zou \ In welke richting hij intusschen op den duur bij die volijvrige
plichtvervulling werkzaam was, blijkt het best uit zijn, luttel weken te voren, tot zijn
frieschen geestverwant A-ylva gerichte schriftelijke klacht, dat hij te vergeefs gepoogd
had, «de goede steden in Holland zich bij hem en de goede provinciën te doen voe-
gen» , doordien zij daartoe «te flauw en te slap» waren. «Ik heb het hun al geraden»
— schreef hij — «maar zij waren daarin al te vreesachtig»; hy «hoopte» echter,
met de liefderijkste onbekrompenheid van gemoed, dat «de nood en de tijd het haar
nog zou laten doen, om die ondankbare, onverschaamde menschen tegen te gaan»
Bij zulk eene steeds maar" al te kennelijk uitkomende stemming, mpest natuurlijk ook
het mistrouwen in zijn bedoehngen en bemoeyingen bij de wederpartij levendig blij-
ven. De Witt liet hem zorgvuldig op al zyn gangen bespieden, zoo in deze maand
in Noordholland, als in de volgende, door zijn neef, Jacob Ruysch, advokaat voor den
Hove van Holland, bij zijn verblijf te Aken. Hij bekortte dit laatste trouwens, naar hij er
zelf zich ontvallen liet, ter hefde der belangen van «dat jonge spruitjen, vermits nie-
mand dan hij zich zijner aannam», en hij zich dus naar Holland spoeden moest, om
het «door zijne presencie en autoriteit voor alle onderdrukking te behoeden» Hoe
die «vilaine acte van secluzie» hem tegen de borst was, verklaarde hij den reeds
genoemden Aylva, terzelfder tijd als hij haar «onverschaamden en ondankbaren» bekrach-
tigers die betuiging zijner onveranderlijke gehechtheid aan hun «Staat» ontvouwde.
des vaderlands. ^^J ' 437
«Laat den jongen Prins wachten, groeyen, en bloeyen» — riep hij uit — «willen ze
hem niets geven, zoo moeten ze hem niets nemen; hetgeen onzedelijk, onmensche-
Hjk, en ongodlijk is, en men in geene historie vindt, dat men hooge mérites met
zulke onkristelijke ondankbaarheid loont. God zal dat niet ongestraft laten doorgaan,
dat weet ik zeker en gewis; de Heer haat de ondankbaarheid al teveel». Hij bleek ook
al niet verder te zien, dan den kortstondigen dag van heden, en hechtte te veel waarde
aan een blad papier, welks werking reeds binnen weinig jaren — was het verongelijkte
spruitjen werkelijk tot krachtigen groei en bloei gekomen, en de omstandigheden
elders ook maar min of meer gewijzigd — gelijk de tijd dat van zelf meêbracht,
volkomen ijdel zou moeten blijken. Zelfs in zijn eigen gewesten aarzelden dan ook
sommigen niet, te verklaren, dat hij «een zot paard» reed. Eenige toenadering tot
De Witt volgde intusschen, toen hij dezen in den volgenden voorzomer in de omme-
lander beslommeringen, als bemiddelaar, werkzaam zag. «Ik ben blijde» — schreef
hij hem zelf — «u hier gezien te hebben, en beter te leeren kennen, hebbende u
anders gevonden, dan men mij u had voorgesteld; want ik heb niet gezien en bevon-
den, dan wat redelijk en billijk en rechtmatig was, en tot welvaren van deze pro-
vincie strekte; want hetgeen, door Gods zegen, hier gedaan is tot ruste van deze
provincie, daar heeft DEd. groot deel in, en had dezelve niet hier geweest, het zou
zoo best niet gevonden zijn geworden. Ik wil hopen» — vervolgde hij zelfs — «dat
UEd. mij ook anders bevonden heeft, dan men mij dezelve had afgeschilderd; want
ik niet anders voor oogen heb dan rust en vrede, redelijkheid en billijkheid en
zachtheid; wilde dat al de wereld van die opinie was, het zou vreedzamer toegaan».
Ook de Witt betuigde van zijne zijde zijn genoegen voor die kennisneming van 's Prin-
sen «goede genegenheid en getuigenis»; wel meende zijne bescheidenheid «zulke
deugden en uitmuntende qualiteiten» als de Prins hem toeschreef, zich niet te mogen
toekennen, doch wilde hij ^ze «nemen als een vermaning en regel», om zich naar te
richten, «als zijnde het zekerste en beste met de bewoners van 't Noorden» '. Niet
lang daarna lekle ondertusschen het verraderlijk bedrijf van Willem Frèderiks haag-
schen verspieder. Van Ruyven, en De Witts medeplichtigen klerk uit, en moest zich
de Raadpensionaris daardoor tot vernieuwd mistrouwen opgewekt voelen. Met kracht
werd het rechtsgeding tegen beide schuldigen doorgezet, dat \veldra met hun veroor-
deeling einden zou. Van Messen bekende, dat hij, misbruik makende van het in hem
gestelde vertrouwen, waardoor hem zelfs menigte van onderteekende hlamo's beschik-
baar gesteld werden, «uil een misnoegen dat hij tegen den Raadpensionaris zonder
440 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
Be Wilt gesclireven en zich voor Holland verklaard had, met aanbod zich derwaarts
te willen begeven, zoo 't noodig was, niettegenstaande dat almede onwaar was, en
dat schrijven slechts eenige comphmenten of dankbetuigingen in algemeene bewoor-
dingen inhield. Ook de «Deductie» was in dat Dagverhaal niet onbesproken gebleven,
maar een «monster» genoemd; en tevens verscheiden Heeren, uit de provinciën ter
Generaliteit afgevaardigd, beschimpt, en de een «een guit», de ander «een Hollander
in zijn huid», enz. genoemd, gelijk er voorts nog verschillende andere personen,
«ministers van vorsten en princen, notable dienaars van Oranje, personen van stand
in provinciën en steden, als burgemeesteren en regenten, predikanten, officieren van
de milicie en and., in beschuldigd werden; zijnde 't zelfde verhaal ook verder nog
vervuld met «veel andere versierselen, verdraayingen, lasteringen, en calomniën van
gelijke stof en natuur»; terwijl de steller verklaarde, dat hij van bedoeling geΛveest
was, dal zelfde Dagverhaal aan den Prins van Oranje, als hij tot zijn jaren gekomen
zou zijn, mee te deelen, hoewel hij het tot dusver alleen aan Van Messen en den
meergemelden «hoogen standspersoon» had kenbaar gemaakt, tijdens hij in den Haag,
als mgent van de drie provinciën Friesland, Overijsel, en Groningen» verblijf hield.
Beide beschuldigde en gevangen schavuiten werden, bij vonnis van 27 Oct. 'ó5 tot
ballingschap — Van Messen levenslang. Van Ruyven voor tien jaar — uit de landen
van Holland, Zeeland, Friesland, en Utrecht, veroordeeld, en om binnen 24 uur Den
Haag en Haag-ambacht te ruimen Een uitspraak, door De Witt, niet zonder grond
— althans wat den" laatsten betreft ^ — veel te zacht geoordeeld ^ W^at zijne ver-
houding tot den in de zaak van zoo naby betrokken «hoogen standspersoon» aanging,
laat zich de werking van de tijdens 't geding allengs zich onthullende handelwijs van
dezen op 't gemoed van den Raadpensionaris denken. W^aarschijnlijk was het om deze
niet nader genoemde «redenen», dat hij — naar hij zijn vriend en geestverwant Opdam
meldde ~~ trots het zeer hoffelijk uiterlijk onthaal te Groningen, 's Prinsen bezoek in
des vaderlands. ^^J ' 441
den Haag eerst «na Terloop Tan eenige dagen, en toen bij op zijn Tertrek naar
Kleef stond», beantwoord, en hem bij zijn terugkomst Tan daar eerst na drie dagen,
met anderen, Terwelkomd had Juist in dezen tijd had anders de Prins De Witt's
inTloed ten zeerste noodig Toor de hem na aan 't hart liggende, maar te Tergeefs
verhoopte benoeming tot het opengevallen ampt van Veldmaarschalk. De Heer van Bre-
derode toch Λτas, na reeds eenigen tijd gekwijnd, en te vergeefs aan 't bad te Spa
genezing gezocht te hebben, den 3en September overleden. Holland, zijn uiteinde
voorziende, was er al een maand te voren op bedacht geweest, in dat geval zijn
Staatsampt te laten vervallen, en slechts waar de omstandigheden't vereischen mochten
een veldheer voor eiken te ondernemen veldtocht te benoemen; en zoo de provinciën
«buiten vermoeden» in een anderen zin mochten willen besluiten, met redenen te
betoogen, dat de Generaliteit geen recht had, tegen den wil Tan een of ander gewest,
over het krijgsvolk van dat gewest een overhoofd te stellen, zoodat er tegenover Holland
met name daarin niets te doen viel I Daarmede dacht men — als De Wit aan Nieuw-
poort schreef^ — «de andere provinciën wel in een goed spoor te zullen houden»,
doch een gansch ander zeker, dan de nieuwbakken Prins van Nassau gaarne zou heb-
ben zien betreden. Deze toch aasde zelf op dat glansrijke hooge Staatsampt, en was
gewis een der eerste om er voor in aanmerking te komen, doch kon er, zonder De
W^itts invloedrijke medewerking, nimmer toe geraken. Van daar dat hij hem, reeds
drie dagen na Brederodes dood, een brief zond, om zijn aanspraak te laten gelden, en
hem zijn belangen aan te bevelen, «met vertrouwen» — naar hij zich uitte — om
«de groote genegenheid, tijdens xijn verblijf te Groningen bij hem bespeurd» Dat
«vertrouwen» kon echter wel nergens meer misplaatst zijn; al had ook de Raadpen-
sionaris het veldmaarschalksampt willen zien bestendigen, de Prins van Nassau was
wel de laatste, dien hij het ooit zou Λ'villen zien bekleeden. 's Prinsen eerzucht was
hem echter een welkom middel, hem onder bedwang te houden, en, door voorspie-
geling eener mogelijke benoeming, met telkens weder verijdelden kans, naar zijn eigen
goedvinden te leiden. Bepaaldelijk maakte hij er gebruik van, om 'sPrinsen voort-
durend Luitenantschap in Overijsel te beletten, en dreef hij hem, dit er aan te geven,
om zich hel uitzicht op 't andere ampt niet te zien benemen. In een advies, den
3en December ter Generaliteit door hem uitgebracht ^ en onder den naam van Harmonie.
bekend — omdat men er in streefde, eendracht en vertrouwen der gewesten onderling
te herstellen, wangunst en wantrouwen weg te nemen, het aanzien van den Staat
m
442 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
te bevorderen, en de goede Terstandhouding te versterken — wist hij te betoogen, dat,
ingeval de Prins tot veldmaarschalk werd aangesteld, hij zich zou moeten vergenoegen
met beide door hem bekleede Stadhouderschappen, dat hij daar geen ander, zoo min als
't Luitenantschap van Overijsel bij aan mocht nemen, en tevens de verdragen met uit-
heemsche mogendheden aangegaan — gelijk bepaaldelijk den Vrede met Engeland —
plechtig moest bezweren. «Aangezien het werk, rakende de acte van secluzie» — zoo
ving het beleidvol betoog aan — «met den gevolge en aankleven van dien, mitsgaders
de gedragslijn daaromtrent gehouden, van de eene zijde bij de Heeren Staten van
verscheiden Provinciën zeer hoog is opgenomen, en van de andere bij die van Holland
ernstig verdedigd, waar merkelijke jaloeziën, verwijderingen, en groot mistrouwen
uit gerezen waren; mochten Hun HoogMogenden, uit een oprechte genegenheid tot
wegneming van dien, en tot herstel van de oude genegenheid en vertrouwen tusschen
de bondgenooten, goedvinden daarover te verlijden de navolgende acte» :
«Nademaal de HH. Staten van Holland en Westfriesland, op den 4en Mei 1654,
Staatsgewijze hebben vastgesteld zekere acte van secluzie, en die ook naderhand
doen uitleveren aan den Heer Protector, enz., waardoor sedert verscheiden onlusten in
de regeering zijn ontstaan; zooverre, dat daarover tusschen eenige provinciën scherpe
protesten en hevige geschriften zijn gewisseld, en in de registers van de Staten-gene-
raal staan geïnterneerd; waardoor dan de noodige harmonie, eendracht, liefde, ver-
trouwen, en genegenheid tusschen de bondgenooten eenigermate is verstoord, heb-
bende dat tot nog toe geen andere uitwerking gehad, dan verhindering in den voort-
gang van vele goede en belangrijke beraadslagingen van binnen, en vermindering van
achting en aanzien van den Staat van buiten '; — zoo hebben de Staten van Gelder-
land, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijsel, en Groningen-en-Ommelanden,
om de gedachten van de voorschreven onlusten uit te roeyen in de tegenwoordige en
toekomende eeuwen, goedgevonden, enz.: dat, zoo uit de publieke als uit de secreete
registers van de Generaliteit gelicht, geschrapt, en weggenomen zullen worden al de
voorschreven protesten en wederzijdsche geschriften, mitsgaders de besluiten, deduc-
tiên, acten, en actitaten, de voorschreven secluzie rakende, die in de voorschr. regis-
ters worden bevonden, enz.; hebbende de HH. Staten van voormelde zeven provinciën
444 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
ciaal de Vrede, Unie, en eeuwig Verbond met de Republiek van Engeland gemaakt,
en al de artikelen van dien, met pleclitigen eede te bevestigen, en diensvolgens
heiligUjk onder eede te beloven, ze naar zijn vermogen nauwlettend te zullen in acht
nemen, en, voor zooveel hem aangaat, ten uitvoer leggen; ook bezorgen, dat dat
bij anderen geschiede. Dat, het voorschrevene eenmaal vastgesteld, en het ter groote
vergadering omtrent het krijgsbeheer en 't oorlogsvolk bepaalde van kracht blijvende,
daarop tot de keuze van een veldmaarschalk, in plaats van den Heer van Brederode
zaliger, op de oude commissie, doch naar 't voorschrevene uitgebreid, zou worden over-
gegaan, En dat in 't voorschrevene geen verandering, vermeerdering, of vermindering
mag geschieden, dan bij algemeene bewilhging en onderhng goedvinden der bond-
genooten».
Waarlijk niet ten onrechte toonde zich De Witt, in een zijner brieven aan Nieuwpoort,
van zijn standpunt ten hoogste ingenomen met de strekking van dit — gelijk hij
't tevens noemde — «important» advies, waarin alle belangrijke punten, «zoo posi-
tivelijk waren gecoucheerd, en zoo satisfactoorlijk geëxtendeerd, mitsgaders met zoo-
danige cauteelen en clausulen tot preservacie van de vrijheid, en tot voorkoming van
al te groote autoriteit in één persoon, bezet waren, als men eenigsins zou kunnen
desidereeren; immers in velen deele satisfactoorder als (hij) had durven hopen, als
voornamelijk dat niet alleen de ih'. Prins Willem van Nassau, veldmaarschalk wordende,
geen verdere Stadhouderschappen zou mogen aannemen, maar zelfs een algemeene
wet voor de toekomst zou worden gemaakt, dat geen veldmaarschalk der Ver. Neder-
landen zou mogen wezen Stadhouder van eenige provinciën; 't welk (zijns) bedunkens
uittermaten salutair» was Bovendien was daarbij — als hij verder deed opmerken —
bepaald, hoe er geen verandering in plaatsgrijpen mocht dan bij algemeene instem-
ming, waaruit volgde, «dat den te verkiezen veldmaarschalk geen verder gezag zou
kunnen opgedragen worden, zoo lang ééne provincie daar tegen was». Ook 't geen
er omtrent de uitsluitingsacte in voorkwam verdiende — naar zgne meening — ten
' des vaderlands. 445
zeerste de aandacht, daar men er plechtig bij beloofde, die zaak niet alleen te
laten in haar wezen, maar er ook voortaan niets tegen te ondernemen, en 't werk
Toor louter provinciaal te houden, gelijk door Holland altijd was volgehouden, en
waarin eigenlijk de decizie van de gansche quaestie» ~ gelijk hij 't uitdrukte ' —
bestond.
Wat den Prins betrof, dezen kwam hei uitzicht op het bedoelde ampt zoo uitlok-
kend voor, dat hij zich zonder aarzelen aan de gestelde voorwaarden onderwierp, en
daardoor De Witts aanvankelijk e bezorgdheid voor zyn bemoeiingen in Overysel voor-
loopig reeds wegnam. Zoo konden 't beiden zelfs, op voorslag van beide overijselsche
partijen tot scheidslieden aangesteld, in 't begin van February '56 omtrent het door
hen te doene voorstel eens worden, dat de keuze van een Stadhouder, zoowel wat
den Prins van Oranje als dien van Nassau betrof, «zonder onderscheid te niet gedaan»
zou worden; terwijl ook Haersolte bewogen werd van zijn benoeming in Twente af-
stand te doen, en zich — zonder nadere keus — door den Heer van Bevervoorde,
aan de invloedrijkste twentsche huizen (Ritperds, Raesfelt, enz.} vermaagschapt, en
die 't Drostampt tot dusver beheerd had, bij voorraad te doen vervangen. Intusschen
verblijdde zich de Prins van Nassau in zijn maarschalkelijke vooruitzichten met niets
meer dan een doode musch. Daargelaten zijn hollandsche tegenstanders, wekte het denk-
beeld , hem het hooge krijgsampt, onder welke belemmerende voorwaarden dan ook,
te zien opdragen, al aanstonds Cromwells ergernis en bekommering, en had zich
Nieuwpoort, uit zijn naam, in January reeds door Thurloe hooren betuigen, dat men
«niet wel kon bevroeden, wat de welgezinden kon bewegen, het veldmaarschalks-
ampt op den man te laten komen, die de meeste aanstoker was geweest van den
oorlog tegen de Engelsche repubhek, zich tegen den vrede met haar zooveel mogelijk
had verzet, en met haar vijanden in verstandhouding had gestaan, van veel andere
zaken nog gezwegen, waar zijn drift zich in openbaarde» ^ In Friesland en Groningen
hielp hem al zijn ijver in 't belang der zaak niet, er de Staten voor te winnen;
evenmin wilden er ook de Zeeuwen wat van weten, terwijl ook in de andere pro-
vinciën verschillende stemmen er zich tegen lieten hooren. Zoo bleef het gansche
vraagpunt nog maanden lang slepende, om eerst in 't voorjaar van 1657 op nieuw
op het tapijt te komen.
Door Brederodes dood was, buiten dat veldmaarschalksampt, ook het bevelhebber-
schap in Den Bosch opengevallen, niet het minst belangrijkste zeker der Generaliteit.
Holland, dat aan zijn Zuidergrens door die sterke vesting gedekt werd, tot welker
446 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
buitenwerken zelfs de binnen zijne grenzen gelegen Engeler schans behoorde, kon het
niet onTerschillig zijn, wie daar thans het opperbevel zou voeren; het wenschte er
den Heer van Noortwijck voor benoemd te zien, en trachtte daartoe Zeeland ook over
te halen, maar faalde in zijn pogingen. Toen het däär toch op een beslissing aan-
kwam, staakten er de stemmen, en kon Zeeland Ier Generaliteit er geene uitbrengen.
De zes overige gewesten stonden daarop drie tegen drie, en op voorstel van den Voor-
zitter werd nu bepaald, dat de door de helft begeerde Jan van Wijnbergen, bevel-
hebber van Sluis, dit met Den Bosch zou verwisselen, en de door de wederhelft ver-
langde Noordwijck in zijne plaats te Sluis zou komen. Holland kon zich te gereeder
met dien bemiddelenden voorslag vereenigen, als het vooral gevreesd had, zijn ouden
vijand Aertsen van Sommelsdijk tot bevelhebber van Sluis te zien aanstellen, en dit
kwaad nu voorkomen zag. De Witt — gelijk hy aan Nieuwpoort schreef' - ver-
blijdde zich te meer in dezen afloop, als hij de betrekking te Sluis «zoo considerabd»
achtte als de andere, en omdat, bij de hooge jaren en zwakke gezondheid van Wijn-
bergen, Den Bosch toch weldra weêr dreigde open te vallen, en Holland dan «de
naaste» zou zijn, om er iemand toe aan te bevelen, zoo als het daar nu reeds de
toezegging van erlangd had· terwijl, zoo Sluis weêr openviel. Zeeland de aanspraak
op een benoeming in zijn geest hebben zou. Noordwijck die — naar men zich herin^
nert - anders wel eens aan zijn welgezindheid omtrent Hollands inzichten had doen
twijfelen, had zich juist in de laatste maanden, bij de behandeling der zaken van
't Oversticht, geheel in die richting bewogen, en scheen dus persoonlijk niets te
wenschen te laten.
Met meer voldoening nog, dan op deze bevelhebberskeus, met half November, kon
De Witt op den maatregel terug zien, dien hij, in 't belang der hollandsche geld-
middelen, drie maanden vroeger bij de Staten had weten door te zetten; «het groote
werk» waarop hij, naar zijn betuiging, toen reeds «sedert eenigen tijd al (zijn) krach-
ten ingespannen had» ^ Gelijk hij, een jaar of zeven later, in zijn beide bondige
hoofdstukken over de vrijheid en vrije regeering van Holland betoogde ^ had dit, door
den spaanschen oorlog, met een schuldenlast van 140 miljoen bezwaarde gewest,
dringend een geldbeheer noodig, dat het op aanneemlijker voet stelde. Niet wat het
voorleden betrof in alle opzichten billijk, vergeleek hij het daar bij «een zeker gezin,
van God met tijdelijke middelen gezegend, en dat, na 't overlijden der ouders, onder
toezicht van een kwistigen voogd geraakt was, die, gansch geen rekening makende.
448 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
toe overgehaald worden. Zij moesten echter «i-oor een overstemming zwichten, welker
«wettigheid en noodzakelykheid», naar De Witt zich uitdrukte, zoodanig gebleken
was, dat beide steden «in haar gemoed» zich van haar «ongelijk» in dezen overtuigd
moesten houden, en ongetwijfeld de hand mee aan de tenuitvoerlegging van 't besluit
zouden slaan, gelijk hij 't aan de houding der Heeren ter zitting reeds had meenen
te bespeuren.
Ook ter Generaliteit deed Holland nu herhaaldelijk een gelijke verlaging voorslaan,
en wist haar daartoe, in den volgenden voorzomer, eindelijk ook te brengen. In 't
begin van Juny toch werd er toen besloten, van 1 September daaraanvolgende, door den
Ontvanger-generaal, de Admiraliteiten, en alle verdere Generaliteitsbureelen, renten en
interessen slechts op den voet dier verlaging van den penning twintig op den penning
vijfentwintig, of van vyf op vier ten honderd, te betalen, en de aldus uitgewonnen
penningen tot aflossing der hoofdsom of afkoop van rente te bezigen. Den schuld-
eischers van staat of gewest, die hun gelden elders voordeeliger meenden te kunnen
plaatsen, gaf men jiatuurlijk volle vrijheid dat te doen, en daartoe de geborgde pen-
ningen in te lossen. Het geldelijk vertrouwen van den Staat was echter te goed ge-
vestigd , dan dat men voor de gevolgen eener dergelijke vergunning behoefde te vreezen,
en dat niet ieder gaarne, zoo voor als na, den nederlandschen Staat of zijn rijkste
gewest zijn gereede penningen had te leen verstrekt.
In Utrecht hadden de Staten mede reeds in den nazomer van 1655 tot de rente-
verlaging der gelden ten laste van hun gewest besloten. Een paar maanden later ver-
klaarden diezelfde Staten het op naam van De Maets en Voet uitgegeven vertoog over
de rechten der hervormde geestlykheid voor onecht, en beiden godgeleerden ten
onrechte toegeschreven. Het drukte echter te sprekend de in hunnen en hunner geest-
verwanten boesem gekoesterde meening uit, om het niet als 't vermakelijke beeld
van hun geestelijken overmoed van harte welkom te heeten en te beschouwen. Die
overmoed bleef ook, in de volgende maanden, den milder gezinden gemoederen op
den duur in Utrecht aanstoot geven, en zag hen zich daarover voortdurend in meer
ondeugende en vermakelijke dan hoogdichterlijke rijmen en onbewimpeld proza uiten.
Daar heette het dan o. a., dat ^
onder mantel van godsdienstigheclen,
God overal met Voeten werd getreden;
of dat
De voeten zalig zijn, daardoor wij vreê ontmoeten;
Vervloekt de Voeten zijn, die ons met krjjg begroeten'.
-ocr page 456-des vaderlands. 44g
. Vooral duidde men hel euvel, dat, naar aanleiding van dal oiiccld. verklaarde gcsclÄ^
de Griffier Berek, dien 't maar loegezonden heette, niet minder dan vier maanden
in strikte gevangenis had moeten doorbrengen, de boete en kosten moeten betalen,
en hem daarop bovendien nog het Avondmaal ontzegd ^vas; ter^vijl een zijner zwagers i
die hem als advokaat ter zij had gestaan, daar mede van ^verd afgesneden. «De hei-
lige apostel Johannes», zoo schreef men verder, «zeil: bidt voor uwen broeder, als gij
hem ziet zondigen; doch zij hebben, gedurende 's griffiers gevangenis, niet alleen voor
geen gevangenen willen bidden, uit vreeze dat het voor den griffier mocht wezen;
maar ter contrarie hebben ze in hunne publieke gebeden Gode gesmeekt, dat hij de
rechters toch zinnen wilde geven, om den gevangen op 'l alderrigoreusle te straffen».
Dieper woü men - als men zich uitdrukte - «in die kerkelijke proceduren 'maar
niet treden, (uit) vrees het onverzoenlijke volk al te veel te sarren»; want--zei men—
Papen wraakgierigheid En Gods barmlicrtiglieid Duurt in der eenwiglicid
Toen voorts Vader Lodesteyn zich, met Driekoningen 1656, in Sie. Kalhrijnen wat
sterk tegen de hebbelijkheid zijner gemeentenaren, om onder de preek te slapen, had
uitgelaten, en dat voor «vervloekt, helsch, duivelsch, en zieherderflijk,) had uitge-
maakt, beet men hem vinnig toe:
'tis zwakheids zonde in Gods kork te isJapen,
Maar zulks te duiv'len past zielmoordsclie Papen;
De liefd' zal dat slapen niet verdoemen,
Noch 't slapen helsch en zielverderfelijk noemen;
Bidt voor uw broeder die niet doodzondt, Vader,
Vloek licfdloos niet de slapers allegader!
Al wie zijn broeder ziet begaan een zonde,
Die niet ter dood en is, die is verbonden
Voor hem te bidden, en hü zal hem 't leven —
Zeit Sint Jolian — door zijn gebeden geven.
Tot de «Stichlsche Puriteinen» - als men hem en zijn amptsbroeders gezamenlijk
betitelde, sprak men waarschuwend in 't algemeen:
Om 's Paiisdoms overscliot te stellen 't al in roeren,
In steê van 't oud een nieuw, doch vuiler, in te voeren,
D'onrein' verdreven geest weer yvrig binnen bellen,
§7
-ocr page 457-450 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
En plactsen hen met zeven boozer metgezellen; —
Zulks is weêrkeeren, met d'hond, tot zjjn uitgespogen,
En wentlen in het slik, met de afgewasschen zogen·.
^ Zie de aangehaalde rijmen Orer de woorden van Vader Lodesteen^ enz. uytgelracht in de Si. Ca-
ihrijven tot Utrecht, 1656. In een zestal latijnsche versregels herdacht men, terzelfder tijd, hem en
zijn negen amptsbroeders, de Decemviri UUraJectini, als volgt:
Voetius odit, alit, fallit, defendit, adoptat
Pacem, diasidium, patres, absurda, malignos;
Jurat in haec Lodesteen; Bogard et Veldius urgent
Ulterius; laudant Judam Telingius, Msen;
Quid Qeniman? simulat; Techman, Flamannus, et JSitgel
Mirantur patriae patres tolerare nefanda.
(Zie de Vryheid van de mygevocMe Nederlanden tegen de conscientiedwangh der Schotsche Farizeeu·
wen van het Sticht, Ghedruckt, anno 1656.)
üitlandsche beslommering. Inlandsch rumoer.
1654—1657.
Wat, reeds een jaar of vijf geleden, door Capellen van Aertsbergen was opgemerkt
dat het in 't beheer van Braziliën hoofdzakelijk «aan goed beleid had gemankeerd»,
dat er «de president en hooge raden niet waren van zoodanig stof als wel behoorde;
allen zonder experiëncie in militaire zaken; de president slap en zonder coeragië,
meer trachtende om wederom thuis te komen, als daar langer te blijven»; _ dat
was er, in spijt der aangewende pogingen tot verbetering en de benoeming van den
colonel Sigismond Schoppe tot Luitenant-generaal, eer nog op verergerd, en de Por-
tugeezen van dien treurigen toestand bewust aarzelden dan ook niet daarvan gebruik
te maken, en de laatste overblijfselen van 't nederlandsch gebied in die streken, door
krachtdadige maatregelen, van Lissabon uit aangewend, in hunne handen te doen
overgaan. Een portugeesch gezant was er op dat pas in den Haag niet, en de zending,
op raad van den nederlandschen consul te Lissabon — Wouter van der Hou ven —
van een nederlandsch gemachtigde — Gijsbert Rudolf van Nidek — derwaarts, om
met Portugal over een minnelijke schikking te onderhandelen, had niets uitgewerkt.
De bezette plaatsen en streken werden niet teruggegeven; alleen het Kecief, Maurits-
tad en omliggende forten, en Ohnda in Fernambuk waren der Westindische maatschappij
nog in handen gelaten, met het verlof voor hen, die in 't overige deel van dit gewest
nog suikermolens in eigendom hadden, daar vrijelijk over te beschikken, en voor hun
personen dezelfde gewetensvrijheid te genieten, als in Portugal zelf werd toegestaan
» GedenJcsclM-iften, II, bL 224, v.
-ocr page 459-452 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
De achteruitgang der zaken, bij gebrek der noodige hulpmiddelen, had daarop nog
het braziliaansche raadslid Michiel van Goch naar de Haag doen zenden; doch de
moeilijkheid, door den Engelschen oorlog gebaard, belette de noodige zorg aan de
braziliaansche ongelegenheden te wijden, en moest deze aan het in zoo slechte handen
verblevene bestuur te bedisselen overlaten. De uitkomst zou echter nog beneden de
anders niet ongegronde verwachting blijkea. Een portugeesche vloot van een goede
zestig zeilen, onder bevel van Francesco Baretto, kwam in 't laatst van December
1653 naar 't schiereiland stevenen, op welks eene uiterste het goed versterkte Recief
zoo gunstig gelegen was. Bij hare aankomst drongen de officieren in de forten te ver-
geefs op de noodige voorziening in de hun ontbrekende levens- en krijgsbehoeften,
gelijk op soldij en kleeding voor hun slechtbetaalde en uiterst berooide manschappen,
aan, en zagen de misnoegde stemming van dezen dus veeleer toenemen dan verminde-
ren De vloteUngen, van dezen stand van zaken niet onbewust, maakten toen van
de eerste dagen des nieuwen jaars gebruik, om hun vijandelijkheden te beginnen, en
zich den 15en January, reeds bij den eersten aanval, van 't eerste fort meester. De
hersenlooze Raad deed daarop een ander fort, dat de haven bestreek, in brand steken,
en de bemanning van een derde, dat van Altena, sloeg aan 't muiten, en gaf zich
aan de Portugeezen over, nadat de voorzitter Schonenburg en 't raadsHd Haecks
— een vroeger handelsfactoor en te kwader uur in den Raad gedrongen — haar rant-
soen nog voor de helft hadden willen verminderen I Toen Baretto vervolgens ook het
« " 't Is gescliict, den 12en Jan., dat een generale monsteringe, zoo ομ 't Kecif als alle de onilei?-
gendo forten wierde gedaen, de personen daertoe geordonneert, Schonenburgh en Haeex overleverden
haer monsterroUe, doende met oenen rapport van haer wedervaren, remonstreerden op 't ernstich
en instantelUck versoeck van de officieren en soldaten, hoe meest alle deselve soo naeckt ende bloot
waren bekleet, dat vele haer schamelheyt (lualyck konden bedecken, versochten derhalve, dat de
soldaten op rekeninghe van hare te goet hebbende gagië, een linnen kleet, hembd, ende cousen,
met een casiack, tot bedeckiage vaa haer naeckte lichaem, mochten becomen. Sch. ende Η. gaven
tot antwoort, datse wel wisten, dat de soldaten naeckt ende bloot waren, maer dat het te veel ende
te kostelyck voor de Gompie soude sijn, oock noch geen tjjt waer, om iets van kledinge aen de
soldaten uyt te reycken. Dese ende meer andere dierg. bejegeninge heeft de soldaten gedwongen
ende geport nyt te roepen: "Gliy Sch. ende Η. zijt schelmen en landverraders, ende ghy Schop,
maer een onverstandicli mensch, die het reeht van zjjn officieren en soldaten niet mainteneert, maer
doorgaens met scheltwoorden haer tegen gaet, en dat hy, Schop, hem meest liet vervoeren van
Haecx". {Cort, bondich ende waeraehtigh Verhael van 't schandelijck overgeven ende verlaten van de
voorname conquesten van Brazil, enz. Tot Middelburgh, ghedruckt by Thomas Dircksz. van Brou-
wershaven, anno 1655).
2 «Den 18en Jan. de soldaten in 't fort Altena, haer vindende'van den vyant dapper omcingelt ende
beschoten, murmereerdeu onder elkander seer — omdat se verstonden dat de HH. de rantsoenen van
vivres wilden verminderen, hoewel deselve Inderdaet sober genoegh waren, insonderheit 't rantsoen
speek, dat niet anders als moscovisch spek was, soo slap ende weeck, dat men 't bynaer door een
des vaderlands. ^^J ' 453
Yierde fort aantastte, dat door zijn bevelhebber, den Overste Claes Glaessen stilletjens
verlaten was, zonk de moed beiden Heeren zoo in de schoenen, dat zy een wapen-
stilstand van drie dagen aanvraagden, waarin zij hun voorwaarden van overgave over-
wogen, terwijl ook Von Schoppe zich zijnerzijds met den vijand aan 't onderhandelen
gafl De colonel Haultin, die het fort Sint Margriet aan den Rio-grando bezette, en
zich daar zonder bezwaar nog had knnnen verweren, gaf dit, in plaats daarvan, prijs,
en maakte zich zelf weg naar de spaansche bezittingen I In 't ontmantelde oude hoorn-
werk van 't fort de Vijfhoek werd door de anderen vervolgens de onderhandeling
over de overgaaf aanvaard en na drie dagen, den 26eQ, in allerijl beklonken, zoodat
reeds den volgenden dag het Recief, met zijn forten, in handen van den vijand over-
ging. Zijn gansche legermacht bleek toen intusschen in niet meer dan 3000 man,
voor de helft slechts soldaten en verder boeren en boerenjongens, te bestaan, met
meer kruit dan kogels gewapend, zoodat men zich met het meeste gemak tegen hen
had kunnen verweren. De overgave van Tamarica volgde weinig dagen later, nadat
men er de tijding van die van 't Recief door een derwaarts om kondschap gezonden
bode gekregen had.
Bij hun terugkeer in 't Vaderland werden de drie helden Schonenberg, Haecx, en
PÜP conde suygen, gaasch onbequaem om te gebruycken, ende dat dit speek door aiemant anders
als door Haeex uyt het vaderlandt wiert ontboden en in de magazijnen gebracht; ende het beate
hollaudsch speek, dat door de Cie gezonden was, wist men door den Commissaris Sweers sünsoneo
uyt de magazijnen te lichten, naer de Westindies te zenden, en daer te vercoopen. — Waerop volgde,
dat se onder malcander besloten, 't fort op goede conditiën aen den vyand over te leveren, hoewel
de majoor Ten Bergen, met zyu officieren, op 't hooehst daertegen waren, haer biddende, met ge-
vouwen handen en gebogen kniën, dat se doch haer eer ende eed wilden betrachten. Maer dit alles
niet helpende, hebben sy 'savonds 't fort op zekere conditiën aen den vyand overgegeven; eenige
soldaten ende de Brazilianen die daer binnen waren, begaven haer te water, swommen over de revier,
ende quamen op 't Recief, ömdatse haer op des vyandts woord niet dorsten verlaten". (Aldaar).
' «Nu den tüt geboren scheen, om syn HH. en meesters, wiens penningen, cost en drauk hy soo
lange jaren was genietende, dienst te connen doen, gaet gemelte Claes uyt het genoemde fort, de
Vijfhoeck, hem stillekens onthoudende, sonder yemants weten, in'tlogement van sljn vrouwen vader,
Fran^ois Sweers, commissaris over de vivres". (Aldaar).
® "ïusschen den 24en en 25e«i 's nachts heeft Schop den Lt. Faloo tot den vyand gezonden, die in
der haest weder quam, met hem brengende seker Portugees, die, naerdat eenigen tjjt in 't logement
Tan Schop hadde geweest, weder door hem tot den vyandt gebracht ia". (Aldaar).
» «Sodanigen plaetse als dit fort was, wel vast in sün bolwerken gelegen, versien met 36 stucken
eanon, amunitie van oorlogh naer advenant, ende vivres voor den tydt xan drie maenden, en datsoo lich-
teiyck niet was te winnen, soo lichtveerdeljjck te verlaten, was gands stout ende schandaleus gedaen;
doch men seght, dat eenen Joh. Lystry de meeste roervinck hiervan soude sijn geweest, die Haultin
tot dit subüt ende ontydigh vertrecken aengeraden heeft". (Aldaar). De eerste alarm was er van
den overste Claes uitgegaan, die er over Tamarica gekomen was, en zich van äaaf verder weg
maakte.
454 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
Von Schoppe met weherdiende klachten en smaadredenen begroet. Be Staten-generaal
lieten, op Toorstel van Be Wilt, laatstgemelden door een officier en eenige soldaten
der lijfwacht van Holland gevangen nemen; Haecx werd op last der hollandsche
Staten in zijn woning bewaakt, en Schonenberg, die in Groningen thuis hoerde, en
dus zonder voorkennis der Staten van dit gewest niet in rechten mocht betrokken
worden,» met hünne toestemming evenzeer, om — de een zoowel als de ander —
vervolgens voor 't Hof van Holland terecht te staan. De zaak liep echter voor beiden
ten slotte met een sisser af, daar zij zich op den veronachtzaamden staat van zaken
en hun vroegere aanvraag, daarin te voorzien, beriepen; terwijl de wakkere Luitenant-
generaal, voor een krijgsraad gesteld, alleen met veriies van zijn inkomen, sedert den
dag der overgave van 't Recief, en de kosten van 't geding gestraft werd. Orn zich
des te zekerder in Brazilië te vestigen had zich Portugal inmiddels reeds beijverd een
handelsverbond met Engeland te sluiten, waarbij dit aanmerkelijke voordeelen werden
toegezegd, en dat den lOen July bekrachtigd werd.
Met Spanje zochten zich de Staten van lieverleê omtrent de geschilpunten in de
Generaliteitslanden te verstaan. Reeds in October 1653 was eindelijk het ontwerp van
inrichting der voorgeslagen tweeledige Kamer of Chambre-mipartie, tot vereffening dier
punten, gereed gekomen, en daarbij bepaald, dat zij uit zestien rechters — acht van elke
zij — bestaan zou, en van drie lot drie jaar om beurten te Mechelen en Dordrecht
zitting zou nemen. In 1654 greep dat nu in laalslgemelde stad plaats, daar de vroegere
gemachtigden nu reeds drie jaar in eerstgemelde waren vergaderd geweest. De spaan-
sche gezant — Antony Brun — zelf was ondertusschen, den 2eii January van dit
jaar, overleden, en werd in February van 't volgende door Don Esteban de Gamarra
opgevolgd, die een reeks van jaren in Holland verbleef. In de Spaansche Nederlanden
bracht de met Spanje verbonden, voortvluchtige Hertog Karei van Lotharingen vrij
wat rumoers, en verontrustte van daar uit, met zijn krijgsbende, de grenzen der
RepubHek. In 't begin van 't vorig jaar had hem Brederode uil de Meyery moeten
Terjagen; eenige weken later werd hij, door den te Maastricht bevelvoerenden Rijn-
graaf, uit de omstreken dier stad verdreven, en zocht toen eerst-~te vergeefs in Luik
en Kleefsland, daarop in Brabant heul. Men hield hem daar echter niet zonder reden
van geheime verstandhouding met Frankrijk verdacht, en van zins zich met zijn troe-
pen bij de fransche te voegen, die in February 1654 onder Fabri naar Luikerland
waren gekomen, om dan gezamenlijk met hen een of ander aanslag op Brabant te
beproeven. De brabantsche Landvoogd, Aartshertog Leopold, besloot dus, hem hoe eer
hoe beter, te voorkomen, en zich daartoe van zijn woelzieke persoon meester te maken.
Den 25en der maand, van 't nieuwe kapelletjen aan de antwerpsche vaart, waar hij
zijn devocie was gaan doen, naar Brussel terugkeerende, werd hij daarbuiten door
den Hertog van Aerschot en eenige andere grooten opgewacht, die hem diets maakten
des vaderlands. ^^J ' 455
dat de Aartshertog hem over de plannen der Luikenaars tegen zijn legerknechten wou
spreken; zonder erg. en lachende over de onrust die dit den aartshertog te baren
scheen, volgde hij Aerschot in zijn rijtuig. In 't Hof gekomen hoorde hij echter lot
zijn eigen bevreemding eerst de eerste, daarna ook de tweede kamerdeur achter zich
sluiten, en ontving op zijn navraag ten antwoord, dat de Aartshertog het zoo bevolen
had en men zich van zijn persoon verzekeren wou. Den volgenden dag werd hij toen
naar 't kasteel van Antwerpen vervoerd, daar eenigen lijd ten strengste bewaakt, en
vervolgens den 22en Mei over Duinkerken naar Spanje ingescheept, waar hij een
vijftal jaren gevangen bleef. Aartshertog Leopold vaardigde, bij zijn gevangenneming,
een verklaring der daartoe dringende redenen uit, en een verbod aan zijn officieren
en soldaten, zich niet in den- dienst van vreemde vorsten en Heeren te begeven; hun
hertog was toch alleen op 's konings bevel in hechtenis genomen, en aan zijn broeder
Frans in Weenen geschreven, om, in zijne plaats, het bevel over zijn krijgsvolk te
aanvaarden, gelijk dan ook ter bestemder tijd geschiedde.
Bij 't eindigen van den oorlog met Engeland, was - als hij De Witt deed opmer-
ken — Van Benningens zending bij de zweedsche kroon, die alleen op dien oorlog
gegrond was, afgeloopen; hij was haar «meer als moede», en hem «niets meer tegen
de borst, als 't er Landsgeld nog langer op zeslig graden V^estwaarts te verteren»
Hij had er weinig anders gedaan, dan den engelschen gezant in 't oog houden, door
Cromwell in 't laatst van 1653 gezonden, om de zweedsche koningin voor de engel-
sehe belangen te winnen. De grillige en levenslustige maar onbevooroordeelde Kristina
was er juist de vrouw na, hem in zijn grootsch bestaan te erkennen, en haar bijval
te schenken. Zij had zijn haar aangeboden portret met de meeste belangstelling aan^
Taard, zijn rechtsgeleerden gezant Bulstrode Whitelocke met niet minder belangstelling
aangehoord, toen hij haar de meening van den Protector omtrent de vrije vaart in
de Sont, tegenover Denemarken en Holland ontvouwde, en hem zelfs — in spijt
van zijn kreupelgang — haar hand tot een lustigen dans gereikt, om te beproeven,
of hij niet minder man van de wereld dan schrander rechtsgeleerde was. Veel meer
leverde die zending wel niet uit, en behoefde dat bij de veranderde omstandigheden
ook niet te doen, doch zeker was het niet onnoodig hem, en tevens ook den spaanschen
gezant, in hun bemoeyingen ga te slaan, en Van Benningen had zich naar behooren
van die taak gekweten. De koningin zelve maakte, in de laatste maanden van zijn
verblijf aan haar hof, de noodige aanstalten, om haar reeds lang opgevat en aan
's Lands Stenden kenbaar gemaakt opzet ten uitvoer te leggen, en van de zweedsche
kroon afstand te doen ten behoeve van haar vollen neef Karei Gustaaf van Tweebrug-
gen, dien zij in haar weêrzin van eiken huwelijksband' tot man had afgeslagen, doch
' Zie zijn schrijven van 13 February 1654 {Brieven, enz. I, bl. 312).
-ocr page 463-456 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
als haar troonsopvolger reeds had aangewezen, en hoe noode aanvankelijk — door
de Stenden doen erkennen. Van Benningen stelde zich Yoor Zweden «een naarstig,
coeragieus, en zeer menageerenden koning» in hem voor '; en zeker zouden vooral
beide eerste en laatste eigenschappen, na 't onnadenkend en grillig bewind zijner
avontuurlijke, nicht, niet ten onpas gekomen zijn. Hij zelf had zich, in den laatsten
tijd op zijn slot van Borgholm op CEland aan 't Hofgewoel onttrokken, en gaf daar-
door zeker ook Van Benningen een hooger dunk van zijn karakter. Wij zullen weldra
gelegenheid hebben, hem in de eerste handelingen van zijn koningsbewind ga te
slaan. Den Juny lei Kristina in een plechtstatige vergadering te üpsala kroon en
scepter neer, en aanvaardde hy, na haar uitgeleide, de regeering, doch reeds vóór
dien tijd was Van Benningen weder naar Holland vertrokken om daar intusschen
bijna onmiddelijk weer in een zweedsche aangelegenheid aan 't werk gesteld te worden.
Bij den westfaalschen Vrede was namelijk aan Zweden het aartssticht Bremen toe-
gewezen , met handhaving echter van al de voorrechten der vrije Rijkstad zelve, gelijk
zij die onder den aartsbisschop altijd bezeten had. Doch Zweden verlangde niet als
haar beschermvoogd slechts, maar haar Soeverein erkend te ΛVorden, waar zij natuur-
lijk volstrekt geen ooren naar had. Zoo was reeds in 't begin van 't jaar de Graaf
van Koningsmark bestemd, Zwedens gewaande rechten met geweld van wapenen te
doen gelden, had hij zich in de eerste dagen van Mei van den burg meester ge-
maakt, en bereidde zich voor, met zijn geschut en troepen de stad zelve te vermees-
teren. Deze wendde zich, behalve in Duitschland, waar zij voorloopig echter geen
baat vond, ook naar de algemeene Staten om hulp tegen den haar bedreigenden vijand.
Weinig genegen zich in een nieuwen oorlog te steken, doch van het goed recht der
stad overtuigd, besloten zij liefst den weg der bemiddeling in te slaan, en droegen dus
aan Van Benningen op, zich, van de HH. Bootsma uit Friesland en Lutzborgh uit
de Ommelanden verzelschapt, naar Bremen te begeven, om «door henluiden tusschen-
spreken de diiFerenten tusschen de kroon Zweden en de voornoemde stad in der minne
te doen nederleggen, immers dat ze by provizie van alle wegen van feiten mogen
worden geabstineerd» ^. Den 23en October werden de drie Heeren door' den bremer
Senaat in plechtige zitting ontvangen, en spoorden bij monde van Van Benningen
' Zie zjjn schrijven van 10 April, aldaar, bl. 335,
' Min juist, is door Mr. van der Heym, in zyn aangehaald Proefschrift (p. 23)), dat vertrek —dat,
naar zün eigen zeggen op 11 Mei plaats greep — eerst als ^post ahdicationem reginae" aangegeven.
Van Benningen had dan ook opzettelijk "al eer de aanstaande verandering (hem) in gedurig ver-
blijf engageerde" — hij had slechts een buitengewone zending gehad — en om "bovendien in geen
ongenoegelijk dispaut van préséance met de Eyksraden" te vervallen {Brieven t. pi bl. 328) vóór
het tijdstip van den troonsafstand. Zweden verlaten.
' Zie de Secrefe Mesoluiien van Rolland I. bl. 165,
-ocr page 464-des vaderlands. 457
tot mannelijk overleg aan. Zij begaven zich daarop naar Stade, waar Koningsmark,
die 't beleg slechts van ééne zijde, en maar slap Toortzelte, zijn verblijf hield, om
ook hem voor hun vredelievende bedoelingen te winnen. Men was daar echter minder
op hun tusschenkomst gesteld, en de zweedsche gemachtigde van 's koningswege,
Schering-Rosenhave wierp dus eerst bedenkingen omtrent hun volmacht op, doch
moest hen ten slotte wel erkennen, en hun leedwezen over den ontvonkten' twist
hooren "betuigen, die, zoo hij langer aanhield, tot een grooten strijd dreigde te leiden,
waarin ook anderen werden meêgesleept. Den 6eu November vingen daarop de onder-
handelingen aan, hoewel nog den 4en de zweedsche Koning zelf een brief aan de
Staten had afgevaardigd, waarin hij hun bemiddeling wraakte; en juist vier weken
later, 's avonds van den 4en December, werd men 't na velerlei beraadslaging over de
voorwaarden eens, waarop een voorloopig vreêverdrag tot stand kwam. Daarbij werd
de hoofdvraag omtrent Zwedens oppermacht over de duitsche Rijksstad onbeslist gela-
ten, doch de vijandigheden gestaakt, onder toezegging der Bremers Koning Karei
Gustaaf een gelijke hulde te willen doen, als zij hun laatsten aartsbisschop in 1G37
gedaan hadden. Hoewel op meer dan dat belust, lei er de eerzuchtige Koning voor-
loopig te liever zijn hoofd bij néér, als hij zijn blik elders gevestigd hield, waar een
weidscher uitzicht, dan dat der oppermachtige voogdijschap van een enkele handelstad,
hem lokte. Onmiddelijk bij zijn troonsbeklimming toch had hem de op den poolschen
koningstroon gezeten nazaat van een ouderen tak zijns huizes zijn verzet daartegen
beteekend, en de aanspraak kenbaar doen worden, door hem zelf daarop gemaakt.
Een te schoone aanleiding voor zijn op uitbreiding van Zwedens machtgebied belust
gemoed, om haar niet van harte welkom te heeten, en zich ten strijd tegen Polen
aan te gorden. Wel zond men hem, van zijn toerusting vernemende, en bij den treu-
rigen staat der poolsche zaken tot geen krijg bereid, een gezantschap toe, .loch ver-
mocht niet, hem daardoor in zijn ondernemen te stuiten, en moest den aantocht
zijns legers door Pommeren vol zorg en bekommering aanzien; te meer, als men ook
van Brandenburgs zijde voor gelijke bejegening beducht moest zijn. Daar hield men
toch steeds het oog niet minder op Polen dan op Zweden gevestigd, om zijn eigen
gebied en macht ten koste van een van beiden, zoo beiden teffens niet, te vergrooten en
zich van alle afhankelijkheid hunnerzijds te ontslaan. Voorloopig diende zich de bran-
denburger Keurvorst te meer naar Zweden te schikken, als zich 's Konings wapenen
al aanstonds zoo zegevierend deden gelden. Den 16en July 1655 vertoonde zich het
zweedsche leger onder W^ittenberg aan de poolsche grenzen, en zag zich terstond door
meer dan één misnoegd poolsch edele toegevallen, en verschillende sterkten en steden
in zijne hand. Karei Gustaaf zelf had zich den gen met drie keurbenden ingescheept
en was den 15en te Wolgast aan land gestegen, van waar hij zich haastte, zich met
de overige troepen te vereenigen. De poolsche Koning zond hem te vergeefs een nieuwen
IVe deel, stuk. ^g
458 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
gemachtigde toe; liLj vond geen gehoor en moest zich naar Krakau uit de voeten
maken, waar de Koningin zich, met den staatstrezoor, reeds vroeger in veiligheid
had gesteld. Het prijsgegeven Warschau was daarop den SOen Augustus door de Zweden
en hun koning bezet.
Om zich, bij den voortvarenden ijver van dezen, tegen alle schade in zijn eigen
leenstaat van Pruisen en elders van zweedsche zij te vrijvt^aren, had zich de Keur-
vorst reeds eenige maanden vroeger door zijn gemachtigde, Wei mann , in den Haag
tot de algemeene Staten gewend, om over een verbond met hen te onderhandelen \
Hun koopvaart op de Oostzee en de pruisische havens van Pillau, Memel, en Konings-
bergen, maakten het voor hen van veel gewicht, deze in goede handen te weten,
en niet uit die van Brandenburg in die van Zweden te zien overgaan; terwijl ook
in Kleef en Gulik de zweedsche Koning, als zoon eens Paltsgraafs van Tweebruggen,
te ceniger tyd nog eens zijn vermeende rechten zou kunnen doen gelden, en van
Bremen en Werden uit met krijgsgeweld steunen. De Keurvorst vond dus in den Haag
geen ongeneigde ooren voor zijne voorslagen tot onderhandehng, die, met hel oog op
den Oostzeehandel, vooral door Amsterdam gesteund werden. Toch had het tot den
zesden Augustus aangehouden, vóór men het omtrent alle punten eens werd, en het
verdrag lot stand kwam I Daarbij werd hoofdzakelijk bepaald, dat men den Keurvorst
zon ter zij slaan, mocht hij of in zijn guhksche erflanden öf in zijn staten en steden
aan de Oostzee worden aangetast, gelijk hij 't zynerzijds hen zou doen, wanneer ze
binnen hun vereenigde gewesten of die der generahteit werden aangevallen of ook
maar in hun scheepvaart gestremd; dat zij hem daartoe met drie- of vierduizend man,
't zij in geld en wapenen of krijgsknechten, gelijk hij hen met tweeduizend, zou
bijspringen; terwijl hij hun daarenboven toezei, de tollen in zijn Oostzee-havens zonder
hun goedvinden niet te zullen verhoogen, noch te gedoogen dat er de handel door
anderen bezwaard werd.
De zweedsche Koning het het echter niet bij Warschau blijven; den 6en September
rukte hij van daar voorwaarts, en stond den 25en Yoor Krakau, waaruit zijn poolsche
neef en amptsbroeder reeds naar Silezië geweken was. Den ISen October gaf zich
Krakau, na een wakkere verdediging onder Gzarnecky over, en bleef Karei Gustaaf
daar nu ruim een maand vertoeven, om, in 't laatst van November, den terugweg
naar 't Hertogdom Pruisen in te slaan, en zich daaromtrent met den Keurvorst, als
leenman, te verstaan. Hoe gaarne deze bet nu liever zelfstandig aan zich had zien
vervallen, begreep hij terecht in de gegeven omstandigheden, na Karei Guslaafs schit-
des vaderlands. ^^J ' 459
terenden zegetocht, dat onmogelijk te kunnen bewerkstelligen, en gaf dus aan zijn
Yoorstel gehoor, het van hem in leen te ontvangen, onder zulke voordeelige voor-
waarden van zelfstandig innerlijk beheer en vrijdom der vroeger geïnde jaarlijksche
bijdragen in geld, dat zij , met de belangrijke toestemming gepaard, den leenmanseed
eerst na verloop van een jaar te doen, te aanneen^ijk waren, om ze in koelen bloede
af te slaan, en dus den 17en January 1656 te Koningsbergen onderteekend werden;
Ermeland werd daarenboven nog aan 't poolsche hertogdom in gelijk leenverband
toegevoegd
Terwijl dit meer in 't Oosten van Europa plaats greep, was Cfromwell in 't Westen
bezig, zijn doortastend brein op de beste middelen te scherpen tot volvoering zijner
welberaamd^ onroomsche plannen van europeesch staatsbeleid. Engelands _ of wil
men, zijne eigene -- verhouding tot twee toevallig juist niet onroomsche landen,
moest — na den met Nederland gesloten vrede — daar het eerst bij ter sprake komen.
Frankrijk en Spanje toch waren het, die én steeds het zeerst om zijn goede gunsten
wedijverden, èn — hoe weinig onroomsch dan ook — zijn krachtdadig streven zoo
binnen- als buitenslands in de hand werkten en steunden. Beide landen waren nog
steeds met elkander in stryd, en hadden hunnerzyds dringend behoefte aan zijnen
bijstand. Beiden wilden zich daar gaarne eenige opoffering voor getroosten, en hem
— wat hij in Engelands meer bijzonder belang boven al wenschte — zelfs een
sterke havenstad op 't vasteland — als Calais of Duinkerken — gaarne afslaan of
helpen verkrijgen. "Wat hij van Spanje echter buitendien wenschte, geloofs- en han-
delsvrijheid voor Engelands onderzaten in zijn buiten-europeesche landen en volksplan-
tingen, gelijk vooral die van Zuid-Amerika, daarvoor bleek het te zeer aan zijn kerk
en zijn baatziek handelsbeheer verslaafd, dan dat het er Cromwell in te wille waar
geweest. Zoo schonk deze het dus, waarop het, tot zijn eigen scha, zoo belust scheen __
krijg tegen zich, in plaats van mét zich tegen Frankrijk. In 't laatst van December 1654
werd de admiraal William Penn met een smaldeel, van de noodige landingstroepen
onder generaal' Venables voorzien, naar de westindische wateren gezonden, mei last
er aan te tasten en in bezit te nemen, wat hij er op Spanje meende te kunnen ver-
meesteren , het mocht dan een of meer der spaansche eilanden, of een zuid-ameri-
kaansche landstreek zijn, tot straf van de kennelijke zucht der Spanjaards zich in
die streken — naar 's Pausen aloude eigenmachtige uitspraak — de alleenheer-
schappij toe te kennen, en er de engelsche bezittingen te vermeesteren en verwoesten.
Met Frankrijk zelf was hij toen nog op zoo weinig vredelievenden voet, dat Penn
tevens belast werd, alle fransche schppen, die hem gemoeten mochten, te nemen of
in den grond te boren, daar men 't ook van fransche zijde de engelsche had gedaan,
460 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
en nog steeds geen schavergoeding daarvoor geven vs^ou. Naar de middellandsche zee
was, een paar maanden vroeger reeds, met een tweede smaldeel, Blake uitgezeild,
om er den engelschen naam in ontzag te houden, de barbarysclie zeeroovers te tuch-
tigen , en verder naar voorkomende omstandigheden te handelen ^
Penn, eerst naar Barbados gestevend, landde met half April 1655 op Espaniola
— het latere Haïti — van zins er vasten voet te vatten, doch zonder daarin te slagen.
De stad San Domingo — waar hij 't op gemunt had — bleek te ver van de landings-
plaats, en de afgematte engelsche troepen delfden het onderspit voor de spaansche
wapenen, en waren tol geen tweede poging te bewegen. Zoo wendden de engelsche
schepen thails den koers naar het wat westelijker gelegen Jamaica, dat door zijn meer
gematigden dampkring des te aanlokkelijker scheen, en door zijn gebrekWge verster-
kingen zooveel te lichter te overheeren. Bij 't aannaderen der schepen en 't landen
der troepen haastten er zich de Spanjaards, uit de hoofdstad naar 't gebergte bin-
nenwaarts te wijken, en lieten den Engelschen de handen ruim. Spanje, ten zeerste
over deze handelwijs verstoord, lei nii zijnerzijds beslag op alle spaansche schepen in
zijne havens, en gaf den spaanschen gezant te Londen — Don Alonzo de Cardenas —
last zijn afscheid te nemen, gelijk hem Gromwell kort daarna zgn paspoort deed toe-
komen, met uitdrukkelijk bevel Engeland binnen vier dagen te verlaten. Frankrijk
daarentegen, waar de· geslepen Mazarin nog altijd het hoofdbestier in handen had
— al had er, den Juny '54, de plechtige zalving van den even löjarigen koning
te Rheims plaats gegrepen — wist zijn roomschen geloofsijver beter binnen de staat-
kundige perken te houden, en had voor een bekrompen handelspraktijk minder aan-
leiding. De fransche protestanten hadden 't rustig en wel onder zijn bewind, gelijk
zij aan Cromwell's geheimen agent — den Zwitser Stouppe — volmondig betuigden ^,
en de treurige gelegenheid helaas! zou zich eerlang aanbieden, zijne houding omtrent
die buiten 's lands, niet ver van 's lands Zuidergrenzen, te beproeven. Karei Emma-
nuel II, de twintigjarige hertog van Savoye, had daar geen Λveêrstand weten te bieden aan
den kerkelijken invloed der roomsche Propaganda op zyn Staatsbeheer, en haar dweep-
zieken aandrang gehoor gegeven in de bejegening, die hij den andersgeloovigen dal-
bewoners van Piéniont, in de verspreide kleine gemeenten van La Peruza, Angrogna ^
Luzerna, St. Martijn, enz., ten Zuidwesten van Turijn, ervaren liet. Een bevel, zich
uit negen dier gemeenten, waar hun tot dusver de vrije uitoefening van hun godsdienst
was toegelaten, te verwijderen, om zich voortaan in een viertal saam te trekken, en
daar dageiyks tevens de mis te zien vieren, was van hunne zijde door een aanzoek
des vaderlands. ^^J ' 461
beanrwoord, zich liever voor goed uit zijne Staten te verwijderen. Terwijl daarover te
Turijn nog steeds onderhandeld werd, en zich dus voorloopig niets kwaads nog voor
de bedreigde Waldenzen ~ als ze zich noemden — of Barbets — als men ze
in de wandehng te heeten plag — vermoeden liet, zagen ze zich, den 17en April,
plotsehng door den van geloofshaat blakenden markies van Pianezza, aan 't hoofd
zijner hem waardige soldaten overvallen, die op zoo wreedaardige en onmenschelijke
wys onder hen huis hielden, dat een eerlijk fransch krijgsman, de kapitein Petit-Bourg,
die er, met de zijne, de onwilhge getuige van geweest was ^ zich later gedrongen zag
te verklaren, hoe hy door Pianezza's troepen de grootste gewelddadigheden en uiterste
wreedheden op ongelukkigen van allerlei kunne, stand, en leeftijd had zien plegen;
hoe hij die troepen er had zien moorden, hangen, branden, en verkrachten; hoe hij,
wanneer men gevangenen voor Pianezza zelf bracht, dezen had hooren gelasten, alles
te dooden, daar Zijn. Hoogheid, de Hertog, geenerlei lieden van den nieuweren gods-
dienst in zijne landen verkoos te dulden; dat hij tegenover al deze snoode en ver-
foeilijke bedrijven, uitdrukkelijk betuigde en voor God bezwoer, tot geen der ge-
pleegde wreedheden last te hebben gegeven, maar integendeel, ziende dat hy er
persoonlijk niets tegen vermocht, gedwongen was geweest zich te verwijderen, en het
bevel over zijn manschappen te laten varen, om zulke schanddaden niet langer bij
te wonen» I Hadden zich enkele Waldenzen, in hun eigen geloofsijver, van tijd tot
tijd wel · eens aan gewelddadigheden tegen hun moederkerkelijke omgeving schuldig
gemaakt, de overtredingen, door deze kleine minderheid tot misnoegen der groote
meerderheid gemaakt, konden natuurlijk niet het minst in aanmerking komen bij al
de ongehoorde gruwelen tegen zooveel onschuldigen gepleegd; en groot was dan ook
de verontwaardiging, op 't bericht van 't gebeurde, in 't onroomsch Europa — gelijk
met name in Neder- en Engeland — verwekt. Cromwell had trouwens, in zijn werk-
dadig onroomsch streven, reeds vóór den thans gevallen slag van zijn belangstelling
in 't lot der verongelijkte Waldenzen blijk gegeven. Zoodra Mj van de eerste maatre-
gelen had kennis gekregen, te Turijn tegen hen beraamd, had hij door Thurloe aan
den engelschen resident in Zwitserland laten schrijven, om de Waldenzen onders-
hands aan te moedigen, zich tot den engelschen Protector om steun te wenden, die
hun dan in geenen deele ontbreken zou. En toen daarop de tijding van 't begane
kwaad kwam, en de engelsche gemoederen in stad en land ontroerde, liet hij—den
25en Mei — onmiddelijk door Milton aan den Hertog van Savoye, aan Lodewijk XIV
des vaderlands. ^^J ' 403
lukkig Verhindertie, zoo de inmiddels gevolgde dood zijns vadePs, als een min loflFelijk
onderling geschil der Gewesten, wie de reiskosten betalen zon, daar men die uitsluitend
op Gelderland wou verhalen ^ zijn dadelijk vertrek, dat nu eerst een paar maanden
later plaats vond. Ondertusschen. was, als Boreel in een zijner brieven uit Parijs het
uitdrukte, «de zaak van de massacre der arme Waldenzen een groot discoers door
de wereld aan alle zijden» blijven maken. Daar hun naaste geloofsverwante buren in
Zwitserland met de andersgeloovige Gantons overhoop lagen, konden zij zelf — als
zij anders gaarne wilden — moeilijk met de wapenen tusschen beiden treden, en
bleef het dus vooral aan 't geen Engeland op Frankrijk vermogen zou overgelaten,
hoe de zaak tot een goed einde te brengen. Morland, den 2en Juny uit Londen afge-
reisd, stelde een dag of vijf later Lodewijk XIV en Mazarin zelf Cromwells schrijven
ter hand, en kon al spoedig aan dezen het welkom bericht geven, dat Lodewijk niet
alleen· het gebruik afkeurde, dat men in Piémont van zijn doortrekkend krijgsvolk
had gemaakt, maar ook te Turijn reeds in 't belang der Waldenzen enkele stappen
gedaan had, en Cromwells wenschen dus reeds was voorgeweest. Ook kon — naar
hij betuigd had ~ wel niemand hem verdenken, den Hertog van Savoye in 't kastij-
den zijner den zoogenoemd hervormden godsdienst belijdende onderdanen te straffen,
terwijl hij dien. in zijn eigen rijk duldde en zijn belijders daar zooveel blijken van
zijn goede gunst gaf, gelijk hij zijnerzijds hun trouw en ijver in zijn dienst moest
roemen I Te Turijn, waar Morland een kleine drie weken later door den Hertog en
zijn moeder zelf, in plechtig gehoor ontvangen werd, vond hij de gemoederen heel
wat minder verdraagzaam gestemd. Men zocht er 't gebeurde bedrieglijk te vergoe-
lijken, wilde 't slechts als een «vaderlijke kastijding» doen voorkomen, doch beloofdp
ten slotte dan toch eenige voorrechten aan de ongelukkige dalbewoners te verleenen,
die van 's Hertogs hoogachting voor den Protector en zijn pogingen tot bemiddeling
zouden doen blijken. Juister drukte zich de fransche gezant aan het Hof van Savoye
— Abel Servien— uit, die Morland ronduit verzekerde, dat Karei Emmanuel en zijn
moeder persoonlijk gaarne den Waldenzen dezelfde godsdienstvrijheid zouden gelaten
hebben, hun door 's Hertogs voorzaten toegekend, doch dat enkele invloedrijke per-
sonen, door een blakenden ijver voor den katholieken godsdienst gedreven — de rijke,
464 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
schoone, en dweepzieke markiezin van Pianezza zehe behoorde daar in de eerste plaats
toe — den Hertog de zaak geheel averechts hadden voorgesteld; hij ried daarom zoo
min mogelijk olie in het vuur te gieten, en alles met de meeste matigheid te beleiden. Uit
die laatste woorden sprak klaarblijkelyk de behoedzame sluwheid van den franschen Kar-
dinaal-minister, doch zij waren natuurlijk te weinig in Cromwells krachtigen en door-
tastenden geest, om er zich zoetsappig naar te richten. Na kennisneming van Morlands
wedervaren het hy den franschen gezant te Londen, door zijne commissarissen voor
de onderhandehng met Frankrijk, eenvoudig te kennen geven, dat hij het reeds ont-
worpen verdrag, van vriendschap niet zou teekenen, zoolang het fransche Hof niet met
al zijn vermogen te Turijn was werkzaam geweest, om den Waldenzen hun aloude
vrijheid te doen hergeven. Ondertusschen ging hij voort, de geestverwante Staten tot
medewerking aan te sporen, zond een nieuwen gemachtigde — den reeds genoemden
Downing — naar Zwitserland orn er met die van daar en den Heer van Ommeren
werkzaam te zijn, en sprak reeds van engelsche troepen te Nizza en Villafranca te
ontschepen, om de Waldenzen gewapenderhand aan hun recht te helpen.
Mazarin, hoe weinig persoonlijk met de Waldenzen ingenomen of voor hunne goede
zaak gestemd, stelde, met het oog op Spanje vooral, te veel belang in zijn goede
verstandhouding en het ontworpen verbond met Engeland, om niet van zijne zijde al
't mogelijke te doen, dit zoodra mogelijk tot stand te brengen. Hij gaf dus — in 't
begin van Augustus — aan Servien last, op een onmiddelijke bevrediging met de
Waldenzen aan te dringen, en deed zoo reeds den 18en een vreeverdrag tot stand
komen, dat, te Pignerol geteekend, den wreed geteisterden Waldenzen hun oude
voorrechten — vrijheid van geweten, handel, en doorvoer — hergaf, niet zonder-
vrij bezwarende voorwaarden evenwel, die tot nieuwe verwikkehng aanleiding zouden
geven, en die welhcht ook niet gesteld zouden zijn, wanneer de nederlandsche ge-
machtigde, gelijk de nieuwe engelsche, wat eerder ter plaatse hadden kunnen zijn.
Ommeren was echter — om de bekende redenen — toen nog niet eens vertrokken,
hoewel het geld eindelijk gevonden was, en hij dus weldra de reis aanvaarden zou
Eens op weg hield hij zich niet op, ging in eens door van Keulen naar Frankfort,
en kwam 's avonds van 13 Sept. te Bazel aan, om daar den volgenden dag te ver-
nemen , dat de zaak reeds beklonken was. De zwitsersche gemachtigden hadden zoo
lang mogelijk de bekrachtiging tegen gehouden, om de komst der engelsche en neder-
landsche heeren te verbeiden; doch de Franschman had daar niet van willen weten,
omdat men , zoowel van nederlandsche en engelsche als zwitsersche zij, de bepaalde
des vaderlands. ^^J ' 465
bemiddeling van Frankrijk verlangd had, en zoo was alles dus nii zonder hem ten
einde gebracht \ Hij ging daarop naar Geneve, om er de uil Savoye terugkeerende
zwitsersche Heeren te ontmoeten en Downing af te wachten, en daarop naar Bern
te gaan, waar de onroomsche kantons waren saam geroepen I Het kwam er nu op
aan, de te harde bepalingen van het verdrag verzacht te krijgen, en daartoe deed hij
— naar de uitdrukkelijke bepaling der Staten van 24 September— zijn best, terwijl
zijn arme beschermelingen intusschen in aanhoudende vrees eener nieuwe verdrukking
verkeerden, daar hun overweldigers zich in hun bergvesting van La Torre Miraboca
voortd^urend versterkten I Zijnerzijds was Cromwell weinig geslicht door de overhaaste
vredesluiting, en verheelde dat den franschen gezant te Londen niet ^ De openlijke
vredebreuk met Spanje, ende verzekering hem van fransche zijde voor de handhaving
der gewetensvrijheid in Frankrijk gegeven, deden hem evenwel nu' weldra tot het ont-
worpen verbond toetreden , bij 't welk Mazarin zich daarenboven verplichtte, een twintig-
tal engelsche uitgewekenen, waaronder Koning Karei II en zijn broeder zelf, Jiet
verder verblijf in Frankrijk te ontzeggen. Zoo werd het denzelfden dag te Londen ge-
teekend, als de spaansche gezant te Doevren scheep ging, en vier weken later, den
28en November, openlijk afgekondigd®.
Cromwell's zorg voor de onroomsche belangen bepaalde zich niet tol het Westen
en Zuiden van Europa alleen, zij richtte zich ook naar het Oosten, en de daar door
Zweden verwekte beweging. Hij vond daarin een belangstellend geestverwant in den
voortdurend te Londen verblijvenden hollandschen gezant, Willem van Nieuwpoort,
dien hij, in de eerste helft van July, Ie Hamptoncourt eens bij zich ziende, terwijl
466 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
hij zich met het balspel vermaakte, daaronder en daarna, over den keer dien de zaken
er nemen konden, onderhield. Hoewel persoonlijk in den Keurvorst van Branden-
burg geen vriend erkennende, was hij toch onbevooroordeeld genoeg, dezen als onroomsch
vorst tegen alle mogelijke kwade bedoelingen van Zweden in zijn leenstaat te willen
beveiligen, en leende een gretig oor aan Nieuwpoorts voorstellingen eener bestoking
der roomsche staatspartij in Duitschland door Zweden en Brandenburg. Weinig dagen
later kwam een buitengenwone gezant van Zweden naar Londen, en vond een voor-
komend onthaal, met het oog op alle in dien zin gerichte voorstellingen en eene voor
Pruisen wenschelijke wending der zweedsche wapenen \
Intusschen vertrouwde hij — niet ten onrechte — den zweedschen Koning maar
ten halve, meenende, naar Thurloe het aan Nieuwpoort uitdrukte, dat hij «niet an-
ders voorhad, als om schoone dingen voor te geven, tot dat hij zijn oogmerk bereikt
zou hebben» en in gelijken zin liet zich in de volgende maand Chajivit uit, ,hem
nagevende, «dat hij de goede zaak» — door Cromwell voorgestaan — «niet tot hoofd-
beginsel had», en Cromwell daarom minder op hem afging l Cromwell zelf werd daar-
entegen door de onbevooroordeelde onroomsche Duitschers tegelijkertyd als de steun hun-
ner partij beschouwd", gelijk zijn gansche staatkunde dat dan ook beoogde, en ook in
Holland, zoover de dringend gevoelde behoefte aan vrede daar toehet, weêrklank vond.
«Vrede, vrede, in onze dagen, en vrede overal, dewijl onze commerciën overal gaan»,
had De Witt uit de volheid van zijn hart vóór eenige maanden nog aan Boreel ge-
schreven en toch had men, deels ook in 't belang dier «commerciën», in den loop
van dit jaar nog ter zee en te land naar de wapenen moeten grijpen. De bremer ver-
wikkelingen hadden 't in Juny noodig gemaakt, door den frieschen Stadhouder een
wakend oog op de Boer lange te laten houden, en daartoe 1600 manschappen beschik-
baar te stellen, terwijl Brederode, graaf Johan Maurits, en Nassau-la-Lek met een
vliegend legertjen naar Rijn, Maas, Waal, en IJsel waren gezonden. Indien dit ech-
ter zonder dadelijkheden afliep, had daarentegen ter zee De Ruyter meer te keer moe-
ten gaan, nadat hij in Maart met eenige schepen was uitgevaren, om de hollandsche
koopvaarders naar'de Straat te geleiden, en in Salee order te stellen, waar uit een
misverstand oneenigheid was gerezen, en eenige hollandsche schepen aangehouden waren.
Onderweg raakte hij eerst met een roofschip uit Tetuan, daarna met een uit Algiers
slaags, doch was even gelukkig in hun bestrijding als vervolgens in de bevrediging
des vaderlands. ^^J ' 467
van Salee, waar hij den 21sten Oct. een verdrag sloot, bij 't welk alle aangehouden
schepen en schepelingen, met de in beslag genomen goederen, weder vrijgegeven
werden. Daarna bleef hij nog ruim een paar maanden de Middellandsche zee van hare
schuimers schoonvegen, maakte ettelijke turksche barken en roofschepen prijs, en
nam, op last der algemeene Staten, in December, de thuisreis aan, daar men zijn
langer verblijf minder noodig achtte. Ook had men voorgenomen, tegen het voorjaar eene
. oorlogsvloot van een kleine vijftig zeilen uit te rusten, in afwachting der dingen, die
elders gebeuren konden, dewijl men voorhad Brandenburg, overeenkomstig liet aan-
gegaan verdrag, allen doenlijken bijstand, zoo noodig, te verleenen ^
Deze houding omtrent Brandenburg wekte Frankrijks mistrouwen op, zoolang men
daar van de toenadering en 't vreeverdrag tusschen Brandenburg en Zweden niet af-
wist I De strijdlustige Koning van 't laatste ondersteunde Mazarin echter zooveel
mogelijk met geld, om hem Oostenrijk in Silezië te doen bestoken, en dit daardoor
buiten staat te stellen, de spaansche Nederlanden bij te springen, daar men er steeds
op uit was deze op Spanje te veroveren Intusschen was der fransche geestelijkheid
die vriendschappelijke gezindheid voor den het roomsche Polen bestrijdenden Karei Gus-
taaf weinig naar den zin ^, en wekte in ''t algemeen Mazarin's verbond met het on-
roomsche Engeland, en zijn heulen met geestverwante Staten en gevoelens, den weêr-
zin aller voor de Moederkerk yverende harten. Hoe verheven kwam daartegenover,
naar hun begrip, de handelwijs der zweedsche Kristina uit, die, na haar kroon en
scepter te hebben neergelegd, den S^en September '55 te Inspruck tot het katholiek
geloof was overgegaan, en met Kerstmis te Rome gekomen, om er 's Pausen handen
te kussen en in zijn Tieilige nabijheid te vertoeven. Deze gedachte ontvouwde men in
een uitvoerig spotschrift, ten bewijze dat Cromwell zoo niet de Antikrist, dan toch zijn
voorlooper, gelijk de Dooper die van Jezus Kristus, was, en in't welk Mazarin op zijn
spaansch mas-ruin gedoopt, met hem en den Koning van Zweden in verbond werd
voorgesteld, om alle drie door de aillustre Kristina» beschaamd gemaakt te worden
408 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
't Had den Yorm van een «Hollandsch praatjen in de nachlschuit van Amsterdam op
Rotterdam» tusschen mr. Robert, een Engelschraan, Pieter Jansen, een Amsterdam-
mer, en twee Vlissingers, Jan van den Bosch en Samuel Jacobs. «De stad Amsterdam» ,
zoo vangt de eerste dat praatjen aan, «is wel een bovenmaten schoone stad, maar 't
is jammer dat er de elementen niet aangenamer en zijn voor de kranke natuur van
den mensch, eensdeels van wegen de bezwaarde lucht, maar wel ten principale om
de brakke en veeltijds stinkende wateren; 't welk niet anders kan veroorzaken als
vuilen damp, die de lucht geheel moet komen infecteeren en bederven». — «Dat is
waar, mr. Robert», zegt Pieter daarop, «maar wij können niet alles te gelijk naar
wil en wensch hebben; want wij hebben rykdom, neering, en welvaren door ons zegen-
rijke koopmanschap». — «Dat sta ik u ook toe», herneemt mr. Robert, «maar hoe
lang dat het duren zal, dat is God alleen bekend; want ik ben van hooger hand wel
■ verzekerd; dat al het doen en laten van Olivier Crom well daar alleen op aangeleid
is, om al de negocie van Holland, Zeeland, Friesland, te transporteeren aan onze ont-
zaglijke engelsche nacie. Want het is zeker, dat Cromwell tot dien einde een heime-
lijk verbond gemaakt heeft met den Koning van Zweden, en ook met den Gardinaal
Mazarin, Brandenburger, enz., hetwelk zal strekken tot ondergang van Keizer, Ko-
ningen, Princen, Hertogen, Graven, ende Repubheken; want, rechtuit gezeid, de
17 Provinciën zijn de bruid, daar Engeland en Frankryk om dansen». — «Wij, Hol-
landers, Friezen, en Zeeuwen», valt Pieter dan echter in, «zouden ons nog Kever
dood vechten , dan dat wij voor altijd als slaven onder dien anti-kristschen konings-
moorder ons halzen zouden moeten buigen, enz. Wij waren lang vóór den tijd van
Wei-Grom, hpla! ik meene CromwelK van alle de potentaten der wereld groot geacht,
ontzien, bemind; en nu zou deze nieuwe opgeworpen tyrannige bloedhond geerne maken,
dat alle de wereld aan ons pissen zoude — met reverencie gezeid — doch hij en zal
't nog zoo licht al naar zijn wille niet hebben; want wij nog al duizendmaal liever
een eeuwige, vaste, onverbrekelijke Ugue'm^l den Keizer, Koning van Hispanje,
Denemarken, en met alle Keurvorsten maken, om defensief en offensief tegen dezen
Cromwell aan te gaan en Carel Stuart II in zijn erfachtig rijk te zetten». — «Dat
zou voorzeker den rechten slag wezen», herneemt dan mr. Robert weêr, «om dat
onverzadelijk, bloeddorstig, zevenhoofdig dier van kant te helpen». — «Als iemand»,
— meent dan wat later Jan van den Bosch - «onpartijdig de H. Schriftuur wel wil
inzien, en achtnemen op alle plaatsen, die van den Antikrist zijn meldende, die zal
' des vaderlands. 473
het ampt en ofiicie Tan een Cardinaal, zooTeel ongeoorloofde Terbonden te maken,
met den grooten Turk, met het Cromgeweld van Engeland, en met den goddeloozen
Koning Tan Zweden? Maar zeg Eiij, waaraf zijn uwe kleederen zoo roodverwig be-
zoedeld? M. Dat is yan al het fransche en spaansche kristelijke bloed, dat ik in
verscheiden veldslagen en in de overwinning van de steden heb doen vergieten, om
mijn bloeddorstiger, aard te verzaden.-Zr. L· dat ook al goed Cardinaals werk gewmt ?
En is er niet tien duizendmaal meer gelegen aan den welstand van de ware kerk tot
de vermeerdering^ van het rijk Gods, dan de grootmaking van het vergankelijke fransche
Rijk? M, De Franschen maakten mij wijs, dat het alzoo de mode was, en die moest
men navolgen. Kr. Omdat gij die mode nagebootst hebt, en mijne leering niet waar-
genomen, noch het goed kristelijk exempel van deze grootmachtige Koningin van
Zweden niet nagevolgd hebt; daarom is 't nu ook de mode, dat ik tot u zegge: ik
en ken u niet voor een Cardinaal; wijk van mij, gij die ongerechtigheid doel, en
gaat gij, vermaledijde, in het eeuwige vier, dat voor den Duivel en zijne Engelen
bereid is». — «Dat mag alles waar wezen», zoo laat dan. Pieter zich weêr hooren,
i(maar gij tast den Cardinaafdaar al vrij wat hard aan; doch nu, rakende de Konin-
ginne van Zweden, waarom moest zij juist naar Rome gaan?» ^ «Ons predikanten
zeggen», voegt Samuel Jacobs er nog bij, «dat de Paus de Antikrist is, omdat hij
zijn voeten laat kussen; daarom denken wij, dat zij daaraan lichtvaardig en kwalijk
gehandeld heeft. Dat sommige predikanten», antwoordt Jan, «wat beter konden zwygen ,
men zou mogen denken dat zij wijs waren; maar nu is dat zoo zottelijk geproponeerd,
dat zij beter verdienen uitgelachen te worden, dan geloofd; het is goed te zien, dat
zij de profeciën niet al te wel en verstaan. Hoort liever den koninklijken profeet nog
eenmaal spreken: de ingezetenen van dorre plaatsen zullen voor zijn aangezichte
knielen, en zijne vijanden zullen het stof likken; ja, alle koningen zullen zich voor
hem nederbuigen, alle Heidenen zullen hem dienen. En koningen zullen uwe voes-
terheeren zijn, hunne vorstinnen uwe zoogvrouwen; zij zullen haar voor u nederbui-
gen met het aangezicht ter aarden, en zij zullen het stof van uwe voeten likken.
Dit stof-likken drukt meer uit dan de voeten kussen». — «Voorwaar ik had nooit ge-
dacht» , roept dan de eenklaps overtuigde Pieter uit, «dat men het voetkussen der
Pausen zoo klaar uit Gods woord kon bewijzen, daar nochtans velen van de nieuwe
secten zoo grouwelijk tegen bassen». — «Daar hebben wij zeker», zoo besluit Samuel
Jacobs het gesprek, »onzen tijd wel zoetelijk overgebracht; ik heb in mijn leven met
geen vermakelijker gezelschap gevaren; maar waar mag nu Robert steken?» — «Hij
ligt ginder», zegt Pieter, «in den hoek van 't schip, dat hij slaapt en ronkt. Op!
op nu, Robert! wij beginnen al zeer te naderen, en de dag begint zich al schoon te
laten zien». En Robert, zoo plotseling wakker geschrikt, maakt groot misbaar,
zegt dat hij zwaar gedroomd heeft, en geeft voorts de volgende rijmen aan zijn
IVe deel, le stuk. ^^
474 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
reismakkers ten beste, in de begeleidende spotprent in beeld gebracht:
Traagt, zoo de eerste Kristnen plegen,
Naar de oprechte en oude wegen,
Maar wacht u voor Cromgeweld,
Die 'fnu al wel kromt om geld.
Die hoogmoedig, trotsch, vermeten,
Op 't groot Babel is gezeten,
Met zijn staart, drie dubbel krom,
Zwiert de ronde wereld om.
En zoekt alles te verzetten,
Schepter, staf, en kroon verpletten;
't Zevenhoofdig dier verstoord
Brult van Oost, West, Zuid, en Noord;
Ja, hü maakt door valsche tolken,
Dat de allerbooste volken
Hem nu komen biên de hand.
Tot verderf van 't Kristenland;
Ja, hy durft nog daaglyks roramen,
Dat hy Holland zoo zal krommen,
En doen voor zijn kromme macht
Springen over muur en gracht.
Doch ^— vreest niet zijn tuimelgeesten,
Noch de zevenhoofd'ge beesten;
Kristua, die zijn volk bevrijdt,
Voor ons dapperhandig strijdt,
Zal ons door zijn geest versterken
Tegen alle Babels klerken.
Ondertussclien voelde zich, door zijn verbond met dat engelsche «Babel», Tan zijn
koningsgezinde geloofsgenooten zoo verafschuwd, Mazarin tegenover Spanje des te
sterker, en liet dat den nederlandschen gezant niet onduidelijk blijken. «Ik moet u»,
schreef deze 24 Dec. '55 aan den Raadpensionaris, «in vertrouwen zeggen, dat ik,
sedert de schikking met Engeland, in mijn betrekking flauwer word aangezien en
bejegend, en dat ik somtijds met discoersen word aangetast, die mij zeer doen.
't Schijnt, dat men hier voor heeft, Hun H. MogQ. daar te laten, en met den Heer
Protector te beginnen en voort te gaan, zonder acht te geven op onzen Staat». De
fransche gezant in den Haag, Chanut, had «na lang aanhouden» al in de vorige
maand verlof gekregen, naar huis te komen, en was zeer in der minne en met wel-
gemeend eerbetoon gescheiden; gelijk hij zich dan ook, half December, na een lastige
zeereis van niet minder dan 9 dagen, te Dieppe en van daar te Parijs gekomen, per-
» Brieven I, blz. 341. « Aldaar, blz. 225.
-ocr page 482-des vaderlands, 475
soonlijk zeer gunstig uitliet, en er openlijk voor uitkwam, dat een fmnscli gezant in
den Haag «voor den dienst van den Koning» — als één met den fransehen staat —
noodig was, voor welken reeds verschillende namen genoemd werden, zonder dat men
nog aan zyn onmiddellijken vervanger dacht De oud-colonel in dienst der Staten, Graaf
d'Estrades, zocht ook zijnerzijds de ongunstige gevoelens, die hij bij sommige hoogge-
plaatste personen tegen hen heerschen zag, te temperen, en hun gehouden gedrags-
lijn te verantwoorden Van den anderen kant had ook Chanut zelf, toen hem door
Van Beverningh en andere Statenleden tot de Hoornbrug uitgeleide werd gedaan, hen
voor een vriendschappelijke verhouding tot zijn Koning zoeken te winnen , en hen van
'sKoniügs «goede genegenheid» henwaarts verzekerd, hun aanbevelende, daarbij vooral
steeds het oog op de aan beide landen gemeenschappelijke belangen te slaan, en elk
van beiden de vrije beschikking te laten over zijn eigene, met name (als hij er bij-
voegde) in 't stuk van den godsdienst, overeenkomstig het krachtig antwoord door de
Staten-zelf tot de fransche gezanten gesproken, toen deze op wat meerder vrijheid voor
de «Pausgezinden» in de Vereenigde Provinciën hadden aangedrongen I Deze waar-
schuwing sloeg kennelijk op de nog altijd niet afgedane zaak der V\^aldenzen, voor
welke men zich zoo wakker in de bres had gesteld, en tot een zekere hoogte ook
bij Frankrijk instemming — hoe gedwongen dan ook — gevonden had. Veel be-
geerde men daar evenwel niet te doen, en hoewel Ommeren in 't begin van-January
Boreel over «den miserablen staat», waarin de zaken er nog altijd waren, onderhou-
den en op zijn tusschenkomst bij den Koning had aangedrongen, wilde Mazarin van
geen wijziging inde bepalingen van Pignerol ho oren, en begreep dat de arme vervolgden
zich daarmee tevreden moesten houden ^ Meer belang stelde men in de bevrediging
der zwitsersche Cantons onderling. Bern en Zürich waren daar, door Genève bijge-
staan , met de vijf roomsche Cantons in vollen oorlog geraakt, waarbij zich de eerste
om hulp en ondersteuning tot de Generaliteit wendden , die hen echter aanried, zich
liever onder medewerking van Frankrijk en Engeland te verdragen. Den 7den Maart
kwam daarop zulk een verdrag, hoewel vrij onvoldoende, te Baden tot stand, 't geen
de Zürichers Ommeren tot zich deed nooden, vóór hij zelfvervolgens naar Baden
trok, om er met de gevolmachtigden van Frankrijk, Engeland, Savoye, en Zwitserland
nader te beraadslagen. Hij beval er 't belang der Waldenzen op nieuw bij Frankrijk en
Savoye aan, nam den 16en Mei van de evangelisch-zwitsersche gezanten afscheid, hun dat
belang niet minder op 't hart drukkende, en henzelf tot onderlinge eendracht manende,
en begaf zich toen tot een afscheidsbezoek naar Genéve, om den 278ten van daar de
reis naar Parijs aan te nemen, vanwaar hij omstreeks het midden van July huiswa arts
476 algemeene geschiedenis
keerde, Zwitsers en Waldenzen verder aan han eigen beslommeringen overlatende
De jonge fransche Koning deed den laatsten door een schrijven van 23 Mei kond, dat
hij hen in de hun toegezegde rechten bij 't verdrag van Pignerol zou handhaven ,
mits zij-zelf ook in hun eiscHen niet verder gingen, en er van een uitbreiding dier
rechten geen sprake mocht zijn ^
Tot Holland bleef men op den duur op wat gespannen voet, zoodat Boreel in een
vernieuwing van 't oude verbond het eenige middel meende te zien, «om grooter
verwijdering en meerder kwaad te voorkomen. Bij ieder», schreef hij 23 Maart, «vond
men er «grooten haat», en bleef men er op den duur aan H. Hoog Mog. de oorzaak
van den langdurigen spaanschen oorlog, en daaruit voortspruitende ellende wijten.
«Harde en ondraaglijke termen» kreeg hij er over te hooren, zelfs «in volle vergade-
ringen van al de kamers van 't Parlement», die hij onbekend had bijgewoond. In
zijne tegenwoordigheid zweeg men veelal, en stemde in met zyne redenen, doch om
zich in zijn afwezen zooveel te luider te uiten; zij, die zich door den oorlog gedrukt
vonden, drongen zich op, dat het de waarheid was, en zoo werd de meening omtrent
die schuld der Staten algemeen, en ging met de voorstelling gepaard, dat men den
Koning en zijn vriendschap veronwaardde. Kon men dat hollandscher zijds met onver-
schiUigheid aanzien, op zijn goed geweten zich verlatende , zoo maakte 't natuurlijk
niet uit,; doch die dagelijks aangroeyende haat kwam maar al te vaak, tot nadeel
en verongelijking van nederlandsche onderzaten, feitelijk aan den dag. Alleen met een
eerlijk en heilzaam verbond ware daaraan een einde te maken, terwijl er nu bijna
geen recht meer te verkrijgen was; en werd het soms verkregen, dan kon men "t
niet ten uitvoer doen leggen, gelijk tal van vonnissen, onder den gezant berustende,
toonden. Zeeroovers werden onder de hand gesterkt, en veelvuldig waren dan ook
de klachten, over 't aanhouden en nemen van nederlandsche vaartuigen gedaan. En
kwam het eens tot een vrede met Spanje, vóór men zich met de Vereenigde Gewes-
ten weêr nader verbonden had, dan zou men zich veel hoogmoediger nog toonen en
veel vijandiger gezind dan thans. Aan 't fransche Hof verklaarde men hem anders dikwerf
rondweg, dat Frankrijk geen beter of vertrouwder vrienden ooit had, dan Hun Hoog
Mog., en dezen ook geen beter vrienden -dan deze Koning en kroon kon hebben; hun
gemeenschappelijke staatsbelangen gaven hun, tot hun wederzijdsch behoud en wel-
stand , gemeenschappelijke vijanden. Frankrijk gunde den nederlandschen gewesten
alle handel en zeevaart der wereld; het begeerde die zelf niet , en wenschte er zich
alleen door Hun Hoog Mog. in de voordeden van te doen deelen. Frankrijk zou evenwel
de vrienschap dier gewesten gaarne missen, als die gewesten het de vriendschap der
i/ ■
-ocr page 484-des vaderlands. ^^J ' 477
fransche kroon konden doen. Waren beiden verbooden, zoo hadden ze niemand te
vreezen, maar konden in eer en zekerheid, rust en vrede, gedijen Te bevreemden
behoeft het intusschen niet, dat men zich in Frankrijk min gunstig over de stemming
in Holland uitliet, wanneer men nagaat, dat van den Haag uit, door fransche pennen,
die zienswijs gestijfd en de eenmaal opgevatte wrevel werd aangeblazen met de vol-
mondige mededeeling, dat er wel bij de Staten van een nieuw verdrag met Frankrijk
gesproken werd, maar dergelijke ontwerpen in rook verdwenen. Zoolang zekere partij
het beletten kon, zou men van geen verdrag vernemen, daar, kwam dit eens tot
stand, de vrees voor 't cromwelliaansche Engeland verminderen zou, dat thans als
een schrikbeeld door de heerschende staatspartij werd gebezigd I Uit welken kwaad-
wilhgen koker soortgelijke inblazingen kwamen, laat zich licht denken.
Zoolang het evenwel het nederlandsch Gemeenebest niet op zijn hand had, moest
Frankrijk zijn heul tegen Spanje elders zoeken, en had daarom de onderneming van
Zweden met zooveel bijval begroet, en Karei Gustaaf met geld gesteund, in de hoop
er tegen Oostenrijk partij Tan te kunnen trekken. De tijdelijke aansluiting van Bran-
denburg bij Zweden werkte in gelijken zin, doch bracht nu ook zijnerzijds het roomsch-
gezinde Duitschland, op aandrang van den zwager des poolschen Konings, den Paltsgraaf
van Nieuwburg, in roer, die zich reeds met de Keurvorsten van Keulen en Trier en
met Munster verbonden had, en ook Mains, Hessen-Darnstadt, en Hessen-Cassel en
anderen voor zijn opzet te winnen zocht, om Brandenburg in Kleefland te bestoken,
gehjk hij zelf, in Guhk en Berg, op zijn onroomsche onderzaten al aanstonds zijn
roomschen wrevel lucht gaf. Daar zocht zich dan ook Brandenburg tegen hem te
dekken, liet er krijgsvolk lichten, en stelde zich ook zijnerzijds met Frankrijk in
betrekking, dat niet minder gaarne zich van zgne manschappen tegen Spanje bediend
hebben zou.
In den Haag was men over het gesloten verdrag tusschen Zweden en Brandenburg
wemig tevreden; men vreesde zijn vrije vaart in de Oostzee te verliezen, ea dat te
meer als ook Gromwell niet ongenegen scheen, zich met Zweden nader te verbinden
Reeds had men besloten, naar Denemarken, Zweden en Brandenburg gemachtigden
te zenden, doch liet die naar 't laatste voorloopig blijven, en haastte zich slechts die
naar 't eerste af te vaardigen, om die naar Zweden eerst wat later te doen volgen
Den lOen January namen de drie naar Denemarken bestemde Heeren -- Coenraad
478 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
Tan Beunirgen, Godard Tan Rheede Tan Amerongen, en Viersen — de reis oTer
land der^^aarts aan, en 't mag ^sel als een staaltjen der toenmalige middelen en wijze
Tan TerToer en Tan den tragen Toortgang in 't reizen gelden, wat men lien op hun heenreis
ervaren ziet. 's Maandags, den lOen, uit den Haag Tertrokken, kwamen zij dinsdags
ochtends te Utrecht aan, werden daar door Hun Edelmogenden begroet en onthaald,
en togen 's middags naar Amersfoort; Tan daar, na een tweede begroeting door bur-
gemeesteren _ in eens door — naar Zwol, waar zij weder door de oTerheid begroet
en met wijn gelaafd werden, en Toorts OTer den Hardenberg en Nienhuis naar Lingen,
waar ze saterdags den 15en 's avonds laat aankwamen, na eerst niet Ter Tan dat stadjen
met hun wagen ondcrstboTen ,gekanteld te zijn, zoodat ze er zich een dag moesten
ophouden, en dan binnen drie dagen Bremen hoopten te bereiken ^ Van Bremen
ging de reis naar Hamburg, en toen door Holstein, waar zij te Gotlorp,-bij den Hertog
hun opwachting maakten en bleTen eten. Aan den kleinen Belt — het was onderwijl
reeds vrijdag 5 Febr. geworden — moesten zij, door gebrek van de noodige vaartui-
gen, hun wagens, paarden, en verderen omboêl tot den Tolgenden dag laten staan,
en hadden, om naar Kopenhagen te komen, door de slechte wegen, nog een Tolle
week noodig, zoodat ze er eerst meer dan een maand na hun Tertrek van huis aan-
kwamen I Aangekomen, misten zij nog de noodige inlichting, en moesten daar met
de wekelijksche post herhaaldelijk om schrijven, vóór ze eindelijk Toor goed aan't werk
konden gaan. Hoewel ze dadelijk na hun aankomst hun geloofsbrieven in plechtig gehoor
OTcrgegeven hadden , werd het nu toch Paaschdrie vóór zij, bij een tweede gehoor,
hun eigenlijke taak konden aanvaarden. Zij hadden aanvankelijk in last, der Deensche
Majesteit in alle vertrouwen TOor te dragen «de bedenkingen en bekommernis Tan
Hun Hoog Mog.» oTer den tegenwoordigen toestand Tan zaken op de Oostzee en de
landen daaromtrent en daaraan gelegen, en het onafscheidelijk belang, dat beide
Staten daarbij hadden, en Terder Tan Haar, als eerstbelanghebbende, te Ternemen,
welke middelen tot bescherming en behoud der gemeenschappelijke belangen op de
Oostzee dienden aangewend te worden; om, door middel van 't geen de deensche Ko-
ning daarop Terklaren zou, nader door te dringen in zijn meening en bedoeling omtrent
de gewapende toerustingen op die zee. Bevonden zij dan in den Koning zulk een vol-
komen vertrouwen op de trouwhartige Triendschap en goeden ernst Tan Hun Hoog Mog.,
als dezen Terdienden, zoo moesten ze hooren, welke krachtige besluiten Tan den Koning
te Terwachten Waren, wanneer Zweden mocht Toortgaan, zulke onbehoorlijke tollen,
als thans, te Dantzig te hefFen». Zij moesten er Terder op aandringen, dat hij met
H. Hoog Mog., door een gezantschap aan den Koning Tan Zweden, den Trede tusschen
des vaderlands. ^^J ' 479
hem en Polen hielp bevorderen, of, bij voortzetting van den oorlog, liem van die
tollen afinaande, ook zijn gedachten meêdeelde omtrent een overeenkomst met Enge-
land, als derde mogendheid, tot behoud der Oostzeevrijheid; als einddoel toch — zoo mocht
men er bijvoegen— hadden Hun Hoogmogenden niets, dan de Oostzeevaart in goeden
welstand en vrijheid te handhaven. Ook van 't verdrag, met Brandenburg hunnerzijds
aangegaan, moest men kennis geven, en beproeven of ook de Koning zich daarbij
vrou aansluiten. Mochten de zaken voorts, buiten vermoeden, zoo loopen, dat de
staatsche vloot door vijandschap, den nederlandschen koopvaarders op de Oostzee aan-
gedaan, tot handelen gedwongen werd, dan zou men zyn best moeten doen, den
Koning die vloot met de zijne of een smaldeel daarvan bij te doen staan, met wederbe-
lofte, dat men dezerzijds, met alle macht zou helpen afweren alle geweld, den Koning,
ter zake van dien bijstand, wellicht aan te doen Κ
De deensche Koning zelf had ondertusschen reeds aan Cromwell geschreven, om zijn
meening omtrent het hem door Zweden aangeboden verbond te verstaan, en kreeg
daarom nu Nieuwpoort van de Staten in last, den Protector meer bepaaldelijk over de
Oosizeezaken te polzen, en hem te noopen, een gezantschap naar den Koning van
Zweden af te vaardigen, om met hun inmiddels tot hem gezonden gemachtigden voor
de gemeenschappelijke belangen te waken
Geleerd door 't waarschuwend voorbeeld der andere, hadden de gezanten naar Zweden
— de dordsche pensionaris Govert van Slingelandt, en de raadsheer Fred, van Dorp
uit Holland, Pieter de Huybert uit Zeeland, en Johan Ysbrandsz uit Stad-en-
Landen — hun reis liever met scheepsgelegenheid aanvaard, en waren 15 Maart met
zonsopgang uit het Vlie naar Hamburg gestevend, en vandaar over Lübeck, Wismar,
en-Rostock, waar zij overal plechtig begroet werden, den 3en April te Stettin gekomen.
Vandaar zetten zij , na een kort onderhoud met den zweedschen legaat Oxenstierna, zoodra
zij gelegenheid vonden, de reis naar Dantzig voort. Daar kwamen zij, na eenig opont-
houd te Lauenburg, den 24en April over Nieuwstad aan, werden er met de hartelijk-
ste hoffelijkheid ontvangen en geherbergd ^ en maakten zich vandaar, den 9en Mei,
480 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
naar Mariënburg tot den Koning op weg, die hun — als Slingelandt aan Bo Witt
schreef — «in particuliere audiëncie, zijn ^^elgemeende intencie met Teje en krachtige
expressie Tan woorden te expectoreeren geliefde» 's Ronings zaken in Polen stonden
op dat tijdstip minder Toordeelig. Reeds bij hun komst te Dantzig hadden zij kunnen
vernemen, welk een verandering ten kwade er daarin gekomen was, en hoe drie
regimenten, onder den Markgraaf van Baden en Graaf Schlippenbach tot zijn bijstand
opgekomen, door de poolsche veldoversten Charnecky en Lubienitzky bij Pilau ver-
slagen waren, en laatstgemelde Thornwaarts voortdrongen, alles op hun weg ver-
slaande en verwoestende I En dat gerucht was maar al te waar. Op Polen's afval van
zijn Koning was weldra een wederwerking gevolgd, die 't er den zweedschen Koning
en zijn troepen hoe langer hoe benauwder maakte. De wonderdadige Moeder Gods van
Gzenstochau, aan welke Johan Casimir bij een plechtige godsdienstoefening zijn konink-
rijk, als beschermvrouw, gewijd had, met de heilige belofte er de moederkerk te
handhaven en uit te breiden, droeg er in 't oog van 't geloovige volk de eer van,
en deed de vaderlandsche geestdrift van dat volk daardoor des te hooger nog klim-
men. Waar zich in Polen en Lithauwen het uitheemsche en kettersche, en dus dub-
belgehate zweedsche leger vertoonde, uitte zich de verbittering der bewoners, die door
de wijze, waarop het er huishield, daarenboven geen aanleiding tot matiging kreeg.
Tot Jaroslow voortgerukt, waar hij de winterkwartieren had willen betrekken, had hij
zich door een der edelen met zijn volk zien verlaten, en zich genoodzaakt gevonden
den terugtocht aan te nemen. Te Nitko aan de San gekomen, gaf hem ook een tweede
met zijn Litthauwers den bons, en zocht, met den generaal Czarnecky vereenigd, hem
den verderen weg af te snijden. De hem op zijn bevel te gemoet snellende Markgraaf
van Baden werd geslagen, en hem zelf gelukte 't slechts met moeite zich, na 6 dagen
marrens, door den vijand heen te slaan,'en half April Warschau, met het overschot
van zijn leger, te bereiken. Daar liet hij den Graaf van Wittenberg met zijn troepen
in bezetting, en haastte zich zelf naar poolsch Pruisen. Hij had daar Dantzig gaarne
voor zich gewonnen; maar de stad, die 't onder Polen goed had, wilde niets van
hem hooren, noch zich later zelf onzijdig doen verklaren. Zij had zich half February
reeds door een afgevaardigde — Schröder — tot de hollandsche Staten gewend, en
zag thans met des te meer genoegen het staatsche gezantschap binnen hare muren
verschijnen, en eene staatsche vloot in 't gemoet. Haar en haar handel voor zweed-
des vaderlands. ^^J ' 481
seile willekeur te vrijwaren, was ook het streven dier Staten, dat bovenal te Amster-
dam luide werd toegejuicht. Op de amsterdamsche beurs werd het eerste losse gerucht
van den onspoed der zweedsche wapenen al aanstonds met de onuitspreeklijkste vreugd
vernomen; en geen wonder, daar menigeen aan IJ en Amstel van den Oostzeehandel
leefde en bloeide, en van angst gejaagd werd, dat hel van Zwedens Koningsgunst
zou afhangen , hun dien handel voortaan te gunnen of te onthouden. Tusschen beide
an-dere handelsteden ^ Pilau en Memel — in gelegen, kwam het vooral op 't bezit
van 't bloeyende en machtige Dantzig aan, dat in Polens handen weinig kwaad kon,
in die van Zweden daarentegen steeds met willekeurige benadeeling dreigde Zwedens
Koning raakte inmiddels hoe langer hoe meer in 't nauw; die van Polen rukte op
Warschau aan en sloot het met wel 100,000 man in; de krijg teisterde 't land, want
de dweepzieke woestheid der poolsche legerbenden ging die der zweedsche ver nog te
boven. Slechts een nader verbond met den Keurvorst kon uitkomst, althans heilzame
afleiding geven, en werd te Mariënburg in onderhandeling genomen, waar het den
Juny tot stand kwam. Terwijl Zweden zich verplichtte Brandenburg met 4000
man te zullen bijspringen, wanneer het in zijn pruisische grensstreken, en groot of
klein Polen werd aangetast (met 6000, werd zijn hertogdom zelf aangevallen), zei de
Keurvorst — en daarom was het hier eigenlijk te doen-^Zweden den bijstand zijner
geheele krijgsmacht in 't loopende jaar toe, en stond men hem daarvoor de Soevereiniteit
in die grensstreken af, doch hield hem als Hertog nog altijd in leenverband. Zes dagen
later gaf Warschau zich over, en werd het des te meer tijd den gemeenschappelijken
veldtocht te openen. Toch hield het nog een week of drie aan, vóór de Keurvorst daar-
toe te vinden was, in de hoop Polen inmiddels tot den vrede geneigd te vinden. Daar
die hoop geheel ijdel bleek, vereenigde hij zijne troepen met de zweedsche, en trok
het vereenigde leger den 28" July den Bug over op Warschau aan, en begon dien
avond de strijd met den vijand, die drie dagen lang aanhield en toen met den vol-
ledigen zege der zweedsch-brandenburgsche wapenen eindigde ^ Verder doortasten wilde
nu echter de Keurvorst niet, noch ook Dantzig voor Zweden helpen veroveren, zoo-
dat de Koning het voornemen daartoe voor 't oogenblik maar opgaf.
Aan den dantziger gemachtigde hadden de hollandsche Stalen, op zijn aandrang en
dien hunner eigene gezanten om geldelijken bijstand, inmiddels hunnerzijds de voor-
waarden van tol- en handelsvoordeelen kenbaar gemaakt, onder welke zij genegen
zouden zijn, dien te verschaffen; terwijl zij den zweedschen afgezant, Apelbóm, op
des vaderlands. ^^J ' 483
machtig was, als begrijpende die twee noordelijke kronen, beide saxische kreitsen,
de Lausnitz, de mark Brandenburg, pn al dat aan en om de Oostzee was gelegen;
dat men ook wel gelooTen mocht, dat die partij in 't algemeen tegen de gereformeerden
was ingenomen, en ze dit zou laten blijken, als de plannen van Zweden eenmaal ge-
lukten, en dat juist het verbond tusschen Engeland, Frankrijk, en Hun Hoog Mögenden
daar het beste middel tegen zou zijn. Noch Thurloe, noch de Protector bleken daar
echter ooren naar te hebben, omdat zij vonden, dat de zaken niet gelijk stonden, daar
Frankrijk en Engeland beiden met Spanje in oorlog waren, en Nederland niet, ter-
wijl Hun Hoog Mögenden en De Wjtt hunnerzijds geenerlei lust gevoelden zich even-
zeer ten oorlog aan te gorden \ Voor Denemarken toonden zich Cromwell en Thurloe
evenmin toeschietelijk; — de eerste had liever zelf, zoo mogelijk, den baas op de
Oostzee gespeeld, en stelde zich daartoe'ten slotte liever met Zweden dan Denemar-
ken in betrekking, al deed hij den nederlandschen gezant tevens te kennen geven ,
dat hij , in zijn vriendschappelijke gezindheid tot de Vereenigde Gewesten, «naar
geen aanbiedingen, hoe avantagieus en specieus dat ze ook van de zijde van Zweden
waren voorgesteld geweest, had willen luisteren, om ze anders als nevens en met de
Nederlanden samen te genieten». Nieuwpoort vertrouwde dergelijke betuigingen maar
ten halve, en hoopte, in zijn echt-gereformeerden zin, dat de Vast- en Bededag, den
eigen dag van zijn schrijven, 25 Aug., in Whitehall te houden, zou meêwerken,
daar «goede zinnen te geven, en vooral, om de ingezetenen van de Vereenigde Neder-
landen in haren handel en zeevaart geen onrecht noch moeite te vergen» l Hij zelf
hield zich dien dag — wat dat bidden betrof — liefst maar buiten schot; hij had
in dat opzicht een maand of wat te voren leergeld betaald. «Dezen morgen», zoo
meldde hij toen toch De Witt «naar V^hitehall gereden zijnde, om mede een ge-
deelte van den Bededag te houden, ben ik genoodzaakt geweest, daar te blijven van
tien uur vóór den middag tot zeven uur 'savo-nds, de gebeden en predicacïën lot dien
tijd toe geduurd hebbende»; hoe «grooten ijver ten goede van de gereformeerde
kerken in Zwitserland, en andere overzeesche kwartieren, de drie predikanten, die
den predikstoel bekleed hadden», mochten betoonen, was dat zelfs zijn goed-gerefor-
meerde hart toch wat te veel geweest. De hoop ondertusschen, door Zweden op Crom-
well gesteld, zou — 't zij dan al of niet ten gevolge van dien biddag — naar De
ΛVitts uitdrukking ^ maar «een zeer brooze hoop» blijken, daar er niets geheims in
't gesloten gedrag vervat bleek, en men ook «alle dagen teekenen van vriendschap
bij de Engelschen bespeuren» kon , al wilden ze dan ook van dat drievoudig ver-
484 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
drag, noch van een voor de onderlinge scheepvaart, spijt allen aaödrang zijnerzijds,
niets weten.
De oorlogsvloot naar de Oostzee was, bij een welkomen zuidoostenwind, in twee
smaldeelen in 't laatst van Mei, onder den onlangs teruggekeerden De Ruyter van
't Ylie, in 't begin van Juny onder den opperbevelhebber Opdam uit Goeree naar de
Sont onder zeil gegaan, om vandaar naar üantzig te stevenen'. Te Kopenhagen bracht
de laatste een bezoek aan den voor de hollandsche belangen gewonnen Koning \
die hem ridder van zijn Olifant maakte, en kwam daarop tegen 't einde van Juny
ter plaats van zijn bestemming aan. In spijt van den zege bij Warschau, stonden de
zaken voor Zweden minder gunstig, omdat nü ook de russische Czaar, van de gele-
genheid gebruik makende, Lijfland was komen bestoken, en dat voor zich te ver-
meesteren zocht. Dunaburg was daar reeds in zijne handen , en binnen drie weken
drong hij tot Riga door, en sloeg er 't beleg voor. Zoo maakten de omstandigheden
hem van zelf tot een onderhandeling met de gezanten der Staten geneigd, die te
Elbing gevoerd en weldra — den September — met gunstigen uitslag bekroond
werden. Dantzig evenwel bleef zich ongenegen verklaren , niet slechts — wat den
Staten ten zeerste welkom was — onder Zweden te komen, maar zelfs — wat zij
gaarne gewenscht hadden — een onzijdig gebied te vormen, en hield zich aan zijn
poolschen meester ^ Buitendien was er ook in de onzekerheid der tolbepaling — een
«omstreeks» in plaats van een vast-gesteld cijfer — een den nederlandsche zeeplaatsen
minder aangenaam beginsel ingelascht % en zou ™ als later bleek — ook de deen-
sehe Koning zich minder ingenomen toonen met de te zijnen opzichte aangenomen
houding. Een en ander veroorzaakte, dat de Staten, ofschoon met de algemeene strek-
king instemmende, ongenegen bleken het vooreerst nog te bekrachtigen. Shngelandt
echter, over 't beleid waarmee hij 't tot stand had helpen brengen, vrij wel voldaan ^
des vaderlands. ^^J ' 435
en meenende, dat hij nu — als hij 't uitdrukte — in dezen «ruim zijn glas te koor
gestaan had)>, verzocht verlof, naar Dordt en tot zijn «gewoonlijke functie» terug te
keeren, 't geen hem weldra vergund werd, terwijl de Heer van Maasdam — Van
Dorp — nu het verder beheer op zich nam. Opdam bleef nog tot het laatst van Sep-
tember op zee, doch nam toen met het grootste en zwaarste d«el zijner schepen
meê de thuisreis aan, den schout-bij-nacht CorneUs Tromp met een dozijn van de
lichtste achterlatende, die hem echter ook al spoedig zouden volgen. Terwijl de 1500
man krijgsvolk der Staten, onder hun kwartiermeester-generaal ', Dantzig nog altijd
tegen Zweden bleven dekken, rukte er de poolsche Koning met zijn troepen op aan,
en deden inmiddels de gezanten der Staten al hun best, den vrede tusschen beide
Koningen tot stand te brengen. Nog altoos wilde echter Karei Gustaaf Dantzig niet
opgeven, en zocht daartoe niet alleen den Keurvorst van Brandenburg met verleide-
lijke aanbiedingen te winnen, maar zich ook met den Vorst van Zevenbergen, Ra-
goczky, te verbinden, die, door een inval in Polen, Johan Casimir's leger uit het
Noorden naar 't Zuiden lokken zou. Brandenburg was echter te verstandig om naar zijn
woorden te luisteren, en wenschte zijn uitgeputte pruisische Hertogdom door een wel- ■
komen vrede hever rust te schenken, dan de valsche eerzucht van Zweden te stijven.
Vooral der Keurvorstin ging de ellende en jammer van 's Lands arme onderzaten ter
harte; in haar gemoedelijken geloofszin begon zij er een straf des Hemels voor de
zucht haars gemaals tot uitbreiding zijner macht in te zien. Ook 's Keurvorsten raads-
man en gemachtigde, Graaf Schwerin, begon den toestand hachelijk te vinden, vreesde
dat men tusschen beide Koningen nog als tusschen twee stoelen in de asch zou komen
te zitten, en meende — als hij aan de Princes van Oranje schreef — dat men «naast God
zijn heil uit den Haag te wachten had, waar men in staat was, van alle gevaar te
bevrijden» I Daar was men welgezind genoeg, mits men ook zelfs slechts in vrede
kon blijven leven en koopvaren, en De Witt uitte zich onmiskenbaar in dien geest
in zijn brieven aan Maesdam, hem opwekkende, bij bevordering van den vrede tus-
schen beide strijdende partijen, onder medewerking van Brandenburg, tevens werk-
zaam te zijn, hem zelf weêr «met Polen in goed verstand en vertrouwen te herstel-
len». — «Ik hope», schreef hij nader nog S «dat de partijen allerzijds de inconve-
niënten van den oorlog zullen beginnen te vervelen, en kan ik nauwlijks twijfelen
aan een goed succes, inzonderheid bij zoo ver de Keurvorst ten zeiven einde en op
gelijken voet nevens Haar Hoog Mögenden daartoe gelieve te coöpereeren, 't welk ons
486 ALGEMEEtiE GESCHIEDENIS
toeschijnt ten hoogste te wezen van zijn interesse, als, mijn oordeels, van dat Tan
Haar Hoog Mog". in dien deele niet discrepeerende». Dezen boden zich daartoe zelfs
als waarborg aan Toor 't geen Polen tot zekerheid der te stellen voorwaarden mocht
beloofd worden. Zóó ver mocht, zijns inziens, Brandenburg daarbij echter niet gaan,
dat het, bij de ontruiming door Zweden van Pruisen, beide handelsteden Pilau en
Memel, tegen vergoeding elders, overliet, gelijk men daar van fransche zijde op scheen
aan te dringen. De Witt vertromvde echter beter van hem, en «dat Zijne'Keurvorste-
lijke Doorluchtigheid in dien deele zijn eigen interesse en de belofte bij haar alliancie
aan den Staat gedaan, in behoorlijke achting zou nemen, en zich dien volgende tot
het overgeven van de voornoemde plaatsen aan den Koning van Zweden in geenen
deele laten bewegen, wat plausible condiciën hem in dien deele ook mochten worden
aangeboden» Toen De Witt dit in Den Haag schreef, had de poolsche Koning vóór
tien dagen zijn intocht in Dantzig gehouden, waar hij zijn troepen echter op een uur
afstands buiten liet legeren en had zich sedert vier dagen die van Zweden tot een
te Labiau gesloten, nieuw verdrag met Brandenburg laten vinden, bij 't welk dit nu
de Oppermacht over 't vroegere leenhertogdom en Ermeland werd toegekend. Zoo bleef
het oorlogsvuur nog blaken, en zou in den volgenden voorzomer, door toevoer van
elders, nog te feller gaan woeden.
Nog weinig weken slechts was De Ruyter met Opdams vloot uit het Noorden in
't Vaderland teruggekeerd, of de omstandigheden riepen hem met zijne schepen naar
't Zuiden, waar de overmoed der fransche stedehoofden en kapers de nederlandsche koop-
vaart op den duur stremde. Zoowel van Calais als van Toulon uit, was men in
't vroege voorjaar reeds begonnen schaamteloos te vrijbuiten, en stoorde zich niet aan de
daar tegen ingébrachte klachten. Amsterdamsche en andere schepen werden buit ge-
maakt en hunne goederen in beslag genomen, en de zich des beklagende opvarenden
met bedreigingen verstooten. Ook in de volgende maanden bleef men daar ongestoord
meê voortgaan, en wedijverde met het turksche roofgespuis in 't vermeesteren, zoo
des vaderlands, 496
niet vernielen, der nederlandsche schepen. De fransche admiraal — de Hertog van
Vendóme ~ zelf aarzelde in April niet, beslag op de lading van sommige te leggen,
onder voorwendsel, dat ze uit spaansche goederen bestond, en gaf alleen de bodems vrij!
Kort daarop werd weder een rijk geladen schip, uit Veneciëgestevend, en een tweede,
de Koning Salomen, in de Siciliaansche zee genomen, en hoewel toen, op aanklacht
van den gezant te Parijs zelf, orde op de zaak gesteld, en ook naar Calais geschre-
ven werd, om zich in 't vervolg van alle aanranding te onthouden, hielp dit slechts
voor 't oogenblik. In 't najaar deden zich vooral de barbarijsche vrijbuiters gelden,
en hadden in November weêr een vier- of vijftal nederlandsche koopvaarders veroverd!
Een en ander deed nu de Staten besluiten, De Ruyter met een dozijn schepen naar
de Middellandsche-zee te zenden, om met geweld tusschen beiden te komen. Daar de
helft dier schepen voor rekening der admiraliteit van Amsterdam, de wederhelft voor
de andere admiraliteiten kwam, en de eerste al aanstonds met hare uitrusting gereed
was, bleef hij, bij 't marren dier andere, nog een lange poos in Texel liggen Κ Daar
gewerd hem 16 December door den Heer Van Coeverden een schrijven van de alge-
meene Staten, waarbij hem en den met hem zeilenden Commandeur De Wildt, werd
aangezegd, zich niet aan een vroeger verstrekten geheimen last van verzet tegen' eenig
onderzoek der hollandsche koopvaarders door engelsche schepen te houden, maar —in
afwachting van het nog altijd in den maak gebleven verdrag van zeevaart ^ — dat
onderzoek toe te laten. Weinig gesticht over deze aanschrijving, schreef de ronde zee-
man hun «na hartelijke groetenis» terug, dat hem dat vreemd docht, en het hem
speet, omdat geen van hen, die den Staat ter zee dienden, dat op die wijs konden
doen; dat het den Staat tot schande zou strekken, en zij-zelf door de Engelschen als
bloodaards en dwazen zouden uitgelachen worden; 't geen voor eerlijke dienaars van
den Staat moeilijk te slikken was. Zij hoopten dus Hun Hoog Mögenden nog een
ander besluit te zien nemen, en hun dat op 't spoedigst te zien·toezenden; met den
eersten goeden wind toch hoopten zij te kunnen zeilen. Vier dagen later meldde hem
zijn admirahleit, van kloeker gezindheid dan de meerderheid der Staten blijk gevende,
dat hij, bij 't ontmoeten van engelsche schepen op zee, ingevolge de 13e Vredesbepa-
488 alge mee ne geschiedenis
ling, liun alle eer en vriendschap bewijzen moest door 't strijken der vlag en't lossen
van 't geschut, naar den aard der plaats waar, en de vaartuigen die hij ontmoette;
dat hij ook, ernstig gebeden, in algemeene termen voldoende inlichting te geven had,
met vertooning zijner zeebrieven, en de verklaring dat het schépen der Vereenigde
Provinciën waren, die hij geleidde, en dat die geen goederen aan boord hadden strij-
dig met die vreêbepaling; dat men dan niet twijfelde, of de engelsche zeekapiteins
zouden zich daarmeê tevreden houden; waarom hij dan ook geene spaansche goederen
aan boord dier schepen dulden mocht. Doch, zoo onverhoopt en tegen die ver-
wachting, dergelijke kapiteins of andere bevelhebbers, zonder dat verdrag hunnerzijds
te eerbiedigen, de oorlogsschepen van den Staat mochten willen onderzoeken, er man-
schap of goederen willen uitlichten, het verdek der koopvaardijschepen afnemen , of
deze zelf stremmen, brieven, kisten of koffers willen open breken, of ze onder eenig
voorwendsel naar Engeland zenden; dan mocht hij dat op alle beleefde manieren
tegengaan, daar het tegen het hoofddoel van dat verdrag indruischtè, het hun niet
veroorloofd was daartegen te handelen, en hij dus genoodzaakt was er zich tegen te
verzetten; bleven zij dan echter bij hun voornemen'volharden, dan moesten hij ςη de
verdere officieren van zijn smaldeel, gemelde schepen moedig en wakker, en met al
zulke middelen als hun ten dienste stonden, tegen zulke onrechtmatige aanranding
verdedigen, mits er maar dezerzijds geen aanleiding tot zulk een handelwijs gegeven
was. Z-oo evenwel 't geval mocht Avillen, dat men onder bereik van een of ander
sterkte of in de macht van eenige schepen in engelsche haven was, of hun volle vloot
ontmoette, en dat tot onderzoek der koopvaarders van den Staat aanstalten gemaakt
werden, dan mocht men wel op alle manieren, in ernstige maar beleefde woorden,
voor de meesters dier schepen tusschen beiden treden, opdat zij niet in strijd met het
verdrag bejegend werden, maar men moest zich van alle vijandelijkheid onthouden,
daar er Aveinig uitzicht bestond, dat men in zulk een geval in staat zou zijn , die
koopvaarders voor die krenking en dat misbruik van macht te vrijwaren, ter tijd toe
dat door een billijk verdrag van scheepvaart alles goed geregeld was, waarvan tijdig
bericht zou verstrekt worden. Ieder kapitein van zijn srhaldeel had De Ruyter in
't geheim een afschrift van deze mededeeling in handen te geven, opdat zij er zich be-
hoorlijk naar konden gedragen \ Niet onnatuurlijk merkte de thans als engelsch ver-
spieder in Den Haag dienst doende Hanse-agent Aitzema, omtrent dit schrijven, op, dat
hier blijkbaar recht naar macht berekend werd; doch hoe kon het anders, zoolang
er geen meer bepaalde omschrijving, dan de algemeene van den westminster Vrede,
van de weêrzijdsche rechten en verplichtingen, gemaakt was, en die liet zich — in
spijt der voortdurende bemoeyingen van Nieuwpoort — nog altijd wachten. Aitzema
Thurloé'Fapers ^ t. pl. p. 696.
-ocr page 496-des vaderlands. 489
merkte verder nog boosaardig genoeg aan, dat men dezelfile praktijk zelf steeds ge-
bezigd had, nemende en beslag leggende op al wat men op de Tlaamsche kust onder
zijn bereik kreeg, gelijk men ook - naar zijn zeggen - in den engelscben oorlog,
alles nam of althans plunderde >vat men op zee ontmoette Te Antwerpen begon zich
intusschen allengs het gerucht te verspreiden, dat Engelschen en Franschen beiden
van zins waren, alle hollandsche schepen te gaan onderzoeken, en daaruit wellicht een
vredebreuk tusschen hen en Holland geboren zou worden, die tot een verbond van
het laatste met Spanje kon leiden I Zijnerzijds ontveinsde Boreel in zijn brieven aan
de Staten zijn ongerustheid niet, dat het zwakke smaldeel van De Ruyter, waarvan
't gerucht tot hem gekomen was, hem, bij eenige botsing met een fransche oorlogs-
Yloot van meerder sterkte, het onderspit zou moeten doen delven, en de alom gevestigde
goede naam der nederlandsche zeemacht afbreuk lijden mocht De Ruyter was er
echter gelukkig de man niet na, immer zulk een vrees als gegrond te doen blijken.
Eindelijk was hij met een klein smaldeel in zee geraakt, en in February de Straat
door naar de Middellandsche-zee gestevend, terwijl men, om zich met genoegzame
kracht te doen gelden, bij de Staten, beraadslaagde, hem nog meerdere schepen na te
zenden, en men in Frankrijk inmiddels voortging, den nederlandschen handel te be~
lemmeren. Behalve de voortdurend bedreven zeeroof en aanranding, kondigde men er
te Toulon op nieuw de scherpe bepalingen uit den tijd der Valois af, waarbij vijan-
delijke goederen verklaard werden bevriende schepen te doen verbeuren, en begeerde'
die op de hollandsche koopvaarders toe te passen. Een van deze, de Sl. Salvador
kapt. Kloppenburg, werd in de nabijheid van Livorno, in den nacht van 27 op 28
February, door twee fransche kapers nagejaagd, en was op het punt hun in handen te
Tallen, toen De Ruyter, met een viertal schepen er op afkomende, hen in hun voor-
genomen opzet stremde, en beide kaperkapiteins - Lalande en Daignac - met hunne
schepen, De Koningin en De Jager, opbracht, terwijl hij vervolgens beide kapiteins
met hun luitenants naar Amsterdam opzond, om in verhoor genomen te worden. On-
derwijl was hij nog een tochtjen naar het hem van ouds bekende Salee gaan doen
Λvaar weer een kleine moeilijkheid gerezen was, en van daar naar de spaansche kust
boven Kaap Trafalgar gestevend, en met zijn schip AmHerdam te Cadix voor anker
gekomen. Aan 't spaansche Hof bad in dien tusschentijd zijn doortastende handelwijs
de hoogste verbolgenheid verwekt, 's Konings raad trad onmiddellgk in beraadslaging,
en terwijl de minderheid terstond den oorlog wilde verklaren, bepaalde de meerder-
heid, in alle havens beslag te doen leggen op de nederlandsche schepen en goederen,
' Zie ziJn Letter of Intelligeme, ald. p. 757.
' Zie het schröven van den venetiaanschen gezant, ald. biz. 752.
" Ald. blz. 750.
IV« deel, I stuk,
62
-ocr page 497-490 alge mee ne geschiedenis
en voerde de Koning den gezant — Boreel — op zijn beklag daarover en de mede-
deeling der feiten, toe: «dat men in geen geval zijne schepen in zijne zeeën had
mogen nemen, en die daarenboven nog medevoeren». Hij wilde van geen opheffing
van den genomen maatregel weten, en vóór de teruggave der schepen in geenerlei
schikking treden. In de nederlandsche Republiek lei men evenzeer beslag op alle fran-
sche goederen en wissels, en, dreigde zoo, in plaats van de verlangde vriendschap, een
openlijke vredebreuk te ontstaan, gelijk zich daar in Frankrijk het algemeen gerucht
reeds van verspreidde De openbare meening in Holland gaf zich over deze «fransche
ontrouw», als men het noemde^, in verschillende vlugschriften lucht, In een Vrij-
markts-praatjen over den franschen Handel liet men er zich een Brabander, Gelders-
man , en Franschman over onderhouden. «Ik zeg», riep de eerste in zijn verontwaar-
diging uit, «dat men noch in grieksche, noch in romeinsche historiën, zulk eene
tyrannie niet gelezen heeft; is dit de eerste Kristen Koning, en die zich tituleert
den Alderkristelijksten ? Dit zou wel verkeerd kunnen verstaan worden; want dit is
geen werk van Kristenen, of landen daar men recht of justicie handhaaft!» Gelukkig
was in dezelfde dagen, als de vredebreuk dreigde, de nieuwe fransche gezant, Chanut's
opvolger, de Parlements-president De Thou, juist uit Dieppe naar Holland gestevend,
en, te Rotterdam ontscheept, den 23en April naar Den Haag gekomen. Van staats-
wegen plechtig ontvangen en onthaald, was hij twee dagen later, met groote staatsie
en twee dozijn karossen in zijn gevolg, bij de algemeene Stalen ten gehoore gereden,
en had zijn geloofsbrieven overhandigd. Met hem ving nu de onderhandeling over
't gebeurde aan, en hoe hard aanvankelijk de eischen, van 's Konings wege door hem
gedaan, waren, hoe zij van niets minder dan «een exemplare straf» voor De Ruyter,
buiten teruggave en schavergoeding gewaagden, liep alles toch, na eenige weken, in
der minne af. Zoo bleek de voorspiegeling van een oorlog met Frankrijk ijdel, op wel-
ken de spaansche gezant zijn hoop reeds gebouwd had, en waarbij hij, den Juny,
van spaansch-brabantsche zij — hij was juist van zijn reis naar Brussel tot verwelko-
ming van den nieuwen Landvoogd, 's Konings basterd, Don Jan van Oostenrijk, terug-
gekomen — hun alle gunst en bijstand toezei, mochten de zaken bij geval tot zulk
een uiterste komen. Den Juny werd door de Staten-generaal aan den franscheu
gezant eene verklaring overgelegd, dat zij met het nemen dier beide kaperschepen
nooit een daad van hoon of vijandschap jegens zijn Koning hadden voorgehad, inte-
gendeel op de hartelijkste vriendschap met hem gesteld waren; dat zij uit dien hoofde
ί Zie Boreel's sehrijven van 30 Maart iu de Thurloe-Papers, VI, bl«. 133.
® In een Gesprek tusschen vier personen, een Hollander, een Zeeuw^ een Brabanter ^ en een Ïrm&ch-
man, zijnde Tcoopluyden (Antwerpen, 1657), dat echter eerst na de bevrediging uitkwam, daar 't nu
toch eenmaal gedrukt was.
. \
-ocr page 498-des vaderlands. . 491
ook besloten waren, hem die schepen met geschut en verder toebehooren terug te geven
en hun officiers in handen van den gezant te stellen, en zoo zij binnen driemaanden
de tegen hun bedoeling reeds verkochte Koningin niet terug konden krijgen, zij er de
waarde van zouden verstrekken. Van 's Konings zij Λverden nu, overeenkomstig de
vroeger gedane belofte, alle in beslag genomen goederen en zaken weder ontslagen,
voortdurende pogingen toegezegd tot een vernieuwd verdrag van scheepvaart, en zoo-
lang dit nog niet tot stand was gebracht, 's Konings bescherming en geza» om aan
Hunner Hoog Mogn. onderzaten een prompt, goed, en volkomen recht te verschaffen
in alle belangen, die zij in Frankrijk mochten hebben. Het verdrag, cfoor Frankrijk,
den lOen Mei van 't vorige jaar, met de Hanse-steden gemaakt, zou tevens voorloopig
ook voor Nederland dienen. Zoo was, overeenkomstig de door De Witt aan Boreel
geopperde gevoelens, de netehge zaak vereffend. «Ik zie», had hij hem in de eerste
helft van Mei geschreven, «de zaak zoo in, dat de Koning van Frankrijk een punl
van eer zal maken van de gedane saisie niet af te doen, vóór dat de beide schepen
zijn gerestitueerd. En aan de andere zijde zie ik een volstrekten weerzin, ja een on^
mogelijkheid, dat Hun Hoog Mogu. tot die restitucie zouden overgaan, alvorens voor
't toekomende een goed reglement de Marine uitgewerkt zij; zijnde andersins, mijns
oordeels, duidelijk, dat door die restitucie deze staat in excessieve zwarigheden zou
worden gedompeld, vermits daardoor van de eene zijde de fransche pirateryen als ge-
authorizeerd, immers Hun Hoog Mögenden de handen gebonden zouden worden, om
daartegens hun ingezetenen door 't nemen van de roofschepen te beschermen, en dat,
aan de andere zij, aan alle Potentaten van de wereld een weg zou worden gebaand,
om dezen staat telkens mede met gelijke middelen te dwingen tot hetgeen van hun
appetijt zou mogen zijn; en dat over zulks de eenige uitkomst, in, die zaak te ver-'
wachten, schijnt te wezen door het zenden van een uitgebreide volmacht aan den heer
De Thou, om Hun Hoog Mog«. op 't gebeurde genoegen te geven· mitsgaders om de
zaken van de marine eenmaal te mogen regelen door een goed tractaat, naar 't exem-
pel van de tractaten bij Frankrijk met andere nageburen, en particulierlijk met de
Hanse-steden, gemaakt». Men wist in Frankrijk het persoonlijke doorzicht en karakter
van De Witt te wel te waardeeren, om zich niet, zooveel immer doenlijk, en met
dat koninklijke «punt van eer», dat hij zoo kennelijk wist aan te geven, overeen te
brengen was, op zijn zienswijs af te gaan. De geheime lastbrief, aan De Thou, even
als zijn voorganger, bij zijn afvaardiging verstrekt, had hem, zoowel wat den Raad-
pensionaris als andere hoofdpersonen en den stand der partijen betrof, geheel op de
hoogte gesteld, en de geschiktste middelen aan de hand gedaan, om met de noodige
' Memoriael van S. Έχο. Don Estehan de Gamwrra, enz.
' brieven, I. blz. 317, ' Medegedeeld in Groen^s ArcUves, V. p. 170 se.
-ocr page 499-492 alge mee ne geschiedenis
zeemanschap lusscben de verschillende nederlandsche staats- en partij klippen door te
zeilen. «Het is Zijner Majesteits bedoehng» , zoo luidde het daar o. a., «het Huis van
Oranje-Nassau zijn vrienden en aanhangers te doen behouden, door hun te verstaan te
geven, dat het een zaak is, die de eer, het nut, en den plicht der provinciën geldt, de
weldaden der Princen van dien Huize in hun nakroost te erkennen, de uiteenloopende be-
langen dier Provinciën, door middel van een Kapitein· generaal, te verbindeil en saam te
smelten, en daartoe, meer dan iemand anders, den jongen Prins van Oranje te kiezen.
Terzelfder tijd echter, waarop Z,. Majts. gezant hun deze meening kenbaar maakt, zal hij
tevens aan de andere partij verzekeren , dat Z. M. alleen het welzijn en den voortdurenden
v^elstand van hun staat voor oogen heeft; dat wel is waar ieder meent, dat de uitslui-
ting der Prinsen van Oranje eervol noch voordeehg is, maar dat, daar de leeftijd van
den jongen Prins hem nog een aantal jaren de waarneming eener staatsbetrekking
belet, de tijd waarschijnlijk wel zal doen inzien, wat voor den Staat in dezen het best
is, zoodra hij de jareh bereikt zal hebben, waarin hij hem van dienst kan zijn, gelijk
zijn voorzaten vroeger, en dat de Koning voor 't oogenblik zich niet in hun raad
wil mengen, noch hun gedragslijn beoordeelen, die hij voor goed en wijs houdt».
De fransche Majesteit giste toen blijkbaar niet, dat, wanneer die tijd eenmaal daar
zou zijn, het jonge Prinsjen, in 't belang van den Staat, juist zoo doortastend en
krachtvol, zoo vol doorzicht en staatsbeleid tegen Haarzelve, in Haar eenzijdig streven
en baatzieke staatzucht, zou opkomen en met den besten uitslag strijden. «Wat de
verhouding der gewesten onderling betrof, had zijn gezant thans» — naar 't verder
heette — «tot 's Konings dienst zoo behendig te werk te gaan, dat hij den zes ge-
westen tegenover Holland de meening moest weten in ,te prenten, dat Z. M. zich
geheel" op hen verhet, en hij, bracht de noodzakelijkheid het meê, zich voor hen
verklaren zou, om hun recht te doen gelden, wanneer Holland zich boven hen mocht
willen verheffen. Zij moesten 't er voor houden, dat men hun vriendschap op hoogen
prijs stelde, en hun stem bejaagde; en in elk van hen moest de gezant daarom vrien-
den en verstandhouding zoeken. Van de andere zij moest hij echter met Holland op
dien voet blijven en handelen, dat niets van hetgeen het afkeurde, gelukte, en dat
het slaagde in meest al wat het wou; hij moest het van alle, meermaals sedert 1648
gebleken, wantrouwen in Frankrijk zoeken te genezen, doch zich ten slotte wel wach-
ten iets te doen, dat de andere gewesten vervreemden kon. 's Konings gezanten wer-
den tusschen die tweederlei belangen, door den weêrzijdschen naijver zóó bespied,
dat ze steeds behoedzaam moesten toezien, niet alleen hoe zich te gedragen, maar
ook na te gaan en te vernemen, wat men daaromtrent zei, en alle mistrouwen weg
te nemen, uit de valsche geruchten geboren, die meer, en meer onbeschaamd dan
ergens elders, in den Haag werden rondgestrooid. De meest gewichtige persoon in Hol-
land» — zoo luidde het dan verder — «was de Raadpensionaris De Witt, met gezonde
des vaderlands. . 493
bedoelingen Toor 't welzijn van zijn land bezield; kloek, zelfstandig, persoonlijk-be-
langeloos, en man van geesl, doch geheel van het denkbeeld der thans door hem en
zijn geestverwanten genoten vrijheid vervuld. Met hem onderhandelende, moest men
oppassen niets kenbaar te maken, waarmee hij zijn voordeel kon doen, noch zich
over eenige zaak te uiten , die men niet wilde, dat openlijk in de Statenvergadering
ter sprake kwam; ouder dit voorbehoud mocht zich De Thou heel gemeenzaam met
hem maken, daar alle zaken door zijne handen gingen. Ook de Lt.-admiraal Opdam
was zeer gezien bij die staatspartij; hij wenschte voor een man door te gaan, zonder
eenigen voorkeur voor een of ander uitheemsch belang, en zich geheel en al aan dat
van 't Vaderland wijdend; hij was voorts een levenslustig en gezellig mensch, die steeds
vrij uit sprak, en met wien het goed zou zijn, dat De Thou verkeer hield, in de
veronderstelling altijd, dat hij in den grond van zijn hart Spaanschgezind was, en van
de Franschen alleen met hén op had, die tegen den Koning partij kozen. Verder waren
er in Holland eenige sleden met franschgezinde neiging, als Leiden, Haarlem, Rot-
terdam, en and., die hij in die.gunstige stemming moest houden; terwyl er zelfs in
de overige steden, met staatsgezinde stemming, veel inwoners en enkele overheids-
personen waren, die het tegenwoordig bewind afkeurden en tot het Huis van Oranje
neigden; gelijk er, van den anderen kant, in de andere gewesten byzondere en
overheidspersonen gevonden werden van de hollandsche partij, hetzij door eigen aan-
drift, hetzij daartoe door ontvangen gunsten, bij't opdragen van ampten, voor hen oi
hun vrienden bewogen. De algemeene Staten waren uit byzondere personen saamge-
steld, aan een leeftrant zonder omslag gewend, en een gezant, die zich naar hun
eenvoudige en huiselijke manieren wist te plooyen, zou zich hun voorzeker aangenaam
maken; vooral moest hij daarbij ook de noodige beleefdheid voor hun vrouwen niet
uit het oog verliezen, naar welker meening men had opgemerkt, dat zich de manlui
dier gewesten veel richtten. De diensten hun bewezen mochten echter nooit overdreven
en daardoor laag en verachtelijk worden; ze moesten steeds zoodanig zijn, dat zij, dien
men ze bewees, nimmer den indruk ontvingen, dat men dat uit behoefte aan hun per-
soonlijken steun, maar slechts uit welwillendheid en vriendschap deed. Die algemeene
Staten-leden toch, niet allen even goed omtrent het beloop der- wereldsche dingen
ingeHcht, en hun eigen zaken, al naar de gelegenheid en de omstandigheden dat
meebrachten, uit zeer verschillende oogpunten beschouwende, verkeerden in onzekerheid
omtrent hun eigen invloed en beteekenis, en wanneer men hen al te zeer vleide
zou men gevaar loopen, hen des te minder handelbaar te zien worden door den
hoogeren dunk, dien zij daardoor van hun macht en de behoefte aan hun vriendschap
zouden erlangen». Deze staat- en menschkundige wenken kon zich nu de nieuwe fran-
sche gezant bij zijn verkeer in de nederlandsche staatskringen, en zijn omgang met
hun hoofdleiders en verdere leden, naar behooren te nutte maken.
494 alge mee ne geschiedenis
Voor den spaanscben gezant en zijn meester moest de teleurstelling, door de ver-
effening -van 't geschil met Frankrijk gebaard, des te grooter zijn, als een korten tijd
te Toren een nauwer verdrag tusschen Frankrijk en Engeland beklonken was, en zijn
ongewenschte gevolgen reeds maar al te zeer in de -spaansche Nederlanden deed gevoe-
len. Van den vorigen nazomer af reeds was men, op Mazarin's eersten aandrang, met
het onderhandelen over eene engelsche lichting in franschen krijgsdienst begonnen ,
en had die sedert, met afwisselende warmte en verkoeling, uit wederzijdsch mistrou-
Λνβη gesproten, voortgezet, Cromwell's aangehuwde neef, Lockhart, als gezant naar
Frankrijk overgekomen, was aanhoudend met Mazarin in overleg, en bracht eindelijk
met hem het aanvallend verbond tot stand, dat den 23eTi Maart te Parijs gesloten werd.
Daarbij beloofde Crom well — voorloop ig voor een jaar — een krijgsmacht van 6000
man, met een vloot gerugsteund, en die zich bij een 20,000 man Franschen zou aan-
sluiten, om gezamenlijk met dezen de drie zeeplaatsen Grevelingen, Mardijk, en
Duinkerken te belegeren, waarvan de laatste dan in handen van Engeland verblijven
zou. Soldij en onkosten zouden voor gemeenschappelijke rekening komen \ Anderhalve
maand na de sluiting Avaren de engelsche manschappen, onder aanvoering van Sir John
Reynolds, te Boulogne ontscheept, waar zij door 't fransche Hof, met den jongen
Koning, Mazarin, en Turenne feestelijk verwelkomd en met toejuiching ontvangen
werden, en met hun nieuwe roode rokken door Lockhart aan Lodewijk voorgesteld,
als bereid, om in zyn dienst, gelijk in dien huns Protectors, werkzaam te zijn. Naar
't legerkamp opgetrokken, om — naar hun meening — overeenkomstig de bepalingen
van 't verdrag, tegen een der drie genoemde plaatsen gebezigd te worden, zagen zij
zich _ tot hun en Cromwells bevreemding — in steê van derwaarts, naar de zij
van Kamerijk gevoerd, om daar in uitsluitend fransch belang, naar 't scheen, te
vechten. Te recht daarover verstoord, gaf Cromwell er schriftelijk zijn misnoegen over
te kennen, en bracht daardoor te weeg, dat men met het beleg van Mardijk aan-
ving, en dit den 3en October veroverde. In afwachting van 't later te nemen Duin-
kerken , waarvoor men echter nu 't beleg nog niet slaan kon, werd het den Engel-
schen bij voorraad in handen gesteld, en, na een vergeefsche poging op het door over-
strooming ontoegankelijk gemaakte Grevelingen, de veldtocht van dit jaar daarmeê
besloten.
In Noord-Nederland had men inmiddels begrepen, de tegen Frankrijk niet noodige
vloot naar Portugal te doen stevenen, met hetwelk men bij voortduring nog op ge-
spannen voet was, en daardoor te meer kracht bij te zetten aan de drangredenen der
beide op haar ingescheepte gezanten — den bewindhebber der W,-I. Compagnie, Niko-
' Zie het in zijn geheel opgenomen achter Guizot's Histoire d'Anffl., t. pl. p. 476 ss.
-ocr page 502-des vaderlands. . 495
laas ten Hove, en den oud-gerechtsraad uil Brazilië, Gijsbert de Witt. Opdam werd
met haar opperbeyel belast en hem tevens bevel gegeven, bij weigering van Portugal
om naar de redenen der Staten te luisteren, voor goed met den Koning te breken.
Aan De Ruyter en De Wildt, die zich nog steeds in die streken onthielden, Averd
bevolen zich op de portugeesche kust bij hem aan te sluiten. Den September liep
Opdam met zijn smaldeel, ten getale van 13 schepen, uit, die door de aansluiting
van De Ruyter tot een kleine dertig aangroeiden. Daar de onderhandelingen tot niets
leidden, werden ze afgebroken, en bleef nu de in drie smaldeelen gesplitste vloot nog
eenigen lijd voor de kust kruisen, in afwachting der uit West-Indië verbeide portu-
geesche suikervloot, van welke daarop, in de eerste helft van November, zeventien
schepen veroverd en naar 't Vaderland meégevoerd werden. Opdam - inmiddels door
verlijding en overdracht met de heerlijkheid Wassenaar verrijkt ^ - liep in 't begin van
December met een tiental schepen te Goeree, De Ruyter met de zeven anderente Texel
binnen I Beide gezanten waren, na 't afspringen der onderhandeHngen, al aanstonds
over Rochelle huiswaarts gekeerd, en den 12en November in Den Haag'aangekomen.
Bij hun vertrek hadden zij een in 't Latijn gestelde schriftelijke oorlogsverklaring aan
den portugeeschen Staatssecretaris toegezonden. Na de terugkomst der vloot werd die
oorlog openlijk afgekondigd, en de handel op Portugal verboden, terNvijl het uit Setu-
bal gehaalde onmisbare zout voortaan, met Spanje's toeslemming, uit dit land aan den
Punto del Rey getrokken werd. De Porlugeezen, daarop niet bedacht, en voor 't ver-
loop hunner zoutpannen beducht, stelden nu den handel daarop open, en gaven daarbij
zelfs eenige in beslag genomen nederlandsche schepen vrij. In den volgenden zomer
werd De Ruyter nogmaals met 22 schepen der amsterdamsche admiraliteit naar Por-
tugal uitgezonden; daar echter de Portugeezen hun eigen zeemacht wijselijk binnen
hielden, kon hij, hoewel er vijf maanden lang verblijvende, weinig of niels uitrich-
ten, dan, door 't insluiten der havens en 't bestoken der kust, den handel te belem-
meren. In den Haag begon men inlusschen met den portugeeschen gezant ïellez de
Faro over een verdrag te onderhandelen, doch werd, door de nader te beschouwen
> Zie de Eesoluiie der Staten van Holland enz., van 30 Nov. 1656, bk. 317.
^ Het was deze scheepstocht -Southward-, op welken Cromwell in zyn schrüven aan Lockhart van
31 Augustus doelde, en die, tot zün genoegen, tjjdens den engelschen tocht naar Vlaanderen, Hke
Dutch\ naar hü schreef, -er,gag,d- hield. Zie den uit Thurloë overgenomen brief bU Carlisle ^Let-
ters and Speeches IV, p.U5), die, in zün aanteekening, dat Southward dan echter ten onrechte met
Spainward en dit als io much wclined to help the Spmjard verklaart. Cromwell toch geeft erblykbaar
niets anders meê aan, dan hun verwüdering Zuidwaarts en ver van de vJaamscho kust. - Over den
ganschen tocht zelf zie het gedrukte Ferhael van den eenten tocht, enz., «aer de vyandelycke landen
van Portugael, a. 1657.
505 alge mee ne geschiedenis
noordsche aangelegenheden, Tan het doorzetten der onderhandeling, gelijk "van den oor-
log in Portugal, afgehouden.
In zijn welmeenende zucht naar «Trede» had de Wilt in '56 zelfs niet versmaad,
den voorslag van den keulschen bisschop in ernstige overweging te nemen, om een
verdedigend verbond met hem aan te gaan, dat eerst wel op gerezen moeilijkheden
omtrent de overheidsbestelling te Rijnberk ' en 's bisschops wrevel daarover, was afge-
stuit, doch met het einde van 't jaar op meer uitgebreide schaal nogmaals in behan-
deling genomen werd. Behalve Keulen zonden toen ook het geloofsverwante Nieuburg
en Munster hun gemachtigden naar den Haag, waar deze nu met hun voorstellen van
«alliancie en verbond met de Vorsten hun principalen, edoch tot niemands ofFensie,
en alleen tot defensie der wederzijds geallieerde landen» te berde kwamen ^ Ofschoon,
als De Witt aan Boreel meldde, het aan «de genegenheid der hollandsche Staten,
om hen met die naburige duitsche vorsten te verbinden», niet ontbrak, en hij hopen
dorst dat de opening daarvan niet t' eenemaal vruchteloos zou afloopen», verheelde hij
toch de gedane opmerking niet, «dat eenige provinciën wat aanstootelijk vonden, om
zich met zoodanige papisten Princen te verbinden» ^ Wel werd dan ook met het
voorjaar de zaak van de duitsche zij met ijver hervat, en heten toen — 21 Maart —
ook Meins en Trier zich nog vertegenwoordigen; wel werd van de nederlandsche zij
eene commissie benoemd, van welke ook De Wilt hd was, trad deze met de duitsche
gemachtigden in onderhandeling, en werd den April zelfs een ontwerp, door de
Duitschers ingediend, in de algemeene Staten, gelijk later in de hollandsche, gelezen,
en eener commissie ter beoordeeling gegeven; doch na dien tijd ging alles minder vlug
van de hand, en zagen zich de Duitschers allengs gedrongen op wat bespoediging aan
te dringen. Ook de Raad van State kreeg het stuk in handen, bracht er, nog vóór
Holland, advies over uit, de zaak kwam met beide adviezen op nieuw in de alge-
meene Stalen ter tafel, doch bloedde daarmeê nu ook dood, daar Zeeland en Fries-
land beiden hoe langer hoe meer weerzin toonden, en Holland zelf slechts op uitstel
bedacht was. Buitendien maakten zich de Staten bij Nienburg onaangenaam door in
Augustus hun oppermacht op Ravestein te doen uitkomen, en bij Munster door hun
merkbare overhelling naar de zij der met hem overhoop liggende ingezetenen zijner
goede stad van dien naam. Hij gaf dus zijn gemachtigde — WyUch — last, zich
I Men had daar, tegen 't herkomstige gebruik, dat een half-roomschen, half-gerefomeerden raad
meêbraeht, dezen geheel uit hervormden willen samenstellen, en dit door de Staten-bezetting met
geweld doorgezet, doch gaf ten slotte aan de billijke bezwaren van den bisschop toe. Zie het geheel
beloop der zaak b\j Aitsema, III, blz. 1321 v.
' Zie de aangehaalde plaatsen in Mr. Der Kinderen's Proefschrift, bk. 39.
» Brieven I, blz. 315.
-ocr page 504-des vaderlands. 497
f
verder met de onderhandelingen t'e moeyen. Deze werden nulr^^T^W^rigT^"^^
ligden nog een tijdlang slepende gehouden, doch maakten, bij den steeds kennelijker
onwil der Staten, ook hen van heverleê warsch Tan de zaak, en deden hen wier
Torsten bovendien ten deele met Munster zelf tegen zijn stad verbonden waren', den
een na den ander, ongemerkt uit den Haag vertrekken
Dat geschil tusschen bisschop en stad Munster, dat het nederlandsch Gemeenebest
oogenschijnlijk niet zoo onmiddellijk betrof, doch in zijn nawerking het maar al te
kennelijk zou blijken te raken, vond zijn oorsprong in de allengs ontwaakte zucht tot
zelfstandig gemeente-bestaan dier stad tegenover de aangeboren heerschzucht van haar
krijgshaften bisschop. Zij beweerde aanspraak te kunnen maken op een minder afhan-
kelijken staat dan hij haar wilde gunnen, had zich wel gaarne voor een fijksstad
aan geen afzonderlijken Heer cijnsbaar, willen doen doorgaan, zich eenigermale op
den voet der Hanse-steden willen stellen, doch faalde in haar pogingen, daartoe bij den
dmtschen Keizer aangewend ^ en zocht zich nu althans door eigen krachtig verzet
een zoo min mogelijk afhankelijk bestaan te verwerven. Zij riep daartoe de mede-
werking der Hanse-steden en van de Generaliteit in; de eerste, omdat zij. zelve vroe-
ger lid der Hanse, in de rechten, dien steden in 1646 toegekend, wenschte te deelen;
de laatste, omdat zij, in haar vrijheidszin, op haar instemming meende te kunnen
vertrouwen. De Hanse-steden vond zij zoo gewillig mogelijk, bij de Generaliteit een
krachtigen steun in den Raadpensionaris, den bijval voor een goed deel der landge-
westen, doch tegenwerking vooral bij de amsterdamsche raads- en statenleden, waar-
door alle doeltreffende maatregelen op het juiste tijdstip verhinderd werden. In Mei
reeds hadden zich, zoo van bisschoppelijke als stadszijde, gemachtigden tot de alge-
meene Stalen gewend, en die der stad in den haagschen agent der Hanse-steden,
L. vanAitsema, een hulpvaardigen medestander .gevonden. Toen dan ook vervolgens de
zaak van kwaad tot erger liep, en de bisschop met zijn bondsleger het beleg voorde
stad was komen slaan, zond die agent, den 19en Augustus, een vertoog in haar be-
lang bij de Generaliteit in, dat echter niet anders teweeg bracht, dan een schrijven
van deze aan den bisschop, waarin zij haar «kristelijk en vredelievend gemoed» en
't belang «van de commercie en trafiek, uil verscheidene van haar provinciën op de
stad Munster, en vüe-versa gedreven», als drangredenen vóórhaar schriftelijke inmen-
ging en haar aanmaning aanvoerde, om het beleg op te breken en 't geschil bij te
leggen, daar tevens haar bemiddeling welwillend toe aanbiedende. Een afschrift van
dien brief werd aan de stad gezonden, die harerzijds, in haar benarde omstandigheden,
die bemiddehng van harte welkom heette, terwijl de bisschop daarentegen zijn afwij-
' Mr. Der Kinderen, t. pi. blz. 43 v.
! Den 28 Juli ]6Ó6 had h« verklaard liaar "in puncfo immedUaiis abzuweisen". Aid. blz. 62.
ÏV® deol, 1« stuk.
63
-ocr page 505-498 alge mee ne geschiedenis
zend antwoord onder allerlei fraaye betuigingen zgner vriendschappelijlLe gezindheid
hewimpelde. De agent der Hanse herhaalde intusschen zijn aandrang, en ook de am-
sterdamsche «kooplieden en winkeliers» richtten zich met een vertoog tot de Staten,
waarin zy het groot belang voor den handel hunner stad bij een spoedige bevrediging
ontvouwden, daarbij verklarende, dat hun beroepsgenooten in 't Sticht Munster meer
dan een miljoen guldens, alleen ter zake van koopmanschap, te Amsterdam hadden uit^
staan, behalve de 150,000 die de stad Munster-zelve, tot ontlasting van haar vreemde
inkwartiering, daar gehcht had. Men besloot toen een gezantschap naar Munster te
zenden, waartoe Capelle tot Rij sei, Van Beveren yan Barendrecht, Borselen van der
Hooge, de kamper burgemr. Rudolf van Langen, met Pieter van Peene, als secre-
taris'', 'benoemd werden. Den 29«^ September uit den Haag vertrokken, kwamen zij
vandaar, over Zutfen en Borculo, den 4en October te Ahaus aan, waar hen de bisschop
den volgenden dag gehoor verleende. Van ter zij vernomen hebbende, dat de bemid-
deling der Staten door geen wapengeweld ondersteund zou worden, deed hij hun al
aanstonds een weigerend antwoord toekomen , en begaven zij zich daarop naar Stcin-
ibrt, om van daaruit met de stad en de haar genegen Ridderschap van 't Sticht te
bandelen. Van Beveren ging daarbij van het door hem en De Witt gekoesterde denk-
beeld uit, dat, wanneer men beiden bewegen kon de bescherming der Staten te vra-
gen, men die op voorwaarde eener jaarlijksche bijdrage in de staatsuitgaven, onder
behoud van een vrij en eigen bestuur, kon toestaan; terwijl zij tevens meenden, dat de
nadering van cenig krijgsvolk der Staten dat doel ten zeerste bevorderen, en de stad
zoowel van den bisschop en 't zijne te bevrijden, als voor goed van hem vervreemden
en onder voogdij der Stalen brengen zou. Bij die Staten-zeU' wilde men daar voors-
hands echter nog zoo weinig van weten, dat men zelfs in Augustus het aanzoek der zut-
fensche ridderschap om versterking der geldersche bezettingen afgeslagen had. Na de
weigering van den bisschop begon men nu ook in Den Haag aan gewapende tusschen-
komst te denken. Een ingewonnen advies van den Raad van State over den toestand
der krijgsmagazynen aan de grenzen stelde den 12en October voor, er 28 compagniën
heen te zenden, over welk voorstel toen over en weer wat geredetwist werd, om ten
slotte, nadat de agent der Hanse-steden zich op nieuw om krachtige ondersteuning
tot de Staten gewend had, het besluit te doen nemen, nog 14 vendels paardevolk bij
de reeds in Gelderland aanwezige, en 53 te voet — ten getale van 3250 man —
op de grenzen bijeen te brengen, en buitendien nog 36 compagniën voetvolk — 2355
man saam — als te doen oprukken ; zes veldstukjens zouden uit Deventer
worden aangebracht I De bisschop-zelf had inmiddels Wyhch weêr naar Den Haag
I Bmaqe III, bö Der Kinderen, blz. 438.
» Naar^de cyfers bü Der Kinderen uit de lusten in 't Verbaal, blz. 86. Wat deze echter (aldaar)
-ocr page 506-des vaderlands. . 499
gezonden , die de Slalen met fraaye praaljens en «wissewasjens» — als Ailzema ze
noemde — zocht te doeken, waarmede zij zich echter niet lieten vangen. De holland-
sche Staten op zich-zelf hielden den 17en eene niet geheel Toltallige vergadering,
waarbij — als De Witt het in een brief aan zijn vrouws oom, Kqrnelis de GraeiF,
uitdrukte — «de deliberaciën vrij wat onzoet en ongemakkelijk» uitvielen, omdat de
amsterdamsche leden zich «met byzonderen ernst» tegen de neiging der overige lot
tusschenkomst kantten. Hij betreurde dat te meer, omdat «de landprovinciën een
groot misnoegen schepten in de traagheid», in deze zaak bij die van Holland heer-
schende; waaruit hij, bleef men er in volharden, bij de weêrstuit voor onttrekking
dier provinciën harerzijds beducht was, wanneer zaken ter sprake kwamen, in welke
't belang der handelsgewesten betrokken was. Hij lei daarom zijn oom opzettelijk de
redenen bloot, door de beeren der Ridderschap en de meeste andere beeren, voor de
ondersteuning der stad Munster ingebracht, en die ons tevens een blik in zijn eigen
onbekrompen en kloeke staalkundige zienswijs veroorloven. Zij gingen van het begin-
sel uit, dat het nederlandsche staatsbelang de handhaving van de vrijheid der groole
en machtige duitsche rijkssteden gebood, omdat die steden — welker belang, even
als dat der Repubhek, in algemeene rust en vrede en den bloei van den handel ge-
legen was — altijd dc plannen der vorsten tot beroerte belet en weerhouden hadden,
en, naast God, de eenige^ oorzaak geweest waren, dal, den ganschen tijd van den
oorlog tegen Spanje door, onaangezien het groot gezag van Oostenrijk in Duitschland,
het nederlandsch Gemeenebest altijd buiten daadwerkelijke vredebreuk met het Rijk
gebleven was, en dat ook die steden, bij haar vrijheid gehandhaafd, in de toekomst
de zekerste waarborg voor dat Gemeenebest tegen alle zwarigheden van dien kant
zouden zijn; dat ook, aangezien, naar uit alle omstandigheden en ingekomen inlich-
tingen bleek, de kathoheke vorsten tegenwoordig, met de belegering van Munster een
aanvang makende, een gemeenschappelijk plan gevormd hadden, zich van de grootere
sleden in hunne streken meester te maken, dat nakende onheil in zijn kiem moest'
worden gestuit; dat ook «van den aanvang dezer loffelijke Republiek af», dat begin-
sel bij den voorzaat altijd betracht en in 'l werk gesteld was; dat op deze wijs de
stad Embden door de wapenen van den Slaat van den druk en 't beleg van den
Graaf van Oostfriesland bevrijd was, en evenzoo Bremen, Brunswijk, en and.; dat
ook t' allen tijde, wanneer aan de grenzen van den Staat wajjengerucht zich verne-
\
„kleingeestigs" vindt in de redenen, door den Kaad van State tegen 't voorstel der Generaliteit aan-
gevoerd, om geen twee hoofdofficieren van gelijken rang aan 't hoofd der troepen te etellon, 'Hvant
d'een d'ander niet willende cederen, kan daeruyt niet anders als confusie volgen", is moeilijk te
vatten. Als hü zich uit zijn Homerus het "één zij er heer, één koning" nog herinnert, zal hij 't,
dunkt mij, een allesins verstandige opmerking van den Staatsraad vinden.
509 alge mee ne geschiedenis
i' y^t' ί V' ■ Μ" -
f.-vi
men liet, de Staten zich steeds hun eigen oordeel over hun belang daarbij hadden
Toorbehouden, en dat ook telkens, als 't noodig bleek — gelijk in den strijd over
Gulik bijv. — met de wapenen gesteund; dat ook de uitvoering in het thans voor-
komende geval allergemakkelijkst waSj gelijk uit de opsomming der verschillende Rijks-
kreitsen en de kennisneming der tegenwoordige Rijksgesteldheid bleek; en dat eindelijk
de goede naam van den Staat, het hij na, thans overeenkomstig die beginselen en de
voorvaderlijke kloekheid te handelen, er onder lijden zou, en hem dit te recht als
een gebrek aan geestkracht zou worden aangewreven. Hij zelf wou daarbij — als hij
verder schreef — naar zijn «gering verstand» gaarne bekennen , dat hij in de redenen,
van wege Amsterdam voor de tegenovergestelde zienswijs aangevoerd, «zooveel fonda-
ments» niet gevonden had, als zich de Heeren dier stad schenen voor te stellen. De
voornaamste daarvan waren, als hij meldde, dat zy geenerlei rechtsgrond voorde zaak
konden vinden, dat men zich zoodoende met andermans zaken, waartoe men niet be-
voegd was, zou gaan moeyen, en — gelijk met name burgemeester Schaep verzekerde —
«dat het strijdig was met zgn geweten». Behalve echter dat het, naar De Witt op-
merkte, «geen oprecht geweten kon ergeren, iemand die klaarblijkelijk verdrukt werd
de hand te bieden, kon hij in alle geval» — naar hij snedig in 't midden bracht —
«niet begrijpen, hoe zulk een bewijsvoering met de beginselen der stad van Amster-
dam strookte, die dagelijks voor haar tastbaar belang in voorvallende uitheemsche
zaken den ganschen staat in roer bracht, om er zich meê te bemoeyen, noch — ge-
lijk men haar afgevaardigden had tegengeworpen — met welk geweten Hun Hoog
Mogïi. zich op den ernstigen aandrang van Amsterdam hadden kunnen moeyen met
den oorlog tusschen Zweden en Polen, of op welken grond de vloot van den Staat,
verleden jaar tot bijstand van Dantzig gezonden was; met welk geweten voorts Amsterdam
nog dagelyks kon opwekken, om Denemarken tegen Zweden bij te springen; met wat
gemoed het nu onlangs zooveel ijver voor de stad Bremen, in haar verzet tegen haar
eigen hertog en heer, den zweedschen Koning, had kunnen betoonen; met wat ge-
moed het in 1644 en '45, nevens de andere leden, door bijzonderen ernst, tegen den
raad van den Prins van Oranje en tegen de borst zelfs van verscheidene andere pro-
vinciën teweeg had kunnen brengen, dat de Staal den Koning van Denemarken met
de wapenen tot het aannemen van vredesvoorwaarden van de zij van Zweden gedron-
gen had, die hem thans nog drukten, enz. ^ In spijt echter van al 't betoogde bleef
Amsterdam ook den volgenden dag, in een voltaUige Statenzitting, bij zijn meer be-
krompen gevoelens volharden, en was het vooral burgemeester Schaep die «in geenen
' Zie zijn schryven, meegedeeld in Bijladen U bij Der Kindereu, t. pl. blz. 433 vv.
2 De Witt noemde in een later schrijven aan zijn oom "de conduicte van den Heere borgemr.
Schaep, zoo in 't contradiceeren van yders ad vis buyten de beurte van Amsterdam, als in 't tegen-
des vaderlands. . 501
deele te buigen» bleek, en daardoor ook de andere meer gematigd gestemde beeren
dier stad in zijn tegenstand meêsleepte. Men liet zich daar toen verder echter niet
aan gelegen zijn, en nam, in spijt der amsterdamsche weêrspraak, die zich daarop
in een uitdrukkelijke aanteekening van verzet uitte, het voorstel van gewapende tus-
schenkomst aan, dat vervolgens door Hun Hoog Mögenden werd overgenomen.
Tot bevelhebber van 't af te zenden krijgsvolk werd de te Maastricht bevelvoerende Rijn-
graaf benoemd, die, als in staatschen dienst, onmiddelyk beschikbaar was, terwyl de anders
vóór hem in aanmerking komende Prins Johan Maurits van Nassau, in dien van Bran-
denburg, Kleefsland beheerde ^ Reeds den 26ea was de Rijngraaf te Grol, waar zich
de troepen bij hem zouden voegen; doch ook den volgenden dag al ontvingen Hun
Hoog Mögenden een brief van hun gezanten te Steinfort, dat Munster zich met den
bisschop op vrij gunstige voorwaarden verdragen had. Die bisschop had namelijk, door
geheime verstandhouding, van al wat er in den Haag verhandeld was te zijner tijd
kennis gekregen, en zich daardoor natuurlijk genoopt gevonden, de gewapende tus-
schenkomst van daaruit te voorkomen, wat hem door 't aanbieden van aanneemlijke
bepalingen dan ook al aanstonds gelukt was, en De Witt's voorspelling daaromtrent
bewaarheid had. «Wat mijn gering gevoelen van 't voorzeide werk belangt», had deze
toch den 21en aan Barendrecht geschreven, «ik kan niet anders vertrouwen of de
bisschop zal, na ontvangen kennisgeving van het genomen besluit, óf, zoo 't hem
mogelijk is, aanstonds met de stad accordeeren, óf andersinS de bemiddeling van Hun
H. Mogn. en den stilstand van wapenen aannemen, om alzoo te vermijden , dat de
troepen van dezen slaat niet binnentrekken. En zou dit voorwaar, mijns bedunkens,
niet alleen voor den bisschop bestgeraden zijn, maar ook voor den goeden naam van
dezen staat volstaan, aangezien hetgeen men door 't blinken van den degen alleen ver-
krijgen kan, mijns oordeels niet noodig is door Η slaan metten zwaarde te zoeken» I
De troepen keerden nu huiswaarts, de Rijngraaf naar Den Haag, .om verslag te doen
en den dank der Staten voor de gedane moeite te oogsten, en de gezanten deden
een keer naar Munster — waar zij met erkentelijkheid begroet en plechtig in de Vrede-
zaal ontvangen werden — en naar den Bisschop om afscheid van hem te nemen, en
zoo mogelijk in de nog altijd hangende borculosche aangelegenheid tot een nadere
.. "J
spreecken van alle incidentele conclusiën, selfs diegene, die tendeerden om de saecke door commis-
sarissen te doen examineren, en andersins, soo onfafsoenlUck onde onverdracchljjk", dat sse, door den
indruk op de Staten in <t algemeen gemaakt, het in tegenovergesteldea zin genomen besluit eerder
bevorderden, dan tegenhielden (Aid., blz. 93, aani).
» Daar hy er zich eerst wat gebelgd over toonde, lei hem De Witt de afdoende reden bloot (Zie
bjj Der Kinderen, t. pl. blz. 96).
= Der Kinderen, t, pl. ByUge VI, blz. 453.
-ocr page 509-502 alge mee ne geschiedenis
afspraak Ie komen. In dit laatste slaagden zij echter niet; de bisschop gaf hun een
uitstellend antwoord, belovende er met zijn raadslieden over te zullen spreken, en de
betrekkelijke bescheiden na te zien. Den 18^ November ^γaren zij in Den Haag terug,
waar zij, bij monde van Barendrecht, zoo bij Holland als ter Generaliteit, verslag van
't gebeurde gaven. Dat, hetwelk twee dagen later door den Rijngraaf over den staat
der onder hem gestelde troepen werd uitgebracht, moest, helaas! een maar al te slech-
ten dunk geven van het nederlandsche krijgswezen te lande in deze dagen. Hij deelde
toch, als zijn bevinding, meê, dat het meerendeel der ruiterij nieuw en ongeoefend
was,' en uit lieden bestond, die hunne plaatsen met het geven of dienen van eenige
maanden om niet, genoegzaam gekocht hadden, zich met landbouw of neering bezig-
hielden, den oorlog alleen van hooren zeggen kenden, en hem niet om verdere bevor-
dering 'in den krijgsdienst, maar alleen om hun gezin des te beter te onderhouden,
volgden; welk gezag de officieren over dergelijk volkjen konden uitoefenen, meende hij,
dat''zich' lichtelijk vatten liet. De paarden waren over 't algemeen jong, en zoodanig,
dat ze bij voorvallende gelegenheden eer in staat waren, de ruiterij in wanorde te
brengen, dan den noodigen dienst te helpen doen. Zoowel officieren als soldaten zag
men^'gemeenlijk op onbereden paarden zitten, met springriemen, cape9ons, en derge-
lijke beletselen meer, toegerust die hun ruiters zoo belemmerden, dat ze hun wapenen
moeilijk hanteeren konden. Verkeerd moest het ook heeten, dat de gansche ruiterij
karabijnen meê te velde brachtdaar deze alleen in de buitenste gelederen en in de
garnizoenen van dienst waren. Algemeen was voorts het gebrek, zoo bij 't voet- als
't paardevolk, dat een groot deel daarvan, 't zij officier of soldaat, als nieuweling,
zijn hoofdofficieren, noch dezen hun volk kenden. Een andere leemte was, dat de lui-
tenants der haar kapitein dervende of vacante compagniën, daarvoor alleen zorg droe-
gen naar gelang ze meerder of minder hoop hadden, zelf er over aangesteld te worden;
Yoor 't meerendeel toch mocht men zeggen, dat zij meer hun eigen belang dan dat
van den Lande zochten. De naar Grol tot hem oprukkende vendels waren daar zoo
langzaam eo bij gedeelten aangeland, dat, ware er haast bij 't werk geweest, er niet
anders dan de grootste ondienst voor den lande uit kon spruiten; ieder ritmeester of
kapitein nam den weg die hem zelf best smaakte, zoodat er geenerlei staat te maken
yiel, wanneer men al het volk bijeen hebben kon ^ Niet ontevreden waarschijnlijk
van'den hem opgedragen tijdelijken lastpost ontslagen te zijn, keerde hij dan ook
weêr naar zijn limburgsche vesting terug, waar hij trouwens een weinig minder las-
tige taak te verantwoorden had. Hij leefde daar, aan de spaansch-nederlandsche grenzen,
in een onrustige buurt. Wapengeweld en knevelarij bleven in die grensstreek op den
' Zie bü Aitsema, SaTcen vm Staet en Oorlogh, IV, blz. 92.
-ocr page 510-des vaderlands. . 503
duur aan de orde. Hij zelf had in 't vorige jaar nog met zijn ruiters en voetknechten
moeten uitrukken, om de op roof en moordbrand uitgaande soldaten van den in spaan-
schen krijgsdienst zijn fransche vaderland bestrijdenden Condé, uit het land van Val-
kenburg te verdrijven, dat zij toen waren komen verontrusten en waarin zij een heel
gehucht hadden geplunderd en afgebrand, doch op zijn aannadering zich haastig weg-
maakten. Een zijner kapiteins, Goldstein, verdreef een dergelijke roof bende, die zicb
te Stein aan de Maas onledig hield met de schippers aan te houden en op cijns te
stellen, ora zoo in haar gebrekkige soldij te voorzien; gelijk toch een van haar ge-
vangen genomen officieren betuigde, hadden noch kregen ze daar niets dan 't geen
de eerlijke voorbijgangers hun gaven, en achtten ze dus ook die schippers, als zoo-
danig , verphcht, hen in den nood bij te staan, In dit eigen jaar hadden zich, den
19'^®" Maart, de drossaards uit zijne landstreek bij de Generahteit moeten beklagen
over den nood, waarin men er door de knevelarij van zekeren te Aken gevestigden
Labbey verkeerde, die, als ontvanger-generaal van 's Koningswege in de landen van
Overmaze optredende, met eenige honderden soldaten uit de bezettingen van Gulik,
Limburg, en Navaigne, de ingezetenen bij nacht en ontijd kwam overvallen, om hun
paarden en rundvee weg te voeren, en hun huizen en hoven te plunderen, en in spijt
aller moeite, die zich de maastrichtsche bevelhebber gaf, daar niet van aflaten woil.
Nog den eersten der maand was hij met omtrent drie honderd man in 't land van
Valkenburg gevallen en had er meer dan dertig paarden weggepakt, en ander groot
en klein vee geroofd, doch ook de menschen niet ongedeerd gelaten, en zich tevens
van hun spek- en vleeschvoorraad meester gemaakt, zoodat er de arme inwoners in
een voortdurende vrees bleven verkeeren. Een dier drossaards-zelf intusschen, die van
's Hertogenrade, Ittersum, had op zijne beurt den abt van 't naburige Kloosterrade
meer gewelddadig dan heusch bejegend, zich van zijn vruchten en granen meester
gemaakt, en hem zelf op 't kasteel in verzekerde bewaring gezet, üit weêrwraak
daarover overvielen de spaansche soldaten in den nacht van 25 op 26 Juny 's Herto-
genrade , van zins den abt te verlossen, en liepen, daarin niet geslaagd, het huis van
den Schout en een paar anderen op, plunderden en roofden er, en mishandelden de
bewoners. Op de herhaalde klachten · van den spaanschen gezant over deze klooster-
rader en andere feitelijkheden gedaan, namen de algemeene Staten den 15®" Augustus
eindelijk het besluit, "uit goede consideraciën en inzonderheid om gevoegswille, onver-
minderd en ongekrenkt de Soevereiniteit van den Staat in de drie landen van Over-
maze, en zonder eenig prejudicie der rechtbank en gewone justicie der stad 's Her-
' Hetzelfde dat men thana veelal, geheel verkeerdelijk; met den saamgetrokken franschen aaam
van dat 's Hertogenrade zelf — Rolduc (Rode-le-duc) — noemt.
504 alge mee ne geschiedenis
logenrade», voor welke de zaak op hun eigen aanmaning was gebracht geworden,
en die den abt, bij verstek, tot verbanning en verbeuring al zijner goederen had
veroordeeld, «dat hij Tiit zijne hechtenis zou worden ontslagen, en in zijn abdij her-
steld , op den zelfden voet als hij er na den vrede, en tot op de tegen hem genomen
maatregelen, geweest was; mits ook de gezant zijnerzyds, naar zijn eigen aanbod,
te gelijker tijd.liet ontslaan de gevangenen en teruggeven de goederen en 't vee, uit
's Hertogenrade weggehaald, met vergoeding der geleden scha, die gerechtelijk zou
worden opgemaakt».
Doch niet aan de grenzen alleen, ook binnenslands ging het, in verschillende steden
en gewesten, in dit gelijk in 't vorige jaar, door de nog altoos daar woelende par-
tijen, vrij rumoerig toe. Er was maar al veel aan van 't geen in 1655 Chanut
nog aan Mazarin geschreven had, dat er verdeeldheid en onderlinge naijver in ste-
den, gewesten, en Generaliteit heerschte, en er maar al te weinigen met ernst
en doorzicht, ook voor de toekomst, aan 't staatslichaam en zyn algemeen welzijn
dachten De Witt deed wat hij kon, om het twistvuur in de verschillende gewesten te
dooven, gelijk wij hem daar in Overijsel en Stad-en-Landcn reeds toe werkzaam zagen,
en ook zijn «harmonie» daartoe ontworpen was, die echter maar al te weinig bijval vond.
Wat de overijselsche zaken betrof, spijt de door hem en den Prins van Nassau daarin
tot stand gebrachte voorloopige schikking, was die te weinig naar den zin der Zwol-
ler en kamper meerderheid, dan dat zij er zich rustig bij neergelegd hebben zou.
In April en Mei 1657 blaakte alles er in nieuwen gloed, en kAvam het zelfs tot een
openlijken wapenstrijd tegen het met de minderheid eenstemmige Hasselt. Onder be-
vel van den overste Haersolte trokken er de zwolsche en kamper krijgsknechten tegen
op, sloten op Pinxterdag, 24 Blei, het stadjen van alle zijden in, en richtten er
beide volgende dagen vier batterijen op den mastenbroekerdijk tegen op, waaruit zij
het — als de Hasselaars aan die van Haarlem in een roerenden klaagbrief meldden ^ —
«afgrijselijk beschoten met kogels, schroot, rozelingen, ijzeren bouten, en schuiftangen,
zich daarbij van constapels uit het land van Hessen bedienende, en zelfs Gods kerk
noch toren verschoonende». Twee dagen lang — een booze Pinxter voorzeker —
had de burgerij, onder 't gejammer en gekrijt der vrouwlui, getracht, die batterijen
door natuurlijke tegenweer schadeloos te maken, en vier dagen en nachten aaneen
op de wallen gelegen, doch zich den 29en eindelijk genoodzaakt gevonden, eenige
voorgeslagen bepalingen te onderteekenen; en nog den volgenden dag was een door
de deventer minderheid tot haar verdediging gezonden hulpbende, op een uur afstands
van de stad, onder Roóveen, door hen aangetast, de kapitein en zes man gedood,
' Archwes V, p, 163. ^ 2iie hem by Aitzema, IV. Wz. 178.
-ocr page 512-des vaderlands. . 405
en de rest voor een goed deel gevangen en te Roóveen in bewaring gesteld. De haar-
lemmer bieren, voor Hasselt bestemd, had men eenige dagen vroeger te Zwartsluis
genaast, en voor luttel stuivers in plaats van eenige guldens 't halve vat verkocht.
Die «gruwelijke dingen» , tegen Hasselt volvoerd, wekten de verontwaardiging der geest-
verwante gemoederen, en gaven hun tot een vergelijkende beschouwing, in zestien
punten, tusschen dezen overval en dien van Amsterdam vóór nu zeven jaar aanleiding,
die zij weldra in druk lieten uitgaan «Die van Holland», heette het daar 0. a. (punt 3),
«willende hare financiën verlichten, is Zijn Hoogheid, om daartegens iets te proponee-
ren, audiëncie in de vroedschap van Amsterdam gerefuzeerd»; en: «verscheiden edelen
met die van Deventer, willende de verkwisting der financiën verhoeden, hebben de
gedeputeerden uit de Edelen, Kampen, en Zwol, daartegen een missive aan die vin
Hasselt om eene conferencie afgezonden; maar is bij den raad het openen van dezelve
gerefuzeerd». (Punt 4): «Die van Amsterdam hebben haar kloekelijk tot tegenweer
bereid, haar sluizen geopend, en het water zoo hoog doen invloeyen, dat in de tijd
van twee uur alles ondergeloopen, en het leger geruïneerd had kunnen zijn»; en: «Die
van Hasselt hebben zeer coeragieuze minen van defensie gemaakt». (Punt 7): «Z.H.,
wezende voor Amsterdam, en het aangevangen werk overdenkende, wenschte het nooit
ondernomen, en maar een reputazieuse uitkomst te bekomen mocht zijn»; en: «die
belegeraars voor Hasselt van gelijken». (Punt 9): «Die van Amsterdam hebben legen
de ongehoorde manier van procedeeren prompte remediën bij de Staten van haar Pro-
vincie gerequireerd»; en: «Die van Hasselt hebben tegen deze grouwelijke geweldda-
digheden en moorddadige aanslagen bij de Staten van haar Provincie ijlveerdig sup-
poort en efficacieuze remediën verzocht». (Punt 10 en 12): «Z.H. heeft'de belegering
voor Amsterdam vier heele dagen gecontinueerd, zonderde stad te forceeren. Ten vier-
den dage is, bij contracte tusschen Z. H. en de stad, de belegering opgeheven en de
stad verlaten»; en: «Die van Hasselt hebben de belegering twee dagen zonder geweld,
en twee dagen met geweldig canonneeren uitgestaan. Ten vierden dage gaven die van
Hasselt haar op, en traden in accoord». (Punt 13—15): «Bij welken contracte die van
Amsterdam hebben beloofd, alle goede en mogelijke devoiren te zullen aanwenden,
dat alle onlusten mogen weggenomen worden. Bij denzelven contracte werd dienstig
geacht, dat eenige Heeren van Amsterdam zich der regeeringe zouden onttrekken. Na
voltrekkinge dezes contracts is de aangevoerde milicie gelast te vertrekken in haar
1 Korf, ende londigh historisch Vérhael van twee distincte leUgeringen, voorgmomen, i» Η werh ge-
stelt, en ^eder opgeheven, in dien tijt als de Vrede in 't Landt ivaere, door eenerley, ja, deselve per-
soonen, die den Lande de ruste benijdende, in onruste haer voordeel soeoTcen. Met aanwijzinge. in waf
deeïen, occade, voortganck, ende ui/tkomste. die gemelte belegeringen overeenjcomen. (Zonder drukker
of jaartal).
IVe deel, 1« stuk. ^^
-ocr page 513-1
oude garnizoenen, gelijk ook het aangenomen volk gelicencieerd»; en: «Bij dezen
accoorde hebben die van Hasselt beloofd, haar te zullen gerust houden, en met de
provinciale oneenigheden niet te moeyen; bij dezen accoorde heeft ook Tyman Tel-
voren tot Hasselt zich der bedieninge van den ontvank moeten beloven te ontslaan.
Na besloten accoorde, is het canon en de milicie van voor de stad afgerukt, en het
tot haar defensie ingenomen krijgsvolk gelicencieerd». (Punt 16): «Korts daarna werd
hel bovengemelde contract vernietigd, de uitgesloten Heeren in haar staat gerestitu-
eerd, en legen de beleiders van dit onwettelijk feit ernstelijk geijverd»; en: «Korts
hierna is het voorzeide hasseltsche accoord geannulleerd, wordende te gemoete gezien,
dat de beleiders van deze detestable actiën hare welverdiende straffe niet en zullen
ontspringen. En zijn die van Hasselt weêr moediger geworden, dan ooit te voren».
Met de «droevige extremiteiten en feitelijkheden» — als De Witt ze in een schrij-
ven aan Nieuwpoort noemde ' - in dit geval van Hasselt uitgebarsten, begrepen de
Overijselaars nu zelf, dat de maat vol was, en heten zij zich van goederhand bewe-
gen , van weêrszijden der Stalen nu gemachtigden naar Den Haag te zenden, met vol-
ledigen last, om de zwevende geschillen en twistpunten, door tusschenspraak en bemid-
deling van Iwee Heeren , door Holland daartoe af Ie vaardigen, in der minne te
vereffenen. En werden toen door Holland daartoe aangewezen de Raadpensionaris en
zijn oom van Zuidpolsbroek, Gornelis de Graeff IJverig togen dezen nu aan het werk,
om de, na vierdehalfjarige tweespalt, uiterst verward geworden zaken te ontwarren en
herstellen. Zij wisten echter by de nog altijd wat beroerde gemoederen der naar den
Haag gekomen gemachtigden, hoe langer hoe vaster, het denkbeeld te doen wortel
schieten, dat een langer voortzetting van den twist den ondergang van 'f. gewest en
al zijn eerlijke inwoners ten gevolge zou hebben, en ze daardoor tot een volstrekte
onderwerping bij alle geschilpunten te stemmen, die men door minnelijke beraadslaging
niet zou kunnen beshssen. Zoo kon — als De Witt 27 Aug. meldde — «de hoog-
noodige consolidacie van de provincie, onder Godes genadige zegen, te gemoet worden
gezien» % en kwam den volgenden maandag, een eindschikking tot stand, van welke
de voornaamste bepalingen waren, dat de keus van Rutger van Haersolte tot Drost
van Twente, evenals die van Prins Willem Frederik tot Luitenant-Stadhouder, werd
gehouden als niet gedaan; dat de vraag omtrent de aanwijzing van den Prins van
Oranje tot Stadhouder, in haar waarde en onwaarde, aan het oordeel en onderling goed-
vinden der regenten gekten werd, die ten tijde van 's Prinsen mondige en bekwame
jaren de regeering zouden bekleeden, om daarin te doen als de gesteldheid van tgden
» Brwven, III, blz. 337.
' Aldaar, blz. 408.
des vaderlands. . 507
en zaken, de dienst van 't Land in 't algemeen, en van de Provincie in 't bijzonder
dan zouden vereischen; dat het dien van Deventer vrij zou staan, binnen acht dagen alle
openslaande ampten, en daaronder ook het Dróstampt, in twee deelen te scheiden ,
en daaruit de keus te laten aan die der andere zij, om al die ampten dus vóór de
vaststelling te vergeven; of, in geval ze daartoe niet zouden willen besluiten, al die
ampten vijfjaar lang open te laten, en het Dróstampt inmiddels door den Heer van
Bevervoort te laten bedienen; dat Hasselt en Steenwijk op alle staatsgewijze vergade-
ringen, waar van vrede en oorlog, verandering van Landrechten, verkiezing van
Stadhouders, en 't opstellen van nieuwe lasten gehandeld werd, mede beschreven
zouden worden, om er hun overwegingen over in te brengen, opdat men er in 't
vormen der Landschapsbesluiten naar behooren op mocht letten ; dat een algemeéne
amnestie werd aangenomen over al 't geen gedurende de scheuring was voorgevallen,
waarvan echter de auteurs der uitgegeven pasquillen waren uitgesloten. Na het uitspre-
ken dezer welkome eindschikking, begroetten partijén elkander met handdruk en
omhelzing, en brachten een plechtig bezoek aan beide bemiddelaars, oom en neef,
in beider huis en herberg; terwijl den volgenden avond, van wege Gecommitteerde
Raden, een luisterrijke feestdisch in den Doele al de in den Haag aanwezige over-
ijselsche Heeren, die van Hasselt en Steenwijk niet uitgesloten, met hen vereenigde,
waar alles, als De Witt ons getuigt, met goede orde en eendracht toeging. Den dag
daarop reeds verlieten ^e Heeren den Haag weêr voor hun — zoolang het duren
zou — der rust en den vrede herschonken gewest.
In spijt der welgemeende pogingen, door De Witt en den Prins van Nassau tot
bevrediging der groninger en ommelander gemoederen in 1656 aangewend, bleef'daar
het vuur der tweedracht onder de zorgzaam opgetaste asch voortsmeulen, om bij de
eerste aanleiding de beste lichterlaaye te ontbranden. De Luitenant der hoofdmannen-
kamer, Tamminga, kwam zich in January 1657 in den Haag beklagen, dat men hem,
hoewel voor zyn leven — naar hij zei aangesteld, van beide zijden slechts voor
twee jaar wilde erkennen, en werd daarin door zijn met hem gekomen broeder en
een drietal andere Heeren gesteund. Van de weêrpartij meldde men, dat men «als
oppermachtige provincie» zijn provinciale aangelegenheden naar eigen goedvinden
meende te kunnen regelen, en dat gemelde Heeren slechts de onderdanen dier Opper-
macht waren, en dus tot deze te verwijzen. Op hun beurt beriepen zich genen weêr
op een recht van «zelfredding», waartoe hun echter de macht ontbrak. Men besloot
daarom van den kant der Generaliteit, zoowel aan Stad-en-Landen in zijn geheel, als
aan 't lid der Ommelanden op zich zelf, voor te stellen, «door amkable compositie
alle verschillen bij te leggen en onder elkander te stillen», en riep daartoe ook de'
medewerking van den Stadhouder in.
't Baatte intusschen weinig of niet, en kwam dus in Maart daaraan Tamminga,
-ocr page 515-508 alge mee ne geschiedenis
met de Heeren Gant en Coenders, als gemachtigden der onderliggende ommelandsche
partij, op nienw naar Holland, om zich deswegen te beklagen, en zoo mogelijk eenige
leden der Generaliteit naar Groningen afgevaardigd te krijgen, om door hunne tus-
schenkomst erger te voorkomen. Zij moesten zich echter met een nieuw schrijven te
Vreden stellen. Naar 't schijnt was rnen van Groningen uit in 't geheim werkzaam,
om werkdadiger bemoeying te beletten. Zoo ving de nieuwe Landdag, op Sint Pieter,
onder zorgvolle uitzichten aan, die zich dan ook weldra verwezenlijkten. Gewestelijk
bestier ontbrak er door de voortdurende oneenigheid; in de stad stonden de zestien
O verheidsleden negen tegen zeven, van welke de eerste weder de onderliggende partij
in de Ommelanden begunstigden. De achttien gilden, die de groninger burgery vorm-
den, duidden het dien negen Overheidsheeren nog altijd zeer euvel, dat zij op den
laatsten Landdag de bestelling der gewestelyke regeering hadden uitgesteld tot de
komst van gemachtigden der Generaliteit, en dat te meer , als zij daardoor inderdaad
de afstelling van den Luitenant ïamrainga — als Ommelander — ten nadeele der
stad beletten. Onder de negen waren 't vooral weer twee, burgemeester Tjassens en
het raadslid Buningh, die als hoofdschuldigen golden, en op wien dus de gilden het
bovenal geladen hadden. Tegen hen wi\s daarom ook, den Maart, een oploop
gericht, voor welken zich de burgemeester nog bij tijds in de kerk wist te bergen.
Wel volgde men er hem op den voet, en zocht er hem zelfs een touw om 't lijf te
slaan en zoo weêr naar buiten te sleuren, doch de Stadhouder zelf kwam er nu op
los, en verschafte hem toevlucht in zijn Hof, waar hij hem een paar dagen bij zich
hield. Zijn huis werd intusschen door 't grauw bestormd en geplunderd, dat van
daar naar dat van Buningh ijlde. Deze had er, door 't lot van dat van Tjassens ge-
waarschuwd , zooveel mogelijk uit laten wegbrengen, en weinig meer dan zijn wijn-
en bierkelder ter beschikking gelaten, waaraan zich de ruwe gasten dan ook naar
hartelust te goed deden, brooddronken plengende wat ze niet verzwelgen konden. Om
alle verdere euveldaden te beletten, had de Stadhouder onderwijl, met voorkennis der
Overheid, het noodige krijgsvolk, tot versterking der bezetting, van Delfzijl laten
aanrukken, doch vond een maar al te slechte ontvangst daarvoor bereid. Nauwelijks de
poort nog binnen gekomen, werd het door 't grauw met steenen begroet, en zag zich
de regeering gedwongen, het weêr te laten gaan, van waar het gekomen was. Den
volgenden dag kregen ook de gilden in de Staten hun zin; Tamminga moest zijn
voorstelling van een levenslang Luitenantschap laten varen, en zag zich door den
Heer Ter Ham vervangen. Van den Haag uit werd nu echter tot het zenden van een
commissie, tegen 13 April, besloten. Vóór dien tijd kwamen ondertusschen zoowel
Tamminga en een viertal anderen, alsook brieven der weerpartij, naar den Haag, en
gaven de laatste, van 30 Maart gedagteekend, te verstaan, dat den 19®" in de Staten-
vergadering alle rechts- en staatscoUegiën in den eed waren genomen, en door beide
des vaderlands. . 509
leden der Provincie de Luitenant der Hoofdmannen-kamer geïnstalleerd was, zoodat
alles nu tot rust en vrede was teruggebracht, en de komst der haagsche gemachtigden
even onnoodig als ondienstig zou zijn; vooral omdat men van de zij der oppermach-
tige Provincie niet zou kunnen gedoogen, dat er eenige indracht tegen die Oppermacht,
«de hoogheid en 't soeverein gezag» van 't gewesl gedaan werd, als een zaak, «on-
verantwoordelijk voor 't nageslacht en strijdig legen de Unie». Hoe klachtig dus ook
Tamminga en de zijnen vielen, men begreep, om meerder kwaad te mijden, nu best
te doen, zonder eenige bezending, bij het gebeurde te berusten, en den van levens-
lang tot tweejarig Luitenant ingekorten Tamminga wat later door een buitenwone
afvaardiging ter Generahteit een kleine vergoeding te verschaffen \
Terwijl dil in 't Noordoosten van 't Land voorviel, was in 't Zuidwesten, te Goes,
op nieuw twist ontstaan over de verkiezing van twee rentmeesters, waarbij de twee
staatspartijen zes tegen zes stonden, en de eene zich aan de uitwijzing der Staten
wilde houden, de andere die der Vroedschap den voorkeur gaf, en daardoor de boven-
hand kreeg. Tijdens nu intusschcn de eerste zich tot die Staten wendde, en krijgs-
volk van dezen tot haar steun wachtte, haastte zich de andere, de noodige zorg voor
't bewaren van wallen en poorten te dragen, en liet daartoe van tijd tot tijd, naar
krijgsmanier, de ronde doen. Saterdag 's nachts, den M^art, stuitte zulk een
ronde op weerstand der tegenpartij, die zich echter te zwak vindende, in 't huis
van een oud-overheidspersoon, Van de Steene, haar toevlucht zocht. De Overheid gaf
daarop last, dat huis te doorzoeken, waartegen men zich evenwel van binnen te weer
stelde, en, met scherp schietende, den burgerkapitein Van der Nisse en een ander bur-
ger (Gorsier) doodde, een derde gevaarlijk wondde. Het huis werd daarop stormenderhand
vermeesterd en, met wat krijgsbehoeften voorzien gevonden, geplunderd en van zijn dak
beroofd, zoodat slechts de vier muren overbleven. De bewoner-zelf was afwezig, doch
werd, den volgenden dag naar de stad gekeerd, gevangen gezet Er werden trouwens
' Zie Aitzema, Sahen van Staet en Oorlogh, IV. blz. 133.
5 Hij zelf berichtte daarover later, in een beklagschrift aan de Staten, «hoehy, om zijne noodighe
affairen, op den ISn Meert, na 'sGravenhage ende Vianen verreyst sijnde, ende des Bondaghs den
25n dito, op den middagh weder ter Goes in de haven arriverende, heeft geaien ende bevonden, dat
de Stadt in droevige commotie ende oploop was staende, sijn huys gespolieort, vrou en kinderen
gegüselt. Ende alhoewel sjjue absentie hem van alle bedenckeu of schuit dezer onghßmacken'hadde
behooren te excuseren, is hy nochtans van eenigte schippersgasten, op sUn aenkomste, so furieuse-
lyken aengheranst, dat hij syn zijdsgheweer, op belofte van onveraeert aen do Magestraet gelevert
te sullen werden, heeft moeten ο vergheven, ende isalsoo, met duysent peryekelen door die ontstelde
ende geabuseerde borgerye geleyt op 't Stadthuys, ende in seer ignoninieuse ende sware gevangnis
ghebracht". {Dgïeantie b^ d'Heer Benjamin van de Steene, oudt schepen der Stadt Goes, omfghedxent
ter vergaderinghe van de Ed. Mog. EH. Staten van Zeelandt, oj) den 27 Augusti 1657 (Middelburg 1657).
510 alge mee ne geschiedenis
Terschillende geruchten omtrent het voorval verspreid, en allerlei verklaringen omtrent
den samenloop der omstandigheden, die tot het woest en moorddadig tooneel aanlei-
ding gaven, gegeven. De befaamde ontschutterde baljuw, Danckerts, die verplicht
was geweest zijn ampt te verlaten , werd van medepHchtigheid aan de zaak beschul-
digd. Het Hof van Holland zond daarop gemachtigden, om het noodig onderzoek in
te stellen, waartoe deze, in spijt van 't verzet der zeeuwsche Staten, overgingen, en
zoo tot de geesehng van eenige in de zaak betrokken personen leidden. De stad kreeg
toen in Η volgende voorjaar verlof, het getal van haar burgemeesters en schepenen
voortaan tot vier en zeven uit te breiden, waardoor de invloed van den baljuw op de
jaarlijksche verkiezingen minder werd. Deze, uit de stad geweken, wist kort daarop
zijn kans waar te nemen en zich, met eenige soldaten en aanhangers, door de Oost-
poort in de stad te werpen, waar hij zich van 't stadhuis meester maakte, en zich
op zijn oude plaats zetelde, met voornemen zich daar te handhaven. Hij vond echter
geen bijval bij de burgers, en moest, op 't aannaderen der schutterij, die tot ver-
dediging der Overheid in de wapenen kwam, stadhuis en stad weêr prijsgeven en
verlaten. Hij werd daarop tot een boete van 500 pond-vlaamsch veroordeeld, uit Goes
en geheel Zuidbeveland gebannen, en van wegen de zeeuwsche Staten, den Juny
daaraan, door een anderen baljuw vervangen. Daarna werd een algemeene vergiflfenis
afgekondigd, en zoo van lieverleê de rust in 't rumoerige stadjen hersteld, gelijk de
dichter der Ween-Klage over den gewelddadigen dood van Van der Nissen en Gorsier,
dat reeds in Maart van 't vorige jaar van den Hemel gesmeekt had:
Laat ons stad, na al dees droeve zaken, In rust geraken!
«Wel, moordlust! zeg», had hij dien bangen nacht uitgeroepen:
Wel, moordlust! zeg, is 't nu niet wel gemaakt,
Of zal in 't bloed de gansche stad nog smoren? —
Dit was gewis een Bartelmeüs-nacht
Geworden, was die aanslag niet gebroken;
Men had in 't Scheing' schier zooveel doon gebracht,
Als eertps in de purpren Seine doken Door moorders poken! '
Van minder bloeddorstige tooneelen was, in 't vorige voor- en najaar, het Spaarne
getuige geweest. Buiten de Zijlpoort te Haarlem waren toen eerst, den 228ten Maart,
' De Scheiding of Scheinge, tusschen de hoofden van Goes en Arnemuiden.
» Achter het Manifest ofte Declaratie van de onderdanige Burgerie der stede Goes, enz. 's Graven-
hage, 1657 (in Van de Steene's Doleantie (bl. 5) voor «een seer calumnieus en de logenachtigh blaeu-
boeceken" uitgemaakt).
des vaderlands. . 511
de bakens voor de nieuwe trekvaart van die stad naar Leiden gesteld, nadat men tv^ee an-
dere richtingen, door Heemstede en door de oude Delft, verworpen had. Daarop was, den
26eii September, 's ochtends acht uur, bij 't kwa-laantjen in de duinen het eerste spit
voor die vaart gestoken door de beide zoontjens van den ontvanger der geraeene mid-
delen, elk daartoe van een nieuw spaadjen en samen van een nieuw kruiwagentjen
voorzien, omstrikt en opgesierd met rood- en witzijden linten en koorden, naar de kleu-
ren van beide steden. Beide eerste wagentjens werden door hen zelf gevuld en gekro-
den, daarop ging 't werkvolk zijn gang, en zette den 's Lands verkeer en vervoer op
zgn wys bevorderenden arbeid voort.
Van dat met het buitenland getuigden in gastvrijen zin, dien eigen zomer, de drie
schepen met driehonderd poolsche Joden gevuld, die den Juny te Amsterdam
den oorlogsnood kwamen ontwijken , waardoor zij in hun woonland gekweld werden.
Zij werden voorloopig in een paar pakhuizen gehuisvest, om later een beter woning
te erlangen, voor zoover ze niet naar elders — gelijk naar Engeland — verkozen te
gaan. Voor hen, als voor allen, die er vreedzaam begeerden te leven, had Hblland
steeds zijn sleden en landen veil, en zijn Staten daarom ook geen gehoor gegeven
aan den onverdraagzamen eisch, door de hervormde Synode gedaan, den roomschen
priesters en geestelijken personen er de vrije en openbare woning te ontzeggen. Zij
hadden integendeel zulk een verbod voor een «zeer bedenkelijke en zorgelijke nieuwig-
heid» verklaard, «strijdig met de gronden en fondamenten, door hun voorouders in en
omtrent het formeeren dezer vrije Republiek gelegd», al wenschten ze daarom ook
geen haarbreed te wijken van de besluiten en bepalingen, «tot inbinding der stoutig-
heden van de Papen en Pausgezinden» vastgesteld Eerst kort te voren nog had het
Hof van Holland, bij afkondiging, orde moeten stellen op de onwaardige bejegening
der predikanten, die op last der Staten de inwoners en buren der dorpen van Slomp-
wijk, Zoetermeer, Wilsveen, Nieuwveen en and. kwamen bezoeken, om ze in den
waren hervormden godsdienst te onderrichten, en die, de goede luiden van Stompwijk
in der minne willende aanspreken, door samenrottende klopbroeders en -zusters en
andere personen, met groot geraas en getier, waren uitgejouwd en in hun goed werk
verhinderd. Ten opzichte der woordvoerders in de hollandsche kerk en op de godge-
leerde leerstoelen-zelf werden zij, in 't najaar van 1656, gedwongen, zich met het
jammerlijk twistgeschrijf Ie bemoeyen, door de carleziaansche wijsbegeerte van kerke-
lijke zijde uitgelokt. Zekere leidsche dominee Dubois had zich verbeeld, een afdoenden
bewijsgrond gevonden Ie hebben tegen het stelsel van Gopernicus en de leer van Des-
cartes, en daardoor een ander tot de uitgave van een «wiskunstig bewijs (zijner) onaoo-
1 Zie Secreie Eesolutiën (van Dec. 1655) blz. 269.
-ocr page 519-512 alge mee ne geschiedenis
zelheid» genoopt. Op beiden waren ·νοονΙ& een vloed van vlugschriften over en weêr ge-
volgd ', waarin ook de al of niet schriftmatigheid van heide zaken herhaaldelijk ter sprake
kwam, en die nu de Staten in een uitvoerig betoog o. a. tot de aanmaning noopten,
«dat men, om vrede- en gerustheidswil, de wysgeerige stellingen, uit de leer van Des-
cartes getrokken en nu ter tijd eenige hindernis gevende, zou nalaten voort te zetten.
Curatoren en bürgemeesteren van Leiden hadden daarom te zorgen, dat de wijsbe-
geerte de haar gegeven vrijheid niet zou gaan misbruiken tot kwetsing der hefde en
vriendschap van de professoren onderling. Ze hadden daarbij zorgvuldig te letten, dat,
van de eene zij, de onderwerpen en vraagpunten der Godgeleerdheid eigen , en die
alleen door openbaring uit Gods Heilig Woord bekend werden, den Godgeleerden alleen
werden gelaten, en dat, van de andere zij, die, welke der wijsbegeerte eigen zijn,
en hoofdzakelijk door 't gebruik der natuurlijke reden en de juiste toepassing daarvan
bekend en opgelost werden, evenzoo den wijsgeeren alleen gelaten, en door de god-
geleerden niet behandeld werden. De Staten zeiden voorts te meenen, «dat, alhoewel
die dingen, die God in zijn Woord omtrent zich-zelf en eenige Zijner werken geopen-
baard heeft, ook uit de natuur kunnen bekend Avorden, ze nochtans veel eerder,
lichter, zekerder, en veiliger uit Gods Woord-zelf kunnen verstaan en begrepen wor-
den, als door en uit de natuurlijke reden. Bijaldien dus ook eenige twistvragen moch-
ten geboren worden, tegen welke de H. Schrift als tegenstrijdig zou aangevoerd
kunnen worden, mocht de wijsbegeerte zich niet onderwinden, die Schrift uit te leg-
gen naar hare beginselen, maar moest bovenal voor den oppersten regel houden, dat 't geen
den menschen van God den Heer door de H. Schrift is geopenbaard, als 't allerzekerst,
voor vast en ontwijfelbaar gehouden moest worden» I De Staten, men ziet het, toon-
den zich-zelf zuiver hervormde Kristenen, en gaven dan ook van hun stoffelijke belang-
stelling in de hervormde kerkbelangen blijk, door, weinig weken later, uit de openge-
vallen prebenden van 't decanaat van Hilvarenbeek een drietal beursen van 125 gulden
voor de zoons der drie haagsche predikanten Lotius, Stermont, en Linde te bekostigen,
terwijl de rest van 't daardoor beschikbare geld aan de bossche dominees werd toegekend
De aanklevers en voorstanders der moederkerk gaven hunnerzijds van hun onher-
vormde gevoelens in een met rijmen doorspekt, en met een afbeelding toegelicht
spotschrift blijk, dat zij «den gereformeerden Tour α la Moden betitelden \ en waarin
1 Grootendcels bijeen te vinden op het jaar 1656, 2. der BiUiotheca Duncaniana,
® Besoluiiën van Consideratie, enz., blz. 274.
ä Zie Aitzema's Letter of Intelligence van 25 Nov. '56, Thurloe-Fapers. V, p. 613.
< Den nieuwen Speculativen Tonr-h-la-MoAe-Speelwaffhen, inden welcTcen nu tegenwoordig mieren ende
rijden alle nieuwe gheestdrijvende QuaUrs, Independenten, Socinianen, ende andere HE. Propheten
van dese onsalighe eeuwej in Η licht gegheven door Lieven, den Weghwijzer. Ghedr. buyten Amster-
dam , naest de Onbekende Werelt, 1657.
des vaderlands. . 513
zij alle onroomsche geesten deerlijk over den hekel haalden. In een droomgezicht wer-
den er in speelwagens, door «kwalijk beraden» voerlui gemend, vertegenwoordigers
aller kettersche gezin ten, in 't geselschap van zinnebeeldige vrouwspersonen — Bedrie-
gelijkheid, Laatdunkenheid, Begeerlijkheid, enz. — opgevoerd, en met dat gezelschap
beschreven «Wat is dat voor een persoon», werd er verder gevraagd — bij 't zien van
den wagen, waarop Luther prijkte — «die daar op de voorste bank zit, met dat schoone
vrouwtjen aan zijn zijde ?» En 't antwoord luidde:
Die daar voor zit, met zijn nonne,
Heeft dit speeltjen eerst begonnen,
Toen hü, door zjjn trotsch gevoel,
Heeft veracht den roomschen Stoel
En gelasterd de aflaten, enz.
«Wat is dat voor volk?» heette het wat verder weer, bij 't gezicht van een hoop lieden,
sommigen te voet, anderen te paard, achter den gereformeerden wagen volgende. —
«Dat is al volkjen», werd er geantwoord, «dat mede op hun wagen gezeten heeft,
en die zij daar afgestooten hebben». — «Wel hoe,» vraagde men daarop, «valt er
dan somtijds ook wel quaestie op den gereformeerden wagen?» — «Ja toch, men
plukhaart daar al te mets zoo dapper, dat men schier moord en brand schreeuwt; en
't ging er lestmaal zoo hard aan, met die broeders die daar in een troepjen achter-
aan komen, dat bijna de geheele wagen onderstboven raakte». — «En hoe mogen zij
heeten?» — «'t Is», was het antwoord: ^
't Is Har mijn met al zijn klerken,
Die schreeuwt als een mager verken.
En kraait als een armen-ham^
Dat hem wordt onrecht gedaan;
Want hij mocht vóór deze tijden
Mede op den wagen rijden,
Maar, eilaas 1 den armen bloet
Kijdt niet meer, maar gaat te voet;
K·'"
"Kent gij dese jofferkens namen niet, die daer in de carosse sitten, ende daer soo goede ciere
ghemaeckt hebben? — Jae, ick doch, ick ken se alle by naem ende toenaem wel; siet ghy die
opghepronckte dame daer wel in 't middelste gat van de koetse, met een kleyn hondeken in
haer ermen ?
Siet, dees juffrouw is ghebeten
Van haer hondtjen, dat wy heeten
In ons spraeck LaeiduncTcentheydf. —
Maer d'andere joffrouwe, die daer neven haer binnen in de koetse sit, met hare borsten en schou-
deren bloot, die wordt ghenaemt BegUerlicTcheyt^ ende soecket alles naer haer te trecken", enz.
IV» deel, F stuk. gg
514 alge mee ne geschiedenis
Want het Calf met zijn gezellen
Wil niet, dat men hen zal tellen
Onder hunnen fijnen trop,
Die nu zit op d' hoogsten top.
«Dat Calf», zoo luidde het ter nadere yerklaring, «is die man met dien langen spit-
sen baard, die daar op de tweede bank zit, die zoo stuur en melancholiek.van wezen,
en boosaardig en wreed van harten er uitziet; deze en kan niet verdragen, dat er
iemand boven, ja beneven hem verheven wordt, of hij schiet en berst terstond in zulke
gramschap uit, dat het al davert dat er bij of omtrent is». Hunne geleerdheid deden
al deze kettersche lui aan een stellagië op, waar een, als «Doctoor in de Godheid»
uilgedoschte, Jan Potagië hun «valsche geleerdheid» stond te venten. Geen wonder dus,
dat ze zoo verdwaasd waren, en — gelijk het ten slotte luidde — «deze gerefor-
meerde ijdele waanwijsheid alles te boven gaat», 't Was daarom ook maar best, «dat
rot te laten varen, want het is toch niet anders als den Moriaan wasschen; alle moeite,
die men aan hen doet, is vergeefs, gelijk Salomo {Prov. V. 27, 22) zegt: wanneer
gij den dwaas in een mortier als gort verstoot met den stooter, zoo en laat doch zijne
dwaasheid niet van hem».
Hoewel de jonge Prins van Oranje den 14en November 1656 eerst zijn 6e levens-
jaar voleindde, hadden de, niet minder dan die van Holland, hervórmdgezinde zeeuw-
sche Stalen reeds meer dan een jaar vroeger een ontwerp aan de hollandsche
overgemaakt, waarbij zij verzochten, dat hem «van nu aan toegevoegd werd een wijs,
godvruchtig, vreedzaam predikant, die geheel en alleen zijn werk maakt, om hem
de eerste beginselen der ware kristelijke religie in te drukken, gebeden, en alle
andere zedige oefeningen te leeren», enz. «Bovendien» moest, naar hunne meening,
«de jonge Vorst onderwezen worden in alle moreele staatkundige kennis en deugden,
die een Prins betamen, alsmede in alle eerlijke oefeningen, op zijn jaren passende»,
en moest daartoe «een eerlijk verstandig staatkundig persoon, in de geschiedenis en
inzonderheid de kennis van 's Lands regeering wel ervaren, den Prins in de nederland-
sche taal oefenende, en daar gedurig in aansprekende, hem allengs de zeden, gebrui-
ken, wetten, enz. der Regeering bybrengen, en alzoo een goed opfecht Nederlander van
hem vormen». Hoe welgemeend dit zeeuwsche voorstel wezen mocht. Holland ver-
klaarde zijnerzijds niet te kunnen begrijpen, «op welken grond men zich zou kunnen
aanmatigen, op deze wijs orde te stellen op de opvoeding van een ingezeten zijner
Provincie, en geboren onderdaan van Hun Edel Groot Mog.; want zoo men 't wellicht
uithoofde van zijn peterschap, en 't staan als getuige bij 's Prinsen kristelijken doop,
mocht meenen te kunnen, zoo kon de tijd daarvoor toch niet eer geboren zijn, dan
wanneer 's Prinsen voogden op dit punt in hun plicht te kort schoten, en daarom-
trent waren tot dusver nog geene klachten ingekomen; peters en getuigen kwam
« »
des vaderlands. . 515
in elk geval dan alleen nog maar toe, zulke voogden tot hun plicht te vermanen,
en, hielp dat niet, dan daarover te klagen, en herstel te verzoeken aan de hooge of
subalterne overheid van 't Land, onder welker rechtsbeheer en gezag de Prins be-
hoorde. Voor zoo ver men echter in hoedanigheid van hooge overheid tot dien stap was
gekomen, zou Holland daar in zijn hoogheid en gerechtigheid merkelijk door gekrenkt
worden, daar het alleen en uitsluitend de Soevereiniteit over zijn Provincie en haar
ingezetenen en onderdanen had» \ 's Prinsen «geboortefeestw-zelf werd dit jaar door
den Amsterdammer Jan Zoet met een gedicht begroet, waarin hem o. a. de later zoo
uitnemend vervulde wensch werd toegezongen:
Dat Willem Hendrik voor de gouden vrijheid waakj
En andren Vorsten mag verstrekken tot een baak,
en 't welk met een Kroonzang besloot, waarin het, zéker niet in allen deele in den zin
der Edel Gr. Mögenden van Holland, luidde:
Leef lang, ο jonge Spruit, tot roem van uw geslacht
En troost der onderdanen,
Die in een zee van tranen
Verdronken, toen de Dood
Uw trouwen Vader schoot.
Leef lang, en groei in kracht
En wijsheid, dag en nacht,
Opdat gü, t'Uwer eeren,
Den staat eens naoogt regeeren! —
Zoo kroone God roet Zijn kroonrijke hand,
Zijn Hoogheid in zijn mannelijken stand,
Tot opperhoofd van 't vrije Nederland! —
Onder de vrienden van het jonge Prinsjen meenden sommigen te dezer tijd ook
den nieuwen thesaurier-generaal, Hieronymus van Beverningh, reeds te kunnen tellen,
wien men nagaf in gezelschap op zijn gezondheid gedronken te hebben, en toen men
hem zei, dat Cromwell hem dat ten kwade zou duiden, te hebben gezegd, dat hij zich om
Cromwell niet bekreunde, en hij, wanneer de Prins meerderjarig was, gaarne een zijner
eerste staatsdienaars wezen zou I De rol, die hij later speelde, zou dit niet onwaar-
schijnlijk maken. Voor 't oogenblik had hij, in afwachting dier meerderjarigheid, intus-
schen üiets beters te doen, dan de eerzuchtige plannen van 's Prinsen aangehuwden
oom, den frieschen Stadhouder, die nog altijd op 't veldmaarschalkampl vlaste, tegen
1 Besolutiën van CoAsiderantie, enz. blz. 240.
3 Zie Aitzema's Letter of Intelligence van 3 Febr. {Thurloe-Papers, VI. p. 14.)
-
......
-ocr page 523-516 alge mee ne geschiedenis
te werken, en zich daarin bij Holland te blijven aansluiten. De zaak kwam in 't be-
gin Tan January op nieuw ter sprake. De beoogde ((harmonie» had weinig of geen
bijval gevonden, spijt de moeite, die er zich de Prins van Nassau-zelf in zijn gewes-
ten voorgegeven had; zij had schier overal op weêrzin gestuit; doch 't veldmaarschalk-
arapt meenden 's Prinsen vrienden, dat daaronder niet vergeten worden mocht. Zoo
maakte dus een der afgevaardigden voor Friesland ter Generaliteit, Bootsma, van 't afwe-
zen veler hollandsche leden, en daaronder De Witt, die zijn Kerstmis in Dordrecht was
gaan vieren, gebruik, om het punt ter loops ter sprake te brengen, en gaf dit het
voorzittende lid, den Overijselaar Mulert, aanstonds aanleiding, er een voorstel in't be-
lang van den Prins over te doen. Ondertusschen werd de zaak nog aangehouden,
en Beverningh, die er door 's Prinsen schoonmoeder, met verzoek haar niet al te
zeer tegen te werken, van onderricht was, haastte zich nu een eindbesluit te voor-
komen vóór De Witt's terugkomst voor goed een spaak in 't wiel kon steken. Met
medewerking van Utrecht, een der geldersche Heereo, en een paar zeeuwsche, gelukte
hem dat en ging nu Holland, na De Witt's terugkeer, zijnerzijds zijn eigen, den
Prins ter zij stellenden, gang. Een brief van aanbeveling van 's Prinsen zij, ter Generahteit
ingezonden ^, gaf hem daarom ook geen baat, niettegenstaande Zeeland in de algemeene
Staten voorsloeg, hem tot veldmaarschalk te benoemen. Holland richtte een schrijven
tot de overige gewesten, waarin het verklaarde, dat zulk een benoeming over het
krijgsvolk van de Unie, tegen den zin van een harer leden, een inbreuk op de Opper-
macht van dit laatste zijn ^ou; dat men daarenboven thans geen veldmaarschalk noo-
dig had, en dus beter zou doen het ampt af te schaffen, om, zoo de nood drong,
een tijdelijk legerhoofd voor één veldtocht aan te stellen. Het schreef, gaarne in nadere
beschouwing der daartoe noopende gronden te willen treden; zoo men echter mocht
willen voortgaan met die benoeming, zou het de middelen, door de Voorzienigheid
in zijn handen gesteld, gebruiken, om de vrijheid en oppermacht van zijn gewest te
handhaven. Het stelde buitendien nog een lastbrief op voor het legerhoofd, dal het
in tijd of wijle voor zich mocht willen aanstellen over de troepen, die te zijner be-
taUng stonden, en bepaalde daarin, dat zulk een hoofd geen Stadhouder of Kapitein-
generaal van eenige afzonderlijke provincie mocht zijn, geen uitheemsche mogendheid
mocht dienen, noch naar het Stadhouderschap van Holland mocht staan I Friesland ant-
woordde op Hollands schrijven, dat men, met bewilliging der hollandsche afgevaardigden-
zelf, in de groote Vergadering bepaald had, over de krijgsampten ter begeving der
gezamenlijke Provinciën staande, ook door dezen te doen beschikken; dat dat van veld-
' Zie De Witt's schrijven aan Nieuwpoort, Brieven III, blz. 314.
' Thurloe-Papers, t. pl. p. 2.
ä Jtesoluiiën van Considerantie, blz. 290 en 296,
des vaderlands. . 517
maarschalk in der lijd ook door de algemeene Staten vergeven was, en de Provinciën
daar bij meerderheid van stemmen besloten, met uitzondering alleen van die zaken,
voor welke bij de Unie eenstemmigheid gevorderd werd; daaronder kwam echter dat
krijgsampt niet voor. Het achtte dus wenschelijk, dat Holland zich daarin aan de
meerderheid onderwierp, en den frieschen Stadhouder tot veldmaarschalk hielp be-
noemen , waarover het ten overvloede gaarne, overeenkomstig Hollands aanbod, in
nader onderhandeling komen zou. Stad-en-Landen, 's Prinsen ander gewest, schreef in
gelijken geest. Gelderland gaf, wat later, in de algemeene Staten te kennen, dat de
brief van Holland verschillende steUingen bevatte, gevaarlijk voor de Unie en den
grondslag van 't algemeen bewind, en gaf zich daarom ernstig moeite, de hollandsche
Heeren van hunne de Unie bedreigende meening terug te brengen \ Een en ander
bracht Holland tot het besluit, in Mei een uitvoerig betoog aan de andere Gewesten
te zenden, waarbij het de stellingen, in zijn brief geuit, handhaafde, en daar als grond
voor aangaf, dat de Nederlanden, zoo vóór als na den tijd, dat zij aan 't Huis van
Borgondiën gekomen waren, afzonderlijke en zelfstandige oppermachtige Staten ge-
weest, en dat ook gebleven waren sedert de Unie van Utrecht, bij welker eerste be-
paHng elke provincie het behoud van haar vrijheden en voorrechten bedongen had;
dat het gezag over 't krijgsvolk daartoe gerekend worden moest, en dat geen der
Gewesten daar ooit afstand van gedaan had, al had men ook aan de Generaliteit de
macht verleend, om over de algemeene verdediging van den Staat te beraadslagen;
terwijl het bij de stukken bleek, dat de verschillende Gewesten, na 't sluiten der
Unie, meer dan eens, troepen aangenomen en afgedankt hadden, en ze onder den
eed der Gewesten, in welke ze gelegd werden, gesteld; dat, krachtens dit recht, de
bevelhebberschappen, in de vestingen binnen een stemmende provincie gelegen, ook
door de Staten van zulk een provincie begeven werden; dat de Staten-betaalsheeren
buitendien nog een byzonder recht hadden over het krijgsvolk hunner betaling, in de
begeving aller krijgsampten daaronder en in de vrijheid vervat, om zich van dat volk
of door Kapiteins-generaal of andersins, binnen en buiten hun oppergebied, ten nutte
van den Staat, te bedienen, het geval alleen uitgezonderd, dat het binnen een andere
stemmende provincie in bezetting lag, aan welker Staten het eer en meer gehoorzaam-
heid dan aan zijn betaalsheeren verschuldigd was; dat de Prinsen van Oranje over de
krijgsampten wel beschikt hadden, wanneer het leger te velde was of onder uitheem-
sche vendels; maar niet — althans niet zonder weérspraak onder de krijgsmacht
van een provincie, die een anderen Stadhouder of Kapitein-generaal had; waaruit
volgde, dat zij die krijgsampten ook niet hadden kunnen begeven als Kapiteins-gen.
der Unie, maar alleen als die der byzondere provinciën, over welke zij Stadhouders
' Thurloe-Fapers, t. pl. p.
-ocr page 525-518 algemeene geschiedenis
waren, en ten gevolge van het gezag, hun door de Staten dier Provinciën opgedragen;
dat de byzondere Staten ook dikwerf krijgsvolk buiten hun provinciën gezonden, ver-
legd, en gebezigd hadden, gelijk met tal van voorbeelden werd aangetoond; dat Prins
Maurits en zijn zwager van Friesland, Graaf Willem Lodewijk, tegelijk en met even
hoog gezag bekleed, bevel gavoerd hadden over de krijgsmacht der gewesten, van welke
ze Stadhouders waren, en dat zich beiden meermaals op last der Staten-alleen van
hun troepen bediend hadden; dat hetzelfde ook met Prins Frederik Hendrik en Graaf
Ernst Casimir had plaats gegrepen; dat — van de groote Vergadering gesproken —
Holland daar uitdrukkelijk op eenstemmigheid voor de aanstelling van een krijgsover-
hoofd had aangedrongen; dat men het veldmaarschalkampt. wel als een ampt be-
schouwde, door de algemeene Staten te begeven, doch niet met het gezag gepaard
over de troepen van een provincie, die in de aanstelhng van zulk een veldmaarschalk
niet had toegestemd, omdat dit in strijd zou zijn met het recht en gezag over 't krijgs-
volk, dat ieder gewest zich altijd had voorbehouden; dat ook de Generaliteit, in dit,
gelijk in andere opzichten, niets vermocht dan krachtens de eenparige toestemming
der bondgenooten, en ook op geen anderen grond vroeger lastbrieven aan veldmaar-
schalken verstrekt had, en zoo dit, bij meerderheid van stemmen, gebeurd was, het
niet zonder hevige tegenkanting had plaats gehad, en macht voor recht had gegolden;
dat Friesland-zelf aan de Generaliteit het krijgsbeheer alleen had willen gunnen onder
voorwaarde, dat zijn troepen onder den Stadhouder en Gedeputeerden zouden staan;
dat de aanstelling van eejj veldmaarschalk gevaarlijk voor de vrijheid was, en men
daarom beter deed het steeds maar voor één veldtocht te doen, en dat daar nu geen
sprake van wezen kon; dat ook andere Landen en Staten zulk een krijgshoofd
niet kozen dan bij 't opkomen van een ooriog; dat de Friezen, als van ouds
voor hunne vrijheid waakzaam, nu in 't minst niet geroepen waren, zich aan 't ge-
vaar bloot te stellen, die eenmaal te verliezen; en dat Holland althans vastelijk
gezind bleef, om zich in dat recht over zijn krijgsvolk te handhaven, dat in dit be-
toog bepleit was
Het bleef niet zonder werking; de Staten der andere gewesten lieten van verderen
aandrang af, en de Prins van Nassau begreep, dat hij, bij dezen stand van zaken en
den vastberaden tegenzin van Holland, best zou doen, van zijn opzet af te zien, en
er zoo mogelijk gunstiger tijd voor af te wachten; een gelatenheid in zijn teleurstel-
Deductie van de Staten van Sollandt ende West-Vrieslandt, dienende tot aenwysinge van Η recU,
de dispositie, ende het ghesach, de Staten van de Frovinciën deser Ύereeniehde Nederlanden elcJcin't hy-
sonder competerende over ende ontrent de militie, hy deselve respectivelych Utaelt wordende, enz. In
's Gravenhage bij de Wed. van wylen Hiilebrant Jacobsz van Wouw, 1657. — Verg. ook de Bes. van
Comid., blz. 399 vv.
I
. V
-ocr page 526-des vaderlands. . 519
ling, die hem mèer goed dan kwaad moest doen, en hem, bij langer leven, dan hem
te beurt zou vallen, wellicht- niet ten onpas gekomen waar, In Augustus van 't vol-
gende jaar kwam Amsterdam nog eens op de zaak terug, met het voorstel een veld-
maarschalk voor twee of drie jaar te benoemen, doch vond evenmin gehoor, als een
nieuw verzoek van den kleefschen Stedehouder, Prins Joan Maurits, om tot veldmaar-
schalk te worden aangesteld, in November daaraan gedaan. Hij moest er zich meê
tevreden stellen, in 't volgende voorjaar, Brandenburg te Frankfort bij de plechtige
keuze des nieuwen Keizers te gaan vertegenwoordigen, daar de vorige in dat van
1657 overleden was. «Keur-Brandenburg» — als Vondel hem daarbij toezong —
Keur-Brandenburg, wiens zorg de scepter werd gegeven,
Als 's Rijks aartskamerling, ziet Maurits aangedreven
Van ijver, om met lof zijn keur-ampt te bekleen,
Zoo loflijk als dit Huis ooit aan de Main bescheen;
Waarom zijn edel paard nu hooger draaft, op 't pralen
Des scepters rood van goud, en de oogen trotscher stralen
Uitschieten, nu de zon van Nassau het berijdt,
Daar 't schuimbekt en, vol gloeds, den gouden breidel bijt,
En knabbelt zjjn gebit; —
Schept moed nu, volkren van één tongo en menig landschap,
Eén lichaam, door de ziel vereend, nu 't Keurgezantschap
Prins Maurits wordt betrouwd! ' —
Hoewel hij-zelf eerst in Maart 1658 naar Frankfort k^vam, was toch in 't najaar
reeds de plechtige Reur-vergadering geopend, waarbij Keur-Meins en -Keulen, door
Frankrijk en zijn gemachtigde, den Hertog van Grammont, gesteuod, Oostenrijk zoch-
ten tegen te werken, en op Zwedens aanbeveling den jongen Keurvorst van Beyeren
de kroon te doen opdragen. De jonge Vorst-zelf had er weinig ooren naar, en des te
gemakkelijker moest het nu Brandenburg vallen, dat tot eiken prijs den franschen en
zweedschen invloed weren woü, om, zich bij Keur-Saksen, -Trier, en -Beyeren aan-
sluitende, den nauw IVjarigen Koning van Hongarije, Keizer Ferdinand III's tweeden
zoon ^, Hertog Leopold Ignatius van Oostenrijk, te doen kiezen, tot wiens gunst ooj^ zijn
oom, de gewezen Landvoogd der spaansche Nederlanden, aartshertog Leopold Willem,ieder
aanbod, om zijn keizerlijken broeder op den troon te volgen, had afgeslagen. Het hield intus-
> Keurgedicht op de Keurstedehouderschap van den doorl. Vorst en Heere J. Mauritius, enz. toen
Z. V. D. in den naam van Keur-Brandenburg ten keure van den R. Koning trok,
^ ZJjn ouder broeder, Ferdinand, was in July 1654 gestorven, enhjj, eerst voor den geesteiyken
stand bestemd, hem als Koning van Hongarije beide en Boheme opgevolgd.
520 alge mee ne geschiedenis
sehen nog lot den 18den July aan, eer de keur-zelf, op de gebruikelijke wijs, plaats greep,
en de jonge aartshertog, in spijt van den levendigsten aandrang der Jezuïten, zijn tvveeden
voornaam vaarwel zeggende, onder dien van Leopold, het duitsehe Keizerschap aan-
vaardde ^ Frankryk wist zich weldra schadeloos te stellen, door met half-Augustus
tot den zoogenaamden Rynbond toe te treden, op aandrang van Keur-Meins met Trier,
Keulen, Munster, Nieuwburg, Brunswik, Hessen-Cassel, en Zweden-Bremen, «tot
onderlinge verdediging en handhaving van den openbaren vrede in 't Rijk» — naar
't heette — gesloten, en waardoor het, als zich een zijner gemachtigden later uit-
drukte, steeds de meest welkome «gelegenheid vond, zijn vrienden en invloed in
Duitschland te bewaren , zijn kroondienaren, in alle openbare beraadslagingen midde-
lyk te doen deelnemen, en zyn Koning als tot een onafhankelijk medelid van den
duitschen Vorstenraad te maken
Aan de algemeene Staten deelde Prins Joan Maurits, na de Keur, uit naam van
den jongen Keizer, mee, dat deze van zins was een gemachtigde tot hen af te vaar-
digen , en nam daarom de vryheid, hen te vragen, of zij 't niet oorbaar achtten,
dat hij hem uit hun naam begroette. Zij schreven hem terug, dat zyn bericht en
raad zeer naar hun genoegen was, zij er hem voor dankten, en hem nu opdroegen
den Keizer by voorraad uit hun naam geluk te wenschen, met de verzekering, dat
's Keizers voornemen, om iemand tot hen af te vaardigen, hun ten zeerste welkom
was. Reeds luttel weken later kwam daartoe dan ook de keizerlijke hofraad Triquet
naar den Haag, met een latynsch schryven des keizers voorzien, waarin Hun Hoog
Mögenden als 's Keizers charissimi amici begroet, en van 's Keizers zucht, om vriend-
schap en goede nabuurschap met hen te houden, verzekerd werden
Openden wij dit hoofdstuk met een blik, op den treurigen staat, waartoe het zuid-
amerikaansch gebied haars vroegeren beheers vervallen was, en zyn ontkaping aan de
Republiek; wij kunnen 't met een meer opbeurenden op een ander werelddeel sluiten,
waar aan 't zelfde Portugal, dat zich, ten koste der West-indische Compagnie, nu
voor goed in Brazilië genesteld had, in den zomer van 1656, de laatste stad, die het
op Geilon bezat, Colombo, door de krygsmacht van den wakkeren oud-secretaris van
Amsterdam, en vriend van Vondel, den Directeur-generaal Gerard Huift, in dienst
der Oost-indische Compagnie, ontrukt werd, nadat hij-zelf, helaas! bij de bestorming het
leven had moeten laten:
■
;
' Zie, voor 't geheel beloop der zaak, de uitvoerige uiteenzetting naar de ryke beriynsehe archief-
bronnen, by Droysen, t. pl. s. 286 ff.
3 Zie ald. s. 302. „
Thurloe-Papers, t. pl. p. 297 en 354.
d ε s ν α d ε r l α ν d s. 521
De zeestad zwichtte in 't eind en, om het hart bekneld,
Stond ademloos, en reede op 't pimt van overgeven,
Als hem een kogel trof in 't opgaan van zijn leven; —
Zoo stierf die l'^eldheer, staande in 't harnas, als een held
Een jaar te voren was door den Goeverneur-generaal Maatsuiker een gezantschap
naar Sina afgevaardigd, om zoo mogelijk verlof tot vestiging te verkrijgen; het ver-
wierf echter niet meer dan een uitzicht op vrijen handel. Naar Japan had in 1657
een bezending plaats; doch een hevige brand, in Jeddo uitgebarsten, maakte een
verder verblijf onraadzaam, en drong tot terugkeer naar Nangasaki, waar men op
't eilandjen Decima een handelskantoor had mogen vestigen, nadat men 't eiland
Firando had moeten verlaten.
' Op den m. Heer Eulfi, enz.
ÏVe deel, I stuk. 66
-ocr page 529-Noordsche oorlog; Pyreneesche vrede; Engelsche ommekeer.
«Er is hier te lande een vogel, kiewit genoemd», schreef Aitzema in April 1657
aan zijn engelsche betaalsheeren », «wanneer men zijn eyeren gaat zoeken, maakt hij
Ycel beweging en gerucht over 't veld, waarin men zoekt; en wanneer men dan zijn
nest-vindt, lacht men met hem, en zegt, dat hij het gansche veld heeft willen be-
schermen, en 't niet eens zijn nest heeft kunnen doen. Hetzelfde kan men van de
algemeene Staten zeggen, die zooveel beweging gemaakt hebben en nog maken, om
de wet te stellen in Polen, de Oostzee, Dantzig, Frankrijk, en Engeland, en toch
niet eens de wet of orde kunnen stellen in hun eigen gewesten», 't Was er intusschen
ver af, dat zij dat eerste uit louter bemoeizucht deden, en althans hun schrandere
raadpensionaris, die voor 's Lands algemeen welzijn en den handel van zijn eigen
provincie slechts «vrede» verlangde, had zich persoonlijk daaromtrent niets te verwij-
ten , hoezeer hij wellicht bij sommigen den schijn tegen zich had. 't Lag dan ook
waarlijk niet aan hem, in deze dagen, dat men met Zweden steeds op een gespannen
voet bleef, door de vertraging der bekrachtiging van de elbinger vredesbepalingen.
Hij had niets liever gewild, dan die onmiddellijk te bekrachtigen \ en zoo tot weg-
neming van alle mistrouwen en bevreemding te komen, waarom men daar niet toe
» Zie zijn Letter of IntelUqence in de Thurloe-Papers VI, p. 147.
s Zie O. a. zijn schrijven aan Yogelsang in Sept. 59: «Sünde UEd. zeer wel bekent, wat ernst by
my toegebracht is, om het bekende elbingsche tractaet te doen ratificeeren", en verg. verder,
des vaderlands. . 523
overging en «nadere Terklaringen» verlangde. De tegenstand ging van Amsterdam uit,
en vond onder de hollandsche Heeren bijval \ maar bij de Landprovinciën weêrzin,
en allerminst instemming bij De Witt, die in dien vijandigen zin omtrent Zweden
slechts aanleiding tot krijgsgevaar ook van de zijde van Engeland en Frankrijk zag^,
al zou men daarvan dan ook bevrijd blijven. Van den anderen kant deed evenwel
de deensche resident al zijn best, de Staten tot een nader verbond met zijn meester
tegen Zweden te brengen, en drong de spaansche gezant, in 't belang van den zynen,
daarop niet minder aan I Zoover waren de onzweedsgezinde gemoederen evenwel niet,
noch hun invloed op 's Lands Staten zoo groot. Dezen bepaalden er zich voorloopig
,toe, tegen Woensdag den 18"" April, «over al de Provinciën» weder «een algemeenen
dank-, vast- en bededag uit te schrijven», zoo om «den goeden en grooten God een-
drachtig te loven en danken over de onverdiende bewezen genade in 't afkeeren van
Zijn toorn^ en den plaag» der pest, die te Leiden en elders in 't afgeloopen jaar ge-
heerscht had, en 't mededeelen van Zijn zegen, en 't bewaren van den Staat «bij
goede ruste en vrede», als om Hem «vuriglijk te bidden, dien zegen nog veel jaren
in zijn genade te continueeren, en voorts in de naburige ryken weg te nemen den
ruïneuzen oorlog en alle landverdervende straffen, en tot dien einde te zegenen de
middelen, van wegen dezen Staat daartoe aangewend» Zij hadden zich blijkbaar nog
niet laten afschrikken door de waarschuwing, slechts eenige maanden te voren op
nieuw tegen hun biddend streven uitgegaan, en in den «Vruchteloozen Biddag», als
men zijn tegenwerpingen betitelde®, vervat. «God», zoo schreef men daar, «zou dat
^ "Heeft men na 't sluiten van 't voorzeide tractaet zoodanige veranderinge in de humeuren be-
speurt, dat men 't dezer sijde^niet heeft kennen doen ratiflceeren, ik soude met wacrheit niet kön-
nen affirmeeren, dat de Provintie van Hollandt daeromtrent te eenemael buyten schuit is geweest"
(De Witt, in 't 29^ hoofdstuk van V. D. H.'s Interest van JToUandt, 1662.
■ Zie ald. aan 't slot, en verg. z\jn brief aan zijn oom van Zuidpolsbroek, 18 Aug. '58: "onder-
tusschen de machten van Europa genoechsaem in twee considerable partyen geseteii sünde, daervan
de balance aen d' eene zijde jegenwoordigh door Vranckrück ende Engelandt, ende aen d' andere
door Spaigne ende 't gansche huys van OostenrUck wordt gehouden, schijnt niy toe, niet wel moge-
lyck te vresen, desen Staet met Sweden in onmin soude geraecken, ende tegelück de confidentie met
Vranckryck ende Engelandt soude vercrüghen", enz.
3 Zie Courtin's schrijven van 13 Maart '57 aan Bordeaux, Thurloe-Papers VI, p. 113.
* Zie Kist's Biddagslrieven, blz. 207.
® Vr. jB, of vrymoedich ende ootmoedich versoelc aen de christ. overheden der VereenicMe Nederlan-
den , enz. door Euselium Phüarchontioum J. C. (Gedr. in 't jaer 1655). — Hoewel de kenneiyk be-
gaafde steller van dit vermakelyk, en voor de geschiedenis der hollandsche zeden waarl(jk niet onbe-
langrök, geschrift voor een man van de rechten (J. C.) wou doorgaan, biykt vooral uit het zevende
punt van zijn betoog, dat hij wel geen ander dan een dier "Engelen voor Gods aengesichte" was
van wier karige bezoldiging voor hun Engelenwerk hy daar (bl. 527) zoo'n roerend tafereel ophangt'
524 alge mee ne geschiedenis
toch niet verhooren, ten zij ze eerst eenmaal begonnen te verbeteren zoo overvloedige
zonden, die dien gebeden den hals braken». «Roeit (daarom)», zoo heette het verder,
«vooreerst eens t' eenemaal uit die grouwelijke afgoderijen, waarmee 't Land nog zoo
schrikkelijk verontreinigd blijft (door) die menigte van sprinkhanen uit den afgrond,
die 't heele Land bedekken; hoe krielen steden en dorpen van papen, kloppen, kwe-
zels, en andere verleidende geesten! Is iewers een predikant, daar zijn dikwils zes
papen tegen! Brengt hiertoe de openbare en vrije oefeningen van die godslasterlijke
Joden, Socinianen, Coddisten, en Borelisten, gelijk ook die bedrieglijke sociëteit der
pelagiaansche Remonstranten. Wat wordt hiertegen gedaan, als een deel placcaten,
uitgegeven zonder ziel, d. i. zonder uitvoering; voorders heeft het alles zijn vrijen
teugel, zoo is de getrouwe stad tot een hoere geworden! Hoe kunnen Uw Hoog Mog".
met goede oogen aanzien de heerlijke en openbare woningen der roomsche priesteren,
midden in ons land! Moogt Gij dat adderengebroedsel zoo dulden in 't midden van
uw ingewanden? Is dat reformeeren in Holland, dat de papen in openbare wegen,
zelfs in haar afgodisch gewaad, en met de officieren aan hare zijde, zonder in 't min-
ste gemoeid te worden, zich mogen vertoonen, de teekenen der beeste, crucifixen
enz. op hare huizen zetten, als ze slechts alle jaar op nknw weêr Ιοοψ maken met
diegenen, die haar hierin zouden kunnen hinderlijk zijn? Nooit heeft ons land geleden
slimmer deformatie. Doch wat wonder is dit, dewyl het zeker is, dat niet weinigen
aan 't roer zitten, die'wel op zyn Geusch willen regeeren, maar evenwel op zijn
Paapsch sterven, en in openbare Synoden durven zeggen, dat het inbinden van de
vrijigheid der Papisten niet anders en is als een exorbitante nieuwigheid. De predi-
kanten komen in den Haag met zwarte mantels, maar de priesters met gouden rokken,
en kunnen hunne klinkende redenen aldaar veel meer als der predikanten klaaglijke
woorden teweeg brengen. Ei, hebt doch acht op uw^e zielen, rüstet u allen, die den
böge spant, tegen Babel, en schiet in haar, en spaart de pijlen niet, want zij heeft
tegen den Heere gezondigd! — Stelt ook eens, ten tweede, uw veelvermogend zwaard
tegen zooveel openbare, ergerlijke, en roepende zonden, waarvan ons Land overloopt.
Och, hoe zucht Hemel en aarde over die schrikkelijke Sabbathschendery! en och, of
dit kwaad nog ophield op den rustdag met slaafachtige en andersins middelmatige
werken, maar 't loopt al hooger: Gods dag wordt tot des Duivels dag, zondag wordt
zondendag; rechte Sodoms grouwelen, die anders ontijdig worden geoordeeld, als
dobbelen, kaatsen, drinkerijen, gulzige brasserijen, dans- en zingspelen, enz. komen
dan te passe; is 't niet onder den openbaren godsdienst, 't is er na; want 't Hof van
Holland verstaat, dat dan de Sabbath eindigt, zoo wanneer de klok vier uren is ge-
slagen; andersins zouden 's Lands accysen te veel verliezen, zoo op den heelen rust-
dag, als wanneer 't volk best kan wachten om te drinken, geen bier gesleten en
wierd! Zoo zoekt men quansuis door schatten der godloosheid, die immers geen
des vaderlands. . 525
nut en doen, 't Land aan elkander te houden! Loopt ons Land ook niet over yan
onmenschelijke ondankbaarheid ? Zijn wij wat hoog geklommen in onzen Toorspoed,
wij kussen gedurig onze eigen handen, en rooken onze eigen netten; en gelyk de
zwijnen de eikelen wel gieriglijk inslokken, maar niet eens omhoog zien naar den
boom, waarvan ze zijn neergevallen, zoo gaat het met ons. Deze ondankbaarheid en
wordt niet weinig verzwaard door de woedende bitterheid van velen in ons Land tegen
zoodanigen, die wij naast God onze geheele welvaart schuldig zijn. Hebben eenigen
ons wat goeds gedaan, 't is toen betaald, en daarmede mag men trouwe dienaars,
gelijk de boeren haar afgesloofde paarden doen,^wel achter den dijk jagen, die nog
veel voor hebben tegen dat onnoozele en eenige afzetsel van dien nooit volprezen Oranje-
stam, onder welks schaduwe wij ons zoo langen tijd tegen de hitte des oorlogs zoo
onbekommerd plachten te verschuilen, 'k Meen, wierden volgens dien regel diegenen,
die dit meest voorwenden, eens uit de regeering geschopt, en tot haar gezeid: staat
buiten; hebt gij goede diensten gedaan, gij zijt er voor geloond; — zij zouden haar
dapper kwalijk houden, te meer als men haar en haar kinderen inhabiel verklaarde,
om ooit weer in de regeering te mogen komen. — Z-iet men op vloeken en zweren,
die dat nu niet en kan, en kan niet burgerlijk leveu, immers niet gebieden, 't Is
nu te hard, om dezulken met een priem door de tong te boren; den groolsten van
't Land is dit nu maar een gewoonte geworden; deden 't de hout- en turfdragers alleen,
men zoude wel placcaten daartegens uitgeven, en daer ze zijn wel uitvoeren; maar
wie zal den Paus in den ban doen? Of nu de Heilige Israels wordt gelasterd, dat
moet zoo zwaar niet worden genomen; 't is meer uit lossigheid en gewoonte, als uit
kleinachting en boosheid; maar och! zal de gewoonte van kwaad doen tot veront-
schuldinge dienen, zoo zal de Duivel ten leste de alleronschuldigste worden! — Wat
neemt ook hoererij, overspel, en allerhande ontuchtigheid onder ons de overhand!
Hoeveel welgevoederde hengsten zijn er vroeg op, en hunkeren na de huisvrouwe haars
naasten, bedrijvende grouwelijkheid daarmede; die dit maar bedekt kan doen, 't is
maar een geestigheid! Velen, op zijn paapsch, houden 't beter, drie of vier bijzitten
te hebben als een echte vrouw. Hier wordt niet tegen gedaan. Zoude het Land hier-
over niet treuren, en zijn inwoonderen uitspouwen? — Och, of dan — ten derde —
ook eenmaal bij de hand mocht worden genomen dat hoognoodige en lang gewenschte
redres van de Tucht der Kerke, die, helaas! bij ons zoo jammerlijk leit vervallen. Niet,
dat wij hiermede Uw Hoog Mog". de macht, van kerkelijke straffe te oefenen, eenig-
sins willen opdragen , gelijk in haren tijden de Remonstranten zochten te 'doen, om
haren haan Koning te maken; dit wordt hier alleenlijk geroerd, om te verzoeken-,
dat den goeden ijver, die tot dit werk van sommige kerkedienaren wordt aangewend,
van de Regeeringe niet gestuit, maar veeleer gehandhaafd mag worden. Wee die
kleinachtige en vreesachtige Leeraren, (bij wie) 't gedurig is: al zachtkens, al zoet-
526 alge mee ne geschiedenis
jens; 't is beter zoo wat over te zien en te verdragen, als al te hard te geuzen, men
kan altijd tot het uiterste wel komen; en ondertusschen loopen de verkens in 't koren,
en maken zulke modderaars, dat vast de alderheillooste menschen ongestraft henen
loopen. Kunnen sommigen dit juist zoo slap niet laten gaan, maar zoeken ze 't schuim
wat reiner af te zuiveren, dat ruikt na de mutsaard, of immers na de spaanschc en
geneefsche inquisicie, die worden weer paapsch en zoeken den meester te spelen.
Aan de zijde van de politieken hapert het hieraan, dat zij zoodanige plaasteraars ge-
durig maken aan de hand te hebben, gevende den Nazireën wijn te drinken, en
gebiedende den profeeten, dat ze niet en zullen profeteeren, verziende haar en de
haren met goede beneficiën, waardoor zij dan in dassen en synoden zooveel te wege
brengenj dat deze hare troetelkinderen, als eenigen iets erns.tigs en noodigs zoeken
door te dringen, zich daar tegen stellen, 't zelve 't onderst boven werpen, en alle
adviezen, debatten, en resoluciën haar op 't spoedigst aanbrieven. Daer benevens span-
nen veel regeerders, zich gedurig in tegen den ijver van dezulken, die deze tucht
wel gaarn weer op de been zouden brengen. Sommige, om te toonen, dat deze bit-
tere saus haar niet en smaakt, maken dat ze in de voorbaat zijn, en in plaats, dat
ze zich den kerkelijken straffen zouden onderwerpen, zoo straffen ze de Kerk eerst
zelf wat dapper, zoo ze meenen, met van de Tafel des Heeren te blijven of de leeraars
in· den baard te varen, of tot deze of gene pruilkerk over te gaan. Arme menschen,
alsof ze zoodoende haar-zelf niet meer als de kerke of predikanten beleedigden! —
Dient ook wel — ten vierde — noodzakelijk verbeterd, die vuile en hooggaande
partijschap, die in Uw Hoog Mog^. vergadering wordt ^gevonden en daaglijks aan-
groeit; de hoofden stooten tegen malkanderen; men vast en bidt wel, maar 't is tot
twisten en gekijf. Eendracht rnaaU macht — plag te voren 's Lands stok-regel te wezen,
moeten dan nu die saamgebonden pijlen zoo vaneen gerukt worden? Ei neen, toch.
Kan een Rijk, dat tegen zich-zelf verdeeld is, wel bestaan? en meent gy dat hierop
van onze misnoegde naburen niet geloerd en wordt? — 't Is — ten vijfde — hoog
tijd, dat ook eenmaal worde weggenomen die jammerlijke antipathie of tegenstrijdig-
heid, die daar tusschen burgerlijke en kerkelijke personen wordt gevonden. Zullen
Mozes en Aaron tegen malkanderen loopen? hoorden zij niet de handen saam te voe-
gen, om het Huis des Heeren te bouwen? Och, of God de Heere dan bier eens één
herte en één ziele gave, dan zouden wij vruchten zien van 't godlijke Woord omtrent
de overheden, daar nu dikwijls veel dingen uit enkel partijdigheid of kwaad vermoe-
den tegen de kerk worden in den wind gèslagen! — Dient — ten zesde — dit ook
wel behartigd te worden, dat de Overheden, 't zij hooge of lage, in 't geen zij haar
onderdanen gebieden, wat meer met een goed exempel mochten voorlichten. De onder-
danen zijn apen van haar regeerders, gelijk de meeste dorpschouten van hare Heeren:
gaan ze wel voor, ze volgen wel na, of anders integendeel. Wat baat het, of de oefe-
des vaderlands. . 527
ning der afgoderij verboden is, veel grooten, die zelf mede helpen verbieden, stijven
ze in hare bijzondere heerlijkheden en houden den Papen de hand boven; waarom
ook de zoodanigen gewoon zijn den Schouten, die zij stellen, geen eed af te nemen,
omdat ze quansuis niet gehouden zouden zijn, 's Lands placcaten zoo strengelijk te
executeeren. Waarom vloekt en zweert het volk? die 't verbieden, doen het zelf;
dronkenschap stuit nauw meer in de regeering, als men anderzins van huis en ge-
slacht is gequalificeerd. Maar wat een nut dat dit doet, om de onderdanen in sober-
heid te houden, laat ik een iegelijk oordeelen! — En — ten laatste — is nog één
ding overig, dat het Land doet dreunen en den ondergang dreigt, indien üw Hoog
Mogn. daarin niet spoedelijk en verzien, te weten de magere, verachte, ja bedelachtige
staat, waarin de dienaars des Woords dus lang zijn gehouden en alsnog gehouden
worden. Waar zijt gij nu, milddadige God des Ouden Testaments, die elf deelen
gaaft aan de Levieten en JPriesteren, die den dienst ηλνβ Huis bezorgden, daar gij
maar negen deelen gaaft aan de andere stammen? Smert het ü niet aan de ziele,
dat Uwe afgezanten, boden van Kristi wegen, uitdeelders van Uwe verborgenheden,
Engelen voor uw aangezichte, nu niet als Engelen, maar als verachte Bedelaars wor-
den behandeld ? Och, wat is doch hare vergelding in de wereld voor haar dierbevolen
zielewacht, voor haar gebeden voor het Land en de Kerke? ten meerendeel beschim-
ping en bespotting en dan nog maar een sobere somme gelds van vijf of zesthalf of
ten hoogste zeshonderd guldens, om hare personen en huisgezinnen te onderhouden,
't welk ze dikwijls nog niet geheel mogen genieten, dewyl in eenige provinciën die
weinige penningen nog niet eens en mogen door de hand van de rentmeesters of
moeten daar nog eerst wat beschroeid worden; gelijk zeker is, dat sommige, eer ze
tot betaling kunnen gebracht worden, als ze de behoeftige predikanten — want die
op haar eigen smeer zich wat kunnen behelpen, en passen daar niet wel toe _ al
een langen tijd hebben laten naloopen, nog niet gewoon zijn van 't geld te scheiden ,
of men moet haar eerst een rijksdaalder of twee van 't honderd voor 't lijf leggen,
quansuis omdat ze 't uit haar eigen beurs verschieten, en haar dan met den hoed in
de hand nog bedanken, voor goede betaUng. Roept dit niet tot U, ο God! dat met
het zweet van Uw arme dienaars nog woeker wordt gedreven? Weinig te ontvangen,
kwalijk te ontvangen, en dan nog maar stuksgewijs te ontvangen, hoe kan dat be-
staan? — Wat kan hier anders op volgen, als dat ze haar in schulden moeten ver-
warren, en alzoo hare behoeftigheid en personen aan een iegelyk ten toon stellen?_
't Is waar, daar zijn er die 't weinige, dat ze genieten, nog kwalijk waardig zijn,
en al evenwel tot leedwezen van veel vromen, op zijn oud-geldersch, nog in den
dienst worden geleden; maar moeten daarom de onschuldige met de schuldige lijden,
en met ééne roede geslagen worden ? Behalven dat, hoewel 't sommige niet en moch-
ten verdienen, het aanzien van den dienst in 't gemeen Üw Hoog Mog«. hoorde mild.
algemeene geschiedenis
dadiger te maken. Hier komt nog dit bij, dat op deze wijze veel predikanten gemaakt
V,
worden tot stomme honden, zoodat ze de ronde waarheid niet en durven spreken of
preêken, uit vreeze van dat haar tractement haar mocht ontnomen of besnoeid worden.
Gelijk wij bericht zijn, hoewel het kwalijk gelooflijk is, dat in een van de Provin-
ciën de leeraars ten platten lande honderd guldens boven 't ordinaris toegeleid wor-
den , 't welk de regeerders evenwel dan alleenlyk geven, als ze na haar zin een heel
jaar gepreekt en van 't Prinsjen geen kwaad gezeid hebben; maar is er iemand, die,
uit drift van zijn gemoed, en uit kracht van de goddelijke waarheid, iemand wat te
zeer op de teê heeft getreden, of 't een of ander schurft schaap wat te hard heeft
aangeraakt, die moet dan, en om zynentwil dikwijls al de rest, dat toewerpseltjen
missen. Zoo handelt men daar met de predikanten als met de kwade honden, die
men, op dat ze niet blaffen of immers niet bijten en zouden, een muilband aandoet,
behalven dat, daar de honden haar met een leeren moeten genoegen, de predikanten
nog een gouden of zilveren van 100 of 95 guldens — want dit kleine schaapjen kan
ook nog dikwijls niet door sommiger rentmeesters deur, of 't moet er al mede van
zijn wolle laten — krijgen. Die uwe huizen, goederen en comptoren bewaren, hoe
rijkelijk wordt het haar vergolden; 't komt dan op een honderd gulden twee of drie
niet aan; maar die voor de ziele waken, die hoeven zoo vet niet gevoederd, die
mogen de zak toeknoopen eer ze vol is! — Men roept en bidt om de zegen over het
Land, ziet, hierdoor is ze te bekomen: geeft de eerstehngen uws deegs den Priester,
om den zegen op Uw huis te doen rusten; andersins, zoo dit nog langer versloft wordt,
te vergeefs smeekt het Land om genade; want met een vloek zal het den Heere ver-
vloekt zijn, zelfs het gansche volk, om dat het Huis des Heeren zoo beroofd wordt!
En waaraan schort dat nog, als aan Uw H. Mog. goeden wille? Heeft 't Land de
macht niet, daar zoo overvloedige middelen, dikwijls van de genen, die maar een
weinigsken gezags hebben , zoo onnuttelijk verkwist worden ? Is er nu zooveel niet
overig, om den predikanten haren nooddruft toe te voegen ? ^ Laat maar de inkomsten
' In verband hiermede zie het in 1658 (zoo 't heette "te Delft, by Pieter de Menagië, aldernaest
de Goede Hoop") verschenen Beioijs, dat het een predieant met zijn Tiuysvroutv·alleen niet mogelycTc en
is op vij/hondert guld. eerlycTc te leven ^ waarin de volgende vermakelijke begrooting hunner noodwen-
digste uiigaven: I. "aen broot ƒ 36; een 3 vierendel boter niet den impost ƒ 48; aen kaea, soo
koeye, witte, groene, soetemelcx, en wat werme saen ƒ 4; aen een vierendel van een os, een half
varken, vier bouten (ä f 2), acht hoenderen (4 15 st.), tien paer duyven (ä 4 st. het paer), 33 pont
huspot ƒ 50; aen varsche en gesoute Vis, stockvis, haring ƒ 30; aen 25 p. rijst, haver, ende gort
ƒ B'/j; aen erwten en boonen, soo groen en drooch ƒ4; aen warmoes, rapen, ende allerley worte-
len ende cool /6; een schepel boekweytemeel ƒ 20; 20 p. tarwem. /273; aen appelen, peren ende
■ ander fruyt ƒ 10; aen 200 eyeren (ƒ 2 't 100) ƒ 4; aen allerley nielck en room ƒ 10; aen peper,
gember, nagelen, foely, enz. / 3; aen suycker en siroop ƒ 3; aen allerley salade ƒ 2 7{,; een halve
des vaderlands. . 529
des Lands door zooveel Landen niet meer gaan, als tot nog toe is geschied, waar-
door 't gebeurt, dat dikwijls 't geen, als 't eerst ontvangen wordt, een rijksdaalder
is, wel tot een gulden, ja, dikwijls veel minder wordt, eer 't tot zijn rechte gebruik
kan komen; zoo veel blijft er onder wege; want een elk wat afknijpt, zoo moet een
groote somme al vrij klein worden. Waartoe ook die gulzige slemperijen en brasserijen,
die bij alle gerechtshandelingen, voornamelijk op 't platte land, in 't gemeen gevoegd
worden? Daar is kwalijk een beschouwinge van een rivier, een dijk, een zandpad,
of vogelnest of daar moet een gelag op staan, dat de gemeente menigmaal eens zoo-
veel kost, als ze bij dat werk schade of profijt kan hebben, 't Was daarom geen kwade
raad van een onnoozel kind tegen zijn moeder, als haar kalf niet drinken en wilde,
dat ze het Schepen zoude maken, 't zou dan wel leeren drinken; gelijk blijkt, dat
andersins sobere luiden, hier toe komende, lichtelijk tol dronkenschap vervallen; want
de huisluiden thuis de'zure wei gewend zijnde, en dan rakende door dat middel aan
sack sout, met impost en thuysbrengeu ƒ 3 γ^; aen asün / 2 η.aen oly van olyven ƒ 2; aen acht
half vaten bier met den impost, enz, ƒ 30; aen brant (120 manden turf, met het opdoen, ƒ 27, en
13 g. aen hout) ƒ 40; een half aem fransche wjjn, met den impost, enz. / 20; aen lieht, soo kaersen
als lampen ƒ 12; aen mostaert en zwavelstock ƒ11/2; aen zeep ƒ 7; aen stjjfsel ƒ 2; aen potten en
en allerley aerdewcrck ƒ 2; aen de waster ende schoonmaeckster, met de kost ƒ 12; aen feylen,
bezemen, boenders, kalck, zwartsel, schelpsant en bleksteen tot onderhout van huysraet,
soo iser, koper, tin, bedden en deeckens /12; aen briefloon ƒ 1; aen reysgelt/10; aen den doctoor,
apotheecker, barbier, met scheren, laten, en drancken / 10; aen boecken, papier, pennen, inckt,
en couranten ƒ 25; aen den armen / 10 's jaars, 't is ruym een halve st. daegs; de vrouw en mach
de diaconen niet laten voorbygaen; alsoo de man alle predicatiën de ghemeente tot mildadicheyt
vermaent, soo moet sy een goede voorgangster wesen, ofte daer soude van de diaconen op ghelet
worden, die mochten hem dan van giericheyt beschuldigen, ende volgens dien voor een afgodendie-
naer schelden, / 10. Somma f m'/^. — II. De man alle twee jaer een kleet, dat kost f éO, jaer-
lijcx ƒ 20; om de 10 jaer een mantel van / 60, j. /6; om de 10 jaer een tabbaert van ƒ 40, j./4;
om de 4 jaer een hembtrock van ƒ 8, j. ƒ 2; aen somer- en winterhantschoenen ƒ 1; aen echoenen
en muylen voor haar beyden /8; aen boven- ende onderkoussen voor haer beyden/7; tot een
hoet 's jaers ƒ 3; de vrouw om de 10 jaer een huyck van / 40, j. 4; alle 20 jaer een vlieger van
ƒ 60, j. 3; alle 3 jaer een rock van ƒ 24, j. 8; alle 3 jaer een jackjen van / 18, j. 6; alle 2 j. eea
borst met mouwen van / 12, j. 6; alle 3 j. een borstrock van f 6, j. ƒ 2. Somma /80. Hier is
noch niet gestelt voor lint indebroeck en veters in de schoenen, voor messen, kannen, kranen, kom-
men, en veel dinghen, die men alles niet kan bedencken, dus hier voor memorie. — IIL Voor man
en vron yder een hemdt /8; een paer slaeplakens / 8; voor hals-, neusdoucken en beffen/12;
voor neusdoucken in de sack / 8; twee fluynen/ 4; een pelue-laken/ 2; twee servetten f 2; mut-
sen, huyven, en douckhuyven /3; aen nachthalsdoucken /1; vlechtsnoeren 6 si; een droogdouek
8 St.; dasjes en mansmutsen / 2. Somma ƒ 45-14 st. — {Totaal f 546-14 at.) Ende voorts andere
dingen, die om kortheyt worden overgeslagen. Wort in bedencken gegeven, als een predicant met
syn hnysvron alleen soo vele noofsaecklyck van doen heeft, hoe becommert dat die moeten leven,
die belast zijn met veel kinderen, ende anders geen middelen van haer selven hebben.
IVe deel, lo stuk. ß7
'--■fi-ii
530 algemeene geschiedenis
den wijn — want bier is nu voor de kleiboeren al te gemeen geworden — zoo nemen
ze, den drank niet kennende, daar zooveel van in, dewijl het haar geen geld en
kost, als ze immer kunnen. Waarom ook veeltijds de schoütsampten ten platten lande
zoo zeer niet gezocht worden om haar aanzienlijkheid of andere eerlijke voordeelen,
als wel om de vette en overdadige gerechtslagen, die er aan vastzijn. Is tot al dit
werk, dat immers nieuwers toe noodig is, geld van de gemeente te krijgen, wal
dunkt Uw H. Mog., zouden ze, dit afsnijdende, 't zelfde niet beter, des noods, tol
bedieninge van den godsdienst kunnen besteden ? De Papisten houden hare Papen uit
de hand, die immers, als de bloedzuigers, gedurig roepen: geeft, geeft! waarom zou-
den dan de gereformeerden, als er immers gegeven moet zijn, niet zoo gewillig voor
hare ziel-zorgers, als zulke ziel-^uiffers, de hand en beurs willen openen ? Doch, door
Gods genade, 't hoeft niet eens zoo nauw gezocht te worden ; daar zijn in voortijden
zoo overvloedige middelen van deze en gene tot handhaving van den kerkedienst ge-
geven, dat er, al waren er nog tien-, ja twintigmaal zooveel leeraars t' onderhouden,
evenwel nog al vrij veel zoude moeten overschieten. Laat Kristus maar houden 't geen
hem met de Zijnen toekomt, zoo zal 't niet eens noodig zijn, dat Hij aan Uw H.
Mog. deure komt kloppen, gelijk, helaas! nu moet geschieden. Doch, dal eens èn
Land èn Kerk haar vederen kwamen thuis halen van veel lediggangers en luye buiken,
die op het kerkesmeer nu zoo vet worden, zij zouden al zoo kaal als Jisopus' kraai
voor den dag komen, en 't en zoude daar niet noodig zijn, dat voor behoeftige pre-
dikanten , zoo als om een bete broods, getruggeld wierde. Hoe is 't mogelijk, dat veel
menschen, niet in een monnikskap, maar in een kanonniks, dekens, ja ziel-priesters
titel haar hoofd zoo gerustelijk kunnen neerleggen? Vreezen ze niet, dat de zwaarte
van het kerkegeld, dat zy daarop hebben genoten, zoo ze zich niet en bekeeren,
haar na de Helle zal wegen? — Keert dan zoo veelvoudige kerkelijke goederen eens
wederom, maar tot haar rechte gebruik, en schudt eem deel hchtvaardige en kerk-
roofsche pronkertjens haar felpen rokjens maar eens uit, de zaak zal haast ten einde
wezen, en men zal niet zoozeer meer hoeven verlegen te zijn, om vermeerdering van
der predikanten gagië te zoeken en te vinden!» — «Ziet eens», — zoo werd dan
eindelijk de slotsom getrokken — «ziet eens, Hoog Mogende Heeren! zooveel dingen,
als wij nu verhaald hebben, behalven ontelbare andere, die een iegelijk in 't oog
loopen, staan er nog te verbeteren, indien wij eenige vrucht van al ons bidden en
vasten willen verhopen, Wie kan hier meer toe helpen, als Uw Hoog Mögenden god-
lijke macht — zoo mag men ze met recht noemen, dewijl we ü geerne voor onze
Goden op der aarde erkennen — zult Gijl. nu het zwaard te vergeefs dragen? Zijt
Gij niet voêsterheeren van de kerke, en hare leden Uwe zuigelingen? nu die zoo er-
barmelijk klagen over hare breuke, kunnen Uwe ooren nog langer gestopt blijven?
Rommelen niet Uwe ingewanden over Uwe zuchtende kinderen? — Voegt dan Uwq
s4 ■
't iy
v·"- -
•fr--.'-
«11»
-ocr page 538-des vaderlands. . 531
zwaarden bij Aärons offeranden, en laat nooit toe, dat Uw volk om Uwentwille zou
verloren gaan!» — Als toegift volgde dan nog, om 't geschrevene nader aan te drin-
gen , een «Zang en Tegenzang over de oorlogen des Heeren der beirscliaren tegen
de Vereenigde Nederlanden, begonnen met het afkondigen van den spaanschen vrede
in 1648» , die een weinig minder welversneden dichtveêr verried, als de prozapen was,
die 't voorafgaand boetbetoog gesteld had. «Het nooit,» zoo ving hij aan:
Het nooit verzadigd vier van Cromwell's staatgemeente —
Zelfs hlahende in de zee, geljjk een Oly-vier,
Gevoed van Hollands Leeuw met merg uit zjjn gebeente —
Dat zegt nu: "'t is genoeg". Men steekt de vreêbanier
Voor d'oorlogsfakkel op, de pekton voor den brander;
De brandklok en 't geschut, die vieren zonder rust;
De wacht van Hollands Tuin leeft, als een Salamander,
In zulk een vredevlam, die de oorlogsvlammen Wuscht.
Hoe zit het volk zoo stil? Hoe laat men 't hoofd zoo hangen?
Waar blijft het handgeklap in plaats van handgewring?
Was deze Vrede niet ons wenschen en verlangen?
Hoe, acht men nu dan nog 't verkregen goed gering?
Is 't niet genoeg gejaagd, gebeden, en verbeden?
Of staat het veel te dier, in vrede dus te onvrcden?
En 't antwoord luidde:
Het vier van burgertwist verteert onze ingewanden,
De Tromp van 't vierroer matst in 't laatste ßestevaär;
Den Amstel heeft geen dam voor kerk- en raadhuisbranden,
Den Mijper dorpenbrand is onze nieuwe jaar.
Wat heeft de sterke God verborg'ne magazijnen,
Schatkameren van toorn en welverdiende straff'!
Ηΰ weet — en wie weet hoe? — de steden t'ondermönen,
Een vonkj een oogenblik, \etdelft ze tot haar graf.
Den wonderlijken God geeft in den Hemel wondren,
En teekenen op aard, bloed, vier, en damp van rook,
Schiet bliksemstralen uit met schrikkelijke dondren,
Verkeert de maan in bloed, de zon m donkre smook,
Maakt een parhelion van diergelijke lichten.
Komt in een wolkkolom of brandende komeet,
Rust oorlogsschepen toe, en toont in voorgezichten
Als of de eene vloot vast tegen de andre streed;
Droogt 's winters stroomen uit, of doet haar overloopen,
Bij midden Zomertijd, een Edens lustprieel;
Hij stelt de watersluis der bovenwaters open,
ALCxEMEENE GESCTIIEDENIS
Of sluit den Hemel toe, en geeft ons Achabs deel;
Hij hondt de winden in, en met den wind do schepen,
Of doet ze door een bui, uit zee, te lande slepen!"
En de toezang klonk:
Gij, Sodoms oversten, gij, volken van Gomorre,
Merkt deze slaande roe, en wie ze heeft besteld !
Gy, zat van Hcmelsbrood, maakt aarde en aren dorre,
'tTs uwe stille rust, die u met onrust kwelt.
Om uwen hoogen moed zjjt gij zoo laag gezonken,
De vloekban van meineed verdrukt en drukt uw kruin;
't Land heeft meer Zonde-vloed dan zondvloed ingedronken,
Die pest verteert den Haag en dreigt den heelen Tuin.
Komt, met een needrig hart, Gods hooge handen kussen,
Eer dat ze t'eenemaal afhouwen staart en kop;
Laat heete tranen nog de heete vlammen blusschen,
En droogt met Ijver-vier de toornevlagen op! —
Ei, oordeelt toch u zelf, eer dat u God veroordeel; -—
Die zich tot God bekeert, vcrkecn-t zijn schade in voordeel! —
532
Het scherpe verloog, hoe goed en vermakelijk goslcld, gaf te veel vat op zich, om
niet lot weerspraak uit te lokken, en deed al spoedig een tegenstander de pen op-
nemen, om het als ((seditieus en landvcrderfclijk libel» met de «noodige aanmerkin-
gen» te begroeten Even als de steller van 'l andere, hoorde ook deze tegens[)reker
blijkbaar te Utrecht thuis, en ging in zijn redeneeringen dan ook van daar uit. «De
kerkelijke discipline godvruclilig geoefend», zoo schreef hij o. a.: «en zal niemand
wraken, noch reden g(n'en om na een [)ruilkerk te gaan, daiu· men dikwijls gaan
moet, om veilig te zijn voor de bitterheid der leeraren; niet dat zij anders misdoen,
die in de fransche kerk gaan, ganschelijk niet; want of men somtijds van kerk ver-
andert, en, in plaats van in den Dom, in Joannis kerke Gods Woord hoort en hel
heihge brood ontvangt, is dat het volk, dat in den Dom of Jacobi-kerke komt, zijn
gemeenschap opzeggen? Of maakt het onderscheid van taal het onderscheid van be-
lijdenis? Er zyn verrotte leden, die liever willen in het Fransch gesticht worden, als
in het TNeórduitsch hooren lasteren». «Vele predikanten» — vraagde hij verder—«zijn
zij niet vol van haat tegen haar evennaaste, vol van heerschzucht over haar kudde,
vol van bitterheid tegen de dvvalcndcn? Zachte reden, die een leeraar aangenaam
maken, moet men bij haar niet zoeken, maar alleen 't geen in 't oog loopt, en de
1 Gedr. in 't jaer onzes Heere Jesu Christi 1855.
' Gedr. in 't jaer ous Heeren 1656.
des vaderlands. . 533
onkundigen bedriegt: een effen tronie met een zwart kleed. Haar meeste heiligheid
bestaat in het nauwkeurig houden van den Sabbath, enz. De vrome predikanten en
kwets ik niet, die ik van harte,, hetgeen zij waardig zijn, gunne en zelfs geve; (maar)
de ondragelijke manieren van sommige maken de gansche orde ongeacht bij diegenen,
die veel werks van een eerlijken naam maken, en de slavernij, die in sommige Aka-
demien is, beneemt de vrije verstanden den lust om voort te gaan. 't Is bekend, hoe
men in Utrecht gewoeld heeft tegen Monsieur Descartes, dien raen nog in zijn graf
zoekt te vervolgen, enz. Het loon, dat de predikanten genieten, en heeft wel geen
gelijkheid met haar dienst, maar echter wel met haar nooddruft. Hetgeen zij in de
steden trekken, is machtig om haar te onderhouden, en bedraagt zooveel als de amp-
ten van dezulken geven, die geen minder moeite hebben. Het onderhoud van de
dorpspredikanten, beken ik, en lijdt geen korting voor de reê-betaling. Ondertusschen
moeten de leeraars haar met het toegeleide tractement te Vreden houden, en haar
inbeelden, dat de edelste wetenschappen dikwijls het minste geven. De kennisse van
de Theologie is de waardigste bij haar zelve, en leert een rechtschapen Theologant
al hetgene boven nooddruft is verachten, altijd niet angstig begeeren. Kennis te heb-
ben boven het gemeen, en de wereld dienst te doen, moet al een groote schat voor
een vroom predikant zijn. De nooddruft met een vergenoegde ziel is de beste rijkdom,
en hetgeen de Fortuin noch geven kan, noch benemen». Op zijne beurt werd dit
weêrschrift weer als «seditieus», enz. bestreden in een «Doeg, de Edomiter, d.i. der
Priesteren aanklager» betiteld hekelschrift, dat zich ijverig voor"'t eerste in de weêr
stelde.
De Stalen lieten intusschen aan de drie stellers en hunne lezers over, om over het al
of niet doelmatige hunner vast- en bededagen te redetwisten, en bleven er ook ver-
der uitschrijven als 't hun goeddocht. Met dien van 18 April kwamen zg ondertus-
schen van de noordsche zaken niet af. De deensche Koning was er te veel op belust,
van den poolschen oorlog partij te trekken, om zijn vroeger geleden landschä op Zwe-
den te verhalen, en vond — in spijt van De Witt en de Landgewesten — daarbij te
veel bijval — behalve de reeds genoemden vooral ook van Prins Willem Frederik ' — dan
dat de minder krijgsgezinde partij haar meening op den duur had kunnen doordraven.
Wel had nog in 't begin van January Karei Gustaaf's broeder en krijgsoverste, de
Paltsgraaf Adolf, met de algemeens Staten en den krijgsraad feestelijk aangezeten, ep
had hij toen onder zijn tafelbord een latynsch en hollandsch dicht van den bekenden
Hendrik Bruno gevonden, waarin hem «door zevendubble wensch van Neérlands zeven
' Zie bü Sypesteyn, Bijdragen 1, Uz. 123; waarsehijnip is hy het dan ook wel, dien De Witt,
in 't "Interest", met zijn toespeling op de belangen van Brandenburg bedoelt.
"i
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
leden», vrede met Polen voor Zweden werd toegebeden \ doch was er toen van Dene-
marken nog geen sprake. Weldra echter gaf nu Van Benningen uit Kopenhagen aan
De Witt zijn meening, omtrent de Zweden vijandige stemming van den deenschen
Koning en daaruit te wachten gevolgen, te kennen, en vraagde hem hoe daarbij zijner-
zijds te handelen. Ter Generaliteit gaf men hem tezelfder tyd reeds na, zelf de
aanstoker van den Koning tot zijn vijandig opzet te zijn waarover hij zich terecht
gebelgd toonde ^ De Witt gaf hem op den duur zijn afkeuring der «sterke consiUan
— als hij ze noemde — waartoe men in Denemarken «geresolveerd» scheen, te ken-
nen, en zag dezerzijds uit een «verwijdering met de Kroon van Zweden», niets dan
moeilijkheid tegemoet, en een hernieuwing met minder voordeel, na veel bloedver-
gieten , derzelfde bepalingen, die men thans nog slechts voor 't bekrachtigen had
«God, de Heere almachtig», schreef hij daarom, «geve dat alles moge gedijen niet tot
vermeerdering van zwarigheden, maar tot bevordering van rust en vrede». Te vergeefs
echter was zijn hoop, dat het Van Beuningens behendigheid en beleid, en vertrou-
wen en aanzien aan 't deensche hof gelukken zou, een vervreemding der gemoederen,
als schadelijk voor beide Staten, nog te voorkomen. Nauw twee maanden, nadat hij
dit schreef, verklaarde Koning Frederik, door zyn rijkshofmeester en «trouwen Acha-
tes» Gensdorf, in zijn krijgsdrift aangevuurd, in 't begin van Juny Zweden den oorlog,
zond een deel zijner troepen uit, om Bremen te vermeesteren, en scheepte zich zelf met
een ander deel op de vloot in. De zweedsche Koning haastte zich onmiddellijk uit Polen
weg, om zich naar Sleeswijk-Holstein te richten, waar zijn schoonvader, Hertog Frede-
rik , te Gottorp hof hield, en van waaruit hij zijn krijgstocht tegen Denemarken voeren
wou , terwijl zijn veldoverste Wrangel het bedreigde Bremen ontzetten ging, en de
Denen dan ook weldra vandaar verjaagde. Een amsterdamsch dichter, die in November
van dit jaar er «een kring van tienwerf zeven» sluiten zou, voor zijn handelszaken
naar Kopenhagen gekomen, woonde er de krijgstoerusting bij, bezong, in zyn
I Zie de uitgave op één blad, waarin Bruno's dichtregels in 't midden van den in omtrek aange-
geven feestdiacb, met de namen der aanzittende gasten, prijkt,
® Seggende den Hr. van Mauregnault" ~ als hem De Witt 16 Febr.'57 schreef - "wel geïnformeert
te zün, dat UEd. (den Coningh en de ministers) tot soodanige consilia aengedreven hadde" (Zie Van
der Heim's Proefschrift, blz. 45, aant, 1),
» Zie aldaar. Toch ia hem dat, op voorgang van Pufendorf vooral, ook verder steeds verweten
en'zelfs Frnin doet dit nog in het aangehaalde gpstel in den Qids (1865, II. blz. 467): "het zjjn
Van Benningen en de stad Amsterdam, die onbezonnen onze Republiek in den krijg tusschen Zweden
en Polen betrokken, en Denemarken tot verzet tegen Zweden aangemoedigd hebben".
534
♦ "Weshalve" — schreef hü daarom ook — "het nochte mette reputatie nochte met het interesse
van den Staat soude overeenkomen, dat men sich in soodaenigen conjuncture soude wenden tot
andere consilia, als tot sluytinge van 't zelve tractaet".
w
II»
-ocr page 542-535
des vaderlands.
«Parnas aan de Belt», 's Konings afscheid, toen hij, «tot heil van 't gansche Rij^
- als ha zieh voorstelde - «gewapend ging te velde», en wijdde den gezanten der
Staten een amsterdamsch gestemde dichtgroet, waarin hij Zweden als «'t spook des
afgronds» opvoerde, dat «den toom van 't Recht» verwierp, als ware niet van Dene-
marken de aanval uitgegaan. Geen «reden van billijkheid» behoefde dus ook de
Staten te noopen, hun «bondgenootschap met de Kroon van Frederik» lot een gewa-
penden bystand uit te breiden, hoe dringend ook Amsterdam en enkele hollandsche
Statenleden dat verlangden. Vooreerst zou daar trouwens nog niets van komen In weêrwil
van 't geen men in 't Vaderland van hem uitstrooide >, bleef Van Benningen er zich toe
bepalen, de vrije vaart voor de Republiek in de Sont te handhaven, en de oorlog-
voerende partijen, zoo mogelijk, tot een verzoening te brengen, wat, bij den ongun-
stigen keer, dien de zaken namen, voor Denemarken hoe langer hoe wenschelijker
zou worden, en ook de medewerking van den engelschen gezant, Meadow, uitlokte
Het zweedsche leger, door den uitgeweken deenschen rijksregent Korfitz ülfeld bege-
leid, die in zijn wrokkend gemoed zijn vaderland gaarne aan Zweden had zien over-
gaan, en zijn landgenooten - hoewel te vergeefs - tot afval zocht te bewegen
rukte uit Sleeswyk naar Jutland op, en vermeesterde het eerst kortelings aangelegde
sterke Frederiksodde of Fredericia. Het betrok daarop in Jutland zijn winterkwartieren
van zms te scheep naar Funen en Zeeland over te steken. De daartoe uitgeruste vlooi
werd echter door de deensche in haar vaart gestremd. Uit den Haag had 's Konings
resident, Harald Apelbóm, intusschen allerlei kwaads van de Staten naar Zweden
gebnefd, ze beticht, tegen den Koning saam te spannen, hun de schuld gegeven
van al de verwarringen in de Oostzeelanden gesticht, van al 't bloed in den oorlog
vergoten; hij had daarbij ook een schrijven overgemaakt van een zweedsch koopman
te Amsterdam, waarin met ronde woorden gezegd werd, dat men «met lijf en ziel»
den Denen zn hun krijgsdrift ter zij stond, dat er «krijgsvolk voor hen aangenomen
schepen voor hen gebouwd werden, allerlei praatjens ten nadeele van den zweedschen
Koning rondhepen», enz. Deze brieven, onderweg door de Denen onderschept, waren
in afschrift door Van Beuningen naar den Haag overgezonden, en hadden daar veei
En effect - schreef Ait.ema in Sept. naar Engeland «avec quatre ou cinq des états de
Hollande exercent une fa^on de supérlorité. et certes ils font teute chose imaghiable pour irriter Ia
Suede . Ten onrechte gaf ook hy echter Van Beuningen de schuld, -contre toutes les maximes
pnncipes et practiques de ses maitres", werk.aam te zün, «qui n'ont rien plus en recommandatlon'
que la liberté du commerce" {ThurUe-Papen, VI, p. 486).
Zie daaromtrent Aitzema, Saken van Staet en Qorlogl IV. blz. 154 vv.. en verg. de Ant^oorde
.an^ ^egUn Raer 11, Mog., enz. sonä^rUngUe dr^rentiën gere.en ter saeclce van d^n ffr
Resident Appelboom (Sept. 1657). '
-ocr page 543-536 alge mee ne geschiedenis
rumoer teweeg gebracht. Zij werden ter vergadering Hunner H. Mögenden A'an 17
Aug., door de Heeren van Holland, in hun geheeJ ter zitting verschenen, vertoond
en bij monde van den Raadpensionaris in hun aanstootelïjke en krenkende strekking
blootgelegd, en toen besloten, er een beklagbrief aan den Koning.over in te dienen.
Apelbóm zelf had hem onderwijl ook van zijne zijde over de zaak geschreven, en zijne
handelwijs in dezen wijdloopig verdedigd. De Koning had daarop, den 16" Sept., uit
Flensburg een brief aan de Staten gericht, waarbij hij te kennen gaf, dat hij met
hunne inmiddels uit Dantzig naar Sleeswijk tot hem gekomen gezanten in geene nadere
onderhandehng treden wou, zoolang zijn eigen gezant in den Haag niet in zijn vorig
aanzien hersteld was. De Staten gaven toen in October te kennen, dat zij hunnerzijds
ook met Apelbóm dan voortaan niet meer zouden onderhandelen, ter tijd toe dat hun
buitengewone gezanten met het vereischte gewone eerbetoon ontvangen waren. De
Koning toonde zich weinig over. dit wederwoord gesticht, scheen ook tot geen verdere
briefwissehng geneigd, en de nederlandsche gezanten ontvingen toen in November den
last, huiswaarts te keeren, tenzij ze nog wisten te bemiddelen, door den Koning tot
zich gelaten en in hun buitengewone zending erkend te worden. Ieder hunner werd
daartoe ondershands nog afzonderlijk gemeld, dat zij, om dit te bewerken, de gulle
verzekering konden geven, dat door hun toelating ook die van Apelbóm onmiddellijk
weer verstaan zou zijn. Den der maand werden nu, door de intusschen naar
Lübeck vertrokken drie gezanten, nieuwe pogingen aangewend, met het gelukkig ge-
volg, dat zij reeds drie dagen later te Wismar bij den Koning werden ontvangen.
Den Zweden gaf het gebeurde aanleiding tot een drietal latijnsche puntdichten \ waarin
met de onderschepte en verdere brieven de draak gestoken, en over de verhouding
der Repubhek tot beide noordsche rijken geschertst werd. In een vierde, van wat lan-
ger adem, en in hollandsche rijmen overgebracht, kAvam ook Van Beuningen niet
vrij, daar men hem verweet, enkele kleine geschenken, door Apelbóm aan dezen en
genen vereerd, voor «corruptie en vuiligheid» te hebben uitgekreten, en men den
Zweed, om die reden, voor «onnut» heette verklaard te hebben. «Onnut», luidde
het niet onvermakelijk spotdicht
"Onnut en onbekwaam" wierd Harald uitgekreten,
Omdat hij had iets kleena aen dees of geen vereerd,
Een vat met bier of wijn, v\'at wild, een os, een peerd,
"Corruptie, vuiligheid" wordt dat bij Kees^ geheeten.
Kees zelf geeft schepen, volk, geschut, met ankers, touwen,
1 Meegedeeld bi) Aitzema t. pl. blz. Ιδί
' Aid. t. pl. blz. 159. '
8 QorneUs vau Beuningen.
des vaderlands. . 537
Soldaten, kruit, en lood, veel tonueri gouds coniptant,
Tot voedsel van den krijg te water en te land;
Dit wil hy voor geen "vuil" noch voor "corrupeie" houën.
Maar Knoet' geeft landen weg, geeft steden, en kasteelen,
Geld, schansen, en geschut, geeft bosschen, berg, en dal;
Geeft ossen met de weï en paarden met den stal;
Dit 's ook al weer geen deeg, dit kan hy mee niet veelen.
Hoor, Kees, en Avord niet gram, laat ik u dit eens zeggen:
Eer gij den een zijn eer zoo onbescheiden roert.
En de ander op 't glad ijs zoo reukelooslijk voert.
Wilt alles doch voortaan wat rijper overleggen.
Dat ijs namelijk zou den Koning, bij ontslentenis zijner vloot, in 't begin van
't nieuwe jaar, wonderlijk wel te stade komen. Den nu Yriendschappelijk weder ontvan-
gen gezanten had hij, bij een tweede verhoor, in December te kennen gegeven, dat
hij hun aanbod van bemiddeling met Denemarken in overweging zou nemen, zoödra
men van de zij der ^taten het verdrag van Elbing bekrachtigd had, en alles daarom-
trent in orde was; terwijl hij levens, op de uitnoo,diging, een nieuwe commissie daartoe
te zenden, de Heeren Coyet en Bjelke daarvoor aanwees I Het bericht daarvan bij
Hun Hoog Mögenden gaf tot de vraag aanleiding, «of de schuld in dezen wel geheel
bij Zweden en niet' ook wel wat bij hen was?» en 't niet onnatuurlijke antwoord
luidde, dat men «zeker niet gansch onschuldig was». Met den Koning stond men,
■ in afwachting van 't geen verder gebeuren ging, intusschen weer op zoo'n goeden voet,
dat hij door Apelbóm, bij 't ingediende memoriaal, ^(οά schriftelijken nieuwjaarswensch
liet overleggen, die met een dergelijken beantwoord werd, doch nog vóór 't eind van
't jaar — niet zonder schuld des krijgslustigen Konings voorzeker — een gansch
anderen wedergroet ontvangen zou.
Van den strengen winter gebruik makende, had hij zijn troepen lusschen Colding
en Hadersleben vereenigd, was er den SO^ten January den kleinen Belt meê overge-
trokken, en had zich van Funen en zijn hoofdstad meester gemaakt; een deel van zijn
leger overviel daarop Langeland en Laaland, terwijl hij-zelf van Odensee uit zijn ver-
dere krijgsplannen beraamde. De aanhoudende vorst gaf hem het sloute opzet in,
ook den grooten Belt te overschrijden, en hij zette dit nog vóór half February door.
Den 12™ wapperde zijn banier van 't oude hofslot te Wordingburg, en maakte hij toe-
bereidselen , de deensche hoofdstad-zelf aan te lasten. Reeds had hij zijn hoofdkwartier op
slechts vijf uur afstands van Kopenhagen, te Kjöge, opgeslagen, en maakte men zich
deenscher zijds lot den wanhopigslen weêrsland gereed, toen de bemiddelende tusschen-
' Koning Frederik, met zinspeling op de weldra door Zweden vermeesterde deensche eilanden.
2 Zij kwamen in April 58 naar Kopenhagen.
IVe deel, Ie-stuk. - 68
-ocr page 545-538 ÄLCxEMEENE GESCHIEDENIS
komst van den engelschen gezant — Van Benningen, als steeds bij Zweden verdacht,
hield er zich, op verzoek van Koning Frederik, buiten — tot onderhandelingen, en
spoedig daarop tot den voor Denemarken zoo bezwarenden, weinig duurzamen vrede
van Roeskilde leidde.
Voor de Staten waren er, in zijn bepalingen, vooral twee punten van overwegend
handelsbelang. Dat, waarbij werd vastgesteld, dat geen der beide thans schijnbaar
bevredigde partijen verbonden mocht aangaan, voor de andere nadeehg; en dat, waarbij
ze zich wederzijds beloofden, geen vyandige vloot, wiens ze dan ook zijn mocht, door
de Sont naar de Oostzee te laten stevenen, maar dit met alle kracht te beletten en
verhinderen. Gelijk de anders zoo voor den vrede gestemde De Witt aan Van Bennin-
gen schreef', moest een verdrag onaanneemlijk zyn, dat alleen kon dienen. Zweden
op deze wijs voor goed in 't bezit der op Denemarken veroverde streken — Schonen,
Blekingen, Bahnns, Halland, Drontheim , en Bornholm — te handhaven, en keurde
hij daarom Van Beuningen's waarschuwing tegen de bekrachtiging daarvan niet min-
der goed, dan de schriftelijke bedenkingen tegen't tweede van beide punten, bij den
deenschen Koning door hem ingediend. Waar wilde 't toch met de vrije scheepvaart
der Nederlanders in de Oostzee heen, als zij er hun koopvaarders niet meer door kracht
van wapenen mochten beschermen, en daarin van Zweden's willekeur zouden afhan-
gen? Zij, die er steeds op geroemd hadden, «de sleutels van de Sont te Amsterdam»
in bewaring te hebben Gelyk zij reeds vóór 't sluiten van den vrede bepaald had-
den , op nieuw een vloot van 48 schepen naar de Oostzee te zenden, besloten zij"
nu, na Van Benningens welwijze opmerkingen, den Juny, hem de noodige zorg
te gelasten, dat bet vreêverdrag van Roeskilde niet, ten nadeele van den Lande, be-
krachtigd werd. Hun streven was, gelijk dat door de Staten van Holland in eene
zitting van de algemeene, in Jannary, uitdrukkelijk verklaard werd, beide strijdende
partijen te bevredigen op den voet van 't verdrag in 1645 te Bromsebro door haar getroffen.
Ook Engeland had, te zelfder tijd, door den nieuwen Resident Downing '' bij de Staten,
te gelijk met het aanbod zijner bemiddeling in den twist met Portugal, en 't vrien-
delijk aanzoek zich dezerzijds met het vijandige Spanje niet te veel in te laten ,
' Zie zijn brief van 16 April, aangehaald bij Van der Heim t. pl. p. 53.
= Dat dit zeggen niet — als de overlevering woü — uit Van Beuningen's mond gevloeid, maar
uit vroeger jaren (1645 waarschijnlijk) herkomstig is, werd door Fruin, uit een blauwboekjen van
1653, in zyne Bijdragen (Nieuwe Reeks, VI) aangetoond.
Zijn residentschap gaf eerst tot eenig gehaspel aanleiding; Nieuwpoort, die hem, als oude engel-
sche kennis, in een koets met zes paarden te gemoet gereden was, had hem in 't huis der buiten-
gewone gezanten gebracht; daar dit echter niet de plaats was, waar men eenvoudige residenten
herbergde, bracht men hem dit in herinnering, met kennisgeving echter, dat, zoo Downing "er op
eigen kosten wou bljjven, hem dit vrijstond". {Thurloe-Papers VI, p. 746),
DES VADERLANDS. 539
op hunne medewerking tot verzoening der beide noordsche rijken aangedrongen.
In dien zin was hij voortdurend blijven werken, en vond bij De Witt een even ge-
neigd oor, als hij by anderen, gelijk vooral Nieuwpoort, eene tegenovergestelde stem-
ming ontmoette ^ In de eerste helft van July had hij met De Witt een uitvoerig
onderhoud, als uitkomst waarvan hij naar Engeland meêdeelde, dat het hoofdbezwaar
in de overmacht van Zweden in de Oostzee — waarmeê men bedreigd werd — stak,
en dat, zoo Cromwell slechts op dit punt met de Staten mééging, hij tegenover
Spanje geen moeite met hen hebben zou. Hoe machtiger Zweden aan de Oostzee werd,
had De Witt hem daarbij gezegd, hoe gevaarlijker het ook voor Engeland worden zou;
wilde het daarentegen Duitschland in, hij zou, voor zijn deel, het een goede reis
tegenover Oostenrijk wenschen. Downing zei, hem daarop geantwoord te hebben, dat
zoo de zweedsche Koning "meer macht in de Oostzee gekregen had, dan den Staten
hef was, dit niet aan den Protector, maar aan hen-zelf lag, die het sluiten van een
afzonderlijken vrede tusschen Zweden en Denemarken verhinderd hadden, en dat, hadden
zij naar zijn raad willen luisteren, dit niet gebeurd zou zijn. Wat Duinkerken be-
trof, had De Wilt hem gezegd, dat hel in spaansche handen weinig of geen kwaad
kon; in engelsche daarentegen — in geval van vredebreuk — zeer gevaarlyk voor
Nederland kon worden, Downing had hem daarop — vrij aanmatigend voorzeker —
te verstaan gegeven, dat, wilden de Staten hun nieuwe staatsbeginselen, om de heele
wereld in evenwicht te houden, waarbij ze maar slecht gevaren waren, opgeven, en
bij het oude, dal van hun eersten Prins van Oranje, beklijven, vriendschap houdende
met en zich richtende naar Engeland, zij, in plaats van dergelijke ,vrees, slechts reden
van gerustheid en tevredenheid zouden hebben. In de volgende maand had hij zich
ook met Apelbóm in betrekking gesteld, en hem met De Wilt saamgebracht. Daar-
door was het hem zeker geworden, dat er tot dusver geenerlei verdrag der Staten
' "Nieuport is most vehement agaiiist the King of Sweden", en "I finde no man more Amster-
dammer tban Nieuport", schreef hy o. a. 8 Maart en 20 Juny, "though he pretends much in discourae
to he against the King of Spain and a friend to the Lord Protector" {Thurloe-Ïapers VI, p. 824,
en VII, p. 166), Wanneer Aitzema daarentegen berichtte, dat ook de Raadpensionaris en Beverningh
van spüt borsten "de voir qu'entre Cromwell, la France, et Suède il y a si bonne correspondance"
(ald. VI, p. 824), dan was dat verwijt, vooral wat den eersten betrof, ongegrond, en ook de tweede
was niet zoo vooringenomen tegen Zweden en Cromwell; van den laatsten vraagde hü Downing
herhaaldelijk om het portret (zie ald. p. 121 en 294), en omtrent beiden meldde deze, 20 Juny: "De
Witt and Beverningh do protest that they will not in the least engage with the King of Spain,
but continue well with England and France", zoodat, geljjk hy er bijvoegde, ''Count William expres-
ses great joy at this news" (ald. p, 167). Deze zelf had zich al spoedig zeer minzaam voor hem ge-
toond (zie ald. VII, p. 26), hoewel hij tegenover Zweden natuurlijk — in overeenBteraming roet zyn
zwager van Brandenburg — weldra geheel andere gevoelens aan den dag zou leggen.
' 'v
-ocr page 547-< , " r < 4 - ' - -T — - v» ï - ,,
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
tegen Zweden bestond, terwijl De Witt hem tevens uitdrukkelijk verklaard had, dat
hij niets liever dan een overeenkomst met Zweden zou wenschen, doch dat dit daar-
toe de zekerheid eischte, dat men zijn vijanden vóór de bekrachtiging van die van
Elbing niet zou bijstaan; daarin echter kon men nooit toestemmen, doch zou hij van
harte gaarne die zekerheid te gelijker tp met die bekrachtiging geven. Apelbóm had
van zijne zijde niet minder stellig gezegd, dat Zweden eershalve nooit de nadere ver-
klaringen bij dat verdrag zou willen aannemen, die De Witt zijnerzijds ongaarne zou
opgeven. Downing had daarop De Witt er toe welen te brengen, dat, zoo de Koning
van Zweden maar verklaren wilde, dat, wat de handelszaken in die verklaringen aan-
ging, hij alles aan Zijn Hoogheid, den Protector, overliet --- waardoor men verzekerd
kon zijn de tolgelden vervolgens- zóó te zien vaststellen, als in die verklaringen ge-
schied was ^ hij al zijn best zou doen, de bekrachtiging bij de Staten tot stand te
brengen, en hij zich voor 't overige op den zweedschen Koning zou verlaten. Apelbóm
wou er echter niet toe overgaan, in dien zin naar Zweden te schrijven, daar zijne
orders, in dat opzicht, te stellig waren, en hij bovendien reeds zooveel in 't belang
der Staten geschreven bad, dat de Koning er half boos over was. Intusschen ging
hij daar, een paar dagen later, op Downings herhaalden aandrang, toch toe over,
en Downing meldde nu, dat het hem vreemd zou dunken, als door zulk een klein
geschilpunt een vredebreuk veroorzaakt werd; De Witt en de algemeene Staten waren
hem gebleken ernstig den vrede met Zweden te begeeren Bij een nieuw bezoek, hem
door De Witt gebracht, had deze hem gezegd, dat te meer te doen, als anders de
zaken voor Oostenrijk al te gunstig dreigden te staan, en de Staten gevaar liepen
tusschen twee stoelen in de asch te raken; dat hij voor zich nimmer zou toegeven,
om met de Oostenrijkers ééne lijn te trekken, en hij liever dan dat zijn betrekking nog
neerleggen zou, daar zijn meening was , men zich bij den Protector, Frankrijk , en
Zweden moest aansluiten, door zich te verbinden, om de vijanden van dezen niet bij
te staan, zonder het daarom hen nog tegen die vijanden — met name Spanje —
te doen, waarmee men den vrede niet kon verbreken; zoover het echter zon-
der vredebreuk toeging, zou hy alles gaarne voor hem beproeven. Met Apelbóm-zelf
dreigde nu Downing het nog te kwaad te krijgen over een door genen gebezigde uit-
drukking in een vertoog, dat hij bij de Statefi had ingediend, en waarin hij van
«andere mindere ministers» gesproken had in een verband, dat die woorden op hem-
zelf kon doen slaan. De kilteloorige Engelschman was over dien lapsus pennae als
hij 't noemde — niet weinig gebelgd, en rustte niet vóór de zaak, door De Witt's
bemiddeling, weór in orde gebracht was I Daardoor waren nu tegelijkertijd Apelbóm
» Thurloe-Papers VII, p. 245, 310, 3T2. '
' Zie het geheele vermakelijke verhaal aldaar p. 330. Downings kitteloorigheid komt te grappiger
sm?
des vaderlands. . 541
en De Witt ook meer dan ooit te voren met elkaar in aanraking geweest, en bad
dit eerstgenoemden, als hij gul-nit aan Downing betuigde, de vaste overtuiging ge-
geven , dat De Witt het werkelijk ernstig met zijn vredelievende gezindheid' voor.
Zweden meende, en hij zijn uiterste best deed, Amsterdam en de hollandsche Staten
in 't algemeen tot zijn gevoelen over te halen. In 't verdrag van Elbing echter kwam
dat «omstreeks» met betrekking tot 1640 en 1645 voor, dat het te vorderen tolbedrag
zeer onzeker maakte, daar het in die vier of vijf jaar meer dan eens gewijzigd was ;
daarbij was Zweden ook meer dan eens geneigd geweest, den hollandschen handel aan zware
lasten te onderwerpen. Het best zou dus inderdaad de involging van Downings voor-
stel zijn, ais de Koning van Zweden daartoe te brengen was. De Witt zelf ging kort
daarop naar Amsterdam, waar hij reeds vroeger in dien geest aan geschreven had,
om er nader met burgemeesteren over te spreken, en hen voor deze schikking te
winnen. De zweedsche Koning echter maakte, in zijn overmoed, onverhoeds aan alles
een gewelddadig einde, door, terwijl men .in den Haag, zoo in zijn belang als in
dat van den vrede, onderling alles te bedingen zocht, aan de Belt-zelf in gansch andere
houding op te treden, en het niets kwaads vermoedende Denemarken op 't onverwachtst
op 't lijf te vallen. Zijne troepen had hy nog steeds in Sleeswijk en op de eilanden
gelaten, en het oor gesloten voor de opmerkingen en bezwaren, hem daaromtrent ge-
maakt. Reeds had daarom ook, op Van Beuningen's aandrang, De Wilt in 't begin
van Augustus die zaak bij Holland ter sprake gebracht, en was er toen besloten, bij de
Generaliteit op bemiddeling aan te dringen, toen de zooveel ergerlijker lijding plotse-
ling de gemoederen ontstellen kwam, dat hij, den 15den der maand, zijn troepen
samentrekkende, in schijn van op Pruisen los te gaan , zich te Kiel ingescheept had,
met hen naar Korsor gestevend, en van daar onmiddellijk den weg naar Kopenhagen
ingeslagen was, 't welk hij den 2leii — doch te vergeefs — opeischte. Twee dagen
te voren had zijn in Holstein achtergebleven broeder Adolf, met zijn benden, de in
en om Gluckstadt gelegerde en niets kwaads vermoedende Denen overvallen, en neer-
geschoten of gevangen gemaakt. Holland maakte er nu onmiddellijk werk van, om,
ingevolge de verdragsbepaUng van 1649, een paar duizend man troepen naar de Sont
te doen inschepen, van een aanzienlijke vloot, onder zijn Luitenant-Admiraal Wasse-
uit, als hij zich-zelf ceiiigeii tyd te voren inin gunstig over het bekläg der Stilten hivd uitgelaten
— "you may here in see their pride'\ als hü schreef — dat Crom weil hen DominaUones en niet
Celsitudines betitelde, hoewel in den aanhef van Oelsi et potentes Domini gesproken werd. Hy ver-
klaarde er zich zeer sterk tegen, dat men hem hierin te wille zou zi)n "Truely" — schreef hö ~
'Ί caunot think it fit for Hia Highnesa to call them Celsitudines; I myself, in all my memorials,
give them only the title of Seignewies in French and LordsHps in English, and in all the letters
I have yet received from hia Highness he hath only stiled them Dominationes, (T. pl. p. 37l; vep-
gelijk verder p. 252.)
naer-Opdam, begeleid, en daartoe tevens de smaldeelen, onder Pieter Florisz. en
Cornelis Evertsen, uit het Kanaal tliuiswaarts te roepen, en er ook de schepen van
Witte Cornelisz, onder de admiraliteiten van Rotterdam en Harlingen, toe te bezigen,
gelijk al wat er nog op vroegere aanschrijving in zee stond gebracht te worden Voor
Gluckstadt, Rensburg, en omliggende schansen, werden tevens aan de amsterdamsche
regeering 30,000 rijksdaalders ter overmaking aangewezen, om er de bezettingen meê
te hulp te komen. De in te schepen troepen werden onder bevel van den kolonel
Puchler gesteld, en de uitvoerige lastbrief voor Wassenaer-Opdam en zijn vloot den
14en September vastgesteld. Het hield intusschen nog eenige weken aan, vóór die red-
dingsvloot in zee kon gaan, zoodat zij eerst 8 November, het Kattegat voorbij geraakt \
de Sont instevende, door 't zweedsche vuur uit Kronenburg te vergeefs in haar vaart
gestremd. Hoewel hij toch, door den kloeken tegenweer der bevolking, voor Kopen-
hagen het hoofd gestooten had, was den zweedschen Koning Elseneur en 't slot Kro-
nenburg weldra in handen gevallen, en zocht hij nu, van daar en 't tegenovergelegen
Heisingborg uit, den zoo verraderlijk overvallen Torst en zijn bondgenooten te bestoken.
Wel had hij, Elseneur en Kronenburg bezet hebbende, half September met den
resident der Staten te Elseneur, LeMaire, die naar Holland gekeerd was, een vriend-
schappelijk schrijven aan die Staten meegegeven, waarin hij hen zelfs beleefdelijk ver-
schooning verzocht voor 't aanhouden van enkele hollandsche koopvaarders in de hitte
van den krijg, en hun en hun handel zijn goede gunst toezei, hun weêrkeerige vriend-
schap vragende; doch de Stalen hadden daar te minder naar geluisterd, als hun reeds
eenige dagen te voren Van Beuningen-zelf de toedracht van zaken was komen ver-
klaren, daar men hem op zijn dringend verzoek verlof gegeven had, om terug te keeren
en daartoe een oorlogsbodem had overgezonden, op welken hij zich, juist tijdens Karei
Gustaafs overval, te Kopenhagen had ingescheept. Zij waren daarom mei hun uitrus-
ting voortgegaan, en hadden hun Luitenant-Admiraal zelfs uitdrukkelijk last gegeven,
de zweedsche oorlogsvloot, zoo hij haar hier of daar mocht aantreffen, niet te ontzien.
Hij vond haar onder den Admiraal Wrangel, aan den ingang van de Sont, onder
Schonen, liggen, waar zij der zijne den weg te versperren en de loef af te winnen
zocht en hij een hevigen strijd tegen haar te onderstaan had. Zijn eigene in drie
smaldeelen — een voorhoede onder Witte Cornelisz, den middentocht onder hem-zelf,
en de achterhoede onder Pieter Florisz — splitsende, ging hij er wakker op los. Zoo-
^ Zie de Secrefe Sesolutien (30 Aug.), blz. 60.
' Reeds den 29en October was hy anders aan de "vierboet" (vuurbaak) van Schagen, doch kon
toen tegen den sterken stroom cn tegenwind niet verder, en moest er eenige dagen werkeloos blij-
ven liggen. (Zie zyn schryven in de Thwrïoe-Fapers VI, p. 475).
® In den vooraf gehouden- krijgsraad had Wrangel voorgesteld, de Hollanders in 't Kattegat op te
zoeken, en in de open zee te bestrijden, doch de Koning dat niet gewild. Zie Geyer, IV. ρ. 130.
542
des vaderlands. . 543
wel Witte Cornelisz, als Wassenaer-zelf kwamen den zweedschen admiraal aan boord,
gaven hem de volle laag, en dwongen hem met zijn doornagelden bodem onder Kro-
nenburg te wijken, en, lot zijn grievenden spijt, zich alle verdere deelneming aan
'lgevecht te ontzeggen. Daarop wendde zich Witte tegen den Vice-Admiiaal, die, door
twee andere schepen bijgestaan, het een van deze in de lucht springen, het andere
door Witte verjagen zag, en nu alleen den strijd voortzette, tot een derde zweedsche
bodera hem kwam bijspringen. Zoo keerde de kans tegen den hollandschen vlootvoogd,
die nu, met zijn eersten bestrijder aan den grond geraakt, in boeg en spiegel hevig
beschoten werd. Toch hield hij nog een paar uur den strijd vol, stortte zelf door twee
kogels getroffen neder, doch richtte zich weer op by 't enteren van den vijand, dien
hij zijn degen weigerde o^'er te geven, tot hij ten slotte, stervende, zgn zinkend schip
— de Brederode — verlaten moest, en na luttel oogenblikken den geest gaf. Even
als hij sneefde ook Pieter Florisz, reeds in 't begin van Η gevecht, met zyn scheeps-
kapitein, doodelijk gewond. Wassenaer-zelf werd, nadat hij met Witte Wrangel had
doen afdeinzen, door twee andere schepen aan bakboord, en door een derde van achter
bestookt, terwijl er ook aan stuurboord verscheiden kwamen opzetten. Op een stoel voor
zijn hut gezeten, daar hem 't pootjen 't gebruik van zijn voeten verbood, deelde hij
van daar kalm zyn bevelen uit. Gelukkig kwamen hem, tegenover al die bestryders,
drie nederlandsche kapiteins. Jan de Liefde, Jan van Kampen, en Aert van Nes te
hulp. De laatste valt een der zweedsche schepen — de Pellikaan — zoo hevig aan,
dat het zinkt, doch ziet het zijne ook zoo geteisterd, dat hij verder weinig of niet meer
verrichten kan. De Liefde's groote mast wordt omver geschoten, en hij daardoor even-
zoo verhinderd verderen bijstand te bieden; terwijl Van Rampen's schip, na evenzeer
zijn groote mast verloren te hebben, in brand raakt, en met een der vyanden slaags
geworden, niets meer voor zijn admiraal kan doen. Hoewel deze dus weder zoo goed als
alleen staat, geeft hij echter — zoo min als zijn scheepsvoogd, Kortenaer — den
moed niet op, schiet een der zweedsche schepen in brand, en belet ook de anderen
hem te enteren. Eindelijk geven dezen alle verdere pogingen op, om zijn fel geteisterden,
bijna reddeloos geschoten bodem te vermeesteren, en nemen naar Kronenburg de wijk,'
terwijl hij-zelf, in haast zinkenden staat, zich -bij de andere nederlandsche schepen
voegt, die, na yyf of zes uren strijdens, den Zweed naar Landskroon hadden zien
afdeinzen, en deels onder Tycho Brahe's eilandjen Hveen, deels te Kopenhagen voor
anker kwamen. De zweedsche Koning had, met zijn Koningin en hofstoet, van Kronen-
burg uit den geweldigen kamp aanschouwd, en begaf zich nu naar Landskroon, om
vandaar het verder beloop ga te slaan, en nadere plannen te beramen. De hollandsche
landingstroepen werden inmiddels te Kopenhagen ontscheept, waar, als in gansch
Denemarken, de vreugde ten top was. Niet minder juichte men in Holland — in
spijt der zware verliezen — Wassenaer-Opdam's doeltreiTende kloekheid toe. De alge-
544 alge mee ne geschiedenis
meene Staten betuigden hem hun dank, en die Tan Holland beloonden kort daarna
zijn wakkeren kapitein Egbert Meeussen met bun Yice-admiraalschap, door Witte's
dood open gevallen, 's Lands groote dichter bezong in zijner en het grootsche feit waar-
dige verzen, de op Zweden overweldigde vrije vaart. «Nu staat», riep hij uit,
Nu staat de vaart naar Oosten open, «
Obdain bezegelt 's Lands verbond,
De zweedsehe Zeedraak legt gekropen
Aan weerzij van den Oresont.
Obdam doorhieuw hem met zijn sabel:
Het hoofd aan Kronenburg hangt stijf
Gewoeld, gebonden met een kabel;
De slingerstaart en 't achterlijf.
Ter komme in van Landskroon gedreven,
En krimpende van bijstve smart,
Gekorven, zonder hoop van leven,
Verlangde naar 't gemiste hart. ^
Beide gesneuvelde Vice-Admiralen werden naar Holland vervoerd, op 's Lands kos-
ten met groote staatsie ter aarde besteld, en voor den een te Rotterdam, voor den
ander te Hoorn, een weidsche graftombe opgericht, lulusschen beklaagde zich Wasse-
naer, niet geheel ten onrechte, dat noch hij, noch vooral Witte, niet krachtiger
waren bijgestaan en door tal van kapiteinen aan hun lot overgelaten. Een klacht,
door de Admirahteit van Amsterdam hem zeer ten kwade geduid, omdat, volgens
haar, de oorzaak van 't gebeurde niet in het plichtverzuim dier kapiteinen, maar in
de verwarring gelegen Avas, uit gemis aan behoorlijk overleg en een vast beraamd
krijgsplan vóór den slag, en dus grootendeels uit zyn eigen wanbeleid, als vlootvoogd,
ontstaan^. Voor een deel was die verwarring echter ook daaruit voorzeker geboren,
dat men zich binnen een zoo klein bestek moest bewegen, en een duitsch tydgenoot
maakte dan ook de opmerking reeds, dat, zoo de slag «in de open zee» had plaats
gegrepen, waar de Hollanders hunne oorlogsschepen naar believen hadden kunnen
keeren en wenden, de zweedsehe nederlaag vrij wat grooter had kunnen zijn, ter-
wijl zij daarbij ook nog voor de behouden doorvaart der koopvaarders, onder hun
geleide, en de zes fluiten met hun landingstroepen te zorgen hadden Gewis is, dat
* Vrije Zeevaart naar Oosten {Diclitwerlcen, II. blz. 322).
• Nadere bijzonderheden zie bü De Jonge, Geschiedenis υαη hei nederl. Zeewere», 2e druk, I. blz. 571 vv.
Zie het Kort bericht getroclcen uyt de publieTce acten van Η gene sedert het T'redeledngf tot JRo-
scMld, enz. verhandelt en geschiet is, enz. Vyf het Hooghduyts in Η Eederdvyts overgezet. Na de
copye van Kopenhagen^ IßoS.
DES TABÈRLANBS. 545
Wassenaer persoonlijk zich met Yoorbeeldige onversaagdheid van zijn vechtcrsplicht ge-
kweten had. «Ik en kan met geen pen schrijven» — als Jan de Liefde, die hem
van zoo nabij had kunnen gaslaan, aan zijn moeder meldde ^ — «de manhaftigheid
van dien Heer, en wat hij ten dienste van ons Vaderland en de kroon Denemarken
hier gedaan heeft». Van zijn eigen Avedervaren en bedrijf, in verband met dat van
den Admiraal, geeft dezelfde Avakkere scheepsvoogd, in ongekunstelden, maar des te
aantrekkelijker zeemansstijl, het bondigst verslag. «Het is zulks, beminde moeder»,
schreef hij, «dat wij op den 8en dezer onder de Lap lagen, hebbende met een goeden
wind zee genomen naar den Oresond, alwaar wij 's morgens, de klok omtrent acht
uren, met den Zweed in een heftig gevecht raakten, dat duurde tot de zon Zuidwest
ten Westen, dat wij malkanderen hebben verlaten. Zijn Exc'% den Heer van Wasse-
naar, den meesten tijd drie Zweden aan boord hebbende, deed (ik) mijn best naar
Z. Ed. toe te komen, maar werd belet door de zweedsche schepen en een brander,
dien wij al brandende aan boord kwamen. Dit duurde omtrent een half uur, dat wij,
met groot mirakel, ons schip van achter in den brand zijnde, den brander in den
grond schoten, en afschaveelden, krijgende veel vreemd volk van gevangens, als uit
haar eigen schepen confuzelyk gevlucht in ons schip. Toen weder van deze schepen
klaar zijnde, deden (wij) ons best naar Z. Exc^'^ te komen, daar wij kapitein Van Nes
bij zagen leggen, en in het oploopen naar Z. Ed. hadden wij vier Zweden aan weder-
zijden omtrent een pistoolschot, daar wij van tijd tot tijd gereed stonden, een van de
kloekste van te abordeeren, schietende ondertusschen onder en boven zooveel wij doen
konden; maar iets meer te schaveelen van zeilen was voor mij ondoenlijk, alzoo alles
bij de masten neerhing en schadeloos geschoten was. In dat vier en damp komt een
van de zweedsche schepen, aan Z. Exc^'^'s boord gelegen hebbende, en raakt los, zijnde
veroverd door Zijn Exc'% hebbende 12 van zijn volk daarin, en valt mij voor den boeg,
alwaar hij steil neer zinkt, dat ons admiraalsvolk haar op mijne boegspriet salveerden,
met omtrent 45 Zweden, zoodat (wij) toen omtroiit 90 gevangens inhadden, en (ik) lag
daar midden in den vijand en dreef zonder een zeil te kunnen reppen en veel scho-
ten door de groote mast, die in 't passeeren van de Zweden voort met stag en al
over boord geschoten werd, als bezaanroê, kruissteng, vlaggestok, lantarens; de bezaan-
mast bleef kaal staan met de fokkemast en voorsteng, zoodat daar niet zonders van
rond hout op mijn schip gebleven is, en het volk zeer miraculeuslijk van God bij
het leven behouden; hadden omtrent, zoo van vreemden als van ons eigen, 12 doodea
en in de 30 gekwetsten, met een schol in mijn shnkerarm; dan 't is een vleesch-
' Xie Twee brieven, d'een geschreven doof Jan de Liefde, d'ander door Aert tan 2fes, leide Kap«»·,
ter zee. Rotterdam, by Jan Naeranus, boekverkooper op 't Steiger by de Korenbeura, 1658,
lY" deel, Ρ stuk. ' 69
-ocr page 553-546 alge mee ne geschiedenis
wonde, en heeft, God lof, geen nood, en de doodgescbolen en hard gekwetsten zijn
meest vreemde soldaten en andere luiden. Wat de gelegenheid aangaat van Z-. ExC'^'s
schip, (het) had wel vijf voet water in, zijn roer aan stukken, veel scholen onder
en boven water, de masten meest beschadigd, veel poorten van 't schip weg, met
wel tusschen 40 en 50 dooden, en gekwetsten wel 60 of 70; maar God heeft zijn
persoon bewaard, met Egbert Meeussen, een weinig in zijn hand gekwetst, den lui-
tenant, en zijn principaalste hoofdoiTicieren. Kapitein Van Nes is mede zeer schadeloos
aan schip en masten, en heeft omtrent 70 dooden en gekwetsten, maar zijn persoon
is gezond. Commandeur Verhaef's boegspriet en galjoen scha-, zijn persoon is ge-
zond, met luitenant en hoofdofficieren; van matroos weel ik niet hoeveel dooden of
gekwetsten; kan voor als nog niet particularizeeren, dan dat God de Heer de victorie
aan ons zijde gegeven heeft, dat wij drie van de zweedsche schepen veroverd hebben
en vijf in ons gezicht gezonken , en dicht op zij ons nog vier of vijf bij den anderen
gezien aan den wal zitten, en de resteerende van den vijand zeer schaars en redde-
loos , een van haar admiralen ten anker leggende voor Kronenborg; en wij vermissen
met groot leedwezen een van de onze; 't is den Ed. Heer Vice-Admiraal De With,
zijnde in den grond met twee zweedsche, zijn persoon met twee kogels door 't lijf
doodgeschoten, en is nu in een kist op Kronenborg bij den Koning van Zweden,
met veel van zijn volk gebergd, daar Z. Exc'® over geschreven heeft, tegen zijn volk
te lossen. D'Ed. Heer "vice-admiraal Pieler Florisz., met zijn kapitein, dood. 's Avonds
kwamen wij voor Kopenhaven ten anker, daar wij zeven deensche schepen van oorlog
vonden. Des anderen daags zagen wij de zweedsche schepen onder zeil omtrent het
eiland Ween. Z. Exc'% ons admiraal, zeer kreupel zijnde van de jicht, liet hem in
een stoel overhijschen in een galjoot, gaande op kapt. Snoek ^ resolveerde met den
deenschen Admiraal en 26 van ons gezonde schepen naar de Zweden toe te zeilen,
en zijn victorie verder te vervolgen. De Zweden, dat ziende, retireerden naar Lands-
kroon — jagende een Zweed tegens den wal, die bij de onzen in brand gesteken
werd. Op gisteren (13 Nov.) kwam Zijn Exc'® wederom, en bracht hem met mijn
sloep, benevens kapitein Van Nes, naar Kopenhaven. — In 't schip OordrecM, leg-
gende aan 't einde van 't Bosch voor Kopenhaven, dezen 14 Nov. 1658» I
• ί- ·
> Γ ^ S ^v^
Ook Van Nes schreef aan zijn moeder ^ dat «de Admiraal zijn eerste proefstuk wei
gedaan» had; zijn broer Jan was onder de 12 man op 't veroverde en gezonken schip
geweest, "die zich op de boegspriet van de Dordrecht gered hadden. «Het was een heet
' Paulus Egbertsz Snouck, op Duivenvoorde van ile Admiraliteit te Amsterdam. Zie de volledige
lyst aller schepen on scheepsvoogden achter 't Kort lericU, blz. 33,
® Zie de aangehaalde Twee Bnemn^ enz.
des vaderlands. . 547
gevecht», meldde hij, «dat ik in mijn leven in geen harder geweest ben». De Admi-
raal en hij hadden er — naar hy niet zonder eenig zelfbehagen schreef — «het spits
moeten afbijten; ik kwam bij hem aan boord met mijn schip, en sloegen heel hard,
zoodat de Admiraal en ik daar twee zoo havenden, dat zij het opgaven, maar zijn
beide gaêr gezonken, en de grootste ging door, zoodat, God lof, de victorie aan
onse zijde is gebleven».
Zoodra Hun Hoog Mögenden de zekere tijding van 't gebeurde ontvingen — wat
echter vrij lang aanhield, daar de galjoot, door Wassenaer den 9» reeds met het be-
richt naar 'l Vaderland uitgezonden, door tegenwind eerst den binnenliep —
haastten zij zich, er door de HH. van Gent en Huygens, als leden der met de fran-
sehe en engelsche zaken belaste commissiën, aan de gezanten van beide rijken mede-
deeling van te doen, onder uitdrukkelijke betuiging, dat hun doel niet anders was,
dan den deensclien Koning in zijn druk te verlichten , en den vrede in 't Noorden
te herstellen. Beide gezanten hadden hun bemoeying slechts met leede oogen aange-
zien. Downing vooral, die van den meest bekrompen naijver blaakte, had op den duur
niet afgelaten, zijn grieven en bezwaren in zijn brieven te luchten, die tevens van
al de nieuwmaren doorspekt waren , omtrent de bewegingen in omloop, door de engel-
sche koningsspruiten en hun partij, vooral in de laatste maanden, beproefd. Persoonlijk
maakte zich de arme man niet weinig ongerust over het in July tot hem gekomen
bericht, dat de hoofddeelnemer aan den aanslag op Dorislaer —Whitford— in 'l land
was, en 't nu op zijn leven toelei, om den ijver, waarmede hij zich tegen zijn
partij kantte, en met name dezer dagen nog het bidden der engelsche predikanten
voor de Stuarts belette, waardoor hij zelfs de Koningin van Bohemen en hun verdere
koningsgezinde hoorders uit de kerk gedreven had Hij was niet gerust vóór Whit-
ford zich, in October, over Rotterdam heel naar Rusland weer uit do voeten had ge-
maakt I Beide stuartsche prinsen , Karei en Jacob, waren herhaaldelijk dan eens te
Honselaarsdijk of op Teilingen, dan te Zevenbergen, dan wéér te Breda en Prinsen-
hage bij de Princes, hun zuster, of haar schoonmoeder geweest ^ Vooral in de laatste
.weken waren de woelingen van hun aanhang toegenomen, sedert den 13®" Septem-
ber de dood hun grooten vijand, Engelands gehaten Protector, op 59jarigcn leeftijd,
had weggenomen; een Jobstijding, door Downing, den 20en, met even «onuitspreke-
lijke rouw en kommer» vernomen ^, als zij de harten zijner tegenstanders met blijd-
1 De geldelijke scha, hun en hun armen daardoor berokkend, vergoedde hy door een op zö» aan-
vraag hun verstrekte toelage van 150 pond 's jaars; zie Thurloe, Äiaie-Papers, Yll, p. 346 en verder.
. 2 Aldaar p. 429.
® Aldaar, op verschillende plaatsen.
^ Aldaar, p. 379.
548 alge mee ne geschiedenis
schap vervuld had. Nieuwpoort, die voor zijn persoonlijke- zaken eenige maanden in
den Haag had doorgebracht, was eerst sedert een week of negen weêr in Londen
terug, en vond hem reeds ongesteld, gelijk hij dan ook in Maart al in den Haag
voorspeld had, dat de staat van zijn gezondheid hem geen lang leven meer vergunnen
zou «De ziekte», meende hij nu al spoedig te bespeuren ^ dat «meer was dan men
wel wou laten blijken», en hoewel men een Jcorte poos weer «wat geruster» scheen,
bleek die tijdelijke hoop· op beterschap toch ijdel, en lei de gevreesde Protector —
wiens teêrgevoelig vaderhart in de laatste weken daarenboven door het smartelijk
lijden en den dood van zijn meestgeliefde oudste dochter, zwaar beproefd en geschokt
was — het in den morgen van 13 September af, en bekrachtigde zoo Nieuwpoorts
in 't voorjaar gedane voorspelling. Wat deze toen echter mede gezegd had, dat men
wel «geen van zijn hengels)) — als hij ze oneerbiedig noemde — zijn macht in
handen zou laten, werd, aanvankelijk althans, niet door de daad bevestigd, daar hij
nog juist vóór zijn dood een van hen, Richard, met zijn veege Hppen tot zijn opvol-
ger had kunnen aanwijzen, en deze onmiddellijk eenparig als zoodanig erkend was.
Een deerniswaard vervanger eens mans van zooveel doortastende kloekheid en geest-
kracht, onder en door wien Engeland zich tot een ongekende hoogte van staatkundig
aanzien verheven had, en die — als de pen van een britsch staatsman in de vol-
gende eeuw verklaarde ^ ~ er meer dingen tot stand bracht dan een der Koningen
zijner eeuw, terwijl zijn afkondigingen en bepahngen de beste en aanneemlijkste maat-
regelen van verschillenden aard bevatten, die maar tot den dag van heden ongelukkig
steeds onuitgevoerd bleven, en hij-zelf, zoolang hij leefde, de grootste maatregelen,
voor welke het land toen vatbaar was, niet slechts ontwierp, maar ook doorzette en
ten uitvoer lei. Wat de indruk van Zweden's «trouwloozen overval» — gelijk De
Witt zoo gaarne vernomen had — op hem geweest zou zijn, kon daardoor minder
' Zie Aitzema's LeUer of Intelligence van Π Maart. Tlmrhe^ t. pl.
® Zie zijn schrijven van 23 Aug. '5S, Brieven III, blz. 452,
' William, Earl of Shelburne, zie het Chapter of au/oUography in zijn Life by Lord Edw.
Fitz-Maurice (Londen, Macmillan-and Co. 1875), I. p. 30: «it must be allowed, that, while he had
power, short as the moment was, he did set more things forward thans all the kings wo reigned
during the Century. England was never so much respected abroad; while at home, though Cromwell
could not settle the government, talents of every kind began to show them selves, which were
immediatöly crushed or put to sleep at the Restoration. The best and most unexceptionable regula-
tions of different kinds are to be found in his ordinances and proclamations remaining to this day
(1757) unexecuted; and during his life lie not only planned, but enforced and executed the greatest
measnres of which the country was susceptible. See hia conversations with Ludlow (Memoirs I,
p. 319, ed. 1398) particularly about a reform of the law, and his wish to make Ireland a field
of experiment and an example to England."
-vw^.'V·
Yv ·
'T.'^V*'" '
%
ΨΚ'"-
.."■•Α·;
des vaderlands, 549
blijken; die op zijn Raad — naar Tliurloe te oordeelen — kwam INieuwpoort voor,
alles goeds te doen Terwachten. Zeker, is het intusschen, dat er nu — door Η afster-
Ten van het groote Staatshoofd minder doortastende maatregelen in een of ander
zin te wachten waren, dan anders gewis 't geval geweest was. Downing voor zich
schepte alles behalve behagen in de houding, door de Staten omtrent Denemarken aan-
genomen , sedert de zweedsche Koning het opnieuw en zoo verraderlijk overvallen had.
Hij was er volstrekt niet op zijn gemak over, en schreef al aanstonds na 't eerste
bericht daarvan, «de gevolgen grootelijks te vreezen» hij stelde zich die, wat de
bedoelingen der Staten aanging, hoe langer hoe schrikwekkender voor. Zijn groote
yrees— als hij 't den Ιβ^η October onverholen betuigde ^ — was, dat zij «Kronenborg
zouden nemen, en daardoor opnieuw de wet aan Engeland trachten te stellen». Een
week later uitte hij zich meer bepaald en duidelijk nog, dat zij 't zouden gaan «be-.
zetten, gelijk ze 't veel plaatsen voor Brandenburg deden, en 't dan niet zoo gauw
weer los laten», en dat zou voor Engeland niet goed zijn. Toen, gelijk ook later nog
weer % vergeleek hij het post vatten door de Staten op het deensche Zeeland, bij dat
door Engeland op het nederlandsche, maar beweerde, dat men 't «niet zoo spoedig
weer zou vrijgeven». Niets had hij daarom ook liever gewenscht, dan dat men een
engelsche vloot naar de Sont deed uitzeilen, en maakte zich blij over elk gerucht,
dat hem daaromtrent ter ooren kwam, en waarvan hij den min-aangenamen indruk,
in den Haag gemaakt,, dan met welbehagen meldde \ Het doel der Staten was
toch altijd — naar hij zich uitdrukte — «Engeland's handel en scheepvaart te fnui-
ken», en dat zou men op deze wijs het best beletten. Met ergernis briefde hij, 25
Nov., de vreugde over, door 't eerste losse gerucht omtrent Opdams zege, in den
Haag gebaard S en verblijdde zich niet weinig, toen het nog maar weinig grond bleek
te hebben, en er integendeel, van Engeland uit, een veel ongunstiger kwam, dat nu
echter weldra door de juiste tijding gelogenstraft werd. Zoodra hij door de Staten van
deze en hun doel met hun tusschenkomst vergewist werd, haastte hij zich hun terug
te schrijven, dat zijn regeering hun vredelievend oogmerk ten opzichte van Zweden
en Denemarken en in samenwerking met Engeland en Frankrijk allesins goed keurde,
doch dat hij hen waarschuwen moest tegen alle verdere bemoeyingen — gelijk het gerucht
liep, dat zij zich met het Huis van Oostenrijk zouden willen verbinden — en niet min-
der ook tegen het zenden van meerdere schepen, troepen, en voorraad naar 't Noor-
den. In gelijken geest uitte zich den zelfden dag ook de fransche gezant, met wien
— gelijk beide rijken in hun laatste krijgsonderneming — hij zich natuurlijk op den
' Thurloe-Papers, VII. p. 427.
® Aid. p. 441. 3 Aid. p. 507. ·· Aid. p. 506. » Aid. p. 508.
■ v:
-ocr page 557-550 alge mee ne geschiedenis
duur in betrekking gesteld had, en die nu den Stalen Tooral in bedenking meende te
moeten geven, zich in hun vredeHeYend streven niet tot nieuwe verbindingen te laten
meêslepen, of zelfs-meerderen bijstand naar de Sont te zenden van zooveel gewicht,
dat het aan de oprechtheid hunner bedoelingen zou kunnen doen twijfelen. Hij
achtte het daarom best, wanneer zij te zamen met Engeland voorslagen deden, om
alles in 't Noorden in 't effen te brengen, op zulk een grondslag, dat ook voor 't ver-
volg de vrede bestendigd bleef
Wat dien fransch-spaanschen krijgstocht betreft, deze was reeds in den voorzomer
met den gewenschten uitslag, door de beoogde vermeestering van Duinkerken, bekroond.
De engelsche gezant aan "t fransche hof, generaal Lockhart-zelf had het bevel der
troepen op zich genomen, en den 25en Mei het beleg voor de stad geslagen, terwijl
de jonge fransche Koning en Mazarin naar Calais gekomen waren, om van daaruit
alles ga te slaan. Turenne voerde 't opperbevel over de fransche krijgsbenden, en
Lockhart liet hem volgaarne het hoofdbestuur. Beider krijgsijver werd nog in de hand
gewerkt door de overmoedige onachtzaamheid van den spaanschen land- en legervoogd,
die slechts in Condé een beter raadsman vond, wiens waarschuwingen hij echter in
den wind sloeg. Zoo had hij, den 13®° Juny, de roekeloosheid, zich met zijn leger, dat
voor een goed deel uit paardevolk bestond, en waarvan 't voetvolk voor 't fransch-
engelsche verre onderdeed, in de duinen te wagen, om de belegerde stad te ontzetten,
met den door Condé voorspelden, ongunstigen afloop dat hij den volgenden dag ge-
heel verslagen werd, en Duinkerken zelf toen den 25*=° der maand overgegeven, en,
volgens afspraak, den Engelschen in handen gesteld. Nauw een week later volgden
Sint Wynoxbergen, Veurne, en Dixmuiden, en werd in Augustus Grevelingen be-
legerd, dat zich mede nog vóór het eind dier maand overgaf; Oudenaarde 9 Septem-
ber; Meenen den 17®"; Yperen eindelijk den 27®"; een «vloed van veroveringen», gelijk
ze op een gedenkpenning vereeuwigd werden, die krachtig medewerkte, om den oor-
log voor goed ten einde te brengen.
Geheel anders dan Frankrijk en Engeland, nam, als natuurlijk was, Brandenburg
de werkzame tusschenkomst der Staten in Denemarken, en haar aanvankelijk reeds
zoo gunstige gevolgen, op; het Avas alles koren op zijn molen, en was hij-zelf aan
de landzij, in Holstein, reeds met zijn troepen op komen dagen, om ook daar den
Zweed te bestoken. Hij liet dus ook niet na, de Staten onmiddellijk geluk te wen-
' Zie beider schryven aldaar p. 520, 521.
' "Hebt gü ooit een veldslag bijgewoond", vraagde hy den jongen Hertog van Gloucester, die
onder hem diende,, "anders kunt gü er nu een zien verliezen". {Mémoires diiduc d'Torh, aangeh. in
Gaillardin's Mistoire du Mègne de Louis XZF, II, p, 113, en Giiizot's Eist. d'Anß. II, ρ. 308.)
des vaderlands. . 551
sehen met den mo gimstigen uitslag van den zeestrijd, en hun Gods besten zegen loe
Ie bidden op hun «rechtvaardige wapenen», die er geen behagen in schepten, dat de
Zweden tegen alle Yolkenrecht den hun zoo voordeeligen vrede braken. Verre van hun
dus ook verdere pogingen met dat doel te ontraden, hoopte hi], dat zij de deensche kroon
ook van allen verderen druk door hun zeeghafte wapenen verlossen, en op die wijs
een zekeren en bestendigen vrede tot stand brengen zouden. De Staten bleken meer
geneigd, overeenkomstig deze, dan de engelsche en fransche zienswijs te handelen.
Toen De Ruyter, den 22®", met zijn smaldeel van 16 oorlogsschepen, van de portu-
geesche kust terugkomende, te Texel was binnengeloopen, had hij al aanstonds last
gekregen, zich gereed te houden, om er mee naar de Sont te trekken en de volgens
't verdrag nog verschuldigde 4000 man verdere hulptroepen over te voeren; en toen
daarop van Denemarken aanzoek kwam, er een deel der vloot liefst te laten over-
winteren, werd in de zitting der algemeene Staten van 29 en 30 November besloten,
er tAvaalf schepen te laten, en De Ruyter, zoo over deze, als die welke hy er zoo-
dra mogelijk nog brengen zou, tot vlootvoogd te stellen. De zweedsche Koning liet
nu weldra van zyne zyde een manifest uitgaan, waarbij hij, uit aanmerking van 't ge-
beurde , en van de vijandelijke bejegening van Deneraarken niet alleen, maar ook van
de Staten, ondergaan, macht gaf, «alle schepen en goederen den onderdanen van den
Koning van Denemarken of van de Republiek der Staten-Generaal toekomende, overal
waar men ze op zee of in vijandelijke havens kon aantreiTen, te nemen, op te bren-
gen, en te verkoopen».
De plotseling invallende sterke vorst maakte, dat van De Ruyter's afreis voorloopig
nog niets komen kon, daar reeds vóór half December het ijs in de Zuiderzee de
levensbehoeften van de reeds ingescheepte en voorgaats liggende landingstroepen bin-
nen Amsterdam besloten hield, en men die troepen dus weder ontscheepte en in de
naaste zeesteden van 't Noorderkwartier in bezetting lei Deze stremming was den
Staten in zoo ver minder onwelkom, als de gansche tocht Engeland en Frankrijk
minder Avelkom bleek, en beider gezanten zich tot hen gewend hadden, om veeleer
in gemeenschappelijk overleg met Zweden te treden, en zoo den vrede te bewerkstel-
ligen. Beiden wilden daartoe het roeskiller verdrag ten grondslag leggen, met uitzon-
dering der alle uitheemsche oorlogsschepen uit de Oostzee werende bepaling, en De
Witt verklaarde zijnerzijds in vertrouwen aan Nieuwpoort dat, hoewel hij tegen-
over hen dat van Bromsebro daartoe had voorgeslagen en gehandhaafd, hij er per-
soonlijk gaarne in berusten zou, werd de zaak overeenkomstig hun voorstel afgedaan;
» Zie De Witt's schrijven aan Hieuwpoort van β en 13 Dcc. {Hrleven, III, bi ó07 en 513.)
^ Sneven, III, bl. 534 en 550.
561 algemeene 'geschiedenis
hij zag slechts met leede oogen het toenemende mistrouwen yan b^de mogendheden
aan, omtrent de oprechte bedoeling van den Staat tot bevordering yan den vrede.
De al of niet terugkomst der vloot uit de Sont werd daarop naar omstandigheden
aan Wassenaer overgelaten, en in de eerste helft van February door Holland bepaald,
dat men 't daarheen zou zien te leiden, om alles op den voet van 't verdrag van Brom-
sebfo te brengen, en althans «niets van minder voordeel» in 't nieuwe vredesverdrag
te doen stellen, dan 't geen in dat van Roeskilde vervat was, met weglating altoos
der bewuste bezwarende bepaling \ Zoo had men zich al aanstonds de noodige speel-
ruimte voor zijn vredebemoeyingen verschaft, en zette in dien zin het overleg met
De Thou en Downing voort. Men weigerde intusschen in eenig voorstel te treden, dat
de onmiddellijke terugroeping der nederlandsche vloot meebracht, en stemde er alleen
in toe eene verdere bezending in te houden, tot de uitkomst der onderhandeling met
Zweden en Denemarken beslist was, mits Kopenhagen intusschen, zonder naderen
bijstand, geen gevaar liep, genomen te worden. Eenige weken lang hield daarop de
onderhandeling nog aan, tot er, ten slotte, 's avonds van den 21=»' Mei, tusschen acht
en half negen uur, het zoogenoemde Haagsche Concert» uit geboren werd. Den vedel,
daarin van wege Engeland door Downing gespeeld, had het verreweg de meeste
moeite gekost, er naar den eisch van te stemmen. Nog in de laatste dagen zocht hij
herhaaldelijk uitstel, vóór hij zich eindelijk met de anderen eenstemmig, en tot de
teekening der eindelijk vastgesnelde bepalingen bereid verklaarde ^ met welke zich
noch Denemarken, noch Brandenburg in 't minst ingenomen toonden, doch die ge-
heel de slechts naar «vrede» strevende staatkunde van De Witt uitdrukten. Volgens
deze — en hij hoopte de nieuwe engelsche jegeering, «wat anders als tot nog toe
geschied» was, in die zienswijs te zien deelen — was het ware belang van beide Repu-
blieken daarin geïegen, «dat de Koningen van Denemarken en Zweden elkander
mochten balanceeren, en dat alle de landen, aan de Oostzee gelegen, illico, en was
't doenlijk te gelijk, in vrede mochten worden gebracht, opdat de commercie zonder
verhindering haar loop mocht hebben, en geensins dat de Koning van Zweden dien
van Denemarken ten onder bracht, of hem zooverre bleef prevaleeren, dat hij als op
zijn genade zou moeten leven». — «Is Schonen de ziel van Denemarken», uitte zich
' Secreie HesoluUën, II, bL 7.
8 Zie daarover vooral De AVitt's Brieven aan Nieuwpoori, t. pl. bi 607 vv. "Wy hebben", schreef
hil» nog den öag na de sluiting, "den gemelden Heer Downing in deze negociatie zeer difficil gevon-
den. ten respecte hy niet alleenlijk in de substantie, maer ook in de woorden aen sünen last ver-
meynde gebonden te wesen, ende hebben ook können bespeuren, dat hy nogh niet dan met seer
groote scrupule tot de teeckening heeft geprocedeert, ten aensien van eenige passagiën, die hy niet
hadde kennen doen ter nedorstellen in de termen van zijn last". (Aid. blz. 000). \
jg-.
r - tt
-
DES VAbERLANDS. 553
wat later een ψ denzelfden geest gesteld schrijven \ «de commercie is de ziel van
onzen slaat. Wij hebben te doen gehad om de commercie met Frankrijk, met Spanje,
met Engèland, ook met Denemarken, lange jaren, dik en menigmaal; 't einde is
geweest vrede. De commercie en vrijheid van dien is 't al, en 't zijn al menschen;
met menschen moeten wij handelen, en wij zijn zelf ook menschen. In de Sont is ie
voren groote exactie geschied, 't zou bij Zweden niet veel erger kunnen worden ge-
maakt; maar als Frankrijk, Engeland, en onze Staat het eens zyn, gelijk door
't haagsche tractaat die eenigheid is gemaakt, dan zijn wij gezamenlijk buiten allen
twijfel meester van de navigacie en van de Sont. Den drie Staten is 't genoeg, als
maar de navigacie wordt hersteld in vrijheid». Van de zij der Staten was het meeste
bezwaar gevonden in de bepaHng, dat de vloot onder Wassenaer de macht benomen
was, aanvallenderwijs te handelen; dezelfde bepaling gold trouwens ook voor de engel-
sche vloot, die onder Montague naar de Sont gezeild was, terwijl omtrent die van De
Ruyter bepaald werd, dat ze binnen 't zelfde tijdsbestek niet naar Kopenhagen, noch
door Sont of Belt naar de Oostzee, stevenen mocht I Zij ging juist den dag na de slui-
ting, ten getale van 39 oorlogschepen, het ander vaartuig niet meegerekend, uit
Texel zeil, en werd haar dus de haar geldende bepahng nu met de post nagezonden.
Op haar had zich een viertal buitengewone afgevaardigden der algemeene staten — de
pensionarissen van Dordrecht en Amsterdam, Govert van Slingelandt en Pieter Vogel-
sangh, de friesche edelman en U der Staten Willem van Haren en de secretaris
van Zeeland Pieter de Hubert — ingescheept, om, als 't in hun lastbrief luidde,
«ingevolge der allianciën van 1649 eu 1657, Zijne Majesteit van Denemarken nader
bij te springen met zoodanige verdere middelen van defensie, als bij overweging van
de tegenwoordige hoogdringende ongelegenheden, de afwering van de gevreesde oppres-
sie zal geoordeeld worden te requireeren»; doch zich daarbij tevens «te informeeren,
over de negociaciën , die door andere koningen, repubheken, princen, potentaten of
staten bij Z. M. óf aangezocht of gedreven, öf ook wel al bereids aangegaan of geslo-
ten zijn, met last, om op 't geen nog in zijn geheel is, een wakend oog Ie houden,
en die voorzorg te gebruiken, dat, is 't doenlijk, voor het toekomende geen zoodanige
contracten, onderhandelingen, en allianciën mogen worden geëntameerd, veel mm
tot sluiten gebracht, dan met kennis en voorgaande communicacie van H. Hoog Mö-
genden» De Staten, men ziel het, begeerden zich, spijt alle tusschenkorast van
anderen, in hun sleutelmeesterschap van de Sont te handhaven; hun scheepvaart en
' Misske mn den Sr. A. Κ iegens de loopende discoursen, germhien, enie memoriën. Amster-
dam, 1659.
2 Zie het Tractaat in zjjn gebeel bi) Aitzema, IV, bl. 383 vv.
« Zie aldaar, bl. 380.
IVe deel, 1" stuk.
-ocr page 561-554 algemeene 'geschiedenis
handel had er te veel belang bij, zich de vrije vaart en doorvoer te verzekeren, dan
dat zij gevaar wilden loepen, die door een derde te zien stremmen of afsnijden, .en
de amsterdamsche dichter juichte er hun blijde voor toe. Denemarkens benarde om-
standi^^heden, zijn bittere benauwing door Zweden gaven hem aanleiding, het onder
Zweden's handen als op 't nijpen voor te stellen, en de Sont als zijn «keelgat», dat
door den zweedschen «hangman» zoo aanstonds voor goed zou dichtgeknepen worden.
«Het keelgat», zoo stelde hij zijn «Noordsche Nachtegaal voor 's Konings» hem van
een vorig jaar bekende «kroegjen aan de Sont» zingende voor:
Het keelgat was geyangen;
De hangman met de bast
Stond ree de keel te liangen,
Zü had te veel gebrast;
Meester Henker niaalite vast
Den strop gereed;
Toen brak hem 't zweet,
Doodzweet, uit van angst en last.
De hangman sprak: "nu prevel
Voor 't leste nog een woord";
Het keelgat kreet gansch krevel:
"Och, meester, spaar uw koord;
Meestor, ga zoo ras niet voort;
Och, scheld mij kwijt
Een luttel tijd,
Eer de strop den asem smoort I" —
Elk merkt dat hier gevaar is.
Men hoort elks stem iu 't rond,
En gaf een Pensenaris
Van 't lijf, den vrijen mond,
Last, dat hij de keel terstond
Van strop en touw
Verlossen zou,
Eer zich 't lijf verlegen vond;
Dat, bü gebrek aan handen,
Verboden weer te biên,
De mond zijn koopren tanden
i-
Eens fel zou laten zien,
Eer hy 't halsrecht liet geschiên;
Want vindt de beul
Bjj 't recht geen heul.
Hij zal de galg ontvliên.
5äie Vonders EeMdioMen, nieuwe uitgave; Schiedam, 1876
-ocr page 562-DES VAbERLANDS. 555
In de eerste dagen van Juny in 't Kaltcgat gekomen, kreeg De Riiyter door Van
Slingelandt het bericht omtrent de drie weken uitstels in handen, en zette daarop de
reis voort. Den IS®»· vereenigde hij zich met Opdam in den grooten Belt — nog vijf
dagen vóór zij geheel om waren — en gingen daarop twee der afgevaardigden, Vogel-
sangh en Haren, tot den deenschen Koning naar Kopenhagen, beide andere tot den
zweedschen naar Kronenburg. Opdam had, terstond na Montague's aankomst in de
Sont, in 't begin van April, in de vriendelijkste bewoordingen bericht daarvan ont-
vangen gelijk ook, een week of wat later nog, Engeland's nieuwe Protector den
brilschen vlootvoogd had aanbevolen, zich vriendelijk omtrent de Hollanders te gedra-
gen % en was beider verhouding geheel overeenkomstig dat welgemeende voorschrift
geweest. Die tot Engeland in 't algemeen liet thans dan ook niets te wenschen
over, en betuigde zelfs Downing, den Juny, De Witt volmondig, «dat er tegen-
woordig niet een eenige actie of materie van klachten tegen den nederlandscben
Staat overig was, 't welk hij zelfs vertrouwde nooit bij menschen memorie geschied
te wezen», en door De Witt, meer hoopvol dan zeker, «als een goed voorteeken van
soliede vriendschap tusschen beide naciën» begroet werd Minder vrede had Branden-
burg met den tegenwoordigen stand van zaken, en zich «met de uiterste heftigheid
tegen het effect van 't in den Haag verhandelde verklaard S gelijk ook de deensche
Koning er zich niet minder misnoegd over toonde. Brandenburg wist men weldra met
de verzekering te paayen, dat, wanneer de Keurvorst er in slaagde, zich met zijne
troepen van Funen te verzekeren, en dit dan «onder de macht en gehoorzaamheid
van den Koning van Denemarken stelde», W^assenaer, «onaangezien het gesloten trac-
taat, en zelfs gedurende de daarin vastgestelde drie weken, gehoudep zou zijn, met
zijne onderhebbende vloot, dat eiland nevens andere Zijner Majesteils landen te verde-
digen» Daar intusschen die Keurvorst, in de volgende maand, de landing op Funen
te vergeefs beproefde, en zich met zijn troepen terug zag slaan, was er vooreerst
aan die verdediging nog geen denken, hoewel de drie weken zelfs met een tweede
drietal verlengd werden, daar de engelsche gemachtigden nog niet waren aangekomen;
een uitstel, waartoe zich W^assenaer, als Montague meldde, slechts met moeite door
hem had laten bewegen ^ Den Koning van Denemarken zocht men, op zijn herhaalde
> Zie Montaguc's schrijven in de Thurloe-Papers, VII, p. 644 en 652.
« AM. p. 666.
3 Zie zijn sehrjjven aan Nieuwpoort van die dagteekening, Brieven, III, blz. 649.
* Zie aldaar bl. 684.
5 Zie De Witt's meêdeeling over zijn onderhoud met den brandenburger gevolmachtigde Weymann,
in zijn schrijven aan Van Slingelandt van 15 Juny {Brieven, VI, blz. 19).
® Zie MeadowB schrijven van 28 Juny, in de Thurloe-Fapers VII, p. 691.
556 algemeene 'geschiedenis
klachten, in een uitvoerig vertoog ' aan 't verstand te brengen, dat men wel door
't haagsche verdrag zich verbonden had, in dat korte tijdsbestek, met de vloot «niet offen-
sivelijks te entrejireneeren tegen den Koning van Zweden, maar geensins om Zijne
deensche Maj\ niet zoo goed als voorheen te blijven verdedigen en alle vijandelijke ver-
drukking naar vermogen af te weren», zoodat men daartoe zelfs wel «offensivelijk agee-
rem mocht, en daarom ook opzettelijk den L^-Admiraal had aangeschreven, dat «hem
volkomenlijk vrij bleef om ïq ageer en defensievelijk tot afwering van alle oppressiën,
die tegen Z. M. of deszelfs rijken en landen, 't zij tot benauwing der stad Kopenha-
gen, 't zij met verrassing op eenige eilanden of andere plaatsen onder Z. M.'s gebied,
of andersins in eenigerhande manier zou worden ondernomen; ook ingeval iets zou
mogen worden gemolieerd tot nadeel van de nederlandsche vloot of ingezetenen; en
dat hij bijgevolg, niettegenstaande dat Tractaat, de aldus voorbehouden vrijheid ten
beste van Z. M. en tot behoud der macht van den Slaat, hem toevertrouwd, mits-
gaders tot bescherming der goede ingezetenen van dién, resolutelijk vermocht te ge-
bruiken». Dat de zweedsche Koning zich dan ook van de eilanden Langeland, Falster,
en Laaland had meester gemaakt, was vóór 't sluiten van dat Tractaat, in de maanden
April en Mei, gebeurd; gelijk hem daarop Moen in handen geraakt was den dag-zelf
vóór het door den Lt.-Admiraal ontvangen was. Men mocht die vermeestering dus
niet, gelijk van andere zij gepoogd was, als de «kwade vruchten van dat tractaat en be-
droefde efferten van de wapenschorsing» doen voorkomen, «zijnde» — als er ten over-
vloede, in echt wittiaanschen stijl, nog werd bijgevoegd — «zijnde voorwaar in de
nature en in 's menschen begrijp eene impossibiliteit en een notoire contradictie im-
pliceerende, dat de vruchten en eiTecten hare oorzaak zouden precedeeren, en niet
excusabel van groote onbedachtzaamheid, dat men in punten van zoo hooge impor-
tancie Z. Mt.'s genegenste en getrouwste gealheerden, zoo hatelijk had zoeken te be-
zwaren, en Z. Mt.'s koninklijk gemoed bekommeren met zaken, die uit de toedracht
van dien en de simpele tijdsaanmerking, overtuigend konden blijken, inderdaad anders
gelegen te zijn».
Onderwijl waren ook de engelsche gevolmachtigden aangekomen, en hadden onmid-
dellijk eene vriendschappêlijke samenkomst met al de nederlandsche, op het fregat de
Landford voor Rongstedkro, halfweg Elseneur en Kopenhagen Zij vaardigden daarna
' Zie de Missive van H. H. M. Staten-Generaal enz. aen S. K. M. van Denemarke, over de bevre-
digde mortsche Tconingen (31 July). Amsterdam, 1J659.
® Dit waren de "Koningskroegjes" van welke Vondel in "'^ers gewaagt, dat waarschjjnlyk däär
aan boord door Vogelsangh werd meegedeeld, en door hem en zjjn hollandsche vrienden gezongen:
«aengaende de conferentie" — zoo schrijft hij toch 30 Aug. aan De Witt {Srieven VI, bi. 157) —
•■gehouden aen Koninghscroegh, op het fregat de Landtfort, waer my onmogeljjck geweest meerder
DES VAbERLANDS. 557
een tweetal hunner naar laatslgemelde stad af, die van den deenschen Koning de wel-
kome Yerklaring vernamen, dal hij bereid was met Zweden te onderhandelen, en
daartoe twee senatoren afvaardigde. Daarop echter naar Kronenburg gekomen, voerde
hun de zweedsche Koning te gemoet, dat hij hen wel «als bemiddelaars, doch niet
als scheidsrechters» erkende, ofschoon hij evenzeer een tweetal senatoren in oommissie
stelde. Hij zei ook, «voor zijn veiligheid, op zijn eigen kracht, en niet den bijstand
zijner vrienden te vertrouwen». Bij een volgend bezoek, hem in zijn leger gebracht,
en waarbij zij hem een ontwerp van bevrediging ter hand stelden, weigerde hij dit
van hen aan te nemen, en zei alleen met Denemarken te willen onderhandelen; en
zich daarop tot de mede-aanwezige nederlandsche gemachtigden, Slingeland en De
Hubert, wendende, verklaarde hij dezen, hen als zijn vijanden te beschouwen en in
geenerlei wijs hun bemiddeling zelfs te willen aannemen, draaide hun toen in arren
moede den rug toe, en ging naar de andere zij van 't vertrek, waarin hij hen te
midden van zijn officieren, hovelingen, en lakeyen ontvangen had'. De onderhande-
lingen werden in de volgende weken met de in commissie gestelde beeren voortge-
zet , terwijl de engelsche vlootvoogd zich te gelijker tijd met zijne schepen, op een paar
fregatten na, weêr huiswaarts begaff, weinig gesticht over de door Karei Guslaaf
aangenomen houding. De deensche resident in den Haag, Charisius, beklaagde zich
van zijne zijde bij de Staten over de onwaardige handelwijs van Zweden, en Holland
vooral toonde zich daarover zeer gebelgd, doch stelde voor, er met Downing en Dc
Thou over te beraadslagen. Men trad echter tevens in overleg, om Opdam met een
te schrijven, als wy geschreven hebben; het was laet naedemiddagh doen wy aen boordt quaemen,
ende setteden wy ons aenstondts aen de tafel, alwaer de maeltijdt gepasseerd werdt met taefeldis-
coursen; van mienen eii contenanciën die daer voorvielen sonde Uw Wel Ed. tny niet vergen, soo
deselve present waer geweest, niet om exces van dranck, maer redenen van andere wolycTcheydt, die
het best is de penne niet te vertrouwen"; doch die dan waarschijnlijk in het vermaak bestond, uit Vondels
guitige scherts geput, van welke eerst zoo het laatste coplet: «Dit werd voor 's Konings kroegjes" enz.,
geheel verstaanbaar wordt. In den brief van Van Slingelandt (blz. 123 aldaar) leze men, met betrekking
tot dezelfde , Koningscroegh voor Koningsioeg. Verg. voorts den Ned. Spectator , Mei.
< Zie het bericht der beide engelsche Heeren in de Thurloe-Papers, t. pl. p. 733, en verg. de Let-
ter of Intelligence, ald. p. 736. nVij zijn", schreef dan ook Van SUngdandt den 30" Aug. aan De Witt
{Brieven, VI, blz. 146), "op eergisteren in 't legher met soodanige rudesse bejegent, dat S. M. ons
genoechsaem dreyghde te arresteren; ende naedat ick hadde geseght, dat hetzelve noghte met sijn
justicie, bescheydenheyt noghte generositeyt soude accorderen, antwoordde-daerop, dat hy geen
goedtheyt hadde voor syne vyanden, ende hadden wy een project gemaeckt op de vloote, hy hadde
een project op syde, slaende op den degen; ende alhoewel ick seer raisnoeght waere, hebbe ick
S. M. met s^ghtmoedigheyt getraght, roet deductie van kraghtighe redenen, in 't ongeiyck te stellen,
maer alles te vergeefs".
3 Zie aldaar bl. 734.
-ocr page 565-558 algemeene 'geschiedenis
dozijn schepen terug te doen komen, wat echter minder naar den zin der beide
noorder gewesten was, die een nadere onderhandeling met Brandenburg verlangden,
met het oog ook op het vervoer van zijn paardevolk. naar Funen. De engelsche gevol-
machtigden te Elseneur verklaarden zich het stijfhoodig verzet van Zweden niet, daar
het, juist door de in den Haag gestelde punten aan te nemen, elke beweging der
nederlandsche vloot tegen zich voorkwam , en gelegenheid kreeg tot wijdloopige en
hem voordeelige beraadslaging over de ontruiming van 't land en andere zaken; ter-
wijl het zich nu natuurlijk op een vijandige beweging van nederlandsche zij kon bereid
houden ^ De Koning-zelf «betoonde zich» — als Slingelandt den 6™ Sept. naar den Haag
meldde —- «niet min op Engeland als den Staat van Nederland misnoegd, en ontsloeg
alle officieren en matrozen van die nacie in zijnen dienst te water geweest, vóór hij
ze nog betaald had Vogelsangh kon er intusschen wel in komen, dat Zijne zweed-
sche Majesteit zich vrij wat verstoord vond. Hy zei, wel in te zien, «dat het voor een
Koning, victorieus en coeragieus zijnde», een hard gelag was, zich, op 't voetspoor
van den deenschen, naar 't ontwerp der hem opgedrongen bemiddelaars klakkeloos te
schikken, en dat daartoe «door omstandigheden een andere zwier aan de zaak gegeven
behoorde te worden» Die omstandigheden waren echter ver te zoeken, en hij stelde
daarom ook «het succes van vrede als desperaat»; hij hoopte maar, dat Kopenhagen
«in postuur gebracht zou kunnen worden, om den winter uit te houden, waartoe
levensbehoeften, geld, en brandhout noodig waren», die men echter, daar de zee
open en er winst mee te doen was, allen kans had bij tijds te erlangen. Van beide
nederlandsche vloten, die thans onder Femarn lagen, Avaren De Ruyter en Jan Evert-
sen, met 26 schepen en twee branders, den September naar Kopenhagen gekomen,
de overige onder Wassenaer ter plaatse voor anker gebleven; wat den gevolmachtig-
den maar half naar den zin was, daar zij meenden, dat men ze thans tot belangrijker
doeleinde bezigen kon, dan — als Wassenaer scheen voor te hebben — er «onbe-
kommerde» koopvaarders mee te geleiden De Witt stortte zijnerzijds in een ver-
trouwelijk schrijven aan Vogelsangh zijn hart uit ® over den loop, allengs, tegen zijn
zin, door de zaken genomen, en over de handelwijs sedert 1657 door Denemarken
gevolgd, waardoor «Zijne deensclïe Majesteit tegenwoordig in zoo perplexe gelegenheid
vervallen» >vas, in plaats van «paisivelijk en glorieuselijk in possessie van zijn gansche
rijk te zijn». Hij herinnerde hem daar, hoe ernstig hij er naar gestreefd had, «den
» Zie hun schryven van 'Vss Sept. ald. p. 742.
2 Briemn, VI. bl. 161. » Ald. bi. 163.
·· Zie aldaar, en verg. Van Slingelandt's brief van den 10, bl. ^68.
Aldaar bl. 177.
-ïi
Iv.V;
•(A
f-
m
'f.s' ■
'r.
DES VAbERLANDS. 559
ongelukkigea oorlog te voorkomen, dien het Z. M. geliefd had, in den jare 1657 aan
te vangen; met boedanige bekommeringen hij voorts, in 't laatst van dit jaar, toen
de ondervinding geleerd had, hoe ver zij zich hadden misgrepen, die-geoordeeld hadden,
dat Denemarken in dien oorlog Zweden de wet zou stellen, zich moeite had gegeven,
het werk tot een spoedig besluit van vrede tusschen beide rijken te brengen; en hij
maakte hem daarbij thans in vertrouwen, met waarheid, bekend, dat hem omtrent
dien tijd met kennis, ja, door last van den Koning van Zweden zelf — als hij ver-
trouwde en nog meende — voorslagen aan de hand waren gegeven, pm alles te her-
stellen op den voet van het verdrag van Bromsebro, mits Zweden voor de ontruiming
van Jutland en Sleeswijk-Holstein de betrekkelijk geringe geldsom van zes ton gouds
erlangde; dat hij daarvan den deenschen minister in den Haag, Gharisius, gesproken had,
en, om alle ongemak te voorkomen, dat geld wel door de Republiek had willen doen
verstrekken, gelijk hy dat ook zijn oom van Zuidpolsbroek reeds had voorgesteld en
dezen niet ongenegen gevonden; doch dat hij van deensche zij op zulk een weêrzin
daartegen gestuit was, dat er onmogelijk vooreerst iets aan te doen was, en daarop
plotseling de harde winter ingevallen, die het zweedsche leger naar Funen en Zeeland
gebracht had, en de zaak geheel van gedaante doen veranderen. En nu had hem
't haagsche verdrag het eenigste middel gedacht, om den deenschen Koning nog zoo-
veel doenlijk te redden; o, riep hij daarom Virgihus nazingende uit:
O, waar der Denen zin toen niet zoo linkBch geweest!
want hij meende met zekerheid te kunnen betuigen, dat, zoo de Koning, bij de ont-
vangst van 't verdrag, er zich naar had willen richten, de vrede gemaakt waar ge-
weest, of anders Zweden de weigerende partij gebleken, en dan het zomerseizoen niet
nutteloos zou voorbij gegaan zijn. Nu 't eenmaal zoo ver was, meende hij, dat men
niet zijn hersenen moest kwellen, om te redetwisten, wiens beleid omtrent het gCf
beurde te prijzen of te laken was, maar alleen zijn vernuft gebruiken en alle krachten
inspannen, om alsnog het werk ten beste te keeren, en voor de toekomst meer voor-
zichtigheid te plegen, dan ten aanzien van 't verleden gebezigd was». Daartoe zou hij
zijn «klein talent met alle oprechtheid en zorgvuldigheid te werk leggen, zonder zich in
't minst te bekreunen, wat men daarvan 't zij binnen, 'l zij buiten 's lands mocht
oordeelen. Bic murus aJteneus esto: nil conscire sibi et nuUa pallescere culpa)·) — ge-
lijk hij er uit zijn Virgilius bijvoegde, of, gelijk Vondel hem geteekend had, «Be-
koord door niemands gunst, verschrikt door niemands haat». Het geval, waarvan hij
gesproken had, had zich thans werkelijk voorgedaan, de Koning van Zweden was
weigerachtig of — gelijk hij zich uitdrukte — refmant gebleken, en behoefde dus
als zoodanig slechts door de haagsche concertanten — met name Engeland en Neder-
5öO algemeenë ceschiedenis
land ^— erkend te worden, om hen gewapenderhand tusschen beiden te doen treden,
en den vrede in 't Noorden gemeenschappelijk te herstellen. Men duidde 't, in dat
opzicht, den weggezeilden engelschen vlootvoogd zeer ten kwade, dat hij zich met zijn
schepen uit de voeten gemaakt had, en daardoor de nederlandsche alleen voor alles
liet opdraayen. De Witt en de Staten kweten zich intusschen van hun pHcht, beraad-
slaagden, hoe Kopenhagen vóór den winter van alle nooddruft te voorzien, namen 25
September reeds voorloopig het besluit, door den Raad van State voor 8 maanden
levens- en andere behoeften voor hun krijgsvolk derwaarts te zenden, die men het voor
billijken prijs zou kunnen afzetten, buiten de bezorging van zooveel rokken, hemden,
kousen, en schoenen, als het noodig had en men het natuurlijk om niet zou ver-
strekken. Zij bepaalden tevens, dat zij te Lübeck een commissaris in dienst van den
Staat zouden aannemen, waartoe in de eerste helft der volgende maand de resident
Le Maire benoemd werd. Al hun ijver volstond niet, om den anders goedwilligen deen-
schen gemachtigdeinden Haag, Charisius, gunstig voor hen te stemmen; hij leverde
ter zelfder tijd «aanstootelijke» vertoogen bij Hun Hoog Mog». in, die «niet zonder de
hoogste verontwaardiging» door dezen werden opgenomen, en «met een eenparige ver-
foeying» van al de leden aangehoord, gelijk ze hem dan ook, zonder nadere kennis-
neming, eenvoudig weêr behandigd werden I
In spijt'van den wrevel, waarmede Karei Gustaaf den franschen gemachtigde en
zijn secretaris verzekerd had, dat hij zich «hever met een ponjaard het hart wilde
afsteken», dan den ontworpen vrede aannemen, en «zich aan duizend stukken laten
hakken», dan zich de wet te laten voorschrijven door dezulken, die 't er slechts op
toeleiden, hem tot weigering te dwingen ^—«Koningsmoorders en kramers», gelijk hij
zich bij een andere gelegenheid uitdrukte—zond hij thans toch nog een nieuw onder-
handelaar, den Ridder Coyet, naar den Haag, om, met schitterende beloften, de
Staten ter elfder uur nog voor zich te winnen. Blijkbaar was het hem echter hoofd-
zakelijk te doen , om wat tijd le winnen, en zoo mogelijk verdeeldheid onder zijn vijan-
den te brengen. Men liet er zich niet door van de wijs helpen, en ging in den Haag, gelijk
aan de Sont, rustig zijn eigen gang. Tijdens Coyet naar den Haag op weg w as, bevond de
zweedsche Koning zich te Nyköping op Falster, en hadden daar Van SHngelandt en twee
--
' "De fransche ambassadeur" toch — gelijk Van Slingelandt 8 Oct. aan De Witt meldde — ont-
trok zich "genoeghsaem aen alle de besoignes, onder voorgeven van defect van last", gelijk hij zich
dan ook bü dat tooneel in 't zweedsche legerkamp, bij 't aanbieden van 't vredesontwerp, van de
andere heeren gescheiden had, en niettegenstaande hem dezen "iterativelijk ende overluit som-
meerden, onder de officieren bleef staeu". {Bruven, VI. blz. 220).
® Zie De Witt's schrijven van 17 Oct. {Brieven^ VI, blz, 22é.)
' Zie Van Slingelandt's Brief van 10 Sept., ald. blz. 169.
(v.
-ocr page 568-des vaderlands. 5gt
zijner medegemacliligden — Voghelsang bleef te Kopenhagen — een onderhoud met
hem, waarbij hij zich zeer vreégezind voordeed, maar toch tot geenerlei afdoende
voorslagen kwam. 't Werd daarom hoe langer hoe meer tijd van de andere zij eerst
door te tasten, en door een krachtdadige handeling blijk te geven, dat men 't ernstig
met de zaak meende. Wassenae'r-Opdam was met 21 schepen naar 't vaderland terug-
gekeerd, en De Ruyter, die eerst met zijn vloot voor Landskroon gelegen bad, om er
de zweedsche werkeloos te houden, was nu naar de Bell gezeild, om daar op Funen
het krijgsvolk aan wal te brengen, dat, in verband met het brandenburgsche, zich
op dat eiland legeren en er., door de nederlandsche vloot gerugsteund, den Zweed
uit verjagen zou. Omstreeks 28 November ging men daartoe over. Men beproefde toen
eerst bij Nyborg te landen, doch slaagde daarin niet, en stevende dus naar het noor-
delijker gelegen Kartemunde, waar men, door 't geschut der vloot gedekt, de voet-
knechten ontscheepte, die, door Killegrew en anderen voorgegaan, post vatten en den
hen tegenstrevenden vijand keerden. Den volgenden dag zette ook hel paardevolk, onder
den ridmeesler Buat, voet aan wal, en trokken de troepen daarop gezamerilijk voort,
om zich met de uit Middelfort aanrukkende Duitschers en Polen onder den veld-
maarschalk Everstein te vereenigeu. Den 24®" kwam het toen tot een bloedigen strijd
met de zweedsche, die, door De Ruyter van zijn scheepsboord uit aanschouwd,
den ganschen dag aanhield, en met de vlucht van Zwedens leger binnen het sterke
Nyborg, het verlies van al 't veldgeschut en een groot aantal dooden en gekwetsten
eindigde.. Door goed weer begunstigd, ging daarop De Ruyter dien eigen nacht ook met
zijn schepen onder zeil, zond zijn schout-bij-nacht Cornelis Evensen, den commandeur
De Wildt, en drie kapiteins aan den Noord van Nyborg, en stevende zelf met de overige
de baai in, twee van de Zweden bezelle forten voorbij, die hij hen door zijn geschut
ontruimen, en door zijn volk mei de Princevlag beplanten deed. Hij beschoot daarna
een uur lang de stad, tot ze hem door een trompetter liet smeken, omdat lestaken,
daar ze te land aan 't onderhandelen was. Hy gaf haar een uur tijds, en begon, tocH
dk om was, op nieuw te schieten, tot ze hem door een schrijven van den deenschen
veldoverste Schack deed blijken, dat ze zich op gena en ongena had overgegeven, en
daardoor geheel Funen weder aan Zweden ontrukt was.
Het lieir, dat fluka al 't eiland klemde,
En blank in 't harnas brieschte op strand,
Stond uitgeplondèrd in het hemde,
Versmacht van rook, geroost van brand;
Ei, hoort, hoe ze om genade schreeuwen,
En strijken vlag en standerdvaani' —
' Zie Vonders Triomf over Fwnen. (Dichtw. II, blz, 328.),
IV« deel, Ie stuk.
71
-ocr page 569-562 algemeene 'geschiedenis
Niel minder dan 88 standaards en 28 vaandels vielen den verwinners ten buit, ter-
wijl van 's vijands zij meer dan 2000, van de hunne slechts een paar honderd bleven,
10 stukken geschut uit Nyborg, 7 in den slag veroverd werden, en 18 andere
te Middelfort vernageld waren. Gevangenen werden er tusschen de vier- en vijfduizend
gemaakt, waaronder de oudste en ervarenste zweedsche hoofd- en andere officieren,
's Maandags den 2G®'' ging De Ruyter met den deenschen admiraal Bielke aan wal,
om uit den mond van Schack den dank voor den bewezen dienst te ontvangen, en
vond het er «zoo vol menschen, van Denen, Neêrlanders, Keizerlijken, Polen, Bran-
denburgers en alle gevangen soldaten, dat men er kwalijk door kon komen». Hij
voer dan ook maar «ijlings weer aan boord», te meer daar «'t plunderen bij velen
zeer gruwelijk omtrent het vrouwvolk aanging, 't geen droevig was omzien: ze lieten
veel menschen in haar hembd staan», en 't bleek dus wel, hoe «d'oorlog alles ver-
slond». Den volgenden ochtend zeilde hij met zijn schepen de baai van Nyborg, even
als 's middags van den 28™ de Belt, weer uit, om langs Langeland — van waar hij
Sweerts met zeven schepen en eenige fluiten naar Kiel om brandhout voor Kopenha-
gen zond — naar Lübeck te stevenen, waar hij 's ochtends van 1 December op de
reede voor anker kwam ^
De zweedsche Koning had zich, op 't eerste bericht der onderneming, van Falster
naar Korsor op Zeeland begeven, en was , na den afloop, van daar weer naar Else-
neur vertrokken, waar ioen de onderhandelingen nog een poos lang, zonder veel
baat, werden voortgezet I Met Nieuwjaar ging hij naar Gothenburg, waar hij de
Stenden bijeen had geroepen, om er over 's Lands zaken te beraadslagen; hij zou er
echter niet weer uit terugkomen. Als om Vondels voorspelling, by den «triomf op
Funen», in den letterlijksten zin gehoor te geven,
De stokebrand — hy stort, hij zinkt,
En is gereed den geest te geven,
blies hij, nog vóór het einde der beraadslagingen, door hevige koortsen aangetast en
weldra overmand, den 23™ February den laalsten adem uit; juist toen hij, door den
weêrspoed zijner wapenen, zoo op Funen als in Koer- en Duitschland, gedrongen,
zich hoe langer zoo meer tot den vrede geneigd begon te voelen I Naarmate hij zich
I Zie, over een en ander, zijn schrijven van dien eigen dag, van daar, aan boord van "'sLands
schip 't Huis te Zwieten", aan de admiraliteit van Amsterdam.
ï «De Kopenliagen on a", als Aitzema 20Dec. schreef, "que les 3 députés estoient encore toujours
ä Elsenor, (lu'on y brouilloit beaucoup de papier sans rien faire' {.Thurloe-Fapers, VII, p. 796).
3 "The King of Sweden lias. tmtil of late, shewed reluctance uuto the peace we have proposed
unto him; withiu these few weeks he hath seemed to be of a gentier temper, and wolbelieve, iu a
ï. ·' ·
,.Λλ
-ocr page 570-DES VAbERLANDS. 563
echter meer Yreêgezind betoonde, krabde die van Denemarken nu op zijne beurt wéér
achteruit, en dat niet zonder toedoen van een der nederkndsche gemachtigden, den
frieschen edelman, Haren, die, zeer tot ergernis zijner medeafgevaardigden, alles deed
wat hij kon, om hem tegen de ontworpen vredebepalingen op te zetten, en in zijn
weêrzin over 't verlies van Schonen te stijven. Gelijk Van Slingelandt reeds 19 Janu-
ary gemeld had, hoe de deensche Rijksraden beweerden, dat, zonder herkrijging van
Schonen, de vrede «noch eerliik noch verzekerd» kon wezen, en deze meening «door
de onvoorzichtige discoersen van één zijner HH. Collegen, bij alle gelegenheid, en
doorgaans als 't het minst te pas kwam, niet weinig gestijfd» werd was dat ook
verder, in toenemende mate het geval gebleven, en dit vooral gebleken, toen, in de
volgende maand, een door Sidney en Van Slingelandt ontworpen, en door de overige
Heeren goedgekeurd verdrag was ter tafel gebracht. Sidney had toen een door den
Koning en Haren in 't Nederlandsch gevoerd-gesprek bijgewoond, dat hij-zelf wel niet
woordelijk verstaan had, doch uit enkele fransche uitdrukkingen en de geheele hou-
ding wel had kunnen opmaken, daarover te loopen. Daarbij had 'Z. M. o. a. gezegd,
dat hij liever woÜ sterven, dan zulken vrede aan te gaan, bij welken Kopenhagen
«een grensplaats zou blijven, en hij-zelf in geen volkomen zekerheid op zijn bed kun-
nen rusten» I Zoo scheen, als van zijne zijde De Hubert opmerkte, «de koninklijk-
deensche staatkunde als op twee zeeën te drijven , aan de eene zij de haagsche overeenkomst
aan te nemen, om zich van Hun Hoogmogenden zee- en landmacht te kunnen bedienen;
aan de andere, wanneer dezen daar de vruchten van zochten te plukken, die te weige-
ren, om hare voorwaarden verbeterd te zien», 't Was — schreef hij verder — als wilde
men hier in praktijk'brengen 't geen bij Plautus staat: «'t verdrag is al of niet ver-
drag, naar hun behagen» I Haren's zienswijs scheen eensklaps veranderd, sedert men
van Elseneur naar Kopenhagen terug was gekomen, en had zich eerst in geheel anderen
zin verklaard. Thans schreef hij-zelf op eigen hand naar den Haag aan den griffier
Ruisch, om de handelingen zijner amptsbroeders en hun mede-afgevaardigden van
Engeland en Frankrijk te misprijzen, en Hunner Hoog Mögenden staatsdienaars-zelf
te verwijten, tegen de gegeven last en order te handelen, 't Moest inderdaad «onge-
looflijk schijnen, dat een man van verstand en oordeel in zoo korten tijd over een en
dezelfde zaak voor zoo verschillende gevoelens vatbaar kon zijn», en hij nu niets deed
short time, all the difficulties on that side could have been rcmoved, when it pleased God bya fever
to put an end to his life". (De engelsche gemachtigden, fiidney en Honeywood, uit Kopenhagen.
Tlmrloe-Fapers, VII, p. 825. Verg. ook het P.S. op Vau Slingelandt's schrüven van 14 Febr.: «alsoo
Swcden een raerkelijken pas tot den vreede heeft geadvanceert". Brieven, VI. blz. 3«4).
» Brieven, VI, blz. 342.
s Aid. blz. 371.
3 Aid. blz. 375, V.
564 algemeene 'geschiedenis
dan afkeuren en verwerpen, wat hij vroeger zelf met zooveel ernst en warmte voor-
stond. Zich «verkouden» houdende, had hij zich aan de gemeenschappelijke beraad-
slagingen den 12®" der maand onttrokken. Bij deze houding van Denemarken begonnen
er de fransche en engelsche gezanten op aan te dringen, dat men dit nu zelf als
weigerachtig zou gaan beschouwen; 't geen, op zijne beurt, toen ook Vogelsangh weder
partij er. voor deed kiezen, en, tot ergernis van Van Slingelandt, meer naar Haren's
zij deed overhellen. Hij meende toch, dat «welgemelde Heeren Franschen en Engelschen
niet anders zochten, dan materie van disputen en querellen», alleen om zoo gelegen-
heid te vinden, dat hem en zijn landgenooten «de handen gebonden mochten worden,
om vloot en landmacht buiten werking te houden» Een brief, door Mazarin in
December uit Toulouse geschreven, gaf van 't gevoelen blijk, dat men Zweden, bij
vredelievende gezindheid, krachtig tegenover Denemarken steunen moest, en scheen
dit gevoelen te meer gewicht in de schaal te leggen, nu Frankryk sedert eenige
maanden op zoo veelbelovende voorwMarden met Spanje bevredigd w^is. Daardoor
toch had het van die zij de handen ruim gekregen, en in dit rijk een staatkundig
bondgenoot, in plaats van vijandig tegenstander, erlangd.
Na al 't voordeel, in de spaansche Nederlanden door 't fransch-engelsche leger be-
haald, Avas voor den spaanschen Koning de behoefte aan vrede steeds grooter geworden,
terwijl levens zijn huiselijke omstandigheden — de geboorte van een Infant en
't^uitzicht op meerder kroost — maakten, dat een vroeger onmogelijk geachte voor-
waarde hem thans aanneemlijk docht. Hij maakte van de terugreis van een zyner
edelen —Antonio de Pimentel— naar Milaan gebruik, om hem een vertrouwde zen-
ding naar Frankrijk op te dragen, waarbij den jongen Koning de vroeger hem afge-
slagen infante Maria Theresia ~ als vredepand tusschen beide rijken — ten huwelijk
werd toegezegd. Pimentel trof dien Koning en zijne moeder in 't laatst van November
te Lyon, juist terwijl hy zich met de nadere kennismaking eener andere hem toege-
dachte bruid, princes Margaretha van Savoye, onledig hield, en tijdens zijn hart nog
altijd aan een derde schoone, Mazarin's bekoorlijke nicht, Maria Mancini, hing. Haar
oom wist hem intusschen, in 't belaag van zijn rijk, van alle huwelijksplannen met
deze af te brengen, en de savooische princes werd met een schriftelijke verzekering
afgescheept, dat, zoo Z. M. niet voor 't welzijn der Kristenheid en van zijn rijk met
een andere huwen moest, hij 't zclter met haar zou doen I Het spaansche huwelijk
was echter te zeer naar't hart zijner moeder en van zijn eigen heerschzuchtigen inborst
en roemzieken zin, dan dat hij — met terzijdestelling zijner persoonlijke genegenheid —
I Zie zijn brief van 22 Febr. ald., blz. 397.
ï Zie de Mémoires de Mlle de Montpensier, coll.ées sur le Μ S. autographe par A. Chéruel, Paris, 1859;
III, p. 320.
DES VAbERLANDS. 565
't gedane voorstJl niet weldra met beide handen had aangenomen. De verdere voor-
waarden werden daarop voorloopig besproken, den 8- Mei van 't volgende jaar een
wapenschorsing ingesteld, «n 13 Augustus daaraan, op 't Fezanten-eilandjen in de
ftansch-spaansche grensrivier, de Bidassoa, de eigenlijke vredehandel tusschen Mazarin
en den spaanschen minister Don Luïs de Haro geopend. Hij hield, in niet minder
dan 24 bijeenkomsten, tot 7 November aan, toen de Pyreneesche Vrede, gelijk men
hem noemde, op de voor Frankrijk meest gunstige voorwaarden, eindelijk beklonken
en door wederzijdsche partijen onderteekend werd. Wd deed daarbij de fransche Koning
van alle mogelijke aanspraak op den spaanschen troon afstand; doch niet alleen dat
Don Luïs-zelf zich ontvallen liet, dat, zoo wellicht beide thans levende infantjens
ongehuwd stierven, niets de Spanjaards verhinderen zou, de aanstaande fransche Konin-
gin als de hunne te begroeten; men wist ook van de fransche zijde daarenboven een be-
dding ingelascht te krijgen, waarbij die afstand afhankelijk gesteld werd van een
prompte betaling van't huwelijksuitzet der jonge koningsbruid, in vaste termijnen, die
later werkelijk niet in acht genomen werden Frankrijk erlangde joorls het in Italië
veroverde Pignerol; in de spaansche Nederlanden Arras en de vermeesterde steden, op
Yperen en Oudenaarden na; in 't Z-uiden Roussillon. De nog altijd in Spanje gevan-
gen gehouden Hertog Karei van Lotharingen werd in zijn bewind hersteld, doch enkele
plaatsen, waaronder Stenay en Clermont, aan Frankrijk toegekend, en de vestingwerken
van Nancv gesloopt. De uitgeweken Herlog van Condé keerde, in eer en goed her-
steld, aan 't fransche Hof terug, dat van zijn kant beloofde 't Huis van Braganza in^
Portugal niet langer tegen Spanje te steunen, terwijl de spaansche bezetting uitGulik,'
ter liefde van den Paltsgraaf van Nieuwburg, die stad zou verlaten. Het koninklijke
huwelijk-zelf had den 9- Juny te St. Jean-de-Luz, door den Bisschop van Bayonne,
plaats, en 17 dagen later hield het jonge echtpaar zijn feestelijken intocht te Parijs.
Door den pvreneeschen vrede was Spanje aan zijn aloud staatkundig verband met
Oostenrijk onttrokken, en in dat met Frankrijk gebracht. Frankrijk trad thans, met
het van hem afhankelijke Spanje, gelijk vroeger dit laatste met Oostenrijk, op den
voorgrond in Europa, en zocht daar voortaan de wet te stellen. Met den dood van
Cromwell was de kracht van Engelands tegenwerking voorloopig gebroken, om weldra
voor een met Frankrijk heulende staatkundige richting plaats te maken. Cromwell's
«bengel» toch voerde er met te slappe hand den teugel, was bij alle welwillendheid
te onzelfstandig cn onverschillig, om er zich-zelf te handhaven, laat staan zijn invloed
elders krachtdadig te doen gelden. Nog vóór de vrede in 't Noorden gesloten werd,
zou ook hij reeds van het staatstooneel getreden, en als britsch staatshoofd door een
• Zie Ranke, Franz. Geschichte., u. 8. w. III, s. 184.
-ocr page 573-566 algemeene 'geschiedenis
Koning van den ouden stempel vervangen zijn. Al spoedig na zijn bewindsaanvaarding
bleek het, hoe weinig hij in staal was, de verschillende kerk- en staatspartijen, het
leger en de burgerij, onder 't bedwang te houden, Avaaraan zijn vader hen met geAveld
onderworpen bad. In April 1659 was het geheel met zijn gezag uit. Het door Crom-
well in 1653 ontbonden of — zooals hel zich-zelf liever uitdrukte— «in de rede geval-
len» romp-parlement ' was wel weder saamgekomen ; het zou ook zelf echter alras te kort
blijken te schieten tegenover de koningsgezinde neiging van 'l meerendeel des volks,
dat uit de schromelijke verwarring en onzekerheid van 't oogenblik geen ander red-
middel kende. De leus van «een vrij Parlement», waaruit geen Koningsgezinden noch
Presbyterianen langer geweerd werden , werd het wachtwoord der naar herstel van
zaken snakkende staatsburgers, en vond in de eerste helft van Augustus in 't presbyteri-
aansche partijhoofd Sir George Booth, in Cbester, haar tolk. Onder die leus stelden
zich ook 's Konings getrouwen te zelfder tyd in betrekking met den in Schotland ge-
legerden veldoverste George Monk, die, door zijn broeder Nikolaas, zijn vurig konings-
gezinde vrouw, en den staatskerkelijken kapellaan Price gedreven , zich liet overhalen , om
aan 't hoofd zijner troepen den gewenschten staatsommekeer tot stand te gaan brengen.
Half November maakte zich Monk met zijn leger op weg, en zag zich van elders
op den duur velerlei manschappen toevallen. Het hield evenwel nog een geruimen tijd
aan, vóór hij Londen bereikte. Een nieuwe Raad van State was daar inmiddels geko-
zen , de uitgeworpen parlementsleden weder aangenomen. Van een geheel nieuw^ en
vrij wilde dit echter nog niet hooren; en ook Monk stelde daarom, in een schryven
aan zijn landslui in Devonshire, nog een maar half gemeende poging in 't werk, het
daarbij voor 't oogenblik te laten. «Er was», schreef hij hun, «tengevolge van den
burgeroorlog nu eenmaal een republikeinsche regeering in zwang gebracht, de belan-
gen van 't volk daardoor veranderd, de goederen en 't inkomen van kroon en kerk
vervreemd; men moest zich daarom niet te roekeloos tegen het nu bestaande Parle-
ment laten opruyen, en zulk een verandering bejagen, door welke de monarchie weer
hersteld werd. Het algemeen verlangen naar een «vrij parlement» was echter te groot,
en het denkbeeld , dat slechts door een regeering op den ouden voet alles in rust zou
komen, had te veel veld gewonnen, dan dat een ander nog ingang vinden of zich
daartegenover handhaven kon Den 10™ Maart bepaalde het Parlement zelfs, dat
ρ: ίί·
' De parlemeiitsklerk Scobell, die het in 1653 als "dissolved" door "the Lord-general Cromwell"
in zyn Register had aangegeven, werd in Jan. 1600 ter verantwoording geroepen, en verschoonde
zich toen te vergeefs met de gulle betuiging, dat hjj 't niet op zich had durven nemen, een ander
woord te smeden, zes jaar vóór men het nu een "interruption" noemde. Zie Fepys Diary deciphered^
etc. by Rev. Mynors Bright (London, Bickera and Son, 1875). I, p. 10.
3 Zie Nieuwpoorts schrijven van C Febr. 1660 {Brieven, III, blz. 809).
-ocr page 574-DES VAbERLANDS. 567
het niet langer dan den 25'^" zitten zou, en den 26®" ontbond het .zich vrijwillig en
ging blijmoedig uiteen % terwijl het algemeen verlangen naar den Koning zich hoe
langer hoe luider hooren liet. Deze-zelf hield zich dit voorjaar te Breda op, en liet
van daar aan 't nieuwe en vrije Parlement, den 14®'' der volgende maand, een schrij-
ven uitgaan, waarbij hij ieder genade aanbood, die zich binnen veertig dagen daar-
voor aanmeldde, alleen hen uitgezonderd, die 't Parlement-zelf uitzonderen zou; terwijl
't aan ditzelfde Parlement werd overgelaten, omlrent den landverkoop inde afgeloopen
jaren, en alle andere zaken van soortgelijken aard, te beschikken. Men besloot ter-
stond een wederschrijven van dank af te vaardigen, en den Koning 50,000 p. sterling
ter beschikking te stellen, die hem, in zijn berooiden staat, uiterst welkom waren.
Een maand laler werd hij met groote plechtigheid tot Koning der drie rijken uitge-
roepen, en gemachtigden afgevaardigd, hem daar bericht van te brengen en tot de
overkomst uit te noodigen. Reeds lag toen sedert eenige weken de vloot zeilreê, die
hem onder Montague — in de Sont, naar hij zei, tot zijn aanhanger geworden
uit Scheveningen zon afhalen en naar Engeland geleiden. Van Breda kwam hij daartoe
nu naar Den Haag, waar hij door eene commissie uit de Staten op 't Mauritshuis
geherbergd werd
Op voorstel van den heer van Schuilenburg, als tijdelijk voorzitter der algemeene
Staten, was er eene commissie van zeven heeren uit de verschillende gewesten benoemd,
bij welke zich van wege Holland nog de burgemeesters van Dordrecht, Amsterdam,
en Alkmaar voegden \ om den van zijn baUingschap thans ontheven Koning als zoo-
danig te begroeten, en hem uit te noodigen, «zijn commoditeit» in die provincie te
nemend De sergeant majoor-generaal van't leger, de Heer van Bevcrweerd, werd bui-
' Zie Fepys Diary, t. pl. p. 61 en 72.
2 Zie De Witt's Brieven, III, blz. 878, en VI, blz. 436.
ä "Reflexie nemende op de eer en de hoogheydt van de Provincie", liad men eerst ïells zwarigheid
gemaakt, «als Soeverein van het territoir, zich door iemand anders, en nauientlijck mede met Hare
Hoogh Mog^n, 't zü en corps^ "t zij door Gedeputeerden, by de receptie en 't gelag van Z. M, op
dat territoir te doen assisteeren"; doch was vervolgens van deze overdreven hooghcidshandhaving
terug gekomen, en, in overleg met de Generaliteit, in deze scliikking — vermeerdering van wege
Holland van 't naar Breda afgevaardigde personeel ~ getreden. Zie 't verhandelde in de zitting van
Maandag 24 Mei {Eesoluttën van, Consideratie, blz. 499 en v.).
^ Reeds eenige weken vroeger had Downing naar Engeland bericht: "the States-general are won-
derfully alarmed and upon the coming of every post ready to take some resolution what to do the-
rein; for that they say, that if England will receive him in, it concerns theni not to be too lato
in uiaking their peace with him. And moreover, however thoae who are engaged against tho Prince
of Orange wonld rather have oue to be there, who were not of the family of Orange; yet all here
univer.sally think it is bost for them, upon the account of Iheir trade, that England bc uiidcr a
King". {Thurloe-Fapers^ VII, p. 876).
577 algemeene 'geschiedenis
lendien uitgenoodigd, den Koning van hun komst te vergewissen. Pinxter-twce Ter-
trokken zij uit den Haag, en werden te Breda — als zich Λνβΐ denken liet — aller-
heuseheliikst ontvangen. Koning Karei betoonde zich aangenaam door hun uitnoodi-
ging getroffen, en gaf van ter zij te kennen, dat hij den weg naar den Haag liefst
te water zou afleggen. Den Heeren der Admiraliteit van Zeeland en te Rotterdam
werd daarom verzocht, orde te stellen, alle jachten binnen hun bereik ten spoedigste
op te zenden tot vervoer en dienst van den Koning en zijn gevolg. Het wemelde
daardoor van fraai versierde jachten, toen 's morgens van den 24'^" ten tien uur de
reis aanvaard werd. Aan de Moerdijk werd gemiddagmaald, voor Dordrecht het gun-
stige tij voor de Noord — onder donderende saluutschoten en terwijl de 12 vaan-
Φ
delen schutters aan de Merwede in 't geweer stonden — afgewacht. Te Rotterdam
kwam evenzeer, van 't Oude tot het Nieuwe Hoofd, de burgerij onder de wapenen;
te Delfshaven werd van de op stroom liggende scbepen lustig geschoten. Te Overschie
overnachtte de Koning, en werd den volgenden morgen, te Delft, door het gansche
lichaam der Staten van Holland te gemoet gereden, om naar den Haag geleid te worden:
Omcitigeld is πλυ schaauw, op 't heerlijkst veneld
Met pagiës en lakeyen;
De Staten van dit Land, die hebben zich gesteld,
Om Uwe Majesteit tot in den Haag te leyen;
Daar gij de herten vindt van ieder burgerman
Genegen tot belooning
Van uw Heer Vaders dienst; nu roept men wat men kan,
Men een verheugde stem: "lang leefde goede Koning!" '
ί;" .
ê^·
j'
Omstreeks 't middaguur deed hij, onder geschutgebulder, zijn intree, en werd ver-
volgens door de Staten van Holland onthaald, 's Namiddags kwamen hem daarop
eerst de algemeene, bij monde van den Heer van Gent, daarop de Staatsraad, bij
monde van Prins Willem Frederik, voorts de algemeene rekenkamer bij dien des
Heeren van Reigersbergen, allen met fransche toespraken, verwellekomen. Van heinde
en ver kwam alles naar den Haag, en heel Holland liep leég, om den Koning
te zien, zoodat er nauw nachtverblijf te bekomen was:
De Straten zijn te nauw, daar gy door henen rydt,
Van 't volk, dat aan komt dringen;
Men hoort er, in 't gedrang, geschrei, geroep, gekrjjt;
De krijgslui kunnen 't volk nauw uit de perken dringen.
, ¥
Γ;
' Zie de Vreugdelazuyn, iiyigehlazen doe Carolus II van Tiaer S. M'*. 'pomjpeuselijch ivierdt ingke·
stelt ende verucUeJcomi (door J. Polaerl), lp 's Gravenhage gedr. by Joh. Rammazeyn op deVeerkaey
in de boeckdruckerie, 1660,
^^, V , -
S/·;
Ii '
- ■
• ;·
'M
äämsM·
DES VAbERLANDS. 569
Leeftoclit ταη allerlei aard werd van alle zijden aangevoerd. Den 26«" kwamen de Slalen van
Holland allen gezamenlijk, Wassenaer, als Luitenant-Admiraal, en Beverweerd voorop,
daarachter de Raadpensionaris, voorts Edelen en Steden, Zijne Majesteit plechtstatig begroe-
ten , en hielden zich omstreeks een uur Lij hem op ^ Den 27'''' bezocht hij de scheveninger
duinen, om er de tien vendelen van de lijfwacht der Staten te zien exerceeren, en
onthaalde daarna, op kosten van Holland, de Princes van Oranje, zijne zuster, met
haar zoon. Den 28™ onthaalde hem-zelf de spaansche gezant, nadat hij nogmaals Sche-
veningen bezocht had; den 29™ was hij op nieuw bij de hollandsche Staten te gast,
die hem bij die gelegenheid voor 8000 gulden fijn haarlemsch linnen en een goede
som penningen vereerden en andere kostbare geschenken toezeiden I Aan den feest-
disch gaf hij toen 't verhaal van zijn hachelijken zwerftocht na den slag van Wor-,
ehester ten beste I Den Juny kwam hij de zitting van Hun Hoog Mögenden bij-
wonen, en werd daartoe van hunnentwege door afgevaardigden uit elke provincie
plechtig afgehaald. Tot beneden aan de trappen der groote Hofzaal gingen hem de
Staten gezamentlijk te geraoet, door den daartoe uitgenoodigden frieschen Stadhouder,
als 's Konings wegwijzer, vooruitgegaan. In de vergaderzaal gekomen, nam hij met
ongedekten hoofde op den voor hem aangebrachten zetel, onder een sierlijken troon-
1 De gehouden toespraken zie in de Secrete Eesoluticn, blz. 254 v. — In de zitting, dien dag door
de Staten gehouden, werd tevens bepaald, dat, daar "de acnspraecke van Haer Ed. Gr. Mögenden
en cor'ps verstaen most werden te vervatten de stem ende toev^^enschinge van alle collegiën, licha-
men, ende particuliere ingezetenen onder Haer Ed. Gr. M«. behoorende, en dat oock de Koningh
sich door soo menichvuldige aenspraecken ende complimenten roerckelück soude vinden geincommo-
deert, alle Collegiën, Kameren ende Lichamen onder 't gesagh van H. Ed. Gr. M«. behoorende eich
van aenspraecken ende geluckwensingen aen S. M. souden hebben . te abstineren" (geljjk daartoe
anders 't voornemen bestond) "ende sou daervan aenstonds kennisse ghegeven werden aen de pre-
sidenten van beide de Hoven, aen den eersten raedt ende meester van de rekeninghe over H. Ed.
Gr. Mn. Domainen, aen den kerckenraedt van 's Gravenhage, ende aen den Rector van de Univer.
siteyt tot Leyden, sich jegenwoordich" (waarschijnlijk met dat opzet) "alhier bevindende" {Eeso-
lutiën van Consideratie j blz. 500).
= Gelijk een fraai geborduurd ledikant, tot dat einde van zijne zuster, de princes-royaal, door be-
middeling van den Heer van Wimmenum voor ƒ 100,000 aangekocht, en voor ƒ 80,000 itaiiaansche
schilderijen uit het kabinet van 'wijlen Gerrit Reynst, hem, met drie keurige stukjens van Dou,
door den kunsthandelaar Uylenburg van Amsterdam in October overgebracht. Zie Ned. Spectator voor
1876, blz. 184 vv.
® Ey hield er veel van, dit te doen, en onthaalde er o.a. ook na zijn afvaart zün reisgozelschap aan
boord op; zie Pepys' Diary (nieuwe uitgave, p. 128): "all the afternoon the King walked here and there^
up and down, very active and stirring. Upon the quarterdeck he feil into discourse of his escape frora
Worcester, where it made me ready to weep so hear the storics that ho told of hls difficulties, that
he had passed through, as his travelling four days and three nights on foot, every step up to his knee
in dirt, wifh nothing buta green coat and a pair of contry-breeches on and a pair of country-shoes that
made him so sore all over his feet, that he could acarce stir".
IVe deel, l'' stuk,
-ocr page 577-570 algemeene 'geschiedenis
hemel, op een kleine verhevenheid aangebracht, plaats, en dekte zich, gelijk ook Hun
Hoog Mögenden zich nu, voor zooveel er plaats was, nederzettende deden, terwijl de
deur, om allen verderen toeloop te mijden, gesloten was. Daarna opstaande en zich
weder ontdekkende, sprak hij de evenzeer met ongedekten hoofde weder opslaande
Slatenleden aan, en werd door den tijdelijken voorzitter, die tegenover hern, aan de
zuidzij der tafel, in een fraai versierden voorzittersstoel, had plaats genomen, het hd
der Staten voor Zeeland, Veth, beantwoord, waarna hij zich weder verwijderde, en
op gelijke plechtige wijs, als hij gekomen was, werd uitgeleid, om nu ook de Slaten-
zitling van Holland, in hun door Post gebouwde nieuwgewelfde zaal te gaan
bijwonen. Dezen gingen hem evenzeer gezamenllijk te gemoet, door den met hem
bevrienden Graaf Maurits van Nassau op hun verzoek vooruitgegaan. Ook daar
sprak de Koning, na eerst, gelijk zij, met gedekten hoofde een oogenblik gezeten
te hebben, de Staten met ongedekten hoofde in 't Fransch toe, hen dankzeg-
gende voor de beleefdheden, die hij verklaarde van hen ontvangen te hebben, en
waarvoor hij hun thans weêrkeerig zijne hartelijke vriendschap aanbood, en hen tevens
verzoekende, de belangen van de koninklijke princes — zijne zuster — en den
Prins van Oranje — haar zoon — ter harte te nemen, en haar bij gelegenheid,
daartoe door Hare Hoogheid verzocht, de uilwerking van hunne gunst te willen doen
gevoelen De Raadpensionaris antwoordde hem , uit naam der Staten, evenzeer in
't Fransch, als volgt: «Gelijk wij de eer van dit luisterrijk en schitterend bezoek niet
verdienen, konden wij ook niet hopen, dal Uwe Majesteit tot ons zou afgedaald zijn;
doch wijl het Haar behaagd heeft, dit nieuwe blijk van Haar genegenheid en wel-
willendheid aan ons te geven, en ons met hare majestueuze tegenwoordigheid te dezer
plaats te vereeren, zullen wij de gedachte daaraan al den tijd onzes levens, met alle
denkbare achting en dankbaarheid, en met al dien eerbied, dien men aan een zoo
machtig monarch verschuldigd is, bewaren. Uwe Majesteit heeft de goedheid, te
betuigen, dat Zij voldaan is overhel weinige, dat wij hebben kunnen bijdragen, om
Haar, gelijk het Heelal, hel genoegen te doen kennen, dat wij in deze ontmoeting
scheppen; en het behaagt Uwer Majesteit tevens, ons op nieuw van de eer Harer
» Zie wicqiieforts Eistoire des Frovinces Unies, II, p. 2(11 en 658.
s Op verzoek stelde hü 't gesprokene op dit laatste punt later nog schriftelijk aan defi Eaadpen-
Bionaris, in de volgende bewoordingen, ter hand: ^Messieurs! d'autant que je laisse iel entre vos
raains la Princesse, ma soeur, et Ie Prince d'Orange, mon nepveu, deux personnes qui me^sont
extrêraement chères, je vous prie, Messieurs, de vouloir prendre ΰ coeur leurs intérests, et de leur
faire ressentir les effects de vostre fiweur aux occasions que la Princesse, ina soeur, vous en priera
OU pour eile mesine ou pour Ie Prince son flls, vous asseurant que touta les effects de vostre bien-
veillance envers eulx seront repognus de moy, comme si je les aurois receu en ma propre personne.
Charles R." {ßecrete EesoMiên, II, blz. 357). i
\
-ocr page 578-DES VAbERLANDS. 571
Yriendschap te Terzekeren; wij durven hopen, Sire! dat Uwe Majesteit in onze gelaais-
trekken, gelijk op die van al onze onderdanen, de ware vreugde en openbare blijd-
schap zal gelezen hebben, ons door Haar" gelukkig herstel op den troon gegeven; en
zeker hadden wij daarvan gaarne krachtiger bewijzen willen geven, daar wij gedwon-
gen zijn te bekennen, dat de uilkomst niet in evenredigheid is met de koninklijke
en verheven waardigheid ITwer Majesteit; doch wij bidden Haar Hever te beschouwen
wat wij hebben willen doen, dan wat wij deden. Wij weten wat wij aan een zoo
groot monarch verschuldigd zijn; maar ons Land en onze Macht hebben ons niet ver-
oorloofd onze neigingen en begeerten in dezen te voldoen. — Uwe Majesteit beveelt
ons ook de belangen van Mevrouw de Princes-royaal en den Heere Prins van Oranje^
haar zoon, aan; wij kunnen Uwer Majesteit verzekeren, dat wij niet zullen nalaten
daarin aan Hare verwachting te voldoen. De overweging alleen reeds, dat zij Uwer
Majesteit van zoo nabij bestaan, zou volstaan, om ons met dien aandrang te bezielen;
doch wij kunnen er nog bijvoegen, dat wij er ons door verschillende andere beweeg-
redenen toe geleid voelen, en dat het zélfs met betrekking tot de Princes-royaal slechts
een billijke erkenning is der liefde en genegenheid, die zij ons en het welzijn onzer
provincie in 't byzonder steeds betuigd heeft; en met betrekking tot den Prins slechts
een gevolg der herinnering, die wij van de verdiensten zijner voorouders bewaard
hebben» Na afloop der plechtigheid werd den Koning de trap af weder even plecht-
statig uitgeleide gedaan, den eersten trap naar zijn zusters vertrekken op, waarde Stalen
onder aan den tweeden trap van hem scheidden, om hem den volgenden dag in
't Mauritshuis nog een afscheidsbezoek te brengen. Hij betuigde hun toen op nieuw zijne
genegenheid, en hoe hij niet alleen verlangde met hun Staat in een goede versland-
houding te leven, maar èr ook een vast en nauw verbond mee aan te gaan ^ Na
hem daarop eerst weder naar zijn zusier geleid te hebben, begeleidden zij hem vervol-
gens nog gezamentlijk naar Scheveningen, en door afgevaardigden nog in 't schip,
dat hem naar Engeland zou overvoeren. Met hunne lijfwacht te voet en te paard, en
door de haagsche burgerij, en 't planten van 't geschut, en dergelijken, werden hem
op 't strand tevens alle mogelijke blijken van vreugd, ontzag, en eer gegeven:
Vreugde bovenmaten
Tot 'sKonings eere,
Deden al de Heeren;
't Volk in 't geweere;
Tot lof en -wondren
Men 't geschut lioort dondren;
' Zie het oorspronkelijke — hoewel vrjj foutief afgedrukt — in de Seer. Mes. t. pl.
® Aldaar, p. 258.
581 algemeene 'geschiedenis
gelijk hei, in de krciipclrijmen van haar Yrolijh Banlcet der Goden ^ — als had
Z. M. aan dal der Stalen en van Spanje nog niel genoeg — de «gencalogiste)), als
zij Kich betitelde, Juffr. Maria Margaretha van Akerlaecken, door «de negen Muzen
nicl al de Goden» samen zingen liel. «Schooner», dan gansch dit goddelijk gezelschap,
hief Vondel's amsterdamsche «nachtegaal» te zingen aan :
Nu Stuart (rees) veel scliooner uit den nacht
Van misverstand, en allerhande dingen
Zijn verwe (gaf), met grooter glans en kracht.®
Jammer maar, dal die Sluarl aan 's dichters vleycnde beeltenis zijner loekomsl en
werkzaamheid zoo weinig beantwoorden zou. «Reisvaardig, om, na lange ballingschap,
het wettig erf te kleßn», kwam hi] nu, mei zijn iNvee broeders, de hertogen van
York en Gloucesler, aan boord van Montague's Nasehy, Ie zijner eer i]i een Charles
herdoopt. Zijn moei, de Koningin van Boheme, en zijn zuster, de princes van Oranje,
mol haar tienjarig spruiljen, deden hem 'tol daar uitgeleide, en middagmaalden met
hem oj) den Charles. Daarna begaven zich zijn broeders aan boord van den London
en de Sioifisure, waarop zij de zeereis maken zouden, zijn haagsclie verwanten weder
naar haar woonstad. Den 4™ reeds zette hij te Doeveren voel aan wal, en werd er
door Monk in tegenwoordigheid eener onalzienlijke juichende schare verwelkomd. Van
wege de stad werd hem door haar Meyer een Jiijl)el ^crcerd, hel liefst, wat men,
naar zyn zeggen , hem geven kon. Den deed hij zijn plechlige inirede in Londen , na
zich onderweg nog Ie Kantelberg Ie hebben oi)gehouden. Vóór zijn vertrek uit den
Haag had hij, den 27eu, De AVitl in afzonderlijk gehoor, met uitsluiting aller
andere personen, in zijn kabinet ontvangen, en deze hem loen in'l lang over de noord-
sche zaken onderhouden. Hij hatl er hem zoo gunslig over gestemd, en zoo vastbe-
raden van inzichl over gevonden, als men maar kon of mocht verlangen; de zweed-
sche handelwijs had hij afgekeurd, en zgn goede genegenheid voor Denemarken te ken-
nen gegeven, zoodal zich daaromtrent nu des te meer alles goeds ook van de engel-
sche gemachtigden verwachten liel I Een onderhoud daarop ook met zijn Kanseher
nog gehouden, en waarbij De Wilt gaarne in meer bepaalde overleggingen en afspraak,
nog getreden zou zyn, leidde daartoe echter niel, maar zag alle nadere overeenkomst
op dil punt tot Zijn Majesteits aankomst in Engeland verschuiven \ Dit Denemarken
' Jpocetmijse afgeheeU op den Mey 1600. 's Gravenhage, gedr. by Joh. Rammazcyn, op de
Veerkaey.
2 Zie zijn Opgang van Karei Stuart den tweeden, enz. (DicUiverlcen, II, blz. 395.)
8 Zie De Witt's schrijven aan Van Slingelandt {Sriemn, VI, blz.. 444),
4 Zie ald., blz. 445.
t,
! ÊèiS.
ψ. ^ ■
'3j :
■Λ
,-Ε,ί
■ ' iTiirtiiiiiilriiiftriM^'^
DES VAbERLANDS. 573
ATaren ondertusschen in 't begin van 't jaar twee nieuwe gemachtigden , Otto Krag
en Boeekwalt, de belangen van hun koninkhjken meester en zijn land komen behar-
tigen, en had men met hen daaromtrent voortdurend onderhandeld, en hunne grie-
ven en bedenkingen aangehoord en beantwoord Men was hier wel genoeg voor den
Deen gestemd, doch werd daarin vooral van fransche zijde tegengewerkt, daar men in
Frankrijk Zweden volstrekt niet verzwakt wilde zien, en dus voortdurend op de hand-
having der bepahngen van het haagsch verdrag aandrong. Engeland was het daarbij
slechts om eigen handelsbelang tegenover het nederlandsche te doen. De groote vraag
werd nu allengs of er een algemeene vrede, waarin ook Brandenburg en Polen, be-
trokken waren, of slechts een afzonderlijke tusschen Zweden en Denemarken, op den
voet der Roeskiller bepalingen getroffen worden zou. Tegen 't laatste was zoowel de
duitsche Keizer, bij monde van Friquet, en Brandenburg bij dien van Weimann, als
Denemarken, gestemd. Goyet en De Thou ijverden niet minder bepaald voor 't eerste.
Het minst welkom moest het voor de Staten zijn, wanneer Brandenburg, Polen, en
Zweden zich verzoenden, vóór de vrede tusschen beide noordsche rijken lot stand ge-
bracht was, daar zij dan alleen tegenover Zweden en Frankrijk, gelijk wellicht ook
Engeland, stonden I Bij de moeilijkheid echter, waarin zij door hun haagsche overeen-
komst met Frankrijk en Engeland verkeerden, en de vruchtelooze pogingen daardoor
van wege Brandenburg op hen beproefd, om hen tot krachtdadige samenwerking tegen-
' Hun statige inhaling op 2 January gaf tot een Ideine botBing in den rijstoet raet de koets van
den fransclien gezant aanleiding, die tot kenschetsing der kleingeestige Staatsmanieren strekken kan.
In 't afhalen aan de Hoornbrug - gelijk Do AVitt naar Kopenhagen schreef — was dio koets onmid-
dellijk achter de eerste van beide deensche beeren ingereden, waaruit z|j in de Staatskoets waren
overgegaan. De koetsier der tweede poogde daarop die fransche weer voorbjj te rijden, waardoor
hij en de bijhebbende lakeyen omtrent de haagsche brug, bij 'tinrijden, met de fransche handgemeen
raakten, zoodat een der laatste een houw in den arm kreeg, en eindelijk alleen door tusschenkomst
der Gedeputeerden van Hun Hoog Mögenden allo verder onheil voorkomen werd. De Thou toonde
er zich heel verbolgen over, in de meening, dat alles op order dier Gedeputeerden geschied was.
Hij liet zicli alleen daardoor stillen, dat den volgenden dag, bij 't eerste gehoor der Denen, deze
hun karossen thuis lieten, en die van den Staat bezigden. (Brieven, VI. blz. 308 en 310.)
Kenschetsend Avordt het engelsche standpunt tegenover 't nederlandsche aangegeven in Dow-
nings schrijven van 26 Maart {Thurloe-Papers, VII, p. 849): «I can assure you, that (the States)
will be glad of a peace in those points, for that war cost them dear, and is like to cost themdearer
if the Poles make their peace with the Swedes; and in regard they see plainly, that if this war
continue, the traffi(iue of all the Sound would in a little line fall principally into the hands of the
English, as indeed I am sure it would, if your Lordship would please to take course, that the
English may have a constant sure convoy thither as the Dutch have. And the reason why I do
SC often make mention of this particular, is because I think there is not any one thing would ao
innch contribute to the encouragement of shipping and marlners of England".
574 algemeene 'geschiedenis
over Zweden te noopen, liet dit zich door het naar vrede met Zweden snakkende
Polen te eerder tot deelneming in dien vredehandel bewegen, die in 't klooster OHva
bij Dantzig in 't begin van 't nieuwe jaar geopend was. Wel had den 10®" Febraary
De Witt nog, bij een samenkomst' in den Haag, aan den Keurvorst laten verzeke-
ren , dat men Wieuwpoort had opgedragen alles in 't werk te stellen, om Denemarken
wat meer te doen toekennen, dan te Roeskilde bepaald was, daar Zweden het door
zijn onverantwoordelijke handelwijs zooveel nadeel had toegebracht j en dat men daar-
om ook den gezanten in Denemarken gelast had, den oorlog met kracht door te
zetten; wel had "de Keurvorst, daarop afgaande, te Amsterdam over den aankoop van
twintig oorlogsschepen onderhandeld, en daarvoor de opbrengst van zijn tol te Pillau
verpand; doch toen het op 't punt van zaken aankwam, maakte men in den Haag
zwarigheid, en waren uit Amsterdam sleehts ontwakende antwoorden te erlangen',
zoodat hij zijn opzet moest laten varen, en nu besloot maar op eigen hand te Oliva
door te tasten. Zoo kwam daar dan ook den S«'» Mei de vrede tot stand, bij welken
hem de Oppermacht in Pruisen voor goed werd toegekend, doch anders weinig of
geen voordeel aangebracht I
Inmiddels was men in Denemarken en Den Haag blyven onderhandelen, en daarbij
niet altyd eenstemmig geiveest. De engelsche gemachtigden drongen er op aan, dat men
den Koning als weigerachtig zou beschouwen, en dienovereenkomstig bejegenen, om-
dat hij het hem aangeboden ontwerp, dat door Zweden was aangenomen, aarzelde
goed te keuren. Men had daarop de door De Ruyter nog altijd in Landskroon inge-
sloten zweedsche schepen laten uitloopen, wat echter in Den Haag minder welgeval-
lig bleek. «Ik hadde wel gewenscht», schreef De Witt op dit'punt, den 19en April
aan Yan Slingelandt, «dat, met brieven aan den Staat of aan mij, pertinent en om-
standig bericht had mogen overkomen van de redenen, gronden, en fondamenten,
waarop Uw Ed'', goedgevonden hebben, de zweedsche vloot de ruimte Ie geven, om
die van Denemarken allenthalve afbreuk te doen, zonder die van Denemarken te be-
schermen. . . (Die) lamentable tijding geeft alhier een zonderHnge ontsteltenis, wes-
halve ik te meer verlang naar spoedige lijding van een goed besluit van vrede»
Men had intusschen aan de Sont deze weêrspraak niet afgewacht, maar al aanstonds,
om alle inconveniënten te voorkomen, die aan het deensche rijk en onderdanen door
dat uitloopen veroorzaakt konden worden, en tot handhaving ook van 't gezag der
vloot van den Staat, De Ruyter aangeschreven, om alle koopvaardij- en andere sche-
pen, zich in de vloot of onder haar geschut bevindende, te beschermen, met last, om,
^ Zie Droysens QescMcTite der preuse. Politik^ t. pl. S. 355.
2 Zie aldaar, S. 360.
ä Brieven, VI. J)lz. 413.
DES VAbERLANDS. 575
zoo iets daartegen beproefd werd, dat metterdaad te beletten. Buitendien bad men,
gezamenlijk met de fransche en engelsche gemachtigden, aan den Rgkshofmeester met
den meesten ernst een algemeenen wapenstilstand te water en te land aangeboden
Toor het luttel dagen, binnen welke men den uitslag van den vrede ter eener of ter
_ andere zij kon Avachten». Daar men hem dcenscherzyds echter niet tot Holstein ook
wou uitstrekken, was die voorslag niet tot uitvoering gekomen. De Witt's «net en
klaar ziende oordeel, mitsgaders bescheiden wijsheid», meende Van Slingelandt «onge-
lijk te zullen doen», wanneer bij niet vertrouwde, dat hun handelwijs zijn goedkeu-
ring wegdroeg, gelijk dan ook bepaaldelijk dat uitloopen bij Denemarken een nadere
verklaring bad uitgewerkt, die men zonder dien «klem» niet verkregen hebben zou ^
Buitendien lagen de stuk of wat uitgekomen schepen, op een of twee na, nog altoos
tusschen Landskroon en De Ruyters vloot, en werden daar behoorlijk in't oog gehou-
den , zoodat, deed zich de gelegenheid voor, dat men tegen Zweden moest handelen,
zij onmiddellyk besprongen en aangetast konden worden. Zoo bleven zy er eenige weken
lang bewaakt, en weerden, naar Cornelis Evertsen het uitdrukte^, «alle nacht in ver-
zekering» gehouden, «met schut te boorde en bijl bij den kabel, om bij de minste
beweging het ankertouw te kappen en op hen los te gaan». Achtte men nu in 't
belang van Denemarken en tot bevordering van den vrede noodig, de aldus bezette
zw^eedsche oorlogsschepen aan te tasten en te veroveren; dan verzekerde Van Slinge-
landt, dat hij voor zich dat wel zou kunnen aanzien, «waagt gij uw laken, zei de
kleermaker, ik waag mijn schaar»; doch daar men, van deensche zijde, herhaalde-
lijk verzocht had van allen krijgshandel af te zien, wilde hij «God liever vuriglijk
bidden, en op 't allerkrachtigste door een goed beleid trachten den vrede ten beste
van beide rijken uit te werken» I Niet lang meer zou het daar nu meé aanhouden,
en kon Van SHngelandt den Juny De Witt eindelijk melden, dat «heden, God zij
des geloofd, de vrede na veel moeite en traversen beklonken was, en door de Heeren
Commissarissen wederzijds onderteekend; tot genoegen» — als hij er bijvoegde —
«van beide partijen, immers overeenkomstig de haagsche conventie, met uitlichting
van 't gewraakte derde artikel van Roeskilde, en onder uitdrukkelijke bepaling, dat
Zweden geen tollen, noch ter zake van nachtvuren op Schonen, noch om eenige
andere redenen in de Sont zou mogen heffen; terwijl, wat het bedrag van Elbing
i
betrof, van Zwedens zij zulk een verzekering was gegeven, dat men oordeelde er
zijn volkomen zekerheid in te kunnen vinden» Weldra keerden nu twee der ge-
> Aldaar, blz. 418.
® De Jonge, Geschiedenis van hei nederl. Zeewezen, X, blz, 687.
3 Brieven, VI, blz. 443.
< Aldaar, VI, blz. 468.
MGEMRENE GESCHlEDENiS
'■ηψ'"
57Ü
zanleii, Haren eii De Tïuberl, naar Ί Vadtniaud loi-ng; Yügdsangli bleef nog lol in
't Aolgende jaar le Kopenliagen, en Van Slingelandl ging naar Stokholm, om er de
Koningin-wedinAe en regentes en haar minderjarigen zoon Koning Karei XI te begroe-
ien, en 't verdrag van Elbing le lalen bekraeliligen, Naar Kopenliagen lernggekeerd,
aanvaardde hij een week of zes laler de reis naar Holland, waar hij den 19"' Sep-
leniber le Amslerdam oniseheepte. Yeerlien dagen ie voren was ook De Knyler daar
lerug gekomen , na eerst in Denemarken hel oog te hebben gehouden op 'l behoor-
lijke nakomen der vredebepalingon. Van 'l Vlie, ^Λaar hij ^^as binnengeloopen os er
de Zuiderzee naar \msterdam slevenende, raakle hij daar, niet ver van de slad, door
overzeiling in gevaar, doeh kon zich, door 't ν allen van 'l tou^^^Λerk, nog bij tijds
gelukkig bergen.
Zoo was dus de vroiTie wensch verijdeld dergenen, die, als ?yieuwpoort, kort vóór
Karei U's o^erkomsl naar Londen, aan Monk \erzekcrd had, «uel haddeu mogen
lijden, dat hel \ierk in de Sonl als een been soude blijven hggen, daar de noordsehc
kronen en liaar geallieerden aan zouden blijven knabbelen» Hij-zelf had nu niets
meer in Engeland le verrichlen, en reeds eenigen lijd le voren de wens(ihelijkheid
uilgesproken, dal Hun Hoog Mögenden, «in deze im])orlan1e eonjuncture, in de\'\elke
de Koning drie koninkrijken — die van Engeland, Seholland, en Ierland ^ zonder
slag of stoot wederkreeg, met den cerstra eene aanzienlijke ambassade aan Z^ne
Majesleit zouden decerneeren en bezorgen, opdal in deze gelegnheid des lijds, in welke
men merkelijke verandering in de direelie van zaken te gemoel zag, niels werde ge-
resolveerd tot nadeel \an Ί Vereenigde Nederland», en dal le meer als er waren,
die ((niet Aveinig woelden, om de engelsche nacie legen hel vaderland le verbitteren» I
Daarom gingen er dan ook de Slalen, heni-zelf — bij hun besluil van 29 Mei --- veroor-
lovende «een keer herwaarts te doen» % nu weldra toe over, een buitengewoon ge-
zanlschnp naar Londen af Ie vaardigen, en kozen daartoe den 15™ July den Heer
van licverAveerd, Simon van Hoorn, oud-burgemeesler van Amslerdam, Michiel van
Gogh, rekenmeesler van Zeeland, en den Heer van Earnjum, Joachim Ripperda.
Hel hield inlusschen nog meer dan drie maanden aan, λ óór zij gezamenilijk hun post
le Londen l)clrokken. Alleen Deverweerd vertrok ai aanstonds derwaarts, om hel
terrein te verkennen, en Aan wege Holland de onderhandelingen mei den hem per-
soonlijk niet ongenegen Koning voor te bereiden. Aan boord van den Rotterdam zeil
gegaan, kwam hij 's avonds vtn 30 Juny aooj· Gravesend len anker, en had dinsdags
' üricwn XIT, blz. 875.
3 Akiaar, in 't sclirijvon van 19 Mei, blz. 874.
' Zie De Witts keiiuisgeving van dien flag, ald. tilz. 880,
DES VAbERLANDS. 577
daaraan zijn eerste gehoor bij Koning Karei, die zich op de meest verpHchtende wijs
over den nederlandschen Staat tot hem uitte Κ
Ook naar Frankrijk en Spanje gingen, ten gevolge van den veranderden stand van
zaken, in October nieuwe gezantschappen uit, tot Λvelker afzending reeds in de
laatste dagen van April was besloten. Naar 't eerste, in aansluiting bij den reeds aan-
wezigen Boreel, de HH. Joan van Gent, Justus de Huybert, pensionaris van Zie-
riksee, en de vroegere noordsche gezant Koenraad van Benningen; naar 't laatste
de baljuw van Kennemerland, Jan van Merode, de Heer van Amerongen, Godard
Adriaan baron van Reede, en de Heer van Ee en Juwswier, Filips van Humalda.
Met Portugal werd door de Staten van Holland een vredesverdrag ontworpen, dat zij
door de andere Provinciën gaarne onmiddellijk hadden zien aannemen, doch waarvoor
Gelderland, Zeeland, Utrecht, en Stad-en-Landen, die den oorlog tot de herovering van
Brazilië wilden doorzetten, zich al aanstonds niet .heten vinden. Men besloot intusschen,
met vier tegen drie der Provinciën, de onderhandeling met den portugeeschen gezant,
den Graaf van Miranda, te vervolgen. Zeeland en Gelderland verlangden echter
hoogstens slechts een bestand, om dan later, met het beoogde doel, den oorlog te
kunnen hervatten; en de Oost-Indische Compagnie, die met goed gevolg den specerij-
handel der Portugeezen in de indische zee belemmerde, en dien spoedig geheel aan
zich hoopte te hebben, diende een krachtig vertoog tegen het ontworpen vredeverdrag
in, vooral ook omdat ze — naar ze aangaf — den strijd in Oost-Indiën slechts op
aandrang der Staten-zelf tegen Portugal aanvaard had. De spaansche gezant deed den
Staten namens zijn Koning het gulle aanbod, om, zoodra deze 't Huis van Bra-
ganza weder van den portugeeschen troon gestooten en 't land onder zgne kroon
teruggebracht zou hebben, hun alles weêr te geven, wat Portugal hun sedert 1641
ontnomen had. Van de andere zij deed evenwel Koning Karei II, die over een
huwelyk met eene portugeesche princes onderhandelde, zijn best, den vrede te be-
vorderen, en Brazilië voor Portugal te behouden. Zoo duurden de onderhandeHngen
over en weêr tot den volgenden zomer voort, toen — den 23®° Juny 1661 — door vijf
der zeven Provinciën — Gelderland en Zeeland blevM zich tot den einde er tegen ver-
zetten — besloten werd, tot vrede met Portugal te komen, wanneer dit óf Brazilië, öf
een geldelijke schadeloosstelling daarvoor wilde afstaan. Hel belang, dat beide tegen-
stribbelende gewesten bij de West-Indische Compagnie hadden, was wel de hoofdreden
van hun weerstand, waarbij zij zich op de negende bepaling der Unie van Utrecht
beriepen, volgens welke slechts met eenparigheid van stemmen tot vrede mocht be-
sloten worden. De vyf andere provinciën lieten zich daardoor evenwel niet weerhouden,
' Zie zijn briefwisseling met De Witt (Brieven, IV, bl. 1 en 3).
IVe deel, lo sluk. 73
-ocr page 585-578 algemeene 'geschiedenis
met onderhandelen voort te gaan, en zoo kon de vrede eindelijk den 6en Augustus
gesloten en geteekend Nvorden. Gelderland en Zeeland deden er echter verschillende
Ldenkingen tegen boeken. Stad-en-Landen toonde zich verstoord op zijn vertegenwoor-
diger ter Generaliteit, Schuilenburg, dat hij zijn stem voor den vrede gegeven had.
Hij zocht en vond intusschen zijn troost een tijdlang bij Holland. De hoofdbepalingen
waren, dat Portugal den Staten vier miljoen cmmdo's — of ƒ 8,000,000 Holl. —
in geld of waren zou geven, en daarmee alle verschilpunten tusschen beide landen
zouden vereffend zijn; dat men zich telken jare op nieuw zou verstaan over den prijs
van 't zout, door de nederlandsche ingezetenen uit Setubal te halen; dat de handel
in Brazilië, behalve dien in brazihënhout, vrij zou zijn; 'dat alle vyandelijkheden in
Europa twee maanden na de onderteekening zouden ophouden, overal elders twee maan-
den na de bekrachtiging en afkondiging; dat de nederlandsche ingezetenen allerhande
moederen, krijgsbehoeften niet uitgesloten, van waar en waarheen zij wilden, zouden
mogen vervoeren, mits ze slechts geeu krijgsvoorraad uit Portugal haalden, om dien
Portugals vijanden in handen te geven; en dat die ingezetenen eindelyk, m Portugal,
in hunne huizen en op hunne schepen volle vrijheid van godsdienstoefenmg zouden
hebben ^ Eenige bezwaren, die zich vervolgens bij de ten uitvoerlegging voordeden,
weiden niet zonder moeite uit den weg geruimd.
Cp-
ί ''
-
MV
' Zie het gansche verdrag in de Secrete Resolutiën, II, blz. 309.
-ocr page 586-Wie zich, bij den noordschen oorlog, over 't gedreigde sluiten der Sont mocht
verontrust hebben, de eerwaarde herder en leeraar der hervormde gemeente van Ga-
meren, Michiel Spranger, zou hem daaromtrent anders hebben ingelicht. «Hoe komt»,
vraagde hij aan 't slot van zyn boete- en strafrijmen op den vuur- en watersnood van
't jaar 1618,
Hoe komt gü, Neerland, dus uw ziele ueêr te buigen?
en liet op het kommervolle antwoord:
"Och, sluit de Zweed de Sont, zoo sluit hy onze nioudl"
het klankspelend wederwoord hooren:
Vreest, Neêrlaud, voor geen Zweed: uw zonde sluit de 8ont.
Vandaar alleen sproot alle kwaad, in- en uitlandsch beide. De brand, die Haaften,
en de watervloed, die de geldersehe streken teisterde, waren alleen aan die zonde te
wijlen, gelijk hij 't in zijn Silo en Mara ^ breedvoerig uiteenzette, «'t Was Vaslen-
avonddag», vörklaarde hij van den laatsten,
' MicJi. Spranger^s Silo of Haften in Irand^ ten spiegel voor gantsch Nederland,, waar in 't hotte
bygevoegt is deszelfs Mara of regte oofspronlk van Gelderlands groote en droeve watersnood des
T'Amsterdam, z. j.
580 algemeen! geschiedenis
Als iedereen den vloed op onzen bodem zag,
Om dat er dan zooveel den dag des Heeren schenden
Met vleeachelijk vermaak, of met haar hand te wenden
Tot 't werk van haar beroep. Op 's Heeren rustdag brak
Het water door, rustdag vol onrust, ongemak 5
Omdat er veel van ons, gelyk de Gadarenen,
Meer om haar verkens als om Kristus Jesus weenen;
Omdat m' aan ons rivier, ten t\jden van verdriet,
Zooveel geen Psalmen zingt als wel een Ijdel lied;
Omdat zeer veel bij ons 't doopwater weinig achten,
En 't licht lang stellen uit, omdat zij willen wachten
Na peters groot en rgk: de eerste dag de best
Wil God men 't kintjen doopt, en niet en wacht op 't lest;
Omdat ra' als Pharao des hoogmoeds hooge baren
Te hoog doet steigeren, tot 's naasten kwalijk varen.
Zich zeiven acht te veel, zvjn naasten niet en acht.
Dit was 't, dat Pharao en ons in 't water bracht.
Daarom was 't water hoog, omdat wij niet en zoeken
De dingen van omhoog,· maar die wy moesten vloeken,
De dingen hier omlaag; met kracht en met geweld
Zoekt men niet 't hemelrijk, maar 't aardrijk, eer en geld.
Daarom zendt God een vloed van hooge waterplassen,
Omdat m' in land en kerk de Achabs en Jonassen
Bij tps niet tucht en straft en buiten boord en smijt,
Maar haar, met al haar kroost, tot smert der vromen, lijdt;
Omdat veel juffertjes het aangezicht bestrijken
Met haar gomwatertjes, opdat zij schoonder lijken ;
Omdat men d' heilgen geest Wuscht met zijn gaven uit,
Geeft God ons huis en hof het water tot een buit;
Omdat de heemeraan, die veel den dijk beschouwen,
Dik na haar weerdig ampt zich niet te weerdig houën,
En schoon ze amptahalve zijn behouders van den dijk;
Geen water door en breekt — haar zonde breekt den dijk.
Daar geen bekeering volgt op voorgegane plagen,
Daar volgt d'een plaag op d'aêr, als allér oogen zagen ;
Daar volgt het water 't vuur; daar zendt Gods straffe hand
Om onzer zonden vloed een zondvloed na den brand.
Die brand had hem geen minder ernstige vermaning ontlokt, en zijn haagsehen dicht-
broeder en geloofsverwant Conslantijn Huygens-zelf tot die ongeveinsde betuiging genoopt:
Wat zijnder lessen, en hoe stichtelijk vertaald,
Door een ontsteken hert uit eenen brand gehaald!
Boeren en burgers had hij ze op 't harte zoeken te drukken, en de eerste vooral ook
over hun kroeg- voor kerkdienst onderhouden:
DES VAbERLANDS. 581
Op rustdag d'huisman rust,van alle huismaus werk,
Nog laster ik hem niet, kwam hy maar wel ter kerk;
Maar bü de kerk zoo heeft de Duivel z\jn kapelle,
Het heet het Leugenhuis. —
Ziedaar, de kerk la leêg; ziedaar, meer banken, stoelen,
Als menschen in de kerk; d'huisman heeft geen gevoelen
Van God, zyn dag, zijn woord, of iet dat godlyk is;
Zijn hert is bjj de kan, de ham, de bout, de visch,
By 't veêltje, 't meisje; hier wil hy zyn Hemel stellen;
Daar zulken Hemel is, daar volgt hier na de Helle! —
Des rustdags tapt de Waard, en zou hy dan niet tappen?
Dan ia 't zyn beste dag: by hem de kannen klappen,
En schijven in het berd; 't heeft anders niet om 't lyf;
De tap is zyn beroep, hij doet de lui geryf,
Maar ongerijf zijn zelf en zielen van die allen.
Die in Gods Bethlem niet, maar in zyn Babel stallen,
En drinken 't onrecht in, gelijk zjjn bier en wijn;
Die waard is niet veel waard, hoeveel hy waard wil zy'n! ~
Ik zie de steêlui, die wat meerder willen wezen
Als d' huislui, huismans kwaad niet uit dit boekje lezen
Of ieder kokermuilt; ei, meent niet dat ge uw poort
Voor al de grouwlen sluit, die gy van d'huisluï hoort;
Een ieder heeft de zyn' — (en) in de groote steden
Vindt men, by groote deugd, ook groote vuiligheden.
De wachters in de poort niet waken voor haar ziel.
Hoe dik heb ik gehoord, de Duivel haar ontviel!
In plaats van Godes Woord tot heil der ziel te lezen,
Het damberd en de kaart zal haren Bybel wezen,
Daar speelt men rustdags meê, daar leest men werkdags in! —
Ga 'k van de krygslui tot hun oversten, die zweren
Nog eens zoo zeer: hij zweert men kan geen volk regeeren,
Indien men dus niet vloekt en zweert en tiert als hy! ~
Zoekt gy de overhand, gij moest ze dus niet zoeken,
Vecht dapper als een man, roer d'hand en uw geweer,
Maar roert ge dus uw tong, gy vecht met God den Heer!
O, vader van de zee en 't vaderland voor dezen,
'k Meen u, ο zaalge Tromp! wie dorst uw woord niet vreezen,
Al vloekte en zwoert gy niet, al was 't geen ''Duivel, Hond,
By God en .Sacrement", dat voorkwam uit uw mond 'i
Gy noemd' haar kinderkens en maakte ze tot leeuwen! —
Wat diefsche listigheid en schandelijke streken
Dat ieder schier gebruikt, en is niet uit te spreken;
Het spreekwoord zegt daarvan: "elk is een dief in 't zjjn',
Indien dat ik bedrieg, een ander do'et het mijn";
(En) ach de. grootste dief en acht zyn doen geen stelen.
Ziet daar een korendief, niet één, maar ziet er velen;
582 algemeene 'geschiedenis
Hü koopt het koren op voor een geringen prys,
En houdt het lang bü zich; en, ziet — de man is wijs!
Hier is een Landsdief, die de schattingen en tollen
Des Lands, meer als hem komt, laat in zijn builtje rollen;
De burger steelt d'accijs en zegt: "de Overheid
Steelt dik het aldermeest, die ons dees last opleit.
Hier vindt ge een grooten hoop van pleiters voor kwa zaken,
Die 't recht verkrommen, en het kwaad nog kwader maken.
Zoo maar de richters niet op hare rechterstoelen
Het recht en oogen, als haar handen 't lief kruid voelen
Van giften en van geld, hetgeen een krom geslacht
Van snoode menschen haar met last in stilte bracht.
Hier ziet gü kooplui geld op snoode woeker halen,
Den rijkdom van 't gemeene volk, en dan betalen
Die wèl in 't eerst; men koopt veel schoone waren in,
En maakt die straks tot geld; nu heeft men 't na zijn zin;
Men strooit gerucht, m' in die en die gebleven schepen
Geleden heeft veel scha, dit heeft hen veel genepen,
Een vriend vaart achter uit, daar men veel geld van moet,
Of men nu wil of niet, men moet nu mee bankroet;
Daar varen ze saam heen, en nooit zoo wel en voeren
Terwijl dat weeuw en wees, en heel geringe luiden
Haar tranen zijn tot spijs, wier geld zij met haar kruidden!
Veel kooplui, die 't nog zijn, haar averechtsche slagen
Koer ik niet, 't Koopmans Moer u dit best voor zal dragen
Van Udemans, een man die recht door zee gaat, maar
Die hier meer weten wil, vraag het zijn makelaar.
Inderdaad stond het, wat makelaardij en handel betreft, in dit opzicht, weinig
anders dan later: vuig winstbejag en bedrog waren aan de orde van den dag. In
een kluchtspel dezer dagen hooren wij een amsterdamsch handelsman de in zwang
gaande praktijken aan zijn eerzame huisvrouw blootleggen op haar vraag: «waar
kreeg je dat geld tot den inkoop? ons houlijksgoed kon zoo verre niet reiken». «Wijf»,
zegt hij, «gij verstaat het u niet: wij namen geld op interest en op wissel; daar
moet in deze tijd zoo grof en zoo veel gewaagd worden, zal men winnen, en het
moet al te mets eens staan, om koning of keutel te zijn. Lukt het wel, zoo is men
in korten rijk; slaagt het kwalijk, zoo moet men 't op een andre manier weêr zoe-
ken; en wil 't dan ook niet lukken, zoo accordeert men licht, en een accoord geeft
nog al winst». Zij daarop: «Man, je hebt goed zeggen, nou 't je zoo gelukt is; maar
gij. zeide mij lestent van onzen buurman, dat die zoo wijd en zgd handelt, en zoo
groote dingen doet; hoe zal 't met hem afloopen?» Hij: «ik vrees zijnentwegen; hij
heeft zich te verre laten inwikkelen; hij beleent vast al zijn nieuwe partijen, neemt
zooveel gelds op, als hij krijgen kan, en verkoopt alles anders wat hg met fatsoen
l'
-ocr page 590-Des vaderlands. . 583
weet kAvijt te worden, al is 't wat onder de merkt, om zich te redden. De ver-
bruide — ik had schier ge^eid iieltige — makelaars hebben een duivelsche manier
opgebracht; ze houden, elk op zijn seizoen, twee maanden lang, alle avonden com-
pariciën, daar zij alleman verzoeken en noodigen, wakker opsehafFen, en 't gaarne
betalen. Onder het glaasje hebben ze haar volk, waarmede ze brouwen, gemaakte
partijen , totdat ze tot haar wit zijn gekomen, en eenigen in 't net hebben; daarna
ontknoopen ze haar gemaakte partijen en deelen de makelaars met de meesters in
de winst, boven haar coertazië, ja, gekken dan nog met die, die ze bedrogen en de
beurs gelicht hebben. Onder dezen is onze buurman mede». Zij: «Waar houden zij deze
compariciën ?)) Hij: «Haar vergaderplaatsen zijn eerst d'Aetionisten in Malta, de oudste
en beste soort; daarna de Brandewijn-varkens in Montagne renommee, de tweede en
erger soort; dan de Traanbokken in de Brahhegronä en 't Heerenlogement, de derde
en nog erger soort; eindelijk de Peperhaalders in het Hof van Holland, de vierde
soort; wat van die worden zal, zal de tijd leeren». Zij: «Gaat het schikkelijk en
vredig in de vergaderingen toe? hoe draagt men zich daar?» Hij«Maar tamelijk;
zij kunnen het dobbelen en spelen niet wel laten, waardeur er vele worden opge-
houden, en niet vóór 's morgens^half achten somtijds thuis komen; doch vele moeten
er ook blijven tegen haar wil». Zij: «Hoe versta ik dat?» Hij: «Wie de markt of
de coerante prijzen perfect wilde weten, most eertijds wachten tot het afgaan van de
Beurs; nu moet men wachten tot het scheiden van de geheele vergadering; de handel
wordt gedreven en de prijs gesteld meest als de sop in 't hart is, en de kaarsen in
de pijp afbranden en om andere roepen». Zij: «Man, wat zeggen de gemeene koop-
lui op de Beurs daarvan ?» Hij: «dat het een kanker in de negocie, en een ruïne
van de beurs zal zijn, zoo het niet gestuit wordt; want het is ondoenlijk op de Beurs
of op de Merkt iets te verkoopen^ of te koopen, zonder bedrogen te worden; nooit
zullen er meer royale partijen gedaan kunnen worden; altijd zullen de makelaars den
handel zetten en drijven zooze begeeren, en zal alles in de kroeg gedaan moeten
worden». Zij: «Wat zal in 't eind niet al gepraktizeerd worden, om malkander uit
het nest te nemen en te bedriegen? Als de makelaars den handel zullen mogen dry-
ven, zetten, of beletten, zoo zullen zij er beter aan zijn als de koopluiden zelf.
Maar, liefste, ik heb wel hooren zeggen, dat de handel geen drift nocht beletsel
mag lijen, dat ze moet houden een vrijen loop, zoo als ze best voort wil of voort
kan?» Hij: «'t Is zoo; en dan hebben de gauwste koopluiden noch genoeg te doen, al
praktizeeren ze nacht en dag, dat ze afspeculeeren de streek, waar langs den handel
kan of wil. Maar wil men toelaten, dat de makelaars daar bestreken of verlijstreken
om brengen, gelgk ze in deze vergaderingen doen, zoo is 't ondoenligk voor de groot-
ste koopluiden zelfs, iels te doen als met schade, en tot bederf van den handel en
584 algemeene 'geschiedenis
nadeel van den Staat» \ Doch doorloopen wij thans verder 't zonde- en zondaars-
register van den haafter gemeenleherder en leeraar. «Hier», zoo zegt hij verder,
Hier ziet gy dik een voogd zich al te veet voogd maken
Van weêuw- en weezengoed, dat hij niet aan moest raken
Dan tot hun best; der weezen vader, weeuwen man,
Is God; hy is het ook, maar — steelt waar dat hy kan.
Ik zie een heerlijk huis in meest de steden pronken;
Dat is het Leenhuis of de Lombaart; geld te leen,
Hij kom vrij, wie dat wil, is hier voor iedereen
Zoo hij maar pand in brengt; —
Mijn wensch is, men dit huis kost op een nieuw herbouwen
Van barremhertigheid, van liefde, en van trouwe;
Dat was een groote zaak, dat zoo een rovenest
Dus wierd van ons herbouwd uit liefde en ernst op 't best! —
Hier ziet ge, als Jezabel, de dochters haar verderen;
Het hair hoort in de kap, zij laten 't buiten zwieren;
God maakt het zwart of grauw, zij maken 't wit en grys
En krullen 't, 't schepsel is zyn schepper hier te wys.
Myn God! gi) schiept den mensch, en zeide: "ziet,'tis wel!"
Hier wil een juffers hand uw· welgemaakte vel
Nog beter maken en nog schoonder met blanketten,
Met schoonder verven op haar wang en lip te zetten;
Met waters toegemaakt glimpt zy haar aangezicht.
Gij kent haar niet, komt zjj dus voor Uw laatst gericht
Haar uitgespannen vel 't uitspansel is, de sterren
Dat zyn haar pleistertjes; zie ik haar aan van verren,
Ik zie in 't firmament haars aanzicht zon en maan,
En op een hoekje hier en daar een dwaalster staan; —
Zyt gij geen Lazarus, vol zeeren en vol zweeren,
Zyt gü gezond en gaaf, ei, wilt u da» niet smeren
Noch pleisters leggen op 't gezonde vleesch en vel;
Weg pleisters, daar ons God gezond doet zijn en wel,
't Is wonder u van God niet werden toegezonden
Voor zooveel pleistertjes, zooveel bebloede wonden.
Een Jehu zelf die schrikt voor zoo een Jezabel,
Die vuil van binnen is, en schijnschoon is van vel.
Hierby ontbloot zy beid' haar borsten en haar armen
Tot aan den elboog toe; 't staat wel, wil 't niet wel warmen;
'k Kryg kofi dat ik het zie; deed het een arme sloor
Uit armoê, men gaf geld, en zei: «koop stof hiervoor».
Gaat zü ten avondmaal, dan zal zy 't hair insteken,
1 KlncM van de KoeoUreyer. Docet et Recreat. Ter druckerye van Erasmus, achter de Koeck-
kraem, in de drie dubbele Hylickemakers. Anno 1660,
DES VAbERLANDS. 585
Blanketsel, plaastertjes ATordt samen afgestreken;
Zij schaamt haar, dat z'haar hoofd zou brengen bij het hoofd
Haars Heilands, van zijn glans en heerlijkheid beroofd.
Hierbij is'Jezabel behangen met juweelen,
Met paarlen om den hals en handen, die vereelcn;
Het stinkend oor bedekt eeu stuk van diamant,
En 't schijnt, dat op haar borst een boot van starreu brandt;
Ik zie mijn oogen blind, zie ik eens op haar kleêren,
Waarmee zij als een pauw pronkt mot zyn oogeveêren,
Ziet, Slons dochter haar in zijde en purper kleedt. —
'k Moet bij dees jxiftertjens nu eens een Paris voegen,
Getooid gelijk als zij, opdat hü haar genoege;
Wat maakt hij al gedoen met d'hantjes aan zjjn hoofd!
Ik wedd' , indien hij kost, hij 't wel aan vieren kloofd';
Hoe brandt en braadt hij 't hair met gloeyend yzer t'krullen!
's Nachts steekt hij 't in de muts, om hem de kap te vullen,
's Daags kamt hij 't weder uit, en neemt de poeyerdoos,
En maakt het Avit en grijs, en riekende als een roos;
Nu laat hij 't eensjes dus, dan weêr eens anders scheren,
Staat nu de knevel smal, dan zal hij 't breed begeeren;
De scheerder vraagt zijn zin en scheert hem allesins.
Dan spiegelt Paris hem, en meent, hjj is een Prins,
Te meer als hij zijn lijf gaat kostelijk bekleeden,
En na de snof van 't Hof van boven tot beneden,
Hij maakt niet een nieuw kleed of 't is een nieuw fatsoen: ~
Dan maakt hij'^hem geljjk een onderdaan van Spanje,
Dan eens van Frankrijk, dan weêr eens van Grootbrittanje,
De Nederlander Ijjkt dus in zyn eigen land
Zich zelfs het alderininst, zijn eigen land tot schand!
Hier zal eeu rijke man zjjn tafel overladen
Met allerlei banket, gezoden, en gebraden; —
Bij overdaad van spijs volgt overdaad in 't eten,
Fij u, die dik niet bidt tot best van 't Vaderland,
Maar drinkt nu alderbest ons Land tot scha en schand;
Och, storte iedereen voor God zooveel gebeden
Als hü wel glazen wijns stort in zijn lieve leden,
Zijn vriend en Land tot best, o, 't zou veel beter zijn,
Voor hem, zjjn vriend, en 't Land, als overdaad in wijni
Daar ziet gij nauw een dag van God uit d'hemel dalen,
Gij ziet de herberg vol, en elk zijn zelf onthalen
Meer als bij halen kan; al heeft men thuia volop,
Men brengt het geld uit 't huis, en thuis een dronken kop.
(Ook) is 't gemeen, na wel te drinken en ie schransen,
Men van de tafel gaat aan 't springen en het dansen,
Gelijk als Israël, wanneer 't afgoderij
Met 't gulden kalf beging-^door Duivels razern|),
'ÏWi
IVe fleol, le stuk.
η
586 algemeene 'geschiedenis
Liefhebbers van toebak kuat gij niet wel outlialen,
Hoe wel gij baar onthaalt in uw gepronkte zalen,
Zoo gij haar van dat maal en uit die zaal niet wijst
Alwaar mot rook en smook haar wellust werd gespijsd;
Zoo is 't met onze jeugd, tot dansen heel genegen:
Al discht God voor haar op een tafel vol van zegen ,
Vol alderhande spijs en liefelijke drank,
Zoo men niet dansen mag, men weet 't zijn vriend nauw dank.
Waar d'helsche voorburg zy, is veel twist om gerezen
In 't Pausdom; is er een, het moet de Schouwburg wezen;
Want alle duivelsch Invaad, dat ik niet noemen mag,
Dat brengt de Duivel daar op 't snoodste voor den dag.
Maar 't aldcrsnoodste kwaad, in steden ooit gevonden.
Mijns oordeels, is do druk van boeken, vol van zonden,
Die pleiten voor het kwaad en strijden tegen 't goed.
Ik Avoon op 't land eu wou de steêluï wel verschoonen,
Maar ach! 'k en kan 't niet doen, mits alle grouwlea wonen
Zoowel bij haar als ons: raakt Haaften in den brand.
De Rijp, van zonden rijp, meer dorpen in het land,
De steden gaan niet vrg; zulks tuigen d'hoofdgebouwen
Van 't machtig Amsterdam: 't vier deê de kerk «verkouën
In 't hardst en 't hartje van de gure Avintertijd",
Geiyk haar spreeuwpoeet haar koel en droog vervvp;
'tVier stak 't Stadhuis in brand en zette het in vlammen,
En 't onderaardsche vuur te Delft het Magazijn,
De zonden van die stad die maakten deze mijn; »
Getuig ook, Kuilenburg, wiens kerk door 't vier des Heeren,
Zijn bliksem, is vernield, geen menschenhulp kon 't weren;
Getuig ook, Amesfoort, gezet in vier en vonken.
Omdat ge als wijn en bier het kwaad hadt ingedronken! —
Dat ieder stad in 't Land met zouden is vervuld
Tot aan den hemel toe, getuigt de Leeuw die brult,
De donderende stem der dienaars tegen zonden;
De Dog, die onze Leeuw bUaa ter dood toe wondde.
De Haan, die onze hen wod bijten in de kam,
D" afsehouwelijke pest, die veel het leven nam.
Hot water bü het vier, niet om het uit te gieten,
Maar voorts te schenden 't geen de vlammen overlieten,
De ingetrokken zon, die niet of weinig scheen,
Omdat de hitt' en 't licht van liefde in ons verdween. —
Dc geldersche ^valervloed was de eenige niet, die 't land in dit jaar kwelde; ia
den nacht van den voorlaatsten op den laatsten Oecember bruischte ook in de Lage
Waard bg Dordrecht
DES VAbERLANDS. 587
ίι t
Een vloed, die met zijn kracht
De dijken scheurt en alle tegenweer belacht;
Zooveel verdriet en scM kon eene jjsdam bronwen,
Terwijl z' in 't lang en breê
Bleef liggen in de Merw', gelijk een rots in zee
Een ramp, ook hier natuurlijk \Yeder aan de brooddronkenheid en zonde der inge-
zetenen toegeschreven:
De Lage ΛVaard, een land van voorspoed en van weelde,
Dat al te dertel speelde Tn ongebonden lust,
Zag nu haar dertel vier door watervloed geblust.
Nu leit haar eer in 't slijk; de watervloeden naken
Tot boven aan de daken: Dit dreigt, ο wee, ο wee!
Een droeven ondergang aan menschen en aan vee.
Zoo volgen na de zond' de goddelijke plagen
En geven scherpe slagen; Zoo leert men, dat de val
Den Hoogmoed op het spoor gemeenlijk volgen zal.
Zoo zag men "Watersnood de eerste wereld temmen
En vee en menschen zwemmen; Zoo wierd Gomorr' geleerd
En door den bliksem Gods gcheellijk omgekeerd.
En nu is 't uwe beurt, ο Lage Waard! Te spade
Eoept gij nu Gods genade Om hulp en bijstand aan;
Gü hadt alleen zijn roê behooren ga te slaan.
Bedauwt uw zonden dan met ongeveinsde tranen
En zoekt u zoo te banen Het pad tot Gods gena;
Bidt dat Hij op u neer een gunstig ooge sla!
Met zulk eene opvatting der algemeene rampen was blijkbaar de zienswijs van
's Lands overheid min of meer in strijd, die tegen 2 October van 't zelfde jaar een
dankdag had uitgeschreven waarbij «God de Heer-alraachtig» gezegd werd «den Slaat
dezer landen tot nog toe te beschutten», terwijl «Hem verscheidene andere natiën
van Europa, naar zijne rechtvaardige oordeelen, met het zwaard zijner grimmigheid
thuis te bezoeken, beliefd» had. Geen wonder dus, dat een paar utrechtsche kerk-
■yveraars, de HH. Van de Velde en Teling, die meer met de eerste dan de laatste
beschouwing instemden, in 't aflezen van dien biddagsbrief weinig behagen schepten,
en de eerste hem daarom met de toelichting begeleidde, dat hij hem slechts met
weerzin meêdeelde, daar hij met leugentaal vermengd was; de ander hem geheel
' OordrecUs Traanen gestort over de swaare inhreuTc van de Laage Tfaarä, enz. Tot Dordrecht, gedr.
by Hendrick van den Esch, 1659.
' Zie Kist, Htêrlands Bededagen en Biddagsbrieven, II, blz, 309,
-ocr page 595-ALGEMEEN! GESCHIEDENIS
588
lil
S ■
Λ'
ongelezen liet, onder 't Yoorwendsel hem thuis te hebben gelaten, en met de bijvoeging ,
dat daar toch niets aan verbeurd was, omdat de Staten er slechts in logen, en integen-
deel de eene ramp na den anderen 't Land getroffen had ^ In 't algemeen hadden
zich beide Heeren steeds iïi dien geest uitgelaten, den vrede van Munster reeds als een
zondige daad misprezen, tegen de acte van uitsluiting uitgevaren, zich met Voet,
Demaet, enz. tegen de onttrekking der geestelijke goederen aan de kerk verklaard,
de banken van leening veroordeeld, en bleven zoo ook in beide volgende jaren met
hun woelziek preêken voortgaan. Een viertal van hun amptsbroeders gaf —^ als min-
derheid van den kerkeraad — op verzoek van burgeraeesteren en vroedschap, in Nov,
1659, een afwijkend advies of bericht omtrent het gebruik der geestelijke goederen;
't geen echter de meerderheid slechts te vijandiger stemde, en met name ook beide
heethoofden in 't minst niet tot kalmte bracht. Het besluit der vroedschap, van harent-
wege twee gemachtigden in den kerkeraad zitting te doen nemen, maakte de zaak nog
erger, en verbitterde de heerschzuchtig gestemde geestelijke Heeren nog meer De
^ Zie daaromtrent Op de ongeTvoorzaamTieyt ende Godenlaster van den Ütrechtsc/ien Teling, enz. In
't jaer ons Heeren 1658.
2 "Deze vier predikanten hebben in 't begin van dit jaar haar advys schriftelyck ingegeven, en ia
ook gedrukt in Febraary uitgekomen. Voetius en zijn coraplices dit advys ziende, en merkende dat
haar medebroedera — niet van dien begeerlijken aard zijnde — niet de Heeren conformeerden, en
haar, te weten de acht andere, in 't ongelijk stelden, hebben (de vier) daarover seer qualick be-
jegent, geeensureert, ende gedreycht te- excommuniceren. De HH. Magistraten zulken heerschappy
en overmoet verstaande, ende besorgende, dat dit kerkelijk vuur hooger zonder klimmen, hebben
geoordeelt, dat het aan haar stond en haar toeqaam, daarin tijdelijk te voorsien, 't zelve te reme-
diëren, ende het qnaad, dat door alzulke proceduren te vreezen stond, in tijds tegen te gaan en te
stuiten; waaromme haar Ed. Achtb. geraden gevonden hebben, dat zy uyt haer collegië zouden com-
mitteren twee, opdat die, wanneer het kerkenraad zonde zijn, haar zeiven present zouden laten
vinden, om te hooren en te zien wat er omgaat, en hoe ende wat de broeders met malkanderen
in de kerkelijke vergadering handelen. Doch niettegenstaande dat dit het voorrecht der HH. Magn.
is, ende volgens het 37e art. van de Icerkenordre, gesteld bij de Synode Nat. ao 1619, mach ende
moet geschieden, zoo en hebben echter Voetius en z\jn complices niet willen lyden noch gedoogen,
dat de HH. in deselve kerkelijke vergaderinge zouden tegenwoordig zijn. Dit van die twee HH. aan
de Magt. gerapporteert zijnde, is ten andermale geresolveert ende de predikanten geboden te gedoo-
gen (haar) presentie, maar en hebben 't Voetius en zijn medegezellen niet willen toestaan, ende
geen kerkelüke zaken willen handelen zoolange de HH. present Avaren; waarop de Magistraten, na
rijpe deliberatie ende met advies van de Ed. Gr. M. HH. Staten van Utrecht, de predikanten hebben
doen aanseggen, dat syl. haar kerkelijke saken zouden hebben af te handelen in bywezen van
de HH. Gedeputeerden uit de Magt., of dat men degene, die onwillig en halsterrig bleven, zoude
uit de stad doen gaan. Maar wat was het? In plaatse van dat de predikanten hare wettelyke,over-
heden zouden gehoorsamen, en de van haar zelf onderteikende kerkenordre zouden nakomen, zoo
hebben'deze dominees haar heul aan haar tong, ,en haar heil aan 't gemeene volk gesoeht, predi-
i ,
ï'
V;
Λ
-ocr page 596-Des vaderlands. . 589
verdeeldheid der gemoederen liep zoo hoog, dat men zich in den zomer van 1660
eindelijk gedwongen zag, 10 vendels voet-en paardevolk te laten binnenrukken, om,
door deze gerugsteund, krachtdadiger maatregelen van bedwang te nemen In een
den 29®" July gehouden vergadering van Staten en Vroedschap werd daartoe bepaald,
beide predikanten de stad vóór zes uur 's avonds te doen ruimen, gelijk hun dat
daarop door den deurwaarder De Wees werd aangezegd, met nader bericht, dat zij
't ook het geheele Sticht binnen 24 uur hadden te doen. Vóór hun aftocht in den
kerkeraad verschenen, .erlangden zy daar een getuigschrift, nooit door dat of eenig
ander kerkelijk lichaam aangeklaagd te zijn geweest, en togen daarop, door tal van
gemeentenaren en andere heden uitgeleid, weg, terwijl de soldaten met kruid en lood voor-
zien waren, om alle oproerige bewegingen zoo noodig terstond te keer te gaan. Een
besluit der Staten gelastte voorts den predikanten, zich voortaan strikt te houden aan
't geen omtrent leer en kerkvergadering, in de jaren '18 en '19, te Dordrecht was vast-
gesteld, en zich te wachten, eenige de wereldlijke regeering of den staat der kapittel-
goederen rakende zaken te gispen of bedillen. Van de Velde, vervolgens naar Medem-
blik beroepen, zag zich echter in Maart daaraanvolgende reeds genoodzaakt ook die
stad te verlaten; daar de overheid, voor zijn woelzieken aard beducht, by de Staten
van Holland bewerkt had, dat hij geheel 't gewest moest ruimen, terwijl drie vendels
soldaten de tenuitvoerlegging van dat besluit kracht kwamen bijzetten. Hij ging daarop
naar Zeeland, waar hij te Middelburg predikant werd, en nu hevig tegen de holland-
sche Staten, als «verbondbrekers>> — gelijk hij ze schold — uitvoer. Teling was in
gelijke betrekking te Zieriksee aangesteld. Een hunner geestverwanten vond in een
op 18 July 1661, zoo te Utrecht als elders, voorgekomen luchtverschijnsel, met een
te half elf 's avonds vernomen vreemden donderslag gepaard, aanleiding, om het zoo ken-
nelyk «bedreigde» vaderland over zijn zonden te onderhouden, en daarbij niet ondui-
delijk op Van de Velde en Teling's naam en bejegening te zinspelen. «Ach!» riep hij
jammerend uit:
Ach, land! verbijsterd land! waar bent gjj toe vervallen!
Ach, land I ellendig land! hoe derft gü nog zoo brallen !
kende ende scheldende zeodanig op de HH. Mag", en hooge overheden, dat het grouwelyck is".
Amsterdamsehe BuurenTcout over den handel der predikanten van Utrecht, door H. v. V. (Tot Haar-
lem, by Anthonis van Heusden, 1660).
' "De kerckelycke animositeyten tot Utrecht" — als De Witt 9 July aan Van Slingelandt schreef —
"schijnen meer ende meer te groeyen, in dier voege, dat Haer Ed. Gr. Mog». eergisteren toegeko-
men is een verzoek van de Staten van Utrecht om assistentie, waerinne by H. Ed. Gr, M". is be-
willight met het toezenden van eenige compiën ende andersins". {5neoe», V, bi«. 471). Verg. voorts
het besluit der Staten in de Besolutien van Consideratie, bl. 501.
590 algemeene 'geschiedenis
Ach, land! nog zondig land, van alle heil beroofd,
Wat hangt u ongeval en rampen over 't hoofd!
Slechts dan alleen, als men zich «schikken» wou «na Gods woord en bevel»,
Zoo komt de Heere weer en woont in Israël,
Zoo zal de kerkenvrede in eenigheid aangroeyen,
Zoo zal ook Mozes en Aaron in liefde bloeyen.
Zoo zal in de gemeente een geestlijk teling zyn
En in Gods velden zien een hemel-sonneschijn'.
In geheel anderen zin was de ongenoemde klinkdichter gestemd, die «HH. Stalen
en de Stad van Utrecht» den volgenden «getrouwen raad» zond:
Gjj, Heeren, die aan 't roer zit van den stichtschen Staat,
Wilt gij nw goed en bloed, gezag en macht bewaren,
Zoo doet de plonderzucht des Kerkeraads bedaren,
En licht aan Voet de voet, en zet Demaet de maat.
Dit laatste deed de dood, en was van dezen raad,
Het eerst nu ook gedaan. Men kon de moeit' dan sparen,
Van, na geleden hoon, de krijgsmacht te vergaren
Der Bondgenooten tot beschut der Magistraat.
Doch, Heeren, nog is 't tijd, voorzichtig te herstellen
De zuilen van den Staat, die nu al zijn aan 't hellen;
Opdat geen goed geroofd noch bloed en word gestort,
l8 't noodig, dat men hun, die zoo met laster streelen
Des volks oor, om zijn hart aan d'overheid te ontstelen,
De voet licht, en dat Voet een voetjen werd gekort.
ν ;:
«Wel, Klopuit, Klopuit!» zei schipper Koen Stuurrechter, tot Hans Klopuit, den
bontwerker, met wien hij zich over 's Lands zaken onderhield, op 't hooren van dien
«raad»: «Wel, Klopuit, hoe dus hevig tegens de broeders uitgevaren? Weetje niet,
dat ze Engelen en boden Gods zijn? Wie haar raakt, raakt Hem, die haar gezonden
heeft». Doch Hans hernam: «ik weet wel, Stuur-recht, dat de leeraars Engelen en
boden Gods in de Heihge Schrift worden genoemd; maar of zij wel weten, dat die
zelve Geest, die haar Engelen noemt, de magistraten Goden noemt, en dat het billijk
is, dat de Engelen zich gehoorzaamlijk aan de macht en bevelen der Goden onder-
werpen?» En Koen, daardoor lot zwijgen gebracht, zei: «'lis waar, dat het zoo be-
'Kt:
' Over de gansche utrechtsche kerketwist, zie verschillende vlugschriften in de Bill. Duncaniana
op 't jaer 1660; en verg. ook De Hartog's Opstel over 't Collegië der Savmten in den Qids voor
1876, en de daar aangehaalde stukken.
DES VAbERLANDS. 591
lioorl Ie zijn, en ik zou in dat stuk het met u eens wezen; doch wij willen 't zelve
aan de soevereine overheid bevolen laten, die naar hare wijsheid wel zorg zal dragen,
die lieden, volgens hun ampt, in den toom te houden»
De twistvraag omtrent de geestelijke goederen werd kort daarna door Prof. Nethe-
Dus op nieuw in voetiaanschen zin behandeld \ en daarbij levens de handelwijs omtrent
de beide verdreven dominees als «een booze conjuncture van lijd, een verzeerde of
verwonde slaat der kerke, en geëxaspereerd geval van zaken» afgeschilderd, als «een
tempeest, dal korts daarna was uitgebreid», en waarin zy «uitgeworpen» en «als twee
ghazazels in de woestijne gezonden» waren; «met eere hadden zij echter geleden en
verdienden vergeleken te worden met hét voorbeeld des zahgmakers, en zouden in hun
uitwerping glorieuser bij God zijn als het verblijf van anderen». Nelhenus werd dien
ten gevolge voorde vroedschap gedaagd en, na zijn onvoldoend gebleken verdediging,
den 14®" April 1662, op zijne beurt «uit zijn functie en professie verlaten». Geen
wonder, dat zich bij al dit utrechtsche kerkrumoer een vredelievend en verdraagzaam
gemoed aangelokt vond, de kerkelijke stokebranden en hun aanhang op de kerke-
twist te wijzen, een kleine eeuw vroeger in dalzelfde Utrecht blakende, en die tot
de scheuring der Sint Jacobs- en Consistorie-partijen had aanleiding gegeven. Toen
had de Geuzenpreêker van 'l Verbond der Edelen en leidsche hoogleeraar Franciscus
Junius, «een vermaard en geleerd man», met «een vreedzame, zachtmoedige, en
godvruchtige ziel», een latijnschen zendbrief «aan alle broeders, die tot Utrecht wonen,
geroepen Heihgen», doch zoo onheilig in hun bedrijf, gericht, waarin hij hen in
liefde Ie vereenigen zocht, en welks «treffelijke redenen ook op deze lijdén zoo wel
pasten». Met den vromen wensch, dat God in deze landen «veel zoodanige Theolo-
ganten» geven mocht, liet men dien thans herdrukken en deelde daarmee geheel in
'l gevoelen, door de utrechtsche overheid in haar besluit tot het afzetten van Nelhe-
nus uitgedrukt, «dat tot bevordering van de kristelijke vrede en eenigheid in staal
en kerk in haar akademie werden opgekweekt herders en leeraars, die alle ziele
leeren den overheden en machten over haar gesteld onderdanig te zijn, en dat ge-
weerd werden, die stout, eigenliefdig, hoovaardig, laatdunkend en onverzoenlijk zijn,
en die zichzelven behagen; en dat alzulks allesins beoogd en betracht werde 't einde
' Zie De Mol inf Vossecel. Ia 'a Gravenliage gedr. bÖ J. Pieterszoon, 1660; bl. 18.
® In zijn Necessaria Defensio concordiae Pastofum TJUrajectinorum ^ over welke de daarin doorge-
streken Staten van Stad en-Landen zicli bü de utrechtsche vroedschap beklaagden; zie Aitzema, IV.
bl. 973.
® Francisci Janii Vermaninge aen de Keroke Oodts, die tot Utrecht is, enz. (T'Rotterdam, by
Birck Lamberae, op de oude Gralt, a" 1662;.
592 algemeene 'geschiedenis
des gebods: de liefde uit een rein harte, uit een goed geweten, en uit een onge-
Yeinsd geloof».
Het bezit der kerkegoederen "svas niet het eenigste punt, waarop zich Voetius en
zijn geestverwanten roerden; tegenover den op Descartes' voetspoor meer wijsgeerig
gestemden leidschen professor Coccejus en zijne volgelingen, stonden zij, met de strikt-
ste handhaving der dordtsche geloofsbegrippen, ook die van den kristelijken sabbath
of wekelijkschen rustdag voor. Met name was deze ten vorigen jare in de goudsche
Synode op 't tapijt gebracht, en lokte, naar 't verslag door den Staatscommissaris,
die haar had bijgewoond, daaromtrent gedaan, den Augustus een besluit der hol-
landsche Staten uit, waarbij uitdrukkelijk verklaard werd, dat men de behandehng
dier vraag op geenerlei wijs verder op dergelijke Synoden gedoogen zou, en eens vooral
op de bepahngen der nationale van 't jaar '19 daarover verwees; terwijl den
December daaraan de schrijfjeukte der leidsclie hoogleeraren, op dit twistpunt, door een
tweede besluit gestuit werd, bij 't welk curatoren der universiteit en burgemeesteren
der stede gelast werd, zoodanige orde daarin te stellen, dat hun godgeleerde profes-
soren aflieten verder daarover te schrijven en hun geschrijf tractaatsgewijs in druk te
laten uitgaan, hen daarbij te gelijker tijd verwijzende op 't geen in Augustus besloten was
^^ ί
Niet alleen echter met de leidsche professoren, ook met de leidsche studenten hadden,
in die eigen Decemberzitting, de Staten af te rekenen. Den 1™ October was namelijk
een aantal hunner met de binnenwacht bij hare ronde slaags geweest, had haar met
steenen begroet en verscheiden er van zwaar gekwetst. Een der belhamels, door rec-
tor en akademierechters daarvoor beboet, had zich echter, daardoor niet getemd, niet
alleen met eenige anderen naar 's rectors huis begeven en hem daarover op drei-
genden toon rekenschap gevraagd, maar hem ook een paar dagen later in zijn open-
bare lessen met groot geraas «uitgeklopt of -gestampt», en voorts twee of drie nog
bestaande studenten-genootschappen of collegiën, onder één praetor met zijn assessoren,
vereenigd, om zoo met vereende kracht nog te beter te werk te kunnen gaan. Op
aanklacht en aandrang van rector en rechters bepaalden daarom de Staten nu, dat,
in verband met beide bepalingen van December '27 en September '29, tegen 't aan-
tasten der wachten en 't houden van ongeoorloofde genootschappen, voortaan geen
studenten meer zouden ingeschreven worden vóór zij den gebruikelijken eed op de
statuten gedaan hadden; dat ook rector en rechters dergelijke genootschappen, geligk
hun praetoren, assessoren, en verdere leden onder eede zouden te keer gaan, en de
schuldigen naar den eisch straffen; dat verder aan alle en ieder der studenten strik-
telijk verboden zou worden rector of professoren, 't zij in de lessen, disputen, oraciën
' Mesoktiën vm Consideratie, bh. 491 en 494·,
-ocr page 600-DES VAbERLANDS. 593
of elders met eénige insolencie of onfatsoeDUjkheid Ie bejegenen, veel min ze uit te
kloppen of uit te stampen ; gelijk hun ook scherpelijk zou worden ontzegd, bij dage
of bij nachte, eenige pistolen, zakpistolen, of dergelijke wapenen te dragen of gebruiken.
Tegen «de stoutigheid der Papen en Pausgezinden» verstond men, in de hollandsehe
zitting ,van Vrijdag 30 July 1660, de placaten, tot wering hunner conventikelen tegen
hen uitgevaardigd, en het verbod, hun jonge jeugd ter schole of op de studiën, van
de paapsche landen uitgaande, te zenden, ten strengste te handhaven en ten uitvoer
te doen leggen, zonder daaromtrent in eenig vergelijk te treden of de minste oog-
luiking te gebruiken. In alle nalatigheid op dit punt bij de hoofd- en mindere offi-
cieren, ten platten lande en in de steden, zou door voorzitter en raden van 't Hof
naar hun eigen goedvinden voorzien moeten w orden, en konden zij daartoe die pla-
caten öf in persoon öf door gemachtigden doen toepassen en over de boeten en breu-
ken , daarbij bepaald, beschikken, zonder door iemand daarin gekrenkt of weêrstaan
te mogen worden.
Ook in klankspelende rijmen trokken de andersgeloovigen tegen de leer der moe-
derkerk te velde, en een Waarschotming tegen de misselijke mis op 't wijsjen van
«Prins Robert», riep onder meer ander moois uit:
O, wis-geloof, hoe gansch verkeerd
Is 't wis-verdichtsel, dat
Ben mis-God, een mis-Kristus eert
En waarheid zoo wis-vat!
't jlfis-biiisje, 't welk de mis-koek toont,
En bergt voor rat en muis,
Besluit met die op d'aard niet woont,
Blaar in Zijn Vaders huis.
Wat baat mis-loopen en m's-gaan,
jlfis-hooren en mis-zien?
Geen rotte «jispel winje er aan
Al hoorje er één of tien.
O, geen verzading vindt men daar,
Wyi 't slechts een iMwmaal is,
Jl/isdeeld van drank, dien Heeroom maar
Uitpooit, en 't gaat u mis.
Hü leêgt de miskelk met een veeg,
En zet die niet eer neêr,
Dat niemand daar een drop vanjireeg
Al dorst hü nog zoo zeer.
Houdt gij 't mis schepsel voor uw God,
Gy eert 't geen gü niet weet;
Die ?»is-dienst is te bot en zot,
T'aanbidden "t geen men eeti —
η
IV^ deel, stuk,
-ocr page 601-594 algemeene 'geschiedenis
Dat deê de blindste ilciden niet,
Dat hü zijn God opat! —
"t Welk echter in de mis geschiedt 5
W^at «ïis-begin is dat! —
Door misse mist men 't offerbloed,
Door Jezus eens gestort,
'tWelk eeuwig voor de iwwdaan boet
En nooit herhaald en wordt.
Toon u «lisnoegen, Kristenziel,
En dat gij dit misprijst.
Dat die misgruwel u misviel
Daar biliyk 't hert voor eist, enz.
Van een heel andere stoutigheid, dan de paapsche, getuigden de «pasquillen»,
die van tijd tot tijd het licht zagen, en waartoe vooral in dezen tijd de engel-
sche ommekeer, in verband met de rol op 't nederlandsche staatstooneel den Prins
van Oranje toegedacht, aanleiding gaf. Dat 's Prinsen uitzichten door de verheffing van
zijn oom op den britschen koningstroon merkelijk veranderd waren, sprak van zelf;
doch, gelijk de fransche gezant dat in zijn brieven van Juny of July aan Mazarin
deed opmerken, en daar de gedragslijn van zijne regeering naar wenschte geregeld te
zien wachtte ook in Holland de partijzucht niet, zich daaromtrent onmiddellijk op
de vuigste en vijandigste wijs te uiten. Zij nam daarloe natuurlijk al aanstonds
den man bovenal tot mikpunt, die — zooals De Thou het, in 't vorige jaar, te
recht reeds geschreven had — «door zijn staatsampt en zgn onverdroten werk-
zaamheid, het versland — als men 't zoo mocht noemen — was, dat het raderwerk
der regeering in beweging bracht» I Hem en wie 't met hem hielden randde men,
terstond na 't onthaal en de afreis van Koning Karei, in een half latijnsch, half hol-
landsch, ook al op de wijs van «Prins Robert was een gentleman», te zingen schimp-
rijm aan, dat men uit den bek van een raaf, «roepende: cra,i, cras, cras», door den
schoorsteen der hollandsche Statenkamer zei gevallen te zyn «op die tijd, als de
Koning van Engeland uit zijn ballingschap geroepen en in Den Haag onthaald wierd» ^
nQuod moveé», zoo hief het aan,
' ArcUves, V. p. 196 en 198.
» Aid. p. 190: M. de Witt par la qualité de sa charge et de son activitê et diligence est l'intel-
ligence, s'il faut ainsy dire, qui fait tourner la roue de ce Gouvernement",
» Dit heeft een Bave, enz. Een blaadje zonder jaartal, en vol misstellingen, als est voor et, met
voor het, Hermerlandiae voor Kermerlandiae, ScAancZe (Holl.) \οοτ Scande (Lat), stercUe YOQX stercTce,
In voor Ni, enz.; alles hier, voor zoover de aanhaling strekt, verbcter4,
DES VAbERLANDS. 595
Quod movet sensus intimos
Van Meeßter Jan de Witt
JEst Carolus Bex Angliae
Die nu op 't kussen zit; —
Wieuportius cum sociis
Die z\jn ook zeer ontsteld,
Quod Severninghus pessimus
Opkraamt met goed en geld
Quaerens Thurloüm profugum
Die al den handel weet,
Qtóare Frinceps Aurdicus
Ontvangen heeft het leed,
Quod est cum suis posieris
Gesloten viit den Eaad
Έί ah istis sceUrïbus
Is aangedaan die smaad.
FÏpe, Frinceps celsissime,
Het rad is omgekeerd:
Te Belgica resÜtuet
Schoon dat het Witte deert.
Witteninm, zoo luidde het dan verder, nog Yuiger op den man en de bedoeling af:
Wittenium depelUte |
Aurciico cum posteris |
Hanc pestem, zoo besloot het dan, na nog wat denkbeeldige grieven, omtrent de
titulatum- der Staten en de begunstiging van Zeeland geuit te hebben,
Haue pestjtm Reipublicae
Roeit uit eer 't is te laat.
Imtar prudentie medici,
Die voorkomt 't hoogste kwaad.
Intusschen Avas de man zelf, die hier zoo partijdig bejegend, en vuig gehoond
werd, van de eerlijkste bedoelingen, met name op het aangeroerde twistpunt, bezield,
en gaf daar in zijn met Beverweerd gevoerde briefwisseling de kennelijkste blijken
van. Vóór zijn vertrek had hij bij burgemeester Van Hoorn een onderhoud met beiden
Transferret ut Zelandiam Aan Hollands sterke zy,
Et reliquas Frovincias Mocht brengen in de Ijj,
Fraecipue guae Frindpi Meest waren toegedaan;
Μ advertissei Dominus^ Het was met ons gedaan."
596 algemeene 'geschiedenis
gehad, en daar de hoofdpunten van het te maliën verdrag besproken. Bij de overzen-
ding van 't ontwerp, den 23" July, herinnerde hij hem tevens, wat er omtrent den
Prins tusschen Koning en Staten verhandeld was, en hoe zoowel Zijne Majesteit als Hare
zuster van gevoelen waren, dat men voor 't oogenblik 's Prinsen bestemming tot het
Kapiteinschap-generaal om meer dan eene deugdelijke eu gezonde reden niet verhaas-
ten moest, doch vooral omdat de neiging van hen, die de andere Provinciën bestuur-
den, van dien aard was, dat zij aan de beraadslaging daaromtrent onvermijdelijk het
Luitenantschap of Veldmaarschalksampt voor Prins Willem Fredcrik zouden vastknoo-
pen, en de Koning en zijne zuster betuigden, dat ten zeerste tc schuwen. Sedert echter
had, naar De Witt schreef, die zuster van hare meening blijk gegeven, de bestem-
ming van haar tienjarig zoontjen tot dat Kapiteinschap te wenschen, en hem per-
soonlijk zijn gevoelen daaromtrent gevraagd; doch hij niet geaarzeld haar te zeggeb,
dat, naar zijn oordeel, zulk een voorslag zoowel den Staat als den Prins en 't Huis
van Oranje schaden zou. Vooreerst toch zou men, op dit belangrijke punt, op 't recht
van hèn vooruitloopen, die aan de regeering zouden zijn, als de Prins tot den leeftijd
gekomen was, waarop hij dat ampt zelf zou kunnen bekleeden, en die het dan groo-
telijks te vreezen zou zijn, dat, juist als de Prins het meest behoefte zou hebben aan
hun liefde en genegenheid, misnoegd, dat men over een hun toekomend recht van
te voren beschikt had, daarin aanleiding zouden vinden, om dat recht te toonen en
de punten van de opdracht en den lastbrief te beknibbelen; gelijk dat, na den dood van
Prins Frederik Hendrik, omtrent Prins Willem II geschied, en dit zelfs het begin
van den naijver geweest was, waaruit zooveel onheils was voortgesproten. Verder was
het van veel belang, een zoo gewichtig Staatsampt eerst aan den Prins op te dra-
gen, wanneer hij tot de jaren gekomen was, om dat gewicht te doorgronden, opdat
die opdracht dan te meer liefde en genegenheid voor den Staat bij hem deed gebo-
ren worden. Buitendien was ook de handelwijs der overige Provinciën — gelijk reeds
't kwartier van Nijmegen tot de «designacie», met toevoeging van twee maarschalken,
besloten had, zeer stuitend voor Holland, daar dan Gelderland enOverijsel, die weinig
of geen krijgsvolk bekostigden, Friesland en Groningen, die er een eigen Kapitein op
nahielden, en dus geen enkelen soldaat zelfs hadden, om onder den Kapitein-generaal
te stellen, over 't krijgsgezag van Holland zouden gaan beschikken; wat volkomen
onverdraaglijk was, en waardoor dus een verschil tusschen de meeste gewesten aan
den eenen kant en Holland aan den anderen zou geboren worden, en de Prins van
Oranje tusschen hamer en aambeeld, als men zegt, in den knel zou raken; hetzelfde
wat, om dezelfde gedragslijn, aan Prins Willem H tot groot nadeel van zijn Huis
overkomen was. Om al deze redenen, en tot vermijding van 't onheil, dat er ontwij-
felbaar uit te wachten zou zijn, zouden de wijsste en vvelberadenste der hollandsche
Heeren zich tegen zulk een voorslag verzetten, terwijl naar de wetten van den Staat,
-
des vaderlanbs. 597
in een dergelijke beraadslaging niets zonder eenparigheid van stemmen beslist mocht
worden. Opdat echter Haar Koninklijke Hoogheid zag, dat de aangevoerde redenen
uit geenerlei weerzin zijnerzijds tegen dit princelijk Staatsampt voortvloeiden, en om
haar den zekersten weg tot het beoogde doel te wijzen, had hij Haar voorgesteld,
den Staten van Holland voor te slaan, zich met de zorg voor de opleiding van den
jongen Prins en 't beheer van zyn goederen te belasten, hem ook een inkomen uit
die van den Staat te geven, en in het besluit daartoe dan nog te zeggen, dat dit
geschiedde, om den Prins des te bekwamer te maken voor de hooge ampten, die
men van zins was, hem toe te vertrouwen, wanneer hij mondig zou zijn en in staat
ze te bekleeden; om een en ander te bewerkstelhgen, had hij haar zijn ijverige mede-
werking toegezegd. Zij had intusschen verlangd, er zich eerst met haar broeder over
te beraden, en deze daarop geschreven, dat hij liefst reeds onmiddellyk tot de «de-
signacie» zou zien besluiten. Hij vertrouwde echter, dat Zijne Majesteit met. al de
redenen, daartegen in te brengen, bekend gemaakt, zich wel bij dat voorstel tot op-
leiding van den Prins, en wat er meê samenhing, zou willen neerleggen
Ondertusschen deed de Princes, harerzijds, op uitnoodiging van burgemeesteren, met
den jongen Prins een keer naar Amsterdam, waar zij eenige dagen aaneen op 't luis-
terrijkst onthaald werden. Jan Vos gaf hun een sierlijke reeks vertooningen uit
den ouden en nieuwen tijd, op staatsiewagens ten beste , waarbij 't echter minder
voor zijn kieschheid van smaak bewees, dat hij ook den gewelddadigen dood van
's Prinsen koninklijken grootvader, den vader der Princes, in herinnering bracht, ge-
lijk hem dat weldra dan ook in boosaardige toespeling verweten werd I Smaakvoller
en waardiger waren de even keurige als wakkere verzen, waarmede Vondel den ruiter-
optocht herdacht, tot 's Prinsen eer gehouden, en waarbij deze zelf, lustig gepluimd en
op een kastanjebruin paard gezeten, door een talrijke stoet en den ridmeester Van
Waveren, allen met oranje-sjerpen en pluimen, gevolgd, van den Kolveniersdoelen
naar den Dam, langs den Nieuwendijk, de Heere-, Keizers- en Princegrachten reed :
De Ridderschap van Troje wordt herboren
En oefent zich langs onzen Amstelstroora;
Daar zit zij op en noopt het paard met sporen,
Het brieschend paard, gewend naar roede en toom
Te luisteren en 't steken der trompetten;
i-'t',
' Aid. bl. 7 en vv.
s Zie 0. a. de TsamenspraaTc tusschen Jm Tamboer en Jan Vos. T'ütrecht by Symon Jaaperaz, 1660;
en verg. ook de Mot in "t Vossevel, enz., waarin de bekende verzen van P. de Groot op de Bickera
en 't afsterven van Z. H. op zijn naam gesteld, vinnig doorgehaald, en tegenover zyn feestelijke be-
groeting van den jongen Prins en zjjn moeder gesteld werden.
3 De Ridderschap van Amsterdam onder Ζ. Κ. Ή. Willem mv Oranje, enz. (DicÄiicerie«, Π, bl, 413).
598 algemeene geschiedenis
Prins Willem draalt alle Amstelriddcrs voor· —
"Λ
Zoo volgen zij de schaduwrijke graften,
De cingels en de straten van de stad,
Door wolken van veel duizend burgerijen
En Bataviers van Zuid en Noord vergaard;
Zoo plag de zon alle oogen te verblijen,
Als jonge Oranje op zijn schuimbekkend paard
Een schooner dag den sterfelijken menschen
Hier toevoert en ziju grootvaars naam ververscht,
Op 't juichende geschal van zooveel menschen
Te dicht op een gedrongen en geperst.
Lang leef Oranje, en handhaaf 't Recht der Staten,
De Vrijheid en de Rust van 't Vaderland,
Ten schimp van hen, die Hollands welvaart haten; -
Zoo blink' hy, als in goud een diamant!
Dat wenschten — die welvaart nu daargelaten, die hun slechts om zijnentwil min
of meer Ier harte ging — zijn koninklijke oom en moeder ook, en daarom drongen
zij op zijn «designacie» aan, die zyn vroegere «secluzie» moest doen vergeten. Zonder
dat, betuigde de Princes 's Prinsen secretaris Laurens Buysero, bij zijn bezoek op
Honselaarsdijk, den ΙΟ*"" July, uitdrukkelijk, zou men Zijne Majesteit geen «conten-
tement» geven. Wel had hy, bij zijn onderhoud met De Witt, Tóór zijn afreis, daarop
niet bepaald aangedrongen, doch hij had toen zijn troon ook nog niet beklommen;
men moest echter in aanmerking nemen, dat op begeerte van Cromwell de uitsluiting
tot stand was gekomen, en men dus nu evenzeer op aanbeveling van den Koning
zulk een goede zaak, als dit herstel van rechten, moest bewerkstelligen. Men had die
uilsluiting voornamelijk altijd daarmee verontschuldigd, dat men, Engeland te vriend
willende houden, gedwongen was geweest haar in te willigen; de achting voor dat
Engeland en zijn Koning moest nu des te grooter zijn, en te meer tot de intrekking
noopen; en dat het voorstel daartoe van den Slaat-zelf uitging, was beter dan dat
de zaak van 's Konings zij bij de gezanten in behandeling gebracht werd, gelijk
anders onvermijdelijk was. Toen De Wilt dit van Buysero vernam, zocht hij deze
meening terstond met veel redenen te bestrijden, en hem tot zijn eigen gevoelen
eener «educacie» van wege Holland, zonder «expresse designacie», over te halen, en
verwees hij, in de overtuiging, dat men «van hem zoo goede impressie niet had
over de gepasseerde zaken met zijn vader», de princes lot zijn oom van Zuidpolsbroek,
die hem-zelf op het denkbeeld dier «educacie» gebracht had. Buysero zocht dezen te
Soestdijk op, waar hij — aan 't graveel lijdende — op zijn hofstee de stilte van 't
buitenleven genoot, en vond hem, na kennisneming der koninklijke bedenkingen,
tol den middenweg geneigd eener uitdrukkelijke vermelding in het omtrent die «edu-
i
-ocr page 606-DES VAbERLANDS. 599
cacie» te nemen besluit, «dal, in consideracie der groote diensten van 's Prinsen
voorouders, die dezen Staat hadden gevormd en gegrondvest, men Zijne Hoogheid zou
aannemen als «een zoon of kind van den Slaat, op zijne educacie laten letten en het
onderhoud van dien bezorgen, ten einde hij bekwaam zou worden, om, lot zijne jaren
van (onderscheid) gekomen, de voetslappen van zijn voorvaders, in al hun digniteiten
en charges te volgen»; daardoor toch zou hij «hel volkomen effect van de designacie
hebben». Er grepen overleggingen ook met nog andere Heeren — Bnysero's zwa-
ger De Vlaming van Oudshoorn, burgemeester Simon van Hoorn, den haarlemmer
burgemeester Van Thilt, Beverningh, Noordwijk, enz. — plaats; een brief van den
Koning drong op de «designacie» tegen 's Prinsen 16« jaar, en zonder Luitenant, aan;
de Princes bleef niet minder op haar stuk staan; doch ook De Witt week niet van
zijn opzei af, en zocht Buysero op nieuw «met veel krachtige redenen» Ie betoogen,
«dat de gerequireerde designacie groote aanstoolelijkheid en vertooning zou veroorzaken,
kwaad bloed zetten, gelgk voordezen de verkregen survivanee op Prins Willem , en
daarna zelfs zijn huwelijk; dal alle dingen, die men exlorqueert tegen de borst, gelijk
de secluzie-zelve, aanstoolelijk zijn, en al de zwarigheden en verdeeldheden met Prins
Willem daarover gerezen waren; dal Zijn Hoogheid nu alles met gemak, liefde, en
zoetigheid kon bekomen, en hij zich sterk maken wou, dal hel Z. H. niet zou ont-
schieten , veel minder ,.nog dan of er designacie plaats had; dat dit evident was, als
men de zaak zoo kon leiden, dal de Staal Z. H. aannam, op zijn educacie lelie,
daartoe expresse personen afvaardigde, om er met de voogden 'l oog op te hebben,
en te letten, dat hij wél werd opgevoed in de costumen en manieren dezer landen;
dat hij, de Wilt, zich-zelf daartoe wel zou willen laten gebruiken, als men 'l goedvond;
dal, als de Staat zoover ging, dit waarlijk meer was dan een simpele designacie ν, enz.
De princes aanvaardde den 22®" July zejive de reis naar Amsterdam, om er met De
Witl's oom, den eenige bij wien men eenigen invloed op zijn neef veronderstelde
over de zaak te handelen. Hij kwam er Maandag den 26"'^ bij haar, en scheen per-
soonlijk welgezind genoeg, doch vond in Beverweerds bestemden medegczanl, den
burgemeester van Hoorn, een minder inschikkelijk gemoed. Deze en zijn beide door
hem bewerkte amplsbroeders, Maarseveen en Andries de Graaff, gaven Buysero dan
ook te verstaan, dat zij zelf wel «volkomen genegen» waren, «H. K. H. en Z. M.
te believen en te gemoet te gaan als het met harmonie van de andere leden kon
geschieden; dat zij ook niet van de laatsten zouden wezen, om hunne genegenheid
» «Ik zeide" (schrijft Buysero) ''dat H. K. H. nu moest met den Heer van Zuidpolsbroek in erH'
Btige teroicu spreken en al (haar) redenen allegeren , dewUl niemand de kracht had over den Raad-
pensionaris, om liem te kunnen omzetten, als hy &\leen".{SypQst(t^n'B QescMedL· Bijdraffenlf blz.338).
600 algemeene geschiedenis
tot den Prins Ie toonen; maar dat zij bericht werden, die zaak nog zeer rauw en
onvoorbereid bij de leden lag, dat Telen van de principaalste zwarigheid en aversie
toonden in de designacie», enz. Bij een nieuw onderhoud met de Princes beloofde
oom van Zuidpolsbroek De Witt nog eens te schrijven, Hy meldde hem daarbij ech-
ter niet anders dan wat te Amsterdam was voorgevallen, en daar de bedoeling der
Princes was geblel^en, omdat hij — als hg schreef — het op haar verzoek niet wel
kon nalaten, doch bad en beval De Witt verder alleen aan, «alles ten beste te hel-
pen disponeeren, naar 't geen hij naar zijn wijsheid oordeelen zou, met het beste van
't lieve vaderland overeen te komen» gelijk hij in 't algemeen niet ten onrechte
meende, dat — naar hij hem een dag of wat vroeger van Soestdijk nog geschreven
had — «de wijsheid, daar God de Heer hem mee begaafd had, thans wel te pas
zou komen» Het ging inderdaad hard tegen hard, en ook de engelsche Koning liet
nu, door den naar Engeland overgestoken Secretaris zijner zuster, Nikolaas Oudart,
aan Buysero weten, dat hij vast besloten bleef, het belang van den Prins bij Holland
te handhaven, «volgens 't gevoelen» trouwens «van Holland», als hij er bijvoegde,
«wel te weten, dat de designacie uitdrukkelijk slechts voor Z. H. wezen en niet ver-
der strekken zou». Men had «met Cromwell ook wel onder de hand getracteerd»,
als hij zich tevens vernemen liet, «zelfs tegen hem zelf», doch die laatste opmerking
behoefde den Staten niet ter ooren te komen. Hoe beiden — Koning en Princes —
zich echter ook beijverden, «de heer raadpensionaris» — naar Buysero den 6®" Augus-
tus nog weer meldde — «bleef even precies bij zijn opinie en voorslag, en deed alle
devoiren, zoo oiider de hand als openlijk, om de andere leden onder zijne opinie te
brengen»; te Amsterdam stond Buysero's zwager, Oudshoorn, daardoor alleen, en
moest zich zoo mede naar de anderen voegen. De eenige hoop bleef nu nog op 't
geen Beverweerd De Witt uit Londen schrijven zou, en diende dat vooral van 's Ko-
nings verlangen naar een «designacie» blijk te geven, die ·—naar Buysero's meening —
«ten eenenmale redelijk was, en waartoe ook alle menschen, zoo in Holland als in
de andere provinciën» — naar zijn overtuiging— «genegen waren, behalve diegenen,
die aan de caèale» — als hij 't noemde — «vast waren en nu nog meest aan 't roer
zaten». De Wilt vestte van zijn kant evenzeer zijn hoop op Beverweerd en 't geen
deze bij den Koning vermogen zou ^ De Koning toonde zich echter te onverzettelij-
ker, als men hem in de meening gebracht had, dat «de groote steden van Holland
de designacie niet alleen wenschten, maar er ook op aandrongen» ^, zoodat Bever-
1 Aldaar, bl. 244. ^ Aldaar, bl. 243.
3 Aldaar, bl. 247, v. en Brieven, IV, bl. 12.
"" Zie ]3everv\'eerds schrijven van 30 July, Brieven, IV, bl, 12,
1 '
81;: -
Ir
-
i
-ocr page 608-DES VAbERLANDS. 601
weerds Toorstelling, hoeveel beier het voor den Prins-zelf zou zijn, geen oorzaak noch
onderwerp van oneenigheid tusschen Holland en de overige gewesten meer te wezen,
gelijk door die designacie het geval kon worden, als ongegrond door hem verworpen
werd. Hoe weinig intusschen het de groote en kleine hollandsche steden op dit punt
oneens waren, bleek, toen ter Statenzitting van 30 July het verzoekschrift gelezen
werd, door de Princes over de aanhangige zaak tot Holland gericht. Zij gaf daarin te
kennen, hoe zij «uit moederlijke genegenheid tot den Prins van Oranje, haar zoon»,
de belangen van dien zoon den Staten ten zeerste aanbeval, er bijvoegende, dat,
hoewel zij geensins twijfelde of de bedoehng van Hun Edel Gr. Mog». was, den Prins,
tot zijn bekwame jaren gekomen zijnde, de groote diensten en verdiensten van zijn
loffelijke voorvaders omtrent Staat en Provincie in aanmerking genomen, te laten be-
dienen de ampten en waardigheden door die voorvaders bekleed; het Haar nochtans
aangenaam zou zijn, ingeval het hun goede geliefte ware, haar daartoe van nu af
goede hoop en eenige verzekering te geven , en ook tot dien einde het oog op zijn
opvoeding te werpen» \ Niet één der Statenleden toonde zich toen toch ter «designacie»
geneigd. Anders stond het bij de algemeene Staten, waar een soortgelijk, doch meer
bepaald verzoek der Princes tot «designacie» werd ingediend ^ en waar zich Fries-
land en Groningen, den Augustus, al aanstonds «tot contentement van de Princes»
bereid verklaarden, en ook Gelderland, Zeeland, en Overijsel zich achtereenvolgens
in gelijken zin uitten. Er bleef zoo op den duur bij de «zeven zusters» gemis aan
die eenstemmigheid van zin, die door den gemoedelijken Mr. W^illem van Velde, in
't Voorhangsel van zijn Hoftapiit iot cieraed van de niewe gewelfde SCaetzale van Η
vriie Batavia , als de hechtste waarborg van 's Lands welzijn geschetst was. «Gig zult»,
schreef hij, de vergaderzaal der algemeene Staten gedenkende,
Gij zult met liefde daar zien zeven zusters uiten
Wat tot behouduis van haar algemeenen band
Van eenigheid behoort, en tegen macht van buiten
Een bolwerk zien gemaakt rondom het ISIederland;
' Itesoluticn van Consideracie ^ bl. 506.
= «Sonde H. K. H. seer aengenaem w«sen, ingevalle Uw H. M. goede gheliefte ware, haer daartoe
van nu af versekeringe te geven; sullende H. K. H. neffens dandere vooghden, goede sorghe helpen
dragen, dat de gemelde H« Prince als een kindt van 't Land wel werde opgetrocken tot dienst
deser landen, in de ware christ. gheref. Eeligie, in alle princelicke deughd^n, endo in de kennisse
van de humeuren, rechten, ende costuyraen van dese landen, orame alsoo bequaera te werden tot
bedieninghe van de voors. charges ende employen, by syne voorvaderen bekleet, niet twijfelende,
of den Prince haren Soon sal de loffelycke voetstappen ende deughden van syne voorvaders, ten
dienste deser landen, naevolgen, en dat Uw H. M. daeruyt sullen trecken de ghewenschte vruchten
ten besten van haren Staat",
s In 'sGravenhage, by Johan Veely, boeckvcrkooper, woonende in de Gortstraet, 1659.
IVe deel, le stuk. - ·
-ocr page 609-602 algemeene 'geschiedenis
Be «vaders des Vaderlands» waren heel wat minder «eensgemoed» dan hij ze zijn
«goedwilligen lezer», in hun «hooge vergaderïnge» en hun «onderlinge liefde en
trouw, Trede en eenigheid», als «de sterke hoofdzuilen» Toorslelde, w^aarop «'s Lands
glans en hoogheid» rustte. De Staten van Zeeland hadden, in tegenoverstelling der
hollandsche, in hun zitting van Saterdag 7 Aug. verstaan, dat de tegenwoordige gun-
stige stand van zaken tot redres en vaststelling van den Staat moest worden aange-
wend door de «electie van een of ander gequalificeerd persoon, aan welken het hooge .
goevernement, zoo van den Staat in 't gemeen, als de provincie in 't particulier
weerdiglijk en met de meeste confidencie» zou kunnen worden opgedragen; en daar
zij «geen zoodanig persoon, noch van meer gewicht en aanzien» kenden dan Z.. ïï.
den Prins van Oranje, als wezende niet alleen een nazaat van de Heeren Prinsen,
die met hun goed en bloed de fondamenten van de Repubhek hadden gelegd, en haar
door hun treffelijk en wakker beleid gebracht tot zoo eerlijke en glorieuze vrijheid,
maar ook door bloedverwantschap en alliancie verbonden met de grootste en mach-
tigste potentaten van het Kristenrijk, van welke deze Staat in zijn benauwdheden en
perikelen voornamelijk ondersteund was geweest, en aan welker vriend- en bondge-
nootschap ook voor de toekomst het meest gelegen was; daarbij in aanmerking geno-
men de princelijke eigenschappen en deugden, waarmee God-almachtig Z. H. al van
jongs af geliefde te begenadigen, zeer wel overeenkomende met de regeering en
humeuren van den landaard; en dat ook die Prins zeer veel heerlijke en aanzienlijke
goederen, in meest alle kwartieren en districten van den Staat, en met name ook
in de Provincie bezat; — zoo hadden zij eenparig besloten, dat men van wege de
provincie, met de andere bondgenooten, ter vergadering van Hun Hoog Mögenden,
Ζ. Η. zou designeeren en nomineeren tot Kapitein en Admiraal-generaal der Vereenigde
Nederlanden, onder een behoorlijke commissie en instruccie, en met een pensioen van
100,000 g. jaarlijks over al de leden der Unie op den staat van oorlog te verdeelen;
ten welken einde al aanstonds uil hun midden een aanzienlijke deputacie zou worden
aangewezen, om dat aan Hun Hoog Mog·^. ernstig aan te bevelen en smakelijk te
maken, en het tot een gelukkige en spoedige uitkomst te beleiden. Zij bepaalden
verder, met en beneven Holland, den Prins bij designacie op te dragen de bediening
van Stailhouder, enz. van beide gewesten, en daartoe^ den Staten op't allervriendelijkst
te zullen noodigen. Zijn Hoogh. zou intusschen die bedieningen in geen geval mogen
uitoefenen dan met zijn IS''" jaar, en geen Luitenant inmiddels voor hem optreden.
Verder zou Z. H. de waardigheid van eersten Edele worden opgedragen, doch mede
eerst met zijn 18e jaar worden bekleed. Met zijn 16^ jaar echter zou hem toegang
verleend worden tot den Raad van State, op den voet, als 't aan zijn grootvader
Frederik Hendrik vergund was geweest, om van jongs af geïmbueerd en geïnstrueerd^
te mogen worden van de fondamenteele wetten en maximen, de regeering, en 't natu-
m
DES VAbERLANDS. 603
rel yan de ingezetenen dezer landen; terwijl op zijn opvoeding met de meeste ernst
gelet en behoorlijke orde gesteld zou worden».
Nauwlijks hadden 's Prinsen moeder en grootmoeder, te Honslersdijk en Turnliout,
van dit besluit der zeeuwsche Stalen schriftelijk kennis gekregen, of zij zonden ieder
een brief van dankheb in antwoord, betuigende hoe aangenaam de goede genegen- -
heid en de meegedeelde tijding der Staten haar was. Terwijl de eerste daarbij de ver-
zekering gaf, er haar koninklijken broeder bericht van te zullen geven, wetende,
hoe welkom ook hem dat bericht zou zijn,, en hij dat te zijner tijd jegens de pro-
vincie van Zeeland zou erkennen; beloofde de andere , zoo uit haren naam als dien
van haar schoonzoon en 's Prinsen medevoogd van Brandenburg, te zullen opletten,
dat de Prins, hun pupil, onder Gods genade en zegen opgetrokken en bekwaamd
werd ten dienste van den Staat in 't gemeen en de provincie in 't byzonder. Ook
Koning Karei liet niet na, zoodra hij 't heugelijke nieuws door zijne zuster vernam,
Zeeland zijn blijdschap daarover kenbaar te maken, 't Was — naar hij't uitdrukte —
een blijk van dankbare genegenheid, waarmeê de kroon op zooveel andere gezet was,
aan 's Prinsen huis gegeven, en over 't welk men zeker nimmer berouw zou hebben;
daargelaten den luister toch van een zoo edelaardige en rechtmatige daad, had men
niets kunnen doen, wat hem-zelf meer verplichten noch erkentelijker stemmen kon.
En als hij, uitte zich zijn broeder Jacob, die — toen nog kinderloos, en eerst
in 't geheim met de dochter van den Kanselier Hyde gehuwd — zeker niet ver-
moedde, dat hij zijn thans als toekomstig Stadhouder begroete jonge neefjen later tot
schoonzoon en zeer ongewenschten troonopvolger krijgen zou. In Engeland zelf zette
onderwijl Beverweerd zijn onderhandsche bespreking der zaak met den Koning voort,
die door de werking van 't zeeuwsch besluit des te meer bij zijn verlangen bleef, en
juist nu zijne zuster-zelve bij zich wachtte. Een smaldeel van tien schepen zond hij onder
Montague naar Goeree om haar af, op 't welk zij in 't laatst van September naar Enge-
land vertrok, om er niet weêr uit terug te keeren. Den der maand was inmiddels
de zeeuwsche raadpensionaris Veth de zaak der designacie voor de hollandsche Staten
komen bepleiten, en was het op schrift gestelde stuk den daaraan door de zeeuw-
sche gelezen en hervat, om vervolgens aan die van Holland overgeleverd te worden.
Daar waren, naar aanleiding der behandeling van 't ingediend verzoekschrift der
Princes, de gemoederen inmiddels wat verdeeld geraakt, en had vooral de overgroote
ijver des Heeren van Wimmenum die verdeeldheid bevorderd, en een deel der steden
meer vijandig gestemd \ Er scheen daardoor groot gevaar, dat alles nog in de war
1 "Je croy", schreef De Witt den 17n aan Beverweerd, «qua Γοη auroit formé im avis par unani-
mité, n'eust esté que M. de Wimmenum monstrant ä mon avis trop de zèle, eüt conduit l'avis des
Nobles ä la désignation de M. Ie Prince au plus hault poinct en toutes les cliarges, etc. et cela
604 algemeene 'geschiedenis
zou raken, tot men ten slotte de zaak nog naar wensch in orde kreeg. Wiramenum
zelf had, 's avonds van den 18™ van Leiden komende, De Witt een bezoek ge-
bracht, en hem met bondige redenen, in onbewimpelde bewoordingen verklaard, dat
hij, meer en meer bespeurende, welk een oneenigheid er uit de beraadslaging te
duchten was, zoo ze niet door een verder goed beleid van zijn kant en dien der Edelen
werd voorkomen, hij vast besloten was,, zulk een onheil van den Staat te helpen af-
wenden. Hij meende, in 't geen hij ter Statenzitting gesproken had, nu al het doen-
lijke te hebben bijgebracht, om voor den jongen Prins, aan wiens Huis hij den Staat
en zich-zelf ten hoogste verplicht rekende, de verlangde designacie te bewerken, en
oordeelde daarmee de plicht van erkentenis en schuldige dankbaarheid voldaan. Ziende
evenwel, dat hem dat alies niet gebaat had, en dat vooral Amsterdam insgelijks van
een andere meening was, begreep hij, dat men den Staat — als hij zich uitdrukte —
niet overhoop smijten, maar met de grootste eenparigheid te werk moest gaan, be-
loofde dus al zijn vernuft — waarmeê, als De Witt volmondig betuigde, «God de
Heer hem overvloediglijk begaafd» had — daartoe te zullen gebruiken, en wenschte
daarover met de amsterdamsche Hoeren nader te handelen, om met hunne medewer-
king de zaak, tot dienst en rust van den Staat, ten goeden einde te brengen. Reeds
had hij daarom ook met eenige der haarlemsche en leidsche regenten gesproken, en
hen niet kwalijk gestemd gevonden, om, op zijn voorgang, tot hetzelfde doel werkzaam
te zijn ^ Zoo kon men den 25eu al tol het eenstemmig besluit komen, om «de
educacie van den Prins bij der hand te nemen, te behartigen, en zorg te helpen
dragen, dat hij, als een waardig pand en instrument van groote hoop voor dezen Staat,
naar behooren (mocht) worden opgetrokken tot dienst dezer landen in de ware kris-
telijke gereformeerde religie, in alle princelijke deugden, en in de kennis van de
humeuren, rechten, en costumen van deze landen, om aizoo bekwaam te worden
tot de bediening van de hooge charges en cmployen, bij zijne voorvaderen en bloed-
verwanten , op commissie van de HH. Staten van Holland en Westfriesland bekleed»
De Prinses, van 't gebeurde in kennis gesteld, toonde zich maar half voldaan over
den afloop; hoewel de Staten «zeer bedankende voor de significante teekenen van hun
goede genegenheid», in het genomen besluit vervat, ontveinsde zij in haar schrijven
en dcä termes et avec des expressious qiü ne choquoient pas moins les députez des villes que la
désignation mêrae, etc. Tellemeiit qu'a cette lieure il y aura plas de peine ä diriger Taffaire au tem-
pérament proposé qu'il n'y auroit eu, si MM. les Nobles eussent apportó plus de modération a
raffaire", etc. (Brieven IV, p. 23).
» Zie, De Witt's schrijven aan zijn oom Andries de Graeff, in Sypesteyna Bijdragen I, bl. 269.
^ Resolutiën van Consideratie, bl, 506.
-ocr page 612-DES VAbERLANDS. 605
daaromtrent niet, dat zij had «verwacht en gewenscht» meer volledig voldaan te zul-
len zijn noopens hetgeen zij in haar ingediend bescheid verzocht had. Zij betuigde
't daarom ook slechts «als een inleiding tot een verder en volledig besluit aan te
nemen, dat zij met verlangen kou afwachten, om-daardoor des te meer geëncoeragieerd
te worden, om de belangen van Staat en Provincie, bij haar aanwezen in Engeland»
— Mvaarheen zij toen op haar vertrek stond — «naar haar uiterste vermogen te be-
hartigen». Inmiddels naar Hellevoetsluis vertrokken, schreef zij den volgenden dag
— 29 Sept. — nog van daar, om de nadere zorg voor 's Prinsen opleiding en de
behartiging zijner belangen op te dragen aan de Heeren van Beverweerd en van
Noordwijk uit de Ridderschap, van Berendrecht, van Zuidpolsbroek, en van Foreest
uit de steden, met toevoeging meer bepaaldelijk van den Heer Raadpensionaris, om
den Prins haar zoon «van jongs af wel in te wijden in de kennis van de humeuren,
rechten en costumen deser landen»·, daar zij toch proefondervindelijk wist, hoe hij
met de volledige wetenschap daarvan de gewoonte paarde, er een vrijmoedig en op-
rechtelijk goed onderricht in te geven Κ Hoewel de Princes-grootmoeder, mede namens
haar schoonzoon van Brandenburg, ten deele andere personen voorsloeg, en enkele
steden er in de Staten voor waren, beiden princessen ter wille te zijn door een twaalftal
Heeren te benoemen, zegevierde echter de zienswijs, door de Edelen, Dordrecht, en
Delft voorgestaan, om uitsluitend de uitverkorenen van 's Prinsen moeder, met voor-
bijgang der lijst van zijn grootmoeder, te kiezen, niettegenstaande Haarlem zich daar
eerst ten sterkste tegen verklaarde en Leiden het daarin bijviel Men bepaalde tevens
de jaarlijksche som ter bekostiging van 's Prinsen opvoeding en tegemoetkoming zijner
geldmiddelen, naar zijn waardigheid en luister aan te wenden, op veertigduizend
gulden l Reeds eenige dagen te voren — den 29en Sept. — hadden de Staten ver-
staan en verklaard, «de acte van secluzie», rakende 't employ van den H'" Prinse
van Oranje», door Cromwell in der tijd «gedaan extradeeren», voortaan voor «gemor-
tifieerd en van geender kracht, Avaarde, of effect» te zullen houden, sedert het «den
grooten God, naar Zijn onbegrijpelijke bestiering, beliefd (had), de gemoederen m
Engeland zoodanig te herstellen, dat in de maand van Mei 11. 't Parlement, in beide
de Huizen vergaderd, wederom ingeroepen en solemneelijk ingehaald had den Koning
van Grootbrittanje, Charles II, jegenwoordig aldaar regeerende», enz,® Te vergeefs
was echter de poging, door Beverweerd op De Witt's verzoek aangewend, om het
door Nieuwpoort aan Cromwell overgeleverde stuk zelf weêr in handen te krijgen.
' Zie beide brieven bij Aitsema t. pl. IV, bl. 646 en v.
= Zie De Witt's schrijven van 15 Oct. aan Beverweerd (Brieven, IV, p. 35).
' Zie het geheel bij Aitsema, t. p). bl. 647.
606 algemeene 'geschiedenis
«Ik houd mij Terzekerd», schreef hem De Wilt den 1®" October', «dat de Koning in
de gelegenheid zal geweest zijn kennis te nemen Tan alles wat omtrent de acte ^an
uitsluiting in 1654 heeft plaats gehad, en dat hij daardoor zal bespeurd hebben, dat
er dezerzyds niet alleen geen aanleiding is gegeven, om wijlen den Protector tot het
Tragen dier acte te noopen, maar dat integendeel de dienaars van den Staat, zoowel
zy, die ter plaatse waren, als zij, die hier aan 't beheer der zaken deelnamen, alle
Tlijt aangewend, en zich alle mogelijke moeite gegeven hebben, om dien grilligen
geest van zulk een onaangenaam aanzoek af te brengen; en hoewel bij hen daarom-
trent voor hen-zelf geenerlei ongerustheid noch bezwaar meer kan bestaan, en dat de
HH. Stalen van Holland zich bij openbaar besluit duidelijk omtrent die zaak ver-
klaard hebben, zou het mij eene byzondere voldoening zijn, indien het Z. M. be-
haagde, het stuk-zelf aan de Staten terug te zenden, en in een begeleidend schrijven
getuigenis der waarheid te geven, omdat er hier nog altijd personen gevonden worden,
die óf door kwaadwilligheid, öf door een hun van nature eigen achterdocht, zich-zelf
van 't tegendeel zoeken te overreden en het anderen diets te maken». Beverweerd schreef
hem echter terug, dat hij bij Koning en ministers wel noopens de teruggave van het
stuk geen groot bezwaar gevonden had, maar wel om den Koning iets in dien zin
te doen schrijven; men beweerde toch, dat daartoe een opzettelijk onderzoek in de
papieren van Cromwell, Thurloe, en anderen in 't werk gesteld zou moeten worden,
't geen veel tyd en moeite zou vorderen. De Witt haastte zich toen hem te melden,
dat hy hem volstrekt bij den Koning niet wilde zien aandringen op zulk een verkla-
ring , wanneer Z. M. zich niet volkomen omtrent de zaak had vergewist; dat hy ech-
ter gemeend had, dat deze zich dat genoegzaam gedaan zou hebben. Verdere aandrang
zou Haar echter slechts argwaan kunnen baren, en dus het tegendeel van 't beoogde
bewerken. Hy weigerde echter te gelijker tyd een hem, zoo hij 't verlangde, aange-
boden bescheid van een Staatssecretaris, waarby deze betuigen zou, dat hij, op 's Ko-
nings last, alle geheime papieren doorsnuffeld en de personen geraadpleegd hebbende,
die onder 't vorig bewind de belangrijkste zaken hadden beheerd, bevonden had, hoe
de uitsluitingsacte door Cromwell uit eigen beweging was gevraagd, en zonder dat hy
er door één der hollandsche Staatslieden toe gebracht was. De Wilt weigerde dit,
omdat het niet zou passen, zulk een bescheid van een ondergeschikt Staatsamptenaar
openlyk aan de Staten eener soevereine Provincie te zenden, en het dus slechts tot
hem persoonlijk gericht zou kunnen worden; in welk geval het niet de verlangde
werking zou kunnen doen, die geheel daarvan afhing, dat het een eigenhandig ge-
tuigenis Zijner Majesteit ware, dat indruk maken en in weinig tijds bij iedereen be-
' Brieven, IV. bl. 27, waar men natiiuriyk voor efcrit, esprit lezen moet.
-ocr page 614-DESVADERLANDS. 607
kend zijn zou. En daar dit zijn eenige doel was, versterkte hij zich hoe langer zoo
meer in de meening, dat men niet verder op de zaak moest aandringen, maar
afwachten, dat de Koning of een zijner ministers er op terugkwam. Beverwcerd kon
daarin dan aanleiding vinden, er nogmaals in alle bescheidenheid, doch zonder
eenigen aandrang, om te vragen ^ Mocht zich evenwel die gelegenheid niet aanbie-
den, dan ware het beter, hij er in 't geheel niet meer van repte, opdat men niet
ging wanen, dat een zaak, die De Witt om zoo te zeggen onverschillig moest zijn,
van groot aanbelang voor hem en de zijnen was. Vooral moest er ook de teruggave
van 't uitsluitingsbescheid zelf niet van afhankelijk gesteld, maar dit zoo spoedig
doenlijk overgemaakt worden, «opdat een zaak van openbaar belang, en Avaarover op
last van den Staat geschreven was, niet op 't sleeptouw raakte van louter persoon-
lyke overwegingen». Zoo wist de groote staatsman persoonlyke beweegredenen en
belangen van die van den Staat te scheiden, en kwam daarbij zeker des te voordee-
liger uit tegenover een Koning, bij wien alles van geheel persoonlijke drijfveêren uit-
ging, en die zich in zijn staatsbeheer geheel door persoonlijke inzichten en bedoelin-
gen leiden het.
Zoo vond hij zich o. a. in dezen tijd in zijn bewegingen nog belemmerd door hel uit
Crom^vell's tijd herkomstige krijgsheer, en zag geen ander middel zich daarvan te bevrij-
den, dan de hem ontbrekende noodige gelden. Waar deze gelden echter beter dan in
't rijke Holland te bekomen ? Geen wonder dus, dat Beverweerd, op een Zondag mor-
gen omstreeks half September tegen drie uur 's namiddags bij zijn Majesteit ontboden,
zich de vraag door Haar hoorde voorleggen, of de Heeren Staten Haar niet met een
paar miljoen guldens konden gerieven? Indachtig aan 't geen ook een klein jaar,
vroeger, als de uitkomst van een onderhoud met Nieuwpoort, door een van 's Konings
trouwste aanhangers, -John Evelyn, was opgemerkt, dat de Hollanders niets uit dank-
baarheid, en alles slechts met het oog op hun eigen winst of veiHgheid deden
' Zie beider schrüveu van 22 en 29 Oct., ald. p. 38 en 39.
" "Din'd witli the Dutch Ambassador. He did in a mannet acknowledge, that Ms Nation mind
only their own proiit, do nothing ont of gratitude, but coUaterally as it relates to thelr gaine or
security". (Memoirs of John Evelyn, Esq. comprising his diartj, etc. ed. by W. Bray, p. 362),
"ïhis", laat Evelyn er op volgen, "this was to me no very gratoful discourse, though an ingeniotis
confession". Hy vergat daarbij echter op te merken, dat de door Engeland bewezen diensten, Avaar-
voor hier dan die dankbaarheid betoond had moeten worden, alles behalve belangeloos en met de
baatziekste bedoelingen bewezen waren, en dat er dus hoogstens nog maar van een leer om leer
kon sprake zijn. Gewis klinkt dan ook uit den mond van een Engelaehman een dergelijke betuiging
al byzonder eigenaardig. Daarenboven is het, bij zulke overwegingen, steeds ook de vraag, toaarin
men zijn voordeel ziet; wanneer dit toch één is, niet met het stoffelijke welzijn slechts, maar met
'g menschen verstandelijke en zedelijke beschaving in 't algemeen, kan er van geen baatzucht meer
608 algemeene 'geschiedenis
zocht de Koning zijn tegenwoordige aanvraag bepaaldelijk uit dat oogpunt aan te
dringen, en spiegelde Beverweerd voor, hoe, door 't volkomen herstel der rust in En-
geland , ook de naburige volken, en mei name dat der vereenigde provinciën, gebaat
zouden zijn, daar er geenerlei verandering in zijn eiland kon plaats hebben, waarvan
men ten harent d(^n weerstuit niet ondervond \ Meer dan van dergelijke algemeene
beschouwingen zou Koning Karei, voor zijne aanvraag, een gunstig onthaal hebben
mogen verwachten van een of ander bepaalden voorslag, als in de eerste plaats de
intrekking der Holland zoo schadelijke scheepvaart-acte van 1651. Doch juist deze
zou, in 't uitsluitend belang van den engelschen handel, gehandhaafd blijven, en 't
was daarom niet te verwonderen, dat, al toonden zich zoowel De Witt als de Staten-
leden , die hij er over raadpleegde, aanvankelijk niet ongenegen, 's Konings geldelijke
wenschen te voldoen, zij daar weldra minder belust op bleken, en geen verderen aan-
drang vonden , hem met de verlangde penningen bij' te springen I
De tijd naderde intusschen, waarop zich Beverweerds medegezanten op weg zouden
maken; men begon in Engeland reeds vrij ongeduldig te worden, en beweerde, dat
er in Cromwell's tijd nooit zoo lang met zijn overkomst gemard was, 't Had echter
bij de algemeene Staten heel wat voeten in de aard gehad, om met den lastbrief
behoorlijk klaar te komen, en Zeeland vooral door zijn besluiteloosheid de zaak ver-
traagd l Toen dit in de eerste helft van September eindelijk gereed was, waren de
overijselsche leden nog weêr afwezig, en zoo hield het tot in October aan vóór men
't voor goed eens was , en verliep toen ook nagenoeg deze gansche maand nog eer
't gezantschap in zee stak. In 't begin van November werd het met de meeste eer
en luister door den Koning ontvangen, en ving daarop zijne onderhandelingen aan.
Aan Beverweerd persoonlijk waren die met de Princes opgedragen, omtrent hetgeen
noopens de voogdij en opleiding van haar zoon bepaald zou worden. Zij toonde zich
ingenomen met de door De Witt daarvoor beraamde plannen, gelijk deze zich dan
ook steeds de meeste moeite voor de degelijke opleiding van den veelbelovenden jon-
gen Prins bleef geven, met hoeveel onverdiend wantrouwen hem 's Prinsen voogden
voortdurend bleven gaslaan. De Princes-zelve zou dat niet lang meer kunnen doen; na
il· M-
bü sprake zijn, maar smelt het byzondere volksbelang met het algemeen menschelljke samen. Wy
laten hier natuuriyk de toepassing op het Holland en Engeland der 17e eeuw geheel ter zijde, en
hebben alleen liet oog op het te berde gebrachte beginsel, door den engelschen dagboekschrijver zoo
jammerlijk eenzydig opgevat en toegepast.
» Zie Beverweerds schrijven van 14 Sept. {Brieven IV, bl. 24.)
» Zie aldaar bl. 28, 30, en 33.
3 Zie aldaar, bl. 19, 27, 41 en v,
4 Alilaar, bl. 29. ,
ri-.i
ΐί
f «,·■■,
DES VAbERLANDS. 609
weinige welien — nog vóór liet einde des jaars — bezweek zij aan dezelfde ziekte,
die tien jaar vroeger ook haar jongen gemaal in 't graf gesleept bad, en waaraan een
paar maanden te voren ook haar jongste broêr, de hertog van Gloucester, overleden
was. Vóór haar dood beval zij de belangen van den Prins ten zeerste bij haar konink-
lijken broeder aan, en deze liet nu door zijn beide secretarissen de nagelaten papieren
en bescheiden zijner zuster nazien, en daarop den Staten van Holland weten, dat
hij, na 't verslag hem omtrent het verhandelde met wijlen de Princes gedaan, zijne
goedkeuring aan de genomen maatregelen hechtte, en hen verzocht, den ingestelden
raad van opvoeding en beheer op het hart te drukken, naar zijn beste inzicht yoort
te gaan , voor 's Prinsen welzijn zorg te dragen.
Inmiddels zweeg hier te lande de partijzucht niet, maar ging steeds voort de Heeren
van Holland, met het oog op de Staatsverandering in Engeland, en haar wenschelij-
ken invloed op de nederlandsche staatkunde, te tergen.
Door dezelfde raaf, die men haar cras, cras, cras door den schoorsteen der holland-
sche vergaderzaal had laten hooren, liet men ook de volgende ((hollandsche klacht»
langs gelijken weg bij den engelschen Koning indienen ^:
Magnanime rex Carole, |
IlUus conscientia |
Hoe kan Uw Majesteit - |
Vreest voor een kwaden slag, |
Ferferre contumeliam, |
Auraico si Principi |
Die u De Witt bereidt? |
Gegund werd 't hoogst gezag; |
Secreta dum legatio |
Oh id perturhai Tatriam, |
Van hem werd uitgesteld, |
Vergift veel steden meê, |
Ut interim cum Gallia |
Mt inter illas fortiter |
Ü aandoen mocht geweld. |
De stad aan d'Amstelree, |
Quod nuper mense Martio |
Quae duos fratres Qravios ® |
Verstaan is in den Eaad, |
Alhier ter dagvaart zendt, |
Dum tua restitutio |
Ne quidquam pro Auraico |
Voor hem was desperaat. |
Mocht worden aangewend. |
Auraïcum non patitur |
Deploro fatum Patriae! |
Noch immer zal toestaan, |
Waar is nu d'hoógste macht, |
Quod dignitates patriae |
Quae quondam cum Concordia |
Hem werden aangedaan. |
Tyrannen t'onderbracht ? |
In een Praatjen tusscheti een soldaat en een mijder schimpte men op den omge-
heerden hollandschen roh, gelijk men de gewijzigde houding noemde, en liet den
^ De JZare, die ïesi eenen Irief heeft laten vallen in de schoorsteen mn de Staten van Sollandi, heeft
dezen Irief ooJc in Ertgelandt door de schoorsteen van de Icamer van den Koning laten vallen. Querela
Hollandica. (Los blaadjen, zonder dagteekening of plaatsnaam).
® De Λνΐίί'δ beide ooms, Andries en Cornelis de Graeff; zie boven.
IVe deel, I® stuk,
-ocr page 617-v ''' '
len tooneele gevoerden «snijder» over de veelvuldige bestellingen doorslaan, hem en
zijn beroepsgenooten gedaan: «het was» — zoo liet men hem er uitroepen —
«om Oranjen uit het hert te doen, en nu weet men geen snijders genoeg te
krijgen, om de rokken om te keeren; zoo wonderlijk is God in Zijne bestiering,
die het gekrenkte Recht, als eene reine maagd moedwillig geschoffeerd, wederom
doet oprijzen en een eerlijken luister weder geeft.» En de soldaat zei daarop:
«wat is er doch eerlijker als een wettig Koning? \Vat pronkt er ook schoo-
ner als Oranjen? Meent men, dat het zoo te onderdrukken was? Neen, voorwaar;
deze Staat kan zonder de vriendschap van Engeland en den dienst van Oranje niet
bestaan, 't Exempel is manifest: Oranje had, met bloed en goed beleid, den Staat in
den allerhoogsten graad van alle loffelijke qualiteiten gebracht; en sedert men het ver-
schoven heeft, zoo is alles in een vuil Moriaans wezen veranderd. Bonjour, ik ga naar
het corps de garde)>. — «Adieu», roept hem de snyder na', «ik ga nog een deel om-
gekeerde rokken thuis brengen». — Het ontbrak intusschen niet aan hartige weer-
spraak op dit soldaten- en snyderspraatjen. Snedig liet men zelfs hun beider personen
door een «goed hollandsch Patriot» omtrent den eigenlyken staat van zaken inlichten
en van hun eerste meening bekeeren «Wel, buurman», zegt deze tot den snijder,
«ik heb jou, zoo mij dunkt, al van gewichtige zaken hooren ophalen; ik meende zoo
bij jou Ie komen; wel, vrienden, wat was jou dispuut? Z-ijn het zaken van staat,
daar weet ik meê zoowel een burgerlyk praatjen van; maar evenwel, het spreekwoord
waar: Heerenboeken zyn duister te lezen», — «Patroon», zegt dan de soldaat, «ik
heb doorgaans goed Prinsch geweest, en volgens mijn sustenu behoorde elkeen zoo te
zijn; want het land is er niet kwalijk bij gevaren, en zoolang de Prinsen leefden,
was het in volkomen respect, en wie den naam van Holland hoorden, beefden; ja,
zelfs den grooten Turk en Moscovieter, en alle indiaansche eilanden schrikten als
men begon te praten, dat de Staten den oortogstrommel roerden; de Koning van
Spanje heeft zelfs zijn eigen erfgoed ten volle voor vrij en vrank verklaard. Dit is al
door God en de Prinsen van Oranje, hoogloffelijker memorie, uitgewerkt», enz. —
/
610
«Wel vriend», vraagt hem daarop echter de Patriot, «wien dient gij nu? of aan wien
hebt gij uwen eed gedaan? Zijn 't niet de Staten van Holland? Betalen die u niet
dat u beloofd is? Ik meen van ja; ik denk niet, u iets onthouden wordt van uv»^
gagië. Wel, leert dan van mij, volgens het spreekwoord: wiens brood dat gij eet,
diens lied moet gij zingen; dan betracht gij uwen eed recht, anders niet. Heeft u
de Prins ooit betaald uit zijn inkomen? Is hij niet een dienaar van de Staten, hoe-
' Dm noyt omgeheerien roch ofte t' samenspraeck tusschen een goedt HoUandts Patriot, Snyer, en
Spiaaet. Gedr. tot Amaterdam, by Pieter Bronchorst; z. J.
kl
-ocr page 618-Des vaderlands. . 611
Avel in een hoog en aanzienlijker charge als gij? Hij had ook meer van doen als gij; .
en is hem ooit iets beloofd, dat hem niet gegeven is? Is aan. 't Huis van Oranje,
van den eerste tot den laatste, niet zooveel eer bewezen als men aan een soeverein
Koning zou können doen? Zijn die van Oranje niet als Goden geëerd en gerespecteerd?
Doet men het niet nog tot op deze uur aan de jonge spruit? En is't aan zijn moeder
niet onlangs nog in 't machtig Amsterdam gebleken, dat zij meer als gemeen dank-
baar zijn aan 't Huis van Oranje? Ik bender in dien tijd geweest; ik geloof, had de.
magistraat iets meer weten te praktizeeren, zij zouden het gedaan hebben. Is er voor-
leden jaar niet van gelijken de oude Princes gelijk een Koningin gefesteerd?» —
Snijder: «Neen, waarachtig, ik moet het bekennen, 't is gelijk gij wel zegt, (en)
het schaamt zich-zelf, dat er luiden zijn, die hier tegenpraten. Ja wel, 't is waar,
ik was mede zoo gek». — «Ik en de korporaal praatten en meenden, alle die van Hol-
land zouden den Prins, dewijl de Koning hier geweest had, straks in hetzelfde pos-
tuur van zijne voorouders stellen. Maar waarachtig, als ik het wel bedenk, zoo mag
men daar wel van zwijgen; want wat zoude het kind doen? Zijn vader was bijkans
tweemaal zoo oud, en die stierf nog aan de kinderpokjens. Wel hoe, dit is maar een
kind, en heeft, eer hij bekwaam is, nog zooveel te verwachten! Neen, patroon, ik
moet'bekennen, dat toen ik van de omgekeerde rokken praatte, ik toen in den dut
was; doch onwetende zondigt men niet». - «Ja wel, buurman», zegt de Patriot
dan weder tot hem, om hem geheel tot reden te brengen, «dat je meende rijk te
worden van die rokken om te keeren, is een groot misverstand van jou; ik durf wel
rechtuit zeggen, dat ik vastelijk geloof, dat er niet één Heer, die des Lands wel-
varen zoekt, ooit toestaan zal, dat de Prins in die qualiteiten komt, daar zijn voor-
ouders in geweest zijn; altijd bij zijn minderjarigheid niet. Wat zij daarna zullen
doen, zal de tijd dan leeren. En geen verstandige zal, zeg ik nog, den rok omkeeren;
want het zoude tegen recht en reden zijn, dat men het Land op zulke onnoodige
kosten jaagde. Neen, Snijer, het is beter dat het geld in 's Lands kas blijft; de Prins
heeft wel zooveel inkomen als tien groote vorsten in Duitschland; dat weten de Heeren
wel, en daar ^an hij wel van leven». — «Maar compeer», roept nu de Snijder uit,
«hoe hebben we zulken misverstand van dat rokken omkeeren gehad? Wel mag je
zeggen, dat ik daar niet rijk meê worden zal.» - De soldaat werpt dan echter 't
bezwaar op, of «de Koning van Engeland het werk niet wel contrarie de secluzie
zou kunnen drijven», en dat men 't dus om zijnentwil wel zou moeten doen? -
«Neen, vrienden», herneemt de Patriot, «gelooft zulke dingen niet; wij hebben zoo
menigen jaar, met God, glorieuze oorlogen gevoerd; wij moeten ons, gelijk toen, op
God en onze wapenen verlaten, als het - daar God ons voor behoeden wil - daar-
•toe kwam. (Doch) ik.twijfel niet, of de Staten van Holland zullen met diezelve rok-
ken, daar zij zoo menig ja4r mede geregeerd hebben, met Gods hulp wel voort-
621 algemeene 'geschiedenis
regeeren; want zetten wij den Prins in eenen stoel, hij zal welhaast een paard eischen,
en zijn persoon prezenteert nog te paard niet. Als hij zoover gekomen is, dat die tijd
gepasseerd is, die er eenpaarlijk met rijpe deliberacie in der Staten Groote Vergade-
ring gesloten is, dan is 't tijds genoeg daarover te calculeeren; en ik geloof en hoop,
dat de Staten van Holland ten volle weten zullen, dat daar geen kinderen gezeten
hebben, die resolveerden, dat men van Zijn Hoogheids avanceraent of stelling''in zijn
vaders of voorvaders digniteiten niet spreken of reppen zoude, voor en aleer hij 16
jaren oud is. — Den meesten hoop praten er van als blinden van de kleur,'en de
Zeeuwen willen nu een plasdank behalen, maar welhcht zouden zij haar kun^n be-
klagen. Doch willen zij Zijn Hoogheid in possessie zetten, die van Holland zullen 't
baar niet beletten, die zullen de rokken om der Zeeuwen wil niet omkeeren; willen
zij üniebrekers zijn, paciëncie! -- Branden zij haar gat, zij mogen op de blaren
zitten». Daarna leest hy dan uit de JDMe de bladzij of wat voor, waarin betoogd
wordt, «dat in eene vrije Republiek niemand door geboorte eenig recht heeft tot
hooge digniteiten, en dat de secluzie niet strijdig is tegen de vrijheid», en stelt daar-
tegenover het eerste voorstel van Zeeland; waarop de soldaat uitroept: «Wel, wel, is
die proposicie zoo, zoo mochten de HH. Zeeuwen wel andere praktizijns opzoeken;
een woord, dat er in 't eerste geschrift staat, heeft meer zin als deze heele brief;
ik kan mij niet genoeg verwonderen, hoe het volk zoo bot kan zyn, dat zij zulk
onnoodig voorstel durven drukken!» — Patriot: «Wel, mij zal vedangen, wat de
Zeeuwen (verder) inbrengen om haar zaak een kleur te geven; ik denk, dat het een
ding vol haken en oogen wezen zal. Zoo is mij al gezeid van die het schrift gelezen
hebben». Onderwijl is de snijder dat van den drukker gaan halen, doch de soldaat
erkent zich uit het stuk van de Deduciie reeds «zoo vergenoegd, dat der Zeeuwen,
noch der muitmakers, noch der kale geldersche jonkers praat (hem) niet anders krij-
gen zal; De Witt» (zoo betuigt hij) «moet een persoon zijn van ongemeen verstand;
dat blijkt uit het weinig, dat ü L. ons daarvan voorgelezen heeft. Gisteren» — zoo
gaat hij tot nader bewijs van 't gezegde voort — «was ik in de Vergulde Kabel op
't Spui; daar wierd verteld, dat alle schepen, die uil 't Oosten kwamen, zoodra niet
aan den wal waren, of ontvingen dadelijk geld. Daar moet waarachtig eene groote
menigte van geld in de stad zijn; dat Amsterdammetje doet wat het wil! Ik hoorde
dien borst ook veel verhalen van 't werk van Funen; hij prees mijnheer De Ruyter
zoo extreem, dat bij zijn lof niet genoeg uitbreiden kon; en al had hem de Koning
van Denemarken nog zooveel gegeven, hij had het wel verdiend volgens zijn zeggen.
Is die kerel overal bekwaam toe? Hij weet zijn respect zoo te houden, of hij een
Koning geboren was; die borst had hem tot Koppenhaven gezien, toen hem die gouden
ketting van den Koning vereerd was; die was in zwaarte met een ijzeren keten te
vergelijken, en daarbij had hij een fulpen rok aan, die stijf van gouwe passement was;
W"
DES VADERLANDS. . 613'
maar dit goedjen most »eir uit toen de staatsie gedaan was; toen weêr het bootsmaos
rokien aan, met een Taart.» - Patriot: «Ja, korporaal, als ons God mlke pnnsen
maar geeft, wij hebben dan opperhoofden genoeg; de Staten van Holland .ulkn t
„el voorthoofden, mogen rij De Witt en andere geleerde luiden wal houden. Zulke
hoofden, gelijk De Ruyter is, kan men .etten waar men hen hebben wil; maar denkt
daar eens om, als men daar zoo een ingewortelden Prins te voen heeft, al dede
bij nog zooveel kwaads, hij zou der nog al ,eel hebben die "t met hem h.elden.
D^r daar is onze bnnrman al terug». Die buurman komt dan met de gedrukte toe-
spraak van den zeeuwschen Pensionaris. «Na ik zie», zegt hij, «zoo heeft het d.ng
al veel letters; of het veel verstand heeft, zal de tijd leeren; mij werd daar onder-
wegen al gezeid, dat er al een antwoord bij mijnheer De Witt onderhanden rs; xk
meen dat dat van klink wezen zal». Zij doorloopen 't dan, en halen er een en ander
nit aan, waar zij den draak meê steken, «'tis kennelijk voor ieder, zeit de man»
_ zoo laat zieh de Patriot hooren _ «dat, sints dat er geen Prins geweest .s, het
land in kleinachting geraakt is; het respeet, dat ons benomen is, heeft (echter) wei-
nig te beduyen; hebben wij 't in den engelschen oorlog zoo wat verloren w.j heb-
ben 't met den deensehen wel weêr gekregen; of het ons de Zweden of Engelsehen
geven, dat komt zoo nauw niet; ik meen dat de Zweden wel weten, w.e haar van
runen gejaagd heeft. Wat heeft het Land al kosten gedaan, en schaden gelecn bg
den engelschen oorlog, en nu onlangs met dien deensehen van gelijken! En, gehjk
flus gezeid is, daar is zijn leven geen beter betaUng bij de AdmiraliteU geweestJs
tegenwoordig; hebben wij dan niet respect genoeg, als wij geld hebben. - We ,
buurman, heb ik 't niet gezeid, dat het haken en oogen zouden z,jnt Is best,
dat gij deze proposicie aan de broeken en wambassen zet». Terwijl zij zoo voortgaan
met haar te bespreken, komt Leendert-buur binnen stuiven met de nieuwmaar: «wel,
karei weet je al wat de Staten van Holland voor een bril op maat Zeeuwen neus
gezet'hebben? Hoor, ik zal 't je zeggen, den heelen Haag is er vol van! Ze hebben
aan maat Zeeuw ten antwoord gegeven, dat zij, als mombers van't kind van H. R. H.
haar stellen, en dal zij zullen zorg dragen voor zijn princelijke opvoedmg en dat
hem aannemen als een kind van't Land. Wat dunkt jou, borst? Is't met trelTelak?» -
Snijder: «Maat, daar smaakt een roemer op. Wel, dat is een neus!» - Nog een
, tweede samenspraak tusschen het drietal volgde-, waarbij een en ander van .dezelfde
strekkin» verhandeld werd; van de verhouding der andere gewesten tegenover Holland
heette het daar, bij monde van den soldaat, o. a.: „het heugt mij nog wel, toen w.J
...en^aecK iienenä. tot .ntm^M »» Ie, fleltam.U«
tot Delft, by Pieter Heydooreu, 1660.
614 algemeene geschiedenis
in de overzeescbe provinciën in garnizoen lagen, dat, als de vijand daar een koe stal,
daar wij wel 20 tegen karboksten, dan moest de Schout af, en andere kale adel
dadelijk naar den Haag, om over den vijand te klagen, en verzochten dadelijk in
hare provincie meer volk te hebben. Was Holland niet dadelijk gereed, dan was 't:
ja, wij bewaren jou Land, wij moeten de punt afbijten, wij zijn de buitenwerken,
en diergelijken stenen meer, daar zij toch haar quoie in de Landsmiddelen niet op-
brengen \ en willen nog den meesten praat hebben, omdat zij juist de eerste stem
hebben, 't Was beter, dat zij de eerste geldgevers waren». Omtrent Cromwell, en het
verwijt, dat «Holland het hoofd voor hem in den schoot lei», komt de snijder met de
vraag op: «is er wel iemand die zeggen kan, dat hij zooveel tegen hem gedaan
heeft als Holland? Heeft hem iemand het hoofd weinig in den schoot geleid, 't is
Holland geweest; maar dat hem in de vredestraclaten toegegeven is, is geweest, om
de negocie in Holland niet langer te corrompeeren; Tan twee kwaden moet men het
beste kiezen, (doch) luiden van eenige kennis kunnen of zullen niet zeggen, dat
Holland het hoofd in des tyrans schoot geleid heeft». Ook nog een Weersiuit van
den Snijder en Soldaat verscheen er in gelijken zin waarin een Koopman en Bar-
bier als samensprekers optraden, en — nog niet van beider eerste bekeering door den
patriotschen buurman wetende — beiden vinnig doorstreken, den eersten voor «een
rechten kous-lapper» uitmakende, «nog niet bekwaam, om een nieuw kleed voor een
Prins of Vorst te maken», en die zich daarom «met omkeeren» behielp; den laatste
voor een «kwant», gelijk de Barbier, toen hij nog «veldscheerder» was, er «veel ge-
kend had, en die, met de kit in de hand en de haneveêren op de muts, dapper den
soldaat speelden, maar als het op een treffen kwam, dikmaal van Z. H. loffelijker
memorie. Prins (Frederik) Hendrik, met de rotting gegroet werden, omdat ze voor
' Inderdaad moest nog den T^n Dec. '60 door de Staten van Holland bepaald worden, dat zy "in
achting nemende, dat de Provinciën, die tot nog.toe meest in gebreken zijn gebleven, haar gedragen
consenten te suyveren, tot haar eigen defensie of bezetting van noode hebben, immers begeeren en
metterdaad gebruiken, verscheiden compagniën krijgsknechten, betaald wordende by zoodanige pro-
vinciën, die hunne quoten in dezelve consenten effectieveiyk hebben voldaan, ja zelfs van zoodanige,
die voor de voorz. gebrekige provinciën nog merkelijk in verschot zijn; alle zoodanige compagniën,
t'haarder betaling staande, als in de steden en plaatsen van die gebrekige provinciën in garnizoen leg-
gen, op die provinciën zouden assigneren, en by de HH. Staten van dien doen betalen ter tijd ende
wijlen toe Haar. Ed, Mog. hunne defecten in de voorgeroerde consenten gesuyverd, en van de door
haar gedebourseerde penningen volkomen remboursement zullen gedaan hebben", enz. Het bepaalde
zou intusachen «niet reëelijk ter execucie gesteld werden, ten ware de Provinciën, onaangesien alle
ernstige debvoiren, noch een geheel jaar na date deses in gebreke bleven, het voorschr. rembourse-
ment te doen, en de voorgeroerde hare defecten behooriyk te suy veren". {Secrete EesoluUën II,
blz. 380).
® Gedr. na de copye, ao 1660, z. pl.
^
-''
■•ΪϊΪίβ};
:
'' '
ä:
Sä
DES VADERLANDS. . 615'
't blauwe suikerbaiiket vreesden en daar niet van eten wilden». — «Maar wat denkt
gij van de secluzie?» vraagt dan de Koopman; — en de Barbier antwoordt: «Nood
breekt wet; wij- doen zeker in ons ampt» — men bedenke, dat de man met zijn
baardschemlersbaantjen dat van heelmeester nog paarde — «dikmaal ook wel wat,
dat wij niet gaarn doen, al geven wij daar expres raad toe, en gebruiken liever een
scherpe corrozief of zetten een merkelijk goed en noodig lid af, als dat wij 't geheel
lichaam laten verloren gaan. Maar» — laat hij zich vervolgeus nog tegen 't doen der
anderen vernemen — «zoo gaat het; zoo hitst men de gemoederen tegen malkander
op, en daar zijn zulke maats, als onze omkeerder, rechte oorzaken en verfoeilijke
instrumenten van. Hare Hooghedeu (van Oranje) zijn altijd, en zijn nog bij mij in zoo
groote Hefde en waarde gehouden als by iemand; doch men behoott niet builen rede-
lijkheid te gaan». — «'t Is te beklagen», laat zich de Koopman dan hooren, «dal wij
zulke schadelijke onverstanden veel in ons Land hebben, die altijd dwars in 't garen
willen, ja, niets doen als het vermogen van onzen Staat te verkleenen , om andere
potentaten, die toch kitteloorig genoeg op ons zijn, meer moeds te geven, om op
het fondament van den onrust dier wargeesten onzen ondergang te brouwen, daar
ons de groote God voor bewaren wil!» — En de Barbier besluit met de rooskleurige
betuiging en vromen wensch: «ik verblijde mij, dat de gemoederen van onze over-
heden zoodanig door God bestierd zijn, dat ze, alle voorgaande onheilen onderling
Tergetende, haar wederom verzoend hebben, hopende dat zij allen — gelijk de gram-
schap van vrinden, nadat ze gestild is, dikmaal tot een heviger zucht van liefde uit-
berst — met een vereenigd hart, zoowel van Z. H. den Prins tot de HH. Staten,
als van dezen weder tot Z. H., tot voordeel van ons vaderland en Gods eer voor altijd
zullen verknocht blijven». Van de weerpartij uit, liet men tegen dezen Weerstmt de
Snijders- en Soldaten-vrouwen optreden, die bij den oranjerok nog een oranjebroek ook
omkeerden, en dien met allerlei sierlijke strikken en kwikken bezetten «Wel,
lieve Aaltjen», klaagt Griet, de snijdersvrouw, «wat geloop is hier om deze oranje-
broeken ! — Het schijnt dat den omgekeerden rok niet wel voegen en wil zonder den
broek, en onze mans moeten ons juist daarmede kwellen; het huishouden brengt wel
wat anders mee, al zaten wij daar niet aan en knoeiden; maar d' Heeren laten ons
niet een ommezien met vreden; het wil al met oranje-rokken en broeken pronken,
dat er is». — «Gevaartjen», spreekt Aaltjen, de Soldatenvrouw, haar daarop bemoe-
digend toe, «en klaagt niet; God dank, daar neering is, daar is welvaren, al hebben
ί Troef jen Hsschen Griet Leunis ende Aeltjen Kraecx, voorghevalhn in Η omyeer en mn de Holländi-
sche Orangjehrouch, sijnde d'een een snijders- ende d'ander een soldatenvrouw', gecallefaef mor Frans
Janssens ende Pieter Bronckhorst, gequalißceerde drucJcers tot Delft ende Amsterdam, in de Oyh- ende
Kromdraetdeegh woonacMigh. Godr. ter liefde van dcu Welatandt des Vadorlants. Ao 1660,
616 algemeene geschiedenis
■ wy 't wat druk. Τ'sa lustig, daar niet over gekreund; het gaat nu tegens de slacht-
$ tyd; met zulk rokken en broeken om te keeren, verdient men geld, en daarmede
een verken en een voet ossevleesch in de kuip gezouten, en zal te winter niet kwa-
lijk smaken. Lustig, keert maar gauw om, ik wil je dapper helpen, ter eer van ons
lodderlijk sulleken, ons Prinsken van Oranjen; doch het wordt nu al een vrijer; dat
haasken staat in myn hert geprent; ja, myn eerste kind, dat ik zei krygen, moet
φ hem als twee droppelen water gelijken. — Ja, Oranje moest kapitein zijn, en zijne
baniere in onze oogen flikkeren, dan ΛV^st ik een geheel leger van Alen en Grieten
bijeen te krijgen, om, als d' oude Amazonen, voor den Staat en 't Vaderland te
kampen. Onze Patriot zal hier mede lachen, en zeggen: een kind tot kapitein, en
vrouwen tot soldaten, wat leger zou dat geven! — De liefde tot een generaal is
schild en zweerd van een leger, en de kloekmoedigheid, die daaruit consequeert,
haast de victorie. De exempelen in de oude tijden zyn tot bewijs menigvuldig, en
men heeft ondervonden, dat vrouwen dikwijls den lauwerkrans boven de mannen heb-
ben verkregen». — Griet; «Dat is waar, daar zijn wel vrouwen, die drie mans zou-
den op mogen, In Zomers reis naar de Levant heb ik gelezen, dat hy in een stad
geweest is, daar de vrouwen den broek en 't rapier dragen, en de mans den rok
zonder wapenen, omdat die stad, door de vijanden belegerd en bestormd wordende,
de mans de muren verlieten en gingen loopen; daartegens de vrouwen, de wapenen
in de hand nemende, wederstonden de vijanden, dreven ze uit de stad, volgden ze
na, en sloegen ze meerendeels dood, verkregen de victorie, en verlosten de stad;
daarover zy, door privilegie van den Prins, tot eeuwige memorie, de mansbroek
dragen met 't rapier op zijde, en hare mans mogen geen broek, maar een rok als
de vrouwen dragen. Nu zijn 't andere tijden, en zulke actiën, uit desperaatheid voort-
komende, daarvan hope ik, zal God het Land bewaren. Maar noteert eens, als ter
liefde van een Kapitein van 't Oranjebloed de vrouwen zoo manhaftig hunnen dienst
aanbieden, wat kloekmoedigheid en oud-bataviersche feiten zullen de soldaten en mannen
niet doen, die met geen minder affectie zulken Kapitein zullen volgen», — Aal:
«Daar is niet aan te twijfelen; Prins Maurits, in zijne lentejaren, in den hevigslen
brand van den spaanschen oorlog, d' eene stad voor en d' andere na winnende en
Geertruidenberg belegerd hebbende, stak 't garnizoen een wiege buiten den wal en
wiegden die met een touw, lachende en spottende zoo met dien jongen Vorst; daar
.. was wel de volle praktijk en theorie niet in volwassen, maar daar was een liefde en
een affectie van oflicieren en soldaten, in voegen dat de wiegers straks het liedeken
van compozicie moesten zingen». Daarop verdiepen zich beide vrouwen, met een
geschiedkennis, die een welonderleide kweekelinge van een der hoogere burgerscholen
onzer dagen eer aan zou doen, in een reeks van uit- en inheemsche feiten van ouder
en later tyd, zich onderwyl met omkeeven en opsieren van den broek bezig houdende,
F ' 1
-ocr page 624-DES VADERLANDS. . 617'
Als alles gereed is, betuigen beiden haar vreugd OTer den ommekeer, dien zij ihans
in de gemoe(kren der bollandsche Heeren meenen te bespeuren. «Het zijn goede kin-
ders», zegt Griet, «die bunne fouten bekennen en baar beteren; gij ziet nu wel, dat
onze Heeren van Holland bet heel anders — dan in Cromwell's tijd ~ meenen, en
hebben nu korts geëxperimenleerd, als men Oranje verschoof, dat men de fondamen-
ten en pilaren van den Staat uitrukte, en al dat schoon werk van religie, van wel-
vaart van staat, van eendracht, en van onbeschroomde negocie onder den voet stond
te vallen; want wie de fondamenten van een huis wegstoot, noodzakelijk moet de
rest des gebouws vallen. Deze regeering is gegrondvest op de Prinsen, God zegent ons
door dezelven; en wanneer zulken komen, en — nog onder onrechtvaardige coleuren
en pretexten, dat de Prinsen de Soevereiniteit zouden t' hunwaarts trekken — de fon-
damenten van den Staat wegrukken, dal zijn d'ampten, welke de Prinsen plachten
te bedienen, doen ze 't gebouw van den Slaat met schande en verderf vallen;
d'exempelen hebben 't bewezen, en opdat ik dit met een geringe vrouwenopinie niet
desireere staande te houden, zoo refcreere ik mi] aan de geluigenisse van d'andre
Staten en provinciën der Unie, en voornamelyk aan het gedicteerde bij de Ed. Mog.
Staten van Zeeland, die daaromtrent met groole wisheid en zorgvuldigheid ten beste
van den Staat spraken, dat die Staat met het verval van den Prins vervallen was,
en door 't verhef van den Prins wederom verheven moest worden; en daar moest
geen uitstel van wezen, dewijl door het gepasseerde de columiien ondermijnd, 'l ge-
bouw van den Staat en van de diergekochte religie op 't vallen stond; want daar
moest maar een onverwachte draaiwind en storm van oorlog opkomen, daarmede lag
de gansche bollandsche tuin in duigen. Indien hel anders waar, de gansche wereld,
in staatszaken en policie ervaren, zoude 't dagelijks niet sustineeren; en is 't anders
beter, waarom keert Holland, den rok en broek om, en waarom houden zij aan de
secluzie niet? Als ik wist, dat mijn consciëncie aan een zaak niet verplicht was, of
dat ik wist, dat iemand, dien ik mijn huizinge vertrouwde, mij daaruit zoude stoo-
ten, voorwaar, gevaärtjen, ik zou zoo draailoopig van zinnen niet zijn, dat ik mijne
consciëncie zoude bezwaren, noch dien persoon voor bewaarder van mijn huis aan-
nemen; en al ware 't zoo, ik zouder hem wel uitkrijgen. Doch, voorwaar, ik zegge
u, dat 's Prinsen gedachten zoo onrechtmatig en goddeloos niet en zijn, noch dat bij
zulks ooit en zoude uitvoeren, en dat het zijn gansche verderf en ondergang zou
wezen». — «Gij spreekt wel», zoo besluit Aal dan, «en omdat het wérk al omgekeerd
is, voege ik lot dit kleed- een oranjen hoed'vol sierlijke oranje-pluimen; en kom,
Grietjen, het is al hoog dag, brengt het hier voor op den winkel; het is marktdag,
laat de boeren het fatsoen ook eens zien; ik wed om een mudjen, dat zij zeggen,
dat het louter omgekeerd is. En hiermede, adieu. Maar of den Heeren deze nieuwe
rok, broek, en oranjenhoed niet aan. en stond, omdat daaraan te veel linten en
78
IVe deel, 1" stuk.
-ocr page 625-i
algemeene geschiedenis
mf
strikken staan, zoo zullen wij dit schoon omgekeerd kleed den Prins binnen Leiden»
— waar hij thans ter studie was — «voor een Nieuwjaar gaan schenken, en wij zul-
len ons van de oraftje jongens-garde laten convoyeeren, lichtelijk^^dat wij eenen
geheelen wagen met oranje-zoetekoek krijgen».
Niet slechts dergelijke onaanzienlijke personen, als korporaals, snijders, barbiers, en
hunne wederhelften, voerde men ten tooneele, men verdichtte ook een gesprek tus-
schen twee zulke hooggeplaatste Heeren, als de engelsche Koning en zijn hertooglijke
broeder van York, zelf, om hun de gedachten in den mond te leggen, welke men,
in meer bekrompen zin nog, over 's Lands zaken koesterde. «O, weerde Majesteit!»
zoo liet er zich die Hertog hooren, «wat arm verblinde regenten zijn dat! eenige
albedrijvers, aldaar in 't Goevernement, hebben 't sap van Gromwells vileinie en boos-
heid ingenomen, dat zij daarvan druipen als een sponse, die te veel nats ingezogen
heeft. Zij zoeken hun eigen profijt, en prefereeren geensins de eer, vriendschap, noch
consciëncie. Wie kan bij zulken zeker zijn? Ik las lest d'italiaansche fabelen van
Esopus, hoe dat de hond, die naar de schaduw vatte, ontviel het stuk vleesch, dat
hij vast had. Het schijnt, dat de Hollanders door haar geleden scha nog niet en wil-
len leeren wijs worden. — Zij moeten», vervolgt hij later, «kiezen of deelen,
't zij met wil, 't zij met onwil; zij moeten nu naar Uwe Majesteils rechtgestelde
muziek luisteren; zy hebben wel moeten dansen naar de valsche tonen en pijpen van
een der aldervvreedste tyrannen». — «Ik considereere meest», zegt de Koning, «de
drift van die wonderbare regeeringe aldaar te lande: de Avereld heeft verbaasd ge-
staan over deze van Engeland, maar die van Holland is niet vreemder. Wat helpt
het, dat de hollandsche koe veel melk geeft, en eenigen smijten 't met den staart
orn? — Intusschen,» zoo besluit hij, «ik zal 't met geen strengheid zoeken, ik heb
den Staat van de geünieerde Nederlanden weerd en lief; maar dat ik zekerlijk wil,
om haren beste, is om door bondige vriendschap en alliancie gelyk één lichaam te
zijn, en door oprechte offensieve en defensieve tractaten gevreesd en geredoeteerd te
worden van al die ons zou willen deren. Wat macht te water en te lande zouden
wij niet byeen kunnen brengen; wij hebben ééne rehgie; de roomsche vrienden zouden
ons vreezen zelfs, en hare gedreigde massacre over onze medebroeders in de religie wel
laten slapen; hoe veil zoude de zee zijn; en de barbaren en roovers, zouden zij wel
lang durven in zee blijven? Hoe zou Holland dan floreeren! Al dit heilen geluk
hebben zij door mij te verwachten; zij weten ook, dat door de herstellinge van den
Prins haar verwelkte luister zal gaan bloeyen, en in plaats dat hun hof met gras
overloopt, zoo zal men daar de wereld, in glans van goud en zilver geWaad, haar
respecten zien doen!» '
ei
Sr.
■i ,
i-
& 'Λ'.
» 7Umenspraeclc timchen Carel de ende den Hertog van JorcJc, ter saeclce vande aensfaende
-ocr page 626-ΐ"spiMer hier deo Koning in den mond gelegde broederlijke betuigingen, ,v.lde
't met de aangehangen onderhandelingen Tan 't gezanlsehap volstrekt niet vlotten. De
seheepvaart-acte bleef bekraehtigd; omtrent de haringrisseherij, die men aU een be-
langrL staatszaak besohom^e, zoeht men zieh evenzeer op Ί oude, baatz.eke stand-
punt te bandhaven, en bleef, op aandrang van den met Bevervveerd bevr,enden mar-
lies van Ormond, daarop eerst allengs wat minder stijf staan Men toonde eehter
_ als de gezanten in Febrnary '61 meldden - bij de gansche onderhandehng voort-
durend „kleiner genegenheid, om iets toe te staan, dat een wezenlijk voordeel aan
de nederlandsehe ingezetenen zou kunnen brengen», en maakte op „alle bepahngen,
de vrije visseherij, den handel, en het reglement van 't zeewezen betreffende», zoo-
veel moeilijkheid, dat er maar al te luttel neiging seheen te bestaan, om iets daarom-
trent toe te geven. Men beriep zich steeds maar op «de wetten van Engelan ., naar
rechtsgeleerde spitsvondigheid nitgelegd. en daarbij „meest zoodan.g gesteld, dat er
alle vrijheid van handel, niet voor vreemden alleen, maar vaak ook voor de .nboor-
lingen, door bemoeilijkt» werd; terwijl men zieh tevens «noeh door redenen van b.lhjk-
heid, noch door eenige andere overweging» bewegen liet, om in 't allermmste at te
wiiken van 't geen bij die wetten bepaald heette Ir.scheen dus geen kans op .ets
anders dan - waartoe de Staten natuurlijk allerminst zouden willen overgaan - een
verbond van weêrzijdsohe verdediging en waarborg „zonder eenige vastigheid voor de
risscherij of voordeel voor handel en scheepvaart» Daarb, kwam nog, dat men z.eh
naijverig op Frankrijk en de daar van wegen de Staten gevoerde onderhandehng be-
gon te toonen, en verlangde, daar niets tot stand te zien komen v6.r m Engeland a es
was afgedaan. Te recht meende echter De Witt, dat, zoolang.men van den kant der
Staten „geen zekerheid had, een goed verdrag met Engeland te erlangen, het meest
geraden (was), de vriendschap van Frankrijk niet te veronachtzamen» E,genhjk ware
Lm een drievoudig verbond dan ook het liefst geweest, maar bestond er wem.g of
aeen uitzicht dit tot stand te brengen.
Te gelijker tijd dat het engelsche gezantschap op de Maas was scheep gegaan, had
ook het fransche de reis over land naar Parijs ondernomen, doch had daar .n de
eerste weken, door de lichamelijke verzwakking van den kardinaal Mazarm, wren zyn
medicijnmeesters reeds in Angustus nanw een half jaar leven meer toeze.den , tot
_ at, 't „eette _ ICO. Oc^ruct .e ~dt
Philips Langhstraten,
Ï Brieven, IV. bl. 66 en 69.
s Aid. bl. 73.
3 Aid. bl. 81 en 89.
1 zfe UeVbêricht, aangehaald in Gaillardin's Hidoke de Leuk XIV, Π. p. 445.
-ocr page 627-620 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
groot misnoegen vooral van den voort va renden Van Benningen, werkeloos moeten blij-
ven. Eerst na half December kon de plechtstatige ontvangst ten Hove plaats hebben,
en de onderhandelingen op het touw gezet worden. Over een drievoudig verbond,
waarvoor laatstgemelde de gemoederen al aanstonds polsde, liet men zich maar flauw-
tjens uit, doch zeide zich bereid, de oude betrekkingen van vriendschap weder aan
te knoopen, mits de eischen, in zake handel en scheepvaart, maar niet te hoog
waren, en men geen voorwaarden verlangde, waardoor «alle voordeel» — naar 't
heette — «dat gemeen behoort te zijn, aan de eene zij zou komen of blijven» Dit
alles beloofde Aveinig, en deed van minder toeschietelijkheid, dan zucht tot afwachting
blijken, wat de engelsche onderhandelingen wel zouden uitwerken. De ziekte van den
cardinaal verergerde inmiddels, en daar — als Van Benningen schreef — «het geheele
beloop van de regeering» nog steeds zoo «volkomen» op hem rustte, dat «noch in
groote, noch in kleine zaken iets gedaan werd dan op zijn oider», viel er vóór zijn
afsterven — dat nu weldra te gemoet werd gezien — aan geen voortgang van zaken
te denken, al mocht hij ook in de jveinige uren van verpoozing, hem door zijne ziekte
gelaten, «zoo nu zoo dan over zaken van importancie, met zooveel standvastigheid
en zulk een onbezet gemoed, als in zijn gezonde dagen», handelen. De regeling zijner
huiselijke zaken en de beschikkingen, omtrent zijn hem steeds zoo ter harte gaande
aanverwanten te nemen, vorderden daarenboven het meerendeel van den hem «door
kracht van afdrijvende middelen» veroverden tijd I Den Maart bezweek hij, en
beval, bij zijn testament, den Koning, met het oog vooral op een deugdelijk alge-
meen geldbeheer — waaraan het thans maar al te veel ontbrak — zijn intendant
Colbert als een vertrouwd en bekwaam dienaar aan I Een wenk, door dien Koning
niet uit het oog verloren, toen hij, de jonge en tot dusver slechts voor zijn vermaak
levende vorst, het besluit nam en doorzette, zelf nu, als heer en meester van den
Staat, de teugels van 't bewind in handen te nemen, door de schranderste kroOn-
dienaren van zyn eigen keus geschraagd. Reeds luttel uren na Mazarin's dood |aan-
vaardde hij zijn taak, om ze meer dan een halve eeuw lang niet te verzaken, al bleef
hij daarbij tevens zoo ook op dat vermaak bedacht, dat hij zich gedrongen vond, dien
zelfgekozen dienaren al·spoedig te verklaren: «ik beken u ronduit, dat ik een zeer
groote neiging heb voor al wat plezier is; zoodra gij echter bespeuren mocht, dat
mij dit de zaken doet verwaarloozen, gelast ik u mij te waarschuwen» ^ Zoodra hij
» Zie Van Beimingen's schrijven aan De Witt, Brieven, I. blz. 340 en v.
2 Aid. bl. 370, 372. ' .
3 Zie de woorden, aangehaald in Clément's Ristoire de Colbert et de son administfation (Paris
1874), I. p. 112,
. ^ Dit was geheel overeenkomstig met de stelling in zyn Mémoires, (in 1671) ten dienste van zijn
^ —> IT - "J·
.1
-ocr page 628-des vaderlands. ß^l
't doodsbericht yan den albelieerenden kardinaal oiilving, had hij zijn kanselier Seguier,
de ministers LeteUier en Lyonne, ca den opperintendant der geldmiddelen, Fouquet,
tot zich geroepen, en hun zijn voornemen van volstrekte zelfregeering kenbaar gemaakt.
De laatste der vier zou weldra in Augustus reeds ™ zijn koninklijke ongenade
voor zijn baatzieke spilzucht en gewetenlooze toeëigening van 's Lands gelden ervaren,
en door Mazarin's beschermeling en sluwen medewerker tot zijn anders welverdienden
val, wel niet in zijn afgeschaft slaatsampt, maar in zijn geldelijke« werkkring, onder
den Koning, vervangen worden, nadat hij al aanstonds, van Maart af, als intendant
en verraderlijk dwarskijker van Fouquet was werkzaam geweest. Zijn nieuwe werk-
kring strekie zich echter builen de buitenlahdsche staatkunde - geheel door den
Koning voor zich genomen en de krijgszaken - aan liet beheer, onder den Ko-
ning, van den eerst nog onder zijn vader (Letellier), later zelfstandig optredenden
Louvois toevertrouwd' -- over handel, nijverheid, landbouw, openbare werken, zee-
en policiewezen, kunst, letteren, en wetenschap, uit. Hoe omvangrijk deze taak echler
zijn mocht, door de eigenaardige aanleg en richting van den franschen volksgeest, was die
van den krijgssecretaris, al beperkte zij zich tot het krijgswezen, van niet minder ge-
wicht. Gelijk toch de geboren vrij graafschapper in oostenrijkschen staatsdienst, Lisola,
een jaar of vijf later opmerkte, was - overeenkomstig dien volksaard - het hoofd-
beginsel der fransche regeering, zooveel doenlijk den staat van oorlog met het buiten-
land te onderhouden, om den jongen adel ten kosle der naburen te oefenen; «een
beginsel», als hij er bijvoegde, «haar zelf zeer te baat komende, maar voor ieder
ander vrij lastig. Het staat echter vast, dat de fransche landaard de werkeloosheid
van den vredestijd niet lang verduren kan; dat het vuur, dat in hem gloeit, steeds
voedsel noodig heeft, en zoo hij dat niet van buiten afkreeg, hij het in 't binnen-
land zoeken zou. Bij deze aangeboren neiging komen nog de gewoonte en 't gebruik,
die de oudste zonen der aanzienlijke geslachten zoo bevoorrechten, dat er voor de
jongere weinig anders overbli|ft, dan 't zwaard en de nijverheid; en daar hun stand
hun niet toelaat, zich op de laatste toe te leggen, rest hun niets dan oorlog of gauw-
dieverij, om zich voor armoede te vrijwaren. Dit brengt te weeg, dat er in Frankrijk
altijd een talrijke leêgloopende en woehge jongehngschap gevonden wordt, gereed om
alles te ondernemen, en zoekende zijn moed steeds ten koste van ieder ander te
koelen. Terwijl daarenboven het meeste inkomen der fransche kroon uit de beurs van
jongen zoon, geuit: «que Ie temps que nous dounons ä notre amour ne soit jamais au préjudice de
nos affaires". „
' -Peu a peu Le Tellier se retire; il fait tous les jours la part plus grande k son fils; en 1668 il
sort (de 1'adminiBtration militaire) pour n'y plus rentrer" (Camillo Rousset, Hisioire de Louvois
(4e ed Paris, 1872) 1. p. 20). Louvois, twee jaar jonger dan de Koalng-zelf. telde er toen eerst 27.
-ocr page 629-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
'l volk moet komen, en de zware belasting in vredestijd niet zonder groot misnoegen
te wekken kan ingevoerd worden, is het noodig, dat volk met den ijdelen wind van
eenige veroveringen te paayen, en daartoe altijd een gereed voorwendsel te hebben,
om onder de w'apenen te blijven, en daar het koninklijk gezag te handhaven , dat
zich thans volstrekter dan ooit openbaart» Inderdaad was dat, van zijn eerste bewinds-
aanvaarding af, het onverbloemde streven van den hooghartigen jongen Koning, alles
in de meest volstrekte oppermacht en alleenheerschappij, naar eigen koninklijke ziens-
wijs te beschikken. En al nam hi] daarbij de fraai-klinkende leus aan, steeds ook met ande-
ren raad te plegen, om zijne denkbeelden aan de hunne te toetsen — daar, als hij zei,
in plaats van weêrspraak te schuwen, «niets heilzamer is, dan lieden te vinden, die
ons weten te weerspreken, en de oppermachtige Landsheer zoo alleen 't gevaar ont-
loopt zich door zijn persoonlijke neiging en hartstocht te laten vervoeren»—lag het in
den aard der zaak, dat zijn ondergeschikten zulk een weêrspraali slechts in dien zin
zouden verstaan, als zijn hofdichter het, nog dezen eigen zomer, reeds uitdrukte:
O, notre roi n'ost pas un monarque en peinture,
II sait faire obéir les plus grands de TEtat,
Et je trouve qu'il fait en digne potentat;
Quand il faut Ie servir j'ai du coeur pour Ie faire,
Mais je ne m'en sens point quand il faut lui déplaire Κ ■
Hij-zelf hield er zich dan ook van overtuigd, dat het — als hij aan zijn moeder schreef —
<(de beste partij was, zich aan hem te houden», en 't zou hem, van den aanvang af,
aan geen lieden van allerlei slag ontbreken, die 't verkieslijker vonden en minder
gevaarlijk achtten, zijn ijdelheid te stijven, dan hem zijn struikelingen onder 't oog te
brengen. «11 n'a qu'a tout oser», zongen zij hem toe,
Et Ie ciel ä ces voeux ne peut rien refuser®,
en, op zijn besluit zinspelende, zelf alles te bedisselen en volbrengen:
Jeune et vaillant héros, dont la haute sagesse,
Ν'est paa Ie fruit tardif d'une lente vieillesae,
Et qul seul, sans ministre, ä Texemple des Dieux,
Soutiens tout par toi-mêaie et vois tout par tes yeux.
1 BoucUer d'estat et de justicey ete., aangehaald bö Eousset, t, pl. p. 23.·
3 Zie Molière's J'ecAewa; (I, 10), in Ang. 1661 te Vaux opgevoerd.
» Pellisson's voorafspraak bü diezelfde gelegenheid. |
* Boileau. - Eacine,hem niets toegevende, sprak, inde opdracht van zijn Alexandre, in proza, van
een Koning, "qui ne doit qu'ä ses seuls conseils l'êtat florissant de son royaume, et qui n'a besoin
que de lui-même pour se rendre redoutable k toute VEurope".
622
r-',^' ■•^· ' . --'"Γ·; ί
-t
DES VADERLANDS. . 623'
Nog geen jaar na zijn bewindsaanvaarding sloeg men, in denzelfden geesl, reeds een
gedenkpenning te zijner eer, waarop hij als de zon werd voorgesteld, alles mei haar
stralen verlichtend, en die hem van toen af het daarbij passend devies deed aannemen:
nee pluribiis impar, met de weidsche bedoeling, dat hij — even als die zon — wan-
neer 't noodig was, ook andere werelden nog met zijn gloed verwarmen kon, gelijk
hij 't deze reeds deed. «Geen schooner en sprekender beeld», meende men, «voor een
groot monarch, dan die éénige zon, die den anderen gestarnten hun glans verleent,
en over de verschillende wereldstreken hare weldaden gelijkelijk verdeelt». Waar viel
daarbij nog aan heilzame en gewenschte weerspraak te denken, en hoe wilde een
jeugdig vorst, door al wie hem omgaven of zich tot hem wendden, zoo in het zwak
zyner roemzucht en van zijn koninklijk alvermogen versterkt, ook by de fraaiste voor-
spiegeling van het tegendeel, iets anders dan zijn persoonlijke driften en neigingen,
zijn verderfelijke vooroordeelen op staats- en vooral ook kerkgebied volgen? Zijn gods-
dienst was de bekrompenste gehechtheid aan 't alleenzaHgmakend geloof der moeder-
kerk. De grondslag zijner staatkunde, het besef, dat, gelijk Frankrijk in hem opging,
hij met Frankrijk de wereld overheeren moest. Tot verwezenlijking van dat roemzieke
doel waren hem alle middelen welkom en heilig. Reeds vroeg meester in de kunst
van veinzen; nauw zestien jaar oud had hij er al de bewondering van een zoo onver-
dacht getuige als de Jezuïten-pater Pauhn door opgewekt aarzelde hij natuurlijk
niet, zijn gansche leven door, alle goede trouw en eerlijkheid met de koelbloedigste
zekerheid te versmaden, en dat vroeg verkregen meesterschap, in al zijn in- en uit-
heemsche ondernemingen en verbintenissen, toe te passen. Verbonden achtte hij een
soort van plichtplegingen, onmisbaar voor de staatkundige samenleving, maar, even-
als die van 't dagelyksche leven, even uitbundig in haar veelbelovende woorden, als
nietsbeduidend van strekking en beteekenis; weêrhielden ze soms van openbare vijan-
delijkheid, niets belette dan nog ze in 't geheim, en zonder dat het opspraak gaf,
te verbreken. Sluipmiddelen en spitsvondige treken, achterbaksche en bedriegelijke
handelingen, geheime overleggingen en samenspanningen maakten de schering en
inslag uit van het staatkundig weefsel, door zijn ijdeltuitige heerschzucht en baatzieke
eigenmin gespannen, en vormden met zijn krijgsdrift en oorlogszucht het voor landzaat
en vreemden zoo weldadig geheel zijner thans aangevangen vijftigjarige werkzaamheid
in 't volks- en staatsleven der 17® eeuwsche maatschappij Spanje, reeds door zijn
' In zijn schrijven aan Mazarin van Dec. 1652, anderhalf jaar later met do verzekering bekrach-
tigd: "Ie Eoi croit en. sagesse et diasimulation". (Bij Gaillardin, t. pl. 11, p. 465).
® Opmerkelijk, is daaromtrent het onbevooroordeeld getuigenis van den franachen geaehiedschrijver
zijner regeering, die, na de volmondige erkentenis, dat hjj, hoe "avide de auprématie (dans) ses
relations avec les puissances étrangères", daarin slechts "conforme" was "ä ce goM de préséance (^ui est
624 algemeene geschiedenis
huwelijk van bem afbankelijk geworden, bestookte bij daarenboven nog van ter zij
in Portugal; in Engeland hield bij den om geld ïerlegen Koning door zijn goede
giften onder zijn bedwang, en wist hem ook Duinkerken daardoor voor de noodige
penningen weldra afhandig te maken; de nieuwe duitsche Keizer, voortdurend door
de heimelijk van Frankrijk gesteunde Turken bedreigd, kon zoo weinig de handen
roeren, dat hij, in plaats van voor Frankrijk gevaarlijk te zijn, zich eer gedwongen
zag, naar zijn bijstand uit te zien; door zijn betrekking tot de Vorsten van den Rijn-
bond was hij met het grootste deel van 't verdere Duitschland in gewenschte aanra-
king. Zijn noorder nabuur slechts,' de nederlandsche Vrijstaat der Vereenigde Provin-
ciën , moest," in zijn zelfstandige houding tegenover 't héerschzieke Frankrijk, een doorn
in zijn oogen blijven, en hij des te meer steeds belust, hem in zijn burgerlijke trots
en fierheid te fnuiken, en «de bollandhcbe kaaskamer in duigen te doen vallen». In
dezen zin liet men er hier te lande reeds Mazarin — nog vóór zijn dood, doch toen
hij op 't nijpen lag— zich over uiten , in een onderhoud met Crom well en Karei Gustaaf,
na beider afsterven, in de Hel ten overstaan van Lucifer door hem gevoerd, en waar
men ook Johan de Witt ten slotte bijhaalde ^ «Om Holland te vexeeren», achtte hij
't voorloopig echter genoeg, dat men «d'aangevangen zaak in Engeland op zijn beloop
liet», afwachtende, wat er uit volgen zou: men moest het blijven «flatteeren, be-
looven en niet doen, bestelen en berooven, alle lasten en bezwaarnissen op den hals
leggen», en, om zijn «negocie» te belemmeren, het voortdurend «in zee bestoken».
Lucifer zocht hem daarenboven aan te zetten, «de schattingen op vreemden inkomen-
den traan en hollandsche waren te doen rijzen, en van het vat- en lastgeld, op de
hollandsche schepen gelegd, niet af te laten», daar Holland steeds «genoeg won en woe-
kerde». Ook Cromwell intusschen toonde zich zeer misnoegd: «voorwaar», riep hij
uit, «ik ben mede op die broeders niet w^el te vreden; want hunne contracten en
woorden keeren zoo gezwind als hunne scheepsvlaggen. Zij noemden mij doorluchtig-
ste en grootmachtigste protector, zij baden mij haast als een God aan, in Holland
mocht men niet een kwaad woord van my spreken; en ziet, nu korts hebben ze
mij gevoerd met een bloedige bijl, als den grouwelijksten tyran van de wereld, voor
dans lous les iewps la grande passion des Fravqais'\ door, als "conqiiérant" en "maltre" óp te treden,
«affectant ouvcrtement la domination, va rapprocher contre lui des intéréts autrefois distincts et
hostiles", en dat zoo "bientöt sos alliés eux mêmes passeront dans les rangsde ses ennemis". (Gaillardin,
Mistoire du rlgne de Louis XIP', III, ρ. 130),
' Conferende, vervdgh van Conferende, en Schrijve7is uyt de Melle van de derde ende naedere Con-
ferende ende i' Samenspraeclce, enz. (Gedr. ten Diependal in Lucifers blaesbalgh. 1660). Lucifer werd
et "onder syn verhemelt, en de menigte van d'ondste en geraffineertste Duyvels raadsheeren op liuu
plaats, de zwarte billen op 't kussen, daar 't lielscli wap«n op geborduurd was", bij voorgesteld.
DES VADERLANDS. . 625'
iPHHI
gansch Amsterdam op hun staatsiewagens». Wat Johan De Witt aanbelangt, Luci-
fer had hem doen komen, dewyl «het noodig was hem op zijn zijde te hebben, als
een geveinsden en gesimuleerden persoon», op wien «veel gelet diende». Bijzijn komst
werd hem gevraagd, of er uitzicht was, dat de Prins uit de ampten van zijn voor-
ouders zou gehouden worden? ^«Grootmachtigste Duivel-Keizer», was zyn antwoord,
«die van onze partij woelen daar machtig tegen, wel wetende dat het met haar ge-
daan is, en haar trotsch soeverein gezag onder den voet zal komen te leggen; want
de Prins hersteld kan niet minder als zijne creaturen helpen; 't welk de reden is,
dat eenigen, niet wel openbaarlijk — want zy nu den omgekeerden oranje-rok dra-
gen— maar heimelijk, den voortgang trachten te stuiten; en ik zie daar geen mou-
wen aan te zetten, de Prins moet komen, of Engeland zou toornen, en dan zou de
knarstandende gemeente ons met St. Stefanus' wywater kwispelen». — Lucifer: «Hier
van geen Avywater gesproken, of wij dansen altemaal ter vergadering uil». — De
Witt: «Het is geen paapsch wijwater, dat ik meen, maar straatsteenen, waarmede
zij ons zouden dood werpen; de gemeente is machtig voor den Prins en ons tegen;
doch wij weten wel, dat wij 't maken als eyeren, die uitloopen. Echter nog ben ik
eigenlijk 't grootste instrument niet, want ik drink nog somtijds, met den Admiraal
(Opdam) en Wimmenum, des Prinsen gezondheid», enz. Doch wat er daaromtrent
door Mazarin, vóór zijn afsterven, met zijne heische Majesteit en de anderen mocht
bekonkeld heeten, het was juist het streven van den jongen Koning niet, om den
Prins tegenover de Staten te verheffen, en zoo den invloed van Engeland te vergroo-
ten. Hoe gebeten hij op de Staten rnocht zijn, die hem in zijn plannen op de spaan-
sche Nederlanden den voet dwars zetten, zijn kans zou cr niet op verbeteren, wan-
neer hy den Prins aan 't roer hielp. Hij moest zich dus intoomen, en de voldoening
van zijn koninklijken weerzin tegen den jeugdigen onroomschen Vrystaat tol later ge-
legenheid uitstellen. Zoo werden de onderhandelingen met Boreel en Van Benningen,
hoe traag en als tegen heug en meug ook, voortgezet. Zij golden vooreerst dat reeds
door Lucifer vermelde vat- of tongeld, den last op ieder hollandsch schip geheven, niet
• alleen als het naar of uit Frankrijk zeilde, maar dat ook slechts van de eene fransche haven
naar de andere stevende, en dan telkens op nieuw weer betalen moest; verder de
bezetting door de Staten van enkele buiten hun grenzen gelegen sleden, als Rijn-
kerk en Ravestein, in 't recht waarvan zy zich door Frankrijk wenschten te zien
handhaven; en de vrije visscherij, die zij zich wilden zien waarborgen. Het eerste
vond om 't geldelijk nadeel, uit de afschaffing voor Frankrijk te wachten, het tweede
ter liefde der vorsten van den Rijnbond, het derde ter wille van Engeland, dat van
die vrijheid niet hooren wilde, weêrspraak. Toen in 't laatst van July de nieuwe fran-
sche gezant in Engeland, Graaf d'Estrades, zijn eerste gehoor bij den Koning had,
sprak deze hem daar onmiddellyk over aan, om er alle tusschcnkomst van Frankryk
IVe fleel, le stuk. 79
e26 algemeene geschiedenis
bij te verhoeden, en liet ook de kanselier Hyde den volgenden dag er zich in den-
zelfden zin nog duidelyker over uit, zeggende o. a., dat, terwijl men den franschen vis-
schers van Dieppe gaarne alle vryheid liet, en daarvan door het teruggeven hunner
eerst weggenomen netten had doen blijken, de algemeene Staten daarentegen, die
het - aangematigde - recht van Engeland op die wateren «verkrachten» wilden,
daarbij geen ondersteuning moesten vinden Ook later liet men zich steeds in gelijken
geest uit, en 't bleef lot in 't volgende voorjaar het hoofdpunt, waarop het gansche
verdrag dreigde af te stuiten. «Tot zoolang toch» had de fransche Koning, naar hij
toen aan Estrades schreef S «den Hollanders de volslagen afbreking van dat verdrag
voorgehouden», zoo zij van de inlassching dier msscherij - die hij ook zonder uit-
drukkelijke vermelding van 't woord er zijnerzijds reeds in begrepen achtte — «met
wilden afstappen». Daar hij intusschen, naar hij verder schreef, er eigenlijk «hetzelfde
belang bij had, als zij, omdat het toch op de vrijheid dier visscherij aankwam, die
de Engelschen zich slechts onderwinden konden te stremmen wegens hun gewaand^
recht van opperheerschappij ter zee, en hij hun deze zoo weinig kon toestaan, als hij
met ongelijk meer reden meende ze zichzelf te mogen toekennen; en omdat buiten-
dien die vrijheid door de Engelschen mogelijk zoowel aan zijne onderdanen als aan
die van de algemeene Staten kon betwist worden»; zoo begon hij in te zien, «dat die
Staten door dat tot dusver weêrsproken verlangen, welbeschouwd, niet meer van hem
vergden, dan hij hun voor zijn eigen zekerheid en het voordeel zijner onderdanen be-
hoorde in te wilhgen». Hij meende buitendien zeker te weten, dat, zoo hij de neder-
landsche gezanten, zonder 't sluiten van een verdrag, vertrekken het, zij, die thans
den meesten invloed in 't bestuur der vereenigde gewesten hadden, gezind waren zich
in de armen der Spanjaards te werpen, en het oor te leenen aan de voorstellen, hun
te dien einde door den spaanschen gezant gedaan. Om dien slag te verhoeden, waar-
door de onafhankelijkheid van 't met Engeland thans door 's Konings huwelijk zoo nauw
verbonden Portugal bedreigd zou worden, achtte hij 't ook voor Engeland gewenscht,
het billijk verzoek der Staten niet te weêrstreven; te meer daar de engelsche gezant
Downing zelf ter Generaliteit bij geschrifte beloofd had, dat hun gewesten door de
Engelschen niet in hun visscherij gestoord zouden worden. Met het oog op die be-
tuiging zelf, dorst hij zijn broeder, den engelschen Koning, vragen, wat wezenlijk
belang hij er in had, den Staten niet een recht te waarborgen, waarvan hij open-
lijk liet betuigen, geen belang te hebben, het te verstoren; of hem althans een
I Brie.^. Mémorien, en Ne.ociaüën van den Meere Grave d^Sstrades (ütrecht, 1755), I. bk.
133 en 138.
= Aldaav, blz. 380. ; ' >
'i
• I
-ocr page 634-aan de hand te doep, waardoor hij zich dien waarborg van een
Lht .OU kunnen verschoonen, dat hij-zelf met de Stalen gemeen had, en dat hrj
„iet zien kon, hoe iemand het hen zou willen betwisten. Nadien dus» - zoo be-
sloot hij-«in de gansehe wereld geen nacie was, die billijk meenen kon, dat Frank-
rilk en de Vereenigde Nederlanden geen reeht tot de .isscherij hadden. was het zonne-
klaar dat als zulk een reeht vervat werd in een verdrag, dat sleehts de eenvoudige
handhaving van zulk een reeht bedong, dit redelijkerwijs voor niemand nadeel kan
opleveren. Ook was het onweêrsprekelijk, dat een algemeen offensief verbond, .00 ter
zee als te land, noodwendig ook het recht der visseherij bevatten moest, zoo men
geen open deur woü laten, om het, wanneer men wilde, weêr krachteloos te maken
Lr zoover de zee betrof, en een gedeelte der wederzijdsche onderdanen uil te sluiten
van de bescherming, die allen gelijkelijk toekwam. Maar zelfs wanneer hij daarvan
wilde afzien, en alleen ten genoegen van den engelschen Koning de nederlandsche
gebinten vertrekken liet, en als hun Staat vervolgens wegens die visseherij door Enge-
Ld werd aangetast, zou hij zich dan kunnen weêrhouden laten, om deel te nemen m
een oorlog, die in zijn gezicht, en voor een belang, dat hem met dien Staat gemeen
was de vrijheid der zee wel te weten, gevoerd werd? En zou hij in dat geval n.et
moeien duchten, dat zoo de Vereenigde Provinciën voor het geweld bezweken, en
verplicht werden, dat recht en die bezitting te laten varen, Engeland terstond dezelfde
heerschappij over zijn eigen onderdanen ter zee zou willen oefenen?» - Bij deze on-
bewimpelde verklaring zijner gezindheid, waarbij zijn eigen heerschziek streven zoo
weldadig met de rechtmatige eischen van den nederlandsehen Vrijstaat samentrof , het
het zich verwachten, dat de sluiting van 't verdrag, voor zoo ver ze van dit punt
afhing, niet lang meer vertraagd zou worden'. En zoo werd dit dan nu ook - daar
men zich op de andere allengs van weêrsrijden reeds verstaan had - den 27- der vol-
. TerwU. Holland daarvan niet aüiet, >naar besloot geen verdrag to staten, ---^
nlluice,«. vermeld .tond, zoodat - als De Witt het In .ü» -^röven
pi W. 514) uitdrukte - "<l'in.ertie van 't woord (bl.ct) eene c„nd,t.o neeo..a,r
Γοο'ρ.; Ρ lus WilL Frederik, dat «en on, dat woord het vordrag niet pr». .ou geven, deMns.he
Kon g w Λο. geduct. sohrler h» aan Hungens, die toon on. do belangen van . Prinsdon, Orange
i TlZm was dathBaudersUwaadgenoog.ouhorokkenen, vooral wanneer
Iwnden woa V. ρ. alBot h» daartoe de „inste lu.t had, en n.et veeleer I.e. .^n
h :l«cM tor .ee wou tegenstreven, geiyk - in vo,kon.en overee—ng
den Koning - De T..OU reeds in Dec. 1661 aan Estrade, geschreven had: «sa grande a.nb.t..n t
T. forces n.ariti.es nous donnent du sonKon" Ur... t. pi. p. .1«. De Heer van So—k
wenschte, in tegenoverstelling van deuMesohen Stadhouder, daarentegen, dat het wahk re heslmt der
Tolndsehe Staten on.trent die vissehe.«, bS voortdurende weigering van FranUrök, de gemoederen
in zijn partijbelang tot Engeland neigen zou (Aid., p. 321).
628 algemeene geschiedenis
gende maand te Parys geteekend, en Zondag den 30"" door De Witt's neef, Jh^ Asca-
nius van Sypesteyn, die 't had overgebracht, aan den Raadpensionaris overhandigd,
>vaarvoor hij zich door Hun Hoog Mögenden met een gouden beker van honderd
ducatons vereerd zag ^ Men beloofde daarbij elkander te handhaven in 't bezit der
landen, goederen, en rechten, van weêrszgden bezeten of bij verdrag verkregen; en
ook handel, scheepvaart, en visscherij waren in die weêrzijdsche bescherming begrepen.
Werd een van beide Staten openlijk beoorloogd, dan zou de ander, uiterlijk vier
maanden later, den aanvaller evenzeer den oorlog moeten verklaren, en daarna slechts
met beider goedvinden de vrede gemaakt mogen worden. Geraakten beiden onver-
hoopt samen in oorlog, dan zouden beider onderzaten een halfjaar tijd hebben, om
zich met hunne goederen te verwijderen. Geen van beiden zou toelaten, dat die on-
derzaten .van een of ander vreemde mogendheid verlof erlangden, om op elkander ter kaap
te varen. De handel zou van weerskanten vrijblijven, uitgenomen den invoer van traan
in Frankrijk, zoolang het octrooi der traanmaatschappij daar nog duurde, terwijl.ook
die in contrabande-waren — alleen krijgs-, geen mondbehoeften — verboden zou zijn,
en ook die mondbehoeften zelf niet aan plaatsen verstrekt zouden mogen worden, door
een van beide bondgenooten belegerd of berend. Waren van een van beiden, in sche-
pen der vijanden van een der bondgenooten vervoerd, zouden verbeurd zijn, doch die
der vijanden — mits geen contrabande — in schepen van een hunner geladen, vrij
blijven. Beiden verklaarden voorts geen verbonden aangegaan te hebben, met den inhoud
van dit verdrag in strijd, en bepaalden, dat dit zelf voor een kwarteeuw geldig was.
In eenige geheime punten werd daarenboven vastgesteld, dat de fransche Konmg de
Staten zoo noodig met twaalfduizend man, de Staten den Koning met zesduizend, in
manschap of geld, zouden bijstaan; geschiedde 't laatste, dan werd dat voor 10,000
livres Ier loopende maand voor ieder duizend man bepaald. Onder de plaatsen, door
de Staten bezet, zou de Koning niet gehouden zijn Rijnberk en Ravestein in hun
bezit te handhaven, wanneer deze door den Keurvorst van Keulen en den Hertog
van Nienburg, mits alleen met hun eigen macht, werden aangetast. De vijftig fran-
sche stuivers voor ieder vat of ton van de nederlandsche schepen in Frankrijk gevor-
derd, zouden voortaan maar eenmaal, bij 't uitgaan, geëischt worden; terwijl die
vaartuigen, die zout kwamen laden, met de helft dier som zouden volstaan, en boven
dit bedrag ook de fransche schepen binnen 't gebied der Staten niet belast moch-
ten worden.
Hoewel de fransche Koning zijn gezant in Engeland geschreven had, dat hij het
hem omtrent de visscherij gemelde den Engelschen «zoo rauw niet zou voorstellen»
> Zie De Witts schrijven van 3 Mei aan Van Benningen, Brieven, I. bl. 528.
-ocr page 636-DES VADERLANDS. . 629'
als 't hem gemeld was ', toonde er zich de laatste, bij 't vernemen, even als zijn
kanselier, toch «zeer geraakt» over, toen Estrades hun de zaak meedeelde. Deze-zelf
zou nu trouwens weldra Londen verlaten, om in den van ouds hem bekenden Haag, de
plaats van De Thou, als vertegenwoordiger van zijn Heer en Meester, te vervangen.
Laatstgenoemde gaf zijn genoegen over den afloop der onderhandelingen meer dan eens
te kennen, en roemde de voordeelen, die er voor zijn rijk, gelijk voor den nederland-
schen Staat, uit te wachten waren ^; een Staat, naar hij zei, dien de groote Hendrik,
zijn grootvader, wiens voetstappen hij in dat opzicht wenschte te drukken, steeds zoo
genegen was geweest, gelijk ook die Staten, naar hij zei te weten, dien grootvader
niet minder hadden lief gehad. Van zijn kant, zei hij tevens, den Staten reden te
willen geven, hem niet minder lief te hebben; hij gaf zich daarom alle moeite het
regeeringsbeleid en de staatsbeginselen van zijn grootvader, vooral met betrekking tot
de Vereenigde Nederlanden, zoo nauwkeurig mogelijk te leeren kennen, en was het
dan ook — als Boreel De Witt meldde — «verwonderenswaardig, hoe grondig en perti-
nent hij er van te spreken wist» ^ Intusschen bleef de bekrachtiging van 't veel be-
lovende verdrag nog langen tijd achterwege, en kwam eerst in Mei van 't volgende
jaar tot stand, nadat Koning Karei van Engeland tot den verkoop van Duinkerken was
overgegaan, en de Staten — in spijt der weerspraak van Zeeland — er in toegestemd
hadden. Koning Lodewijk ook daarin te handhaven. Zijn nieuwen gezant bij die
Staten — hoe goed uit zich zelf in Holland reeds thuis — had hij, tot richtsnoer
voor zijn staatkundige gedragslijn in den Haag, een uitvoerig bescheid doen ter hand
stellen, waarin hij hem uiteenzette, hoe hij (ie Vereenigde Provinciën, zoowel door de
bvzondere verhouding en belangen van ieder van haar, als door de verscheidenheid
van geesten en gemoederen, in zeer uiteenloopende stemming zou vinden, sedert geen
gezagvolle eenheid van bewind haar meer in toom hield, en zij aan haar eigen aan-
drift en willekeur waren overgelaten. Daar echter die van Holland de meeste be-
drijvigheid aan den dag lei, ook meer dan al de andere samen in de uitgaven by-
droeg, en de hoofdzetel van 't algemeene staatsbestuur was, kon men haar voor een
goed deel den boventoon bij de beraadslagingen toekennen, en hadden de personen,
die er 't bewind voerden, daardoor een overmacht verworven, die, hoe onmerkbaar
in 't eerst voor de overige, toch vry aanmerkelijk mocht heeten. Zij hadden tevens,
zoowel in den engelschen als in den noordschen oorlog, van een kloekheid doen bly-
* Brieven, enz. van d'Bstrades, t. pl. bl. 287.
' Aldaar, bl. 304.
« Zie zijn schrijven vanSJuny, Bneue»,!. bl. 533. Hoe de Koning zicli. in't geheel, HendrikIVtot
voorbeeld zocht te stellen, sedert zt)n eerste goevemeur er hem op gewezen had, zie, naar Lisola's
opmerkingen, in Eousseta Mstoire de Lomou, I. p. 27.
630 algemeene geschiedenis
ken, die hun een invloed verschaft had, waardoor ook de overige gewesten begrijpen
konden, dat zij op den tegenwoordigen hoofdeloozen voet konden voort blijven leven.
Daardoor bleven dan echter Holland en zij, die dit bestuurden, meester. De holland-
sehe raadpensionaris, een man, naar 't algemeene oordeel, van veel gezond verstand
en uiterst bekwaam, had bij alle beraadslagingen het meeste in te brengen. Daar ze
van Spanje thans niets meer te vreezen hadden, hadden zij er door hun gezanten
niets anders gedaan, dan een grondslag gelegd, waarop zij te gelegener tijd konden
voortbouwen, zoodra er meerdere toenadering noodig bleek; met Portugal was nog
geen schikking getroffen, en zij daarom toeschietelijker ten opzichte van anderen.
De onderhandeling met Engeland was, door verschil van belangen, nog niet ten einde
gebracht, daar beide Staten machtig ter zee waren, de een — de nederlandsche —
meer geschikt voor den handel, de ander meer in staat zich te doen vreezen, zoowel
door de herinnering aan den vorigen oorlog, als door zijn vereeniging van krachten
en macht onder een Koning, 't geen de beraadslagingen vaardiger en krachtiger
maakte. De nederlandsche onderhandeHng in Frankrijk was, na vrij lang geduurd te
hebben, met een verdrag besloten, waarover men zich zeer voldaan had getoond, als
in zijn'oude staatsbeginselen er door erkend en hersteld. Dat was dus ook de toe-
stand, waarin de nieuwe gezant alles zou aantreffen, en waarbij zich de mogelijkheid
voorzien liet, dat zich weldra verschillende partijen zouden kenbaar maken van hen,
die meenden, dat het goed was met Frankrijk verbonden te blijven, en anderen, die
den argwaan der Provinciën tegen datzelfde Frankrijk zouden opwekken, en haar
diets trachten te maken, dat zulk een verbindtenis tegen baar belang was, omdat men
't niet te aanzienlijk en te machtig mocht doen worden. Daarin zouden zich de voor-
standers van Spanje en van Engeland beiden met hun byzondere inzichten mengen;
,de eersten, om zoo, in geval van nood, de belangen der Vereenigde Gewesten met
de hunne te vereenigen; de laatsten, opdat Frankrijk, in vereeniging met de Staten,
hun macht op zee niet zou opwegen. De nauwe verwantschap van den engelschen Koning
met den Prins van Oranje, die bij een groot deel van 't volk goed aangeschreven
stond, en ook onder de Staten veel vrienden telde, gaf Engeland veel voordeel tegen-
over de fransche belangen. De gezant, ter plaatse zelf aanwezig, moest daarom zorg-
vuldig nagaan, welken loop de werking dezer verschillende belangen in de gemoede-
ren nemen zou. Daar echter De Witt zeer zeker de spil was, waar bijna alles om draaide,
en hij wel zeer belangeloos, doch tevens op de handhaving van zijn gezag belust was,
zou hg altijd tegen hen geneigd blijven, die hem dat zouden willen betwisten, en
zou men hem gemakkelijker winnen, door hem zoowel tegen de Engelschen te
waarschuwen, om de meerderheid, die zij zich door de Verheffing van den jongen
Prins willen verschaffen, als tegen de Spanjaards, om de aanspraak, die zij van ouds
op 't land hebben, en den algemeenen volkshaat, die den landzaat nog altijd voor
Μ
des taberlands.
h^Tb^zi^ltTd^rTd^ beloften, die men hem van de zij van Frankrijk zou kunnen
doen. En daar hij zich op zijn vaderlandsliefde en belangeloosheid liet voorstaan, moest
men hem van fransche zij geen uitzicht op eenig voordeel openen, omdat hy zich met
zijn deugd er tegen aangorden zou. ^oo Estrades zag, dat De Wilt uit argwaan om-
trent Frankrijks vergrooting in de Nederlanden een of ander verdrag met Spanje wou
aangaan, zou hij best doen, er zijn hoogste misnoegen over te toonen. Zeker toch was
het, dat men in Holland het verdrag met den (franschen) Koning vergeten zou, wan-
neer men meende hem niet te moeten vreezen, daar men geenerlei genegenheid voor
hem had, en slechts vrede, voordeeligen handel, en gelijkheid onder zijn buren ver-
langde. Het verdrag met den Koning moest hem dus tot een billijk voorwendsel strek-
ken, om hen te beletten in eenige verbintenis, in strijd met 's Konings belangen, te
tredln. En door dat te voorkomen, en hen, van den aanvang der onderhandelingen
daaromtrent af, te doen zien, dat men 'niet verstaat hen daarmeê te zien voortgaan,
stond het vast, dat, wanneer men den vrede bewaren wilde, men, óf uit vrees, dat de
Koning zich met dien van Spanje of van Engeland vereenigde, óf uit schroom voor
verdeeldheid in de provinciën onderUng, geen doortastende besluiten zou nemen, wan-
neer men er zich in't begin slechts krachtdadig tegen verzette. Een der belangrijkste
zaken van't land was de vestiging van den Prins van Oranje, waarin buiten zijn ver.
bond met den Koning van Engeland voor Frankrijk niets verkeerds zou zijn; metter-
tijd echter kon dat veranderen. Voor 't oogenbhk evenwel moest Estrades De Witt
en zijn aanhang steunen, doch hem daarbij doen begrijpen, dat de Koning van mee-
ning veranderen kon, wanneer hij tot een verdrag met Spanje bleek te neigen. Verder
moest hij den Koning ook in de provinciën vrienden weten te behouden, en vooral
in Zeeland, om er zich tegen Holland van te bedienen, zoo dit aan een ander ver-
drag dan dat met Frankrijk bleek te denken. Thans echter moest men de zaken laten
zoo als zij waren, zich door allerlei soort van goede bejegening de vriendschap van De
Witt en de voornaamste regeeringsleden verwerven, hen in hun tegenwoordige staats-
begrippen laten, tot de tijd een of ander punt in 't licht stelde, vóór of tegen 't
welk men handelen moest. Daarbij moest men intusschen de invloedrijkste der overige
gewesten niet zoo verwaarloozen, dat men er zich niet van kon blijven bedienen, zoodra
er iets nieuws ter baan kwam, hun altijd, zooveel men kan, de achterdocht ontne-
mende, uit de grootheid van den Koning geput, en hun latende weten, dal hij op de
grenzen van Frankrijk zoo naijverig is, dat hij zich steeds herinnert, hoe bij de
minste wanorde in den Staat de vijanden in vier dagen voor de poorten van Parijs
ziet, en 't hem zeker, zonder die gedachte, zeer voordeelig zou zijn de Nederlanden
tot buren te hebben, zoolang zij niet door het geld en de macht van Spanje werden
.gestijfd. Omtrent de duitsche zaken scheen zich Holland altijd weinig te bekreuneH,
en slechts het oog op Engeland en de spaansche Nederlanden te hebben; in den laat-
632 algemeene geschiedenis
sten oorlog tegen de Zweden was echter van hun afkeer ταη hem gebleken, en kwam
hun naijTer uit tegen het verdrag, door Frankrijk met hem gemaakt, als wilden zij
zich van den oorlog tegen Polen bedienen, om aan de Weichsel of in Pruisen post
te vatten; iets, dat door Holland ten uiterste geschuwd werd wegens de tollen op de
granen uit Polen te duchten, en den last, hun handel op de Oostzee daardoor be-
rokkend. Men had in Holland gevreesd, dat de Zweden wellicht te Bremen meer den
meester zouden spelen, dan zij er 't zijn, het scheen echter niet, dat zij er eenige
verandering wilden te weeg brengen. Wat Portugal betrof, zou 't zaak zijn, de Stalen
ontler de hand opmerkzaam te maken, dat de Koning het zeer vreemd zou vinden,
zoo zij de Spanjaards bystonden en den Portugeezen het noodige weigerden, wat
slechts door de inmenging van byzondere belangen gebeuren kon, daar het belang van
den Staat de handhaving van Portugal meêbracht, en er geen land is, dat daarbij zoo-
veel belang heeft als de Verecnigde Gewesten. Men diende ook wel acht te geven,
dat de naijver op de verbintenis van Engeland met Portugal, door het thans tot stand
gekomen huwelijk van Koning Karei II met de infante, de Hollanders niet tot
het een of ander ten gunste van Spanje leidde, dat Frankrijk nadeelig zou zijn \
De schuwheid voor alle bevoorrechting van Spanje, in deze onbewimpelde koninklijk-
fransche ontboezeming aan den dag gelegd, en die anders eenigsins vreemd kon schij-
nen met betrekking tot het Slaatsgebied van zijn eigen schoonvader, hing met het
begeerig oog samen, door den jongen franschen Koning niet zoozeer op het eigenlijke
Spanje als op de nederlandsch-spaansche bezittingen geslagen. Deze wenschte hij aan
Frankrijk liefst geheel of minstens ten deele gehecht te zien, en daartoe strekte steeds
zijn staatkundig streven. Zijn onmiddellijke nabuurschap was echter voor de Vereenigde
Provinciën te gevaarlijk, dan dat zij er hem onvoorwaardelijk bij gesteund hadden.
Zij hadden daarom — en hij zag dat natuurlijk slechts met leede oogen aan —
gaarne het oor geleend aan de vriendschapsbetuigingen, hun door den spaanschen ge-
zant gedaan, en een eigen gezantschap naar Spanje afgezonden, waarmeê zij, door
hun verhouding tot de Generaliteitslanden en Brabant, voortdurend toch ψ aanraking
en in wederzijdsche beraadslaging waren. Lodewijk bracht het in Zuidnederland dus ook
niet verder, dan de in November 1662 tot stand gekomen aankoop van Duinkerken
voor derdehalf miljoen guldens, en die de overkomst van Estrades naar den Haag tot
in de Kerstdagen vertraagde. Hij stond op zijn vertrek uit Engeland, toen die zaak
meer bepaaldelijk ter sprake kwam, en keerde dus, hoewel eerst reeds naar Parijs
overgekomen, in Augustus nog weêr naar Londen terug, om er alles naar den eisch
te beklinken. Voor Spanje had zij, buiten den vasten voet, door Frankrijk daardoor
^ :- ·
vi.··''·'
ι Mêmoire pour Ie comte d'JEsf rad es, ambassadeur en Eoïlande {Arc%. V. p. 226 ss.).
-ocr page 640-DES VADERLANDS. . 633'
aan de \'Iaamsclie kust geTat, bel onaangename gevolg, (kt het geld , door Koning
Karei er Toor Yerkregen, hoofdzakelijk aangewend Averd, om het door Spanje benarde
Portugal te kunnen bijspringen.
Voor de limburgsche streken was, na lang over en weêr handelen, in 't Yoor-
jaar eindelijk een bepaalde deeling tusschen Spanje en de Generaliteit tot stand ge-
komen, waarbij 's Hertogenrade met zijn slot aan 't eersle, Valkenburg en Dalem
met hun kasteelen aan de Staten kwamen, terwijl de verschillende heerlijkheden en
dorpen der drie landen tusschen beiden verdeeld werden Uit Madrid was het buiten-
gewoon gezantschap, dat tot geen nader verdrag gekomen was, en dit, met het oog
op de fransche onderhandelingen, dan ook minder noodig had, reeds in Mei 1C61
teruggekeerd.
Engelands wrevel over 't met Frankrijk gesloten verdrag toonde zich, al spoedig na
de sluiting, in de voortdurend opgeworpen klachten en in den weg gelegde bezwaren
bij de te Londen plaatsgrijpende ondeihandelingen. Niet ten onrechte uitten de neder-
landsche gezanten daarover herhaaldelijk hun mistroostigheid, en haakten naar ver-
lossing uit hunne «langwijlige en vervelende negociaciën» in een land, waar «de on-
gezonde lucht» hun, en met name Beverweerd, buitendien niet weinig schadelijk was I
De onwil der engelsche regeering ~ die thans vooral bij den Holland weinig genegen
schoonvader van York, den tot Graaf van Clarendon verheven Hyde, berustte — was
des te minder gerechtvaardigd, als men haar nog onlangs, minder grootmoedig en
edelaardig dan inschikkelijk, te wille geweest was in de uitlevering van een drietal
uitgeweken rechters van den onthoofden Koning, die toen naar Engeland overgevoerd
en ter dood gebracht werden. De engelsche resident Downing, die in der tijd, en toen
hij nog republikeinsgezind geestelijke was, een hunner zelf als vicaris gediend had,
- /
I
1 Uit het land van Valkenburg werden aan den Koning toegedeeld: Nuts, Oud-Valkenburg, Strucht,
Schin, en 'tHuis Oost op de Geul, Wynandsrade, Geleen, Schinnen, Span-, Oers- en Ja-beek, Bron-
sen, Schinveld, Hoensbroek, Vaasrade, en Schaasberg; terwyl intupschen de landweg van Heerle,
die daar midden doovliep, aan de Staten bleef; aan den Koning kwamen verder van de valkenbur-
ger buitenleenen, de abtshof van Godsdaal te Munster Gelein, St. Maartensvoeren, 't Huis vanWolf-
rade, de hof van Coenrade, de tienden van Reimersdaal en van Teuven (in 't hertogdom Limburg),
de heerlijkheid Gimbricht, de molen te Schertsheel (bij Aken), hof en molen van Susterzeel, het
Leenhof der 17 te Sombref, het veer te Stockhem, Visschersweerd, de hof Langveld, en 't Leen van
Keimerstok. In 't land van Dalem de banken, heerlijkheden, en dorpen van 'sGravenvoom, Meer,
Noorbeek, Varsage, Molingen, Aubel, Cheratte, Neufchateau, Mortier, Hons, en Richel. Aan de
Staten kwamen uit het land van 's Hertogenrade: de banken, heerlijkheden, en dorpen van Gulpen^
Markgraten, Holset,Vylen, en Vaals. Voor nog nadere bepaling, verg. het geheele Accoord bijAitzeina,
IV, blz. 797, V.
ä Brieven, IV, bl. 220.
IVe deel, stuk.
-ocr page 641-'v. /
aTrfïT^in hen op tc eischen en .ich te laten overleveren als h^ ook tegen,
„vet de Stalen voortdn,-en,l van de meeste kwaadwilligheid blijken liet, en zooveel m
hem lag, de gevoor.le onderhandelingen, zocht te stremmen en vertragen. Een.ge
deels verouderde, deels gezochte grieven omtrent in Oostindiën of elders in hnn recht
— naar 't luidde — door de Nederlanden gekrenkte koopvaarders, of in beslag ge-
nomen schepen, werden steeds met den meeslen ijver en de hartelijkste instemming
door hem overgebracht en aangedrongen, en noopten De Witt tol de niet onnatuur-
Ujke ontboezeming, dat zulk een handelwijs weinig in overeenstemming was met de
gulle betuiging van Koning Karei , bij zijn bezoek, toen hä de verzekerrng gaf, dat
«hadden Cromwell en de zijnen Holland uiterst slecht behandeld, men thans met heden
,an eer te doen had», en 't dus geheel anders toegaan zou. Men had zrch veel min-
der nog zulk een «exorbitante iniquiteil» van dien Koning kunnen voorstellen, ds
uif de hevige bedreigingen, uit Downings mond en pen, van een aanstaande weer-
wraak voortvloeide, wanneer men niet onmiddellijk omtrent een en ander voldoening
gaf De Wilt liet dan ook niet na, hem «bij particuliere ontmoetingen met zonder-
lingen ernst» te vertoonen, dat znlk een handelwys niet alleen ten hoogste ongegrond,
„aar zelfs «barbaarseh», en er «een rechtvaardig God in den Hemel was, op w.en
Hun Hoog Mögenden zich, in zulk een goede zaak, nevens de menschelijke m.ddekn,
zouden verlaten»; terwijl hem tevens vanwege den Staat in beleefde termen schrifte-
lijk zijn ongelijk was voorgehouden Mocht men daardoor verwachten van die ge-
dreigde .eêrwraak vooreerst nog wel verschoond te znllen blgven, ,1e gebleken onw.1
duurde voort, en vond een nieuwe, welkome aanleiding, zich meer feitelijk nog te
uiten door 't in hesbg nemen van een achttal hollandsche schepen, in t begin van
Juny, ten gerieve van een aanklacht, namens den groot-prioor der Malteezer orde den
Cardinaal van Hessen, bij de admiraliteit door zijn agent te L™^™
bezittingen zijner orde, die zich de Stalen heetten toegeëigend te hebben. «Het ,vas
inderdaad onbegrijpelijk», als De Wilt schreef «hoe een ondergeschikt elegie, in-
gesteld om 't recht te beheeren, bä zichzelf kon besluiten tol het verleenen a
rreslen ter beslaglegging op goederen, die zelfs niet gesteld of voorgegeven werden
S.
Λ if
■ u-vd
, .Iglif, schvcf pepy» 6en V. Maar. In .„a Oagb,«. (I. p.
'.ree pr.so..er», a„a Cor., to t.e Tower -
HO,und, wtiere ttie Captain tet. .e, t.e '„»„.red
,0 te. t.em go, they bei„8 taken pri^oners m thoir land Bat b r α D « η ^
thougli alt tue worM takes „ottce ot Ιήο. for a ·/«' ·'
wcrien ze alle ürie opgehangen en gevierendeeld (ώβ atd. p. 435,.
' 2 JBneuÊ«, lY, bl. 31Ö.
3 Altlaar, bl. 256-
634
Λ«-
λ'!" -· -< - I
-
DES VADERLANDS. . 635'
aan hén toe te komen, tegen welke recht gevraagd werd, maar alleen aan ingezete-
nen van een Staat, in welken men beweerde door anderen verongelijkt te zijn». Het
hield dan ook niet lang aan, of men zag in Engeland-zelf het gedane onrecht in,
dat in den Haag door de inhechtenisslelling van den agent der orde gevolgd was,
en het de in beslag genomen schepen na luttel dagen weder vrij. De rechter der
engelsche admiraliteit, die «andersins» , als Van Hoorn aan De Witt meldde, «een
eerlijk man» was, was blijkbaar door den loozen schijn verschalkt, en had alleen op
onjuiste aangifte de in beslagneming bewerkstelligd. Ofschoon nu echter de gezanten,
na half Juny, bij herhahng van hun wensch naar verlossing uit hun langdurige am-
bassade, tevens weinig uitzicht betuigden te hebben op de afdoening der zaken en de vol-
tooying der nog openstaande bepahngen van 't verdrag, zou dit toch nu weldra gereed,
maar daardoor ook alles behalve volledig zijn. Hel bleef op de belangrijkste punten brok-
werk , en stelde haast alle onderhavige vraagpunten tot nadere beslissing uit. Een eigenaar-
digheid, die niet alleen den brandenburger resident Von Brandt de opmerking in de pen
gaf, dat het slechts voor een «j«ierm6'-vriendschap» getuigde, er alleen een «uitstel»
der'licht te voorziene vijandschap door bewerkt was maar die inderdaad ook voor-
bedachtelijk door den britschen kanselier-zelf zoo beraamd was, in de aan Downing
opzettelijk gedane aanbevehng, om in geen nadere byzonderheden op sommige pimten
te treden, die voor 't oogenblik tot redetwist zuuden leiden, en, wanneer men 't zelf
raadzaam'achtte, later weer opgevat konden worden I Zoo als 't daar lag intusschen,
v^■erd het met half September geteekend. De hoofdzakelijke bepahngen hielden in, dat
«oorlogs- of andere schepen der Stalen, een engelsch schip van oorlog ontmoetende,
steeds - naar 'l oude gebruik tegenover die van een Koning »— de vlag van den masttop
zouden strijken en het marszeil laten vallen; dat de geschillen met de Oostindische Maat-
schappij , na 1659 geboren, door wederzijdsche gemachtigden zouden worden afgedaan, ge-
lijk dat omtrent een paar schepenS in 1660 door kapitein EnnoDoedes en and. genomen voor
den gewonen rechter; dat het verdrag, van de zij der Staten, door den Kapitein-generaal
I Zie cle zinsneden uit z«« schrijven, in Droysen, QeMte der preuss. Fclitil·, III, 3, s. 21.
» Aangehaald in Eanke's Englische Geschichie, IV, s. 264, aant.
« Zie boven bl. 377, en verg. De Witt's schröven aan den nederlandschen consul te Alicaute, in
1664 dat «het stryken van de vlagge" niet geschiedde «uit krachte cn in erkentenie van haren ge-
pvetcndcerdcn eigendom over de zee; daar men van de.er zydc verstaat, voor de Engelschen en
voor alle andere JMUjJce vloten te 8tr«ken, uit respect voor haar rcBpeetieve Heeren en Moestere,
als Bouveraine Monarchen" (Secrefe EeMën, III, bl. 424). Men deed het daarom ook opzettelük
in alle wateren, en niet-ln de uitsluitend zoogenoemde britsche zeeën.
4 De Charles en de ü^cperience (zie bU Aitzema. t. pl. blz. 891) niet te verwarren - gelük b«
Wagenaar XIII, blz. 48, geschiedt --met de -Oude" en niet minder «ongefondeerde pretensie« (De
Witt) der B.enry-'Bonnmenture en Bonne Espêrance.
1«
636 algemeene geschiedenis
■f ' ii
en Stadhouders indertijd zou beëedigd worden; terwijl in een afzonderlijk artikel nog
bedongen werd, dat, zoo de Staten meubelen, juweelen of kleinoodien, den Koning
toekomende, binnen hun gebied ontdekten, die onmiddellijk zouden doen overgeven;
evenals zij, kennis erlangende, dat er zich ten hunnent nog personen ophielden, schul-
dig aan den verfoeilijken Koningsmoord Tan 1649, die moesten doen vatten en over-
voeren. — Verblijd, dat «door Gods genade» hun onderhandeling dan nu toch ten einde
was, haastten zich de gezanten van welke intusschen Beverweerd reeds in Juny
naar Holland was gekomen — hun «afscheid te nemen en huiswaarts te keeren, om
in 't volgende voorjaar door den' Heer Van Gogh in die betrekking te worden ver-
vangen.
Zoo kon dus de Delvenaar nu te vreden zijn, die, een maand of wat vroeger, zoo
over 't franscli ais 't engelsch verdrag, aan een rollenlammer vriend in zijn ongeduld
geschreven had: «wal aangaat hel nieuws, wij verwachten de sluiling van de trac-
taten zoowel in Frankrijk als Engeland; en zeker, 't duurt wal lang; 't is wel te zien,
dat de ambassadeurs daar haar manlel niet hebben gevoerd met het drijvende hout,
gelijk in 't Noorden. Gij meent, ons is niet _veel gelegen aan deze alhanciën met
de twee Koningen? Ik zeg ja. 't Zijn beide forrnidable Koningen. Een verbond, al
was 't maar van eenvoudige vriendschap, goede correspondencie, en goede nagebuur-
schap, was genoeg, 't Is in allen gevalle beter, haar te zien naderen aan onze fron-
tieren in vriendschap, met het karakter van geallieerden, als van vreemden. En de
Franschen en de Engelschen zullen de schuld werpen op ons. 't Zal zeer onfatsoenlijk
zijn, dat d'ambassadeurs thuis komen zonder alliancie; ja, de gemeene man zal 't
nemen of het daarmee al oorlog was. h Zoude een grool decoeragiëment geven in en
buiten de regeering; maar medebrengende eenig tractaat, 't zal een eer en aanzien
geven aan d'ambassadeurs, diensvolgens aan den Staat. En 't ga dan voort met de
spaansche Nederlanden — na doode van den Koning van Spanjen, die uitgeleefd is —
zoo 't wil: wij hebben een tractaat met Frankrijk en Engeland; wij hebben haar
gunst en vriendschap». De man was blijkbaar zeer op den uiterlijken schyn gesteld;
hij wist zich — als velen — met een ijdel vertoon te paayen. Hij dacht daarin anders
dan die hollandsche patriot, die omstreeks denzelfden tijd, met een fransch hoveling
in gesprek, zei: «wil uw Koning met ons niet sluiten, hij kan 't laten. Ik ver-
trouw, dat hij de equiteit en justicie zooveel plaats zal geven, dat hg tegens ons
niet voornemen zal, schoon de handeling afbrak, dat ons troebleeren en schade bij-
brengen kon; anders, voor mij, ik zou 't getroost zijn; ik zie nog gelds en machts
en praktijk genoeg, om hem te stuiten. Onze eendracht betreffende, al schoon die
V·' ·
ii',1
ζ»· '
» JExtract; missive uit Delft aen een vrient tot Botterdam, lot JS., ly ^imon. van der Kle^, BoeeTt-
verkooper op de Marct. 1663.
. 1
-ocr page 644-dés vaderlands. 637
wat flauw is, weet, dat vechtende koeien haar samenvoegen als de wolf komt». —
«Uwe eendracht, monsieur,» had de Franschman gezegd, «is thans zoo broos, en de
band van uwe nog gepretendeerde samengebonden pijlen zoo rot en doorgesleten, dat
er haast geen vreemden toe vereischt worden, om die te breken; want het schynt
wegens het onderhng misverstand, dat de Unie van-zelf te niet gaat door de onder-
linge twistigheden. Hoe zoudt gij dan eenen nieuwen engelsehen oorlog kunnen uit-
staan, en wat wilt gij langer tegen Frankrijk leggen warrelen? Ei, goede Hollander,
keert uw doodslapenden leeuw toch wat op zijn ander zijde, hij heeft lang genoeg en
als ongevoelig op d'eene gelegen; dat in eenen diepen slaap leit, moet men niet schie^
lijk wakker maken; laat hem nog wat leggen, totdat eerst de tijd komt, en dat de
vhegen, de steerten, de mooren, en veel wilde muggen hem met gemak uit den slaap
wekken, en dat zy hem blind gesteken, zijn ooren opgegeten, en al 't haar afge-
pluisd hebben, 't zweerd beroest is, de schichten losgebonden, de kladwen en poolen
verstijfd geworden, de vrienden vervreemd zijn, en de tuin allesins rondom vol vijan-
den belegd is» Dienzelfden slapenden Leeuw liet een ander door den jongen Prins
een bezoek brengen, wekken, en tol een onderhoud over 't Verleden en Heden noo-
pen ^ «Vermoeid van studiën, inelankoliek, en zwaarmoedig van ongelukken, welke
God de Heer nu en dan den Huize van Oranje toezond», had de jonge Prins be-
dacht, «zijn geest van zwaarmoedigheid wat te gaan opheiTen mei het bezoeken en
aanspreken van den nederlandschen Leeuw». En .laar hij «veel wonders van den tuin»,
waar die Leeuw verbleef, «had hooren zeggen, bezonderlijk hoe slerk, sierlijk, en
stralende hij door gansch Europa geroemd was geweest, bedacht hij 't rondom eens
te bezien, of er niets veranderd, en alles zoo geschapen stond, als men 't hem had
aangediend». Maar helaas! 't verschil was zoo groot, dat het hem onmogelijk scheen,
den tegenwoordigen Staat met dien anderen te vergelijken: «het bewerp stond nog
wel, de tuin scheen ook nog wel gelijk gesierd en behangen met de zeven provin-
ciale wapenen en die van de principaalste steden; maar ze zagen er zoo besmei en
bevlekt uil, dat die van 's Prinsen gezelschap, die den vorigen luisler gezien hadden,
verbaasd en verslagen stonden. De tuin was gelijk ondermijnd en waggelde by de
minste aanslooling, het hek stond op de klink, en het koninklijk dier, dat lag en
» T^amenspraeolc tusscken een fran. kovelinck ende een UollanU patriot, euz., antxo 1662. lot
Haerlem, voor Gillia Gillissen, naast den Witten en Swarten hondt. ^ ...
. aenspraeclc mn den Doorl. en hoo^hgeh. F.rst WitkeUnus Henriaas, Fnns mn Oran.un,
.eäaen aen den Leeuu, der VereenigUe hataMe Nederlanden, leggende in een diepen .laep. enjoaclcer
ge^naecU .erdende treden in een tsarnenspraeclc o.er de gepasseerde en de Jegenu,oord.ge tyden te
Leyden, 'slinekB over d' Academie, 1662. Voor Pieter de Zwaertvegher in 't Orangieharnaeclx, alder-
naest den hollandtschen tayn.
638 ALGEMEENE GESCHlEi)ENIS
sliep, dat lag en ronkte en snorkte, en zag er beel yreemd en Yervallen uit. «Wel,
hoogmoedig dier», zei de Prins, hem aanstootende, «hoe ligt gij dus desolaat? Ont-
waak, ontwaak, sluimer noch en slaap niet meer; 't is meer dan tijd, dat gij uw
Tervallen tuin herstelt en onderschraagt; ei, rijst op, rijst op, ziet, 't eenig oranjen-
bloed komt u'bezoeken. Ach, wat slapen is dit! Zijt gij dan niet wakker te maken?
Hoe zijt gij dan in zoo diepen slaap geraakt? Het schijnt, dat gij in den doodslaap
leit», enz. De Leeuw, allengs ontwakende: «wel, wat is dit? wie is zoo vrijmoedig,
mij in dezen zoeten slaap te storen? Weg, weg, ik moet ter degen uitslapen; ik word
zoo niet wakker, ik leg in een welgeschud munstersch Vredebed , en dat rustbed is
mij gemaakt door de grootsten van den Lande; zoude ik dan niet zacht liggen? Ziet,
Heer Barthold van Gent van Loenen, uit de Ridderschap van Gelderland, Heer Johan
van Matenesse uit de hollandsche, hebben 't geschud; de Heer Adriaan Pauw van
Heemstede, en de Heer Johan Knuit van Oud- en Nieuw-Vosmeer hebben mij 't oor-
kussen onder 't hoofd geleid; de Heer Godert van Rheede van Nederhorst, president
van de Edelen en Ridderschap van Utrecht, en de Heer Hinnema Heelsura uit Fries-
land hebben de schoone lakens en warme dekens over 't lijf gespreid; de Heer Wil-
lem Ripperda uit Overijssel, en de Heer Adriaan Clant uit Groningen hebben de gor-
dijnen dicht toegemaakt, opdat ik van geen ongedierte van vliegen noch muggen
gekweld, noch gebeten, noch wakker gemaakt en werde; en d' algemeene Staten
hebben 't slot gecacheteerd. Ei, laat mij nog liggen; ik begin eerst ter degen de rust
te smaken; ik heb zooveel onstuimigheids, zooveel beroerten, vervolgingen, oorlogen
en bloeddorstigheden uitgestaan; 80 jaren lang heb ik haast nacht en dag moeten
waken, patroeljeeren, en loopen en rennen, om dezen tuin tegen alle vijandelijke
aanvallen te beschutten. Is 't dan wonder, dat ik na zoo grooten arbeid sluimer en
slaap? Ei, laat mij toch nog wat liggen; 't is immers nog zoo vroeg!» — Prins:
«Ach , edel dier, uw slaap is al te schadelijk, gij hebt lang genoeg gelegen». — Leeuw:
«Hoe lang is 't dan wel? Mij dunkt, dat ik mij eerst pas ter neder geleid heb!
Den January 1648 was myn bed geschud, enden 5®° Juny daaraanj ging ik my
ter ruste leggen, zoodat ik gis, dat ik maar van drieën tot vijven geslapen heb. Ei
lieve, Prins Frederik, laat mij nog wat liggen!» — Prins: «Is 't niet te beklagen?
Ach, koninklijke Leeuw, ontwaakt ter deeg en doet uw oogen open; gij zult veel
wonders zien; gij praat al of gij maar twee uren geslapen hadt, maar 't zijn al een
goede veertien jaren geleden. Gij overtreft aireede den lubekschen scholier j die en had
nog maar zeven jaar geslapen; 't is immers niet natuurlijk, en brengt aan 't gemoed
en lichaam schade toe, gelijk 't aireede aan uw woorden blijkt; want gij spreekt mij
aan of ik Prins Frederik waar; zelfs mijn vader Prins Willem is nu al veel jaren
dood! — Ei, opent doch uw oogen, de groote verandering uws tuins zal u de lank-
heid uwes slaaps genoeg openbaren». — Leeuw: «Ai mij, vTat is dit? Slaap ik of
Ü
dés vaderlands. 639
droom ik? ik hoorde nooit zeldzamer reden; 't discoers alleen altereert en ontstelt al
mijne leden!» - Prins: «Coeragié, edelhartig Soeverein! ontwaakt maar ter degen,
opent uw oogen; al is 't dat gij veel verandering .uit zien, houdt maar moed, daar
is nog middel van redres! Hier komt tot u een instrument van God gegeven, en
alleen'tot behoudenis uwes tuins van den Hemel gemenageerd, acht dagen nadat mijn
vader, Prins Willem, stierf geboren, en door de Voorzienigheid Gods opgekweekt,
om u nog van uwen doodslaap te wekken, en uwen vervallen tuin te redden. Ont-
luikt uw oogen, rijst op, ziet mij aan, en laat ons toch eens rondom uwen turn spa-
ceeren, zoo^zal uw hert wat mogen ontlast worden. - T'sa, Leeuw, op! wat schande
is dit? moet ik u dan, als men de luyaards doet, met roeden uit het bed halen.
Op op of ik trek u bij de ruige haren en baard van .'t ledekant af! T'sa, fluks;
laat u 'wat opschikken, eer u meer volks ziet; 't en zou geen fatsoen hebben, dat
zoo een koninklijk dier zoo oolijk voor den dag kwam! Op dan, zeg ik nog». -
Leeuw: «ik zou zoo geern nog wat slapen!» - Prins: «Daar is geen tijd toe. Meent
gij dat ik een verloren reis wil doen? - T'sa, op! of andersins zal ik met het platte
uw's eigen zweerds u den slaap haastelijk uit d'oogen geveegd hebben! Meent gy, dat
ik dulden zal, nu, dat ik tot de jaren van discrecie en verstand kome, dat door uw
lang en onbillijk slapen uw nederlandsche tuin verloren ga?» ^ Leeuw: «Houd op,
houd op! trekt mij bij de haartuiten niet, ik zal opstaan. Ach, Prins, hoe ben ik
dus machteloos! hoe ben ik dus verzwakt! Ik hinke, ik sta zoo vast niet meer als
ik plag; ik ben gelijk blind; mijn ooren tuiten en zijn als doof! En hoe is dit? mijn
hart dat vóór den slaap onbeschroomd en onverschrikt was, dat is flauw, klopt, en
beeft, en schijnt vol timiditeit te steken. Ziet, ik kenne mij zelf niet. Ach, groot-
mo.endste Prins, laat ik weder gaan liggen! ik merk,-dat ik mij kwalijk redden en
op de been houden kan». - Prins: «Dat zal geensins geschieden; maar neemt dit
cordiaal, dat zal u 't hart sterken, en kom gewandeld door den tuin; is er wat ver-
vallen en ontredderd, van den nood een deugd gemaakt, aan 't herstellen en repa-
reeren 't Is nog tijds genoeg, als men maar voorzichtigUjk toeziet. - Nu, Leeuw,
miin chirurgijn heeft u wat opgepoetst, en uw hart is wat versterkt; kom, kom!» ~
Leeuw: «Mijn hooft duizelt mij zoo; ik ben 't gaan, zoo 't schijnt, niet gewend; Λ
begin te gelooven, dat ik mij overslapen heb, want ik zie nog meer disorder: wa
.apen is dat?» Prins: «'t Is 't bollandsch wapen». - Leeuw: «dat plag ik lest
in mijn linker poot te houden; hoe ziet het zoo hoog geel van kleur?» Prms:
«Dat is, dat het schijnt meer zeggens alleen, als d'andere Provinciën te gekjk, te
willen hebben, en zich met koninklijke gardes voorziet, 't welk de andera tot nog nooit
gepraktizeerd hebben, en wat die voortbrengen niet en wil overstemd zyn, maar
. alleen echter wel bestaan heeft, met den tyran Cromwell te tracteereo, en byzondere
tractaten aan te gaan, om mij .en myne linie uit de successie van 't Stadhouderschap
640 'AlCtEMEene geschiedenis
Ie secludeercn, doende zoo dien Buivel een offerande; en 'l zelfde is nog stand hou-
dende, of mijn oom schoon op zijn onthalsden vaders troon zit. Ik ben bij Holland
nog te jong; ik moet nog onderwezen zijn in de kennis van zaken, de fondamenten
van den Staat betreffende, en ook nog geëxamineerd Avorden door de Heeren, t'mijn-
der educacie geordonneerd, als de Heer van Wimmenum en de Heer Jan de Wilt,
en andere, die het oppertoezicht over mij hebben». — Leeuw: «Is dit staande mijn
slaap gebeurd, zoo wil ik daaraan ook geen deel hebben. Is 't om u te doen, dat
dit hollandsch blazoen zoo hooggeel-jaloersch is?» — Prins: «Wat zal ik zeggen, lieve
leeuw? ik moet nog simuleeren, totdat ik het hecht in de hand heb.» — Leeuw: «'t Is
goed, uwe meesters te Leiden hebben u heel wel onderwezen; want die niet en kan
simuleeren, en kan niet regeeren». — Prins: «Nu, daarvan genoeg; kom maar door
den tuin, en zie wat er ontsteld is, sedert dat g-ij gaan slapen zijt. Als gij alles
afgemeten, gezien, en gespeculeerd zult hebben, dan zullen uwe vervaakte oogen im-
mers ter degen geopend worden, en oordeelen, hoe onmogelijk dat het is, dat de
geünieerde Slaat zonder Stadhouder of Kapitein Generaal wél geregeerd kan worden.
Ik zeg niet, dat men een in zijn kindschheid moest aannemen, maar de survivance,
buiten verklaring van secluzie, dat had behooren plaats te grijpen». — Leeuw: «Ik
sta in mij zelf vol gedachten; de gemeente, welke Oranje zoo ingelijfd hebben, en
haarder aller herten Oranje is, hoe hield zich die?» — Prins: «Ik mag daar niet
van spreken; verneemt dat eens bij iemand anders; het zoude zijn, of ik mij-zelf veel
groote dingen het voorstaan; eigen roem stinkt, hier is nu wat anders te zien». —
Leeuw: «Kom dan, Heer Prins, laat ons den tuin vlijtig omwandelen!» — Prins:
«Mijn oude vriend, spoed u zoo ras niet, gij mocht nog een duizeHng krijgen! —
Holland, zoo onbloot zijnde van Stadhouder, aanmatigde zich zelf de verkiezing van
de regenten, vroedschappen, en officieren, en daar vielen veel confuziën voor, als u
de wapens verder zullen toonen». — Leeuw: «Is dat het zeeuwsche wapen en bla-
zoen niet? Mij dunkt, ja; mij dunkt, dat het ook zoo onttakeld uitziet?» — Prins:
«Dat is zoo; die vlek, die gij ziet, is een populaire tumulte en oproer, in de hoofd-
stad te Middelburg gepasseerd». — Leeuw: «Ik hoor wel, de meester was van huis,
de zwijnen liepen in 't koren». — Prins: «Ja, daar is al vrijelijk veel wonders en
vreemds in de drie uurkens, welke gij pretendeert geslapen te hebben, geschied, en
dan hier, dan daar.» — Leeuw: «Foei, ik beklaag mijnen ongelukkigen'slaap. Ik
zegge, neffens anderen, dat de luye slaap des Duivels oorkussen is; waht ziet, als
iemand achteloos diep in slaap leit, dan spookt de Booze, dan zaait hij al dat schan-
delijk en al dat schadelijk . is». — Prins: «Die Booze heeft in weinig jaren ruim
dapper op stelten gereden. Nu, ik hope, dat hij met Cromwell's uitvaart mede naar
der Hellen grond gemarcheerd is, en dat hij voortaan daar blijven zal. Middelburg was
kwalijk gestild, of Den Briel schikte zich tot hollen». — Leeuw: «Is 't daarom, dat
ifc
ν»
dés vaderlands. 641
het brielsclie wapen ook zoo bestoven is ? — Wat is dat nu voor een wapen, door-
luchtig Vorst?» ^ Prins: «Kent gij dat niet? Dat is het dordtsche wapen, ahnede
vernield door des gepeupels opstand tegens de Magistraat. Eenigen wierden gevangen
naar den Haag gevoerd, alwaar de haagsche ooyevaar ook een vlekjen kreeg, gelijk
gij kunt zien, en dat door 't veranderen van de wapenen en 't afnemen en verbieden
van oranje-papier, waarmeê de kinderen speelden. En voorders het amsterdamsche
wapen, dat daar over hangtheeft ook die streep gekregen door de moedwilligheid
van eenige bootsgezellen». — Leeuw: «Hadden de Prinsen, uw vaders, geleefd, zij
zouden die wapens voor zulke vlekken wel bewaard hebben! Komen wij niet bij Η s
enkhuizer wapen? Mij dunkt, dat dit al mede bevlekt is». — Prins: »Ja 't, edel-
moedig dier; daar zocht men, wegens geleden schade omtrent de haringvangst, 't ge-
moed op de Overheid te koelen. Verder, ziet dat tweevoudig gescheurde goessche wapen
nog eens! Daar heeft 't gepeupel nogmaals geweest, accuzeerende de magistraat. Dat
wapen van Alkmaar, dat ook zijn glanskleur verloren heeft, ziet ge hier ook.» —
Leeuw: «Dat 's wonder, ik zie haast niet één wapen, of het is bevlekt; dat van
Deventer, Zwol, en Kampen zien der ook al zus en zoo uit». — Prins: «Dat is ter
oorzake van eenige gepasseerde oneenigheden, enz. Te dier tijd stond Leeuw en Leeuw
ook haast tegens malkander, wegens mijne secluzie, ten opzichte van den Heer Van
Beverningh, die zulke tractaten met Gromwell had helpen sluiten; (doch) toen Hol-
land deed bekend maken, dat zij 't gedaan hadden en alles voor goed keurden, zoo
passeerde dit, en de hollandsche leeuw behield den eerkrans van dit bestel». — Leeuw :
«Zulk bestel KHnkt niet wel». — Prins: «Ziet hier nu ook het wapen van Gronin-
gen , dat ook een streek heeft; nu breng ik u verder bij 't wapen van Hasselt, dal
is gelijk als met kamper en zwolsche kogels doorschoten. Zelfs ziet hel wapen van
Medemblik, dat is niet onvervuild gebleven». — Leeuw: «Doorlachte Prins, wat zal
ik zeggen? Voorwaar, ik schaam mij, dat door mijn slapen d'aflairen van mijn Staat
zoo zeer bevlekt zijn geworden». — Prins: «Dat mijne voorouders nu eens opzagen
en aanmerkten dit groot wapen van de Unie; hoe dat de goede eendracht verslorst en,
verslingerd is, en hoe dat de een den ander van 't kussen stoot, en hoe dat men
kuipt, met alle middelen, om hooger en hooger te klimmen. Zulks en kan niet ge-
schieden, wanneer er een Stadhouder is wegens d'electie, die hij heeft, en om zijns
respects halven. Doch, terwijl ik merk, dat 't aanschouwen van al deze wapens u niet
weinig altereert, en bevreesd ben, dat u de koorts daarover mocht bevangen, zoo zal
ik daarvan eindigen». —- Leeuw: «Het kan niet minder wezen; want iemand, die "
bereids uit een flauwte komt, en ontvangt nieuwe alteracie, zoo staat hij in perikel
van wederom in te storten. Maar daar zijn nog twee principale wapens, deze zien
ik al mede berookt; wat zijn dat voor blazoenen?» — Prins: «Ik meende die voorbij
te gaan, maar ik en kan uw verzoek niet afslaan; het eerste is dat van de justicie,
IVe deel, I® stuk. .
-ocr page 649-bevlekt, zoo door corrupcie als door vervolgen en verdrukken van de gerechten en
onnoozelen. Ik mag niet meer zeggen, protesteere van onschuld; ik en hebbe in mijn
lit de-justice, als' Stadhouder en Opperpresident, niet gezeten. Het ander wapen is dat
van religie. Ik danke mijne preceptorendat zij mij in de vreeze Gods dus zorgvul-
diglijk hebben opgebracht; wanneer mijn tijd komt, zoo zal ik van den Hemel af-
bidden, dat zulken vlek van aanstoot, in 't leggen van een gebit in den mond der
gezanten Kristi, niet gemaakt en werde, voor zooveel als zij bij de zuivere leer en
't Evangelie blijven en prediken, en de Schrift eenvoudelijk en oprechtelijk toepassen.
Hoe dat die vlek gekomen is, en hoe dat d'een leeraar tegens d'ander kritskratst,
en hoe d'een tegen d'ander schrijft en wrijft, dat zal ik voorbijgaan, opdat de vijan-
den van de h. gereformeerde kerke, geen meer voordeel daarmee en doen, en God
bidden, dal er geen vlek meer valle, noch onrust, noch tweedracht; maar liefde,
vrede, eendracht, eeuwiglijk continueere tusschen policie en kerk, opdat het werk
van de ware religie meer en meer gepropageerd en voortgeplant worde». — Leeuw:
«Het zal tijd zijn, dat gij 't Stadhouderschap bekleedt; want ik zie, dat mijn tuin
ook wakker lucht staat. Men ziet genoeg, dal er veel verzuimd en veel gefaald is.
Maar nu uw grootmachtigste oom te Londen op den troon zit, heeft men uit vrees
en schrik van een tyran, of andersins om zulk een te complaizeeren en behagen, Uw
Hoogheid van alle hooge ampten en diensten gesecludeerd, men zal ook nu niet slab-
bakken en verzuimen, alles te redresseeren. Ik twijfel immers niet, of alles is zoo
verstaan en zoo gegaan», — Prins: «Neen, nog niet, batavisch dier; maar men heeft
zoo wat begonnen, en mij met 16 jaren geadmitteerd om in den Raad van State te
verschijnen, en als ik 18 jaar oud zal zijn, dan zal ik de commissie van Kapt.-gen.
krijgen op zeker instruccie. Ik heb ook op 't goed succes t'Amsterdam met de Heeren
een fluitjen geleêgd, alwaar men t' mijnder eere louter gebanketteerd en getriomfeerd heeft,
en den ganschen nacht bliezen de trompetten helder en lustig Eet dag et uit den Oosten;
en toen ik te Leiden mijne studie ging aanvangen, daar werd ik ook lustig en tri-
omfantelijk ingehaald; en lest bovenal door de Ed. Heeren van Utrecht ^, en het be-
gon te keeren naar't spreekwoord Staat rnaaU f riendem). ~ Ίλ^ bespreken daarop nog
de builenlandsche krijgsalarmen, waarbij de Leeuw herhaaldelgk zijn spijt over zijn
vasten slaap betuigt, zegt: «ik wou dat ik met mijn ruige billen op een hekel geze-
ten had, in plaats zoo gemakkelijk geslapen te hebben», en 's Prinsen hulp tot her-
stel van zijn «vallenden tuin, is er nog herstellen aan», inroept. — «Ik wil u geern
.«ί Χ
■i; -vi
» Vrijdags vóór Pinxter, 10 Jtini 1661, bü züa terugkomst van een uitstapjen naar |Kleef; zie de
mornphante Inlcomste van den doorl. Prins mn Orangien W.R. Unnen de wijlleroemie siadt Utrecht,
beneffens alle de particulariteyten, van VrydagU tot Dinghsdaqh"aldaer uooj-^eraZieM. T'Utrecht, .by
AnUjony Benedicti, recht tegenover 't Faushiiys; voor den autheur.
DES VADERLANDS. . 643'
en ben u schuldig te helpen», antwoordt de Prins, «en daarom ben ik gekomen;
maar gij moet mijnen raad volgen». — Leeuw: «Ach, doorl Prins, dat zal ik doen
met ganscher ziele en met al mijn vernuft; geeft mij maar onderwijzing, want ik zie,
dat het meer dan tijd is.» — Prins: «Vooreerst, vreest uwen Schepper; 't begin der
wgsheid is de vreeze des Heeren, en dat zuiver en onbevlekt, in alles recht door zee
gaande. Ten tweede, laat de policie en de kerk eendrachtig zijn. Ten derde, laat uw
godsdienstigheid met een rechtvaardige justicie geaccompagneerd zijn. Houdt geduriglijk
in uw memorie geprent het testament van den koninklijken Profeet David, wanneer
hij den rijksstaf aan zijn zoon Salomon overreikte. Deze goddelijke lesse dient gij in
gouden letteren op uwen Staatstuin mede te affigeeren». — Leeuw: «Niet alleen op
mijn tuin, maar in mijn harte.» — Prins: «Ten vierde, edel grootmogend dier, bind
uw schichten opnieuw wel vast, en laat de provinciale unie en eendracht, die
genoegzaam los wil worden, met nog een ijzer band van liefde en concordia bezet
worden; want
Eendracht maakt macht, Tweedracht breekt kracht;
Eendracht verwint, Tweedracht verslindt.
Gij moet ook goede achting nemen, dat er geen, of zij schoon den rok omgekeerd
hebben, van andere religie besmet, onder de regenten vermengd en worden, maar
volgen het reglement van den voorzichtigen Koning David:
Ik wil heel vroeg, bü tyds, de godloos' van roö keeren
En drjjven uit het Land, enz.
Ten vijfde, neemt goede achting op uwe milicie, en laat die, door kwade monstering
van heele compagniën, niet beter als op ordinaire korporaalschappen vervallen, en
maakt er een Generaal over, gelijk altijd geweest is; want daar geen hoofd en is,
daar en kan 't lichaam niet bezonders zijn, gelijk men nu experimenteert)). — Leeuw:
«Heer Prins, indien Holland mij niet in den weg waar, ik maakte u straks generaal-
veldheer, eer gij nog uit mijnen tuin gingt, zonder eenige verandering en op de
commissie, als uwe voorvaders naar verdiensten geëxerceerd hebben. Gij zoudl den
dubbelen titel hebben naar de dubbele autoriteit, die de Prinsen-Stadhouders in oorlog
en vrede gebruikt hebben. Wat zoude men aan zulk een Prins niet doen? Ja, ik
zoude u siante pede estimeeren in hooger graad als d'eersten Wilhelmus, dien de Stalen
weerdig hebben geacht de heerlijkheid van den Lande)). — Prins: «Nu toont gij u
zeer gunstig; toen ik u fluks kwam wakker maken, zoo scheen 't, dat gij uwe tan-
den wilde toonen». — Leeuw: «Heer Prins, daarin moet gij mij excuzeeren, onbe-
kend maakt onbemind; ik was niet gewend, dat iemand in mijnen slaaptuin mij
zoo overrastte. Ik wenschte, dat üw Hoogheid wat eer gekomen hadt, om mijn ver-
644 ALGEMEEN! {GESCHIEDENIS
stompt zwaard wat te helpen schrerpen». — Prins: «Dat zullen wij wel haast op een
goede snede stellen, en doen blinken en klinken, enz. Ten zesde, verzuimt toch niet
uwe navigacie en de zee te bevrijden; want wie 't meesterschap van de zee afsnijdt,
is meester van den Lande». ^ Leeuw: «Dat 's waar, doorl. Prins, en ook zoo waar
mij de keel toegebonden, als er door 's Lands zeegaten niet en kwam». — Prins:
«Ten zevende, zoo moet gij ook niet te gierig noch al te begeerig zijn naar anders
goed, mitsgaders onbehoorlijk opvreten van ander luiden schepen en koopmanschap-
pen, doordien gij die brokjens eindelijk driedubbel moet uitspuwen, en veel occazie
geeft om u te haten en ieders vijand te worden. Gij moet ten achtste u wachten
voor de zeer verderfelijke ambicie, die noch meester noch compagnon en kan lijden,
en zoo veroorzaakt tweedracht en d'een of d'anders verderf, ja wel van bei te gelijk.
Ten negenste, wacht u van onmatigen toorn, want het een tyrannie is ten hoogste
redoetabel. Ten tiende, wacht u wel voor d'envie en nijdigheid, met al uw verstand,
- en neemt tot uw nut de exempelen van die mannen, die daarvan gansch vrij geweest
zijn, als Mozes, Sint Jan Baptista, d'Apostelen, zelfs den heidenschen Lykurgus en
andere deftige mannen. Ten elfde, wacht u wel voor wellustigheid en voluptueus-
heid; de gulzigheid ^n dronkenschap stelt de menschen slimmer als de beesten, ver-
derft 't lichaam en den geest, en neemt 't oordeel en discrecie weg. Ten twaalfde,
wacht u vooral voor timiditeit, vervaardheid, en vrees, en vergeet nooit te volgen
onzer voorouders kloekmoedigheid, en tracht om te behouden dien naam en die daad.
Slabbakt geensins van uw oude genereusheid, past altijd de gerechtigheid op uw zijde
te hebben, en vreest dan niemand noch dechneert uwen plicht voor niemand; maar
vreest en buigt u alleen, in hefde en dankbaarheid, voor den grooten Soeverein en
Opperkoning, die uwen Staat zoo wijd gebracht heeft, en 't verval wel haast her-
stellen zal door zulke instrumenten, als Hij, tot uwen luister en Λvelstand, opkweekt.
Maar eer ik eindige, zoo moet ik u nog wat zeggen: Van zelf en stoort niemands
rust. Getergd zijride vecht met lust.» — Leeuw: «Ach, Prins, mijij hertsvertrou-
wen, praat nog 25 jaren lang; ik wenschte, dat gij eeuwig bij mij'in dezen tuin
bleeft; ik meen, wy zouden niet slapen, maar tegens allen aanstoot^tot voorstand
van de diergekochte vrijheid, dapper waken en de ronde doen». — Prins: «Eer ik
myn afscheid neme, zoo zal ik u nog twee vermaningen geven: wacht u voor de ser-
penten, welke in uw eigen boezem zitten, en verlaat u niet op Vorsten». — Leeuw:
«Hoezeer verdriet het mij, dat Uw Hoogheid zoo ras wil weg gaan!» — Prins: «Ik
zal dra weder komen. Als gij nu al deze dingen onderhoudt en observeert, zoo ver-
geet eindelijk niet God vieriglijk te bidden». — Leeuw: «Ik beloof Uw Hoogheid,
dat ik voortaan altijd wakende bidden zal». f
In deze niet onvermakelijke tweespraak vinden wij de grootendeels denkbeeldige,
veelvuldig overdreven grieven der stadhouderlijke partij, gelijk ze zich in dezen lijd
-
f
DES VADERLANDS. . 645'
een knaap, van welken prinse-
liike herkomst, en hoe voovbeoldig .an aanleg dan ook, in rijn twaalfde jaar reeds
volwassen te rekenen en aan de spits «n 't bewind te stellen, hem zelfs naar de tran-
sehe koningsmanier, te willen laten honden, was zeker onverdedtgbaar
Over dien aanleg was anders slechts ééne stem. «De jonge Prins belooft veel», sehreef
Estrades dan „ok reeds dadelijk na zijn aankomst, in January 1663, aan zijn Komng ,
en 't kwam er nu maar op aan, dien veelbelovenden aanleg door degelijke stndie van
boeken en mensehen te ontwikkelen. De leiding dier stndie en ontwikkehng ™1 -
in spilt zijner aristokratisehe of, jnister nog, oUgarchische zienswijs - gehjk sPrm-
sen moeder dat reeds had te kennen gegeven, aan niemand beter, noeh met meer
vertronwen, dan aan den hollandsohen Raadpensionaris op te dragen. Hij was ten volle
overtnigd van 't belang, dat het land-zelf bij de degelijke ontwikkehng van den jongen
Vorst had, en zijn schrander hoofd moest, meer dan eanig ander, de begaafdheid
waardeeren, waarvan ■ reeds op zoo jeugdigen leeftijd bij dien Vorst bleek, en van
welke hij voor die ontwikkeling het best partij zou weten te trekken. Htj moest er
behagen in scheppen, een zoo veelbelovenden knaap persoonlijk te helpen opleiden en
zijne uitstekende geestvermogens door grondige stndie en ervaring te zien en te helpen
ontwikkelen. En hoe zeer hij dan ook die taak ter harte nam, is niet slechts door
ziine tegenstanders erkend, maar werd hem zelfs door sommige medestanders, van min-
der edelaardigen inborst dan hij, ten kwade gednid, daar't hnn wantrouwen inboezemde
wegens 't kwaad, dat zij er voor hnn partijbelangen van duchtten. De Witt stond ech-
ter te hoo« om zich daarin door zulke kleingeestige en laaghartige bedenkingen te laten
leiden Hoe oligarchisch zelf in zijn nederlandsche staats- en regecringsbegrippen ge-
stemd, en hoe weinig gezind dns ook tot een monarchisch beginsel in het nederland-
sche Staatsbewind meê te werken, of dit later door den rijkbegaafden jongen Prms
tegenover Holland te doen vertegenwoordigen en handhaven, dien Prins-zelf zou hij
daarom zijn gewenschte opleiding niet laten derven, en alleen waarschijnlijk trachten,
hem zooveel doenUjk met de inzichten bekend te maken én daarvoor te wmnen,
waarop, volgens hem, 's Lands welzijn, in zgn verhonding lot uit-en inheemsche
toestanden, gegrond was. Wat er later met den thans twaalflarigen Stadhouderszoon
ten beste van dat Land te doen viel, zou de tijd loeren, zoodra hij zich, naar ver-
stand en gemoed, genoegzaam beschaafd en ontwikkeld had, en men met meer juist-
heid en zekerheid, dan thans, over zijn aard en karakter, niet naar zijn gelukkigen
aanleg slechts, maar naar de volledige ontwikkeling daarvan, oordeelen kon. Ande-
ren loerden daarop slechts in hun wederzijdsch eigen en persoonlijk belang; bg De
' ArcUves, V. p. 231.
-ocr page 653-Witt Λτas dit aan dat van 't Land ondergeschikt , welke voorslelling hij zich van dat
Land idan ook, in 't onderhng verband zijner verschillende gewesten, mocht maken.
En die was — naar zijn oligarchischen denktrant — zeker verbrokkeld en onsamen-
hangend genoeg, en meer dan voor een heilzame eenheid van Staatsbestaan en bestuur
nuttig of weldadig was. Hg stelde zich de Unie dier gewesten — gelyk hij, in een
byeenkomst hunner verschillende vertegenwoordigers, in Mei 1G63, de ongezochte ge-
legenheid vond, haar te schetsen — «alleenlijk als een confederacie lot eventueele
defensie», een wederzydschen verweringsbond dus, Toor, zoodat «de Vereenigde Neder-
landen, tegenoyer uitheemsche Koningen, Prinsen, en Repubheken, wel werden aan-
gezien als één lichaam, maar op zichzelf beschouwd waren zeven onderscheiden licha-
men en republieken, zonder dat de eene provincie over de andere, of ook de Gene-
raliteit over allen het minste gezag of superioriteit toekwam» Κ Hollands stoffelijk en
zedelijk overwicht moest daarbij van zelf te weeg brengen, dat het op den voorgrond
trad, en in dien geest was dan ook een jaar te voren, onder den titel van Interest
van Rolland ofte gronden van Hollands welvaren^ een gedenkwaardig geschrift ver-
schenen, dat, in den zomer van 1660, door den staathuishoudkundigen leidschen laken-
fabrikant Pieter de la Court opgesteld, en, met een paar hoofdstukken van den onlangs
κ
benoemden amsterdamschen Pensionaris, De Witt's en zijn geestverwant, Pieter de Groot,
verrijkt,' aan De Witt-zelf ter beoordeeling gezonden en door hem herzien, gewijzigd,
en aangevuld was Het ging, naar zijn Voorreden, van de stelling uit, «dat den
hollandscheri ingezetenen geen grooter kwaad kon overkomen, dan geregeerd te worden
door een monarch, heer, of hoofd; en dat, ter contrarie, God de Heer over een land,
gebouwd op zoodanige-grondslagen als Holland, geen grooter zegen uitstorten kon,
dan met er in te voeren een vrije republieksche of staatsgewijze regeering». Wel,
naar^■t er verder heette, verhieven «niet alleen de officianten, hovehngen, edellui,
en 'soldaten, maar ook allen, die het gaarne zouden weren, door 't bederf der regèe-
ring zich verrijkende of hun grootheid zoekende, de monarchale regeering, om eigen
profijt, ten Hemel, als daar uit nedergedaald zijnde; hoewel God de Heer geen dan
een republieksche regeering genadiglijk ingesteld, en daarna in zijn toorn een uitstekend
hoofd er over verkoren hiid (I Sam. 8)»; wel dorsten ook «al die bloedzuigers van
den Staat en van het menschelijk geslacht, de republieken tot in den drek verach-
tende en ^van muildieren olifanten makende, haar feilen breed uitmeten, en|de deug-
den^ verduisteren, omdat zij wisten daarover van niemand te zullen worden gestraft»;
i-i
' Zie zijne woorden, aangehaald in "Willem van Haren's schryven aan Prins AVillern Frsderik, in
Sypesteyns Qeschiedhundi^e Bijdragen, I. bi. 355. ^
' Zie de vroeger reeds vermelde doorwrochte studie van den Heer Veegens, Johan de Witt als
Fublicist, hl den Gids voor 1S67, I,
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
DES VADERLANDS. . 647'
wel plag «al 't gemeene volk, ontbloot van kennis en oordeel, daarop amen Ie zeg-
gen, voornamelijk als het werd geblindhokt en tegen de wettige regeerders opgehitst
door predikers, die naar de heerschappij stonden; hoedanige» — als De Witt hier eigen-
handig had ingelascht ^ _ «ook al eenige in Holland en de omliggende Provinciën ge-
vonden werden; doch nam dit de gebleken waarheid niet weg, «dat de ingezetenen
van een Republiek oneindelijk gelukkiger zijn als de onderdanen van een Land, gere-
geerd door een Heer of een uitstekend hoofd». Houden zich daarom ook «alle ver-
standige onderdanen der monarchen, die niet als de hoofsche pluimstrijkers de schaamte
hebben afgelegd, in 't algemeen nu overtuigd van de voortrefielijkheid eener Republiek
boven een eenhoofdige regeering, zoo houden nochtans eenigen staande, vele volke-
ren zoo geaard te zijn, dat ze niet gelukkig dan door één Heer geregeerd kunnen
worden, en met name de Hollanders zoo wrevelig, factieus, en bot, dat ze niet dan
door een zeer uitstekend hoofd in dwang gehouden zijnde, gelukkig zouden kunnen
geregeerd worden». Zulk een «hoofd. Kapitein-generaal of Stadhouder, zou (zeker)
hier hebben een eigen lijfwacht in den Haag, de plaats der dagvaart, alsmeê de gunst
van een groote bezoldigde krijgsmacht, van alle predikanten en door die van de ge-
meene ingezetenen; daarenboven zou hij, door de Gedeputeerden ter Generaliteit
t' zijnen gelieve kunnen beschikken over de onwinbare grensplaatsen der niet stem-
mende steden, al kwam hij zijn macht door geen uitheemsche verbonden te sterken»;
hij zou daardoor ook «meest alle hollandsche sleden, genoegzaam openleggende, ter
loops kunnen overweldigen, en diensvolgens zou iemand waarlijk kunnen zeggen, dat
de Hollanders door 't kiezen van zulk een hoofd, als onnoozele lammeren zouden
geregeerd worden door een onwederstandelijk Soeverein. Of de hollandsche ingezetenen
alsdan (echter) gelukkig zouden wezen», liet men anderen te denken, zeggen, en schrij-
ven over. Wat evenwel hun bottigheid aanging, «of die zoo groot was, dat ze niet
verstand genoeg zouden hebben, om een vrye republiek te kunnen vormen, en dat
ze, dien kostelijken steen, de vrijheid, gevonden hebbende, met den esopischen haan
een graantjen korens meerder zouden achten», dat kon nog niet wel worden beoor-
deeld, daar ze eerst een jaar of tien waren vrij geweest, en het «daar te voren zeer
ontijdig en schadelijk was, zijn goed versland in 't stuk der regeering te toonen; als-
meê omdat het klaar was, dat een geslacht van menschen in vrijheid moest worden
doorgeworsteld, eer men er te recht over oordeelen kon». Men moest dal dus «God
en den tijd overgeven, om daarna, zoo deze slaafachtige wederstrevers werden over-
leefd, een goed oordeel voor of tegen te vellen. Ondertussclien kon men dan het vol-
gende tractaat onpartijdig lezen, om te beoordeelen, of er het waarachtige interest
» Zie het opgemerkte bj] Veegens, t. pL, naar het oorspronkelijke H. 8. ter koninklijke boekerij,
biz. 9.
648 algemeene geschiedenis
dezer landen gelroiTen was; indien neen», meende toch de schrijver «meer danks dan
ondanks van (zijn) vrije vaderland verdiend» Ie hebben, alzoo misschien door (zijn)
pogen en dwalen een ander, veel bekwamer zou opgeweki worden om beier Ie doen».
^^ —
Deze laatste vrome wensch bleek even ijdel, als de verlangde onpartijdigheid, waarmee
men zyn betoog had moeten behandelen, alles te wenschen overliet. Hoeveel eenzijdigs
men aan zyne verdediging der oligarchische staatsinrichting kon verwijten, welker
aanvankelijk reeds afgeworpen vruchten De Witt in zijn beide ingelaschte hoofdstuk-
ken met klemmende redenen, doch niet zonder eenzijdige veronwaarding ook der
vroegere stadhouderlijke tijden, in 'l noodige licht zocht te stellen; de verschillende er
legen uitgegeven vlugschriften en vertoogen, die zich niet lieten wachten, gaven van
meer hartstochtelijke partijzucht en verguizende miskenning dan bezadigde weerlegging
en onbevooroordeeld doorzicht blijk, al mochten zg hier en daar de kennelijke zwakke
zij van M; betoogde Ireflen. In een «Haagsch Hofpraatjen», door een Hagenaar met een
Leyenaar en een Amsterdammer gevoerd ^ , Het men er den laatsten door beide eersten
in de heftigste bewoordingen tegen waarschuwen, waarbij do Hagenaar zeer kenschel-
send met de opmerking begon, dat hij 't «ook gelezen had, doch niet achtervolgens,
maar 't geen hem docht 't meest tegen des jongen Prinsen van Oranje's avancement
Ie streden; want wij Hagenaars» — als hij rondweg betuigde — «na des Prinsen
avance en grooter aanzien ^haken , gelijk de visch naar 't water; wat was er een gul-
den eeuw, toen de Prinsen in haar vigeur, staat, en aanzien waren; toen was er
geld te winnen, daar men nu op zien moet». En even als hij, meende ook de Leye-
naar, tegenover de bezwaren, door La Court tegen de lasten der hofhouding ingebracht:
«de geheele wereld weet wel, dat, hebben de Prinsen van Oranje gehouden konink-
lijke hofhouding, 't zelve niet en is geweest lol last en bezwaarnis der gemeente en
inwoonders, maar ter contrarie heeft gestrekt lot groot profijl en welvaart, wordende
dagelijks door 'l Hof en die daarvan dependeerden, geconsumeerd een groote quanti-
icit brood, boter, vleesch, klein geAogelte, wijn, bier, en andere noodwendigheden,
wordende zulks der gemeente niet afgedrongen, maar eerlijk betaald; zoodal verschei-
den burgers van den Haag door die leverancie gedaan hebben zeer groote conqueslen
en voordeelen». Hoewel dan ook — naar hij verzekerde - die «loilelijke helden door
(zijn) prijzen niet heerlijker konden gemaakt worden, zoo konden ze niet met al toch
ook van hun eer en reputacie verliezen door het schelden en lasteren!van dien ver-
waanden gek en interestschrijver». Daarentegen — en de opmerking was zeker niet
onjuist, al was ze meer ontkennend ter eene, dan bevestigend ter andere zij — «de
■■g.r
iit
» Baeghs JIcfpraetje, enz. cp ende iegevs dc valsche calmmiën ende versierde leugenen vm Picier
U Court, enz. door een lief heller der vjaerheyt ende verachter der Uugenen. Tot Leyden geclr. hy
Cbristoflcl do la Ruelle. dmo 1002,
dés vaderlands. 649
collegiale en veelhoofdige regeering, werd wel lichl als de beste en liefeiykste gezeid,
maar kwalijk gepraktizeerd 'en vohoerd; 't herte van een mensch is hoveerdig eö
begeerig, trachtende daarom dikwijls meer naar zijn eigen, dan 't gemeene beste en
welvaart. Neemt of stelt de regeeringe, zoo als gij wilt, 't moet door menschen ge-
schieden, de regeerders moeten zijn hoofden of leden, en geen hoofd noch Prins re-
geerende, zoo moeten er noodzakelijk leden regeeren. Is men dan geen hoofd, men
zoekt het te worden, door dag en nacht te kuipen, corrupcie en derg. te plegen,
waardoor het zeer hchtelijk gebeurt, dat in de steden — haar eigen raadsbestelling
door octrooi geobtineerd hebbende — groote geslachten alleen eenhoofdig en gelijk
als princelijk regeeren, ja, weten die regeering aan zich en haar geslachten alleen te
brengen, en, wat deputacïën de stad doet, zoo in provinciale als staatscollegiën,haar
vrienden en bloedverwanten daartoe te eligeeren. Wel is waar» —· als hij niet ont-
kennen kon — «dat ook de princelijke of opperhoofdige regeering mede inconveni-
enten en misbruiken subject is, maar ze werd» — verzekerde hij — «nochtans ge-
houden voor de convenabelste en secuurste voor den Staat der Vereenigde Nederlan-
den». Wat den Prins persoonlijk betrof, wilde hij hem alleen tegen zijn achttiende
jaar gedesigneerd hebben, lettende «op de goede deugden en gaven, daar God hem
mede begaafd en gezegend had, en dat de Heeren Stalen aannamen 'l opzicht, en
bezorgden een goed gebruik van zijn middelen, die tegenwoordig werden door zijn
beampten opgegeten en ingeslokt», gelijk voornamelijk door den thesorier Ketting, die
nu raadsheer geworden was en zijn schoonzoon Ardes in zijn plaats had doen aan-
stellen, en den griffier Buysero, bij wien «inzonderheid ook men 's Prinsen geld blin-
ken zag», terwijl zijn huis eer een paleis dan dat van een persoon geleek, «die bij
menschen geheugenis met de liverei-mantel achter zijn Heer gegaan had», gelijk er
dan ook 16 jaar aan getimmerd, gebouwd, en geschilderd was» ^ De vrijheid van
godsdienst, door La Court voorgestaan, was den Leyenaar een gruwel: «Hebben ze,))
vraagde hij omtrent de Roomschen, «nog niet vrijheid genoeg? durf dezen uitzuiper
nog sustineeren, dat ze meerder vrijheid behoeven te hebben, en daardoor zoude de
Vrede onder de ingezetenen aanwassen? Ik vertrouw, dal hij ons nog wel zal wijs-
maken, dat wit zwart, en zwart wit is. Dit capittel is nog ongerijmder en ongefun-
deerder als eenige van de Ie voren wederleide». - «Ik zie wel», zegt eindelijk de
Amsterdammer, door zijn redenen getroffen, «den intereslschrijver had wel mogen zijn
» Ook Estrades scLreef: «avant au'il soit en aage il sera tout ä fait ruiné dans ses biens" (^/-cÄ. V,
ρ. 231). In 'ί AfgerucMe Masher van den Raegsen Eofprater werden de HH. Ketting en Buyeero
krachtdadig in bescherming genomen, en van den laatsten o.a. gezegd: hoebü "door züneygen meri-
ten, grondige kennissevan saken, en gunst van mijnheer den Prins v. Orangien. tot het griffierschap
gepromoveert was", geiyk hy eerst onder den griffier De Jongh wa» Werkzaam geweest.
jye deel, X® etuli.
-ocr page 657-650 algemeene geschiedenis
pen en boek thuishouden». Een ander, zeker F. J. Α., trok tegen dat boek in rijm
te velde «Een man», riep hij uit:
1 '
Een man kan 't heele land verwarren door zün schacht:
Dit blijkt aan u, doordien gü hebt het Land gebracht,
Door uw besmette veêr, in duizend bygedachten;
Gü doet de gulden Vreê en Eendracht gans versmachten.
Waartoe 't papier vervuld met die tweespaltigheên ?
Vooreerst gü tergt den Leeuw, gü stelt u tegens God
Houdt met Zün zuiver Woord zoo schendiglyk den spot:
Gü schrijft, men hoort in 't Land het Pausdom vrü te laten,
Daar God zyn volk belast den beeldendienst te haten,
Eu dat Afgoderü men bannen moest uit 't Land. —
O, wonderlyk geschrijf! \Vie heeft uw pen betooverd?
Wie heeft uw hersen-vat met zulk een zin veroverd?
Wat heeft u dus vervoerd, dat gü de Prinsen hoont? —
Zoolang als Israël most zonder hoofdman dwalen,
Zoo zag men haar verspreid door bergen, bosschen, dalen,
Totdat een Jozua opstak zün gulden staf.
En 't dwalend Israël vernieuwde wetten gaf.
'tis waar de Staat die bloeit, maar als de woeste plagen
Des oorlogs komen aan, wie zal de last dan dragen?
Wie zal dan hoofdman zyn ? Of meent gü, dat een Vorst
Maar is een hoofd van 't heer ? — Een Prins die moet regeeren
Zoo wel in vreê als twist, om 't landschap te vermeeren.
Gü zegt, men hoorde God te bidden, dat dit Land
Zou blüven zonder hoofd; hoe züt gü dus gekant? —
O, Vaders, bidt gü dan, dat hü u wet zal stellen
En dat een vreemdeling uw waarden Prina zal schellen,
En zeggen, dat hü was een kwistér van uw goed?
Neen, Vaders van het Land, bezwalkt niet uw gemoed ! ^
-TT
γ'-
■ ^r^
• t<t ■
Met zulke doffe reên! ~ iM
.gjigff:
Een ander rijmelaar, zekere A. van den Bergh, die zijn fraaye verzen aan den
Prins en zijn grootmoeder-zelf opdroeg,·en die daarbij, met Jan Orlers, de Prinsen van
Nassau tot den tijd van Julius Gesar terugbracht, in wiens dienst twee gebroeders.
Graven van Nassau, Severus en Nasua, >varen, van welke de een de Hêéilijkheidvan
Goblenz, de ander 't Graafschap van Borgonje kreeg, liet zich in veel heftiger be-
woordingen tegen den «Interest-maker» hooren. «Foei!» riep hij uit:
1 WeierUgginge tegens eenige poincten, dewelche soo laderlich verliaeU worden in het hoeck, genaemt
Pe hoUandtsche Intrest, enz. door F. J. A. T Amaterdam, by Cyprianus van der Gracht. 166g,
DES VADERLANDS. . 651'
Foei, schender van Nassouwen!
Men hoorden u dfeu kop van 't lichaam af te houwen,
Eer dat nog dieper loopt uw duivels helsch venün
In 't hart van 't vr^je volk! — Foei, eerdief van den bloede,
Dat ons heeft vry gemaakt naast God, weest op uw hoede!
't Is wonder, dat de Staat of Vaders van bet Laad
U, een dief van Nassau, niet uit het Land en bant! > —
In geheel anderen trant liet zich daarentegen, een maand of wat· later, een ander
over den eersten en zijn schendboek — als 't hier genoemd werd — uit. Deze, wel verre van
tegen La Courts geschrift te waarschuwen, of er zich tot de bede door te laten noopen:
O God, hoed doch dit Land voor twist-aanbrengend snappen!
achtte het een «zoo weerdig, zoo noodig, en zoo profijtig boekjen», dat hij meende
«mijnheeren de Staten van Holland en Weslfriesland behoorden 't door D. Arnoldus
Montanus, predikant en latijnsche Schoolmeester tot Schoonhoven, of een ander ge-
leerd man, in goed Latijn te doen overzetten en het, in plaats van de Msticla Catonis,
of iets van Ovidius, in de latijnsche scholen te laten leeren, opdat de jeugd alzoo van
jongsaf mocht kennen en weten, wat het Recht der Groot Mog. HH. Staten tot des
Lands vrijheid zij, en leeren schrikken voor de usurpacie der gezeide Stadhouders;
zoo zoude men van een geschikter en wel onderwezen jeugd niet anders te verwach-
ten hebben als vrome en gehoorzame onderzaten. Mij heugt het nog» — schreef hij —
«dat onze schoolmeester, die een groote schrik voor de Spanjaards had, ons expres
liet leeren een boekjen, genaamd de Spiegel der Jeugd, een verhaal van meest alle
de bedreven tyranniën der Spanjaards. Dit boekje is nu zoo noodig niet als het leeren
voor alle kinderen van het boekje des Interest van Hollcmd)) \ 't Haagsche Hofpraat-
jen achtte hij dan ook niet «gekomen» te kunnen zgn «als van een rechten fiatteur
en hoofschen pluimstrijker».
Zoo stonden de partijen met steeds toenemende scherpte tegen elkander over, en
zouden nu weldra nog een nieuwe aanleiding vinden, om van haar verbittering blijk te
geven. De wijziging, door den dood van 's Prinsen moeder, in de onderlinge verhou-
ding zijner aanverwante voogden gebracht, had tot een verdrag tusschen dezen
— Koning, Keurvorst, en Princes-grootmoeder — geleid, en de hollandsche Staten
zich daardoor tevens aan zign opvoeding en de daarvoor vereischte kosten doen ont-
' Verdediging of antwoort op Jiet schandaleuze en monstreuse boeJc, genaamt HollandtsInterest^ enz.
Te Dordrecht by Gillis Neering, in 't jaar 1663.
' Zie Eollands Nieuwjaar gezonden aan den Ero Officier mn OtrecM, enz. Gedr. in het Vrije
Holland voor de vrge Patriotten. 1664, bl. 8.
661 algemeene geschiedenis
trekken, 's Prinsen voorstanders, daarraeê minder ingenomen, hadden in July daarin
verandering zoeken te brengen; in diezelfde maand was toen, niet zonder toedoen van
De Witt, die met de oude Princes voortdurend in aanraking was, door deze een ver-
toog tot de Staten gericht, waarin zij haar wensch te kennen gaf, die Staten zich de
opvoeding, overeenkomstig hun vroeger voornemen, weder te zien aantrekken. Hoe-
wel zij in 't volgende voorjaar dit verzoek gezamenlijk met Koning Karei vernieuwde,
bleken echter de Staten, op meer invloed, dan men hem verleenen wilde, belust,
weinig toeschietelijk, en bleven ook bij die nadere aanvraag weigerachtig. Met die
van Zeeland hadden zij intusschen in September eene overeenkomst aangegaan, dat
men den Prins tot Stadhouder en Kapitein-generaal van geen van beide provinciën
zou aanstellen zonder goedkeuring van beide, vóór hij zijn achttiende jaar bereikt had.
Zeeland verzekerde levens, dat het zich de zaak der voogdijschap, cn de daaromtrent
tusschen Holland en de voogden gevoerde redenen, niet zou aantrekken, en alleen
gaarne met Holland samen zou willen zorg dragen, dat de Prins, als hij te zijner tijd
dóór beide gewesten tot bekleeding zijner hooge slaatsampten beroepen mocht worden,
daartoe len volle geschikt zou zijn; waarom het hoopte dat Holland zich in zake
der opvoeding niet langer onbetuigd zou laten ïn afwachting van 't geen daarom-
trent later bepaald zou worden, waren inmiddels de hollandsche Staten reeds sedert
geruimen tijd op de wijziging van 't openbare gebedsformulier, mei betrekking lot
hunne eigene oppermacht en 's Prinsen hun thans onvoegzaam voorkomende persoon-
lijke vermelding in dat gebed bedacht, en was daarom reeds vijf jaar vroeger — in
J657 — aan eenige van hun leden opgedragen, dat formuher — ook mei het oog
op andere wenschelijke wijzigingen — te herzien. Het had echter tol December 1G62
geduurd, eer deze daarmeê gereed waren, en verslag van hun bevinden konden geven.
Zoo kwam eindelijk in Maart van 't volgende jaar, op De Witt's aandrang, een be-
sluit tot stand, waarbij dat formulier, overeenkomstig zijn zienswijs, werd vastgesteld.
«Wij bidden U», zoo luidde dat nu, «voor degenen, die hel U beliefd heeft over ons te
stellen, te weten de Staten van Holland en Westfriesland, zijnde onze \vellige Over-
heden; wij bidden IT ook voor de Staten van de Vereenigde Provinciën, hare bond-
genooten, voor derzelver gezamenlijke Gedeputeerden ter vergadering van de Slalen-
Generaal, en den Raad van State (voor de Gecommitteerde Raden, voor de Hoven
van Justicie, de Kamer van Rekening , mitsgaders voor de achtbare Magistraat en
regeerders dezer plaatse (of stad). Verleen Hun allen Uwe genade en gave, een iege-
lijk in zijn beroep en staat, daarin hij van U is gesteld, opdat zij hel volk, dat Gij
W)
' Zi^e de Mesolntiën van Consideratie,, blz. 630 en 632.
* De drie laatste alleen in Den Haag te vermelden.
DES VADERLANDS. . 653'
ê
hen vertrouwd hebt, wijselijk regeeren, kloekelijk beschermen. Uwen dienst getrou-
welijk handhaven, en de justicie aan hare onderdanen getrouw bedienen. Wilt voor-
zitten met Uwen Heiligen Geest in hare samenkomstc, opdat zij in alle zaken niet
anders doen dan, hetgeen goed en behoorlijk is, besluiten, en daarna 't zelve ook
gelukkelijk uitvoeren mogen, ten einde, deze Landen van hare vijanden bewaard, de
kwaaddoenders gestraft, en de vromen voorgestaan zijnde, Uw naam daardoor geëerd,
en het Rijk des Konings der Koningen, Kristi Jesu, gevorderd mag worden; en dat
,vij onder de regeeringe van de voornoemde onze Hooge Overigheid een gerust en
stil'leven leiden mogen in alle Godzaligheid en eerbaarheid. -- Vorder bidden wij U
ook voor alle Koningen, Prinsen, en Potentaten, enz.»
Dit formulier, waarin de hollandsche Staten, tegenover den «Koning der Koningen»
en zijn eenswezende Vader en Geest, gewis een even bescheiden en onderworpen hou-
ding aannamen, als zij zich in alle Potentaten-hoogheid over hunne «geruste en stille,
godzahge en eerbare onderdanen» stelden, werd met het volgende rondgaande schrij-
ven hunnerzijds aan de regeering aller steden en plaatsen hunner provincie over-
gemaakt:
Edele, Erentfeste, vrome, discrete, goede Vrienden!
Wij hebben Ons genoodzaakt gevonden, Onze deliberacie te laten gaan over de
ordre en vorme, doorgaans in publieke kerken hier te lande, in het bidden voor de
Hooge en subalterne Overheden gebruikt wordende, en daarin geremarkeerd eenige
merLlijke essencieele incongruïteiten, als namentlijk: dat de Bedienaren des godde-
lijken Woords dezelve doorgaans zoodanig reguleeren en uitspreken, als of de Heeren
Staten-generaal waren de wettige hooge Overheid van deze Provincie en over de inge-
zetenen van dezelve, met deze of diergelijke expressiën: «wij bidden U voor diegene,
die 't U beUefd heeft over ons te stellen, als daar zijn de Hoogmogende Staten^
generaal», enz. En nademaal zulks in eenvoudige, onkundige, en onervaren luiden
zou kunnen verwekken of foveeren een impressie, als of de Ridderschap, Edelen, en
Steden van Holland en Westfriesland, zijnde de Staten van denzelven Lande, en daaruit
onze vergadering bij presentacie wordt gecompozeerd, niet en waren de ontwijfelbare
Soeverein, en, naast God, de eenige Hooge Overheid van deze Provincie; dat mede,
volgens het voorz. gebruik binnen dezelve provincie, op Onzen eigen grond en onder
Ons soeverein gezag, aan de hooggemelde Heeren Staten-generaal vóór Ons rang en
plaatse gegeven wordt; zoo hebben Wij, om zoodanige incongruïteiten en mformali-
teiten te redresseeren, en de abuizen en inconveniënten, die daaruit ontstaan zouden
mogen, te prevenieeren, goedgevonden, te doen stellen het formulier hier geïnsereerd,
om in alle kerken binnen den voorz. onzen Lande, bij de Bedienaren^es goddelijken
Woords voortaan achtervolgd te worden; w"el expresselijk begeerende en bevelende,
dat UEd. onze goede meening den Yoorz. Dienaren, onder het ressort Tan de jurisdictie
UEd. aanbevolen, in Onzen name bekend zult maken, ten einde zijluiden hen na het
zelve formulier poinctelijk zullen hebben te reguleeren, zonder nalatigheid, infractie,
of verandering; en ons daartoe verlatende,
Edele, erentfeste, vrome, discrete, goede vrienden,
bevelen Wij UEd. in de bescherminge Godes.
Geschreven in den Hage, den een-en-twintigsten Maart,
' zestien honderd drie en zestig.
654
Sii,.,.
Nauw was dit kenschetsend hollandsche Staten-besluit, dat hun eigenaardige opvat-
ting van den nederlandschen Staatsbond, en van de onderhnge verhouding zijner leden,
zoo sprekend afteekende, algemeen bekend geworden, of de hevigste weêrspraak deed
zich zoo in als buiten hun gewest vernemen. Zoo verscheen er al aanstonds een Be-
dunheUjke Brief van d' een vriend aan den ander in Holland — naar 't heette —
over hei nieuwe formulier, doch blijkbaar door een kerkelijke pen, gewoon voor den
kansel te stellen, geschreven ^, die zich op den zalvendsten schimptoon tegen de ver-
meende noodzakelijkheid verklaarde, om «de pubheke gebeden, welke God in zoo
zwaar gepasseerde tijden, en bijna een geheele eeuw, zijn aangenaam geweest, en als
een liefelijk reukoffer wel behaagd hebben, en daarop zooveel zegens heeft uitgestort,
te veranderen. Zulke verandering» — schreef ze — «schijnt in specie veel hoogmoeds
bij te brengen, en alle gebeden, daarmeê vermengd, zijn niets als Kaïns offer. Een
Godmoedig en nederslachtig gebed wordt bij den Heere aangenomen; geen, waaronder
heimelijk eenige afgunstigheid, nijd, of kwaadaardigheid resideert. Heilzamer en beter»,
achtte zij 't, «dat het blijve naar 's voorvaders methode en orde, dan dat men zoo
een nieuw formulier invoere», dat «niet als onrust en tweedracht veroorzaken» kan;
«want als een provincie tegens d' eer en luister van 't geheele lichaam wjil gaan, daar
en. kan geen goeds uitkomen». Ze wees verder op 't voorbeeld «onzer bfoeders van de
republiek, de Cantons van Zwitserland», die, «ofschoon ieder stad, ja» ieder dorp m
den haren de wettige overheid is», toch «uzeeren publiek te bidden voor de generale
Heeren, de Cantons eerst, en daarna voor ieder particulier». Zij zijn wel wijzer, dan
van tot die ambicie te steigeren, om een particulier lid vóór 't algemeen lichaam te
noemen». Was men hierin te weinig algemeen; te veel was men 't door voor alle
prinsen en potentaten zonder onderscheid te bidden; «want», luidde 't, «zoo men
geen distinctie maakt, en simpelijk alle prinsen noemt, zoo kan men nog verder zeg-
gen, dat de Hollanders voor den Duivel-zelf bidden; immers wordt ook de Satan een
»er -
bVi' .
>y
ν.
1 By Yemandt van Waermondt. Tot Leyden, κ. J,
-ocr page 662-DES VADERLANDS. . 655'
pjT—-t daartegenover, en «een onbegrijpelijke ondank-
baarheid», dal werd nagelaten «den Prins van Oranje in den gebede te noemen ; wat
schaadt het Holland, dal men bidt voor een goed instrnment voor land en kerk? Hoe
plag men wel in de dagen van angst en wreede persecueie Toor zulker Pnnsen be-
houdenis te bidden; maar nn schijnt hoogmoed en ambicie de tongen te hreulelen».
De briefschrflver verklaarde daarom ook «mlke ondankbaarheid te .uilen laten onder-
blijven, en nooit in eenig pnbliek gebed te .uilen nalaten voor den Prins van Oranje
le bidden; «gelieft hel den predikant», schreef hij, «niet te doen, ik .al t doen;
hij heeft een nieuw regel en formulier, en, wil hij, hij mag .ich daar naar schrkken
en reguleeren, maar ik doe 't niet , en zoo haast als de leeraar K.1 zeggen m I ge-
bed en mor Me prinsen en potentaten, zoo zal ik daarbij doen, in 't volgen, over-
luid den doorluchligslen Prins van Oranje en 't loffelijk Huis van Nassau, opdat het
hier en namaals eeuwig gezegend worde, en de Slaat door haar, meer
glorie, en prosperileit! Wat reden is ter wereld, om zulks niet te doen? Ze b.ddeu
wel in de kerk, onder de galg, en op 'l schavot voor moordenaars, hangdieven, en
alle booswichten en misdadigers, en zal men voor 's Lands krislelijken Prins met
bidden, een spruile van de behoudenis des Staats?» - Bij veler instemmmg, en
Tooral die der openbare voorbidders, de predikanten, zelf met de zienswijs .van den
briefschrijver, was 't natuurlijk, dat men zich zooveel doenlijk aau de letterlijke na-
koming van 'l genomen besluit onttrok, en onder schijn van aansluiting, door
wyziging der woorden, den geest wcêrstreefde. Dit bolde intusschen den Staten zoo
weinig, dat zij, voet bij stuk houdende, een maand later, 27 April, een meuw be-
sluit uitvaardigden, waarbij zij zeiden «in ervaring gekomen» Ic rijn, hoe «cemge
bedienaren des G. Ws., trachtende de materie van 't formulier wel te achtervolgen
maar haar niet bindende aan de vorme van dien, dikmaals d-^ardoor, bij misverstand,
nog al wederom in merkelijke ineongruïteiten vervallen; lot verhoeding van dien m
'l toekomende», zonden zij levens «een goed getal gedrukte exemplaren voor alle steden
en plaatsen, om er onder de bedienaren des Woords rond te deden, en hun «expres-
sclijk te belasten en bevelen, dat ze, in 't uitspreken van haar gebeden m de publieke
kerken , formalUer en na de letter zouden hebben te volgen de dne perioden van
voorz. formulier: 1. Wg bidden U voor degenen, die 'l U beliefd heeft »v« »"'
sieUen. l. w. de Staten van H. en W.fr., zgnde onze wettige H. Overheid; 2. Wg
bidden U ook voor de-Stalen van de Vereenigde Provinciën, hare boudgenoolen;
3. voor derzelver gezamenlijke Gedeputeerden ter vergadering van do »t-gen· «■>
den Raad van State; en dat zij haar naar den verderen inhoud ook zouden hebben
te reguleeren, is 't niet formaUter en precüe naar de letter, ten minste malenaU^
en naar den zin van dien, welverstaande dat zij haar «irgvuldiglijk hebben te wach-
ten van te gebruiken eenige clanzule, die in zoodanigen zin zou kunnen worden
-verstaan, alsof de Stalen-generaal of de Generaliteils-collegiën participeerden aan de
regeeriug dezer Provincie, en dat zij mitsdien ook specialijk zullen hebben te vermij-
den de clauzule voordezen dikraaals gebruikt, t. w.: dat wij onder hare regeering
een gerust en stil leven leiden mogen; riiaar, in plaatse van dien, hebben te obser-
veexen de woorden van 't voorz. formulier, namelijk: dat wij onder de regeering van
de voornoèmde onze Hooge Overheid een gerust, enz.; of wel: dat wij, onder de regee-
ring van de Staten van H. en "W. fr. voorn, en van de achtbare magistraat dezer stede,,
enz. Welverstaande, dat in de Heerlijkheden bi] voortduring zal worden gebeden voor
de Heeren of Ambachtsheeren aldaar, als lot nog toe in gebruik is geweest» Ter-
stond nam nu ook de bedenkelijke briefschrijver de pen weer ter hand, om zijn ver-
ontwaardiging te staven, en tegen de staatszucht, de hovaardij, en de waanliefde uit
te varen, van welke Holland voortdurend deed blijken. «Men weet», schreef hij \ «dat
oiize republiek een loffelijk gebouw is, welks twee sterkste ondersteunsels zijn de
regeering des Staats conform d'Unie, en de bestiering der kerk conform de Synoden,
't Is een wijs meesterstuk, deze pilaren onbeweegliik te houden in haar oude en eerste
postuur; indien ze vervallen, 't is wijsheid, die hever te verbeteren, dan te verzetten;
zy, die 't oude ter neder werpen, om 't nieuw te verzetten, die mogen het dak op
hun hoofd trekken, en ruïneeren het fondament». «Bederft men», vraagde hij
verder, «zoo 's Lands rusttvniet? Men wil als de spreeuw de middelste zitplaats van
den hoop hebben. Doet men niet als de scholvers, die niet dan door ijdele lust en
begeerlijkheid wijd en zijd duikelen, om alles in haar wijden zak te slokken? En
doet men niet als de spek-eters, schalbijters, cn puistebijters, met door alle moeilijk-
heid en kwellingen hooge en lage staatspersonen te vexeeren, invoerende onreine
nieuwigheden? Ach, fyne leer der zwaluwen, die hare jongen in even en gelijke
maat houdt, en d'eene niet meer in de opvoeding geeft, noch en laat als d' ander, en
't eerst, dat zij ze leeren, is den aars buiten den nest te steken, om alle vuiligheid
fluks buiten te Vverpen. Zoo dient men ook, als verscheiden landen samen één lichaam
door onverbrekelijke unie geworden zijn, even gelijk te zijn, en d' een moest met
meer verheffing hebben, noch naar zich trekken als d' ander, en alle nieuwigheden
en veranderingen, die den Staat mochten komen vuil te maken, schielijk buiten
werpen». — «Och, het zoude een goede vrucht voor de regenten wezen, dat ze, m
de plaats van zoodanige, tegens God, Zijn Woord, en de gestabiUeerde kerkelijke
order en veler vromer coüsciëncien strijdende formulieren, een getrouwe, consciënci-
euze kerkedienst over de gansche republiek oprichtten; dat ze beter zorg over alle
scholen der geleerdheid hadden, dat er geen verdorven gevoelens aldaar waren, gelijk
^ Besolutiën van Consideratie, bi. 662, v.
2 Vervolffh op den hedunTcelycTcen irie/, enz. By yemandt enz. Ληηο 16C3,
ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
•ti:.
DES VADERLAKBS. 657
God beter 't te -veel komen; dat ze niet loe en Heten, dat sommige, naar de Kwa-
kerij hellende hoofden zoodanige (dingen) den leerlingen voorhielden,.als: deze verkla-
ring van dien text heeft de H. Geest mij dezen nacht ingegeven; dan zou de eenig-
heid in kerk en policie gehouden worden, en dil is 't ware Hollands Interest, Wat
hebben de dienaren, de leeraars, met de zaken van staat te doen? begeeren onze
Heeren van Holland den voorgang voor d'Algemeene Slaten van de Unie, begeeren ze
de secluzie van den Prins, met den gevaarlijksten tyran gemaakt, in leven en vigeur
te houden, en willen ze zijn gedachtenis uit aller menschen harlen trekken en daar-
voor niet bidden; wat hoeven ze zulke heete kaslanjen, uit zoo een glimmend vuur,
met de handen of tong der predikanten te halen-? Immers hebben zij macht genoeg,
en men kan andere middelen gebruiken, zonder den dienaars een briefjen in de hand
te steken, gelijk men den leer- en schooljongens doet, wat gebeden of wat lesse dat
ze zullen hebben op te zeggen. — Wat zou er volgen, indien de HH. Staten-gen.
door alle de Provinciën en geassocieerde landschappen lastten, men zou hel oude for-
mulier volgen, en bidden eerst voor de hooge machten, d'Heeren Stalen-generaal van
de Vereenigde Provinciën, en voor den doorluchtigen Prins van Oranje, gelijk van
ouds gebruikelijk is? Zouden de leeraren in Holland niet dapper lusschen twee stoelen
in d'assche zitten, niet wetende wat zy doen zouden? En dit zoude recht z^n, en
veel beter passen dan de nieuwe formulieren te volgen; want d'Unie, den Staat één
lichaam gemaakt hebbende, en dat men daarvoor met de generale wapenen moet
strijden, zoo is oorbaar, dat men met algemeencn publieken gebede daarvoor vooral
bidde. — Holland gedenke wat het geweest is, Holland denke wat het worden kon,
en zie eens aan de machtige Assyriers, de hoogmoedige Egyptenaars, de dartele Per-
zianen, de nijdige Grieken; deze hebben over machtiger landen en volkeren gebied
gehad, nochtans zijn ze allen vergaan en verwoest, en hoe hooger, ryker, en mach-
tiger dat zij geworden zijn, hoe dies te zwaarder haar val geweest is»,
Hield deze bestrijder van Hollands staatkundig-kerkelijken maatregel er'van, zijn
vergelijkenden geschiedblik, met uitstalling veler oude volks- en stedenamen te pas
of te onpas, naar elders te slaan; een ander bleef daarin meer bij honk, en wierp
zijn oog op de hollandsche geschiedenis van een halve eeuw terug, om in den toen-
maligen tijd een beeld van den tegenwoordigen te zien. «Den verrezen Barneveld, be-
tabberd met al zijn politieke Maximen» ^ liet hij daartoe te voorschijn treden, om aan
te toonen, hoe «'t gene doen gepleegd was, ten kwade van kerk en policie, en mis-
> Na de bovenvermelde landsnamen baalde hü er Batel, Thebe, Jericho, Althene, Korinthe, Tyrus,
Karthago, Jeruzalem, Troje, Ninive, Alexandrië. Persepolis, Sparte, allen nog b|j, ora met dea
"ouden geburen" Staveren en Vronen ie besluiten.
® Zieriksee. Voor Pieter de Schrijver In 't jaer ons Heeren, 1668,
IVe deel, 1" stuk. 83
-ocr page 665-658 algemeene geschiedenis
schien tot eene totale ruïne van beiden gestrekt zou hebben, tenzij 'l door Gods Yoor-
zienigheid en des Prinsen van Oranje en der zijnen wijs beleid gestuit waar, wederom
begon in gebruik te raken. Barnevelts regelen» — riep hij üit — «influeeren tegen-
woordig in sommiger waanwijze hersenen, 't gecondemneerde bij generale en parti-
culiere personen willen eenigen met recht en onrecht justificeeren. De oude rokken
der Remonstranten, die eensdeels vermuft waren, anderdeels door de motten verteerd,
worden hervoor gebracht, men verlucht ze, lapt ze, verschoont ze, om dezelfde home-
die, indien niet eene Tragedie!» — en helaas! dat zou 't inderdaad na luttel jaren
morden — «nog eens te spelen. — Toen heeft men voorgewend, dat de Provincie
van Holland, als zijnde de importantsle en de meeste middelen inbrengende, hel hooge
woord zoude voeren, en alzoo in gezag zweven boven de andere proTinciën, die als
bijloopers en als zes andere planeeten om die zon zouden spelen, en daarvan daan
haar glans en luister verwachten; dat niets en zou bij de gezamentlijke Provinciën of
de meerderheid van dien kunnen geresolveerd worden, 't geen niet eerst in Holland
of veel liever in den Achterraad van Holland, d.i. bij eehige weinigen, geconcipieerd
en gesmeed was. Dit heeft men in de naburige utrechtsche geïnclaveerde provincie
zoeken smakelijk te maken, en die met de maximen van Holland te imbueeren, die
als een bootjen achter 't groote schip te slepen, daar te beginnen de schadelijke maxi-
men in kerk en policie te exerceeren, en dan met die over de andere provinciën te
domineeren, of die daartegen zijn, laten drijven en teren op haar eigen smeer. Of
dit niet huidendaags mag en behoort te werden gepraktizeerd, zal u de IlollandscL·
Interest-Αψ^ν, met geheele bladeren, instampen. Toen is men bezig geweest, om
de autoriteit van Hun H. M. de ,Staten-generaal in kleinachting te brengen, beneden
de Staten van ieder Provincie dezelve te stellen, en zooveel mogelijk was 't geheele
collegie den bodem in te kloppen, om alzoo dien band van de .Unie, immers daardoor
op de Unie beter order gesteld wordt, te vernietigen, en Holland alleen, weinig pas-
sende op de singuliere Provinciën, buiten 't spoor te laten loopen; — 't zelve drijft
nu wederom zeer heftig die vergiftige padde in zijn poelvergiftig Interest. De Génera-
liteit moet worden verkleend, en Holland moet voorgaan! - Waarom dan», vraagde
hij vervolgens, «de Generaliteit Hoog Mögenden genaamd, daar de Provincie van
Holland te vreden is met den naam van Groot-Mogenden? Wat slechthoofden zijn ook
de Prinsen van Oranje geweest, die schrijvende aan Hun H. Mog. onderschreven V^
Dienaar, doch aan de particuliere provinciën onderteekenden Vw Vriend. Of moeten
de Staten-gen. achterstaan, omdat het gecommitteerden zijn, welker committenten
alle de provinciën zijn? Waarom dan niet elk stedeken gesteld voor 't collegie der
Gecommitteerde Raden? Waarom niet elke stad gezet boven de geheele Provincie.»
enz. Toen zochten de Remonstranten, en die van hare maximen waren, de macht der
Stadhouderen geheel te verkleinen, en bijna van eenen Pensionaris dependent te
DES VADERIANBS.
ia Holland »ee,· ge.ags kreeg, als de Sla,«,ouders van alle de P.o«no. «
rl een Sudhouder ie. deed voor ünie en Kellgie in e.ra-ordrn.re gevalle^ d.
orvereischen exlra-onlinaire middelen, men zoeht hen, te suspecteeren, Isof h«
ο—η .oven 4i„e Mentors. gescHed. alsnog met
„en tracht de stadhonderlijUe regeering geheel verdaeht te maken; (toeh) on ve^r
Ie "ring .onder Stadhonders verwerpelijk zijn; .iet men niet, dat rn zulke regee-
Ξ; Imigen niet anders en zoeken dan een oligarehie op te nchten, d.e dan ze f
de m elr elk in hun provincie, willen spelen? zulks dat de borgeren d.kw«ls ge
iukt m en gaan en geLngeld worden van een ot weinigen, die 't gezag aan haar
"Ir welke Lnigln te staan het veel verdrietiger valt -
1 ^ η onder een Prins of Stadhouder. Onverdragelijk is een knecht, als hy
^ ^^ 0. een d.enstmaagd. wanneer zij Vrouw gaat
zoodanige «en, die schielijk tot gezag geraken.
ren misbruiken (zij) de autoriteit, ja willen voor Goden geadoreerd wez n. Toen h eft
m ;THuis va Lsau en in 't zelve den Prins van Oranje bij reder een w^
erdacL maken» enz. 't Gaat hedensdaags bijna grover; sommigen zoeken n.et alleen
η stlk^^^ ook den wor.1 van Oranje uit te roe,en. Om niet verre te ga^
Ξ L te oorschijn komen eenen veraarden, ongeurigen, en verrotten Waal (La
C rt 't fondament van de «geering dezer landen omverre werpende me zrjne g -
soll; en toont daarin zulk een afkeer van Prins en Kerk en ün.e, rntegendee
■ zi!n g een genegenheid tot Spanje en anderen, gelijk d. man z«n oeke m t
: e spaanscL en italiaan.he loopjens en .reken doorspekt, dat ™ ^ ^
looven Ie moeder van Spanjaards of Uahanen gelardeerd te z«n ^^
HGehedirmulier betrof, waarop hij, na breedvoerige weerspraak
schouwingen, eindelijk kwam: „geene Provincie» zou, krachtens ^^^ J ^
van 't iaL 1651, «vermogen in den haren eenige veranderrng m de rehgre to doen,
te ^fdoogen Èn wat il veranderen? Is het niet, in dezen, zoo wanneer een pro-
nl eplat van de andere, zich aanmatigt zonder eenige de mins.e comn,umcae.e
"ren ja, te verwerpen de liturgie, en in dezelve voor de oude formuherge eden
t :g t e ge r ikt in de Yereenigde Provinciën, andere tot haar heerschapp«z„c t
te foleere en de predikanten alzoo verbinden to, schadelijke en per.c»leuze poh-
Lk?~e , om vl de Generaliteit particuliere Staten te moeten zet.n? - Het
we, a 00, at .somtijd, in de formuüergebeden verandering is gemaakt, wanneer
de d^lk ers bij abuis, de oude formulieren het afzweren des Kon.ngs van Spanje
nadikende dat afzweren lieten influee.n te bidden voor onzen
den Koning van Hispanién; doch dit abuis was zoo noto.r rn reders oordeel, dat h
zonder aanstoot te geven lichteiyk kon weggenomen worden. Maar drt rs οΛ zeke
en gewis dat in de tormuUeren der gebeden nooit is aangewezen of gebleken van
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
660
t€k
eenig gepretendeerd abuis, wanneer daarin de generale Stalen vóór de particuliere
werden gesteld, bestaande de ordre van regeering hierin, dat 't generaal gaat voor
het particulier (zie: Merula van den Sóaai der Ver. Provinciën, Gap. II, num. 9
en vv,). Daar beneven zoo is het een nieuwigheid, en ongerijmde manier, dat bij een
Provincie eerst van de politieken een formuher van gebed is geconcipieerd, en den
predikanten thuis gezonden. Wel is waar, dat de Hooge Overheid toekomt te zeggen
en te yerklaren, wie zij voor hooge of lage overheid wil verklaard, erkend, en ge-
houden hebben; en dan wijst het zich-zelf, dat een leeraar gehouden is, uit kracht
van zijn ampt, volgens de leer des Apostels, te bidden voor alle degenen, die in
Hoogheid over ons zijn gesteld. Mede is waar, dat niemand macht en heeft, om over-
heden te maken of declareeren, ampten te vergeven, qnaliteiten te imprimeeren, dan
de Hooge Overheid, en daarom ook de leeraren niet en vermogen te prescribeeren,
op iemands persoon een karakter te zetten van de bediening eeniger hooge chargiën.
Maar dit is ter contrarie dan ook buiten bedenken, dat niemand en vermag, een
predikant te belasten, dat hij, tegen recht en reden, tegen waarheid zal bidden, om
alzoo door abuis van zoo een gebed, een Soeverein in zijne Soevereiniteit te prejudi-
cieeren, en alzoo een predikant in de lij te brengen. Een misverstand is 't, te willen
sustineeren, dat men specialijk biddende voor iemand in den Staat hem daarmee zou
imprimeeren een karakter óf van soevereiniteit öf van minder gebied. Wat gemeens
heeft het gebed met de eer en reputacie, die de grooten malkander in de wereld
toeschrijven? of waarom, als men bidt voor de opvoeding van de jeugd, en inzon-
derheid van dien jongen Vorst, geeft men hem een marqué van oppergezag meer als
wanneer iemand, voor de zieken in 't generaal biddende, inzonderheid in 't speciaal
bidt voor een notabel leeraar van de gemeente? Anders dan omdat men wil te kennen
geven, dat, gelijk ons meer gelegen is aan 't. welvaren van dien leeraar als van een
gemeen lid in de gemeente, zoo mede de Nederlanden veel meer daaräan gelegen is,
dat de kinderen van illustre huizen wel opgevoed worden dan van particuhere en
gemeene, omdat men niet deze, maar gene gewend is, ook behoort, ceteris paribusy
tot hooge chargiën te employeeren in den Lande? Waarom, dat mij voor waar ver-
naald is, heeft in de provincie van Utrecht, de Eerw. D. Lodesteyn, zoo significant
gebeden toen een zeker burgemeesterskind ten doope gebracht werd, voor dat kind,
even als of van zijn goede opvoeding der Repubheks welvaren merkelijk zou depen-
deeren? — inzonderheid zoo 't zijn vaders voetstappen in 't uitzetten der predikanten
navolgde? — En wie heeft dat kwalijk genomen? — En nochtans, dezelve Lode-
steyn, even ijverig biddende voor des Prinsen opvoeding, zal van dienzelven burge-
meester lichtelijk gecalangieerd worden!— De Soevereinen zijn zoo jaloersch van hare
Soevereiniteit, als ooit de Staten van Holland in den haren; toch hebben ze nooit
die zaak zoo hoog opgenomen, dat indien men voor een Heer specialijk bad, hem
des vaderlands, 661
ila^^oor eenige luister ot oppe,^e^»g .ou worde., gecontribueerd. Dre Engeland door-
reisd hebben, .«Hen niet onbewust .ijn van de.e eostume, dal èn b.ssehopsgez.ndc
leeraren èn presbyteriale, in haar gebeden, inzonderheid en met naam en toenaam,
bidden .uUen voor e» Heer ot Edelman, die haar toegedaan is, veel faveurs en gunst
bewezen heeft, welken zij haren patroon zullen noemen. En nochtans heeft Komng
Karei I en II dit nooit tot nadeel van zijn Soevereiniteit geduid. Of zagen een.ge
1 ΊΓ» ·... ____ _______nr/MtrlaVk
Barneveldisten liever, dat zelfs de gedachten en naam der Prinsen van Oranje zonden
worden uitgeroeid, nooit meer gedacht, en alzoo de trouwe daden des - wat Utel
zal ik gebruiken; want Barnevelt heeft den hoogloffelijken al verkregen - doorluch-
l/fXV liw 5 ------ - f , _
ligen'Huizes .aa Nassau, aan dezen. Staat bewezen, begraven werden? Of is daar
vrees dat trouwe patriotten voor .ryheid en religie, die niet gebengeld zoeken te
wezen van luiden die minder dan zij zyn - de magistratuur buiten gezet - nog
hoop mochten behouden, en zuchten om den jongen held, in godzalige en deugde-
Inke maximen opgevoed, te zien bekleeden den troon en hoogheid zijner onsterfelijke
voorouders, die goed en bloed en al voor 's Lands Vryheid en de Religie gewaagd
l^ebben? — O, groote jaloezie, en overgroote ondankbaarheidb)
In dit hartstochtelijke mengelmoes van deels zeker niet geheel onjuiste, deels ech-
ter ook zeer bevooroordeelde en uit kennelijke partijzucht voortspruitende bedenkingen,
wordt ons een kenschetsende proef gegeven van 't geen in de gemoederen der pnns-
gezinde volkspartij en hare drijvers, tegenover de oligarchisch gestamde leiders der
hollandsche Staten, omging, en dat, bij de onverzettelijkheid van dezer eenmaal opge-
vatte staatsbegrip, maar al te zeer - gelyk 't reeds hier min of meer voorspeld
^erd ~ hoe langer zoo meer een tragischen afloop der schier onvermijdelijke botsmg
moest doen vreezen. Bij de Staten van verschillende gewesten, gelijk hunne afgevaar-
digden ter Staten-generaal, wekte de handelwijs der hollandsche al aanstonds groote
opspraak en weêrzin, waarvan die van Friesland het eerst door openbare handelmg
deden blijken. Z,ij namen den 21™ Juny een besluit, waarbij zij, op voorgang unner
Gedeputeerden, tot inlichting hunner Gecommitteerden ter Staten -generaal, dezen mach-
tigden om met en nevens de HH, Gecommitteerden der overige provinciSn, door alle
gevoeglyke middelen de HH. Staten van Holland en Wcstfriesland de incongruïteit en
onbetamelijkheid van Η nieuwe formulier te doen begrijpen, en 't weder te doen m-
trekken, latende alles berusten bij 't oude gebruik en de praktgk over de 80 jaren
gevolgd, op de eeuwigdurende Unie in den jare 1579 binnen ütreeht gesloten, daarop
aangenomen in de gedrukte liturgiën der gereformeerde nederlandsche kerken .n de
jaren 1618 en 1619 op de Synode te Dordrecht, geconfirmeerd in verscheiden Bgbels
_ nu door de gansche wereld verspreid, en op octroyen van Hun H. MM. en atta-
chés van al de provinciën geapprobeerd - conform verscheiden resoluciën van dezen
Staat, bij dewelke eenpaarlijk verklaard werd, dal de Hoogheid en Soevereiniteit van
662 algemeene geschiedenis
de Vereenigde Nederlanden ongetwijfeld is bij Hun H. Mog. en de Staten van de
respectieve provinciën; voorts: om met de verdere HH. Gecommitteerden tegen 't
invoeren van dat forniulier te mogen besogneeren, als zij ten meesten dienste van den
Slaat der Vereenigde Provinciën en het behoud van 't openbaar gezag vinden zouden".
De friesche Heeren in den Haag, onder welke de vroegere gezant in Denemarken,
Willem van Haren, de hoofdrol speelde, haastten zich, om vóór de behandeling der
zaak in de openbare zitting der Staten, haar ondershands met hun verschillende pro-
vinciale medeleden te bespreken, en vonden de meeste van dezen zeer ontstemd en
misnoegd; terwijl die van Gelderland tevens verklaarden, er reeds eene missive der
Η,Η. van 't Hof over ontvangen te hebben, ,en bereid te zijn, het werk «te helpen
redresseeren». Ook den hollandschen Staten gaven zij mededeelingen van de verkregen
machtiging en last, met opsomming der redenen, die hun «principalen» tot het ge-
nomen besluit geleid hadden. De Witt ontwikkelde hun toen zijn (boven, bl. 646)
kenbaar gemaakte Staatsbeschouwing, en zei, wat de dordtsche Synode betrof,.dat
daar geen formulier, om voor de hooge overheid te bidden, was vastgesteld; dat dit
ook geen kerk-maar Staatsbelang was, en al was het daar onbevoegd geschied,
Holland in geen geval de handehngen der Synode bij besluit had goedgekeurd. Het
oude gebruik zelf noemde hij «abusief», en 't moest daarom «geredresseerd» worden;
't was ook nooit eenparig geweest, daar in sommige hollandsche steden al lang op
den voet van' 't nieuwe formulier gebeden was; terwijl eindelijk ook de predikanten
er zich algemeen reeds in geschikt en 't aangenomen hadden. De weêrspraak van
Haren en zijne mede-afgevaardigden baatte niet; tegenwerking der andere provinciën,
verklaarde De Witt, dat wel «groote onrust in veel gemoederen» zou kunnen ver-
oorzaken, maar de Staten van Holland toch nimmer bewegen, verandering in de zaak te
brengen, daar alles eerst «na een opereuze dehberacie» van niet minder dan driejari-
gen duur was vastgesteld '
Geheel in dien geest was dan ook het wijdloopig betoog opgesteld, den 27®° July,
door de Staten van Holland, tegen de «erroneuze positieven en abusieve|gronden» van
de friesche HH., en «tot onderrichting» tevens «van de HH. Gedeputeerden^an zoodanige
andere provinciën ingebracht, «als daaromtrent mede eenige consideraciën mochten
hebben of, bij foute van genoegzame informacie, eenig geloof geven aan 't geen in
't friesche besluit, zoo positievelijk en nochtans zoo abusievelijk was ter neêr gesteld».
Men kon daartegen vooreerst in 't algemeen verklaren, dat men zich zeer zorgvuldig
heeft willen wachten voor alle aanleiding tot «aanstoot, die er bij iemand ter wereld,
't zij politiek, 't zij ekkleziastiek, op zou kunnen genomen worden», en daarom
nauwlettend onderzocht had, of «noopende d'ordre -en 'vorm van 't bidden voor de
Zie Haren'a schrüven by Sypesteyn, Bijdragen, t. pl. bl. 257.
-ocr page 670-DES VADERLANDS. . 663'
hooge en subalterne overheden hier te lande ' ooit iet bij concarrencie van de geza-
menllijke bondgenooten, ter vergadering van Han H. Mog-, of bij eenige wettige
beraadslaging verplichtend gesteld zou zijn»; waartoe ook mededeeling gedaan was aan
de Ridderschap en de verschillende vroedschappen der steden, die er «elk in den
zijnen, alle doenlijke informacie op genomen hadden», doch niet alleen van zulk een
Taste orde niets hadden kunnen bespeuren, maar ook bevonden, dat zelfs in de kerken
der Vereenigde Gewesten, gelijk van Holland, tot dusver geen «eenparige voet gevolgd
^.as geworden», dat ieder naar zijn zin en ger>egenheid tewerk ging, en er allerlei abui-
zen waren ingeslopen. Tot een proef daarvan dienden verschillende uittreksels uit de for-
mulieren achter de Bijbels, Nieuwe Testamenten, en Psalmboeken, hier te lande van
tijd tot tijd achtervolgens gedrukt; als in 1567: «wij bidden U ook voor dat wereld-
lijk regiment, voor den roomschen Keizer en Koning, voor alle andere Koningen,
Vorsten, en Heeren, en inzonderheid voor onzen genadigsten Koning van Spanje,
zijnen hoogen raad, goeverneurs, en regenten des ganschen Nederlands, enz.; in 1581,
achter een delfschen Bijbel: «wij bidden U voor dat wer. reg., voor den R. K. en
' en K., voor den K. van Sp., voor alle andere KK. VV. en HH., doch inzonderheid
voor onzen hoogsten raad», enz.; 1589, achter een leidsch Psalmboek, nagenoeg het-
zelfde; 1590, achter een leidschen Bijbel: «wij bidden U voor dat w. R., voor den
roomschen K. en K., voor alle andere KK. VV. en HH., en inzonderheid voor onze
genadigste Koningin van Engeland, haar hoogen raad, goeverneur en regenten des
ganschen Nederlands», enz.; achter Marnix' Psalmen, in 1599 te Middelburg gedrukt:
«Wij bidden U ook voor dat w. R., voor den R. K., voor alle andere KK. en HH.,
inzonderheid die gij met Uwe zaligmakende kennis begaafd hebt; wij bidden U ook
voor de K. M. van Spanje, voor den goeverneur dezer Landen, insgelijks voor de
Raadsheeren en Staten der voorz. Landen», enz.; in 1594, achter een amsterdamsch
Psalmboek en Katechismus: «Wij bidden U ook voor dat w. R., voor den R. K.
en K., Toor alle andere KK. VV. en HH., inzonderheid voor mijn Heeren de Staten-
generall van de Geünieerde Nederlanden, voor mijn-Heeren de Staten van Holland»,
enz.; achter een dordtschen Bijbel: «Wij bidden U voor dat w. R-, voor den R. K.,
voor alle KK.-VV. en HH., en inz. voor Z. Exc^« Graaf Mauricius, ook voorde
Staten, goeverneur, en regenten des ganschen Nederlands», enz.; uit een derg. in
1610: «inz. bidden wij ü voor die Overheden, die 't ü beliefd heeft over ons te stel-
len, voor de edele wijze HH. - Staten-generaal van deze Vereenigde Nederlanden en
voor den eerzamen Magistraat, Schouten, burgemeesteren, schepenen en raad dezer
stad», enz.; uit een formulier in 1611 te Middelburg gedrukt: «voor alle KK. VV.
en HH., als voor de KK. van· Frankrijk en Gr. Brittanje, en alle andere welke Uwe
kerke voorstaan of dezelve herberg vergunnen in hare landen; maar inzonderheid bid-
den wij ü ook voor degene, die gij over ons gesteld hebt, als de H. M. HH. Staten-
gen. -van de Ver. Nederlanden, voor zijn princ. Exd® Graaf Maurits van Nassau, voor
de Edelmog. HH. Staten van Zeeland en haar Gecommitteerde Raden», enz.; achter
een N. T., te Bordrecht gedrukt in 1626: Inz, bidden v^'ij U voor de Overheden, die
"t U beliefd heeft over ons te stellen, voor de Ed. wijze HH. Staten-gen. en voor
den Raad van State, voor onzen getrouwen goeverneur, voor mijne Heeren van den
; ^ Hove Prov., en voor den eerz. Mag^, Schout, burgem'^™ en schep®» en raad dezer
: stad»; achter een leidschen Bijbel van 1638: «voor de Overheden, enz. de H. Mog.
HH. Staten-generaal, Raad van State, onzen getr. goeverneur, mijne HH. de Staten
f van deze landen en de HH. Gecomm. Raden, mijne HH, van den Hove prov. en voor
den achtbaren Mag^», enz. De Synode van Dordrecht was er niet bij te pas te bren-
gen; deze was gescheiden vóór men iets omtrent de liturgie had vastgesteld, en kon
zulk een vaststelling in geen geval iets anders dan de «kerkelijke ingrediënten» gel-
den, niet de orde en vorm of woorden, waar de hooge en lage overheden der provin-
ciën en andere wereldsche machten naar of mee moesten opgesomd worden: de frie-
sehe Staten-zelf hadden bovendien in 1622 verklaard, dat geen synodale besluiten ten
hunnent eenige kracht of werking zouden hebben, tenzij bij die Staten goedgekeurd.
Octrooi was er door de Staten in 1632 alleen voor de nieuwe Bybelvertahng verleend,
niet voor de daarbij gedrukte formulieren, Katechismus, gerijmde Psalmen, enz., die
allen en een iegelijk der ingezetenen van de Ver. Provinciën zooveel jaren bevoegd
waren te drukken, zoodat het zelf een hardigheid geweest zou zijn, hun die bevoegd-
heid te ontnemen. Ter Synode van Gouda in 1620 was voorts reeds besloten, de over-
heden der plaatsen, waar drukkeryen waren, te vermanen, dat zij de drukkers be-
lastten, de ongeremdheden, door de gemelde Synode in de formulieren opgemerkt,
toe te laten; zoodat de Staten van Holland eigenlijk thans slechts «gedaan hadden, wat
die Synode toen reeds verzocht had; zij konden daarom nu ook niet verwachten,
«dat iemand ter wereld daarin eenigen aanstoot zou hebben gevonden, noch iemand
van de bondgenooten immers, met zoo weinig fondament en op zoo abuzieve gronden,
als in 't besluit van Friesland geschied was, zich zou hebben willen bekommeren,
om hun provinciale beraadslaging en huiselijke beschikking, in welker uitvoering die
bondgenooten gehouden zouden zijn. Hun Ed. Gr. Mögenden, volgens'het verbond,
voor zooveel des noodig, met alle mogelijke middelen, de hand te bieden». Ζ,οο ech-
ter, eindigde men even ondeugend als kenschetsend, «de HH. Staten van Friesland of
iemand van de andere Provinciën, nu of namaals, in zoodanige huiselijke beschik-
king iet mochten aanstootelijk vinden of berispelijk oordeelen, zou het Hun Ed. Gr.
Mögenden altijd zeer aangenaam zijn, daarvan bij zoodanige bondgenooten in't vrien-
delijke te worden geadverteerd, om, na ontvangen inlichting, het begane abuis, zoo
er eenig bevonden werd, te redresseeren, of anders hun bondgenooten behoorlijk con-
' tentement te geven; hoedanige orde en handelv^ijs Hun Ed. Gr. Älog. en meer andere
DES VADERLANDS. . 674'
bondgenooten, in gelijke omstandighe(3en jegens elkander wêêrkeerig met vrucht in
acht genomen en onderhouden hadden, maar geensins de provinciale besluiten en
huiselijke beschikkingen der bondgenooten getracht te brengen onder eenige beraad-
slaging Tan de Generaliteit, of onder eenige navraag van Gedeputeerden van Hun H.
Mog®")), Zij verzochten diensvolgens dan ook, dat, zoo de friesche Heeren of iemand
anders van de Provincie, luiten alle vermoeden, nog eenige verdere aanstoot in 't ge-
nomen besluit mochten vinden, zij daarvan op de gemelde wijs aan Hun Ed. Gr,
Mog®·^ opening en meêdeeling zouden doen, met bijvoeging van de redenen daartoe
dienende; zij konden zich in zulken geval verzekerd houden, niet alleen «in alle
minnelijkheid, maar ook naar reden en billijkheid te worden bejegend, en door vol-
doende onderrichting en overtuiging of andersins, behoorlijk contentement te zullen
erlangen» ^
Friesland kwam de volgende maand , in zijn antwoord, niet onnatuurlijk juist met
het verwijt te berde, dat Holland dit «provinciaal advies» niet had ingebracht ter ver-
gadering der iilgemeene Staten, noch het daar ten onderzoek wilde stellen, terwijl die
Staten toch «de hoogste en soevereine Overheid van alle Vereenigde Provinciën» waren.
Dit punt van verschil trouwens was de onoverkoomlijke hinderpaal voor alle goede
verstandhouding tusschen de «bondgenooten», en de hoofdvraag was daarmeê gewis
zeer zuiver gesteld, en op den weg, door Holland ingeslagen, niet op te lossen. Dat
het dien weg echter niet verlaten zou, was even zeker, en, bij zijn zelfgenoegzaam
machtsbesef tegenover de minvermogende zusters, ook door alle verder verzet tegen
zijn gewestelijke willekeur niet te verkrijgen. Van de friesche zij overdreef men de
zaak, door, op voorgang der te Sneek gehouden gewestelijke Synode, 't nieuwe for-
mulier als een «nieuwigheid in de kerke Gods» voor te stellen , daar het met den
godsdienst-zelf niets te maken had, en slechts een punt van volgorde in rang en
staat betrof. Hollands Commissaris ter haagsche Synode, waar de sneeker door een
leeuwarder predikant vertegenwoordigd was, weigerde dan ook dezen te hooren en
zijn voorstel *elfs in de handelingen der haagsche te laten inschrijven, vóór een be-
sluit der hollandsche Staten daartoe gemachtigd had; een handelwijs, door de friesche,
in hun antwoord, ten onrechte als een daad van ongehoorde machtsaanmatiging, «naar
't exempel der paapsche hierarchie, nu over de tachtig jaren in deze landen niet
gehoord», voorgesteld. Hun hoop op beter van de aanstaande hollandsche Synode te
Haarlem bleek des te meer ijdel, als deze, meer bezadigd oordeelende, met alge-
meene stemmen, besloot, «oprechtelijk te betuigen, dat de kerken en klassen, door
haar vertegenwoordigd, het gemelde formulier niet anders aangenomen hadden, dan
met volkomen vertrouwen, dat door den rang^ daarin voorgeschreven, bij Hun Ed.
1 Zie het gelieele betoog b|} Aitzema, t. pl. bl. 996—1004.
lye deel, 1·= stuk
666 algemeene geschiedenis
Gr. Mog®^ niet het minst werd bedoeld, dat eenigsins kon strekken tol prejudicie
van de algemeene Synode, in 1618 en '19 te Dordrecht gehouden». Alle misplaatste
geloofsinmenging werd daardoor voor goed buitengesloten, en de zaak op het staats-
terrein, waar zij behoorde, thuis gebracht.
Inmiddels hadden ook Zeeland en Gelderland zich tegen «de incongruïteiten en
nieuwigheden» van Holland verklaard, en 't eerste verzocht, «zoo bij monde als bij
geschrifte gediend te mogen wezen van de overwegingen, die Holland tot het doen
van zoodanige aanmerkelijke veranderingen hadden kunnen bewegen», en daarover
met de Gedeputeerden der andere provinciën te raadplegen; terwijl Gelderland, ver-
der gaande, al dadelijk kenbaar maakte, dat het de zaak, als van een «ver inzicht,
waardoor vele gemoederen ten hoogste verontrust werden, na rijp onderzoek, gedesa-
voeëerd, en daarnevens goed gevonden en verstaan» had, dat door zijn afgevaardigden
ter Slaten-generaal, «met allen ijver en ernst met die der overige provinciën in over-
leg getreden, en ten opzichte van't voorschreven formulier onderling overeen gekomen,
ook een heilzaam besluit zou uitgewerkt worden, waardoor de provincie van Holland
en Westfriesland, met de fatsoenlijkste middelen van instruccie, tot afstand van de
voorgenomen nieuwigheid aangemaand en bewogen werd, en het collegië van Hun
Hoog Mögenden, bij zyn ouden luister, rang, en gezag gehandhaafd mocht worden,
gelijk Hun (geldersche) Ed. Mogenden bij dezen verklaarden het voor altijd te zullen
handhaven, zonder te gedoogen, dat daartegen iets middellijk of onmiddellijk onderno-
men of gedaan werd. En zoo gedachte provincie van Holland en Westfriesland, bui-
ten verhopen, tot dien afstand niet kon gebracht worden», zouden de geldersche afge-
vaardigden met die der andere vijf provinciën onderHng hebben te beraadslagen, en
op papier te brengen zulke «heilzame remediën, redenen, en motieven , als Hun Ed.
ten meeslen dienste van de gemeene bondgenooten en behoud der Unie zouden oor-
deelen noodig te zijn, om, die ten naasten Landdag gezien en onderzocht zijnde,
verder te doen 't geen bevonden zou worden te behooren». Zeeland stelde in Sep-
tember vervolgens nog de van een bondgenoots ;happelijk eenheidsstandfmnt zeker met
onaanneemlijke wijziging van 't hollandsche formuHer Voor: «wij bidden u voor
degenen, die gg over ons in Hoogheid en 's Landsregeering gesteld hebt: voor de
Staten-generaal der Vereenigde Nederlanden, en voor de HH. Staten, onze wettige
hooge Overheid» ^
't Een noch 't ander mocht echter tegenover Hollands halstarrigheid niet baten.
In een uitvoerig vertoog richtte het zi(;h den vierden October tot de verschillende
gewesten, om de handhaving van zijn formuHersbesluit ten volle te verantwoorden en
alle «sinistre impressiën» dienaangaande weg te nemen. Het betuigde daarbij te «ver-
» Aitzema, t. pl. bl, 1Ö20.
-ocr page 674-DES VADERLANDS. . 667'
meenen, fiat het lichaam der Unie in alle manieren diende behouden te worden,
aelijk het door alle behoorlijke wegen en middelen daartoe oprechtelijk besloten was»,
Lh van de andere zij dan ook te «.erwachten», dat, bij alle «aanzienlijkheid»,
Hun Hoog Mögenden «openlijk en ongeveinsdelijk» toegekend in 't geen Hun eigen^
lijk toekomt, men niet .ou aarzelen te bekennen, dat «Hun Hoog Mögenden of 't
hchaam der gezamenlijke Bondgenooten geensins was opgedragen de allerminste Soeve-
reiniteit of uitoefening daarvan over die provinciën in eenig punt, hoe gering dan
ook, en veel min dus in 't regard van de edelste en essencieelste deolen». Het ver-
zekerde ten slotte, dat, voor zoover na de tegenwoordige onderrichting en oprechte ver-
klaring, buiten vermoeden, nog eenige bedenking of bekommering mocht overblijven,
het zicii bereid hield, door opzettelijke afgevaardigden uit den zijnen, in de aan-
staande gewestelijke Staatsvergadering - zoo men daarvan bij tijds wilde berichten-
of anders aan de afgevaardigden ter Generaliteit nader inhchting en geheele voldoe-
ning te geven» \ Overijsel gaf intusschen eerst op het einde der maand zijn almede
Tan''Holland afwijkende meening omtrent de gebedsvraag te kennen, gelijk zijn be-
sluit, om «serieuslijk te laboreeren en te helpen laboreeren», ten einde de HH. Staten
van Holland «door alle bedenkelijke reden en salutaire middelen» te bewegen tot afstand
van deze nieuwigheid en effectieve intrekking van deze aanstootelijke alteracie»; en
zoo «buiten vermoeden mocht gebeuren», dal die HH. Staten zich daar niet naar
schikten, de afgevaardigden van Overijsel gelast werdcn,.om met de andere Provin-
ciën te mogen beraadslagen over eene aanteckening in de notelen der Generaliteit te
doen, of andere bekwame middelen, zooals tol behoud en handhaving der Unie en
't recht der Bondgenooten zou bevonden worden te behooren» Stad-en-Landen, de
zaak eerst dinsdag 22 December in behandeling nemende, verklaarde Hollands gebeds-
verandering evenzeer «aanslootelijk», en verslond eenpariglijk zijn Gecommitteerden te
gelasten, om met en benevens de overige gedeputeerden alle mogelijke pogingen aan
te wenden, om Holland tot afstand van zijn nieuwigheid en «onderhouding van de
coede en heilzame conformiteit in de publieke gebeden» te bewegen, «voornamelijk
bezorgende, dat het recht, gezag, aanzien, en rang van Hun Hoog Mögenden allesms
• werd gehandhaafd I Bij een onderhoud te Middelburg in 't begin van November
lusschen vier hollandsche Heeren en de zeeuwsche Staten, over verschillende aange-
legenheden gevoerd, werd door Zieriksee, Goes, en Tholen voorgesteld: hoe zij, ziende
dat de zaak van 't formulier die van Holland «aan de hartaar scheen te raken, te
Vreden waren, om dit punt te Men varen, en de HH. van Holland daarover niet
^ Zie het geheele betoog ald. bl. 1021 en vv., en in de Eesolutiën υαη Comideratie, bi. 7X8-733.
2 Zie hot geheele advies bü Aitzema, t. p. bl. 1035.
3 Aldaar, bl. 1036.
-ocr page 675-668 ALGEniEEPiie G^RSGHIEDENIS
meer te molcsteeren», mits ze van hunne zijde «bewogen konden worden, om bij een
afzonderlijke acte te verklaren en den bondgenooten te verzekeren, dat zij geensins
genegen waren, zich te verheffen boven 't lichaam der Unie, veel min om iets te
impetreeren op den rang, luister, en de rechten der Generaliteit, en ook geen de
minste verandering te doen omtrent het stuk van den godsdienst en de besluiten der
dordsche Synode», en zich daaromtrent te houden aan de verklaringen ter groote ver-
gadering in 1651. Middelburg, Vlissingen, en Vere hielden zich echter geheel aan het
vroeger bepaalde, en werd daarom toen eenvoudig besloten, dat de zeeuwsche Staten
niet van 't in Sept. genomen besluit konden afgaan, en de hollandsclie HH. dus
verzocht werden, alle redenen, daaromtrent gevoerd, wel nauwkeurig te willen over-
brengen, om Holland zoo mogelijk tot bevrediging van 't geuite verlangen te leiden,
«opdat andersins de HH, Staten van Zeeland zich niet genoodzaakt mochten vinden,
om bij nadere, amiable en serieuze^ wegen en middelen te trachten. Hun Ed. Gr,
Mog®" daartoe met bijstand der andere bondgenooten te bewegen» \
Tegenover al dezen tegenstand bij de «bondgenooten» vond Holland een vurig ver-
dediger zijner zienswijs en belangen bij den ongenoemden schrijver van den Herstel-
den BarneveU^ die in den gebruikelijken onderhoudenden vorm van een Samenspraak
tusschen een Hollander, Zeeuw, en Fries, den Verrezen BarneveU en den bedenke-
lijken brief met zijn vervolg met kracht van redenen zocht te weêrleggen, en tevens
«het bewijs te leveren, dat het maken van 't formulier niet was geschied door eenige
ambicie van Holland, om boven de andere provinciën te prevaleeren, maar alleen een
noodzakelijkheid door de predikanten veroorzaakt; dat ook iet de Staten-generaal,
maar die van Holland, en die van elke provincie, in den naren Soeverein waren, en
dat zulk een Soevereiniteit zich uitstrekte over zaken van kerk beide en slaat, zoo-
dat den Overheden, onder en na Gods Woord, de macht over den godsdienst toe-
kwam. Dat de hollandsche Staten daarom «de rechtzinnige leer en leeraren (zouden)
muilbanden» — merkte zijn Hollander op — was «een ongehoorde en notoire onwaar-
heid; maar dat ze de predikanten» — zei hij— «wat in toom houden, is waar; wat
zou 't zijn, indien 't niet geschiedde? Wat doen ze anders dan seditieus en oproerig
preêken, alle politieke zaken brengen op den preèkstoel, de gemeente kitteloorig en
onrustig maken, ja, tegens haar overheden ophitsen, prediken na d'oogen en welge-
vallen van den Prinse? Dorst die hoofsche flatteur en Lauwerhrans-mokev — waarvoor
hij zijn loon nog dagelijks te gemoet ziet, ja, meende daarom, dat hem het goever-
neurschap van den jongen Prins niet kon missen — dorst Stermont niet zeggen, dat zij
meer vrucht voor den Prins konden doen met een predicacie, dan met honderd blauw-
'é,
[f
F'»·"}'''·,'-:-
-Ïiiïiivi'S^Iff-s..·.....- ·■'......-..■· ■
DES YADEKLANDS. 669
boekjens? Wat dorst die Η. Schriftuur-verdraayer Teeling niet betoogen uit de H.
Schrift, in zijn aanspraak aan X H. konnende bewijzen, dat liet noodzakelijk was,
dat de Prins zijn eigen nfteeslers verried en Amsterdam belegerde! Wat zou 't met
zoodanige en andere hoofsclie flatteurs wezen, indien ze bij de Overheid niet wierden
in den band gehouden? Wat doen zij liever als verkeeren in lichtveerdige en dertele
gezelschappen? Is er maar 't minste belet, dominee kan niet preêken, daar komt
een proponent op stoel; maar is er wat te teren en smeren, daartoe gebruiken ze
geen proponenten-hulp, en als 't dan al gelegen komt, dat ze op stoel komen, zoo
preêken ze als voren, ja, zouden 't nog erger doen, indien ze niet vreesden van haar
preêkampt te werden ontzet, gelijk die voren verhaalde» ·™ Stermont, bij zijn schor-
sing — «den smaak daarvan geproefd heeft; (hij) gaat liever tot Mevr. Paeu, om te
zien of de dochters in 't dansen wat toegenomen hebben, als bij zieken, kranken,
of andere ledematen. Wat ergernis schept de gemeente van Delft niet uit de famili-
ariteit van Ds. Goethals en Mevr. Heylerzigh, en of het al eerlijk toegaat, wil liever
denken als zeggen! Wat slimme en sinistre praktijken gebruikt Bornius niet , om juf-
frouw Welhoeck van haar ouders af en tot hem te trekken, haar op een nieuwe
mode te katechizeeren, nog dagelijks tegen den wil van haar ouders, ja, tegens het
gebod van de magistraat, die hem belasl hebben, zich van haar t'absenteeren of hem
te zullen doen de stad verbieden^; 't helpt niet, hij spreekt en frequenteert nog
dagelijks haar gezelschap, dan gekleed als een metselaar, dan dat hij aan zijn beide
zijden (o, groote grouwel van een mensch, dien God zijn gezondheid heeft gegeven,
en zulks anderen behoort af te raden en Gods straf te verkondigen!) mank gaande,
gelijk nog onlangs. Wat moeite heeft niet de kerkeraad in Den Haag moeten aan-
wenden , om zeker predikant te doen absenteercn het fameuze huis van do Vrouw van
Achttienhoven! Ja, hebben zij, predikanten in Den Haag, ten tijde Hun H. Mogen-
» Zie alle, sedert 1655 - toen zU 18 en hü 45 jaar was - daaromtrent gewiaaelde brieven eu
Btukken in de EerlycJce Vryaeije gepleeght by Arnoldus Bornius, predikant der stadt Delft, omtrent
juff, Agatha WelhoucTc, in 't licht gehraoM door een liefheUer der Waerheyt, enz. Tot Utrecht by
Nicolaes van der Beeck, woonende by de Ganaemarct, 1604·.
' In een Schuytpraetje van 't jaar 1638. mede naar aanleiding dor zaak Borniua geschreven, tuB-
tchen vier personen, varende van Delf op Leyden, over den godtloozen en onwettigen handel van een
Predikant van Delf, die eens burgemeesters dochter wil trouwen tegens wU en danch van haar vader,
mitsgaders eenige andere aanmerkenstvaardige sahen (Tot Delf; gedr. voor D. Bonxius en Samuel de
Jonge, in Cie van twee nichten); waarin ons - zijn vrüagië daargelaten - intuaschen, door den
alles behalve vriendelyk gestemden schrüver. Bornius als «een redeip geleerd en welsprekend man«
wordt geschetst, en niets anders tot zyn last gelegd, dan dat h^ van roin-aanzieniyke herkomst was
en in mingegoede omstandigheden leefde dan den delfschen burgemeester welkom was; - daar heette
het, by monde van een Eotterdammer. van die deifsche predikanten in 't algemeen: «wie heeft z^
670 ALGEHEENE GESCJiïEBENIS
den nog delibereerende waren, hoe en op wat manier men Koning Karei II de con-
doleance en congralulacie zou doen, dat gedaan vóór en aleer 't publiek was gedaan
van den Staat. En de predikanten van Delft, ter tijd van de aankomst van dien Koning
tot Delft, gingen 's morgens heel vroeg, zonder order en vóór de magistraat hem
congratuleerde. Ziet, zoodanig zijn de predikanten; indien zij konden, zouden (ze) de
geheele kerk niet alleen, maar 't geheele land gaarn regeeren; daarom een oud spreek-
woord is: Gods Barmhartigheid en de geestelijke Hoogmoed en Haat duurt eeuwig. —
Dat de Hollanders zouden het gezag van de Generaliteit zoeken te verminderen en
haar den bodem in te werpen, is ook onwaar; alhoewel men zoude met goed recht
en reden kunnen zeggen: waartoe is dat collegië noodig? Ziet men niet dagelijks,
wat heilzame resoluciën die van Holland nemen, dat d'andere Provinciën zulks con-
tramineeren ? Is het haastig, zoo zijn ze ongereed of hebben geen last, en eindelijk,
als zij 't willen ophouden, verzoeken ze advies van den Raad van State, ja, zoeken alles
wat mag strekken tot ruïne van Holland en van haar ingezetenen, die gansch bestaan
bij de negocie en commercie, daar zelfs d'andere provinciën zijn geAVorden 't geen ze
nu zijn, naast Gods zegen, meest door Holland's goed en bloed, geheele provinciën
ten deele gewonnen, ten deele van de spaansche garnizoenen gezuiverd, ten deele
met nieuwe fortificaciën, nieuwe forten, met geschut, met ammunicie, met logies-
gelden en subsidiën verzien en geholpen geweest, alles door hollandsch geld, daarvan
de provinciën nog groote sommen schuldig zijn aan Holland. Was er iet te doen
leven van zulken rot van Papen gehoord, waarvan de prenten overal verkocht en opgehangen wor-
den, daarvan ik lest een jongen hoorde roepen: zeven predikanten van Délf, gemutst en ongemutst,
zeven om vijf stuivers! — Zeker, mogen de predikanten van Delf niet meer als vijf stuivers gelden,
zoo is 't een teeken, dat ze niet veel weerd zijn; doch voor mij, al kende ik zulke Dominees vijf
voor één stuiver krijgen, ik zoude meenen dat ik nog al te veel bekocht was, of ik moest ze na den
grooten Turk of na China op haar geloof zenden, en laten ze de Turken en Heidenen bekeeren".
En een Amsterdammer, nog meer in 't algemeen tegen de Voetianen — onder welke ook Bornius
behoorde — te veld trekkende, zei; "ja, heeft hij onder Voetius gestudeerd, zoo moet hij een gau-
wert zijn; de studenten van Voetius zijn even als de Jezuïten, die en achtten niemand ter wereld,
hü zy hoog of laag van staat, als die van hun Collegië; zü verachten alle hoogheden en magistraten,
zy zoeken alle geestelijke — zoo zij 't noemen — inkomsten in te slokken en voor zich te behouden.
Een discipel van Voetius en een discipel der Jezuïten is een recht instrument om een deugniet
af te maken, die haar gansche werk daartoe aanleggen, om alle fieltery en schelmerij, die zij be-
drijven, den luiden aangenaam en smakelijk te maken, en onder schijn van godsdienst en godvruch-
tige werken voor goed en welgedaan te keuren; en ondertusschen zijn zij lasteraara van haar wet-
tige magistraten, beschuldigers van haar medekristenen, en de grootste leugenaars, die gevonden
werden; zoodat een fraai poëet van onzen tijd zeer wel van eenige van die luiden zeide:
Beschuldigen, liegen, en lasteren daarbij
Staat hier te lande alleen den predikanten vrü".
ii
-ocr page 678-DES VADERLANDS. . 671'
daar (men) geld toe requireerde, Holland of Amsterdam moest geld scliaffen. Gelder-
land en Overijsel zijn tot den Trèves toe geweest contribueerende, en de Unie is als
een manneken aan de muur, en hoe de Generaliteit, die op versclioiden tijden en
plaatsen heeft onderhouden, is genoeg bekend. Waarom zoude (men) niet als van ouds
een of tweemaal 's jaars kunnen vergaderen; want alles kan wel bij den Raad van
State verricht en gedaan worden; de provinciën, ieder voor haar hoofd, zouden er
veel jaarlijks bij profiteeren, en daardoor de gemeente wat kunnen ontlasten. De Raad
kan wat neerstiger besogneeren, zoo zullen (ze) de besognes van de Staten wel nevens
de hare kunnen verrichten. Wat behoeft men alles op secretarissen, commiezen, kler-
ken, en andere officieren te laten aankomen? Laat ze zelf de hand aan de ploeg
slaan; door welke officieren veel slimme streken en landdieverijen zijn gepleegd, zoo
in 't koopen van der werkbazen ordonnanciën, die men voor een vierde of derde part,
en ten hoogste voor de helft, kocht, en dan wist te weeg te brengen, dat daarop
prompte betahng volgde, als andersins. — De Staten-generaal zijn Soevereinen, te
weten over Brabant, Vlaanderen, en alle gemeene gcconquesteerde sleden en landen;
competeert haar ook over die kw^artieren de jurisdiccie, als spruitende uit de Soeve-
reiniteit; maar geensins hier in Holland of in eenige van de andere provinciën». —
Fries: «Maar wat dunkt u, Hollander, zoude het niet beter zijn, indien de provin-
ciën waren onder één hoofd, en tot zulks verkozen den jongen Prins van Oranje?» —
Hollander: «De provinciën te stellen onder één hoofd is onmogelijk. Datzelve had
voor de Koning van Spanje en zijne voorzaten; maar hoe haar 't zelve is mislukt,
is genoeg wereldkundig; men zal bevinden, dat de provinciën 't recht van Soeverei-
niteit nooit hebben willen overgeven, of geleden hebben, dat het in eenig deel werd
gevioleerd». — Fries: «Mijnheer Hollander, door ons discoers ik begin van een heel
Lder sentiment en gevoelen te worden, maar kan niet bevroeden, hoe onze Staten
haar zoo bloot geven en resolveeren tegens een zaak haar geensins dependent, en
gelijk als in een andermans hais order stellende; al resolveeren ze niets tegens d'order,
die een andere provincie instelt, zij zouden zelf wel genoeg te redresseeren vinden;
maar 't gaat met haar gelijk in den Evangelie verhaald wordt: ze zien den splinter in een
andermans oogen , en de balk niet in haar eigen». — Hollander: «üw Staten doen
Η niet, maar uw Vorst doet het door den mond ßn de resolucie van de Staten; uw
Staten'zijn de kat, daar uw Vorst zoekt de castanjen door uit het vuur te halen». De
arme friescbe Prins wordt dan ook verder nog duchtig doorgehaald, en de Hollander ten
slotte bedankt «voor de zoete en goede onderrichting».
Doch ook de levenslustige zestiger, die op Ockenburg onder Loosduinen zijn weduw-
naarsdagen in wakker dicht- en jachtvermaak sleet, en dien die van den ouden Barne-
velt en de dordtsche Synode nog maar al te wel heugden; Jacob Westerbaen, die in dicht en
leven zijn remonstrantschen zin in staat- en kerkbegrippen steeds onverdroten trouw geble-
..'j'i-ä " ' , -τ ^ - ' 1' ^
672 ■ ALGEMEENE GESCIIIEDEIXIS
ven was, voelde zich de Tingers ihans jeuken, en liet zich niet weêrhouden «mijn
beeren den Staten van Holland met een ernstige aanspraak», als hij 'l noemde, zijn
hartelijke instemming met hun doen te betuigen, en hun een bladzij of wat welge-
slaagde , pittige verzen, bij een terugblik op dat verleden, te wijden. «Doe Trigland»,
zong hij hun, in zijn Kranchentroost voor Israël in Holland ', toe:
Doe Trigland op den Stoel vrij kloppen mocht en dondren,
En 't grauw ophitsen, om Rem Bisschops huis te plondren;
Doe, tegens 't Raadsbesluit der Staten van het Land',
De twist- eu bloedvlag op de preêkstoel werd geplant;
Doe Holland leê geweld, en haar Gerechtigheden,
Haar Hoogheid, haar Gezag en Vrijheid zag vertreden;
In 't jaar van tien en acht, doe men den Advocaat
"Van het gemeene Land — dien Altlas van den Staat —
De Groot, en Hogerbeets nam op het Hof gevangen,
Mijnheer de Prins alsins de hekken ging verhangen.
Veel oude en wettige regenten gaf den schop,
En van het kussen wierp, en bracht er nieuwen op;
Doe men in Holland, op den naam van vreemde Staten',
De goedé steden dwong met krijgslui en soldaten,
Wachthuizen opwierp, corps-de-garde bouwen deê,
En geen godsdienstige vergaderingen leê
In huizen noch in 't veld, nadat men 't laag gevoelen
Van Godes voorbeschik te Dordrecht, op den Doelen,
Voor kettersch had gedoemd; doe men den Remonstrant
Zijn herderen benam en bande ze uit het Land,
En joeg ze langs den dijk met kinderen en vrouwen;
Als men den ouden Heer het hoofd had afgehouwen,
Het zwaard des beuls geverfd in dat onschuldig bloed,
En voor zjjn weldoen nam zijn leven en zyn goed;
Doe men de burgeren, die tegen de plakaten
Haar godsdienst oefenden, met schouten en soldaten
Vervolgde, pionderde, verstrooide, schoot ter neêr,
In boei en gaten wierp, als of Duc d'Alve weêr.
Alsof weêr Vargas met zyn Bloedraad was verrezen;
Doe niemand preêken, noch voorzingen mocht, noch lezen
Noch leeren in de school, noch voeren plak en rpê,
Die niet woö teekenen — tot klop en kwezel toe —
» Gedruckt buyten Geneve, in 't jaer 1663.
='De Resolucie der Staten van Holland tot den Vrede der kerk, in 't jaar 1614, waartegen Trigland
(zonder zijn naam) z^n AntiOoord op drie vragen en zyn VerTdaring omtrent Äei formulier van eenig-
heid Bchreef.
' Versta de andere provinciën.
DES VADERLANDS. . 673'
't öeen de Synode, van 't Verkiezen en 't Vei-stooten,
En 't geen daar meer aankleeft, te'Dordrecht had besloten;
Doe koster, noch portier, noch bode van de steên.
Noch korenmeter, noch klapwaker wierd geleên,
Noch stads vroedwjjven, noch de moeders, die de weezen
Bezorgden ~ hoe bezorgd, hoe zuinig, hoe geprezen —
Noch iemand, die in eed of dienst was van de stad ·—
Tot vulnisrapers toe — of eenig amptjen had
Of dienst of werk van 't Land of levering van waren,
Die niet ter kerk en ging, daar zjj gezuiverd waren;
Doe oude luiden uit het Gasthuis mosten gaan;
Arme en behoeftige huiszitten, die noch aan
Noch om en hadden, wierd haar weekgeld afgenomen,
Indien zy weigerden aldaar ter kerk te komen; ~
Doe 't zoo in Holland ging, doe ging het Sion weil
Toen was 't een gulden tyd voor 't zuiver Israël!
Dank heb de Veldheer, dien zü aan de koorde kregen;
Want als hö in haar schaal lei zijnen stalen degen
Bü Beza en Calvyn, viel de andre veel te licht;
De rok des Advokaats was van gering gewicht,
En al der Staten recht kon 't zwaard niet overwegen.
Zoo spanden zi) ook in voorgaande tijden tegen
Der Landen Overheid met Graaf Leycester aan',
Tot hy genoodzaakt wierd weêrom naar huis te gaan
En 't Land te ruimen, en zü anders leerden preêken,
Nadat hen hier de kaart te leelijk was versteken.
En Oldenbarnevelt het wettige gezag
Der Staten had hersteld, dat in het voetzand lag.
Zoo zochten ze ook, nadat de Vrede met Hispanje
Te Munster was gemaakt, bjj Willem van Oranje
Te Hove wel te staan, die onder zjjne kling
Zijn meesters voeren deê uit haar Vergadering
Na Loevestein, en als den aanslag hem mislukte
Op Amsterdam, steeg in den Haag te paard, en rukte
Straks derwaarts, daar de stad met hem kwam in verdrag,
En hem most toestaan, dat hij bei de Bickers zag
Van alle vordere regeering haar ontleêgen.
Dit bolde Sion wel; 't had nu een Vorst gekregen,
Die 't weêr opbouwen, en de hand haar bieden zou,
Zoo zich de Staat weêr met de Kerk bemoeyen woü,
En meende daar weêrom het hoogste woord te voeren;
Dit zou een Maurits zijn, die 't hooM nam van zijn echoêren,
> Veel predikanten kenden in dien tijd de Stateti niet meer, en veraochten, zonder hun voorken-
nis, Leycester de bijeenroeping eener Synode.
683 alCtEmeene geschiedenis
^wmw^·.
....._
Indiendei wedei'om een Bamevelt ven'ees.
Maar deze vreugd was kort: de Dood, die 't Prinaevleesch
En bet doorluchtig bloed van lui, die scepters voeren,
Niet meer verselioont noch spaart als van de minste boeren,
Die apand' haar boog en schoot den jongen Vorst daarheen,
Waardoor haar 't hart ontzonk en deze hoop verdween. - -
't Valt nu gevarelük aan Mozea stok te bijten-,
Eerst hadden zij de loef, nu zijn zij in de lij ,
De .degen van den Prins hangt op der Staten zij,
En 't scheen dat niemand ons van buiten licht zou krenken,
Dies docht het Holland goed, eens op haar huis te denken.
Opdat daar alles ook ordentlijk toe mocht gaan,
En om de dienaars van Gods Woord te doen verstaan,
Wie in haar Landschap zijn de wettige Opperheeren,
En wie men daar voor zulke erkennen moet en eeren ,
Ook om by 't volk geen kwä indrukkingen te voên -
Dat alles keurt voor goed wat zijne herders doen -
Heeft men een formulier gemaakt en uitgeschreven,
Hoe dat men in de kerk, die in haar Landschap lett.
Zal bidden voor de hooge en minder Overheid.
Dit is een Raadsbesluit en 't moet gehoorzaamd wezen;
Wat raad? Dié 't niet en volgt, heeft voor een schrap te vreezen.
Dat dient de broeders niet, dies nemen zij geduld;
Al is 't een bittre pil, zij zwelgen ze om 't vergald.
Al roept de zuiverheid: Is Sarnevelt verrezen 1
Haar gramschap zonder macht, die is niet zeer te vreezen;
Al briest de Fries, al schreeuwt de Zeeuw, de zaak en lijdt
Geen last, ze zullen zich bedaren metter tyd.
De luister en 't gezag der Algeineene Staten
Werd ook van Holland niet gekrenkt, maar heel gelaten
In alles wat men aan de Bondgenooten liet —
Daar 't zelfs een lid van is, en van de minste niet -
En bij gemeen verdrag aan haar is opgedragen;
Meent ook, dat over haar zich niemand kan beklagen
En dat een Landschap, dat zijn soeverein gezag
Aan zich bedongen heeft, wel order stellen mag ^
Op zijn byzondere en maar huiselijke zaken.
Ook zun 't geen dingen, die de leer of godsdienst raken;
Waarom een predikant, die dit niet aan en gaat,
Noch zich te moêyen hoeft met zakea van den Staat,
Niet onderzoeken mag, veel minder tegenstreven
Den last, die hem in zulks de hooge machten geven,
Daar onder haar gezag de predikstoelen staan.
Hü late mot dat werk zijn Overheid begaan!
Hij volge 't voorbeeld-van den ouden Lootius,
Die, onlangs Praetor van de haagsche Synodua,
t:
yj,-
k:
■Vf.
des yapekläiips. C75
Zvjü hand sloeg op zyn borst en zyn gezicht na boven,
En zeide, niet genoeg zyn God te kunnen loven
En danken, dat Hij hem, in zynen ouden dag,
Nog die genade deê, dat hy nu klaarlyk zag.
Wie waren zyne rechte en soevereine Heeren,
De Staten namentlyk van Holland, die hH eeren,
Daarvoor erkennen, en gehoorzaam wezen woü
In al wat tegen Gods gebod niet stryden zou.
Hoe, hadden zulke lui van nooden zooveel jaren,
Eer dat zij wisten, wie dat hare meesters waren?
Zoo was het meer dan tyd, dat hun van haar gezicht
Door d'hooge Overheid de schel werd afgelicht.
Maar gy, mynheeren, die» de volkeren en landen
van Holland zijn vertrouwd, die 't roer hebt in uw handen
Van 't kostelijke schip! past op, en ziet wel toe,
Dat niemand weêr geweld in uw kajuit en doe!-
Gy wordt benyd van uw gemeene Bondgenooten,
Maar laat u wederom niet van de stuurplecht stooten;
Gy hebt geen nood zoolang gy zelf eendrachtig zyt.
De hooge Scheepsraad is dien Opperbootsman kwüt,
Die, als men na zijn zin niet zeilen wou of roeyen,
Zijn meesters zeiven wel deê zetten in de boeyen.
Die 't boots- en krygsvolk in zyn handen had, en mocht
Doen gaan en keeren, daar 't hem goed en raadzaam docht.
Houdt vrij een waakzaam oog op die den dienst bekleedon
In uwe kerken, en den preêkstoel daar betreden,
De machten lasteren, en 't volk, door slim beleid,
Afkeerig maken van haar wettige Overheid,
Die, niet te vreden, dat zü overal uw kerken
In hebben, nacht en dag bespiegelen en werken,
Hoe ook de Magistraat raak' onder haar gezag.
En van het Raadhuis meê haar vendel waayen mag.
Let op die zuivre broers, die iedereen verdoemen;
Zij zyn zoo heilig niet, als zy wel derven roemen,
Maar wreed en heet na bloed, vol doodeiyken haat.
Die onverzoenbaar is, en nimmer overgaat;
Het is een nydig volk, dat niemand wil verdragen
Noch dulden, maar het Land veel liever uit zag jagen
Al wat van haar verschilt. Papist, Arminiaan.
Die in gehoorzaamheid haar ver Ie boven gaan.
Uit hun weerspannigheid is al het kwaad gekomen,
Dat naderhand, tot smert en deernis veler vromen,
Ging over Land en Eerk, nadat zö met het zwaard
Des veldheers wicrd gestijfd. Toen raakten zU te paard
En gij ten zadel uit; maar past nu op den teugel:
-ocr page 683-676 alCxemeene geschiedenis
Gij hebt de voeten weer gekregen in den beugel,
En 't zwaard op zij; ziet, dat gij daarvan meester bljjft! —
Al die haar dragen als gehoorzame onderzaten,
Beloont die wel, en wilt het onder u niet laten,
Maar wat oproerig ia, dient niet op stoel geleen,
Die van vreedzamige behoort te zijn betreen.
Gij weet, wat recht gjj hebt in polieie en kerken,
Gü hebt de macht om uw bevelen uit te werken,
En Israël geen Vorst, die haar de hand kan biên
De blinden onder u begeeren meê te zien ,
En zullen metter tijd nog vry al beter leeren
Wat vrijheid is, en wat verwisseling van Heeren
En dat men nauwelijks iet meer bevochten had;
Als dat men onder dwang van zijnen Dienaar
Daar men de wapenen weleer had aangenomen.
Om uit de slavernij van zijnen Reer te komen.
Als «toegift» voegde de zoo ouderwets-HoHandsch gezinde dichter daar dan nog de
volgende welgemeende algemeene wenken bij:
Uw welvaart. Holland, leit in dezen: Fokt neeringen en koopmanschappen. Stelt hoofdlui over uw soldaten, Zoo men weêr mocht in oorlog raken, Verziet uw kerk en predikstoelen Μ mmf·""· cv·.. |
Past daar het hoog gezag te houën, Wacht u voor harde fijne Geuzen, Stelt leeraars, die haar Overheden Handhaaft de Vrijheid der gemoeden; |
des vaderlands. 677
Om elk te braden en te villen Laat onder uw bescherming wonen |
Om die door blinden ijver branden, |
Voor die van den dordtschen Doelen her verfoeide «harde, fijne Geuzen», volgde
dan ten slotte «Nog wat voor Fijn de Geus», met zinspeling tevens op den «ver-
rezen Barnevelt» :
"Is Barnevelt weêr uit het graf verrezen?"
Eoept Fijn-de-Geus, "ik heb er van gelezen,
En dat het weêr met de Eegeering gaat,
Gelijk het deê, toen hij zat in den Raad". —
Neen, Fijn, hy rust, maar zal weêrora verrijzen,
Ten jongsten dage, als God zjjn zaak zal wjjzen,
En nemen wraak van zijn onschuldig bloed.
Daar klein en groot ten oordeel komen moet.
Hij had gevolgd den last der Heeren Staten,
Die wettelijk aan 't Roer van Holland zaten.
En 't Recht bewaard, dat het van ouds bezat;
Maar zijnde door den Prins bü 't hoofd gevat,
Zijn meesters van de stierplecht afgesmeten
Een nieuwen hoop in hare plaats gezeten,
Had het geweld zich meester hier gemaakt;
Doch mettertijd is 't over boord geraakt,
Waardoor de Staat haar vrijheid heeft bekomen ,
En weêr haar oude en rechte plooi genomen.
Zoo 't nu dan weêr met de regeering gaat,
Gelijk het deê toen hij zat in den Raad,
Zoo denkt: het Recht raakt nu of dan weêr boven,
De Waarheid is niet heel wel uit te do oven.
En meent gij, dat gij nu den moed en neus
Niet vrij en hebt, en zoo voortaan'rfen Geus
' Gelijk W. Teeling, in zijn J&mJmZms, bl. 144: «de Overheid heeft niet alleen de macht, om door
vermaeninghe en aenspraecke hare onderzaten tot den suyveren godsdienst op te wecken, maar zy
heeft noch daerenboven een lichamelych dwingheniQ macht^ om hare onderzaten daertoe te pramen\
die moet se dan oock ten dienste Christi aenleggen". Bl. 243: "de Overheyd etaet vry, hare onder-
zaten Bomtyds te dwinghen tot hetgeene, dat zy betuygen iegen hare consciëntie ie strijden". BI. 220:
"Alle die niet met vlijte doen zullen de wet dea Konings, die zullen zijn oordeel inderdaet wel
hebben, hetzjj ten doode ofte in den han of ter IreucTce aen goeds of in de ghevanckenisse {ßsra 7,
25); ziet, desen Uchaemlycken dwangh der authoriteyt houden wy oock een middel te wesen, om
de beroerten der gemeynte Christi te stillen".
ïiiet spelen moogt als m voorgaiiiidc tpeu,
Zoo hoort eens, Fijn: gü waart nooit wel te rijden
Als onder dwang van capegon of iet
Dat u den toom niet al te vrij en liet;
Gü zilt gewend te vallen door de stengen,
En wil men u het hoofd wel in doen brengen,
Hebt gij van doen een mondstuk, dat wat dwingt,
Een teugel, dat gij niet te hoog en springt.
Wilt u maar tot gehoorzaamheid begeven,
Geust properlük; 't geschut van Sinte Steven,
Daar gij weleer u vry wat op verliet,
678
Dat geldt niet, daar men met blauwe crten schiet! —
%
W'K
Itl^Ac--·
Hoe gerust zich de ockcnburgsclie Slalcnzanger op tic loekomst toonde, hoe hij
van de doortastende handelwijs dier Stalen zich alles goeds in 't handhaven hun-
ner Staatsbegrippen tegenover die der weêrparlij beloofde, de feiten zouden hem na
weinig jaren weêrspreken, en al de ijdelheid zijner welmeenende woorden in't licht
stellen. De toenemende heftigheid, waarmee men van de andere zij tegen de door
hem en zijne medestanders, ten beste van 't Land, naar hun inzicht, gehuldigde
zienswijs optrad, en voor welke men onder de goê gemeente een maar al te gretig
gehoor vond, sprak reeds nu trouwens duidelijk genoeg voor 't geen er te duchten
stond, zoodra 't partij maar eens gelukken mocht, de minste gelegenheid om zich te
doen gelden, te vinden. Westerbaen-zelf werd, door een ongenoemd en onbekend ge-
bleven rijmelaar, de toegeworpen kaatsbal terstond, naar 't heette, weêromgeJcaatst, en
hij daarbij, als «ockenburgsche baanboef», voor «zijn oproerig, laster- en logenschrift
tegen de ware gereformeerde kerk, en dcszclfs leere, leeraars, en voorstanders in
Holland», met meer vuilaardige grofheid van taal dan degelijkheid van bewijs-
gronden begroet. Zinspelende op zijn huwelijk met Groenevelds weduwe, wijlen de
Vrouw van Brandwijk, ving zijn verwoede tegenstrever met de'|volgende keurige
toespraak aan:
Baanboef, had je 't fulpen rokje Zou je zoo wel durven kyven |
En dus schelden op een aar, |
des vaderlands. 679
Schoon gö hier der vromen eer steelt, In denzelfden toon en trant ging het dan de gansche volgende reeks rijmeopletten |
Schoon gij u vermeet te leeren «TS |
Intusschen liet zich Westerbaen daardoor niet afschrikken, nog eene bergmde Cate-
chisatie tot onderwijzinge der Eenvotidigen ook uit te geven, waarin hij gelijkerwijs
de oude veeten ophaalde, en de hollandsche Staatsbeginselen, in verband met die van
's Lands onthalsden advokaat en zgne medestanders, aanbeval:
Was niet mijnheer de Prins Stadhouder van de Staten
Van Holland, toen hij daar veel oude magistraten
De zak gaf?
Ja.
Waar kwam hem dan die macht van daan?
De Staten-generaal, die hadden 't zoo verstaan.
Maar, zegt eens, hadden die in Holland wat te zeggen?
Zooveel als ik of gij, waar de Grailwbunders leggen.
Wat heeft den Advokaat van Holland omgebracht ?
. Der Godgeleerden Raad en zucht tot meerder macht.
Wat reden was er', dat zij dezen man zoo haatten?
, Hij wild' haar in de kerk het hoog gezäg niet laten.
Wat hadden Hogerbeets en Grotius gedaan?
. Het recht van 't Land en van haar steden voorgestaan.
Deen zij dat buiten last van hare principalen?
Daarover heeft men haar nooit kunnen achterhalen.
Heeft men de Heeren, die zg dienden, iet gedaan?
Men zette ze af, en liet haar onbeschadigd gaan.
Ging dan de meestor vrij, en moest de dienaar lijden ?
In tijden van geweld staat billijkheid ter zijden.
Doe Grotius zich weêr in 't Land begeven had,
En zocht te wonen vrij in de eene of de andre stad ,
Wat deed hem, dat hij geen Landwinning heeft verworven?
Veel rechters waren dood, maar nog niet uitgestorven.
Waarom verzocht hij dat?
Hij meende, dat hiJ most
Zijn vaderland voldoen, en zien eerst, of hij kost
Daar vrij en veilig als een stille burger leven,
Eer hy zich in den dienst van vreemden giag be^'evaa.
Vr.
Antio.
Vr.
Antiu,
Vr.
Antw.
Vr.
Ant'W.
Vr.
Antw.
Vr.
Antw.
Fr.
Antw.
Vr.
Antw.
Vr.
Antw.
Vr.
Antw.
Vr.
Antw,
KfW
Door die «stuurlui» toch werd thans, als 't elders ^ heette, dat schip «naar de rechte
haven gestierd»; terwijl «de verkeerde stuurlui meest alle over boord» waren, «of zich
zoo stil hielden, dat men er niet meer van hoorde. De regeering der loffelijke pro-
vincie zeilde nu op het rechte kompas, haar voorgegaan en voorgeschreven bij die
heerlijke en treffelijke mannen, Heer Johan van Oldenbarnevelt, en dat uitmuntend
licht, de Heer Hugo de Groot, wiens zoon onze magnifique en groote stad heeft ver-
eerd met het ampt van haren pensionaris. Zelfs de HH. burgemeesteren der stad
Rotterdam hebben toegestaan, in hare stad openbaarlijk te vertoonen de Vermoorde
Onnoozelheid, zijnde de tragedie van den griekschen Falemedes, waarin klaarlijk ver-
toond werd de onnoozele en onrechtvaardige dood van onzen hollandschen Palamedes,
Oldenbarnevelt. Dus schikken zich alle dingen in Holland naar de oude, vrije, en
wettelijke, hoewel vóór dezen schandelijk onderdrukte en verkrachte regeering, eer-
tijds zoo heerlijk, onwedersprekelijk, en onberispelijk verdedigd door den gezegden
Heer Hugo de Groot, in zijn nooit volprezen Apologie». Zoo was alles over en weder
van de oude herinneringen en hare toepassing op de hedendaagsche dingen vervuld,
en terwijl van de eene zij de hollandsche vrijheid tegen de aanmatiging der Stad-
houders verdedigd werd', was van de andere het oude schimpschrift der Gulden Legende
iV ·
VS«
. > κ
1 Zie het reeds aangehaalde Hollands Meuwjaer, enz. Gedr. in het vrye Holland voor de vrye
Patriotten, 1664. , , - j
3 Mollandse Vrijheid verdedigt tegen de usurpacie der Stadhouders, zijnde een verhaal mn rfe scnen-
dige handelingen derzelver tegen de leste en vroomste voorstanders der gezeide vrijheid, in een t'zamen"
.praal· van drie personen, varende van Leiden op Haarlem. Door H. v. V. Het eerste deel. Gedr.
voor Loevestein, by Lieven van Vrüheid. 1608. In 't volgende jaar van een tweede deel gevolgd.
y
lÜä
. 1
BES VABERLANBS. 681
SM Jan weder opgerakeld on herdrukt Het eerste .ag ju.st naar
aanleiding van 't laatste het licht. Een Amslerdammer. met een Zeeuw en Hagenaar
in de taarlemn,er schuit varende, .ag er dien leeuw in zitten lez,en en vraagde hem
naar bescheid. Op 't vernemen van den titel, door den Hagenaar als -Μ™ »»
oud vilein en goddeloos pasqnil» toegelicht, riep hij uit: «Is het dat boekje! Wel,
wat mogen de lui al weder op de been brengen? Waartoe kan dat goed doen? Men
spreekt nu immers geen kwaad van dien ondeu Heer meer». - «Het scln,nt,>, ant-
woordde dc Hagenaar, «dat er nog boo^ menschen genoeg in Holland rijn die, haar
boosheid niet kunnende in 't werk stellen, haar met schenden cn lasteren behelpen».-
De Zeeuw zegt intusschen, dat hij «dikwijls dien Barnovelt voor den grootst™ ver-
rader des lands heeft hoeren uitmaken. Wij weten», bekent hij gulweg, «m Zeeland
anders niet, of hij is de grootste schelm ter wereld geweest». - Boch de Hagenaar
weet hem beter in te lichten: «Barnevelt is geen verrader geweest» - zoo verklaart
hii - «maar een getrouw en ijverig voorstander van onze hollandsehe wetten cn pr.-
vUe^iën; hij was onkreukbaar in die voor te staan, en onwankelbaar in hel hand-
havl van de Hoogheid en do Soevereiniteit van de Landen. Hij heeft altoos ook een
getrouw dienaar geweest van Zijn Exc" Prins Maurits, cn voorname oorzaak van njn
opkomst ten tijde van den Graat van Leicester, maar is van denzelvcn Pr,ns Eaur. s
kwalijk geloond geweest, enz. Ik heb expres, om in do schuit te lezen, mcégebracht
een oud vertoog van den H'. van Oldenbarnevelt, korts vMr zijn gevangems aan de
HH Stalen van Holland overgeleverd, dal nu lot een goed tijdverdrijf wel zal te pas
komen». Na medcdceling daarvan zegt hij, hoe dit «zoo klaar als de dag betoont,
dat men dien ouden en trouwen Heer het grootste geweld en overlasl heeft aange-
daan», enz. Ze doorloopen dan zijn verdere geschiedenis, vcrklarin^n en schafturen
nog, zoodat de verraste Zeeuw weldra uitbarst in do woorden: «Wel oe rs Holland
Jn zoo verkeerd en verduiveld geweest? Zoo een man te vangen »f -h e.
stellen, ik kan dit „iet verstaan. Wie zo» gelooven, dal dit in Holan gebeurd wa^?
Het is waarachtig niet om te gelooven». In de zoogenoemde «gulden Legende» werd
als bekend is, op de vuilaardigste cn nielsbcduidendsle wijs over z,jn herkomst cn
die zijner edelaardige vrouw geschimpt, zijn vader als Gerritjen Sle^t en manslager
op de kaak gesteld, en van haar bloedschendige geboorte - „aar I gerucht l.ep -
oïgchaald; dingen, waarvoor _ al wilde men zc aannemen - geen - "e.den l«h
aalprakelijk konden zijn ^ Ook zijn verdere gcslachtslcden, broeders, zusters, zonen,
iVe deel, Ie stuk.
-ocr page 689-682 alCxemeene geschiedenis
kwamen er niet in vrij, en werden er op de lasteriykste wijs in aangerand, terwijl
hem-zelf natuurlijk al zijn handelingen van vroeger en later tijd ten kwaadste wer-
den uitgeduid en verdraaid. Geen wonder dat men zich over den herdruk veront-
waardigde , en deze zelfs bij geestverwanten ten halve slechts instemming vond. Zoo liet
zich de Geldersman ook, in gesprek met den Rotterdammer, over 't eerste deel der
Hollandsche Vrijheid hooren: «Men behoeft de nieuwe Sint-Jans legende niet op te
halen», zonder welke genoeg bleek «wat van Barnevelts famihe en afkomst was; doch
dat zeit weinig, daar zijnder meer van laag tot hoog gekomen; maar de kunst is,
zich daar wel in te houden» ^ Beiden deden dan zelf trouwens het noodige af, en
lieten 't aan geen beuzelpraatjens ontbreken. Zoo vertelde de Rotterdammer o. a.,
dat «Barneveld Agrippa's» was. — «Wat is dat, vriend?» vraagde de Geldersman, en
kreeg tot antwoord: «Agrippa's dat is iemand die tegens de nature geboren is, en
met de voeten nederwaarts komt, en dezen, naar.de getuigenis der naturalisten, heb-
scherpzinnig opstel "over de Historie van liet Leven en Sterven van Joh. v. Old." {Bijdragen mor
Vaderl. Geschiedenis en Oudheidhunde, N. R. IX, bl. 119 en vv.), met name dit laatste punt op
nieuw als een grief tegen hem te zien opvatten, hem er gebrek aan "kieacliheid" voor ten laste te
zien leggen, en hem te hooren verwijten, dat hij "ter liefde van geldelijk voordeel over een defect
in de genealogie van zijn aanstaande (zou) zijn heengestapt". Hij acht «ter kenteekening van den
Staatsman (dit) feit niet zonder beteekenis", en meent, dat «hoezeer wij den grooten man vereeren,
wü toch het oog niet mogen sluiten voor zijn gehrehen^ en wü het der waarheid verschuldigd zijn,
ook datgene op te merken, wat tegen hem schijnt te pleiten". Juist echter, dat wij Uer met een
gehreh zijnerzijds, en iets dat tegen hem pleit, te doen zouden hebben, mag met volle recht weer-
sproken worden. Dat Oldenbarnevelt zijne hem ten volle waardig gebleken gade trouwde, was, als
hü in zijn brief aan de Staten nadrukkelijk zegt, omdat hij "behagen hadde in de persoon", die hem
daarenboven, wat hem niet onwelkom behoefde te zijn, doch zonder dien eersten en afdoenden grond
geen gewicht in de schaal kon leggen, wat geld en goed aanbracht. Zou hy nu zijn liefde en die der
vrouw züner keuze, aan 't maatschappelijk vooroordeel hebben moeten opofferen, dat zich aan haar
vermeende herkomst hechtte? Integendeel verdient hij allen lof, dat hij zich boven dat vooroordeel
verhief, en een onschuldig en edelaardig wezen niet boeten liet voor de doemwaardige schuld — als
er daarvan bleek — harer ouders. In plaats van den blaam van onkieschheid voor deze onbevoor-
oordeelde handelwijs, komt er hem de onvoorwaardelijkste lof voor toe, dat hij de inspraak van zijn
hart en verstand beiden tegenover een maatschappelijk «defect in de genealogie", dat hij daarenbo-
ven als zoodanig «door autoriteit van den soevereinen rechter" nog kon doen wegnemen, gehoor gaf,
en de vrouw koos, die hem in alle opzichten paste. — Wat de tweede grief ïder Legende, zijn
vaders wangedrag, betreft, even als wel niemand er ooit aan gedacht heeft G, K. van Hogendorp
dat van zijn vader te laste te leggen — en Gerritjen Slecht had al heel «slecht" moeten zijn, als
hij met een ellendeling, in den volöten zin des woords, als gene, op één lyn zou mogen gesteld
worden — evenmin kan ook Oldenbarnevelt aansprakelijk zijn voor 't geen zijn vader mag hebben
misdaan, en 't zy hij dan een "osseweider" of «doodslager" of beide was.
» TsamenspraecTc tusschen een Έ. en een G, over d'hollaniscUe gepretendeerde Vryheijt. 'sHertogen-
bOBch, in de stadt Wesel, voor Hardebol Ondanck. Anno 1663.
ί
des vaderlands. 83
ben gemeenlijk een ongelukkig einde. Dus was Nero geboren, die zoo een gruwzaam
leven leidde en een zoo schrikkeiyk einde had; Olivier Gromwell was ook Agrippa's,
en wat gruwzaam onheils heeft hij niet verwekt!» — «Zijn dat Agrippa's», zegt de
Geldersman, «zulks heb ik nooit geweten; o, ik zoude dan wel gelooven, dat er te
dezer tijd nog wel sommigen in 't Land zijn, door de wonderen, die men vermeent,
welke ook met de voelen eerst geboren zijn». — «Ik ken der», herneemt de Rotter-
dammer, in onmiskenbare zinspehng op den grooten bewindsman van den dag, «ik
kender altijd een, dat al een wonderbaarliike haan is, en ik geloof, dat hij gelaarsd
en gespoord, met voeten en beenen ook zoo eerst ter wereld is gekomen; doch ik
zal hem niet noemen. Hij zal apparentelijk nog zoo vreemd kraayen, dat hij hem
zelf wel zal doen kennen; wij zullen dat laten rusten en buiten spoor niet gaan».—
«Het considerabelste en exemplaarste», zegt, na nog wat verder gebeuzel, de Gelders-
man, «is, dat zulke geringe hooggesteigerde rijkdommen en stalen zoo schandelijk
ter neder plotsen, gelijkerwijs als de hoogmoedige Lucifer; de onnoozele kinders, lang
nog na Barnevelts rechtvaardige senlencie, zongen een liedeken, daarvan ik dit vol-
gende hebbe onthouden:
D'oude Jan van Barnevelt, Ridder, Heer van den Tempel,
Is gevallen uit zijn Staat Door Lucifers exempel".
Bij een tweede trekschuitreis zetten zij hun stichtelijk onderhoud voort, en komen
ook op de toestanden en geschriften in rijm en onrijm van den dag te spreken.
«Lieve», zegt de Rotterdammer, «ziet eens, hoe dat de Arminianen schoffermuilen;
men zoude haast zeggen, dat haar haan koning kraail, en Barnevelt wederom op
den troon zal». — «Lieve Nederianders, wacht u voor de vuurstokers!» roept de
Geldersman dan uit, en de Rotterdammer wijst dreigend «op dat heilzaam tuchthuis
te Loevestein». — «Al 't Arminiaansch schrijven en wrijven», zegt de eerste ten
slotte, «zie. ik, dat langer niet verrichten zal: de getrouwe Patriotten zijn de eogen
gezalfd, ze zien de menées en landverderfelijke maximen, en zullen haar vqor al t zel-
vige wel hoeden». Mocht men echter 't «Armiaansche paard» willen binnentrekken,
dan meent de ander had men daartegen het «Palladium, dat zijn de wijze Hoogmog.
HH. Staten-generaal; zoo lang die in staat'zijn, zal de Republiek tegens al deze
booze maximen bestaan. En zij zullen als staatsgeneesmeesters met de fakkelkaars
• des vernufts de ongezondheden des Lands zien, en het broeyende krokodilsei der oude
schendige praktijken in den dop vertrappen». — «Ik twijfel dienaangaande geensins»,
zegt de gerustgestelde Geldersman, «aan de wijze voorzichtigheid der algemeene Door-
luchtige Heeren en regenten»."
' Vervolgh fSamenspraecJc, ald. 1663.
-ocr page 691-684 alCxemeene geschiedenis
Tntusschen was er door de tegenpartij , onder den naam van «den Schotschen Duivel»,
een vinnig schimpschrift uitgegeven, waarin de verschillende geschriften der andere
werden gehekeld en ter verantwoording van «'t lltrechtsche presbyterie» en «de les-
sen en legenden» van Voetius-zelf, als «aartsmuitmeester», gesteld ^ Want is't, als men
er schreef, «de man-zelf niet, 't is een van zyn Utertsclie of Zeeuwsche echte zonen,
zoo net komt alles met zijn gewoonlijk zeggen en drijven overeen. Met zulken vrucht
heeft men gesabbatizeerd en gekatechizeerd. Is nu (echter) Barnevelt verrezen, zoo
is er, tegen (zijn) dank, een meester verrezen, die 't kw4 bloed purgeere van wrok-
ken en vijandschappen, welke dus lange de gemoederen zoo hevig ontstellen. Uit
Holland moet het heil komen, als uit Sion alleen, door Gods gracie, daartoe gesteld.
O, dan welzalige verrijzenisse! Want, uitgenomen uwe verbhnde en begoochelde kate-
chizanten, kan men voor kundigen de tegenwoordige regenten niet hooger verheffen,
als die met Barnevelt gelijk te stellen, den patriarch en martelaar van onze vrijheid. Voor
onkundigen kan men Barnevelt niet beter zuiveren, als met hem gelijk te stellen
den tegenwoordigen regenten van Holland; zijn die behouders en vaders van Land en
kerk, in 't betrachten van de hoogheid, vrijheid, vrede en welstand van 'tLand, en
't voorstaan van de Kerk na alle zedelijkheid, en 't weren en breidelen van (zijnen)
verderfelijken geest, gelijk Goddank de waarheid is, zoo was 't Barnevelt ook. Wat
argwaan valt er op 's Lands Stalen, die 't Gemeenebeste zoo loffelijk bewaard hebben?
Honderden van Raadspersonen uit de Edelen en Steden stemmen daarover; geen
schijn, dat die voor 't meerendeel verraders zijn of verraders konden toestemmen.
Maar ze worden, zou Voetius zeggen, misleid, gelijk weleer, ook nu door den verre-
zen Barnevelt. Ja, 't zijn kinderen, gekken, blinde hummelingen; de Schotsche Dui-
vel zal hun brillen opzetten en haar pedagoog zijn. Daar liggen de mosselen, dat zo
magider mster ontwassen zijn, en zijn schotschen Katechismus voor geen Evangehe
laten gelden. Gereformeerde harten, hollandsche patriotten, onderzoekt het; gij zult
bevinden, dat uw welstand, vrede, wijsheid, luister, ontlasting, het eenig wit en
oogmerk is, daar uwe regenten op toeleggen, zonder dat ze evenwel voor u, voor
haar, haar recht en hoogheid, iet beoogen en begeeren, of ze maken 't met hare
bondgenooten in gelijken graad gemeen. Zouden die, of eenige derzelven, voor ge-
meene vrijheid een gemeene slavernij kiezen, houdt gij 't met de vrijheid! Daar heeft
men zoolang om gevochten. Holland en Zeeland hebben ze vóór andren bevochten;
willen die ondankbaar zijn, van 't beneficie renunciaeren, houdt gij ze in waarde;
fei- -
! ' ■
•jiei-feitr··"
. Den ScMen Duyvel hetahlert in den ^err. Barnevelt, äe gulden Legende, den led. Inef en
,ulke hrandMften meer, met alle zi>ne jesiätisohe maximen van HFreslyterhoU Con.enmt en t Otr.
Treslytery, uyt de gemeene lessen en legenden ^an Gisb. Voetius, Aerismugimeester. Tot Utrecht, voor
Jan Neef, boeckhandelaav in de Peperstraat. Anno 1663.
des vaderlands. 685
ze is dier gekocht en nog geld waard. Afgunst benijdt en disputeert de vrijheid,
omdat ze voordeel in de slavernij ^iet; liever zelf slaafsch wil zijn, als u vnj zien,
omdat ze op uw vrijheid minder kan azen, in gelijke slavernij uw meerder en mees-
ter in gelijke vrijheid, door Gods zegen, uw minder is. Maar de schotsche Duivel
bestrijdt uw vrijheid, uit schroom voor zijn gewisse en vreeze voor zijn Pausdom. Hij
roept al maar hij meent slavernij. Ik bemin de,unie, maar ik haat (b
slavernij. Vrijheid is de ware band en 't oogmerk van de unie; in slavernij deugt en
duurt geen unie. Die de unie verder trekken als tot gemeene vrijheidsbescherming,
beoogen noch vrijheid noch unie, machineeren op de vrijheid onder den naam van
d'unie. 't Geweld van 't jaar '18, van 't jaar '50, was al unie, om d'unie. Nu is 't,
al weêraan, al unie. De Heeren Friezen, tot nog toe kregel voor de vrijheid, in 't
jaar '18 nog mannen,, gaan de stok nu trekken tegen Hollands vrijheid, geven de
hare over, binnen aan de Kerk, buiten aan de Generaliteit; maar men moet het
den HH. Friezen ten goede houden: zy hebben een Stadhouder verwacht, gij uw
heil van de hollandsche - niet van de friesche, niet van de generale - Staten,
en kent ze, eert ze die God over u gesteld heeft; dat zal uw welvaart zgn. - Onaan-
gezien al het achteruitspelen wil het oude spel in Holland al weêr op den wagen
komen. De Schotsche Duivel is al doende met het voorspel: eerst speelt men met
papieren, daarna met rapieren. Geeft het spel geen ruimte, Hollandsche Wachters,
gij zijt immers genoeg geleerd; wordt de schotsche Duivel 't spel meester, leelijke
parten zal men u spelen; de verrezen Barnevelt is bij hem met den anderen al ver-
wezen, nevens al zijn deugdgenooten, die aan de vrijheid van't Vaderland, boven ge-
meene stuurlui, schuld hebben. Zijne klachten zijn dreigementen; terwijl hg verhaalt
wat er geschiedt tegen zijn wille, voorzeit hij met eenen wat hij doen zal, zoo hij
komen kan tot zijn wiUe; en 't geen uwe voorzaten wedervaren is, dat ulieden, als
hare voetstappen volgende, ook wedervaren zal. - Wilt gij», vraagt men vervolgens,
zich tot dc tegenpartij wendende - /<wilt gij van factie spreken, die uw professie
van factie maakt, enkel factie leest en preêkt, al uw leven in factie versleten hebt,
onlangs y^n factie overwonnen, factiem gedoemd en gecorrigeerd, nog met ruiters
en knechten moet bewaard worden? Wat blazen deze uwe libellen ύ^ factie en uäitie
tegen de wettige machten van den Lande, om Staat en Kerk op zijn Schotsch weêr-
aan 't onderste boven te werpen. Maar noemt eens een eenig stuk van factie, een
cenig feit tegen de Unie, 's Lands en Gods wetten, begaan bij de remonstrantsche
regenten; weêrlegt een eenig kapittel van Grotii Apologie, en ik zal zeggen: den
eenen is zoo goed als den ander, hoewel ik er u tien, ja, honderd tegen één kan
leveren! - De heele raad van uwe schotsche kerken is enkel wereldsch beleid, om
overhand te hebben en te houden, niet door waarheid, reden, schriftuur, kristelijke
deugden, maar door valschheid, lastering,' meesterschap, scheuring, geweld, en factie.
686 alCxemeene geschiedenis
In Engeland en Schotland is dit openbaar, gij durft het niet ontkennen; Ie yergeefs
zult gij het ontkennen na die bevinding in Holland, en, ik neem aan het waar te
maken, de Schotsche Duivel zal ook niet nalaten het openbaar te maken, tenzij
het God, dat ik wensche en hope, hem verhindert tot 's Lands rust en beste! —
God is een God des Vredes, de vreedzamen zullen Gods kinderen genaamd Avorden.
Andere landen varen w^el. Holland moet leven bij Trede, verplicht door een zahge
noodwendigheid, om dien, als haar hoogste interest, overal te zoeken, voor zijne
commerciën door alle landen. Door Gods genade, der Staten en des verrezen Barne-
Yelts kloek bestier, heeft het Land, na vele en zware ontmoetingen, glorieuze en ge-
wenschte vrede Tan buiten met alle Koningen, Prinsen, en Staten. Deze vrede zal
beklijven door Trede Tan binnen, die alleen resteert, om den Slaat, bij Godes zegen,
ontzaggelijk en onTerwinlijk tegen alle vijanden te maken, en niet geTonden kan
worden als door Trede in de kerken, 't afschaffen Tan paperij 't smoren Tan alle
kwade impressie, alle partijschap en Tijandschap Tan religie, en 't herstellen Tan de
broederlijke affectie onder alle Protestanten en Evangelisch gezinden. Niet alleen Hol-
land, maar al de wereld zoude een hcht en heil opgaan, uit zulken exempel en
resolucie. Papen zouden tegenspreken en tegenstreven; maar uw werk, doorluchtige
Staten, is, uw volk en uzelf te vrijen, en uw Land te bevredigen. God heeft u,
door voorspoedige raadslagen, de handen niet ledig gemaakt, om ledig te zitten; 't is
grooter, dat er te doen is voor uwe grootmogendheid en grootmoedigheid, als dat er
gedaan is; en door 't gene te doen is, moet bestaan al dat er gedaan is, ook de
Staat en uwe personen. Komen deze geringe letteren ook tot uwe hooge handen, zoo
ontvangt dit kort oodmoedig vertoog, hoewel uitberstende bij geval, met gunstige
ooren, Tan een uwer geringste onderdanen, maar— des zg de Hemel getuige! — in
Hef of leed beste patriotten, die eerst Toor God, daarna Toor uwe hoogheid en 't
Vaderland, nevens zijne Toorouders, daarin beproefd, goed en bloed gering acht; die
niet TOor, maar tegen partijschap krijt, en met lijf en ziel het beste betracht, dat
waarlijk gemeen is». — En dan weder zich tot partij wendende: «gij Terdient boón-
brood, schotsche werTel- en tuimelgeest, Toor de goede nieuwmaren van BarneTelt,
Fivß de Terrezen BarneTelt! Vive Voetius, ook tegen zyn dank, om 't heil te beleTen,
dat God den Lande, der Kerke, der Kristenheid belooft door 't wonder van die Tcr-
rijzenis, tot allemans Treugde, niemands droefheid, als die zich Tcrheugen in andren
te bedrocTen. Hoe klaagt gij zoo bitterlijk oTer Gods werken, lieve Voeti, de ver-
rezen Barnevelt lacht immers witf zal u geen kwaad doen; hij moet ook niet, als
i',
M:
> Versta priésterdwang, geestelijke tyrannie, naar de vroeger geuite stelling: "papen zijn papen,
't zij wat fatsoen en coleur haar liap ook heelt. Zoo hebben vast alle kerken haar klein of groot
Pausdom of immers hare Papen: arminiaansche, calvinische, engelsche, schotsche, luthersche Papen .
des vaderlands. 687
gij maar kunt lalen, anderen en u zeiven kwaad te doen! — Vreest niet, lieve Voeli,
niemand als u zeiven; gij hebt geen vijand als van binnen, den Schotsclien Duivel.
Ik zweer 't u bij alle Heiligen, ik ben u borge met al mijn vrienden, u zal geen
leed geschieden, als gij 't u zeiven niet en doet. De verrezen Barneveld, wil hij leven,
moet ook laten leven, en beide te zamen zal hij 't willen, is hij de rechte Barne-
velt. Maar de Schotsehe Duivel, uw spiritus familiaris, moet ruimen. Treurt daar
niet om, 't is t' uwen en ten gemeenen beste, of gij u, met uw eene been in 't
graf, nog bekeerdet van uwe schotsehe zonden, 't welk ik van harte wensche; geen-
sins dat men u doe gelijk gij anderen gedaan hebt, en doen zoudt, hadt gij uw wensch
en wille. — De nederlandsche confessie is goed, de engelsche is goed, de augsburg-
schc is goed, al de protestantsche confessiën zijn goed; elk meent, dat de zijne de
beste is — ook goed; maar anderen, in wat manieren het zij, de zijne te willen
opdringen, is kwaad; om verschil van confessie te scheuren, erger; dwinglandij, ge-
weld , oproer, krijg tegen broeders, tegen wettige overheid daartoe en daarom aan te
stellen, is 't slimste kwaad van alle kwaden. En zoo zijt gij, schotsehe confessie-
papen, kwade kristenen, kwade menschen! Wonderbaarlijke creaturen zijt gijl; gij,
papen, wilt dat u alles geoorloofd zij tegen anderen, uwe hooge overheid niet te com-
mandeeren hebbe over u. Decanons van 't dortsche Synode, waren die niet een
nieuw ongehoord schrift, om te onderteekenen ? Blaar niet ongefondeerd, zult gij zeg-
gen; een ander zal zeggen: ja. W^ie zal nu rechter zijn? Als ons onderdanen d'Over-
heid iets op leit, staat het aan ons te oordeelen, of 't gefondeerd zij of niet? Zijt
gij, papen, van andere condicie als wij ? of wilt gij doen als de kwa wijven, die wel
niet kunnen ontkennen, dat ze haar man onderdanigheid schuldig zijn, maar deze
exceptie daarop maken, dat ze haar schuldig zijn in alle billijke zaken, maar van
die billijkheid willen oordeelen. Doch hier leit de knoop, paap; gijlieden wilt inde-
pendent zijn van de overheid, en de kerk op uw eigen hand regeeren; maar als ik
een leeraar en geen paap was, dependeerde ik veel liever aan de Overheid als aan
u, papen. Niet importuner en intolerabler dan 't papenjuk, voor die onder de papen
geen paap wil zijn met de papen. Degelijke, bescheidene, verstandige leeraars, die,
onder een hoop papen vervallen, niet paapsch kunnen zijn, zouden er van weten te '
spreken. — Ondertusschen, eerwaardige Voeti, bevele ik u van herten Gode lot beter
zinnen, als een van uw meeste vrinden en meeste vijanden, hebbende geleerd gebre-
ken en ondeugden, geen personen te haten. Ronde ik u deugd en vriendschap doen,
d'occazie daarvan zou mij aangenaam en lief zijn».
Niet alleen de vrienden en geestverwanten van den «nieuwen Barnevelt» — als
zijne tegenstanders en vijanden hem doopten — kraaiden zoo triomf over den tijde-
lijken zege der hollandsche staatsbeginselen, aan zijn onwrikbare houding en doortas-
tend beleid vooral te danken; ook de fransche gezant, die hem in zijn gansche be-
688 alCxemeene geschiedenis
gasloeg, Uet met „a, er zijn Koning opmerkzaam op Ie maken , m
ziin lot uit te geiden, en de groote schranderheid en persoonlijken m.loed te roemen,
Irmeé hij die „verandering inde openbare gebeden tot stand had gebracht, en ztjne
provincie als dc soeverein had doen erkennen. Wanneer uwe Majes.e.t weten
L,„ _ zoo vervolgde hij, in zijn brief van 30 Maart dezes jaars, waar h, z.eh zoo
„ver hem uitliet ■ - «dat hij maar 36 oud en sedert tien jaar in e grootste be-
dieningen is; dat hij alle bnitenlandsche zoowel als
schranderheid, en, wanneer hij zieh moet doen gelden, gezag bestuurt, hoü tk m,
overtuigd, dat Uwe Majesteit overtuigd zal zijn. hij een man .s van ongeme ne ver-
dl sL » Hij ,vas met dat alles te meer ingenomen, als Be Witt's bu.tenlan sehe
leunde ν or 't oogenblik tevens ten zeerste met de belangen van r,.nkr„k
::„Ï: en .κοη^; onspaansche plannen in Zuid-Nederland stijfde. Spa.e a
gaarne gezien, en zocht dat door zijn gezant, Bon Esteban de Gamar« en zyn ν 1
vrigen secretaris Richard, in dezen tijd te bewerken, dat de vereemg e nederland-
!che provinciën tot een zoo nauw verbond met hare zusters van 't ïmden kwam η
dat de zeventien nederlandsehe gewesten tegenover 'tbuitenland, en met name Frank-
rijk als één Staatslichaam optraden, terwijl daarentegen vooral in Vlaanderen velen
g η gen waren, zich van Spanje af te scheuren, om zieh met de vr^gevochten Noor
dergewesten te vcreenigen, In dien laatsten zin beraadslaagden thans, rn st ,d me
Spanje's voorslagen, De Witt en Estrades, en maakten daartoe zelfs een plan van
verdeeling der spaansche Nederlanden op, dat zij gewapenderhand zouden vcnve en-
liiken De Vereenigde Gewesten zouden daarbij Ostende, Brugge, en omhggende str -
ίίη riangen; FraLrijk Kamerik, Sint-Omer, St. Wyno.bergen, Yeurne, Breupoort.
A^l cn geh el Artezls; terwijl de verdere Spaansche Nederlanden tot een gemeene-
der bescherming van de Yereenigde Nederlanden en Frankrijk, zouden ge.rm
worden. Daar Spanje, naar De Witt Estrades meédeelde met
onder de Staten, maar zelfs „loontrekkende,, aanhangers had, werd dü alles zoo ge
hë Γ mogelijk tusschen beide staatslui besproken, en zocht Estrades van zrjn
FIkr^-vee. vrienden te verschaffen, als hij kon. Hij stelde daar.e zelfs versehe -
L schilders te werk, om het levensgroot portret van den franschen K».n , -
zijn gehoorvertrek prijkte, een paar dozijn maal te ^^^^
meer dan twintig personen reeds om verzocht hadden I Be Kon.ng zeil
■ Sri«.», iie'morim, enz. II, bte. H3. 7 μ ·. home was trouwen» zoo
= Aia.ar, Wz. Dc.e .ela^gsteltog ta de af„eeiamg va. Ζ ^^^J^Znln dozen, waarin
weinig belangoloo,. dat ge«e,de Heeren later te kennen gaven zoo de Ρ ret η ^ ^ ^^
„en L gaf, niet minstens een waarde van 3000 galden badden, men met g«nd wa.,
nemen; zie aW. blz. 220.
-ocr page 696-des vaderlands. 689
daarbij, in /ijn brieven aan Eslrades, van de meest belangelooze zij en met de edel-
aardigste bedoelingen vervuld, voor te stellen, en De Witt tevens zoo hoog mogelijk
te verheffen. Hij verheugde zich — naar hij den 20^" April schreef — «noch die
gevaarlijke nabuur, noch die zoo overmatig heerschzuchtige, naar eens anders Stalen
begeerige Vorst» te zullen blijken, als zijne «benijders met haatlijke vergrooting uit-
strooiden, om alzoo een groote bekommering over zijn macht te verwekken. Ik be-
vinde mij» — schreef hij — «Gode zij dank te wel bedeeld, dan dat ik eenigsins
ongerust zou zijn of een hevig verlangen voeden, om mijne heerschappij verder uit
te breiden». En wat De Witt betrof, achtte hij 't «de beste partij, in deze zaak te
nemen, om het bestier er van in zoo goede handen, als de zijne, over te geven, en
het beleid er van aan zijn ijver en bekwaamheid over te laten. Het blijkt» — zoo
vervolgde hij ·— «dat God hem tot groote zaken heeft doen geboren worden, en ik
geloof ook, dat het niet door het eenvoudig geval is, dal ik in hem zoo'n goeden
vriend bekomen heb , maar door de goddelijke Voorzienigheid, die te goeder uur de
werktuigen beschikt, waarvan hij zich tot de roem der fransche Kroon en het voor-
deel en de zekerheid van de Vereenigde Provinciën bedienen wil» Om de zaak bij
Holland aangenaam te maken, dat alleen in 't verdrag gemoeid was, en zich later
dan op zijn Soevereiniteit beroepen kon, om er -- even als 't verdrag met Engeland
in Cromwells dagen — als een gedane zaak, de verdere provinciën in te lalen be-
rusten, bereisden zoowel De Witt de groote steden van Holland, als Eslrades die van
't Noorderkwartier, waar zijn regiment in betaling lag; terwijl de eerste daarenboven
op 't buitengoed van zijn oom van Zuidpolsbroek een onderhoud met eenige holland-
sche beeren had, die hij vooral op 't gevaar wees, dat er voor de Krislenheid in 'i
algemeen en Oostenrijk in 't byzonder van den Turk te wachten was, als deze zich,
gelijk oogenschijnlijk bleek, weldra tot aan de grenzen van Duitschland zou hebben
uitgebreid, en dit daardoor te zwak worden, Spanje in de Nederlanden bij te springen.
Een verbond met Frankrijk zóu, met het oog op die Nederlanden, 't verkieslijkst
zijn, te meer nu er sprake was, dat de duitsche Keizer met de infante van Spanje
huwen zou, en er alle kans was dat Frankrijk, bij 't afsterven van den spaanschen Koning
en de slechte gezondheid van zijn jongen troonopvolger, zijn aanspraak op die Neder-
landen, na den dood van beiden, zou doen gelden. Koning Lodewijk trouwens was
zelf althans zoo nauwgezet, dat hij, bij 't nader ontwerpen van het beoogde verdrag,
en gelijk dit door De AVitt was opgesteld, Estrades bepaaldelijk op de onvoegzaamheid
opmerkzaam maakte, om in een verdrag op de eene plaats te bepalen, dat men ge-
zind was, de laatste, met een land, als hier Spanje, gesloten overeenkomst heilig te
houden, en op een andere plaats bepalingen met een derde, gelijk hier met Holland, om-
> Aldaar, blz. 300.
IVc deel, 1® stuk.
87
-ocr page 697-690 alCxemeene geschiedenis
,7cnl Vlaanderen te maken, .lie daar lijnrecht meê in slrijd waren. Er was, meende
hil den Staten z.oovcel als hem .elf aan gelegen, dat men hun .00 iets nimmer
te laste kon leggen. Wel zon men kunnen .eggen, dat .nlke bepalingen ten u.lers e
geheim konden blijven; maar al kon men "t een tijd lang geheim honden, voor de ·
nakomelingschap zou het toeh uitlekken, en er waren in elk geval dingen welker
uilvoering goed, doch ze in geschrifte te stellen, kwaad was, Zeker ware hem voor
zijn eigen fransche belang niets wenschelijker, dan dat Vlaanderen cr zich van Stande
a'an op toelei, om de Spanjaards naar huis te zenden, en hem van hun slechte nabuur-
schap in 't Noorden te ontslaan, en ieder redmiddel zou hem daarom welkom wezen,
dat dit in de hand werkte, zonder tot dergeVgke lijnrecht tegen elkander indrnischende be-
palingen , die zich met gecnerlei glimp van recht lieten kleuren, te komen Hg zond
daarom een gewijzigd ontwerp, waarin dergelijke „onvoegzaamheid» vermeden werd,
doch dat, wat de slotsom betrof, op 't zelfde neérkwam, en waacm «de Konmg en
de HH Staten (van Holland) verklaarden, dat zij, ofschoon in den tegenwoord.gen
„aat der wereldsche zaken aanmerkende, dat door Gods goedheid de meeste knsten
Koninkrijken en Staten een diepe rust genoten, die alleen in eenige afgelegen oorden
van Europa gestoord was, het nochtans te duchten vonden, dat bij 't openvallen der
spaansche Kroon hel Kristendom in dezelfde wanorde, ongevallen, en rampen zou
kunnen vervallen, waaruit men zoo gelukkig geweest was, het door den vrede van
Munster en dien der Pyreneën met zooveel moeite te redden; dat Zijne Majesteit en de
Staten, door een voorziening en verhoeding, hunne groote wijsheid waardig, des oorbaar
geacht hadden, zich door een nieuwen en nauweren band Ie verbinden, en opda
hunne vriendschap nimmer door eenig toeval gestoord werd, te zamen, van nu at
aan, geregeld en vastgesteld hadden, hoe omtrent de tien nederlandsche provncren,
onder beheer van Spanje, te bandelen. In welker bestaan en houding Komng en
Staten toch zoo'n aanmerkelijk belang hadden, het geval plaats grijpende der spaansche
troonsopvolging, die alsdan on«eérspreMiJk, .okene alle reeU « UlUßke^ä, aan Ζ ne
Majesteit zL toekomen, bij de krachteloosheid en nietigheid van
der fransche Koningin, v66r zij naar Frankr^k kwam, ^e.erst, en bij gebrek d
vervulling door Spanje van verschillende voorwaarden, bij t ^^^^^^^^
gen, en waarop die vermeende afstand geen betrekking had. Z„nde dit ales z o
onneklaar e„ ook bij de ingezetenen van Vlaanderen een zoo
„is men wist, reeds cenige der voornaamsten hunner beraad^aagd ^^οη ov^
middelen, om zich tegen de hen dan bedreigende onheilen te h-chermen η z, V.
verstandigst hadden geoordeeld, van nu af aan te besluiten, - J
Gemeenebest in Cantons te vereenigen, met de HH. Staten en onder ;
scherming verbonden; daar zij door een pijnlijke ondervindmg ^^
sedert anderhalve eeuw, onder beheer van den huize Ooslenr.jk geraakt, hun
s t^^iS \' :
I
- ί
4
BES VABERIANBS. 69»
sÏihlT^en bloedig toonecl van oorlog, eUcnde, ea verwoesting geworden was.
De oprecKte genegenheid, dat land, door den Koning en de HH. Staten toegedragen,
en het verlangen van Z. M. om hnnne vriendschap en eendracht te verduurzamen,
.onder dat eenige argwaan ot machtsvergrooting daarin verandering zou linnen
brengen, hadden Z, M., met het oog op de HH. Staten, bewogen, om te bewilhgen,
dat ingeval der openvalling dier troonsopvolging, 7. M. geen gebruik maken v^
zijn volslagen rechten op die nederlandsche provinciën, maar hij er zich, door een m -
„erksel zijner .onderlinge gematigdheid, meé tevreden zou stellen, haar .n.ezetenen te
zien vriiworden door 't stichten van een nieuw Gemeenebest, met <Ue HH. Staten,
onder beschutting van Z^ne H. verbonden, met uitzondering aUeen van ee^e wei-
nige vestingen, die Z. M. tot beter dekking der grenzen van zijn konmkrijk en tot
2 meerder zekerheid te stade kwamen, en eenige andere, die Z. M., onaangezten
ie rechten, mede bewilligde, tot meerder zekerheid der Staten, in hun e.gendom
te laten, gelijk hierna volgen zou. In aanmerking daarvan hadden die HH. Staten ztch
vriiwiUig bij dit verdrag verhonden, met Zijne Majesteit eenstemmig te handele«
en met al hun vermogen zijn edelmoedige oogmerken te ondersteunen, onder de vol-
sende bepalingen : , c
1 verklaren Z. M. en HH, Staten, gezind te zijn, de laatste verdragen, met Spanje
gemaakt, heiUg in acht te zullen nemen, zonder den oorlog in de Nederlanden te
Lengen, dan in ge,al de rechten Zijner Majesteit, uit hoofde der Konmgtn, Zijne
gemalin, in werking treden. 2. Wanneer de opvolging der spaansche kroon, ten be-
Leve der Koningin, openvalt, v66r de ingezetenen van Vlaanderen het beslmt ge-
nomen mochten helAen, waartoe zij genegen schijnen, om zich tot een vrij Gemeene-
best te maken, ten einde de onheilen, waarmeé zij bedreigd worden, te verhoeden;
zal men, daar alle rechten van die kroon Zijner Majesteit zullen toekomen, en Zijne
Majesteit er naar welgevallen gebruik van .al kunnen maken, eemgnn. du
laaUie vredesverdragen te overtreden, gezegde tien provinciën zich tot Canto.« en een
vrij gemeenebest laten vormen, en zuUen Z. M. en HH. Staten daar des noods
zei geweld en wapenen toe gebruiken, zoo om ze daartoe te doen besluiten als
tegen allen, die er zich tegen mochten willen verzetten. 3. En nadien er, om de boven
bijgebrachte redenen, Z. M. en HH. Staten bij die verandering en nieuvven vorm der
nederlandsche zaken, kennelijk aan gelegen is, hun grenzen wél te dekken tegen de
vreemde mogendheden, die er zich in mochten willen mengen, zullen zij alle moge-
lijke pogingen aanwenden, om in Zijner Majesteits handen te stellen de sleden en
vestingen van Kamerik, Aire, Nieuwpoort, Veurne, en de kasteleiniën van Cassel,
Belle, en Poperingen; en in handen der HH. Staten: Ostende, Plassendaal, Brugge,
Bamme, en Blankenberg, met hetgeen Spanje thans in de geldersehe kwartieren van
Overmaze bezit, beneffens de kasteelen van Navaigne en Argenteau, met toebehooren».
692 alCxemeene geschiedenis
Hoe belangeloos zich de fransche Koning voordeed, de wijze vooral, vi^aarop hij zich
over de onweêrsprekelijke rechten zijner Koningin uille, kon niet anders dan arg-
waan wekken', en moest niet onnatuurlijk doen huiveren, zich in een verbond met
hem in te laten, waarbij men voor die rechten instond. De Witt verheelde dan ook
zijn bezwaren te dien opzichte aan Estrades niet, en zocht die in een nieuw ontwerp
zijnerzijds te ontduiken, dat daardoor echter voor den Konmg minder smakelijk werd.
Van Spanje's zij zocht men tevens de Staten met toenemenden aandrang tot een ver-
werend verbond der 17 nederlandsche gewesten te belezen, dat Frankrijks toorn niet
minder dan achterdocht wekte, en Koning Lodewijk in zijn brieven aan zijn gezant
op den hevigsten toon deed uitvaren. «Niets kan verstandiger, noch krachtiger zijn»,
schreef hij hem, «dan 't geen gij De Witt omtrent dat verbond te gemoet gevoerd
hebt, door vooral op de tegenwoordige zwakheid van Spanje, de teleurstelling van
Frankrijk te Manster, en mijne hooge gcvoeHgheid over een dergelijke nieuwe ver-
vreemding te wijzen, en hoeveel grooter zekerheid mijn algemeene waarborg, die hun
Staat reeds van een oorlog met Engeland bevrijd heeft, dan dat hun voorgespiegeld
verbond zou geven. Ik zal er echter nog bijvoegen wat gij intusschen vooralsnog voor
u moet houden, dat, zoo de Staten-generaal, na een jaar lang mijne vriendschap,
verbond, en bescherming gevraagd, en met allerlei voordeelen verkregen te hebben,
in staat waren , mij zulk een ongelijk te doen en zelfs in een tijdsomstandigheid, dat
ik om hunnentwil en met een onlaatzucUigJiekl, die haast geen morheeU heeft, met
hen te goeder trouw wel wil overeenkomen, dat een groote Staat, die mij en mijn
zoon t'eeniger tijd weltig kon toekomen, vrij wordt; — dat het dan daarmede niet zoo
als met den vrede van Munster zou ailoopen, en het minste, waarin ik mijn gevoe-
ligheid over zoo'n onheusche handelwijs zou toonen, wezen zou om te verbreken al
wat ik in dat verdrag bepa'ald heb, den schepen van hun Staal allen handel in mijn
rijk te verbieden, mij ten nauwste met Engeland te verbinden, en den Engelsehen
al den koophandel in handen te stellen, dien mijn onderdanen, bij gebrek vooralsnog
van een voldoend aantal schepen, niet kunnen drijven ^ Ik wil niet, dat de Heer De
Witt mij door den molik van dal verbond overhalc tot alles wat hij verlangt en wanneer
het hem goed dunkt: myne zaken staan zoo niet geschapen. Ik weet, wie ik ben,
en dat men mijne vriendschap zoeken moet, die denzulken, die haar verkregen heb-
ben, nutter is dan de hunne mij; en dat daarom zij, die haar verhezen, meer ver-
liezen dan ik ΛVanneer gij echter — vervolgde hij in alle voorzichtigheid — met
den Heer De Wilt spreekt, «zou ik niet willen, dat hij uit uw gesprek mocht kunnen
H>
-Ή.
<
im
■ ja-.r·
' Brieven, enz., t. pl. bl. 313.
' AWaar, bl. 356.
des vaderlands. 693
opmaken, dat ik bij het overlijden van den spaanscben Koning gewuUjk den oorlog
in de (spaansche) Nederlanden brengen zou; daar ik inderdaad die gedachte niet heb;
maar dat hij veeleer begreep, gelijk het waar is, dat ik, zoo dat geval plaats greep,
zoo slechts de Spanjaards mij geen onrecht wilden doen, door de Koningin van haar
huwUjksgift en alle opvolging te ontzetten, gewillig tot alle soort van redelijk verge-
lijk zou verstaan, en de HH. Staten zou vertrouwen, zoo zij dan niet in eenig verbond
tegen mij getreden waren; 't geen daarenboven een nieuwe zeer krachtige reden is,
waarvan gij u bedienen kunt, om hen van het doen van dien stap af te brengen,
die hen terstond van een bemiddeling zou uitsluiten, waarin zij tot algemeen
welzijn en rust van veel nut konden zyn» Welke «krachtige» redenen of schijn-
gronden de Koning echter ook zocht bij te brengen, of welk een dreigenden toon hij
aansloeg. De Witt was, naar Estrades-zelf hem deed opmerken ^ een man van te
veel doorzicht, dan dat hij zich zoo bij den neus zou laten leiden; en hoewel Koning
Lodewijk dus zelfs, met het einde van 't jaar, nog een ander gevolmachtigde, Ba-
tailler, afvaardigde, om Frankrijks belangen in Holland voor te staan, het eenigste,
waartoe hij zich brengen liet, was, dat hij beloofde den Statenleden van Holland, die
hij in 't geheim gewonnen had, voor te slaan, bewoordingen voor het verdrag met
Frankrijk te zoeken, die geen nadeel aan de rechten van Z. M. toebrachten, doch
die ook tevens geen bekommering bij de provinciën konden verwekken; terwijl trou-
wens zulk een verdrag alle soorten van maatregelen met Spanje of andere Vorsten
van zelf overhoop zou werpen ^ Batailler 't was nu February 1664 geworden ~
was inmiddels naar Frankrijk teruggekeerd, en Estrades wachtte zijne wederkomst
naar Holland af, om tot verdere overleggingen over te gaan. Hij verzuimde den Ko-
ning daarbij niet te melden, dat zich eenige tegenstand tegen De Witt in Holland-
zelf begon te openbaren, en zelfs twee groote steden zich tegen den vorm der regec-
ring, en den alverraogenden invloed van den Raadpensionaris wilden verklaren, hoe-
wel deze zich steeds nog verzekerd hield, dat zijne streng de sterkste was, en hij,
door Frankrijk gerugsteund, meester van hel terrein zou blijven. De Koning mocht
dus naar bevind van zaken handelen, en de hem voordeeligste partij kiezen ^
Onderwijl kwam er echter een nieuwe spaak in 't wiel door 't geen De Witt, met
Amsterdam over de zaak in nader overleg tredende, Ie hooren kreeg. Men had hem
daar ronduit verklaard, dat men van geen verdrag met den Koning hooren Avilde,
waarin niet de sluiting van de Schelde —in welker bezit men door den weslfaalschen
vrede was gekomen — naar 's Konings uitdrukkelijk bevel ook voor 't vervolg ge-
waarborgd was ^ daar het zijn handelsbelang, tegenover het thans gefnuikte Antwer-
' Aldaar, bl. 357. = Aldaar, bl.365. » Aldaar, k390, < Aldaar, bl. 391, » Aldaar. W. 400.
-ocr page 701-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
694
^ -.w- j· , - - »j^
- ■ - - V c -
ï pi-f
waagschaal wilde stellen. Ofschoon dus ook Batailler met het einde
van'April terugkwam, werkten geen eerdere beraadslagingen iets uit, daar de Koning
evenmin van een zijner voorstellen wilde afgaan, als Holland die zoo onvoorwaardelijk
aannemen. Welken schijn Estrades in 't belang van zijn meester nog aan de zaak te
geven zocht, De Witt zag er - naar zijn schrijven «doorheen, en zeer wel m,
dat Zijne Majesteit zijn eigen belangen voor oogen zou houden, en niet besluiten, die,
door hem nadeelige voorwaarden, te bederven. Hij verklaarde dus ten slotte eenvoudig,
«gedacht te hebben, dat de voordeelen van den Koning in de weêrsproken ontwerpen
gelegen waren, en de in verschil staande voorwaarden gemakkelijk geschikt konden
worden· dat de zekerheid van den Staat daar in gemoeid was, en hij dus gewenscht
had de zaak door een doeltreffend verdrag af te doen; doch dat nu dit verdrag zich
wachten liet, hij alleen kon trachten de bondgenooten in hun goede genegenheid
voor Zijne Majesteit te houden, en van een verbond met Spanje af te schrikken».
Hij toonde zich vervolgens, naar Estrades zich beklaagde % «achterhoudender dan vroe-
ger omtrent hem», en deze betuigde den Koning dan ook ronduit, dat, zoo De Wilt
'sKonings «oogmerken op de (spaansche) Nederlanden eenmaal ontdekt had, hij zeker
geen gelegenheid verzuimen zou, om de belangen van zijn Staat daartegenover te be-
hartigen, en alle middelen te zoeken, om ze tegen het gevaar te beschutten, waar-
meê de vergrooting van Frankrijk dien Staat te bedreigen scheen». 'sKlonngs weer-
zin tegen hem en Holland was daarmeê eens vooral voldongen. Hij moest nu daaren.
boven nog vernemen, dat men, op aandrang van den spaanschen gezant, den neder-
landschen resident in Spanje, den gezantentitel geven wou, zonder hem daarvan ver-
" wittigd te hebben. «Die handelwijze der Staten», schreef hij, 20 Juny, aan Estrades,
«of van die 't voornaamste bestier der zaken hebben, is geensins die van een waren
vriend en bondgenoot; zoo ze toch onverschillig was, behoefde men er geen ge-
heim van te maken, en was zij dat niet, dan was men verpHcht er zijn bondgenoot
van kennis te geven, wanneer hij er eenig het minste belang in hebben kon».
Korten tijd tevoren had Estrades, langs het toen met een balie afgesloten Voorhout
huiswaarts rijdende, een min aangename ontmoeting met den jongen Prins van Oranje
gehad die door De Witt's beleid tot geen verdere verwikkeling leidde, en waarin
de fransche ijdelheid een kleinen triomf behaalde. Daar de koetsier van den Prms, om
de hooger hand te houden, zich aan de baliezij hield, liet ook Estrades' koetsier, over-
eenkomstig den eens vooral gegeven last van zijn meester, niet na hetzelfde te doen
en gaf dit nu tot een botsing aanleiding, waarin zich van de eene zij het straat-
pubLk, van de andere Estrades' vrienden en volgelingen, die uit zijn huis kwamen
Lschieten, mengden. De toeloop was te grooter, als 't - den 6. Mei - juist haagsehe
>
'ί-
1 Aldaar, Wz. 438.
Ä f
' Aldaar, Wz. 455.
-ocr page 702-des vaderlands. 695
kermis >vas, en deze op de Plaats gehouden werd. Gelukkig kwam nu ook De Witt
er op af, onderrichtte zich bij Estrades naar 't gebeurde, en ging daarop naar den
Prins, dien hij den raad gaf, in 't wandelpark binnen de balie uit te stappen, waar-
door 'zijn koets zonder bezwaar voor den franschen wijken kon. Ben volgenden dag
werd daarop van wege de Staten een verordening afgekondigd, die alle onderdanen van
den Staat, van welke hoedanigheid en rang ook, gebood, den rijtoer aan de linkerzij
der balie te beginnen, en daardoor voortaan alle dergelijke ontmoetingen te voorkomen.
De geheime . onderhandehng met Frankrijk nam intusschen, als tot niets leidende,
een einde, en Koning Lodewijk zou het van de omstandigheden laten afhangen, wat
omtrent de spaansche Nederlanden in de toekomst te doen. Een verbond met Spanje
werd in elk geval verijdeld. Evenzeer echter ook wat sommigen in 't belang van den
jongen Prins verlangden, het nemen van weêrwraak voor den onwil, door Spanje
betoond, 's Prinsen persoonlijke vorderingen op den Koning te erkennen; een maat-
regel anders, den len December 1663, door beide hooge gerechtshoven als niet in
strijd met het verdrag tusschen beide Staten erkend, doch door de meerderheid in
Holland afgekeurd, en daardoor bij de Generaliteit tegengehouden en belet; en dat,
niettegenstaande Prins Willem Frederik er De Witt zijn invloed bij de benoeming
van den dordschen pensionaris - Govert van Slingelandt ™ tot Secretaris van den
Raad van State, in plaats van den overleden Eyckelberg voor verpand had De Witt
zelf was korten tijd te voren in zijn ampt van Raadpensionaris voor vijfjaar verlengd.
Reeds den 25 July was daartoe, nadat hij zich uit de Staten-vergadering tijdelijk verwijderd
had, de lastbrief voor zijn Staatsampt, na gehouden onderzoek, op nieuw bevestigd %
en hij drie dagen later herbenoemd. Hij had toen, krachtens een besluit der Staten, een
keer naar Dordrecht gedaan, om daar met burgemeesters en raad, als in wier eed,
dienst, en plicht hij stond, over de zaak te raadplegen, en zich vervolgens aan de
Staten bereid verklaard, zijn betrekking weder aan te nemen op denzelfden voet en
onder gelijke voorwaarden, als hij zc in de laatste jaren bekleed had, er bijvoegende,
dat zijne dordtsche principalen hem gelijkerwijs «acte van dispénsacie» verleend had-
den voor den tijd hij in zijn ampt zou blijven; niets belette nu de Staten dus, hem
op nieuw in den eed zoo van zuivering naar 't formuher van February 1656 —
als op zijn vernieuwden lastbrief te nemen ^ Zoo kon hij, tot ergernis zijner bevoor-
oordeelde tegenstrevers, die hem op den duur nagaven, «allesins te woelen» S zgn
onverdroten werkzaamheid, in 't belang zijner provincie, voortzetten.
' Verg. daaromtrent Sypestcyü'e Biji/ragen^ enz. I. bi. 14-8 vv.
5 Zie hem, in z|jn geheel, in de Eesolutiën van Üonsideraiie, biz. 698, vv.
3 Zie het verslag der zitting van 25 September, ald. blz. 710 ν.
« Bootsma, in zyn schruven van 19 Jany aan Prins W. Fred. (Sypesteyn'e Sijdrasfen, t pl. bi 141, aant.)
-ocr page 703-696 alCxemeene geschiedenis
Nauw twee maanden Troeger hadden hi] en die provincie hun op nieuw aansloot
gegeven door de den 29sten July uitgevaardigde «acte van indemnileit)·) ^ waarbij de
hollandsche Staten, «in achting genomen hebbende, dat in hun vergadering, volgens
hun beroeping en den eed, waarmee zij tot voorstand van 't gemeene Land en de
ingezetenen van Holland en Westfriesland verbonden zijn, van tijd tot tijd vele be-
langrijke zaken, den Staat van den Lande betreffende, voorgesteld, verhandeld, en
besloten werden, en daarin bij een iegelijk van de Edelen, steden, en anderen de ver-
gadering bijwonende, vrgmoedig ten dienste van 't Land werd gesproken, geadvizeerd
en besloten, gelijk dat in een welgestelde vergadering van Staten behoort, en dat het
tegen de rechten, vrijheden, en welvaren van den Lande «trekken zou, dat iemand
eenige zwarigheid zou worden aangedaan ter oorzake van zulk een voorstel, advies,
of besluit»; — verklaarden, dat zij, «na rijpe beraadslaging daarover in de order van
Ridderschap en Edelen, mitsgaders in de vroedschappen der steden, besloten en vast-
gesteld hadden, dat, of 't kwame te gebeuren — wat God, de Heer almachtig, ver-
hoeden mocht — dat de Ridderschap of iemand dier Edelen, Steden, of van haar
regeerders of gedeputeerden of anderen hun vergadering bijwonende, ter oorzake van
voorstellen, vertogen, adviezen, of besluiten, voordezen gedaan, gegeven, of geno-
men, tot behoud der vrijheid of andersins den staat van 't Land betreflï;nde, of wel
over en, ter zake der tenuitvoerlegging en voltrekking van de besluiten en commis-
siën, door Hun Edel Groot Mog. genomen of opgedragen, met al 't geen daaruit
gevolgd was, en naderhand te eeniger tijd zou komen te volgen, bij eeniger manie-
ren, binnen of buiten den Landen van Holland en Westfriesland, bij eenige wegen
van feiten of rechten, tot eeniger tijd werden lastig gevallen, verontrust, of beschadigd
in lijf of goederen, in staat of ampten, dat zou worden gehouden en beschouwd
alsof 't tegen den Staat en 'l welvaren van 't geheele Land en alle ingezetenen van
dien geschiedde, en diensvolgens tot gemeene last van 't Land van Holland en Westfr.
zou worden aangewend, en behoorlijk hersteld en vergoed, zoo ten opzichte van hen,
die lastig gevallen, verontrust of beschadigd mochten worden, als ten behoeve van
hun weduwen, kinderen, en andere erfgenamen, zonder dat daaraan in den weg zou
kunnen staan eenig verval van tijd of verloop van jaren, om hun vorderingen dien
aangaande in te stellen en vervolgen. Alles onder verband van de gemeene Lands
goederen, middelen en inkomsten, zonder onderscheid waar en hoedanig die zouden
mogen zgn». Van dit stuk werden voor de verschillende leden oorspronkelijke exem-
plaren opgemaakt, om t' allen tgden te mogen dienen, met uitdrukkelijke verklaring
nochtans, dat het nimmer onmiddellijk noch middellijk gebruikt mocht worden, om
Hun Ed. Groot Mog". in 't algemeen, noch eenigen hunner leden in 't bijzonder, en
veel min iemand anders in recht of daarbuiten aan te spreken tot eenige vergoedmg
pf herstel omtrent overlast, verontrusting, of beschadiging, die vóór dagteekenmg
des vaderlands. 697
dezes mochten voorgevallen zijn» ^ Mei dit stuk wekten De Witt en zijn geestver-
wanten de hoogste verbolgenheid hunner ^Λederparlijders. «Hiernevens gaat een acte»,
schreef de friesche afgevaardigde ter Generaliteit, Bootsma, aan den Stadhoudet van
zijn gewest-S «waarbij Holland zijne ministers gaande buitenslands, in commissie van
de Generaliteit, niet responsabel acht als bij Holland; waartoe dient dan de eed, dien
zij Hun Hoog Mögenden prestoeren, en toch niet houden? Als nu alles op het hoog-
ste met de menschen is, kan God haast verandering geven; want deze zaken kunnen
zoo niet gaan. Was Zijne Hoogheid - Prins AViUem — eenige jaren ouder, de
provinciën moesten alle deze dingen weder omversmijten; en daartoe zal het nog komen,
of men is het spel kwijt, en Hunner Hoog Mögenden autoriteit de bodem genoegzaam
ingesmeten». Vijandiger kon het wel niet; in eenstemmigen geest schreef echter ook
de^zeeuwsche Prinsman, Pieter de Huybert, aandien Stadhouder, omstreeks denzelfden
tijd: «de goede patriotten moeten maar niet verflauwen in hunnen ijver en weldoen,
maar den anderen handbieden, om het vaderland tegen de verbrekers van alle banden
en regelen van de Unie cordatelijk te vindiceeren, waartoe dan de aanzienlijke hulp
van Uwe vorstelijke Doorluchtigheid, en de hoop, die gesteld wordt op de aangroe-
yende jaren van Zijne Hoogheid, veel kunnen bijdragen». Weinig maanden later —
in Maart 16G4 - werd deze briefschrijver, in plaats van den in December overleden
Adriaan Veth tot Pensionaris van Zeeland aangesteld, in spijt der tegenwerking van
De Wilt, dien men in de brieven aan Prins Willem Fredcrik voor niet meer of
minder din een «duc d'Albe» uilmaakle, terwijl men zijn zeeuwschen voorstander en
werktuig, den fiscaal der Admiraliteit, Daniel Fannius, den wat minder hatclijken naam
van Fabius gaf ^ De friesche Stadhouder werd voortdurend op de hoogte gehouden
van 't geen er in Zeeland voorviel, en zijne geestverwanten daar in 't belang hunner
partij werkten. In zijne eigene gewesten had hij 't intusschen in de laatsle jaren
woehg genoeg gehad. In Friesland klaagde men bitter over 't bekrimpen van ampten
en betrekkingen, en 't aanbieden en aannemen van geschenken, om zich en zijn be-
gunstigden in de regeering te dringen. Het Hof vond zich daardoor gedrongen, zich
zijnerzijds in de zaak te mengen, en de wetten te gaan handhaven, legen alle mis-
bruik in dezen uitgevaardigd; terwijl de Staten hun-amptenaren een nieuwen eed
van zuivering oplegden, en een prijs van honderd gouden rijders uitloofden aan wie
een meineedige of wetsovertreder wist aan te wijzen. In November 1663 werd door
die Staten tevens een reglement omtrent het recht van stemming in lands-, deels-,
» Acte van indemniteit voor de UE. édelen en Sieden, mitsgaders derseher Gedeputeerden, mz„ en
Mesol. van Consideratie, bl· 696.
^ In Sypesteyn's Bijdragen, t. pl. blz. 140, aant. 1.
3 Zie aldaar, blz. 159.
IV« deel, Ρ stuk.
87
-ocr page 705-t
. d T^"
ut ,
,Τί
698
Λ ·
Jijks- en andere aangelegenheden ontworpen, dat een einde maakte aan de daarover
ontstane oneenigheid. Erger evenwel was het in Stad-en-Landen toegegaan. Van daar
hadden .ieh, in 't begin van 1662, eenige ommelander Heeren naar den Haag be-
geven, om den algemeenen Staten hnn grieven omtrent hun verminderden invloed
kenbaar te maken, sedert het getal der gerechtigden ter Landsehapsvergadenng .oo
bovenmatig was toegenomen, daar ieder, die dertig grazen lands bezat er zUtrng
nemen kon. De stad, van hun beklag onderrieht, had zich daarop harerzijds evenzeer
Haagwaarls gericht met de betniging, dat de Ommelanden niet bevoegd waren, een
zoo groot deel van de plattelanders hun recht te betwisten om ten Landdag te zitten, ,
waardoor toch de landerijen allicht meer dan een derde in waarde verminderen .ou-
,,..„ cn de stad, wier inwoners mede ten platten lande gegoed waren, benadeeld
worden zou. Vóór het uit die wcderzijdsche vertogen voortgevloeide beslmt der Gene-
raliteit tot nader onderzoek der zaak ten uitvoer gelegd kon worden, was er ,n de
stad groot rumoer ontstaan door den oud-afgevaardigde der provincie ter Generahteit
.lohan Sehui!enburg,die,na buiten den hem gegeven last in den vrede met Portugal
gestemd te hebben, van zijn betrekkingen ontzet was doch nu eerst door mislukte
kniperij bij de overheid, daarna door zich, met klachten cn grieven, lot de oldermans
der gilden te wenden, zijn vorig aanzien te herkrijgen zoeht, en daarbij allerlei ge-
breken in 't regeeringsbeleid aangaf, op welker herstel hij aandrong. De gemeene
man, daardoor gaande gemaakt, had zich met een verzoekschrift in dien geest tol
den raad gericht, en deze, met de geringe bezetting - nauw zeshonderd man --
geen kans ziende de burgerij te bedwingen, besloot toe te geven, en zoowel de
gezworen gemeente - naar men verlangd had - in voortdurendcn dienst te doen
blijven, cn in geen andere ampten te dulden, als het stuk, waarbij den raddraayer
Schnilenburg alle amptsbckleeding ontzegd was, voor zooverre de stad belangde, m te
trekken. Sommige gezworenen, hun ampten wensehende te behouden, heten hun gezw ■
rensehap varen, en zagen toen andere in hun plaats benoemen, doch de ^
blijven, totdat ccnige overheidsleden nu, op hunne beurt, de burgerij gmgen bewer
Jtegen Schnilenburg opzetten, loo gebeurde 't, dat in't najaar door d, oud^taalmannen
■ en gezworenen een verzoekschrift bij den Kaad werd ingediend, bg t well, zv, g^
dane keus onwettig verklaarden en op een nieuwe aandrongen. De gilden, me
gehoore gekomen, werden met do aanmaning begroet, dat zij zich voortaan i g ^
overheidszaken te steken hadden; een nieuwe verkiezing volgde en
zoo oude als nieuwe rogeeringsleden beloofden elkander te handhaven. De gildeme .
. Zie de ^ci. ..«.. ^ ... Or«nin,en 0,nmlanien ,
gen, voor Hcndrick Broïiswjjck. 1663. .
sjïSfi
ίΛ.';
S'·
-ocr page 706-»ES TADERiANBS. 699
ters Heten 't daarbij echler niet berusten, maar riepen de gildebroeders samen, om
zich tesen de Wet scbrap te .etten. Deze evenwel, op de geopende be^tlmg steu-
nende deed de beide bouwmeesters der gilden gijzelen, en ze niet «eder slaken v6 r
zii en'alle oldermans beloofd hadden, zich voortaan alleen met hun gildezaken te zul-
len bemoejen. lij verminderde tegelijker tijd de belastingen op de eetwaren, en kon-
digde een soort van vergiffenis omtrent al 'l gebeurde af. De Ommelanden fel op
Schuilenburg gebeten, verklaarden zich echter tegen die vermindering, zoolang dc
stad'geen rechters over hem gesteld had, die thans door twee soldaten in ztjn hms
bewaakt werd. Een en ander deed den Prins-Stadhouder zich daarop naar Gromngen
spoeden en er met de regeering in overleg treden, om het garnizoen te vergrooten en
zieh voor goed van den toestand meester te maken. Veertien vendels voet- en twee
cornetten paardevolk werden daartoe bereid gehouden, en kwamen, 30 November,
plotseling binnenrukken; terwijl Willem Frederik zelf aan 't hoofd der bczettmg m
L wapenen stond, om alle tegenstribbeling te voorkomen. De binnengerukte troepen
bezetten onmiddellijk markt en wachthuizen, en eenige kwaadgezinden werden gevat;
Schuilenburg echter, die anders in hun lot zou gedeeld hebben, had zich nog b,
tüds uit de voeten weten te maken, en was in vrouwenkleiren den weg naar Bremen
iieslagen, van waar hg vervolgens naar Munster uitweek, en daar onder .schut en m
diLt van den bisschop langen tijd verbleef. Anderhalf dozijn gevolmachtigde rechters
uit Stad-en-Landen traden daarop samen, om, ten overstaan van den Stadhouder,
over hem en zijne medestanders uitspraak te doen. Zijn vonnis, nog vMr t emde
van 't jaar, den 30» December, geveld, veroordeelde hem tot verbeurdverklanng van
goederen, en den dood met het zwaard, zoodra men hem in handen zou kunnen be-
komen. Met hem werd ook de in hechtenis genomen oud-bouwmeester der gdden,
Warendorp, ter dood veroordeeld, en in 't begin van 'l volgende jaar onthalsd. Zga
beide medestanders, de advokaat Dr. Lukas Harken en de olderman der snydersgilde
Gerard €dink, werden, ofschoon meê dés doods schuldig verklaard, met genade voor
recht, onder verhoopte goedkeuring der overige provinciën en den Graaf van Oost-
friesland, slechts uil de Republiek en dal naburige graafschap verbannen. De vroe-
ger afgekondigde vergiffenis scheen weinig met deze terugwerkende kastijding m over-
eenstemming; doch men oonleelde, dal de stad daarmede haar machtsbevoegdheid te
buiten was gegaan, en meende daarom ze te kunnen voorbijzien. Holland en de Gene-
raUteit gaven hun welgevallen over de gestrengheid der gevelde rechtspraak te kennen,
en boden zoo noodig zelfs meerder troepen lot handhaving der orde nog aan. Na t
herstel·der rust in de stad, be^verde Willem Frederik zich nu ook de tusschcn haar
en de Ommelanden heerschende geschiUen te vereffenen, en beraamde daartoe met
de gemachtigden der eerste een reglement, waarby dal van 1610 en,1659 grooten-
deels bevestigd, en tevens een vaste voet bepaald werd, op welken het vergeven der
700 alCtEmeene geschiedenis
gevYestelijke ampten voortaan gesteld werd. De algemeene Staten bekrachtigden den
22®" Febr. 1063 dezen maatregel, en wisten voorts, met medewerking van Holland,
ook de stad nog te bewegen, een tweede reglement tot betooming van haar 18 gilden
in 't leven te roepen, waarbij dezen elke algemeene vergadering ontzegd, slechts
een bijzondere bijeenkomst van ieder gilde op zich zelf, met voorkennis van burge-
meesteren, veroorloofd, en 't ampt van bouwmeester tevens afgeschaft werd. Zoo zege-
vierde in Groningen het ohgarchisch regeeringsbeginsel, en bleef, zoo daar als in de
Ommelanden, de gewelddadig aangebrachte orde nu een jaar of wat heerschen.
In 't naburig Oostfriesland was in April 1660 de nog jonge Graaf Enno, voor wien,
bij 't afsterven zijns vaders in 1648, Prins Willem II tot voogd en de algemeene
Staten tot uiterste wilvoltrekkers benoemd waren, overleden en door zijn broeder
Joris Kristiaan opgevolgd. Deze raakte weldra met de Generahteit in onmin over de
heffing der belastingen, waaruit de weêrzijds aangenomen troepen betaald moesten
worden, en zag zich daarop in 't volgende jaar een voorslag daaromtrent doen, dien
hij echter niet aanneemlijk oordeelde. Weêrzijdsche gemachtigden kwamen toen in
Den Haag bijeen, om tegenover elkander gehoord te worden, en die der Staten achtten
nu, in Juny 1662, noodig, een landdag te Emden te doen houden, op welken men
't echter niet eens werd. Eerst in 't volgende jaar kwam er op een nieuwen, in
Augustus en September gehouden, een voor den Graaf en zijne Stenden, gelijk voor
de algemeene Staten, bevredigende uitslag tot stand, en verlieten dezer afgevaardigden
Emden, met de toezegging der bekrachtiging door Hun Hoog Mögenden van de ge-
sloten overeenkomst \
Was zoo de Graaf met zijn Oosterburen weer in 't effen, hij zou het aanstonds met
zijn Zuiderbuurman, den krijgslustigen bisschop van Munster, te kwaad krijgen, en
ook die eersten daar in betrokken worden. Zijn voorzaat, Graaf Enno III, had, in
1600, van zijn dochter Agnes haar moederlijk Harlinger erfland tegen een goede geld-
som gekocht; de penningen daarvoor lagen ruim 20 jaar later in zijn burg van Etens
gereed, doch werden toen door den Graaf van Mansfeit weggekaapt, en waren sedert
steeds onbetaald gebleven. Agnes, met den Vorst van Lichtenstein gehuwd, had haar
toevlucht tot Keizer en Rijk genomen, zoodat nu, na telkens herhaalde vergeefsche aan-
maningen, ten slotte, den munsterschen bisschop was opgedragen, die schuld met de
renten te gaan innen. Bisschoppelijke troepen rukten den Sf^n December 1663 tegen
de uiterst zwak bezette deiier schans op, en dwongen den anders wakkeren bevel-
hebber weldra tot onderhandeling en overgave tegen vrijen aftocht naar Coesfeld. De
algemeene Staten, weinig belust, den heerschzieken bisschop, met wien zg buitendien
nog altoos over Borkelo aan 't haspelen waren, van de sterkte meester te zien, scho-
' Zie daaromtrent Onno Klopp's QeschicMe Ostfrieslands ^ S, 366.
-ocr page 708-des vaderlands. 701
ten den Graaf nu omstreeks de helft der verschuldigde gelden voor, onder beding,
dat de oostfriesehe Stenden het overige zouden bgpassen, en hun zelf de schans werd
ingeruimd. De Heeren Van Beverningh, Haren, en Gerlach werden naar Emden afge-
vaardigd, om de zaak op die wijs te vereiTenen. Zy hadden echter een harden kamp
met de eerst onwillige .Stenden, tot zy, in arrenmoede, in Maart met hun vertrek
dreigden, en zich de Stenden nu den 24en dier maand ter betaling bereid verklaarden.
Nu weigerde echter de bisschop, weinig geneigd de schans in nederlandsche handen
te zien, het geld aan te nemen, tenzij ze gesloopt of door 's Graven troepen bezet
werd, en zond zyn domdeken Brabeck naar den Haag om in dien zin te onderhan-
delen, De Staten hielden evenwel voet bij stuk, en verklaarden haar, zoo niet goed-,
dan kwaadschiks te zullen bezetten, daar zij op die voorwaarde den Graaf hun geld
hadden voorgeschoten. Reeds vóór het einde der embder onderhandeling hadden zij
onder Prins Willem Frederik een legertjen bij Ootmarsum saïimgetrokken, en dit rukte
nu, in spijt der weerspraak van den keizerlijken gezant in den Haag, in Mei tegen
de Schans op. De overste Elberfeld, die haar met 300 man voor den bisschop bezet
hield, weigerde eerst de overgaaf, doch opende men toen de loopgraven, wal hem, na
veertien dagen, den Juny, de trom ter onderhandeling roeren, en nog dien eigen
dag, op beding van vrijen aftocht met al wat hij had meêgebracht, zijn sterkte in
handen des Prinsen stellen deed, die er nu onmiddellijk ook een Staten-bezetting in
legerde. De Staten-zelf vaardigden onmiddellijk een uitvoerig schrijven tot den Kei-
zer af, waarin zij de rechtmatige redenen hunner gewelddadige handelwijs ont-
vouwden, hun voortdurende goede gezindheid omtrent Keizer en Rijk betuigden, en
zich alleen ongezind noemden, 's bisschops heerschzuchtige grillen b verdragen
De friesche Stadhouder-zelf zou zijn laatsten— zooveel beter dan, vóór nu haast 24 jaar,
zijn eerste geslaagden — legertocht niet lang meer overleven. Den 24en Octobcr tocli
had hij, in zijn Hof te Leeuwarden — gelijk hij 't den volgenden dag eigenhandig
nog aan den Prins van Oranje naar Honslaarsdijk kon melden ^ — «in zijn kamer een
pistool willende beproeven, die weigerde af te gaan», bij 't omkeeren van 't wapen,
om te zien wat er aan schorten mocht, de volle lading «recht in de kin» gekregen,
zoodat er «al zijn tanden los van stonden, en hij niet meer spreken noch eenige ver-
staanbare woorden uitbrengen kon». Wel voedde hy toen nog hoop, «dat de kwel-
' Zie het Pertinent en Waeraehtioh Jownael van den HeyrlocM der H. M, BH. Staten-geneyaal
vm de VereenigMe Nederlanden, onder het leleydt van den Doorl. Hooghgeb, Fürst ende Heer Willem
Fredericht grootm, van de artillerie ^ generael veltheer over 't voors. leger ^ enz. Gedr. in 't jaer ons
Heeren, anno 1664,
® Opgenomen in het Verhael van de ongelueJcige quetsure, mitsgaders het overlijden en laatste uooor-
den van Z. Fürst. Genade Prins Willem Frederielc^ exiT,. blz. 2.
mm
702 alCxemeene geschiedenis
suur niet doodelijk zou. zijn, daar er geen gevaarlijke deelen geraakt schenen, en de
medicijns hem dus uitzicht op een yolkomen genezing» gaven; wel scheen ook nog
de volgende dagen de zaak aanvankelijk niet ongunstig te slaan; doch de moeilijkheid,
om hem op kunstmatigen weg het noodige voedsel bij te brengen, daar hij niet slik-
ken kon, en de toenemende koorts en zwakte deed hem reeds den laatsten der maand
bezwijken, 's Daags te voren had hij zijn echtgenoot tot voogdes over zijn onmondige
kinderen aangesteld, en haar en hen den Staten van Friesland aanbevolen. Deze ver-
leenden daarop zijn oudsten zoon, Hendrik Casimir, overeenkomstig de reeds in 1659
gedane toezegging, onmiddellijk een kennisgeving en lastbrief, waarbij zij hem tot
Stadhouder verklaarden aan te nemen, zoodra hij zijn 20« levensjaar zou bereikt heb-
ben, terwijl de Princes-moeder inmiddels het recht der Wetbestelling hebben zou.
's Prinsen plechtstatige ter aarde bestelling in 't volgende jaar gaf bijna tot een nieu-
wen noodlottigen slag voor 't graaflijk-nassausche huis aanleiding. De oude Prins Joan
Maurits toch, van die plechtigheid terugkeerende, en met zijn gevolg over de burg
te Franeker rijdende, plompte, met een vijftal ruiters, door 't instorten der brug m
't water, geraakte daarbij onder zijn paard, en werd zoo eerst 't laatst van allen, en
daarenboven op de borst bezeerd, weer gered. Zijn sterk gestel intusschen deed hem
het ongeval, in spijt zijner gevorderde jaren, weêr te boven-, en tot zijn vorige ge-
zondheid terugkomen.
Even gewelddadig, maar niet onrechtmatig, was men, als dit jaar met de Schans
. te Deile, in 't naastvorige met het Huis te Leuth in Limburg te werk gegaan, dat
zich de Hertog van Nieuwburg, krachtens een keizerlijk bevel, waarbij het als een
vrije rijksheerlijkheid beschouwd werd, had toegeëigend, terwijl de Staten het voor
een leengoed van :t hun toegekend Valkenburg hielden, en er daarom de meuw-
burgsche bezetting gewapenderhand uitdreven. De Hertog had er daarop m November
1662 vergoeding voor verlangd, en tevens aangeboden, het door de Staten bezette
Kavestein voor een deel van Overmaze aan hen af te staan'. Men had echter te mmder
lust aan zijn begeerte gehoor te geven, als men daardoor in gevaar zou geraakt zijn,
Maastricht van de noodige dekking te berooven. Even weinig was men genegen, aan
'l verlangen van den Keurvorst van Brandenburg, met betrekking tot de door hem
nog verschuldigde penningen der zoogenoemde hoefgzersche schuld ^te voldoen, en
bleef daarin op zijn stuk en den vollen eisch staan. Met Portugal was men eindelijk
in December 1662 tot bekrachtiging van den reeds in 't vorige jaar gesloten vrede
gekomen, doch kondigde hem niet vóór Maart van 't volgende jaar af. Een uitstel,
dat vooral ook in 't voordeel der beide indische Maatschappijen werkte, van welke
. Zie de ele» Jff.er ff.riooA ««« eï. ffff.
.er^oeoU reparatie en sati.Sacüe, enz. Ilaerlem. voor Aür. VerbieBt. ter Bijden de Molesteegh, 1662.
-ocr page 710-des vaderlands. 703
de eene, die van Westindië, zich in 't begin van 1662 van 't afrikaansclic Annobon
had meester gemaakt, de andere in January en February 1663 Kochin en de noor-
delijk daarvan gelegen sterkte Kananor vermeesterde, en zoo van de gansclie mala-
baarsche kust tot Goa toe meester werd. De portugeesche gezant Rebello drong te
vergeefs op teruggave aan, en nam, na bekomen weigering, zijn afscheid. Minder
gelukkig, dan aan deze kust, was men een jaar vroeger in de sineesclie wateren ge-
weest, waar het een tijdlang door de Maatschappij bezeten eiland Tayoean of Formosa, dat
als welkom uitgangspunt van den handel gebezigd was, door den sineeschen vrijbuiter
Coxinha, in den zomer van 1661, was vermeesterd en zoo voor goed voor de Maatschappij
verloren ging, al leed twee jaar later Goxinha-zelf ook, met haar vlootvoogd Borth
slaags geraakt, een volkomen nederlaag, waarbij hij-zelf het hachjen inschoot. Zijn
zoon toch wist zich, in spijt der herhaalde pogingen, Formosa weder machtig te wor-
den, daar krachtdadig en beleidvol te handhaven,
In de Middellandsche en Noordzee kruisten, sedert het voorjaar van 1661, de Vice-
admiralen De Ruyter en Cortenaer met hunne smaldeelen; de eerste om de afrikaan-
sche zeeroovers te tuchtigen \ de laatste om den euvelmoed der portugeesche kapers
in toom te houden. De Ruyter, in Mei van dat jaar in zee gestoken, wist de beide
roofstaten van Tunis en Algiers tot vrede te noopen, en een aantal europeesche, waar-
onder vooral ook nederlandsche slaven te bevrijden. Met het derde lid van den edel-
aardigen stat entrits, Tripoli, ging dat niet zoo vaardig van de hand, en bleef hij dus de
weinige roofschepen bestoken, die 't waagden de haven dier stad te verlaten, tot
hij in 't voorjaar van 1663 in 't vaderland terugkeerde, en door den Schout-bij-nacht
Gornelis Tromp vervangen werd. Niet lang was deze nog werkzaam, of de Algerijnen
verbraken den gesloten vrede, en kreeg hij nu, met Cortenaer, last, hunne schepen
' Het was bjj 't beleg van 't fort Zelandia op dit eiland, dat de govaageu geaomen predikant
Hambroek, door Coxinha afgevaardigd, om de bezetting tot den overgang te noopen, haar met do
edelste zelfopoffering tot het tegendeel aanmaande. Behalve, 't eiland verloor do Compi" hier vijf
schepen, twee fluiten, een kostbaren krijgsvoorraad, levensmiddelen en koopgoederen, en twaalf-
honderd man; terw«l voorts verscheiden inwoners van Batavia, die er hun geld in den landbouw
hadden belegd, te gronde gericht werden. Zie De Jonge's Opkomst van 't nederl, Qemg in O. L,
VI, bl. 93, aant.
s «In de discoursen", had Boreel, den 7en Jan. van dat jaar, aan De Witt geschreven, "die wy
hier met verscheyden Heeren hebben gehad, is ons meermalen voorgekomen, dat de maght van de
rovers van Barbaryen, daeghlycks bedenckelyck toeneemt, en dat men met beweeghde harten be-
hoort aen te sien de jammerlyeke slaverny van sooveel Christenen als in derselver gewelt sÜQ, ende
't pericnl van degeen, die daer in kunnen vervallen"; en veertien dagen later voegdp hü daaraan
toe: «de Heer Hertogh van Mercoeur, gouverneur van Provence, heeft ons geaffirmeert, dat de
voors. rovers in vier weecken 18 ofte 20 schepen van alderhande natiën hebben genomen", (ßrieven,
I, bl. 343 en 353.)
-ii.'·'
704 - ALGEMEENE GESCHIEDENIS
op te sporen en te bevechten. Een zijner scheepsvoogden, kapitein Willem van der
Zuen, een paar van gene ontmoetende, wist ze, na een hevigen strijd, te dwingen,
de vlag voor hem te strijken, en zag zich door de admirahteit van Amsterdam daar-
voor met een gouden keten en eerepenning, ter waarde van zeshonderd gulden, be-
loonen. Dezelfde belooning viel ook Tromp-zelf en kapitein Schey van die admiraliteit
len deel, toen zy gelijkervvijs twee algerijnsche fregatten vermeesterden. Een oogenblik
scheen hel, als zou nu de roofstaat de handen weder in den schoot leggen; maar al
te spoedig echter ving hij zijn oude treken weêr aan, en zocht de nederlandsche
koopvaarders te verderven. Daar Cortenaer's smaldeel niet volstond, om hem doel-
Ireifend daarin tegen te gaan, werd De Ruyter in 't voorjaar van 16G4, op nieuw,
met een grooter in zee gezonden, met het bevel, vergoeding voor de toegebrachte
scha en loslating aller in den laatsten tijd gemaakte slaven, van welken volksaard dan
ook, te eischen. De Algerijnen echter bleven hardnekkig weigeren aan zijn verlangen
gevolg te geven, en de met hen aangeknoopte onderhandelingen ^ brachten den neder-
landschen vlootvoogd niets verder, dan 't verwerven der vrijheid van den nederlandschen
Consul Van der Burgh en zijn gezin, in ruil van een aantal gevangen genomen Tur-
ken en Mooren. Hij verliet daarop de ree van Algiers, om dit in de middellandsche
zee te bestoken, en bracht daai-meê ecnigen lijd zoek, tot hem den 1®" September,
terwyl hy voor Malaga ten anker lag, een geheime lastbrief der Staten gewerd,
die hem en zijn smaldeel tegen een geheel anderen vijand, naar de groenkaapsche-
eilanden riep.
Daar toch had reeds in 1661 de Engelschman Robert Holmes van wege de konink-
lijke maatschappij getracht, den bewindvoerder der west-indische aan de Groenkaap
Ie verdreven, onder voorwendsel, dal de gansche afrikaansche kust aan Engeland toe-
' Waartoe reeds in 't vorige jaar Johan Bertram van Montaigne, als aangewezen Consul-generaal
voor de kust van Barbarijen, en mr. Gilbert van Vianen, als fiscaal over 'sLands vloot, naar die
van Cortenaer gezonden waren, doch zonder vrucht waren werkzaam geweest. Hoe weinig alle
onderhandeling met Turken en Barbaren inet veler Kristenzin strookte, en er hen waarschuwend
hun stem tegen verheffen deed, blijkt o. a. uit het in dezen tijd uitgegeven "Grondigh en bondigh
berecht, op de vrage of de Christenen vry staet handelingen van vrye commercie te maken met
Tiircken ende Barbarische volckeren", dat met de woorden besluit: "Wel, heylich Christendom, evi-
teert ende vervremt u van sulcke ïractaten, daervan de vruchten u pernieieuser ende schadelycker
Bün, als den oorlogh met soodanige grouwsame Barbaren. Is één macht niet' souffisant genoech
t'haerder vernielingc, ach! uwen Godt heeft u onderlingh met soo groote heerschappye ende kracht
voorsien, voeght u t' samen; ghy wert wel te geiyck sonder onderscheyt berooft; ende valt dat
helsch zoet des Afgodischen Mahumets op 't L\jf, distrueert ende verbrant het, datter niets van
overblyve. Hier ontbreeckt niets als uwen ouderlingen wille ende goede eenicheyt. 'tis immers
beter, met eenmael wat bitters couragieuselyck door te swelgenj als te liggen severtanden ende ge-
duyrich de gal in de mont te houden, ende altjjdt door 't bitter gevexeert ende geauelt te siju." —
des vaderlands. 705
kwam. Wel was hij in zijn opzei niei geslaagd, docli twee jaar laler, door 'sKonings
eigen broeder, den Hertog van York, als opperbewindliebber dier Maatsebappi|, op
nieuw uitgezonden, en bad bij toen verscheiden nederlandsche schepen genomen,
daarna, den 1®" Febr. 1664, zelfs een fort op bet eiland Goeree aan de Kaap veroverd,
en in April daaraan ook dat van Takorari stormenderhand vermeesterd. Daarmeê nog
niet te vreden, bestookte hij vervolgens ook Sint George del Mina ^ nam er elf sche-
pen weg, en beschoot en veroverde tevens nog het fort van Kaap Kors I
Nauw had men van 't eerste in Holland kennis gekregen , of men haastte zich
er in Engeland over te klagen, waar de Koning echter alle schuld van zich zocht af
te werpen I Men begreep daarom best te doen, zelf maar de handen aan 't werk
te slaan , en de in haar afrikaansche bezittingen zoo fel bestookte en veronge-
lijkte West-indische Maatschappij, met een dozijn oorlogsschepen bij te staan. Geen
vaardiger middel, deze terstond ter plaats te hebben, dan er die van De Ruyter
toe te bezigen, en werd daarom den 7·=" Augustus door de hollandsche Staten, in
geheime zitting, besloten, hem bevel te geven naar de Groenkaap te stevenen en de
zoo wederrechtelijk vermeesterde forten te hernemen. De Engelschen hadden inmiddels,
onder Nicholls, reeds naar den overkant van den Oceaan koers gezet, en zich daar,
den 27®" Augustus, ook van 't fort en de stad Nieuw-Amsterdam, nu weldra in Nieuw-
York herdoopt, meester gemaakt, om vervolgens binnen weinige weken geheel Nieuw-
Nederland te onderwerpen.
Al deze onheilspellende oorlogsfeiten konden trouwens hun niet onverwacht komen, die,
naar het nog altijd heerschend volksvooroordeel, in den schijnbaren warloop der ster-
' "Uit oorsake", als de gezant der Staten vervolgens aan De Witt meldde {SHeven, IV, bl. 374),
"de sterke imaginatie, die sy over die gevs-esten hebben opgenomen wegens den groothandel, alsook
goutmijnen, die aldaer gevonden sün, en waeraf sich seekerlyck geïnformeerd houden". Prins Eobert
van de Palts vooral, die zich, sedert zjjn terugkoor met den Koning, «Sonderling, ja ook te eene-
mael tot de mechanica, specialyken voor soo veel deselve het bewerken van mineralen is betreffende
had begeven", was er op belust, en maakte ssich in 't najaar gereed, er met de noodige schepen
heen te varen (Aid. bl. 373).
® Deze sterkte was in 1650 door den Deen Carlhof aangelegd, vervolgens door de Westindischo-
Compagnie gekocht, doch door de negers haar weder afhandig gemaakt, en aan een drietal Zweden
voor hun Koning overgedragen, zoodat er nu door dezen — doch zeer ten onrechte — aanspraak
op gemaakt werd. Zie De Witt's schrijven aan Boreel, Brieven I, bl. C53 en 656,
® "De Koningh gelieft te verklaren geene ordre te hebben gegeven tot het innemen van Cabo-
Verde, zelfs, dat Syne Majesteyt geresolveert is kapiteyn Holmes te straffen, in cas hy schuldigh be-
vonden wert" {Brieven VI, bl. 311). Hoe weinig hü dat echter meende, biykt uit niets beter dan 't
geen Sir Carteret wat later aan Pepys vertelde, naar aanleiding van 't "fresh newes of our beating
the Dutch at Guinny quite out of all their castles almost": "tliat the King do joy mightly at it
but asked him laughing: how shall I do to answ.er this to the Embassador when he comes?" (JDiory
III, ρ. 21).
#
IVe deel, 1« stuk. 89
-ocr page 713-706 alCxemeene geschiedenis
ren, en de stoornis liarer banen, een droevig voorleeken zagen van de ongevallen op
den wereldbol, en daarvan ook reeds in de pest, die in dit jaar Holland, en met
name Amsterdam, teisterde \ een onmiskenbaar blijk meenden te zien. Reeds een paar
jaar vroeger hatl een gemoedelijk sterrekijker, die zJch Godfried Vreesniet betitelde,
op den gmoten samenloop der dwaalsterren in den Schutter opmerkzaam gemaakt,
die, naar zijne meening, in 't volgende jaar stond te geschieden I Z.ulk een «sainen-
komst of conjunctuur)), als hij ze noemde, achtte hij «zoo wonderbaar en zeldzaam,
dat hij niet meentlc dergelijke in de wereld reeds voorgevallen» was; ze kwam hem,
«bij vergelijking van spreken», niet anders voor dan «alsof de roomsche Keizer in
een zijner rykssteden tot een Rijksdag intrad, daar te voren de Keurvorsten en Sten-
den des R^ks allen waren, om op den Keizer te wachten en hem in te halen;
evenzoo toch ging nu hier Jupiter in zijn eigen stad of slot, den Schutter, in,
alwaar te voren die andere planeeten, als hemelsche vorsten, allen waren. Ontsteking
des bloeds, brandende koortsen, en pesi waren daardoor te vermoeden, als welke
grootclijks van zoodanige constcHacie aangestookt worden». Ook een groote Staatsbe-
roerte was er uit te wachten, daar «Mars, als generalissimus, aan de spitse trok».
Een Staartster kwam zich daarop in November '64 vertoonen, en een Amsterdammer,
die «uit zijn vaderstad, wegens de groote pestilentiale sterfte, gevlucht» heette, ont-
hield er zich nu met een üortsman over, en gaf hem in gemoede te kennen, dat,
naar zijne overtuiging, steeds
~ de staarten der Komeeten
Voor gewis ons beelden af
Teekens 'van des Heeren straf.
msÊÊé
sS
> Zie O. a. de op 8 Aug. genomen Eesolutie van de m. ar. Mog. RR. Staten van Sollandt en
Wesffr., lehelsende middelen en precaatiën tegens het voortzetten van de Pest, naar aanleiding van
het ingewonnen advies der Professoren van de leidsche fiiculteit der medicijnen, en verscheiden voor-
name medieüns uit de naestgeiegen steden, tot dien einde beschreven over middelen en remediën,
die, onder Goda zegen, met hope van goed succes zouden kunnen worden uitgevonden en by der
hand genomen tot demping en stuiting der contagieuse ziekte". — Zeeland vaardigde, tot ergernis
van Holland, een plakaat uit, waarbij "alle smakken. komende van Haarlem, Utrecht, Leiden, Am-
sterdam, met geladen goederen", veroordeeld werden niet minder dan veertig dagen, aan de Züpe
te blijven liggen, vóór zy zich verder wagen mochten. Dat men in Zeeland anders de pest niet be-
hoefde te schromen, getuigt de middelburger burgemeester Jan Boreel, die aan zijn haagschen vriend
Kinschot sghreef: «indien de quaede sieckte het Haechje quam aen te tasten, kompt spoedich by ons,
want sy en heeft op een ziUich-stynTcent Zeemos lucMjen geen vat". (Uitgeg. in den Codex Dipl'
van 't Rist. Genootschap te Utrecht, II, 2, bl. 10.)
3 Έβη morlooper der groote Conjunctie te geschieden anno 1CC3, enz. Tot Amsterdam, gedr. tot
algemeene Nuttigheyt door Benedictum Bahnsen, 1662.
des vaderlands. 707
«Aireede waren dit jaar boYen de 15000 menschen t'Amsterdam gestorven» en
wie wist of er niet meerderen nog zouden Tallen; «wie verzekerde 't naaste jaar
schorsing van pestilencie? wie van geen verderfelijken oorlog met Engeland?» — En
de Dortsman vond slechts in 't «nalaten van alle roepende zonden», in. «tuchtiging
en bekeering» heul \ — Geheel met hem eenstemmig dacht daaromtrent de voor-
rijmer van Hendrik Labeen's Korie leschrijmng van Η Jiedendaagsche Komeetgestarnte^j
die waarschuwend uitriep:
Kijk nu vry, Nederland, en, Engeland, zie toe:
Een sterre met een staart, een vreeseiyke sterre,
Die flikkert in ons oog, en staat gelijk een roê!
De geesei is gereed, God heeft hem al in handen,
En zal daarmede slaan of u\ve of onze landen
Of beiden te gelijk! —
Die Sterre met de Steert wil ons wellicht vertoonen,
Dat God of deez' of die haar zonden wil beloonen! —
Wanneer men zonde doet, God smeedt wel haast een straf;
Maar als men zich bekeert, ïïü keert ze weder af.
«'t Bewijs is klaar genoeg», riep evenzeer Jan Pietersz., voor de beschrijving, door den
middelburger wiskunstenaar, Arent Roggeveen, van dat »nieuwe droevige nachtlicht,
ontsteken in Godes toorn en vertoond op den aardbol»^, uit:
'tBewijs is klaar genoeg, dat God op ons zal toornen,
Zoo wü geen boet en doen met die van Ninevee;
Daarom — valt in de roê, en maakt met God eerst vreê! —
Wie zich daartoe nader met alle overtredingen bekend woil maken, voor welke
boete te doen of straf te lijden viel, vond daar ruimschoots gelegenheid toe in dc
schriftmatige bespiegeling, door den zich noemenden Timotheus Philadelphus aan het
onstichtelyk «Rustdags Vermaak» gewijd, en waar hij zich over den «Duivelsdienst»
door zoovelen gepleegd, aldus liet hooren: «Ziet eens uit de venster van uw huis,
en merkt eens op den gang van den meesten hoop! Wat is er menigeen, die liever
in 't Taphuis als in de Kerk zit! — Och, hij kent dat geestelijk wijnhuis niet,
' In 't geheel telde Arasterdam dit jaar ruim 24,000 dooden; Haarlem daarentegen maar 1660.
Zie Eollmtse Mercurius voor 1664, bl. 193 en v,
® TsamenspraecTc tussclien een Dortsman en een Amsterdammer ^ enz. Tot Gorcum voor Thijssen
Jansen, 1664,
® Tot Dordrecht, gedr. by Simon onder de Linde, 1665.
^ Tot Middelburgh, gedr. by Thomas Berry. 1665.
708 alCxemeene geschiedenis
die drank is hem te schraal; hij is liever daar men de beste wijn en 't vetste bier
verkoopt; hij hoort lieyer de viool in de herberg als de harpe Davids, de vuile hoere-
liederen als de lofzangen Israels, het gesnater van de spotachtige tafelbroêrs als de
stem van den Predikant. Wanneer vindt men de Doelen, herbergen, en andere
scholen des Duivels voller als op den Zondag? Dan krielen ze als een kouw vol ge-
vogelte! ~ Zoo vindt men 't in steden en dorpen. O, mijn vaderplaats! mij staan
nog te voren uw straten vol gewoels, de herbergen zoo opgepropt, de jeugd zoo licht-
veerdig, de bierbank zoo omzet, 't Heeft God uit den Hemel verdroten!» ^— Ook
een meer verlicht reiziger zelfs, dien Fr. Ridderus zich met een leidsch student en bur-
ger in een geleerd gesprek over de Staartster onderhouden liet erkende, dat «het
gemeen gevoelen de komeet als voorbode van kwade tijden beschouwde». Al wie in
dat gevoelen deelden, gingen dan ook zeker het aanstaande oorlogsjaar met des te
grooter ongerustheid in; want — naar 't op een zinnebeeldige prent dezer dagen
luidde, waarin Engeland en Holland als Dog en Leeuw waren afgebeeld
f -,
3.
De Leeuw en Pas-op staan gereed
Malkandren in de huid te vatten
Om de Guineesche gouden schatten,
Maar denken niet eens om het leed,
Dat uit dees oorlog staat te wachten!
O, al te grooten ongeval,
Dat licht u beiden treffen zal!
1 Eustdaghs vermaeclc of onderzoecJc, hoe verre een Christenmensch op des Heeren dagh zijn play-
sieren ende genuchten magh opvolghen. Gedr. in 't jaer onses Heeren 1664.
s Beysdisoours op het verschijnen van de Comeetsterre, enz. door F. Ridderus. Tot Rotterdam, 1666.
3 SinneheeU voor den Verständigen, over den oorlog geresen lunchen den Staet van Bngelandt^ ende
die van de Vereenighde Nederlanden (met fransche en hollandsche text; z. j.)
-
-ocr page 716-Al mocht wijlen die friesche Stadhouder, nog luttel dagen vóór zijn noodlottig einde,
De Witt den raad hebben gegeven «den vrede met Engeland te zoeken, op wat wijze
het ook was», omdat «op alle manieren, hoe men het wendt of keert, de oorlog
lusschen beide volken niet deugde» en al had De Witt gewis uit eigen beweging
niets hever dan zulk een oorlog voorkomen, deze was, bij Engelands houding tegen-
over de Republiek niet te ontwijken, en daadwerkelijk eigenlijk reeds aangevangen
vóór hij daar opentlijk nog voor gold. «Het is», had De Witt reeds den 22®" Augus-
tus aan den nieuwen gezant der Staten in Engeland, Michiel van Gogh, nu sedert
twee maanden daar werkzaam, geschreven ^: «het is lichtelijk te gelooven, dat de
Engelschen wel genegen zullen wezen den vrede met dezen Staat te onderhouden, als
men dezerzijds met goede oogen kan aanzien, dat zij den Staat en zijn goede inge-
zetenen straffeloos van het hunne mogen berooven». Eu zoo stond het inderdaad ge-
schapen. Wel had nog weinig dagen vroeger de engelsche kanselier den gezant be-
tuigd «dat zijn meester', de Koning, een rechtvaardig Vorst was, die alle onrecht
van zich wilde laten vreemd wezen, en de rechtvaardigheid zou betoonen lief te
hebben, gelijk alle regeeringen door justicie moeten bestaan»; wel had hg daarbg
zelfs te kennen gegeven, «dat het zijn meester ook ongelegen kwam, nu van nieuws in
' Zie de woorden uit zün schryven van 18 Ootober 1664, aangehaald in Sypestejn's Bijdragen,
I, blz. 167.
3 Brieven, IV, bl. 359.
' Aid. Mz. 834.
710 alCxemeene geschiedenis
oorlog te treden, en dat nog wel wegens een twistpunt, dat veeleer bijzondere dan
staatsvragen gold». Doch dat zou alles, hoe langer zoo meer, maar beuzelpraat blij-
ken , en de stemming heel anders, dan zoo Yreêgezind te zijn. Een Yeorwendsel Tond
men in 't gerucht der afzending van De Ruyters smaldeel naar de Kust; indien dat
gebeurde, had de aartsbisschop van Kantelberg aan Van Gogh gezegd, zou het onge-
twijfeld den oorlog te weeg brengen ^ En toen dat gerucht weinig weken later zeker-
heid was geworden, verzekerde hem de kanseher, dat zoowel 's Konings genegenheid
als de zijne steeds tot goede vriendschap en verstandhouding met de Repubhek ge-
weest was, en zij daarvan blijk hadden gegeven; doch nu men gezien had, hoe zij
schepen uitrustte, en daarmee aan die kust ging braveeren, men thans de kwade
stemming zag, en alleen in het thuisblijven der schepen nog een aanleiding tot een
goed handelsverdrag zou vinden, waarop anders alle kan^ reeds verloren was ^ De
Hertog van York het zich veel heftiger nog uit, en zei, dat hij de Hollanders even
bang hoopte te doen worden, om de Engelschen onder 't bewind van een Koning te
tergen, als hij 't hen onder dat van een schelm gezien had I Van die bangheid viel
intusschen — hoe gaarne men allen krijg vermeden had — geen zweem te bespeu-
ren. De hollandsche Staten — als De Witt reeds in Juny aan Boreel had geschreven —
hadden vastgesteld, niet het minste aan Engeland toe te geven, waar het zoo tast-
baar in 't ongelijk was, om het niet «insolenter» nog te maken, naar het spreek-
woord: dat men, door een oude beleediging lijdzaam te verdragen, slechts een nieuwe
uitlokt; men was alleen van meening, «in zaken, die eenigsins twijfelachtig mochten
zijn, wat over zijn kant te laten gaan, om in allen gevalle voor God en de wereld
een gerust gemoed te hebben, wanneer het tot uitersten komen mocht». Wel achtte
hij toen nog, dat geensins te moeten verwachten, «zoo Hun Hoog Mögenden zich
maar zoo in postuur stelden en hielden, dat de Staat niet weêr op 't onrechtmatigst
overvallen of ongewroken aangetast mocht worden» doch de uitkomst zou 't weldra
anders leeren.
Reeds in 't voorjaar had er het Parlement op aangedrongen, dat mep den oorlog
met de nederlandsche Repubhek — welker nijver streven men steeds even wangunstig
bleef gaslaan — hervatten mocht, en daar den bereid vaardigsten geldelijken steun voor
toegezegd; en nauw zag de Koning in 't najaar den kans schoon, of hg besloot daar-
toe over te gaan, en opende den 24en November de beraadslagingen met de herin-
I Brieven, IV, bl. 343. «All our diseoursse"', schreef evenzoo Pepys, "is of a üutch warr, and I
find it is likely to come to it, for they are very high and desire not to compliment us at all, but
to send a good fleete to Guiny to oppose us there". {Diary III, ρ. 22; verg. aldaar p. 31, op 'Via
Aug., het zeggen van den Hertog van York, "who teils more and more signs ofa Dutch warr, and
how we must presently set out a fleete for Guiny, for the Üutch are doingso", enz.
» Aid. bl. 370. 3 Zie Pepya Dic^y, t. pl. p. 41. " Brieven I, blz. 681.
-ocr page 718-des vaderlands. 711
nering dier toezegging, aan welke men ook nu zicli gaarne gebonden hield. Men
stond zelfs niet minder dan twee miljoen pond sterling toe, over een drietal jaren
verdeeld, de grootste geldsom ooit nog beschikbaar gesteld, doch thans onder het uit-
drukkelgk beding verstrekt, haar uitsluitend voor den oorlog tegen Holland te beste-
den ^ Hoe groot deze geldelijke opoffering wezen mocht, meende men te geruster in
dezen te kunnen doortasten, als men zich zeker waande, ook elders op instemming
en medewerking te kunnen staal maken. Zoowel Frankrijk als Zweden, Denemarken,
en Brandenburg, de duitsche Keizer, Munster, en Nienburg achtte men, dat, om
verschillende voor de hand liggende redenen, niet ongaarne de nederlandsche Repu-
bliek in 't nauw zagen brengen. Intusschen zou dal slechts voor een zeer klein deel
hel geval blijken. Koning Lodewyli, die reeds in den zomer, zoo in den Haag door
Estrades als in Londen door Comminges, zijn bemiddeling bij de toen nog slechts over
de onafgedane twistpunten haspelende partyen had aangeboden, bleef ook verder, in
spijt van Engelands aanbod, hem in de spaansche Nederlanden de handen vrij te
laten, liever de rol van bemiddelaar spelen, daar hij geen lust gevoelde, Engeland in
de Repubhek den baas te laten spelen noch zijn macht bovenmatig te zien vergroolen De
Staten vaardigden ten overvloede, in de laatste helft van December, nog Van Beunin-
gen naar hem af, om hem, overeenkomstig hel in 1662 gesloten Verbond, voor hun
belang Ie stemmen. Zweden, hoewel sedert de sluiting van 't elbingsche Verdrag nog
altijd verbolgen, en zich daarenboven over sommige handelingen der W.-Ind. Maat-
schappy in den grooten Oceaan beklagende, bleef daardoor wel weigerachtig in 't
belang der Republiek werkzaam te zyn, doch weerhield zich evenzeer Engeland ter
zy te staan. Denemarken, evenzeer over de handelingen dier Maatschappy in Afrika
verstoord, waar het haar verweet, het forten en schepen afhandig gemaakt te hebben,
en met de Staten over de betaling zijner achterstallige schuld oneens, weigerde wel
evenzeer zijne hulp aan die Staten, doch liet zich evenmin door Engeland lot bijstand
belezen. Brandenburg, ofschoon op den duur weinig te vreden over de bezetting, door
de Staten by voortduring in enkele plaatsen in Kleefland — Emmerik, Orsoy, Wezel,
Rees, enz, — gehouden, en over hun tol te Gennep en hun Schenkenschans aan den
Ryn misnoegd, maakte wel van de omstandigheden gebruik, om in de hoefijzerschc
schulden nu tot een meer bevredigenden uitslag te komen, doch toonde zich te min-
der bereid, Engeland werkdadig bij te staan, als het de schepen zijner door Staten-
troepen bezette plaatsen, als waren 't nederlandsche, bedreigen zag. De duitsche
' Zie Ranke'a JEngtische Geschichte, IV, s, 371.
® Verg. Van Beuningen'fl schrijven aan De Witt {nHeven II, hl. 26): "dat de interessen van dit
Ryck niet lyden, dat Haer Hoog Mögenden in desen oorlogh souden auccomberen, soo verre dat sy
de wet van Engelandt souden moeten ontfangen".
712 alCxemeene geschiedenis
·'-', Λ'.·'- ,
I.S
11
i . i'
Keizer was wel nog altoos over de bemoeyingen der Staten in Oostfriesland verstoord,
en had wel in 't voorjaar te vergeefs beproefd, hen, door den Graaf van Sinzendorf,
tot onderstand tegen den «aartsvijand der Kristenheid», met welken hij op den duur in
strijd was, te noopen; hij had ook thans wel door den vrede met dezen de handen ruim, doch
schroomde, wegens de spaansche Nederlanden, zich in den strijd te mengen. De bis-
schop van Munster slechts — als weldra blijken zou — zijn krijgszieken aard ge-
trouw, zou zich in Engelands belang vaardig toónen, en met beide handen de ge-
legenheid aangrijpen, voor zijn verschillende grieven tegen de Republiek te vuur en
te zwaard voldoening te vragen. Voor 't oogenbhk echter rustte, behalve in beide af-
gelegen werelddeelen, West-Afrika en Noord-Amerika, het zwaard nog in de schede.
In een, omstreeks. dezen tijd, in Nederland verschenen Vlugschrift werd de weder-
zijdsche stand van zaken in den vorm van een troefspel, tusschen de verschillende
mogendheden gespeeld, niet ongeestig geschetst ^: «Ik, die een goed en rechtvaardig
spel zal spelen», zegt er de Hollander, «vertrouw niet anders, of 't zal u bekomen als
de hond de worst.» — «Gauw maar, de kaart gekregen», roept de Engelschman
uit, «mij beginnen de handen al te jeuken.» — Holl: «Verstaat mij wel, ik speel
niet dan grooten troef, met 12 bladen, ten uit.» — JSng.: «Wel, dat 's goed;
daar is de meid met een nieuwe kaart; alle spel goed?» — HolL: «Ja, maar be-
houdens bedrog en onrechtvaardig spelen». — * Waarom zullen wij nu spelen?» —
Boll.·. «Om dat redelijk is.» — Bng.: «Wij moeten om al wat considerabels spelen.»—
Boll: «Wel, moet ik daaraan, coeragie! maar ik protesteer, dat mij niet, maar u
alle onheilen zullen geïmputeerd en te laste geleid worden. Ik heb nog wel bij heeter
vuur gezeten, als ik met den Spanjaard om den gouden stok moest spelen; dien heb
ik eerlijk gewonnen; geen Engelschman en zal mij dien ontleggen. — Wie zal de
kaart geven? Omleggen, niet?» — Mg.: «Ja!» — Boll, ι «Gij moet de kaart
geven; geef 12 kaarten, en met 4 en 4.» — Bng.\ «Ik zal geven naar mijn zin;
als-'t uw beurt is, doet ook zoo; daar hebt gij al uw kaarten.» — Boll.·. Dat'swaar;
maak troef; herten troef, dat is goed. Daar, speel op klaveren.» Eng.: «Mijn,
mei ruiten.» — Boll.·. «Hola, zult gij met ruiten klaveren halen? Dat 's valsch;
't schijnt dat gij anders niet gewend zijt, dan kwaad spel te spelen». — (Terwijl ze voort-
gaan, komt er meer gezelschap. «Komt, messieurs!» spreekt de Hollander dat toe.
«Fran(?ois, Don Diego, Rodrigo, Zweeds- en Deensman, neemt uwe stoelen, en laat
11 dienen van ververschinge van 't geen u blieft». — : «Heer Franschman, wilt
gij niet meêspelen?» —«Neen, ik zal scheidsman zijn; ik hoop mijn voordeel daar
« Troef, grooten iroef tussclen Sngelandt en Eollandt, gespeelt in de tegenwoordighegt tan een
Fmmman, een Spanjaert, een Portugees, een Smeedt, ende een Deen. Gedr. in 't jaer ons Heeren,
anno 1664.
des vaderlands. 713
genoeg Lij te doen.» — Hng.i ((Gij, Don Diego, lusl u dan, mee Ie spelen?» —
Diego: «Neèn, nog niet, mijnheer; ik zie toe, en raag mij alsnog in geen spel inla-
ten ; ik speel eerst mijn spel met den Portugees wit. Ondertiisschen geloof ik, dal de
zweedsclie en deenselie Heer zich wel in 't spel zullen mengen.»^— Zwr. «.la, ganis
tausent», enz. — Holl.: «Ik Tervvonder mij niet, dat gij 't met den Engelscbman
houdt; en evenwel, gij weet, hoe lustig dat ik op Funen troefde! Daar bleven al uw
kaarten in den loop; en voorts stondt. gij met kale billen; het was al verspeeld. Dien
speelman, dien Ruiter, die goede kaart weet ik altijd te krijgen.» — Mng,: «Heer
Deen, gij zult immers ook mede spelen?» — Deen: «Ja, ik zekerlijk; ziet hier, daar
zet ik in.» — Holl: «Wel, lieve Heer Deen, denkt gij ook tegen mij te spelen?
Is dit voor mijn dank, dat ik lest voor u zoo dapper speelde, dat men daardoor kroon
en scepter behield, die de Zweed al half in de vuist had?» — Eng, (tot den Portu-
gees): «Heer Rodrigo, zult gij mede met ons troeven?» — Rodr,: «Heer Engelsch-
man, mijn hert is goed; doch dat ik metterdaad niet doen kan, dat zal ik met ge-
dachten doen. Ik houde een Verkeertjen met Don Diego, en daar heb ik veel gelds
in gesteld.» — Eng.·. «Kom, Heer Hollander, de tijd staat niet stil; aan 't spelen,
aan 't spel. Ik geef de kaart.» — Holl.·. «Eilieve, laat het spel nog steken; de
Franschman zal ons wel effen stellen.» — Mng.: «Neen, het is mij te ver gekomen;
het is gesponnen, het moet afgehaspeld worden.» — Holl.', «Ga dan voort, en laaf
uw hert ook wat, want ik meen u goede kaarten voor den neus te stellen. Zietdaar,
messieurs, let wel op 't spel, hoe dat het begonnen en gespeeld wordt. Ruiten uit».—
Eng.: «Mijn, met den boef,» — Holl: «'t Is waar, met een boefstuk kont gij dien
trek doen, maar het zal weinig tellen», ■— Fr.: «Heer Hollander, houd uw kaarten
dicht; daar staat een Engelschman, die ziet uw kaarten door een spiegel van uw
domestiek, en toont ze den speler». — Holl: «Ik heb dat al te voren gemerkt; die
vogel zal Messens en van Ruyvens gang moeten gaan; ik ken hem wel. Dit's de
eedelijke trouw van die onder mijn tractement en dienst zijn». — Eng.: «iZa, tza,
maar voortgespeeld!» — Holl: «Speèl maar op; gij hebt goed zeggen, het scheelt
u niet wiens buis dat er brandt, als gij u maar bij de kolen warmt». Na nog wal
spelens, neemt dan de eerste zitting een einde. In de tweede ' zegt de Hollander;
«Gelooft mij, messieurs, dat ik over dit spel lang gedelibereerd hebbe, en God weet
het, hoe weinig vermaak ik er in scheppe, dat Efraïm tegens Benjamin kampe. Wil
de Engelschman, nog scheidde ik daaruit; is er wat verschil over 't eerste spel, ik
wil d'Engelschman veel toegeven, en nog wel een considerablen penning uitkeeren.» —
Eng.: «Kom, Heer Hollander, of ik grijp al het geld, en al dat er bij slaat; wacht
gij maar nog een weinig langer, zoo zult gij 't al te maal kwijt zyn, — Kom, ik
' VernolgUroef, enz. Gedr. (als voren).
IVc deel, Ie stuk. ^ 90
■ i"
714 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
moet clc kaan. weder geven. Don Diego of Signor Rodrigo, die niel en .peell, die
snuit de kaars». — Fr.: «Dal zullen wy wel doen; lustig dan, speel op; ik mag u
beiden >vel /.ien spelen, ik zd er altijd de tering niet orn zetten». - Holl. : «Nu,
ik ben klaar, ik ben klaar; ik moet van den nood een deugd maken. Ik hoop niel,
dal gij,die mannen zeven armen zult afslaan; weet, dat, tegens de hond wast, mijn
kluppel ook gewassen is. - Ik sloor mij zelden, en het moet al hoog komen, eer
ik mijn hoofd eens oplichle uil mijnen slaaptuin; maar eens gaande, zoo zou ik ten
leste de vrijheid van mijn eigen huis zoo voorstaan, dat ik alle speelders en hun
aanhang wel fluks zou uitdrijven; Engelsman, Engelsman!» Mg.: «Wal schort
u, Heer Hollander? Zeg liever Duivelsman!» - ffoU.: «Dat scheelt de helfl niet.
d1 wereld ziel aan uw vederen wel, wat voor een vogel gij zyt; doch peper, kap,
en kalk Dekken menig schalk; gij speelt niet als kleine kaarten; het zijn niet als
negentjes, achticns. vijf-vier-lweetjens, enz.» - «Kunt gij niet beter troeven, loopt,
en leert hulsekhitsen; hebt gij geen schaamte met zoo slechie en lompe kaarten ge-
durig tegens mij voor den dag te komen; liever dat ik met zulke kaarten wilde spe-
len, ik maakte er spaansche lobben af, en hing ze d'apen om den hals, en het er
de kwakzalvers van de boeren meó spelen. Doch, Heer Engelsman, gij roeit met de
riemen, die gij hebt. Hebt gij anders geen kaarten, en raast gij zoo voor al dit ge-
zelschap om te spelen? deze partij zijl gij ook kwijt». - Don Biego: «Dit spel is
weer uil; al wederom, Heer Engelsman, hebt gij weinig of geen treken gehaald, dic
lellen». ^Mn^ö: «Helaas, dat jammert mij.» - : «Waarom, Heer Rodrigo?»-
Boll.: «Ik weel het wel; hij zoude geern al dit opgesteld geld, schepen, en goede-
ren d'Engelschman voor huwlijksdotc geven, zoo is hg gewoon, vogels in de lucht
voor betahng l'assigneeren, gelijk hij gedaan heeft met de geheele afrikaansche kust,
gevende heele landen, daar hij niet één voet proprieteit aan heeft, en zaait zoo speel-
twist tusschen naaste geburen, oude verwanten, en die één religie professeeren. Gij
zaagt liever, dat ze malkanderen de oogen uitpikten, en dal er noch m Frankrijk,
noch in Duitschland, Parijs, Brandenburg, Zwitserland, en Piémont |niet één Protes-
tant noch Gereformeerde meer overschoot.» Eng.: «Daar is den hollandschen raas-
bol alwéér in de praat verward, als Abrahams oiferram in de doomeil; ik moet hem
daar nogmaals uithelpen, en op 't pad des spels brengen.» - Holl: «Willige paar-
den zal men niet te veel vergen. Ziet, daar is 't nu mijn beurte om voor te spelen;
gij hebt de kaart geschoten, en herte-jonkvrduw, herte-lief kom-kus-mij, is wedei
troef; hoe zal ik u nu achter uw engelsch gat zitten! ^ Wel, hoe word ik zoo
aangepord! Nu is er geen uitscheiden te praktizeeren; 't is nu al vergeefs rechts,
links, keert u; d'Engelschman slaat gedurig de marsch; mijne kieremieren dilayen,
en traagzaamheid zouden ten leste ook mijn eer en ^goeden naam schandvlekken,
neen, zoo niet, want
Μ
-xlï
yrnÊm
des vaderlands. 715
Die om wit worden een robijn bleekt,
En om weldoen den Duivel smeekt;
Die tegen wind zaait pluimen,
Die 't bier uitgiet en drinkt de schuimen;
Die zonder schip ter zee wil varen,
Die zijn visch geeft de Kat te bewaren,
Zijn wijf den papen, zijn goed den dief.
Die en heeft noch eer noch welvaren lief.
«Waarom zullen wij nu eerst gaan spelen? Om d'oranje-appel? Immers neen; ik heb
dien boom geplant, en door mijn tuinluiden en hovenieren op zijn aardvoeding en
wasdom verordonneerd te letten; ik zal voor de vrucht, die ik in mijn eigen tuin
kweek, al beter passen dan gij; daartoe heb ik wijsheid en verstands genoeg; die
boom, daar de plant van afkomstig is, is met mg van den begin al opgewassen; ook
versta ik geen vreemden daaromtrent in mijn tuin toe te laten, om te ordonneeren
en te schikken, hoe ik dien boom zal opkweeken en snoeyen en rechten, zoo als 't
mij oorbaarst en dienstig is». — Mng.\ «Lieve man, bewaart uw zinnen nog wat;
laat ons eerst het einde van de aangevangen spelen zien; als men lang om geld en
pand gespeeld heeft, zoo moet er voor 't lest op een snaperijtjen gedacht worden».—
Holl.: «Wg hebben alreê hier haast zooveel als wij op mogen; ook zijn de oranje-
appelen nog niet volwassen; wie zou die onvolwassen lusten ? onrype vruchten maken
pijn in de buik». — Mng.\ «Kom, wij moeten nog om de beste brokjens spelen; ziet gij
niet wat considerable forten en,landen, dat ik in 't oog heb? — Capo Verde, Gapo Corso,
en Nieuw-Amsterdam steek ik in mijn tesch; ziet, dat gij 't daar weder uit krijgt!»
Nog een, tweede^ spel werd naast dit eerste gesteld, dat van zeeuwsche zij uit-
ging, en als «de gereformeerde troef» optrad «Laat ons een ander spel oprech-
ten», zegt de Engelschman, «maarniet van troef; want het spreekwoord zegt: tiktakken
en troeven, dat doen boeven; maar goedkaarten en verkeeren, dat zijn spelen van
Heeren». — Roll.\ «Recht heeft den Engelschman : geen beter spel in de wereld
als goedkaarten en verkeeren; doch met het verkeerbord kunnen niet meer als twee
personen spelen; maar het goedkaarten dat speelt men met zijn drie personen, en die
niet en spelen, die zitten op de breuken; zoo is 't goedkaarten tegenwoordig best,
omdat wij met ons vijven zijn». — Έng,: «Mijnheer Hollander is machtig heet ge-
bakerd tegenwoordig; ik heb hem wel in een anderen staat gezien». — Zeeuw:
' Den Qeref. Troef herstelt in een goet Kaertspel^ tusscTien een Zeelander^ Hollander^ en ^gelsman
gespeelt, alwaer een Spangiaert en Portugees op de hreuch sitten; en op het hraeheel van den 3ngeh-
man soo Icomt daer een Franschman met een Schotsman by, mhJcen Franschman het spel in handen
gesielt wert, en verwacht uyispraech. Byeengestelt door een liefhebber der Welstant, V. E. A, —
Middelburg, gedr. onder de persse. In 't jaer 1664.
725 alCxemeene geschiedenis
«Waarom is mynh^. heet gebakerd? lang morren doet er niet toe, loebyten is
'tal- ik vertrouw immers niet, mijnheer Engelschman, dat gij u beklaagt, om 't spel
aan'te vangen?» ^ Mg.: «Neen ik, mijnheer Zeelander, ik heb geld genoeg, om
tegen u te spelen; en als dat op is, dan kan ik nog met uw geld spelen, met gou-
den munt, welke ik uit Guinea verwacht». - Holl: «Spreek niet te bout; 't be-
scheid, dat daar van daan verwacht wordt, zou u wel kunnen andere tydmg bren-
gen». - Eng.: «Nu, mijnh. Holl., geeft de kaart; want daar is geen verschil m,
wie eerst geeft; elk moet een beurt hebben, eer 't spel uit is». - Holl.: «Dat zal
ik mij wel wachten, dat ik eerst beginnen zal; ga hebt de kaart eerst aangetast,
daarom weet ik, dal gij genegen zijt, die eerst te geven, en met hetgeen gij mij
geeft, daar zal ik mee spelen». -- Zeel: «Recht gesproken, mijnh. Hollander. Nu,
mijnh Engelscbman, weest niet beschaamd; gij hebt niet beschaamd geweest, om m
Guinea eerst te spelen, daar wij niet van wisten; gelijk gij in Nieuw-Nederland ook
gedaan hebt; heb nu ook de coeragië in onze presencie». Eng.: «Ziedaar, mijn-
heer alzoo lief ik als een ander; hef af; daar is de kaart, mijnh. Zeelander, want gij
zit achter voor dezen tocht, en mijnh. Hollander zit voor». Zeel.: «Ziedaar, imjn-
heer E., schoppen-aas onder, dat is voor mij». ^ Eng.: «Gy kunt er een les mede
krij-en· het zwijgen is best, terwijl de kaart wordt omgedeeld. Ziedaar, schoppen-
heer volr mijnh. HolV., en schoppen-aas voor mijnh. Zeel·'., en schoppen-boef voor mij». -
Spanjaard (die met den Portugees op de breuk zit): «Mij dunkt, mijnh. Portugees,
miinh Engelschman is met boeven gebruid». - Eng.: «Dans op. Heer Portugees,
daar is ronde van boeven voor mij». Holl.: «Dat schut ik, mijnh. E., daar is
ronde van Heeren; 't schijnt dat al onze Heeren eendrachtig zijn, dat zij allen zoo
bi] malkander vergären; doch de gerechtigheid grijpt plaats, mijnh. E., uw boeven
en deugen niet; gg zult uw eerste beginsel met een nul sehryven; gy mocht wille^
dat gii met geen boeven opgescheept waart, het zou u tegenwoordig beter gaan».
Zeel ■ «Dit spel kan ik niet verstaan: den Eng. heeft alle de boeven in zijn macht,
on den Holl, alle de Heeren op zijn hand. Ziedaar, messieurs, daar is een blanke
kaart 17 blanke brieven; danst op, Signoor Spanjaard en Portugees, daar is genoeg
aan gewonnen». - Spanjaard en Portugees dansen, en zingen , naar den eisch van t spel:
Den Engelschman heeft te mart geweest, wat heeft hij daav bedreven?
Zijn goitden ring en besten rok, het is ev al gebleven;
Dat heeft den Engelschman gedaan; Hoe, drommel, zal 't nog vorder gaan?
Griet, Griet, Griet, Griet, Den Engelschman heeft niet!
Wat later kondigt de juflrouw dan nog een paar andere Heeren, een franschen en
^cn schotschen, aan; de Hollander verhaalt hoe het spel staat, en de Fran^hman
zegt dan: «Miinheeren spelen .goedkaarten, en, naardat ik merk, zoo verstaat mij -
des vaderlands. 717
heer Engelschman geen goedkaarten; waarom neemt mijnheer dan zulk een spel aan?
gij moest van den beginne liever kwaadkaarten gespeeld hebben; dat verstaat mijnh,
E. best», — Holl.: «Dat ken ik niet, mijnh. Fran9ois, want ik wil niet dat onwet-
tig is». — Fr,: «Mijnh. E. is zoo nauw van consciëncie niet, hij speelt kaap te
grijp». — Zeel.: «Dat hij dan maar begost, hoe zouden wij lachen! O bloed! mijn
bloed wordt heet, en als 't aan kooken is, dan is er geen bedaren aan, voor dat
het de spiegaten uitloopt in den grooten Oceaan!» — «Hö^^.; «Bedaart u wat, mynh.
Zeelandér!» — Zeel.-, «'t Onrecht is te groot, ik versta recht te hebben van de val-
sche Heeren». — Fr.: «Of ik u al scheidde, gij zoudt met mijn zeggen niet tevreden
zijn; daarom is 't best, dat ik dat iaat berusten». — Schotsman: «Kom, mijnheeren,
de zaak moet bijgelegd worden, vergeeft de kaart op een nieuw; gij hoeft niet te
vreezen, dat mijnh. E. bankerot zal spelen, ik zal zijn borg zijn», — Zeel.x «Wat
kan borg helpen, daar valsche Heeren zijn? Het spel is verloren». — Bitg,: «Wel,
Heer Zeel., wat is uw pretencie?» — De Zeeuw legt dan zijne en de hollandsche
grieven bloot, en de Franschman zegt: «Mijnh. E., gij hebt u in 't goedkaartspel
beholpen met valsche heeren; wilt gij wel doen, zuivert u, en speelt rein spel», enz. —
De Engelschman zegt dan ter zij tot Portugees en Schot: «Wat dunkt u van mijnh. H. ?
Hij heeft mijnh. Fr. t' eenemaal op zij, en het schijnt, dat hij hem het spel hard
aantrekt. Hoewel ik moet toestaan, dat ik met mynheer H. en Z. niet wel en heb
gehandeld in 't spelen, ik wil het efter daarom niet bekennen, mijn herte is daar
te grootsch toe, en zoo ik het in zijn handen stel, zoo is 't spel t'eenemaal uit, en
ik zou nochtans zoo gaarn van haar trekken; 't is mij evenveel, hoe ik het krijg;
want haar kassen en banken zijn vol geld. Wat dunkt u, of wij den voorslag van
mynheer Fr. wat in beraad verzochten?» — Sch.: «Dat zou heel wel können, mijn-
heer, en bezien, of wij eenige andere praktijk kunnen bedenken; want het beste
dient voorgewend». — Port.: «Het was of er de Duivel meê speelde; eerst had
mijnh. E. ronde van boeven, maar zij yervvierpen die met haar ronde van Heeren,
en daarna kwamen onze valsche Heeren in 't openbaar. Ha, bloed, had dat niet
uitgekomen!» — 8ch.: «Het kwaad loont altijd zijn meester». — Mng.: «Dat meugt
gij hier wel zeggen, maar niet daar de Hollanders bij zijn», —
In een berijmd tafereel ' worden Engelschman en Hollander, «bezig en verwarrend
in den grooten troef, om geld, landen, forten, steden, schepen, goederen, en de
geheele commercie» voorgesteld, terwijl «ondertusschen Hecuba, Eris, de drie hei-
sche Furiën, ^n Charon de Veerman in actie raken, om dat spel nog meer en meer
aan te stoken, en den hoogmoedigen Engelschman den grooten troef te doen verliezen». —
' Gedruckt 1665, naer de copye vair Engelandt, op approbatie van den Protector Eichard
Crom well.
algemeene geschiedenis
«Nu is», roept er de Twistgodin uit,
Nu is myn tyd geboren,
Om, naar mijns herten wensch, den vrede te verstoren.
En Charon, omtrent den loop der dingen ingelicht, vraagt:
Hoe, is de Steertman gek en met den kop gekweld,
Dat hij zijn naasten buur in zulk perikel stelt?
Doch de drie Wraakgodinnen antwoorden:
Wij hebben clit berokt, 't is ons alleen te wijten;
Wy, drie geznsteren, zijn oorsaak dezer feiten,
De dog zich vindt bedolt, hij ons ontsteekt een kaars;
Brandt hij zijn aars, hij zal ook zitten op de Waars.
O. broek! hoe zal de Leeuw den Dog zijn steert verzetten,
Wanneer hij op zjn zaak ter dege maar wil letten!
Charon.
Hoe heetjens zal het daar dan van den rooster gaan,
Wanneer zy beiden zijn gekomen op de baan!
Megeer.
Het is des Steertmans schuld, h« doet zijn hoogmoed blijken.
Aan Prins-, aan Vorstendom, en alle Koninkrijken.
Alekto.
De tijd, de snelle tp ons overvallen zal,
Daaromme haast u wat; ik hoor al krijgsgeschal.
Ik hoor de trommelstok op trommelen al roeren.
Ei, spoeit u met uw boot, die steerten weg zal voeren!
En dan heel hel ten slotte, op de wijs van Prins Robert, en als voorl.elling der
cm5-cmi-kreten van den bekenden raaf: 1 i
Quod fiet -miri quippiam
Haast in der Doggen gild.
Quare cantemus gaudium,
Gij allegaêr vrij lacht,
Quod mstra cgmha forsitm
Zal krijgen zware vracht,"
O turhatores AngliaeX
O, moorders van den King,
Vos vehet Unc ad Inferos
Dit bootjen zeer gering.
Nauclerus Charon loquitur;
"Mijn schuitjen is al reê;
O, infernales Furiae!
Weest maar met mij tevreê:
De Buy ter nee non Trompius,
Als admiraals ter zee,
Concedent nohis animas
Te voeren na beneê."
"Certare guidem cupio
Om zooveel als gi) wilt.
. 'ftV '
i' > -
-ocr page 726-des vaderlands. 719
Vos-veliamt procul dubio, ^Eumenides Tartariae, |
Qumdöquidem non dubito |
't Zou inderdaad nu niet lang meer duren, al hield het nog een paar maanden
aan, voor die oorlog openlijk zou verklaard worden. De geruchten, die van De Ruy-
ters wakkere bedrijven uit Afrika kwamen, waar hij in 'l begin van November Kaap
Gors reeds hernomen en een achttal schepen veroverd had, brachten inmiddels niet
weinig onrust en bitterheid in de engelsche gemoederen. Zij beschuldigden hun man-
schappen van lafhartigheid en ontrouw, en achtten er zich geheel te gronde gericht
«Groot zijn onze toebereidselen», teekende de aan 'l zeewezen verbonden Pepys, 11
Jan. '65, in zijn Dagboek aan, «groot was onze uittarting, doch na al onze aanmat
tiging zijn wij thans even bang ^oor de Hollanders, als wij ze eerst onlangs nog ver-
achtten» Deze stelden zich intusschen «met cordate eenparigheid van al de provin-
ciën», als De Witt aan Van Gogh schreef^, ook in Europa «in postuur, om door
kracht van wapenen herstel te bekomen van de feitelijkheden door de Engelschen
geleden», en waren daartoe niel alleen de verlangde consenten lot de geldmiddelen,
door Holland voornamelijk gedragen, bestemd, maar ook nog een som van drie mil-
joen bij voorraad opgenomen, om voorloopig bewaard, doch in geval van onverhoopte
ongelegenheid aangesproken te worden. De scheepsmacht, die men wilde uitbrengen,
was, de ondersteuning der Ooslindische Compagnie daarbij gerekend, op over de hon-
derd kielen beraamd, zoodat men, «onder Gods zegen, de gerechlige zaak merkelijk
gestijfd» mocht achten. Men voelde zich Ie meer nog in zijn goed recht gekrenkt,
als men bericht ontvangen had, hoe de vloot, uit den Levant verwacht, en rijk ge-
laden uit Smirna onder zeil gegaan, met de drie haar onder kapitein Pieter van Brakel
begeleidende oorlogschepen, door zeven engelsche, onder 't bevel van Thomas Allen,
ter hoogte van Cadix onverhoeds aangetast, en de niets kwaads vermoedende scheeps-
voogd, met de volle laag van den Engelschman begroet, zelf in den strijd gevallen
was. Gelukkig weerden zich de zijnen verder zoo wakker, dat slechts een tweetal
onweerbare koopvaarders overweldigd werden; een derde, de Koning Salomo, onder
' "I hear fully the news of our being beaten to dirt by De Rnyter with bis fleete". — "At noon
to the Change, to the Coffee-houae; and tliere heard Sir Richard Ford teil the whole story of our
defeat at Guinny where our men are guilty bf the most horrid cowardice and perfldiousness, as
he says and teils it, that ever Englishmen were". Pepys, in zijn Diary III, ρ. 89, 90.
® Aid, ρ. 84. 3 IV, bl. 488.
-ocr page 727-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
720
ΙιλΙ
r- *
b:.
. ·>- Μ' - "Γγ ^'
Jan Roelüfsz. nil Hoorn, bood den licm aantaslenden engelsclien oorlogsbodems kloek liet
hoofd , lot hij, geheel reddeloos geschoten, door een der engelsche fregatten aan boord
geklampt, in de diepte wegzonk. Een iluitschip, de Sini Jacob, door een ander fre-
gat vervolgd, wendde eensklaps den steven, zette voor wind den Engelschman met
volle vaart in de zij , boorde hem zoo een groot gat, deed een deel van zijn gesehul
over boord plompen, en kreeg zoo zelf gelegenheid zich in de haven van Sint Lukas
in veiligheid te brengen ^ Nauw was de mare van 't gebeurde in Holland gekomen,
of men besloot nu, van de zij der algemeene Stalen, de verraderlijke Britten, zoo in
als builen de europeesche wateren, met gelijke munt te betalen. Nog vóór 't einde
van January werden onder Opdam, als Oppervlootvoogd, drie Luitenants-Admiraal,
Korlenaer, l)e Ruyler, en Meppel aangesteld, en daar nog drie Vice-Admiralen Aert
van Ties, Tromp, en Schram, en even zooveel Schouten-bii-nachl aan toegevoegd;
Hellevoetsluis werd bewald en mei geschut en kriigshehoeften voorzien, en op Goereo
een versterking opgeworpen. Daar zou een deel der vloot bijeenkomen, terwijl de
engelsche, onder York, als Oppcr-Adrniraal, te Duins voor anker ging leggen. Half
Maarl werd van 's Koningswege de oorlogsverklaring, in Londen en Westminster,
door twee wapenboden, vier gewapenden, en aclit Irompetters plechtig afgekondigd.
Daarin heette het, hoe «op de veelvuldige klachten van onrecht en rooverij, door do
Oost- en Westindische Maatschappij, en andere onderhoorigen en onderzaten van de
Vereenigde Nederlanden, aan engelsche schepen, goederen, en onderdanen, lot hun
zeer groole schade gepleegd, in plaals van de daarvoor gevorderde vergoeding te doen
ejlangen, De Ruyter bevel was gegeven tegen de engelsche onderzaten in Afrika ge-
weld te plegen; hoe daarop van engelsche zij wel last gegeven was, beslag op de
nederlandsche schepen te leggen, doch deze, noch hunne lading niet prijs te ver-
klaren en te verkoopen, vóór van de tenuitvoerlegging van dat bevel door <len neder-
landschen vlootvoogd gebleken was; hoe men zich nu echter ook op nieuw ongelijk
zag aandoen, een groole oorlogstoerusting tot stand brengen, en brieven van scha-
verhaal tegen de engelsche ingezetenen uitgaan; hoe alle verder marren even vruchte-
loos zou zijn, als alle pogingen, om de vriendschappelijke verstandhouding te handhaven,
dat gebleken waren; en hoe het daarom thans, met toestemming Wan den geheimen
raad, den Koning had goed gedocht, aan de gansche wereld te iverklaren, dat de
algemeene Staten de eerste aanvallers waren, en daarvoor door ieder gehouden moes-
ten worden; zoodat zijne vloten en schepen, gelijk alle verdere, die van 's Lands
opperzeevoogd, zijn lieven broeder, den Hertog van York, brieven van schaverhaal
erlangd hadden, wettig mochten strijden tegen de schepen der Vereenigde Nederlan-
den of hunne onderzaten, en die veroveren en vernielen; hoe daarom ook allen engel-
Zie W. Swinnas' Engelse, Nederlandse, en Munsterse ErahTceeUn (Rotterdam 1666), X, bl. 21-
-ocr page 728-des vaderlands. 721
sehen onderzaten bevolen, en ieder ander, van λνβΐΐίβη landaard dan ook, gewaar-
schuwd werd, geen soldaten, wapenen, buskruit, en andere krygsbehoeften met
eenig schip naar de landen of plaatsen te vervoeren den algemeenen Staten onder-
hoorig, op verbeurte van beide, schip en goed; hoe ook alle schepen, van welken
landaard ze mochten zijn, met goederen en koopwaren, nederlandsche onderzaten toe-
behoorende, voor goeden en wettigen buit verklaard werden, in een of ander neder-
landsch of een Nederlander toekomend schip geladeh». Na de ontvangst van dit ge-
denkwaardige stuk deelden de Staten 't aan alle hoven, met welke zij in betrekking
stonden, met een begeleidend schrijven mee, om op het gevaar opmerkzaam te
maken, waaraan op deze wijs alle uitheemsche handel ook buiten de hunne van engel-
sche zijde blootstond. Aan 't zeevolk werden een aantal prijzen van verschillende
grootte voor veroverde oorlogschepen toegezegd: wie den engelschen oppervlootvoogd
vermeesterde, zou, boven schip, geschut en goed, / 50,000, wie een onderzeevoogd
ƒ 30,000, een minder scheepsvoogd ƒ 20,000, een schip boven de veertig stukken
ƒ 10,000, een minder ƒ 6000 erlangen; wie vechtenderhand de vlag van den opper-
vlootvoogd afrukte, zou ƒ 5000, van den onder-zeevoogd ƒ 2500, voor de vlag van
de voorsteng ƒ 1250, van de bezaan /750, van den achtersteven /250 hebben; voor
hen, die met brieven van schaverhaal voeren, zou de prijs verdubbeld worden, en
de weduwen der omgekomenen evenzoo een dubbele belooning ontvangen. Van den
anderen kant zouden echter ook zij, die hun schepen mochten overgeven, of er zich
als lafaards meê uit de voeten maakten, met den dood gestraft worden. Reeds een paar
maanden vóór'de oorlogsverklaring was, tegen 21 January, door de algemeene Staten
een vast- en bededag uitgeschreven, om zoowel «God te loven», dat Hij «de slaande
hand en zware plaag der pestilencie, waarmee Hij deze Nederlanden sedert eenigen
lijd geleden bezocht had», weder genoegzaam geheel had weggenomen, als Hem te
bidden, ((om te niet te maken alle listige praktijken tegen deze landen ondernomen»,
daar toch sedert geruimen tijd de Staat «door hare naburen en bondgenooten niet
alleen gedreigd (was) geworden met geruchten van oorlog, maar dat ook die gerucli-
ten gevolgd (waren) met feitelijke oppressiën, eerst buiten en naderhand ook binnen
Europa, lot excessieve scha en droefenis van alle vrome en goede ingezetenen dezer
Landen» \ Ook in Engeland werd op 's Konings last (den ^/jg April) een algemeene
vast- en bededag wegens den oorlog gehouden, en de toerusting en wapening te water
met den meesten ijver voortgezet \ Toen de vloot er, eenige weken later, geheel gereed
was, bestond zij uit meer dan honderd schepen, van welke ongeveer een derde tus-
schen de 50 en 90 stukken voerden, en die een goede twintig duizend man aan
' Zie Kist'a Sededaijen en Bidda^shrieven, II, 1)1. 217.
® Zie Evelyn's Diary and Correspondence, p. 306, Pepys, t pl.
IVe deel, Ie sink
87
-ocr page 729-722 alCxemeene geschiedenis
boord hadden. Haar Groot-admiraal , 's Konings broeder van York, bad zich door 't
invoeren van nieuwe- scheepswetten beijverd, de krijgstucht bij die manschappen te
bevorderen, en bovendien doeltreiTende verordeningen voor 't zeilen der schepen cn
hun bestrijding van die des vijands uitgevaardigd naar welke men zich vervolgens
jaren lang met het beste gevolg bleef richten. In sp^t van oorlogsverklaring en krijgs-
toerusting bleef intusschen de franschc gezant nog altoos naar bemiddeling tusschen
beide partijen streven. Gelijk 't in een vervolg op het groote ïroeispel genoemd werd,
«hoopie hij 't nog zoo te stellen, dat de vloten, dat de krijgskaarten niet zouden ge-
bruikt worden», en gaf voor, door zijrjfe tusschenkomst meer te zullen uitwerken,
dan of hij de Hollanders — overeenkomstig het gemaakte verdrag, en waarop zij
steeds hadden aangedrongen — in den krijg terzijde stond. «Maak dat de narren wijs!»
gaven zij hem- echter op zulk een beweren kortaf ten antwoord, en hij-zelf zag dan
ook ten slotte wol in, dat «van geen schijn eener gewenschtc uitwerking van een
neórleggen der wapenen meer te spreken viel, de zware onkosten , van weerszijden
gemaakt, de breede opsomming der cngclsche grieven, en geheel de loop van zaken
cn omstandigheden in aanmerking genomen I Het kwam nu slechts op een kloek
doorlasten aan, en op het hoopvol vertrouwen, dat — naar een rijm van den dag ^ zet —
])e deugd van Tromp horlcefcie in 't bloed dor Wassenaren,
Die praalde in oor gelljlc als Admiraal der baron!
Aan Tromps krijgsdeugd zou 't inderdaad bij den Oppervlootvoogd niet falen; bij
Tromps zee-ervaring van kindsbeen af, en daarmeê gepaard zee-beleid, kon daaren-
tegen de wakkere krygs- en staatsman, wien men eerst op later leeftijd de zeevoogdij
als opgedrongen had, natuurlijk niet halen. Tot 's Lands scha en zijn eigen verderf
zou men dit thans — doch te laat — bespeuren, maar mocht er hem zelf zeker slechts
half voor aansprakelijk stellen. Hadden dezelfde staatslieden — Hollands Raadpensio-
naris in de eerste plaats — die hem vroeger het zeebewind tegen heug en meug deden
aanvaarden, hem thans niet het opperbewind toevertrouwd, de kans zou waarschijn-
lijk anders geloopen zijn. Doch aan zijn krijgsmoed of goeden wil ontbrak niets, en hij
verdiende ten volle den «goedereis-wensch» S hem en zijn vloot, reeds vóór't begin van
't jaar, door een hollandsch rijmer, gewijd, 's .Mans inderdaad vrij kreupele verzen
zouden minder de aandacht van den nazaat verdienen, wanneer hij zich niet in zijn
■-ΙΑ,
I
1 Zie de ia De Jonge's Geschiedenis mn Η Neä. Zeewezen, 1. bl. 629, aangehaalde
for letter ordening His Majestys fleei in sailing and in figUing, van 27 April 1665.
= Zie Van Gogh's schryven aan De Witt,' 27 April '65, Brieven IV, bl. 468.
3 In 't vijfde deel FerwZirA-ÏVoé/. 1665. χι i t
^ Qoede-SeymenschaendeMooghgel. Heer Jacolmneniot Wassenaer, em. en zi^n lyUUende ^loo .
Gedr. in 't jaer ouzes Heeren, anno 1664.
sÜf:
des vaderlands. 723
rijmgeknulsel beijveid had «zegen en vloek» — naar male men hel doorloopend of
tweeledig las — beide daarin te leggen en zoo niet de uitkomst gewild had, dat juist
de laatste, en niet de eerste, helaas! doel trof, en dat daarbij, wat den vlootvoogd-zelf
aanging, de «vloek» maar al te letterlijk waar blijken zou. «Wcnscht nu», riep hij uit:
Wenscht nu al geluk en heil Aan ons Neêrlauds vyands schepen
Die uit Holland maken zeil Wensch ik veel kartoüwsche nepen
Ik wensch toe de zegepraal Die haar toonen ons vijanden
Opdam Eendrachts admiraal Moet het bliksemkrait verbranden.
Nog zoo wensch ik Davids moed Al des vUands officieren
In al 't geen dat Opdam doet Moet nimmer de zege vieren
Ik wensch sterke Samsons kracht Die, die Holland willen dwingen,
Al de Bataviersche macht Moeten sneuvlen door haar klingen. ,
Ik wensch 't beste wind en weêr Die, die Hollands kielen zoeken,
D'eedlen Wassenaarschen Heer Wensch ik steeds bevuilde broeken
Ach Heer! wees een vuur en wal Al die Neerland wil benouwen
Neêrlands Tuin en Schepen al Wilt verbrijzlen door kartouwen!
Slechts het daaraan toegevoegde besluit was voor geen averechtsche opvatting vat-
baar, en toonde 's mans blikbaar goede bedoeling, al kenmerkte 't hem evenmin als
daadwerkelyk dichter;
'kBid, de Schepper van de zielen Ons vijanden wil vernielen,
En altijd wil voor u gaan En voor ons den slag wil slaan;
'k Wensch, dat gü moogt zegepralen En de vijand schand behalen,
't Nestors hoofd gelauwerierd En uw helden lof gevierd! —
' W. A.
Hoeveel «nederlandsche schepen» van verschillende grootte, overeenkomstig dien vloek,
verbrijzeld zouden worden, «Neêrlands Tuin» zou gelukkig ongedeerd blijven, of zich,
uit de kleine geleden scha althans al aanstonds wéér herstellen. Doch zien wij, hoe zij
haar werd toegebracht.
Behalve de reeds genoemde Luitenant- en Vice-admiralen van Holland, hadden
de Staten van Friesland, om niet bij hen achter te blijven, in Maart ook hunner
zijds twee dergelijken aangesteld, en daartoe hun wakkeren kapitein Auke Stelling-
werf — den broeder van het bekende hollandsche Statenlid voor Medemblik — en zyn
amptgenoot Rudolf Coenders benoemd, en tevens een derden kapitein, Hendrik Bruins- -
velt, tot Schout-bij-nacht verheven. Holland zijnerzijds had in de plaats zijner tot
Vice-admiralen verheven Schouts-by-nacht, den Commandeur De Wildt, Kapitein De
- Om de tegenstelling duidelijk te laten uitkomen, had hij tusschen beide eerste halfregela — om
ze zoo te noemen — een kruisjen geplaatst, met de aanteekening;
't Kruys ons nae den Hemel leyt,
't Krays hier vloeclc en zegen scheyt.
,24 algeieene geschiedenis
Liefde en Kapitein Stachouwer aangesteld. Zoo telde de vloot der Republiek das
het noodige aantal vlagofficieren, en gaf dit tot hare verdeeling in niet minder dan
zeven smaldeelen aanleiding, onder 't opperbestier van hun op zee i^inder beproefden
vlootvoogd, die, op zijn schip de BendracM, van 84 stukken, de wimpel van de groote
steng voerende, tevens het eerste smaldeel meer bepaald onder zich had, en daaria
den Viee-Admiraal Van der Helst, op de Amsterdam, van 66 stukken; Albert Claesz
de Graeff, als Schout-bij-nacht, op de Tijdverdrijf, van 62; Kapitein De Reus (van de
O-I Comp.) op de Maerseveen, van 78; Jan van Amstel, op de Vrijheid, van 60;
Jacob Wiltschut, op de Earderwijïc, van 48 stukken, en nog 9 anderen. Over het
tweede smaldeel voerde, met den wimpel op de voorsteng, Jan Evertsen, als Lt.-Adm.,
op Η Hofmn Zeeland, met 78 stukken, bevel, en had onder zich den Schout-bij-
nacht De Liefde, op Klein Hollandia, met 52; zijn 23iarigen wakkeren zoon Cor-
nehs op de Utrecht; Kapt. Bastiaan Genten (van de 0.4. Comp.), op de Oranje,
van 73; Jacob Kleiwijk, op de Bordrecht, en ßasliaan Tuinman, op Wapen mn
Zeeland, beiden van 44 stukken; Jan Bankert, op de Delft, en nog zeven anderen.
Het derde smaldeel stond onder Gortenaer, die op de Groot-Hollandia, met 70 st.,
zim wimpel van de kruissteng voerde, en had Dirk Schey, op de Oosterwijh, als Vice-
Admiraal; verder Juriaan Poel (van de O.-L Comp.), op de Delfland, beiden mede
van 70 st.; Pool (van dezelfde Comp.), op de Wereldbol {Sphaera Mmdi), van 40;
Joost Verschuyr, op de Zuiderhuis, van 56 st. , en nog 20 anderen; - het vierde
smaldeel, met de geele vleugel gemerkteekend, stond onder StelUngwerf op de Zeven^
wolden, van 70 st.; had verder Koenders, op de Groningen, den wakkeren Kapt. De
Boer, op de van 62 st.; den niet minder wakkeren Tjerk Hiddes (de Fnes)
op de Blf Steden, van 42; zijn broeder Barend, op de Postiljon van Srmrna-,
lem Codde van der Burg, op de Ylst, met 38; Gorsten Krijnsz (van de O.-L Comp)
' op Euü te Zmeten, van 70 st., en nog 8 and. Het vijfde smaldeel ^ roode
vleugel met geele streep - werd door Tromp, op Liefde, met 82 st., aangevoerd,
had verder, als Vice-Admiraal, Van Kampen, op de Koeverden, «n Jan de Haen op
Stad-en^Landen, beiden met 60; Jan Pietersz. Onklaer (van de 0.-|I. Comp.) - weldra
helaas! maar al te «onklaar» gebleken ~ op de Nieu^-Batavia , van 44; Jan Adelae. ,
op Raadhuis mn Haarlem, van 56; Thomas Fabricius, op de Jaarsveld van .2;
en nog een tiental anderen. Het zesde smaldeel witte vleugel met roode streep ^
onder Jan Evertsen's broeder, Cornelis, die echter zelf eerst den Juny, van Mand
uit, bij de vloot kwam, op de VUssingen, van 60 st.; het had verder den Schout-b -
Llt idriaan Bankert, op de van 50 st., Pieter Bronsaert, op De dr.^
Bavids, met 50; Jacob Oudaert, op de ütrecU, met 44; Jacob
op de met 44 st., en een dozijn anderen. Het zevende
1 dat van den blauwen vleugel met gele streep - bad Schram, op ^
f" ■
ir
I ·
des vaderlands. 725
'^Z^au^'^^^^QO^, aan 't hoofd; onder hem: Stachou^veΓ, op de EmäracJit, met
44 St.; Houttuyn, op Η Wapen van Medemhlik, met 59; Brnynvis, op de West/Hes-
land, van 50; Huysman, op de Jupiter, van 45; Halfhoorn, op De Jonge Prins, van
30 St., en tien anderen ^ Builen deze vloot, die voltallig niet minder dan 103 groote
schepeL, 7 jaehten, 11 branders, en 12 galjoten telde, waren er nog, met goed-
keuring der Staten, een aantal koopvaarders voor byzondere rekening uitgerust,
waarin zich, behalve Amster- en Rotterdam, vooral Vlissingen niet onbetuigd had
gelaten. Eene Vereeniging der «particuliere Kruisserie» of «nieuwe equipazië», als ze
zich noemde, had daar niet minder dan 25 commissievaarders te water gebracht.
Twee van deze, de Eendracht met 32 en De jonge Leeuw met 22 stukken, onder
't bevel van den jongen Evertsen, hadden in April reeds gelegenheid, een blijk van hun
kloeke krijgslust te geven. Zij waren toen met een drietal engelsche oorlogsschepen,
de Yarmonth, de Diamond, en de Mermaid, in aanraking gekomen, en hevig be-
schoten geworden, doch hadden den strijd niet opgegeven, vóór zij na vier uren vech-
tens, waarbij de Kapitein van den Diamand, Golding, zelf sneefde, deerlijk gehavend
voor'de overmacht bezweken. Evertsen, met zijn medebroeder naar Londen gebracht,
werd daar door den Koning, die uit zijn ballingsdagen zijn voor- en toenaam nog
in aandenken had gehouden en zijn jeugdigen moed huldigde, in zijn slaapvertrek
ten gehoore bescheiden, en terstond in vrijheid gesteld, zoodat hij zich nu weldra onder
zijn vaders smaldeel stellen kon. In 't gevecht zelf had hij een kogel door zijn hoed
gekregen, doch - als hij den Hertog van York te Londen te kennen gaf — dien
liever door zijn hoofd gehad, dan zich te moeten overgeven I
Die Hertog was inmiddels geheel met zijn vloot van 109 oorlogsschepen, 21 bran-
ders, en 7 kitsen - als men ze noemde — gereed gekomen, en ging nu den Mei
onder zeil. Hem ter zijde stond, als Kapitein-gen., de van jongsaf bevaren Admiraal
Penn, die zich in den vorigen oorlog reeds zoo wakker betuigd had, en hem nu op zijn schip,
de Boyal Charles, met 80 stukken, aan 't hoofd van 't eerste smaldeel, datderroode
vlag, begeleidde; de Royal Oah, onder Lawson, met 76, de Swifture, thans door Ber-
keley gevoerd, met 60, de Sint George, onder Buckingham, evenzeer met 60, de
Plymouth, onder Allen, met 56, voeren onder tal van andere krijgsbodems van grooter
en kleiner omvang met hen. Het tweede smaldeel, dat der witte vlag, stond onder
Prins Ruprecht, op de Royal J», met 78 stukken, die o.a. den Vice-Admiraal Kris-
toffel Mings, op de Triumph, met 48 stukken, Sansum op de Resolution, met 55,
Kapt. Spragg, op de Lion, onder zich had. Het derde smaldeel, dat der blauwe vlag,
1 Zie de opgaven in de Eoll. Merouriui voor 1665, en in de Byiage op De Jongens Zeewexen, I.
= Zie Pepys' Diary, t pl. p. en verg. dat van Evelyn, die Evertsen-zelf bü den Koning
begeleidde, op 34. April '65.
-ocr page 733-726 alCxemeene geschiedenis
onder Lord Sandwich (Montague), op de Fen, met 58 st., had den Vice-admiraal Sir Georg
Ayscue, op de Henr^, met 76, Stanley, op de met 58, en veel anderen onder
zijn bevelen. Zij zetten koers naar de hollandsche kust, om de nederlandsche schepen
op te zoeken, doeh hadden al aanstonds met wind, water, en gevaar van stranden te
kampen, en werden daarop door een zwaren storm beloopen, die hen, met aanmer-
kelijke schade, naar Engeland terugdreef.
Ze waren nog niet weder uitgeloopen, toen de nederlandsche vloot, na lang marren, in
zee stal£. Zij had zich in de laatste weken voor Texel vereenigd, en Hep den en
Mei van daar „uit. Eenige afgevaardigden der algemeene Staten waren zelf ter
plaatse gekomen, en hoewel de lootsen aanvankelijk zwarigheid maakten, haar naar
buiten te brengen, gaf De Witt, die onder die afgevaardigden was, en persoonlijk
het Landsdiep gepeild en de gesteldheid opgenomen had, last, om hel anker te lichten ^
Buiten gekomen, scheen ze aanvankelijk niet ongelukkig te zullen varen: negen uit
de Elbe huiswaarts stevenende engelsche koopvaarders toch, die haar weldra ontmoet-
ten, vielen haar, met hun geleider, een fregat van 34 stukken, al aanstonds ten buit. Dat
heilspellend voorteeken zou echter niet bewaarheid worden, en voor haar zelve de
kans weldra anders loopen. Weinig tevreden over het luttel spoeds, dat zij scheen te
maken, om met de vijandelijke vloot in aanraking te komen, en dit, in plaats van aan
windstilte, aan gemis van den noodigen dienstijver toeschrijvende, richtten de Staten
den 8«» Juny een brief aan den oppervlootvoogd, waarin zij hem hun bevreemding
betuigden, dat zijne vloot, tot den vorigen dag toe, steeds nog maar Noordwest-ten-
Noorden van Texel omtrent acht of negen mijlen van den wal bleef zwalken, en hem
verzochten, niet in gebreke te blijven, zich ten uiterste te bespoedigen, om den vijand
op te zoeken, en, hem aangêtroflen hebbende, naar den verstrekten lastbrief te beje-
genen. Wassenaer antwoordde, twee dagen later, van de Breêveertien, ten Westen van
Texel, dat hij, bij 't aanhouden en doorwoelen van den nu opgekomen Noordewind, de
vijandelijke scheepsmacht weldra hoopte te bereiken ^ Om te toonen, hoe ernstig hij
't opnam en 't uiterste wagen zou, zond hij vervolgens nog al zijn jaan boord be-
rustende kostelijkheden naar land. Den dag daaraan reeds kreeg hij den vijand m 't
gezicht, en achtten sommigen, dat men bij den voorspoedigen wind dien gemakkelijk
had kunnen betrekken. In plaats van dat echter, liet men 't, uit vrees van anders
wellicht op de banken te raken S drijven, en zeilde 's nachts slechts met klein zeil
door, om de loef op hem te houden. Vrijdags den 12-was het stiller, doch hield men
1 Zie De Jonge, II. bl. 7, aant.
s Aitzema, Saken van Staet en Oorlog, V. bl. 446.
»ÏNaar Tromps meening, "dat ze ons zochten te lokken op de banken, daar wU dicht
waren"; zie zyn brief van 15 Juny, in den Roll. Mercurius, 1665, bl. 75.
des vaderlands. 727
nog altyd de bovenzij; men bleef echter vveêr drijvende, en 's nachts op nieuw met
klein zeil varen, tot de wind in den nanacht zuidelijk liep, en de Engelschen zoo de
hoogerzij kregen en ook verder de loef bleven houden. Met het krieken van den och-
tend ving toen de strijd aan, waarbij het friesche smaldeel wel twee schepen van de
engelsche vloot afsnee," en de wakkere Tjerk Hiddes een daarvan zooveel gaf, dat hij
geen schot meer loste en geeu man boven bleef, doch de hoofdmacht zich in minder
gelukkigen stand bevond, en in de ly benard raakte \ Zoo groot de orde was, die
— overeenkomstig Yorks maatregelen — in de engelsche vloot en hare drie smal-
deelen, in hun onderlinge verhouding, heerschte; zoo veel liet die der zeven neder-
landsche te wenschen, welker bevelvoerders op elkander drongen, en door hunne ver-
schillende onderhebbenden niet behoorlijk onderscheiden ,noch gevolgd konden worden.
De persoonlijke dapperheid van velen vermocht niets bij deze algemeene verwarring,
en kostte wel sommige kostbare levens, doch kon tot dien prijs den kans nog te min-
der doen keeren, als juist de bij ontstentenis van den oppervlootvoogd voorbestemde
hoofdleider, Cortenaer, het zijne er bij inschoot. Reeds bij den aanvang had deze de
maar al te juiste bedenking geuit, dat de admiraal «wat laag liep, en men zoo niet
boven den wind zou komen», en nauw twee uur later stootte hij zelf reeds, bij 't
wenden, door een kogel getroffen neêr. De ramp was te grooter, als aan zijn boord
niemand was, die hem ook maar eenigsins als scheepsvoogd vervangen kon; zijn stuur-
man , zekere Ate Intes Stinstra — omtrent wien hij zelf zich in dit opzicht iets beters
had voorgespiegeld — toonde zich zijner volkomen onwaardig, en ging, in plaats van
wakker door te strijden, luttel uren daarna, met de admiraalsvlag in top,-4n lij liggen,
en vervolgens een der eersten op de haal. Lafhartiger nog dan hij gedroegen zich de
Kapiteins der Oost.-I. Comp., Pool en Onklaar, di'e zelfs in 't hevigst van den strijd
hun geschut ongebruikt lieten, gelijk de proppen bewezen, er na den slag nog dnge-
rept op gevonden. Ook anderen nog schoten weinig minder in hun plicht te kort,
en verlieten, in de algemeene verwarring, eerloos den strijd. Geheel anders gedroegen
zich, schoon bij die verwarring en lafhartigheid zonder baat, tal van hunne wapen-
broeders, hun opper- en verdere bevelhebbers in de eerste plaats. Wassenaars Een-
dracht werd door York's admiraalschip aangetast, en raakte er weldra in 't felste
gevecht meê; de Graaf van Falmouth, en twee andere engelsche edellui, sneuvelden
aan Yorks zy, door Wassenaers geschut getroffen, en deze was reeds op 't punt
den vijand te enteren, toen een ander engelsch schip dat van zijn admiraal te hulp
schoot, en kort daarop de nederlandsche met man en muis in de lucht vloog. Door
een noodlottig toeval was de brand in 't kruit gekomen, en slechts drie of vier der
' Zie Tjerk'8 eigen schryven aan de Admiraliteit van Harlingen, ald. bl. 448,
-ocr page 735-728 alCxemeene geschiedenis
en de algemeene ontsteltenis te grooter, als, na 't sneuvelen van Cortenaer en het
afdeinzen van zijn admiraalschip, alles in onzekerheid verkeerde, waar en bij wien
de vlootvoogdij te zoeken. Sommigen waanden ook Jan Evertsen gesneuveld, wiens
schip vreeselijk geteisterd was, en Tromp achtte zich daardoor met het opperadmiraal-
schap belast, doch bezigde dit slechts, om in den avond het sein tot den aftocht te
geven, en met een zestigtal schepen naar Texel te stevenen. Daar kwam hij den volgenden
middag aan en liep er, in spijt van't verzoek der Gedeputeerden tot de vloot, om weder
zee te kiezen en den vijand op nieuw te bevechten, binnen, met de betuiging, dat
hij met zooveel lafaards, als uit den slag gevloden waren, niet weder in 't vuur wilde
gaan. Hij-zelf had zich ten wakkerste geweerd: want en zeilen waren zoo geheel aan
flarden geschoten, dat er «geen arme hals zich een linnen broekjen meer uit had kun-
nen snijden». Even als hij hadden zich Van der Hulst, Schram, en Coenders, Adnaan
Bankert, en de KaptB; Tjerk Hiddes, Hasevelt, Van Amstel, en Treslong kloek ge-
houden, en hun best gedaan de vluchtenden tegen den vijand te hereenen, daartoe
ook zelfs geen scherp geschut gespaard. Anke Stellingwerff was gesneuveld; Kapitem
De Reus verdedigde zich tot laat in den avond tegen de overmacht, en moest ten
slotte zijn,ontredderd schip zich in een paar kleinere - de Ter Goes en 8^vanenhnrg--
zien verwarren, en, door een engelschen brander aangestoken, met hen m de lucht
springen. Bastiaan Centen had met zijn Oranje Lord Sandwich's Fen geënterd, en er
de Statenvlag reeds meer dan een uur voor de engelsche doen wapperen, toen hij, van
alle zijden bestookt en door niemand bijgesprongen, den vermeesterden bodem weer
verlaten, en zijn eigen tot zinkens toe doornageld schip prijsgeven moest en zag verbran-
den. Drie andere schepen raakten onder 't wijken in elkaar vast, en werden door t
vuur van een engelschen brander verteerd. Kapitein De Haan enterde en veroverde
daarentegen de, 't zij door Tjerk Hiddes of Jan Evertsen deerlijk gehavende
xnet 46 stukken, het eenigste schip, dat werd buitgemaakt, en hem van de Staten
een rijke geldelijke belooning aanbracht. Op de Hilversum en Carohs Qmntus dwong
het muitende scheepsvolk zijn Kapiteins tot de overgaaf, en speelde beide schepen
.00 den Engelschen in handen. De Nagelboom, onder den anders wakkeren Kapitem
Boon, was voor Petten op 't drooge geraakt, en w;erd, in weerwil van den scheeps-
voogd, schandelijk door de manschap verlaten, die zich langs het strand wegmaak e
Jat ook dit schip aan den nazettenden vijand verloren ging. ^^^^^^^
er , door De Witt's kloekmoedigheid, ter zelfder hoogte, een ander af; ^-e ^^^^^^^^^^^^^^^
Staten-afgevaardigde naar den Helder onder weg, zag eenige vluchtende hollandsch.
T^^ten daaromtrent toch loopen «itec. Zie De JoBge's nagelaten aanteekening, M.
öie van Evertsen spreekt, en den Holl. Mercurius, bl. 74.
Λ ι
fii·
des vaderlands. 729
schepen, en liet zich in allerijl met een Tisschersbom naar 't laatste van lien brengen,
waarmee hij ~ hoewel 't mede aan den grond raakte, en gevaar liep veroverd te
worden — nu Texel bereikte. Zestien of zeventien andere schepen liepen nog in 't
Vlie binnen, terwijl Jan Evertsen, 's avonds, als opperadmiraal, een vuur opgestoken
hebbende, den koers naar de Maas zette, en daar met een tiental schepen ankerde.
In den Briel aan wal gestapt, werd hij door 't verstoorde volk met slik en steenen
geworpen en in 't water gedrongen, waaruit hij met moeite door eenige beter ge-
zinde aanzienlijken gered werd. De even onwaardige als onverdiende bejegening gaf
den ouden zeeman zulk een weerzin in den dienst, dat hij weldra besloot, zgn ontslag
te nemen, en zich tot geen terugkomen van dit besluit bewegen liet. De zeeuw-
sche Staten benoemden toen zijn broeder Cornelis tot Luitenant-admiraal in zijne plaats.
De geleden neêrlaag was te meer te betreuren, als te Londen zij, die 't weten kon-
den, zich overtuigd hielden, dat, welk een houding men er thans mocht hebben aange >
nomen, men niet in staat was, een tweede vloot, hoe klein ook, toe te rusten, wanneer 't
met deze misliep \ Van den anderen kant mocht men hier te lande nog van geluk spreken,
dat de vijand zijnerzijds niet meer partij nog van 't behaalde voordeel en de aangerichte
verwarring wist te trekken, en hij zooveel schepen ontkomen en zich in veiligheid bergen
liet. Trouwens, al had hij-zelf maar één schip, en dat niet van de grootste, verloren,
zonder kleerscheuren Λvas hij er niet afgekomen: de vice-admiraal Lawson, in zijn
knieschijf getroffen, bezweek te Greenwich aan zijn kwetsuur; de Graaf van Marlbo-
rough, Portland, en de Vice-admiraal Sansum sneuvelden; evenzoo de Kapiteins Kirby
en Ableson. Enkele anderen hadden zich daarentegen maar slecht gehouden.
Wat de nederlandsche lafaards betrof, zij ontgingen hun welverdiend loon niet.
Een krijgsraad werd door de algemeene Staten benoemd, van" welken het voorzitter-
schap aan den Vice-admiraal Tromp werd opgedragen, en die, onder medewerking der
afgevaardigden van de Staten, haar onderzoek instelde en weldra len einde bracht. Drie
scheepskapiteins, Jan Pietersz. Onklaar, Anthony Evertsz. de Marre en Jacob Bruiningh
» «We, as high as we make our show, I am sure, are unable to set ont another small fleete,
if this should be worsted. Wherefore send us peace! I cry". Popys (8/18 April) Dior;/:, t.pl. p.140.
Geen wonder, dat hü zich dus zooveel te Wijder voelde na den afloop i 'With my beartfuU of joy home,
and to my office a little; then to my Lady Pen's, where they are all joyed and not a little puffed
up at the good successe of their father; had a great bonfire at the gate... I did give the boy 4 sh.
among them (in the street), and migthy merry. So home to bed with my heart at great rest and
quiett". (Aldaar p. 169). — Hij schafte zich, ter eer van de behaalde zege, vervolgens zelfs een
nieuw zijden costuum aan , "though" — als hö schrijft — «I had one lately"; nu echter kon er wat
byzonders op staan, "and after long resolution of having nothing but black, I did bny a colored silk
ferrandin" (Aid. p. 171). Zijn vrouw verzekerde hem, toen hij 't, den 15/25, vqor't eerst aan
had, dat het hem heel deftig stond.
IVe deel, le stuk.
-ocr page 737-730 alCxemeene geschiedenis
werden door hem veroordeeld, om doodgeschoten te worden, en ondergingen in de
schans aan den Helder, den July, hun lot; drie anderen, Willem Codde van der
Burg, Jan van der Marsche, en Apolony Pool werden eerloos en ongeschikt verklaard
den lande immermeer te dienen, en veroordeeld, hun zijdgeweer voor hun voeten door
beulshanden aan stukken te zien breken; nog twee, Samuel Huysman en Jacob van
der Camme, van hun ampt ontzet en onbekwaam verklaard voor 's Lands dienst in
den oorlog te water; terwijl eindelijk Gortenaers onwaardige stuurman gedwongen werd,
met den strop om den hals de tenuitvoerlegging dier vonnissen bij te wonen, en voorts
eerloos en infaam werd verklaard en voor zijn leven uit de Vereenigde Nederlanden
gebannen, op straffe van anders met de koord gestraft te zullen worden, dat er de
dood na volgde V
Behalve de geldelijke belooning en eerepenning, aan De Haen toegekend, werd
door de algemeene Staten besloten, voor Wassenaer in de haagsche hoofdkerk een
praalgraf op te richten, en zet de Admiraliteit van de Maas een dergelijk in de rot-
terdamsche aan Cortenaer toe. Het latijnsche opschrift van Wassenaers grafteeken werd
door Westerbaen in vloeyend rijm verhollandscht. <(Heb ik», heette het daar o. a.
Heb ik, die Ammiraal was van de vloot der Staten,
Door heilloos ongeluk mijn leven moeten laten,
Een ongeluk, dat mij in 't midden van de zee
Met schip, en schut, en volk, en alles springen deê;
Daar is geen aard of graf, die mijn gebeent bewaren,
Neptunus zwolg mü in zijn wilde woeste baren.
Maar valt het iemand zwaar, dat hij een aarden graf
Moet derven na zyn dood, ik weet daar weinig af;
't Scheelt mij niet, wat mü dekt, of 't water is of aarde;
Dit doet mü goed, dit is bij mij van hooger waarde.
Dit troost mün geest: dat my te beurt viel, voor myn Land
Te sterven, voerende de sabel in de hand,
En dat ik 't leven niet als vechtend heb verloren. —
" Meer gezwollen luidde het in elders hem gewijd klinkdicht ^: i )
"Ach!" klaagt gü, "liad de dood, die nimmer neigt tot zoen
Zoo vele bliksemen tot éénen val van doen ?
. Zie de Sententiën gewesen hy den JS. manhaftigen Tcrijglsraedt, enz. (In 's Gravenhage, by Zirach
Gout, boeckverkooper aen het Hof). Tydelijk geschorst en van' hun betrekking ontheven werden nog
de beide Vice-Admiraals Stachouwer en Schey, en de Kapt. Van de Voorde, Berckhout, Bekker, R.tsema,
Solderwagen, HermanEgbertsz Wolf, IJsbrand de Vries, en Jan Adelaer, doch reeds dit eigen najaar
— beide eerste in lageren rang — weêr in dienst gesteld. _
3 Papiere GrafnaaU, opgerecht ter gedaoMenim van onze zeehelden, gebleven in het gevecM, enx.
Tot Rotterdam, by Joh. Borstius, 1665.
é?
SV.
,731 algeieene geschiedenis
Een gansehe zee gebrek, om 't lieldenlyk te zwelgen ?" —
Ja, 't vuur ia 't element van die zoo vurig slaat,
En 't past ook dat een zon te zeewaart ondergaat;
Maar vuur noch zee aal ooit den roem des helds verdelgen.
EenYoudiger lichtte een ander, door Weslerbaen aangenaam verbollandscht rijm, mei
het oog op zijn leêggebleven haagsche grafsteê, hetzelfde denkbeeld toe:
Het graf, dat gü hier ziet,
Is leêg; hy leit er niet;
Daar heel de zee liem gaf
Haar boezem tot een graf.
Omdat, die maar gemeen zijn, , ,
Te nauw en al te kleen zün,
Om zulke dappre Heeren
En helden te logeeren. —
Een terzelfder tijd «aan alle matrozen» toegezongen liedjen zei, met betrekking tot
de toegedeelde belooning en straf:
Stoute mannen, op de baren
Van den wilden Oeeaan,
Schoon die nog zoo vreeslijk gaan,
Kan u de Engelschman vervaren?
Neen, matrozen, rappe knechten,
Daar van hebje nog geen nood:
Bloode pronkers schiet men dood,
Loon naar werken doet wel vechten.
En een daaraan toegevoegde in tonen gezette «algemeene artikelbrief» sprak:
Wil je nu vechten, zoo krijg je tot loon
'Een penning of keten van goude heel schoon;
Maar wil je niet vechten, zoo krijg jf^ een strop,
Al waar je een Prins, zoo verlies je je kop! —
De «matrozen-tegenzang» ^ luidde:
Fiscaal, als gü aan 't loopen zyt, is 't dan wel recht in zee?
Maar vechten alle hoofden, matroosje die vecht licht meê,
' "Geschoten uit een Canon met 4 stemmen, ie zingen of op allerlei speeltuig te spelen, ook met
4 trompetten lustig door malkander te steken".
' "Geschoten uit een canon met 3 stemmen, te zingen", enz. "ook met 3 trompetten", enz.
-ocr page 739-732 alCxemeene geschiedenis
Dat zag men aan Tromp en d'Heer Obclam, wanneer men aan den vijand kwam.
„ „ „ „ „ „ Cortenaer, die zaten d'Engelschen vrij in 't haar.
„ „ „ „ Van der Hulst, zü gaven d'Engelschen lustig buist.
^ „ „ „ „ „ onzen Haen, die kosten wel op den vijand slaen.
W II II II tl
» andren meer, wie dat den vyand bood tegenweer.
Een «geldschaiFerszang» eindelijk antwoordde weêr op den «matrozen tegenzang» :
Omdat Jan Hagel niet vechten wou, zoo ging de Nagelboom uit,
Den eedlen Carolus Quintus, dien maakten ze 's vijands buit.
Wat zegt gij, matroos, op hoofden of op d'Heeren, dio d'helden geld vQreeren?
Terwijl men zoo, naar volle verdienste, loon en straf uitdeelde, richtte mentevens
onmiddellijk ook het oog op 't geen er, naar aanleiding der geleden schade, in 't
belang van 't zeewezen thans te doen viel, om hoe eer hoe beter die scha weer op
den voor 't oogenbHk juichenden vijand te verhalen. Wel verre van, door den slag
verbijsterd, de moed in de schoenen te laten zakken, begreep men niet beters te kun-
nen doen, dan de hoofdoorzaak der schromelijke verwarring, waaraan bovenal die slag
te wijten was, na te sporen en zoo in 't vervolg te voorkomen. «Die nä lachen»,
zei men met den Nederlander, in een opwekkelijk vlugschrift dezer dagen in een
gezellig onderhoud met een Engelschman voorgesteld ', «hebben zooveel als die vóór
lachen; ik en klauwe mijn hoofd niet over den gepretendeerden oorlap. Gij juicht
misschien, omdat ik binnen mijne havens wedergekomen ben; dat en wil niemendal
zeggen, zoo lang mijne retoeren uw schelmachtige klauwen ontleggen: wanneer mijne
oost-indische schepen, Smirna-, Spaansch-, Lissabons-, Franschvaarders en mijn De
Ruyter bi] u niet geschoffeerd en worden, zoo acht ik het inkomen mijner schepen
niet. — Wat wilt gij, dat ik van den zeeslag zal zeggen? Men weet wel, dat zon-
der het afsterven van onzen admiraal-generaal en d'admiraal Cortenaer, uw hoog-
moedige krulstaart al gezouten had geweest. Doch de almachtige God heeft 't zoo
niet beliefd', opdat wij niet, op onze macht leunende, victorizeerende te Irotscb
zouden worden. De nederigen verheft Hij, en uw trotschige nacie, die 't onrecht m-
drinkt als zoete most, die wil hij, door een kleine apparencie van voordeel, zoo nog
wat meer verhoogmoedigen, om ze te haastelijker, door een harttreffenden zeeslag en
de gevolgen van dien, in de diepe laagte te plotsen». — Engelschman. «Ik heb wd
hooren zeggen, dat, die eens gaan loopen is, kwalijk meer aan den man is te kry-
gen». - Nederlander. «Gij zoudt dit wel op ons willen toepassen, maar Η en is zoo
niet; wij zijn niet gaan loopen als verslagene, maar om het misverstand van de vlag,
gelijk in 't onderzoek blijkt». - Mg. «Ik hoor u nog geern spreken, gij hebt nog
t:
»1
, .Γ.:
Ui"« ΐ
■CC'^Ss
M-'
I NeMander en Enffehman, t'samen redenkaveUnde over den Zeestrijf, enz. Gedr. Ιββ.-,.
-ocr page 740-des vaderlands. 733
coeragië, en uw hope toont, dat gij van een genereus en heroïek gemoed zijt; zulke
bezeilen ten leste nog de hoogte». — iVei. «Waarvoor zoude ik Terflauwen? voor een
Engelschman? neen; schoon men hem Duivelsman noemt; de naam baart de kracht
niet. — Gij lacht, omdat myn admiraal gesprongen is; wel, dat is door uwe kloek-
heid niet, maar door eigen kruit en ongeluk. Wel, Engelschman! had gij zoo kloek
geweest, als gy meent dat gij zijt, waarom, toen de onze, door de confuzie van de
vlag, her- en derwaarts scheidden, niet dapperlijk toegezet?» — Mg. «Men doet wel
eenen misslag; had uw admiraal ook fluks gauw geweest, toen onze vloot in't Konings-
diep, door storm onttakeld en ontramponneerd was ingekomen, Zijn Exc'® en zou mis-
schien nu niet gesprongen, noch wij u zooveel·schade en ongelegenheids toegevoegd
hebben». — Ned. «Wel, lieve hansehnk, weet gij niet, dat het eerste begin is katte-
gespin? het leeuwenbloed was nog niet doorwarmd; past wel op de naaste reis, men
zal u dan met steviger, scherpgevijlde tanden wat dapperder in uw doglenden zitten 1»--
Hng. «Bij provizie zijt gij schoon veel kwijt, de beste schepen, de beste zeelui. Waar-
van zult gij kapiteinen maken, als er zooveel worden doodgeschoten, en als men andere
ophangt, 't rapier voor de voeten breekt en wegjaagt?» — Ned. «Godlof! wij hebben
nog mannen in 't Vaderland; laat de heer Tromp maar sommigen zeeluiden in de
hand voelen, of ze ruig, of ze bepekt is; hij zal wel zulken uitvinden, die bekwaam
zijn, om uwen steert tusschen de tanden te nemen!» — Eng. «Intusschen zijt gij
uit zee, en als onze reserve, uwen Ruyter ontmoetende is, en uwe O.-Indische retoer-
schepen, zult gij dan nog niet weten, wat voordeel dat er gedaan is?»—J^eä. «Daar-
tegens is al voorzien: de galjoots zijn al spoedig vooruit om den Noord, om al die
schepen t'adverteeren en. te waarschouwen, en die hebben ze aangetroffen, en zijn nu,
daar uw reserve wel zal van daan blijven».
V Inderdaad had die retoervloot, met nog zestig Smyrna-vaarders, bij tijds gcwaar-
schouwd, een toevlucht gevonden in de onzijdige haven van Bergen in Noorwegen.
Den Engelschen scheen dit intusschen geen beletsel, een poging op dien rijken buii te
doen, en hun Schout-bij-nacht Tiddeman ging er dus met een smaldeel van veertig
groote oorlogsbodems, drie branders, en vier kitsen op af. «De nijd», — als Von-
del zong —
De nijd zwoer Smyrna's oogst te slepen
En d'indiaaasche geur en lucht,
Naar Nieuw-Algiers; —
men had zijn rekening daarbij echter geheel builen den waard gemaakt. Toen Tidde-
man voor Bergen kwam en den deenschen bevelhebber der stad de uitlevering der
nederlandsche koopvaarders vraagde, werd hem deze kortaf geweigerd; en toen hij
zich, in spijt daarvan, den 12^ Augustus slagvaardig maakte, stelden ook genen zich,
734 ALGEMEENE GESCIilEDENlS
onder den wakkeren Commandeur Pieler de Bitier, naar hun beste vermogen, Ie
weer. Buitendien ook van 't kasteel uit krachtig beschoten, moest hij, na vier
uren strijdens, onverrichter zake, en met zwaar verlies en schade, de gewor-
pen ankers kappen en den Icrugtocht aanvaarden, bij welke hg nog een paar van
zijn schepen te loor zag gaan. «In 't eind» — zong Vondel hem na —
In 't eind bezwijkt het valscli Ijetroiiwen,
De schenen branden voor dit vier,
Dat gloeit te heet: "voort, voort, van hier!
Hakt af, hakt af, uwe ankertouwen 1" —
Nu vlucht het zeegeweld te spa,
Gelijk een waterslang, wiens leden,
Van"t wagenrad word overreden,
De roofvloot sleept de lenden na.
Geen aardsche macht bepaalt de baren
En handelvryen Oceaan;
Zoo moeten haveuschenders varen! ' —
Onderwijl was men in het Vaderland met een nieuwe toerusting geheel gereed
gekomen, en daarbij begonnen, den 24''" Jiily, een «nadere order» uit te vaardigen
«tot observancie van goede discipline in 's Lands vloot», om zoo alle toekomstige ver-
warring zooveel doenlijk den pas af te snijden, en dergelijke noodlottige gevolgen te
voorkomen, als thans uit gemis van goede tucht en orde op zee voor een goed deel
waren voortgesproten. Gelijk toch De Wilt later in een schryven aan Van Benningen
opmerkte, hing «de goede of kwade uitslag van een zeestrijd, naast den wil des Al-
lerhoogslen, ongelooflijk veel van een goede of verkeerde beweging van 't schip van
den Admiraal, en de seinen, die daaruil gedaan werden, af», en was door de onge-
regelde vaart der verschillende schepen, die met elkander verward raakten, het onge-
val hoofdzakelijk veroorzaakt. «Alle Kapiteinen en Commandeurs», zoo heette het daarom
thans ook bepaaldelijk in het 5e art., «zullen haar onder haar geordonneerde esca-
ders hebben Ie houden. Des zal ook het opperhoofd van de vloot, en ook de admiraals
van· de respectieve escaders bedacht wezen niet meer zeils Ie maken» — gchj^^
Wassenaer 't geval geweest was — «als d'occazie en de nood vereischen zal, en op
de onbezeildste schepen gissing maken, om bij "elkander te kunnen blijven. Ook zul-
len de particuliere Kapiteinen order stellen, bij hun officieren, die de wacht hebben,
dat, zonder regard te nemen op de zeilen, die bij 't opperhoofd, admiraals, of andere
welbezeilde schepen worden gevoerd, op hun onderhebbende schepen zooveel zeilen
bijgemaakt en gehouden worden, dat ze ibij en onder hun escader kunnen blijven».
De IIa' emcheiiderij te Berden. Dichtwerken, II, bl. 758.
-ocr page 742-des vaderlands. 735
Men benoemde voorts De Witt-zelf, den Geldersman Ruiger Huygens, die, in spijt
zijner 78 jaren, nog altoos wakker werkzaam was, en den ond-burgemeester van
Middelburg, Johan Boreel, tot gevolmachtigden Hunner Hoog Mögenden vooral wat
de uit te rusten vloot en 's Lands zeewezen in 't algemeen betrof; en werden hun,
bij hun Yeelom\attende taak, opzettelijk nog drie krijgsoversten der Landmacht en
twee ervaren zeevaarders — de burgemeester van Monnikendam, Jan Cornz. Vrek,
en de middelburger koopman Simon Willemsz. — ter zij gesteld, om hen, voor 't
inschepen van 't krijgsvolk en de behandeling der zeezaken, van raad te dienen. Aan
't hoofd der vloot zelve werd voorloopig Tromp gesteld, tot men den 7·^» of 8®" Äug,
op 't onverhooptst het heugelijke bericht ontving, dat de lang verbeide De Ruyter
te Delfzijl was binnengeloopen. Na de vermeestering van kaap Cors was deze in Maart
naar Amerika overgestoken, had daar Barbados met zijn kleine scheepsmacht aange-
tast, doch zich niet sterk genoeg gevonden het te veroveren, en toen verschillende
andere westindische eilanden onder britsch gezag bestookt, er koopvaarders en visschers-
vaartuigen bemachtigd en vernield. Hij was echter, op 't eerste bericht, dat de oorlog
was uitgebroken, door 't Noorden naar Europa gekeerd, na in Terra Nova nog eenige
schepen en een fregat veroverd te hebben. Den 21«»Juny beoosten Hitland gekomen,
had hem een huisduiner galjoot, de Verloren Zoon, schipper Simon Jansz, de jobs-
mare van 't geleden ongeval, in al zijn omvang, gebracht, was hij daarop den 23™
voor Bergen, en van daar, met stilte en tegenwind strijdende , veertien dagen later
deWestereems binnengekomen, en kwam nu ter ree van Delfzijl voor anker, van waar
hij uit zijn schip de Spiegel zijn wedervaren overbriefde Vijftien engelsche prijzen,
waarvan drie meestal vol suiker, en twee ledige schepen, 't een tot een brander be-
stemd, bracht hij meê, doch kon omtrent den staat der Landsschepen, die hem
• Over züne gaiiachen tocht, zie, behalve zijn aangehaald schrijven, het Journael, gehouden op de
Jteyse naar Guinea, en het Journael, gehouden op 's Landts KcUp De Spiegel, in den jare 1664 ea
1665 (T'Amsterdam, by Jacob Venckel, boeckverkooper in de Beursstraet, in de Hiatoryschrijver,
anno 1665). «D'opperhemelvoogt", zoo hief men bjj zijn «zegenrijke wederkomst" dankbaar aan:
Heeft desen Amirael met Zijne hand bewaert,
Dat hy geluckich is, door stormen, klippen, baren,
Ter goeder reê gelandt, en tot ons heil gespaert.
{VlugUaaêyen, z. dagt)
"De Ruyter", schreef daarentegen Pepys op V.g Aug. in zijn Dagboek (III, ρ. 215), «is come home
with all his fleete, which is very ill newes, considering the charge we have been at in keeping a
fleete to the northward so long, besides the great expectation of snapping, wherein my Lord Sand-
wich will, I doubt, suffer some dishonour". En drie dagen later: «The news of Dc Euyter 's coming
home is certain, and told to the great disadvantage of our ßeete, and the praise of De Ruyter; but
it cannot be helped, nor do I know what to say to it" (t. pl. p. 216).
736 alCxemeene geschiedenis
Tergezelden, weinig goeds melden. Voorraad hadden ze luttel, en water in 't ge-
heel niet meer; Kapitein Sweerts had zijn fokkemast en boegspriet verloren; deKapi-
teinen 't Hoen en Pomp waren zoo lek, dat ze zelfs galjoen en boegspriet hadden
moeten afslaan, en 't schip van den Schout-bij-nacht Haeckswant was niet veel beter.
Goddank echter, dat hij er weer was! — riep hij ten slotte uit, en niet minder de
haagsche Heeren, die hem nu, vier dagen na zijn aankomst, op De Witt's aandrang,
en tot overgroote voldoening van Boreel en beider mede-afgevaardigden, tot opper-
vlootvoogd benoemden'. Tromp, daardoor van zijn eigen uitzicht op 't opperbewind
verstoken, weigerde eerst onder hem te varen, doch liet zich ten slotte gezeggen,
en ging als Luitenant-Admiraal van de Maas scheep. In dezelfde betrekking ging
Cornelis Evertsen voor Zeeland mee, die — minder ijverzuchtig dan Tromp — open-
lijk zijn ingenomenheid met De Ruyters wederkomst en benoeming betuigde; voor
Friesland ging de in Slellingwerfs plaats benoemde Tjerk Hiddes. Als Vice-Admiralen
namen Aert van Nes, Meppel, Van der Hulst, Adriaan Banckert, en Koenders deel
aan den nieuwen scheepstocht; als Schouts-bij~nacht o. a. De Liefde, Bruinsvelt, en
de jonge Cornelis Evertsen. De gansche vloot bestond uit ruim 90 oorlogsschepen, 20
jachten en galjoten, 12 branders, en de noodige voorraadschepen. De grootste helft
van dezen ging «in heerlijken stand en vol coeragië» den en Augustus uit
Texel onder zeil, waar De Witt-zelf op 't voorste en zwaarste van allen, de Delfland,
gescheept, hen door 't Spanjaardsgat naar buiten bracht, na zich de vorige dagen
door herhaalde peiHngen van de mogelijkheid daartoe overtuigd te hebben, en de
waarschuwingen der bevooroordeelde loodsen in den wind slaande. Tjerk Hiddes volgde
den met de overigen, 's Morgens zes uur van den terwijl de vloot 7 mij-
len ten W.N.Westen van Texel zeilde, kwam ook De Ruyter zich bij haar vervoe-
gen, aan boord van 't admiraalschip Oe Liefde. Onmiddellijk stelde men nu — om
bij 'den strijd alfe verwarring te voorkomen — de slagorde vast. J)e Ruyter zou 21
schepen voor zich ter beschikking hebben, om er overal, waar de pood drong, meê
bij te springen, eri voorts met zijn admiraalschip aan de spits zeilen;^dan volgden de
drie Luitenant-admiraals: Evertsen in 't midden, Tromp ter rechter, Ijerk Hiddes
if-Λ
•JC
■
i Den lOen reeds had eerstgemelde uit het Nieuwe Diep geschreven: "Wy hopen, dat H. H. Ms»
ona den Heer De Ruyter sullen toesenden, ende evenwel de Zeeuwen laten houden den tweeden
rangh; niogelyck wierden wy van (Tromp) verlost". En den 12n juichte hij over «de verwachte pro-
motie, tot ona geluck. van den Heer De Euyter tot Lt.-Adm. van Hollant, met groote blüdschap
ende verlangen; ende opdat wy daarovet ona overgroote satisfactie souden bekent maecken, hebben
wy door deze weegen - met een galloot in de zee, met een kaeck over de wadden, ende met een
expressen te lande - Syne Ed. laten notificeren'onzen wensch ende genegentheit, om S. Ed. met
ons te geleydon in zee". Zie zijne Brieven aan Kinschot, medegedeeld in den Code^ dipl. I^eêrl.,
Ïlitgeg. door 't Sist. Gen. te Utrecht, II. 2, bl. 38 en 39..
\
-ocr page 744-des vaderlands. 737
ter linker zij; in 't gevecht zouden de Zeeuwen den eersten aanval hebben, de Hol-
landers op hen volgen, en dan de Friezen. De genomen voorzorg zou inlusschen dit-
maal, helaas! niet noodig blijken; men had bg dezen tocht wel met weêr, wind, en
baren, slecht eten en drinken, doch niet met den vijand te kampen. «Het moeilijk-
ste van de gansche reis is», schreef, den 20®" September, een der afgevaardigden zelf^
«dat wij altijd, zelfs in onze spijze, hebben gebruikt stinkend water, somtijds het
bier mede», 't Was inderdaad wonder, dat er de oude Huygens zijn gezondheid bij
hield, doch hij overtrof daarin beide, Holland en Zeeland. «Gort, haring, op den
rooster gebraden, stokvisch, gezouten vleesch, en andere ruigte» at men 's middags^
doch «alles smaakte» en scheen, in den aanvang althans, wel te bekomen. Op den
duur echter hield men 't er niet meê uit, en op 't schip Delfland alleen werden er
vóór October 130 man naar huis gezonden; scheurbuik en koortsen teisterden een aan-
tal schepen ^ Ongunstige winden voerden de vloot eerst naar 't Noorden, waar zij tot
voor Bergen kwam, en van daar toen de nog altijd daar toevende koopvaarders onder
hare vleugelen kon meêvoeren; een schip, dal niet kon uitzeilen, bet Slot Höningen, moest
men er laten, dat toen onder geleide van twee oorlogschepen bij een booze zee de
terugreis aannam^; twee andere retoerschepen, de Ooyevaar en NieuwehoOen^ kwamen
zonder roer en zwaard, als een exter zonder staart, uitBreezand bij de vloot. Half Sep-
tember vond men zich weder ter hoogte van Texel, en nog vol hoop nu weldra den
vyand eens te zullen aantreffen; doch «'t water was zeer breed en 't zoeken wild»,
en geen vyand liet zich speuren. Een hevige storm overviel daarentegen de vloot, die
haar een paar dagen en nachten aaneen teisterde, en eenige door wind en misver-
stand uit den koers geraakte schepen deels te loor deed gaan, deels in engelsche han-
den speelde. In 't laatst van September kwam men voor Goeree, zag zich daar wat
leeftocht aanbrengen, en nam 's maandags den October de reis naar Texel opnieuw
aan. Intusschen was, door den weêrspoed op den tocht, ook de bemanning geheel
ontmoedigd, en deed er allengs zich tal van lieden onder openbaren, die «eer, eed,
orde, noch coeragië hadden, onderhielden, noch kenden; ze liepen met hun schip
naar land, verlieten hun vlag, en toonden zich dom en verstandeloos. Den 29®" Sep-
tember was een nieuwe storm komen opzetten, en had den Delfland o. a. het voor-
schild weggeslagen, en wel zes of acht last water tegelijk binnen boord gebracht, zoo-
dat de zieken dreven en gevaar liepen te verdrinken. Drie andere groote schepen gaven
uiterste noodseinen. De afgevaardigden gingen in de nieuw aangekomen HoUandia
over, waarop ze nu weêr, met de anderen, eerst naar Noordwyk en van daar naar
Scheveningen zwalkten, en vervolgens met een zuidwesten wind de zeeuwsche eilan-
' Zie aldaar bl. 45 en 55, waar men echter, voor ijml, imal leze.
* Het viel toen echter den Engelachen in handen; zie Pepys Di^ry.
lye deel, V stuk.
-ocr page 745-738 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
den langs stevenden, om daarna, met een harden noordwesten, naar de engelsche kust
te geraken, zonder daar evenwel iets uit te kunnen richten. Slechts waar «stormen
en ongemakken te halen waren», als Boreel zuchtend uitriep, «vischten ze niet ach-
ter 't net». Den 1™ November zette men koers naar 't vaderland, zag Zeeuwen en
Maaslui den volgenden middag van zich scheiden, en kwamen de overige schepen —
op een smaldeel, onder den Schout-bij-nacht Izaak Sweerts, na, dat tot bescherming
der koopvaart in zee bleef — den dag daaraan te Texel. Vandaar spoedden zich Boreel
en Huygens naar den Haag, terwijl De Witt reeds een kleine maand vroeger de Mais
was ingestevend, om zijn gewichtige betrekking te land uit handen van zijn tijde-
lijken vervanger, den pensionaris zijner vaderstad, Vivien, weder over te nemen. Hij
zou, dank vooral den woelzieken munsterschen kerkvoogd, werks genoeg vinden.
Gelukkiger dan beide groote vloten onder De Ruyter en Wassenaer waren, in den
loop van dit jaar, enkele schepen onder hun kloeke Kapiteins tegen de engelsche ge-
weest. Zoo had het in de eersie helft van Mei Kapitein Dirk Jansse Duysent, met
zijn schip Be drie Koningen in de haven van Sint-Marie over Cadix hggende, met den
Kapitein van den grooten Sint Joris, Jacob Pietersz. Twisk, gewaagd, een van
Tanger landwaarts stevenend engelsch oorlogsschip van 48 stukken aan te tasten, en,
daar Twisk op een klip vastraakte, alleen den strijd moeten aanvaarden. Hoewel hij-
zelf maar 30 stukken voerde, weerde hij zich daarbij zoo goed, dat de ander eerst,
midden in den nacht, om een wapenstilstand vraagde, en zich daarop in de baai
van Cadix bergde, waar hij 't echter door den spot der Spanjaards niet harden kon.
Kapitein Duysent-zelf en zijn Luitenant waren ongelukkig in 't gevecht gesneuveld,
doch de te Cadix gevestigde Nederlanders, hem-zelf geen blijk hunner hulde aan zijn
krijgsmoed kunnende geven, schonken zijn nagelaten dochter een gouden keten In
de tweede helft der maand had Kapitein Douwe Harcx met zijn schip van 24 stuk-
ken een engelsch van gelijke sterkte nagezet, geënterd, en na een bloedige worste-
ling vermeesterd'; in brand geraakt, viel het echter weldra den golveü ten prooi, en
O I (
kon hij alleen de gevangen bemanning meevoeren. Tijdens den tweeden tocht was,
in de laatste helft van Augustus, de amsterdamsche scheepskapiteinjThomas Tobias
zich met het in den vorigen oorlog veroverde schip van 64 stukken, de Luipaart,
uit Texel naar de vloot willende begeven, den 25™ der maand aan de schotsche kust
in aanraking gekomen met het engelsch vice-admiraalschip van de witte vlag en van
nagenoeg gelijke sterkte, dat hij onmiddellijk aantastte en tot 's avonds laat bestreed,
zoodat eerst de nacht het gevecht staakte. Den volgenden ochtend echter terstond her-
vat, hield het tot half vier 's namiddags met dat gevolg aan, dat de Engelschman
met zwaar verlies op den haal ging, en alleen de treurige staat, waarin Tobias zei-
» Naar den brief van den ned. Consul, aangeh. bjj Be Jonge. t. pl. bl. 55.
-ocr page 746-DES VADERLANDS. 739
len Yerkeerden, hem belette, den vluchtende na te zetten. Tegen den winter zond
men, behalve 't smaldeel van Sweerts, nog een van 36 schepen van 24 tot 40 stuk-
ken, onder den Luit.-Admiraal Evertsen, uit, waarmede deze tot February in de
Noordzee en bij de vlaamsche kust bleef rondzwalken.
Te vergeefs was dus de ((klachte» gebleken, door den eerwaarden herder en leeraar
Tan Rijsoord, Jacob Fey, der «Kerke» in den mond gelegd, «over den bloedigen
oorlog tusschen Manasse en Efraïm», gelijk hij in zijn Bijbeltaal beide strgdende,
onroomsche Kristenvolken betitelde, en dien hij gewenscht had, dat zij na het eerste
noodlottige zeegevecht hadden bijgelegd, «'t Was», liet hij haar in zijn vloeyende
verzen o. a. uitroepen:
't Was nog verdragelijk, indien Sarmaat
Of Turk of Eoomschen Antikrist, vol haat,
Mü fel bestreen, en zochten door verraad
Myn val te werken;
"Want ik verwacht nooit beter van dien aard,
Die loos en boos mü heeft veel kwaad gebaard,
Waartegen God mö altp wel bewaart,
En nog wil sterken;
Maar dat een van die Zions'muur verplicht
Zün op te bouwen, dat Manass' zoo licht
Zijn zelfs vergeet, en iets tot schijn verdicht,
En breekt den vrede;
En valt straks Efraïm met groot geweld
Op 't lijf, berooft zjjn schepen en zijn geld,
Die, zoo geperst, zich tot bescherming stelt,
Met recht en reden;
Dat hierom blaast de schorre krijgstrompet,
Het glinstrend zwaerd ter snede wordt gewet.
De trom geroerd, de schepen uitgezet.
Dit prangt mij 't herte;
Dat broeders zijn verbitterd in 't gemoed
En dol van wraak, 't onnoozel Kristenbloed
Wordt uitgestort, en wegstroomt als een vloed,
Dit is mijn smerte.
Keer dan weêrom, ο Sulamiethl Waarom
Nog weêr geroerd de dolle oorlogstrom.
Alarm verwekt, soldaten van rondom
Bijeen vergaderd ?
Heeft de eerste zeeslag, waarin zooveel bloed .
Gestort is, geen berouw in uw gemoed
Gebracht? zult gij nog even zeer verwoed
740 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
En wrevlig blijveu?
Manaase, die van dezen broedertwist
De eerste oorzaak zijt geweest, och! of gij wist
Wat tot den vrede dient, en niet door list
Uw haat liet stijven!
Verblijd u niet, dat Efraïm de wijk
Genomen heeft; roerat dat niet als een blijk
Van uw gerechtigheid; — voor mij, ik stryk
Zoo haast geen oordeel:
God is altijd rechtvaardig in 't gericht,
Haar zondig leven heeft Gods aangezicht
Van haar gewend; daarom hebt gij wellicht
JVm eenig voordeel;
Maar zoo gü eerst it zeiven wel beziet
Geen minder zonden zijn van u geschied,
En daarom zult gij fallen tijden niet
Voorspoedig strijden.
Ja, hoe 't ook valt, en wie van twee den slag
Ooit wint, niet één triomfe zingen mag;
Het geeft niet veel als schade met beklag
Aan beide zgden!
Ei, Efraïm, dit ongelijk vergeet;
Zoek vrede, jaag ze na, vergeef dit leed,
U van uw broeder aangedaan; gij weet:
Men moet vergeven!
Doch Efraïm had goed Tergeven, en naar vrede wenschen, hg had inmiddels in-
tegendeel van een anderen kant zich ook nog den oorlog moeten getroosten; een kant
trouwens, van welken het dezen openlijken hater van den «roomschen antikrist» min-
der onnatuurlyk moest voorkomen, en tegen welken hy 's Lands St^en dus zeker ook
met minder ergernis trompet en trommel hoorde steken en roeren en 't zwaard ter
snede wetten zag. De «averechtsche» bisschop van Munster - als' men hem om zijn
onherderlijke krijgsdrift noemde - die nog altijd zijne eischen omtrent Borculo zocht te
doen gelden, kon allerminst de gewelddadige ontruiming der deiier schans verkrop-
pen door de Staten met zoo goed gevolg ondernomen. Hij had zich zelfs verkneu-
keld in de gedachte, een maar al te gerechte straf des Hemels te mogen zien m t
noodlottig ongeval, den frieschen Stadhouder en .aanvoerder van Η Statenleger door
't onverhoedsch afgaan van een pistool, overkomen, 'l welk - naar hij zich had laten
.erteilen ^ juist bij 't beleg dier Schans reeds geladen was ^ Dubbel welkom moest
BlUkens het meegedeelde in de cï. «ii« ei ge^üs GkristopUri ep. mon. door J. Alpen, p. 647.
-ocr page 748-DES VADERLANDS. 741
hem das de ongezochte gelegenheid zijn, hem door den engelschen oorlog geboden,
om wat hij alleen natuurlijk niet zou hebben kunnen of durven ondernemen, thans
in Tereeniging met den engelschen Koning te beproeven, en, door engelsch geld ge-
steund, zich gewapenderhand meester te maken van 't geen hij door onderhandeling
niet verkrijgen kon, met zoo veel meer nog daarbij, als hem een welkome krggsbuit
zou wezen, en wellicht in niet minder dan Utrecht met al zijn geestelijke goederen
bestaan zou. Reeds in January was hij aan 't werven gegaan, en begonnen de Zut-
fenaars zich bang te maken, dat hij hun graafschap binnen weinige weken over-
vallen zou. Met lang daarna zond hij een benedictijner monnik als voorloopig onder-
handelaar naar Londen, dien hij weldra door den domheer Wrede, met meer bepaalde
voorslagen verving. Omstreeks half Juny kwam er toen een overeenkomst tot stand,
waarbij de bisschop beloofde, met een heerkracht van 20,000 man voet- en 10,000
man paardevolk in de Vereenigde Provinciën te vallen, en Koning Karei van zijne
zijde een goede geldsom, deels in eens, deels maandelijks, toezei. Sir William Tempé
werd van 's Konings wege tevens naar den Bisschop afgevaardigd, dien hij te Goesfeld
aantrof· en een met macht van tin beladen vaartuig ging uit Engeland naar Ostende,
om zijn vracht daar tegen 't goud en zilver in te wisselen, waaruit in de spaansche
munt de gereede penningen geslagen werden tot betaling der munstersche werfofficie-
ren die vooral in de spaansche Nederlanden in 't geheim werkzaam waren. Voor zijn
veldoverste sloeg hij het eerst het oog op den duitschen Graaf van Waldeck, die ech-
ter juist in 't vorige jaar het graafschap Kuilenburg had geërfd, daarbij onroomsch was,
en dus beleefdelijk voor de eer bedankte; toen op den franschen Hertog van Bournon-
ville, die er zelf wel ooren naar had, doch van den spaanschen Nederlandvoogd, den
markgraaf van Gastel-Rodrigo, geen verlof erlangde, om Brussel te verlaten, waar
hij in spaanschen krijgsdienst was. Eindelijk vond hij in den roomschgeworden Graaf
van Hessen-Homburg, die achtervolgens Spanje, Frankrijk, den duitschen Keizer, en
Saksen gediend had, ook een tot zijn ,dienst gereed krijgshoofd, maar maakte in die
betrekking slechts kort van hem gebruik, om hem, in 't laatst van 't jaar reeds,
met een zending naar Weenen te belasten. Met Waldeck knoopte men inmiddels
van Holland uit onderhandelingen aan, en vond hem al aanstonds niet ongenegen,
terwijl den met zijne polsing belasten Arent Juriën van Haersolte tevens werd opgedragen,
met den Bisschop van Osnabrück, Ernst August van Brunswijk-Luneburg, en zijn
broeder den Hertog van Celle, over 't overnemen der troepen te onderhandelen, die
zij eerst tegen elkander gebezigd hadden, en over welke Waldeck dan 't bevel zou
voeren In den loop van September kwam, na de terugkomst vanHaersohe, het ver-
drag met beide Vorsten tot stand, waarbij deze een leger van 12,000 man, voor een
derde ruiters, beloofden, en zich van zins verklaarden, Waldeck tot legerhoofd aan
te stellen. Binnenslands was men reeds een paar maanden te voren werkzaam ge-
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
weest, de troepen voor den weldra te geraoet gezienen legertocht aan te vullen en in
gereedheid te brengen, had Prins Joan Maurits Tan Nassau tot legerhoofd, den Rijngraaf
lot opperhoofd der ruiterij, en den overste Eirkpatrick tot sergeant-majoor (als de titel
luidde) benoemd, om hun wat later in Mozes Pain-et-Vin en Anthony van Haersolte een
kwartiermeester- en commissaris-generaal toe te voegen. De verschillende officieren kre-
gen aanschrijving zich naar hun garnizoenen te begeven, en hunne vendels voltallig
te maken en uit te rusten; de engelsche en schotsche, die men in dienst had, wer-
den, op voorstel van Holland, tot een nieuwen eed verplicht, en anders uitgenoodigd
zich'te verwijderen. Ieder vendel voetvolk was voorts met 25 koppen vermeerderd, en
de kosten voor hun onderhoud over de verschillende gewesten naar evehredigheid ver-
deeld. Holland, dat daardoor weêr verreweg het zwaarst belast was, liet zich dat zon-
der eenig bezwaar welgevallen, uit aanmerking vooral, als het schreef, «dat verschei-
dene van de bondgenooten zich bij dezes tijds gelegenheid zeer loffelijk gekweten hadden
in 't dragen der consenten voor de zeezaken, en met het vast vertrouwen, dat ook de
andere dit voorbeeld zouden volgen Tot afgevaardigden of gedeputeerden te velde,
«om Prins Maurits» ~ gelijk de term luidde — «in deze expedicie met raad en daad
te dienen — werden voor Gelderland Raesfeld, voor Holland Merode en Gornelis De
Witt, voor Zeeland Crommon, voor Utrecht Rhede van Renswoude, voor Friesland
Glinstra, voor Overijsel Palland, en voor Groningen Nyeveen benoemd ^ Tegen woens-
dag 2 Sept. werd weder een algemeene vast- en bededag uitgeschreven, nu de Staat
bij den zwaren en bederfelijken oorlog te water met een tweeden aan de landzij be-
dreigd werd, «ontwijfelijk ter oorzaak van de zwevende zonden in den lande, waar-
door Gods toorn over 't lieve Vaderland ontsteken» was.
Aan den gelderschen IJsel hadden inmiddels 'sBisschops geheime aanhangers reeds
voorbereidselen gemaakt, hem den weg over de rivier naar de Veluwe te banen, en
met name de richter van Doorwerth, Gozewijn van Raesfeld, een oudgediende onder
de ruiterij van den Slaat, zekeren Jan Muller, en een buiten de Sabelspoort woon-
achtig Arnhemmer, Hendrik in den kelder, omgekocht, om den IJsel bij Dieren te
peilen, het Muizengat door te steken en zoo de grachten der vesting te laten leêg-
loopen. Door een derde, dien zij in de zaak zochten te betrekken, schipper Hendrik
Geurts te Dieren, werd alles echter onmiddellijk uitgebracht, en boette nu Hendrik .
zijn kwade voornemens met onthalzing, terwijl Jan Muller zich, na't gehouden scherp
onderzoek, in zijn gevangenis verworgde\ zoodat slechts zijn lijk op de Galgenberg
pronken kon, en zijn medewetende vrouw, voor haar stilzwijgen, tot aanschouwmg
van Hendrik's schavotstraf en levenslange baUingschap veroordeeld werd \ De Staten
T^r een en ander üe in Der KiMerens Tro.f.nm (bl. Böl env)
» Zie de Copi. .α. ^ie InSormaüU, Confes^iën ende Sententiën van dxe tv^ee Verraders ende consp
rafeursy enz. (Gedr. tot Arnhem, by Jacob van Biesen, 16G5).
742
f
■m.
' r·' -·
.........- ' -"'^.Ιδί
P4·'
DES VADERLANDS. 743
maakten van dezen uitgelekten aanslag gebruik, om door Van Benningen Frank-
rijk, overeenkomstig het verdrag van 1662, tot gewapenden bijstand te bewegen, doch
kregen ten antwoord, dat het daartoe eerst bereid zou gevonden worden, zoodra werke-
Igk van bisschoppelijk wapengeweld zou blgken, waarvoor men het gebeurde nog niet
houden kon. Toen deze woorden omstreeks half September te Parijs gewisseld werden,
had de bisschop zijn van den 14®« gedagteekend oorlogsmanifest den Staten reeds toe-
gezonden, waarbij hij herstel zijner grieven omtrent Borculo en de Schans verzocht,
onder schynschoone betuiging nochtans, dat zijne bedoeling niet verder strekte, dan
«om door zulken middel tot des te vaster eenigheid met Hun Hoog Mögenden te ge-
raken, in 't goede vertrouwen, dat ze terstond en zonder eenig tijdverlies, door toon-
der, zijnen trompetter, zich gunstiglijk verklaren zouden»; van alle medeweten van den
gelderschen aanslag betuigde hij zich tezelfder tgd volkomen vry ^ Zijn legertjen, ruim
7000 man groot, onder den overste Gorgas, stond intussehen, van goed geschut voor-
zien, reeds aan de grenzen, terwijl de overste Tilly nog met 1600 man meer uit
Duitschland kwam aanrukken en zich te Borken legerde. Een week vóór de Staten
— den 29®" der maand — hun antwoord op zijn schrijven afvaardigden, was hij, hun
grenzen overtrekkende, reeds in Twente gevallen, en had er Enschede, Ootmarsum,
Almelo, Oldenzaal, en Diepenheim bezet, ook den 29®'' persoonlijk den steen des
aanstoots, Borculo, reeds overweldigd; zoodat zij hem in vollen gemoede konden ver-
zekeren, gaarne in «alle natuurlijke goede vriendschap en verstandhouding met zijne
Vorstelijke Doorluchtigheid te hebben willen blijven , wanneer Deze-zelf daartoe maar
gelijke neiging had betoond; daar Zij echter, in plaats van dien, ondernomen had
verscheiden plaatsen van hunnen staat onverwacht en vijandelijk door zijn krijgsmacht
te doen binnenrukken en. te gronde richten, wilden zij Haar bij dezen wel bekend
maken, ook van hunne zijde niet ledig te zullen staan, maar al zulke middelen bg
de hand te zullen nemen, als de goede God hun zou gelieven te suppediteeren,
totdat zij onder Diens genadigen zegen Zijn vorstelijke Doorluchtigheid tot reden
gebracht, en over alle geleden schade en geweld behoorlijke voldoening erlangd zou-
den hebben; als wanneer zij wilden vertrouwen, dat Zijne vorstelijke Doorluchtigheid
zou indachtig worden, dat die zich aangordt zich niet en had te beroemen als die
losmaakt». ^
Tracht Munsters wolf met Nederland te vechten ? ^—
Taat hü de zeven pülers aan,
Om die met force van een te slaan?
Die stalen zuilen zyn te sterk,
' Zie de Copye Irief van den Bisschop van Munster aan de Siaien-generael, enz. 1665.
® Zie het Antwoord van H. M. M. de HU. Siaten-Generael, enz. in dato 39 Sept. 1665.
744 algemeene gesghiebenis
Te trouw geheven in haar perk;
O, Barend-oom, keer weder
En leg den degen neder—
Doch Barend-oom dacht daar vooreerst nog niet aan; hij bleef zieh «xnei het merg
en bloed .an boeren» liefst nog .oeden , en zette zijn roof- en plundertocht ten plat-
ten lande Tan Zutfen, Twente, en Drenthe voort;
Daar (ging) een yeldgeschreeuw, een kreet op in 't Noord-Oosten;
Wat schubbig schrikdier is 't, dat zoo bloeddorstig woedt?
Helaas! den herder, die zün kudde zou vertroosten,
Ia zelf een weêrwolf en vernielt wat hem ontmoet!
Een heische razerny heeft hem den geest ontsteken,
De bisschop wisselt zelf zyn weistaf voor een piek,
Zijn myter voor een helm; hij geeft het bloedig teeken,
En ruit de knechten op, als een herboren Griek,
Die een Helene uit de asch van Troje weêr wil halen; -
'tis, om de mellekkoe, die tot een buik in klaver
Gaat weyen, wijl de Leeuw in 't West ten strijde trekt,
Te melken, en zijn ros met leeuwen hooi en haver
Te voeden, dat bijna van honger scheen verrekt.
Dit heilloos monster poogt de grenzen in te breken,
Begruist, berookt, bebloed in d'IJsel gaan te wed,
Om zoo den groeten Leeuw een kroon van 't hoofd te steken;
Het heeft de tanden reeds op roof en moord gewet.
Die smaad en past geen Leeuw geduldig in te kroppen;
Schoon hij tot aan de borst in zee met reuzen strijdt,
Zyn achterpooten zijn nog vrij, te slaan, te schoppen,
Waarmee hü somtyds muur en torens nedersmijt.
Ik hoor met lust alreeds de trommels en trompetten:
Prins Maurits volge 't spoor van Maurits in het veld.
4. Hö rukke 't heir byeen, de vanen en cornetten 1
~ · Wie lustig rustig is, die volg dien braven held!
py. '
■
Men schiete 't harnas aan, men gorde 't zwaard op zyde;
Te wapen, wapen, opl den v«and in 't gemoet!
nezansh op den TriompUan, der Ussolo,pehjoU notorVén, enz. 1666.
-ocr page 752-DES VADERLANDS. 745
Wie 't Vaderland bemint, die ga gerust ten strijde:
Het geldt hier eigen haard, het geldt hier goed en bloed!
Het (was) te lang betrouwd, te lang gerust geslapen;
Bouwvallig is ae staat, die zijne wachten slaakt;
Men moet in vrede zich voorzien van weer en wapen ^
De vrede is veilig, zoo men staég in Η harnas waaJct
Men had dat inderdaad te lande onAvillekeiirig >vat Terwaarloosd; in spyt van al de
in de laatste maanden genomen besluiten op dit punl, was daardoor de landmacht
yerre van voltallig of voldoende, om zoowel te velde den vyand te bestrijden, als al
de grensvestingen tegen hem te bezetten. De laatste, hoewel daarbij dan nog lang niet
genoegzaam voorzien, vorderden nagenoeg al de troepen voor zich, en kon men daardoor
den Bisschop en zijne benden, in hun plattelands strooptocht der eerste oorlogsdagen, niet
stuiten. Zoodra Prins Joan Maurits intusschen vanMooiland bij Kleef— waarhy verbleef —
naar Den Haag geyld was en daar zijn lastbrief ontvangen had, was hij den 22®" Augus-
tus naar Zwol getrokken, en had de grensplaatsen daaromtrent bezocht, om ze zooveel
mogelijk in behoorlijken staat van tegenweer te stellen, en daartoe met de hem ver-
zeilende Statenleden beraadslaagd. Voetknechten en ruiters waren daarop langs den
ganschen Veluwzoom gelegerd, om het verder doordringen der bisschoppelijke benden
te beletten. Bij een, den 30®'' September, 's avonds elf uur, op 't Raadhuis te Deven-
ter gehouden samenkomst van Gedeputeerden en hoofdofficieren werd besloten daarin
te volharden, ofschoon die officieren en de Prins van meening waren, dat men voor
de bezetting der steden de gansche macht noodig had. Den 6®° October liet men ech-
ter eenige compagniën voet- en paardevolk naar Zwol rukken, daar de vijand over
Ommen kwam aanzetten , en men hem beletten wou, den pas van Staphorst en Ro-
veen te overmeesteren. Toch geschiedde dit intusschen na luttel dagen, daar de 280
musketiers, die den pas bezetten, zonder merkelijken weêrstand te bieden, met hun
kapiteins naar Hasselt op den loop waren gegaan. Bij den daarop gevol^den raarsch
door Drenthe waren de Munsterschen wel aan de Puntenbrug afgeslagen, maar toen
over Foxhol naar de Oldampten gerukt, zoodat de Staten van Stad-en-Landen om
meer krijgsvolk schreven. Van De Witt, Glinstra, en Nyeveen begeleid, kwam de
Prins-zelf daarop den 22®" naar Groningen, om er de beste maatregelen tot verdrijving
van den vijand te beramen. Deze had zich inmiddels te Winschoten en Heiligerlee
94
-ocr page 753-ÄLGEMEENE GESCHIEDETNIS
746
kwaad het ging, over de moerassen af te trekken . < J , i
overste, met hun beknelling en aftocht spottend, na:
Terwijl dat Gorgas tijgt met zijne guits aan 't stro open,
Zoo raakt hij, als de muis, ellendig in de val;
Daar zit hij nn en kijkt, geheel als buiten hopen,
Weet niet, hoe dat hij hem hierin gedragen zal.
Gebrek van brood en zout en andere behoefte,
Dat maakt hem desperaat, zoodat hij, met zijn stoet
En al 't geroofde goed, en 't schuim van zijn geboefte ,
Van honger uitgeteerd, met schand' verhuizen moet.
Ten laatste grypt hy moed, zoekt elders door te breken ,
Maar raakt met man en paard zeer deerlijk in 't moeras,
Zoodat zijn eigen ros blijft in de modder steken,
En wilde wel, dat hij weer in Westfalen was.
O Gorgas, laat gij u van Barendjen bedriegen.
En meent, met kous en schoen, Holland te loopen af?
Gij zult, O dommen hoop! saam in de kaars nog vhegen;
Dit is uw eind', gü dwaas! - op kwaaddoen vollegt straf -
aoor den franschen Koning, ingevolge .ijn vroegere
bisschop, gebonden I Eerst had hij nog beproefd de.en z,n bemx^^ ^^^^
doch op Ijn weigering te minder geaarzeld de Staten ter w^e . .jn ^^^ ^^^
September'.ijn schoonvader, de Koning van V^e, o—^^ - ^^^
00 op de spaansche .Nederlanden .ich hever goed me h η rW ^^^
inLLn door den Landvoogd de —"
nieuwen Koning ~ Karei II - nog geen mhchtnrg erlangd had,
•3 r/· I .
, Zie het
Omringd van geest en dood, raakt dapper in de knel.
» Bovengemeld Eapport, enz.
HV,
747
en was men dus gedwongen geweesl, n,el veriof .an den Kenrvorst jan Reulen, als
Bisschop «n Luik, den .eg o.e. di. gebied te nemen. Ben 40» Novembe., ond«
Turenne, .an Sedan op mansch gegaan, gaf deze, den iO» November «»astnch,
«ekomen, het bevel aan den markgraaf van Pradel over, die tot opperhoofd der hulp-
Lpen bestemd was. Zij bestonden uit vier duidend man te voet en 2000 te paard,
en Len uit de keurbenden van 't transehe leger genomen Hun krijgstucht .ou er
iuist niet^ te beter om blijken; waar rij rich vertoonden, gingen maar al te gegronde
klachten over hun ongebondenheid en overmoed op, en zouden dat voortdurend bkj-
ven doen. Hun verzorging van de zijde der Staten zon trouwens ook wel rets te wen-
sehen overlaten, hoe ingenomen zich deze met Lodewijks handelwijs getoond hadden,
en ziin troepen daarvoor zelfs 4000 paar schoenen en kousen hadden toegezegd Dee s
echter had tegenwind het vervoer van dat schoeisel over de rivieren belemmerd, deels
had de baatzucht der leveranciers en de haast, waarmei het vervaardigd had moeten
worden, juist «het beste goed» - als De Witt zich later beklaagde - «n.et ge-
leveni.,^ Naar Arnhem gekomen, ving men, onder 't opperbevel van Joan Maunts en
't overleg der S.aton-afgevaardigden, den toeht in de zntfensche Graafschap aan
pleegde op Η Huis te Eerbeek en te Lutfen gemeenschappelijk raad, en richtte zich
in de eerste plaats tegen 't door de Munstersehen bezette Lochern, dat men van t
Hnis Ampsen en den Lochemer berg uit bestookte, Zondag 13 December beschoot,
cn zoo nog dien eigen nacht lot de overgave, met krijgseer voor de kleine bezetung,
noopte. Men besloot daarop Munsterland in te trekken, doch, bracht hel met ver-
der dan Boeckholt, dat men wel verkende, maar, op aandrang vooral der naar hun
winterkwartieren hakende Franschen, verder niet laslig viel. Afgevaardigden en leger
scheidden, en Prins Joan Manrits ging naar Ben Haag, om er, den 9»Janua,7, verslag
van ziin legertocht aan de algemeene Stalen te doen, en hun dank voor zrjn gedane
diensten te ontvangen, hoe weinig voldaan zich met name De Witt, die als afge-
vaardigde alles van nabij had gageslagen, en zich met zijn medebroeders te vergeefs
tegen de fransche lauwheid en nederlandsehe toegeeflijkheid verzet had, over den afloop
had getoond In plaats van met kracht door te tasten en den bisschop het vnnr aan
de schenen te leggen , had men de wapenen tijdelijk neêrgélegd, op 't oogenbhk,dat
zii waarschijnlijk de beste diensten hadden kunnen bewijzen, en viel er slechts over
„de groote traagheid en palpable onwilligheid» te kl,gen, «die al de generaalsperso-
' nen» in dezen bezield had, cn in den Prins het meest te beschuldigen was «om-
dat hem 't oppercommando was toevertrouwd geweest», ofschoon men van de andere zg
' Zie Kousset's Histoire de LomoiSy I. p.86.
^ Zie de plaatB «it zU« Bchrüven, aangehaald ia Der KiBderen's :Proefsclr^f^, bl. 344
» Zie züu onuitgegeven sehrüven aan Waldeck, aangehaald h« Der Kinderen, t. pl. Dl. 355.
tot zijn verschooning zeggen kon, dat «de fout meer aan zijn goedheid en flauwheid,
dan aan eenige kwaadaardigheid» lag
Minder goedaardig dan dit betreurenswaardig te kort komen in doortastende wils-
kracht van den grijzen Prins en legervoogd, was het openlijk verzet der heerschzieke
kerkelijke warhoofden, die zich van de hollandsche kansels uit, bij elke daartoe in 't minst
maar strekkende gelegenheid, tegen hun gewestelijke overheid en haar stadhouderloos
streven keerden, en de goê gemeente tegen haar zochten op te ruyen. Op den biddag
van 3 September had zoo de goudsche herder en leeraar Sceperus «tot geen kleine
ontsteltenis» der hem aanhoorende stedelijke regeering, niet alleen zaken op den
.preekstoel gebracht, zijn kerkelijke bediening in 't minst niet rakende, maar zich ook
veroorloofd, 's Lands bewind in hatelijke termen en vergelijkingen, uit de oude en
joodsche geschiedenis, te veronwaarden, en was hem daarop door de Magistraat onmid-
dellijk zijn stads-tractement tot nader orde onthouden ^ In Den Haag had zijn geest-
verwante ambtsbroeder Thaddens de Lantman in zijn woensdag-ochtendpreek van 4
November allerlei aanstootelijke zinsneden over Staatszaken ten beste gegeven, die een
nader onderzoek der hollandsche Staten uitlokten, en, daar 's mans verantwoording
minder voldoende was, tot zijn schorsing en onthouding van salaris hunnerzijds leidden,
't geen hem noopte, weinig dagen later, even oodmoedig het hoofd in den schoot te
leggen, als hij eerst hevig uitgevaren was. «Het geheele oogmerk» zijner zoo mis-
prezen predicacie, was, naar hij in zijn onderworpen verzoekschrift voorgaf, «geen
ander geweest, dan de gemoederen der toehoorders, volgens zijn ampt en de bedoe-
ling van Hun Hoog Mog'\ op het efFacieuste te bewerken tot ijverige gebeden en nood-
wendige boetvaardigheid», enz., en verklaarde hij zich'dan ook «wiUig en bereid,
als hij altijd geweest was, om zich naar de^ order van Hun Groot Mog, te gedragen m
schuldige gehoorzaamheid en voorzichtigheid». De Staten daarmeê echter nog niet vol-
. -
I Zie aldaar (bl. 356) zijn schrgven van 31 Dee. aan Van Benningen.
s Zijne preek-zelf kwam vermeerderd en naar het verder beloop van zaken uitgebreid, in 't vol-
gende najaar, te Amsterdam (bij Jacob Vinckel, in de Beursstraat, in de Historie-sclu'üver) onder den
titel Juda en Israël tegens Benjamin, mitsgaders ^ngelant tegen llollant, voorgestelt uyt Judicum XX:
' 27, 28, in 't licht. "Even als Romulus" - zoo ving zij, als «en merkwaardig staaltjen van kansel-
' " winsmaak aan - «een bijl en roede voerde, had ook God züne roeden, pest en oorlog, waarmede
hü do volken als thans van Nederland, strafte", en haspelde zij verder oud-romeinsche en joodsche
,overleveringen en herinneringen met de 16ae en m^ eeuwsche dooreen,.om dan o. a. tot de slotsom
te komen: «Iaat ons voorkomen alle vordere verbittering, opdat het Engelsch en HoUantsch bloet, te
■ samen vereenight sünde in dien grooten en ^oeerdighen persoon, welke Hollants Uof bewoont, met
meer vervreemt, verhit, en verwoet worde van en tegen eickander". Hij spaarde anders Engeland
zoo min als Holland in zgn ontboezeming, en liet zijn óngeiyk en onrecht van den aanvang af dui-
deiyk uitkomen.
DES VADERLANDS. 749
daan vindende, betuigde hij hun een week later nog, in een tweede verzoekschrift,
hoezeer het hem «van harte leed was», in zijne preek «eenige politieke toespelingen
gebruikt» te hebben, «met alle eerbiedigheid» smeekende, «dat Hun Groot Mögenden
het gebeurde geliefden ten beste te houden, en hem Aveder in zijn bediening toe te
laten, zich verzekerd houdende van zijn genegenheid, om zich altijd in schuldige ge-
hoorzaamheid te gedragen». Door zijn onderworpen toon en oodmoedige houding ver-
zoend, besloten toen de Staten, vrijdag 4 December, «ten aanzien der submissie, bij
zijn verzoekschrift gedaan, en op 't vertrouwen, dat zich Zijn Eerw. naar den inhoud
zou regelen», hem weer de waarneming van zijn beroep en 't innen van zijn salaris
te vergunnen. Zij namen echter tevens den volgenden dag een besluit, waarbij zij be-
paalden , dat «of mogelijk hierna eenige predikanten waagden beraadslaging en besluit
der regeering openlijk van den preekstoel voor de gemeente te brengen, en de overheid
bij de onderdanen verdacht te maken, of andersins door 't verhandelen van staats-
zaken op den preêkstoel, of 't houden van briefwisseling buiten 's Lands» — gelijk
al mede voorkwam — «het besluit daartegen, den 7®" November reeds genomen,
overtredende, zulken predikanten zonder eenige verschooning de oefening van 't preêk-
ampt voor goed verboden, en zij er nooit weêr in toegelaten zouden worden». De
eerwaarde haagsche heethoofd Simonides, die, in die dagen over de ondankbaarheid
preêkende, ook had uitgeweid over den ondank, tegen 't Huis van Nassau en Oranje
begaan, werd daarover wel in alle vriendelijkheid door den Raadpensionaris, die hem had
bij zich doen ontbieden, vermaand, doch verder minzaam ter maaltijd gehouden ^
Deze, 't zij meer open of bedekte, vermelding van 't vorstelijke Huis en zijn veel-
belovenden jeugdigen stamhouder hing met het voorstel samen, in 't begin van Octo-
ber, door een paar Sta ten-leden van Overijsel, de HH, van Pallant en Langen, ter
Generaliteit gedaan, om, tot bevordering van den Vrede — op welken Koning Karei
van Engeland voorgaf den meesten prijs te stellen — den Prins van Oranje met een
byzondere zending naar Londen te belasten, en hem tevens het bepaalde uitzicht op
de hooge waardigheden van zijn vader en grootvader, gelijk, met zijn aanstaande
16^® jaar, zitting in den Raad van State te verleenen. Holland gaf zijn bevreemding
te kennen, dat een gewest, als 't Overslicht, «dat steeds het minst in de uitgaven
bijdroeg, en over zijn onvermogen klaagde, om zijn eigen krijgsvolk te onderhouden,
zich vermat, zulk een gewichtig punt zoo ten ontijde aan de vergadering te willen
opdringen, daar dit toch slechts beweging onder de gemeente wekte tot scha van 't
noodige staatsbeleid». Zochten velen onder die gemeente, als in de Staten, weder op
de verheffing van den jongen Prins aan te dringen, anderen hadden hun bedenkin-
gen daartegen, en een hunner riep zelfs waarschuwend uit;
' Aitzema, Saken van Staet en Oorlog, V. bl. 504.
-ocr page 757-750 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
Die hier wil een Heer verhopen,
Ook een dienstbaarheid verhoopt;
Want die staat by Heeren open,
En men zoo de landen stroopt.
Dikwijls is een Prins een peste
In zün eigen Vaderland;
Maar een goed Geraeenebeste
Zoekt zyn eigen vrijen stand.
■
Is 't u ook niet wedervaren,
O, gij droevig Engeland!
Wat een Koning nog kan baren,
Door zijn Staatzucht, die zoo brandt?
O, gij Engelschen en Schotten,
't Bloed druipt immers allesins,
Ja, nog al door uw schavotten
Om uw Koning ofte Prins'.
-r.ft
- .
Wat die vermeende vredelievende stemming van den engelschen Koning aanging,
De Witt schreef daaromtrent den 20«'' November te recht aan Van Gogh: «Hun Hoog
Mog". hebben uit verscheiden van uw missieven wel de algemeene betuigingen ver-
nomen, die de Koning van Groot-Brittanje van zijn neiging tot vrede doet; maar
dewijl hoogstgemelde Koning zich nooit tegen u uitgelaten heeft omtrent eenige by-
zonderheden of voorwaarden, waarop hij genegen zou zijn, dien vrede aan te gaan,
zoo hebben Hun Groot Mögenden geoordeeld, dat UEd. op zoodanige algemeene ver-
klaringen zou verzoeken, dat Zijne Majesteit, tot proeve zijner verklaarde genegenheid,
bij geschrift geliefde ter hand te doen stellen de punten en artikelen, waarop Z. M.
gezind mocht zijn den vrede aan te gaan». Zoolang toch dat niet geschiedde, en de
voorwaarden-zelf niet gezien werden, waren zulke algemeene betuigingen als mets te
achten, en schenen alleen aangelegd, «om de onkundige gemeente een slechten indruk
te doen krijgen van haar Hooge Overheid», 't Was er dan ook zooverre af, dat Ko-
ning Karei inderdaad tot een billijken vreê geneigd zou zijn, dat Frankrijk nu wel-
dra zijn ter bemiddeling naar Londen afgevaardigde gezanten terug riep, en op zijn
aandrang, nog vóór 't einde der maand , het vertrek van den nederlandschen, als bij En-
gelands onwil verder tot niets dienstig, volgde, nadat de Staten den 1 m een ge-
moedelijk, maar bondig schrijven hadden verklaard, hoe, in spijt van alle voorgewende
vredeneiging, noch hun gezant, noch die van Frankrijk, in dat opzicht iets vermocht
' t Op de Komste mn een Soevereine KoningTi of Prins, achter de Sohric7celi/clce Vertooninge van
den StaetzucMigen Duyvel, enz. (Gedr. in 't jaer onzes Heeren, 1665).
2 Srieven, IV, bl. 481.
DES VADERLANDS. 751
hadden. Zij vermeenden dus ook, dien gezant, zonder groot nadeel van hun goeden
naam, niet langer in Engeland te kunnen doen verblijven», te meer daar 's Konings
eigen gezant, Downing, den Haag reeds verlaten had. Zij zeiven betuigden zich in
gemoede steeds tot een redelijke schikking geneigd, en niet verantwoordelijk voor de
te wachten bloedstorting, «den dag afwachtende, dat Z. M. dezelfde vreedzamige ge-
dachten zou hebben, doch wenschende, dat die kwamen vóór zij Haar als werden
opgedrongen door de ondoorgrondelijke openbare rampen, waarmee ze 't gansche Kris-
tendom gedreigd zagen». Zich den December in 's Konings schip The little Mary
inschepende, kwam Van Gogh den te Vlissingen aan, van waar hij zich naar
Den Haag spoedde, om Hun Hoog Mögenden mondelijk van alles verslag te doen.
De Bisschop ging intusschen voort, het platteland in Drenthe, Overijsel, en Gel-
derland met zijn troepen te teisteren. Emmen over 't moeras óvervallende, werden
zij wel eerst door Kapitein Bootsma afgeslagen, doch daarna, door verraad der tot hen
overgeloopen soldaten, van het terrein meester, en kregen Bootsma en zijn vaandel
zelf in handen. Van Ootmarsum uit keerden zij zich tegen Vriezenveen, dat zij
moordbrandden, en werden slechts door 't dooiweêr belet, een heirtocht over 't ijs
tegen Koevorden of de Boertanje te ondernemen, waartoe zij reeds geschut en storm-
ladders, wolzakken en rijs, bijeengebracht hadden. Op Winterswijk trokken van een
andere zij de overste Forjats en de Graaf van Homburg met hun munstersche ruiters
af, en roofden en stroopten er in den omtrek.
Geen wonder, dat de oorlogzuchtige kerkvoogd zoo op den duur het mikpunt van
den niet altijd even fijnen spot der verstoorde landzaten was. «Zijn», vraagde men,
«de vredemakers zalig, waar zal dan zulk een oorlogsstokebrand blijven? In Nobis-
kroeg onder Lucifers staart. Moet het vier van oneenigheid met menschenbloed uit-
gebluscht worden?» — Men vergeleek hem met dien bisschop van Beauvais, die in
1195, door den Koning van Engeland gevangen genomen, door dezen in zijn volle
rusting in een toren opgesloten werd, en in dien «ijzeren koorrok» dag en nacht be-
waard; terwijl, op Paus Coelestinus aanvraag, dat men wat zachter met zijn zoon zou
omgaan, hem diezelfde rok met de woorden van Jozefs broeders aan Jacob ten ant-
woord gezonden werd: «dezen hebben wij gevonden; beziet of het uws zoons rok is,
of niet». Dezelfde schande, zoo dreigde men hem, zou hem ook nog overkomen.Wie
hem tegenkwam, moest hem «voor geen bisschop, maar een straatschender aanzien,
gewapend met pistool en boog, een geschoren hoofd, stuursche wimbrauwen, wreed-
ziende oogen, een pluim op den hoed; een soldaats paltrok en doorsneden broek be-
dekten toch zijn bisschopshart». En wat zijn soldaten aanging, van welke hij beweerde,
dat ze «met discrecis» bij de ingezetenen zouden leven, «wie nooit beproefd had
munstersche soldaten in zijn huis te hebben, op discrecie logeerende, indien hij zalig
sterven woü, zoo mocht hij God van harten bidden, om eer te sterven, dan hij 't
752 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
S-, 3
ίτϊ'
iff-
beproeven zou» ^ Van 't nu aanvangende jaar voorspelde men de zeldzaamste dingen,
allen in «dezen gemylerden en gehoornden Bernard» hun grond hebbende; want — als
een Hollander tot een Fransman in een praatjen onder tafel te Antwerpen zei — naar-
dien «zijn naam het nieuwe jaargetal meêbrengt, wie twijfelt of hij zal er 't rad van
onrust in draayen, en van alles de eerste oorzaak wezen». — Franschman: «Dit ver-
staan ik niet». — Holl «Ziet hier in myn tafelboekjen :
berwarD Van gaLen bIssChop Van MVnster
maakt samen MDCLVVVI (1666); zoodat niemand mijn zeggen zal derven tegenspre-
ken ; en hoewel wij niet minder als iemand onze rol op het bloedig oorlogstooneel
zullen spelen, echter zal deze twistkop de schuld daarvan dragen» Spelingen met
dat jaartal^waren er in menigte van Aveêrszijden, zoo van roomschen als onroomschen
kant. Een «OnvervalscMen llollandschen Waarsegger of Voorzegging op Η jaar ons
Heeren 1666, gepraktizeerd door Joa. Calvinus, prof. en math. der stad Geneve, en
gedrukt tot Geneve, bij de weduwe en erfgenamen van Mr. Jan Calvvn, in de dool-
wegstraat tegenover den dwaalgeest, aldernaast 't Misverstand in den niemven ver-
valschten Bijbel, met disgracie en sacrilegie», liet men van gene zijde uitgaan, en zag hern
van deze beantwoord in (.(Oprechten kollandsclien Waarzegger of Prognosticacie op
het grooie Wonderjaar 1666, eertijds gepraktizeerd door Ό. Marlinus Luther en na
verlicht door J). Joa. Calvinus, professoren in de aanwijzing der roomsche dwalingen,
waarin de bouwvalligheid van den roomschen Stoel, als mede de voorspoed en vrede
der Hollanders met den koning van Engeland wordt vertoond tegen de hoop der Jezuï-
ten, die haar verderf op 't uiterste zoeken; tot Antwerpen gedrukt in de Verdruk-
kery der rechtzinnige leer, bij de erfgenamen van Paus Jut, Avonende in de toege-
metselde straat tot Romen, aldernaast daar men de overtollige goede werken der roomsche
Heiligen om geld verkoopt, in 't uitgepiste vagevier». Week voor week werden daar
■
1 De Geest van Barentje van Qalen, anders Bisschop vari^ Munster ^ enz. Gedr. in 't jaer onS
Heeren, 1665.,
" Tafelpraatje, gehouden in een Ordinaris Vinnen Antimrpen ^ den 80«» NoOemler 1665, enz. Tot
Munster by Barent Knipperdolling, onder Sint Lambreclits toorn, anno 1665.
® Ook een drieledige latïjnsche voorspelling, met de toepassing Olrueiur Bex, dispetgetur Qrex,
JEvertetur Lex, was er op gevonden ,
Die mihi fatalis Begem quem denotat annus? . -
LVDoVICUM (1666).
At quis erit Grex et quinam disperget eundem ?
l-eX angLIae hoLLanDYM (1666).
Quomodo die et quae Lex evertetur a quo?
' InDVstrla LaboreqVe epIsCopI Monasterlensls.
LeVra haVtes pVIssanCes DoMtées.
-ocr page 760-DES VADERLANDS. 753
van weerskanten in 't wilde voorspellingen gedaan, met letlerspeling op de romein-
sche jaarcijfers. Daar «Gods barmhartigheid honderdmaal grooter was dan Zijn recht-
vaardigheid» , schreef de eerste in zijn voorrede, had Hij «de groote beeldstormerij
der Calvinisten, die men noemt de Geuzen, in 'l jaar 1566», ook niet op staanden
voet gestraft, doch mocht men nu den tijd «vervuld» achten, «dat de goede Katho-
lieken zich met Noach in de Arke, d. i. met Kristus in de ware kerk, salveerden,
en God de rest zou te niet doen. Waaraan men» — als 't verder luidde — «gansche-
lijk niet twijfelen kon, gemerkt de zelfde drie planeeten, die verzaamd waren in den
tijd van den Sontvloed, nu, in February van't jaar 1666, zouden verzaamd zijn in 't
zelfde huis, als zij toen waren; ja, wat nog meer is, men schreef juist 1666 na de
Schepping der wereld, ten tijde van den algemeenen Springvloed, als men 't nu deed
na Kristi geboorte». Bij 't «eerste kwartier», op 13 January, heette het dan al aan-
stonds van den munsterschen Bisschop:
aLDer-eerVVeerDIChsten Vorst enDe heer
bernarDt Van gaLen, bIssChop Van MVnster,
Doet Dogh De VerVLoeCkte geVsen te niet.
Waartegen de ander opmerkte, dat de «bijtschaap tot Munster wellicht een anderen
Λveg zou gaan, dan hij waande». In 't laatste kwartier van Maart vertoonde zich, van
roomsche zij, «Luna in 't zesde huis des Hemels met de blonde Venus, roepende van
boven: hoLLant, 'lis nV aL Ver Met V geDaan», terwijl 't van onroomsche zij heette:
«VeCht oM De LIeVe Vrihelt». Bij de volle maan van 18 Mei, schreef de eerste, dat
er «veel nieuwigheên ontstaan» zouden, «strekkende tot nadeel van de rebellen, die
onder den Kreeft wonen, te weten Holland en Zeeland. Wat wil ik meer zeggen dan
de waarheid? 't Is Met de geVzen Van hoLLant aL Verbrot»; de ander daarentegen:
«daar zullen veel nieuwigheden ontstaan; de kramerij der Papen raakt in 's werelds
verachting, de brillen der Papen zijn goed den aars aan te wisschen; de arme ziel-
kens besterven van koü, Loyola's tooveryen zijn krachteloos geworden; de bisschop
verdwijnt in rook; al de wereld mag klaar der Papen schelmstukken zien: hel, papen-
broeDseL Maakt V VVeCh! de vorsten mogen u niet langer lyden; zij willen niet
langer zijn bedrogen door de versierde gifte van Gonstantijn; dus naakt aan alle kan-
ten des Paus' verwoesting: slet, roMes gLans WorDt heeL VersLenst. Het weder stelt
zich heel vruchtbaar aan op alle goede vruchten». Bij de nieuwe maan van 2 Juny,
bij den een: «Wel, gij Geuzen Spinnekoppen, wat is er gaans? waarom ziet gij zoo
langs den neus? geVzen Van zVtfen, Laat Den Moet zinken!» — bij den ander:
«Het laat zich hier al wonderlijk aanzien: zij, die hen met roof hebben zoeken te
verrijken, worden uitnemende mager bevonden; kwalijk verkregen goed kan nimmer
bedijen. Nu staat men zeer desolaat en ziet. Arme kapsgekken, wat past u schoon"
IVe deel, le stuk. ^^
754 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
" .......
e^iTgi^^^eelvervige kovel met een langen staart en grove bellen! De DVVaze sChep-
pen haar LVst In De kap»; en een week later: Wat kooMt haer hoop eLenDIg te
VaLLen! Waar zult gij toch, ellendigen, loopen? Naar den Keizer? — Neen, die
is wijzer. Naar den Koning? Daar hebt gij geen woning. Naar alle Santen? 't Zijn
slechte kwanten. Leert ras dan wat geuzen, Zoo krijgt gij goê neuzen; AI koomt gg
wat laat, 't Is nog niet te spaad. Gij, papen, vreest wind, donder, tempeest!» —
De volle maan van 18 October zou, volgens den «Onvervalschte», wel «schoon weder»
maken, doch «boven Holland nog veel donkere wolken hangen», zoodat Die geVzen
noCh Dapper gegeeseit WerDen». De «Oprechte» voorspelde daarentegen «schoon
weder, voornamelijk voor Nederland, dat in glorie lustig het hoofd zou opsteken; want
De geVzen zVLLen Dapper haar Vlanden geeseLen». Volle maan van 11 November:
«groote beroerte ter zee ontdekt, welke groote coeragië aan de Engelschen zal ver-
oorzaken, tot nadeel en schade der Geuzen; want het Ckronikon zeit ons: aLLe De
geVzen staan nV Met Lange neVzen; ja, zij staan bedut, bedot; al hun zaken zijn
verbrod». Bij den ander: «groote beroerte, daarin de Nederlanders zullen glorieeren;
d'onnoozele Brabanders, die de voordeelen des bisschops hopeloos hebben zien eindi-
gen, vinden al haar dwaze hoop verijdeld: brabanD Is deerLIIk In zlln paapsChe
hoop beDrogen». —
■ Doch wat men zich, van de een of ander zij , voor 't nieuwe jaar voorspellen mocht,
het oude had zich, in de eerste dagen der laatste maand, voor bijna gansch westelijk
Europa, en Holland in 't byzonder, onder't vreeselijkste noodweêr, op de meest onwel-
kome wijs geuit, en de onaangenaamste herinneringen van zich achtergelaten. Te
Rotterdam voer men met schuitjens tot aan 't beeld van Erasmus op de groote markt ;
te Schiedam werden de buizen op den dgk en binnen 't land geworpen; in Ter Hei,
te Scheveningen, en te Katwijk spoelden verschillende huizen weg; de Slaperdijk aan
't IJ brak op drie plaatsen door, en het het land om Haarlem overstroomen, in Am-
sterdam kelders en pakhuizen volloopen; een doorbraak bij Durgerdam zette heel Water-
land onder; 't eiland Marken werd van de zee overloopen; Wieringen midden door
gescheurd; de dijk op Texel bij't Schild stortte in; aan den Helder dreven niet mm-
der dan 17 huizen, daaronder de herberg de B06 Leeuw, weg, en werd de schans
geheel verwoest; bij Huisduinen brak de zee in, den grooten zanddijk wegnemende;
do bliksem sloeg in den Oude-kerkstoren te Amsterdam, zonder evenwel brand te ver-
%: ^ . oorzaken; te Westzanen lei hij daarentegen 7 huizen in de asch, en te Valkenburg
twee of drie huizen en schuren. In 't Zuiden brak de Klunderdijk bij de Willem-
~ stad door, en liep 't nieuw bedijkte land aan de Kil onder. Ook Zeeland b« me
■ vrij; te Gadsand liepen drie polders onder; te Vlissingen en ter Vere spoelde t hootü
weg. In 't Noorden liep de dijk bij Vollenhoven en bij Groningen door, en moes-
ten veel sluizen 't misgelden. Langs de friesche Wadden, de Eems, de Wezer,
„ ' . . , ^^
-JL
r·;
DES VADERLANDS. 755
•ï Elve, en verder op tot Noorwegen toe, deed het hooge water aanmerkelijke
s^ihade Κ
Maakten 't de vijandelijke troepen van den Bissctidp bont, waar zij dorpen of hoe-
ven overrompelden en plunderden, de fransche hulpbenden waren in hun winterkwar-
tieren weinig minder tot overlast, en gaven op den duur aanleiding tot de bitterste klach-
ten. Gelijk de arme Gelderschen en Veluwenaars in December reeds gejammerd had-
den, hoe ze «niet alleen, als door hun vijanden, van al hun goed, vee, meubelen,
beroofd, maar daarenboven met voortdurend slaan, stooten, kwetsen, en travaljeeren
zoodanig mishandeld werden, dat ze, 't niet langer kunnende uitstaan, en tot de uiter-
ste wanhoop gebracht, hun huizen verlieten, en zich in den kouden winter grooten-
deels naakt met de vlucht hadden moeten redden»; zoo lei ook na Nieuwjaar de
brandenburger Keurvorst, zoo te Parijs als in Den Haag, zijn grieven bloot over al
de gewelddadigheden, door de fransche benden in Kleefland gepleegd ^, 't geen Koning
Lodewijk nog te meer noopte, om zooveel doenlijk de onderhandelingen over den vrede
met Munster te bespoedigen. Er waren er die deze fransche bemiddeling maar met
leede oogen zagen. «Considereert eens, wat nacie wij tot hulpe geroepen hebben!»
schreven zij, en zeiden, zeer te vreezen, adat de Franschen nog eens zoo fataal aan
onzen Staat zouden blijken, als den Trojanen het paard der Grieken, gelijk een der
predikanten wel had geobserveerd. Het is waar, ze waren nu onze vrienden, maar
hoe lang zou dat duren? Men had maar eens te bedenken, dat ze Papisten waren,
en daarom nooit geen broederlijke liefde hebben konden. Ook zag men alle dagen,
wat een antipathie ze tegen onze nacie hadden: ze lachten en spotten, waar ze kwa-
men met onze evangehedienaars, tot groot schandaal van de gemeente, en onze
vrouwen en dochters waren niet vrij van hunlieder insolencie en luxurie; in 't kort
gezeid, 't was een volk, niet te betrouwen, als veel geleerde mannen — van Julius
Cesar, Tacitus, en Procopius af — al verklaard hadden» Des te meer betuigden zij
zich tot een vrede met Engeland geneigd^ en meenden, dat deze «lichtelijk» tot stand
kon komen, wanneer men het maar te wille was omtrent den Prins van Oranje, en
dezen, ten deele althans, nu reeds verschafte, wat zgne rijpere jaren en bekwaamheid
later geraadzaam zouden doen vinden, pit zou buitendien niet meer dan rechtmatig
jegens dien Prins-zelf zijn, wiens doorluchtig Huis men zooveel verschtildigd was
Doch hoe genegen men tot vrede met Munster en Engeland beide zijn mocht, over-
tuigd van de waarheid der uitspraak:
756 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
O, wee het volk dat steeds des oorlogs plagen lijdt,
En hoort den donder van musketten en kartouwen 1
O, wel het volk, dat steeds in Peis aanschijn verblijd,
Mag in een veilge rust zyna vaders erven bouwen! —
was men toch op een toegeven daarin weinig gesteld. Het eenige, waar men zich toe ver-
ledigen wilde, was, bij de benoeming Tan nieuwe Teldoversten, den jongen Prins het
bevel over de ruiterij op te dragen, mits Turenne het opperbevelhebberschap van 't
leger op zich nam. Daar deze dit echter weigerde, werd het op nieuw aan Prins
Johan Maurits toevertrouwd, terwijl de Prins van Tarente tot generaal der ruiterij be-
noemd werd, «geensins» — gelijk De Witt uitdrukkelijk merdde — «uit aversie of
ongenegenheid tegen den persoon van den nu niet benoemden jongen Prins, maar
alleen uit aanmerkelijke overwegingen van Staat en vermits de peremptoire hinder-
palen, daaruit voortspruitende, die Hun Edel Groot Mögenden, de Staten van Hol-
land, zoo door een goede zorg voor den persoon van dien Prins, als andersins, genegen
waren naar vermogen te helpen wegnemen». Inmiddels waren echter, op Frankrijks
aandrang, onderhandelingen met den daar vertoevenden Keurvorst aangeknoopt, en
met het eind van January Van Beverningh van wegen de Staten, en Golbert-Croissy
van wegen Frankrijk daartoe afgevaardigd. Na drie weken onderlingen overlegs,
brachten dezen, den 1der volgende maand, een verdrag van «nauwere vereeniging»
tot stand, waarbij Brandenburg werd gemachtigd, bij den Bisschop krachtdadig op
herstel van den vrede aan te dringen, en, bleef deze weigerachtig, zelfs 8000 man
voet- en 4000 man paardevolk op de been beloofde te brengen, om hem daartoe te
dwingen; terwijl Hun Hoog Mögenden hem binnen vier weken 16,000 rijkdaalders
toezeiden, en verder vier maanden lang voorloopig een geldsom, zoo tot gedeelteliik
onderhoud zijner troepen als van zijn geschut; die troepen zouden den eed aan den
Keurvorst, gelijk, op 't grondgebied van den Staat, aan de Staten doen; hij-zelf zou
er 't opperbevel over hebben, en onder hem de Vrijheer van Sparre'^ die echter op
dat grondgebied — was de Keurvorst-zelf niet aan 't hoofd — onder^ bevel van der
Staten legerhoofd zou staan; de tol van Gennep zou, tegen betaling eener gereede
som van 50,000 gulden, nog twaalf jaar in handen der Staten blijven, en dan, over-
eenkomstig het erfverdrag, in 1543 tusschen Karei V en Willem van Gulik gemaakt,
de twistvraag daaromtrent voor goed vereffend worden. Het was noch in Brandenburgs
belang, de nederlandsche Republiek door pen bestoking van haar landgewesten in de
volle ontwikkeling harer krachten ter zee tegenover Engeland te belemmeren, noch een
papistisch Landsheer, als de krggshafte munstersche kerkvoogd, in zijn bewegmgen de
vrije hand te laten. Integendeel was het, in spijt zijner aanvankelijk reeds voortge-
zette strooptochten, met deze nu zoo goed als gedaan, en Brandenburgs welberaden
stap beslissend voor den weldra gesloten vrede. Zonder juist «geslagen» te zijn, zou
758 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
........' ''-i-
-- - t ■
ft,
Aan de Inquieicie biê de hand
En 't heilig kruisjen weder plant;
Zoo word ik als een Sant gevierd,
Hoe vreeslijk of Heer Luther tiert.
- Ik moet óf Kat óf Keizer zijn,
/if. Al bleef in Munster niet een zwijn;
f ' Wij hebben niet veel te verliezen,
ψ , En slaat men m|j, ik pak mijn biezen!
Kom, zuster, dans op uwen toon,
k Laat Movaard, uwen oudsten zoon,
"Mlf'·^ De voortred doen met zijnen uil,
'ifj' De jonge BaatzucM op zijn muil,
En ik, als een Kristoffel, plant
- i,'!
Krakeel en Maat in eene mand,
En draag ze samen op mijn schoêr,
En Boos bewaar zijn kuische moer;
Zoo treên wij lustig, naar de maten
Van brave en wakkere soldaten,
l8 iemand nu zoo stekeblind,
Die denkt: wat wil dit, kind bij kind?
, ' . Die kent de naam en krachten niet
Van Boos, Krakeel, en wat verdriet
■ · Dat uit mijn Haat en Baatzucht spruit,
En hoe mijn Hovaardij vooruit
Zich aan de minste dingen stoort; —
. „ ' ' Maar laat mij pijpen, ik moet voort!
^ Waar ergens Papekuiken is,
Dat ons dus spelen hoort, gewis,
Het zal ons volgen, zelfs in 't graf.
Met duizenden, zoo dicht als kaf.
Ik wed, dat Geusbuur nooit en dacht,
Dat zich ons geestelük geslacht
. Dus uitbreidde en vermeerde en wies.
Als Barend in zijn zakpijp blies! —
;; Sta breed, maak ruim baan om te vechten,
' De Bisschop komt met Papeknechten!" —
easf'-v;
Voor 't oogenblik waren die knechten, behalve in 't Oversticht, nog in Brabant en
Limburg doende. De Graaf van der Nal was er met zijn vendel het markgraafschap ^
Bergen binnen gelrokken en had er het slot van Wouw vermeesterd, doch daarop
aan Prins Johan Maurits' broeder, Joris Frederik van Nassau, zijn man gevonden, die
hem welhaast verdreef en, Brabant door, naar 't Akensche de vlucht deed nemen.
Van daar uit begon hij toen brandbrieven te schrijven, maar zag zich daarin door de
Staten gestremd, die de akensche regeering met scha verhaal dreigden. Een ander bis-
β
ΐ;·
DES VADERLANDS. 759
schoppelyk vendel, onder Carp, was den February den Oudenboscli komen plunderen,
en had zich daar op het kerkhof verschanst, tot het Tarente, uit den Bosch opge-
trokken, kwam bespringen, en Carp-zelf met een groot deel der zynen gevangen nam.
Zijn en Van der Nats toeleg, de Willemstad te gaan overrompelen, om er de engel-
schen ver voorschepen den toegang te verschaffen, was daardoor voor goed verijdeld.
Naar 't Limburgsche was, in 't laatst van January, de maastrichter schoêmakers-
zoon Cleuter, met zijn te Brussel aangeworven bende \ op weg gegaan, had daar voor
Valkenburg het hoofd gestooten, doch daarop Heerle bezet, waar hij nu echter van
Maastricht uit weldra bestookt, én, spijt zyn wakkere tegenweer, lot de overgaaf
gedwongen werd.
Te vergeefs had de Bisschop, zoo bij de vorsten van 't Rijnverbond, als by den
duitschen Keizer, heul gezocht; de Keurvorst van Meins had den eersten betoogd, dat
het hun belang niet was, Engeland tegenover de Staten voor te slaan; en de laatste,
op geen nieuwen godsdienstoorlog in Duitschland belust, had, in 't laatst van January,
door Friquet in Den Haag den Staten een vredesontwerp met Munster doen aanbie-
den, dat geheel in hun voordeel gesteld was. Munsters eenigste toevlucht bleef daar-
door Engeland, tot hetwelk het zich nu in de eerste plaats om geld wendde , terwyl
het intusschen tevens begon het oor naar de aanmaning tot vrede te neigen, van
Brandenburg uit met des te krachtiger werking gedaan, als dit zei, anders, ten ge-
volge van zyn verdrag met de Staten, gewapenderhand te zullen moeten optreden.
Reeds begon het troepen aan te werven, veldoversten aan te stellen, en verdere toe-
bereidselen te maken, nadat in Den Haag zijn eigen vredesbepalingen, ^Is — met die
des Keizers vergeleken ·—te onvoordeelig voor den Staat, waren afgewezen. De Staten
zonden hunnerzijds nu Van Beverningh weder naar Kleef, met een negental punten
tot grondslag der onderhandelingen toegerust. Van 's Bisschops zij waren er Matthias
Korff-Schmising en Wiedenbrück gekomen, Frankrijk nog altijd door Golbert-Groissy
vertegenwoordigd, terwyl voor Brandenburg Schwerin en Blaspeil optraden. In 't laatst
van Maart vingen de vredesonderhandelingen meer bepaald aan, nadat de bisschop
' Zoo in Brabant als Vlaauderen toch maakte men zich, onder geestelijken en leeken, over
'a Bisachops inval biy, en «rekening", zelfa, dat hy nu te «Paschen de misse wel zoude zingen in
de groote kerk te Amsterdam", geljjk hü-zelf beloofd had, om van 't nieuwe stadhuis daar zyn paarde-
stal te maken. T^e Brugge was een profeet voor den dag gekomen, die, onder den naam van "Hol-
landsche Nabuchodonoser, als een tweede Zedekias den val van Holland profeteerde", enz. Zie Den
Vlaamsen Achiiofel •vertoont onder den schijn van een hollandsen raatsheer of FoUüjhe disputatie, cnz.
door H. V. V. (Tot Botterdam, gedr. bü Joa. Naeranus, in 't jaer 1666), bl. 33; en Em SticMe-
lycl· Nieuwejaersliedt ter eeren van den bijtschaep tot Munster ('s öravenhage, by Joh. Eammezeyn,
boeckdrukker op de Veerkaey, 1666), bl. 6: «Stadthuys der Heeren, Die den Amstel-dam regeeren,
Dat bedinge ick voor myn stal".
.....i..,...-............................................. - ^
760
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
eerst, een dag of wat te voren, nog een vergeefsche poging bij LodewijkXIV had aan-
gewend, om dezen in zijn belang te winnen. De zaak van Borculo verwekle de meeste
moeilijkheid, daar Munster, door Keulen's vertegenwoordiger, den Graaf van Fürsten-
berg, gestijfd, weigerde toe te geven. Hij maakte er drieërlei aanspraak op, die van
«de soevereiniteit of 't zoogenoemde territoriaal recht», die van «'t dominium directum
of 't recht van manschap als leenheer», en die van «verval, door versmading en ver-
zuim, om binnen behoorlijken tijd verlij te vragen». Het eerste bovenal wilden-de
Staten hunnerzijds volstrekt niet prijsgeven, en gaven de bisschoppelijke onderhande-
laars daardoor eindelijk op dit punt toe, zoodat het hoofdbezwaar uit den weg geruimd
was, en nu, den IS®'' April, het vreêverdrag onderteekend worden kon. Het bevatte 15
bepalingen, bij welke vooreerst «een eeuwige vrede, met wederzijdsche amnestie* be-
halve voor verraders — Schuylenburg, Raesfelt, en derg. — tusschen Munster en de '
RepubHek werd vastgesteld; de bisschop toestemde alle bezette plaatsen, met name
slot en stad van Borculo, onmiddellijk te ontruimen, en al zijn troepen uit haar
grondgebied te doen aftrekken; gelijk de Staten van hun kant de hunne zijn Sticht
zouden doen verlaten, en de gevangenen van weerskanten worden vrijgelaten; de Bis-
schop zou terstond na de uitwisseling der vredesbekrachtiging, binnen veertien dagen,
zijn gansche leger, op 3000 man na, afdanken, en dit getal alleen in 't belang van
't duitsche Rijk of naar aanleiding van een verbond, met dit verdrag niet in strijd,
mogen vermeerderen; het dominium directum van Borculo bleef in denzelfden staat als
vóór den oorlog, terwijl de Bisschop van het territoriaal recht afstand deed; onver-
hoopte toekomstige moeilijkheden lusschen Munster en de Staten zouden langs vriend-
schappelijken weg vereffend worden, en de Keizer, Frankrijk, Meins, Keulen, Bran-
denburg, Paderborn, Nieuwburg, Brunswijk-Wolfenbuttel, en Lunenburg-Hannover
borg staan voor de trouwe nakoming van 't verdrag, in 't welk ook Denemarken,
Lunenburg-Celle, Osnabrück, Holstein-Gottorp, en Oldenburg, als bondgenooten der
Staten, de Keizer en de Vorsten van 'tRijnverbond, als die van Munster, waren op-
genomen ^
Den eigen dag, waarop de Vrede geteekend werd, had de in aller ijl uit Engeland
over Brabant en Dusseldorp naar Westfalen gesnelde Temple te Munster nog een onder-
houd met den Bisschop, om hem, met toezegging van geld en troepen, tot het voort-
zetten van den oorlog aan te porren, welks einde hij niet zoo na op handen wist.
De Bisschop, die tijd zocht te winnen, om althans het reeds afgezonden geld te Ant-
werpen nog te kunnen innen, beproefde Temple nog wat in Munster te houden, doch
slaagde daarin niet. Temple haastte zich even vaardig weg, als hij gekomen was, en
Zie over een en
ander Der Kinderen, bl. 390 en vv., en de daar aangehaalde plaatsen, en
verg. Droysen Gesch. der preuss, JPöliUJc, t. pL S. 85 flf.
•.ΛΓν
Ï'
DES VADERLANDS. 770
geraakte zoo nog juist bij tijds naar Antwerpen, om er de betaling der munstersche
wissels te Toorkomen. Te Londen liet zich daarop de Bisschop, bij den verontwaar-
digden Koning, zoo goed hg kon, over den buiten hem om gedanen stap, door
zijn vertegenwoordiger Wrede verontschuldigen, en zond in de volgende maand zelfs
nog een afzonderlyk gezant, om hem van zijne voortdurende gehechtheid aan zgn
persoon en belangen te verzekeren ^
Hoe eer hoe beter zochten zich de Staten, nu de Vrede eenmaal gesloten en zoo-
dra de wederzijdsche bekrachtiging gevolgd was, van den overlast der fransche troe-
pen te bevrijden. Den 6®" Juny te Boxmeer, als loopplaats, saam gekomen, werden
zg van daar tot Mook door Prins Johan Maurits uitgeleid, om nu over luiksch grond-
gebied den terugweg aan te nemen. Hun opperbevelhebber en verdere hoofden werden
met vrij aanzienlyke geldsommen — Pradel met tien-, de verderen met vyf-, vier-,
en drieduizend gulden — beschonken; van die van 't Statenleger kreeg de Ryngraaf,
als hoofd der ruiterij , ƒ 7500, de majoor-generaal Kirkpatrick ƒ 5000, en Prinf iohan
Maurits, wat later, een gelijke som als Pradel Met den Bisschop hadden vervolgens
nog allerlei kleine stribbelingen over 't nakomen der vre(iesl»>paiiB|en, omtrent ontrui-
ming der bezette plaatsen, betaling van schatting en schiildiéi, en. daarvan afhanke-
lyke uitlevering der gevangenen plaats, tot welker vereffening Johan Bë Witt-zelf en
de Heeren van Pallant, voor Overijsel, en Roelof van Paffenrode, als üd van den
Staatsraad, in de tweede helft van July naar Nordhorn trokken, om er met de bis-
schoppelijke afgevaardigden in overleg te treden. Na een dag of tien beraadslaagd te
hebben, aanvaardden zij met het eindontwerp, schoon't hen niet volkomen bevredigde,
de terugreis, en brachten den 9®'' Augustus hun verslag bij de Staten uit, waarop het
verdrag, van den 28™ July gedagteekend, naar den Bisschop werd overgemaakt'.
Was zoo, als Mars het zelf in zijn bovenaangehaald gesprek met Venus uitdrukl*?,
«een vredevenster» voor de Republiek geopend, en «het duif ken met den olijftak
langs Munster komen invliegen», zijne hoopvolle meening, dat nu «de groote olijf-
boom uit Engeland ook al fluks wel zou overgebracht woiuen», zou nog geruimen
tijd onvervuld blijven. Niet, dat daar juist alles zoo voor den wind ging; geldgebrek,
zoo klaagde men er reeds in 't begin van January, maakte, dat de oorlog met Hol-
land weinig vorderde^, en nu kwam, in 't laatst der maand, daar een oorlogsver-
klaring van Frankrijk bij, die, hoe min ernstig gemeend, als weldra genoeg zou
blijken, den stand van zaken toch g'ïensins voordeeliger maakte. Lodewijk's persoon-
lyke bedoeling bij zijn krijgstoerusting ten gunste van Holland gold veel meer den
1 Zie bü Der Kinderen, t. pi bi 4,05.
° Het nadere, zie bjj Der Kinderen, t. pl. bi. 411 et vv.
» "The Dutch war goes on very ill by reaeon of lack of idbney" (Pepys' Diary^ t. pl. p. 344).
IV" deel, Ie stuk. 96
762 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
■- 'ér
slag, dien hij hoe eer hoe beter in Brabant hoopte te slaan, dan den steun van zijn
noorder bondgenooten, voor welke hij voorgaf, de wapenen aan te gorden. Onmiddel-
lijk na 't afsterven van zijn schoonvader had hij der spaansche Koningin-regentes zijn
baatzieke meening omtrent zijn voorgewende rechten op de spaansche Nederlanden
kenbaar gemaakt, en daarbij een onderscheid in zijn voordeel zoeken te maken tns-
sehen die gewesten, welke er zijner gemahn, krachtens vaderlijk erfrecht, naar ger-
maansch gebruik, ten deel vielen, en die, welke den spaanschen Koning slechts
uit een staatkundig oogpunt toekwamen. Op de eerste kende hij zich door zijne vrouw
een onvervreemdbare aanspraak toe, nam hij voor, die des noods met de wapenen te
handhaven, en zocht daartoe met zijn noordnederlandsche buren op goeden voet te blijven,
door zich in schijn thans hun belangen aan te trekken, doch tevens tot zijn eigen voor-
bereiding voor den brabantschen veldtocht werkzaam te zijn. Hij schreef dus, wat dat
eerste betrof, den IG®»» Febraary, zijn vlootvoogd, den Hertog van Beaufort, aan, zich met
zijn smaldeel uit de middellandsche, waar hij zich bevond, naar de Noordzee te be-
geven, en gaf hemrdaarbij zgn vertrouwen te kennen, dat de fransche wapenen, die
te land steeds zoo zeeghaft gestreden hadden, onder zijne handen, ook ter zee niet
minder zouden slagen Wel spoorde nu ook zijn minister Colbert Beaufort in gelijken zin
aan, om zich in 's-Konings dienst door een schitterend wapenfeit te onderscheiden,
en zocht hij irf de havens aan de Westkust alles ter kaapvaart op den nieuwen vijand
te doen inrichten; wöl vraagde hij in Holland-zelf op fransche kosten een zestal sche-
pen aan, gereed in zee te gaan, en stelde voor, er twaalf voor gemeenschappelijke
rekening uit te rusten; wel ontving ook terzelfder tijd de fransche resident te Stok-
holm last, een groote werkplaats voor scheepsbouw, 't zij te Kopenhagen, Lübeck,
of Hamburg in te richten, en hout aan te koopen, om binnen luttel jaren dte fran-
sche zeemacht met een twintigtal schepen te versterken; dit alles echter beteekende
voor den engelsch-hollandschen oorlog te minder, als Beaufort opzettelijk toch voor-
eerst nog, tot het begin van April, op de ree van Toulon werd opgehouden, daarop zijn
verderen tocht aan de kust van Portugal vertragen moest, onder 't schijnschoone voor-
wendsel, de jonge Hertogin van Nemours, die als aanstaande Koningin de reis over
• * 2
s·
•γ-·
zee derwaarts aanvaard had, tegen alle aanranding der Engelschen ie vrijwaren .
Zijn geheime lastbrief luidde buitendien, zich in den strijd-zelf geheel naar omstan-
digheden te regelen; zag hij de nederlandsche schepen zegevieren, dan moest hij zich
bij hen voegen; raakten deze daarentegen verstrooid, dan moest hij trachten ze te her-
eenigen en gemeenschappelijk met hen de Britten bestoken; zoo evenwel de britsche
vloot te zeer de overmacht had, moest hij de fransche in veiligheid brengen. Van
' Zie zün schröven, aangehaald bü Gaillardiiii t. pL p. 313.
® Zie aldaar, p. 310 ss.
DES VADERLANDS. 763
nederlandsche zij was zich inmiddels de wakkere Commandeur Jan Gideonsz. Ver-
burgh, op last der Staten, met zeYen schepen te Toulon bij hem gaan aansluiten.
De Staten hadden in den zelfden tijd, na de terugkomst van den naar Kopen-
hagen afgevaardigden Godard Adriaan van Rhede en Amerongen, die gelukkiger dan
zijn ambtsbroeder Johan Ysbrandsz in 't hard-oorige Zweden geslaagd was, met een
door Koning Fredenk naar Den Haag afgevaardigd gezant, den 11™ February, een ver-
drag gesloten, waarbij de deensche Koning zich verbond, met geldelijke.ondersteuning
der Staten vloot in zee te brengen, waarbij voorts alle wederzijdsche twistvragen en vor-
deringen opgeheven en vereffend, en de houttollen in Noorwegen geregeld werden, en
eindelijk in een geheime bepahng-een toezegging van Denemarken vervat was, Enge-
land met de Staten den oorlog aan te doen; een geheim, ook bij de bekrachtiging, voor
de overige provinciën door Holland bewaard. Met Zeeland was dit laatste, in deze dagen,
op nieuw in weêrstrijd, omtrent de al of niet benoeming van den nu löjarigen Prins
van Oranje tot een of ander hoog krijgsampt. De zeeuwsche Raadpensionaris, Pieter
de Huybert, opperde de meening, dat deze thans mans genoeg was, om in dienst
van den Staat het harnas aan te schieten; doch Holland gaf daartegen in bedenking,
dat men, dit thans reeds beproevende, evenzeer gevaar liep, zijn vrienden te verlie-
zen, als men zijn vijanden te bevoordeelen dreigde, terwijl Zeeland-zelf daarenboven eerst
's Prinsen achttiende jaar er toe had willen afwachten. De Huybert antwoordde, dat
dit wel van 't generaal-kapiteinschap, maar niet van een wat minder hoog krijgs-
ampt — het bevel over de ruiterij bijv. — gold, 't geen hem door Holland-zelf, had
Turenne 't eerste willen aannemen, reeds toegedacht was. Toen de zaak daarop, in
't laatst van Maart, in de hollandsche Staten, in behandeling kwam, was het lid
der Edelen blijven verstaan, dat men den Prins niet naar den wensch van Zeeland
bevorderen mocht vóór men hem aan allen engelschen invloed had weten te onttrekken,
en tevens het gevoelen geuit, dat men daartoe 't best geraken zou, als men do gan-
sche zorg voor zijn verdere opleiding aan Holland opdroeg. Dordrecht verheelde in
gelijken zin zijn vrees niet, dat men, hem op zijn jeugdigen leeftijd in den Staats-
raad brengende, bij zijn tegenwoordige gehechtheid aan Engeland, al het daar voor-
vallende aan zijn engelsche vrienden zou zien kenbaar worden, en sloot zich daarom
bij 't voorstel der Edelen aan. Haarlem daarentegen verlangde dat men zich gunstig
voor Zeelands wenschen uitte, den Prins bevorderde, en zich met zijn opleiding niet
belastte vóór zijn grootmoeder dat schriftelijk had gevraagd; Leiden was het met Haar-
lem vrij wel eens; Amsterdam wilde Zeelands aanzoek heuschelijk afslaan, doch ook
van die opleiding niet weten, voor welke daarentegen Rotterdam, in den zin van
Haarlem, stemde; Alkmaar en Eukhuizen daarenboven nog voor 'sPrinsen zitting in
den Raad van State; Medemblik sloot zich bij Rotterdam aan, en Hoorn stemde even-
zoo voor de opleiding, onder voorwaarde van na te slaan, wat daaromtrent vroeger
764 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
reeds bepaald was. Zeeland ontving das een weigerend antwoord opzijn aanzoek, doch
liet daarom niet na, ter Generaliteit de verheffing van den jongen Prins tot hoofd
der ruitery voor te dragen, en zitting in den Raad van Stale voor hem aan te vragen.
Zyne grootmoeder had intusschen, met het opzet van Holland omtrent zgne opleiding
bekend gemaakt, Vrijdag 2 April, een schriftelyk aanzoek daartoe by die provincie
ingediend ', waarop men nu weldra besloot die taak weder op zich te nemen, en
de zorg voor hare volvoering aan dezelfde beeren toe te vertrouwen, die men er in
1660 toe benoemd had, alleen de plaats der sedert overledenen door anderen vervul-
lende. De Heeren van Noordwijk en Naaldwijk — Wigbold van der Does en Adriaan
van Blyenburg — burgemeester Gillis Valckenier van Amsterdam, en het alkmaarder
raadslid Nanning van Foreest werden er dus met den Raadpensionaris toe gekozen,
en tevens bepaald, dat 's Prinsen tegenwoordige bedienden, waaronder er waren, die
uit Engeland geld trokken, uit hun betrekking ontslagen werden. In plaats van den
Heer van Zuilestein werd de Heer van Gend tot goevernèur van den Prins aangesteld,
en de eerste met een vijfjarig wachtgeld van / 4000 ontslagen, terwijl zijn gewezen
hofmeester Joan Boreel, zoon van den franschen gezant, een vendel ruiters werd toe-
gedacht I De aanvraag van Zeeland, om mede aan 's Prinsen opvoeding deel te heb-
ben, werd, op verschillende gronden, als vroeger afgeslagen, en zoo de Prins door
Holland-alleen als «kind van Staat», gelijk men 't noemde, aangenomen, met het
doel hem — naar de lastbrief aan gemelde Heeren luidde — «wel en grondelijk» te
doen onderwijzen «in de w-are kristelijk gereformeerde religie, mitsgaders in de goede
en heilzame rechten, privilegiën, en maximen van den Staat» Omtrent Zuylesteyns
verwijdering toonde zich — naar De Witt aan Van Benningen schreef' — de Prins
vrij gevoelig, en ook die van Boreel scheen hem vrel wat te spijlen, doch die beider
andere Heeren zijner hofhouding — Heen vliet en den Engelschman Bromley — hem
niet anders dan redelijk en welgegrond te dunken. Het oogmerk der Staten intusschen,
«om al de Engelschen en Engelschgezinden van 't Hof van Zijn Hoogheid te remo-
' «Daar zij" — ala Eatrades den 8en schreef — «gezien had, dat alle, de cabalen der steden en
deputaciën der provinciën niets hadden kunnen uitwerken, dan die van Holland te meer te verbit-
teren, had zÖ de beste partU gekozen, en hem in handen van Holland gestold". (Urievefi, Memoriën,
e» NegociaciSn, IV. bl. 225). Hoezeer zij echter daardoor alle «crediet" verloren, en zich eigenljjk
door De Witt had laten «verstrikken", zie aldaar, bl. 296.
9 Gelijk De Witt den 6en Mei aan zijn vader schreef, die zich te zijnen ganste tot hem gewend
had: «ik wil seer gaerne alles helpen contribueren, tgeene tot syne meeste advantagië ende satis-
factie sal können strecken, ende in specie mede alle goede officiën aenwenden, om hem tot eene
compagnie te paerd te helpen promoveren". {Brieven, II, bl. 252),
3 Zie den Commissiebrief van 15 April 1566 , bjj Aitzema, t. pl. bl. 793.
* Brieven, II. bl. 250.
■'flii
—^ - - Q -s: ν j -f7'f ,
'-K' - . - »ifj ,'-ν
DES VADERLANDS. 765
teeren, tot den Heer en Yrouw van Zuyiestein incluis, en andere vertrouwde per-
sonen in hun plaats te stellen , zoodat, in plaats de Koning van Engeland en zijne
creaturen zich verbeeld hadden, in dezes tijds gelegenheid, door middel van den Prins,
iets op den Staat te avanceeren, zij integendeel, door den genomen maatregel, een mer-
kelijk misnoegen zouden ontvangen» dat oogmerk kwam den Heeren van Holland voor,
geen wijziging in de gedane keuze te dulden. Te vergeefs was daarom ook het dringende
verzoek geweest, door den Prins bij den Raadpensionaris tot hel behoud van Zuyle-
steyn in zijn dienst gedaan, en de tusschenkomst van anderen, gelijk met name van
Estrades, daartoe door hem ingeroepen I «Met de tranen in de oogen», was de arme
Prins hem nog den 12®" April komen smeeken, by De Witt daarop aan te dringen;
zijne engelsche vrouw zou hij naar een van zijn landgoederen zenden, en haar-zelf
niet spreken vóór de vrede met Engeland gesloten was; voor hem-zelf zou hy borg
staan, dat hij zich in alles naar de meening van Holland gedragen zou; hij zijner-
zijds zou zich gaarne De Witt in handen stellen en hem als zijn vader beschouwen;
terwijl, zoo men zich verbeeldde, dat hij door zijn vermaagschapping met den Koning
van Engeland eenige gehechtheid aan dien Koning voelde, men hem ongelijk deed,
en hij, een kind van den Staat zijnde, geene andere verknochtheid dan voor de HH.
Staten en hun vrienden en bondgenooten had. Estrades had hem toen de onmogelijk-
heid van Zuylesteins aanblijven zoeken te betoogen, al verklaarde hij, niet te zullen
nalaten, er De Witt — hoewel zeker vruchteloos — over te zullen spreken; wellicht
dat Zuylesteyn best zou doen, uit eigen beweging maar van hem te scheiden; De
Witt's genegenheid voor hem bleek voor 't overige genoegzaam uit zyn bevordering
van Zuylesteyns voordeel, door 't hem toe te kennen jaargeld met het uitzicht op 't
eerst open vallende bewindsampt Hoe vriendschappelijk en welmeenend tot berus-
ting aangemaand, was de jonge Prins, naar Estrades' verdere berichten, nadat de slag
gevallen was, «ziek van verdriet». Hij toonde zich vooral gebeten opzijn grootmoeder,
aan wier schriftelijke bemoeying hij niet onnatuurlijk het gebeurde voor een goed deel
weet, en wier suppoosten hij daarenboven meende aansprakelijk te kunnen stellen
voor het onverantwoordelijk wanbeheer zyner goederen en geldelijke belangen. By een
eerste onderhoud met zijn hollandsche voogden liet hij zich daar zeer onverbloemd
' Zie De Witt's woorden aan Van Beuniogen, aldaar, bi. 230.
= Zie aldaar, bl. 336. "Müus bedunkena" — schreef De Witt noopervs dit laatste — ''heeft ge-
melde Heere Ambassadeur daeromtrent wat te veel feciUteit getoont, alhoewel hy my sedert heeft
doen verklaren, den hooghgemelten Prince ernstigh te hebben gerepresenteert, dat de veranderinge,
by Haer Ed. Gr, Mog. gedeereteert, was streckende tot syn eygen beste ende behoudenisse". Verg.
Estrades' aanstonds aan te halen voorstelling yan zjjn onderhoud-sself.
' Zie Estrades' schryven van den 15en, in zijn aangehaalde Brieven, enz. IV, bl. 346, v.
i
-ocr page 773-756 algemeene geschiebenis
over uit, hun vragende, nu zij de zorg voor zijn opleiding hadden op zich genomen,
ook wel voor zijne zaken te willen zorgen, en zijn raad en thesorier nopens het be-
stuur zijner goederen rekenschap te doen geven, daar men zijne landerijen dagelijks
voor een beuzeling verkocht en toch geen zijner schulden betaalde; en daar hij, ofschoon,
in spijt van zijn hooge geboorte, geringe kosten makende, wist, dat men toch voor
zijn tafel aan slager, bakker en andere neeringdoenden gansche jaren schuldig was
gebleven» De Witt's schrander bijzijn en verkeer wist hij op den besten prijs te
schatten, al kon hij zeker, wegens zijn onverbiddelijkheid in zake Zuylesteyn, voor
't oogenblik althans, geen groote genegenheid voor hem koesteren. Hij onderhield zich
dagelijks met hem, en gaf zijn grootmoeder, toen zij hem daarover sprak, ten ant-
woord, dat, daar zij-zelve 't noodig geacht had, hem ter opleiding in handen van
Holland te stellen, hij de Staten dier provincie zou beschouwen als dezulken, van
welke zgn lot en bestemming afhing, en dat hij dus met hen en De Witt in alle ach-
ting en vriendschap zou leven. Geest en zelfbeheer vielen hem, hoe jong nog, niet
te ontkennen, en Estrades verheelde, op dat punt, zijn onwraakbare meening den
franschen Koning niet ^ die later persoonlijk maar al te wel zou ervaren, wat er in
dat pleegkind der hollandsche Staten en van hun Raadpensionaris stak. Hoeveel hoofd-
brekens hem en zijn raadslieden dat te bestemder tijd eenmaal baren zou, voor't oogen-
blik kon hij er zich toe bepalen, zijn gezant, in antwoord op zijn berichten, zijn
«genoegen» kenbaar te maken, dat de Heer Prins van Oranje al aanstonds aanving
zich zoo wèl te gedragen, als hij deed» ^ Hij had te meer reden, zich daarover te Vre-
den te betoonen, als de Prins aan Estrades verzekerd had, dat hij «voornemens was,
het voorbeeld zijner voorzaten te volgen, en zich aan de belangen Zijner Majesteit te
verbinden». Zijn nieuwe goeverneur, de Heer van Gent, was diens belangen niet min-
der toegedaan, en had daarvan ook vroeger reeds als commissie-lid voor de fransche
zaken doen blijken. Meenende, dat hij zich tevens niet wars ook van 't fransche
goud zou betoonen, dat hem, bij zijn groot gezin en mindere gegoedheid, uitnemend
te stade kwam, liet hem de Koning in zijn nieuwe betrekking een jaargeld van
4000 Uvres toezeggen, in de hoop hij zich des te meer beijveren zou «in bet tedere
gemoed», dat aan zijne zorg was toevertrouwd, «alle goede gevoelens voor (zijne) kroon
in te boezemen». Van Gent weigerde echter ^ In 't algemeen liet anders de onbaat-
'Γ '
": .F
iL
■ irU··· .
■λ - ·
·Λ·
1
-ocr page 774-DES VADERLANDS. 767
zuchtigheid der nederlandsche staatslieden dezer dagen nog al te wenschen over; mag
men Estrades gelooven, die echter wel wat overdreef, dan was er eigenlijk maar een
drietal — De Witt, Van Beuningen, en Van Beverningh — dat 's Konings gulhar-
tig aangeboden geld versmaadde.
Stond de Prins met zijn vaderlijke grootmoeder voor 't oogenblik op minder goeden
voet, de nog ahijd te Parijs verblijvende moederlijke, gaf zich juist in deze dagen
te vergeefsche moeite, daar als bemiddelaarster voor den vrede met Engeland werk-
zaam te zijn. In haar Hof had er maandag 21 April daartoe een samenkomst tusschen
Lionne van fransche, Lord Hollis van engelsche, en Van Beuningen van nederland-
sche zij plaats, die echter, als zich bij Engelands vasthoudendheid verwachten Het,
geen doel trof, en na weinig dagen door den terugkeer van HoUis naar Londen ge-
volgd werd De oorlogskans zou dan nu ook weldra op nieuw beproefd worden. Onder
't opperbevel van De Ruyter, wien voor Zeeland Gornelis Evertsen, voor Friesland
Tjerk Hiddes ter zij stonden, werd een nieuwe vloot uitgerust, minstens — naar De
Witt aan Van Beuningen meldde — «een derde part considerabelder in macht, als
ze in 't vorige jaar ooit was geweest». Tegen 't laatst van Mei was ze klaar, en telde
toen 85 groote oorlogsschepen en fregatten, 8 adviesjachten, en 9 branders; hoewel
dus in aantal vaartuigen kleiner, had zij haar meerdere kracht aan het groote getal
manschappen en zware schepen te danken, waaronder twee zelfs van tachtig stukken.
Een van deze, De zeven Provinciën, Avas de Ruyter's, in den vorigen tocht voor 't
eerst gevoerd, voortreffelijk Admiraalschip, dat, met de uiterste zorg door de Admira-
liteit van de Maas toegerust, thans niet minder dan 475 man voerde. Zijne vloot
telde verder elf schepen van 70, en een-en-twintig van 60 stukken; in 't geheel een
groote dertig «kapitaler en sterker dan 't kapitaalste, waarmeê men in 't vorige jaar
was uitgevaren». Onder De Ruyter had zij als Luitenants-Admiraal nog Aert van Nes,
dien bij ziekte, ongeval of aflijvigheid van genen, de oppervlootvoogdij was opgedra-
gen, Gornelis Evertsen, Gornelis Tromp, Meppel, en Tjerk Hiddes; als Vice-Admiraals
De Liefde, Van der Hulst, Adr. Banckers, Wouter Schram, en Goenders; als Schouts-
bij-nacht Jan van Nes, Izaak Sweerts, de jonge Gornelis Evertsen, Bruynsvelt, en Stach-
ouwer. Onder haar verdere scheepsvoogden lelde zij de Kapiteins Willem van der Zaen,
Hendrik Adriaensz, De Haen, Pieter Salomonsz, Dirk Schey, Jan Matlhijsen, en ande-
ren; voorts den smyrnaschen koopvaardij-kapitein Ruth Maximiliaan, die zich bij den
overval in Bergen door zijn heldhaftigheid onderscheiden had, en daarom in Lands
dienst was overgeplaatst; onder de jongeren De Ruyter's schoonbroér Van Gelder,
Filips van Almonde, Gotskens, van Amstel, Fabricius, Jan Bont, Hendrik Vollen-
hoven , Treslong, en and. In zee gekomen, verdeelde zij zich in drie smaldeelen, a»n
' Zie aldaar, bl. 281, en Aitzema, t. pl. bi 930.
-ocr page 775-768 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
't hoofd van welker eerste De Ruyler, en onder hem Aert van Nes; van het tweede
Cornelis Evertsen en Tjerk Hiddes; van 't derde Cornelis Tromp en Meppel stonden.
Aan hoofdofficieren en scheepsvoogden werden tevens de noodige voorschriften gegeven,
'' naar welke zij zich voor, in, en na den te wachten strijd Ie houden hadden, terwijl
als toevluchtsoord en verzamelplaats der schepen, bij onvoorziene rampen, de Wielin-
; . gen werden aangewezen. Tegenwind en stilte veroorzaakten, dat men niet vóór 10
Juny de zoogenoemde Hoofden bereikte, waar men den nacht door drijvende bleef;
toen echter een stijve zuidwester koelte den volgenden morgen allen noodzaakte,
tusschen Noordvoorland en Duinkerken, een goede zeven mijlen O. Z. O. van de
engelsche kust, het anker te laten vallen, bespeurde de buitenwacht 's morgens
vroeg reeds de engelsche schepen, over welke de Hertog van Albemarle — gene-
raal Monk — op de Boyal Charles, met 82 stukken en 675 man, het opperbevel
voerde, en tevens aan 't hoofd van 't eerste smaldeel, dat der roode vlag, stond.
Over dat der witte vlag was de Vice-Admiraal George Ayscue, op the Royal Prime,
van 92 stukken, gesteld; over dat der blauwe, voor 't oogenbhk, de Vice-Admiraal
Thomas Allen, op the Royal Charles, met 82. Monk had toch de onvoorzichtigheid
gehad, luttel dagen te voren, een goede twintig schepen, onder Prins Robert, die de
eigenlijke aanvoerder van het derde smaldeel was, weg te zenden, om het fransch-
hollandsche onder Beaufort en Verburgh, waarvan de aannadering uit de portugeesche
zee verwacht werd, in 't gemoet te stevenen en het zoo den pas af te snijden. Zijne
vloot telde daardoor thans niet meer dan hoogstens een goede zestig schepen, de kleine
buiten gesloten. Van die zestig waren er echter één van 100 en één van 92 stukken,
met zes- tot zevenhonderd koppen bemand, twee van 80, zeven van 70, 13 of 14 van
60, en ruim 20 van een goede 50, terwijl de onder Prins Robert weggevarene, bui-
ii' ■ ten 't zijne, niet tot de grootste behoorden. Bij de nederlandsche vloot hield De Ruyter
met zijn smaldeel het middén der slagorde, waarin zij zich van 't N.Oosten naar 't Zuid-
^ westen geschaard had, Cornelis Evertsen de rechterzij, Tromp de linker ter achterhoede.
Toch zou juist deze daarmeê het eerst in 't vuur komen. De vijand toch, onvoorzich-
tig genoeg bij zijn verzwakte gesteltenis, omtrent den middag met voorwind onver-
hoeds uit het VNTesten komende afzakken, was het eerst aan zijn kant. De Ruyter nu
. onmiddellijk het sein gevende, om de ankers op te winden, kon dit door den harden
l^r · wind en de holstaande zee niet spoedig genoeg gedaan krijgen, en moest men ze dus
' voor 't grootste deel kappen en prijsgeven. Die zelfde wind, op hen inspelende,
·%# maakte echter, dat zij hun onderste laag beter dan de Engelschen de hunne konden
gebruiken. Hevig werd er nu van beide zijden gevochten, nadat al spoedig ook De
Ruyter en Van Nes in den strijd gemengd waren. Tromp's admiraalschip was weldra
" ' onbruikbaar geworden, en hij daardoor gedwongen op een ander over te gaan; een
maatregel, dien hij ook vervolgens nog meer dan eens herhalen moest; de schepen
ι -'s« ;,t'ïit?
-ocr page 776-DES VADERLANDS. 769
der Kapiteins Block en Treslong raakten in brand , en gingen met beide aanvoerders
te loor, terwijl slechts de manschap voor een deel gered werd. 's Namiddags vijf uur
wendde de engelsche vloot, zich allengs te veel onder de vlaamsche kust en in gevaar
van stranden vindende, waardoor Tromps smaldeel gelegenheid kreeg, drie groote sche-
pen af te snijden en te vermeesteren. Een van deze, de Swißure, werd door Kapitein
Hendrik Adriaansz. aan boord geklampt, en de daarop bevelvoerende Vice-Admiraal
Berkeley doodgeschoten; beide andere, de Ro^al George en de vroeger op de onzen
vermeesterde ZevenwoUen, door de Kapiteins Joan Andriesz. Swart en Willem van der
Zaen buitgemaakt. Aan de andere zij had inmiddels een deel der engelsche schepen,
om de scha, die ze gekregen hadden, het anker reeds laten vallen, dat ze nu, bij
't wenden en naderen der hollandsche, kappen moesten, om op nieuw den strp te
aanvaarden. Bij dezen geraakte toen Cornelis Evertsen in 't hevigst gevecht met den
Schout-bij-nacht Herman, die zich van zijne zij, ofschoon van al de zijnen afgesne-
den, en door branders bestookt, zoo wakker weerde, dat hij ten slotte nog te ont-
komen wist, na in den laten avond met een noodloltigen kogel den zeeuwschen zee-
voogd-zelf «uit deze wereld te hebben weggehaald». De nacht maakte aan de woelige
worsteling een eind, en gaf aan beide vloten gelegenheid, zich, door 't stoppen der
lekken, vullen der kardoezen, en splitsen en knoopen, voor die van den volgenden
ochtend voor te bereiden. Weder hadden toen de Engelschen de loef, en begonnen
den strijd. Tromp, met een deel van zijn schepen, en door Van der Hulst, en de Kapi-
teins De Haen, Van Amstel, Pieter Salomonsz. en anderen ter zij gestaan, brak door
de vijandelijke slagorde heen, en wikkelde zich in 't vinnigst gevecht. Door een bran-
der geënterd, sprong Salomonsz. met zijn schip in de lucht; De Haen moest fel ge-
teisterd in de eerste haven opdouwen, en Van der Hulst-zelf sneuvelde, terwijl zijn
admiraalschip mede een goed heenkomen zoeken moest. De Ruyter, hun nood bespeu-
rende, had onmiddellijk de roode vlag, ten sein van den algemeenen aanval, geheschen,
stortte zich met eenige anderen op den/vijand in, en kwam nog juist bij tijds, om
Tromp te ontzetten. Van zijn eigen schip werd de groote steng met vlag en wimpel
afgeschoten, zoodat hij 't opperbevel een tijd lang op Van Nes moest doen overgaan,
tot zijn steng weêr hersteld en opgericht was. In den namiddag staakte de vijand het
gevecht, en wendde zich Theemswaarts, geen kans ziende, den strijd langer vol te
houden. Zooveel de windstilte gedoogde, zochten hem de nederlandsche schepen na te
zetten, cn gingen daar, den volgenden morgen, bij opkomende Oosterkoelte meê voort.
Naarmate zij hun kusten naderden, werd hun anders wel bestuurde aftocht gevaar-
lijker, en geraakte nu, tot zijn groote scha, Ayscue met zijn admiraalschip '«namid-
dags op een zandbank de zoogenoemde Galper of Galloper — waar hij zich door den
op Izaak Sweers' schip overgeganen Tromp gedwongen zag te strijken, en zich gevangen te
geven. Hij werd daarop in een galjoot naar Holland gezonden — om daar op Loevestein
07
IVe deel, stuk.
-ocr page 777-770 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
geherbergd te worden ~ en zijn schip in brand gestoken. Dien eigen avond kwam Prins
Robert, met zijn smaldeel, uit de spaansche zee opdagen, en tegen den volgenden dag
een nieuwen kampstrijd voorspellen, daar hij, zich thans aan geen strijd wagende, alleen
zijn vereeniging met Albemarle beoogde en wist door te zetten, 's Morgens besloot men
dan ook al aanstonds, op den vijand, dien men aan lij had, op nieuw in te breken,
waarbij Van Nes en De Liefde den voortocht hadden. De laatste liep nu Prins Robert,
op zijn bodem met 80 stukken, zelf op zij, zoodat de nokken elkander haast raak-
ten, en men «een glas lang» elkander van boven en onder de volle laag gaf, en
haast reddeloos schoot. De Liefde's groote ra kwam van boven neêr, en een brander,
van achter Prins Robert op hem afkomende, werd alleen daardoor van zijn boord
geweerd, dat een zijner soldaten den Engelschman, die er met den enterdreg op ge-
reed stond, nog bij tijds neêrschoot. Nu kwamen echter De Ruyter-zelf, beide
Van Nessen, en eenige andere schepen hem bijspringen, en gelegenheid geven, om van
zijn, aan zijn Kapitein tot herstel en behoud toevertrouwd schip, op de UtrecU van
Kapt. Du Bois over te gaan, en daar den strijd op door te zetten. Een oogenblik staat
de kans daarop gevaarlijk, doch heeft men weldra 't geluk op nieuw door den vijand
heen te breken, die nu uiteen gedreven, met alle zeilen bij, aan 't loopen tijgt, en
tot den mistigen avond toe door de nederlandsche vloot achterna wordt gezet. Toen,
geen scheepslengte meer voor zich uit kunnende zien, moest men hem aan zijn verder
lot overlaten, om zelf, den volgenden morgen, op het sein van den Vlootvoogd, Zuid-
oostwaarts aan wendende, bijeen zuidwest-ten-westen-wind, met klein zeil, den koers
naar de Wielingen te zetten, en daarraeê den roemrijken vierdaagschen zeeslag voor
goed te besluiten. Bloedig was dien laatsten dag de strijd geweest, en door 't aan-
brengen dier versehe oorlogsbodems de kans hachelijk; maar De Ruyter's kalme onver-
schrokkenheid en de mannenmoed zyner onderbevelhebbers, scheepsvoogden, en beman-
ning hadden, op 't beslissend oogenblik, den doorslag gegeven. Prins Robert-zelf
en Monk worden, met hun ontredderde schepen, buiten gevecht gesteld, en noopen
daardoor de overige nog te eerder te wenden; twee hunner, aan?elkaär vastgeraakt,
werden door Bruynsvelt geënterd en vermeesterd; niet sterk genopg bezet, raakten zij
weder vrij, maar alleen, om op nieuw door Kapitein Pauw veroverd te worden. De
in Juny '65 op de Nederlanders veroverde Nagelboom wordt door Coenders hernomen;
een ander engelsch schip wordt door Ruth Maximiliaan, onder de Ig van Prins Robert,
die 't met goede oogen moest aanzien, zonder bij machte te wezen het te ontzetten,
vermeesterd: «alleenlijk» - als Ruth schreef - «dat hij mij één man dood schoot en
één een arm af» In 't geheel waren er in de vier dagen zes van 'svijands schepen
- ^ Zie zyn brief aan de Admiraliteit van de Maas, en verg. over den ganseben ^^
van De Ruyter, De Liefde, en Tromp, en 't Verkael van 't gepasseerde in de .ee^lagk, en.-, pg
I
1
•4.
I ». -J
.r
DES VADERLANDS. 771
genomen, zeventien verbrand of gezonken; een goede vijfduizend hunner manscliappen
gevallen, daaronder Berkeley, de Schout-bij-nacht Mings, en verschillende Kapiteins;
een drieduizend, waaronder Ayscue, gevangen. Van Statenzyde v^as, buiten de reeds
genoemde, ook Stachouwer gesneuveld, en vier schepen verbrand, een aantal zwaar
beschadigd, doch geen den vijand in handen geraakt; aan dooden en gekwetsten lelde
men in 't geheel nog geen tweeduizend. Een algemeene dankdag werd door de Staten
tegen den 30®° uitgeschreven, vreugdevuren alom ontstoken aan beide gesneuvelde
vlootvoogden — Cornelis Evertsen en Van der Hulst — sierlijke grafgesteenten ge-
wijd ; De Ruyter, Tromp, Van Nes, De Liefde, en den verderen bevelhebbers lof en
dank toegebracht, en den veroveraars van vyandelijke schepen het toegezegde loon
gegeven. «Nu», zong de haast SOjarige Vondel als in jeugdige opgetogenheid:
Nu den Hemel lof geschonken!
Nu eens lustig omgedronken,
" En op 's Lands triomftrompet
Eenen hoogen toon gezet!
En «waar», vraagde hij in zijn Zegezang:
Waar voerde ooit Euyter zoo reclitschapcn
In zijnen schild het eêlste wapen.
Voorzichtigheid en krygsbeleid? —
Deee zeeheld gaf de maat en wetten
Aan zooveel stemmen van trompetten,
Kartouwe en donderbusse ineen,
Als naar de zangkunst, hecht gesloten,
En rolde, op korte en lange noten,
Den oorlogspsalm op 't water heen. —
Geluk en heil, doorluchtste Staten, *
Met zulk een zege, zonder gä! —
stelt volgens last ende ordre van de HH. Staten-generaal, in date den U Juny 1666. (In 'sGraven-
hage, by Hillebrandt van Wouw, 1666).
' In den Haag zag men een doorschijnend doek verlicht, met het schertsende opschrift, dat men
nu wel met recht de Engelschen Hoeren der zee mocht noemen:
Pugnatum est Batavos inter, fortesque Brittannos
4 Et vix post quartum pugna peracta diem;
Litora nota tenent Batavi, fmdim maris Brittanni:
Hos merito Dominos dixeris esse maris.
In Amsterdam lieten zich zelfs de roomsche geesteiyken en klopjens n!et onbetuigd, en de eerste
0. a. zinspelende op 't verbranden van Aiscue's schip, in de gracht voor hun deur een toegesteld
vaartuig met zeilen en trielen te vuur gaan. (Zie de Holl. Mercurivs voor Juny, bl. 9.3).
%
$ ■ ■ ■
-ocr page 779-algemeene geschiedenis
In Engeland was de tegenovergestelde indruk yan dien zege des te jammervoller,
als men er zich, na de afwisselend goede en slechte berichten der eerste dagen, na
dat der aankomst van Prins Robert, met de tijding eener heugelijke overwinning niet
slechts gevleid had, maar deze, met een valsch gerucht, daadwerkelijk reeds was aan-
gebracht. Nadat men zich dus eerst, bij 't bericht vóór die aankomst en van den aftocht
op den derden dag, reeds tot de weeklacht had bewogen gezien, dat dit kon leeren
zijn hoogmoed en aanmatiging te temperen, om op goed geluk met een volk den
kamp te wagen, dat toonde even goed als 't engelsche te kunnen vechten ^; en zich
daarop weder, omgekeerd, op het vieren van een luisterrijk zegefeest niet alleen had
voorbereid, maar ook de vreugdevuren reeds ontstoken, op het ijdele gerucht, dat de
gansche nederlandsche vloot op den haal was gegaan, en nauw de helft der schepen
behouden waren ^; — zag men zich, den volgenden dag, op eens in al dal voorbarig
vreugdbetoon gestremd, en door het bericht verslagen, dat juist het tegendeel het ge-
val was geweest, zoodat men op nieuw zijn aanmatigenden trots beklagen kon, en 't
al «een heel treurig nieuws» vinden, zoo in ieder opzicht geslagen en de verliezende
partij te wezen 't Was een treurige aanblik, een dag of wat later te Sheerness de
overgebleven schepen in hun jammerlijk ontredderden staat, en nauw een enkel gaaf,
allen daarentegen als zooveel wrakken en rompen te zien Hoe «beschadigd aan want
en rondhout» er ook een aantal der nederlandsche, hoe «doornageld» er sommige
ook uitzagen — zoo als De Witt's zuster, Maria, die haar broeder bij zijn bezoek
aan de vloot begeleidde, uit Dordrecht naar Amsterdam schreef ^ — het weldadig
gevoel van den behaalden zege stelde alles in een geheel ander licht. «De maats»
waren allen dan ook van den wakkersten moed bezield; men «hoorde er velen zeg-
gen , dat zij van harte verlangden om weêr in zee te zijn, en haar vijanden weer te
gaan vinden» Gelijk men in Holland geen lof genoeg voor De Ruyter en zijn kalm bc-
» Pepys, in zijn Diary, t. pl. p. 464.
5 Aldaar, p. 466.
» Aldaar, p. 469. Verg. ald. p. 470: «but Lord! to see liow raelanclioly the Coitrt is, under the
thonght of this laat overthrow (for so it is) in stead of a victory, so much and so very unreasona-
bly expected!" —·
< Zie Evelyn's Diary op 17/27 Juny fp. 315).
6 Aangehaald in De Jonge's nagelaten aanteekening, Qesch van Η Ned, Zeewezen, II, bl. 83.
« De keerzU van hun wakkeren krygszin en zegevierenden overmoed schetst ons burgemeester
Boreel, uit Middelburg, aan zijn vriend Van Kinschot, als hü hem hun «dartele ruwheid" ea der
"burgeren overlast" in de zeeuwsche hoofdstad en omstreken met levendige kleuren teekent: "op
onze straten en wegen zingen en springen is toegelaten; maarίvrouwen aan te randen, alle pers
en bellen voor de huizen te breken, en van de kaai op de schepen te smijten in 't water; man es
en hoeden af te nemen en te ransoeneeren voor geld; de wagens af te zetten en daarin gaan en
zonder betaling, en slagen voor geld te geven; koebeesten en kalveren en schapen op 't ve
DES VADERLANDS. 773
leid en strydvaardig doorzicht liad, kreeg in Engeland Monk voor zijn roekeloos bedrijf
meest alles op zijn rekening; terwijl hij-zelf daarentegen de schuld op ettelijke van
zijn Kapiteins zocht te schuiven, die hij van de onraannelykste flauwheid beschul-
digde, en zeide nooit met slechter officieren gestreden te hebben ^ De Schout-bij-nacht
Herman, die zich persoonlgk zoo wakker gekweten had, verheelde dan ook niet, dat
in den krijgsraad, na 't wegzeilen van Prins Robert en bij 't naderen der neder-
landsche vloot gehouden, het tegen zijn raad geweest was, het gevecht te beginnen,
bij een wind — gelijk wij 't reeds door de Nederlanders ook zagen opmerken — die
belette, dat men de onderste rij stukken gebruiken kon, zoodat alle bezadigde lieden
het voor een heel treurig iels hielden, do eer en 't welzijn van 't land zoo dwaselijk
op 't spel te zetten ^ Men begon nu tevens meer te vragen, waarom toch eigenlijk
die gansche strijd gevoerd werd, en zich-zelf te verwijlen, hem zoo onrechtmatig be-
gonnen te hebben. En rekende men, dat ééne neêrlaag van de Nederlanders dezen
naar den vrede zou doen reikhalzen, men kwam er bi] zich-zelf niet minder gul
voor uit, dat eene door de Engelschen ondergaan dezen op dat punt niet minder ge-
willig zou makend Het was, men erkende 't, «maar al te waar, dat reeds nu de
moed van 't zeevolk en zijn bevelhebbers geknakt was, en men tegenover zijn vijan-
den op 't vaste land geld noch kracht meer bezat ^ Van nederlandsche zij gaf men
bij alle voortdurende zorg, aan een nieuwe toerusting ter zee besteed, van zijn onweêr-
sprekelijke gezindheid tot vriendschappelijker verhouding, door de verplichtende wijze
blijk, waarop men omtrent het naar Holland meêgevoerde lijk van den Admiraal
Berkeley handelde ^ Men liet dat door den ontleedkundigen geneesmeester Ruysch
balsemen, zette het in een der kapellen van de groole kerk in Den Haag bij, en
bood het daarop, bij een vredelievend schrijven, den engelschen Koning aan, die dit
bij de erkentelijke aanvaarding, in gelijken toon beantwoordde, en zoo tot verdere
vredebriefwisseling — ofschoon vooreerst nog zonder baat — leidde
Inmiddels was door de krijgsdrift van 't scheepsvolk, en den voorlvarenden ijver
van Johan De Witt, die, als afgevaardigde der Staten, op alles 't oog hield, reeds
vóór half July een vloot van 88 oorlogschepen en fregatten, 20 branders en 10 advies-
slachten, het vleesch te deelen en den afval te laten voor den eigenaar; — zijn allca dageiyksche
werken, doch in dronkenschap meest". {Cod, dipl. t. pl. 76).
' Zie bU Pepys, t. pl. p. 469.
® Zie Pepys' verslag van zijn bezoek bij hem, Diary^ III. ρ. 476.
' Zie aldaar, p. 498.
^ Aldaar, p. 500.
s Aldaar, p. 525. Verg. De Witt'a Brieven^ TI. blz. 312,
® Zie Aitzema, V, blz. 723, en het Antwoord van de E. üf. ΜII. Staten-generael op 's Konivgs
Missive^ in data Aug, enz.
algemeene geschiedenis
jachten weder gereed, over welke De Ruyler weer als Ylootvoogd gesteld werd, en
onder hem Van Nes, Tromp, Meppel, en Tjerk Hiddes bevel voerden; terwijl in
plaats van Cornelis Evertsen zijn verongelijkte broeder Jan den zeeuwschen Staten zijn
dienst aanbood, «om zijn leven ter bestemder tijd voor 't Gemeenebest te kunnen op-
offeren, gelijk zijn vader, vier van zijn broeders, en één van zijn zoons, dat reeds
gedaan hadden». Op De Ruyters rondborstige verklaring, dat hy «gansch geen tegen-
zin of ongenegenheid tegen zyn indienststelling had», werd hij, in weêrwil van De
Witt's tegenkanting, mede als Luitenant-Admiraal geplaatst; terwyl in Van der Hulst's
stee Isaac Sweerts als Vice-Admiraal optrad, en zelf, als Schout-bij-nacht, door Wil-
lem van der Zaen vervangen werd, gelyk Kapitein 't Hoen in die betrekking den
gesneuvelden Stachouwer verving. Buitengaats geraakt, splitste men de vloot in drie
smaldeelen, met een van welke De Ruyter den middentocht vormde, terwijl Jan Evert-
sen met het tweede den voortocht hield. Tromp met het derde de achterhoede uit-
maakte. Stilte en tegenwind stremden eenige dagen de vaart, zoodat men eerst den
Augustus in 't gezicht der nieuw toegeruste engelsche vloot geraakte, met welke
men tusschen Duinkerken en Noordvoorland samentrof. W^eder voerde Monk er 't op-
perbevel, doch had thans Prins Robert-zelf by zich aan boord. Met den koninklijken
standaart en de roode vlag prykende, voerde hij 't bevel over den middentocht; de
Vice-Admiraal Allen, met de witte vlag, dat over den voortocht; zyn ambtsbroe-
der Jeremias Smith, met de blauwe vlag, dat over de achterhoede. In de stilte van
den morgen, die een nadere aanraking belemmerde, werden slechts enkele kanon-
schoten gewisseld; doch tegen den middag kwamen Evertsen, Tjerk Hiddes, en Goen-
ders in een hevig gevecht met de vijanden, die 't voordeel van den wind hadden,
terwijl de overige nederlandsche schepen daardoor in lij bleven, en hun slagorde ver-
broken werd. Den wakkeren Tjerk Hiddes werd zijn been afgeschoten; naar VHs-
singen vervoerd, stierf hij daar aan zijn verminking. Jan Evertsen en Coenders sneu-
velden, en de Vice-Admiraal Banckert, door de Engelschen omsingeld en bestookt,
had te nauwernood tijd, zich van zijn zinkend schip in een ander te bergen. Het
gansche smaldeel geraakte door al deze onspoed en verwarring aan 't wijken, zon-
der naar de seinen van den vlootvoogd te luisteren, of zich zelfs aan het waarschu-
wend gebulder van zijn kanonalarm te storen. Hij-zelf, met zijn smaldeel, was inmid-
dels door dat der roode vlag aangetast, uit hetwelk zich twee der zwaarste schepen,
de Soverein en de Boi/al Charles, zijn Zeven Provinciën aan boord legden en drie uur
lang in den heftigsten strijd bezig hielden, om hem toen slechts een korte verademing
te schenken. De wijkende voorhoede toch, die hem, Van Nes, en enkele anderen
aan hun lot overliet, gaf den Engelschen gelegenheid, hun vuur op nieuw op hem
te richten, terwijl Tromp met zijn achterhoede, in plaats van zich bij hem aan te
sluiten , met het smaldeel der blauwe vlag den strijd aanving, dit met Meppel, Sweers,
DES VADERLANDS. 775
Van der Zaen, De Haen, Van Amstel, en anderen fei bestookte, zoodat zelfs een engelsch
oorlogschip van 64 stukken, The Hevolutlon^ door 't vuur te gronde ging, en daarop
de ^γijkende Engelsclien tot dicht bij hun eigen kust nazette, zonder zich in 't minst
om de nederlandsche schepen van beide andere smaldeelen, of althans dat van De
Ruyter, te bekommeren. Zich uitsluitend met hetgeen hij zijn persoonlgke taak achtte,
bezig houdende, en die dan in zoover ook manhaftig volbrengende, had hij er zich
op toegelegd, 's vijands achterhoede af te snijden en voor den wind na te loopen, tot
het hem, Meppel, en hun verderen medestryders eindelyk inviel, eens «om de Zuid
te wenden, en te zien hoe het met den Heer De Ruyter stond» ', zonder toen natuur-
lijk vóór den zesden iets meer van hem te vernemen. Gelukkig, dat hg zich-zelf in-
middels naar omstandigheden had weten te helpen. Met het nauw half dozijn schepen,
dat hij bij zich had, doch dat in de mannelijke kloekheid van zijn bevelhebbers ruim
vergoedde, wat het in stoffelijke kracht te kort schoot, had hij, als van zelf sprak, geen
kans gezien, beiden hem bestokenden engelschen smaldeelen duurzaam weêrstand te bieden,
en 't daarom best geacht, zich al wijkende met de zijnen te verweren, en zoo tevens den
smadelijken aftocht der eerst geweken schepen te dekken. Monk, van zijn kant, lei het
natuurlijk het meest op zijn admiraalschap toe, en zond daar een grooten brander op
af, tegen welken De Ruyter echter in der ijl vier sloepen bemande, die nu recht op
den brander aanzetten, en hem -van 't schip wisten af te houden. Een viertal fransche
edelen — de ridders van Lorraine, Goislin, Lavois, en Busca — die aan De Ruyter's
boord den tocht meê maakten, en zich in een der sloepen geworpen hadden, kweten
zich daarbij wakker van hun plicht Na 't afweren van den brander, met des te
heftiger aandrang door de Engelschen bestookt, verkeerde de nederlandsche vloot-
voogd in 't grootste gevaar, doch wist zich, door beide Van Nessen, en de Kapi-
teins David Vlug, Van Meeuwen, Vollenhoven en anderen kloekhartig bijgestaan, de
Engelschen al wijkend van 't lijf te höuden, tot dezen zich in de nabijheid der vlaam-
sche banken minder vertrouwden, de een na den ander afdeinsden, en den terugtocht
aannamen. Hij zeilde daarop — den der maand — met zijn wakkere bijhebbende
scheepsvoogden, hoe fel geteisterd, behouden de Wielingen binnen, waar hg de
hem vooruit gestevende zeeuwsche en friesche schepen der voorhoede reeds vond, eti
ook Tromp nu den volgenden dag eindelijk kwam aanzetten ^ Zijn wel wat eigen-
' Zie de woorden uit Meppel's schrijven, aangehaald bü De Jonge, t. pL, bl. 136, aant.
' Zie dc Mémoires du Comte de Quiche (Londrea, 1744), p. 279, cn verg. De Ruyter's Brief van
δ Aug. «in 't inkomen van de Wielingen, dwars van Westcappol".
' Zie De Ruyter's Brief van den Te": "is hier des anderen daeghs namiddags by ons ter reode
verscheenen den Lt.-Adm. C. Tromp met dessclfs enquadre", dat 's avonds van den 5en onderweg ook
het schip van den zwaar gewonden Tjerk Hiddes, maar zonder "vlagh of bramsteng", ontmoet en
"iet zieh gebracht had Verg. ook Tromp's eigen brief van den ßen, vóór hy De Ruyter nog had
776 \lgemee]ne geschiedenis
Α
machtige ^ijs ^an doen gaf aanleiding tot allerlei — onverdiende — booze verden-
king, en leidde zelfs veertien dagen tot zijn vervanging, als Lt.^Admiraal, door den
Kolonel der mariniers, Willem Jozef van Ghent ^ Ter verantwoording voor de alge-
meene Staten geroepen, gaf hij met de meeste bereidvaardigheid te kennen, dat hij
zich gaarne in alles den Oppervlootvoogd onderworpen wilde toonen, en er zelfs niets
tegen had, zijn eigen smaldeel bij den eerst volgenden scheepstocht door een ander te
zien aanvoeren, terwijl hij persoonlijk met het hem toevertrouwde schip als «seconde»
Tan De Ruyter werkzaam zou zijn, om zoo ten volle te doen blijken, dat hij hem
nooit zou willen verlaten, en zyn leven zelfs gaarne voor hem wilde opofferen I Men
vreesde echter zijn onstuimigen aard, die hem al hcht beletten zou, dit goede en
welgemeende opzet, als 't er op aankwam, getrouw te blijven, en zich zelf steeds
genoeg te beheeren ; en men verstak zich zoo van zijn anders zoo onwaardeerbaren
steun, terwijl men hem tevens gelastte zich vooreerst in Den Haag te blijven onthouden, en
onder geen voorwendsel naar de vloot te gaan of te schreven I De Staten van Zeeland
hunnerzijds benoemden, in plaats van den gevallen Jan Evertsen, Adriaan Banckert tot
hun Lt.-Admiraal, en vervingen dezen als Vice-Admiraal door den jongen Gornelis
Evertsen, voor wien als Schout-bij-nacht Jan Matthijsz benoemd werd. Buiten de reeds
genoemde dooden, waren in't gevecht nog gesneuveld de Schout-bij-nacht Govert 'tHoen
en de Kapiteins Ruth Maximiliaan, Juriaan Poel, Hendrik Vroom, en Hugo van Nie-
hof. Hoe zwaar dit verhes van zooveel wakkere, hooger en lager bevelhebbers en
scheepsvoogden wezen mocht, het behoud der in zoo hachelijken toestand gebrachte
Tloot-zelve, van welke slechts twee schepen verloren gingen, mocht er des te heuche-
lijker om heeten, gelijk men dan ook in Engeland erkende, dat men «niet veel stof
tot roemen» had, en alleen uit het houden der zee kon besluiten, werkelijk den slag
gewonnen te hebben
Meer voordeels verschafte den Engelschen een verraderlijke onderneming, den
Augustus op Terschelling en Vlieland beproefd, en waarbij zij geholpen werden door een
' k·
Nift'ii'ö
■"1 '<·
uitgevischt: "huyden morghen sijn Avy voor, de Λνίβ1ίη§βη acnghecomen mot ons esquadre, dat ηος
wel in goedt postuyr is, uytghenomen cruyt ende scharp; wenste maer dat wy wisten, waer e ^
De Euyter aen te treffen was, souden niet manqueren, om alle debvoiren te doen. om met uem
conjungeren". i. λ > η a het
ï Die echter reeds als Kapitein in den tocht onder Wassenaer-Opdam gevaren had; zie . ·
Schuitpraatje, bi. 10,
3 Zie De Witt's schrijven aan Van Benningen, Srieven II, bl. 337.
3 verg. De Jonge, Neäerl. Zee.e.en, II, bl.. U5, waar .«n gansche
licht gesteld, en alle zweem van verdenldmg .ijner goede bedoelingen, zoo ^^^ .V
later, voor goed is weggenomen. Zie ook de opmerkingen in gelüken s^m van D · ■
zyn Oud en Niemo, 11. bl. 165 vv.
* Naar Pepys' uitdrukking in z-jn Diary, oP 39 July· iß -A-«g·)
1
1
tf
'1
-c ■
i;
ir·'
DES VADERLANDS. 777
eerloozen oudscheepsliapitein, Laurens Heemskerk, die onder Cornelis Evertsen's smal-
deel, bij AYassenaers vloot, op de Trede bevel had gevoerd, doch zich toen reeds als
lafaard doen kennen en sedert uit de voeten gemaakt had. Er lagen daar een ander-
half honderd weerlooze koopvaarders op de ree, die men, een overval duchtende, van
de zij der Staten, reeds herhaaldelijk gewaarschuwd, en zelfs gelast had op te zeilen.
Vóór zij daar echter, in hun halstarrigheid, gehoor aan hadden willen geven, had zich
de vijand, door Heemskerk geleid, met eenige fregatten en andere schepen, vijf bran -
ders, en zeven kitsen, onder Holmes — guineescher herinnering — derwaarts be-
geven, met dat gevolg, dat hij er niet minder dan 140, die te laat nog, door de
ankers te kappen, de vlucht zochten te nemen, verbrandde, en de tien of twaalf
overige hun behoud alleen aan hun kloeke bescherming door een drietal daar mede
liggende kapers en een Guineevaarder dankten; terwijl hij den volgenden dag zijn
vernielingswerk bekroonde, door 't Westeinde van Terschelling te plunderen en in de
asch te leggen. «Stak» zoo — naar Vondel's teekenachtige woorden —
De lielsclio Stokebrand der Britten
(AI) juichende den Vliestroom aan
En Schelling, daar de visschers zitten,
In araioê om den kost belaan,
en deed hij daarmeé, veel meer dan dien armen visscher nog, den rijken reeders en
kooplieden afbreuk, wier zwaar bevrachte vaartuigen bij zijn vernielingstocht Ie gronde
gingen, de daardoor in hun beurs getaste beeren en hun vrienden weten dien ramp
minder den Engelschen nog, dan der bewindvocrende Staatspartij, die — naar hunne
meening ~ dat had moeten weten te voorkomen. Intusschen had men niet alleen,
van de nog altijd voor de kust zwalkende engelsche schepen weinig anders verwach
tende, de koopvaarders-zelf meer dan eenmaal bij tijds gewaarschuwd, doch zy — als
wij hoorden — die waarschuwing roekeloos in den wind geslagen maar ook opzet-
telijk nog den amsterdamschen burgemeester Hasselaer en het fricsche Statenlid Baert
van staatswege naar Texel en 't Vlie afgevaardigd, om den waarschuwenden woorden
kracht bij te zetten, en de onwilligen met macht van geleischepen en uitleggers tot
opzeilen te dwingen. Nauw liadden echter beide Heeren de hun opgedragen taak in Texel
volbracht, of het ongeval in 't Vlie greep plaats, vóór zij er zich konden heenspoe-
den, doch de hardoorige schippers dat dan ook hoofdzakelijk aan hun hardnekkig
vertoeven onder 't bereik van den vijand te danken. Een kleine weêrwraak voor
I «Sief — schreef te recht burgemeester Boreel, na 't gebeurde, aan zifn vriend Van Kinschot —
"hoe onvoorsichligh ende baetgierich men is in het Vlie; in de ooghon van de stoute Engelsen te
blijven liggen sorgeloos sonder bescherininge!" — ΌοΛ, dipl. t. pL bl. 77.
IVc deel, stuk. 98
-ocr page 785-algemeene geschiedenis
ÄrfipSi
778
't gebeurde \serd een dag of tien later aan den mond der Elve genomen, waar de
nederlandsche convooi-kapitein Adam van Brederode, op 't fregat Leyerrlorp, die met
een ander, in 't belang van 's Lands handel, een tijdlang voor Glückstadt gelegen had,
op last der admiraliteit van Amsterdam, een anderhalf dozijn engelsehe koopvaarders
overviel, een drietal daarvan in brand stak, en twee veroyerde, terwijl de twaalf ove-
rige zich alleen door een tijdige vlucht in de haven van Hamburg een dergelijk lot
bespaarden. Hadden twee der andere convooikapiteins willen medewerken — een derde
raakte op 't drooge; — hadden zij hun den pas naar Hamburg afgesneden, en daardoor ook
de rest der engelsehe vaartuigen in 't lot der vijf andere doen deelen, de weeklacht, door
Engeland bij Keizer en Ryk over 't gebeurde opeen duitsche rivier aangeheven, ware
zeker nog vrij wat luider geweest dan nu, doch zou het waarschijnlijk even weinig
als nu gebaat hebben, daar 't, naar Brederode deed opmerken, op deensch grondge-
bied had plaats gehad. Ongelukkig was echter ook een hamburger schip door kapi-
tein Brederode, bij 't nazetten der andere, in brand gestoken, en een tweede naar
Amsterdam opgebracht, en diende 's Keizers vertegenwoodiger in Den Haag, op 't
beklag van Hamburg, een klaagbrief bij de Staten in, waarin hij Brederode's aanslag
als een schending van 't volkenrecht, tot nadeel der oude onzgdigheid en goede ver-
standhouding, afschilderde, en om betaling voor 't eene, en terugzending van't andere
schip, en tevens de noodige zorg verzocht, dat voortaan hun zeeofficieren niets deden,
dat "de vrijheid en zekerheid van den handel in de rivieren van 't Rijk kon storen,
en zij zich onthielden van alle dadelijkheid tegen de personen, schepen, en goederen
van 's Rijks onderdanen ^ Toch leidde ook deze aanklacht, hoe billijk ook, tot niets,
daar, als Aitzema opmerkte, «een ieder veelal zijn recht naar zijn macht meet», en
werden daarentegen beide werkeloos gebleven convooi-kapiteins, Pelicorne en Polanen,
bij hun wederkomst in 't vaderland, van hun betrekking ontzet ^
Na den overval van het Vlie, en het stoffelyke nadeel, daardoor Nederland'« handel
en nijverheid toegebracht — de voornaamste vrucht van hun zeehouden bij den plaat-
sten zeeslag -- begaven zich de engelsehe schepen weldra voor goed huiswaarts, en
koos nu harerzijds de nieuw uitgerukte nederlandsche vloot, den 5™ van Herfstmaand,
zelve zee. Zij telde een goede honderd zeilen, waarvan een 25 branders; buiten de
reeds genoemde bevelhebbers, was, in plaats van den Vice-Admiraal Coenders, op
■ ! :
, ι
Pi '·
■'i'
r
1.
t!
it.
ï
ii
Ik'
ύ
' Verg. over de nadere toedracht der zaak, Aitzema, t. pl. bl. 983 vv.
ï De eerste had zich bu Brederode met de uitvlucht zoeken te verontschuldigen, dat de an( er m
•t aankomen der Engelschen ζ«η anker had gekapt en hom voor de boeg was gedreven", en de twee e
voorgebracht, "dat zUn volk niet had willen vechten"; doch, als Brederode '
indien (beide) jachten haer devoir hadden gedaen, dat niet éénen sonde hebben geescnapp ·
^ie zijn brief van 6 Sept. bjj Aitzema, t. pl. bl. 983.)
1
1,
DES VADERLANDS. 779
verzoek der Staten van Stad-en-Landen, door De Ruj^ter de Kapitein Enno Doedes
Star aangesteld, die zich een jaar of zes vroeger door 't nemen van eenige kapers in
't kanaal had onderscheidenen daarop ter koopvaardij gevaren had, doch bij 't uit-
breken van dezen oorlog op nieuw in zeedienst gegaan was. Als Schoul-bij-nacht voor
de amsterdamsche Admiraliteit kwam er voorts Beaufort's vergezeller —Verburgh —
Van der Zaen, die't meer bepaald met Tromp had gehouden, vervangen. Men wenschte,
zoo mogelijk, de engelsche vloot, vóór haar uitzeilen, te overvallen, of anders zich met
de te lang reeds verbeide fransche te vereenigen, die een goede veertig schepen, onder
Beaufort's bevel, telde. Tegenwind en het spoedig uitloopen der engelsche schepen
verhinderden echter 't eerste, en vóór de fransche Admiraal zich nog vertoond had,
trok de nederlandsche nu, den 11®° der maand, niet ver van Boulogne, met den vij-
and samen, die echter bij zijn aannadering afdeinsde, en alleen een zijner kloekste
schepen — den Moyal Charles, van 56 stukken — dat zijn fokkemast en boegspriet in
't noodweer was kwijt geraakt, in den steek liet, en het, door Sweers en Evertsen geno-
men , op last van De Ruyter moest zien verbranden. Daar De Ruyter-zelf, kort daarop
door een in zijn keel vliegende gloeyende pluis van een lont was gekwetst, en ten gevolge
daarvan door ijlende koortsen op 't krankbed geworpen, begrepen de Staten, bij 't voort-
durend uitblijven der fransche vloot onder scbijnschoone voorwendsels, en bij't toenemen
ook der verdere zaken, tien dagen later, zijn vloot terug te moeten roepen, en maar
een paar dozijn schepen nog zee te laten bouwen, om de oostindische retoervloot, die op
haar komst was, veilig binnen te brengen. Bij 't nemen van dit besluit was men nog niet
nader onderricht van den ramp, die luttel dagen te voren Engelands hoofdstad getroffen
had, en haar vier etmalen lang teisterde. Zondags nachts was er bij 's Konings bakker in
Puddinglane brand ontslaan, had onmiddellijk voortgewoed, weldra ook de Sint Magnüskerk
en Vischstraat aangestoken, en vóór den morgen reeds 300 huizen in de asch gelegd.
Een storm van 't Noorden ' stookt er onder,
En voedt de vlam, die los en vrjj,
Gaat weiden over 's Koningshuizen
En weidt gebouw en kerken af. ,
Men hoort de vlammen vrecsiyk bruisen;
Zoo wordt, als in een gruwelgraf.
De aloude stad in asch gedolven
En rookt en smookt; de viergloed raast,
Gelijk een roode zee vol golven,
Daar Gods orkaan in bruist en blaast.'
■ ' Eigenlijk "Oosten"; want, schryft Evelyn, "the flre continued all this night, conspiring with a
fierce Mastern wind" {Biary op ®/ig Sept.).
- Vondel, in zjjn Jammerlclacht over de gruwzame verwoesting van Londen.
ν:;. ■
780 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
<^De brand was zoo algemeen», zegt een tijdgenoot, die 't bijwoonde «en 't volk
zoo verbijsterd, dat men van 't begin af, 't zij door moedeloosheid oft noodlot, zich
nauwlijks moeite gaf het vuur te blusschen, en er niets gehoord of gezien werd dan
schreyen eri weeklagen, en een rondloopen van verwierde personen, geen poging in 't
werk stellende, om hun goed te bergen, zulk een zonderlinge ontsteltenis beving hen;
terwijl aan alle zijden, in de lengte en de breedte der stad, alles brandde: kerken,
openbare gebouwen, Beurs, gasthuizen, gedenkteekenen en versieringen, gelijk de vlam
zich, op de verwonderlijkste wijs, van huis tot huis, van straat tot straat, op groote afstan-
den van elkaar, uitbreidde; want de zomerhitte van een reeks heldere en warme dagen
had zelfs de lucht ontvonkt en alles te gereeder gemaakt, om door 't vuur ontstoken
te worden, dat op de ongeloofelijkste wijs huizen, inboedel, en al verteerde. Hier zag
men den Theems met varende have overdekt, al de schepen en schuiten geladen met
hetgeen sommigen tijd en moed gehad hadden, te redden; daar allerlei voertuig an-
der goed naar buiten brengende, waar de velden, uren ver, overspreid lagen met
roerende have van allerlei soort, en tenten waren opgericht, om de lieden te bergen
met het goed, dat zij hadden kunnen meêvoeren. O, rampzalig en ellendig schouw-
spel! welks gelijke de wereld sedert hare schepping wellicht niet gezien had, en dat geen
weêrga zal vinden tot den dag van haar algeheele verbranding!" — «'t Is niet om
uit te spreken», schreef men gelijkerwijs, uit Londen, aan een goed vriend in Hol-
land, «wat groote verwarring over de heele stad was met dat verhuizen; de rivier
was bedekt met lichters en booten met goed uit der lieden huizen; den eersten dag
is er machtig veel goed verbrand in de ïheems-straat en daaromtrent, daar de luiden
zoo geweldig verrast waren. Doch 's achtermiddags zag ik in Lomberdstraat, dat al de
goudsmids verhuisden, en al de straten daaromtrent. Men kost over de straten niet
gaan voor al de karren; elk zocht om zijn goed te redden, en lieten den brand zijn
gang gaan. Veel goeds, dat de heden in de kerken hadden gebracht, als o, a. in
SiQt Pauwels, meenende dat het daar veilig zou zijn, is daar verbrand; veel is twee
en driemaal verhuisd geworden». Dinsdags en woensdags woedden de vlammen, door
den Oostewind gestijfd, nog altijd voort. Donderdags eerst ging die wind wat leggen,
en kreeg men daardoor tegen den middag meer gelegenheid, maatregelen tot sluiting
te nemen; men liet toen verscheiden huizen met buskruit springen, en zette zoo em-
delijk der vernieling paal en perk, doch niet voor dat het grootste en schoonste deel
der stad , de Sint Paulskerk meê, in puin lag.
Nu leit de stad der Londeuaren;
" Die wereld, die twee duizend jaren
In hoogmoed wies, van uur tot uur,
Dezelfde Evelü«, ald ; zie ook dat van Pepys op dezelfde dagteokening.
-ocr page 788-DES VADERLANDS. 790
Is in een roode zee van vuur
Laas! in een dag of vier verdronken,
Aan brand geraakt van bakkers vonken!
Men hoort van Tiojes val veel zeggen,
Daar ziet men meer dan Troje leggen
In puin en ascb, van hout en steen
En allerhande kostiykheên,
Van meer dan tachtig schoone kerken
En twintig duizend timmerwerken.
De vlam ontzag geen magazijnen
Van koninklijke schattingmijnen,
Geen lakenhal, geen zjjdestof,
Geen goudsmidsstraat, geen rechterahof,
Noch 't wonderstuk van Pauwels toren;
Al moest het in den brand versmoren.
Het krysehen, knappen, druischen, kraken
Van houten muren, gevels, daken,
En zolders stortende op den vloer,
En van 't gezwerm en bergrumoer,
En zoo veel duizend ongelukken,
Is met geen pennen uit te drukken.
Hun nijd had ons verderf besloten,
Maar op kaar kop is 't uitgegoten;
zy blies een vier voor Holland aan,
Slaar Londen is er door vergaan.
Zoo dell't hij kuilen voor zi<;h zeiven,
Die voor een ander die doet delven.
Lag Amsterdam nu zoo gesehonden,
Hoe zou men lachen binnen Londen!
Maar Amsterdam, nu Londen leit,
Zit om haar vyandinne en schreit;
Kan iemand zich om haar verblijden,
Ik — heb met Londen medeiyden I' —
Over 't algemeen werkte in Nederland.de jammerklacht van den brand der cngel-
sche hoofdstad, als eigenaardig tegenhanger van dien, door de Engelschen-zelf, nog
geen maand vroeger, op Terschelling en in 't Vlie gesticht, en van de scha, daar
aan den hollandschen toegebracht. Zoo als wij dat reeds in Vondels aangehaalde versregels
' Londen in assche (door J. S. V. C.); t' Amsterdam, by Paulus Matthysz ia de Stoofttecgh, in
t Musyeboeck, gedrukt.
782 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
konden Ternemen, heette het ook in die van Westerbaen bijv., nOp. Η afbranden van
Londen)) \ tot Engeland:
Gij, die de schepen van uw goede nageburen
En bondgenooten hebt genomen en ontlaan,
Haar goed verkocht, en dat gesleept in uwe schuren,
Zaagt nu in lichte vlam dat groote roofnest staan.
Gü, die zoo reê zljt om te stoken en te branden,
En 't vreugdevier ontstaakt na 't laatste Pinxterfeest,
Zelfs toen gij in de vloot der vrije Nederlanden
Zoo van de boterbaks gehavend waart geweest.
Gij, die nog onlangs hebt doen vieren binnen Londen,
Omdat uw volk in 't Vlie ons vaartuig stak in brand,
En daaromtrent door 't vier een dorpjen had geschonden,
Hebt nu een ander vier zien opgaan in uw Land! —
Geen vier van vreugde, maar van jammer en ellende^:
Een vier, dat Londen zelf, met menig schoon gebouw
En kerken, heeft vernield, en huizen zonder ende,
Daar niet van staat als hier een toren, daar een schouw!
Nu schreit er veel bij u, die om de schade lachten,
Die Holland door uw vier in 't Vlie geleden had;
Nu is haar vreugd verkeerd in kermen en in klachten.
Die nu een puinhoop zien, in plaats van zulk een stad! —
In gelijken zin luidde 't bij Vollenhoven in zijn ontboezeming «Op den brand
van Londen));
Hoe steekt die brandkreet op, hoe zucht,
Hoe klinkt omhoog dit nachtgerucht!
Heel anders dan voorheen het schreeuwen
Van uw triomffeest, zoo verheugd
Om 't jamm'ren van den Nederlander!
Och Londen, al te mild beschonken
Met weelde, ei, zie eens beter in,
Nu zie eens met een nuchtren zin,
Wat gü bedreeft te dol en dronken!
Gü ziet geen vyand dus verbolgen;
Geen Fransch noch Neêrlandsch Sinon stak
Uw huizen aan, van dak tot dak;
' In 's Gravenhage by Joh. Tongerloo, boeckverkooper in de Veenestraet; met de zinspreuk:
Biscite justiiiam meriti.
DES VADERLANDS. 783
Maav Schelling en het Vlïe vervolgen,
Beschreid, bestrooid met gruizige asch
Dea moedwil, al te wjjd verwilderd; —
Gy ziét ze iu 't groot hier afgeschilderd,
Z|j volgen u dus kort en rasch
Met duizend vloeken op de hielen,
Tot aan den wreeden Theemsstroora toe!
Gods wraak verteert haar eigen ro6,
Te heet in 't blaken en vernielen.
Dat heet de britsche zeebanier
Met heische gruwelen besmetten,
Een visschersdorp in vlammen zetten,
Zich vrolijk wannen bij dat vier 1
Dat heet met vier en staal ontzeggen
Eilanders, die men overmag,
En, zonder zeegevecht of slag,
Met moord en huisbrand eer inleggen! —
Het kortst en bondigst, het puntigst en scherpst drukte Jeremias de Decker het
in zijn klinkdicht «op 't afgebrande Londen» uit:
«Helaas! zal Londen dan nooit komen tot bedaren?
Zal 't eeuwig tegen God en reden staan gekant?"
Das zuchtte Europo vast en 't vrije Kederland:
Met komt de wrake Gods zyn straten ingevaren,
En zet het plondernest van al des werelds waren
En al den plonderbuit met cöncn zet in brand,
En rust niet vóór die plaag ligt plat geveld in 't zand,
En uitgeroeid door 't vier in 't midden van haar baren.
Zoo, zoo, dat komt er af van, tegens de natuur,
Te dertien in 't verderf van zjjnen nagebuur! ~
Zeeschuimeren, waakt op, en spiegelt u aan Londen:
Leert, dat de Zeevaart vrjj en veilig bl(jven moet,
Leert ook, dat brand met brand bij wülen wordt geboet,
En waterroof door 't vier niet zelden wordt verslonden.
Ook in preêkmatig proza over «Londen's Puinhoop» zelte men 't uiteenhoe «dc
brand van 't Viie en Ter Schelh'ng vvaren 't vuur en de sulferstokken, die Londen
hadden ontsteken; het zuchten, kermen en weenen der naakte Schellingers is tolden
Hemel opgeklommen, en heeft zoo lang gesmeekt, dat het vuur van den Hemel, ge-
lijk de Koning-zelf bekende, in zijn uitschrijving van den algemeenen Vast- en Bede-
dag tegen 20 October, is nedergedaald en had Londen aangestoken» Nu was't daa
Londens Fui/nhoop oft Godts reclitoatrAige straj^e over dezelve j in Η rerhranden der sfadi, diii
-ocr page 791-784 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
ook tijd den vrede te kiezen, en de eigen ingezetenen, gelijk hel Luilenland, van 't
ondraaglijk juk des oorlogs te ontlasten. «Is't nu», riep Vollenhoven uil:
Is 't nu niet wel gevierd, gestookt?
Is 't int geen tijd om uit te selieiden,
En, eer 't zich wyder koom te spreiden,
Het vier te dempen, dat dus rookt
Europe en al den aardkloot over,
Van uw ellende alom gedrukt? —
En Westerbaen zong den engelschen Koning toe:
Doorluchtige monarch der Britten, kom tot reden!
Gü zult eerlang de smart wel voelen van den brand,
Die u de zeen Ven van den krijg heeft afgesneden;
Denkt nu aan vrede: die is noodig voor uw land!
De beurs van Londen zult gjj vinden toegesloten,
Dat u van geld verzag en allen bijstand deê;
't Is kwaad in zee te gaan met onbetaalde vloten,
Snijdt, snijdt den oorlog af, en stelt uw Land in vreê! —
Voor 't oogenblik was het echter daartoe nog niet gekomen, en was ook na Londen's
brand de vloot der Staten nog in zee. Zelfs bepaalden nu die Staten, den 26en der
maand, van hun eerste besluit, op aandrang van De Wilt, die 't slechts noode had
zien nemen , terugkomende, in spyt van De Ruyters krankte, haar nog eenige weken
daar Ie laten, en met het oog op die laatste, een drietal gevolmachtigden uit de alge-
meene Staten — uit Holland, Zeeland, en Fiiesland genomen — naar de vloot te
zenden, om daar, zonder ruggespraak met de vergadering, de zaken te besturen, en
met hel nadere doel, om haar zoo spoedig doenlijk met de fransche te vereenigen,
ten einde gemeenschappelijk den vijand te bestoken. Van Hollands wege werd daartoe
zijn onvermoeid werkzame Raadpensionaris benoemd, die zich onmiddellijk op weg
maakte, en, daar de keus zijner beide mede-afgevaardigden achterbleef, zich alleen
met de zaak belastte. De Ruyter keerde inmiddels, door zijn ziekte in alle persoonlijke
bemoeying verhinderd, naar 't Vaderland terug, en werd door Aert van Nes in de
vlootvoogdij vervangen, met wien nu De Witt alles beraamde. Stilte en tegenwind
beletten hun, hun opzet door te zetten, om, de Hoofden doorzeilende, de fransche
vloot op te zoeken, terwijl inlusschen de engelsche kwam opdagen. Vóór men ech-
12 — 16 pan Heffstmaeni 1666, haer op den lials gehaeli door de overgrooie wreedheden hegaen in liet
brandstichten in Η Vlte, alsmede aan de arme en onnoozele menschen op 'i Mylandt der Schellingh. Tot
waerschouwinge voorgestelt van alle goede ingezetenen van 't Vaderlandt, door S. Ύ. H. V. (Tot
Rotterdam, by Pieter Blyenbergh, in do Brandstiaet, anno 1666,)
des vaderlajnds. 785
1er nog gelegenheid had gevonden, zich ook zonder de fransche schrap tegen haar
te zetten, en een kloekhartigen strijd met haar te aanvaarden, had zij zelve, zich
niet daaraan wagende, den steven reeds weder gewend, terwijl een opgekomen storm
haar vervolgens nog verder uiteen dreef. De fransche was, in plaats van naar de nederland-
sche op te komen, westwaarts afgezeild en te Brest binnengevallen. Van een vereen-
den aanval op de britsche en een gemeenschappelijke bestoking des vijands kwam dus
niets. Het min gunstige jaargetij, de afnemende voorraad levensmiddelen, en het toe-
nemend aantal zieken noopten daarom de Staten, hunne vloot nu weldra uit zee te
doen keeren, wat dan omstreeks de helft der volgende maand ook geschiedde. De
fransche Koning nam toen den schijn aan, als ware daardoor de beraamde vereeni-
ging verhinderd, en beklaagde zich daarover, bij monde van Estrades; doch de
Staten, van hun onschuld in dezen overtuigd, stelden die klachten niet hooger dan
ze 't verdienden, en trokken ze zich gansch niet aan. Naar het al aanstonds beraamde
plan, bleven er slechts twee smaldeelen — onder de Schouts-bij-nacht Enno Doedes
en VanderZaen— in zee, om er den handel tegen eiken aanslag van den vijand te
beschermen, en hem tevens, waar zich de gelegenheid mocht aanbieden, te bestryden.
Op vrede bleef men intusschen altijd bedacht, en er — mits op even deugdelijken als
voordeeligen grond — naar streven. 'Zoo was zelfs sedert het vorige najaar, met
voorkennis van De Witt, de ridmeester Buat, die zich bij de landing op Funen als
zoo wakker soldaat had doen kennen, en tot het thans ontslagen gevolg van den jongen
Prins behoord had, in briefwisseling daarover getreden met een gewezen dienaar van
's Prinsen moeder. Ongelukkig voor hem bepaalde hij zich daartoe niet, maar had
zich ook, in 't belang van zijn «jongen meester», als hij hem noemde, in een voor
De Witt verzwegen verstandhouding met den engelschen Minister Arlington gesteld,
bij welke hij van het denkbeeld uitging, afgescheiden van Frankrijk, met Engeland
in onderhandeling te treden, en den jongen Prins in 't bewind te brengen. De zaak
lekte uit, doordien hij de achteloosheid had een der brieven, uitsluitend «voor hem
zelf» — als, 't bijschrift luidde — bestemd, met de anderen den 18®" Augustus aan
De Witt te overhandigen. Deze had er zoodra geen kennis van genomen, of hij lei
hem den Staten van Holland voor, die nu, Buat ontbiedende, hem. eerst op de kaste-
leinie, daarna op de voorpoort gevangen deden zetten, en de zaak aan 't Hof in
handen gaven, terwijl tevens zijn woning doorzocht, en op zijn papieren beslag werd
gelegd. Dit gaf tot het vinden van nog andere verdachte schrifturen aanleiding. Geen
echter van dien aard, dat men, bij eenige meegaandheid, en zonder anderen aan-
drang, het den armen ridmeester, die, tol overmaat van ongerief, de dochter van wij-
len den beruchten Griffier'Müsch tot huisvrouw had, met den dood behoefde te laten
bekoopen. Bij zijn verhoor beleed Buat, dat hij al 't gewraakte met kennis had gedaan
Tan Tromps zwager. Kievit, lid van Gecommitteerden voor Rotterdam, en hel oudlid
IVc deel, le atuk, 99
A.LGEMEKNE GESCHIEDENIS
Λ'αιιΊ zelfde liehaam, thans lid van den Staatsraad, Ewoud van der Tlorsl. lCie^il-
zcli" was, weinig dagen te vuren, evenzeer voor het Hof gedaagd, om zich over druk
en verspreiding van een schotschrift tegen De Ruyler Ic verantwoorden, 't geen hij
toen inderdaad bekende, door zgn vrouw en haar heide ongetrouwde zusters, na door
de hand van haar neef Molenwater overgeschreven Ie zijn, aan haar broeder Jan l,c
Amsterdam gezonden, en door dezen ter drukpers bezorgd te wezen. Door de Staten
daar^oor uit hun midden en dat van Gecommitleerden geweerd, tol hij zich gezuiverd
zon hei)ben van alle medeidichtigheid in dezen, had hij zich naar Brabant nit de
voelen gemaakt, en was vandaar naar Engeland uitgeweken, gelijk ook Van der
Horst, zich in Holland niet langer veilig achtende, naar Brabant gelogen was. Voor
Buat scheen de meerderheid der leden van 't Hof kennelijk niet tot het ergste ge-
slemd; aandrang echter van Hollands zij, door De Witt's bemoeying, dien blijkbaar
deze nieuwe ervaring van een hem om den tuin leidend brief^^isselaar des te meer
ontstemde, als hij de vorige maal zich — met meer recht dan nu, zeker — over
dc te zachte straf van den misdadige beklaagd had, deden Buat's geding den meest
ongunstigcn keer ncn»en. Nadat de leden van 't Hof den September eerst opzet-
telijk, ter Statenvergadering van Holland hadden «binnengestaan», om zich «vanwege
Hun Edel Gr. Mog«". de enormiteit van de feiten en dehcten, door den Ridraeester Buat
begaan, ernslig te hooren voor oogen stellen, mitsgaders de zware gevolgen daaruit
xolv den Staat te vreezen, als zoo hooge misdrijven niet met de vereischte strengheid
der weiten Nverden gestraft», werd den 2- Oclober op nieuw door de Staten besloten,
door eene bezending uit hun midden, «den Hoven die enormiteit als nog op 't krach-
tigste Noor te stellen, gelijk de gevolgen, die bij ontstentenis cener seveere administratie
νΓη juslitie met reden te beduchten stonden, met ernstige aanbeveling, daarop behoor-
lijke reilexie te willen maken, en met speciaal bevel, dat de Raden zich^daari^n stip-
telijk naar de wetten en placcaten zouden hebben te regelen, dewijl H. Ed. Gr. M".
Biet dan met de hoogsle onaangenaamheid zich van hun rechtmatige verwachting in
dezen gefrustreerd zouden kimnen zien». De daartoe bestemde Heeren deden twee
daaen kter hun boodschap, en ontvingen toen van den Heer van Maasdam, Fredenk
van Dorp, als eersten raad, de verzekering, dat de Raden in het termineeren der
zaak van Buat zich stipt naar de wetten en placcaten van den lande zouden regelen,
en toonen goede patriotten en liefhebbers van 't Vaderland te wezen, zoodanig als ze
in goede conciëncie zouden bevinden te behooren». Toch gingen zg er ^ den vo.-
.enden dag -- slechts met een meerderheid van vijf (Van Dorp, Fannius , Nierop, Pauw, en
Van Honert, de laatste daarbij slechts schoorvqetend) tegen drie stemmen (die van bix ι,
Willem Goes, en Pieter Ockers) toe over, hem des doods schuldig te verklaren; terwijl
hnn medelid Van der GraafT, die zeer zeker tegen de doodstraf gestemd zou hebben
door een noodlottig toeval of kwaadwilligen toeleg verhinderd was geworden aan clc
786
ilSc
Ρ:-.
DES VADERLANDS. 787
beraadslaging deel te nemen Ia zyn vonnis verweet men hem «met den vijand
tweederlei correspondencie» gehouden te hebben, «eene opentlijk en met kennis van
de hooge regeering, eene secretelijk en zonder kennis, en tegen haar expresse ordre
en waarschuwing», en waarin die regeering «van zijne goede vrienden en welgeïn-
lencioneerde werd onderscheiden , en gecalomnieerd alsof zij den vrede niet en begeerde,
omdat zij dien op de ware gronden, volgens de Iractaten en gemeene staa^sbesluiten,
en niet naar de fantazie van deze complicen, tot grootmaking van den vijand, en
nadeel van dezen staat en zyn geallieerden, betrachtte. Al hetwelk, als strijdig met
de plicht van een onderdaan jegens zijn soevereine Overheid en in dadelijken weêr-
strijd met de beschreven rechten, wetten, en placaten dezer landen, en zijnde zaken
van zeer gevaarlijken inzichte en verderfelijken gevolge, waardoor de gemeente ver-
ontrust, de hooge regeering zoo buiten als binnen verdacht, de bondgenooton van den
Staat wantrouwig gemaakt, de vijand van de vermeende verdeeldheid en partijschap
in die regeering verwittigd, in zijn genegenheid tot den tegenwoordigen jammerlijken
oorlog versterkt, en de zoolang gewenschte, en door alle mogelijke en eerlijke mid-
delen betrachte vrede tot nog toe, naar alle menschelijke waarschijnlijkheid achter-
gebleven is, tot onuitsprekelijk prejudicie van dezen Staat en de gemeene Kristenheid
en voornamelijk van het protestantsche wezen, tot storting van zooveel Krislenbloed
en verderf van zooveel goede ingezetenen, dezer landen, en overzulks zoo in zichzelf,
als ten voorbeeld en afschrik van anderen ten hoogste strafbaar». Hoe zeer het Hof
eerst — en niet ten onrechte — tot een verschoonende zienswijs geneigd was geweest,
en zijn meerderheid slechts voorden aandrang der Staten gezwicht, getuigde de houding,
waarvan het bij Estrades — naar bijschreef—had doen blijken, toen het opzettelijk had
doen betoogen, dat Buats misstap zoo zwaar niet was als die van Ghenailles, den raads-
heer in 't fransche Parlement, die de officieren der bezetting van Sint Quintijn had willen
omkoopen om dat in 's vijands handen te leveren, en er toch bij zijn vonnis het leven
had afgebracht. Estrades echter, die zich anders persoonlijk zeker ^yel meer zijn vroegere
verhouding tot het Huis van Oranje en zijn aanhangelingen had mogen herinneren, doch
zich nu uitsluitend naar 's Konings inzichten richtte, gaf ten antwoord, dat dat vonnis
's Konings goedkeuring dan ook niet had weggedragen, en 't Parlement by die gelegen-
heid een zijner medeleden had begenadigd, en dat hij nu ook wel zag, dat het bc-
» Hü was namelijk als uit naam van Buat, in 't voorbijgaan, verzocht, eena even bU dezen aan to
komen, die liem begeerde te spreken, en had toen, in tegenvFoprdiglieid van den cipier, een paar
onbeduidende woorden met hem gewisseld, na eerst van den verrasten gevangene te hebben moeten
vernemen, dat de uitnoodiging tot dat bezoek niet van hem gekomen was. Zie Tydeman, in de ppÄeZ-
deringen en Bijvoegselen op Bilderdjjks GescUedenis des Vaderlands IX. bl. 281, en verg, daar tevens
over 't gansche beloop der stemming.
lang der maagschap van verscheiden zyner medebroeders met Buat hen tot zachtheid
neigde; doch dat zij moesten letten op de gevolgen, die er ieder uit trekken zou,
dat de geheime verstandhouding met Engeland nog niet gansch en al ophield, en hij
het Hof dus voorzichtigheid aanried ^ Het was, buiten De Witt's persoonlijke verbol-
genheid en teleurstelling over zyn nu op nieuw misbruikt vertrouwen, Frankryk
vooral, dat de zaak tot het uiterste dreef. Ook de opmerkingen van Van Bennin-
gen uit Parijs maakten dit maar al te kenbaar, daar hij al in 't begin van Septem-
ber aan De Witt schreef, dat het fransche Hof «zeer het oog (zou) hebben op 't geen
in de zaak van den Heer Buat en zijn complicen gedecreteerd zou worden, dewijl
haar menees schenen te impliceeren, dat ze de Engelschen in haar dessein, om bij
factie H. Hoog M.M. van de fransche Kroon te separeeren, hadden behulpzaam wil-
len zijn»; en, in de tweede helft van October, toen het vonnis geveld, en de dood-
straf ten uitvoer was gelegd: «de straf van den Heer Buat is hier van zeer goede
operacie en confirmeert de gemoederen tegens alle diffidencie». Het ter dood gebrachte
slachtofier zijner strafbare gehechtheid aan zijn jongen meester, die het zeker niet zoo
duur had behooren te boeten, en hoogstens met ballingschap moeten betalen, was toen
reeds een dag of tien ter zielen. Zijn vonnis was hem zondags den tienden der maand,
nadat in alle kerken voor hem gebeden was, kenbaar gemaakt en den elfden aan
hem voltrokken, terwijl de keurbrandenburgsche Resident Copes zich intusschen nog te
vergeefs tot de Staten van Holland met een schriftelijk aanzoek tot verzachting van
straf gewend, en zelfs 's morgens van den elfden nog weder verzocht had, hare vol-
trekking, bij de onvolledigheid der vergadering, althans op te schorten. Ook Buat's
vrienden hadden zich te vergeefs met een verzoekschrift aan de algemeene Staten ge-
richt, om hen, in aanmerking zijner diensten en die zijns vaders, tusschen beiden te
doen treden. Wel toonden die Staten-zelf zich niet ongenegen, maar hun door Da
Witt aan die van Holland overgebrachte wensch werd met het bericht der onvolle-
digheid van dezer vergadering, en hare aarzeling uit dien hoofde, beantwoord; terwijl
den Resident van den Keurvorst gemeld werd, dat men dezen-zelf de redenen zou
kenbaar maken, waarom men in de gevraagde verzachting van straf niet kon treden.
Het hield nog tot December aan eer de zaak van Kievit en Van der Horst ver-
effend was; het toen tegen hen uitgesproken vonnis luidde, voor den eersten, die 't
in Engeland ontweken was, op onthalzing met verbeurdverklaring van goederen, voor
den laatsten op eeuwigdurende ballingschap uit Holland, Zeeland, en Utrecht Tromp's
zuster, Alida, werd tot een geldboete veroordeeld. De Staten van Zeeland, persoonlijk
^ Zie ζΰηβ Brieven, enz. t. pl. bl. 613.
' Even als zy werd, in Febr. daaraan, zeker te Delft gevestigd geneesmeester, Macdowel, die
in November gevangen waa genomen, uit den Lande gebannen.
DES VADERLANDS. 739
zóó met Buat ingenomen, dat zij reeds vroeger besloten hadden, zijn vendel ruiters,
dat tot hun betaling stond, tot lijfwacht voor den Prins-Stadhouder, als 't daartoe
kwam, te bezigen, toonden zich over 't voltrokken doodvonnis niet weinig misnoegd.
Gelijk zij zich eerst reeds tegen de uitsluitende behandeling der zaak door Holland ver-
zet hadden, verlangden zij thans mededeeling der gebezigde stukken. Hun was toch uit het
vonnis gebleken, dat die provincie en haar Raadpensionaris weder op eigen hand over den
vrede gehandeld hadden; zoodat men — naar ze schreven — nu bevestigd zag, wat men,
toen de Provinciën nog geen algemeen Minister — den hollandschen Raadpensionaris
hadden, reeds voorzag en vreesde, dat namelijk Holland al 't gezag der regeering aan
zich zou zoeken te trekken, en over de andere gewesten te heerschen; dat men ook
reeds, in Cromwell's dagen, in de hatelijke uitsluitingsacte een voorbeeld van tweeder-
lei handel met den vijand gegeven had; en dat men nu door Buat op nieuw over
den vrede had gehandeld zonder voorkennis der algemeene Staien, en hem daarvoor
tegen alle goede orde had gestraft. Holland bekreunde zich echter om die aanmaning niet,
en liet zich volstrekt niet vinden, om de bedoelde stukken voorde algemeene Stalen
open te leggen.
Dat «Buats kniën» ^ gelijk men 't later in een boosaardig Schnitpmaljen uit-
drukte ' — «op 't groene zoodjen voor 't zwaard buigen moesten», dat hij «dood en
kop-af moest», werd De Witt door de tegenpartij op 't hevigst verweten, en in ver-
band beschouwd met den vrede, dien men zonder hem, door de eenvoudige verhef-
fing des Prinsen, en met voorbijzien van Frankrijk, wel zou kunnen erlangen, «Van
dezen Heer De V\^itt», zoo liet men zich zelfs een Geldersman, in de «vraagschuit, va-
rende van Amsterdam naar Utrecht», tot een student, een Vlaming, uilen ^ is in
ons kwartier veel te zeggen, en men houdt hem daar «voor de fijnste man niet,
zeggende, dat men zonder hem buiten dezen droevigen engelschen oorlog zou geble-
ven hebben», waarmee men kennelijk op zijn onsladhouderlijken zin en met Frank-
rijk tegen Engeland verbonden staatkunde doelde. Meer gematigd uitte zich het ge-
rijmde bijschrift eener zinnebeeldige spotprent, reeds wat vroeger in'l licht gegeven, en
waarop men wel den Prins in verheffing, maar met Frankrijk samen in den holland-
schen Tuin voorstelde, in welken tevens de hollandsche Leeuw zijn klauwen tegen
den hem aanblafienden engelschen dog toonde, terwijl ook de munstersche wolf in scha-
penvacht daarnaast aan 't wroeten was. «Liefhebbers», luidde het begeleidende rijm:
' Eenvoudigh sehuytpraetje tusschen een Hagenaar en een Amsterdammer, 1672.
® Schuytpraatje, enz. over de twee loel·jens onlangs uitgegeven, Η een genaamt den Oprechten hol-
landschen Bootsgezel, en Η ander Onpartydige t'Samenspraak,, waarin wederzijds fauten en mislagen
worden aangewezen en den staat der vrye hollandsche regeeringe tegen alle lasteringen verdedigt, door
D. V. patriot des Vaderlands. Tot Uytrecht by Sybrant van Korteweg, op de Gansemarkt, 1666.
790 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
Liefhebbers, ziet dit zinnebeelti,
Dat 11 na dus voor oogen speelt:
Hier is een welbeplante Tuin,
Waarin de Leeuw verheft zijn kruin,
Gansch dicht beheiud aan alle kant,
Met schoone boomen rijk beplant.
De dog zoekt daar te komen in,
Maar 't is den Leeuw niet naar den zin;
Al doet hij schoon zijn allerbest,
Hij moet toch wijken op het lest. —
De Molik in den kerseboora
Staat hier verheven zonder schroom:
Zoo haast hij voert en zwaait zijn vaan,
Zal 't blaffen van den Dog vergaan.
De Leeuw bewaart zijn Tuin zoo wqI,
Hij staat zoo grimmig, fler, en fel,
Nu hij zijn ruwe klauw verheft;
Indien hy dan den Dog eens treft
Hij zal hem in de leden slaan,
Dat straks zijn blaffen zal vergaan.
Al was zijn klauw laatst wat verzeerd,
Dat heeft zijn brieschen slechts vermeerd;
Dit zeer had zeker weinig nood,
Hij heelt nog al zijn eigen poot. —
Doch Reinart is zijn hulp cn raad,
Die vaardig hem te helpen staat;
Want zoo hij eens den degen trekt,
Gij zult het blaffen zien begekt;
Hij staat zoo dapper cn zoo fier,
Hij slaat de poot al aan 't rapier,
Hij past zijn slag te nemen waar;
Dus raakt de Leeuw uit al 't gevaar.
Hierbij komt nog, in "t schapevcl,
Het dier voor lanimers veel te fel,
Dat zoekt te wroeten met zijn poot,
En wenscht den Tuin te zien ontbloot;
Doch zoo men hem de kruin eens scheert.
Al maakt hy al 't gediert verveerd,
Het helpt toch niet hoeveel hy klaagt,
Als hem de Leeuw eens heeft verjaagd;
De jager staat nooit zeiver stil.
Men hoeft hiertoe noch kaars noch bril,
Om 't zinnebeeld te leggen uit;
Dies ik hiermeê mijn rgmen sluit. '
1 I
' Zie bïigaande prent.
DES VADERLANDS. 791
Elders stelde men Engeland als «een hollende stier» voor, die de «liollandscho tuin»
poogde te vernielen, en daardoor «gansch Europa te verkrachten», en tegen vvien men
dit dus in de wapenen riep. «Tsa», heette het daarbij,
Tsa, gij Monsieur Franschmfin, voor!
Gö, andre Heeren, strekt ons samen tot een schoor;
Wij laten hem geen rust, totdat liij uit de handen
Komt eten, als een koe, en willig gaat in banden. '
In het Testament van de gestorvene Vrede ImAAa het evenzoo, met het oog op Frank-
ryk, in verband trouwens met de onderlinge eendracht:
De Staten-gcneraal der vrije Nederlanden,
Behouden haar gebied en mogendheid in handen,
Door Eendracht in het Land en hulpe van Louïs:
Zoolang dit samengaat, behouden zij den prijs. —
Des groeten Henriks zoon en al de vrome vorsten,
Die na de rast en vreê en kristenwelvaart dorsten,
Beveel ik sleuhts de wraak van mijn dood onverdiend,
En 'k weet hij zal hem daarin kwijten als een vriend.
De Tijd stel ik tot voogd van dit mijn Testament,
Weest met zijn doen te vreên; vaartwel, en ziet op't end. s
Daarbij spaarde men dan intusschen ook een racer doorlastenden raad niet. «Daar
helpt», riep men uit®,
Daar helpt geen mis noch Beevaart,
Nu Vrede is van kant;
Doch wilt gij haar weêr steêwaart
Zien nadren triomfant.
Treedt, met geljjko krachten ,
De krjjgszucht op den nek;
Die 't middlaarschap verachten,
Bleekt dien te zaam den bek.
Gelijk gij voor de Denen
Den zweedschen Karei dwong,
Zoodat, de krijg verdwenen,
Men vreê in plaatse zong;
Zoo moet gij Karei dwingen,
Nu King van Engeland,
Eer dat wjj können zingen:
De vrede is weêr tot stand,
' Europa strijdende, IGUmet prent.
' Begraeffenu en Testament van de P^mle; mct prent, 3 Aldaar,
-ocr page 799-792 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
ϊϊ/Μ^ΓΗ^-.·;;^'?·:-:.!:*.....
I)ie Koning, gelijk De Wilt opmerkte zocht zich juist van Frankrijks dubbelzin-
nige houding te bedienen, en hoopte, door de werkeloosheid der fransche vloot, de
Stalen zich te zien vertoornen, en zoo tot een afzonderlijk verdrag met hem te nei-
gen, waarbij dan meer zijn belang dan 't hunne, en tevens dat van den jongen Prins
van Oranje, gebaat zou zijn. Voordat laatste kon hij zeker op den steun veler welden-
kenden ook rekenen, die zich met burgemeester Boreel overtuigd hielden, dat «aan
zijn wél of kwalijk wezen 's Lands behoud of ondergang hing; hem buiten alle em-
plooi te houden» leek hun onmogelijk, en «daarom't best, hem in tijds te verobhgee-
ren en goede wetten en instrucciën voor te schrijven, liever dan «er naderhand in de
verwarring geen te hebben of ze zelf Ie moeten ontvangen» ^ Daaraan viel echter
bij Holland's en De Witt's onverbiddelyke houding niet te denken. Het gebeurde met
liuat, die juist alleen ten dienste van den Prins had zoeken werkzaam te zijn, en
dat met de doodstraf moeten boeten, kon er tot doorslaande proeve van strekken.
Nog tijdens zijn geding had anders De Wilt den franschen Koning door Estrades laten
meêdeelen, dat verschillende Provinciën, als Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijsel,
en Stad-en-Landen, den vrede begeerden, en de Heer van Renswoude zelfs in volle
vergadering verklaard had, dat zijne provincie (Utrecht) de kosten van den oorlog niet
langer dragen kon, en men den vrede moest bewerken ^ Onder de steden van Hol-
land-zelf heerschte groote verdeeldheid op dit punt, en zag De ΛΛ^ΐΙΙ zich daardoor
niet weinig in 't nauw gebracht; de zware kostea, de geleden verliezen, de kwgning
en stilstand van den handel begonnen hoe langer hoe meer hem geweten te worden, en het
eenige wat hem tegenover die vreêgezindheid der anderen te baal kwam, was het hand-
haven van den grondslag, bij de parysche onderhandelingen den engelschen Koning voor-
gesteld , en van welken hij dus ook verlangde, dat Frankrijk niet wijken zou. Bleef
Koning Karei dien dan van de hand slaan, zoo was men tegenover die vredewenschers
verantwoord, Intusschen. haalde ook dat hem by zijne tegenstrevers slechts de beschul-
diging, met Frankrijk te heulen, op den hals. Zoo door den zweedscheri gezant Apelbóm,
als in zijne brieven, bij de overmaking van Berkeley's lyk gewisseld, had de Koning
hem zijn genegenheid om vrede te maken betuigd doch zyn bewoordingen in zijn
brieven waren even dubbelzinnig, als zijn door Apelbóm kenbaar gemaakte eischen
«onredelijk». Met name wilde men ook van geen afvaardiging naar Engeland ter
vredesonderhandeling weten, en verlangde die op een onzijdige plaats gehouden te
zien, en daarbij niets zonder zijn franschen bondgenoot te doen ^ Toch voelde men
' Mriewn, II. bl. 325.
= Brief van 21 Febr. aan Yan Kinschot, Cod. dipl. t pl. bl. 68.
® Brieven y Negociaüën^ enz. IV. bl. 497.
< Aid. (schrijven van 9 Sept.1 bl. 501.
5 Aid. (schrijven van 28 Oct.) bl. 615, 618.
Bis
eSis
ψ'
'mß
des vaderlands. 793
zich van dezen niet zoo af hankelyk, om zich tegen zijne steeds meer in 't liclit tre-
dende brabantsche veroveringsplannen , door een bondgenootschap elders niet zooveel
doenlijk te waarborgen. Men greep daartoe de bremensche aangelegenheden aan, in
welke zich Zweden door den veldoverste Wrangel op nieuw betuigd had, en waaruit
men de gereedste aanleiding trok, zich met Denemarken, Brandenburg, en Brunswyk-
Lunenburg tot een zoogenaamde Quadmple-alliancie verbinden, van welke Koning
Lodewijk maar al te wel begreep, dat ze meer zijne houding tegen over de spaansche
Nederlanden, dan die «zaak van Bremen» gold, die «zoo groote vereeniging van
machten niet vereischte». Den 25«" October was dat verbond voor zes jaar tot stand
gekomen, en bepaalde, dat de geallieerden elkander, zoo zij aangevallen mochten
worden, zouden bijslaan; Denemarken en de Staten met 1800 ruiters en tweemaal
zooveel voetknechten; Brandenburg met 1200 man te paard en 2400 man voetvolk,
en Brunswijk-Lunenburg met GOO der eerste en 1200 van 't tweede, 't zij in man-
schap, geld, of wapenen en krijgsbehoeften; in welk laatste geval duizend man voet-
volk op 10,000 gulden in amsterdamsch bankgeld, en ieder ruiter voor twee man
te voet zouden gerekend worden; dat echter, werd een van allen binnen de eerste
twee jaar aangetast, de anderen hem gezamenlijk met alle macht moesten bijstaan,
tot de aangebrachte schd vergoed was; dat voorts ook andere vorsten, gelijk met name
Zweden, Keulen, Nieuwburg, en Hessen-Cassel, tot het verbond mochten toetreden,
gelijk daarover reeds onderhandeld werd. Het eenige wat Frankrijk daartegenover
eischte, was om althans de toetreding ook van Spanje en den Keizer ie voorkomen, die
zich beiden daartoe genegen toonden, doch 't welk, met het oog op de spaansche Nederlan-
den , Frankrijk weinig bollen zou. «Het ligt er thans toe», schreef de Koning 5 Nov.
aan Estrades % «maar ik bemerk heel wel, dal mogelijk nooit een zaak gesloten is,
die mij in 't vervolg nadeeliger zou kunnen wezen; want het is een verwerend ver-
bond, t'eenemaal gericht tot ondersteuning van de Staten der Vorsten, die er in treden
zullen. Daarbij zie ik, dat mon ieder uitnoodigt, om er deel in te nemen, tot den Koning
van Zweden zelf, tegen wien het inzonderheid gesloten heet; Spanje zal ongetwijfeld
niet ualaten, zijn ministers bevel te geven, om terstond te verzoeken, er in temogen
treden; en Van Beuningen heeft hier erkend, dat Friquet er reeds van gesproken had, om
dat den Keizer te laten doen, doch men dien voorslag behendig had afgewezen. Zie-
daar dus een kantsteen, om de zaak tot voordeel der Spanjaards in baar verband te
leggen, zoo vaak en wanneer de Staten er toe genegen zijn. Ik vertrouw wel, dat
dit nu niet te vreezen is; doch wanneer zij een vredebreuk tusschen Frankrijk en
Spanje, die alle dagen gebeuren kan, nakende zagen, had men den Koning van Spanje
maar in dat verdrag op te nemen. Ik zou daarbij zelfs het nadeel lijden, dat ik, in
' Zie ziju schryveu van 5 Nov, aan Estrades, ald. bl. 631,
IVc deel, Ic stuk.
100
-ocr page 801-794 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
plaats van mij enkel tegen de Staatkunde der Staten te dekken te hebben , die mogelijk
zicli alleen ziende, niets zouden ondernemen, zij niet schromen zouden dat te doen,
zich door verscheiden duitsche vorsten ondersteund ziende. Ook moet ik mij grootelijks
bedriegen, zoo De Witt, die verre uitzichten heeft, daarop niet bij 't sluiten van
•'t verdrag het oog heeft gehad» Hij was thans dubbel op zijne hoede omtrent het-
geen met Engeland verder onderhandeld zou worden, en om te voorkomen, dat men
dat zonder hem deed. Namens de steeds in Frankrijk verblijvende engelsche Koningin-
moeder, was de Heer van St. Albans te Londen in 't belang van den vrede werk-
zaam, terwijl de zweedsche gezant voor de Staten bij Karei II te bemiddelen zocht.
Zoo kwam men allengs tot de bepaling, dat men van wegen de Staten den Koning
schriftelijk zou meêdeelen, waarom er aan geen onderhandeling in zijne hoofdstad zelf
te denken viel, en hij er zich in schikken zou, eene of andere, aan Frankrijk en
Denemarken welgevallige, plaats op 't vaste land daartoe te zien voorstellen. Van een
wapenstilstand in afwachting van den vrede, wilde men echter niet hooren. Men hield
zich daarom ook reeds met de toebereidselen onledig, om de Statenvloot zoo vroeg doenlijk
te kunnen doen uitloopen. De verschillende Admiraliteiten hadden daartoe 15,000,000
aangevraagd, die hun gaarne werden ingewilHgd, terwijl Amsterdam aanbood daarvan 10
voor te schieten; ook de andere steden hadden echter de betahng van haar aandeel vóór
de aanstaande Aprilmüand toegezeid, en dat voorschot zou dus wel onnoodig blijken.
Voor een werk van meer vredelievende strekking dan dat, opende dit jaar Den
Haag zyne beurs. Het zag zich, na driejarige voorbereiding, met de fraaye Zeestraat
verrijkt, die het, door de zandige duinen, met het Scheveninger strand verbond,
gelijk dat in 1663 door Constantijn Huygens tegen 't vooroordeel van 't publiek,
met zulk een warmen aandrang, zoo doeltreffend bepleit was, en thans in zijn ^ee-
siraat zoo geestig bezongen werd. De uitkomst bewees, hoe zeer hij in zijn recht was
geweest, en hoe wel men deed ten slotte naar zijn onbevooroordeelde taal te hooren,
voor welke men eerst geen ooren bleek te hebben. Thans echter was het werk vol-
wrocht, en — gelijk zyn vriend en dichtbroeder van Ockenburg zong ^ —
" Aid. bl. 6:iO. In gelijken zin gewaagt Droysen: Qesch. der preus. Politil, t. pK van de «Be-
deutung", die «der Abschluss der Quadrupel-Allians" had. "Wie viel", schrijft hi), «hatte der kluge
De Witt nachgegeben, sie dem Kurfürsten annehmbar zu machen 5 sie war nun ein rein defensives
Btimlniss", terwijl hi) haar eerst als een «offensives" op het touw had willen zetten (Aid. S. 98),
doch toen terstond in dat louter verwerend verdrag veranderde. Minder strookt dan echter met deze
juiste voorstelllug der zaak,' hetgeen S. 110 voorkomt, dat de Keurvorst tot de sluitiog vooral gebracht
werd, omdat de «Friedliebenden" en «Freunde des Prinsen von Oranien fast mit aufgehobenen Hiindea
darum gebeten hatten, damit De Witt sich nicht ,ganz in Frankreichs Arme werf ie'. De Witt toeh
wenschte zelf niets liever, dan zich van het steeds gewantrouwde Frankryk zooveel doenlijk vrü en
onafhankelijk te houden, en had daarom zelf de zaak het eerst op 't tapijt gebracht.
® In zijn Ondertvijzinff voor de Vrijers,
-ocr page 802-DES VADERLANDS. 804
Men (had), om roet gemak te Scheveiiiug te komen,
De heuvelen geslecht, de kliften weggenomen,
De duinen en 't'gebergt verkroön en heengevoerd,
Een effen weg gemaakt en met een straat bevloerd;
Men (had) ze wederzijds beplant met jonge boomen,
En doen met akkeren van jongen eist bezoomen,
(Al gauw) aan 't wassen, en waardoor men mettertijd
Zou worden van de zon en van den wind bevryd.
In de Staten van Holland had, in 't begin van December, een uitbreiding van 't,
op vijf Heeren — Wimmenum, Noordwijk, Duivenvoorde, Asperen, en Maasdam —
na, uitgestorven Huifj tier Edelen plaats gegrepen, en vt^aren daar, met uitsluiting
van den zoon des Heeren Van Beverweerdt, Nassau-la-Lek, als schoonbroêr van den
engelschen Minister Arlington, de Heeren van Oversliedrecht, van Mathenesse, Was-
senaer-Obdam, van Zevender, en van Werkendam, als nieuwe vertegenwoordigers
voor beschreven, terwijl tevens een nieuwe orde voor dat beschrijven in 't vervolg
door de Edelen ontworpen werd. Volgens deze zou, bij 't overlijden van een der Heeren,
zijn vijf-en-twintigjarige oudste zoon of nakomeling terstond beschreven worden, wan-
neer niet alle beschreven Edelen dat eenparig voor de orde ondienstig achtten. Bij
gebreke van een nazaat zou de oudste broeder van den overledene, op gelyke voor-
waarde, in de plaats treden. Bij meerderheid van stemmen mochten ook alle verdere
hollandsche Edelen beschreven worden, mits de Heeren een gepasten tijd te voren bij-
eengeroepen waren, en geen twee broeders uit één vader, oom en neef, of twee broe-
derszonen te gelijk werden toegelaten. Edelen van buiten de Provincie moesten alleen
met eenparige stemmen worden beschreven; terwijl in elk der vermelde gevallen het
oude recht en gebruik ongekrenkt moest blyven, naar 't welk niemand in de orde
werd opgenomen, tenzij bezitter van een hooge of minstens een ambachtsheerlijkheid
binnen Holland en Westfriesland, en alleen van de Stalen leenroerig, of ook van zulk
een adellijk Stamhuis of Ridderhofsteê, welker bezitters oudtyds plachten beschreven
te worden ^ In 't Prinsgezinde Zeeland zette Nassau-la-Lek's uitsluiting kwaad bloed,
en zocht men er, doch zonder baat, tegen te stoken. Tusschen den jongen Prins en
De Witt had intusschen het minzaamst gezellig verkeer plaats. Estrades zocht hen,
een der laatste dagen van 't jaar, terwijl ze samen aan 't kaatsen waren, op, en liet
zich — ofschoon hy 't in geen dertig jaar gedaan had — op hun aandrang tot een
partij overhalen, waardoor hij gelegenheid kreeg, den Koning zijn nog altoos rappe
«armen en beenen» ten gebruike in zijn dienst aan te bevelen^, «wanneer Z. M. hem
» Zie Aitzema, V. bl. 337.
^ "Zonder mijn rok uit- of kaatsschoenen aan te trekken", zoo schreef hy, "primeerde ik en speelde
(met een seconde) zes spellen, die ik won", (Brieven, enz. IV. bl. 706.)
796 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS
dat waardig keuren mocht». Op dien Prins hield de eigenbaat steeds meer he!, oog
gevestigd, naar mate hij zijn kinderschoenen ontwies; «een ieder», naar Burgemeester
Boreel het uitdrukte, zocht «in 't crediet te zijn tegen den zomer, dat de oranje-
appelen zouden rijp zijn, om van die aangename vrucht de eerstehngen te plukken»;
terwijl men tegelijkertijd meende, dat Engeland, wat den vrede betrof, «niets zou
willen zonder toezegging, met zijn 16^ of 18© jaar, van 't Stadhoudersampt aan zijn
neef» Om het trouwens te eer tot dien vrede te drijven, hadden de Staten den
uitvoer van pannen, tras, en deelen of planken, tot herbouw van 't afgebrande Londen,
voor drie maanden verboden, en vonden zich daartoe zeker te meer genoopt, omdat
de' thans gebannen Kievit, voor zijn aan Engeland bewezen diensten, door den Koning
met den uitsluitenden inkoop dier pannen begunstigd was geworden I
Den 14 February richtte Koning Karei intusschen een brief aan de Staten, waarin
hij, hun schrijven door zweedsche bemiddehng beantwoordende, zijn voornemen be-
tuigde , engelsche afgezanten naar den open Haag te zenden, om met hen en hun
bondgenooten over den vrede te handelen. Deze keus was echter noch Holland, noch
Frankrijk naar den zin; het eerste sloeg daarom liever een der vestingen Breda,
's Hertogenbosch, of Maastricht voor; het laatste — om de engelsche beleefdheid met
gelijken voorslag te beantwoorden — Doeveren I Zeeland toonde zich, in zijn naijver
' op het heerschzieke Holland, weinig te vreden over de wijze, waarop dit eigenmach-
tig Den Haag had afgewezen. Het vond dat — als 't zich, goed rond goed zeeuwschj
uitdrukte — «zeer precipitant en tegens d'ordre van de regeering geprocedeerd, ver-
mits aan de respectieve provinciën en speciaal aan de zyne, geen tijd ter wereld was
gegeven, om over een zaak van die importancie haar advies te kunnen inbrengen»;
■ CoA. dipl. t. pl. bl. 80. i
2 Swinnas KraTcheelen, II. 1)1. S4. De Koning had hem ook geadeld; zie Evelyn's Oiarii, r· 320.
» Zie de Missive van S. AUercJiristelychste Majesteit van Frankrijk, in dato 25 Febr. 1067, rakende
het nomineeren van een neutrale plaats, tot het aenvangen van de Vredehandel, Rott. 1067: "Gelijk m
alle groote zaken de voorziohllgheid verelscht, dat men zich zoekt te verzorgen tegen alle onge-
makken, die Uten voorziet, dat zouden kunnen overkomen; hebben wü in deze nominaeie van een
uwer steden opgemerkt, dat het zeer schadelijk wezen kan voor een volksstaat, die zich in oorlog
vindt, vóór en aleer de vrede gemaakt ia, aldaar te ontvangen de ministers van een Vorst, met
• welken hy nog in rupture was. En inzonderheid wanneer dezelfde Staat heeft andere geallieerden,
op welker interessen mede gelet dient in die negociacie; want zoolang de vrede nog onzeker blüft,
kan de tegenwoordigheid en- 't bedryf dier ministers een vasten band maken tot aUerhande soort van
caMlen, om misvertrouwen te zaayen en scheuring te verwekken", enz. «OndertuBSchen, om dit groot
werk van vrede, zoo noodig aan alle de Kristenheid, niet een oogenblik te vertragen, en klaarluk
te betoonen, hoezeer ons de herstelling der gemeene rust ter harte gaat.... verklaren w«, dat wU
geerne toestaan, dat het Tractaat gemaakt worde binnen Doevres, zijnde in den staat van denzel-
ven Koning", enz.
DES VADERLANDS. 797
het oordeelde 't verder «zeer aanstootelijk, dat men niet alleen Den Haag niet tot
handelplaats van den vrede begeerde, maar geen andere stad in gansch Holland of
Westfriesland daartoe wou laten gebruiken, even alsof het ééncr Provincie geoorloofd
was, dat te weigeren, als de andere bondgcnooteh het voor den gemeenen dienst en
goeden naam van den Lande mochten noodig achten; wezende ook die afwgzing van
Den Haag strijdig tegen voorgaande praktyk, waartoe o. a, tot voorbeeld kon dienen
de handeling van het 12jarig Bestand, toen er geen zwarigheid gemaakt werd, de
ambassadeurs van Spanje en van de Aartshertogen in Den Haag toe te laten en hun
personen te beschermen, niettegenstaande een andere haat en animoziteit van vijand-
schap tegen de Spanjaards in de gemoederen van de ingezetenen ingeworteld en als
aangeboren was, als wel tegenwoordig ten respecle van de Engelsehen; zynde de HH.
Staten van Zeeland van gevoelen, dat het een byzondere reputacie voor den Staat zou
wezen, ingeval de Vrede binnen zyne palen kon geschieden, en dat daartoe alsnog
alle convenable devoiren behoorden te worden aangewend; doende H. Ed. Mogenden
daartoe bepaalde aanbieding van haar Provincie en met name de stad Middelburg,
waar de commoditeiten, daartoe vereischt, overvloedig te vinden zijn , terwijl zy geen
scrupule ter wereld zouden maken, om de ambassadeurs van den Koning van Groot-
Britlanje daar te ontvangen, en aan hun personen en karakter met hun geheel gevolg
de noodige zekerheid, bescherming, en vryheid te geven». Zg verklaarden zich onder-
tusschen tevens, in 't belang van den zoozeer «gewenschten vrede», ten volle en «om
alle obstakelen van vertraging» weg te nemen, bereid en genegen, ieder andere stad,
die men mocht voorslaan, gelijk ook Doevren of Londen-zelf, te willen aannemen, om
hoe eer hoe beter in handeling te treden» Ook Friesland had zich over Holland'«
handelwijs verstoord getoond, en met Zeeland ééne lijn getrokken. Gelukkig maakte
Koning Karei, in de volgende maand, zelf aan de zaak een eind, door zich voor 't
hem uit zijn balHngstijd zoo gunstig bekende Breda, de heerlijkheid van zijn prince-
lijken neef, te verklaren, werwaarts hem nu verlofpassen voor zijn gevolmachtigden
werden afgevaardigd, die er in Mei — naar men voornam — met de nederlandsche
zouden samentrefFen. Van nederlandsche zij werden daarop de HH, Van Beverningh
uit Holland, Pieter De Huybert uit Zeeland, longestal voor Friesland, Ludolf van
Tjaarda van Sterkenburg uit Stad-en-Landen, en Ripperda tot Beurze uit Gelderland
benoemd, met nadere bepaiïng intusschen, dal alleen de drie eerstgenoemden onmid-
dellijk naar Breda zouden gaan, beide anderen eerst, zoodra men gereed was hel Vreê-
verdrag te onderteekenen. Ten gronrislag daarvan zou het vroeger reeds gedane voor-
stel moeten strekken, of in 't bezit te blijven van wat men wederzyds bemachtigd
' Advies ende Resolutie der MU, Staten vom Zeelandt over het verbieden van de hcmdelplaets lot
Vrede met Έngelmdt, enz. Gedr. te Veere, anno 1667.
798 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
had, öf (lat van weerskanten terug te geven. De zweedsche gevolmachtigden, de gra-
ven Fleraming en van Dohna, en Coyet — die intusschen vóór 't beëinden der zaak
aan de koorts overleed — speelden de rol van bemiddelaars, en handelden daartoe over
en weêr met de verschillende partijen. Van Engelands zij kwamen de Heeren Hollis
en Coventry, van Frankrijk Estrades en Courtin, van Denemarken Klingenberg en
Charisius. Beide fransche Heeren waren 't eerst ter steê; de engelsche en de bemid-
delaars lieten 't langst zich wachten. In Vlissingen binnengestevend, en daar, zoodra
zij op het staatsjacht waren overgegaan, met geschutgebulder begroet, kwamen de
Engelschen van daar naar 't slotjen Ter Heide, waar zij een paar dagen vertoefden,
tot alles voor hun verblijf te Breda gereed was. Daar werd op 't kasteel onderhandeld,
waar de groote zaal met de noodige staatsie was ingericht, een ronde tafel met groen
fluweelen kleed bedekt, en van zestien armstoelen omringd stond. Slechts zelden, en
eerst tegen 't laatst, hadden daar algemeene zittingen plaats; meestal kwam men in
de drie andere vertrekken gelijkvloers bijeen, in welke zich de partijen verdeeld hiel-
den, en de Zweden dan heen en weêr liepen, of ook partijen met elkander samen-
trofien. Een andere vergadertrant werd door de fransche ijdelheid belet, die zich op
oude herinneringen beriep, om de vooraanzitting voor zich te eischen. «Met alleen
toch» — als Koning Lodewijk-zelf aan Estrades schreef — «had in den jare 1609,
bij de onderhandeling over den Trèves, de fransche gevolmachtigde Jeannin zonder
verhindering voorgezeten en den engelschen afgevaardigden alom den rang betwist;
maar ook had, toen een Koning van Engeland eens in Frankrijk kwam, en hem
daar de eereplaats werd aangeboden, Zijne britsche Majesteit die niet aangenomen,
en steeds de tweede verkozen. Sedert het intusschen Koning Gustaaf Adolf van Zweden
ingevallen was, een gelijkheid aller Koningen te beweren, daar hun naam en titel
dezelfde zijn, hadden ook de andere dit aangenomen, en scheen het daarom wel te
wachten, dat de engelsche afgevaardigden te Breda hetzelfde zouden verlangen»
Dit was echter den franschen trots te na, en kwam het Koning Lodewijk dus voor,
dat men, «om hierover niet in twist te geraken, best zou doen, te handelen als te
Munster geschied was, en, 'l zij door bemiddelaars of door wederzgdsche bezoeken,
met elkander.in overleg te treden» I Daar De Witt verklaarde, daarin geenerlei zwa-
righeid te vinden, werd alle moeilijkheid op die wijs vereffend. In weidschen praal
zochten de fransche en engelsche afgevaardigden elkander de loef af te steken ^^; terwijl
de Staten hunnerzijds, om de noodige plechtigheid aan de zaak bij te zetten, de stad
met twintig vendelen voet- eü zes vendelen paardevolk bezetten.
.. Nog weinig dagen slechts waren de fransche Heeren te Breda verblijvende, en
AS
ι ,
^ JSrieven^ Memoriën, en Negociacien ^ enz. V. bl. 197.
3 Aldaar, bl. 197. » Zie aldaar, bl. 806 en v.
DES VADERLANDS. 799
daar voorloopig reeds met de liollandscho en deensche in beraadslaging, of de fransche
Koning bereidde zijn nederlandsche bondgenooten onverhoeds een min aangename ver-
rassing, die hy in de laatste jaren reeds voorbereidde, en voor welke hij thans het
oogenblik rijp achtte. Zijn krijgstoerusting, in schijn legen Engpland gericht, gold
— als ter loops reeds werd opgemerkt — veeleer Spanje en zijn nederlandsche ge-
westen, als 't vermeende erfgoed der fransche Koningin. Daartoe had hij zijn troepen
en schepen laten uitrusten; daartoe ook ondershands door een paar bekwame vesting-
bouwkundigen — een van hen geen ander, dan de later zoo vermaarde Vauban —
de vlaamsche sterkten achtervolgens laten opnemen Den 9®" Mei lichtte hij nu eens-
klaps het masker af, door tot den te Breda vertoevenden Estrades een schrijven te
richten, Avaarin hij hem gelastte, «een keer naar den Haag te doen, en De Witt daar
van zijn besluit kennis te geven, om nog in deze maand, aan het hoofd van zyn
leger, in de spaansche Nederlanden te rukken, ten einde te trachten zich in 't bezit
te stellen van 't geen hem uit hoofde der Koningin toekwam, of iets daarmeê evenre-
digs en dat de Spanjaards noopen zou hem te geven wat hem toekwam \ Zoodra De
Witt dat zou kenbaar gemaakt en met hem overwogen zijn, moest Estrades gehoor
bij de algemeene Staten vragen en hun een schrijven Zijner Majesteit daaromtrent
meêdeelen, met eenige afdrukken van zyn betoog over de vlaamsche rechten der
Koningin, en van zijn brief, aan die van Spanje geschreven. De Koning betuigde
daarbij nog altyd «een oprechte geneigdheid te hebben, om zich met de Spanjaards,
en dat zelfs op zeer gematigde voorwaarden, te vergelijken, en hoe aangenaam hem
daarom ook alle bemoeinissen en vertoogen zijner vrienden zouden zijn, om die Span-
jaards over te halen, hem recht en voldoening te geven. Hij schreef, zich daardoor
zelfs ten hoogste verplicht te zullen achten, daar hy niets dan een billijke schade-
loosstelling en de handhaving van den vrede verlangde; een vrede, dien hij van zijn
kant niet zou breken, zoo Spanje hem niet eerst den oorlog verklaren mocht. Door
het thans bij de hand genomen — gewelddadige — middel meende hij trouwens onge-
lijk meer gelegenheid tot het spoedig sluiten van een goed vergelyk te geven, dan
door 't in stand houden van 't verdrag der Pyreneën; daar men nu, om de rust der
Kristenheid te handhaven, partijen slechts tot overeenstemming behoefde te brengen
omtrent de schavergoeding, door Spanje voor de verstorven rechten der Koningin van
Frankrijk te geven. De Witt en den Staten kon Estrades gerustelijk betuigen, dat
deze schadeloosstelling in geen geval landen of steden zou betreffen , de Vereenigde
Nederlanden rakende, noch in staat hun eenige bekommering te verwekken
' Zie zjjn Mémoires, aangeh. by Gaillardin, t. pl. p. 324.
^ Brieven, Mêmoriën, enz. t. pl. bi. 241.
3 Aldaar, bl. 244.
800 ALGEMEENE GESGHIEDEIN IS
Door Estrades, naar de bekomen last, van een en ander verwittigd, stond De Wilt
-«niet weinig veisteld», den Koning zoo plotseling op 't punt te zien, de spaansche
Nederlanden binnen te rukken, terwijl hij tocb den gezant der Staten, Van Beunin- ,
gen, herhaaldelijk verzekerd had, dat hij niets dan in overeenstemming en met mede-
Aveten der Staten ondernemen zou. Estrades zocht zijn bedenkingen zooveel doenlijk
te wederleggen, en lei daarop den volgenden dag het doel zijner zending aan de alge-
meene Staten voor, die niet minder «versteld» stonden dan de Raadpensionaris, en, bij
monde van hun voorzitter, in korte woorden hun verbazing te kennen gaven over
's Konings gewelddadig opzet, dat nu echter inderdaad al spoedig stond volvoerd te
worden.
Weldra toch stelde zich 't fransche leger, onder den Koning-zelf, die den Mei uit
St. Germain trok, in beweging, ging den uit Amiens op marsch, kwam den 30«"
V tusschen Quesnoy en Valenciennes naar Bavay, en van daar over Binche, den Juny,
's morgens 9 uur, voor Charleroi, dat door de Spanjaards verlaten was, nadat zij er
de sterkte hadden laten springen, doch waar nu de Franschen zich aanvankelijk nes-
telden Aan de brabantsche en vlaamsche grenzen toog alles ten platten lande in
ontstehenis op de vlucht, om zich in de steden te bergen. Hartelijk gaarne had men
zich nu door de hollandsche Geuzen zien bijstaan, over wier bestoking door den mun-
■ sterschen Bisschop men zich in 't vorige jaar zoo verkneukeld had, en dien men toen
: aen ondergang voorspelde. In een samenspraak tusschen een vlaamschen boer, brug-
schen stedeHng, en hollandschen vrager, liet de vlugschrijver H. van V., die zijn pen
reeds herhaaldelijk in gelijken geest geroerd had, den laatste beiden eersten dat onder
den neus wrijven, en aan dé vriendschappelyke wijs herinneren, waarop men de Ver-
eenigde Nederlanden, vóór twee jaar, met de «witte lehën» vau Frankrijk dreigde; «toen
meende gijheden;), zoo sprak hij, «u al te zamen te verbhjden over den ondergang
van onze Nederlanden, die toen in uw gedachten en wenschen al overwonnen en ver-
nield waren; toen meende gij, dat uw heihge Bisschop van Munster over Holland
zou triomfeeren en meester zou zijn over ons kostelijkste pand, dat is onze dier ge-
kochte vrijheid, en dat hij zou te niet doen, verdelgen, en uitroej^en onzen hervorm-
den godsdienst en zuivere religie; toen meende gij en dorst wel zeggen, in mijn pre-
, . sencie, dat men haast een daalder zou geven, om een Geus te zien! Toen zeide uw
vlaamsche Zedekias, dat over Holland zou het engelsch Kruis vallen, over Holland
- . zou de tanden scherpen de avondsche Leeuw; de witte Leliën zouden Holland met
meer toelachen, en menigte van smadige dingen! Ziet gij nu niet, üoe dat verkeerd
is, en hoe merkelijk God al uw kwade wenschen en vermaledijdingen in zegenmgen
^ Zie De fransoke Wapenen, ^de een verUel van den ,ansoken le.ertooM des aUercnM..ten
Konincx, enz. Gcclr, ίη 't jaer ons Ileereu, 1667, bi, 4 en 5.
DES VADERLANDS. 801
heeft verkeerd? Weet gij niet, dat het God zoo heeft beliefd, dal alle de Potentaten
en Vorsten, daar uw Nebukodonozar ons mede heeft gedreigd, öf onze Staalsvrien-
den zijn geworden, of ten minste geen vijandige daden aan de Hollanders betoond of
bewezen hebben? Die Arend, waarmede hij den Keizer woü beschrijven, heeft onzen
Staat noch zijn inwoners niet gekrenkt noch eenig kwaad teeken getoond; de noord-
sche Koning is onze bondgenootschappelijke vriend; Brandenburg heeft den vrede met
den Bisschop bevorderd, en is, in plaats van — naar uw Bileam's profecie
een
vijand, een verzorger van vrede voor onzen Staat geworden; den hoogmoedigen engel-
sehen Koning-zelf, die zich alleen de heerschappij van de gansche zee dorst toeken-
nen , en die meende geheel den meester over de Nederlanden te spelen, heeft God
de Heer zoo veroodmoedigd, dat hij zijn gramschap legen die Nederlanden ter neêr
geleid, of ten minste ontveinsd hebbende, den oorlog moede geworden, om tol vrede
te geraken, als onderhandelplaats een van de drie steden heeft gekozen, onder hel
gebied der Stalen-generaal, en hem door die Staten voorgesteld» Κ
Toen Estrades, den 18«° Mei, uit den Haag weder naar die «plaats» terug keerde,
nam hij te Rotterdam de gelegenheid waar, om, in 't fransche belang, eenige van de
voornaamste leden der AdmiraHleit van de Maas te gaan zien, en van hun persoon-
lijken wensch naar den vrede in hun handelsbelangen partij te trekken. «Meer dan
honderdduizend rijksdaalders» verklaarden zij «in de zaken der Óostindische-Compag-
nie en der walvischvangst te zullen verliezen, als die vrede niet spoedig gesloten werd»;
en hij gaf hun van zijne zijde, in vertrouwen, den raad, om «als het beste middel
den vredehandel te bevorderen, het in zee gaan van de vloot der Staten te vertragen.
Zij hadden» — zei hij op den man af — «De Ruyter's admiraalschip en nog zeven
van de kloekste der andere in hun haven, en konden ze voor hun mondbeboeflen en
verderen voorraad lichtelijk de gansche maand nog terughouden, zoodal het wel 10
Juny werd vóór zich al de smaldeelen/in Texel voor een nieuwen tocht vereenigen
konden». Zij zeiden hem zonder aarzehng toe, in dien zin Ie zullen handelen, en hoe
sterk ook de Staten op 't in zee brengen der viool mochten aandringen, te bewerk-
stelligen, dat de admiraalschepen niet voor 't laatst der maand konden uitloopen.
Natuurlijk moest men te Parijs zorg dragen, dat van dit onderhoud niets aan Van
Benningen uitlekte, daar, niet minder dan de fransche Koning en de geldgierige rol-
terdamsche admiraliteitsleden, ieder in hun eigen belang, naar een overijld gesloten
vrede haakten, het algemeene Staatsbelang meébracht, dat, om den oorlog lot een
gunstig einde Ie brengen, een zoo voordeelig mogelijken vrede te sluilen, in den
' Be Vlaemse Boer, zijnde een f Zamempraah tusschen drie personen, ralende de tijden^ die nu
loopen, enz. door H. van V. Gedr. te Rotterdam voor P. Naeranus. 1667.
® Srieven, Negociaiiën, enz. t. pi, bl. 376.
IVe deel, Ie stuk, JQJ
-ocr page 809-.i. ·
802 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
weldra te ondernemen nieuwen scheepstocht den vijand ~ gelijk daar alle kans toe
bestond — danig in 't vaarwater gezeten en zooveel mogelijk afbreuk gedaan werd. Niets
werd daarom ook ~ als Estrades wel wist — door De Witt verzuimd, om dien scheeps-
tocht te verhaasten , en gelukkig zou daar de baatzieke houding dier admiraliteits-
ieden van de Maas weinig of geen stremming in te weeg brengen.
Reeds met Kerstmis Tan 't vorige jaar hadden de algemeene Staten besloten, 72
kloeke oorlogschepen, voor de helft Tan 60 tot 80, Toor de wederhelft Tan 40 tol
20 stukken, met 12 fregatten, '24 branders, 12 nieuwe jachten en de Terdere noodige
kleine Taartuigen, tegen dit Toorjaar uit te rusten, terwijl men nog anderhalf dozijn
groote schepen in de zeegaten zou houden, om, na een algemeenen zeeslag of bij
een of ander onvoorziene omstandigheid, tot Tervanging van andere te kunnen dienen.
Daarenboven werd nog bepaald, dat ook voor de Oost-Indische Compagnie nog een 16
• groote schepen door de admiraliteiten zouden uitgerust worden, waarvoor dezen een
som van 12 tonnen gouds zou worden uitbetaald. Voor de geheele uitrusting der alle
Troegere in aantal oTertreffende Tloot werd door de gezamenlijke ProTinciën een som
van nagenoeg miljoen toegestaan. Een aanhoudende Torst en eene in Maart daarop
plotsehng weder ingevallen strenge koÜ, die opnieuw het water in de rivieren en
zeegaten stollen deed, weêrhield de spoedige Terwezenlijking der voorgenomen goede
plannen, en 't hield daardoor tot in Mei aan vóór alles gereed was, en er in ernst aan
het uitloopen gedacht kon worden.
In den Toorafgaanden winter was intusschen door de Staten en Admirahteit Tan
Zeeland, op eigen hand, hun wakkere Kapitein Abraham Crijnsen, als Commandeur
Tan een Tijftal schepen Tan 10 tot 34 stukken, met 300 man troepen onder een paar
hoplieden,'naar Afrika, en Tervolgens naar West-Indien gezonden, waar hij den op den
Surinam gelegen Tijfhoek Paramaribo op de Engelschen, onder Lord Willoughby, aan
Wien die landstreek door den Koning was geschonken, TeroTcrd had. Vandaar naar het
Troeger door de Zeeuwen beheerde, maar eerst door Engeland en daarna door de
Franschen Termeesterde, doch door dezen weêr Terlaten, Essequebo gestevend, herstek e
hij er het nederlandsch gezag, en nam daarop ook nog het eiland Tabago, dat in Esse-
quebo's lot gedeeld had, in bezit, waar hij een kleine sterkte aanlei. Hij zette toen
naar Martinique koers, en Tereenigde er zich met den franschen bevelhebber Deia-
barre, om gezamenlijk met hem de engelsche scheepsmacht in die wateren te besto-
ken. Den 14- Mei van de reê van Martinique uitgezeild, ontmoette hun m tweeen
- onder Crijnsen en Delabarre - gespHtste smaldeel, ten getale van 18 schepen,
het engelsche, dat wel kleiner in aantal, maar kloeker van bouw en sterker van
gischut was. Een hevig gevecht greep plaats, waarbij Crgnsen Willoughby reddeloos
^ Zie de bi) De Jonge, Ned. Zeewezen, II. blz. 155. aangehaalde besluiten.
-ocr page 810-DES VADERLANDS. 803
schoot, een ander engelsch schip gesprongen, en een derde op den wal gejaagd was,
doch dat ongelukkig, door de werkelooze houding der Franschen, niet kon doorgezet
worden, en waaruit zich de nederlandsche schepen dus met een beleid vollen aftocht
moesten wegmaken. Zy slevenden toen naar de kust vanVirginië, overvielen daar de
Engelschen, op wien zg een schip van 26 stukken veroverden, drie geladen en één
leeg schip in brand staken, en elf rijke prijzen buit maakten. Deze allen met zich
voerend, nam Crijnsen de terugreis aan, en liep dén 25®" Augustus behouden te Vlis-
singen binnen, waar hem, bij besluit der Staten, welverdiende dank werd betuigd
voor zyn «naarstigheid, goede conduite, promptheid, en coeragië in 't uitvoeren van
zijn last, en hem een gouden keten en gedenkpenning werden toegezegd ^
In afwachting, dat de gansche vloot gereed en zeilvaardig wezen zou, was inmid-
r
dels in 't begin van Mei een smaldeel van twintig schepen en vier branders, onder
Van Ghent, naar 't Noorden gestevend, om daar een koopvaardyvloot van 50 zeilen
achter Schotland om te geleiden, gelijk dan ook zonder eenigen tegenspoed ten uit-
voer werd gebracht. Op den terugweg echter nog meer wil van de reis willende heb-
ben, liep Van Ghent van Hitland naar de rivier van Edinburg, om er de schotsche
kapers, van welke men veel afbreuk leed, te bestoken. Hij droeg daartoe aan Kapi-
tein Tobyas de taak op, om met een drietal schepen, een paar branders en galjoten,
en eenige gewapende sloepen, de rivier binnen te zeilen, en er de koningschepen en
kapers te vermeesteren of verbranden. Ongelukkig beantwoordde de moed der brander-
aanvoerders niet aan den zijnen, en hoe wakker hij-zelf zich dus van den hem opge-
dragen last zocht te kwijlen, de vluchtende koningschepen te onderhalen, en de ver-
dere vaartuigen in brand te doen steken, moest hij, door hun werkeloosheid, onver-
richter zake terug koeren , en nam met Van Ghent de reis naar Holland weder aan,
waar ze een halfdozijn prijzen, en daaronder één der scholsche kapers, met zich brach-
ten. Een der brander-aanvoerders werd wat later, wegens plichtverzuim, onbekwaam
voor 's Lands dienst verklaard en voor vier jaar in 't rasphuis gezet; de tweede in
zijn dienst geschorst
«De opiniltre Weste winden» — als De Witt aan Van Beuningen schreef^ —
hielden daarop De Ruyter, met de schepen van de Maas, nog in 't laatst van Mei,
in 't Goereesche gat, op, terwyl de voorafgegane harde wind belet had, nog wat ge-
' Zie over een en ander De Jonge, t. pl, blz. 162, en voor de Ycnneestering van Paramaribo ,
Essequebo, enz. het daar ook aangehaalde schrijven van Abraham van Wcstbnysen, aan z^n broêr, uit
een der schepen , uitgegeven onder den titel van Weerachtich Verhael van de heerlijJce overwinning
van Pirmeriha ende de reviere Seraname ^ enz. In 'θ Grarenhage, by Joh. Kanjmazeyn.
' Zie bü De Jonge, t. pl. bl. 164.
® Brieven, II. bl. 509
/
804 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
schut en andere scheepsbehoeften, naar die, welke te Texel zeilreê lagen, over te
brengen; anders ware reeds den 26®'' de gansche vloot in zee geweest. Te recht toch
hield hij 't er voor, dat «het uitloopen en de nadruk dier vloot het werk van den
Vrede wat beter zou kunnen aanzetten» S en Engeland tot wat meer voortvarendheid
daarin drijven. Reeds in 't begin van den oorlog had hij begrepen, dat het beste
middel, hem met gunstigen uitslag te beëindigen, de vernielende bestoking der Engel-
scheii in hun eigen havens zou wezen I Daartoe had hij dan ook in Maart 1665
de Admiraliteit van Amsterdam reeds aangezocht, om eenige loodsen en stuurlui op
te sporen, in het vaarwater van de Theems en elders in Engeland thuis; en in den
vorigen zomer had hij, in denzelfden zin, aan De Ruyter geschreven over het inzei-
len eener niet met name genoemde plaats, zoo ruim en diep, dat er de grootste engel-
sche schepen in- en uitvoeren, ja, geheele vloten er vaak in ankerden. Thans zou
dit doeltreffend opzet met kracht volvoerd worden. Een haast onverklaarbare lichtzin-
nigheid van den engelschen Koning, en het geldgebrek, uit zijn verspiUingen gebo-
ren, hadden hem, by zijn vertrouwen, dat door toedoen van Frankrijk de oorlog
weldra een einde zou nemen, weerhouden, van zgne zijde op nieuw een oorlogsvloot
uit te rusten, en de toerusting der nederlandsclie als een zaak van weinig beteekenis
doen aanzien. Het eenige, waartoe, bij de onmiskenbare werkzaamheid der neder-
landsclie Republiek, zich tot een nieuwen zeetocht gereed te maken, van engelsche
zy besloten werd, was de versterking van eenige havensteden, als Porlsmouth, Sheer-
ness, en and., en het aanleggen van batterijen aan de Theems in de buurt van Chattam.
De Koning en zijn broeder, de Admiraal, deden daartoe zelfs opzettelijk een keer
derwaarts, doch heten 't werk verder, door gemis vooral van gereede penningen, in
den aanvang reeds steken I Wel werd er een keten over de rivier gespannen, doch geen
branders zelfs uitgerust, noch de oorlogschepen althans wat hooger op gelegerd, zoo-
dat zij zoo goed als onverdedigd bij Rochester en Chattam bleven liggen , en men
eerst aan 't toerusten der noodige branders ging, toen het daarvoor reeds te laat was.
Met het meeste beleid had de Raadpensionaris zijn doeltreffend opzet tot het laatst
geheim gehouden, en 't slechts aan zijn broeder Gornelis, aan De Ruyter, en enkele
vertrouwde ^vrienden kenbaar gemaakt. Zelf eerst van zins, den tocht, evenals den
' Aid. bi. 524.
2 Zie bü De Jonge, t. pl. bl. 523, aant. ,
3 «Tlie Dutch", schrijft Pepys in zijn Oiaty, «are known to be abroad witli eigMy sail of sMps ot
war/and twenty firesliips, wliile we have not one ship at sea to do them any hurt with. but are
Galling in all we can, while our embassadors are treating at Breda, and the Dutch look upon them
aa come to beg peace and use them accordingly; and all this through the negligenee of our Prince,
who had power if he would, to master all these with the money and men that he has had the
eommand of". {Qhandos' ed., ρ. 394).
>
DES VADERLANDS. 805
vorigen, als gevolmachtigde der Staten, mee te maken, had hij, door de gevaarlijke
plannen der Franschen, die zijn tegenwoordigheid te. land van meer dienst dan ter
zee deden zijn, van dat voornemen afgezien en de keus der Staten van Holland,
den Mei, op zijn broeder, den dordtschen burgemeester en ruwaard van Putten,
oud-lid der Admiraliteit van de Maas, doen vestigen, zoodra overeenkomstig zijn ver-
langen bepaald was, dat op nieuw een drietal leden door de Staten ter leiding van
de onderneming zouden afgevaardigd worden. Beide andere, door Zeeland en Friesland
te benoemen, bleven ook thans weder uit. Ook de smaldeelen van beide die gewes-
ten lieten zich nog wachten, en dat van 't eerste bleef zelfs geheel achterwege, daar
de kas der Staten uitgeput en er geen scheepsbemanning te vinden was. Het friesche,
onder den nieuwen luitenant-Admiraal Hans Willem van Aylva, die eerst als Kolo-
nel te land gediend had, voegde zich later, ten getale van tien oorlogsbodems, één
adviesjacht, één brander, en drie galjoten, met nog enkele hollandsche schepen, by
de reeds in de engelsohe wateren werkzame hollandsche vloot, die daardoor tot een
goede zestig oorlogschepen en een veertig branders, galjoten, en ander klein vaartuig
aangroeide. Ten getale van 51 groote schepen, drie fregatten, zes adviesjachten, 14
branders, en verscheiden galjoten —ruim 80 dus in't geheel— was zij den Juny
uit Texel onder zeil gegaan, van waar zij door Johan De Witt uitgeleid, en tevens
aan haar opperbevelhebber en den gemachtigde der Stalen de lastbrief ter hand ge-
steld werd, die haar nadere bestemming inhield. Dienovereenkomstig moest men, na
eerst aan den mond der Maas het op haar in te schepen krijgsvolk en de verschillende
voor haar tocht benoodigde werktuigen opgenomen, en zoo mogelijk het zeeuwsche
smaldeel ingewacht te hebben, «zonder verwijl naar de engelsche kust oversteken,
daar, onder Gods toelating, de rivier van Londen inzeilen, en die van Chattam of
Rochester — de Medway — met gewapend klein vaartuig, branders, en zooveel oor-
logschepen, als doenlijk, oploopen, om daar, onder Gods genade en zegen, te ver-
overen of verwonden, en levens ook te verbranden of onbruikbaar te maken de
koninklijke magazijnen, levens- en krijgsbehoeften, die daar werden aangetroflen. Ook
zQuden verder het krygsvolk, de zeesoldaten, en een zeker aantal matrozen ontscheept
worden, om er de sterkten en blokhuizen te bemachtigen, terwijl de verdere byzon-
derheden, naar omstandigheden, aan den gevolmachtigde der Staten, in overleg met
den vlootvoogd en de overige hoofden, werden overgelaten». Om het belangrijke werk
te beter te volvoeren, waren, buiten enkele hollandsche met de britsche rivieren bekende
loolsen, ook een paar engelsche aangeworven, die daarbij uitnemend dienst deden
' Hü had daar zeker Estrades raad niet voor noodig gehad, hem bö een vroegere gelegenheid,
welmeenend gegeven {Brieven en Keg. IV. bl. 679; verg. Lionne's schrijven, ald. bl. 658).
' Zie het aangetcekende bü De Jonge t. pi IL bl. 170, aant.
806 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Na een dag of wat langs de hollandscbe kust geloopen, het toegezegde volk en
- verdere zaken aan de Maas ingenomen, doch te vergeefs de zeeuwscbe schepen ver-
beid te hebben, wendde men den 14^" den steven naar Engeland, werd den volgen-
den nacht door een hevigen storm overvallen, die eenige stoornis te weeg bracht,
doch niet belette, dat men in don avond van den 17«", voor den mond van den
Teems, in 't Koningsdiep hel anker wierp, en daar nu de nadere maatregelen bera-
men kon. Men bepaalde dus, met een smaldeel van 17 oorlogschepen — twee van
60, zes van 50, vier van ruim 40, en vijf van ί3·2 tol 36 stukken, vijf adviesjachten
en de noodige branders en galjoten, eerst de Theems en daarna de Medway in Ie
stevenen, om er de opgedragen krijgslaak te volvoeren. Aan Van Ghenl werd het
opperbevel loevertrouwd, en onder hem de Vice-Admiraal De Liefde en de Schout-
bil nacht Vlug mei het hoofdbeleid belast. Van Ghenl ging daartoe van zijn zwaren
oorlogsbodem, van 84 stukken, op de slechts 50 voerende Agai/m van Kapitein Vol-
lenhoven over, en ook de gevolmachligde der Stalen verliet De Ruyier's admiraal-
schip voor dit, dat nu de admiraalsvlag hijschte, 's Morgens vier uur van den
ging Van Ghent's smaldeel onder zeil, laveerde eerst het Koningsdiep op, en maakte
daarna van een voordeehgen Zuidoostenwind gebruik, om den tocht voort Ie zeilen,
ler^^ijl De Kuylcr-zelf, met de verdere vloot, tol de Ooslzy der Middelgronden opzeilde
en daar voorloopig het anker vallen liet.
Den 20·^·' nog met lien schej)en en twee branders door den vioolvoogd versterkt,
zakle Van Ghcnt tegen den middag bij ebbend N^ater den Theems tot voor de Med-
way af, cn gaf daar aan de scheepsvoogden .lohan van Eïrakel, Pieler Magnussen, en
Eland Dubois in last, de ste.kle van Sheerness op Sheppey te vermeesteren. De troe-
pen werden, onder bescherming van hel gcschul, onischeept, en slapten onder hun
Kolonel Thomas ■ Dolman aan wal. Na zich anderhalfuur verweerd te hebben ver-
liet de vijand de sterkte, de wakkere matroos Cornelis Gerritsz Vos bekbm vaardig
den wal, haalde de engelsche ^lag omlaag, en plantte de hollandsche in de plaats.
De sterkte-zelf werd daarop doorzocht, de aanzienlijke voorraad ron.lhout, die men er
aantrof, deels ingescheept, deels verbrand en met de magazynen vernield, en de wallen
geslecht, daar men er, na rijp beraad, geen voordeel in zag, haar Ie blijven bezeilen.
In Londen was ihans goede raad duur; toen er, den 20-, de eerste jobsmaar
van 'l inzeilen der nederlandsche schepen k^^am, cn vóór men nog iels van 't ver-
der gebeurde wist, zocht men in der ijl wat branders in gereedheid te brengen. De
Hertog van York stelde zich onmiddellijk in de weer, Monk snelde met een stoel van
beeren naar Gravesend, ^^aar al ^.al met hel beheer der zeezaken in betrekking stond,
zich'tevens al aanstonds vinden het, en men, tot vermeerdering van schrik, nu dui-
delijk 'l beschieten van Sheerness reeds hoorde. Thans riep men Ie laat over de nood-
zakelijkheid, om alles in 's Konings dienst allijd goed Ic regelen, en zag, bij t vo e
οΛίί-
|i
Γ" f
Α
DES VADERLANDS. 807
Itusefj hoe veel daar aan haperde, met angst de dingen, die komen zonden, te ge-
moet. Reeds begonnen de heden aan 't bergen van goed en hjf te denken, en waar
een goed heenkomen te zoeken
Toen 't bericht van Sheerness' vermeestering kwam, vreesde men onmiddellyk voor
Chattam, en vestigde zyn eenige hoop op de keten, die daar vóór een dag of wat
over de rivier, op verschillende voor anker liggende blokken, gespannen was en
aan weêrszyden op versterkte palen bevestigd. Voor de nederlandsche schepen leidde
thans de weg derwaarts, om hun verder plan te volvoeren. In de nabijheid lag 't
slot üpnor, en vóór de keten had men nog twee schepen en vijf branders laten zin-
ken, terwyl het van Sheerness in der yl gevluchte fregat, de JJnity ^ daar tevens voor
anker lag. Aan de andere zij van den keten lagen drie groote oorlogschepen, de
Carolus Quintus^ de Matthias^ en wat verder op de Monniouth. Nog bij tijds wilde
men het weidsche Admiraalschip, de Royal Charles, door 't hooger op te brengen,
tegen alle schade waarborgen, doch k\Yara daarvoor in de verwarring van 't oogen-
blik sloepen te kort, en moest het dus evenzeer aan zijn lot overlaten als het in de
Mary herdoopte, op de Repubhek veroverde Slot Honingen, dat men, tot stremming
van den waterweg, bij de andere had willen laten zinken, doch dal ongelukkig op
't drooge geraakt was, en daar nu zyn ouden bezitters weer in handen viel. Den
hadden dezen, 's morgens zeven uur, bij een frissehen noordoostenwind en een hun
gunstigen springvloed, het anker van voor Sheerness gelicht, en liepen nu de Medway
op. Door den bochtigen loop der rivier moest men — naar de uitdrukking van den
fiscaal der vloot, Otto de Vooght, die op de Agatha den tocht meê maakte ^ ■— haast
«het halve compas omzeilen, om nabij Chattam te komen. Op veel plaatsen was zij
daarby niet veel breeder dan de rotterdamsche Schie, zoodat slechts de lichtste fregat-
ten — tot 17 in getal—- er bruikbaar waren». Daar, waar de gezonken schepen lagen,
" Zie Pepys Diary op Vis en ^"/20 Juny: "I find an order for tho gettiiig some flreships presently
to anuoy the Dutch who are in the liinga chanuel. — Up, and news brought us that tho Dutch
are come as high as the Nore; and more pressing orders for fireahips.... ïhe duke of York gone
this luoriiing betimes to send away some men down to Chatham--,. It is an admirablo thing to
eonsider how necessary it is in a State to keep the kings service always in a good posture and crodit.
Down to Gravesend, where I find the Duke of Alberaarle just come wjth a great raany idle lords and
gentlemen... but the Dutch are fallen as low aa Sheerness and we do plainly at this time hear the
guns play", enz.
® Naar de beschrijving iu 't Journael van De Voogt (zie lager): "groote blokken houts met ankers
in den grond vastgemaakt, en daaraan kettingen die omtrent drie of vier voet in 't water gezonken
lagen." Verg. ook Pepys' Diary p. 411, waar hu beschreven wordt als "borne upon tho soveral stages
acrosa the river."
^ Journael, gehouien by de Reer Ottode Foö^i, enz. ïot Delft, gedr. by Gerrit de Jager, «««ο 1667.
-ocr page 815-808 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Μ'·
was «het gat» voor den doortocht «niet wijder dan de haagsche vaart», en had dus
ook de Mar^ daar, in plaats van te stranden, haar dienst gedaan, ware de onder-
neming welhcht verijdeld. Kapitein Van Brakel neemt op zich, met zijn 40 lichte
stukken voerend schip. De Vrede, den weg te banen en de Onity te vermeesteren;
van twee branders gevolgd, zeilt hij recht op het schip aan, geeft het de laag van
voren, en klampt Jiet aan boord, met het gelukkig gevolg, dat hy 't in luttel tijds
verovert. Een der hem volgende branders, de Sumnna, zeilt toen op den keten af, maar
wordt terug gestooten; de tweede, Pro F atria ^ onder Jan Daniëlsz van de Rijn,
bonst er met kracht tegen aan, en doet hem stuk springen, om nu onmiddellyk den
Matthias in brand te zetten, en na korten tijd in de lucht te doen springen. De
overige branders en adviesjachten volgen den hun geopenden weg, sloepen en booten
worden uitgezet, en de Carolus Quintus daarop gelijkelyk in brand gestoken. De bat-
terij, aan de kust ter elfder uur nog door de Engelschen opgeworpen, wordt, na korte
tegenweer, door hen verlaten, en het daarbij gelegen magazijn door de inmiddels ge-
lande troepen verbrand. De Vice-Admiraal De Liefde, die den voortocht had, was Be
Vrede op den voet gevolgd, en roeide, na 't springen van den Matthias, met zijn
sloep op den Hoyal Charles af, doch vond dezen reeds door die van zijn Luitenant
Bartel Jacobsz en van den Kapitein Tobyas aan boord geklampt, en op de vluchtende
bemanning veroverd. Aan boord gegaan, hijscht hij er de nederlandsche vlag boven
de britsche in top. Van Ghent's Agatha komt daarop zelf ook aanzeilen, en zet den
gevolmachtigde der Staten van zijn boord op dat van den britschen verwonneling
over, van waar nu de eerste blijmare van den welvolbrachten zegetocht aan die Staten
wordt overgebriefd ^
Batavieren, uitgelaten,
Bruisen, dat het ijzer knarst,
En de keten breekt en barst
Van dit turksche r>amiaten j
Op de (Medway), naar den styi.
Van het Sparen aan den Mjl;
' «Op huyden heeft Godt-Almachtigh de wapenen van den Staet soo goedertierentlyck ghelieft te
zegenen , dat wy en allo de ingesetenen Syne Goddelyeke Majesteyt over desselft genade niet ge-
noeghsaem können dancken... alsoo aenstondts dit esploict soo ver ghebracht is, dat wy de Jioyaï
Charles ghenomen hebben, ende noch een schip genionteert met omtrent de vyftigh stucken... Sul-
lende met allen viydt ende naerstigheydt trachten, dit Conings schip ende de andere, die wy sullen
können conserveren, af te brengen, ende nae 't vaderlandt over te senden..· danckende Godt Al-
machtigh, dat Hy door Syne Goddelyeke Voorsienigheydt den hoogmoet van de Engelsche Natie
door de glorieuse Wapenen van U Hoogh Mog. soodanigh gelieft heeft te vernederen. — In de
Royal Charles, den 22 Juny 1667 , des naemiddaghs, omtrent den twee uyren, leggende op de
riviere van Chattam". C. de Witt.
■ρ
• ί ·
DES VADERLANDS. 809
gelijk het in Vondel's jubelzang luidde'; en geheel overeenkomstig de τοογ hem
en zijn land zoo blijde werkelijkheid, kon hij er, zonderde minste overdrijving, in
de aanschouwelijkste dichttaal bijvoegen:
Londen voelt zijn krachten smelten
Staat nog eena in vier en gloed,
Die de koorts in de adren voedt;
Nieuw Karthago rjjdt op stelten;
want niet anders was de indruk, door 't gebeurde, in de engelsche hoofdstad en de
gemoederen zijner ingezetenen van hooger en lager rang gemaakt.
Slecht nieuws hoorde men dien eigen dag bij den Commissaris voor de zeezaken,
Goventry, die zelf afwezig was, maar wiens klerk aan wie 't hooren woü meêdeelde,
hoe «de Hollanders de ketting te Chattam gebroken hadden, 't geen het hart deed
bloeden». Slecht nieuws te ^Vhitehall, als men er zich nader vergewissen ging, en
er «niemand aantrof, die er niet uitzag alsof hij schreide». Slecht nieuws ook, al wat
men thuis te geven en'te hooren had, en waarvan de harten dreigden te bersten;
't was maar al te waar toch, dat de ketting stuk, en de schepen, en vooral de
Royal Charles, verbrand waren; en men wist niet wat er nog van komen kon, en of
't gansche rijk niet om koud was. God mocht weten, in welke verwarring men nog
geraken mocht, 's Morgens vroeg, te vier uur, waren de Koning en de Hertog van York
al in de weer, om 't zinken van schepen hooger op te gelasten, dat de vijand toch
maar niet verder kwam. Alom heerschte in de stad de grootste verslagenheid, en hier en
daar geroep en geweeklaag, dat men verkocht en verraden was door de Papisten en
anderen van 's Konings omgeving. Men beschouwde zich als verloren, en haastte zich
goed en gezin in veiligheid te brengen. Te Wapping liepen de vrouwen der zeelui
rond , krijtende, dat er dat van kwam, als men haar mans geen betaling gaf, en 't
werk moest laten doen door hen, die 't niet verstonden. De verbijstering, waarin allen
verkeerden, was alleen met den toestand der brandende stad te vergelijken, toen
niemand wist, waar zich te keeren of te wenden, en alles slechts scheen meê te
werken, om 't kwaad te verergeren, gelijk hier de springvloed en Noordoostewind,
om den vijand de rivier op te stuwen en den ketting te doen breken ^
De Nederlanders hadden inmiddels hun zoo wakker aangevangen werk voortgezet,
nadat zich De Ruyter, op De Witt's opontbod, tot hem en Van Ghent begeven, en
men overleid had, wat verder te doen. Een drietal groote engelsche oorlogschepen
lagen toen nog ongedeerd wat hooger op de rivier, en 't zou nu hun vernieling
' Zeegevecht der vrije Nederlanden op den Teems, 1667.
® Zie Pepya' Diary van 23—24 Juny (p. 897—401).
IV« deel, le stuk. 102
'4.
810 algemeene geschiedenis
gelden. Kapitein Naeldhout kreeg in last , als Gommandeur, met de Kapiteins Dubois,
Nanningh, en Smient, drie adviesjachten, en eenige branders, 's middags van den
, met den voorvloed onder zeil te gaan, en kwam omstreeks 2 uur bij 't versterkte
slot van Upnor aan. Daar lieten ze , in spijt van het tegen hen 'gerichte vijandelijke
vuur, het anker vallen, terwijl De Wilt, De Ruyter, en Van Ghent, De Liefde en
David Vlug, in sloepen tot hen voeren, en hen tot den strijd aanvuurden. Gorn. Ja-
cobsz. van der Hoeven klampt nu met zijn brander, De Maes, den Σο^αΙ Londen aan,
die al brandende afdraait. Een tweede brander, de Frinces, van Meyndert Jentjes,
steekt evenzoo de Royal Oak aan, terwijl een derde, de Groene Braah van Amsterdam,
onder Willem Willemsen, op den Old James aanzeilt, en ook dezen in brand zet;
nog twee andere branders helpen bij 'l verniehngswerk, dat binnen één uur tijds vol-
bracht is. De drie trotsche zeegevaarten vlamden toen lichterlaaye, in 't gezicht der
Hertogen van York en Albemarle en Prins Robert van de Paltz, die 't van den wal
uit moesten aanzien \
ïe Londen was men er thans «na aan toe, zich de haren uit het hoofd te trek-
ken», schreef een Engelschman aan 's Konings moeder, bij't vermelden van 't onge-
val, waarvan hem de tijd ontbrak een omstandig verhaal te geven: «de Royal Charles,
de Mary, de VnUy, de Royal Oak, de Royal James, en de Loyal London ver-
brand of verloren; een aantal schepen in de rivier gezonken, om 'l binnenkomen te
beletten; doch 't had niet gebaat; men was er overheen geraakt, en over de ketting
ook. De kooplieden te gronde gericht, en de groote geldkantoren gesloten. Van Green-
wich en Blackwell was alles op de vlucht getogen, en te AVoolwich verkeerde men
reeds in vrees voor de komst der vijanden» I
Met beide buitgemaakte schepen, de ünity en dé Royal Charles, die «heilige
oorlogskiel», het koninklijk admiraalschip, waarop Karei XI~zelf in 1660 van Sche-
veningen was overgezeild, als prijzen, nam men daarop de terugreis naar Queensbo-
h m^··^'
Μ-·":''· '
^W,"···
lc fer.r Λ i
i ' -
' «Binnen een half iier sagh men alle drie die groote schepen in den brandt, ia|etaensien van Monck,
Prins Robert, en Duc de Jorck, en de ontelbare Edelen". {Brief vm den scheepsdominee Noach van
Francken, uit het schip De Ridderschapi gedr. tot Delff, by Corn. Maertenaz). —
Zie den brief van Jimy. uit de Staatspapieren van 't Kon. Huis onlangs uitgegeven in het
MandbooJc of London Bankers:
Madame.
I have not tyme to give a Narrative at large of our great Losse by ye Dutch in Chattam Kiver
but in breefe ye Royall Charles ye Saint Maria ye Royall Oake ye Royall Jamea ye Loyall London
and the Unity all great shipps consumed with ffyre, besides two Lesser shipps wherem weere
men who are all Lost and twelve more of or shipps suncke in the River xnouth to Prevent the Enemyes
comeing in: butt yett they gott over them and the chayne too. And didusthismischeefe. Andforc^
us on thursday Last to sincke all other our great shipps neere Chattam Docke not Leaving one above
'ί
- ™
-ir "
DES VADERLANDS. 811
rough, waar de vloot geankerd lag, aan, en van waar ze nii, onder Van Braltel's geleide,
weldra naar 't Vaderland werden overgebracht. «Nu zie 'k», als men den engelschen
Koning klagend deed uitroepen;
Nu zie 'k mijn Zeepaleis ten toon en spot vervoeren,
En brengen in triomf op Texel voor den wal;
Nu zie 'k den vyand op den ondergang vast loeren
Van Land en Vloot; — ach, dus komt Hoogmoed voor den val! —
Nu is 't met ons gedaan, nu wordt mijn naam en glorie,
En uw, 0 Engeland! weleer gevreesde macht,
In 't koninklijke schip, misbruikt tot haar victorie,
En, dat ik eertps dacht een schrik was, nu veracht;
Nu door mijn vijands volk, in schepen aangedrongen.
Zelfs in mijn eigen rjjk hun teeken is gesteld,
En mijn gewapend land hun Zeepaard heeft besprongen,
Dat door mijn eigen kruit mijn vloten zijn geveld; —
Nu Hollands donderbus ook op den Theems gehoord is,
En bulderde in het oor van mijn verbrande stad;
Nu 'k uit de vlam, in 't Vlie, van hutjens opgeheven,
En schepen wereloos ter koopvaart uitgerust
De krachten van mijn vloot en magazijn zie beven. —
t *
Die herinnering aan Terschelling werd ook uit en'gelsche pen, naar deze aanleiding,
geboekt tot meerder eer der nederlandsche wapenen, in vergelijking v?in 'l geen de
ëngelsche op het uitgeplunderde eiland hadden bedreven. «Ik vond het heel opmer-
kelijk», schreef Pepys, na zijn bezoek aan Ghattara, in zijn dagboek, «en een groote
water, but those wee hope wee shall in tyme Recover. The Marchants are undone, our great Banckers
of money have shutt up their shopps. People are ready to teare their liaires oiï their heads. Öreat
Tmportunity hath beene used att Whytehall for a ParlimS & more particulerly by Sr. George Savlll;
but nothing will prevaille; their is one great Gowne man against it, and all ye Buiships and Papiste,
and all those who have Cosened andCheated theKing. Newes came this day to ye king: the ffrench
are come from Brest and appeare before the Isle of Wight. Some at Court give out thatt they are
freinds and not Enemyes. Wee expect the Dutch as ffar as Woollage: people are fled from Greenage
and Blackwall with their ffamilyes and Children, Weearebetrayed, Lett it Light whereit will. lam,
London June 15th 1667. Your humble Servant
John Sushworih.
' IfmJclachte van den Iritsen Tconing oen $ijn onderdaanen, enz. door Joh. Laurentius, JCtne.
-ocr page 819-νΤΛ'.
mi
812
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
eer voor de Hollanders, dat diegenen hunner die te Gillingham landden, niettegen-
staande zij in lijfsgevaar waren, en eenigen van hen sneuvelden, toch in spijt van
de wijs, waarop ze in Terschelling getergd waren, geen van de onzen doodden, noch
hun huizen plunderden, maar alleen wat Höht vervoerbare dingen meenamen, en al
de rest ongedeerd Heten, zonder één huis in brand te steken; zoodat dan ook de schip-
perlui, die ons daar brachten, verklaarden, dat onze eigen soldaten voor onze platte-
lands bewoners veel meer te vreezen zijn dan de Hollanders-zelf» Κ
Zoo groot als de verslagenheid en verbijstering over dezen zegetocht in Enge-
land, was natuurlijk het vreugdgevoel en de ongeveinsde juichtoon daarover thuis.
«Nooit grooter victorie voor Nederland!» jubelde men, en gaf van zijn erkentelijke
stemming, naar 's Lands gebruikelijke wijs, in 't uitschrijven van een algemeenen
Dankdag tegen woensdag 16 July blijk, waarbij men tevens niet vergat den «eerlijken
vrede» te gedenken, dien men door den afgebeden verderen «zegen van 's Lands wape-
nen», nu weldra ver|)eidde, om «navigacie, commercie, trafiek, neering, en hantee-
rihg alom weer als voordezen te zien floreeren» Klokgelui, geschutgebulder, en
vreugdevuren werden met die dankzeggingen en gebeden gepaard, en de AdmiraHteit
van Amsterdam droeg den schilder Willem van de Velde op, het gedenkwaardige feit
met zijn keurig penseel te vereeuwigen. Den gevolmachtigde der Staten, den opper-
vlooivoogd, en den bevelhebber van 't smaldeel werd de schriftelijke dank der alge-
meene Staten betuigd voor hun kloekheid, ijver, en wakkerheid, hun moed en waak-
zaamheid, bij 't leiden en volvoeren van den aanslag betoond. Die van Holland ver-
eerden ieder hunner een gouden drinkbeker, waarop hei glansrijk wapenfeit, in kunstig
drijfwerk was afgebeeld, «niet om te dienen tot een belooning, maar alleenlijk ίοί een
gedenkteeken in hm geslacht, en tot herinnering voorjïe nakomelingschap). Weinig
giste men toen zeker, dat dat «geslacht», een paar eeuwen later, dat «gedenkteeken»
aan een uitheemsch opkooper verschacheren, en dier «nakomehngschap» de blijde
gelegenheid verschaffen zou, er de «herinnering» van te gaan opfrisschen in het kunst-
kabinet van een rijken frankfoorder Jood! ^ Van Brakel ontving een gouden eereketen
" - i'
{■κ ,
!i' . ä
I Biary, p. 413. Er was daar in de laatste dagen proefondervindelijk van gebleken: «Mylord
Douglas'men·', toch, «who came after (the Dutch) plundered and took all away what they foiind".
® Kist, Biddagshrieven, bl. 323.
3 Zoo geschiedde het toch, vóór weinig weken, met den aan Corn. de Witt vereerden kop, die
door huweiyk van de laatste afstammelinge der De Witts met Mr. H. p.Hoog, in 't be.it van beider
kleinkinderen geraakt, op bovengenoemde wijs, door dezen te gelde werd gemaakt, omdat ze er-naar
een hunner aanverwanten 't in den deftige,! Haarlemmer zoo naïef uitdrukte - zoo "buitensporig
veel geld van konden maken; anders ware het tot dasver zoo tronw bewaarde gedenkstuk ook nu
«niet te koop" geweest. Die van Van Qhent, werd, in een oogenblik van dolzinnige verontwaardi-
ging. in 1795 of 1796, door den toenmaligen bezitter, een Sehwartzenberg, vertrapt en vermeld,
DES VADERLANDS. 813
en penning, en, met zijn bemanning, een som voor den gemaakten prijs van 12,000
gulden boven de waarde van 't schip, terwijl hem tevens het bevel over een der
zwaarste oorlogsbodems werd opgedragen. De tien branderkapiteins, die zich zoo vaardig
van hun taak gekweten hadden, kregën elk van 6 tot 4 duizend of minder guldens.
Van Ghent, De Liefde, Vlug, en Tobyas, ontvingen voor 't aandeel, aan de verovering
van den Royal Charles genomen, elk een gouden keten en gedenkpenning van meerder
of minder waarde, met de vermelding van 't feit aan de eene, en't gekroonde wapen-
schild der Republiek aan de andere zij ^
Terwijl de vloot nog in den mond van den Theems lag, waren daar eindelijk eenige
zeeuwsche schepen onder den Lt.-Admiraal Banckert zich bij komen voegen, met
welke zij riu een getal van 84 beliep. Een smaldeel daarvan, ten getale van 18, werd
nu aanstonds onder Van Ghent naar Hitland gezonden, om er de oostindische retoer-
vloot in te Avachten en die naar huis te begeleiden. Een ander smaldeel zou, onder
Evertsen, tusschen Harwich en de Hoofden, in 't kanaal kruisen; een derde, onder
Van der Zaen, zich tusschen Harwich en 't Koningsdiep houden, om den vijand zoo-
veel mogelijk afbreuk te doen, en de engelsche schepen in 't oog te houden. Cornelia
de Witt en de Ruyter bleven eerst nog wat te Queensborough op de reê, doch be-
gaven zich daarna weldra naar buiten, om den mond van den Theems in te sluiten,
en 't uit- en inloopen aller schepen te beletten. De Engelschen, door de geleden schade
geleerd, beijverden zich intusschen, batterijen langs de oevers der rivier op te werpen,
opnieuw eenige vaartuigen te laten zinken, en hun overige schepen hooger op te doen
ankeren. Daardoor mislukte de poging, op last der algemeene Staten door hun gevol-
machtigde en admiraals beproefd, nogmaals de rivier op te loopen en eenige schepen
te nemen of verbranden. Evenzeer liep ook een andere aanslag, om de sterkte van
Harwich te vermeesteren, ongunstig af. De deugdelijke staat dier sterkte, met hare
krachtige bezetting, cn de ondiepte van 't water beletten het volvoeren der onderneming,
en brachten teweeg, dat men de reeds ontscheepte landingstroepen, onverrichter zake,
weêr aan boord nemen moest.
De vloot was nu — omstreeks half July — in twee smaldeelen gesplitst, over
't eene van welke de Ruyter-zelf, over 't andere Aert van Nes hét verder bevel had.
Het eerste liep het kanaal in, verkende enkele zeehavens, en verbrandde eenige sche-
omdat hö er de gedwongen heffing niet van betalen woö; en die van De Euyter berustte tydens
't schrijven van De Jonge's OescUedenis van 't Ned. Zeewezen, II, bi) den Graaf van Goltz in den
Haag (Zie aant. 2 op bladz. 200 ald.) 't Ware te wenschen, dat deze althans — zoo hü er nog to
vinden is — het Vaderland niet verliet, hoe "buitensporig" — en zelfs voorde RaarL Ot. verleideiyk —
hoog men er buitenaf voor mocht willen betalen! —
' Welk gehaspel er trouwens over het juiste aandeel van elk in die vermeestering plaats greep,
zie in De Jonge's nagelaten aant. t. pl, bl. 201 en v.
pen, doch werd verder geen vijand gewaar, en mocht zich dus tevreden houden met
de onrust en vrees, die 'l onder de bewoners der Zuidkust van Engeland verspreidde.
Hel ander smaldeel bleef nog een veertien daag rustig voor den mond van den Teems
liggen, vóór het zich, op zijne beurt, in beweging zou stellen. In dien tusschentijd
waren echter de onderhandelingen te Breda met wat meerder spoed voortgezet, en
met een goed einde bekroond. Hoe onvcrschilhg de engelsche Koning zelf zich onder
alles betoonde, in zijn omgeving was toch de indruk van 't gebeurde niet te mis-
kennen, en in den Raad, die tijdens den inval der nederlandsche schepen gehouden
werd, had Lord Anglesey uitdrukkelijk als zijne mcening te kennen gegeven, dat hij
als doel der samenkomst het onderzoek beschouwde, wat te doen om tot vrede te
geraken, in wiens hand dat lag, en waar dat werd tegengehouden of bevorderd
Waren de zaken te Breda — als Be Witt zich aan Van Benningen beklaagde ^^ —
tot dusver nog weinig gevorderd, daar de Engelschen stijfhoofdig bleven volharden bij
hun oude eischen van vóór Maart 1664, en met name die, welke in 't 15e verdrags-
artikel van 1662 vervat waren, en schenen zij er zich zelfs weinig om te bekom-
meren , of de Franschen hun daarbij ongelijk gaven; thans ving dat aan anders te
worden, en zou de verwachting van den Raadpensionaris, dat de volbrachte zegetocht
niet slechts «tot vernedering der hoovaardige engelsche nacie», maar «vervolgens ook
tot een eerlijken, verzekerden vrede mocht dienen», niet lang meer onvervuld blijven
Toonde zich de Koning vooreerst nog weinig genegen, mildere voorwaarden toe te
geven, en bleef hij persoonlijk op zijn eerste verlangen slaan S zijn onderdanen waren
te weinig met den loop der dingen onder zyn bewind voldaan, dan dat zij hem daarm
eenvoudig naar de oogen waren blijven kijken. Niet tot zijn voordeel stelden zij ver-
gelijkingen tusschen hem en zijn voorganger, den verafschuwden. Crom well, in: welk
een kracht van dezen uitging, hoe geducht hij was, en hoe hij de naburige vorsten
voor zich deed beven; terwijl men thans een Koning had, met grooter blijken van
genegen- en welwillendheid ontvangen en ingehaald, dan ooit te voren gezien waren,
en die in zóó korten tijd alles te gronde had gericht, dat het een wonder scheen,·
hoe hij 't had aangelegd, om in zoo luttel tijds zoo veel te verliezen! ' Waren de
Nederlanders thans veeleischend, zij hadden maar al te veel reden, dat te zijn; en
hun schepen voor de Theems waren daar, om hun eischen kracht bij te zetten. Men
mocht daarom nog maar vreezen, dat, wilde men engelscherzijds nu toegeven, zij
^ Zie Pepys' Diary, p. 407.
= Brieven^ II. bl. 533, en Brieven en Neffociaeiën, V. bl. S79.
8 Aid. bl. 537.
< Pepys' Diarj,, 407, 414.
ε Aid., p. 415.
814
DES VADERLANDS. 815
tan hun kant gingen weigeren Κ Men zag het hier echter verstandiger in, en begreep
ten volle, met Van Benningen ^ dat men, van de gunstige omstandigheden gebruik
makende, den vrede meer dan ooit bevorderen moest; en dat de voordeelen, die
men, met hard op zijn stuk te blijven staan, bij 't aangaan van een vredesverdrag,
met verlies van tijd wellicht zou kunnen bedingen, niet opwogen tegen de nadeelen,die
men, door 't voortzetten van den oorlog, in de meest gewichtige belangen zou kunnen
ondergaan, vooral met de onoprechte houding en handelwijs van Frankrijk, en zgn
bedoelingen met de spaansche Nederlanden. Het gebeurde in de engelsche binnen-
wateren bracht bij de bemiddelaars al aanstonds een wending teweeg, die hun alle
oude engelsche eischen, zonder verdere praatjens, deed in den wind slaan, en Van
Beverningh kwam daardoor den 13™ July ook met voorstellen naar Den Haag, voor-
deeliger — als De Witt betuigde — dan men zonder den behaalden zege had kunnen
verwachten I Met dezelfde voorstellen was ook Coventry naar Londen vertrokken, en —
hoe weinig ze den Koning persoonlijk eerst aanstonden — ze zouden weldra ten grond-
slag gelegd worden aan het, nog geen twee weken later tot stand gekomen Vredes-
verdrag. Den 26®"^ July was de engelsche afgevaardigde weder in Breda terug, met
last en volmacht om het voorgestelde te onderschrijven. Den waren alle verdere
besprekingen afgeloopen, en namen met de wederzijdsche onderteekening en bezegeling
der aangenomen bepalingen een welkom einde. Deze stelden vast: dat voortaan zouden
ophouden en vernietigd worden alïe oneenigheden, vijandschappen, tweedrachten, en
oorlogen tusschen den Koning en de Staten-Generaal, en hun onderzaten en inwoners
zich zouden onthouden van alle weêrzijdsche roof, plundering, beschadiging, enz.; dat
alle beleedigingen, schaden en verliezen van weêrskanten, in of vóór den oorlog, uit
wat oorzaak ook, vergeten zouden worden en t'eenemaal uit de gedachten gesteld,
alsof ze nooit waren voorgevallen; en dat, om van heden af alle oorzaken van nieuwe
twist en oneenigheid af te snijden, ieder van beide partijen in eigendom en bezitting
zou mogen houden alle zulke landen, eilanden, steden, sterkten, plaatsen, en coloniën ,
als gedurende den oorlog of daarvóór, door geweld en wapenen of op eenigerlei andere
wijs aan partij ontnomen waren, en wel in dier voegen als ze op 20 Mei 1.1. bezet
en bezeten werden; dat ook alle schepen met hun toerusting en koopmanschap, en
alle roerende goederen, gedurende den oorlog of van te voren in de macht van eene
der partijen of van haar onderzaten gekomen, zonder eenige vergoeding of herstel
zouden zijn en blijven aan hun bezitters; dat ook alle aden en preteuciën, gelijk meer
bepaaldelijk ook die welke bij 't 15^ art. in 1662 waren voorbehouden, zouden zijn
816 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en blijven krachteloos, afgeschaft, en vernietigd; dat bijaldien een der beide partyen
„a 20 Mei of na den vastgestelden vrede of de onderteekening dezer .erdragsbepahn-
gen, eenige landen, eilanden, enz. kwam af te nemen, ze te goeder trouv^^ terstond
in denzelfden staat zouden worden hersteld, waarin zij te dier tijd werden bevonden;
dat echter, om alle stof van twist en geschil in zake herstel of vereffening te voor-
komen, alle zulke schepen, koopmanschap, en andere roerende goederen, die misschien
na de sluiting en openbaarmaking van dit tegenwoordig verdrag mochten geoccupeerd
worden, in het Canaal en de Noordzee binnen twaalf dagen, van 't kanaal tot Raap
St. Vincent binnen zes weken, voorbij die Raap tot de linie, zoo in den Oceaan en
de Middellandsche zee als elders, in tien weken, en dan vandaar aan de andere zij dier
Linie door de gansche wereld, binnen acht maanden, zouden zijn en blijven ten behoeve
van hen, die ze hadden geoccupeerd; dat onder die vernietiging ook zouden worden
begrepen alle brieven van schaverhaal, enz. zoo algemeene als byzondere; dat, alzoo
in verre gewesten, als Afrika en Amerika, en voornamelijk in Guinea, eenige ver-
klaringen, en derg.vande goeverneurs en officieren, uit naam van hun overheid weder-
zijds waren uitgegeven, strijdig tegen de vrijheid van koophandel en zeevaart, van gelij-
ken verdragen werd, dat zulke bescheiden in het toekomende voor nul en yan geener
waarde gehouden werden; dat de gevangenen van weêrszijden zonder rantsoen of los-
geld zouden worden ontslagen, mits betalende al hetgeen ze ter zake van mondkost
of anders mochten schuldig zijn; dat Roning en Staten, als verbonden vrienden, door
noodwendige vriendschap verknocht zouden blijven, om te beschermen de rechten en
immuniteiten der weêrzijdsche onderdanen tegen een iegelijk, die zou onderstaan, den
vrede van een van beide Staten te land of ter zee te versloren: dat geen van beulen
iets zou doen ondernemen tegen den ander, in eenige plaatsen of land, zee, havenen,
districten, baayen, en versehe wateren, enz.; dat noch de Roning, noch de Repu-
bliek, noch iemand hunner onderdanen, ingezetenen, of anderen, in hun gebied zich
onthoudende, des anderen rebellen met eenigen bijstand, raad,'of gunst stijven ο
helpen zou; dat ze elkander oprechtelijk en getrouw tegen de rebellen van den een
of den ander zouden te hulp komen, zooals 't de nood zou vereischen, met volk en
schepen; dat noch Roning, noch Staten of hun onderzaten, enz. in hun gebied zouden
■ ontvangen die rebel of voortvluchtig van den-een of ander zouden zijn of verklaard
worden; dat men, bij 't ontvangen van kennisgeving daaromtrent, gehouden zou zijn
zulken rebellen binnen 28 dagen te gelasten en bevelen, om te vertrekken; dat
geen rebel van den britschen Roning zou mogen ontvangen worden in eenige kastee.en,
steden, vlekken, enz. binnen de heerschappij en 't gebied der Vereenigde Provinciën;
en van gelijken geen rebeL der Staten binnen de rijken of heerschappijen van gemelden
Roning; dat Roning en Staten en hun onderzaten, enz. zouden verbonden ^
in alle zaken heusch en vriendelijk te bejegenen, en wederzijds handel drijven en
'Γ-ν -
DES VADERLANDS.
817
ÜB
inkoopen doen; dat de schepen en vaartuigen der Vereenigde Provinciën, zoo van
oorlog, en om de macht van den vyand af te weren, uitgerust, als andere, die
eenig schip van oorlog van den gedachten Koning in de britlannische zeeën kwa-
men te ontmoeten, de vlag van de top van den mast zouden strijken en 't marszeil
laten vallen, in voegen als ooit in vorige tijden gebruikelijk was geweest; dat, tot
meerder vrijheid van handel en scheepvaart, Koning noch Staten in hun havens, steden,
en plaatsen zouden ontvangen of gédoogen, dat iemand van hun onderdanen ontving
piraten of roovers, of hun verblijf, hulp of voorraad verleende, maar zich integendeel
benaarstigde ze te doen vangen en straffen; dat het aan geen der onderdanen en
onderzaten van Koning en Provinciën, enz. zou toegelaten worden, onder eenig voor-
wendsel of schijn iets vijandelijks of gewelddadigs tegen elkander te plegen; dat, wan-
neer Koning of Staten-generaal eenig verbond, vriendschap, of verbindtenis met iemand,
't zij Koningen, Republieken, Prinsen, of Staten zouden aangaan, zij elkander met hun
weêrzijdsche heerschappy daar mede in zouden begrypen, ingeval zij daarin begrepen
wilden wezen; dat, zoo gedurende dit verbond, by iemand der onderzaten, of bij de
inwoners van de eene of de andere zijde, tegen dit verbond of een lid daarvan iets
werd gedaan of ondernomen, ter zee of te land , enz. daarom dat verbond niet ver-
broken zou zijn, maar in zijn kracht en geheel blijven, en alleen zij gestraft worden,
die legen dat verbond hadden misdaan; dat alle onderdanen van gemelden Koning,
vrij, zeker, en veilig in en door de Vereenigde Provinciën, en ieder gebied van dien
in Europa, zouden mogen reizen, hunnen koophandel in alle plaatsen drijvende, als
mede hun handelaars, factoors, of dienaars, gewapend of ongewapend — doch de
eerste niet meer dan 40 teffens — zoowel zonder als met hun goederen on koopman-
schap; en dat ook de onderdanen en inwoners der Vereenigde Provinciën denzelf-
den vrijdom in heel het europeesch gebied van den Koning zouden genieten, mits
zich in dien koophandel ieder wederzijds hield naar de wetten en bepalingen van
dat gebied; dat, wanneer de koopvaardijschepen van des een of des anderen onder-
danen, door storm, zeeroovers, of eenigen anderen nood, in de havens van een van
beider heerschappij liepen, zij vrij en onverlet van daar weder mochten vertrekken,
zonder eenigen tol of andere rechten te betalen; dat wederzijds kooplieden, schippers,
stuurlui, of scheepsvolk, of hun schepen, goederen, of koopmanschappen niet moch-
ten worden aangehouden of met arrest bezwaard, in des anderen landen, havens,
reeden, of stroomen, uit kracht van eenig algemeen of byzonder bevel, hetzy ten
oorlog of eenig ander gebruik, ten ware de hoogste nood het vereischte, en behoorlijke
vergoeding daarvoor werd gedaan; behoudens nochtans dat niet te kort werd gedaan
aan de aanhouding en arresten, naar rechten en wellen van een of ander gebied
rechtmatig en ordelijk geschied; dat wederzijdsche kooplieden, enz. tot bescherming
van zich en hun goederen, alle soorten van wapenen mochten dragen en gebruiken,
IVe.deel, Ie stuk. 103
818 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ΐρίΡρΡΡΡνΜΡΡ"·^^^
maar, in hunne herbergen aangekomen, ieder hun geweer moesten afleggen, ten tijde
toe, dat ze zich weder scheep zouden moeien begeven; dal wederzijds convooi- en
oorlogschepen in zee eenig koopvaardijschip of schepen, den anderen toebchoorende,
die denzelfden koers mochten houden of dezelfde reis doen, ontmoetende of onderhalende,
zoolang ze dat deden, hen zouden moeten convoyeeren en beschermen tegen allen en
een ieder, die hen met geweld mocht aantasten; dat, als eenig schip of schepen,
onderdanen of inwoners van de eene of de andere zijde of eenig onzijdige toekomende,
in des een of anderen havens genomen werden bij derden, die niet van de onderdanen
of ingezetenen van den een of den ander waren, zij , uit wier haven of gebied die
schepen waren genomen, gehouden waren, met de andere partij samen te bevorderen,
dat die werden vervolgd en hernomen en hun eigenaars weder ter hand gesteld; dat
de zoogenoemde cherchers en andere dergelijke officieren van weêrszij zich zouden
hebben te regelen naar luid der wetten van ieders gebied; dat, als bij een van beide
heerschappijen of haar onderdanen enz. dien der andere eenige schade was aangedaan,
of tegen de bepalingen van dit verbond of de gemeene rechten, nochtans geen brieven
van schaverhaal, enz. verleend zouden worden vóór het recht volgens de gewone wetten
onderzocht was; doch dat, als dat recht werd geweigerd of lang vertogen, Koning
en Staten of hun gemachtigden openbaar recht zouden zoeken, om alle zulke ver-
schillen in der minne, of bij gewoon rechtsbeloop af te doen; voor zoover de zaak
evenwel nog langer mocht worden uitgesteld, en geen recht noch voldoening gegeven
binnen de drie maanden, nadat zulk een openbaar verzoek zou zijn gedaan, eindelijk
zulke brieven mochten verleend worden; dat, of t' eenigen tijde kwame te gebeuren—
wat God genadiglijk verhoeden mocht! — dat de reeds vereffende geschillen tusschen
Koning en Staten weder opkwamen en tot een openlijken oorlog uitbarsten, de sche-
pen, koopmanschappen, en allerhande roerende goederen van de eene of andere zijde,
die in havens en gebied der tegenpartij wederzijd s bevonden werden, geensins verbeurd
verklaard of geïncommodeerd zouden worden;.maar dat aan wederzijdsche onderdanen
en inwoners de tijd van volle zes maand en vergund zou worden, binnen welke die
goederen te vervoeren werwaarts zij wilden; dat zij, die byzondere brieven of com-
missiën van een van beide zijden hadden verkregen, voor den rechter voldoenden
waarborg zouden stellen door zulke personen als daarvoor volstonden, en geen deelheb-
bers in 't schip waren, dat ze geen sclm of ongelijk aan weêrszijdsche onderdanen of
inwoners zouden doen; dat dien onderdanen of inwoners in elkanders havens de toegang
en 't verblijf zou vrjgstaan, niet alleen met hun koopvaardij- en vrachtschepen, maar
ook met die van oorlog, zóó nochtans dat ze 't getal van acht oorlogschepen niet te
boven gingen, en niet langer dan tot herstel der scl^epen, inkoopt van levensmiddelen,
en andere benoodigdheden vereischt zou zijn; terwijl een grooter getal met mocht
binnenloopen zonder voorafgaand verlof van hen, dien de voorzeide havens toekwamen ,
DES VADERLANDS. 819
ÜPI
.............
tenzij zc door storm of eenig geweld of nooddwang daartoe genoopt waren, om zee-
gevaar te ontgaan; zoo dit gebeurde, zouden zij den plaatselijken Goeverneur of der
opperste Overheid de oorzaak van hun komst aanstonds bekend maken, en niet langer
blijven dan hun door dezen vergund zou worden, noch ook in die havens niets vijan-
delijks of nadeeligs ondernemen; dat beide partijen dit verdrag waarlijk en vastelijk
zouden nakomen en ten uitvoerleggen, en zorgen dat het bij haar onderzaten en inwo-
ners nagekomen werd; dat tot meerder verzekering en vastigheid, HH. Staten-Gen.
zich verbonden, dat alle en een ieder, die öf zij óf de Staten der provinciën ten
eeniger tijde zouden maken of stellen tot Kapitein-Gen., Goeverneur of Stadhouder,
Veldoverste of Admiraal, gehouden zouden zijn, dit verdrag en zijn bepalingen met
eede te bevestigen, en heiliglijk en onder eede te beloven, zooveel in hun zou zijn,
alles nauwgezet te zullen nakomen, en, voor zooveel hun aanging, ten uitvoer leggen ,
en zorgen, dat het bij anderen nagekomen en uitgevoerd werd; dat onder dit verdrag
begrepen zouden worden al die vóór de uitwisseHng der bekrachtigingen of binnen
zes maanden daarna van de eene of andere zij met gemeene bewilliging werden ge-
noemd; dat ondertusschen, terwijl de zich verdragende partijen dankbaar erkenden de
oprechte diensten en onvermoeiden ijver, met welke de doorluchtigste Koning van
Zweden dit heilzaam werk van bevrediging, onder Gods genadige hulp, tot een
gewenscht einde had gebracht, met gemeene bewilliging dier partijen was vastgesteld
en verdragen, dat Z. K. Maj. met al zijn rijken, heerschappijen , provinciën, en rechten
in dit verdrag besloten zou zijn; dat eindelijk dit verdrag bij Koning en Staten, door
wederzijdsche open brieven met hun groot zegel bekrachtigd, en binnen vier naast-
volgende weken, of eerder zoo doenlijk, zou worden geconfirmeerd en geratificeerd, en
de Avederzijdsche instrumenten binnen dien tijd te Breda uitgewisseld, om" dan terstond
na die uitwisseling, op de wijze en plaats als gewoonlijk was, openlyk afgekondigd
te worden. —· In een afzonderlijk artikel werd voorts nog bepaald, dat, indien bij
geval eenige tapijten, behangseien, schilderijen, huisraad , juweelen, kleinoodiën, bag-
gen, kostelijke gesteenten, of eenige andere roerende goederen, toebehoorende den
Koning van Groot-Brittanje, bij de Staten of iemand van hun onderzaten nu waren
of in de toekomst gevonden mochten worden, die Staten beloofden, de bezitters daarvan
op geenerlei wijs te zullen beschermen, en hun best te zullen doen, om zooveel doenlijk,
de plano en sukmarie te doen procedeeren, ten einde ze den Koning terug te doen
erlangen; dat ook, zoo eenige personen schuldig zgnde aan den moord van Koning
Karei I, en Avettig over die misdaad beschuldigd, verwezen, of verwonnen, in het ge-
Ijied der Staten zgn of na dezen daar komen mochten, zg, «oo haast zij of eenige hun-
ner officieren daarvan kennis kregen of 't aangediend was, gevangen, in bewaring
gesteld, en gebonden.in Engeland overgezonden zouden worden of geleverd in handen
hen, die de Koning zou gesteld hebben, om hen te bewaren en naar Engeland
820 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
! ^ϋί.· i-'i'.,
tT^^nderTgeli^ 't geen op den 4- Sept. 1662 te Whitehali besloten
^as. — Wat handel en scheepvaart betrof werd nog meer uitvoerig bepaald, dat «al
zulke edicten en plakaten, die de eene partij, ter zake van den oorlog, tot nadeel der
andere tegen de vrijheid van beiden had laten uitgaan, van weêrszij zouden worden
afgeschaft; dat tot toelichting van het plakaat, van de zij van Groot-Brittanje in
1660 uitgevaardigd, en waardoor aan vreemdelingen werd verboden eenige andere
waren binnen Engeland te voören, dan welke in ieders land wiesen of door handwerk
werden gemaakt, den HH. Staten en hun onderdanen geoorloofd zou zijn, met hun
schepen in Engeland te brengen alle gewassen, vruchten, en manufacturen van Neder-
en Hoog-Duitschland, die doorgaans het geleidelijkst, en als meest gebruikelijk was,
door het gebied der Vereenigde Nederlanden te land of langs de rivieren werden ver-
voerd naar de zeehavens, om van daar over zee vervoerd te worden; en dat, daar de
Koning al over lang had aangehouden, dat de waren en koophandel van weêrszij op
een vaste en bekwame orde en regel mochten worden gebracht, en de Staten altoos
hadden getracht dat door zekere en altoosdurende reglementen te doen bepalen, en ^
nochtans deze zaak van zwaren en langdurigen arbeid scheen te zijn, wederzijds was |
goedgevonden dit tot bekwamer gelegenheid uit te stellen; in dier voege nochtans dat
metten eersten na den besloten vrede van weêrszij commissarissen daartoe bij elkaar
zouden komen; doch dat bij voorraad verdragen en vastgesteld was, dat het verdrag van
scheepvaart en handel, in 1602 door de Staten-Generaal met den allerkristelijksten
Koning getroffen, van 't 26" tot het 42« artikel tot regel en richtsnoer zou strekken,
om een wijdloopiger handelsverdrag ter zee tusschen beide partijen te voltrekken ^
Vóór de bekrachtiging en uitwisseling der stukken had kunnen plaats grijpen, had
het voor de Theems geankerde smaldeel den vijand nog een laatsten slag zoeken toe
te brengen, en was daarin niet ongelukkig geslaagd. Twee dagen na de beëindiging
der onderhandelingen, den 2- Augustus, was de wakkere vlootvoogd, die er 't bevel
over voerde, op nieuws de rivier ingezeild, om den engelschen Vice-Admiraal Spragg,
die met een vijftal fregatten en 17 branders voor de zoogenoemde Hope lag, te besto-
ken, en zond nu daartoe vijf zijner oorlogschepen en twaalf branders onder Meppel
af, terwijl hij-zelf zich met een sloep naar die branders begaf, om hun manschap aan
te'vuren. Acht der branders gingen daarop onder Kapitein Naeldhout vooruit. Op zijne
nadering zochten de Engelschen eerst de noodige tegenweer te bieden, doch kapten
weldra het anker, en liepen op Spraggs fregatten), die, vreezende in brand te ra en
zelf ook de vlucht namen. Door Naeldhout achtervolgd, werden zij
te strijden en wikkelden hem en de zijnen nu in 't hevigst gevecht, m t we ee^
viertal nederlandsche even zooveel engelsche branders vernielden, zeven andere r^c ^^^
in den grond geschoten of verbrand en door de bemanning verlaten werden, en
ι Ala Tfactaat van Marine kwam dat in Fetr. 1668 tot stand.
-ocr page 828-DES VADERLANDS. 821
fmm
daarraeê eindigde, dat de vijand afdeinsde, en door Naeldhoiit, Meppel, en Van Nes
tot onder 't geschut van Gravesend vervolgd werd. De nederlandsche schepen gingen
daarna 's avonds voor anker liggen waar de engelsche 's morgens gelegen hadden,
doch vonden zich den volgenden dag, zonder branders, niet in staat, den Engelschen
verder afbreuk te doen, en zakten naar Sheerness af, waar zes hunner zwaarste sche-
pen onder Doedes gebleven waren, om den vijand de vaart uit de Medway af te snij-
den. Daar gekomen, rangschikte Van Nes zijn smaldeel in een halve maan, om beide
rivieren gesloten te houden, afwachtende wat de omstandigheden hem verder te doen
zouden geven, 's Morgens van den tweeden dag daarna, den 5®1^ der maand, kwamen
toen een twintig zeilen — vigf koningsfregatten, 14 branders, en 2 galjoten — met
een stijve koelte, voor wind en tij, onder den Schout-bij-nacht Jordan, van Harwich
uit aanzetten. Twee der branders naderden den vooraanUggenden Naeldhout, die ech-
ter onmiddellijk zwenkte en beide afweerde, waarop z^ den zeeuwschen Schout-bij-
nacht Matthijszen aanklampten. Ook hij, hoewel in zijn blinde steng getroffen, gierde
nog bij tyds, en deed zoo een der branders in zijn eigen vuur verleren, terwijl de
overige toen nog een poos lang tusschen Van Nes' schepen bleven indreven, en ook
hem-zelf bedreigen, doch deels in den grond geschoten, deels met het beste ge-
volg afgeweerd worden; zoodat ten slotte Jordans vyftal, alle hoop opgevende, op
den loop ging, en door de nederlandsche adviesjachten en verder klein vaartuig nage-
zet, nog twee hunner branders zagen afsnijden, waarvan de een mede in eigen vlam-
men opging, de ander zich te nauwernood in een kleine haven bergde. Spragg en
Jordan hadden 't bij hun landgenooten zwaar te verantwoorden voor de achtelooze
wys, waarop zy ieder voor zich te werk waren gegaan, terwijl Jordan zelfs zoo lut-
tel van Spraggs doen en drijven geweten had, dat hg zijn schepen ziende liggen , die
voor een deel der nederlandsche gehouden had Dezen waagden 't vervolgens, lot be-
wondering der Engelschen, onder 't oog van den vijand, met tegenwind, naar de
Middelgronden en 't Koningsdiep onder zeil te gaan, zonder de vele droogten te vree-
zen , waarop zij dreigden te stooten; wat, als de Hertog van York volmondig betuigde,
door zijn landgenooten niet ondernomen zou zijn Zoo brachten zij er uit de onver-
dachte pen hunner vyanden zelf den lof af, «in alle dingen, in beleid, moed, kracht,
kennis der engelsche wateren, en goed geluk, den Engelschen de loef af te steken,
en den oorlog hunnerzijds zegevierend te voleinden» Van Nes bleef nog eenigen tijd
» Aldaar, t. pl. = Zie Pepys' Diary, p. 433.
® Pepys, t. pl.: "Thus in all tliings, in courage, force, knowledge of cur own streams, andsuc-
cess, the Dutch have the best of ua, and do end the wav with vietory on their aide". Cornelia De
"Witt had dan ook aan zyn broeder reeds gemeld, dat men den mond van den Theems zoo nauvr-
keurig had opgenomen, gepeild, en op kaart gebracht, dat men er zoo goed meê bekend was gewor-
den, als met de vaderlandsche zeegaten. — Zie De Jonge, Qesch. van Η nederl. Zeewezen, II bl. 211.
822 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
voor den Theems liggen; terwijl zich de noordwaarts opgezeilde Van Ghent, door ge-
brek aan levensmiddelen genoopt vond, naar Holland terug te keeren. De wakkere
Kapitein Magnussen, die met eenige voorraadschepen door Van Nes naar hem uitge-
zonden was, stootte ongelukkig op een viertal engelsche oorlogschepen, tegen wier
overmacht hij zich manhaftig verweerde , doch schip en leven laten moest. De Ruyter
zwalkte nog eenige weken in 't kanaal en langs de engelsche kust om, beproefde te
vergeefs een aanslag op de sorhngsche eilanden en enkele havens, en keerde, even
als de rest der nederlandsche schepen, in October naar 't Vaderland weêr, door den
gevolmachtigde der Staten, die hem vergezeld had, reeds eenigen tijd voorafgegaan.
«Weest wellekom», riep men dezen in vervoering bij zijn weêrkomst toe,
Weest wellekom, ο groote held!
Mijn borgervoogd, op wien mijn wallen
En maagdelijke spitsen brallen
Tot daar men duizend Echo's telt: —
Weest wellekom, ο Lands beschermer,
Die ons, naast God, de Vrede bracht! ' —
m
en
men
Μρρίρίρίρρμ ι Ι.ΡΐηΐΙΡΙΙΙΙΐρ^^Μμ« .............................ι ι ΙΙΠΙ ΙΙΙΙΙ .Jllllipi^lllBliPl^^^^ J , ι ι ϋΙ μι UIILI ι ι,·)., ,ΙΜΙίΙ,.ΙΙ,·' ·. ............,,.|IIW..IIIIIN.I.III)IJU!U ^ ................ ΙΙΙΙΙ....Ι... UJ.I.UIM.II. Ιΐηηιιΐ ι JJIIPJIJ.
DES VADERLANDS. 823
-ocr page 831-824 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
weer gezond zouden gemaakt hebben», en met welke hij dus met niet weinig genot
«sommetjes» had gedronken. «Dat gaat» — als de levenslustige oude heer verder meldde —
«zóó in zijn werk: men doet wat wijn met suiker in zijn glas, de jufïer neemt-er
een slokjen uit en reikt dan 't glas aan den heer, die 't haar gaf, met een kus op
zijn mond, over; hij doet daarop 't zelfde van zyn kant, en zoo om en om, totdat
er geen droppel meer in 't glas te bespeuren is. Dat hield zoo tot laat in den nacht
aan» ^ Van den fraayen kerktoren waaide de vredevlag, en waren van boven tot den
kaatsten omloop brandende lantarens gehangen, die in hun midden het woord vax
vormden. Voor 't Stadhuis en de verschillende woningen waren wijnfonteinen aange-
bracht, die rooden en witten wyn in overvloed leverden, en waaraan de bredasche bur-
gerij zich te goed deed. Het fraaiste weder begunstigde het nachtfeest; want hoewel 't
— na langdurige droogte — over dag juist weer was gaan regenen, klaarde met
den avond de lucht geheel weer op, om eerst na den afloop van 't vuurwerk weder
te betrekken ^ In Den Haag vierde men vervolgens niet minder feest. Na zijn terug-
komst liet Estrades er, den 7®" September, een vreugdevuur ontbranden , en vereenigde
den Prins van Oranje, de gezanten, en verschillende leden der Staten aan een feest-
maal, terwijl hij voor 't volk op straat den wijn vier uur aaneen vloeyen liet. De
Witt, die thuis gebleven was, jubelde en danste voor zijn deur met het volk tot twee
uur na middernacht; en onder 't vuurwerk kwam men elkander zien, en met het
volk op 's Konings gezondheid drinken, zoodat er Estrades — als hij gul uit be-
kende — «den volgenden dag nog moê van was» 't Was — als de jeugdige Anto-
nides, in zijn Bellone aen hant, te dezer gelegenheid zong — 't was
— nu de rechte stond om vreugde te bedrijven,
De berkeraeyer schuim van 't fransche en rijnsche vocht —
De vierstellagiën nu en teerton aangestoken!
Men voerde «d'oorlog om 't oorbaarlykst Vreêbesluit» — als een ander 't uitdrukte ^ —
daar «Holland's fiere Leeuw
D'een klauw strekte uit naar Vreê, wiJl de andre, door het zwaard,
De forsche doggen poogt te korten hunnen staart,
Die de ooren te Breda voor 't Vreêgeluid toestopten; —
-ocr page 832-DES VADERLANDS. 825
Maar ofschoon snoode list voorziclit in slaap (wou) zussen
Door 't liedjen van verlang, de Leeuw zwom ondertusschea
De Theems op, noodde zich in 't wolvenhok te gast,
Sloopt Landkasteelen neêr, ontwringt den magazijnen
's Rijks zeen'wen, en den Vorst den hoog gestegen moed;
Zoo dreef rechtvaardige ernst, als 't vet, ten leste boven,
en kon men nu van blijden vrede zingen, en «hemelhoog, door penne, mond, en
handen, den roem van hen, die 't Vreêgeding behartigden», doen klinken, 't Bleek, hoe
't Vrüvolk niet slechts (had) helden om te vechten,
Maar die den krijg ook wijselijk beslechten.
«Nu», als Vondel zong
Nu een eeuwig zegeteeken Van den Zeepeis opgehaald
In de lucht aan 's Hemels streken. Heerlijker dan Memfig straalt,
Op het Hof der zeven Staten, Vaderen van 't Vaderland,
In wiens schaduw onderzaten Eusten, door de sterke hand
Van het hoog gerecht verdadigd, Dat dien Zeedraak 't hoofd verplet,
Met triomf ons begenadigt. En in 't erf der Zeevaart zet.
Laat, zoo wjjd de deining strand schaaft, D'afgrond bassen uit zyn kolk,
't Waterrecht, van God gehandhaafd, Komt, uit 's oorlogs donk're wolk,
Voor den dag met schooner glansen: —
inderdaad was men er lang niet bij achteruit gegaan. Van de scheepvaart-acte waren
nu althans de duitsche waren en vrachten uitgezonderd, en was men ook gedwongen,
Nieuw-Nederland zijn naam blijvend in dien van Nieuw-York te zien verwisselen, men
kon daarentegen Paramaribo en Essequebo voor zich behouden, en ontving in Oosl-
mdiën het tijdelijk reeds bezette Poeleroen ^ nu terug. Daarenboven waren nu voor goed
alle van vroeger dagteekenende, en nog altoos aangehouden geschilpunten ter zij gesteld.
Intusschen zouden 't met dat al wel even ijdele als vrome wenschen blyken, wat
een der gemelde vredezangers zich, in zijn opgewonden gemoedsstaat en de vreugd van
't oogenblik, ontvallen liet:
Dat 's oorlogs zwaard nu in de schee verroeste,
Dat nu de tong van Brit en Batavier
Niet smaadljjk meer op 'a andren Landaard schelde.
-ocr page 833-826 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Maar elk om strijd zijn 's naasten deugden melde;
Verteer bei haat en wraak door Liefde's vier,
Dat 't onderling verwydren der gemoedren
Verwijder door een nauwen harteband,
Die eeuwen lang onlreeTchaar blijf in stand,
Niet slechts als bondgenooten, maar als broedren! —
Besclieidener was men kerkelijker zLjds in zijn wenschen en uitdrukkingen, bij 't
uitschrijven tegen 7 September van een algemeenen Dank-, Vast-, en Bededag over-
al de Yereenigde Provinciën, «om God den Heer oodmoedelijk en vieriglijk te bid-
den, ten einde Zijn Vaderlijke goedertierenheid den gemaakte Vrede genadelijk wilde
zegenen en ten algemeenen beste van den Staat dezer Landen, en van Gods kerk
daarin, wilde laten uitvallen; voornamelijk dat Hij Zyn aanschijn afwende van de
zonde van beide de naciën, en uitdelge al hare ongerechtigheden, haar die verge-
vende naar de grootheid Zijner goedertierenheid, en haar aanneme tot een erfdeel
mitsgaders een heilig volk, opdat Zijne weldadigheid en liefde haar geduriglijk be-
houde, en haar van dage tot dage meer en meer bekrachtige in onderlinge kristelijke
liefde, hare herten vereenigende tot de vreeze Zijns naams!»
Laatste jaren en val van 't Stadhouderloos Bewind.
Een der hoofdredenen, waarom De "Witt het sluiten van den Trede bespoedigd
wenschtc, was, als hij 't onverbloemd betuigde % de zorg hem door de krijgsmarsch
van den franschen Koning gebaard, die — als Mevr, de Sevigné 't uitdrukte · — «zich
verlustigde met Vlaanderen in te nemen, gelijk de spaansche Landvoogd, Gastel-
Rodrigo, met zich uit alle steden terug te trekken, die Zijne Majesteit begeerde» \
De zaak vereischte niet minder kracht dan voorzichtigheid, en hij was niot de man,
► om 't aan een van beiden te laten ontbreken. Al aanstonds bij de eerste schreden op
spaansch-nederlandsch gebied, kwam men in de hollandsche Staten, op zijn voorgang,
overeen, door de algemeene bij dien Koning «op ronde en vertrouwde opening» te
doen aandringen, waar eigenlijk de gedachten van Z. M. zich toe bepaalden, en, zoo
ze wat «te ver uitziende» mochten blijken, met allen ernst te trachten, «ze tot meer
gematigde termen terug te brengen». Wilde Z. M, daarom verzekeren, dat hij zich
zou te Vreden houden, zoo hij bij verdrag de steden Kamerik, St. Omer, en Aire,
*en het door Spanje beheerde borgondische Vrijgraafschap verkreeg, terwijl alle verdere
spaansche Nederlanden, onder uitdrukkelijken waarborg van Keizer en Rijksvorsten,
Engeland en de Republiek, tegen alle toekomstige bezwaren zouden vrij blijven; men
zou dan van hieruit zijn best doen Spanje daarin te laten bewilligen, om zoo de
' "My dunckt de vrede met Engelandt dient verhaest, ende deze saecke vervolgens gehandeld met alle
de applicatie, omsightigheyd ende rigueur, die de grootheyd vaa deselve vereyscM". (SHeven II. bl. 519).
' Lettres (Paris; 1863) I. p. 104.
828 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
grenzen van den Staat van alle feitelijkheid en verdere geruchten van oorlog te be-
vrijden. Hoe «doenlijk» hy deze voor de veiligheid van beide Nederlanden wenschelijke
zaak achten mocht, de «gematigdheid» van Koning Lodewijk bleek zoo aanstonds niet
van dien aard, dat men haar zoo maar tot stand kon brengen, en er zich in 't eerst
maar al te weinig van «verwachten» liet ^ Ze scheen Van Benningen integendeel zelfs
«desperaat» te staan ^ Intusschen bleek Frankrijk niet geheel ongenegen, zich op zekere
voorwaarden te verstaan, wilde men die binnen een bepaalden tijd in Spanje aanne-,
men. Die voorwaarden, door Estrades kenbaar gemaakt, bleken echter wat al «te
wijd te gapen», over hoe veel zaken men anders zou meenen te mogen «heenstappen»,
om een gewaarborgden vrede te verkrijgen, en hoezeer deze «voor Spanje best en
voor de Kristenheid noodig» ware Van Benningen en De Witt brachten er te Parijs
en in Den Haag hun bezwaren tegen in, op «veel meer matigheid» van 's Konings
zij aandringende. Daartoe kon zeker de voorspoed niet leiden, waarmee zijn gewapende
uitstap over de spaansch-nederlandsche grenzen bekroond Averd, en waarvan ons
Mevr. de Sevigné den overeenkomstigen indruk reeds schetste. Na Charleroi, waren
Sint 'Wynoxbergen en Veurne in Vlaanderen, verder Ath , Doornik, Douai, Kortrijk , en
Oudenaarde reeds in fransche handen, en lag, na een vergeefscbe poging op het nog
bg tijds door Spanje verzorgde Dendermonde, het koninklijke leger thans voor Rysel,
dat het zich, weinig dagen later, 27 Aug., door de burgerij zag in handen spelen.
Het sloeg daarop eenige der stad te laat toegesnelde ontzettingstroepen onder den uit-
geweken franschen graaf de Marsin, en nam voorts den 1Sept., onder Turenne's
bevel, Aalst stormenderhand in, terwijl de Koning-zelf in triomf naar huis keerde.
De spaansche Koningin-regentes zocht, in deze benarde nederlandschc omstandigheden,
aan alle zijden hulp en steun, riep, buiten Engeland en Holland, ook de medewerking
van den te Regensburg vergaderden duitschen Rijksdag in, en vaardigde, tegen Lode-
wijks schriftelijke vertogen over het vermeend goed recht zijner gemalin, een ander
voor 't hare uit terwijl zij Frankrijk tevens uitdrukkelijk den oorlog verklaarde,
zich beklagende door zijn vredelievende verzekeringen jammerlijk bedrogen te zijn.
De Koning liel er zich daarentegen bij de Staten zijnerzijds niet weinig op voor-
staan, dat hij, bij machte — naar hij verzekerde — om, na de uiteendrijving van
Marsin's ruiterbenden, Gent en Brugge zonder slag of stoot te vermeesteren, en gansch
Zuidnederland van daar uit te onderwerpen, van zijn «onbaatzuchtige genegenheid lot
^ Brieven, t. pl. W. 523, 535. ^ Aid. bl. 531.
» Aid. M. 539. De voorwaarden-zelf zie ald. bl. 540. Zü verlangden o. a-, buiten 't genoemde,
nog Luxemburg, Doornik, Douai, Charleroi, St. Wynoxbergen, en daaraan hangende plaatsen en
landen, door de Staten dea noods gewapenderhand te verschaffen.
4 Le hoiiclier d'Hstat et de Justice, door den Graaf de L'Isola voor haar opgesteld.
-ocr page 836-DES VADERLANDS. 829
de Staten» had blijk gegeven, door zijn leger terug te trekken en zelf naar Frankrijk
te keeren. De Witt wist echter wel beter, en dat alleen gemis van het noodige voet-
voll^ om al diegroote steden te bemachtigen en bezet te houden, hem in zijn vaart
gestuit had, en 't nu bij de slechting van Aalst en Deinse deed laten \ Hy liet zich
daarom ook niet door 's Konings fraaye praatjens verschalken, en, terwijl hij natuur-
lek beleidvaardig het oor leende aan de betuiging van Z, M.'s neiging tot een «verge-
lijk op zeer redelijke voorwaarden», begreep hij tevens, dat men best zou doen, zich
tegen alle fransche veroveringszucht, door een tijdige overeenkomst met andere mogend-
heden , behoorlijk te dekken. Het best achtte men trouwens, voorloopig een wapen-
stilstand van zes of acht maanden te verkrijgen, om in dat tijdsverloop dan tot geheele
vereffening van 't geschil te komen I Lodewijks voorwaarden voor dit laatste waren
er inmiddels niet op verminderd; hij gaf der spaansche regeering thans de keuze tus-
schen den afstand van al de gevraagde landstreken of van dat, wat hij nu in Vlaan-
deren en Brabant bezet hield. Daarbij zocht hij zich goede vrienden in Duitschland
te maken, en wist zelfs den Keizer, als schoonbroeder zijner vrouw, en daardoor even-
zeer als hij, bij een niet onwaarschijnlijke toekomst, in de spaansche erfenis betrok-
ken, door zijn sluwen gezant, den Ridder de Crémonville, te betuigen, dat het veel
voordeeliger voor beiden wezen zou, zich bij een geheim verdrag nu reeds over een
toekomstige verdeeling der spaansche fanden te verstaan, dan daar later in Spanje
zelf, in Italië, in Borgondiën, en de Nederlanden, allerlei gehaspel over te zien ont-
staan. Dit verdrag kwam den 19«" January 1668 tot stand, en verzekerde den Keizer
Spanje, Milaan, Sardmië, de balearische eilanden en de Westindien, en den Koning
de spaansche Nederlanden, het Vrijgraafschap, Navarre, Napels en Sicilië, de filip-
pijnsche eilanden en de verschillende steden in Afrika. Bijna te zelfder lijd met dit
geheime verdrag, kwam echter in Den Haag een ander, naar 't verlangen van De
Witt, tot stand, waarbij Engeland en de Republiek zich tegenover den overmoed van
Koning Lodewijk, in 't belang der spaansche Nederlanden, vereenigden. Op zijn aan-
drang waren daartoe, dit najaar, de Heeren Johan Meerman en Johan Boreel naar
Engeland gezonden, en, in 't laatst van December, Sir William Temple, als onderhan-
delaar naar Holland gekomen, en werd toen luttel weken daarna, den 23®'^ January
'68, een drieledig verdrag gesloten. Bij 't eerste verbonden zich beide Staten, elkan-
der wederkeerig te verdedigen, zoo hun boden te zee of te land mocht worden over-
vallen; bij het tweede verklaarden zij het Tan hun duren plicht, om, zelf over hun
Terzoening te Breda verblijd, het in hun buurt ontstoken oorlogsvuur te blusschen,
en de tusschen de spaansche en fransche Kroon gerezen geschillen te beslechten. Zij
^ Brieven en Negociaticn, VI, bl. 119 en 4.
® Zie Do Witt's schrijven van 15 Sept. Srieven, II. bl. 566.
830 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
verplichtten zich daartoe, te trachten, om den franschen Koning tot den vrede te
bewegen, en den spaanschen daarin te doen toestemmen. Zoo Spanje zich ongenegen
toonde, zouden zij 't verplichten toe te geven, doch Frankryk, door hun pogen te ^Vre-
den gesteld, er zich van onthouden, om zelf vóór het einde van Mei de wapenen weder
in de Nederlanden te voeren. Het derde punt, dat geheim moest blijven, voorzag in 't
geval dat Frankrijk en Spanje niet mochten willen onderhandelen: de Republiek en
Engeland verbonden zich dan, hen daartoe met geweld te dwingen, tot desnoods de
pyreneesche vrede in al zijn bepalingen zou hersteld zijn. Om te meer haast bij 't
werk te zetten, werd dit verdrag ter Staten-Generaal, zonder voorafgaande overweging
in de verschillende gewesten, bekrachtigd, en daar zich vervolgens ook de zweedsche
Rijksraad^tot deelneming liet overhalen S raakte het sedert algemeen onder den naam
van Drievoudig Verbond of Triple-ÄlUancie bekend. Een dag of drie na de sluiting
gaven de Staten er den Koning kennis van, hem verklarende, dat zij, bij Spanje op
veel weêrzin gestooten zijnde, om hem de gevraagde voldoening te geven, zoo geluk-
kig geweest waren, den Koning van Engeland tot gemeenschappelijke tusschenkomst
met hen te noopen, «en zij zich verzekerd hielden, ook Zijne Majesteit hun handelwys,
als blijk van hun ijver voor zijn roem, en voor de rust der Kristenheid, zou loven».
Zijne Majesteit was daar echter verre af; en hoe voordeelig hem dit verdrag schijn-
baar luiden mocht, daar het Spanje, als vredesvoorwaarden, slechts dezelfde onvoor-
deelige kans, als bij het door hem voorgeslagen alternatief — als men 't noemde —
liet was hij in zijn koninklijk-franschen hoogmoed 'ten uiterste gebelgd over een
onderhandeling, over hem en zijn belangen, buiten hem om, door een staatjen als de
Republiek, met Engeland gehouden en voleind I Hij had dan ook die voleinding zelve
niet afgewacht, om zijne maatregelen te nemen, zich elders schadeloos te stellen voor
't geen hij zich genoodzaakt had gevonden in de spaansche Nederlanden ongedaan te
laten. Hij had daartoe door zijn Landvoogd van fransch Borgondiën, den Prins van Condé,
den verweringstoestand der Vrijgraafschap laten verkennen, en liet hem zich, bij de blijk-
» Zie daaromtrent Carlson's GescUcUe Schwedens, IV. s. 506 f. Hoe zeer geldelijke beweegi'ede-
nen, de door Spanje toegezegde subsidiën, er de hoofdzaak bij waren, zie ook ia P. de Groot's
schrijven uit Stockholm van 14 July '68 (Srieveti, II. bl. 577; verg. De Witt's schrijven aïd. bl.575).
2 Gaillardin, Hist. de Louis XIV, III. ρ. 355. Bousset, Rist. de Louvois, I. ρ. 135.
8 «Je ne trouvai" — schreef hij in een door Rousset {Rist, de Loumis., I. ρ. 517 ss) uitge-
geven Memoire — «dana mon chemin que mes bons fidèlea et anciens amis les Hollandois qui, au
lieu de s'intéresser ä ma fortanë, comme ά la base) de leur Etat, voulurent m'imposer des lois et
m'obliger ä faire la paix, et osèrent même user de menaces, en cas que je refusasse d'accepter
leur médiation. J'avoue que Imv'insolence me piqua au vif, et que je fus prés de tournor
toutes mes forces contre cette altière et ingrate nation. Mais, ayant appelé la prudenee a mon
secours, et considéré que je n'avois ni Ie nombre des troupes, ni la qualitê des alUés reqms pour
une pareille entreprise, je dissimulai".
des vaderlands. gsi
bare zwakheid daarvan, nu gereed maken, om er met het voorjaar een inval te doen en
ze voor hem te bezetten. Een dag of wat na de , sluiting der Triple-alliancie liet hy
daar door Estrades de Staten kennis van geven, onder de geveinsde betuiging, dat er
opnieuw zijn «byzondere gematigdheid» uit bleek, en hij daarom vertrouwde, zij nu
van zelf wel tot een beter dunk omtrent het algemeene welzijn en dat van hun Staat
zouden geraken. Zijn persoonlijke wrok omtrent hun vermetele veronwaarding zijner
koninklijke grootmachtigheid behield hij zich bij zich zelf voor, later te voldoen Κ
Koning Lodewijk's heertocht, zoo nabij 's Lands grenzen, en de onzekerheid der
daaruit te wachten gevolgen hadden, in den vorigen zomer, de Staten zich, buiten hun
doeltreffende zorg voor de zeezaken, ook met de krijgsinrichting te land doen bezig
houden, en toen bepaaldelijk mede de vraag weêr op den voorgrond gebracht, wien
tot legerhoofd aan Ie stellen. Verschillende gewesten neigden tot de keus van den nu
haast zeventiénjarigen Prins van Oranje, die in den vorigen winter tol lid der her-
vormde kerk was aangenomen. Holland en Utrecht daarentegen bleven de meening
voorstaan, dat daarvan in geen geval vóór zijn achttiende jaar sprake mocht zijn.
Zou men het dan moeilijk voorkomen kunnen, men zocht zich in Holland reeds nu
tegen de mogelijkheid te vrijwaren, dat hij bij die hooge krijgsbetrekking dan tevens,
op 't voetspoor van zijn voorvaders, 't stadhouderlijke ampt verkreeg. «Waar de Soe-
veiein altijd tegenwoordig is» — gelijk men 't een Delvenaar in gesprek met eefi
Briellenaar liet zeggen «daar is geen Stadhouder van nooden»; en al mocht de
ander antwoorden: «ik beken 'l gaarne met u, dat hij er eigentlijk niet van nooden
is; maar 't geen niet noodig is, kan evenwel van nut zijn», men woii ook van dat
nut niet weten, en de Raadpensionaris had daarom een ontwerpbesluit opgesteld,
waarbij bepaald werd, dat het Kapitein-genefaalschap voor altijd zou afgescheiden
blijven van hel Stadhouderschap, zoodat beide hooge ampten nimmer door een en
denzslfde konden bekleed worden. Dit besluit, eerst door de Staten overgenomen,
werd weldra eenparig door hen goedgekeurd en aanvaard, en daarop den 21·^"
July den Gemachtigden der algemeene Slaten tot de geheime zaken, uit naam van
Holland, voorgeslagen, om Prins Joan Maurils lot eersten en den oud-Generaal in zweed-
schen dienst, Paulus Wirlz, tot tweeden Veldmaarschalk aan te stellen, en voorls bij
eenstemmige overeenkomst der Provinciën te bepalen, dat wie immer lot Kapitein-
Generaal mocht gekozen worden, of onder eenig ander titel het opperbevel over 't
krijgsleger te water of te land voeren, geen Stadhouder van eenige provincie of pro-
' "Résolu de remettre la punition do cette perfldie 4 un autre temps". Aangehaald Memoire, t. pL
^ Vive Oranje of ΐ Zmnenspraak tmschen een Uitersman, een Delvenaar, en een JBrielenaar, varende
van Amsterdam na ütreoht. Gedr. tot Vryhaven., in 't eerste jaar der Hollandsche Vryhdd. 1668.
Voor Frank van Loevestein, bl. 29.
832 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Tinciën mocht zijn of blijven. De toekomstige Kapitein- of Admiraal-Generaal zou zich
tevens bij eede moéten verbinden, nimmer eenig verzoek daartegen te doen, en een
hem aangeboden of opgedragen Stadhouderschap af te slaan. De Prins van Oranje zou
zitting erlangen in de Raad van State, en, werd er een leger te velde gebracht, daar
in staatkundige hoedanigheid naar kunnen afgevaardigd worden, om, op die
grondige kennis van geldzaken en krijgsbeheer te verkrijgen, en des te bekwamer te
worden voor zulke bedieningen bij en over 't oorlogsvolk, als men naderhand wel-
licht hem zou vvillen opdragen. Zeeland verzette zich echter tegen dit voorstel, onder
betuiging, dat het den nazaat te veel aan de willekeurige bepahngen van 't heden
bond, en dat men den ouden, door de Unie van 1579 geijkten regeeringsvorm niet
moest verzaken, waarbij den Stadhouders de beslechting werd toevertrouwd der ge-
schillen tusschen de verschillende Provinciën. Het wilde voorts wel Joan Maurits be-
noemd zien, doch als tweeden Veldmaarschalk de Graven van Waldeck of van Dohna.
Gelderland wenschte den jongen Prins tot Kapitein- en Admiraal-Generaal te zien
aanstellen, op voorwaarde, dat hij eerst op zijn 18e jaar beide ampten werkelgk zou
bekleeden, en stemde verder voor Joan Maurits en Waldeck, als Veldmaarschalken;
wat de uitsluiting betrof, meende het dat men Provinciën geheel vrij moest laten.
Friesland viel het op beide punten toe. Utrecht bleef het integendeel met Holland
eens. Overijsel ried, wat later, dat men, wat die uitsluiting betrof, tot een eenstem-
mig besluit moest zien te komen; terwijl eindelijk Stad-en-Landen zich bepaaldelijk
tegen die uitsluiting of scheiding van beide hooge betrekkingen verklaarde. Holland
sloeg daarop, als gewoonlyk, zijn eigen weg weer in, en nam den 5®" Augustus een
besluit, waarbij verklaard werd: dat de Staten, na rijp beraad en overleg, by eenpa-
rige stemming van al de leden, tot ëen duurzaam gebod en eeuwige wet, tot voor-
stand der vrijheid en behoud der eenigheid en gemeene rust, bepaald hadden; 1. dat
de macht tot beschrijving in de orde van de Ridderschap en Edelen, en de benoeming
der stedelijke Overheden zou blijven aan de orde van Ridderschap en Steden, volgens
oud gebruik en voorrechten; 2. dat alle ampten en bedieningen ter vergeving staande
der Staten van Holland en Westfriesland, daaraan verblijven zouden, de krijgsampten
uitgesloten, omtrent welke zij zulke schikkingen zouden maken, als ze ten meesten
dienste van den Lande oorbaar vinden mochten; 3. dat ze nimmer zouden vergunnen,
en de zaken bij de algemeene Staten zoo helpen leiden, dat ook bij de overige Pro-
vinciën besloten werd, om nooit te bewilligen, dat hij, die immer tot Kapitein- of
Admiraal-Gen. of beiden teffens verkozen werd, of onder anderen titel het opperbevel te
land of te water erlangde, tevens Stadhouder van een of meer Provinciën was of
bleef; dat ook, wat Holland en Westfriesland op zich zelf aanging, niet alleen hij,
die dat opperbevel voeren zou, maar ook niemand anders tot Stadhouder van dat
gewest mocht aangesteld worden, en die waardigheid daarentegen te niet gedaan werd
DES VÄ^DERLANDS, 833
en bleef; terwijl Gecommitteerden Raden zou aanbevolen blijven, om spoedvereischende
zaken, in afwezigheid der Stalen-zelf; af te doen. 4. dat de Edelen en de Vroedschappen
der sleden, de leden der Staten-vergadering, en hun Raadpensionaris, bij eede moesten
beloven, bovengemelde punten heilig en oprecht te helpen handhaven. 5. dat eindelijk
bovengemeld derde punt in den lastbrief voor den Kap», en Adm.rGen. zou gevoegd,
en deze bij eede verbonden worden, daartoe nimmer een aanzoek te doen, en 't stad-
houderschap , mocht het hem onverhoopt opgedragen worden , te zullen afwijzen.
Zeeland duidde den hollandschen Slaten dit eigenmachtig besluit niet weinig euvel, en
ook elders zette 't, zoodra het in December voor goed was vastgesteld, en de eed er op
door de Statenleden, den Raadpensionaris, en de Secretarissen, gelijk vervolgens ook
door de Vroedschappen der steden was afgelegd, niet weinig kwaad bloed. Als Eeuwig Edict
raakte het weldra bij de tegenstanders der hollandsche zienswijs even berucht en ver-
afschuwd , als er zijn voorstanders — niet minder eenzijdig voorzeker — het kostbaarste
onderpand hunner en 's Lands vrijheid in zagen. De verdeeldheid der gemoederen werd
er niet weinig door vergroot, het verschil van inzichten en gevoelens door versterkt, de
vijandige verhouding en tweespalt der partijen er steeds heviger door. Terwijl de tegen-
strevers van het stadhouderloos Staatsbewind zich niet ontzagen, van lijd tot tijd reeds
openlijk uit te roepen, dat «het niet zou deugen zoolang de regeering zoo bleef, en
meester Jan de Wit niet van kant was» wisten zijn vurige voorstanders niet genoeg
te roemen van den Raadpensionaris en zijn broeder, als de beide zuilen van den Staat,
onder wier steun het dezen niet anders dan wél kon gaan. «Daar», zoo riep men o. a.,
de tegenpartij hoonende, uit:
Daar een der broederen met wijsheid 't roer bewaart,
Daar de ander 't voorst van 't schip verdedigt met den degen
Daar gaat het wel; en die hier morrende spreekt tegen,
Stap uit het schip, want hy en ia de vracht niet waard! '
of men jubelde ook den jongsten van beide broeders, met meer persoonlijke genegenheid
dan profelisch doorzicht in de toekomst zoo van hem zelf als den oudsten, tegen:
Geen leed noch ongeval kom ooit uw stam ontmoeten,
De Hemel spaar u lang ten beste van den Staat,
En gun hem 't hoog geluk van uw Heer broeders Eaad,
En trap de bittre nijd fier onder uwe voeten; — i
Zoo zien wü Nederland kloekmoedig onderschraagd.
^ Zie de aldaar bl. 27 aangehaalde woorden.
' Aemout van Overbeeke', Op de VictoryvreugJit (van Ghattam).
IVe deel, le stuk. 105
834 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Den Leeuw van nieuws gesterkt met kracht van zeven pijlen;
Een Staat ploft zelden neêr, die steunt op zulke stylen.
Schoon dat geweld en spjjt gedurig haar belaagt! ^
In verband daarmeê zocht men ook de hollandsche Edelmogenden op hun inge-
slagen weg, door de toejuiching hunner maatregelen in kerk- en staatszaken, te
stigven, en riep hen aanmoedigend uit:
Gy wachters, die nu voert den toom der vrye landen,
En door uw zorg bewaakt het recht van Hollands Staat,
Laat u dien teugel niet weêr rukken uit de handen,
Betrouwt ze aan geenen wulp; — blijft gij ons toeverlaat!
Tweemaal hebt gij gevoeld uw dienaars eerloosheden
Tweemaal heeft God u weêr verlost uit zulken druk;
Laat voor de derde reis uw Staatrecht niet vertreden,
Bewaart u zelf en ons voor zoo een bloedig luk!
Laat u van 't muitend schuim der Farizeên niet plagen,
Temt door uw wettig recht haar woeden en geraas;
Een wreevlig Papenrot en moogt gij niet verjagen,
Maar volgt het wakkre spoor van Hollands vrije Maas.
Zoo wacht uw Staat een stand en reeks van menig eeuwen,
Die glinstren zal in macht de gansche wereld door.
Noch wijken in gezag Sint Markus' Waterleeuwen,
Indien gij moedig volgt uw aangevangen spoor.
Hier le!t de welstand in van uw gebied en stroomen:
Dat gij uw recht bewaart, en 't Papendom moet toornen'.
Het beeld der veneciaansche Republiek, met den Raadpensionaris bij wyze van
Doge, bleef kennelijk steeds bij voorkeur het Staatsbeeld hunner bewonderende navol-
ging, waaraan zy zich door hun Eeuwig Edict nu zeker een geduchten stap nader
iv
» I. E. Λαη den Hd. Qestr. Heer C. de Witt, enz. — Elders heette het in gjblijken hoogdravea-
den trant: ,1
De nacht en is geen nacht als zulke sterren schijnen.
Laat anderen 't getal van veel triomfen melden,
t Of roemen over vreê, gemaakt met haars gelijk,
De Witts zijn Hollands pronk: met zulken machtig Rijk
Te maken zulk een vreê, was 't werk van zulke helden! —
Dat wij van zulk bestier maar nimmer zijn beroofd! —
Zie de versregels, aangeh. in den Holl. Mercurius voor 1667, blz. 179.
2 Wellicht van Pieter de Groot, en opgenomen in de Dubbele Victorie, enz., vertoond in een fZa-
menspraaJc van drie personen, varende vm Leiden op Haarlem·, by malkanderen gestelt door H. van
V. L. (Tot Amsterdam, 1667).
DES VADERLANDS. 835
waanden, doch om, na een viertal jaren reeds, met des te vreeselijker schok aan dien
waan ontrukt te worden. Dan zou 't — maar te laat voor de slachtoffers_blijken,
hoe onjuist de stelling en beschouwing was, waarvan zij in hun nederlandsche Staats-
bespiegelingen uitgingen: dat «uit de natuur van de gelegenheid het Stadhoudersampt
al vervallen zijnde, de bediening daarmeê uit was, en men geen Stadhouder weêr
behoefde noch behoorde in te stellen. Het ampt van Stadhouder» — schreef men '_
«wordt gegeven van een Koning of Prins, of die den Prins, vertegenwoordigen, in
zulke landen of Staten, daar de Koning of Prins zelf niet tegenwoordig is, of gedurig
niet tegenwoordig zijn kan. Zoo heeft voor dezen de Koning van Spanje, als Graaf
van Holland en hij in Spanje zijn verblijf houdende, in Holland een Stadhouder gesteld,
gelijk hij nu nog stelt in de 10 verheerde Provinciën van Nederland, te Napels een
Onderkoning, te Milaan een Goeverneur; maar in Spanje, daar de Koning zeifis,
daar heeft hij geen Stadhouder, Onderkoning, noch Goeverneur. De Staten-Generaal
hebben, door langen en kostbaren oorlog om hunne en onze vryheid, den Koning
van Spanje eindelijk zoover gebracht, dat hij deze landen heeft verklaard vrije landen
en Provinciën, waarop hij niet te zeggen of te pretendeeren had, en dat ze, elk in
den haren, Soeverein waren, en niemand onderworpen. Dit zoo zijnde, zijn de Magistraten
der steden van al die Provinciën, uit welke de Staten van den Lande gemaakt en
gesteld worden, Prinsen van den Lande, en vertegenwoordigende den Graaf of Heer
van dat Land; en zoo zijn nu de HH. Staten van Holland en Westfriesland, vergaderd
zijnde. Soevereinen van deze Provincie, die altoos in Holland tegenwoordig zijn; en
als gebeurt, dat ze niet vergaderd zijn, zoo wordt het Land bestierd van H. Ed. Gr.
Mog". Gecommitteerde Raden, die de Soevereiniteit dier HH. Staten vertegenwoordi-
gen; zoodat ieder nu wel kan zien en met handen tasten, dat men geen Stadhouder
meer van nooden heeft, dewijl de genadige en goedertieren Prins en wettige Opperheer
altijd tegenwoordig is. Da4rom alleen, en al was het anders nergens om, is het Stad-
houderschap te niet en gemortificeerd, en moet in der eeuwigheid zoo blijven. Maar» —
wierp men tegen — «de Stadhouder was toch den Landen zeer noodig en dienstig,
om te velde te trekken, om door zijn gezag en ontzag de soldaten in tucht te houden,
en den zeelieden coeragië te geven». Doch hel wederantwoord luidde: «God heeftohs
laten zien, dat wij zonder Stadhouder den oorlog wel kunnen voeren, en ze lustig
ten einde brengen; en nu kan men werkelijk genoeg zien, dat het voor Holland
onnoodig is, een Stadhouder gestadig met groote schatten te onderhouden; dat het
onnoodig is, gedurig zulk een Goeverneur in 't Land te houden, naar wiens oogen
elk moet omzien, en wiens vreeze op elk was, als ware hij meester en Soeverein.
Zonder Stadhouder hebben de Vereenigde Nederlanden, in de twee laatste jaren, meer
» Aldaar, bl. 33.
-ocr page 843-836 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en gevaarlijker oorlogen gevoerd, en zgn die met grooter en meerder eer en glorie
victorieus ten einde gekomen, als men ooit in de regeering der Stadhouders gedaan
heeft. Wie zal vergeten dezen laatsten te water, met den pericaleuzen te land, door
den Bisschop van Munstêr aangedaan? Wie staat niet verwonderd, hoe haastelijk dat
gruwelijk onweder en zwaar gedreigde storm zoo schielijk door den wijzen raad der
Hooge Overheid, en meest van dien grooten Raadsman De Witt, was ter neder geleid
en gestild? — Nu kan elk ook zien, dat wij geen Veldoverste in gestadigen dienst
van doen hebben, nu wij zien, dat een Burgemeester van de eerste stad, ja eeni^e
Burgemeester van die stad, van zijn burgemeesterlijken stoel aftreedt, en stapt op
des vijands bodem, van zijnen gemakkelijken en zekeren zetel op den gevaarlijken
stoel des oorlogs, in de landen en onder de oogen der vreeselijke vijanden, en in 't gezicht
van haar Koning! Wie heeft ooit heerlijker, kloekmoediger, en beter beleiden aanslag
gezien, waardoor ook de engelsche Koning, in zijne hovaardij en opgeblazenheid, door
het wonderlijk beleid van dezen grooten Burgemeester en zijne bij hem hebbende zee-
lieden, ganschelijk ter neder is gesmeten en ten gronde doen zinken, zoodat ze ge-
dwongen waren zelf zich tot den vrede te haasten».
Bij deze zelf begoochelende bescliouwingswijs, die zich ten slotte zoo deerlijk bedro-
gen zou vinden, liet zich de ijver verklaren, waarmeê de hollandsche Staten hun
«eeuwig edict» ook den anderen provinciën zochten op te dringen, en waardoor 't hun
in January '68 gelukte, drie er van — Gelderland, Utrecht, en Overijsel — althans
tot hun voorstel over te halen, om den Prins zitting in den Raad van State te verschallen,
onder beding dat het Generaal-Kapiteinschap van 't Stadhouderschap afgescheiden bleef.
Tot veldmaarschalken werden in diezelfde Januarymaand Prins Joan Maurits en Wirtz;
tot Generaal der artillerie de Heer van Noordwijk; tot Luitenants-Generaal der ruiterij
de Rijngraaf en de Prins van Tarente, en tot gelijke waardigheid bij 't voetvolk, de
Heer van Zuilestein benoemd. Om nu echter ook de drie overige provinciën voor dat
eerste voorstel te winnen, werd, op Hollands aandrang, door de algemeéne Staten bij
meerderheid van stemmen besloten, ze van hunnentwege te bezenden, ten einde ze
tot die Harmonie^ als men 't noemde, te bewegen. Naar Zeeland kwamen met dat
doel de Burgemeester van Tiel, Jacob van der Steen, de Pensionaris van Dordrecht,
Vivien, en het haarlemmer Raadslid Holtermann, en kregen daar den 4®'' February
tn . . ί - ·
: ; bij de Staten gehoor. Deze waren intusschen zelf in minder rüstigen toestand door
I : de verwarring, waarin hen het verdeelde Vere gebracht had, dat, door een dubbele
1 wetsbenoeming verdeeld, ook dubbele afgevaardigden had gezonden, en slechts door
ï ' krijgsgeweld tot rust scheen te zullen komen, tot het 's Prinsen! — als Markgraat
i van Vere — gemachtigden, Konstantijn Huygens en Laurens Buysero, gelukte, alles
'1 in orde te brengen, en nu ook de Staten gelegenheid vonden het gedane voorstel meer
Γ I bepaald te overwegen. De uitslag bleek echter niet gunstig, en een uitvoerig betoog
-ocr page 844-DES VADERLANDS. 837
verklaarde na weinig weken den liollandschen Staten, dat de zeemvsclie er niet in
treden konden, In Friesland, waar de Pensionaris van Haarlem, Gaspar Fagel, en de
Heeren van. Nyenburg en Schadé met dezelfde bedoeling gekomen waren, vonden
dezen de Edelgrootmogenden veel meer nog in de war, en 't geheel oneens over de
vertegenwoordiging onder lien van een drietal grietenijen in Oester- en twee in Wes-
tergoo, terwijl Zevenwolden weigerde, om bij stellig besluit, in mindertal te vergaderen,
zoolang die zaak niet in 't effen gebracht was. Gedeputeerden hadden zelfs, om tegen
alle overrompeling der wederpartij gevrijwaard te zijn, hun Huis in alle stilte door de
gewapende macht laten bezetten, en toonden zich voorts volstrekt ongenegen, de afge-
vaardigde Heeren en hun zenders zich in deze huiselijke en provinciale twistvraag te
laten mengen, «alzoo» — gelijk zij ten overvloede schriftelijk aan de algemeene Staten
meldden — «ieder provincie vrijstond, om volgens haar byzondere Landswetten haar
eigen regeering vast te stellen, zonder daarin een Superieur te erkennen». De gelegen-
heid was daardoor zeker weinig gunstig, om over het gedane voorstel een kalme
beraadslaging en doeltreffend antwoord te verwachten. Het in de zitting van 28 February
in 't Landschapshuis genomen besluit luidde dan ook eenvoudig, dat men tot's Prinsen
toelating in den Raad van State hoe eer hoe beter wenschte te zien overgaan, doch
in die splitsing van beide hooge ampten niet treden kon, en de beraadslaging ter
Generaliteit, over eene algemeene benoeming daartoe, woii verdagen tot dé omstandig-
heden dat zouden meebrengen, en zich de bondgenooten daartoe gezamentlijk zouden
bereid vinden Κ Ook uit Groningen, waarheen de HH. Huygens en Pallant waren afge-
vaardigd , kwam geen gunstiger antwoord, en waren er mede onder eigenerfden der Om-
melanden allerlei stribbelingen te vereifenen, waarop dan ook de aandacht van Hun
Hoogmogenden gevestigd werd. De Prins van Oranje bleef, door dezen loop der zaken,
van de hem door Holland anders gegunde zitting in den Staatsraad vooreerst nog
verstoken.
In Overijsel bracht in dezen tijd dezelfde Rutger van Haersolte, die een jaar of
wat vroeger in Twente zooveel te doen had gegeven, als Drost van Sallant, de
Staten weder in rep en roer. Hevig Prinsgezind zocht hij in dat belang te werken,
en haalde zich daardoor, en door de middelen, die hij tot dat hem heilige doel aan-
wendde, den toorn der wederpartij op den hals, die hem en zijn broeder, den Kolonel
Antony van Haersolte, van hare zijde niet spaarde, maar hun de bitterste verwijtingen
deed. Als iemand «die noch liefde, noch lust, noch coeragic, noch beleid in den
oorlog)) had, schilderde men dezen af, en dien men daarom in Overijsel ook niet tot
Commissaris-Generaal der ruiterij had willen helpen bevorderen. De man zijner oudste
' Zie de Deputatie van haar Eooghnog. de KE. Staten-(lenemel, nu lest in Vrieslandt. Gedr. in
't jaer ons Heerea, 1668.
838 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
dochter Anthonis Elbert van Pallant, sedert 1663 in de overijselsche ridderschap be-
schreven, had in 1665, als afgevaardigde ter Generaliteit, de zending van den jongen
Prins naar Engeland voorgeslagen, en het óver deze «faraeuse proposicie» hard te
verantwoorden. Thans beschuldigde men Rutger vooral, in 't afgeloopen jaar een drietal
gemeenslui uit Kampen in zijn belang te hebben willen orakoopen, en daarloe den
1®» December aan 't Frankhuis — een halfuur van Zwolle — door zijn broêrsneef Jonker
Jan Ernst van den Klooster, uit die stad, een schijnbaar toevallige samenkomst met
hen te hebben doen bewerken. Om alle verantwoording daarvoor te ontgaan, zocht
hij dit voorjaar, met medewerking van een aangehuwden neef uit Vollenhove en een
Heer uit Zwol, den Landdag van April tot Juny te doen verschuiven. Toen hem dit
mislukt was, en hij, als voorzitter, de zitting den 24®» der maand had moeten openen,
en toen men daarop van Kampen uit den toeleg van 't Frankhuis ter sprake bracht en
hem voor den rechter daagde, verliet hij een paar dagen later eigenmachtig de stad,
riep tegen 5 Mei den Landdag te Zwolle bijeen, en ging dien daar, in spijt der
weêrspraak van de meerderheid te Kampen, met zijn aanverwanten en vrienden —
ten getale van zeven Haersoltens, twee oomzeggers van Voorst, Pallant, en 6 andere
edelen., en de afgevaardigden van Zwolle — houden, terwijl de beide andere steden
en de meerderheid der ridderschap, onder voorzitting van den twenter Drost, Hendrik
Adolf van Raesfelt, te Kampen Landdag bleven houden ^
Terwijl deze dingen in Overijsel gaande waren, had men zich van den Haag uit
bezig gehouden, die in de spaansche Nederlanden, op den grondslag van 't Drievoudig
Verbond, tot een vreedzaam einde te brengen. Onmiddellijk na 't sluiten was daartoe,
van wegen de Staten, aan de beide Pensionarissen van Leiden en Gouda, Burgersdijk
en Van der Tocht, opgedragen, met den spaanschen Landvoogd te Brussel te onder-
handelen; terwijl Van Benningen, die inmiddels uit Frankrijk teruggekeerd was, vóór
half February de reis derwaarts weêr aannam, om er als buitengewoon gezant met
het oog op den te bewerken vrede werkzaam te zijn. Koning Lodewijk had zich
intusschen weinig dagen vroeger krijgszuchtiger dan ooit betoond, door Condé, over-
eenkomstig de beraamde bezettingsplannen, in het Vrijgraafschap te laten vallen, en
dit Aveldra te doen vermeesteren. Gastel Rodrigo zijnerzijds toonde zich weinig genegen,
iets aan Frankrijk af te staan, en had dit liever door de Republiek en Engeland ge-
wapenderhand tol den vrede, op den voet van dien der Pyreneën, willen zien dwingen.
De Witt Het hem echter door de brusselsche heeren uitdrukkelijk weten, dat hij zich
niet moest vleyen, den Koning en de Republiek door een of ander kunstgreep in
" ί
ί
' Zie Den ontwaakten OnerijsehcTien vromen Patriot, enz. Tot Zwolle, by Dii;ck van Vreden aen
de Marct. 1670. Verg. de Informatie ende Demonstratie van de Staten van OOerijksel, tot Zwolle ver-
gadert^ enz. Aid. gedr. by Gerrit Tydeman, ord. drucket van de Ed. Μ. HH. Staten, 1669.
DES VADERLANDS. 839
een oorlog met Frankrijk te zullen wikkelen. Met moeite bracht men daarop een
wapenstilstand tot 31 Maart tot stand, terwijl het fransche· leger, na de vermeestering
van het Vrijgraafschap, eensklaps het kasteel van Genappe in Brabant bemachtigd
had, doch dit nu weldra weder vrijgaf. Te Aken kwamen inmiddels, onder voorzitting
van's Pausen nuncius, de verschillende afgevaardigden tot den vrede, onder welke Van
Beverningh voor de Republiek optrad, bijeen, en nadat de wapenstilstand vervolgens nog
wat verlengd was, kwam den 2- Mei de vrede tusschen Spanje en Frankrijk tot stand,
waarbij het eerste aan de overgave der in Zuidnederland gevorderde plaatsen boven
den afstand van het borgondische Graafschap de voorkeur gaf, om daardoor de Repu-
bliek te meer een oog in 't zeil te doen houden bij de verdere veroveringsplannen
van den franschen Koning. Hoe weinig zich deze toch, door de thans verkregen
uitkomst, persoonlijk bevredigd voelde, en hoe onoprecht en van de meest oneerlijke
staatzucht bevangen, hij, bij de oogenschijnlijke berusting daarin, was, bleek uit niets
duidelijker, dan 't geen hij daaromtrent eigenhandig in zijn Gedenkschriften aantee-
kende: «Bij den grooten aanwas, dien mijne fortuin nog te gemoet kon zien, scheen
mij niets noodzakelijker, dan bij mijne geringste buren in dien schijn van matiging
en eerlijkheid te komen, die hun die aandoeningen van vrees ontnemen kon, welke
ieder bij 't gezicht eener te groote macht niet onnatuurlijk erlangt. Toch was de mij
verschafte schadeloosstelhng van meer belang, dan 't geen ze leek, omdat ze mij
bij een vrijwillig verdrag werd toegestaan, en daardoor een zeker opgeven van dien
afstand (door de fransche Koningin) meêbracht, om welke alleen de Spanjaards haar
van alle aanspraak op het erfgoed van haar geslacht wilden uitsluiten. Zoo ik thans
mij stijfhoofdig aan den oorlog hield, zou het verbond, dat gevormd werd, vervolgens
voor altijd een dam tegen mijne meest gewettigde vorderingen blijven; door mij nu
daarentegen naar de omstandigheden te schikken, verbrak ik dien van den aanvang
af. Gelegenheid om met Spanje weêr te breken zou ik steeds hebben, zoodra ik
maar wilde; het Vrijgraafschap, dat ik thans weder vrijliet, kon in zulk een staat
gebracht .worden, dat ik ieder oogenblik er meester van was, en wat ik in de Neder-
landen verkregen had, zou mij, daarentegen, had ik er eens vasten voet gezet, een
«les te zekerder toegang tot het overige verschaffen. De vrede zou mij de noodige
speelruimte verschaffen, om mijne geldmiddelen, zeemacht, verstandhouding, en alles
wat een vorst in een machtigen en rijken staat vermag, van dag tot dag te vergroolen
en te versterken» Tegenover deze, door De Wilt maar al te wel doorziene fransche
' Zie de aanhalingen hg Gaillardin, t. pl. p. 305. "Die Formel dés Friedens selbst«, zegt daarom
ook Droysen (III. s. 152) te recht, «liess keinen Zweifel darüber, dass Ludwig XIV in demselben
nicht sowohl den Schlussteïn seiner Politik, als vielmehr eine Grundlage zu weiteren Unterneh-
raungen sehe. Gegen die Garantie des aachener Friedens, zu der England und Holland sich erbo-
ten und auch andere Mächte einluden, proiestirtc er".
840 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
bedoelingen, zocht, hij zijnerzijds do Republiek door de bevestiging en iiitbreiding van
Η Drievoudig Verbond zoovedï immer mogelijk, doch bij zijne eenzijdige stadhouderlooze
staatsbeginselen slechts ondoeltrefFend, Ie sterken.
Tijdens de sluiting van dat verbond had de Prins van Oranje «een aangenaam blijk
wenschende te geven van zijne deelneming in de openbare voldoening, die hij altijd
boven alles zou verkiezen, door zijn voorbeeld den jongen nederlandschen adel opge-
wekt, om met hem samen eenige proeven van hun genegenheid en ijver te geven»
in een door hen gezamenlijk uitgevoerd Vreäe-hallet, «in afwachting dat zich de gele-
genheid voor hen zou aanbieden, in belangrijker omstandigheden , door den Lande voor-
deelige diensten te toonen, dat niets hun zoo zeer ter harte ging als hun medewerking
tot zijn roem» In dat ballet zag men, na een inleidend vedelspel, den Heer van
Matthenes ^h Βellona verschijnen, haar opzet blootleggende, om Holland en Engeland
met geen andere bedoeling tegen elkander in 't harnas te jagen, dan om
dans ce dernier divorce
L'une et l'autre ä la fin souffrir sans violence,
Que Tintérêt cotnnuin reprenne la balance,
Et les oblige ä s'embrasser.
Nassau-la-Leck en Valkenburg daarop als beide Staten te voorschijn tredende,
luidde het:
Qu'il est beau de vous voir dans cette intelligence,
Ne vous en. départez jamais 5
Quand vous serez unis vous tlendrez la balance,
Et maintlendrez partout Ie repos et la paix.
In een volgend tafereel verschenen een viertal andere Heeren, als twee Hollanders
en twee Engelschen, op het punt om met elkander te gaan vechten:
Enfin vous voila divisés
Vous n'avez su vous en défendre,
Et vous êtes laissé surprendre
Comme feraient les moins sensés.
Que prodruiront ces fréquentes batailles
Qui vous déchirent les entrailles,
Que de vous consommer en efforts superflus?
Vous qui pouviez peser les intéréts des auti'es,
Vous trouverez un peu confus
Lorsqu'il faudra leur remettre les vötres.
' Ballet de la Faiz, dmsé par Ie Frince d'Ormge, 'a la Eaye, au tnois de Fêvrier 1668. Α la
Haye, cliez Hillebrandt van Wouw, imprimeur ordinaire de S. A. 1668.
DES VADERLANDS. 841
Dan vertoonde zich echter de Prins zelf als Mercurius, en sprak, meer in zijn
eigen persoon, als toekomstig Kapitein-Generaal, trouwenVdan als de God des Handels:
Contre mes inelinations
Qui me feraient aimer la guerre ,
Pour Ie bien de toute la terre
Je viens la terminer entre ces nations;
Le sujet qui m'y porte est assez légitime,
Et je croirais' commettre uü crime
Si quelques autres intéréts,
Poussés par l'ardeur qui m'anime,
Me donnaient du chagrin pour cette heureuse Paix.
Un autre temps viendra que de justes alarmes
Pourront ailleurs tourner nos armes,
Et que mes justes voeux se verront écoutés
Si la fortuue alors en me rouvrant Ia lice
Peut me faire justice
Et me montrer quelques bontés,
On verra ma valeur dans ce digne exercice
Suivre partout celle de mes ayeux.
Et faire encore pour ses lieux,
Par quelque illustre et grand service,
S'il se pouvait, quelque chose de mieux.
Na verschillende andere tafereelen verscheen hij later nog eens met den Heer van
Ouwerkerk, als herder, terwijl twee andere Heeren als herderinnen optraden, en zei,
in kennelijke zinspeling op zijn stadhouderlijke afkomst en bestemming:
Si je parais ici dans mon apprentissage
En menant mon petit troupeau,
C'est pour me rendre un jour plus habile et plus sage
Si j'en conduis jamais un plus grand et plus beau:
Ces renommés pasteurs de qui Γοη m'a vu naltre,
Lorsqu'ils menaient leurs brebis paitre,
Savaient au mieux les défendre des loups;
En cas pareil je suivrais leur méthode
Et porterais les mêmes coups,
Car enfin ces coups-lä sont toiyours de Ia mode,
Et n'ont guère eu leurs pareils jusqu'ä nous.
Ouwerkerk sprak daarop, in niet minder kennelijke toespeling op 's Prinsen gansche
bestaan en karakter, en zijn eigen gehechtheid aan zijn persoon;
Α tout ce qne vous dit ce gracieux berger,
On ne saurait trouver 4 dire;
IVe deel, le stuk. jQg
842 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Dans ces beaus sentimens rien n'est ä corriger
Sa vertu seule les inspire.
Sur les divers évènemens
II sait regier ses mouvemens,
II s'est fait sage par avance;
II connait ses vrais intéréts,
Et dans Tage ού Γοη voit manquer les plus discrets
jßiew n'embarasse sa prudence,
Aussi me verra-t-on toujours,
Sans balancer, suivre Ie juste cours
Des desseins généreux dont son äme est remplie;
Kien n'a pour moi de si puissants appas,
De ses plaisirs je fais tous mes ébats
Et de tous ses désirs les régies de ma vie.
In den pikeursstal op 't Buitenhof, waar een planken vloer gelegd en een groote
toestel gemaakt was, werd dit ballet — voor 't welk zich de Prins dagelijks in 't Huis
van Prins Johan Maurits geoefend had — den February voor 't eerst voor de Staten-
Generaal, den Raad van State, de HH. van de Rekenkamer, en nog wel 800 andere
personen, van 's avonds 8 lol 's ochtends 6 uur opgevoerd, terwyl onder de opvoering
de begeleidende fransche text werd rondgedeeld Κ Voor de tweede maal werd het den
13™ voor nog grooter schaar belangstellenden vertoond. De leden der beide Rechtshoven,
die mede tot de bijwoning waren uitgenoodigd, lieten zich echter beleefdelijk daarvan
verschoonen
Van een geheel anderen geest, dan deze zich in wereldschen zang en dans uitende
blijheid, toonde zich de boetprofeet vervuld, die in de laatste dagen van January, als
«dienstknecht Gods», een opwekking «aan de gemeente in de nederlandsche Provin-
ciën, hoorende onder de Staten-Generaal» had uitgevaardigd, waarin hij haar schreef:
(iZeer lieve en waarde in Jesu Christo. Het is de wijze geweest, ten allen tgde, bij
godgeleerde mannen, die eenige extraordinaire waarschuwinge van oordeelen Gods, over
een land te komen, hadden ontvangen, 't zelve de kerke Gods en de hooge machten
te kennen te geven, opdat dagen van vernedering mochten worden verordonneerd,
om door dien middel Gods dreigenden toorn te verbidden. Dit is alzoo mede doorniy
gevolgd, en hebbe vóór twee maanden — te weten den 26®" November 1667 en ver-
volgens den 3®" January 1668 — door brieven de Staten van den Lande verzocht,
een bededag uit te schrijven; hetzelve is mede geschied aan den kerkeraad der steden
Amsterdam, Haarlem, Leiden, en Hage, haar specialijk daarenboven vermaand, m
zak en assche zich te leggen. En alzoo deze waarschuwingen tot nog toe vruchteloos
zijn geweest, zoo oordeele zeer noodig, de gemeente bij deze mede word aangesproken
* Zie de Holl. 'JMercurius van 1668 , bl. 8. « Aldaar, bl. 4,
-ocr page 850-DES VADERLANDS. 343
en Yermaand, uit de zonde te gaan, om de zware aanstaande straf te ontvHeden · want
waarlijk, zegge haar in den name Gods, zij zullen allen met vier van den Hemel
worden tot stof verbrand. Ieder merke op: de Heer zg getuige tussohen mn en u
allen, deze oordeelen Gods u vooraf zijn geboodschapt, opdat gy u tot boete, zak en
assche zoudt begeven, en gij hebt niet gewild. Zijt gewaarschuwd nog te dezer ure
eer de toornende hand Gods komt, die niet verschoonen zal. Ziet, Hij komt· ja Hij
komt haastehjk! De Heere geve u allen harten om te gelooven. Amerns \ Ook thans
het de man weder zijn stem te vergeefs hooren. Eerst na den vrede van Aken vonden
's Lands Staten zich bewogen, de gemeente tegen woensdag 27 Juny weder ten- bede-
huis te nooden, «nademaal het God gehefd had, niettegenstaande de hooggaande
zonden en ongerechtigheden van 't Land, de zware en donkere wolken, die haar
omtrent den Staat dezer landen voordeden, door de heldere zonnestralen van een ge-
wenschten en heilzamen vrede in de gemeene Kristenheid te doen verdwijnen mits-
gaders het vuur des oorlogs, hetwelk in de nabuurschap van dien Staat alom met
volle vlammen was uitgebarsten, uit te blusschen; zoodat (men zich) aan de aller-
grootste ondankbaarheid (zou) schuldig maken, indien (men) Zijne Goddelijke Majesteit
over zoodanigen gunst en genadegift, met ware dankbare herten, den hoogsten lof en
prijs niet (kwam) toe te brengen». Buiten dien toe te brengen dank, zou men dan
ook «met een nederig gemoed en verslagen geest vuriglijk (hebben) te bidden, beneffens
een ware en oodmoedige belijdenis te doen van alle (zijne) zonden en hooggaande
ongerechtigheden, dat Zijne Godd. Majt den Staat wilde hebben en houden in Zijne
genadige voorzorg, Zijne gunstige goedertierenheid over hem continueeren, en, als
Tan alle tijden her, voor alle openbare geweld van buiten en kwade mackinaoie\^n
binnen bewaren en verzekeren» I
Zoo onheilspellend deze tweeledige voorspiegehng van dreigende gevaren voor een
bezorgd gemoed onwillekeurig moest luiden, zoo geruststellend klonk daarentegen de
vnj hooghartige verzekering, door den Raad van State op een gedenkpenning gegrift,
die aan de eene zij de nederlandsche maagd, met vrijheidshoed, leeuw, en bijbel gewa-
pend, en het beeld der tweedracht onder de voeten, aan de andere - in't Latijn-het op-
schrift te zien gaf: «Na de bevestiging der wetten, de hervorming van den eerdienst, de
ondersteuning, verdediging, en verzoening der Koningen, de handhaving der vrijheid
ter zee, de verwerving van een voorlreffelijken vrede door de kracht der wapenen,
en het herstel der rust in de europeesche wereld, deed de Raad van 't Vereenigd
Nederland dezen penning slaan». Een opschrift, dat zeker meer van ingenomenheid
^ Vliegend Waaien ^e« de Qemeynte, enz. Den 26en Januarii, Anno 1068.
Kist, Sededagen en BiddagslrieOen, II. bi 326.
844 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
met de verkregen uitkomst en den invloed daarop van eigen werkzaamheid , dan van
een juist inzicht in den staat van zaken en de naderende toekomst getuigde.
Als een welkom gevolg van den gesloten vrede stelde Holland ter Generaliteit voor,
de in dienst gehouden lunebu^gsche troepen af te danken, en het nieuw geworven
krijgsvolk nog vier maanden bij voorraad in dienst te houden, het bij Bergen op Zoom
saamgebrachte leger in zijn garnizoenen te leggen, en ook de onder De Ruyter sedert
Maart toegeruste vloot weder te onttakelen, op een zevental schepen na, die na weinige
weken onder Willem van der Zaen, ter begeleiding van een paar dozijn koopvaarders,
de reis naar de middellandsche zee aanvaardden. Daar toch roerden zich de barbarysche
roofschepen, en was daarom in de vorige maanden de Vice-Admiraal Sweerts reeds
door de admiraliteit van Amsterdam, met een klein smaldeel, naar de spaansche zee
gezonden, om er hun rooflust tegen te gaan.
Terwijl de hollandsche Staten hun Raadpensionaris, bij 't ingaan van zijn vierde
vijftal dienstjaren in dezen zomer, met een geldelijk blijk hunner erkentelijkheid van
45,000 gulden vereerden, waarbij hun hd der Edelen zijnerzijds vervolgens nog 15,000
voegde, zocht men in Zeeland voortdurend in 't belang van den Prins van Oranje te
werken en lei 't er thans op toe, hem, nu hij zijn achttiende levensjaar voleinden
ging, als Eersten Edele te ontvangen. Hij maakte daartoe met half September een
uitstapjen naar Breda, om daar met eenige jongere vrienden te jagen, terwyl zijn goe-
verneur, op zijn ouden dag op dat jachtvermaak te minder belust, en van geen ver-
dere plannén afwetend, ihuis bleef. Na een dag of vier toevens, ging hij echter den
ΙΤ®1 naar Bergen op Zoom, waar hij een hem door den zeeuwschen Pensionaris ge-
zonden Statenjacht vond, dat hem en zyn byhebbend gezelschap voor Bammekens bracht.
Daar bleef hij, tusschen de velerlei ter zee liggende oorlogs- en andere schepen, wat heen
en weêr zeilen, terwijl zyn hofmeester zich naar Middelburg spoedde, om er de
Staten van zgn komst te vergewissen. Van een hartelyke ontvangst door hen en de
stedelijke overheid verzekerd, keerde hy naar boord terug, en stevende de Prins ver-
volgens, onder 't wisselen van vreugdeschoten met de schepen, naar de haven, die
hy te drie uur binnen kwam. Door den Secretaris der Staten en de Overheid der stad
in zijn jacht begroet, reed hij daarop met hen, in een karos met zes paarden be-
spannen, en van meer andere met zes, vier, en twee paarden gevolgd, tusschen de
aan weêrszy geschaarde en hem feestelijk beschietende burgerij door, naar de Abdij,
waar hem toen de Statenleden kwamen verwellekomen, uit iedere stad één met den
846 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
drie liniën Toltrokken wordt. Gij zijt, in üw alderedelste gedacht, sedert de opkomst
dezer Landen, de derde van dien naam Wilhelmus^ en wij hopen, dat Uwe Hoogheid
den driehoek van Haar wijdberoemdheid door Uwe uitstekende deugden vervullen zult» \
Een tallooze menigte doorwemelde bij 's Prinsen inhaling de straten; «de daken en ven-
sters» — gelijk 't een zijner begeleiders 't aan zijn grootmoeder schreef ^ — «waren
zwart van volk, ja zelfs de boomen , de masten van de schepen, en de luifels opge-
propt, en een ieder even groote genegenheid en blijdschap toonende; men kon nauw-
lijks in huis komen door het gedrang van volk en karossen, terwijl de burgerij daar-
omtrent wel twee uur lang niets dan salves schoot, zoolang Zijne Hoogheid uit het
venster lag, en ook menigte van karossen daar voorbij kwamen vol dames eri juffrou-
wen, om Z. H. te zien», 's Avonds werd er «niets gedaan dan schieten op alle hoeken
van de straten, en groote menigte van vuurpijlen». Den volgenden dag had de plech-
ji' tige ontvangst van den Prins, als Eerste Edele, in de Statenzitting plaats, en betuigde
f ' tiij Hun Edel Mögenden, hoe hij zich «niet langer had kunnen onthouden, (zijn) per-
soon en diensten hun te komen aanbieden, en byzonder te bedanken voor de eer,
gunst, en genegenheid, hem van zijn geboorte en teêre jaren af tot nu toe overvloedig
bewezen, en wel specialijk door hem te hebben opgedragen den staat van Eersten
Edele, zooals die door (zijn) doorl. voorvaders was bekleed, volgens het Statenbesluit
van 7 Aug. 1660, dat Hun Ed. Mog". niet alleen als een onderpand van hunne liefde
en gehechtheid Hemwaarts, binnen de palen hunner provincie gemanifesteerd, maar
ook gebruikt hadden tot een krachtig argument, om de algemeene genegenheid tot zijn per-
soon en huis, in alle de provinciën te vinden, te meer gaande te maken, hebbende
H. Ed. Moga. nog onlangs in den jare 1666 de goedheid gehad, (Hem) te kennen te
τ geven. Hun hartelijken wensch, dat de lijd mocht wezen vervuld, dat Hij die quali-
It teit van Eersten Edele zou komen uitoefenen. En nademaal die tijd daartoe nu rijp
^ geworden
was, en hg eerstdaags stond te komen op zyn 19® jaar, zoo had hy geoor-
I deeld, dat hij Hun Ed. M®'^. wensch en begeerte niet naar verwachting zóu hebben
1 beantwoord en voldaan, ingevalle hij langer had gelardeerd, om er van te komen bezit
1 äf
nemen. Dit was dan de oorzaak, dat Hij zich in Hun Ed. Μ", hoogaanzienlgke ver-
gadering was komen presenteeren, om alhier met dankbaarheid te betuigen, dat hij
de qualiteit van Eersten Edele byzonderlijk zou gebruiken , en door den te benoemen
Gedeputeerde zijnerzijds doen gebruiken, tot de meeste eer en welstand van de loffe-
lijke regeering der Provincie en onderlinge harmonie van al haar leden, en om, zooveel
in zijn vermogen zou wezen , de noodige correspondencie met al de leden van de Unie
Kt-, ^
' Oratio votiva ofte heyltoenschende aenspraeck aen 8. H, Tot Middelburgh, gedr. by Jaques Fie-
rcns, woonende in de Giftatraet, in de Globe. Arno 1668.
Aangehaalde Missive, bl. δ.
DES VADERLANDS. 847
Ie onderhouden en vermeerderen, en wel specialyk met de Provind7vi7Hol7a7d~^
Westfriesland, die yan alle tijden met Hun Ed. Mog\ hadden gestaan in een parti-
culiere Unie en verbintenis. Hij verzekerde hun voorts, dat al hetgeen wijders in zijn
vermogen was, bij hem oprechtelijk en met ijver zou worden geëmployeerd tot Hun
Ed. MM. meesten dienst en welvaart van hun goede ingezetenen en onderdanen, en dat
hij alzoo getrouwelijk zou opvolgen de lofielijke voetstappen van Zijn doorl. voorouders,
die de fondamenten van 't heerlijk gebouw dezer Republiek hadden helpen leggen!
en alles voor de vrijheid en religië opgezet; daar verders bijvoegende de overgroote
genegenheid, die hij uit zijn eigen beweging had, om Hun Ed. MM. allesins te beha-
gen, ook hun hoog- en gerechtigheden, nevens de andere leden dezer hooge vergade-
ring, voor te staan. Zoo kon hij, tot een besluit. Hun Ed. MM. verzekeren, dat hij
allenthalve zijn best zou doen, om verdere kennis te bekomen van de rechte gronden
en maximen van Hun Ed. MM. loffelijke regeering, en zich alzoo tot bevordering van
hun belangen en welvaart meer en meer bekwaam te maken, den grooten God bid-
dende van harten, dat Hij Zijnen zegen over Hun Ed. MM, personen en loffelijke
regeering genadelijk wou continueeren en vermeerderen».
Den volgenden dag kwamen de afgevaardigden der zeeuwsche Staten, op Zieriksee
na, dat wat ver af lag en minder met de zaak ingenomen bleek den Prins'begroe-
ten, die 's avonds door de Heeren luisterrijk onthaald, en met een gouden fleseh vol
ducaten beschonken werd; de burgerij was toen weder in de wapenen en onder trom-
mel en trompetgeschal lustig aan 't schieten. Vlissingen werd den 22«'^ bezocht, waar
de gewapende burgerij haar jongen markgraaf, onder 't geschutgebulder van de wallen
en uit de schepen, inhaalde.
Zondag den 23^» zat Zeelands jonge Eerste Edele onder 't gehoor van dominee
Thilenus, die hem, naar aanleiding van Jezaia 133 vs. 6, over «de vreezedes Heeren»
als «den schat der Princen» onderhield. «Het heeft» sprak deze Eerwaarde o. a. «Hun
Ed. Mogn. den Staten van Zeeland behaagd, Z. H. den Heere Prinse van Oranjebier
te plaatsen op den stoel der eere. Wie zich nu laat gelegen zijn aan Z. H's. persoon
of met, daar is ons en onzen Staat of onzen kerken ten hoogste aan gelegen; al wierd
in geen publieke kerken en openbare gebeden in andere provinciën gewag gemaakt
van Z. H., wij kunnen in onze kerken en in onze gebeden niet zwijgen. Dewijl nu
eenigermate de vastigheid van onze tijden staat in de vastigheid van izïjne tijden, en
de sterkte νΆη ome behoudenisse gevestigd is in de sterkte van zijne behoudenis, en
^vijl ook onze schat nu verborgen is in zijnen schat, zullen wij in tegenwoordigheid
van Z. H. aanwijzen, welke die rechte schat is, die hooggeboren, godzalige vorsten
Zie de Gravamina of Pointen van Beswaerms hy de HM. Regeerders der stadt Ziericsee tegem
Ae hm Staten van Zeelant gemoveert, enz. VIII.
848 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en princen moeien zoeken en najagen, nam. de Treeze des Hoeren» Κ Twee dagen
later bezocht de Prins Vere, waar hij uit naam der Overheid door den Pensionaris
Van der Meulen als Markgraaf der stad op nieuw met een aanspraak begroet werd,
die met de bede werd besloten, «dat de Goddelijke Majesteit Z. H's. persoon in een
langdurige gezondheid wilde conserveeren en met alle vorstelijke qualiteiten beide aan
ziel en lichaam begenadigen, opdat Z, H., tot verheerlijking van Godes heiligen naam
en tot eeuwigen roem en glorie van den Huize van Oranje, altijd mocht zijn en blij-
ven een waardig subject en gezegend instrument, door wiens hooge wijsheid en voor-
zichtige conduite, aan ons lief algemeen vaderland, aan deze provincie en dit mar-
kizaat, alle soort van geluk, heil, en voorspoed mocht toevloeyen» I
Als 's Prinsen vertegenwoordiger trad de Heer van Odijk — Willem van Nassau —
ofschoon niet in Zeeland geboren, en met tegenzin van Zieriksee % op en nam in
die hoedanigheid den 29®·^ in de algemeene Staten zitting, na eerst de reis naar Zee-
land te hebben meêgemaakt. Die reis en 't genoten onthaal, met preeken en toespra-
ken, verschafte den heftigen voorstanders der weerpartij geen geringe stof tot ergernis,
waaraan zij in woord en schrift lucht gaven. Niet weinig schamp-^r liet men zich over
de Zeeuuoscle Vreugde uit, en hekelde met name ook Dominee De Mey's Aanspraak.
«Het was wonder», schimpte men, «dat ze haar kleederen, hemden, en dekens niet
op de straten leiden, daar de Prins over gaan moest, en niet riepen als de Joden,
wanneer de Heere Kristus binnen Jeruzalem kwam»; en, als «de predikanten eenige
Vorsten en Princen begonnen te flatteeren», zei men, wel te weten, «dat ze gemeen-
lijk de maat groffelijk te buitengaan». Men haalde daarbij van de opdracht op, door den
Eerw. Maximiliaan Teeling van zijn vaders PoUtieJce Kristen aan 's Prinsen vader gedaan,
en waarin Prins Maurits in een aaneenschakehng van bijbeltexten verheerlijkt werd \
«Hoe zouden Princen», vraagde men bitter, «die toch van een ondeugenden aard zijn,
' Qroet ende Aens^raech, loaermede 8. Ή. als mwquis van Ter Vere, enz. %s venoellecomt door
I ' d'Seer F. A. van der Meulen, Fens. ord. aldaer. Tot Midd. gedr. by denz. 1668.
f ï Schat der Frincen, vertoont in een Fredicatie ^ gedaen tot MiddelhurgTi, enz. in de Nieuwe Eerch
I in tegenwoordigheyt van S. ff. Door Joh. Thilenus, Bed, des Godd. Woords tot MiddeÏburgh. Gedr. Dy
i JagueB Tierens. Anno 1668.
I 8 2ie de aangeh. Gravamina, enz. IX en X.
* «Want het geschiedde na eenige dagen als er groote confuziën ontstonden, omdat de kampvech-
ter weg was (I Sam. 17. 4), dat de Oudsten en Staten des Lands tot Prins Maurits zeiden: komt
en weest ons tot een Overste, opdat wü strijden tegen onze wederpartyders {Secht.XI. 5,6); gelp
wij in alles na uw Vader, Prins Willem, gehoord hebben, zoo zullen wij na uhooren; alleen weest
sterk, hebt goeden moed (Joz«a I. 17, 18). Daarop is 't, dat Prins Maurits in 't jaar 1587 het Gene-
raalschap heeft aangenomen, en niettegenstaande dat hij teder was (II Sam. III. 39), evenwel zoo
gelukkig uitgevoerd, dat hij dagelijks sterker, en de Zoningsche zwakker werden (II Sam. I. 81),
dewijl de Heer haar geplaagd heeft, en ons doen voortschieten {Fsalm XLIV. 3), enz.
DES VADERLANDS. 849
al zulken vleyerij hoorende, kunnen bekennen, dat ze kwalijk doen, en .fch-zelf
beteren, dewij'l .e in hun booze stukken geprezen, geliefkoosd, en zoo schandelijk
gevierd worden? Ik heb dikwyls verwonderd» _ betuigde men uict minder bit-
ter _ «dat men altoos hoert, dat gemeenlijk, waar een oorlog te beginnen, een
sehelmstuk uit te voeren, of eenige twist te stoken is, alloos eenige papen of predi-
kanten zrch daarin mengen; en gewoonlijk ziet men, dat diegenen, die predikers
van den Vrede behoorden te wezen, de meeste oorlogsblazers zijn; ik spreek niet van
allen» - voegde men er dan min of meer vergoêlijkend aan toe - „maar velen zijn
gruwebjke stokebranden en „pstokers tot den oorlog, gel^k ik nog onlangs heb ge-
z>en m een boekjen, genaamd De hrullenäe Leeuw, gemaakt door eenen Dmninicus
Vermeer, Pred. te Sluis in 't Veen, zpde een k'ort verhaal van de oordeelen Gods
d.e ons sedert den spaansehen Vrede overgekomen zijn» Of het gebeurde «zeer tot
wdeel van Z. H. is», merkte een ander aan, „zullen de eerlijke luiden moeten
.nz.en; want het is wel waar, dat de Provincie van Mand de andere bondgenooten
d.kwijls gaande heeft zoeken te maken; doch de goede God moet gedankt wezen
dat de Holl^ders tegenwoordig in geen staat zijn, om van de Zeeuwen gaande ge-
maakt te worden; maar veeleer, om den Prins van Oranje en dat gausehe Huis te
doen gevoelen haar rechtvaardig ressentiment, ter oorzaak van zoo menigvuldige machi-"
me.en, d.e van lijd tot tijd tegens den Staat en de dier gekochte vrijheid zijn onder-
nomen. Nu werd intusschen gezeid, dat de Prins naar Gelderland zou vertrekken en
van daar naar Overijsel meende te gaan, waaruit men met handen kon tasten, dat
het alleen daartoe werd aangeleid, om sommige regenten, was 't doenlijk, te debau-
Oheeren-en de kwade praktijken van 't jaar 1650 weder te doen herleven; zoodat
deze beginselen met ijver tegengegaan dienden te worden, cn de vleugelen van dezen
■l-ngen grijpvogel kort gehouden, opdat hij de Vrijheid niet overschaduwen mocht;
»ant zoo zulke dingen geschiedden in de lente, wat zou van zoo kwaden spruit, opge-
wassen zijnde, in den zomer geschieden, en wie zag, zoo voortgaande, het einde'Λ, '
In Holland was 't onmiddellijk gevolg der reis, dat in de zitting van 28 Sept. het
tesluit genomen werd, om „iet te dulden, dat eenig Stadhouder eener bjzondere Pro-
«neie _ gehjk men thans vreesde Zeeland er weldra een te zien aannemen - zitting
in den Raad van State, en voorts met Gelderland, Utrecht, cn Overijsel in
aeer j^ims van Orangiën. Aldaar.
IVe deel, Ie stuk.
107
-ocr page 857-850 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
overleg te treden, om ze de beweegredenen Tan Holland wel in te scherpen, en daarop,
zoo mogelijk, een eenparig besluit met hen te maken ^ Een maand later richtte zich
's Prinsen grootmoeder — «de oude Agrippina van 't Noordeinde», als haar de tegen-
partij noemde ^ — schriftelijk tot de algemeene Staten, met de opmerking, dat haar
zoons zoon nu zijn 19® jaar zou intreden, en de tijd dus gekomen scheen, «hem niet
langer te onthouden, maar in handen te geven het bewind en bestuur van de zaken
hem allernaast rakende, als zijn eigen domeinen en goederen», en dat hij daardoor
«den Staat zou kunnen geven bewijzen van zijn bekwaamheid ook tot de bediening
van de openbare zaken, die aan zijn voorouders op dien leeftijd altijd begonnen be-
trouwd te worden, wanneer de Staat hem daartoe mede zou geheven te gebruiken».
Hij werd daarop dan ook door die Staten van alle verdere voogdijschap ontslagen en
tot zijn eigen heer en meester verklaard, en eenige dagen later door Van Beverningh
op zijn landgoed — 't Huis te Lockhorst — bij Leiden, met zijn Goeverneur, den
Raadpensionaris, en andere Heeren, feestelijk onthaald. Toen hij , ruim een week daarna,
verjaarde, kwamen 's morgens vroeg eenige trompetters vóór zijn Hof blazen, en zat
hij 's middags met Temple, Van Gent, den overste Spaen, en anderen, aan den feest-
disch, bij welken de Amsterdammer Jan Soet hem zijn verjaardicht kwam opsnijden.) Deze
bracht hem daarbij eerst met de meeste kieschheid van taal en voorstelling te binnen,
Hoe de overfelle dood het kostlyk leven nam
Van (zijn) Heer Vader, toen hy, in den buik gesloten
Van (zijn) Vrouw moeder, nog het licht niet had genoten,
en zei daarna, op zijn jongste verleden en wenschelijke toekomst zinspelend:
God geve dat gij zoo, jaar in jaar uit, moogt groeyen
In wijze dapperheid en prinselijke deugd;
Opdat gü, schoon de Nijd gedurig gnort en grimt,
Den troon der achtbaarheid door uwe vlijt beklimt,
En opperleg er hoofd moogt in de nood verstrekken
Van d'algemeenen Staat, om rustig op te trekken
Wanneer den oorlogstrom ons weêr te wapen slaat.
De zeeuwsche Waterleeuw heeft, in den dageraad
Van uwe manbaarheid, met zonderling behagen
Daartoe den grond gelegd en aan u opgedragen
De praal en eerste plaats des adeldoma. — ®
' Resolucie van Vrijdag, 28 Sept.
® Aangeh. Omsideratiën, bl. 6.
® Η Jaarfeest der geboorte van Z. D. S. Willem Hendrik^ enz., de achttiende maal gevierd
's Gtravenhage, enz. Ook twaalf jaar vroeger was hij het toen zesjarige Prinsjen, "in tegenwoordig-
heid van eenige Edelen en Godsgeleerden" op zijn "geboortefeest" komen bezingen. Zie zijne Oig^·
"kunstige Werken. Amsterdam, 1675, bl, 95.
DES VADERLANDS. 851
Inmiddels duurde de tweespalt in Overijsel Toort, en werd in deze maand Haersolte
van zijn Drostampt vervallen verklaard, en Pallant uit de algemeene Staten geweerd.
Beide partijen wendden zich op dit laatste punt vervolgens tot den Raadpensionaris van
Holland, om, door de Staten, bij 't Hof op het doorzetten of het verhinderen daarvan
te doen aandringen. Die Staten besloten toen met half December, op zijn voorstel, eenige
hunner leden met hem te machtigen, van'de geschillen in 't Oversticht kennis te
nemen, en richtten tevens aan de Staten dier provincie het verzoek, gemachtigden
naar den Haag af te vaardigen, die de noodige inlichtingen konden geven. Een viertal
dagen later, den 19-, verklaarden zij tevens, wat het lidmaatschap van den Staats-
raad betrof, overeenkomstig hun besluit van September, zich «ongehouden te ach-
ten, noch ook zonder krenking van hun Hoogheid niet te zullen noch kunnen ge-
doogen, dat van wegen eenige provincie of provinciën iemand, omdat hij tot Stad-
houder mocht zijn verkozen, of onder eenig ander voorwendsel, buiten vrijwillig consent
van Hun Ed. Gr. Mog«^ of in weêrwil van iemaod der bondgenooten, in den Raad
van State gebracht werd; zullende dit ook den anderen bondgenooten op de bekwaamste
manier bekend gemaakt, en voorts metterdaad gepraktizeerd worden, zonder daartegen
eenige indracht bij overstemming of andersins te dulden».
Terwijl men, in deze jaren, in 't Noorden van 't Land op den duur de bepalingen
tegen de voortplanting van den roomschen eerdienst handhaafde, had men aan de Zuider-
grens met den overmoed der paapschgezinde krijgers te strijden. In Friesland en Stad-
en-Landen had men — zich over «de groote vrijpostigheid der Roomschen beklagende, die
er de volwassenen hertrouwden, de kinderen doopten, de vrouwen lieten school houden,
huizen voor hun bijeenkomsten opkochten, en geschriften rondstrooiden» — in Decem-
ber 1667 een plakaat uitgevaardigd, waarbij op een Jezuïet 600 gulden, op een paap
200, op een geestelijk man of vrouw 100, op meer dan twee kloppen in één huis 50,
gesteld werden, wie de mis in zijn huis bedienen liet 300 gulden betalen moest, wie
haar bijwoonde 100, pausgezinden die school hielden met 40 gulden beboet werden,
en wie zich liet hertrouwen met 300, enz. In November van dit jaar, werd, zondag
den 25«% door acht spaansche ruiters de kerk, of liever 't huis dat er voor diende,
aan den Oudenman bij Yzendijke overvallen, de predikant Steurbout van den preêk-
stoel gesleurd, mishandeld, een oor afgesneden, en zoo deerlijk gehouwen, dal hij
't vervolgens bestierf, terwijl ook de gemeente niet gespaard, maar evenzeer geslagen
en beroofd werd, de bijbels stuk gereten werden, en het achttal ten slotte zich met
den gezakten buit weg maakte, vóór de uit Yzendijke tot ontzet gezonden musketiers
het bereikten i. Slechts twee hunner werden, een paar weken later, nadat een prijs
^ Zie de Missive van den Heer Mias de Lyon, Commandeur van Tsendijche, aan de E, mM, RR.
Stafen^Generaal, van dato 26 No^. 1668. Steurbont's stuk gehouwen en met bloed bekladde Bübel
852 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
van 1000 rijksdaalders op hun hoofd gesteld was, gegrepen en te Brussel in hechtenis
gebracht. De Commandant klaagde terzelfder tijd over een spaanschen meyer, die den
dominee te Kieldrecht verboden had daar te preêken, onder 't voorwendsel, dat er
de kerk op spaanschen bodem stond ^
Beter dan de weerlooze Oudemanners, met hun herder en leeraar, konden zich de
wakkere gasten te weer stellen, die 't in dezen tijd op zee met de afrikaansche roovers
te kwaad kregen, doch — zij 't ook niet zonder scha — ze met schande deden
afdeinsen. Het fluitschip, Nieuw Belfsliaven, dat den December de Maas was uit-
gevaren, raakte den IS®"^ in de spaansche zee met een algerijnsch roofschip, De Dadel-
loom^ slaags, dat 34 stukken voerde. Zelf kon het daartegen slechts negen stukken
gebruiken, doch wist deze en al zijn klein geweer zoo doeltreffend te bezigen, dat
de vijand ten slotte het pleit moest opgeven, en den kloeken koopvaarder de reis naar
de canarische eilanden en de Kaap de Goede Hoop ongestoord laten vervolgen Een
ander koopvaarder, J)e Vrede van Breda, onder Kapitein Jacob Jan Volckerts, met
30 koppen bemand en met 18 gotehngen gewapend, was den 23®"^ November, ter
hoogte van Kaap Sint Vincent, door een algerijnsch fregat van 28 stukken en 400
man aangetast. Bij 't enteren sprongen anderhalf honderd aan boord van den Vrede
over, maar werden door Volckerts en de zijnen uit dek en hut zoo kloek en vaardig
met musketvuur en geschut bestookt, dat ze na anderhalf uur gedwongen werden te
wijken en, voor zoo ver het ging, hun boord weer op te zoeken. Van der Zaen's kleine
smaldeel was onderwijl steeds tegen de roovers blijven kruisen, doch zonder veel van
hen gewaar te worden; alleen had de amsterdamsche Kapitein Pieter Thomasz. de Sitter,
gelegenheid gevonden een portugeeschen koopvaarder aan de klauwen van drie Algerijnen
te ontrukken, en werd daarvoor door den portugeeschen Koning met een gouden keten
vereerd Vati der Zaen-zelf kwam eerst in 't volgende voorjaar met den vijand in
aanraking, toen hij, in Maart, met de Kapiteins Gorn. Swart en Jan van Lier krui-
sende, bij 't eiland Alboran, drie rooverfregatten gewaar werd van 40, 32, en 30
werd in Maart '69, in de algemeene Statersyergadering ter tafel gebracht (zie Holl, Merc. 1669,
bladz. 81).
' Zie de Soll. Mercurius voor 1668, bl. 199.
® Zie de Korte BescJiryvinge van de fluyt Nieu-Delfshaven, enz., over geschreven door D. van Bleys-
wijck, assistent op deselve fluyt. Tot Delft,'by Gerrit de Jager, 1669.
® Soll. Merc. 1669, bl. 37. Minder gelukkig ging het een hollandschen koopvaarder, schipper Moy-
lieven, die in brand geschoten werd, en hij-zelf met twee man gedood, terwijl 35 man als slaven naar
Tunis gevoerd werden. Kort te voren was de Princes Maria met 18 stukken — Kapt. Kristiaan de
Witt — met een turkschen roover van 36 slaags geraakt, na een halven dag vechtens, reddeloos
geschoten, doch hij met 7 gekwetste en 13 ongedeerde matrozen, en achterlating van 14 dooden,
in een bootjen naar Gibraltar ontkomen. (Aid. bl. 11.)
DES TADERLANDS. 853
stukken. Het grootste der drie nazettende, haalde hij 't in den nanacht bij Kaap
Tres-Forcas in, en viel het met alle kracht aan, terwi,'! beide andere kapiteins de
twee andere schepen Tervolgden. Den volgenden middag den Algerijn aan boord klam-
pende, was Van der Zaen op 't punt hem de vlag te doen strgken, toen een vijan-
delijke kogel hem doodelijk trof, en weldra den geest deed geven. Zijn kapitein
Pieter de Barry, kweet zich daarop echter zoo kwalyk van zijn plicht, dat hij den
nagenoeg vermeesterden vijand ontkomen liet. In ^'t Vaderland teruggekeerd werd hij
gevangen genomen en van zijn betrekking ontzet; een lot, dat ook Swart en Van
Lier voor hun te flauwen bijstand niet ontgingen. Beide laatsten werden intusschen
later weêr in hun. ampt hersteld, terwijl den gesneuvelden Schout-bij-nacht door de
Admirahteit van Amsterdam een praalgraf in de Oude kerk werd opgericht '
Tot dezen zelfden tyd toe had het aangehouden, vóór de uit Overysel gewachte
Staten-leden van beide partijen in Den Haag bijeenwaren. De hollandsche Gemachtigden
■stelden hun toen voo., de volle overijselsche Staten te Kampen te doen vergaderen
en met te laten scheiden vóór er, na gedane omvraag, bepaald was, de zaak bij meer-
derheid van stemmen uit te maken. De Haersoltianen, zich maar al te zeer in de
minderheid wetende, hadden daar echter geen ooren naar, en werd daarop in Juny
besloten, den oud-gezant en amsterdamschen Burgemeester Van Beuningen, en het
rotterdamsche Raadslid Adriaen Paets naar den overkant der Zuiderzee te zenden, om
zoo mogelijk de scheuring weêr te heelen. Zij bleken daartoe echter niet in staat, en keer-
den na eemge weken, onverrichter zake, naar Holland terug. Holland besloot daarop,
de kamper meerderheid als de wettige Staten te erkennen, en deze zagen zich, bij
hernieuwde aanvraag, in hun wering van Pallant uit de algemecne Stalen door het
Hof gehandhaafd; evenwel zou het nog tot het najaar van 1671 duren, eer de breuk
geheeld en de verdeeldheid der Staten ten einde zou zijn.
Omtrent de verhouding van 't hollandsche Hof en zijn leden tot Zeeland werd,
door beide Provinciën, reeds sedert eenige jaren herhaaldelijk getwist, en was, in ver-
band ook met de staatkundige tweespalt, de strijd daarbij zoo boog geloopen, dat de
drie zeeuwsche Raadsheeren buiten de vergadering gesloten waren, en Zeeland dreigde
een afzonderlijk gerechtshof in te stellen. In den zomer van 1669 kwam er ondertus-
schen een vergelijk tot stand, waarbij bepaald werd, dat Zeeland voortaan van het
rechtsgebied van 't Hof ontheven zou zijn, en dit alleen uit hollandsche leden bestaan;
m plaats echter van een eigen Hof in 't leven te roepen, zou het den Hoogen Raad
als rechtsmacht over zich erkennen I Hoe plechtig dit vergelijk bekrachtigd werd, zou
' Zie over een en ander De Jonge, Gesck. van Η Ned. Zeemzen, II. bi 320 vv.
» Zie het Nader Verdraol tussohen de RE. Staten van RolUnt ter eenre en de Staten van Zeelant
er andere xijde, raeclcende de ffoven van Justitie, gesloten op den VII Junij 1669.
854 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
het echter, na weinig jaren, door den loop der omstandigheden weder voor de vroe-
gere inrichting in 't vergeetboek raken.
Een jaar vroeger reeds was eindelijk de zaak der zoogenoemde hoefijzersche schuld
met Brandenburg te Mechelen vereffend, waar het in 1665 door partijen aan den
grooten' Raad verbleven was. De Keurvorst had daardoor aan de Staten 100,000 rijks-
daalders te betalen, met zooveel interest op interest, als er de Staten van betaald had-
den en een half ten honderd voor makelaardij. Hij kreeg echter verlof daarvan de
penningen te korten, die hy bewijzen kon, op rekening der schuld reeds betaald te
hebben; terwijl de Staten hunnerzijds hem de brandschatting en 't gelei- en verlof-
geld moesten vergoeden, dat zij van 1629 tot 1636 in Kleefsland hadden gelicht \
Met den keulschen Keurvorst was men in December reeds overeengekomen, dal men
te Rijnberk, zoolang er staatsche bezetting bleef, de parochiekerk voor den hervorm-
den eerdienst zou mogen gebruiken, en dat ook te Issum daarvoor een kerk zou dienst-
baar zijn; dat de wet er voor de helft Roomsch, voor de wederhelft Hervormd zou
wezen, en gekozen worden door hen, die daartoe bevoorrecht waren; dat de landtol
geheel aan den Keurvorst zou blijven, buiten alle bemoeying der bezetting zoo daar-
meê, als met eenige andere zaak van 't burgerlijk bestuur In dezelfde December-
maand verdroeg men zich ook omtrent de vordering der Malthezer orde, en bepaalde
li daartoe met den gemachtigde van den Landgraaf van Hessen, als meester der orde
in Duitschland, dat «alle eischen, door de orde op goederen in Holland gedaan, en
van de Coramandery van Kaarlem afhankelijk, te niet zouden gedaan worden op
voorwaarde, dat de hollandsche Staten den Landgraaf anderhalve ton gouds zouden be-
talen; dat de orde haar recht zou behouden op hare goederen in andere provinciën,
en die Staten hun best zouden doen, ook in deze haar voldoening te doen geven».
Daar echter dit verdrag niet voldongen zou geacht worden vóór het bekrachtigd werd,
en de postlooper, die met het door den Grootmeester bekrachtigde stuk uit Duitsch-
land kwam, dat wegroofde, hield het tot in November 1669 aan, vóór de bekrachti-
ging wederzijds werd uitgewisseld, en de zaak als afgedaan kon gelden ^
/ Met hun bisschoppelijken nabuur van Munster dreigden de Staten in dezen tijd
op nieuw in onmin te raken door den kerkdijken ijver, waarmeê hg voor den zwak-
hoofdigen Graaf Willem Ernst van Bentheim tegen zyn kloekhartige vrouw partij koos.
Deze, een geldersche jonkvrouw van Zeist van herkomst, die als kamerjuffer bij
's Graven zuster Amalia in dienst was geweest, en in 1661 door hem getrouwd,
' Zie de Sententie hy den Hove van Mechelen, geprononceert enz. aengaendedehoefysersche schuldt;
5 Juny 1668. ^
® Aitsema, SaJcen van Staat en Oorlogh, VI, bl. 357.
^ Besol. van Mailand, 28 Nov. 1669.
DES VADERLANDS. 855
bleef even vastberaden bij haar onroomsch geloof volharden, als haar karakterlooze
gemaal zich tot het roomsche bekeerd had, eerst in 't geheim, en daarna, op 's bis-
schops ijverigen aandrang, openlijk. De Gravin had toen hun viertal jonge zonen lot
den Drost van Twente, Raesfeld, te Tvvickel gezonden, en ze door dezen eerst over
Deventer naar Kampen, en vervolgens naar den Haag doen richten. Zij zelve in 't
Slot te Bentheim verbleven, was van daar naar Munster gevoerd, doch van hier in
boerinnekleêren over Ohne mede naar Twickel ontsnapt, en voorts ook naar Den Haag
gekomen, waar zij zich toen onder bescherming en met een jaargeld der Staten, met
hare kinderen in een woning aan het Plein vestigde. «Mijn Heer», had zij dien Sta-
ten uit Bentheim vroeger geschreven, «is een kind geworden, die moet doen wat de
Bisschop wil hebben. Ik ben dezen morgen bij Mijn Heer geweest voor zijn bedde, en
heb hem rechtschapen mijn meening gezegd, maar hij moet zich zeiven schamen:
hij zweeg stille, en liet zich niet dunken van de kinders, hoeveel dat ik daarvan
verhaalde, maar schreide als ik zei, dat Ernestjen tegens mij had gezegd: mijn lieve
Mama, weest tevreden ; of mijn papa paapsch is geworden, daarom zal God ons niet
verlaten» Κ En de onpaapsche Staten, weinig op de verwisseling van een onroomsch
voor een roomsch graafschap Bentheim belust, bleven haar, in spijt van den bisschop-
pelijken ijver, en ofschoon ook de Keizer door zyn nieuwen Gezant, Kramprich von
Königsfeld, die den in Oct. 1669 overleden 90jarigen Friquet was opgevolgd, op
terugzending der kinderen aandrong, steunen; 't geen den bisschop, die er tevens nog
altijd over mokte, «hoe hij zijn Borculo toch weer terug krijgen zou» in den loop
van 't jaar 1669, een steeds dreigender houding deed aannemen. Hij nam hoplieden
m zijn dienst, schafte zich krijgsvoorraad aan, liet te Hengelo en Zelhem paarden
voor zich opkoopen, en verordende den Sept. zelfs, dat ieder huis in zijn Sticht
één man moest leveren, om zich telken Zondag-middag in den wapenhandel te oefe-
nen I Geen wonder, dat men zich in Gelder, Zutfen, en Twente ongerust begon te
maken, op de versterking van Doetinchem aandrong, en ook de Graaf van Stirum,
met het oog op Borculo, om hulp vraagde. De Bisschop zond zijnerzijds intusschen
een vriendschappelijken nieuwjaarsbrief aan de Staten, en deze hem kort daarop hun
gewezen hofmeester en oud-consul in Barbarije Johan Bertram de Montaigne als on-
derhandelaar over de loopende vraagpunten, onder welke ook dat van hun tol aan
de Deilerschans. Derwaarts toch hadden zij, sedert hare verovering, dien van
de Boertange verplaatst, en was er daardoor in 't verleden voorjaar beslag gelegd op
een drietal schepen met voor den Bisschop ingekochten haver, dal geweigerd had,
' Aangehaald in De Nederl. MepublieTc en Munster van 1666 tot 1679, üoor ïMr. F. der Kinderen
(Leiden, 1874), bi 58.
® Zie zijn daar aangehaalde woorden tot Copes, bl. 61. a Aldaar, bl. 72.
-ocr page 863-856 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
het tolgeld te Toldoeii. De Bisschop had daarop, naar zijn doortastenden trant, een
te Munster woonachtig deftig Oostfries met zijn gezin in hechtenis laten nemen, en
hem niet dan tegen hoogen borgtocht weêr vrygegeven. De Gravin-weduwe van Oost-
friesland had zich daarover tot de Staten gewend, en dezen toen de Admiraliteit van
Friesland gelast, de tolheffing te schorsen en de schepen weêr vrij te laten, doch de
Bisschop zich daarmeê nog niet tevreden getoond, maar verlangd, dat hem ■ ook een
oud-maltheezer landgoed, Esterwege, thans in 't bezit van den ommelander Jhr.
Cromminga, tot schavergoeding gegeven werd, en er daartoe de have reeds van laten
opteekenen en de huren en inkomsten in beslag nemen. Cromminga had zich daar-
over beklaagd, en kwam sedert wel te overlijden, doch ook zijn erfgenamen toonden zich tot
den Terkoop niet bereid. Verwikkeling genoeg, om den levenslustigen Montaigne bij al
den goeden cier, dien hij met den munsterschen kerkvoogd en de zijnen maakte,
het nóodige weêrwerk te geven. Daarbij kv\'am ook nog zijn bemoeying in zake den
uitgeweken Schuylenburg, de goederen van wiens vrouw deze — in gevolge 't kleefsch
Terdrag — terug te krijgen wenschte; een wensch, door de groninger Staten weldra
beaamd, en daarom gemakkelijker te vervullen, dan 's Bisschops begeerte tot aan-
koop van Borculo, waarover hij door Montaigne met Stirum onderhandelingen aan-
knoopte. Deze leidden dan ook zoo min tot iets, als de poging, den Bisschop tot aan-
sluiting bij het Drievoudig Verbond te noopen. Integendeel kwamen nog in de eerste
helft van 't jaar 1670 allerlei verontrustende geruchten omtrent zijn heulen en han-
delen met Frankrijk de gemoederen ontroeren ^
Toonden zich de Staten in hun verhouding tot Munster weinig «paapsch», beter
«turksch» — naar de aloude Geuzenspreuk — deden zy zich, in spyt hunner voortdu-
rende bestoking der barbarische roofschepen, in hun betrekkingen tot de Republiek van
Venecië, en haar voortdurenden bestryder, den Sultan van Turkye, kennen. Ook reeds
vroeger, in 1654 en 1658, had die Republiek de hulp der Staten tegen hem en zyne
krggsplannen ingeroepen: thans had hij het, sedert 1665, op het door haar bezeten
Candia toegelegd, en toen dit al meer en meer dreigde te bezwyken, was, in 't be-
gin van 1668, haar Secretaris Marchesini zelf naar den Haag gekomen, om den bij-
stand van Hun Hoog Mögenden , en hun verlof voor den doortocht en de inscheping
eeniger van Lunenburg aangeworven troepen, te vragen. Hg zocht hen tevens te noo-
pen , hun op de Levant varenden schippers het laden van krijgsbehoeften voor de
Turken te verbieden. Zyne verschillende aanvragen stuitten echter op het handelsbe-
lang hunner ingezetenen af. Ofechoon hij zich toen door die eerste weigering niet liet
afschrikken, en Candia's kloekrao,edige teweerstelling tegen den zooveel sterkeren
vgand de Kristengemoederen in vervoering bracht, en hun verontwaardiging legen
.-■^■'ίίϋ
' Zie over een en ander Der Kinderen, t. pl. bl. 86 en vv.
-ocr page 864-DES VADERLANDS. 857
de ongelooTige verdubbelde; ofschoon daardoor de Staten zelfs tot de beraadslaging
genoopt werden, met Engeland gezatnenllijk Gandia met eenige hulptroepen bij te
staan ; opperde het, zijn ongemoedelijken oosterschen handel boven allen gemoedelijken
Kristen- en menschenzin stellende, Arasterdam te veel bezwaren legen dat plan, om
het tot een besluit te doen rijpen Alleen de voor Candia bestemde duitsche voet-
knechten scheepten zich, onder Graaf Josias van Waldeck, in September te Texel in,
en zagen in Augustus van 't volgende jaar hun aanvoerder op het benarde eiland
sneuvelen dat nauw een maand later zelf ook den amsterdamschen handelsvrienden
van den Bosper in handen viel. Eén Amsterdammer was er intusschen, doch deze
dan ook als handelsman minder beproefd gebleken, die «Gandia op haar uiterste» in
de schoonste en roerendste taal bezong, en tegen den «voorhuidloozen erftyran», «Gods
vloek en plaag», die er zoo «schennend» zegevierde, in zijn verzen althans te lijf trok:
Ach, Caiidië, ach! wat baat uw roemen?
Nu gij ten leste wordt verkracht
Van Ottoman, die 't al leert beven
En onderdrukt houdt door zijn macht?
Wat baat het, dat u God verlichtte,
Toen hier de groote Kruisgezant
Met Titus de eerste altaren stichtte,
En 't hoofd der Afgoon trapte in 't zand? -
Wat baat het, dat de vont u wydde, *
Zoo, na Isngduurge tegenweer,
De Zeeleeuw van Sint Mark uw eiland
En hoofdstad eindlijk slaken moet?
Zoo gy , getrouw aan 's werelds Heiland,
Verdrinkt in eene zee van bloed?
Het Turkendom wil trotsch braveeren;
Al 't omgelegen Kristenr[ik
Zal land- en zeekust zien schoffeeren
En Kristus' kroon getrapt in 't siyk
Het gansche Europe, in bloed verzopen
Wil treuren om decs nederlaag,
Wat raad? de kruisgrens ligt nu open,
En dagvaardt zelf Gods vloek en plaag.
De felle turksche sabel schittert,
Te moedig op haar halve maan,
Terwijl men, onderling verbitterd,
De zon van 't kruis ziet ondergaan 1 ®
' Zie Mr. J. C. De Jonge's Nederland en Veneiie, bi. 261.
® Zie bi) Der Kinderen, t. pl. bl. 47.
® Vondel's Dichtwerken^ II. bl. 83C,
IVe ded, le stuk. 108
-ocr page 865-858 , ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Wel verre er van, als de edelaardige dichter, de felle schittering van den turkschen
sabel te verfoeyen, hadden 's Lands Staten nog in den voorzomer van 1668 een
nieuwen Resident Justinus Coljer, met de noodige geschenken hunnerzyds naar den
grooten Heer afgevaardigd, en was deze, vergezeld van den opzettelijk daartoe overge-
komen Consul van Smirna, Jacob van Dam, met beider stoet, den 12®" Augustus door
den Sultan te Adrianopel in zijne tent ontvangen, om hem zijn geloofsbrief, in een
goudlakensche tas besloten, met een toelichtende plechtige aanspraak te overhandigen.
Daarin werd eerst «de almachtige God, die den hemel, de aarde, en al wat daarin
is geschapen heeft», aangeroepen, om zijne «keizerlijke Majesteit lang leven, gezond-
heid, voorspoed en vrede in al zijn heerschappijen» te geven, en heette het daarna:
«de hoogmogende Heeren, mijnheeren de Staten-generaal der Vereenigde Nederlanden,
hebben ons met presenten en brieven van credencie gezonden aan de hooge en gelukkige
Porta van Uwe keiz. Majesteit, om aldaar uit derzelver naam en van harentwegen te
resideeren, en ons gelast de oude alliancie, vriendschap en capitulacie tusschen Uwe
keiz. Majesteits voorzaten, onsterfelijker memorie, en H. H. Mog™. over vele jaren
gemaakt en opgericht, te onderhouden, te cultiveeren, en te vernieuwen, ten einde
al haar onderdanen, traiEqueerende conform de voorz. capitulacie, in al haar voor-
rechten mogen worden gehandhaafd, verzoekende daartoe Uw keiz. Majesteits ^groote
proteccie!» — In zijn schriftelijk antwoord; want niet een mondelijk werd «de aan-
zienlij^kste onder de Heeren der rehgië van den Messias» niet verwaardigd; roemde
daarop «de allergrootste Keizer, de stut der Prinsen, de verheven poort van't geluk»,
dat van den lot hem toegelaten nieuwen Resident der Staten, wiens «oogmerk een
goed einde mocht hebben», zijne keizerlijke tegenwoordigheid te hebben genoten, en
zei hem, bij zijn verdere werkzaamheid, zijn hooge gunst en bescherming toe, mits
men een vasten voet stelde tot onderhouding van den goeden vrede en de beloofde
confederacie, zonder eenigerlei handeling, welke contrarie die vriendschap zou wezen,
te betoonen», en dus allerminst zeker een gewapende tusschenkomst op 't deernis-
waarde Candia — «met heil- en zegenbede voor hen, die op een goeden weg zijn» I
De groote Heer zelf wordt ons minder innemend beschreven, als «een persoon van
middelmatige statuur, twee- of drie-en-dertig jaar oud, mager, kort van hals, hoog
van schouders, lang van aangezicht, en bruin van kleur, met een pijnlijk, stuursch,
en zeer melankoliek wezen, een groot litteeken in zijn aangezicht, hem door zijn
» De vorige George Crook was, op zjjn reis naar Constantinopel, den 6en April '67, bjj een ge-
weldige aardbeving te Eaguza met vrouw en kind omgekomen.
® Zie het vermakeljjk breedvoerig "Das^/ire^isier van Η gene de Heer Justinus Coljer, Mesident
wegens de H. M. JL. S. Staten-Gen. der Vereen. Nederl,, enz., is gerencontreert op de reyse oan Con-
stanünopelen tot Adrianopelen, aldaer hy hy den Turhsohen Keyzer sijne eerste audiëntie heejt ge-
hadt, enz. In 's Gravenh. gedr. in de maent December 1668. 1
des vaderlands. gsi
Tader, Sultan Ibrahim, met het opzet hem te dooden, met een mes gegeven, een
spitse neus, twee spitse opstaande zwarte knevels, en onder de kin geen baard, dragende
wel zeven fistels of fontanellen, wreed en zeer bloeddorstig van aard» Waarlijk Avel
om liever met Vondel uit te roepen, dan Zijne keizerlijke Majesteit met de hollandsche
handelslui eerbiedig te gaan huldigen:
Do Turken, 't is schande. Europa bestrijen
Te water, te lande! — Wie zal ons bevrüen?
Opdat die bloedhond, ieders hoek,
< Met ingetrokken staart,
Gelijk een rekel Mekka zoek',
En aan zijn eigen haard,
In eenen onverlichten hoek,
Zich uitstrekk' naar zijn lust,
En late (ons hier) in rust Μ
Met Portugal raakte men 't in dezen zomer, door bemiddeling vooral van den
thans als engelsch Gezant in den Haag werkzamen Sir V^illiam Temple, over een
paar belangrijke strijdpunten wegens achterstallige schulden eens. Men verkreeg, tot
afdoening daarvan, deels het in Oostindiën bezette Cochin en Cananor, deels den
aankoop van 't zout te Setubal twintig jaar lang legen veel verlaagden prijs, terwijl
elke andere Staat het slechts tegen het dubbel daarvan zou kunnen erlangen. Om de
scha, door de V^^estindische Maatschappij, wegens 't verlies van Brazilië, geleden, zooveel
doenlyk te vergoeden, werd door de Staten (oen bepaald, dat men, om aanspraak op
dien aankoop te hebben, verlof daartoe van do bewindhebbers dier Maatschappij zou
moeten vragen, en daarvoor nagenoeg zooveel moeten betalen, als Portugal 't mud
zout minder gaf. Toch kon de Maatschappij haar toenemend verval daarmeê niet voor-
komen; zij deed thans niet alleen geen uitdeehng meer, maar kon ook hoofdsom noch
rente betalen van de haar voorgeschoten gelden. Zij bleef nog eenigen tijd voortkwjj-
nen, tot zij, na afloop van haar octrooi in January 1672, dit slechts voor een maand
of wat verlengen zag,-om het in 1675 op een nieuwe Maatschappij voor 25 jaar te
zien overgaan. Aan de Suriname was, na de verovering door Krijnsen in 1667,'in
October van dat jaar, Willoughby's zoon met de wapenen in de band teruggekomen,
om de landstreek op nieuw voor Engeland in bezit te nemen; de inlusschen gesloten
vrede ontzei echter alle recht daartoe, en Koning Karei bleef daarom ook niet achter,
om in February 1668 een bevelschrift uit te vaardigen, dat hem gelastte haar te
verlaten. In spijt daarover stak hij een suikermolen in brand, en dreigde de vesting
' Aldaar, bl. 24,.
' Dichtwerken, 1, bl. 298.
860 algemeene geschiedenis
Zeelandia te slechten; zoodat een tweede bevelschrift noodig, doch hij ook toen nog
weigerachtig bleek. Zoo hield het nog tot 1670 aan, voor zich Zeeland in 't rustig
bezit der-vermeesterde colonie verheugen kon, en bleef het toen nog een tijd lang met
de algeméene Staten over het uitsluitend recht harer ingezetenen er te handelen en
zich neer te zetten, haspelen, eer men zich weêrzyds daaromtrent verstond.
De Oostindische Compagnie zag daarentegen haar bezittingen door de verovering
van Makassar aanmerkelijk uitgebreid. Krachtdadig bijgestaan door den verdreven, met
de Compagnie bevrienden, Koning van Boni, Radja Palacca, had.de oud-be'i'vlnd-
voerder van Coromandel, Cornehs Speelman, dat met macht van wapenen en troepen
in den loop van 1667 veroverd, en er Palacca in zijn w^aardigheid hersteld. Het ver-
meesterde Joepandam gaf hij den naam zijner geboortestad Rotterdam, doch vond zich
door trouwloosheid der bedwongen vijanden -genoodzaakt, in April 1668 op nieuw de
wapenen aan te gorden, tot hij in 't najaar de hoofdstad Samboepo met haar kasteel
stormenderhand veroverde, en den vijand voor goed aan de Compagnie onderwierp.
Dat was, kon men met Vondel betuigen» een «speelman», die haar leek:
Op zulk een Speelman's toon ea brommende oorlogssnaren
Danste in Oost-Indiën het heir der Makassaren
Den harnasdans in bloedBoetan, om 't hart benauwd,
Schept adem; Joepandam wordt Eotterdain geheeten
Naar 's helds geboortestad. Geen eeuw zal dit vergeten;
De drie Molukken, eerst aan 't worstlen, staan nu stout.
Ongelukkig werd met die uitbreiding van 't grondgebied der Compagnie, ook haar
verderfelijk uitsluitend handelsstelsel slechts over zooveel grooter oppervlakte uitgestrekt,
en kon haar voor den achteruitgang niet behoeden.
l· I
In Holland — schreef Johan de Witt den 30''» July 1668 aan Pieter de Groot, die
sedert een week of zes als gezant in Zweden werkzaam was — in Holland en Westfriesland
was onder de verschillende kwartieren en leden thans zulk een «eenigheid en goede har-
monie» te bespeuren, dat men er «God-almachtig niet genoeg voor danken kon». Onder
anderen was er nu bij verdrag tusschen Gecommitteerden van't Zuider-en Noorderkwar-
tier , na lange en werkzame beraadslaging ten overstaan van eenige daartoe aangewezen
leden, het schijnbaar ongeneeslijk verschil over het aandeel van beide in de gewes-
telijke lasten vastgesteld. Het Zuider zou voortaan 81^4, het Noorder kwartier 18
ten honderd daarin bijdragen Dergelijke heugelijke overeenkomst, na jaren lang
geharrewar op dit punt, sloot echter den onderhngen naijver der steden in handelen
if
i
ί
' Zie O. a. den Maoassarsen oorlogh van de jaren 1666—1669 glorieuselijTc gevoert door den Έά. Jleer
Corn. Speelman, enz., met afbeelding en portretten door Romein de Hooge.
= Brieven II, bl. 579, Aitsema, Sahen van Staat en Oorlogh Yl, bl. 573.
i
-ocr page 868-DES VADERLANDS. sqr,
nijverheid niet uit, zoodra zich daar de gelegenheid toe aanbood. Zoo was er na
den met Engeland gesloten vrede sprake van, de zoogenoemde Court of Maatschappij
der engelsche handelslui te Dordrecht weêr te herstellen, met ontheiFing van ƒ tin veer-
geld, ten bedrage van één gulden op ieder stuk laken. Daar kwam men echter van
Leiden en elders tegen op., en Avist al de bezwaren daarmee verbonden breed uit te
meten. Een Leidenaar, die er in een haagsche herberg een praatjen over hield, rekende
uit, hoe hij in den afgeloopen winter niet minder dan vijf dagen had zoek gemaakt,
om van Leiden naar Dordt te komen, terwijl hij naar Rotterdam gemakkelijk in één
dag kon komen en daar dan van tien tot vier uur stil zijn. Geen stad was dus minder
dan Dordt gelegen, om er engelsche en schotsche waren te gaan koopen. Een Dordte-
naar, die met hem in gesprek was, beriep zich op den engelschen Koning, die 't zoo
scheen te wenschen, doch kreeg nu van een Rotterdammer te hooren, hoe de Staten
van Holland hem dat beletten konden; die waren hier de opperste macht en hadden
't hoogste gebied, en zouden alle engelsche en schotsche schepen wel kunnen gelasten,
de Maas niet hooger dan tot den Briel op te varen. Er waren buitendien schotsche
schippers en bootsgezellen genoeg, die zeiden, met hun schepen liever een reis uit
Schotland tot Rotterdam toe te willen doen, dan van daar, met hun geladen schepen,
naar Dordrecht te varen. Ja, verklaarde de Leidenaar nu, daar weet ik alles van,
en heb zelf gezien, hoe een schip uit Schotland in drie dagen tijds niet verder kon
komen dan de haven van Alblas, waar het toen eerst ontladen moest worden, en
't goed in smalschepen en andere schuiten vervoerd. Doch men wist dan ook wel hoe
't bij die vestiging te Dordrecht was toegegaan; de Engelschman, die dat bewerk-
stelligde, zekere Davidson, had eigenlijk eerst het oog op Rotterdam, maar liet zich
door dordtsche munt bewegen, zijn Koning diets te maken, dat Dordt er uitnemend
voor gelegen was. 't Lag er echter zoo goed voor, als een jaar of wat geleden voor
de haringvaart, die de Dordtenaars met kracht bij zich wilden invoeren, en waartoe
ze zich wat haringbuizen verschaften, en stuurlui, visschers, nettebreisters, kuipers en
4nd. uit de zeedorpen tot zich lokten. Hét eerste jaar was dat toen een nieuwtjen,
en voelden ze door hun nieuwsgierigheid winst noch verlies niet, maar waren ze toch
de rente van hun geld kwijt; het tweede jaar viel nog slechter uit, alles was veel
kostbaarder dan waar men de zaak gewoon was, en in 't derde was al het geld ver-
loren, er bleef niet over dan scha en berouw. De Dordtsman was daardoor alles be-
halve gesticht, en zei, dat men van zijn stad zoo schamper niet spreken mocht, maar
bedenken, wat diensten eenige van haar inwoners en heeren aan 't vaderland gedaan
hadden. cWiew, vraagde hij, «is oorzaak geweest, dat wij nu zijn bevrijd van het
geweld en den overlast der Stadhouders, dat schadelijke en verderfelijke ampt, als de
Heeren van onze stad? Uit wat stad van ons land, is dat land meer nut aangekomen ?
Behoorden wij, die toch anders niet veel neering en welvaart hebben, en die met een
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
weinigjen geholpen zijn, Toor al den arbeid, perikelen, en moeite van onze Heeren
dan niet wat voorrecht en voordeel te genieten?» — «Niemand misgunt u, dat het
u welgaat», hernam daarop de Rotterdammer, «maar men zeit alleen, dat gij uw
welvaart niet moet zoeken tot en met schade en nadeel van anderen; en dat de
HH. De Witt veel voor ons Vaderland gedaan hebben, en zich als, ja meer als oprechte
en getrouwe helden en liefhebbers van haar en ons Vaderland gedragen hebben en
nog dragen, wil ik noch kan ik, noch iemand, die een rechtschapen Hollander en
eerlijk burger is, loochenen; dat dezelve HH. De Witt, benefFens meer andere wijze
en getrouwe regenten, hun onkreukbare trouw en oprechten ijver hebben doen blijken
in het voor ons Vaderland hoognoodig afzweren van een Stadhouder, het vernietigen
van zoo een ampt, dat een adder was in den boezem van onzen Staal, weten wij
ook wel, en willen het wel welen, ook wel dankelijk erkennen; maar dat die van
Dordrecht daarom zouden meenen meer voorrecht te hebben, om met de onlangs
gewezen hoofdvijanden en nu gedwongen vrienden van dezen Staat te mogen handelen,
en hun waren en koopmanschappen te laten vrij en zonder eenige bezwaarnis in 't land
komen, daar zouden wij neen toe zéggen; en wij zouden zeggen, dat wij niet willen
verstaan, dat de HH. De Wilt die groote en heerlijke daden voor die van Dordrecht
alleen, maar ook voor het gemeene Vaderland gedaan hebben; wij zouden zeggen,
dat tot de heerlijke overwinningen van de Engelschen onze stad ook veel van haar
burgers en inwoners heeft geleverd. Het verbranden der engelsche schepen tot Ghattam
zou nooit gelukt zijn, had de rotterdamsche Vice-admiraal De Liefde het werk en
de branders niet aangedreven. Zoo moet dan uw dordtrechtsche Heer Burgemeester
de eer alleen niet hebben, in dien slag behaald, noch der stad Dordrecht alleen het
voordeel van handel en neering toegevoegd en onzer stad benomen worden. W^at zou
het ons verschelen, of de Engelschen of uw Burgemeester ons den koophandel bena-
men?» — Nu nam ook een Amsterdammer nog het woord, en zei het, «in plaats
van de engelsche en schotsche waren vrij te laten inkomen, noodiger te achten, dat
men alle koopmanschappen uit andere landen hier komende, en hier gebruikt en
gesleten, zoo hoog maar eenigsins mogelijk was belastte; doch alle dingen, daar men
hier wat anders van moet maken, moest men gansch niet belasten. De fransche
wijnen», sprak hij, «die hier gedronken worden, zou ik zóó belasten, dat de ge-
meene man geen lust zou hebben om er aan te ruiken; daar nu voornamelijk te
Rotterdam en Dordrecht die fransche wijnen zoo algemeen zijn, dat kruyers, zakke-
dragers, en andere arbeidslul nauwlijks een kan bier drinken, maar 't is al wijn
waar gij ze van hoort spreken. Dit maakt dat de brouwneering, de graanhandel,
en korenkoopmanschap te niet loopen. Ook zou ik op 't hoogste belasten de engel-
sche en schotsche boter, die hier te lande met zoo groote menigte gebracht en
verbruikt wordt, dat onze huisluiden hun hierlandsche boter zoo goedkoop moeten
DES VADERLANDS. sqr,
geven dat .e melterlijd „iet „achlig zullen .jn, hun landpach."t7 belalen: e;;^,
men hier .„„ deed, zouden wij „,ear lioen.en ontvangen, en onze naburen zoo machtig
n.et „aken; „at behoeven „ij goedhartiger met de vreemden te handelen, als zij met
ons doen?» - „Gg zegt wel, vriend», liet zieh nu een Delvenaar hooren, „dat men
behoorde de vreemde boter en kaas het inkomen in ons land te verbieden; maar
η hun land ook doen; anders zullen al de Engelschen en Schotten hun waren daar
brengen, en ze met schuiten en smalsohepen even,wel in Holland brengen, gelijk men
η dflanT d Γ Τ ^ '-»P-nscllppen „iet
.n d t la„d zouden gebracht „orden; maar wat deden de HH. Zeeu„en? ve cbeiden
erlofbneven, om zulke ware„ uit Engeland ,e halen, werden bi,' de HH. tot
.ee aken .n Zeeland aan schippers en kooplui uitgedeeld, daarbij vrije inkomst i„
Zeeland vergund, wdke dan vrij uit Zeeland in Holland e„ elders terden verzonde
Een.ge sch.ppers .„ Holland dit ziende, maakten verlofbrieven in Vlaanderen te krij-
gen, om van Oostende in Engeland te varen, die mede die „are„ in Engeland haal
den e„ van daar „aar Vlaanderen en overal zonden. De Zeenwen „enlcn 't gewaar
en klaagden bg de HH. van Holland, en deze boden den Zeeuwen aan, hun uitlegt
gors en oorlogsschepen op de hollandsche stroomen en voor de zeegaten te doen lel
■ IZ' ""Γ Γ'ΓΙ""' »-hten be-
letten; doch de HH. Zeeuwen, merkende dat hun schelmerijen zouden uitkomen
weigerden dat». Nu vatte ook een Schiedammer vuur en meende, dat «zoo men ai
den handel en t doen van de Zeeuwen met een gezo„d oorcleel wilde i„zic„, men
OU bevinden, dat het gericht en gesteld was, om Holland te k„,nken en te verkor-
ten e„ hun wettige vi^'heden te besnoeyen. «Het is» _ zei hij - „alzoo de oude
boodschap; het is om het verheffen e„ grootmaken van den Heere Prins van Oranje
doen; daarop leggen de Zeeuwen al hun gedachten te werk,. Als de raddraayeL
d er Zeeuwen werden dan De Huybert, en de Gecommitteerde„ Mauregnault van Verc,
I gelen van Vbssingen, en Vrybergben van Tholen afgeschilderd, die «met eenige van hun
stehngen en vrienden, de geheele Provincie op hun hoornen wisten te n'emen, en
t '"'V"'""'™ -j»·''' G'^eommitleerden ter Admirali-
.t, en du, de zeezaken mede in ha„de„ hebbende, hadden ze bijna de gansche
«geering ,e„ Pri„s van Ora„je te kittelen en vlcyen, en dorsten'zij HolLd i
taa gezicht werpen dat zoo de Staten daar niet hadden begonnen het scheiden van
loei """Γ-'ρ " ^™"™'·'" "aar oude
S^^^om den P„„s te s,elle„ in zijn vaders plaats en bedieningen» Werkelijk
-ocr page 871-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
stonden daarin — als wij reeds zagen — Holland en Zeeland lijnrecht tegenover elkan-
der, en tot den wrevel van 't laatste tegen 't eerste werkte thans de toeleg van dit
nog mee, om ook den stapel der schotsche waren, van oudsher te Vere gevestigd, naar
Dordrecht te verleggen. Dit zou voor den Prins, als markgraaf, een aanmerkelyke som
's jaars gescheeld hebben, en drong hij er dus by Temple en zijn oom, den Koning,
o|) aan, dien stapel daar te handhaven, gelijk in 1675 geschiedde.
In de Zeeuwsche Staten zelf was, in 't vorige najaar, verschil gerezen over 't af-
danken van 't krijgsvolk, daar Zieriksee en Goes drie vendels meer dan de anderen
wilden wegzenden, en hun tegenstand zoover dreven, dat Goes een tijdlang geen af-
gevaardigde ter vergadering zond, en Zieriksee, ofschoon door de andere leden be-
schreven en bezonden, daarin volhardde, terwijl het tevens de penningen inhield, die
het voor 't Land moest opbrengen. In bun zitting van 1 Febr. '69 besloot men daarop
ia de Staten, de weerbarstige stad met geweld tot reden te brengen, en zond den
Kolonel Van Vryberghe uit Sluis, met zes vendels krijgsvolk, uit Vere en Vlissingen,
en zes stukken geschut naar Schouwen, waar hij zich van Brouwershaven meester
maakte. Te Zieriksee haastte men zich om de trom te roeren, waardgelders aan te
nemen, de burgerij te wapenen, en 't geschut naar de wallen te slepen, en onderwijl
ook een paar Heeren naar Middelburg te zenden, om verklaring van dat onverwacht
krijgsbezoek te vragen. Daar ook bij de Staten zelf verschil van meening over den
gewelddadigen maatregel geheerscht had, en alleen Middelburg en Tholen hun volle
toestemming aan 't voorstel van Gecommitteerden daartoe verleend, Vere en Vlissin-
gen zich onzijdig gehouden hadden, en 's Prinsen vertegenwoordiger, Odijk, de ver-
gadering zelfs verlaten had, kwam men nu te eerder tot een vergelijk, waarbij
Zieriksee beloofde, het verschuldigde geld te zullen geven en zijn waardgelders af te
danken, en waarbij de troepen last kregen, Brouwershaven weer te ontruimen. Een kleine
drie weken later kwamen de afgevaardigden der stad toen ook weder aan de Staten-
zitting deelnemen, onder voorbehoud alleen van haar recht, om voor haar verdere
bezwaren, bij tijd en wijle, voldoening te erlangen ^
Was daarmeê de rust op staatsgebied in Zeeland vooreerst weêr hersteld, op ker-
kelijk bracht in dit jaar de fransche predikant Jean de Labadie de hoofdstad van't ge-
west in rep en roer. Deze uit Guyenne geboortige Jansenist, die eerst teMontauban,
daarna te Orange, en vervolgens te Genève den onroomschen kansel beklommen had,
was van daar naar Middelburg beroepen, en hier met niet minder ijver dan bijval
f, -s
lè;··.'
waarin verhandeld werden verscheiden zalcen noodig voor de Hollanders ie weten^ ooTc sommige voor de
Zeelanders, en ook wat voor de Engelse en Schotten^ door een liefhehher van vryen handel. Tot
Dordrecht voor J. Eedelijckhuisen, 1669.
1 Verg, de Bijvoegsels en AanmerTcingen voor het 13e Deel van Wagenaar's Vad. Sisiorie,\i\.. 120.
' Zie Hall. Mercnrius voor 1669, bl. 13. I
ί-,
f
Ρ·'
DES VADERLANDS. sqr,
werkzaam geweest. Terwijl zijn welbespraakte mond echter Telen aan zijn kansel boeide,
maakte zija herderlijke zorg voor de reinheid zijner kudde anderen minderingenomen
met zijn streven, al gaven zij gaarne toe, dal hij «een gauw man» was, die sprak
«als een Engel» en altijd voor de vuist preêkte; «maar wat is 't evenwel?» vraagden
zij tevens: «dat kan al bedriegen; de geleerdste zijn altemet de verkeerdste»; 't was
«een vent, daar geen huis meê te houden is», gaven ze hem na, «en die meende
dat hij al de wijsheid alleen had» Een fransch proponent uit Picardië, «een persoon
van een heel los en ongebonden leven, die bij middernacht onder een luifel in zeer
oneerlijk postuur met een licht vrouwspersoon betrapt was», had hij van den preek-
stoel en 't avondmaal geschorst, en zijn eigen amptsbroÊr Minutoli, «dien zelfden nacht
in 't zelfde slordige gezelschap gevonden, van gelijke en bovendien veel andere ontuch-
tigheden zelfs tot overspel toe overtuigd»; een ander predikant, Henry du Moulin , zoon
van een bekend sedansch Godgeleerde, die zich als zieketrooster in de kerk te Middel-
burg had ingedrongen, had hij «wegens zijn schandaleus en ongebonden leven gecensu-
reerd» , en uit dat alles waren veel partijschappen ontstaan , «alzoo er veel zijn straifigheid
en ernst niet konden verdragen, noch hij hun slordig leven» I Wat zijn leer betrof,
had hij zich op de waalsche Synode te Naarden gekeerd tegen de daar goedgekeurde
leer van zijn amplsbroeder prof Wolzogen van Utrecht, en in dat gevoelen — in spijt
van Teel andersgezinde Godgeleerden - volhard. Hij zelf had laatstelijk een boek over
Koning Jezus uitgegeven, waarin hij een duizendjarig Ilylc voorspelde, vóór den onder-
gang der wereld door dezen te beheeren; en beide had hemzelf nu den lak van
ketterij doen aanwrijven, te meer daar hij geweigerd had, de fransche geloofsbelijdenis
van i586 te onderschrijven, en zei, zich aan de verbeterde dorische van 1619 te hou-
den. Zijn jonger amptsbroeder en leerling Yvon trok daarin ééne lijn met hem en
beiden vonden zich door nagenoeg al de lidmaten der middelburgsche kerk gevolgd.
De Staten van Zeeland hadden er daarom ook geen been in gevonden, hem tijdens
de vlissingsche Synode van April 1668, van de schorsing te ontheifen, waartoe hem
de leidsche veroordeeld had. Ook in Augustus weder, na zijne veroordeeling te Naarden,
hadden de Staten, hoewel de zaak in staat van wijzen latende, bepaald, dat hij zich
m 't aanstaande voorjaar op die van Dordrecht, met zijn tegelijkertijd veroordeeld
Consistorie, nogmaals en vollediger zou kunnen verantwoorden. Daar was toen een
' Naar de opmerkingen van den waalsclien predikant in 't Amnddiscours tmschen een raadsheer,
^-'en doctor, en {hem), rakende Jean de Labadie, enz., te Amsterdam, gedr. by Broer en Jan Appe-
laer, 1G69; bl. 5 en 20.
' Zic de Klare ende Icrachüge wederlegginge van de ordinaire calumniën iegens de leere, Tiet leven ,
handel ende wandel van Möns. Jean de Laiadie, enz., getrandateerl uyt den. Franschen. Te Amster-
dam by Joh. van den Bergh, bezyden 't Stadthuys, 1669; bl. 9.
Le héraut du grand Roy Jéms.
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
brief ingezonden, door niét minder dan 200 huisvadéi's en lidmalen der kerk gelee-
kend, door een drietal hunner, dominee Yvon, Mr. Ewald van de Perre, en Dr. Antonius
Everard overgebracht, en waarin zij wakker voor hem in de bres sprongen, en de
leer en handel van hun «getrouwen herder en leeraar» om «de byzondere stichting»,
die zij er uit ontvingen, roemden. Hun pogen was echter vergeefs, en ofschoon zich
enkelen tot beter inzicht lieten bewegen, de meerderheid bleef onwillig, om het ge-
streken vonnis te niet te doen; zijne schorsing en onbekv^aamverklaring^ gelijk de
afzetting van zijn kerkeraad bleef bepaald, en wie zijn «conventikelen» voortaan
mocht bijwonen, verviel in censuur
En daarmeê, meende men, moest de zaak uit zijn: «'t Waalsche Synodeo als men
spottend opmerkte, «kon niet dwalen, en dat ze er zeggen en goedvinden, moet vol-
strekt gevolgd worden; daar was geen appél van; zij zijn het Synode van de Vereenigde
Provinciën», «Of je er meê spot of niet, vrienden», oordeelde een waalsch predikant
van de rechtzinnige «partij», «daar moet orde zijn». — «Maar zoo men bewijst, dat
de orde die 't waalsche Synode maakt, somwijlen disorder is?» — «Wie zal dat
oojdeelen? De Labadie alleen, met zyn wijsheid? Al ware 't disorder, zoo moét hij
en wie het ook zy, daaraan gehoorzamen!» — «Waar laat je dan Gods Woord, zoo
't daar niet meê overeenkomt? Hoe ver liggen we hier wel van Rome?» — «Niet
zeer verre, neef, op de rechte streek». — «Z-ou men Leuven niet passeeren moeten?» —
«'t Waar niet noodig: over Naarden, dat 's de rechte weg!» — De andere partij
verkneukelde zich intusschen, dat Labadie en zijn Consistorie — «op één diaken na,
die het altoos met Du Moulin gehouden had» — uitgeworpen waren, en «alzoo het
heele nest gezuiverd» was. Zoo grif zou dat echter zoo aanstonds nog niet gaan. Toen
de kerkelijke classe te Middelburg bijeen was, om het gestreken vonnis ten uitvoer
te leggen, verzochten, vrijdag 11 April, drie der afgezette Consistorie-leden, Burge-
meester Munnincx, Schorer, en Brant «binnen te staan», en vraagden rekenschap over
het door hen en Labadie verworpen boek van Wolzogen. Men wees hen op hun
afzetting, waarvan zij echter niets wilden weten, en daarop, daar zij geen lastbrief
konden toonen, kortaf de deur. 's Middags kwamen zij met hun medebroeders Van
de Perre en Everaerts terug, die zich op hun commissie van 't vorige Consistorie
wilden beroepen, doch evenmin gehoor vonden. Zondag daarop, terwijl men's ochtends
zes uur het avondmaal uitdeden, en een predikant van de classe den kansel beklim-
men zou, kwamen eensklaps Labadie en zijn Consistorie, by 't eerste gelui, door de
voor hen ontgrendelde Heerendeur de kerk binnen, bezetten stoel en tuin- of doop-
' Kort verhael van eenige saken, en voornamelijak van het gepasseerde op het Walsche Synode tot
Dordrecht, enz. Tot Middelbiirgh, gedr. by Hendrik »Smit.
' Avonddiscours, bl. 23 , v.
•J
-ocr page 874-DES VADERLANDS. sqr,
hek, en voerde vervolgen-s Labadie van den kansel een paar uur lang het woord, om
tegen de Synode en Woïzogens boek uit te varen, en ten slotte het nieuwe Consistorie
en de classe in den ban te doen. Daarna afgestegen deelde hij 't avondmaal uit, terwijl
• inmiddels zijn geestverwant de proponent Lagrion den preêkstoel bezette, om dien
geen ander prijs te geven. Na de uitdeeling kwam hem Labadie weêr vervangen, en
bleef nu nog tot bij twaalven met preêken en tieren voortgaan, terwijl de kerk intus-
schen — naar de verklaring van een ooggetuige — «wel een duivekot leek: de een
kwam er met een pijp tabak, de ander (zegt men) dronk er een brandewijntjen , hier
lachte er een, daar riep er een, dat hij leugens zei, anderen dreigden hem van den
stoel af te halen», totdat eindelijk een bepaalde bedreiging met den sterken arm van
den baljuw en zijn dienders hem en de zijnen tot den aftocht drong Den volgenden
dag werd toen echter onmiddellijk een Raadsvergadering belegd, waarbij — in 't afwezen
van burgemeester Munnincx, den schepen Rouberge, en de raden Boreel en Van de
Perre- naar aanleiding der «exorbitanciën en dangereuse indrachten by Mons^. Labadie
met de zijnen, voorieden dag des Heeren, door het occupeeren van den predikstoel in
de walsche kerk en het administreeren* van het H. Avondmaal, niet alleen tegens de
ordonnancie van de Synode, maar ook jegens expresse resolucie van Hun Ed. Mo. in
dato 15 Nov. 1668 ondernomen» — na omvraag goed gevonden werd: «al hetzelfde
op het alderhoogste te detesteeren en te houden voor eene seditieuze factie, die onder
een welgestelde regeering niet kan noch mag worden geduld, maar ter contrarie rigo-
reuselijk moet worden gestraft». Om redenen echter zich daarvan voor ditmaal nog ont-
houdende, besloot men «gemelden Labadie c. s. scherpelijk te gelasten, zich voortaan
niet alleen te spenen van alle openbare kerkelijke oefeningen en bedieningen , hoe
die ook mochten zijn, maar ook specialijk achter te laten de dagelijksche particuliere
bijeenkomsten, die hij nu eenigen lijd herwaarts in zijn huis tegens ordre van de
regeering (had) aangesteld, of ook in andere burgerhuizen binnen deze stad en juris-
dictie op te richten of bij te wonen»; terwijl, tegen «wie in gebreke bleef te gehoor,
zamen, zou worden geprocedeerd, als tegens ongehoorzame burgers en oproermakers,
naar 't plakaat van den Lande, gerequireerd werd; en werd de Heer Oiiicicr verzocht
en geordonneerd in alles een wakend oog te houden» I Voor Labadie was nu in
Middelburg geen blijven meer. Hij begaf zich dus voorloopig naar Vere, tol hem ook
daar — den July — niet alleen het verblijf binnen de stad en haar rechtsge-
bied door de zeeuwsche Staten ontzegd werd, maar ook alle verder vertoef binnen
hun gewest verboden en hij zich gedwongen zag naar Holland te wijken. Daar
' Missive uyt Middelburgh, den 15 April 1669. (Vliegend biaadjen).
- Extract uit de Resolutiën ten Rade der itadt Middelbmgh in Zeelant, (Vl. W.).
Holl, Mercurius, voor 1G69, bi. 138.
-ocr page 875-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
toch had hij vrienden en aanhangers genoeg, om er zich uiterst welkom te achten;
kwam hij er, hy werd «met heele schuiten volks nagevaren en uitgelei gedaan, en
velen begonnen er zijn twee daar rondreizende jongeren reeds aan te hangen, of ze
er van betooverd waren» ^ Daarheen begaf hy zich dus, en zag er zich weldra onder
zijn volgelingen ook die begaafde juffer Anna Maria van Schuerman scharen, wie zelfs
Constantijn Huygens zich te vergeefs moeite gaf, in latijnsche en hollandsche verzen,
van haar betoovering terug te brengen. «Wal reden», vraagde hij haar
Wat reden, oeli, vriendin! wat voordeel inag u roeren,
En om eeii nieuwen tuin den ouden tuin ontvoeren?
Waarheen met zulli een drift? wat leed is u gebeurd?
Wat gruwel of wat spook heeft u van ons gescheurd?
Ik vraag "van ons" met recht; want wij zijn ledematen,
En de geringste niet van die gij daar verlaten,
Den rug hebt toegewend; de zelve zaligheid
Bejagen wij met haar; de weg, die daartoe leidt,
Is haar en ons gemeen, en zoo zijn ons gebeden.
O gij, bij ons zoo lang, zoo wel gevoed, wat reden
Voert uw genegenheid naar beetre lekkernij
Als die men t'onzent schaft? en wie vergiften wij?
Wien hebben wij venijn in wijn of brood gegeven? —
Is dit der mannen loon, wier stichtelijke. taal
Uw ooren zoo verknocht aan haar beleefd onthaal ?
Knnt ge om een meestertjen van zulke meesters scheiden,
En onder een vreemd oog u zien voor slave leiden? —
Kunt gij uw waarde hand tot zulk een plak begeven? —
Die Anna, door Gods gunst, de eer van haar vaderland,
Die, al de wereld om, aan Oost- en Westerkant
Elk eens verwondering — die Anna, die, ach mij!
Ontvalt haar eigen zelf en houdt haar niet als wij!
Daar zit zij onder 't juk en buigt den hals ter aarde,
Met nieuwe leerlingen van onberoemde waarde! —
Gaat, roervink, en gaat uit; geslepen vos, gaat veer »
Van onze kusten, en verschijnt er nimmer weêr! —
Stil, stokebrand, en steekt geen nieuwe vlammen aan,
Daar Holland weêr af blaak'! schaamt u de hand te slaan
Aan huisgezinnen lang en wel verwant t'ontroeren,
Aan goede kinderen droev' ouderen t'ontvoeren.
' iivonddisoours, bl. 66.
2 Sedige en sielroerende aenspraeoTce aen Juffr, Λ. M. ό. ScTt., om haer af te trecken van Jan de
Laladie; van den auteur selfs uit sijn Latijnse in Nederduitse rijmen overgeset. T'Amsteldam, by de
Wed, van Abr. Van den Burgh, boekverkoopster in Jan Eoönpoortstorensteegh, in de gereformeerde
Catechismus, 1670.
DES VADERLANDS. sqr,
Aan ouden kerkedienst voor nieuw' en zonder nut
Te wiUen wisselen! - Hoe raak ik van mijn streek, en
Waar heelt my 't schip vervoerd? ίΤ had ik aan te spreken,
mjjn doorluchte maagd! cr zoek ik, met die hoop
Van u gelukkehjk te preêken uit dien hoop,
Dien m' ίΤ" onwaardig keurt! Bestaat er nit te scheiden,
En wordt niet geern geleid van die gij hoort te leiden,
Laat hem zjjn zot gezag tot zijnent, wie hjj zjj,
Eu houdt het hooggebied van Schuurmans Anna vr.j! —
't Was echter te vergeefs gepreêkt, en zijn «van ouds bezinde, standvastig eer
geboón, eerbiediglijk beminde» geleerde vriendin bleef hem voor haar nieuwen vriend,
den dvpeepzieken Jean de Labadie, verzaken
Kon men 't der middelburgsche Overheid niet euvel duiden, dat zij een herderen
leeraar, die zich zoo aanstelde, als De Labadie dien zondagmorgen met de zijnen ge-
daan had, uit haar rechtsgebied weerde, de wijze, waarop elders, te Leiden en Kam-
pen met name, die Overheid, door de heerschzieke ketterjagers der staatskerk opge-
hitst, tegen vreedzame Remonstranten te keer ging, verdient allesins afkeuring. In
een Ze^M ScJmitpraatjen las men er haar en haar drijvers de welverdiende les over.
Te Leiden had zich een gemoedelijk hervormd burger, Johan de Bye, die in de week
trouw den eeredienst zyner gezindte bijwoonde, veroorloofd, om zondags bij de Remon-
stranten te Warmond te kerken, en dit de leidsche predikanten zoo in 't harnas ge-
jaagd, dat zij niet rustten vóór de stedelijke overheid tegen die «oproerische en verra-
dersche Barneveldisten» was opgetreden. Dergelijke lieden waren «des Duivels naaigaren»,
naar hunne meening; want «gelijk dit onkruid de landen doorkruipt en hun vettigheid
al zachtjens naar zich trekt, en zoo de goede vruchten haar wasdom verhindert; zoo
doet de Satan ook zulke schoonschijnende vrijgeesten; en dit was» — naar zij beweer-
den — «de praktijk der Remonstranten, dat ze er voornamelijk op uit waren, om
de gereformeerde kerk te ondermijnen, en met hun valsche leer te vergiftigen'; en
't slimst van alles was nog, dat ze de priesterlijke waardigheid en 't gezag der pre-
dikanten zochten te verkleinen, en die te stellen onder 't gebied der Overheden».
«Wel is dat zoo vreemd?» vraagde een leek, die een hunner zoo hoorde uitvaren:
«dit is geen nieuwigheid, want Mozes heeft AUron geboden en wetten voorgesteld;
hij achtte 'tdaarom ook «onordelijk», dat zij, die «in alle zedigheid slechts het Woord
Gods hadden te leeren», zich gedroegen, als ware hun beroep, «andere gezindheden
» Van haar beweegredenen had zjj rekenschap zoeken te geven in een brief, achter de ^Eeniee-
Tcenm der Wedergeboorte door een boer van Mülheim a/d Eoer, gend. Jan Bathuys", gedrukt, naar
aanleiding van welken de zich noemende Desideriu, Facim, zyn Zedig Verzoek (Utrecht 1670) tot
haar richtte, met het slotwoord: «Keert weder, ο Sulamlth, keert weder, dat wü u mogen aanzien"
{Hoogl. VJ, 13),
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
op 't leelijkste af te malen, en dat dikinaals builen de waarheid, en om zich buiten
de kerk met den staat Tan 't land te bemoeyen». Overheden, die zich door hunne
lasterhjke verzoekschriften tot gewetensdwang Heten overreden — gehjk de leidsche
't gedaan had — veroordeelde hij daarom ook als handlangsters van liefdelooze predikan-
ten. Te Kampen hadden evenzoo de HH. van de Magistraat uvrome luiden,.die alleen
saamgekomen waren, om 't woord des Heeren te hooren», door hun schout en zijn
dienders uiteen laten drijven, hen in de boete geslagen, en, daar zij beweerden niets
verbeurd te hebben, «de meubele goederen uit de huizen doen halen, en in de Lom-
bard gebracht, en daar het geld tot betaling van de boete op gehaald. Ziet, dus ver-
keerdelijk» — zoo sprak hij — «ging men te werk: duivelsche vergaderingen van
kwaaddoeners, dronkaards, dieven, overspeelders, en derg., die vóór den middag in
de kerk en na den middag in de kroeg liepen, den eenen zondag aan de tafel des
Heeren, den anderen, of wel 's namiddags of 's anderen daags al, naar buiten in de
kroeg, en 's avonds dronken en vol weer thuis kwamen; — die verdroeg men, daar
zag men niet eens naar om; maar godsdienstige vergaderingen, als ze tegen de bhnde
gereformeerde geloofsdrift waren, ging men beletten, en dwong de luiden groote boe-
ten te betalen». De hervormde predikanten — den goeden niet te na gesproken —
doch waarom kwamen deze tegen de handelwijs der anderen niet op? — toonden
zich «heerschzuchtig»; overal waar ze kwamen was 't aDomine, domine, d. i. mijn
Heer, mijn Heer, zoodat ze zich niet anders dan als groote meesters vertoonden,
even of zij de wijsheid alleen hadden, en niemand tegen hen van godsdienstzaken zou
mogen reppen, en slechts op hun stellingenen amen zeggen». Hun opleiding reeds
bracht dat veelal ook meê, en «zoo haast ze begonnen op den preêkstoel te komen,
was 't of de hoovaardij met hen op den stoel trad». Zoo had men «onlangs nog een
van die nieuwgemaakte dominees, versch van Utrecht gekomen, waar hem door Prof.
Voetius de handen waren opgeleid, en hij zoo tot clomine d. i. Heer of Heerscher, ge-
zalfd was, met een heel eifen bakhuis op stoel zien verschijnen; hij had het gezicht heel
strak naar den hemel geslagen, zoodat men in zijn oogen alleen 't wit kon zien;
maar zoo haast was hij niet aan 't preêken geraakt, of het scheen, als kwam een
geest des Heeren als een brieschende leeuw over hem, en het was alsof hij den preêk-
stoel aan spaanders woii slaan; en zijn lasteringen waren zoo vehement, dat het eer
dollemans- dan Kristen werk scheen; hij had het op de Arminianen, de Mennisten,
de Socinianen geladen; ja, alles wat zijn gedachten maar bekruipen konden, braakte
hij met een ongestookte furie ten vollen monde uit, waarbij ook de Heeren en Ma-
gistraten zelf niet werden misgedeeld; zoodat men wel zag en hoorde, dat hij meer
in de voetiaansche dan in de kristelijke religie onderwezen was» ^ Leeken, die zich
' Leids schuitpraatje, zijnde een f zamenspraah tusschen verscheide personen, ralcende de nryheid
t
I^é;'»?"·''..... ' ■
f ■- -
Ί ■ /
b
DES VADERLANDS. sqr,
ZOO onbewimpeM over deze geestelijke tekortkomingen uitlieten , waren dezen dominees
natuurlijk weinig naar den zin. «Ik wil dat snappen en lasteren yan u niet langer
Terdragen)), zei een hunner, die 't in dal gezellig schuitpraatjen had moeten aanhoo-
ren: «Gij doet niet anders dan onze kerk blameeren; zoo gij in Leiden woondet, men
zou u wel anders leeren, doch het schijnt, dat ik het ongeluk heb gehad, dat ik op
een plaats gekomen ben, daar ketterij de overhand heeft; ik hoop echter, dal het
haast veranderen zal. God zal de Zijnen niet verlaten, maar haast een Vorst verwek-
ken, die als een Josias de kerk weder te hulpe zal kernen!»
Als om de wenschelijkheid dier komst voor de geestelijke «Heeren» niet te zeer
te verhoogen, lieten de Staten van Holland, den 28"^ Mei 1C69, een plakaat afkon-
digen, waarbij zij verklaarden, dat het boek getiteld Aanwijzing der heilzame poli-
tieJce gronden en maximen van de Republiek van Holland en Westfriesland)) _ de
nieuwe uitgave van Pieter la Courts door Joh. de Wilt zelf doorziene Interest — «in 't welk
de bedienaars des H. Evangelii met zeer harde aanstootelijke en injurieuze expres-
siën aangetast en in haar respect gesugilleerd worden, en daarin ook tegen de nabu-
ren van dezen Staat zijn uitgespogen veel onwaarachtige, injurieuze en ons ten hoogste
mishagende positieven en perioden, capabel om dezelve tegens de voorz. Staat aan te
hitsen, en derzei ver gemoederen de hooge regeering geheel en al te abiliëneeren; dat
ook de auteur van dat boek de goede trouw, eandeur, en integriteit van denzelven
Staat en het oprichten en onderhouden van hare allianciën, verbonden en tractaten
op een in 't oog loopende wijze gekwetst, mitsgaders in de gemoederen der menschen
geïnsinueerd heeft veel pernicieuse, verfoeilijke, en detestable maximen, medebren-
gende dat men niet langer schuldig is, allianciën en beëedigde verbonden te presteeren,
als de observancie van den eed en trouw met het interest van de Republiek kan
worden gecompasseerd en alzoo deze en dergelijke maximen en stellingen hij ieder
een en voornamelijk bij dezen staat, die altijd haar hoogste glorie gesteld heeft ineen
religieuse observancie van de tractaten en verbonden, met de uiterste abominacie moe-
ten worden verfoeid, enz., en wij niet anders als met de uiterste indignacie kunnen
aanzien, dat de auteur de voorschreven en meer andere maximen heeft willen doen
voorkomen onder onze brieven van octrooi; — zoo is 't, dal wij, daartegens willende
voorzien, hebben ingetrokken de voorschreven onze brieven van octrooi van dato den
van ons vaderland, der Religie, en de micht der hooge Onerheid in herkelijke zaken. Gedr. voor de
liefhebbera der Vryheid, in het eerste Vryjaar 1068.
' De Witt zelf bad in eene daartoe betrekkelijke zinsnede («dat men laet raaghteloozer republieken
ofte monarchen schadelicke verbonden gemaakt hebbende, altijd^i daaruit kan schddeH"), de laatste
woorden veranderd in «altüd noch eenige uitvluchten kan vinden, om door 't praesteron van die»
Sich selven niet te ruïneeren"; terwijl hij tevens het daarop volgende: "frangenüßdemfides/rangatur
eidem; en dus werd kunst met kunst betaald", had weggeschrapt.
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
10®" Dec. 1668, niet willende dat de boekdrukker of iemand anders zich daarmede
directelijk of indirectelijk zal behelpen, wel expresselijk verbiedende er exemplaren van
te verkoopen of verzenden, noch het ook in eenige andere talen te translateeren of
te drukken, te verkoopen of te verzenden, op pene van 600 Car. g. boven de ver-
beurte van de exemplaren en verder arbitrale correctie», enz. Toonde zich de hol-
landsche Mozes zoo wel wat aan Aaron gelegen te laten zijn, hij gaf ook een raaand
of drie later van zijn kerkschheid blijk door 't uitschrijven van een algemeenen dank-
vast- en bededag voor «den gewenschten en heilzamen vrede, waarmee Gods Majesteit,
de algemeene Kristenheid en inzonderheid den nederlandschen Staat sedert eenigen tijd
herwaarts zoo begunstigd en begenadigd had, en om de voortzetting en het behoud
daarvan te smeek en, met ware en oprechte belijdenis van alle zonden en hooggaande
ongerechtigheden».
Bij 't genot van dien vrede in 't Kristenrijk, ging men inmiddels voort, waar
de gelegenheid zich aanbood, de onkristelijke afrikaansche roovers ter zee te be-
kampen. Even onversaagd als gelukkig kweet zich in dit najaar van die taak
de scheepskapitein Jan Jacobsz van Nes, oom van den Luitenant-admiraal, doch die
door zijn oogenschijnlijk zwakke houding in den zeeslag van 1652, minder dan zijn
neef in den dienst was voortgekomen , en een tijdlang zelfs gebannen Avas geweest, doch
later op De Ruyters voorspraak weer hersteld. In Augustus, met de Louize van omstreeks
40 stukken en 140 man, tot geleide van eenige koopvaarders naar de spaansche zee
gezonden, raakte hij 's ochtends van den 25®» November met een half dozijn Algerijnen
slaags, waarvan hij den eersten, die hem dacht te enteren, zoo ontving dat hij moest
afdeinzen, den tweeden, van grooter kahber, niet minder krachtig afweerde, een
derde en vierde, die hem gezamenlijk aanvielen, en weldra nog door een vijfde daarin
gevolgd werden, na een allerhevigst gevecht tot wijken dwong. Eenige in brand ge-
raakte kardoezen dreigden hem daarop door eigen vuur te doen vergaan, toen er de
stuurman nog bij tijds in slaagde, de vlam der reeds brandende lont te blusschen,
en hem zoo gelegenheid te geven, een nieuwen strijd met het laatstovergebleven en
grootste roofschip, dat van den hoofdman, te aanvaarden, totdat deze, te vergeefs op
den bijstand van zijn deerlijk geteisterde bijhebbende schepen hopende, zich genoopt
zag, even als zij het gevecht op te geven Met 15 dooden en 40 gekwetsten, veel
schoten zoo onder als boven water, en een gat van achter, wel zoo groot, dat er een
mensch door ging, kon de wakkere Scheepsvoogd, die in 't geheel van zonnen-opgang
tot over zuiderzon, een kleine zes uur dus, was slaags geweest, de reis vervolgen,
na de geleden scha zoo goed doenlijk hersteld te hebben, en in hartgrondig vromen
dank voor zijn — naar eigen betuiging — «wonderdadige en tegen allen menschelijken
Zie zyn verslag in den Soll, Mercurius voor 1669, bl. 161,
-ocr page 880-873
des vaderlands.
hen .erwo..ve„ bewaring „it de klauwen de.· roofgierige TurÏ;;;::;;;:;!;;^
h .oor g,.oo.s.e dee< aan .jn persoonhjKe ICoeUheid i„ dien hachelöken staa an
en .erphcht „as. Wel ™,eht De Ru,.er .eh gelnWrig aelUen over zi doe» effe
aanbeveling van den verongelgkten zeeman, en liet dan ook niet na de Sf,
rXrÏ ™ onden boer.aap, a. b, in de wandeling ^Γΐ
tc «jzen Zg drnkten er hem daarop schriftelijk hnn erkenfehjkheid voor ui, ■ BK
bodems " "" ^^ op'e wekken, O. een^anfaloorlogs-
bodems naar de spaansoho en middellandsche zee uit te rusten, waaraan in 't volgende
aZleT f ™ -"epen, dof
dmn h ert van Amsterdam in gereedheid gebraeht, was onder Kapitein Di k Schey
η Γ η 7 ΓΓ' Ρ-"«--'- =-kr 7
en de m.ddella„dsohe zee bezoeht, doch kwam na eenige n,aanden wéér, zo. der η
O verdroten .n 't werk gestelde bemoeiingen met het gewenscht gevolg bekr oud t zi
en .n of meer roofschepen te hebben kunnen bui. maken of in ,L grond bore: .'
te bÏ steeds even waakzaam ga te slaan, als doeltreffend
e bele. η voor e doel,reilende inrichting en Voortdurende instandhouding der verove-
end e.d aarrneê men ze behartigde, vaak maar al te vee, te wensehen. Twee maan-
den na tsluuen van den vrede in Mei 1668, had de Raad van State, „ver de voor-
geslagen vermrndering der landmacht geraadpleegd, als z^ne meening kenbaar gemaakt,
at men eze to. ruim 400 vendels of 31680 man te voet, en 52 cornet.en, ruim
dnedurzend man, paardevolk kon inkrimpen. Holland wilde 't daarbi,'echter niet la,en
-aar nog bäna 3000 man in geheel meer afdanken, waartoe echter Utrecht alleen
mede overhelde, doch de andere gewesten niet komen wilden. Het dankte toen eigen-
»ach„g 24 vendels voetvolk, die to. zijn betalingstonden, af. Daartegen waarsehLe
Raad van State echter, cn beriep .ich daarbij op het Generali,eitsbeslui, van Au-
gus US 1650 eene Holland min of n,eer krenkende herinnering, die den Raad intusschen
met weerkeld.-op machtiging dier Generaliteit, tgdens er maar één lid ui. Holland
egenwoordig was, nog verder te gaan, en in December brieven aan verschillende be-
velhebbers van bezettingen ten laste van Holland Ie richten, me, verbod, op bevel
eener enkele provincie, krijgsvolk af te danken. Nu verschenen echter in de zitting
van den 21" dier maand de hollandsche Statenleden me, hun Raadpensionaris, en
«klaagden z.cb, by monde van dezen, over de bandehvgs van den Staatsraad en zijn
' Verg. De Jongc', SesA tm 't Hei. Zemen, II, M. 227
' Aid. M. 2S8.
IV· fleel, 1» stak, jj^
-ocr page 881-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
beroep op die «geëxtorqueerde resolucie» Tan Aug. 1650, die, bij de~^imieitie~van
η Tolgende jaar, door de gezamenlijke provinciën van onwaarde verklaard en vernie-
tigd was, en die men toen zelfs gelast had, uit de registers te lichien, als de na-
deeligste en ergerlijkste op de besluiten van 26 Juny gevolgd. Zij drongen er tevens
ernstig op aan, het vertoog van den Raad, waarin die resolucie was aangehaald, terug
te geven, om naar omstandigheden gewijzigd, en van die aanhaling gezuiverd te
worden. Zoodra dit geschied was, trok toen ook Holland zijn bitsche opmerkingen
daarover in, en werd voorts de Staatsraad door de Generaliteit verzocht, de bedoelde
brieven niet te laten uitgaan. Holland wist daarenboven nog aan te toonen, dat het
door die gewestelijke afdanking tot het juiste aandeel was teruggebracht, dat het in
de algemeene lasten te dragen had. De geheele vermindering zelf bracht te weeg, dat
men — overeenkomstig De Witt's ontwerp van schulddelging in 1655 — in spijt aller
gemaakte oorlogskosten der laatste jaren, nog bijna twee miljoen schuld vereffenen
kon. Men had intusschen zeker wijzer gedaan, die, voor een goed deel althans, aan
de voorgenomen, maar niet lot stand gekomen versterking van sommige verdedigings-
punten te besteden. Zoo was bijv. in February 1666 al door de Staten van Hol-
land besloten, de vestingwerken van Naarden, Woerden, Oudewater, en Schoonhoven
in beter staat te brengen, en daartoe reeds gemachtigden uit Gecommitteerden be-
noemd. Deze verlangden toen met het eerste te beginnen, en het benoodigde werk
tegen den 27«" te doen aanbesteden. Amsterdam vond daar echter bezwaar in, en
verzocht uitstel dier aanbesteding tot het er nader over gehoord was; 't geen toen
door twee der gemachtigden ~ het leidsche vroedschapshd Eleman en de amster-
damsche oud-burgemeester Hasselaer — geschiedde. Eleman wist het belang der zaak
voor de verdediging van 't gansche gewest, dat anders van de zij der Veluwe geheel
bloot lag, te ontvouwen, en aan te toonen, dat het daardoor tegen alle krijgsgeweld
zoo van binnen als van buiten beveiligd worden zou, en dat ook Amsterdam zelf in die
meerdere veiligheid zou deelen. Doch zijn betoog werkte bij burgemeesteren en raden
der stad niets verder uit, dan dat er de stemmen over staakten, en men ten slotte
alleen dan in de versterking van Naarden wilde toestemmen, wanneer de Staten beloven
wilden, er geen bevelhebber over aan te stellen, noch er een meer dan 600 man
sterke bezetting zonder zijn bewilliging in te leggen. Daar de Staten daartoe niet wil-
den overgaan, en Amsterdam niet van zijn verlangen afzag, bleef nu de geheele ver-
sterking achterwegen ^ Hetzelfde was het geval met het versterken van den pas te
Koveen, door welken de bisschoppelijke roofbenden in 1665 noordwaarts gedrongen
Ovaren, en waartoe in November van 't volgende jaar de Raad van State reeds een
i'^iï» ^ τ
' Zie de bü Wagenaar (Xiri, bl. 360) aangehaalde plaatsen.
-ocr page 882-DES VADERLANDS. sqr,
'ΖΓη γ, τ fori» had aangevraagd. Een half ^α^Τΐ^,;.
st mde Holland daano toe, e„ in 't voorjaar van 1668 besloot »en. op aandrang der
Algen.eene Staten, dat den 20» April te Zwolle aan te besteden, zonder dat daarvan
echter .ets kwan., en de bisschop bij een nieuwen inval den pas .steeds even toegan-
iekjk .OU v,nden ■ Dankten da Staten God-almachtig voor den gesloten „ede. en
baden z.j He» om haar behoud, zij hadden hnnnerzgds, door zich ook .e lande op
den oorlog .voorbereid te houden, »e. dat „bidden» het noodige «werken» moeten paren
.n see van, ,n »aar al te goed vertrouwen op den loop der dingen, de nakende toe!
koms .00 zorgeloos te verbeiden ^ Twee machtige vganden loerden, onder schijn van
vriendschap, op het oogenblik, dat zij hun innerlijken wrok tegen de gehate Republiek
η haar burgerhjk bewind konden koelen. De een - de allerkristeljste Koning _
had haar eerst nog, om haar voor zich te winnen, den Heer van Pomponne als oL-
handelaar gezonden, mi,s zij haar drievoudig verbond liet varen; doch toen zn daar-
aan geen gehoor gaf, vervoegde hij zich des te eer en te dringender tot den ander
om gezamenhjk in 't geheim tegen haar saam te spannen. Hij vaa,xligde daar^
toe .n den nakomer van 1668 zgn vertegenwoordiger ,e Aken, Colbert-Croissi tot
hem af, omtrent wiens geheime bedoelingen men den hollandschen gevolmachtigde,
Boreel _ Meerman was om persoonlijke aangelegenheden reeds weder naar Leiden
gekeerd _ voorbedachtelijk om den tuin wist .e leiden, en beweerde, zich onver-
brekehjk met de Republiek en Zweden verbonden te achten 3. Bij geen mogelijkheid
verklaarde hrj te kunnen «penetreeren» wat er eigenhjk omging; doch hoe ™sl hij
evens ze. «,e gelooven aan de standvastigheid van Engeland in de onderhouding van
den vrede», hield hi,' het tevens voor „zeker, da. Mon.üur Colbert met nog andere
bedoehng gekomen was, dan om de commercie tussohen beide ryken te herstellen en
-rbeteren», geiyk openlijk werd te kennen gegeven door personen, die hij dagelijks
aansprak Den Koning liet hij nooit alleen, maar vervolgde hem in dc kaatsbaan, in
e voorkamer der Koningin bij den middag- doch meestal bij den avonddisch,
ook s Konmgs bijrit - Lady Castlemaine - liet bij niet onbezocht, maar bleef
er d,kwrjls een of twee uren kouten ^ Toen Boreel, een kleine veertien dagen later,
' zie de nadere ometandigheden Ijü Mr. Der Kindoren, bl. 3, aaut.
'Ten onrechte i, de schuld daarvan veelal aan De Wilt verweten, en o. a. nog door Mr J de
Bosch Keeper geschreven, dat hern «de vrede van Aken had in slaap gewiegd". HO „ag niet per-
ele r: "" "'»O-
wapelT IT " "" buitengewone
1867 τ t, ® i-"»-» opmerkingen in den voor
^. . m. .87, en verg. Knoop In zijn Krijgt en smiUdk^ndige ee«,hri/tm II, w. 188 ■
Zio Boreels schrijven van 1 Sopt. (Brievm, IV, U. 818 1
' Atd. bl. 893.
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
bij den Koning ten gehoore kwam, om hem zijn geloofsbrief, als uitsluit^nTgezam
Tan Hun Hoog Mog-. te geven, liet Zijne Majesteit natuurlijk van niets blijken,
maar was lustig en vrolijk, en «betuigde een groote aangenaamheid in de ambassade en'
verzekering van het Verdrag van Vrede». Langzamerhand begon er intusschen al iets
meer uit te lekken, en een anderhalve maand later kon hij berichten, hoe hij ver-
nam, «dat M. Golbert bij bezoeken en gastmalen aan verschillende Parlementsleden
had gezegd en aangeboden, dat zijn Meester'geld genoeg had, om de schulden van
't Rijk en den Koning te betalen, indien men maar wou verzekeren stil te zitten,
en de triple alHancie te laten varen; ja, daar hep zelfs een mompeling, dat de Fransch-
man zoo iets tot den Koning zelf gezegd zou hebben, hetgeen hij echter niet wel kon
aannemen; wel, dat hij 't'door anderen had laten doen; want hij en zijn Meester be-
wogen alles, om die alliancie te .loen verbreken» Wat Koning Karei betrof, zou dat
werkelijk weinig moeite, en hoofdzakelijk alleen wat geld en het hem geopende uit-
zicht op Walcheren en Cadzand kosten. In January 1G69 toch schreef hij uitdruk-
kelijk aan zijne zuster Henriette van Orleans, dat hij er niet minder dan Koning
Lodewijk naar verlangde, den hollandscjien Repubhekeinen op het dak te komend
Met dezen wrevel tegen het nederlandsche staatsbewind, ging zijne toenemende nei-■
ging -voor 't roomsche kerkgeloof gepaard, die hem, in dezelfde January-maand, na
een onderhoud met zijn geestverwanten broeder en eenige roomsche engëlsche edellul,
Bellasis, CHfford, en Wardour van Arundel, laatstgemelden naar Frankrijk met een
verbroederings-voorstel in staats- en geloofszaken, dat tot den innigsten band tusschen
hem en Lodewijk zou leiden, mits deze zijnerzijds in zijn geldelijke behoeften voor-
zag, en hem daardoor van het Parlement minder afhankelijk maakte. In Juny keerde
Arundel naar Londen terug, en v^erd nu ook Colbert-Croissi in 't geheim genomen,
en de veroodmoediging der nederlandsche Repubhek nader ter sprake gebracht. Reeds
een paar maanden te voren was intusschen Pieter de Groot, die als nederlandsch ge- .
zant te Stokholm verbleef, door den Rijkskanseher, die «hoewel goed Fransch, even-
wel niet kwaad Nederlandsch» was, een brief uit Parijs getoond, waarin van Koning
Lodewijks niet minder tegen Noord- dan Spaansch-Nederland geuite bedoelingen ge-
sproken werd, en hij uit dien hoofde tegen Frankrijk gewaarschuwd, doch buiten-
dien ook aangemaand, «het oog op het Hof van Engeland te doen houden, bij't welk
krachtig door de Franschen gewerkt werd»; men kon zelfs «niet voorzichtig genoeg
daaromtrent zijn, daar de Koning, naar veler meening, tot het Pausdom overhelde» ί
Geheel dus overeenkomstig den werkelijken loop der zaken, en geheel anders zeker
ίί ·
1 Γ.
« AW. bi, 906.
» Zie de aanhaling in Eanke's Έταηζ. Qesehkhte, lil, S. 384.
Brieven, II, bl. 644.
DES VADERLANDS. - 377
dan hem een half jaar te voren met de meeste gerustheid door Boreel uit Londen
bericht was: «zooveel ik vernemen kan, wordt aan dit Hof nu anders niet gehandeld
dan huishoudelijke zaken, den welstand van Zijner Majesteits rijken betreflènde»
Met met minder gerustheid had hem, twee maanden vroeger, De Wilt evenzeer uit
den Haag geschreven, dat de beraadslagingen tegenwoordig meest op de binnenlandsche
zaken hepen, en «om den Staat door goede huishouding meer en meer in considerabel
postuur te brengen, om, in tijden van toekomende zwarigheden vigueur en kracht te
kunnen gebruiken» ^ Ook meer dan een jaar later, en toen er tusschen Frankrijk
en Engeland reeds zooveel en zoolang onderhandeld was, in 't laatst van December
1669, achtte hij die «zwarigheden» van engelsche zij nog zoo weinig, dat hij Boreel
verzekerde, «indien de Staat tot eenige hchling van krijgsvolk genecessileerd werd»,
en «'t geen God verhoeden mocht, Bngeland, met Frankrijk in twist mocht ge-
raken, gaarne zijne aanbevehng te zullen behartigen , om engelsche en schotsche krijgslui
aan te nemen, ten einde daardoor het engelsche volk des te meer te verplichten, en
Engeland tegen Frankrijk te verbinden» l 't Begon daar zeker hoe langer hóe min-
der naar uit te zien, en Engelands verraderlijk bondgenootschap met Frankrijk dat
met de Republiek in schijn gesloten hoe langer hoe meer te niet te doen.
Frankrijk had inmiddels, in de laatste maanden, door den markgraaf van Vaubrun
met Brandenburg onderhandeld, en zoo, op oudejaarsdag zelf, te Keulen a/d Spree
(Berlijn), een geheim verdrag tot stand doen komen, waarbij de Keurvorst zich ver-
bond, bij doode van den spaanschen Koning den franschen bij te staan, en daarvoor
met slechts de kleefsche Rijnvestingen - gelijk met name Orso> - maar ook die
van 't oudkleefsche Gelderland - Roermonde, Venio, en Gelder ^ te erlangend
Ook met Beyeren werd, een maand later, een dergelijk verbond gesloten, en legen
geldelijke ondersteuning van fransche zij de toezegging der samenwerking in de
spaansche erfopvolging van den Keurvorst verkregen. Door Engeland werd daarop een
nieuwe bemiddelaarster in 's Konings innemende zuster, Henriette van Orleans — niet
minder dan hij zelf tegen de onroomsche, burgerlijke Republiek ingenomen — aan
't werk gezet, die slechts bij haar wangunstigen man niet de gewenschte inschikke-
lijkheid vond\ en daardoor maar met moeite verlof kreeg, te Doeveren met haar
koninklijken broeder te gaan onderhandelen. Den 26«^» Mei aanvaardde zij de reis der-
waarts, en wist dezen, op wien ze steeds veel vermocht, weldra tot het aannemen der
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
ontworpen overeenkomst te belezen, welker bekrachtiging hij haar over een maand
toezei. Wel werd toen, door haar onverwacht afsterven na haar terugkomst, de zaak
eenigszins vertraagd, doch zij vond een ijverige plaatsvervangster ten gunste der fransche
belangen in een Hofjuifer uit haar gevolg, de opzettelijk met haar gekomen Louize
de Kéroualle, die 't hart van den minzieken Koning al aanstonds voor haar bekoor-
lijkheden zwichten, en hem zijn vorige minnares voor haar verlaten zag. Tot hertogin
van Portsmouth door hem verheven, bleef zij hem op den duur in zijn bondgenootschap
met den franschen Koning stijven, dat, in Doeveren besproken, in December te
Whitehall met eenige uitbreiding tot stand kwam. Karei werden er, buiten een paar
honderdduizend pond sterling, het eiland Walcheren, Sluis, en Cadzand, Yoorne en
Goeree. in toegezegd, en hem verlof gegeven in schijn in het drievoudig verbond te blij-
ven, terwijl in 't geheim zijn thans verzwegen, maar met zijn zuster overeengekomen
overgang tot de Moederkerk, als hoofdvoorwaarde van de hem verstrekte gelden,
werd beschouwd. De vijf heeren, die het uit zijn naam sloten, (71iiFord, ^rhngton,'
^uckingham, ^shley-Cooper, en Zauderdale — de drie laatste zonder van dat ge-
heime plan iets te weten — vormden, in de hoofdletters van hun namen, juist het
verafschuwde woord Cahal, en hebben daar sedert hun gemeenschappelijken geschied-
naam aan te danken ^ Het niets kwaads vermoedende Parlement had, op voorstel van
den argeloozen Grootzegelbewaarder Bridgeman, nauw twee maanden te voren het noo-
dige geld voor de uitrusting eener vloot toegestaan, overtuigd, dat de Koning die tot
geen ander doel dan de handhaving van 't drievoudig verbond zou aanwenden. Roomsch-
gezind was dat Parlement tegelijkertijd zoo weinig, dat het integendeel zich bezwaard
verklaarde over de uitbreiding der roomsche geestelijkheid, haar huizen, scholen, en
kerken, en den Koning dringend tot stremming daarvan aanzocht.
In Holland was in dit voorjaar een aanmerkelijke onmin gerezen tusschen de ste-
den Amsterdam en Leiden, welke laatste de eerste had beschuldigd, door 't open-
zetten van haar sluizen het water der laatste te bederven, en daarom de vaart bij
Alfen, met zandschuiten stopte, «'t Brakke water uit de Meer)?, zoo beweerde 't, was
er dat uit den Rijn komen vergiftigen, en had de stad «den Doctoren en den dood
ter prooi gegeven». De Amsterdammers van hunne zijde , meenden echter, dat d^ .
leidsche waterbederf uit Leiden zelf voortkwam; dat, zoo die stad, die een «lusthof»
kon wezen, slechts een «stinkgat» mocht heeten, dit «door haar eigen vuiligheid»
bewerkt werd. «Toen de Zoeter-meer nog niet bedijkt was», zeiden ze, «had Leiden
altijd een doortocht van water, en was dit zoo zuiver en schoon, dat ze de paling
' Ten onrechte heeft men daarentegen vaak zoeken te beweren, dat dit woord aan die letters
zyn ontstaan te danken had; het was lang vóór dien tijd In gebruik, en uit het hebreeuwsche
Tcalhalalt — geheimleer - herkomstig. ^ Eanke, Engl. Geschichte, t. pL S. 336.
bes vaderlands.
TeJ . uU d Η vangen, e„ door die .edöUn, dit ...„d^^i^^
™ d het uu d Haarlemmermeer komende water in rijn loop gestnit, bezonk in de
k T, T. '' ''' -ter L
af akte bleef het v„.l aehter; daarbi,' kwam dan nog dat der riolen uit de buΓ
wal. η, de men,gte wone,wa.cher., .elleploters, .ervera, en .aivolder., die all I
ven kon, de le.dsche brouwers waren daarbij te gierig, om waterschepen te gebru -
rrirr ^-
en dt : »gerief aan-
ingt' ook e η aigemeene Landsbe-
langen ook den feilen waterknjg aan te trekken tussohen beide hare groote steden
gevoerd. vaardigden in Maart eenige hunner leden, waaronder Mr, Corn "οΞΓ
in d η Γ " f 7 "" "" Ρ™- Oranje
.den Baad van State haar beslag. Lang waren Zeeland, Friesland, en Groningen
hjven aarzelen, .ieh b« de door Holland ontworpen „e,r t leggen Ζ
amenstemm,og der vier andere gewesten, en in 't vertrouwen waarseh.jn k d „,
-
« s eerst ,η , vonge jaar reeds Zeeland toegetreden, en sloten .ieh, in de tweed
van Η Hand, welke plaats, en welken zetel, en met welke stem n,en er den Prins
TeneTt"' Γ' "" ™ ^^ Α
"dl !Γη 'Τ'" op gelijken voet als zönmee-
den, een beshssende stem werd toegekend, doeh hij dus, zoo min ook als zü
t mm of tegenwoordig mocht ζΐ,η btj de behandeling van zaken, iemand rakende,'
Ρ ns w d h "" : "V-gelaten zou worden, den
Ι d» ί Η V7Ï -et, op zijn plaats
™^algemeen Kap.tein of Legerhoofd voor langer dan één veldtoeht, alleen bij
-ocr page 887-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
vrijwillige instemming van al dB leden, en niet bij eenvoudige overstemming te doen,
vond weerspraak bij Amsterdam, dat zulk eene verklaring niet wenschte geboekt te
zien, het zijn machtgevers Terder voorbehoudende, daartegen, zoo noodig, zulk een
verklaring te doen, als 't belang der zaak vereischte. Daar de meeste andere steden
zich Toorloopig ongelast verklaarden, moest men nader schrijven van haar afwachten.
Daarbij noemde Haarlem toen de gevorderde verklaring aanstootelijk, doch trad uit
inschikkelijkheid bij; Enkhuizen evenzoo; Edam en Purmerende uitten zich wat opener,
en Hoorn en SchoonhoTen voegden zich bij de overige leden. De gewijzigde zienswijs
van Amsterdam was echter opmerkelijk, en gaf van de meerdere Prinsgezindheid der
stad, bij haar vroegere houding, blijk; ook haar burgemeester Van Benningen deelde
daarin, en begon ej, evenals Van Beverningh, meer en meer Van de Witt door af te
wijken. Daar voorts de meeste hollandsche steden, bij de laatste gehouden zitting,
op de spoedige inleiding van den Prins in den Staatsraad aandrongen, werd deze
nu ook niet langer uitgesteld, en had zij den 2™ Juny met de meeste plechtigheid,
door drie afgevaardigden der Generahteit, gelijk dat ook in 1600 met zijn grootvader
geschied was, plaats. Hij nam er zitting in een met fluweel bekleeden stoel aan de
zijde van den voorzitter, ter rechterhand der geldersche Heeren; de armstoel, aan
't eind der tafel, eerst door Leicester, en later door de Stadhouders veler gewesten
bekleed, werd daarentegen nu ,weggenomen. Door 's Prinsen hdmaatschap van den
Raad, nam tevens het den Heer Van Gend tot dusver opgedragen Goeverneurschap
een einde.
Men had deze plechtstatige inleiding niet afgewacht, om een buitengewoon gezant
naar Engeland te zenden, en daartoe den welbespraakten oud-franschen, Coenraad van
Beuningen \ benoemd, om hem, bij de vereffening van enkele geschilpunten betref-
fende den handel der Engelschen op het voor de O. I. Compagnie veroverde Macassar,
en de verhouding der engelsche opgezetenen aan de thans zeeuwsche Suriname , een
wakker oog in 't zeil te laten houden ^ op de verdachte bemoeyingen van Koning
Lodewijk. Deze had zelfs opzettelijk de onderhandeling doen verhaasten, om zijne ge-
vreesde tegenwerking te voorkomen I Het geheim der zaak wist men ondertuWhen
zoo goed te bewaren, dat Van Beuningen zoo min als Boreel iets van de staatkundige
' «Une facilité de s' exprimer inimitaWe" kende hem Wicquefort in Γ ambassadeur et ses/onctions
(I, p. 205), bij zijne "trèa-grande vivacité d'esprit" toe.
® Het werd daarbü aan zijn «bekende trouw ende discretie overgelaten, of hy in Engeland moest
toeven of terugkeeren, als hü meende niets nuts te kunnen \eTïigten".(Resolutiên racende de engelsche
saTcen, 1670).
3 «Ce que je vous ordonnerai de faire Ie plustost possible", schreef Lodewyk aan Colber<>Croissi,
?oodra Mi van die zending vernam, «en sorte que, s'il est humainement possible, se soit une affaire
DES VADERLANDS. sqr,
be „el,„g der „ve,.ee„ko»st van 's Konings ™s.er ver„,ocdde, .env.jl die Koning nie.
nahet hem kj .ijn minzame ontvangst te verzekeren, dat hij het Drievoudig Verbond
eeuwrghjk zou handhaven. Toen de Hertogin daarop, na hare teragkomst in Frankrijk
.00. onverwachts gestorven was, meende Van Benningen zelfs, da. „de ,jver omtrln
de gemeene zaken .ot bevordering van den vrede zeer begon te wakkeren», en leefde
m de goede hoop, „dat men daarin van tijd tot tgd meer voorwaarts dan terug zou
gaan», en «me. he. overlijden van Mevr. de Hcrtoginne de oonsideraciën, die men
en haren regarde voor Frankrijk had, waren komen te vervallen. De cngelscho raads-
leden met welke hij voornamelijk onderhandelde, Trevor en Bridgeman , waren dan ook
met ,n . geheim der Caèal-hceren, maar onderhielden zich, buiten de punten van
Maoassar en Suriname, hoofdzakelgk met hem over het door hen, geopperde plan, hoe
den algerrjnsehen zeeroof gemeenschappelijk het krachtdadigst tegen te gaan Reeds
nn was men daar trouwens min of meer gezamenlijk meê bezig; terwijl van engelsche
zg de Vee-admiraal Allan met een smaldeel in de spaansche en middellandsche zee
kruiste, waren door de admiraliteiten van Amsterdam, de Maas, en Zeeland, de Luit»-
adm Van Ghent, en de Vice-admiralen De Liefde en Corn. Evertsen ieder met een
smaldeel derwaarts gezonden, doch waren beide laatsten te vergeefs op roovers hlijven
jacht maken. Van Ghent echter in Augustus vernemende, dat er een zevental roover-
fregatten m de vaart waren, zeilde den 20™ der maand, met zijn admiraalschip De
Spregel, van 64 stukken, de Essex, en de Leeuwin, elk van 56, onder Verschuur en
Tobras, en de Leyden, onder Gillis Schey, uit de haver, van Cadix naar do Straat
waar hö met Allan sament,-of, die, zelf naar Gibraltar moetende stevenen om er zijn
schip schoon to doen maken, aan een v,jftal zijner schepen opdroeg, on, voor Genta krui-
sende den Algerijnen den pas af te snijden, lerwijl Van Ghent hen intussehen zou .rach-
ten op te sporen. Den 24» kreeg hij er ee,-st twee cn daarna nog vier in 't gezicht.
Met klein zeil bij den wind koers houdende, liet hij een witten wimpel en witte vleu-
gels waayen, zoodat ze. Fransehen vermoedende, fraai op hem afkwamen, doch
het hol zijner schepen ontwarende, hel onmiddellijk ove,'staag .smeten en alle zeilen
baretten. Hij en de zijnen nu van 's gelijken, zoodat Verschuur en Tobias, die de
«orste waren, hen den geheelen nacht, gelijk ook den volgenden dag, in 't gezicht
hielden, 's Avonds konden beide Kapiteins reeds eenige schoten op hen lossen en
kreeg Verschuur vervolgens, hoewel ze hen, Ie ontdonkeren meenden, de loef van
ben, terwijl men den 26" 's morgens bespeurde, hen vrij wel genaderd Ie zijn.
aohevée ,aana van Beuntagbe» arrivera de dela"; e„ Lion™ ried hem evonzM «de prendre Ie,
flevants e„r ceu. savalent les .ecet. de faffaire, pour „».piohor ,„e grand Ltolenr ne flt de.
dans l'esprl. ,d™ antr™··. Zie de beide plaatsen nit HfenC, a
«w,«« Π, aaiBCli. in Van der Heims Proefsctirift, p. 137. ,
-ocr page 889-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Omtrent zuiderzon kwam men zoo nabij, dat Verschuur en Tobias weder verscheiden
schoten op hen doen konden, terwijl zij toen, eerst den schijn aannemende het hoofd
te willen bieden, 't weldra weder ruimschoots en voor den wind, op verschillende
koersen, op een loopen zetten. Men bleef hun echter op de hielen zitten. Den 27®" met
zuiderzon, toen men de moorsche kust tusschen Argilla en Larathe op drie mijlen
afstand zag, terwijl een lekker koeltjen uit het Zuidwesten blies, zag men den vijand
het dicht aan den wal zoeken, doch kreeg tevens ook de vijf Engelschen in 't oog,
die zich in goed postuur stelden om hen in te sluiten, en hen een half uur na zons-
ondergang braaf beschoten. Zij hepen toen, hoe langer hoe meer in 't nauw gebracht,
met het hooge water tusschen tienen en elven tegen den wal. Van Ghent, die dat
van een aan zijn boord gezwommen engelschen slaaf vernam, liet nu het anker op
16 vademen vallen, riep Schey bi] zich, en seinde Tobias en Verschuur, onder zeil
te blijven, om hen van hun kant niet te laten ontsnappen. De Engelschen waren in-
middels door den sterken stroom te veel afgezakt, om de roovers nog te begaan. Van
Ghent liet hem echter weten, dat hij mei het aanlichten van den dag, met de lichtste
schepen ol de sloepen en booten, den vijand zou aantasten. Zijn eigen boot en sloep
waren daartoe een uur vóór dag gereed, en aanvaardden, met goede matrozen en
musketiers bemand, onder zijn Kapitein Hals hun taak;\e veroverden zonder veel
moeite den Schout-bij-Nacht, van wiens boord ze een aantal kristenslaven verlostten.
Evenzoo deden 't Verschuur en Tobias van twee andere schepen, terwijl Schey het
vlaggeschip enterde, en daarop behalve de gevangen Kristenen nog een 20tal meest
verminkte en gekwetste Mooren vond. De afgezakte Engelschen kregen alleen den
Vice-admiraal te pakken, waar zij de vlag, plunje en eenige slaven van bergden. Het
zesde schip was door de Mooren zelf in brand gestoken, en al de Kristenen, gelijk
ook die van een ander schip, er uit meê genomen. Buit werd er niet gemaakt, dan
wat «kwaad geweer en wat plunje van de matrozen», daar «de honden», als Van
Ghent ze betitelde, alles over boord gesmeten hadden, en de schepen zoo vol water
waren, dat kruit en leeftocht bedorven was. De wrakken Het men in 't gezicht der"
te voet en te paard naar 't strand gesnelde Mooren, met welke men eenige schoten
wisselde, terdegen verbranden, en mocht, tot zijn groote vreugde, van de verloste sla-
ven vernemen, 'dat het de zes beste schepen van de algerijnsche vloot geweest waren,
die men met zoo goed gevolg bestookt had \ Van Ghent haastte zich, Hun Hoog
Mögenden «deze heerlijke en gelukkige, met weinig bloedstortens verkregen victorie»
' De Bloempot onder den renegaat Jud, de Tijger en de Staande Tjjger onder twee Turken,alle
drie van 40 stuk; de Dadelboom onder een Moor, de Herderin onder een grieksch renegaat, beide
van 36, de dubbele Roos onder den uit een Turk en Morin geboren Alicassum van 34 stukken. De
Oranjeboom, het 7e schip, was sedert den lOen reeds niet meer bü de andere gezien.
DES VADERLANDS. sqr,
te melden ', die door den j.ongen Antonides in echt vondeliaansche verzen naqr waarde
bezongen werd:
Algiers, het bloedig roofsche rot
Der wilde middellandsche stroomen,
Wordt eindlyk van zjjn kroon geknot,
En ziet zijn roofvaardu betoomen.
De kust van Barbarye waagt
Van zoo vermaarde nederlage,
Nu Ghent de zeestraat heeft gevaagd
Van die gevreesde waterplage,
Die, dol van roofzucht en verwoed,
Versmoorde in een zee van gloed.
De zon streefde op haar dagkaros
Ten derdenmale uit de Oosterkimmen,
En brak de regenwolken los,
En kwam met schoonder stralen klimmen,
Gehelderd door den Noordewind,
Toen Hollands Admiraal, verbolgen.
Den blooden Turk, ter vlucht gezind,
Dus vruchtloos in zjjn zog te Λ'^olgen,
Hem aangreep, daar hü droop vervaard,
Gelijk een rekel zonder staart.
JNu drüft vrjj af, voor wind en stroom,
Gij pionderen de watervogels,
Bestorven om het hoofd van schroom
En vlucht met uitgespreide vlogéls
Gy znlt dien jager niet ontgaan,
Die u, van allen kant benepen,
Ten trots van uwe halve maan,
Zoekt in zjjn vliegend net te slepen.
Om dit gespuis, vat» ree tot ree
Te drijven uit het veld der zee.
GJj hebt de heele Kristenheid,
O helden! door uw deugd verbonden,
En werd geen loon voor uw beleid.
Noch dank meer voor uw moed gevonden,
De Kristenslaven vrijgekocht
' Zie de Missive van den Sr, Li. Adm. van Ghent, geschrwm aan de li. M. JIB, Siaien-gen, in
's Lands schip de Spiegel, den 31 Augusii 1670, By Jac. ScheltuB orde. drucker van H. H. M».,
wooaende op het Binnen-Hoff, 1670. —
884
ζ"/.;·'-· 'fv-i t' ν- *
·
Met vier, en van 't geveeld ontslagen ,
Verzwügen nooit dien trotschen tocht,
Zij zullen van uw lof gewagen!
Zoo vaart de zeeman weer gerust
Om winst van de een naar de andre kust.
Inderdaad was er de algerijnsche roofmacht in zoover voor goed door gefnuikt,
dat hare schepen zich niet meer bij smaldeelen op zee waagden, en de koophandel
daardoor aan merkbaar minder gevaren dan vroeger bloot stond. Na zijn terugkomst
in 't begin van November, werd Van Ghent door de Admiraliteit met een eereteeken van
800 gulden, zijn Kapiteinen, die de veroverde vlaggen overbrachten, elk met een keten
en penning van 500 g. begiftigd. Een gelijk eereloon ontvingen twee andere Kapi-
teins Tan zijn smaldeel, die wel niet in dien kruistocht hadden gedeeld, doch waar-
van de een, Jacob Binkes, kort te voren een saleeschen kaper verbrand en een twee-
den genomen had, en de ander, de eerst 21jarige Engel de Ruyter, met Binkes samen,
nog een derden kaper op strand gejaagd en in brand gestoken had
Handhaafde Van Ghent met zijn smaldeel zoo krachtig de macht van den Staat tegen
de algerijnsche roovers, anderhalve maand te voren had een neef en genant van den Raad-
pensionaris gezocht, het 's Lands hoogheid en waardigheid, bij monde, te Kopenhagen
te doen. In Juny derwaarts gezonden, om den opvolger van den in February overle-
den Frederik III, Koning Kristiaan V, te begroeten, die zich op de van zijn voorganger
op hem overgegane volstrekte machtsbevoegdheid niet weinig het voorstaan, had hij
zich door de omstandigheden genoopt geacht, de hooge waardigheid zijner soevereine
machthebbenden naar den eisch te doen uitkomen. «De oppermachtige kroon op 't hoofd
zijner meesiers» had hij even «groot en vercierd» genoemd «met zoo kostelijke ju-
weelen, diamanten, paarlen, en robijnen, als die van eenigen Koning of Repubhek
in Europa», en gezegd, hoe «van den scepter, dien zij in de hand voerden, zulk een
macht dependeerde, dat ze niemand dan God behoefden te wijken, gelijk met name
een vloot van honderd capitale schepen met al zijn toebehooren van 60,000 man;
dat er ook tusschen de kroon dier meesters en van eenig ander Koning, geen ander
onderscheid was, dan dat deze op één hoofd, en die van zijn meesters op vele hoof-
den stond; dat hij ook geen verschil tusschen de kronen zelf maakte, d. i. de eer
waarop zij aanspraak maakten, of zelf of in hunner gezanten vlag; dat dit niets
nieuws in de wereld was, maar van oude tijden her zoo geweest, gelijk bleek uit den
versregel van Virgilius Mnc populum late regem belloque superbum; 't welk ook door
Z. M. ten opzichte van Hun H. zoo verstaan was, en hij, als Hunner H. M®".
' Zie De Jonge, II, bl. 286.
-ocr page 892-DES VADERLANDS. sqr,
buitengewoon gezant ontvangen en onthaald, in gelijkheid met dien van Engeland.
Dat, al was ook zijn Majesteit nu Soeverein en de kroon erfelijk, gelijk de jonge
edellieden zich voortdurend daarop verhieven, Hun Hoog Mog'=°. dat wel lijden raooh-
ten, ja, Z. M. er meê geluk wenschten; doch dat dit zaken waren, die het rijk van
binnen betroffen, doch geensins de uitheemsche Staten raakten. Dat Z. M. zeker lot
Commissarissen had bevolen de eerste en voornaamste van zijn rijk en van groote her-
komst; maar dat zijn meesters niet minder het vermogen hadden, elk van hun onder-
danen te verheffen tot grooter en de grootste waardigheid van hun staat of rijk. Zoo
maakte ook wel de Koning van Frankrijk Comtes en Markiezen, J)ue en Pair, wie hij
wilde, de Grootvorst van Moscoviën, Kneezen en Bojaren, anderen weder anderen onder
andere namen; doch dat die namen daartoe niet deden, en de herkomst de waardig-
heid niet gaf; dat zy, die Z. M. tot Commissarissen verhief en benoemde, bij hem
daarvoor zouden erkend worden, gelijk hij niet anders wilde, dan in het karakter
erkend te worden, waarmeé zijn meesters hem hadden gelieven te bekleeden: waar-
toe 't niets afdeed van welke oorspronkelijke waardigheid hij was, al werd hij door
zijn meesters trouwens als niet van de minste in de Republiek beschouwd, en geno-
men uit het lichaam of midden der hooge regeering, welke waardigheid, naar de ge-
steldheid dier RepubUek de eerste en grootste was; zoodat alle personen, die in die
regeering deelden, in wezen veel meer en in waardigheid niet minder waren dan
elders Duc en Pair, en Prince van den bloede, die dikwerf niet anders daarin deel-
den , dan dat zij hoop hadden óf zelf of in hun nazaten t' eeniger tijd tot die regee-
ring te kunnen geraken». Dezelfde redeneering had hij tegen den engelschen gezant, den
Graaf van Essex, gebezigd, toen men dien boven den gezant van Hun Hoog Mog®".
verheffen wou, op grond, dat hij «drie zoons van Lords in zijn gevolg had, daar er toch
onder zijn eigen gevolg van geen minder hoedanigheid waren, als één die reeds aan
de hooge regeering deel nam, en verscheiden andere; en dat alle kinderen van voor-
name regenten, die in spem Reipublicae opgevoed werden, niet minder konden ge-
acht worden dan de andere, daar men^hier te land geen titulaire of andere Graven
had, en de waardigheid van Regent te zyn dus het hoogste was; dat, wal de ver-
houding van Engeland tot Denemarken betrof, de Koning van Denemarken zoo groot
een Soeverein was binnen Kopenhagen, als die van Engeland binnen Londen» Deze
onbewimpelde uiting van zijn volle bezef der van geen koninklijk vertoon afhanke-
lijke hoogheid zijner «meesters» en van den Staat voldeed die meesters, toen zij er
uit zijn schrijven van vernamen, maar ten halve, en zij haastten zich dus, nagehou-
den beraadslaging, hem terug te laten schrijven, dat hij zich in 't ceremonieel zou
' Zie de Missive van Johan de Witt, extraord. amV, wegens haer Eoogh-Mogende, enz. van 1 July 1670,
-ocr page 893-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
houden aan de oude daar gebruikelijke gewoonte, mijdende nochtans alle verdere be-
tuigingen», en dat hij ook «voortaan de vergelijking van den Staat dezer Landen
met gekroonde hoofden, de uitgebreidheid der macht en Soevereiniteit van dien Staat,
en alle aanstootelijke en odieuze woorden, contestaciën, allegaciën, en explicaciën meer
mocht declineeren en discreetelijk menageeren, om geen invidie tegens dien Staat,
als andersins te bevreezen zou staan, buiten zyn goede meening en bedoeling te wekken,
en zich alleenlijk dus zou houden aan den rang, Hun Hoog Mog®^ en gezanten on-
wedersprekelijk toekomende». De Witt antwoordde hun, tot hun geruststeUing zijner-
zijds, dat al de door hem aangevoerde redenen niet anders waren gebezigd, dan in
gesprekken over de zaak, met sommigen aan 't Hof, den zaken van den Staat toe-
gedaan, bij gelegenheid gehouden, als zij hem vertrouwelijk aanspraken, om zich
daarvan tegenover anderen te kunnen bedienen, die met hun van gevoelen verschil-
den; en dat ze dan ook «zonder eenige de minste envie of rancune te causeeren, als
misschien wel zoude geweest hebben bijaldien ze bij (hem) in debat waren gebracht,
een goeden ingang gevonden hadden, waarop zich Hun Hoog Mögenden gerustelijk
verlaten konden»
Terwijl hij zich daarna uit Denemarken naar Polen op weg maakte, om er te Warschau
den nieuwen Koning, bij de kroning zijner gemalin, te begroeten ^, was men in 't vader-
land van den eersten voorbereidenden stap getuige, door Lodewijk XIV tot voorbereiding
zijner latere oorlogsplannen, hoewel in andere grensstreken gedaan. In de nederlandsche
had hij zich in dit en 't vorige jaar gehaast, de nieuw verworven vestingen, gelijk met
name Rysel, door Vauban te laten versterken, en was die in Mei, van zijn hof- en
legerstoet gevolgd, persoonlijk komen bezoeken, terwijl de Staten hem toen door den
Heer van Wassenaar-Obdam te Duinkerken hadden laten begroeten. Thans had hij
in July bij St. Germain een leger op doen staan, en daardoor reeds eenige bezorgd-
heid opgewekt, doch bezigde dit nu, den 24®" Augustus, om eensklaps naar Lotharin-
gen op te rukken, en daar de hoofdstad Nancy zoo onverwachts te overvallen, dat
hij er zelfs de Hertogin in handen kreeg, terwijl alleen de Hertog gelegenheid had
gehad, zich bij tijds te verwijderen. Deze, die bij den vrede van Aken zijn land had
'fAldaar. Hij voegde er nog aan toe, dat om "alle bekommernis weg te nemen", zijne "missive
en 'tgeen daar opgevolgd was, wel kon worden gesupprimeerd"; en — kenschetsend voor zijn eigen
oodmoedig onderdanigheidsgevoel aan de soevereine hoogheid zijner niachtgevers — besloot hy met
te verzoeken, dat "bijaldien nog iets bij Hun Hoog Mog". mocht overblijven, zjj daarover geen bijzon-
dere impressie wilden opnemen, tot hij zich daaromtrent nader mocht verklaren, en, gelijk boven
gezegd was, zich verder willig zou gedragen naar Hun H. Mn. bedoeling"'.
2 Over 't beloop der plechtigheid zie den Roll. Merc. voor 1670, bl. 139. Reeds in 't vorige jaar
bij de troonsbeklimming, was tot deze afvaardiging naar Polen besloten; verg. de Bijv. en Amm.
op Wagehaar, XIII. bl. 131.
bes vaderlands. s87
terug erlangd, op Toorwaarde er geen leger te onderhouden, had zich, ten dienste
Tan den Koning zelf, met het aanwerven en bezigen van troepen onderhouden, en
was onder dit en andere ijdele voorwendsels door Lodewijk nu tevens tot het welkome
middel gemaakt, om zijne krijgskrachten eens te beproeven, en zijn legerbenden voor
den in 1671 voorgenomen veldtocht in de Vereenigde Provinciën te oefenen De ont-
steltenis, daardoor in den Haag gebaard, was groot. Temple, die zoo min als Van
Beuningen, of een der beter gezinde engelsche staatslieden en Parlementsleden, van de
verraderlijke samenspanning der beide koningen afwist, vond zich — gelijk hij den
toen nog niet door hem mistrouwden Arlington schreef ^ — den September aan
tafel zittende, door een Statenbode met de onverwachte aanmelding hunner Commis-
sarissen verrast, die hem, in spijt van 't ongewone uur, om 't hooge gewicht hunner
mededeeling onmiddellijk om gehoor lieten vragen. De Witt, daarop aan 't hoofd der
anderen verschijnende, meldde hem het hun uit een brief van den Aug. ken-
baar geworden verbijsterende nieuws, dat zij hem, in verband met het drievoudig
verbond, niet verzwijgen mochten, daar het hen voor de veiligheid der Spaansche Neder-
landen maar al te zeer vreezen deed. Spaansch-Bourgondië was daardoor toch geheel
van deze afgesneden, en zoo goed als in Lodewijks handen, en daarna zou hij zich
maar al te gemakkelijk van de spaansch-nederlandsche gewesten kunnen meester maken,
op welke hij 't ook met zijne tegelijkertijd hun geboodschapte toerusting ter zee scheen'
toe te leggen. Hun bezoek bij Temple werd, terwijl hij nog dien eigen namiddag bezig
was het over te brieven, door dat van den keizerlijken gezant L'Isola gevolgd, die,
na hem juist .een dag of drie te voren van 's Keizers gezindheid om deel te nemen
aan 't Verbond te hebben vergewist, hem thans dezelfde jobsmaar als De Wilt kwam
brengen, die hem uit Brussel geschreven was. In plaats van een bemoedigend, met
de nederlandsche gevoelens instemmend antwoord van 't engelsche kabinet, kreeg hy
met den eerstvolgenden koerier van daar een schrijven van Arhngton, met last''van
den Koning, zich terstond naar Engeland te begeven, en zijn afreis aan de Stalen meê
te deelen, onder verzekering, dat het slechts was, om Z. M. over verschillende pun-
ten, zijn zending betreffende, in te lichten; zijn gezin kon inmiddels in Holland blij-
ven. De Wilt toonde zich, op 't vernemen, zeer nadenkend, en liet zich door de
welmeenende pogingen van den argeloozen Temple, om hem gerust Ie stellen en van
's Konings voortdurende goede bedoelingen te verzekeren, niet paayen. Temple kon hem
dan ten slotte ook slechts melden, dat hij «alleen voor zich zelf kon inslaan, en zoo
"Cf
' "Puiague Louis XIV cherchait 1'occasion d'éprouver ses troupes et de mettre ä l'ossai les nouveaux
réglements militaires, 1'occasion était belle, Ie prétexte tout trouvé". matoire de Louvois, I. p. 383.
Verg. aldaar, over 't geheele beloop, p. 295 ss.
" Lettres TI p. 299. s gie aldaar zyn brief aan Bridgeman, p. 304.
-ocr page 895-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
er Ύαη veranderde zienswijs sprake was, hij daar persoonlijk geenerlei .deel aan had» Κ
Intusschen viel er nu niets anders te doen dan aan 's Konings bevel gehoor te geven
en te vertrekken, 't geen De Witt glimlachende beaamde, en zijn hoop zei te vesti-
gen op 't geen hij en Van Benningen zouden vermogen, om dien Koning van 't ge-
wicht der zaak en 't belang van 't Verbond te overtuigen. Teruggekeerd, bemerkte
Temple al aanstonds aan de koele, van alle vroegere ten zeerste verschillende ont-
vangst bij Arlington, dat er zich geenerlei goeds voorspellen liet. Deze onderhield zich
juist met zijn mede Cabal-man Ashley Cooper, liet Temple een anderhalf uur in de
voorzaal wachten, en sprak hem toen, op een onbeduidend woord of wat na, slechts
in 't bijzijn van anderen, zoodat er aan geen doeltreffend onderhoud te denken viel.
Ook de Koning sprak hem slechts ter loops in de maliebaan aan, vraagde hem naar
zijn neef van Oranje, doch bleef verder, evenals Arlington, zoo daar als de volgende
dagen zwijgen. Bridgeman kon hem natuurlijk geen inlichting geven, en hij bleef
dus' in het onzekere, tot hij, eerst een week of drie later, een onderhoud met den
hem van oudsher tegenstaanden Cabal-man ClifFord had. Dit liep, na eenige woordwisse-
ling, op een toornigen uitval van ClifFord over het vuige gepeupel der nederlandsche
staatslui uit, en met de opdracht aan Temple, hun deze vleyende meening van hem
en zijn Koning persoonlijk te gaan kenbaar maken. Temple verschoonde zich natuur-
lijk van die eer, en onttrok zich, in bange verwachting van de dingen die komen
zouden, voorloopig op zijn landgoed aan 't bedrijvige staatsleven \
Van Benningen was juist op het punt huiswaarts te keeren, toen hem een bericht
van de Staten gewerd, waarin zij, hem, reeds vóór den overval in Lotharingen,
verzochten, zich «uit liefde tot zijn vaderland, nog wat in Engeland op te houden,
zoo om te letten op den uitslag van de considerable marsch van 't fransche leger,
als om, in geval die buiten alle verwachten en vermoeden tot vredebreuk uitviel,
alle goede diensten omtrent den britschen Koning, aan wiens trouw en standvastig-
heid zij geensins twijfelden, te doen; opdat Z. M. zich stipt mocht houden aan
't drievoudig verbond en den daarbij gegeven waarborg, en zich niet daarvan liet af-
brengen door de van elders wellicht daartegen aan te wenden pogingen». Die Koning
wist zijne ware gevoelens voortdurend echter zoo voor hem te verbergen, dat hij nog
den 4™ October naar Holland meldde, «niets kwaads bij hem te bespeuren, zoodat
zelfs apparentelijk voortaan met Hun Hoog Mog®". en anderen, in 't behoud van
den vrede geïnteresseerd, met meer vertrouwen en openhartigheid zou worden ge-
handeld»^, De verdere loop der zaken bewees intusschen weldra al de ijdelheid dezer
voorspiegeling, en deed ook Van Beuningen zelf al den moed op een goede uitkomst
» Aid, p. S]0. ' Zie z}jn brief aan Johan Temple, p. 325, ss. ald.
® By Van der Heim, t. pi. p. 147.
DES VADERLANDS. sqr,
Terliezen. Zijne herhaaldelijk geuite meening, dat eene verheffing van den jongen
Prins daaraan nog verandering zou kunnen brengen, bewees alleen, hoe weinig hij
met den waren staat der zaken en de eigenlijke drijfveeren en bedoelingen van den
met Frankrijk samenspannenden Koning bekend was. Nog vóór 't einde van 't jaar
zei hij Londen vaarwel om naar Holland terug te keeren, met een licht verklaarba-
rep argwaan omtrent de hechtheid van Engelands vriendschap vervuld.
Daarheen was inmiddels weinig weken te voren ook die Prins reeds in zijn eigen
geldelijk belang gekomen, en had er «door zijn manlijk, wakker, en schrander voor-
komen», waarin men de trekken zijner moeder en jonggestorven oom van Gloucester
meende te herkennen, den gunstigsten indruk gemaakt \ Hoe gul ontvangen, en met
zijn talrijk gevolg onthaald, hield men hem natuurlijk geheel builen de Caöal-gehei-
men, en kon zijn overkomst dus, in dit opzicht, in geen geval vrucht dragen. Na
een oponthoud van drie maanden keerde hij in 't laatst der volgende Sprokkelmaand
terug, terwijl alleen zijn ^ gelijk wijlen zijn vaders — Secretaris, de reeds hoog
bejaarde Heer van Zuylichem, achterbleef, om er zijn persoonlijke belangen waar
te nemen.
Naar Frankrijk was in October de nieuwe gezant der Algemeene Staten, Pieter
de Groot, vertrokken, na daartoe reeds meer dan een jaar vroeger op aandrang van
Holland benoemd te zijn. Hij was toen nog in Stokholm, waar hij bijna tegelijkertijd
het bericht dezer aanslelHng en die tot Pensionaris zijner vaderstad Rotterdam, in plaats
van den tot Hoogeraadslid benoemden Gijsbert Rudolfsz. van Niedek ontving; een'hem
— naar De Witts uitdrukking — des te heugelijker keuze, als er zijn vader voorheen
«zoo onfatsoenlijk uitgeschopt» was Κ Haar aannemende, verzocht hij na zijn terug-
komst uit Zweden aan zijn stedelijke Heeren en meesters verlof, voor een jaar den
Staat als gezant in Frankrijk te dienen, gelijk hem dat gaarne verleend werd. Hui-
selijke aangelegenheden en persoonlijke ongesteldheid hadden hem al dien tijd belet,
de reis naar zijn nieuwe standplaats te aanvaarden, waar hij nu onder des te neteliger
omstandigheden zijn werkzaamheid beginnen zou. Vóór zijn eerste plechtige ontvangst
aan 't Hof te St. Germain, in 't laatst van November, had hij reeds herhaaldelijk
met den minister Lionne onderhandeld, en was daardoor tot het vrij natuurlijke in-
zicht gekomen, dat «men zich te water en te lande in goed postuur behoorde te stel-
len door het bevorderen en voHrekken der reeds voorgenomen versterking van 's Lands
krijgsmacht en oorlogsvloot)) Een aandrang. De Witt te meer welkom, als hij «den
1 «s
"Saw the Prince of Orange", achrUft Evelyn den 4en November ia zijn Diary (p. 305) "newly
come to see the King his uncle; he has a manly, courageous, wiso countenance, resembling his
mother and the Duke of Gloucester".
' Brieven II, bl. 647; verg. ald. verder bl. 6öO en 632,
JVc deel, Ie stuk. ' 112
-ocr page 897-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
aard der Hollanders zoodanig» oordeelde, dat «als hun de nood en gevaren niet zeer
klaar voor oogen kwamen, zij geensins geneigd bleken, naar behooren voor hun eigen
veiligheid zorg te dragen»; waarom hij hem dus ook vraagde, 's Konings voor-
nemens tegen 't aanstaande voorjaar goed te doorgronden, en in alle omstandigheid
over te brieven De eerste ontvangst bg den Koning Het te minder iets in minzaam-
heid te wenschen over, als die Koning, hoewel oorspronkelijk van plan, reeds in (|at
voorjaar zijn vijandig opzet te volvoeren, bij nader overweging daarvan afgezien had,
omdat, hoe wei-ingericht zyn leger bij den lotharinger proeftocht mocht gebleken
zijn, zijn staatkundige onderhandehngen buiten af, gelijk met name in ·Duitschland,
niet genoeg gevorderd waren ^ De duitsche Keizer toonde zich allesbehalve gesticht
over 's Konings handelwijs omtrent Lotharingen en daardoor te meer geneigd in
't drievoudig Verbond te treden, waarin hy echter door Engeland bemoeilijkt werd;
en de Keurvorst van Brandenburg had zijn vertegenwoordiger te Parijs, Crockow, uit-
drukkelijk gelast, elk verbond tegen Holland af te wijzen, omdat hij noch zonder
gevaar van zijn ganschen staat, noch zonder gewetenswroeging zelfs, tegen Holland kon
samenspannen, daar hij den Staten zyn keurvorstelijk woord verpand had, hen bij te
staan , als zij werden aangevallen» Al wat De Groot dus ook bedenkelyks in 's Konings
handelingen bleef vinden, scheen hem slechts op Zuid-Nederland te doelen, en het
Noorden alleen in zoover te betreffen, als het by de onschendbaarheid van 't eerste
belang had. Op een arglistig opzet tegen zijn eigen vaderland, in verband daarbij
met Engeland ontworpen, had hij in 't minst geen gedachte. ïntusschen volstond ook
dit reeds, om hem met een waakzaam oog alles te doen gaslaan, en — naarDeWitt's
opmerking ·— naar Holland over te brieven, om er naar omstandigheden omtrent te
handelen, en zich niet onvoorbereid te doen vinden voor 't geen, bij 's Konings drei-
gende houding omtrent de Spaansche Nederlanden, de naaste toekomst brengen kon.
Onrustbarend achtte hij in dat opzicht 's Konings in het begin van December geuit
voornemen, in 't aanstaande voorjaar met een leger van 40,000 man naar Duinkerken
te trekken, om er — naar 't heette — den bouw der vestingw^erken te helpen be-
vorderen, die hem wat te langzaam schenen voort te gaan; de werftrom werd daartoe
' Zie de zinsneden uit De Witts antvfoord op zijne mededeelingen in zjjne Levensschets door zjjn
nazaat Jhr. J. P. Cornets de Groot, bi. 26. Aid. t. pl.
^ Zie Eoussets Sistoire de Louvois, I p. 310. Over den verwarden staatkundigen toestand van 'tEijk
— den "breiartigen", als Droyaen liem noemt — en de verwikkelde verliouding tot Frankrijk, zie
zjjne Geschichte der preuss. PolUiTc III. S. 230—241.
' De Graaf von Windiseligrätz werd daartoe opzetteljjk naar Parijs gezonden, en lei er zijn grie-
ven onbewimpeld bloot. Zie' de mededeelingen daaromtrent bü P. de Groots brieven in 't Aanhangsel
op zijn aangehaalde Levensschets, bl. 57 en 58. * Droysen t. pl. S. 224. Over de gansche ver-
houding van den Keizer in deze en vooral de volgende maanden, zie Jul. Groaamanns belangrijke
studie Der Kaiserliche Gesand/e Franz von Lisola im Maag (Wien, 1873),
Ί
DES VADERLANDS. sqr,
reeds dagelyks geroerd Κ Hy meende, dat de Republiek alle daaruit te vreezen plan-
nen op Belgien, door de tijdige versterking van 's Lands krijgsmacht had kunnen
voorkomen, en dat men ook thans nog den oorlog in dat land, slechts door de on-
kosten voor de wapening niet te schromen, zou kunnen ontgaan; dat de macht een
aanval af te weren, het eenigste middel ^vas er tegen gewaarborgd te zijn ^ Men
moest zich, wilde men de rust verzekerd zien, «zich in zoodanig postuur van tegen-
weer stellen, dat de oorlog niet zonder perikel kon aangevangen worden» Wilden
daarom slechts alle provinciëa, zich met die van Holland omtrent de vermeerdering
der krijgsmacht vereenigen, alle gewelddadige bedoelingen zouden welhaast verdwij-
nen Intusschen liet zich niet verhelen, dat de stemming der fransche regeering
ook omtrent de Vereenigde Provinciën niet van de gunstigste was, en zich van die
zij duidelijk kenbaar maakte in de verhoogde handelslasten, die van den kant der
Staten nu, met den aanvang van 't jaar, met verbodsbepalingen tegen den invoer van
fransche waren en voortbrengselen beantwoord werden, Fransche brandewijnen en
manufacturen werden, op aandrang van Holland, en met De Groots volmondige in-
stemming den 2®" January door de algemeene Staten verboden. Schamper meende
nu wel een Franschman, dat «de brandewijn, die men in Holland van koren
maakte, zoo vuilen stank gaf, dat men van de reuk schrikte», en beweerde hij, dat,
naar 't zeggen van een hollandsch schipper zelf, deze «tot tweemaal toe in zwijm
gevallen was, die Stalen-brandewijn voor 't eerst drinkende, en voornam hem nu
nimmer weêr te proeven», terwijl de fransche «de geesten daarentegen opkwikte, en
meer andere heerlijke werking had»; doch een Hollander ~ als met een voorspellenden
geest begaafd omtrent al de voortreffelijkheid van den nederlandschen volksdrank —
helaas! — der toekomst — deed hem opmerken, dat «geen konst terstond volkomen was,
maar elk brander nu zijn best zou doen, en men daardoor wel zulk een zou krijgen
die «goed» was, en den franschen minstens evenaarde» ® Toén het bericht dezer ver-
bodsplacaten in Frankrijk kwam, vond De Groot er intusschen «de humeuren van
't Hof op nieuw door geroerd en verbitterd», en besloot men onmiddellijk «de haring,
bokking, en specerijen met vrij nog hooger belasting dan eerst te bezwaren, en ook
't vervoer van «fransche brandewyn met hollandsche schepen te verbieden». Een on-
derhoud met Lionne, zoo over dit besluit als dat om 't fransch bootsvolk uit de hol-
' Aanhangsel, t. p, bl. 48. » AM. bl. 49. 3 Aid. t. pl. * AM. bl. 30.
® Hü waande "door dat middel en door de exacte observancie van de placcatea do oogcn (aan
Frankrijk) geopend, en het tot zachter sentimenten gebracht (zou) worden". Aid. bl. 48,
® Zie Den lioUandschen VerreJcijcJcer, verhalende den tegenwoordigen toestant van ons Lieve Vader-
land, enz. f samengesielf door N. I. E. (t'Utrecht bü Hans Perfect, 1671), waarin zich een Hollan-
der, Franschman, en Engelachman over dien toestand onderhouden.
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
landsche schepen te lichten, en dat geheel in weêrstrijd was met de verdragsbepalin-
gen van 1662, leidde bij den hem maar half bekenden staat van zaken natuurlijk
tot mets. Lionne verklaarde hem, dat c<de Koning meester woü blijven van zijn in-
geboren onderdanen, en niet verstond, dat wie zijn waren niet gebruiken woü die
aan anderen overbracht» ^ De volgende maanden bleef men nog altijd met werven
voortgaan, en werd den Grootmeester der artillerie order gegeven, ettelijke compagniën
van 40 man te lichten, die zich dagelijks moesten oefenen; alles «teekenen van be-
doehngen, die naar niets minder dan rust en vrede smaakten». Den 6- Maart hield
de Koning te St. Germain wapenschouw zijner huistroepen - als men ze noemde -
«een zeer schoon en wel geëxerceerd volk», en werd alles tot den aanstaanden tocht
voorbereid, en - als de vaderlandslievende gezant duchtte - plannen gevormd naar-
mate van den kans, waarmeê men zich vleide, bij de «ongenegenheid of ongereedheid
van eenige Provinciën tot het bijeen brengen der krygsmacht, voor de goede verdediging
van dat Vaderland waarschijnlijk maar al te noodig» I Een hoogst verdachten toon
sloeg de Koning echter een maand later aan, toen hy zich «in 't byzijn der grootsten
van 'tRyk» verluiden liet, «dat het tijd was, zich in postuur te stellen, en ieder zich
gereed te doen maken tot den oorlog, waarmede hij door de Staten werd hedreigd, daar
hy wel wist, dat de ongenegenheid, die men tegen den Staat bij Hun Hoog Mogen-
den had opgevat, niet voortsproot uit de liefde, die mW bij hem voor den oorlog ver-
onderstelde, maar die hij voor den vrede en de rust van 't Kristenrijk had» l Om «een-
maal die rust en dien vrede voor Europa en de Kristenheid te verzekeren», betuigde
de Koning dan ook aan De Groot, bij 't gehoor hem vóór zijn aftocht naar Fransch-
Vlaanderen den 22- verleend, dat hij thans dien tocht ondernam, daartoe genoopt-
gehjk hy zich steeds zoo schijnschoon bleef uiten - zoowel om, naar zijn gewone recht- '
vaardigheid, aan zijn eigen veroveringen grenzen te stellen, als door den staat waarin hij
zich bevond, om zich te verzetten tegen allen die tegenovergestelde bedoehngen mochten
vormen». De Groot verzekerde hem, «dat de algemeene Staten, hetzelfde oogmerk
hebbende, zich verblijden zouden met Zyne Majesteit tot een zoo roemrijk doel samen
te werken». Zonder zich daarover zijnerzyds uit te laten, daar hij natuurlyk maar al
te zeer wist, hoe de meening der Staten lynrecht tegen de zijne aandruischte, gaf
de Koning hem ten slotte zijn genoegen te kennen over zijn aanbod, hem op den
voorgenomen tocht te begeleiden, en getuige te zyn van 't geen hij daarbij bewerk-
stelligde» ^ En zoo ving die, met den bijnaam van «kruiwagen-veldtocht» al ras ge-
doopte marsch, aan S bij welke de Koning, van zyne Koningin en beide byzitten -
» Brief van 12 Jan. 1671, Aanhangsel bl. 53 en v.
« Zie aldaar, den brief van 24 April, bl. 62, 63.
» «Qn appela cette campagne Z« oampagn. de, Irouette,. Le roi alloit tous les jours voir travailler".
® Aid. 6 Maart bl. 59. 3 Aid. bl. 61-
DES VADERLANDS. sqr,
La Vallière en Monlespan — verzelschapt, en van zijn ganschen hofstoet gevolgd,
Vauban bij zyn versterking van Duinkerken-een handjen ging helpen, en den neder-
Jandschen gezant nu verder «buiten alle ongerustheid van oorlog» voor dit jaar althans
deed blyven
Terwijl, in spijt van dien schijnbaren vredezin, het oorlogsvuur zoo van fransche
alsengelsche zij den nederlandschen Staat en zijn argeloozen, ofschoon niet onwaakza-
men bewindvoerders, in 't verraderlijkst geheim, bereid werd, had zich een nijver
amsterdamsch burger, Jan van der Heiden, uitvinder en oprichter der stadslantarens,
door de ondoeltreffende werking der bluschmiddelen bij een feilen brand in Septem-
ber 1670 getroffen, met zijn broeder Nicolaas beziggehouden, om tegen Η vernielende
brandvuur een beter werkende spuit, dan de tot dusver gebezigde, uit te denken,
en was daarin door zijn allengs in zwang gekomen «slangbrandspuiten» uitnemend ge-
slaagd. Eerst nog met de oude gezamenlijk gebruikt, zou bij den brand, die den
12™ January 1673 in de Admiraliteitslijnbanen uitbrak, hun voortreffelijkheid zoozeer
uitblinken, dat zij van toen af de oude spuiten geheel verdrongen en sedert alleen
gebezigd werden I Wat het krijgsvuur betreft, de «ongenegenheid en ongereedheid»
sommiger Provinciën, tot de door Holland voorgeslagen, door De Witt en De Groot
zoo onverdroten aangedrongen versterking der landmacht bij te dragen, was vooral
aan haar meening te wijten, deze niet anders dan in verband met de door Gelderland
voorgestelde verheffing van den Prins van Oranje tot Kapitein-Generaal te bewerk-
stelligen; een gevoelen, waartoe zij 'te meer neigden, als men — gelijk ook Van
Benningen en Van Beverningh dat met name beweerden — zijn koninklijken oom daar-
door verplichten zou; terwijl De Wilt en de meerderheid der hollandsche Staten hals-
starrig daartegen gekant bleven, en eerst door de omstandigheden zelf daartoe vervol-
gens, tegen heug en meug, in de uiterste noodzakelijkheid gedreven zouden worden,
toen het vroeger verzuim zich niet meer herstellen liet. Ter zee was men zich echter
steeds volvaardig van zijn behoorlijke verweringspHcht blijven kwijten. Op den 7«" Maart
had bij de algemeene Staten het van Holland uitgegane voorstel zijn beslag ge-
kregen , om een nieuwe vloot uit te rusten, en acht maanden lang in zee te hou-
den. Door de krachtdadige medevVerking der Admiraliteit van Amsterdam vooral,
raakte zij, in spijt der min gunstige geldelijke omstandigheden, drie maanden later,
onder 't opperbevel van De Ruyter, en onder de L^ts.-admiraal Van Ghent, Adriaan
{Mémoires de Mad. de Montpensier, IV. p. 277). De naam laat zich uit den aard der zaak, het zand-
kruyen voor de nieuwe vestingwallen, licht verklaren.
' Zie zijn schryven van 31 July, t. pl. bl. 63.
' Zie het aangeteekende in de Beredeneerde BescTitijving van Nederl. HUiorieplaten, enz. door
Fr. MuUer, bl. 340 en 343, en de daar aangehaalde schrifturen en prenten.
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Banckert ', en Aert van Nes, ten getale van 37 groóte oorlogschepen, 9 fregatten,
6 branders, en 11 adviesjachten en gaijooten, met ruim 2300 stukken, 8000 zeelui,
en bijna 3000 soldaten, in zee. Ingevolge van den verkregen last, bleef zij sedert
tusschen de Maas en Oostende kruisen, bij ontstentenis van vijanden van tijd tof tijd
slechts met stormen kampende, en zich, ter heilzame oefening voor de toekomst,
bezig houdende met het uitvoeren van verschillende bewegingen. Terwijl ze zich zoo, in
vreedzame werkzaamheid, den 24®» Augustus, op een zestal mijlen afstand van West-
kappel bevond, en haar opperbevelhebber jjiiist bezig was zijn schip op zij te halen,
of — naar den scheepsterm — te krengen, zag zij het engelsche koningsjacht de
Merlijn, dat, onder Kape. Garrow, Mevr. Temple naar Engeland overvoerde, dwars
door zich heen stevenen, den vlootvoogd met een schot of wat begroetende. In zijne
plaats beantwoordde Van Ghent nu dat eerbetoon met een zevental schoten, waarmeê'
de Engelschman zich echter zoo weinig voldaan toonde, dat hij met scherp terug
schoot, onder 't voorgeven dat men de vlag had moeten strijken en het topzeil laten
vallen, gelijk hij Van Ghent, tot persoonlijke begroeting van Mevr. Temple aan zijn
boord gekomen, met ronde woorden te kennen gaf. Deze weigerde natuurlijk aan
zulk een aanmatigenden eisch gehoor, en zijne en 's Lands waardigheid zoo onverant-
woordelijk prijs te geven ^ en liet den britschen gezagvoerder, die hem had durven
doen, doch onmachtig was hem te handhaven, met verkropte spijt, Theemswaarts zei-
len. Engeland dreef zijne aanmatiging in dit opzicht anders ver; ruim een jaar of drie
geleden was de Vice-admiraal Sweerts, met vijf oorlogschepen eenige koopvaarders uit
Cadix huiswaarts begeleidende, bij 't Heyzand met zijn daar kruisenden britschen
amptsbroeder Allan in aanraking gekomen, en had de vlag gestreken en wat eereschoten
gelost. Deze werden door Allan wel beantwoord, maar gingen tevens, bij monde van
den aan boord gezonden Kapitein, met den eisch gepaard, zijn Vice-admiraalsvlag niet
weêr te laten waayen, zoolang Allan met hem zeilde, wilde hij haar niet doorschoten
zien, Sweerts, minder kleingeestig dan de Engelschman, was verstandig genoeg zich,
in 't belang der hem toevertrouwde koopvaarders en 't behoud van den haast getrof-
fen vreê, zich voor 't oogenblik naar dat verlangen te schikken, en de vlag een tijd
lang in te houden. In spijt van dit ergerlijke voorval, over 't welk vervolgens nog de
noodige briefwisseling gevoerd werd, had men zich, in beide volgende jaren, van
' Dat deze naam bü De Jonge steeds Banckers gedrukt staat, is blijkbaar slechts aan een ver-
gissing te wijten; facsimilé toch, onder 't bijgevoegde portret zelf, geeft duidelijk eene i,en geen
5 aan 't slot te lezen. '
' Zie het omstandig verhaal, bü De Jonge t. pl. bl. 242 v. Dat Kapt. Carrow vóór zijn vertrek
naar Holland uitdrukkelijk last had ontvangen, een beleediging uit te lokken, zie uitvoerig betoogd
in 't lezenswaarde opstel van Wijnne over de toedracht der zaak, in Njjhoff's Bijdragen, N. K. V.
bl. 291 vv.
DES VADERLANDS. sqr,
hollandsche zijde inschikkelijk genoeg getoond voor de engelsclie lichtgeraaktheid, om
de wapenschilden der bij Chattam vermeesterde schepen — de Swifture en de Royal
Charles — te- Amsterdam en te Helievoetsluis, te laten afnemen. Na de ontmoeting
met den Merlijn, bleef de, vloot haar waakzame bewegingen nog eenige weken voort-
zetten, tot zij, van Staatswegen teruggeroepen, uiteen ging. Uit Frankrijk berichtte
inmiddels de naar Parijs teruggekeerde, en op aandrang der Stalen zijn verblijf daar
nog wat verlengende De Groot, dal men er zich nog altijd met werven zoo van
paarde- als voetvolk bezig hield, doch kwam nu tevens ook allengs tot nader inzicht
der bedenkelijke houding van beide samenspannende regeeringen. De verbolgenheid
der fransche was nog toegenomen, toeri de Staten, den 11«» November, in wederver-
gelding der belemmerende handelsbepalingen, den invoer van fransche koelwijnen,
azijnen, canafassen, papieren, en kastanjes verboden hadden Toch meende De Groot,
in zijn kort daarna afgevaardigd schrijven, Engeland vooral de schuld te moeten geven,
dat de partij van 't Verbond verlaten, en er met Frankrijk in 't geheim een had
aangegaan I Ongelukkig genoeg wist daarbij Frankrijk, naar hij schreef, maar al te
wel, hoe treurig het op de grenzen met de versterking en verwering stond, en zou
daar zeker partij van trekken. Nog vóór bij in 't begin van January 1672 deze laatste
waarschuwing deed, hadden de Staten, den 10«" der vorige maand, een brief aan
den franschen Koning gezonden, waarin zij van de moeilijkheid gewaagden, geloof
te slaan aan de hun dagelijks ter oore komende geruchten van Z. M.'s toerusting ten
oorlog, daar zij niet wisten. Haar eenige billijke reden tot ontevredenheid gegeven te
hebben, en zij daarom te minder koaden denken, dat de rechtvaardigheid, die Hare
handehngen bestuurde, zou geheugen, dat Zij de wapenen tegen Haar oudste en ge-
trouwste bondgenooten opnam, zonder hun vooraf te doen welen, waaromtrent Zij voldoe-
ning begeerde. Zij meenden zich hunnerzijds aan 't Verbond van 1662 stipt gehouden te
1
Op de opmerking van den Fransehraan, flat dit «een dwaze zake" scheen, daar men er «den
stapel van gehad, en ongeloofelpe winst b{j genoten had", zei de Hollander, in den boven aan-
gehaalden Verrehijeher, enz.: «dit verbod zal Franckrijck meer verswacken als het de Nederlanden
sal nadeeligh wesen. De oude Hollanders zjjn seer wel by de sware bieren gevaren; men sal oock,
door den vrede in Duytslandt, van den Rijn sooveel Eünse wijnen kennen bekomen ala noodigh sal
wesen; (en) 't is waerachtigh, dat wy de wijnen en azjjnen in Hollandt veel lichter können ontbee-
ren, ala in Vranckryek den Adel en Geesteljjcken, wien meest alle wijnen en azjjnen toekomen, ons
geldt ontbeeren kunnen. De canefassen en caetaniën hebben wy geheel niet van doen, en plegen
nergens in soo grooten quantiteyt verconsumeert te werden als in Hollandt; do papieren, 't is waer,
sal wel de meeste verandering geven, doch alsoo veel fransche papieren by de koopluyden in voor-
raet zyn, en oock seer goede papieren op de Veluwe gemaeckt werden, sal men de fransche in eenige
jaren niet behoeven".
' Zie de daaruit aangehaalde zinsneden bij Wagenaar XIII. bl. 400,
-ocr page 903-algemeene geschiedenis
hebben, en boden aan te verbeteren, wat zij daarin onwillekeurig te kort gekomen
mochten zijn. Wel was er in den laatsten tijd, met betrekking tot handel en scheep-
vaart, wat verschil van zienswys geboren, doch waren zij ten volle bereid, alles te
doen, wat zij konden, om de zwarigheden ten dezen uit den weg te ruimen. Wanneer
zij dus zich thans gingen wapenen, dan was dat ook niet, om anderen te krenken,
maar alleen, omdat zij, door den nood gedrongen, yerplicht waren, hun Staat en
onderdanen te beschutten, en verklaarden ze zich van stonden aan met vreugde be-
reid, onmiddellijk de wapens weêr af te leggen, zoodra men aan hun ongeLheid
een einde maakte». De Groot werd gelast, den Koning dit schrijven in een bijzonder
gehoor te overhandigen, en hun goede bedoeHng nader te ontvouwen. Dit gehoor had
den 4- dag van 't nieuwe jaar plaats, nadat hij vooraf nog 's Konings minister,
Letelher, in een persoonlijk onderhoud had zoeken te polsen, doch natuurlijk weinig
baat had gevonden, en met wat ijdele praatjens en uitvluchten was afgescheept. De
Koning zelf gaf hem kortaf te kennen, dat hij geen brief van de Staten noodig had,
die reeds vooraf elders de rondte had gemaakt, en van welken hij al een afschrift
bezat; dat hij zich wapende, omdat de Staten dat deden; dat hij daartoe met het
verzamelen zijner krijgsbenden en de uitrusting zijner vloot bezig was, en zich voor-
behield, om zulk een besluit te nemen, als met zijn belangen en roem het best overeen-
kwam. In een schriftelijk antwoord op den brief der Staten, twee dagen later aan
hun gezant overgemaakt, meldde hij, dat de nieuwigheden in den handel door hen
ingevoerd, niet zoo onschuldig waren, als zij wel voorgaven; dat, als zij zich van
zijn rechtvaardigheid overtuigd hielden, zij zich»over zijn wapening niet behoefden te
verontrusten; dat hij zich te land en ter zee versterkt had, omdat hij zag dat zij dat
deden, en dat zij hun vloot zelfs op zijn kusten gezonden hadden, en voorts aan aUe
hoven verbintenissen zochten; dat hij dan ook met werven zou voortgaan tot hij zijn
leger op zulk een voet gebracht had, als hij noodig achtte, om het tot zijn roem te
gebruiken, en hij zich aan niemand daarvan rekenschap schuldig achtte; dat hij zich
's Hemels zegen over zijn rechtvaardige voornemens dorst te beloven, gelijk de goed-
keuring aller mogendheden, die zich niet door de Staten tegen zijn Hof hadden laten
innemen; dat hij, eindelijk, hun dezen brief wel tot antwoord op hun schrijven wilde
geven, dat anders meer voor andere vorsten dan hem zelf bestemd geweest scheen,
aan wier hoven 't eerder gelezen was dan door hem. Gelijk De Groot, den bij
de overzending deed opmerken, was de toon van dit schrijven te ^oorlogzuchtig, dan
dat aan een bevredigende uitkomst te denken viel, ten zij de Staten zich op dien voet
wisten te stellen, dat 's Konings krijgstoeleg bij de tenuitvoerlegging faalde ^
' Zie de by Wagenaar t. pl. (bi. 461 en vv.) aangevoerde brieven in HS.
-ocr page 904-des vaderlands. 897
Intusschen hadden de Staten, wat die door Lodewijk zoo bits hun verweten verbinte-
nis met andere hoven aanging, het niet verder kunnen brengen, dan een verdedigend
verbond met Spanje, dat eerst door den naar Madrid afgevaardigden, en in Augus-
tus van daar teruggekeerden Van Beverningh Avas voorbereid, en nu den 17«» Decem-
ber, door den naar Den Haag overgekomen Don Manuel Francisco de Lira, beklonken
werd. Beide Staten verplichtten zich daarbij, elkander met alle macht bij te staan,
zoodra een van tweeën door Frankrijk mocht aangetast worden; een paar maanden'
later voegde men daar nog de bepaling aan toe, geen vrede of bestand met Frankrijk
te maken, dan met gemeenschappelijke toestemming. Frankrijke eigen pogingen bij
't spaansche hof, door de toezending van rijke geschenken — een vergulde koets met
acht witte muilen voor den Koning, en een kostbaar uurwerk voor de Koningin —
met de belofte, dat Engeland zich verbinden zou voor de onschendbaarheid zijner
Nederlanden, wanneer het zelf onzijdig blijven of zich bij Frankrijk aansluiten woü,
hadden daarentegen geen gehoor gevonden Evenmin was Frankrijk er ook dit jaar
in geslaagd, den Keurvorst van Brandenburg tot andere gedachten dan die van
't vorige te belezen, in spijt aller mondelinge pogingen, door den tot hem gezonden
sluwen staatsman Louis de Verjus, Graaf van Grécy, en den kanonnik Nicolaas van
Keulen op hem gedaan. Hij gaf den Franschman beleefdelijk te kennen, dat hij den
oorlog niet voor den zekersten weg hield, den Koning de verlangde voldoening te ver-
schaffen; en dat hij voor 't oogenblik geen bepaald besluit kon nemen, en later, werd
hij van Zwedens nadere bedoelingen onderricht, de onderhandeling zou voortzetten.
Zijn eigen vertegenwoordiger, Graaf Schwerin, schreef hij echter terzelfder tijd, dat
hij zich door geen onzijdigheidsverklaring de handen wilde laten binden; dat hij, een-
maal ervaren hebbende wat dat heette, gezworen had zijn leven lang niet onzijdig meer te
zijn, noch zijn geweten daarmee te willen bezwaren; een ganschen nacht had bij er slape-
loos om doorgebracht, en God gebeden hem in te geven, wat hij te doen en te laten
had; Zweden, meende hij, zou niet rustig kunnen toezien, dat de nederlandsche Staat
geheel in 't ongereede geraakte, en daartoe te veel de evangelische belangen in 't oog
houden \ Dat Zweden speelde ondertusschen een maar al te treurige rol, door zijn
voortdurende berooidheid en gemis van eendrachtige regeerkracht aan 't arme land
als opgedrongen. De fransche gezant Pomponne, die 't vóór eenigen tijd had verlaten,
kwam er, na Brandenburgs weigering, de verbintenis met zijn Koning voorbereiden,
die, na 't vernemen van Engelands geheime verhouding tot Frankrijk, door de meerder-
heid van den Rijksraad — de minderheid teekende uitdrukkelijk verzet aan _ be-
' Zie Droysens Gesch. der preuss. JPolitik, t. pl. S. 243.
IVc ace], Ie stuk.
113
-ocr page 905-algemeene geschiedenis
aamd, vervolgens, na Pomponne's afreis, door zijn plaatsvervanger, den Resident
Courtin , tot stand gebracht , en den 4- April eindelijk, dank de geldelijke toezegging
Tan Frankrijk, voor goed gesloten werd, om, den dag daaraan, door een verdrag met
Engeland gevolgd te worden, waarbij een oude schuld van Zweden kwijtgescholden en het
Engelands bijstand werd toegezegd, bij al wat het om Frankrijks wil zou moéten lijden.
Aan Frankrijk zei Zweden 16,000 man toe, en zou tot ondersteuning in vredestijd
400,000, tijdens den oorlog 600,000 rijksdaalders erlangen. Tegelijkertijd gaf het aan
de Vereenigde Gewesten de gulle verzekering, dat het geen haarbreed van zijn verbond
met hun Republiek zou wijken, en nu wel in geen nader verband — als men dezerzijds
begeerde — treden kon, maar zijn bemiddeling voor den vrede toezei \ Reeds drie maand
te voren — den 2- January 1672 — had de Keurvorst van Keulen te Brühl een
verwerend verbond met Frankrijk geteekend \ en den 22- der maand de Bisschop
van Munster het zijne met hem gesloten. Doch ook Brandenburg had, op zijn harte-
lijk gebed door zijn God verhoord, en door den steeds dreigender loop der omstandig-
heden geleid, nagenoeg terzelfder tijd nu voor goed partij gekozen, en zich aan de
andere zij geschaard. Wel had in October nog de fransche Koning aan zijn verte-
genwoordiger te Parijs, Crockow, de hoop uitgesproken, dat 's Keurvorsten wijsheid
hem beletten zou, zich voor lieden in de bres te stellen, die hij op 't punt stond te
tuchtigen, en Loüvois denzelfden Crockow zijn verontwaardiging betuigd, dat zijn
meester Keulen's toelating van fransche wervingen en toevoer had afgekeurd; welwas
daarop ook Graaf St. Geran naar Berlijn afgevaardigd, om den Keurvorst nog tot die
terecht zoo door hem verafschnwde onzijdigheid te bewegen; 'teen en ander was ech-
ter te vergeefs geweest. Wat die «tuchtiging» betrof, veroorloofde zich de Keurvorst
zelfs te meenen, dat men daarmeê Frankrijk een beslissing zou toevertrouwen, die
't evenwicht van Europa voor altoos dreigde te storen en toen St. Geran naar Berlijn
kwam, werd hij daar als op den voet gevolgd door den afgevaardigde der algemeene
Staten, Godard Adriaan van Rhcede van Amerongen, die er hun goede zaak tegenover
Frankrijk bij den Keurvorst kwam bepleiten, en hun al aanstonds kon melden, dat
hij een niet onwillig oor vond ^ St. Geran deed echter al zijn best hem tegen te
' Zie Carlsons GescUchie Schwedens IV. S. 55δ, f,
« Om den schön te redden, had men eerst zm onzijdigheid aangeboden, wanneer de Staten Εϋο-
berk terug wilden geven, en in het antwoord dier Staten, dat het daartoe, na slechting der vea-
tingwerken bereid was, wanneer de Keurvorst zich yerbond geen vreemde troepen - gelgk thana
reeds - in 74jn gebied toe te laten, een voorwendsel gevonden, om den büatand van Frankrük in
te roepen. Zie Droysen t. pl. S. 248. s Aid. S. g49.
^ «lek twüfele niet", kon hy den (lees: 19) January, na zyu eerste gehoor reeds schrüven.
«Boo den Co. van Vranckrijck Haer Ho. Mo. comt beoorlogen, o£f men sal van dese zijde de trac-
DES VADERLANDS. sqr,
werken, en bood den Keurvorst «voor de simple neutraliteit zooTeel gelds, als Hun
Hoog Mor», hem op zijn werving aanboden, buiten alle plaatsen op den Rijn, die
hij voorgaf, dat Hun Hoog Mögenden zoowel den Keurvorst, als Rijnberk aan Keulen,
met geweld en onrecht onthielden». Hoe gewillig zich die Keurvorst echter van den
aanvang toonde, de onderhandelingen bleven langen tijd slepen door 't verschil van
meening tusschen hem en de Staten over de onderstandsgelden, hem voor zijne hulp-
troepen te verleenen. Van hun eigen welgezindheid omtrent den Keurvorst, gaven zij
inmiddels door de rijke giften blijk, den jonggeboren Keurprins, over wien zij als peet
stonden, en zijner moeder geschonken Zij meenden echter — en niet geheel ten
onrechte zeker — dat hij niet minder zijn eigen ouroomsche belangen, dan de hunne,
in zijn verzet tegen Frankrijks aanmatigend geweld zou behartigen. Eindelijk door
den steeds dreigender staat van zaken gedrongen, verklaarde hij zich, den 12«« April,
bereid, overeenkomstig den wensch der Staten, met hun voorziening in de helft der
soldij zijner hulpbenden tevreden; en zoo kwam, den Mei, het verdrag tusschen
Brandenburg en de RepuWiek tot stand, waarbij hij zich verplichtte, hen, zoodra zij
in de Nederlanden of aangrenzende streken werden aangevallen, met een leger van
20,000 man, voor de grootste helft ruiterij, voor de kleinste voetvolk, en 50 stukken
geschut te willen bijspringen; terwijl hij in een afzonderlijke bepaling tevens beloofde,
den aanvaller zijnerzijds uitdrukkelijk den oorlog te zullen verklaren I Het verdrag
werd voorloopig geheim gehouden, om, zonder Frankrijks achterdocht te wekken, de
werving te kunnen bewerkstelligen, en troepen marschvaardlg te hebben vóór de
Franschen den Keurvorst zelf wellicht kwamen bestoken ^
In Holland was in dien tusschentijd de staat van zaken reeds aanmerkelijk ge-
wijzigd. Den 5«« December had er een vijftal Statenleden volmacht erlangd, om, bij
het dreigende oorlogsgevaar; de krijgstoerusting naar behooren te overwegen, en had-
den dezen daarop het voorstel gedaan, het beleid te velde weder op te dragen aan
eenige afgevaardigden, de hooge ampten onmiddellijk te begeven, de oude regimenten
taten voldoen, ende de beloofde secourssen presteren". (Zie zijn schrijven van 27 Jan. met eenigo
andere zijner meêgedeeld in de liromjVc van het Hut. Genootschap, 1858 III. bi. 52). Dat
Droysen (t. pl. S. 2S0) hem twee dagen vóór St. Geran te Berl{jn laat aankomen, is zeker een mis-
vatting, daar Am. zelf (bi. 50) schrijft, er dezo reeds was, toen bü nog onderweg te Brunswük ver-
toefde; verg. ook bl. 53. - Van de engelsche ontrouw wist hy nog niet af, en meende zelfs dat
St. Geran, vertellende, hoe «Engeland zich verbonden hadde tegens den Staet te breecken", iets
"debiteerde, dat met de waerheit niet overeen"kwam" (bl. 52).
' Het Prinsjen een lijfrente van /4000, de Keurvorstin een geschenk van ƒ 50,000.
^ Zie daaromtrent, gelijk over geheel het beloop der onderhandeling Der Krieg des grossen Kur-
fürsten gegen Franicreich von Heinrich Peter, Halle, 1870 S. 83 ff. , waar tevens enkele onjuistheden
van Droysen en anderen worden verbeterd, ' Zie aldaar, S. 89.
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
te herstellen, den Nederrijn en IJsel te versterken, de schans van Roveen nu eindelijk
te voltooyen, deskundigen naar de grenssteden te zenden, om er den krijgsliên van
raad te dienen, en een lastbrief voor een Kapitein-generaal te ontwerpen, overeen-
komstig de vroeger bepaalde Harmonie op 't punt van 't Stadhouderschap. Terwijl de
vergadering dit voorstel den d''^ overnam, was inmiddels, den 8«% door Gecommit-
teerden, bij monde van den Raadpensionaris, als hun gevoelen op dit laatste punt,
verklaard, dat men in de hachelijke omstandigheden, die aanstaande schenen, op de
aanstelling van zulk een krijgshoofd bedacht moest wezen, als den anderen gewesten
behagen moest, en hen noopen zou, rijkelijk in de algemeene lasten bij te dragen,
en dat tevens ook het volk aanstond en den meesten luister aan de Statenleger bij-
zetten zou; dat men daarom den nu ruim 21jarigen Prins van Oranje tot Kapitein-
generaal benoemen moest, al werden bij de Harmonie daartoe de volle twee-en-twintig
jaren vereischt, daar het welzijn van 't Land in dezen boven de letter der wet ging;
dat men wellicht Engeland daardoor nog op zijn hand zou kunnen krijgen, en dan
Frankrijk niet meer te vreezen had; dat men daarom ook met die verheffing een zen-
ding naar Engeland van een den Koning welkom persoon moest paren, om over de
verschillende twistvragen aanneemlijke voorstellen te doen; dat men in genoemden
lastbrief echter wel moest zorg dragen hem, dien hij gold, geen gelegenheid tot mis-
bruik zijner wapenen te geven, en voorts alles zooveel immer doenlijk bespoedigen
moest. De Edelen verklaarden zich omtrent een en ander met Gecommitteerden een-
stemmig. Van de sleden wilde echter Dordrecht niet wijken van de letter der 22 jaren,
daar men door die vervroegde aanstelling toch niets winnen-zou, en wel 't gemeen
en zijn predikanten aangenaam zou wezen, doch dit toch geen geld gaf; dat men
zich bovendien daarin van Engeland niet afhankelijk mocht stellen, noch het zoo slaafs
aanhangen; dat evenwel niets belette, den Prins als lid van den Staatsraad reeds nu een
ruim jaargeld te geven. Haariem, Leiden, Amsterdam, en Enkhuizen, stemden met
Gecommitteerden en Edelen; Delft achtte zijn gevoelen genoegzaam bekend; Gouda
en Alkmaar wilden zich wel aan de Harmonie houden, doch den Prins toch wat
hoogers nog dan 't Generaal-kapiteinschap opdragen; Rotterdam sprak over 't jaargeld
zonder zich verder bepaald te verklaren. Hoorn verklaarde zich in 't geheel niet, en
de drie andere Noordersteden blonken door haar afwezen uit ^ Tot het ontwerpen van
een lastbrief werd echter besloten.
Den 12«^ der maand kwamen de daartoe gemachtigde Statenleden bijeen. Amster-
dam begeerde dien toen buiten alle persoonlijke strekking te ontwerpen; Leiden daar-
entegen zei, dat men er wel degelijk het oog op den Prins van Oranje bij hebben moest,
' Zie bü Wageuaar t. pl, bl. 450, v.
-ocr page 908-DES VADERLANDS. sqr,
en tevens tusschen twee parlijen, als tussehen twee klippen, doorzeilende, vermijden
om 't zij te veel of te weinig van hem te verwachten. Daarna hield men zich eenige
dagen met bet doorloopen en raadplegen bezig van 't geen by vroegere aanstellingen
van een Kapitein-generaal voorgekomen en in acht genomen was. Gecommitteerden
van 't Zuider- en Noorder-kwartier stelden vervolgens een zevental punten op, in den
lastbrief op te nemen, en bepalende: 1. dat de Kapitein-generaal geen Stadhouder
van een of ander Provincie zou mogen zijn, en dus ook nergens de wet stellen, noch
ampten begeven mocht; 2. dat hij geen open brieven geven, maar zich daarin ge-
heel aan 't besluit van 6 Juny 1651 houden zou; 3. dat hij in geen dienst of eed
van een uitheemsche mogendheid zou mogen wezen, den leeneed en dien van Kouse-
band-ridder uitgezonderd; 4. dat hij zich met geen godsdienst, regeerings-, rechts-, of geld-
zaken bemoeyen zou : evenmin met de onderlinge geschillen der Provinciën, tenzij daar-
toe verzocht; 5. dat hij, buiten den last der byzondere Staten geen gezag in eenige
Provincie of omtrent eenige van haar leden, steden, regenten, of ingezetenen, oefe-
nen zou; 6. dat hij onder de afgevaardigden of gedeputeerden te velde zou staan. Op
deze zes punten waren 't allen eens; een zevende en laatste echter, de duur van 't hooge
krijgsampt, vond hen zeer verdeeld. Die van 't Noorder kwartier wenschten den Prins
slechts voor één krijgstocht te kiezen; die van 't Zuider verschilden onderling, en
evenzoo de verschillende leden. De Edelen, en Haarlem, Leiden, en Enkhuizen, wensch-
ten den Prins voor zijn leven benoemd te zien; Dordrecht, Delft, Rotterdam, en Hoorn
slechts voor één tocht. Amsterdam, Gouda, en Alkmaar waren voor een middenweg;
zij verklaarden zich, op voorgang van 't eerste, wel voor een benoeming voor 't leven,
doch voorloopig voor een lastbrief tot wederopzeggens toe; beide laatste wenschten 's Prin-
cen commissie dan tevens bij eiken krijgstocht vernieuwd te zien. Den 23®" kwam
het door Holland goedgekeurde stuk ter algemeene Staten, door welke nu in de eerste
dagen van 't volgende jaar, in overleg met den Raad van State, een lastbrief werd
opgesteld, hoofdzakelijk overeenkomstig dien van Holland, doch waarbij ook evenzeer
het groote verschilpunt van tijd onbeslist bleef. Terwijl eenige leden van Holland zich
voor de aanstelling voor één tocht bleven verklaren, stemden de zes overige provin-
ciën met eenige andere hollandsche leden voor die voor 't leven, en bleef daardoor
de gansche zaak ten slotte onafgedaan, daar geen van beide partijen wijken, noch
de Prins een tijdelijk Generaal-kapiteinschap aanvaarden wou
' «Den Heere Prince van Oragniè'n", schreef De Witt, den 26eB, aan zün broeder Comelis, «heeft
eich meer ende meer gedeclareert, de comraisaie pro expeditione noyt te sullen aennemen, ende
blijft S. H., soo 't schönt, by die resolutie onbeweechiyck; weshalven oock de ses andere Provin-
ciën by haer gesustineerde blßven persisteren, versoeckende t'elckens haer Ed. Groot Mog.(Holland)
haer met de resolutiën van de HH, haere principalen tot een perpetueele comtnissie te wiUen com-
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Uit Engeland was inmiddels in diezelfde Januarydagen, ter vervanging van den
vteldenkenden Temple, de min gunstig gestemde Downing overgekomen, die zich eerst
den schijn gaf, heel vriendschappelijk gezind te zijn, doch weldra allen schijn liet
varen, en den 12®" reeds met een schriftelijke klacht van zijn koninklijken meester te
berde kwam over't geen met den Merlijn had plaats gegrepen. Daardoor toch achtte
' Z. M. dat men tegen 't oud gebruik en de 19® bepaling van den bredaschen vrede
gefaald had, en verlangde er ten spoedigste een volledige voldoening voor, die
hij voorgaf, nu haast een halfjaar lang te vergeefs gewacht te hebben; 's Konings
oppergezag ter zee moest door 't strijken der vlag aller nederlandsche schepen erkend,
en de overtreder in dezen, Van Ghent, tot afschrik van anderen voorbeeldig geslraft
worden. Van wege de Staten werden toen gemachtigden benoemd, om nader met hem
te onderhandelen, terwijl hij zelf, bij een tweede schriftuur, 's Konings onbetamelijken
eisch herhaalde. Bij de daarop gevolgde onderhandeling, beriep hij zieh niet alleen op
de bredasche bepalingen, maar ook op 't vermeende rechl der vlag, dat Engeland van
ouds toekwam, en gaf op de tegenwerping der Staten, dat alleen die bepalingen en
het daarin vermelde oud gebruik hier gold , kortaf te kennen, dat hij niet gekomen was
om te redetwisten en schooische haren te klieven. Alle verder redeneeren baatte dus
ook niet, en bracht niets anders te weeg, dan Downing den S®'' Febr. een derde
vertoog te doen overleggen, waarin hij zich beklaagde, geen beslissend antwoord te
erlangen, en tevens meldde, dat hij den 2®*» last had gekregen terug te keeren, en
dus zijn paspoort verzocht, al zou hij nochtans gaarne in goede verstandhouding met
de Staten blijven. Over dat antwoord was men 't eigenlijk bij de gemachtigden niet
recht eens. Van Beverningh stelde voor, den Koning aan te bieden, overal voor de
Engelschen te strijken, mits dezen een behoorlijken wedergroet brachten; anderen meen-
den, dat hij daar niet meê voldaan zou zijn; terwijl de Raadpensionaris in de Staten-
vergadering zelf meêdeelde, hoe hij 's nachts over 't vlaggerecht mijmerende bedacht
had, dat dit den Koning tot voorwendsel bij 't volk diende, en men dus niet beter
kon doen, dan er hem alle aanleiding toe afsnijden; men moest daarom vrijwillig aan-
bieden , voortaan ^oo met gansche vloten als enkele sehepen, voor een de britsche
koningsvlag voerend schip te strijken, enkel en alleen om zoo groot een monarch en
bondgenoot alle eer te betoonen, en zonder het beginsel der vrije vaart daardoor ai-
breuk te doen; mits dan ook die Koning, overeenkomstig het drievoudig verbond,
de Republiek tegen Frankrijk bijstond in plaats van er zelf min vriendschappelijk
formeren. Niettemin hebben H. Ed. Gr. M. mede by haer geresolveerde van den 19en deses gepersis-
teert". {^Briefwisseling t. den Raadp. en zijn broeder, uitgeg. door Mr. J. C. de Jonge, in zjjn Verhan-
delingen en Onuitgegeven Stukken betreffende de G-escMedenis der Nederlanden (Delft, 1835) I. bl. 249.
' Omtrent Frankryks booze bedoelingen kon hy thans te zekerder zyn, als hem den llen Febr.
DES VADERLANDS. sqr,
tegen op Ie treden. Holland nam dit voorstel aan, doch Downing wilde er niet van
weten, daar het 'te laat kwam — naar hij Toorgaf — en hij nu eenmaal vertrekken
moest. Hij scheepte zich dus ook den volgenden zondag, 14 Febr., naar Londen in. Daar
had intusschen Boreel te vergeefs zijn best gedaan, de zaak bij den Koning en zijn Raad
ten goede te leiden, en zich verplicht gevonden, omstreeks denzelfden tijd naar Den
Haag te schrijven, dat het, verraderlijk verdrag tusschen Engeland en Frankrijk be-
klonken was, en 't daarbij bedongen geld reeds in Londen was aangekomen. Het door
Downing versmade aanbod droeg hij zijnerzijds daarop den Koning voor, doch vond
er evenmin gehoor voor, daar deze niet van zijn oppermachtsbeginsel ter zee wilde
wijken, noch er den minsten twijfel zelfs aan duldde Ook beklaagde hij zich over
den hoon, hem door de Staten op gedenkpenningen en schilderstukken over den tocht
naar Chattam en den vrede van Breda aangedaan, gelijk ook de veroverde JS.oyal Charles
aan elks gezicht en bespotting bleef blootgesteld. Boreel zocht hem zooveel doenlijk
te bevredigen; van het veroverde schip waren trouwens vóór meer dan een jaar de
wapenschilden reeds weggenomen, en de stempel van den penning werd weldra ver-
nietigd I Naar zijn eigen overtuiging eveüwel, stond het oorlogsplan te vast, dan dat
er zelfs door toegeven op 't punt der vlag, of de aanstelling van den Prins van Oranje,
eenige wyziging in te denken viel I
Wat dat laatste betrof, had 's Prinsen weigering, zich een tijdelijke benoeming te
laten welgevallen, enkele hollandsche steden — als Leiden, Gouda, cn Enkhuizen —
een geheim agent uit Parijs gemeld had, dat er van 's Koniugs wege naar Meins gezonden was, om
den Keurvorst omtrent 7Ä]n oogmerk gerust te stellen, daar "I'intention de Sa Maj. n'eat antre que
d'attaquer les Hollandais pour les punir de lenr insolence qui leur faisant onblier ce qu'ils sont, lee
fait vouloir décider de toutes les affaires de l'Europe et tyranniser toutes les nations de l'Europe dans
Ie commerce pour satisfaire ä leur avarice". Zie de woorden aangeh. 'm Het Archief van dm Baadpens.
Ant, Eeinsius door Jhr. Mr. H. J. van der Heim ('s Gravenhage, M. Kijhoff, 1867) I. bl. XXI,
aant. \
' "Ondertusschen", schreef het algemeene Statenlid van Utrecht, Gjjsbert van der Hoolck aan
Dr. C. Booth, "heeft hooghst gemelde Coning, den ambr. Boreel te gemoet gevoert, dat slJno Soe1
vereiniteyt ende dominium marum JBritt. oudt, claer, ende indisputabel was". Zie zjjne brieven iade
Kronijk van het Hist. Genootschap 1858, ΙΠ. 4, bl. 85.
' 't Was de boven bl. 834 vermelde. Een andere penning, die men lang op rekening van Van
Beuningeu is blyven stellen, cn die minder Engeland dan Frankrijk gold, en daarom den toorn van
Koning Lodewijk wekte, is gebleken slechts in naam bestaan te hebben, en eerst na 'smane dood,
naar aanleiding van dit gerucht, in Duitschland vervaardigd te zijn. (Zie aant. ' op bl. 258 van De
Jonge's Geschiedenis van 't Nederl. Zeewezen, IL, en verg. ook Van Benningens eigen betuiging vaa
1 Mei 1669 reeds aan Pomponne, in Mignets l^êgociations, etc. III. ρ. 589.
® Zie de zinsneden uit Sylvius' schryven, aangehaald bU Von Raumer, Geschichte Europas seit
dem Ende des 15"» Jahrhunderts, VI. S. 56 aant.
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
reeds wat minder vast op baar stuk doen staan, en was er vervolgens, door de ge-
machtigden der algemeene Staten, tweederlei lastbrief, één voor den Kapitein- en één
f
voor den Admiraal-generaal ontworpen, naar welken zich dezen, na 't eindigen van
den veld- of zeetocht, het opperbevel van Land- of Zeemacht, zonder nieuwe mach-
tiging en last dier Staten niet verder aanmatigen mochten. Zy mochten voorts geen
Stadhouders zyn, noch zich met regeeringsxaken, begeving van ampten, aan de Staten
verblijvende, en buiten 't leger openvallende, bemoeyen; zich met geen godsdienst,
rechts- of geldzaken inlaten, noch die welke de verschillende provinciën op zich zelf
betrofiPen, en binnen haar gebied voorvielen; ze moesten zich schikken naar de af-
gevaardigden te velde of op de vloot, in welker vergadering zij echter deelen en er
hun advies geven mochten. Woensdag, 24 Febr. kwamen deze ontwerpen ter tafel, en
verklaarden nu Gelderland, Zeeland, Friesland, en Stad-en-Landen, den Prins, naar
hun bepalingen, tot algemeen Kapitein en Admiraal te kiezen. Utrecht en Overijsel
wilden toetreden, zoodra de benoeming eenparig te geschieden bleek; Holland kende
zich daar echter nog altoos niet gereed toe, en dreef zoo tot het gemeenschappelyk
besluit, den Prins slechts tot Kapitein-generaal voor den te wachten veldtocht te be-
noemen, waartoe toen een nieuwe lastbrief werd opgesteld, op welken de Prins zijn
eed deed, en den volgenden dag zijn aanstelling erlangde. Geen dag later bepaalde
toen echter ook Holland, op voorgang der Edelen, den Prins met zijn twee-en-twin-
tigste jaar — in November aanstaande dus — tot Admiraal- en Kapitein-generaal
te zullen benoemen ^ Den eersten der volgende maand onthaalde die Prins nu het
hollandsche Statenlichaam op een luisterrijk festijn in hu^ eigen vergaderzaal, onder
't lossen van geschut en schitterend vuurwerk «Den helderen morgenstond van den
aanstaanden dag zijner Heerlijkheid», begroette 's Prinsen aanhang in deze «staats-
vreugde», en juichte:
Ontluikt nu, Neêrlands droeve Hof!
Verheft u uit het wiUe stof,
En dekt u met Ofiijye-kleên,
En wilt zoo jia den vyand treên.
Dat u dees vorst een schild verstrekt,
Van God tot heil ona opgewekt,
En door Zjjn groot gezag verdrijft
't Onweer van 't volk, dat stadig kyft;
fits, j
DES VADERLANDS. sqr,
Dat Η ij mag zyn voor 'tLand een rots.
Waarop de fransche hoogmoed trotsch
Al haar geweld mag zien verplet,
En zijnen boozen raad verzet'.
De Raadpensionaris zijnerzijds vleide zich daarentegen met de hoop, dat die «raad»
zich wellicht nog naar Spanje's houding in de aangelegenheden van den dag zou wij-
zigen, gelijk zijn broeder Cornelis daartoe op dit tijdstip in de Spaansche Nederlan-
den met den nieuwen, kloekgezinden Landvoogd, den Graaf van Monterey, onder-
handelde. «Zoo de Spaanschen wat resoluut gaan», schreef hij, den 8«" Maart, dien
broeder, «en Frankrijk niet laten buiten vrees van een vredebreuk met de spaansche
monarchie aan alle kanten», zou ook «Engeland», naar hij hoopte, «al meer en meer
beginnen om te zien, en zich mogelijk nog al wat nader bedenken, eer het tegen
Spanje en de Republiek samen in oorlog trad» I Vóór een anderhalve maand was He
Ruwaard van Putten, met zijn medeafgevaardigde Van Vryberghe, tot voleinding der
ih 't verdrag met Spanje aangeknoopte verstandhouding naar Brussel gekomen, en
daar van den aanvang af door den even wakkeren als weidenkenden Monterey met de har-
telijkste heuschheid ontvangen. Hij had er in zijn aanzoek om hulptroepen, zoo Frankrijk
den Staat aantastte, met graagte zien toestemmen, mits deze dan omtrent Bergen op
Zoom een leger van omstreeks tien of twaalfduizend voetknechten zou stellen; een
voorslag, waarin Hun Hoog Mögenden onmiddellijk traden, en zich daarom bij besluit
Tan 18 February verbonden, den Heer van Zuylesteyn, aan 't hoofd van 10400
man voetvolk te doen optrekken, ingeval de Spaansche Nederlanden — als zij ver-
wachtten — door Koning Lodewijk werden aangevallen. Monterey wenschte ze echter
reeds vroeger, en beloofde dan ook zijn 3000 ruiters ten eerste te leveren; terw^'l
De Witt in den Haag met den Spaanschen gezant de Lyra overlei, om, tegenover
den in zijn wederantwoord aan de Staten zoo vijandig gebleken franschen Koning,
dezerzijds maar toe te tasten, en zelf den eersten slag te doen, zoo er zich, na 't slui-
ten van een verdrag met Brandenburg, de goede gelegenheid toe voordeed I Zooveel
krijgsvolk naar elders te zenden, terwijl men «op verre na geen volk genoeg bad,
om zijn eigen grenzen te land en aan den zeekant eenigermate bezet te houden», en
meteen een leger in 't veld te brengen, voor de verdediging van rivieren en passen
nopdig, streed met het welbegrepen belang van den Staat, die, als zich allengs liet
aanzien, meer gevaar nog liep zelf aangetast te worden, dan het zijn Zuiderburen te
: ~ - ^ ΐ
906
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
» Aid. in den briei" van 24 Maart, bl. 348.
DES VADERLANDS. sqr,
gekwetst, doch zijn sneuvelen voorloopig geheim gehouden, en de strijd den volgen-
den morgen hervat, nadat de engelsche schepen met nog 5 of 6 vermeerderd waren.
Holmes viel toen Du Bois in lij aan, terwijl twee andere fregatten hem te loefwaart
aantastten, doch hem ni^^t vermochten te overmeesteren, en hij integendeel Holmes
reddeloos schoot en geheel buiten gevecht stelde, gelijk hij 't den vorigen dag Ossorie
reeds gedaan had. Kort daarop werd hem wel de hand afgeschoten, doch zijn schip
door den Kapitein der mariniers, Gerolf van Yselmuyden, zoo kloek verdedigd, dat de
vijand het opgeven moest. De oude Van Nes, de Klein BoUandia voerende, streed
beide dagen niet minder kloek en krachtig, tot hij, na reeds tweemaal gewond te
zijn, op 't midden van den tweeden dag door 't vijandelijk lood getroffen, valt, en
zijn schip daarop geënterd en genomen wordt, doch alleen om nu met vriend en vijand
te zinken. In de verwarring van den strijd raakten drie koopvaarders afgesneden,
maar bleven ook de eenigste door de Engelschen buit gemaakt, terwijl al de overige
schepen, door den wind begunstigd, al vechtende 's avonds binnen de Hoofden kwa-
men , en het verraderlijke opzet der Engelschen zoo geheel verijdeld werd. Een te groo-
ter misrekening voor hun in al zijn weelde berooiden Koning, als deze meer bepaald
van de te veroveren buit tot dekking der staatsschuld partij dacht te trekken. Hij had
de staatsbank tot groot ongerief zijner onderdanen moeten laten sluiten, en alleen op
dien oneerlijken toeleg op de hollandsche schepen zijn hoop gevest, om haar weêr
te kunnen openen. In die hoop was hij nu, tot vergrooting zijner schande, bedrogen,
en er des te meerder verontwaardiging bij zijn beter gezinde onderzaten door opge-
wekt De oorlog werd nu echter onmiddellijk aan de Staten door hem verklaard, op
grond van allerlei vermeende en gezochte grieven, naar aanleiding van't geschil omtrent
recht der vlag, de houding aan de Suriname, en de beschimping van den Koning op
gedenkpenningen en schilderijen, waartegen hij in geen verdere onderhandeling heil
ziende, zich nu genoodzaakt achtte de wapenen tegen den Staat op te nemen, om
zich zoo voldoening te verschaffen, en de akensche ν redebepalingen te handhaven.
Tenzelfden dage, 7 April, dat deze oorlogsverklaring werd uitgevaardigd, werd ook
de nederlandscbe gezantschapssecretaris, Rompf, te Parijs, die na De Groots vertrek
huiswaarts, de zaken der Staten daar was blijven waarnemen, door den franschen
minister Pomponne bij zich ontboden, om te vernemen, hoe zijn Koning dien Staten
den oorlog aanzei, terwijl ook dien eigen namiddag nog de openlijke afkondiging der
ooriogsverklaring plaats greep. De Koning ontvouwde daarbij, hoe hij zijn billijk mis-
noegen over hun houding te zijnen opzichte niet langer had knnnen bedwingen, en
daarom thans hun den ooriog aandeed, met bevel aan zijn krijgshoofden te water en
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
te land, dat besluit ten uitvoer te leggen, en met verbod aan zijn onderdanen, eenigen
handel, met de Republiek te drijven. Zijn leger was nu reeds een paar maand geheel
Toor den inval gereed. Den February had hem zijn secretaris voor de krijgszaken
Louvois, den staat er van ingeleverd ^ en bestond het nu, buiten de achtduizend
man fransche en zwitsersche keurbenden — voetknechten en ruiters — uit meer dan
56,000 man fransch voetvolk en een 3.0,000 door den grauwbunder overste Stoppa
aangeworven Zwitsers en anderen, met ruim 25,000 man fransch en ander paarde-
volk; ten gezamentlijken getale dus van meer dan 120,000 uitnemend toegeruste
krijgsknechten, en een daarmee overeenkomstige krijgs- en levensvoorraad I Zoo kon het
zich volkomen in staat achten, om — als Lodewijk 't uitdrukte — «een reisjen in
Holland» te ondernemen l Aan 't hoofd er van stonden Condé en Turenne, waarvan
de een zich met zijn deel troepen naar Sedan, de ander zich met het zijne naar
Charleroi op marsch begaf, terwijl de Koning zelf zich voorbehield, hen in den krijg
te volgen. Te Viset, halfweg Luik en Maastricht, zouden beide legerhelften later
samentreffen, en van daar den heertocht ondernemen. Reeds in 't begin van Januarv
had in Den Haag het gerucht geloopen, dat de Franschen van zins waren onder Condé
over den IJsel naar Utrecht te komen, terwyl Turenne met een ander deel troepen
Maastricht zou gaan belegeren; doch de ütrechtsman, die dat uit de hofstad naar de
Staten zijner provincie overbriefde, meende in zijn gemoedelijke zielsrust tevens, dat
«die hooge desseinenwilde God de Heer met den Staat zijn, haast in rook en wind
konden veranderen» \ Intusschen kwam 't er, in afwachting daarvan, op aan, zich
zooveel doenlijk in staat van tegenweer te stellen, en met name aan de landzij
zich naar den eisch te versterken. «Huisluiden» uit Holland, Utrecht, en Overijsel,
werden door den Raad van State voor de versterkingsmaatregelen aan den IJsel ver-
zocht; de Stalen van Holland besloten een goede vijfduizend van hun beste burgers
naar de grenssteden van hun, gewest te zenden, en een kleine 8000 waardgelders
aan te nemen; een paar der bij Bergen op Zoom gelegerde regimenten werden naar
Den Briel en Hellevoetsluis ontboden, om een mogelijken inval van den zeekant —
men herinnerde zich zijn eigen op den Teems — te voorkomen, twee andere naar
Walcheren bij Rammekens gezonden, wat nieuw aangeworven ruiters naar Cadzand
ontboden, 't Ware slechts te wenschen geweest, dat alle gewesten even scheutig met
hun geld waren, en de ijver van Holland, in dat opzicht, door hen werd nagevolgd.
De Staten waren er tot één uur in den nacht bijeen, en op aansporing van hun
''hc
1
DES VADERLANDS. 909
Raadpensionaris van zins alles op de been te brengen Nvat doenlijk was; gelijk ook
de jonge Kapitein-generaal zich met de Heeren van den Staatsraad dag aan dag over
't krijgsplan onderhield. In 't begin yan April begaf zich de Prins naar den IJsel,
en toonde zich daar maar half tevreden, dat men dezen voor Maastricht verwaarloosde,
en om die stad te bezetten, den eersten te veel bloot gaf. De Witt had zich persoon-
lijk niet vreemd verklaard van de meening, de Franschen, in 't Slicht Keulen, te
Nuis of elders, waar zij hun voorraadschuren hadden, te bestoken, waartoe men
door de uit Keulen vertrokken staatstroepen onder Bamfield de beste gelegenheid had;
doch deze voorbijgaande gedachte, die anders wellicht tot goede gevolgen had kun-
nen leiden, kwam evenmin tol rijpheid, als zijn wat nader aangedrongen plan, «de
fransche oorlogschepen te Brest, in de Charente of elders, vóór hun vereeniging met
de engelsche vloot, onder Gods zegen, te vernielen» ·. Als afgevaardigden Hunner
Hoog Mögenden te velde, gingen de Heeren Crommon eti Van der Nieburg naar
Maastricht, en Van Beverningh, Ripperda lot de Beurse, en Schade, naar den IJsel,
nadat bij besluit van 7 April bepaald was, dat de drie laatstgenoemden, met den
Raadpensionaris, den Heer van Odijck, Gockinga, en een paar anderen, als gemach-
tigden voor de krijgszaken, met eenige leden van den Staatsraad, alles zouden bera-
men, bepalen, en vast stellen, wat tot uitvoering van Hunner H. Mog"". bedoeling
vereischt werd. Bij datzelfde besluit werd ook het vormen van een krijgsheer van
18 regimenten voet- en 14 paardevolk bepaald, van 't welk de lijsten, staande de
vergadering, door den Staatsraad waren aangeboden; terwijl tevens voor de krijgsover-
sten de lastbrief werd opgemaakt, om de open brieven, op naam der Generaliteit
uitgegeven, naar de daarbij gevoegde formulen te eerbiedigen en na te komen, met
inachtneming alleen van 't advies des Prinsen van Oranje, als Kapitein-generaal, doch
zonder afwachting der provinciale patenten of kennisgeving over den marsch der troe-
pen aan de stedelijke overheden. Een maatregel, in 't gewicht der lijden en bij't drei-
gende krijgsgevaar van dringend belang, doch zoozeer toch tegen de provinciale voor-
oordeelen indruischend, dat het laatste punt bij Triesland en Slad-en-Landcn weerspraak
vond, omdat het met één der provinciale rechten in strijd heette, bij de Groote Ver-
gadering in der tijd gestaafd Ook bij de afgevaardigden van Overijsel en Gelderland
meende Van Beverningh — als hij de V\^itt uit Doesburg schreef — «een groote drift
Ie bespeuren, om 't belang hunner gewesten, landen, en steden, meer te behartigen
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
en te bevorderen dan dat van 't gemeen». Met het geschut aan den IJsel en de tiaar
aangebrachte nieuwere verschansingen w^as het daarbij — naar hij klaagde — nog zeer
slecht gesteld door de «formaliteit bij 't vormen der lijsten voor de noodige ammunicie
en de levering daarvan, zoodat er eigenlijk nog geen stuk voorhanden was» De
"Witt zijnerzijds achtte 't, een drie weken later, «hoogst verdrietig», dat Zeeland en
Friesland zich geldelijk zoo onbetuigd lieten, en Gelderland en Overysel nu ook in
gebreke zouden blijven , de wapens te leveren en te betalen, voor welke ze zich vroe-
ger verschoond hadden, penningen op de posten der legerlasten te brengen, zoodat
hij zich beducht maakte, geldgebrek alles nog in de war zou brengen. Wat het door
Van der Hoolck om zijn ijver geprezen Holland betrof, dit was in geldelijke opoffe-
ringen reeds zoover gegaan, dat er van dien kant tot voldoening van het volle bedrag
weinig meer te verwachten viel ^ In een, omstreeks dien tijd door den Kapitein-
generaal belegden krggsraad, was, op zijn voorstel, bepaald , zich op de Veluwzoom
tusschen Deventer en Zutfen te legeren, 't geen bij de Statenleden der Veluwe groote
ontevredenheid verwekt had. Zij zochten uit 's Prinsen lastbrief te betoogen, dat dit
niet had mogen geschieden, in steê van zich, in 't belang der goede zaak, derge-
lijke gewestelijke ongelegenheden te getroosten. Van Beverningh aarzelde daarom ook
niet, den Drost der Veluwe, die zich vooral in de zaak weerde, en anderen
ronduit te zeggen, dat het «niet paste zoo den beest te maken» ·\ Aan buskruit had
men geen gebrek, doch evenals aan 't noodige geschut zou bet aan de vereischte man-
schappen ontbreken, hoeveel beter de staat van paarden en volk was, dan men had
durven verwachten; had maar het getal aan de hoedanigheid beantwoord, men zou
den vijand gerust onder de oogen kunnen trekken. De Kapitein-generaal was vol moed
en bedrijvigheid
Met niet minder bedrijvigheid was men het gansche voorjaar in Holland werk-
zaam geweest, om het krygswezen ter zee in den besten, staat te brengen. Onmid-
dellijk na den verraderlijken aanslag op de smyrnasche handelsvloot, werd door de
Algemeene Staten besloten, behalve de reeds bestaande 48 schepen, nog 12 andere
van 60 tot 80 stukken, 12 van wat gemiddelde sterkte, en 24 fregatten van 20 tot
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
zelf te laten Tloeyen, waar ze «met hetzelfde effect en minder offensie» een plaats
konden vinden Κ Men gaf nu vooreerst het plan nog op, zich in gevecht te begeven,
en wendde zich naar de zij 'van Calais, doch zond daarop, na gehouden krygsraad,
een smaldeel van 15 lichte oorlogschepen onder Van Ghent, den Vice-adm. Cornelis
Evertsen, en den Schout-bij-Nacht Jan Jansen van Nes naar den Teems, waar men,
naar Joh. De Witts meening, wellicht nog eenige achtergebleven groote engelsche
schepen zou vinden. De uitkomst deed van het nuttelooze der onderneming blijken.
Na den 24®° het Koningsdiep te zijn ingestevend, en daar eenige inderdaad vrij kloeke
bodems de rivier op tot Sheerness toe gevolgd te hebben, werd men er uit het ge-
schut van 't fort heftig bestookt, en kwam dus weldra tot het besluit de rivier maar
liever weder af te drijven en naar de vloot terug te keeren, 't geen men gelukkig
volvoerde. Nog twee dagen bleef die vloot toen voor 't Koningsdiep kruisen, en zag zich
voortdurend door nieuwe schepen uit het vaderland versterken, terwyl de eßgelsch-
fransche door den Oostewind bestookt, werkeloos voor Portsmouth liggen bleef. Den
daarop volgenden dag liep de wind om, en haastte zich de vijand nu uit het kanaal
de Noordzee in, waarop ook De Ruyter het anker liet lichten en Oostwaarts op zeilde.
Met den vijand kwam men vooreerst evenwel nog niet in aanraking; hij hield zich
blijkbaar opzettelijk uit het gezicht, hoe men zich ook moeite gaf hem te benaderen, en
een «scherp maar kort gevecht» te leveren. Officieren en volk waren — naar De Witts
schrijven aan zijn broeder Johan — daartoe gelijkelijk «geanimeerd». Toch hield het
nog ruim een week aan vóór zij er toe zouden komen. Gelukkig bleven zij allen,
officieren, matrozen, en soldaten, steeds vol moed, en dat te meer nog nadat de
vijanden, tot tweemaal toe boven den wind zijnde, afgewend en zich teruggetrokken
hadden. Den 6®° Juny eindelijk, vernemende, dat ze in Solebay lagen, werd op voor-
stel van De Witt en De Ruyter in den krijgsraad besloten, van den Noordoosten wind
«ten bate van 't lieve vaderland» partij te trekken, «God almachtig biddende, dat
Hij er Zijnen genadigen zegen op wilde verleenen». Den volgenden morgen vroeg was
men ter plaatse, en raakte 's morgens omtrent den achten in een hevig gevecht, bij
't welk Blanckert met zgn smaldeel de fransche schepen aantastte, De Ruyter de
engelsche van de roode vlag onder York, Van Ghent het andere engelsche smaldeel.
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
woordelijke houding der Franschen te wijten. Van nederlandsche zij was wel de kloek-
hartige Van Ghent gesneuveld, Van Brakels Hollandia fel geteisterd, ook een viertal
andere schepen deerlgk gehavend, doch, op eenige slecht uitgeruste branders na, geen
oorlogsbodem verloren gegaan. Onder hun gekwetsten telden zij Banckert zelf, Engel
de Ruyter, David Sweers, en IJselmuyden, doch slechts één hunner Kapiteins, Joost
Michielz Cuycq van de Windhond, bezweek later aan- zijne wonden. Van de engelsche
zy waren er ettelgke daarentegen gevallen, en één, die van de Royal Catherine, ge-
vangen genomen; behalve hun weidsch admiraalschip zagen zij daarenboven nog twee
andere te gronde gaan, terwyl verschillende zwaar geleden hadden. De Franschen
verloren hun zwaar gekwetsten Schout-bij-Nacht Larabesiniéres, die den IS®'^ in 'tkoor
der hoofdkerk te Rochester begraven werd ^ Voor Van Ghent Averd door de admirali-
teit van Amsterdam in den utrechtschen Dom een praalgraf opgericht. Een welden-
kend Engelschman achtte de min gelukkige uitkomst van den slag voor zgn landge-
nooten — op Lord Sandwichs dood na — maar al te verdiend, voor hunne «dwaas-
heid», als hij zich uitdrukte, «zulk een kloeke vloot en zooveel wakkere mannen
prijs te geven, om geen andere reden, dan dat de Hollanders hen overtroffen in han-
del en nijverheid, en in alles behalve in wangunst» ^
Die Hollanders behoefden nu reeds ettelijke dagen niet meer te twijfelen, langs
welken weg hen de fransche Koning zou komen bestoken, en op welk punt hunner
landgrenzen hg 't het eerst gemunt had. Na de vereeniging van beide legerafdeelin-
gen te Viset, was men, Maastricht ter zij latende, Maaseik gaan bezetten, van waar
men die stad in 't oog kon houden, en had daarop de vier keulsche en kleefsche
Rijnvestingen in nederlandsche handen. Rijnberk, Wezel, Burick, en Orsoy in even
zooveel dagen bemachtigd, terwijl de Koning het gelyktijdig beleg van allen bestuurde.
«Ik hoop», schreef hij Colbert den Mei eigenhandig na de vermeestering, «dat
men zich niet zal beklagen, ik de openbare verwachting bedrogen heb» Juist dien
eigen dag berichtte Johan De Witt aan zijn broeder Cornelis: «eenige adviezen bren-
gen mede, dat de Koning van Frankrijk zich wel lichtelijk eerst en vooraf van Keu-
len zou trachten meester te maken, eer en bevorens hij nog op de frontieren van den
Staat aan den Rgn, en voorts naar den IJsel zal komen afzakken, 't welk ik mij be-
zwaarlijk kan inbeelden; ondertusschen doen wg alle mogelijke devoiren, om hel leger
aan den IJsel bg alle bedenkelgke middelen te versterken». Den l?®*^ hadden dan ook
Hun Hoog Mögenden besloten, aan de provinciën Gelderland, Holland, Utrecht, en
Overgsel te verzoeken, een goed aantal — drie, vier, twee, en drieduizend — huis-
luiden naar den IJsel te zenden, «om reden dat de vijanden van dezen Staat grooten
DES VADERLANDS. sqr,
toeleg maakten, om de rivier den IJsel te passeeren, en zoo in het hart van 't Land
te dringen, en ter contrarie het leger van den Staat aan den IJselstroom zeer zwak,
zonderling van infanterie was, en geensins van elders kon worden versterkt». De Staten
van Holland namen Me dagen later terstond het besluit, uit het Noorderkwartier
1375, uit het Zuider 2875 te laten optrekken, terwijl uit de hollandsche steden ge-
wapende schutters naar de grensvestingen op marsch gingen. Tusschen besluiten en
volvoeren was echter, ook bij den besten wil, een groot verschil, en de toestand aan
den IJsel des te hachelijker, als er het water steeds vallende was, zoodat zelfs tegen
't einde der maand aan den mond geen schepen meer in konden komen, en men zoo
ook van 't hooi verstoken bleef, dat nu ingescheept in de Waal moest blijven liggen
Te Parijs was zeker de naam van dien IJsel nooit zoo vaak geradbraakt, en met allerlei
fantastische voorstellingen in verband gebracht, als in den voorzomer van dit jaar. «Aan
den IJsel», schreef 0. a. Mevr. de Sevigné in 'l laatst van April, «wordt men be-
schut door zeshonderd stukken geschut, 60,000 man voetvolk, drie groote steden, en
een breede rivier, die er nog voor ligt. De Graaf van Guiche, die het land kent,
liet ons dezer dagen een kaart zien. 't Is een verwonderlijke zaak!» En half Mei:
«de Koning gaat, men weet niet waar; zijn plannen blijven geheim, gelijk hij dat
wenscht. Ik verzeker u, dat deze veldtocht my beangstigt. Men meent, dat men Maas-
tricht belegeren zal; dat is wat minder eizingwekkend dan de overtocht van den IJsel;
waarlijk, men beeft wanneer men een brief ontvangt, en 't zal over een veertien
daag nog wel erger zijn» ^ Allengs week die vrees daarentegen, en een maand later
heette het zelfs: «ik ben overtuigd, dat de Koning over den IJsel zal trekken alsof
het de Seine was; de schrik bereidt hem overal een gemakkelijken zege» Hg was
dan toen ook reeds vrij wat gevorderd, en den eerst schijnbaar zoo verafgelegen IJsel
hoe langer hoe meer genaderd, terwijl de bisschoppelijke benden van Munster en Keu-
len — na de ooriogsverklaring van beide Kerkvoogden, op 18 en 27 Mei — terzelf-
der tijd in den gelderschen achterhoek en Twente rukten. De verslagenheid was al-
gemeen in Holland, bij 't overgaan van zooveel plaatsen, als thans aan den Rijn
reeds — buiten de vier genoemde, ook Rees en Emmerik nog — in fransche handen
waren Den 9-Juny kwam daar het door 600 man onder Beauvezé berende Deutinchera
-ocr page 923-8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
nog bij, terwijl dien eigen dag ook Groenlo, na een kort beleg, door de bisschoppe-
lijke troepen vermeesterd werd. Van de fransche zij hield men zich Tervolgens met
het verkennen der landsgelegenheid aan de overzij van de Betuw bezig, en kvram het
reeds tot enkele schermutselingen met de daar binnen gelegerde nederlandsche man-
schappen, onder 't opperbevel van den Commissaris-generaal der ruiterij, Pieter de
Groots uit Frankrijk herkomstige zwager in dienst van den Staat, Jean Barton de
Mpntbas. Na eerst geweifeld te hebben tusschen 't overtrekken van Rijn of IJsel, gaf
de Koning ten slotte aan 't eerste de voorkeur, toen hem een roomsche boer, de
veerman Jan Pietersz, uit laag-Elten, nabij dat dorp, tegenover het zoogenoemde Tol-
huis, een bij de tegenwoordige droogte, op luttel passen na, doorwaadbare plaats in
de rivier had aangewezen, waar men nu den overtocht beproeven zou. Met het krieken
van den Juny ging de Graaf van Guiche, die de kaart van 't land zoo goed
kende, met eenige adellijke vrijwiUigers, aan 't hoofd van zijn kurassiers, vooruit;
enkelen, in 't midden van den Rijn door den stroom meêgesleept, verdronken, doch
de overigen wisten zich ook zwemmende in den zadel te houden, en raakten naar de
ondiepte aan de overzij. Daar was men tegen dezen overval maar al te slecht gewa-
pend. Vier niet geheel voltallige regimenten was al wat er ter dekking gelegerd was ',
en welken het tevens nog was opgedragen, een wakend oog op 't bedreigde Nymegen
te houden. Montbas, door elkander weêrsprekende bevelen omtrent de hem opgedragen
last in de war gebracht % had te kwader uur, doch zonder kwaad opzet — gelijk
men hem naderhand nagaf — de post aan den Rijn verlaten, en Wirtz moest dus,
op 't bericht van den aantocht der Franschen, in allerijl eenige troepen zenden, om ze
zoo mogelijk terug te slaan. De ruiterij ging daartoe kloekmoedig te water, en doodde
of wondde de verst gevorderde fransche aanvallers. De Koning liet toen echter uit een
door hem zelf geplante batterij op hen losbranden, en wist zoo den overtocht te ver-
DES VADERLANDS. sqr,
weidigen. Voor de in steeds grooter aantal overgeraakte Franschen deinsden de in-
tusschen aangerukte nederlandsche voetknechten terug, tot hen het schampere krijgs-
geschreeuw van den jongen franschen dolleman, den Hertog van Longueville: iuejue!
tot wanhopigen, maar vergeefschen weêrstand dreef, al schoot er die hertog, met
verscheiden anderen zelf, tot zijn gerechte loon, het hachjen bij in, en al raakte de
met hem overgevaren en tot zijn redding toesnellende Condé zelf door een pistoolschot
gewond. Wie hunner niet in de pan gehakt werd, moest het lijf door de vlucht over
heggen en sloten bergen. Het sterke Tolhuis, dat door een serjant met 21 man uit
de Schenkenschans, met den noodigen krijgsvoorraad en levensmiddelen voor een gan-
sche maand, bezet was, werd bij den overtocht der Franschen schandelijk door die
bezetting verlaten. In die schans zelf voerde de 22jarige nijmeegsche burgemeesterszoon
Ter Haef het bevel, die zich weinig minder lafhartig gedroeg, en de reeds van
nafure zoo voordeelig tusschen Rijn en Waal gelegen sterkte, zonder ecnig verlies
van dooden of gekwetsten of noemenswaarde scha der wallen, den 21·^° overgaf. Het
over Nijmegen gelegen Knodsenburg weerde zich, onder Kapitein Verschoor, wat beter,
en telde althans eenige dooden en gekwetsten, vóór het met den vijand tot onderhan-
deling kwam, waarbij de voorbarigheid van een trommelslager het volk in de war
bracht, en tot de overgaaf, met eervollen uittocht en aftocht naar Groningen, leidde.
Daar den 26«'' aangekomen, werd de ongelukkige tamboer op aanklacht van den
Kapitein gevangen genomen, en na gedaan onderzoek, opgeknoopt. Het gold nu Nij-
megen zelf, waar men zich op een hardnekkige verdediging voorbereidde. Onder
Weideren was daar de wakkere Colonel Van Ghent, de jongere broeder van den vóór
luttel dagen op zee gesneefden lA-admiraal, werkzaam, en kweet zich manhaftig van
zijn plicht. De stad werd dag aan dag beschoten, en herhaaldelijk te vergeefs opge-
eischt. Dinsdag den 25®» deed Van Ghent met zijn musketiers een uitval uit zijn werk
bij de Hezelpoort, en dreef de Franschen een eind terug, doch werd daarbij ongeluk-
kig, eerst in den arm, en daarop meer gevaarlijk in zijn buik gekwetst, zoodat
hij 't — evenals zijn broêr — bestierf. Ook na zijn dood bleef men zich onderlus-
schen nog voortdurend weren, en bracht den vijand velerlei nadeel loe, tot men ein-
delijk, Vrijdag den 8«° July, in onderhandeling kwam, en twee dagen later de stad
overging. Franschen en Zwitsers kwamen nu de Statenbezelting vervangen, die in
't Kalverbosch ontwapend werd; Kapiteins en Ritmeesters hadden echter verlof met
paarden en goederen uit te trekken, evenals de ingelegerde burgers uil Utrecht en
Rhenen, om, met volle geweer, naar hun woonplaats terug te gaan Κ
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Van een nederlandsch leger aan den IJsel was er toen sedert lang reeds niet meer te
bespeuren, en het franschè daarentegen tot in de hoofdstad van 't Sticht doorgedrongen.
Van den vromen wensch, door De Witt , als 't «eenparig sentiment der HH. Staten van
Holland en Westfriesland» aan Van Beverningh geuit ", «dat de vijand vóór de rivieren
mocht worden afgewacht, en, onder Gods zegen, aldaar met de wapenen gestuit»,
was niet alleen de vervulling niet bereikbaar gebleken, doch ook reeds vóór den over-
tocht bij het Tolhuis door legeroversten en gedeputeerden te velde besproken, het
ontoereikende leger in dit weldra te voorziene geval op te breken. Toen men daarop
den 12®" zelf de treurmare van dien overtocht te Zutfen kreeg, waar men in de
laatste dagen reeds «vol schrik en irresolutie» was geweest, en alleen door de tegen-
woordigheid van Gedeputeerden voor geheele «confuzie» bewaard gebleven, en waar
thans «alles, tot de regenten in cluis, gevlucht» was, zoodat men er zeker «niet een
schoot zou afwachten, maar de sleutels te gemoet dragen, als de vijand kwam aan-
naderen» ; — toen besloot men, in overleg met den Prins, «in der haast het leger op
te breken» ^, en den binnenstormenden vijand althans buiten 't hartjen van 't land te
houden. Reeds «over jaren en dagen», had De Witt, overeenkomstig de verdedigings-
plannen ook in Hollands Interest ontvouwd, «op de voorziening aangedrongen in de
securiteit van Holland in 't bijzonder, boven en onverminderd de cordaie defensie van
den Staat in 't algemeen», en was daartoe met die versterking van Naarden een
aanvang gemaakt, die «op gansch erroneuze fondamenten van jaloezie» — gelijk hij
het terecht uitdrukte ^ — zoo averechts was uitgekomen. Overeenkomstig dat inzicht
had hij dan ook den 10®^ al aan Van Beverningh geschreven, dat «ingevalle het God
den Heere almachtig gelieven mocht het ongeluk te zenden, dat de vijand kwam
door te breken, men het krggsvolk zeker best naar 't Sticht en verder Holland in zou
brengen». Daar toch ·— luidde zijn bondige redeneering verder — die provincie «tot
nog toe zich ten dienste van de gemeene Unie zoo uittermaten had geëvertueerd,
dat zij den last te water en te lande genoegzaam alleen heeft gedragen, en dat zij
niet alleen geen milicie van de Unie tot haar eigen bescherming had binnen gehouden,
maar zelfs ook zoo notablen aantal van haar huisluiden naar den IJsel en burgers naar
de grenzen der provincie gezonden, ook daarenboven nog tot haar particulieren last
commissiën en werfgelden uitgeschoten had; zoo docht hem, als 't werk buiten niet
staande te houden was, dat men dan al zijne krachten moest inspannen, om nog zijn
eigen zelf te redden, en dat ook de bondgenooten in zoo hachelgken staat door geen
ander middel te herstellen waren, dan door de bewaring van Holland en door (Je kracht,
DES VADERLANDS, 919
die naderhand uit Holland nog mogelyk tot haar terlossing bijgebracht kon worden» ;
terwijl «als Holland mede zonder defensie gelaten werd, en bijgevolg moest verloren
gaan, er kennelijk voor ai de andere provinciën geen uilkomst was» Overeenkom-
stig deze redeneering gingen thans Prins en Gedeputeerden dan ook aan den IJsel te
werk. Voorloopig had men daarbij 't oog op Utrecht, waar zich de Kapitein-generaal
den bewesten de stad, met zijne troepen kwam legeren, nadat men van Zutfen
uit, zoo goed doenlijk, in de bezetting der IJselsteden voorzien, en een paar regi-
menten naar Groningen en Friesland gezonden had.
Hoewel 'teerste opzet was, de stad, wanneer zij garnizoen wou innemen, te bezet-
ten, en zij daartoe niet ongenegen bleek, deed een nader besluit van Hun Hoog Mogen-
den, op aandrang van Holland genomen, om niet eerst Utrecht, maar Amsterdam
zelf onmiddellijk tot hoofdpunt te nemen, en van daaruit den Koning ie weêrstaan, dat
eerste plan, tot ergernis en leedwezen van haar overheid en ingezetenen, opgeven.
De Prins trok dus met zijn leger reeds den door Utrecht, om zich naar Gouda
en elders in Holland Ie begeven» ^ om daar, naar De Witts opzet, «het Land tot
den uitersten man toe met een batavische constancie te disputeeren», waartoe «het
inlaten der wateren de beste voorbereiding zou zijn» Daartoe werd het thans inder-
daad «hoog tijd», gelijk Van Beverningh reeds den 14«» uit Rhenen deed opmerken,
daar de Franschen zich «volmondig lieten verluiden, dat zij recht op Arasterdam zou-
den aangaan» \ Gelukkig bleken zij met de kaart van 't land niet bekend genoeg,
om dat voornemen, tot zijn verderf, terstond gevolg te geven, en werden zij daardoor
in hun hoofddoel teleurgesteld. Wel toefden zij na 's Prinsen aftocht niet lang, hun
legerbenden in Utrecht te werpen, en 's Konings hoofdleger in Zeist op te slaan; wel
rukte, na de vermeestering van Doesburg, dat eenigen weêrstand bood, de Markgraaf
van Rochefort naar Amersfoort op; wel begaven zich van daar eenige zijner ruiters
naar Muiden en 't Slot, doch waren niet talrijk genoeg, om er zich te nestelen, en
gaven dus Graaf Johan Maurits nog juist/gelegenheid zich van Weesp uit derwaarts te
begeven, en de sluizen der Vecht open te zetten, van welker deugdelijke werking de
onderwaterzetting afhing. Eerst te laat gewerd hun, van Wezel uit, een schrijven van
den daar thans bevelvoerenden beter ingelichten Estrades, die hen op het gewicht
dier omstandigheid opmerkzaam maakte, en aanried om Muiden te vermeesteren
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
en zoo zonder eenig hinder van daar op Amsterdam af te trekken ^ Van den
Juny af, door 't binnenstroomende water tegen gehouden, moest de Koning zijn
veroveringen aan deze zij tot Utrecht, Naarden, en Woerden beperken, en zich een
voor zijn koninklijken hoogmoed maar al te krenkend «tot hiertoe en niet verder»
zien voorschryven.
't"Was intusschen genoeg, om zijne onderdanen van hooger of lager rang, in zijn
alles overweldigende macht te doen juichen; «men ziet», schreef Mevr. de Sevigné
aan haar dochter, «hoe niets Zijn Majesteits kracht en beleid kan weêrstaan; het vei-
ligste is, hem te eeren en te vreezen, en slechts met bewondering van hem te spre-
ken» \ Boileau's halsbrekend spel met nederlandsche plaats- en stedenamen, in zijn
bewonderende JSpiire is bekend; ook een minder bekend, ongenoemd dichter richtte
echter in die dagen tot den, in plaats van Corn. De Witt, naar Brussel afgevaardigden
Van Beuningen een aangenaam berijmden brief, die hem vinnig schertsend over
dezelfde feiten onderhield ^;
Dien vous gard', Seigneur Van Beuning ,
Et de tout méchef voua exempte,
Après na salut si benin,
Daignez agréer la présente.
Je vous escris de bonne foy
Et je Ie dois bien ainsy faire,
/
Car nous n'avons qu'un mesme Eoy
Ou bien il ne s'en faut plus guère.
Mais vous ne me connoissez point,
Voudrez vous in'objecter peut-estre;
N'insistez pas fort sur ce point,
J'ay de quoy me faire connoistre:
Vous souvieut-il du temps heureux,
Qu'estant Ambassadeur en France,
Certain Abbé prés des Chartreux
Vous fit un régal d'iniportance ?
Vous ne 1'avez point oublié,
Cela seroit trop mal lionneste,
Quói qu'il en soit, je fus prié
D'estre avec vous de cette feste.
Nous discourumes tout Ie saoul,
Je vis la votre air rude et fade,
Vous me parutes un grand fou
»Sauf rhonneur de votre ambassade.
Vous voyez que je vous connois,
-ocr page 928-DES VADERLANDS. sqr,
En voilä toute l'apparence;
Mais revenons 4 nos exploits:
Que dites-vou8 du Eoy de France?
Fait-il bon usage du temps?
Prend-il bien sa route et son gite?
Vous devez en eatre content,
On ne pent guêre aller plus vite:
Prendre quarante places en un moia,
Et passer de France en Hollande,
C'est, autant que je ra'y connois,
Une diligence assez grande.
Vous avez des gens largement
Qui de beaucoup lire font gloire,
Car vous otant le .iugenient,
Dieu vous a laissè la memoire.
Fouillez dans tous leurs magazins,
Α THistoire joignez la Fable,
Romains, Grecs, Tnrcs, et Sarazins,
Ne fourniront rien de semblable.
Qu'on demande 4 ces vieux barbons,
S'il se trouve dans quelque pago,
Que Ton ait veu des oscadrons
Fasser des- fleuves ä la nage?
Tout leur Grec et tont leur Latin
N'a pas le petit mot a dire;
Cela n'appartient qu'au destin
Du glorieux Koy, nostre Sire.
0, qu'il entend bien son mestier,
Qu'il mérite bien la Victoire!
Tout de bon, votre gazetier
Devroit travailler ä Sa gloire!
Car c'est un conquérant parfait,
11 aia jamais läit de beveues,
Et montre qu'il a tout k fait
Bien proflté de seg reveues.
II campe sur les bords du Rhin
Comme il fait sur ceux de la Seine,
Et pour lui vostre Fort de Schinck
Est un Fort de fort peu de peine.
Vous connoissez bien Josuê,
Les murs tomboient ä ses menaces;
Cependant il a plus suó
Que nostre Roy devant vos places.
Au nom de ce Juif vous tremblez:
D'oü vient cela, ne vous déplaise?
On dit que vous luy ressemblez,
JVC deel, Ic flink.
116
8ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Vous devez en estre bien aise.
D"un Hollandois avec un Juif
Assez convenable est l'iinage;
C'est comme la graisse et Ie suif,
Ou bien Ie I)eurre et Ie fromage.
Mais Selon mon petit conseil
La chose pêche dans sa source:
Cet homme arrêta Ie Soleil,
Et vous avez haté sa course.
Est ce de peur de Ie sentir
Que vous résidez a Bruxelles?
Elle ne peut vous garantir:
Amsterdam est trop proche d'elle.
Le foible asile que voila,
Parlez-en sans cérémonie,
Aussy bien que feriez-vous lä?
Vostre residence est finie.
Mais je veux aussi mettre fin
Α cette lettre en guise d'Ode;
Adieu done, Seigneur Van Beuning!
J'ai peur de vous estre incommode.
Vous estes peut-estre empeschó,
Et vous n'aimez pas la satyre;
Vous avez fait un sot marché,
Et marchand qui perd ne peut rire.
In de landprovinciën zette intusschen zoowel een deel van 's Konings troepen, als
die Tan den munsterschen bisschop, bijna zonder slag of stoot, den overweldigings-
tocht voort. De bezettingen, van staatswege in de verschillende plaatsen gelegd, stelden
hun daarbij weinig of geen hinderpaal in den weg, of werden in haar poging tol tegen-
weer door de onnederlandsche houding van den landzaat in Overijsel gestremd. Twee
Heeren van de Ridderschap, Swaafken en Doetinghem tot Rande (bij Deventer), de
deventer burgemeester UEspierre, Bentinck tot Brekelerkamp, en and. kozen volijverig
voor den vijand parlij, en terwijl beide eersten, den 19®", het sedert vier of vijf dagen
belegerde Deventer uit 's bisschops naam voor 'l duitsche rijk kwamen opeischen, en
door medewerking van de partij der Nylandisten — den aanhang van 't beruchte
deventer koninkjen, Willem Nylant — en van de kwalijkgezinden onder de bezetting,
tegenover de weinige weidenkenden onder beiden, als burgemeester Boekholt en Colonel
Tamminga, den 21™ de overgave bewerkten; deden beide laatsten, twee dagen later,
het minder versterkte Zwolle, en L'Espierre nog dien eigen dag ook Kampen over-
gaan. De noordelijker gelegen kleinere steden en plaatsen — Hasselt , Zwartsluis, Blok-
zijl , Steenwijk, Kuinre — volgden, en den dag na de overgave yan Zwol en Kampen
schuurde de bezetting der Ommerschans, tegen den wil van haar betergezinde officieren,
DES VÄ.DERLANDS. 932
die zich elders moesten zien te bergen, de piek. Hattem, Elburg, en Harderwijk
waren, tijdens het beleg van Deventer, door een paar munstersche oversten zonder eenige
moeite vermeesterd.
Tegenover al deze flauwhartigheid in Gelderland en in 't Over-· en Nedersticht,
stak luisterrijk het kloeke, met den besten uitslag bekroonde verzet der kleine be-
zetting van 't zeeuwsch-vlaamsche Aardenburg, onder den wakkeren Vaandrig Elias
Beekman, af. De fransche krijgsoverste Nancré had het in zijn overmoed gewaagd,
den 25«'' Juny, het stadjen op eigen hand aan te tasten, doch werd door Beekmans
krijgers, van de burgers en de buitenlui uit den omtrek ondersteund, zoo moorddadig
ontvangen, dat hij den volgenden dag met groot verlies — meer dan 400 doode of
gekwetste officieren en manschappen, buiten tal van gevangenen — moest aftrekken,
en er met ontslag uit zijn bevelhebberschap voor boette
De hollandsche waterlijn strekte zich van Gorinchcm, langs Schoonhoven, de Goe-
Jan-verwelle-sluis, Nieuwerbrug (bij Bodegraven), het verlaat van Woerden, den Uit-
hoorn, Ouderkerk, AbkoÜ, üitermeer, en Weesp, tot Muiden uil, en werd nu door
het van Utrecht afgetrokken leger op haar verschillende passen bezet. De Prins zelf
legerde zich met de hoofdmacht aan de Nieuwerbrug; aan de sluis en te Schoonhoven
de Graaf van Hoorne en de Markgraaf van Louvignies, ieder met een regiment voet-
en twee paardevolk; met een gelijke macht lag Graaf Johan Maurits te Muiden, terwijl
zich te Gorinchem de veldmaarschalk Wirtz met twee regimenten ruiterij bevond. Ieder
hunner had voor de behoorlijke tenuitvoerlegging der onderwaterzetting in zijne streek
te zorgen, en daarbij met den onwil der bevolking op verschillende punten te kam-
pen \ Van Amsterdam uit was men daarentegen reeds den 14®» begonnen, de stad
» Bistoire de Lomois I, p. 373; vergelijk het Dagverhaal door Scheltema, in zöa Geschied-
en Letterkundig Mengelwerh III, meegedeeld. Dat ook de Meimisten zich daarby — was 't ook niet
met de wapenen — niet onbetuigd lieten, bl^kt uit het door hen ingediend beloog te dier zako,
waarbü zü zich van allen met hun gemoedsrichting strydigen krijgshandel vrijspraken, maar zich
voor hun voiyverigen ongewapenden bijstand op 'tgetuigenis hunner medeburgers beriepen,
' «Wy wenden", had reeds De Witt den I8en Juny aan zijn nog op de vloot vertoevenden broe-
der geschreven: "wjj wenden alhier alle mogelyke devoiren aan, om deze provincie, waer 't moge-
lUck, soo door 't inlaeten van waeteren als andersins, voor alle gevreesde invallen der vyanden te
garanderen ende te verseeckeren; edoch hebben d'Heeren Haer Ed. Gr. M. Gecommitteerden daer-
omtrent in de executie, door de huysluyden ten platten lande, ontmoet soo vele feyteljjcke opposi-
tiën, dat het voorschreve werck noch nergens ten eflfecte gebracht heeft connen werden, in voege dat
hetzelve werck niet als door de stercke handt van 's Lands militie gesurmonteert sal connen werden".
En twee dagen later: "de huysluyden ten platten lande hebben haer alomme tegens het openen van
de sluysen ende het doorsnijden van de djjcken feitelijck geopposeert; raaer met de aencomste van
de voorschr. militie is het voorschr. werck op verscheyde plaetsen aen den gang geraeckt; ende
als men haer gisteren aen den Eij» opontboden heeft, om te wercken aen de fortiacatiën ende door-
i. -
924 algemeene geschiedenis
door 't afbreken der bruggen in den omtrek, afsluiten der wegen met dw^rswallen
en batterijen, en aanleggen van schansen zoo ((onneeralyk» te maken als zy naar
De Witts betuiging, wezen moest, yerviel zij niet tot «wanorde of ffauwhertigheid».
En haar gemeente gaf in deze dagen blyk, daar niet de minste neiging, toe te ge-
Yoelen, Haar bolwerken werden in behoorlijken staat hersteld, yan geschutbeddingen
voorzien, en met het noodige grof geschut bewapend; de uitgediepte grachten en de
gewapende uitleggers en oorlogbodems aan de buitenzij keerden ook te water eiken
aanval. Aan oorlogsvolk had zij, buiten de gewone krijgstroepen en wat matrozen en
zeesoldaten, niet minder dan 10,000 man schutters, onder zestig vendels verdeeld, en
twee vrijwillige ruilervendels, door de jongere leden der verschillende regeeringsgeslachten
gevormd. En evenals dezen van hun ruiterdienst, kweten zich hun vaders en verwanten
in de hollandsche Statenvergadering van hun plicht, door hun wakker verzet tegen de
kleinmoedige voorstellen der meerderheid hunner medeleden, en met name der Edelen.
De berichten uit Gelderland, Overijsel en Utrecht, hadden alom de grootste ver-
slagenheid teweeg gebracht. «Het hart krimpt een mensch weg» — gelijk een
dominee 't in een «schuitpraatjeii» uitdrukte, «als men hoort van al dat verHes» Κ
En gelijk reeds de algemeene Staten, in 't,bange vooruitzicht van de dingen die
komen zouden, bij hun besluit van 9 April, met woensdag 4 Mei te beginnen, maan-
delijksche vast- en bededagen «bij deze gevaarlijke conjuncturen van tijden hadden
uitgeschreven, om door een van God-almachtig afgebeden «bekeerlijk harte» Hem weder
lief en aangenaam» te worden, en door «zijn vaderlijke goedheid» bevrijd van «alle
onheil en verderf, waarmee de Staat door de naburen bedreigd werd» zoo gingen
er nu ook onder de gemeenten in Holland herhaaldelijk stemmen op, om zich «in deze
bedroefde en kommerlijke tijden» tot God, om «welstand» te richten, den eenigen
«helper» in den nood, dien men nog had; «de oudste vrienden (toch) waren geworden
de snoodste vijanden en hadden trouwlooslijk met den Lande gehandeld; alle vijanden
en tegenpartijders naderden met groote macht van ruiters en soldaten, zoodat steden
en vastigheden werden ingenomen zonder tegenstand, soldaten gevangen, burgers,
vrouwen, kinderen mishandeld, de dochters en maagden omgebracht en geschonden.
Och, Heere!» zoo vervolgde men «wie ziet hier nog een einde aan de groote ellende,
waarin wij gekomen zijn ? Onze vijanden zijn vele, toegerust ten strijde; bij ons en is
snjjdingen tot defensie van de passen te maeken, is niemant gecompareert, daerjegens by Haer Ed
Gr. M». aenstonds wol is genomen eene resolutie van de wterste vigueur, maer ondertussehen ver-
loopt de tydt, ende het werk gaet slappehjck voort". Briefwisseling bij De Jonge t. pK bl. 443 en 447.
' Kist, Neêrlande Bededagen en Biddagsirieven, II. bl. 333.
' De Hollandsche burgery in ruste, gefatideert op de heylsame meyningen: liever Prins als Fransch;
vervat in een Schuytpraeijen fusschen een Doraine, Politiek, Militair, en Burger. Qedr. tot Amsterdam
voor de liefhebbers, 1672.
DES VÄ.DERLANDS. 925
geen kracht; wij zijn krachteloos geworden voor het aangezicht onzer vijanden, omdat
wij U zoo vertoornd hebben van wege de veelheid onzer zonden» Ook in rijm gaf
men zijn hart in gelijken zin lucht, en verhief zijn «zuchtinge tot God, tot afwering
van de welverdiende plagen en straffen» \ Geen «Haarlemsche Courant» kon men
verder inzien, of men vond er aan 't einde een waarschuwing van een of ander Stads-
of Dorpsregeering, bekend makende, dat ze «in deze conjunctuur van tijd», «geen
kermis zouden houden, geen kramen of spelen toelaten». Wel een blijk van openlijke
erkentenis zijner verarming, als iemand, daar zijn beschouwingen aan vastknoopende,
opmerkte; «want, lieve landslieden!» — als hij schreef ^ — «dit is uw eigen spreek-
woord, dat het een arm land is, daar het nooit kermis is; hoe arm is Holland nu,
dewijl het zoo geheel ontkermist is», nu «Zijn Majesteit van Frankrijk, als een groot
en ontzaggelijk kermisgast, met al te grooten gezelschap te kermis komt, en dat
Holland voor zulke gasten vervaard is, en vreest dat de kermis te veel kosten zou.
Onze hollandsche kermissen beginnen voor den meesten deel in de maand van Mei;
juist in die maand kwam die groote gast met zijn gezelschap aan. In 'l begin van de
volgende maand Juny maakt hij eerst zijn komst bekend aan de stad Wezel, daar
hij beleefdelijk ontvangen en onthaald wordt. Och, Wezel! hoe vrolijk was Holland
voor 40 jaren, doen Wezel Geus werd, en hoe bedroefd was het nu, toen Wezel
Fransch was. Daarop volgden de andere steden naar de rij af, en zoo mocht Ludovicus
zeggen: ik kwam, ik zag, ik nam. Ik heb de steden en landpalen dezes volks weg-
genomen, en haren voorraad geroofd, en samengeraapt als een nest met eyeren die
verlaten zijn. Ziet, daar lag de zwarigheid, dat de kermissen in Holland dit jaar geen
voortgang hebben. In plaats (echter) van die waarschuwing in de Courant, om dit
jaar geen kermis te houden, zou weL voegen een openbare bekentenis van gansch
Holland: Wij zyn door Gods rechtvaardig oordeel ontkermist. Nooit is Holland bij
menschen gedenken zoo bedroefd en benauwd geweest, en nu bekent Holland dat
men in zulke tijden geen kermissen en comediën houden moet. (Maar) zou daar geen
raad zijn, om de kermissen voortaan daar uit te houden met al haar nasleep van
gruwelijke zonden? Raad is er weinig; reden is er genoeg, want zij hebben haar
geboorte van het Heidendom, en haar opvoeding van het Pausdom, zoodat de Duivel
' Een ootmoedige smeeldnge tot Godt ahnacMigh, over den droevigen toestant van ons Lieve vader-
landt ^ enz. te samengestelt door Levyn van Dyck. In 's Gravcnhage, gedr. by^L·. v. D. boeekdmcker,
wonende by de Luyterschc kerck, 1673. Verg. ook het AendacMigh gebedt tot Qodt, onz. gesielt en
aoen drucken door I. S. T'Amsterdam, by Jacob Vinokel, 1672.
® Met anelcer van een geloovige ziele geworpen op de Rotssteen des Heyls, met een sucMinge, enz.
T'Amaterdam, bij van Essen, boekverkooper op de Blauw-burghwal, Ao. 1672.
® Hollant onthermisf door de franse Tcermisgast, met een goede raedt in dese quade tijdig door J.
I. V. P. Bij Ger. Borstius.
926ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
is haar vader, en de blinde boosheid der menschen haar moeder. Ja, ja, roept men,
't is een oude gewoonte, de gewoonte van den Lande en is geen schande; 't is vóór
uw tijd zoo geweest, 't zal na uw tijd zoo zijn; wat moogt gij uw hoofd daarmeê breken?
't Is ook vóór onzen tijd al lang gestraft, en, laasl .wy weten het nu, dat het in
onzen tijd zoo deerlijk en scherp van den Hemel gestraft wordt, dat het gansche land
daarvan beeft, en dat er de wereld over verbaasd staat. De vrolijk huppelende steden
de kermishoudende dorpen treuren, beven, schrikken; de aangezichten zijn bleek; de
boeren, die zoo vrolijk in de herbergen zaten, als 't kermis was, durven nu 's nachts
op haar bed niet slapen, uit vrees, dat men de dijken zal doorsteken, en zij op haar
bedden verdrinken, die in de kermistijd in bier en wijn verdronken waren. Wat raad
nu? Zoo nu de Prins van Oranje mocht hebben het kermisgeld, dat dit jaar verker-
mist zou zijn geweest, hij zou daarop een goed leger kunnen onderhouden. Maar dewijl
den oorlog vergeefs gevoerd wordt zonder den zegen Gods, zoo moest men daar vooral
naar trachten, dat God op onze zij mocht zijn. Om hiertoe te geraken, is weenen en
bidden heel noodig. Doch, dewijl wij weten, dat God de zondaars niet en verhoort,
zoo moest de Vrouw Godloosheid uit het Land gebannen worden. Onze predikanten
hebben ons lang gewaarschuwd tegen al zulke zonden, die zij uit de Schrift bewijzen,
dat verderf van landen en volken veroorzaken; maar onder alle gruwelen en zonden
in den Lande steken uit hoogmoed en dronkenschap. Wat trotsche taal dat men eenige
jaren herwaarts gevoerd heeft, als men van onze macht sprak, is genoeg bekend:
men heeft over eenige jaren aan de boerewinkels zien hangen een lijst van de machtige
en onverwinlijke hollandsche vloot; men heeft durven zeggen, zoo onze lieve Heer
Hem slechts wilde neutraal houden, wij hadden kans genoeg om de engelsche te ver-
meesteren; ja, nog onlangs zei men, wij zouden de eene kroon zoowel kunnen ver-
treden , als wij de ander gedaan hebben; men sprak gedurig van ons Land formidabel
en ontzaglijk te maken; men moest niemands slaaf zijn. Hoe vrij zijn wij nu? De
pracht in de kleeding, huisraad, maaltijden is onverdraaglijk. De fransche mode heeft
zoo de harten betooverd, dat zelfs onze bestemoedertjens, die al kindskinderen hebben,
gaan prijken en pronken met bloote ellebogen en mouwen tot aan de schouders afge-
kapt , dat nergens toe nut is, als om een ziekte in het lichaam, en Gods toorn over
het Land te verwekken; en deze mode heeft de harten zoo verstokt, dat men spot
met de bestraffing, en ronduit zeit, dat men het niet wil nalaten, al stonden de
Franschen voor de poort, en al kon men ze daarmeê verdrijven. Mijn raad is, dat
gij u vernedert in stof en asch, en dat gij, dochteren Sions, niet langer gaat hippelen
en trippelen met uitgerekten halze, en modische prachtige kleederen, en dat gg zoo
lang niet wacht, totdat God u de zak aantrekt, of dat u de Franschen haar mode
van 't lyf rukken! — De dronkenschap is algemeen bij heer en knecht, burger ea
en boer. Zoo de heer niet in zijn koets naar huis reed, hg zou dronken langs straat
- . "a f. -
-ocr page 934-DES VÄ.DERLANDS. 927
gaan waggelen, dat het iedereen zou zien. De burgers, die 's nachts hel stadhuis en
daags de poorten bewaren, moeten wijn en bier hebben,, om te natten, en tabak, om
te droogen. Eer de schipper zijn brieven heeft besteld, en zijn marktschip ontladen,
is hij en zijn knecht al di'onken; en de boer, die zijn boter en kaas verkocht heeft,
komt beschonken thuis; en als men elkander in de maaltijden erger als beesten heeft
opgevuld, dan denkt men 's anderen daags, als de wijn is uitgeslapen, dat men zich
mannelijk gekweten heeft, en men roemt zijn zonde, als Sodom, en schaamt zich
niet. Dit moet met vasten en bidden, en een heilige matigheid, verbeterd worden. Als
de zeedijken doorbreken, zoodat het land onderloopt, dan is 'tgeen éénmans werk die
breuk te stoppen. Nu is 't zoo met ons. De doorbreker is doorgebroken, de zee van
ellende heeft ons overstroomd. Hier moeten nu de Overheden order stellen en zelf
voorgaan, haar zelf er. haar huisgezinnen, wijven en kinderen verbeteren; haar auto-
riteit en het zweerd, dat haar God heeft in handen gegeven, te werk stellen, om
niet alleen met plakkaten, die klokken zonder klepels zijn, maar met execucie en
kracht, alle openbare gruwelen te weren. De onderdanen moeten geen oproer maken,
maar de goede wetten gehoorzamen, goede exempelen navolgen, en helpen den toorn
Gods afweren». Een geestverwant van dezen kermisschuwen zedepreeker ging op het-
zelfde punt door, om — naar hij zei — «bij dat licht nog een druppelken olie te
gieten, 't Is waar» — verzekerde hij '—«dat de Duivel, die Gods aap is, onder het
Heidendom deze gewoonte van kerken te wijen heeft ingevoerd. Maar mij dunkt die-
genen geen onbekwame reden van haar zeggen geven», die kermis zooveel zeggen te
zijn als kerk-mis, een tijd in welken men de kerk misloopt, gelijk ook op onze ker-
missen gemeenlijk geschiedt. En voorwaar in dezer voegen kan men niet zeggen, dat
Holland ontkermist is; want een groot gedeelte, en als men de neuzen zou gaan tellen,
hcht wel de meesten, houden nog kerk-mis; want men haar het gansche jaar door
den meesten tijd uit de kerk mist, 't zij zondag of bededag, of wat dagen het wezen
mogen; of het moest juist wezen, dat onze goede landsluiden niet anders te doen
hebben, of dat zij eens makkelijk slapen willen, of dat zij geen gasten hebben of te
gast gaan moeten; want anders, is daar maar het minste te doen, moet men boeren
manen, heeft men druk werk, of lusl om eens spelen te varen, of is men in een
vrmd verobligeerd, die men eens weder moet nooden; — sla dan vast, het is gewis
kerk-mis». Ontkermist is Holland evenwel niet; «ja, zoude daarvoor houden, dat
grooter jaarmarkt-kermis nu in Holland gehouden is geworden en nog wordt, als ooit
' Algemeene Jlollantse Kerkmis, enz. met een horte aenwijsm^, hoe men regt kermis moei houden,
sijnde de lesie raedt in dese quaade tijdt ^ door eCJien liefhebber van '8 Vaderlands vryheid. Gedr. in
Vreugdestadt, in verlaag van Hilarius Probus. In 't eerste jaar der Herstelling van de jonge
Qrangiënapruit. Na de geboorte der werells Heilands. 1672.
928ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Yoor dezen. De Koning van Frankrijk is de koopman, die de waren deels zelf komt
ontvangen, deels door zijne dienaren, als den Bisschop van Munster, Turenne, Gondé,
enz. laat ontvangen 't geen hij gekocht had. De verkoopers zijn niet alleen die kruit,
lood, en andere krijgsbehoeften aan den vijand geleverd hebben; ja, die ook door
hare leveranciers de steden en sterkten van ons Land zoo lafhartig in 's vijands handen
hebben doen overgeven. Waarom dat zij ook op hare dubbele stuivers, in 1671 gesla-
gen, de Leeuw zonder zwaard en pijlen hebben doen munten, omdat de Leeuw zijn
pijlen had verkocht, en het zwaard niet meer noodig had. En is mijn gevoelen, dat
zoo het langer had geduurd, men nog dit, of ten langste toekomende jaar den Leeuw
zou gemunt hebben met een sleutel, in plaats van een zwaard in de rechter, en een
beurs met geld of lowiezen in de linkerpoot: dat — tot bewijs, dat zij haar steden
en sterkten eerlijk hadden geleverd; dit — dat zij bekenden het geld ontvangen te hebben
en voldaan te zijn. De oorzaak (nu) van deze groote kermis zijn gewis onze zonden,
die wij niet alleen op kermis, maar het heele jaar door begaan; doch wijl de predi-
kanten met den mond dit genoeg, hoewel niet te veel, zeggen, zal ik daarover de
punt van mijn pen's bek niet stomp schrijven. Ik geef een kort R., een woord maar:
laat ons kermis houden niet naar de paapsche noch des werelds, veel min de hei-
densche manier; maar, als Salomo en Israël gedaan hebben, niet alleen den uiterlijken
tempel vlijtig bezoeken, maar ons zeiven als tempelen God toe te wijden; dan zal
gewis God onze kermisgast worden, en wel maken, dat alle andere kermisgasten
zullen moeten vertrekken, en onze groote hoUandsche kermis zal dan haast hebben
een — einde». Ook een profeet Gods, Johannes Rothe, de kleinzoon van een naar
'Holland geweken Dantziger, en zoon van een amsterdamsche burgemeestersdochter —
Maria Diedriks Bas — had zich opgedaan, roepende, «als een stem, ieder tot boete,
zak en assche, of de Heer Zijn toorn nog afwendde. De Heer» — riep hij uit —
«zal uw vijanden doen vlieden, en haar vlucht verhaasten, zoo gij u van harte be-
keert. Ik schrijve deze dingen tot uw verbetering: de Heer beroere uwe harten, dat
gij alle zien moogt, dat de Ήeer tot u spreekt. Ik zal ten laatsten gerichte onschuldig
bevonden worden; want ik heb van de oordeelen en den raad Gods over u niets
teruggehouden; maar ik heb ze getrouwelijk, van tijd tot tijd, aan uwe regenten,
kerkbedienaren, en het volk bekend gemaakt, beide door mond en geschrift, gelijk
ik doe ten huidigen dage» Op hartiger toon, dan deze meer zalvende boetprofeet,
' Eenige Fropheiien en Revelaüën Gods^ enz. T'Amsterdam, gedr. voor den autheur, en zijn t®
bekomen by Pieter Arentsz. in de Beursstraet, 1672. — Sedert 1652 was de man zoo werkzaam: "als ik"
— meldde hy in zyn voorafgaande Korte beschrijving/ van familie, lemn, opvoeding , ende wercUngen
des Geestes Gods in my — "in den jare 1653 in Den Haag woonde, om de saken van de werelt te
leeren, volgens de wille en begeerte van mijn vader, soo gebruickte Godt my gansch tot een ander
DES VÄ.DERLANDS. 929
liet zich, in de laatste helft van July, een ongenoemde in een berijmde Aampraah
tot de Batmiers hooren;
Zegt, geroemde Batavieren,
Slaapt gij nog, of zjjt gü blind,
Dat gij, moedloos en ontzind.
Traag en loom zp tot laurieren?
Is het heldenbloed bevroren?
Is de Godsdienst, huis, en haard,
Nu voortaan geen liefde waard,
Dat het Land dus gaat verloren?
Ziet, hoe dat schier tachtig steden '
Pas in vjjftig dagen tjjd,
Meest door geld, en minst door strijd
Van uw staat zijn afgesneden!
En dit was nooit voorgekomen,
Zoo gü recht den pjjlenband
Hadt gehouden in uw hand,
En uw plicht wel waargenomen.
Doch het is nog tijd tot waken;
Daarom, gespt het harnas-aan,
Voegt u bij de Oranjevaan
En wilt eens het duffen staken!
Treedt dien flauwhert onder de oogen,
Die zijn oorlog en geweld
Slechts rust op verraad en geld,
En daarin stelt zijn vermogen.
Die, om dit klein Land te winnen,
Ieder Vorst om hulpe bad,
En bijna geen Hof betrad,
Of bracht daar Louïzen binnen.
Wil men meê uw steen verkoopen.
werck; als de oorlogh tusschen Engelant en Hollant doen seer scherp was, dat veel Christen-men-
schenbloet wiert gespilt, soo mochte ik veel malen in diepe ootmoet gaen; dickwils halvo dagen iu
het Haeghsche Bosch my alleen in eensaemheyt ophoudende, met gebeden, suchten en tranen, den
tijdt van acht maenden achtereen. Doe den oorlogh nu genqegh als geëyndight was, soo quam op
een laten avontstont Godt als in een swaer tempeest tot my, en ick sagh sün aengesicht als in een
vyer, daeruyt Hy tot my sprack: Ick neeme u aen tot Mün knecht, om de werelt Myne oordeelen
voor te dragen, verneedert u en leght u in sack en assche. Soo legde ick my aenstonts tot vernee-
deringe, en siet, my wierde belast, den naesten dagh, des morgens vroegh, eer do Son op was,
de steden van Hollant door te wandelen, en seggen haer de woorden Godts van verneederinge en'
deemoet; soo hebbe ick gedaen, en hetselve oock aen overheyt en kerckedienaren geschreven,even-
als 't nu geschiet". (Verg. omtrent dat vroegere optreden dan ook boven bl. 842, v.).
^ Eigenlijk - als hü in een aant. aangaf - «juist 74 bemuurde steden en scLnsen, te beginnen
met die in Kleefsland.
IVe deel, Ie etuk. 117
-ocr page 937-930ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Ziet, dat gij het leevren stuit.
Kant u tegen fielt en guit
Sclioon hü was in 't fulp gekropen.
Doch de rechte burgervaders,
Die, met trouwen raad en daad,
Zorgen voor uw stad en staat,
Houdt die nimmer voor verraders.
Voegt u naar haar heusche wetten.
Gaat malkandren ijvrig voor
Op het ware helden spoor,
Om meer inbreuk te beletten.
Zoo zult gij, in 's Hemels zegen
Krijgen weer die vrijigheid,'
Die, met bloed en braaf beleid,
Door uw ouders is veikregen.
De Staten van Holland hadden daarentegen, in hunne vergadering van 14 Juny,
op 't eerste bericht van den inval der Franschen in de Betuwe, en de daardoor veroor-
zaakte ontsteltenis, besloten, een bezending naar de koningen van Frankrijk en Engeland
te doen, om opening van hen te ontvangen, noopens de voorwaarden, waarop zij gene-
gen mochten zijn, vrede met den Staat te sluiten; een maatregel, door hun gansche
lichaam daarna in de zitting van Hun Hoog Mögenden aanbevolen, hoewel De Witt
ronduit betuigde, dal hij er zich «geenerlei uitslag ten goede van kon imagineeren» ^
Zoo weinig mag men er hem - als zoovelen vroeger en later deden - voor aan-
sprakelijk of medeplichtig aan houden. In de algemeene Staten vond het voorstel slechts
bij een der utrechtsche leden, Van der Hoolck, de meest ongeveinsde weêrspraak.
Hij achtte 't niet alleen «van zeer perplexe deliberacie» , en wilde er - evenals zijn
medeafgevaardigde Van Weede van Dijckvelt - «het advies der HH. zijne principalen
over afwachten», maar voelde zich tevens verplicht, als zijn j^euoonlißh gevoelen ken-
baar te maken, dat hij «lot zoo een abjecte verklaring nooit zou condescendeeren,
en de uitkomst liever van Gods genadige hulp afwachten»; de voorslag kon, naar
zijne gegronde meening, niets anders teweeg brengen, dan met name de kon. Maj.
van Frankrijk nog opgeblazener te maken, dan ze reeds was I De groote meerder-
heid besliste intusschen, dat de bezending naar beide Koningen, overeenkomstig Hol-
lands voorstel, zou plaats hebben, en werden toen naar Engeland de Raadsheer van
'tHof van Holland. Cornelis Teereslein van Alewijn, het utrechtsche Statenlid Everard
van Weede van Diikvelt, en het groninger Germerich, benoemd. De engelsche Koning,
• J5ne>. t. pl. bl. 443; verg. ookzijn schrijven van SlJuny, aan Vivien, bij De Jonge, Verhani.ll-
zijn schrijven van dien eigen dag, «'s nachts ten elf uyren, met haeate" in de boven aangeh.
Kronp yAü. 'tHist. Genootschap te Utrecht.
M's"',·^
-ocr page 938-DES VÄ.DERLANDS. 931
bevreesd voor de werking, door hun tegenwoordigheid te Londen op de min gunstig
gestemde volksmeening te oefenen, wist hun komst derwaarts te voorkomen, door ze
van Gravesend onmiddellijk door een zijner edellui naar Hamptoncourt te doen ge-
leiden , waar zij toen onder alle uiterlijk eerbetoon van alles afgesloten bleven, en ieder,
op straffe van in den Tower gekerkerd te worden, van hun verkeer verstoken werd.
Hij zelf zond daarna beide Cabal-heeren, Arlington en Buckingham, naar Holland, om
er met de Staten en in de legerplaats van den franschen Koning over het lot der
Republiek te handelen. Door Hun Hoog Mögenden werden naar dien Koning de
Heeren Johan van Gend, Willem van Nassau-Odijk, en Pieter De Groot afgevaardigd,
terwijl de hun eerst nog toegevoegde Heer Van Eeck, uit Stad-en-Landen, zich aan
den hem opgedragen last onttrok, toen zijne ((principalcn» van hun afkeuring der
haagsche besluiten hadden doen blijken. De drie anderen werden, den 21™ Juny, op
't Huis te Keppel door beide fransche ministers Louvois en Pomponne te woord ge-
staan , die hun uit 's Konings naam afvraagden, of zij volmacht hadden met Zijne
Majesteit te handelen. Op hun antwoord, dat zij integendeel van die Majesteit wensch-
ten te vernemen, op welken voet Zij met de Staten woü overeenkomen, werd hun
toegevoegd, dat zulk een volmacht volstrekt vereischt werd; dat al wat de Koning
vermeesterd had, zyn was, en dus weer gelost moest worden, en men hem daaren-
boven nog de oorlogskosten vergoeden, en ook zijn bondgenooten voldoening geven
moest; men diende zelfs spoedig tot handelen over te gaan, woü men niet alles be-
dorven zien. De Groot reisde toen persoonlijk naar Den Haag terug, en verklaarde er
den 25«» in de hollandsche Statenzitling, dat men, naar zijn gevoelen, 6f besluiten
moest den Staat gewapenderhand te verdedigen, of, zoo goed en kwaad het ging,
zich met den franschen Koning moest verdragen. Dit laatste achtte hij alleen doen-
baar, door den Koning de vermeesterde steden weder af te koopen, en hem de ves-
tingen in de Generaliteitslanden in handen te stellen. Beide stemmen uit de Edelen
— Maasdam en Duivenvoorde— oordeelden, in overeenstemming met dit laatste, best,
om de handhaving der Unie, den vrijen godsdienst, en 't behoud der regeering te be-
dmgen, en 't overige prijs te geven. Dordrecht zei meê, geen andere uitkomst te
zien; Haarlem zag evenzeer geen andere keus dan verwering of verdrag, en voor de
eerste geen kans; in gelijken zin verklaarden zich ook Delft en Leiden, ierwijl hel
laatste daar nog met opgewondenheid bijvoegde, dat het beter was, de vryheid voor
een deel te behouden dan geheel te verliezen, en men den gevolmachtigden onvoor-
waardelijke machtiging moest doen geven. Amsterdam echter uitte zich in gansch
anderen geest: het achtte de Statenleden niet bevoegd, in een zoo gewichtige zaak
hun stem uit te brengen, zonder voorafgaande ruggespraak met hun steden, en wenschte
hen daarom dezen eerst verslag van 't gehandelde te doen geven, doch intusschen den
moed niet te laten zakken. Gouda verklaarde zich aan de overige leden te zullen hou-
932ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
den; Rotterdam meende voorloopig niet te kunnen stemmen, maar zou, als de stad
het bleek te verlangen, in alles zich schikken; het Land verder te verweren achtte
't ondoenbaar, en de passen by Jan Goeverwelle en ter Nieuvi^erbrug onmogelijk
te bewaren. Gorinchem stemde met de Edelen, en verklaarde by 't dringen van den
nood alle verdere beraadslaging overbodig; men moest maar zoeken te verkrggen wat
men nog vermogen zou. Schiedam hield zich aan het besluit der andere leden. Ook
Schoonhoven wenschte dat af te wachten, en meende dat de verdediging van Vrijheid
en Godsdienst een goede zaak was, maar men er nu de noodige macht toe dierf. Den
Briel noemde zich onbevoegd, om voor 't oogenblik een stem uit te brengen, en wenschte
daartoe 't eenparig besluit zijner medeleden af te wachten. Alkmaar dorst, meer in
den geest van Amsterdam, zijn stem in deze belangrijke zaak niet aanstonds uiten,
doch ried om moed te houden en niet te vertsagen. Hoorn wilde evenzeer zonder nader
last niet stemmen; Enkhuizen zich eerst ronduit verklaren, als de overigen zich ver-
klaard zouden hebben; Edam stak zgn kleinmoedigheid niet onder stoelen of banken ,
en verklaarde de bezette posten onhoudbaar, en zelfs de Zuiderzee al onveilig; het
stemde daarom met de Edelen, om zonder verder uitstel te verdragen. Monnikendam
bleek wat minder beangst en gejaagd, en wilde zich slechts na ruggespraak met zijn
stad en eenparig besluit der anderen by de Edelen voegen. Medemblik oordeelde geen
keuze mogelijk; het rekende de zaken onredbaar verloopen, en gansch hopeloos als
de Franschen in Holland doorbraken, waarom het zich liever onmiddellijk maar bij
de Edelen aansloot. Purmerende van 't zelfde, daar het geen tijd meer voor rugge-
spraak zag, en De Groot verklaard had, bij zijn doorreis, het krijgsvolk te Bodegra-
ven zoo flauwhartig te hebben gevonden, dat het zich hoogstwaarschijnlyk op zyn
post wel niet handhaven zou. Na deze achtereenvolgende uiting van gevoelens werd
er nog geruimen tijd over en weêr beraadslaagd. De Edelen meenden, dat men zich
naar hun meening diende te schikken, en anders den onverdédigbaren Haag veroor-
oven moest, voor zich vrije hoede te verzoeken; Dordrecht had wel — naar zijn
Izeggen — de vrijheid oprechtelijk lief, doch zag geen kans ze nu te behouden, en
verzocht daarom, dat Amsterdam zich in 't zijns inziens onvermijdelijke schikken zou;
het kon toch ook niet behouden blijven, als de overige steden verloren gingen; Haarlem
voegde zich geheel bij de Edelen en de anderen, die onmiddellijk verdrag wenschten;
Delft betuigde, anders gestemd te zullen hebben, wanneer Amsterdam heel Holland,
of dit binnen dat besloten was; thans stond de vijand voor de deur, en nam 't ge-
vaar bij den dag toe, zoodat Amsterdam best zou doen, maar toe te geven. Leiden
wilde, al bleef Amsterdam op zijn stuk staan, de Staten toch tot een besluit zien
komen, daar nood in dezen wet brak, en geen der andere steden in staat was, zich
zoo goed, als't rijk van voorraad en volk voorziene Amsterdam te verweren. Dat Amster-
dam was evenwel niet over te 'halen, en bleef Avakker op zijn stuk staan; het bood
DES VÄ.DERLANDS. 933
slechts aan, de anderen volvaardig te gaan bijstaan, en in den persoon zijner afge-
vaardigden zelf de bedreigde posten te gaan verdedigen. Het zei te vertrouvven, dat
de andere leden het zulk een ongelijk niet zouden aandoen, om zich afzonderlijk met
den vijand te verdragen, op voorwaarden daarenboven zoo onaanneemlgk als deze.
Gouda bleef echter ook, na deze hartige toespraak, van meening, dat men onder-
handelen moest; Rotterdam wilde evenwel eenparigheid, en zonder Amsterdam niet
stemmen, doch verheelde zijn vrees niet, dat ook die stad, na't verlies der anderen, het
geen dag langer zou kunnen houden. Gorincliem achtte, dat zij die eenstemmig dachten
maar naar hun zelfbehoud, ook zonder Amsterdam, moesten streven; Schiedam bleef
zich aan de Edelen houden: Den Briel opperde de bedenking, dat, als de sterke steden
den strijd opgaven, de zwakke zich niet staande konden houden; dat men daarom in
vergelijk moest treden, en zooveel bedingen als men van vrijheid, godsdienst, geld en
goed nog kon erlangen. Alkmaar loonde zich ook nu weêr betergezind, en bleef van
meening, dat men in een zoo gewichtige zaak niet zonder ruggespraak stemmen kon,
en dat de voorgespiegelde voorwaarden onmogelijk te vervullen waren; dat de fransche
Koning schatting vorderen en invorderen zou te gelijk, en 't zich nog liever door den vijand
dan door zijn eigen burgers om hals zag brengen. Hoorn verklaarde zich onbevoegd;
Enkhuizen, dat het wilde stemmen, als men meende, dat dit zonder eenparigheid ging,
en anders de meening der overige leden afwachten. Monnikendam van 't zelfde. Edam
was het met Dordrecht eens. Medemblik waagde een poging, om Alkmaar te ver-
murwen door de gevaarlijke ligging zijner open stad, de oproerige stemming van zijn
burgers, en de ongenoegzaamheid van zijn krijgs- en levensmiddelen. Purmerende hield
overstemming in dezen onmogelijk. Zoo had men, onverrichter zake, ten tweeden male
de leden rondgevraagd, en nam nu Leiden het woord, om nogmaals op onverwijlde
onderhandeling aan te dringen. De Groot, om zijn meening gevraagd, meende dat ook
nadrukkelijk te moeten aanraden, op de reeds door hem aangegeven voorwaanlen, dat
Maastricht en de verdere Generaliteitssteden aan den Koning zouden komen, in ruil
van 't geen hij binnen's Lands reeds vermeesterd had, en een te gemoetkoming in
zijn oorlogskosten, mits hij zoo goed woü zijn, de Provinciën vereenigd, en vrijheid
van godsdienst en regeering te laten. Amsterdam bedreigde hij met 's Konings onver-
mijdelijken toeleg, de stad na den aanstaanden winter persoonlijk aan te tasten, en er'
dan geen steen op den ander te laten, als zij hem zocht tegen te staan. Die winter
was intusschen nog ver, en Amsterdam niet kleinmoedig genoeg, om voor zulk een
bedreiging te zwichten. Zoo liet men voor 't oogenblik de zaak er bij steken, en
bepaalde alleen, den volgenden dag, 's avonils acht of negen, op nieuw bijeen te
komen, van een naderen lastbrief voorzien
' Zie bij Wagenaar, Vad. Eistorie, XIV. bl. 51 vv. en de daar aangehaalde bescbeiden.
-ocr page 941-4
934 algemeene gesghiede1nis
Inmiddels hadden de zeeuwsche Staten hunnerzijds eenigen hunner naar Den Haag
afgevaardigd, met last zich tegen elke onderhandehng te kanten, en tot kloekhartigen
weerstand aan te sporen. Zij werden 's morgens van den 26®" ter volle vergadering
der hollandsche Staten ingeleid, waar zij zich nu van de hun opgedragen taak kweten,
en bij monde van den dordtschen Pensionaris Vivien, als tijdelijk vervanger van den
afwezigen De Witt, met den staat ^an zaken bekend werden gemaakt, en tevens
verzocht, hel gevoelen der meerderheid bij Hun Hoog Mögenden aan te bevelen; een
verzoek, dat zij natuurlijk echter al aanstonds afsloegen 's Avonds negen uur kwam
toen de zaak bij Holland op nieuw ter sprake, doch waren Amsterdam, Schiedam,
Hoorn, Edam, en Purmerende nog niet met naderen last teruggekeerd, en meende
Enkhuizen daarom, dat men moeilijk een besluit kon nemen; Alkmaar echter stemde
nu daarin toe, en bepaalde men toen, om het bij de algemeene Staten daarheen te
leiden, dat den afgevaardigden tot den Koning volmacht gegeven werd, op de best
mogelijke voorwaarden tot een vergelijk te komen, mils maar Godsdienst, Vrijheid,
en Regeering behouden bleven. Hun Hoog Mögenden werd van 't bepaalde terstond
kennis gegeven, en zoo namen zij de zaak nu onmiddellijk in overweging. Gelderland
uitte zich in Hollands zin, en dit zelf drong er natuurlijk hard op aan; Zeeland ver-
klaarde zich van geen lastbrief voorzien; Utrecht achtte zich niet bevoegd te stemmen;
Friesland opperde bezwaren, terwijl Overijsel en Stad-en-Landen afwezig waren. Toen
't daarop op het nemen van een besluit aankwam, weigerde het voorzittende Fries-
land, en de daaropvolgende Utrecht en Zeeland, dat op te maken, en besloot toen
Holland, bij monde van een zijner Edelen, Duivenvoorde, zijnerzijds tot de volmacht.
Daar de Griffier Fagel echter weigerde, zulk een door slechts ééne Provincie bekrach-
tigd besluit, uit naam ook aller andere te teekenen, belastte zich de minder nauw-
lettende Commies-griffier Spronssen met die taak, en vertrok nu De Groot, op aan-
drang der Pensionarissen van Leiden en Gouda, Burgersdijk en Van der Tocht, die
hem 's ochtends 7 uur reeds aan zijn woning kwamen opzoeken, zonder verder opont-
houd , over Bodegraven naar Amerongen en Rhenen, waar zich Louvois en beide mede-
afgevaardigden toen bevonden I De dien eigen morgen in de hollandsche Statenzittïng
teruggekeerde leden toonden zich vrij misnoegd over 't gebeurde, en 't, zonder hun
•weerkomst te verbeiden, door de meerderheid genomen besluit, bij't welk intusschen —
als zich wachten liet — Schie- en Edam het hoofd zonder moeite neêrleiden, terwijl
Purmerende wenschte de zaak op nieuw in omvraag te zien brengen, en Amsterdam
' Bijvoegsels en AanmerTeingen op Wagenaar XIV, bl. 48.
5 Zie, behalve Wagenaar en de Bijvoegsels, enz. t. pl. de Onpartijdige Missive van een vrient /ten
een ander vrient, behelzende een hort en oprecht Verhael van 't geen hg den Rr. F, de Groot ver-
handelt is, mz. (1673).
»ES VADERLANDS. ggg
verklaarde .oh „™,re„t een reeds gedane zaak „iet te willen uiten, en daartoe alleen
le zullen „vargaan als „,an ze „p nieuw ter tafel bracht. Hoorn stelde daarmeê in;
Monnrken a™ en Mede^blik verklaarden wel gawenseht te hebben, dat het besluii
mat ,n t afwezen van vijf steden genomen was; maar Leiden beweerde, dat langer
_u.t^el gevaarhjk zou geweest zijn, en het besluit daardoor gewettigd was. Onder
. beraadslagen werd, uit Laiden-zalf, een brief van Burganreester Dirk van Laidan
η Laauwen aan den Pensionaris Enrgarsdyk overgelegd, mat da verontrustende tijding,
da. Kontng Lodewrjk en volgenden dag met macht van krijgsvolk te ü,recht zou
koman, en z,eh gereed maakta, den post aan de Wieuwanbrug te overweldigen, en
- op Urden an Dan Haag af te trekken. Welken ontsteltenis d.t bij anderen baren
-η harte gezmd, het Land tot het „itersta ta verdedigen, niet om onmogeläke voor-
jaardan aan te nemen; was het ondertusschan maar om een deel van 't goed te doan,
dan betuigde het, er zich in te willen schikken. Hoorn, door 't dreigend geva»;
gepord maenda dat man nu wal alle manschap uit de steden en van 't platte Land
onder da wapens mocht roepen, om alle posten te versterken. Juist omdat die zwakke
posten onverdeigbaar waren, zei Delft, da. het tot da volmacht aan Da Groot beslo.an
bad, n,e. u.t lafhartigheid. Hat in de eerste plaats nu bedreigde Gouda verklaarde
dat, zoo men maar volks genoeg gaf, hat in persoon zijn hachelijke post zou ver-
weren; op een kanonschot afstands van den dtjk waren er aan de stad reeds drie
kr gsmacht, dan v,el ar n.ets uit te richten, en was ha. beter in vergel^k te treden,
alles pnjs te geven. Ook da zoo kleinmoedig gebleken Edelan zochten nu elk
verwet van lafhartigheid af te weran, en meenden verder, dat er wel groote schaars-
herd van gald was, doch dat Frankrijk - galjk inderdaad 't gaval was - zich wel
™el een maöge som tevreden zon stellen, en in ieder gaval de oorlog toch ook veel gald
versond. Doriracht betuigde zich niet minder manhaftig, an dag aan dag tot ha.
versterken zgner stad werkzaam; het beklaagde zich voorts over de heftigheid van
oon, allengs ondar z,jn madeledan geboren. Man moest zich - zoo meende 't _ in
beh^rhjken staat van tegenweer stellen; doch inmiddels tevens onderhandelen; burgers
en bn.tenlui naar de te zwakke posten zandan, gelijk er reads twee dordscha vendels
weg waren, maar ook gevolmachtigden naar den Koning, om ham tot een vargalijk te
noopan Haarlem verklaarde zich gelijkerwijs bereid, zijn burgers in 't veld te zenden
en slechts met da wapens in da band la willen onderhandalen; bij zgn Soavareiniteii
moest men verder steeds gehandhaafd blijven, en anders zich lot het uiterste verwaren
Zie Wagenaar en de Sijvoegmls t. pl.
-ocr page 943-936ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Dat scheen ook Leiden eindelijk een hart onder den riem te steken; het vraagde
Amsterdam slechts, of het er raad op wist volk te krijgen, zonder 't welk de ver-
schillende posten niet te houden waren, en verklaarde zich volkomen bereid, zijn
dienstplicht na te komen, zoo men voornemens was elkander manmoedig te onder-
steunen. Amsterdam gaf toen te kennen, dat men zich, zoo goed men kon, met
burgers en boeren verdedigen moest, in afwachting van 't nieuw aan te werven krygs-
volk, dat dagelijks aangroeide; het betuigde echter tevens op nieuw, onmogelijk te
kunnen stemmen voor de ongelukkig reeds verstrekte onbepaalde volmacht; kon men
evenwel het dreigende gevaar voor een redelijke geldsom afkoopen, dan zou 't er gaarne
toe verstaan. Wat die geldvraag betrof, hernam nu Gouda, dat men daartoe zulk een
volmacht niet verleend had; dat men de gansche som op een miljoen tien, twaalf
begroot had, waarmee dan de overweldigde Provinciën konden vrygekocht worden,
terwijl deze natuurlijk dan tevens haar aandeel in de kosten zouden dragen. Rotter-
dam voegde daar tot nadere toelichting bij, dat De Groot bepaaldelijk gevraagd had,
of hij tot twaalf miljoen mocht gaan, en tot antwoord gekregen, dat het op een paar
ton meer of minder niet aankwam. Aan Amsterdam voerde het toe, dat dit had aan-
genomen, den 26®° 's avonds de zitting bij te wonen, en zijn wegblijven daar dus
voor instemmen met de genomen besluiten mocht gelden; verder oordeelde 't, dat
men van den nood een deugd moest maken, en de aangevangen onderhandeling voort-
zetten , en dat te meer als er geen voldoende krijgsmacht was, daar zich van gewa-
pende burgers en boeren niet veel verwachten liet. Hoorn, nu omtrent den last aan
De Groot gegeven nader ingelicht, verklaarde zich by de andere leden te willen
aansluiten; doch Amsterdam bleef, in spyt van den aandrang door Rotterdam en
anderen op nieuw beproefd, by zyn geuite meening, en begeerde niet verder dan
dat te gaan, waarvan nu, tot groote ergernis van Leiden, aanteekening by 't besluit
tot volmachtverstrekking gedaan werd. Leiden had daarenboven nog de geheimge-
houden gewetensvraag gedaan, of men niet, bij overwegende bezwaren op 't punt van
vergelyk, voor Holland op zich zelf zou kunnen onderhandelen en De Groot daarom-
trent inlichten; 't geen toch allyd nog beter zou wezen, dan dat elke stad het voor
zich zou moeten doen. Dit laatste dreigde namelyk met Gouda al spoedig 't geval te
zullen worden, daar er bericht van daar was ingekomen, dat, naar de meening van
den gehouden krygsraad, het krygsvolk onder de Graven van Hoorne en Merode aan
de Goe-Jan-Verwellensluis te zwak zou zyn, om zich daar staande te houden. Ver-
scheiden leden, waaronder ook de Edelen, vonden dat leidsche plan zoo kwaad niet,
en Delft meende, dat men De Groot althans de gedane vraag moest kenbaar maken;
Dordrecht wenschte 't in bedenking te houden; tot een besluit kwam men echter met.
By al dit geharrewar der hollandsche Staten was hun, door neef Vivien vervangen,
Raadpensionaris niet tegenwoordig geweest, noch had dat, om redenen, helaas!kuu-
.L' ........
-ocr page 944-des vaderlands. 93,
ne wezen h„ 's „achts den 21» uit
W se, „e. een flambouw voorgelicht, te™«! uog een ander persoon hen,-.naar
t schijnt _ „et de zak met stukken volgde, had hen>, .„en h« de Gevangenpoort
doowan en op de Plaats gekomen was, een viertal hem onbekende „mansper on
me ontbloot rap.er, aangerand. Een hunner had zijn dienaar de flamboul ontwe -
ζ It hT Γ "" "^^™'· -gehouwen,
oodat hi, na een korte worsteling onder den voet geraakt, met een kwetsuur aan
hoofd en hals, en een steek tusschen de ribben en in den linker schouder, door Ζ
verlaten werd, .n 't vertrouwen waarsehijnhjk, dat h,j .ijn bekomst had. Ζ ch .Z
oprichtende zag hi,' hen «doorloopen», en begaf zich naar zijn nabfeelegen wolg
der het terstond op een loepen gezet had. Zijn aanranders bleken, den volgenden
dag een v.crtal opgewonden Hagenaars - .„ee zoons van den raadsheer vL der
offie er" Γ" " korenkoper en schutier-
offic. r, en de postmeester Adolf Borrebach te zgn. Met hun vieren hadden zij dien
avond en hu.ze Yan der Graaffs, die zelf met .jn vrouw en dochter naar Deli t
ytrokken, „op de portie» geweest, waren zich na tienen op den V^verbcrg wat gaan
vertreden en daar, door de vensterruiten van Holland nog licht ziende schenen,
over den Raadpensionaris aan 't doorslaan geraakt. „Die schelm en landverrader» lesi
„van kant» beweerden ze, en besloten dus maar aanstonds te loten, wie hunner den
eersten aanval doen zou. De Bruyn werd daartoe aangewezen, en nam die taak vol-
«ard.g op .ch, terwijl Borrebach de flambouw wegrukte, en met Pieter de Graaff
haar drager afweerde; Jacob stond ondertusschen De Bruyn ter zij. De drie eersten
begaven z.ch eerst naar Levyn van Dijek, den boekdrukker uit de amsterdamsehe
drukker, btj de luthersche kerk, waar de aan zijn hand gekwetste De Bruyn, door
een arts urt de Molenstraat verbonden werd,/door Jacob voor hem opgehaald: Terwijl
genen z.ch vervolgens uit de voeten maakten en Den Haag bfl tgds verheten, had
deze de roekeloosheid, met een mantel van Van Dflck om, den kant van de ouderlijke
womng op te gaan, daar heen en wéér te drentelen, en zoo als van zelf het gerecht
H. den mond te loopen. De Witts dienaar zelf werd hem op 't Spui gewaar, en bracht
hem, met hulp van een paar anderen, op. Slechts twee-en-twintig jaar oud, en op 't punt,
als Ier sch student, in de rechten te promoveeren, bleek hij tevens van een meer over!
pnkkeld zenuwgestel dan een boosaardig gemoed, dat zich de weinige hem nog restende
levensdagen rn reehtzinnig-vrome bespiegeUngen verdiepte, en door zgn zoetsappig-
godsdtenstige ontboezemingen de harten nog meer voor zich vertederde, dan zijn deer-
n.waard.g lot en de den Raadpensionaris Vflandige zin van z«,veel zijner stadgenooten,
anders toeh wel reeds gedaan zouden hebben, hem meer als slachtoffer en martelaar
IV^ deel, 1« stuk.
123
-ocr page 945-938ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
dan moedwillig doodslager latende gelden. «De worsteling Jacobs» noemde men zijn, na
slechts acht dagen, met onthalzing besloten levenseind, en stelde daar «tot troost Yan alle
geloovige en op God betrouwende zielen» een preekmatig verslag in rgm en onrym
van op, dat minstens een zestal drukken beleefde.
Laat mü van de eer der jongelingen,
Den strijd van Jacob Van der Graaff,
Zijn worsteling, en hoe hy braaf
Den zege won, met stichting zingen;
zoo hief men aan, en schreef daarbij, dat «het scheen of de Heere met hem in de
gevankenisse was getreden, gelijk hij met Jozef had gedaan in Egypte, ja, alsof hij
met Petro een Engel by hem tol versterkinge had bekomen» In zyn «zalig overlijden»
' De Worstelinge Jacobs, enz. 3e en 6e druk, in 's Gravenhage by Levyn van Dijck, 1673. Aan een
vierden druk, "merckelijck vermeerdert", en blijkbaar eerst na den dood dor De Witts \xitgekomen, zijn
eenige rginen en zinsneden toegevoegd, die Bilderdijk {Geschiedenis des Vaderlands IX, bl. 290) als
een "voorspelling" heeft aangenomen, terwijl Nassau {Geschriften J, bl. 119), omdat hij ze in zjjn
gen en 6en druk niet vond, dat slechts voor een "vergissing"-houdt. Intusschen staan ze er werkelijk in,
geiyk men zich daarvan in het deel der Duncaniania (1672, 8.) overtuigen kan, dat een exemplaar van
dien druk, met een van beide bovengenoemde, inhoudt. De door Bilderdyk t. pl. aangehaalde proza-
regels vindt men daar bl. 28 en 29; de toegevoegde rymen luiden:
Men zag den ganschen Staat herstellen.
De daed, waerom men Jacob rechte,
Werd onderscheidelyk gekenrt.
En 't misval opentlyk betreurt;
Maer God zal dese zaek beslechten,
's Lands voorspraek scheen, in "s vollex oordeel.
Te zijn een roervinck van den Staet,
Men riep van omkoop, en verraet,
Uit staetzucht, haet, en eygen voordeel.
't En bleef hier niet by; maer den yver
Aen 't hollen ruste niet, voordat
Het groen toneel ^ met hloet hespat,
Zyn schouwspel spiegelde in de vyver,
Der Witten schouwspel, vol ellende,
Een wonderboek van onzen tydt:
Maer ik, die Jakobs worstelstrydt
Alleen vertel, ben hier ten ende.
Deze 4ιβ druk werd, even als de vorige, in Den Haag uitgegeven; de zesde was daarentegen een te
Amsterdam by Marcus Doornick verschenen onveranderde nadruk van den derden, en zeker zonder
kennianeming van dien vierden haagschen bezorgd.
DES VÄ.DERLANDS. 939
meende men allerlei vreemde «voorvallen» te bespeuren, die men in rijm herdacht.
De beul van Haarlem, die hem kwam onthoofden en eerst bg den tweeden slag daarin
slaagde, «werd ontsteld, bezwaard met sidderen en beven», en woil — naar men
voorgaf — «zgn ampt neerleggen, en ook zijn zoon er niet verder voor opvoeden»;
doch 't werd hem dan ook, om zyn gebleken onhandigheid, van den Hove ontnomen.
Ook vond men «luiden, die vermeldden, gezien te hebben licht en glans om 't hoofd
des stervenden»; geen wonder dus ook, dat men zijn ouders slechts vreugdetranen
wenschte te zien storten over een «spruit», in wien de bekende dichtende dominee,
De Hooggeleerde Vollenhoven;
Toen hy hem met den laatsten wensch
Omarmde en kuste, dacht geen mensch
Te zien, maar d'Engel Gods van boven.
De Witt beging de groote fout, zich bij zijn terechtstelling niet voor hem in de
bres te willen stellen, en althans een uitstel van zijn veroordeeling te bewerken, die
allen nu slechts te feller op hem gebeten deed zijn, en zijn verbitterde tegenstanders
een welkom wapen te meer verschafte·, om de gemoederen tegen hem op te ruyen,
en 't einde van zijn bewind en zijn leven te verhaasten; want, gelijk het in de rijmen
der «worsteling» luidde:
De hulk van 't Landbestier aan 't hellen
En schier in schipbreuk na dees dood,
Kreeg onverwacht een nieuw piloot.
Ook reeds vóór dien dood trouwens en tijdens het rechtsgeding waren de baren,
die de hulk van Staat droegen, in onstuimigheid niet verminderd, en de verbitterde
burgerij voortgegaan zich tegen den man op te winden, aan wien het, in zijn blinde
woede, al 's Lands tijdelijken onspoed en dreigend verderf toeschreef. De wonden,
den Raadpensionaris, door zijn onbesuisde aanranders toegebracht, waren van betrek-
kelijk weinig aanbelang, en door de hem behandelende «doctoren Van der Staten en
Helvetius en de chirurgijns», die hem verbonden hadden, al aanstonds zonder gevaar
verklaard, zoodat zijn teleurgestelde talrijke vijanden konden verwachten, hem al spoedig
weer op de been te zien. De felle wrok bleef dus onvoldaan voortwerken, en open-
baarde zich van dag tot dag, zoo tegen hem als zijn broeder Cornelis en beider slinkenden
aanhang, luider. Die broeder was, door de jicht en zinkings gekweld, drie dagen na
den aanslag uit de vloot teruggekeerd en hield thans te Dordrecht zijn kamer en bed,
waar hem echter de blijken der vijandige gemoedsgesteldheid tegen hem en zijn regee-
ringspartij maar al te luttel rust zouden gunnen. Liever «Prinsch dan Fransch» was
de steeds luider zich uitende leus van den dag, en die de weêrklank moest heeten
op het volkomen onverdiende verwgt, dat de Raadpensionaris en de zijnen door De
940ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Groot en Montbas het Land aan Frankrijk yerkocht hadden. «Mij wondert ten hoogste»,
zoo liet men een Franschman o. a. tot een Hollander zeggen «dat gij Hollanders
zoo duivelsch blind of bot zijt, dat gij niet klaarlijk kunt zien, van wie het u ten
principale herkomt; van niemand als van den grooten ambassadeur met zijn aanhang,
die zoolang in Frankrijk geweest is.» «Ja wel», sprak daarop die Hollander, «zou
het ons van dien horrelvoet» — De Groot was slecht ter been — «vandaan komen?
Wacht u voor den geteekende!» — En elders luidde het dat, om het werk te bevor-
deren «Groot-oom gehuurd werd, een man voorwaar, die het stuk verstond; geen
wonder, want hij was een zoon van zijn zaligen vader, en aan zijn zwager Montbas
was geen twijfel; het ontschoot hun niet een stip; de zaak dus besteed en de over-
dracht geëffectueerd zijnde, keerde Groot-oom weder, om bij monde den vloekver-
wanten de secreetste condiciën te uiten», enz. In rijm liet men beide zwagers door een
Franschman toevoegen:
O, Montbas en De Groot! door uw voorzichtigheden
Bezit mijn Koning meer als veertig sterkt' en steden!
Uw voorstel, hem gedaan, is zoo gij zeid't, geschied:
Toen 't heir aan 't Tolhuis kwam, gij ons daarover liet
En van hen en hun geestverwanten in 't algemeen heette het, niet minder heftig
en onverdiend: * ^
'tWaren guiten, schelmen, dieven
Die Louis voor goud gerieven,
Waarvoor zij dien loozen vos
Gaven sterkte en steden over; —
'tGoud brak poort en grendels los.
Al die schelmen riepen samen:
"Zoo de Fransciien haastig kwamen,
Dat was naar ons hart en zin"^. —
«Ontwaakt», riep men daarom ook uit,
Ontwaakt dan, oude Leeuw, 'tis lang genoeg geslapen,
Daar moet gevochten zijn, de tijd en lijdt geen gapen;
't Heeft lang genoeg geduurd, gij zjjt genoeg getergd,
En uw lankmoedigheid die is te veel gevergd.
» Zie D'ontdecUe Amlassade van De Groot, enz. Na de copye tot Parjjs, by Do. Hartogh, in
't moordjaer 1672,
' Decreet der LoevesteinscJie vaders ontdecTct, enz. Anno 1673.
» WonderlijcTce staethmdige droomen en gesichten, met vreemde en seUsame voorvallen vermengt. Gedr.
in 't jaer 1672. M i :
DES VÄ.DERLANDS. 941
Oranje zit te paard, 0 oude Batavieren!
Brengt vreugdegalmen voort, wilt Gods genade vieren,
Strijdt met hem voor het Land, voor Kerk en Vryjigheid.
De Heer zal met u zijn van nu in eeuviigheid!'
In een «eenvoudig» scheepsverhaal verleide men, onder het dool-zichlig mom der
«beroerten», in 't schip Hollandia gerezen, de inheemsche beweging en toenemende
onrust dezer dagen. «Eenige maats opziende», las men daar, «begonnen te roepen tot
malkander, dat het schip van zijn streek was en een anderen koers moest houden,
zoude men in 't vaderland komen. Die dat hoorden, vraagden dadelijk wat daaraan
schortte? Daarop begon men luidkeels te schreeuwen: wij varen naar Frankrijk! —
Dat mocht de Duivel doen! riep er een, zoo is de stuurman een schelm; en daarop
met alle macht naar 't roer toe, roepende: Stuurman, wat heb je in den zin? wil
je ons altemaal verderven en schandelijk verraan ? Doch de stuurman kreunde 't hem
gansch niet, maar ging zijn gang, en naaide zijn naad op zijn manier; hij wist wel
wat hij deed — zei hij — hij moest die streek houden, wilde hij 't schip behouden
inbrengen. Ja, mocht de Drommel, riepen de maats, daar is geen reden om te lavee-
ren; de wind is goed; wat heb je zoo na aan de fransche kust te doen? En met
zoo begonnen al de maats gelijkelijk te roepen, dat er een braaf jonkman in 't schip
was, die zich tot nog toe in zijn eenigheid heel stil had gehouden, en nergens meê
bemoeid, als met een deel soldaten, die hem bevolen waren;, deze was bij alle de
maats welbekend en welgewild om zijn vromigheid, en zij wisten altemaal, dat
hij van stuurmans afkomst was, en van kindsbeen aan in die navigacie was opge-
bracht, zoodat hij het stuurmanschap heel wel verstond; dien wilden ze aan 't roer
hebben, of het zou er haperen; en dit was eenen Willem Willemz., tan Den Haag
van daan, die wel meê in 't schip was, niet als bootsman, maar omdat hem een
groot deel van de lading toekwam, en hij ook aan hel schip gerechtigd was. Zij loopen
en roepen dan, dal ze Willem Willemsz. aan 't roer willen hebben, terwijl ze hem
hun lijf, schip, en goed volkomentlijk toevertrouwden» ^ Die «jonge bloem», als men
hem elders noemde was de eenige, die «'t reddeloos schip» van staat, «weêrklaar»
zou weten te «krijgen». «Gij schijnt» — sprak huisman Jaapje tot zijn makker Keesje,
die zich heftig in dien geest uitliet: «gij schijnt van Mr. Jan De Witt niet veel te
' Ronde Waerheyt in Η midden der Leugenen, enz. 1672.
' Eenvoudig verhael der gemeene hooisgexellen van het Schip Hollanflia, mz. Gedr. voor de liefheb-
bers van S. H. z. j.
' In de f ScmempraeoTe van twee huysluyden, den eenen genaemt Keesje, en de andere Jaepje, Tot
Purmerend by Kees en Jaep, in de twee fulpe muylen, 1673.— Dit laatste zinspeelde op een der Sta-
tenleden, «die zoo hiet ala die het graen tot Danswück aen boort brengen, gaet met fluweele muy-
len op straet, enz. (geljjk er bl. 5 gelezen wordt).
942ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
houden, en ik Tertrouw, dat hij een beschermer Tan ons Land is». — «Dat is»,
hernam de ander, «onfeilbaar waar, nademaal daar in 't opgaan van de Beurs oYer
twee jaar twee prenten te koop hingen, dat een was van
D^n ouden Barnevelt, die in den tijd van vrede
Zijn goed en bloed voor 't lieve vaderland bestecde,
Die Hollands eer bewaarde en voor zjjn vrijheid sprak,
Die Spanje's dwingland^ en Maurits' hoogmoed brak;
Die geld verschafte en raad, en zonder schuld moest sneven,
En op het hofschavot verlaten kop en leven,
Verdoemd van basterdzaad, als was hij een verraêr;
Die Grod de wraak beval, en stierf als martelaar.
«Zulke duivelsche dingen», ging hij voort, «vertrouw ik van niemand anders ge-
praktizeerd als van dien groeten verrader; en dat zag de magistraat wel, maar nie-
mand dorst daar tegen zeggen, en die hooge geldgierige Witt-Duyvel wist zijn prent
en beeltenis daarbij te voegen :
■ /
■Λ
Dees spreuk verbeeldt den man, daar God den staat door sterkt,
Het Hollandsch wonder, dat ontelbre wondren werkt.
Dat groot verstand wordt in geen kleen (bestek) besloten;
Hier leeft hjj in den Eaad, daar zweeft hy op de vloten,
Of strijdt door broeders arm voor 't recht der vrije zee;
Zijn zorg verwint verraad, zijn dapperheid maakt vreê.
De gulden vrijheid dank' dien voorspraak en beschermer,
De lauwer kroon dit hoofd, men houw dit beeld van marmer!'
«Zulke eertitels heeft die geld-Witt w^eten te praktizeeren, en overal zijn grootsch
vaandel uitgetrokken». Jaapje : «Ik hoor wel, dat De Witt met ulieden gedaan heeft;
gij zegt van zijn ondeugd, maar hij heeft nog wel wat goeds uitgericht». Keesje:
«Om de gemeente arm te. maken, omdat hij ze dan best kon dwingen; (hij zelf) is
rijk genoeg, heeft zooveel gestolen, dat hij omtrent 80 ton gouds naar Italië» — Venetië,
als 't domme gerucht ging — «heeft geremitteerd. Och, dat ik zijn perceptor mocht
wezen, hoe fraaitjens moest dat geld dan weêr van daar gekomen zijn; en nu zou
onze Prins het wel van doen hebben tol den zwaren oorlog, daar wij in steken, daar
die schelm ons in gebracht heeft door die duivelsche grootschheid en eerzucht; en
ziende een ander schipper gekomen, heeft gepraktizeerd door die verraders De Groot
en Montbas ons land heel te verkoopen, als ook te leveren een groot deel is geschied.
Nu is al haar praktizeeren, om ons jonge bloem om den hals te krijgen, want die
dood, het spel uit; loop dan in. Lelie, de poorten staan open». Jaapje: «Ik moet
De bekende versregels van Brandt.
-ocr page 950-DES VÄ.DERLANDS. 943
an Μ. Jan de W.tt „iet „ea. pralen; doch da. n,„a. ik te .ijner eer (nog) .eggen,
<i«t h,, ons land principaal heeft geregeerd, en da. alle s.eden „aar hem hebL lo-
ten luisteren,.. Keesje: «dat hy het land heeil geregeerd, daar is .niet tegen te zog-
gen; „aar hoe het geregeerd i,., da. „ijs. dagelijks do ervaring ni., da. de gemeon.e
tot het uuers.e toe wordt uitgezogen; Duc d'Alba eischte den 10» penning maar
Wfl moeten den 5» wel geven. Da. allo regenten naar hem moe.en luis.eren,'dat i,
genoeg bekend; als hij zo meest in de karos van staat had, zeo waren ze al blind-
en hg spoelde onderwijl zgn personagië,, Hem o„ zijn broeder, den Ruwaard, gold
het hoe langer zoo meer. Reeds den 11™ Mei was te Dordrecht bij een volksoploop
het dook, dren Ruwaard ter eer op 't Stadhuis opgehangen," en waarbg hij als zege-
«erder op den Theems was geschilderd vernield, en zijn daaruit gesneden hoofd
aan de galg gespijkerd. Thans was hij ter nauwernood, den 24» Juny, nog ziek van
do vloot thuisgekomen, of een viertal verdachte manspersonen klopte 's avonds laat
brj hem aan en veriangde, in spijt van zijn ongesteldheid, toegang .o. hem, zoodat
men .n der haas. de wacht van 't Stadhuis moest halon, om hen zonder hinder kwijt
te raken. Den 28» was het volk op nieuw in beweging, op gerucht dat hl
Stadsmagazrjo slecht voorzio„ was; het eischte op Η Stadhuis de sleutels af, doch vond
to. teleurstelling der onruststokers, alles onverhoopt bo.er, dan dezen hadden voorgo'
geven.^ Nu hits.e deze en gene onder den hoop de lui op, om opheffing van't Eeuwig
Edict, en don Prins tot Stadhouder te verlangen; en onder gejoel van „Leve de
Prms, de Duivel haal De Wi..I„ ijlde alles, van de burgerwacht aan 't Stadhuis zelf
gevolgd, naar do Wethouders, dwong hen de Vroedschap to beleggen, en toe Ie zeggen '
den Prms tot Stadhouder te zullen kiezen. Burgemeester Hallingk, die zich van 't Stad-
huis wou wegmaken, werd met doodslag bedreigd, als Inj ·. weigerde en niet met
andere overheidsleden, hoplul, en burgers zelf „aar leger .rok, om den Prins naar
Dordrech. te halen. Deze sloeg hun eers. he. gedane verzoek af, doch gaf eindolük
op hun aandrang toe, en kwam den 29- met hun meê; hij. werd onder volksgejubel
ontvangen, terwijl de Oranjevlag van den kerktoren wapperde. Hij nam de stad en
haar magazgnen in oogenschouw, zat 's middags met de regeering aan, doch hoorde
deze met van 't Stadhouderschap reppen, daar zij nog altijd met haar eed aan't Edict
m de maag zat, en zich dus gereed maakte hem, na den maaltijd, wéér ui.geleide
te doen. Reeds had de Prins zich in zijn koels gezet, om weg te rijden, toen het
misnoegde wik daarop toesnelde mo. de vraag , of hij al S.adhouder was. Op zijn ant-
woord, dat da. wel los zou loopen, en hij voorloopig tevreden was, riep men hem toe:
Wi niet, ze..e den naas. hem geze.en Burgemees.er een geladen geweer op de borst^
Aldaar, bl. 4 en v.
' Zie de afbeelding bö Wagenaar, Faderl Ristorie Χ1Π, bl. 478.
944ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
en trok naar de herberg, waar men gemiddagmaald had, terug. Daar dreef zekere dominee
Dibbets, die een der hoofdaanleggers was, de saamgestroomde bende tot een dieren
eed, dat ze de wethouders niet vrij zouden laten, vóór ze met hun naamteekening
voor de benoeming hadden ingestaan. In der haast werd daarop een stuk op schrift
gesteld, waarbij «ondergeschreven vroedschappen, goede luiden van den achten, en
ministers der Stad Dordrecht» betuigden, «te renuncieeren en af te gaan het Eeuwig
Edict, -en vervolgens Zijne Hoogheid, den Heere Prins van Oranje, van dezer stede
wegen tot Stadhouder te verklaren; en verder op denzelven te confereeren alle zoo-
danige digniteiten, qualiteiten, en aanzienlijkheden, als ooit Zijne Heeren voorvaderen,
hoogloffelijker memorie, gehad hebben; en laatstelijk dat zij zijne gemelde Hoogheid
dispenseerden en ontsloegen van den eed, dien Zijne Doori. Hoogheid tot het niet ont-
vangen van 't voorschreven Stadhouderschap gedaan had» Toen de Stadssecretaris en
mede-onderteekenaar Muys van Holy, en de burgerhopman Hoogewerff zich met dit
stuk ten huize van de nog altoos bedlegerigen Cornelis de Witt vervoegden, weigerde
deze eerst kortaf te teekenen, en vraagde aan Hoogewerff, hem liever met zijn zijdgeweer
den hals af te snijden; eindelijk, op 't smeken en dringen van zijn vrouw toegevende,
terwijl Hoogewerff inmiddels reeds naar voren geijld was, om 't binnendringende volk
tegen te houden, voegde hij een kenschetsend z;. c. — als afkorting van vi eoactus
(met geweld gedwongen) — aan zijn afgeperste naamteekening toe, en sloeg volstandig
af, dat, op Muys' aandrang, weder door te halen. Zijn vrouw nam daarop, pen en acte
ter hand, en maakte beide letters «onzienbaar». Door deze en de verdere onderteekeningen
tevreden gesteld, liet het volk nu den Prins rustig aftrekken, en keerde deze naar zijn
legerplaats te Nieuwerbrug terug.
In 't Oranje-gezinde Vere was men — door geen eeuwig Edict gebonden — Dordrecht
reeds een dag of wat voor geweest, en had er den Prins Stadhouder verklaard, doch
liet eerst den 30«" de Oranjevlag van den toren waayen. Te Rotterdam hnd den eigen
dag als te Dordrecht de ommekeer plaats. Daar was de uitgeweken Gecommitteerde
Kievit op den duur in verstandhouding gebleven met ettelijke overheidsleden en
burgers, en vertoonden zich, de geheele maand door, eenige van dezen — de oud-
burgemeester Herman van Zoelen, Leonard van Naarsen, Willem Bastiaansz, Dominicus
Roosmale, en and. — telkens op 't Stadhuis met allerlei voorstellingen en bedreigingen.
Een paar Gecommitteerden, de stad naar Gorinchem doorreizende, werden door 't gemeen
aangerand; een der vroedschappen. Arend Zonnemans, deelde den 24®'' mee, dat hij
van zins was zijn ampt neêr te leggen, daar hij het Stadhouderschap van den Prins
voor 's Lands welzijn nuttig en noodig hield. Den dag daaraan kwam Van Naarsen
op 't Stadhuis, om hetzelfde gevoelen, met het oog op de bevrediging van Engeland
' Naar hQi facsimilé m De Jonge's Verhandelingen II, bl. 484,
-ocr page 952-DES VÄ.DERLANDS. 945
Tooral, kenbaar te maken. Be verdachte Raadsleden, met name Joan Besser, Adriaan
Yeroezen, en Willem ran der Aa, en de Pensionaris, De Groot, werden op straat
bedreigd, terwijl eindelijk den 28™ de burger hoplui, het beleggen der vroedschap
doorgedrongen hebbende, op eene bezending naar Den Haag aandrongen, om er de
bevordering van den Prins bij Holland te gaan doordrijven, zonder dat het evenwel
dien dag nog tot een beslissing kwam. Eerst den volgenden', toen .men te Schiedam
de Oranjevlag wapperen zag, zette men de zaak meer ernstig door. De burger hopman
Jacob Vosmaër hield de groote markt met zijn vendel .bezet, en vraagde ieder die uit
de kerk daarover kwam af, of hij Staats- of Prinsgezind was; en nagenoeg allen ver-
klaarden zich ^t laatste. Gelijk te Dordrecht dominee Dibbets, mengde zich hier de
kanselijveraar Borstius in de zaak, en liep bij 't volk rond, met de vraag, of ze den
Prins niet tot Stadhouder begeerden, en men daarom 't Eeuwig Edict niet vernietigd,
en den Prins van zijn eed bij 't Generaal-kapiteinschap ontslagen wenschte. Na de
haast algemeene beaming dier vraag, ijlde men naar 't Stadhuis, plantte er de vlag
op den toren, en dwong de vroedschap tot een soortgelijk besluit als die van Dordrecht,
terwijl inmiddels een paar der andersgezinde raadsleden, Besser en Veroezen, hun ontslag
reeds genomen hadden, en de eerste de stad zelfs ontweken was; nagezet, werd hij
echter gevat, en den ganschen nacht door de burgers op 't Stadhuis in hechtenis
gehouden. Dien eigen nacht onderteekende toen ook de vroedschap, door den nood
gedrongen, het besluit, om den Prins tot Stadhouder te laten verklaren, dat daarop
Tan de pui werd afgekondigd, terwijl de burgerij met vier vendels de wacht bleef
houden, en de poorten gesloten hield, om de tot wering van oproer ontboden ruiters
daarbuiten te houden. Ook te Gouda was er den 28«» vrij wat beweging, door de
berichten van 't geen den vorigen dag te Dordrecht was voorgevallen, en de uitnoo-
diging van daar tot den Prins gedaan. De vroedschap besloot daarom eenige van haar
leden met den uit Gelderiand teruggekeerden Van Beverningh en den Pensionaris
Van der Tocht evenzeer tot hem te zenden, om hem tegen den 30®" naar Gouda te
noodigen. Dien dag zelf zond zij hem toen dien Pensionaris in een rijtuig buiten de
Kleiwegspoort nog te gemoet, om hem de hartelijkste ontvangst te verzekeren en xijn
eigen betuiging van welgevallen en voldoening te verzoeken, met belofte van harent-
wege in de Staten voor zijn «verder avancement» te zullen stemmen. Bij zijn binnen-
komst werd hem een en ander door de vroedschap zelf nader bevestigd Κ Te Haarlem
was, op dien SO®"^, het volk almeê in beweging geraakt, en werd, op aandrang der
gewapende burgers, een ruitervendel, tot bewaring der rust door de Staten stadwaarts
gezonden, teruggestuurd, terwijl men tevens luide den Prins tot Stadhouder vorderde.
Pieter Maas haalde daarop 't Oranjevaandel van den nieuwen Doelen, en Jacob Aalberts
^ Bijvoegsels en Aanm. op Wagenaar, XIV, bl. 60.
IV deel, 1" stuk. 119
946ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
deed dat toen eerst van het Stadhuistoientjen wapperen, om het daarna op dien der
Sint Baafskerk te planten. Stadsvroedschap in der haast byeengekomen stemde voor
's Prinsen verheffing, en liet hem door vier Gemachtigden daarvan in kennis stellen.
Op Delft kwamen dien eigen dag omstreeks 700 op- en ingezetenen van Maasland en
Maassluis, en een honderdtal Schiedammers, met vliegende vaandels en slaande trom
aanzetten, raakten met schuitjens aan den wal der door krijgsvolk noch burgers bezette
stad, namen het Stadhuis in bezit, en dwongen de regeering, het Eeuwig Edict af
te zweren en den Prins Stadhouder te verklaren. Te Amsterdam had een woelige
volkshoop den 27®"^ Prins Johan Maurits, by 't doortrekken der stad, voor een verrader
uitgemaakt, die zyn post verliet, en zich achterdochtig betoond omtrent de vastbera-
denheid van haar verweerders. De regeering betuigde daarop, den 30®*^, openlyk haar
onveranderde gezindheid, haar tot het uiterste te verdedigen, en verbood daartoe zelfs
den uitvoer van granen. Dit weêrhield intusschen, den volgenden dag, het gemeen
niet. Burgemeester Andries de GraefF, by zyn vertrek naar de Statenvergadering in
den Haag, almeê voor verrader en schelm te schelden en met steenen te gooyen, tot
hem eenige betergezinde burgers op de hoofdwacht in veiligheid wisten te brengen.
Van daar deden hem toen de Burgemeesters, Oudshoorn en Hooft, en de Burgeroversien
Geelink en Roeters, onder een groot gedrang, uitgeleide, en maakten der burgerwacht
aan de Haarlemmerpoort bekend, dat hij om stadszaken, ten beste der burgerij, naar
Den Haag reisde Κ Te Leiden was het volk al deze dagen weinig minder rumoerig, maar
kwam zich eerst een paar dagen later de burgerij, met het rappier op zij, op 't Raad-
huis vertoonen, om de overheid tot aflezing van 't Statenbesluit te noopen, waarbij
toen het Eeuwig Edict reeds ingetrokken en de Prins tot Stadhouder aangenomen was.
't Was toch dien Staten onmogelijk gevallen, den algemeenen volksdrang langer
weêrstand te bieden; de moeilijkheid was slechts, hoe daaraan, zonder baarblijkelijke
weêrspraak met zich zelf en 't vroeger genomen besluit, te voldoen. Openlijk van zijn
bewindsmacht afstand te doen — de eenige volkomen waardige weg, dien men had
in te slaan — verkoos men niet, en 't kwam er dus op aan, althans den schyη te be-
waren, niet lynrecht in stryd met zich zelf te handelen. Rotterdam nam op zich, de
zaak langs een omweg ter sprake te brengen, en liet daartoe den leidschen Pensionaris
Burgersdyk, die, bij ontstentenis van den Raadpensionaris en zyn plaatsvervanger
Vivien, het woord voerde, 's avonds van den 30®'' Juny, der vergadering vragen,
of men eenigen van haar leden niet vrijheid moest geven, wat voor te stellen,
daar zij 's Lands welvaart meê gemoeid achtten, schoon zulk een voorstel met eenige
edictale wetten of vastgestelde besluiten streed? Op de beaming dier vraag, kwam
, ... ■
' Zie Louis Qulde IJarijensdach, enz, gectr. in 't jaar van de Hollantse Malmoolena, 1672.
-ocr page 954-DES VÄ.DERLANDS. 947
toen, 's nachts na den 2- July, Rotterdam met'de mededeeling te beTdeTdlü^
iets had voor te stellen, waaromtrent nu echter de Edelen ^ Duivenvoorde, Asperen
en Maasdam _ een nadere verklaring verlangden. Dordrecht stemde er tegen · Haar-
lem was voor 't verlof; Delft wenschte eerst verslag aan zyn principalen te doen;
Leiden zei ronduit, dat men wel merken kon, dat Rotterdam de vernietiging van
t Eeuwig Edict in 't zin bad, maar nam, na eenige beraadslaging, den volgenden
ochtend, de vernietiging van dat Edict aan, en deed nu weldra ook geheel het boek
te met, waann de namen waren opgeteekend van allen, die het bezworen hadden,
en dat - naar 't getuigenis van den amsterdammer Schepen Bontemantel - te Am-
sterdam m de Raadkamer verbrand werd. Ter Statenzitting kwam Amsterdam verder
met de vraag voor den dag, of men nu ook geen Stadhouder diende aan te stellen
en ofschoon Leiden daarop aanmerkte, dat men er eerst de overige provinciën, met
welke men tot «harmonie» besloten was, over raadplegen moest, en Gouda Leiden
daarin bijviel, ging, op Andries de Graeffs woorden, dat alle uitstel't volk slechts ver-
bitteren zou, en men de dingen niet ten halve moest doen, maar den Prins van
Oranje, als eeniglijk in aanmerking komende, tot Stadhouder kiezen moest, de zaak
onder bijval van Rotterdam, Gorinchem, en Schoonhoven, op 't ingewacht «behagen'
der prmcipalen», door. En zoo werd 's ochtends te vier uur van den 4- - de Staten
zagen in deze benarde dagen tegen een nachtelijke zitting in 't minst niet op -
Prins Willem Hendrik van Oranje en Nassau tot Stadhouder en Kapitein- en Ad-
miraal-generaal van Holland benoemd. Elf afgevaardigden uit de Staten gingen er hem
in 't leger bij Bodegraven de heugelijke mare van overbrengen, en gaven hem, op
zijne vraag, of men hem tevens van den vroegeren eed ontslagen had, een volmon-
dig ja ten antwoord. Hij beloofde hun toen zijnerzijds plechtig, het land te bescher- ·
men, de rust te herstellen, en zich in allen opzichte naar eed en plicht te gedragen.
Bij de algemeene Staten bewerkstelligden die van Holland daarop 's Prinsen aanstel-
ling tot Kapitein-generaal ook der Unie, terwijl hem echter de machtiging tot de
afgifte van aanstellingsbrieven, zijn voorzaten toegekend, slechts lot wederopzeggens toe,
Terleend werd. Friesland, dat zijn eigen Stadhouder had, behield dat aanstellingsrechl
ook aan zich. In Zeeland was hij reeds den 2- der maand lot Stadhouder en Kapi-
tein- en Admiraal-generaal gekozen, waarvoor hem echter eerst veertien dagen later
de eed in den Haag werd afgenomen; een week vroeger was hij daar al gekomen,
om in de hem toegekende hooge waardigheden van Holland bevestigd te worden, had
daarbij - als de gewoonte meêbracht — zitting in de Raadkamer en op de rol van
den Hove genomen, doch was nog dien eigen dag weêr naar 't leger teruggekeerd.
Algemeen was de jubel over zijn verheffing : «de Oranjevendels van torens, kerken,
aanzienlijke gebouwen, schepen en molens afwaayende; de Oranjelinten zwierende op
hoeden, aan dassen, kleederen, en wapenen: de wijfs en kinderen zelf getuigende
948ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
met gejuich en vreugdeteekenen, dat veeleer het hart als de liefde tot Z. H. haar
zou kunnen afgenomen worden» Κ «Gelijk», zongen zij, die zich tevens in den val van
't vroegere bewind verkneukelden :
Gelijk het eerste licht kwam door het duister breken,
Zoo hreekt de Oranjezon door Staatzucht, Haat, en Nijd;
De donkere oorlogswolk, tot zijn bederf ontsteken,
Wordt oorzaak van zijn licht, hoezeer het Jan-Oom spijt;
geheel overeenkomstig het ruwe volksrympjen, een dag of wat vroeger, by 't rumoer
te Dordrecht, opgedreund; «Oranje boven, De Witten orrder! Die 't anders meent,
dien sla de donder!» ^— Ook zij, die dat bewind waren toegedaan geweest, zoch-
ten zich, voor een goed deel, als vurige aanhangers van 't nieuwe voor te doen,
en ofschoon «anders in 't hart gesteld, de huiken naar den wind te hangen, zoodat alle
hinderpalen uitgeroeid waren, en niemand meer te- vinden was, liever» — naar de
toegedichte leus luidde ~ «liever Fransch dan Prinsch; ter contrarie plantte men op
torens en kerken alom de princevlaggen, en zou wel» — naar 't een burger in een
Schuitpraatjen uitdrukte — «een princevlag om den hals hangen, in plaats van een
witte rabat, als men , maar kon doen gelooven, dat het van binnen ook zoo gesteld
was» ^ «Eerst wit en nu Oranje» — meenden echter anderen — «is een groot on-
derscheid van kleur» en 't zou heel wat snijerswerk kosten, «de rokken zoo om te
keeren». Ten dienste van dezulken konden des noods de evenzeer twee-kleurige rijmen
strekken, waarin, al naar men ze lezen wou, een der beide zienswijzen gehuldigd werd:
Een wisse ondergang van 'tLand |
Nu Willem is verheven Behoudt het Land het leven Het eenig steunsel is van 't Land Dat Nassau's hoofd krijgt d'overhand Ik gunne Staats- en legers-toom, Met recht den Princelijken boom Dat heil toekome en zegen Die Willem zijn genegen. 't Zijn rechte stadsverweerders AI de Stadhouderseerders 's Lands vrijdom hoeden en vermeeren, Die 't Prinsen bloed voor 't Fransche eeren ^ |
' Met Rollandts A. B. Boeclc, toegeëygent aen alle Hefhehhers van hei Vaderlandt. In 't jaer
MDCLXXII, bl. 17. 2 Louis Guide Martjensdagh, enz. bl. 8.
3 De holländische lurgery in ruste, enz. vervat in een sohuytpraetjen tusschen een Dominee, Poli-
tiek, Militair, en Burger. Gedr. tot Amsterdam voor de liefhebbers, 1673,
4 t' Samenspraeoh van twee hugsluyden, enz. bl. 6, 6 Eqmmelzoo^ vl. bl.U. j .
-ocr page 956-^e «groot» intosschen de lot Siaïouder .erkla'arde „ O^^Tnjespruit«,
dZ 2 r*" ^«-alJMeid™ 1 Γ.
ui."Tt r:" r*: f«'™«™» -zoch-
ten „ut hefde .0, het vaderland, Zy„e Hoogheid ,ot Grave van Holland, door da
Ma .stra en van de steden, .et a.le beleefdheid te doen verUlaren». Zij .eide ^Z^
n.e te twrjfelen, „of God-aln,aehtig zou, door dat .iddel, binnen kort een gewenlhten'
vree „et den Koning van Engeland geven,,·. Anderen, va. gel«ke gel
-^en, langs denzelfden „.g, „eer uitvoerig de «Krachtige beleUeneÏa^^!
G ave van Ho and ge.aakt», zoo voorspelden zi,' daaruit niet alleen zulk een „gei
wensehten vrede», „aar ook „een beter opzicht en beschikking over 's Lands inko-
men; een vaster alliancie n,et den Hertog („·.) van Brandenburg; en genoegzame
ld ™ : ™ - "e
chuwden anderen weder tegen dat i„ 't «witte broederpaar», naar hnnne meening
verpersoonlgkt «onkruit». «I„woonderen van ons lieve en diergekochte vaderlandl
onheilen dezes tegenwoordtgen tijds werden veroorzaakt? Willen wg onze oogen recht
open doen „en zal bevinden, dat het nergens van zijn oorsprong heeft, als van den
0 verzoenhjken haat, die X de Witt gezogen hee« „it de borste! van J. van
Oldenbarneveu, tegen het beroemde Huis van Oranje en Nassan, 'tgeen hj gezworen
heeft te wdlen doen ondergaan, „evens zooveel t.ffeli,te inwoonderen en nog half-
evende prov^c.n, ja, ook den ondergang van zijn zeiven. Willen wä eenige jaren
erugz.en, w, zullen door „enige exempelen zien den haat, van hem, De Witt Lat
egen de jonge spruit van Oranje. Wat mogelijkheid heeft hi,' en zijn aanhang niet
; ΙΓαΤ™:,"' γ "" """ inde wiegte smoren,
ω God-Almacht.g het met belet, Zoodat dus de waarheid van de zaak genoegzaam
(bhjk ), als ook zoo menigvuldige exempelen _ het moet God geklaagd zün! - van
. verhes van zooveel steden en forteressen, haast ontelbaar, bi,' onze Voorouderen zoo
dier gekocht, genoegzaam aanwjzen, met wat verraderij en schelmerij het is toege-
gaan! Derhalve gij, inwoonderen en liefhebbers van ons lieve en diergekochte VadL
land tracht nu gezamentlijk t'onder te brengen diegenen, die uw ruïne gezworen
hebben, u voegende bij uw Stadhouder, den Heere Prins van Oranje, onder wiens
' Voor de Uefhellers van Η Vaierlandt, enz. ζ j
-ocr page 957-950ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Voorouderen zegen wij Yerwoniien hebben zooveel viganden. De Heere God inspireere
ons aller harten, om met een goede coeragië en mannen-dapperheid onze Staat en
Vryheid te beschermen. Laat ons God in de armen omvatten, en met Hem den vijand
tegengaan, onzen Prins en Stadhouder aan de hand houdende; Hij gelieve ons doch voor
te gaan, zijn goed en bloed nevens het onze op te zetten, opdat wij, onder Gods
zegen, gelukkige wapenen mogen verkrijgen, onze vijanden zoo binnen als buiten te
niete doen, opdat wy mogen krggen een gelukkigen vrede. Dat geve ons God! Amen»
Onder den naam L. Junius Brutus gaf de haagsche dominee en dichter Vollenhove,
die— als wg reeds vernamen — ook den worstelenden Jacob in zijn uitgang bijgestaan
en bewonderd had, zijn kristelijk hart lucht iii een tot «scherp recht» porrend klink-
dicht over hen, die hij als landverraders doopte:
Is 't Neêrlandseh bloed dan heel verbasterd in uw aderen, s
Weleer vermaarde, nu veraarde Batavier!
Leg af dien naam, leg af uw trotsche Leeuwsbanier!
Wisch uit, wat Tacitus en Hooft schrijft in zijn bladeren.
Gij spilt in eene maand de glorie, die uw vaderen
En u in honderd jaar gestaan heeft al te dier;
En deê 't u Prankrjjk, door zijn moed'en blank rapier,
Maar neen, gy wordt verkoft van snoode Landverraderen!
Nog spaart men schelm bij schelm, die eer en eed vergeet,
AI schreit al 't Land om wraak! O, goedheid al te wreed!
Gedoogt gij 't, krijgsraad? Gy gedoogt het niet. Oranje!
't Stadhouderschap krijgt klem, zoo "t scherprecht zijnen gang
Mag gaan met zwaard en strop; zoo niet, dan trapt eerlang
Der Franschen trotschheid ons en wrok van Groot-Brittanje! ^
Niet minder wraakgierig dan deze hervormde preekheer, maar meer persoonlyk
op den naam af, liet zich een ongenoemde rijmer in een Ucho van gelyke strekking,
en er kennelijk als op terug slaande, hooren:
Zeg, Echo, hoe de Tuin des Leeuws zoo wordt ontvlochten,
Der pylen band vernield, de vrijheid aangevochten?
Is 't Frankrüks stalen arm? of is 't ook door verraad? — Verraad.
Ha! jammer, dat ons Land door schelmen dus vergaat!
Wie zijn de auteurs hiervan? 't Gemeen of zijn'tdeGrooten? — Grooten.
Wie past haar eigen Staat dus met den voet te stooten,
En maakt, dat Frankrijk mikt zijn lang beoogde wit? — De Witt.
De schelmen, die zijn waard gekapt van lid tot lid! —
■ ί , ·
^ Waerschouwinghe aen alle Edelmoedige en Getrouwe Inwoonderen van Nederlandt. Gedr. In 'tjaer
1672, in Julio.
KlacMe over den voorspoet der Landverradery, (vl. bl. z. j.). Later in's mans GeiicWe» opgenomen.
-ocr page 958-DES VÄ.DERLANDS. 951
Met Wien zoekt liij het Land zoodanig uit te putten? — Putten.
Wat doet, dat trouw en eer bij haar dan niet meer geldt? — Geld.
Dat duivelsche metaal is 't, dat het Land ontstelt 1 —
Eén Judas voert die dat alleen uit, ofte meer? — Meer.
Wie kiest men dan? De een dien, en de ander die wil hèni — Wilhem.
Zoo wensch ik, dat hy leef, zijn vijanden mag sloopen! —
En op deze eerste Μο volgde, in gelijken geest, een niet minder heftige tveeede:
Zeg, Echo, vlugge geest van duistre grafspelonken,
Wie zijn van zweet en bloed en dolle wraaklust dronken
En stellen 's Lands bederf tot hun beoogde Wit? — De Witt.
Heeft deze kanker niets gemeens met schrandre Grootén? — Grootm,
Dat Loevesteiusche bloed heeft 's Prinsen val besloten! —
Wat geest betoovert hem, die zulken daad bestaat? — Staat.
Wraakzieke Staatzucht, schroomt noch schelmstuk, noch verraad.
Wie zuipt 't bloedgierig goud, om andren uit te putten? — Putten.
Een vaste grondpilaar, om 's Duivels list te stutten.
Wie scheldt ons Veldheers roem uit vrees van Hollands Graaf? — Qraejf.
Die pikt naar 's Prinsen oog, als een ondankbre raaf.
Maar, klapster, zwügt men best, of zal men meerder melden? — Melden.
Is dan van 't hoofdscheel af niet zuivers tot beneên? — Neen.
Rampzalig land, gjj zyt vergiftigd in 't gemeen!
Wat zal men die ons goed en bloed en vrijheid schenden? - Schenden.
Dat .zal dien gruwel van 't vergiftigd aas doen wenden.
Wat stuit een woeste zee, die bruisend ons verkracht? — Kracht,
Duikt dan de Oranje-zon voor heische nevel niet? — Met.
Hy is een rots, waarop de nijd zijn bliksem schiet.
Wat zal dan eens het nest tot in den grond verstoren? — Tooren,
't Volvoeren en de wraak zijn niet gelijk geboren.
Waar vlamt de kerker op, is 't goed of schelraenbloed? -- Bloed.
Verklikster, 't is genoeg; vaartwel, en zijt gegroet! --
Juist dezelfde Oranje-telg, die in deze en soortgelijke rijmen en klachten, als
's Lands wreker op zijn vermeende verraders werd opgeroepen, richtte echter, op
aandrang der Staten van Holland, na zijn benoeming lot hun Stadhouder, den S®^®»»
July, doch, als zich verwachten Het, zonder baat tegen zooveel doldriftige belgzucht,
een rondgaand schrijven aan de verschillende Steden der Provincie in 't belang der
zoo partijdig verdachte en snood gelasterde regenten. Hij zei daarin hel verlies zooveler
plaatsen en sterkten voor een groot deel te wijten aan de ontrouw en lafhartigheid der
krijgsoversten en soldaten, als te kwader uur de bewaking der grenzen was opgedragen.
Door dat verlies, schreef hij, was nu onrust bij de gemeente ontstaan, en achterdocht
tegen de regenten, als hadden ze's Lands algemeene best niet ernstig ter harte genomen,
en uit die achterdocht waren in eenigestenden beroerten gesproten niet schennis van
952ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
den eerbied en 't ontzag, der Overheid verschuldigd. Hij verklaarde zich daarom wel be-
reid, die ontrouw en lafhartigheid naar verdienste te tuchtigen, maar betuigde evenzeer
geen wetenschap noch vermoeden te hebben van verraad, door de regenten van Hol-
land of der hollandsche steden , in verstandhouding met den vijand — als men voorgaf^__
gepleegd. De aanleggers en drijvers der beroerten tegen hen achtte hij daarom, als
rustverstoorders, ook ten hoogste strafbaar, en meende dat er zelfs met strenge plakaten
tegen gewaakt moest worden.— Toen echter de Staten, een paar dagen later, op zulk
een plakaat zijnerzijds aandrongen, oordeelde hij het bij die algemeene bedreiging te
moeten laten, omdat toch zooveel burger hoplui en gezeten poorters aan die beroerte
hadden meêgedaan; hij sloeg daarom Hever een bezending'naar de bedoelde steden
. voor, doch verklaarde zich-zelf — gelijk men 't gewenscht zou hebben — niet aan
't hoofd te kunnen stellen, omdat hij in 't leger zoo lang niet gemist kon worden.
Die bezending verviel daardoor, en de oproerige geest tegen de veronwaarde regenten,
door wraakgierige stokebranden gekweekt, bleef onrustbarend voortwoekeren, terwijl
de Franschen intusschen ook van de brabantsche zij tot de grenzen van Holland door-
drongen , en na de verovering der schansen van Crevecoeur en Engelen, Bommel onder
Turenne belegerd hadden en bij verdrag vermeesterden.
De onderhandelingen met hun Koning waren inmiddels door De Groot te Rhenen
hervat. Pomponne en Louvois hadden daar zijn volmacht gekeurd en aangenomen, en
zijn voorwaarden — Maastricht en wat daartoe behoorde, met een som van zes miljoen —
gehoord, doch als ongenoegzaam verworpen. Zelfs van een nader aanbod van tien
miljoen en al de Generaliteitslanden wilden zij en hun Koning niets weten, en kwa-
men vervolgens met een schriftelijken eisch voor den dag, waarbij de Koning niet
minder dan het volgende verlangde: 1. al wat de Republiek buiten haar vereenigde
Provinciën bezat; 2. Delfzijl met 20 van de naaste kerspelen; 3. het Graafschap Meurs
voor Keulen, met schadeloosstelling van den Prins van Oranje door de Staten; 4. de
oppermacht over Grol, Bredevoort, Lichtenvoorde, en Borkulo; 5. alles tusschen Rijn
en Lek en de spaansche Nederlanden. Verder eischte hij echter daarbij nog: 1. vrij-
heid van gaan en keeren zonder onderzoek en met vrijdom van belasting; 2. intrek-
king der verbodsbepalingen omtrent den invoer van verschillende waren, en herstel op
den voet van 1662, zonder gehoudenheid van Frankrijk tot weêrkeerige bevoordee-
ling; 3. ontlasting der Franschen van de 50 stuivers vatgeld; 4. minnelijke schikking
omtrent de belangen der Indische Maatschappij; 5. openbare oefening van den room-
schen eerdienst, en inruiming daartoe eener kerk in alle plaatsen, waar er meer dan
eene gevonden werd, met verlof een kerk te bouwen, waar dat niet het geval was;
onderhoud der priesters uit de kerkelijke goederen, en toelating der Roomschen tot
openbare ampten; 6. vereffening aller geschillen tusschen den Konirig van Denemar-
ken en de Staten; 7. acht miljoen gouds voor oorlogskosten, met inbegrip der drie,
Komng .oh weffieh. 1 laten olhl' „J T'^
aao de Su.n af .e s JT Ï «Γ Γ ""
-t Andries en Yoo^e, Ce.eeoear, Loe™. οΓβΤ " Τ '
ae Schenkenschans en Knodsenbur^ en 2 , ' ™
h, n„, Jt^.;: Ζ^Τ ''
ο™ dat geld te betalen, konden rekenen Ä het blt·
Frankröks overdreven eischen 1 ! "■»'«'''''g'egen
en evenzoo Haarlem en Delft Τ wenschte dil laatste,
M.n.oed,held. het alt!: «r "Τ -
gen in ach, te .ien nemen: 1. dat inkrlT . '
verbiisterH h.^ gemoederen slechts ontzenuwd en
vermjsterd had; men moest integendeel den moed i
r 'τ τ"·· ---
-ς. 7 r rircrzr τ.::
120
-ocr page 961-954ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
moest doen, die posten wel te voorzien, en achtte de gedane eischen veel te hoog.
Schiedam dacht nagenoeg als Rotterdam, doch wenschte de onderhandeling te zien
aanhouden; Schoonhoven zei, dat Louvigny de post aan de Lek verdedigbaar hield,
en sloot zich, met het oog daarop, bij Schiedam aan. Den Briel wanhoopte zoo min
als Amsterdam, en meende — als Van Benningen — dat men met Engeland onder-
handelen en met Frankrijk afbreken moest. Alkmaar noopte Gouda zich meer bepaald
te verklaren, en toen zich dit bij Leiden gevoegd had zei het, dat het zelf wel niet
staande kon blijven, als Haarlem en J^eiden zich prijs gaven, doch dat men 't liever
uiterste wagen, dan zulke afschuwelijke voorwaarden aannemen moest. Hoorn en Enk-
huizen spraken in geleken zin als Amsterdam; Edam wilde den Prins-Stadhouder raad-
plegen, maar verklaarde deze voorwaarden tevens onaanneemlijk; evenzoo deed ook
Purmerende, en verzekerde zelfs, dat het volk de regeering zou doodslaan, als ze er
dergelijke aannam. Monnikendam en Medemblik wenschten ze gematigd te zien, en
wilden daarom met onderhandelen voortgaan. Men besloot eindelijk de zaak nog nader
te overleggen, maar intusschen 's Prinsen meening in te winnen. Deze bleek ten zeerste
tegen de fransche voorwaarden gekeerd, en daarbij voor de krachtige verdediging der
posten ter Nieuwerbrug en aan Goê-Jan-Verwellen, die, mits behoorlyk bezet en voor-
zien, zeer goed te houden waren; en de hollandsche Staten bepaalden daarop, de
dingen bij de algemeene daarheen te leiden, dat De Groot naar 's Konings legerplaats
terug zou keeren, om de gedane eischen af te slaan, en, verstond men zich niet tot
de noodige matiging, de onderhandeling af te breken.
Onderwijl waren ook de beide engelsche afgevaardigden naar den Haag gekomen,
en schenen zich daar ten gunste der Republiek en vredelievend uit te laten. Zij waren
door dien der Staten naar Engeland, Weede van Dijckvelt, voorafgegaan, die evenzeer
de kans op vrede van die zij vrij gunstig voorstelde. Door 't gemeen waren zij , bij hun aan-
komst, met de kreet van «leve de Koning van Engeland en de Prins van Oranje!» ont-
vangen, zagen zich door de Staten met Van Beverningh en Gockinga in samenspreking
gebracht, en bezochten daarna ook den Prins, met wien zij toen, eerst alleen en vervol-
gens met de drie andere Heeren samen, onderhandelden. Zij drongen nu echter al aanstonds
op de bezetting van eenige steden aan, waarvan men van de andere zy niet hooren wilde,
en beloofden ten slotte niets anders, dan den franschen Koning nog eens over de door
Holland voorgeslagen voorwaarden te zullen onderhouden. Het verslag, omtrent een en
ander in de Statenzitting van Holland gedaan, bracht de Edelen, Dordrecht, Delft,
en Leiden niet terug van hun meening, om De Groot nogmaals te laten onderhandelen.
Amsterdam daarentegen liet zich, bij monde van Van Benningen, luide daartegen
hooren, en beriep zich daartoe vooral ook op de Engeland zoo welkome verheffing
van den Prins tot het Stadhouderschap, en het mistrouwen, door het volk omtrent
De Groot daarentegen gekoesterd. Het trok daaruit de slotsom, dat men wel den Heer
DES VÄ.DERLANDS. 964
ook bij de aLemaene S.a Γ„ 1 " "" ^-»^'^^d»"· ·» ward daan,p
: li r:::—~ ^^^^^
ir'T-rr.rrri* r "τ -
van Orangiën, ίοί - Erentf.ste wiis. vn. · ' ""
«e .eneven op te weο^/Γ^t'Γ ~
naer desselft meriten te helpen herstellen tot « ^ " verdruckinge loffeiyk
-ocr page 963-956ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
»"ν t \
"λ*
verspreiding van 't gerucht, dat hij verklaard had, de «landverraders» op de kaak te
zullen stellen, en den vrede met Engeland in handen te hebben. Van 's Prinsen wege
kwam er een trompetter, met een schrijven voorzien, waarin hij 't aanhouden der
Heeren van de Staten afkeurde, en tot gehoorzaamheid aanmaande. Hoewel morrende,
dat dit schrijven verdicht, en de trompetter door de regeering was opgescharreld, liet
men de Heeren vrij. De inmiddels in stad gekomen De Groot werd, met het Raadslid
Veroezen, bij zijn gaan uit het Stadhuis, aangerand, en moest door gewapende schutters
thuis gebracht worden, zoodat hij 't veiligst achtte maar naar Den Haag te wijken,
tot hij 't ook daar niet langer houden dorst.
Beide engelsche Heeren waren ondertusschen naar Koning Lodewijk vertrokken, dien
zij echter zelf reeds op zijn vertrek uit het Sticht zouden vinden. Hoe zeeghaft hij zich ge-
voeld, en- naar Mevr. de Sevigné's uitdrukking — niets anders onmogelijk had gevon-
den , dan het opsporen van vijanden die hem weerstand wisten te bieden ^, en geen rivier
in zijn weg had gezien, die hij niet was overgetrokken; hoezeer hij maar één ding
zei te betreuren, dat men te Amsterdam naar verkeerden raad geluisterd en zich niet
met hem verstaan, maar 't land onder water gezet had was juist dit laatste de
gereede aanleiding geweest, hem persoonlijk minder belust te maken op een langer
verblijf in den lande. Zoo brak hij, Turenne 't bevel over zijn leger, en den Hertog
van Luxemburg, dat over Utrecht latende, den 10«» July zijn leger te Zeist op, en
maakte zich over Staatsbrabant naar Parijs op weg. «Louis» zoo zong men hem na:
Louia die trok van hier, hü deed het zonder paspoort;
Dat deed, hü vreesd' voor slaag; daarom ging hij zoo ras voort,
En 't blaadjen dat slaat om, en zjin crediet is uit; _
Neen, Holland is Mennist: 't vecht noch en maakt geen buit
i
ger, den jongen Heer Admirael Tromp, ende bovenal over de conservatie van myn lieve Vaderlandt
ende de vrede met den Koning van Engelandt, daerover tegenwoordigh mün persoon eude mijn ge-
rechtige saek voor God ende alle eerlijke menschen sult alle geresolveert zijn te maintineren; en
desa niün nevensgaende requeste ende remonstrantie, nevens de brieven van den Koningh van Enge-
landt, gelesen hebbende tot ÜEd. onderreehtinge, my daerop UEd. genegentheydt geUeven bekent
te maken, waernaer my sal reguleren, om in mijn vaderlijke ende eige geboortestadt te komen, ofte
naer S. H. den Prins van Orangiën my te begeven; welck afwachtende ende van UEd. versoeckende,
bevele ondertusschen UE. alle in de protectie Gode, ende blijve
Uw E. allergetrouweu en seer geaffectioneerden dienaer ende vriendt
JOHAK KIEVIT.
Geschreven den 9 July 1672 in het jacht van de Staten van Zeelandt voot Delfshaven, met het-
selvige soo gearriveert.
» "La seule chose qui soit impossible a S. M. est de trouver des enneniis qui lui résistent".
Lettres II, ip. 165.
'J Zie de plaats uit zijn Memoire aangeh. in Roussets Rist. de Lomois I, p. 381,
^ Den Politielen mantel, opgelicM in Η Prinsen Ze^er, enz. (T'Utrecht by Cyprianus van der Gracht),
aan 't siot.
Beide Heeren begeleidden hemdüTthan«! na^r ·· ~ --==5=
16» op kasteel L Heeswijt, ίΓ^ Γ.ο 7 Γ' ""
da. er echte. aUes behaue Jedlueve Γ L « Ι
bespeuren viel van 't gee. zieh beiden in οΓΓ^Η»! '".T
- ^ersehe^t no. dan ^^JÏ
negen punten inhielden: 1. de eer der vi., nnl , / ^^ngeland de volgende
-ri^t r-·
·: '■"·· -- ·>■■"·
van Oranje en zyn nazaten over de yereenigde Provinciën voor .nn ν V
■ L-r. Γ rH™
de vroeger gedane eisohen. en ten g nste ν!Γίκ!„ ,
en Yoorne; 9. een tydrui^te van tien dagen - gelijk „„U FrankräL die gesteld hTd
.elUe „en alleen .ich „p de.e fraaye voorwaarden .oAnnner^"·
terw„l d.t buitendien sleehts zou kunnen gesehicden als Κ„„· Τ ''"'"Se",
™.doe.ng erlangd badden. Ken „eek .ter lerden^^^d" ride"
afsehr.it der overeenkomst tussehen beide Koningen bii een sehrH.™ / . ,
plaats te Bo.el, door beide Cabal-hee.n onderteeklnd e dl^ÏITn ^ ^
zyner moeder getrouwen dienstman en bemiddelaar olb.. ^ ^
Hee.n aarzelden met, in dat schrijven te kennen te geven, dat die f^seh-ongl
overeenkomst het gevolg „as der pogingen van de Staten om bg de twee Z^n
cnderimgen aohterdoeht te wekken, en ze zoo tot een afzonderlij verdrag te η '
heten daarop zei. nog volgen, dat Koning Lodewijk. noglos ge η a^Zr^ ·
ïii -ν i
■<ß
967 ALÖEMEENE GESCHIEDENIS
ontvangen hebbende op zijne door Be Groot gedane voorstellen, zich slechts met moeite
tot deze nieuwe had laten bewegen. De Prins deelde beide ontwerpen aan de algemeene
Staten mede, doch liet niet na hun tegelijkertijd te betuigen, «dat er niet één punt
onder was, dat hij zou wenschen aan te nemen, en men zich liever aan stukken
moest laten houwen, dan tot de goedkeuring van dergelijke voorwaarden overgaan;
dat de engelsche dan ook — naar zijne meening, doch daarin bedroog hy zich
niet van den Koning, maar van beide gemachtigden kwamen, en 't geen hem er in
aanging 't doen van vijanden en niet van vrienden was».
Hij meende zich daaromtrent te zekerder te kunnen uiten, als hij zelf te dezer
tijd met zijn koninklyken oom persoonlijk in onderhandeling trad, en hem de voor-
waarden ging overmaken, op welke hij meende, dat de vrede tusschen Engeland
en de Republiek gesloten kon worden. Gelijk hij niet verzuimd had, dien oom,
in February, door Sylvius, van zijn eerste benoeming te verwittigen, en ook verder
enkele brieven met hem gewisseld had, had hij ook bij zijn aanstelling tot Stadhouder
zijn vriend Reede tot Schonauen met het bericht daarvan terstond naar Londen afge-
vaardigd, en hem tevens opgedragen, den Koning te betoogen, hoe Z. M., mits niet te
vast aan Frankrijk verbonden, nimmer een schooner gelegenheid had dan thans, om
van de Staten alles te verkrijgen, waarop hij aanspraak maken kon; dat, wilde Z. M.
hem laten weten wat zij begeerde, hij zich sterk maakte dat, in spijt van den Heer
Raadpensionaris De Witt en zijn cabaal, te erlangen, mits het niet rechtstreeks tegen
de beginselen der Republiek streed; genen zouden het onderspit delven, en hij en
zijn vrienden, in welke Z. M. het volste vertrouwen kon hebben, aan 't hoofd der
zaken komen. Zoo de voorwaarden erlangende, die Zij begeerde, kon Zij den Staat
altijd vertrouwen, daar Z. M. zich toch ongetwijfeld wel verzekerd zou houden,
dat zoolang hij iets had in te brengen, hij geheel aan zijn belang verbonden was,
voor zoover zijn eer en de trouw, aan den Staat verschuldigd, het hem veroorloofden,
gelijk ook Z. M. het ongetwijfeld niet anders verlangde; voor 't overige moest geheel
deze onderhandeling, van welke geen regeeringslid iets wist, geheim blij^n». De
Koning antwoordde, dat hij zich zeer verblijdde, hem thans door 't volk tot Stad-
houder gekozen te weten; had men dat vroeger ingezien, en hem hetzelfde gezag toe-
gekend, als door zijn voorouders zoo lang en waardig was uitgeoefend, waarschijnlijk
zouden de allerkristelijkste fransche Koning en hij zelf in volkomen vrede met de
Republiek gebleven zijn. Zoodra hij echter ook nu de zaken in zulk een staat zou
zien, dat de heftige loevesteinSche partij, of een andere van 't zelfde allooi, niet meer
in staat zou wezen te niet te doen of te ontduiken, wat thans gedaan was, én hij zoowel
zyn onderdanen voor 't geweld en den hoon kon vrijwaren, waaraan ze zoo lang'had-
den blootgestaan, als hij zijn beschermende hand over hem en zijn vrienden kon uit-
strekken, zou hij al wat hem mogelijk was, bij zijn goeden broeder, gemèlden Koning,
Ir η
-ocr page 966-DES VÄ.DERLANDS. 968
verbinden, 't „as al een S , u ® "
.e:: :: -
alleen met het doel om den hn . vereemgde gewesten hadden,
engelsche Heeren ρπ hnn -Γ / overkomst van beide
scheidden, ea Engeland ,an Γ , ».«gendhedeo
eigen inh „d en Ϊ^η. , t Τ'"" "'""""'^·
welke de pI II ' de .e™„.™a„iiging knnnen verklaren, „et
aerddu.end pond .,aars ^ „öe -Ι^ΤΓ ^
Λ · ' '^· ^""öarae in eimidom a
e gunste d.er voorgaarden verklaaM zou hebben, de Prins het daarheen Tei η
dat „en andere ge.anten naar Engeland »nd, op „elke »en daar vertron „ Ï
ge ee .n .jn belang „erk.an.,. Sylvius .„n, b« aanbieden, den Κ η g lei
hart „.oeten drukken, dat het onmogelijk was, het volk tot een gemeens ha!
Ρ aken vrede met Erankri,k te verplieh.en, en dat hy dien om vele redene „1
met begeerde; at allen openlijk verklaarden geen vrede met Franknjk te „illen maar
.en met Engeland, op redehjke voorwaarden, .er „ensehehjk achtten. De Kolg
: : -inig ingenomen; met en
8 van s Pnnsen grootmoeder, Dr. Rumpf, dien hy persoonlijk „ver de zaak sprak
'.e ha hem zeggen, dat hij i„ zyn ver„aeh.ing omtrent hem tleurgesteld wasToo-'
"1™' dat hij zonder Fran'kryk
"ede zou „,llen sluUen. In 's Prinsen persooniyk belang, schreef hy - den ,0»
Augustus - een goeden voet in 't Land te „illen hebben, om hem bij te staan tegen
plannen en reken van hen, die zieh buiten 't bewind gesloten zouden zien, da.
dat zg zoolang hadden gevoerd. Hg ried hem dus, zich „el te bedenken, daar h het
toch, al zou mets zgn persoonlgke genegenheid verminderen, geheel in zyn hand
-ocr page 967-960 ALÖEMEENE GESCHIEDENIS
had, daarvan in zijn voordeel partij te trekken» \ Inmiddels was de beraadslaging bij
' de algemeene Staten voortgezet. Toen men daar den Prins-Stadhouder om zyn gevoelen
op de te Heeswijk ontworpen vredebepalingen vraagde, weigerde hij zich te uiten,
vóór zich sommige aanwezigen uit de zitting verwijderd hadden; Holland vond er echter
bezwaar in, hem hun namen, als hij aanbood, te laten aangeven, en bepaalde daarop
in zijn gewestelijke bijeenkomst, hem te verzoeken zijn gevoelen aan enkelen kenbaar
te maken. Den volgenden dag evenwel kwam het daarvan terug, en besloot nu, op
voorstel van Haarlem, hem de bedoelde namen af te vragen. Hij noemde daarop kortaf
De Groot, en gaf, op nader aandrang omtrent de redenen van zijn weerzin, te ken-
nen , dat hij thans minder geraden vond in nadere beschouwing daaromtrent te treden,
doch van meening was, men De Groot bij Holland noch de Generaliteit zulk een
ruimen lastbrief niet gegeven had, als zijne voorslagen aan Frankryk veronderstelden.
Na De Groots vertrek gaf hij als zijn oordeel ten beste, dat men Frankrijk eenvoudig
de onaanneemlijkheid van de gestelde voorwaarden moest kenbaar maken, doch de
onderhandeling met Engeland doorzetten. Holland en de algemeene Staten beiden stem-
den met die meening in; daar echter beide in Engeland vertoevende gezanten, Boreel
en Halewijn, van daar schreven, dat van die onderhandeling niets te verwachten was,
en Koning Karei zijns allerkristelijksten broeders van Frankrijks belangen één met de
zijne rekende, viel er daaraan vooreerst niet te denken. Omtrent De Groot sloeg nu
evenwel Haarlem in een der volgende zittingen voor, hem wat nader nog over de
onderhandeling met Frankrijk te hooren. Dit voorspelde hem te weinig goeds, cm, in
verband met de te Rotterdam ondergane bejegening en den algemeen tegen hem opge-
wekten volkshaat, een langer verblijf in den Lande raadzaam te achten, en deed hem
den 29«« July dus naar Antwerpen uitwijken. Den t^^ Augustus gaf hij vandaar den Staten
van Holland schriftelijk rekenschap van dezen stap: «Mijne Heeren», schreef hij hun,
«ik had wel gehoopt, en ook vertrouwd, dat ik, eenmaal ontslagen zijnde van het
lastige pak der ambassaden, met een onvermoeiden ijver en niet zonder'detriment
van mijn geringe middelen en gezondheid bekleed, het verdere van mijn zwakke leven
gerustelijk in mijn Vaderland zou hebben mogen voleinden; niet twijfelende, of de
getrouwheid van mijne diensten zoude mij de gunst van de regeering en de genegen-
heid van de ingezetenen zoodanig hebben verwekt, dat ik geen andere hulp, bijstand,
en zekerheid, als die, tot mijn veiligheid zou van nooden hebben. Maar ik heb, dat
God betere en vergeve dengenen, die daarvan oorzaak zijn, meer ^wreedheid en ver-
woedheid in 't midden van mijn Vaderland, en in de stad van mgn geboorte, daar
' Zie de geheele briefwisseling achter het Historisch Verhaal, enz. doof Mr. Bern. Costerus,
2e druk, VI 36, bl. 430 v.v.; en verg. over de onbetwistbare echtheid der meêgedeelde bescheiden
Prof. K. Fruins opstel in Nijhoffs Bijdragen voor Vaderlandscke Geschiedenis en Oudheidkunde; mQWiSQ
reeks, III.
' τ : »enscb de reden van „>iso„egen heb
gevonden, a,. .U g« dat „oi. .„.ehen luiden van een en dezelfl naoie
m geweesl: mljn hui, i. verscheiden maal, bij da. als bii nach,
»in dienslhoden .jn lan,, de s.a.en gesleep.', »ijn lilen ^Tl'
een .ondag, gedurende de predicaeie, Uo.e.de van he. stadhuis zoc Ïg L L
»essen aan|.rand. dat iU niet als door de genadige hand God uit he 'Γνΐ Ta
een onverm^delij.en dood .„„ het geschapen ,vas, Uan ge.gd «vorden ver^ ^
En nog. Edel gr „.„gende Heeren, en hebben rr.ij al de.e periculen niet bewogen
om m«n ve.bghe.d voor den dienst van het land te prefcreeren, of mün lichaam ën
even een.gs.ns te .paren, .oolang als iU heb .unnen ge,„oven, dit
va nut .OU tunnen .jn, of da. er meer uitzinnigheid als op.et me^ d t on 1
«erk gemengd „as, oordeelende, dat het de plicht van een trouw regent is, de Γ
meene onhclen van den staat door de gemeene beraadslaging en k oekmo d h Η
egen e staan. Maar" nadat ik n.. de rapporten en proposici.n! che op den η
22 der voorleden maand, in nw vergadcing ..jn gedaan, eviden.elijlc heb kunnen
n. rken, da. men het generaal gevaar in een par.icnlier wilde verändern, en doo
k geloofd, da. hcgeen ,o. nog toe in mij voor s.andvas.igheid van gemoed had kunnen
„n, v„or.aan voor zorgeloosheid en ouvoor.ch.igheid »u kunnen gehouden wor-
ami'lie als Γ. r; ™n mi,ne
he ;ad ' r" "
h , · Γ "" " ™ •'--'-"Uw Ed. Gr. M.M. naar mün
2huld.ge pheh. en Vermogen waarnemen. Ik heb dau mijn re.rai.e in des Koning,
Braban. genomen, me. intencie van mijn veiligheid verder te zoeken, zoo het mij
daar e bang word gemaakt, waar ik die best en buiten opspraak zal kunnen vinden
Verzweren e ü„ Ed. Gr. M.M. da. ik mijn^voorgaande getrouwheid door de conduï.e,
d.e .k ,n deze bekommerlijke ..jden zal moe.on houden, nooi. en zal besmeten door
een,ge actiën, die he. interes, van mijn Vaderland nadeelig, üw Ed. Gr. Μ Μ ondien
mgne repulacie ruïneus, of con.rarie de sen.imen.en, die ik verzekerd ben
dat alle eerhjke en kundige regenten van mij hebben, zouden mogen zijn. Dit heb
Λ nu m.jn schuldige plicht geacht. Uw Ed. Gr. M.M. bekend te maken, lerwijl ik
God-almachtig uit grond van mijn harte bidde, dat Hij Uw Ed. Gr. M.M loffelijke
regeer.ng met vrede van buiten, me. eendracht van binnen, en de goedeingezeteln
met allerle. welvaren geheve te zegenen. - Uwe Ed. Gr. Mog». onderdanige en ge-
noorzame dienaar P. de Groot» os
1 Misiice van i'Sar Pieter de Qnot, eoi.
IV' deel, 15 etuk.
120
-ocr page 969-962 ALGEMEENE GESGHIEBENIS
Zijn zwager Montbas, die, van verraad beticht, in hechtenis was genomen, en,
zijn terechtstelling afwachtende, door den Prins gevangen gehouden werd, had 's nachts
tusschen 29 en 30 July weten te ontkomen, en de wijk genomen naar Utrecht
waar hij door Luxemburg met open armen ontvangen werd. Als geboren Franschman,
bleef hij sedert in 't fransche krijgsheer tegen de staatsche troepen dienen. De Prins
stelde 1000 gulden op zijn hoofd: doch — als men 't in een schotschrift uitdrukte — hij
was «den dans ontsprongen, en kon nu zijn zwager gaan bezoeken» dat hij inmid-
dels veroordeeld werd, in beeltenis te worden opgehangen, en met gelijken dood be-
dreigd, viel hij den Staten in handen, kon hem daarbij onverschillig zijn. Intusschen
bood hij aan, voor onzijdige rechters te verschijnen, en gaf niet alleen een openlijke
verantwoording over zijn misprezen gedrag in de Betuwe in 't licht, maar schreef
ook aan de Staten en de steden van Holland , die echter zijn brieven onbeantwoord lieten.
Minder gelukkig, doch ook meer schuldig dan hij, boetten een paar andere bevel-
hebbers, de Ruiter-kolonel Baron von Ossery en Kapitein d'Hinyosa hun moedwillig
plichtverzuim te Rijnberk en Wezel met den dood.
Vielen zij beiden als gerechte slachtoffers van den ontstoken toorn en niet onver-
klaarbaren weêrzin, over 't algemeen luidde — gelijk ons ook vroeger reeds bleek —
de volksmeening ongunstig over de houding der krijgsofficieren, in 't verlies zooveler
steden gebleken. «Vast zijnder» — als zich een schieman in een pittige samenspraak
met een hoogbootsman uitliet % «zooveel schoone steden en sterke forten aan den
vijand overgegeven, dat men moet denken, of men wil of niet, dat er schelmstukken
onder hebben geschuild. Immers, op het beste genomen, hebben wij in 10 jaren tijds
wel één gned officier aangenomen ? waren 't niet allen wittebroodskindertjens, popjens
over straat, en pronkertjens? Nieuw-bakken goed, die zee noch land, krijg noch
oorlog, noch nooit geen dood man hadden gezien? En wat kun je van zulk een volkjen
anders wachten als loopen, bang zijn, op den buik liggen als er een schoot geschoten
wordt, enz.? Heeft men niet gezien, dat een officier in een goede plaats, daar de
vijand op schoot, niet over einde dorst staan, maar al liggende zijn water maakte?
•Een ander hield zijn vingers in de ooren, en zoo voortgaande zou men duizend staal-
tjens kunnen verhalen, die om te beklagen of wel om gek te worden zijn. Zulks,
bootsman, dat ik niet kan bedenken, waar dit henen zeilen wil». — «Je praat,
1 Zie 'Θ Prinsen schrijven aan Fagel, Arch. V. 265, en verg. de DagelijMe aantt. van Ut. Ev.
Booth, bl. 25. ' ! .
3 Onpartijdighe ConsideraUën over den tegenwoordighen toestant van saeclen. Tot Muyden m
Rtjnze Wijnbergh, 1672.
8 Zeemanspraetjen, gepast op de tegenwoordighe gelegenUyt mn Hollands oorlogTi en scUeliicTcen ne
gmoJc. In 't jaer ons Heeren na de waerheyt 1674, en na de gemeene praet 1672.
-ocr page 970-DES VÄ.DERLANDS. 963
byloo», voert hem de bootsman toe, «of 't touwtjen stukken was; mij dunkt, dat
je zwaarhoofdig bent. Is 't tij verloopen ?» — Sch, «Het ty yerloopen ? Dat niet alleen,
maar 't heele diep! 't I& tijd, dat men de bakens verzet, of het schip raakt op de
wal. Maar daaraf nog niet gepraat; sla vrij de zeilen af, en schiet je stengen, en
lost je ballast, want de vaart is gedaan. Onze reeders verstaan malkaar niet meer:
den eenen wil het schip verkoopen, den ander 't naar Frankrijk om zout zenden, en
nooit laten weer komen, den derden naar Engeland sturen, en van een Engelschman
bevrachten, om er een reisjen meê naar C7öÄö-de-Gryp te doen en onderweeg in den
grond boren, om den schipper schipper te voet te maken; — in somma^ vriend,
't is horleborle, de boelijn is over de ra, en 't compas van de pen». B. «Byget,
Schieman, je praat 200 hoog, hou wat midden waters! het naaste land best, zei de
stuurman, en hij voer onder de galg. Ik merk wel, dat je muizenessen in 't hoofd
hebt, en dat je bekommerd bent met 's Lands zaken; zegt me eens reCht uit, wat"
er schort, want je bent altijd wat verreziende geweest». — Sch. «Al gekje met me,
dat schaadt niet, ik zal evenwel naar den helmstok tasten en zien den hoek boven
te zeilen, en dat gaat er naar toe: ons vaderlandjen, goê maat, dat raakt tegen-
woordig te grond, en dat meest door een kwade regeering, zoodat te vreezen staat,
dat 's Lands schip haast op de Sorles of Keizand zal liggen en aan spaanders stoo-
ten, en dat schipper, stuurman, en Jan-hagel haast om een luchtjen zal raken».
B. «Wel, Schieman, of ge η daarmeê bekommert, wat zal dat helpen? Ik heb voor
dezen ook wel wat gedacht en gesproken, maar omdat er mijn haring niet en braadt,
en penning niet en klinkt, zoo zwijg ik; en, lieve vriend, wij slachten de groote
mast; wij varen mede, gelijk de koksjongen ook doet; daarom, laat ons.zwijgen; is
't compas van de pen, haal in je zeilen, opdat we de blinde klip niet op 't lyf varen.
Ik laat ze pompen, die koü hebben; ik heb mijn rokjen aan». Sch. «Maar, boots-
man, dafs niet; als 't schip stoot, is 't te laat in den almanak gekeken; wy varen
voor geen ballast, wij hebben meê een bultzak te verliezen. Ik lijken ons vaderland
tegenwoordig bij een wel toegerust schip, dat van hout, want, zeil, en treil wel voor-
zien is, alsmede van goed schut, vivres, en al 't geen daar verder toe behoort. De
reeders ondertusschen beraadslaan, of ze het schip naar de kaap, de straat, kruisen,
of tot convoyeeren willen zenden, waarin ze niet kunnen overeenkomen. Onderwal
leit het schip zeilreê, en rijdt voor anker, de kok schaft, matroos eet, de oiEciers
gaan op haar muiltjens in en uit de kajuit wandelen, en wachten vast order van
haar reeders, die haar ten leste belasten, halverzee op brandwacht te leggen. Terwijl
dit geschiedt, komen er eenige vreemde vlaggen aan boord, om te visiteeren, de
schipper heeft geen last om te staan, wacht vast order, terwijl den eenen voor, den
anderen na al eens komt ruiken aan de bottelarij, en hier eti ginds snuflelende vindt
wat van zijn gading; zoo verliest men nu een anker, dan een kabel, dan wat kaas,
964ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
dan wat boter, dan weêr wat schut, dan wat kruit en w^at kardoezen; somtijds ook
wel een man of zes, en ten leste raakt het beste goedjen weg, de kost op, en 't volk
kwijt, zoodat de reste beginnen te morren en te vreezen, of ze ten leste het heele
hachjen kwijt zullen raken; schrijft men aan de reeders, die zeggen geen raad te
weten; somma matroos raakt over hoop, knorren en kijven, roepen om geld, om nieuwe
gereedschap, en om een kapitein; en omdat ze knorrig vallen volgens 't element,
daar ze meê omgaan, zoo kunnen ze zoo lang niet wachten dat het met order ge-
schiê, maar dwingen de officiers en ten leste de reeders naar haar pijpen te dansen,
zulks tot Jan-hagels begeerte wordt ingewilligd; maar wat raad nu, om 't schip weêr
in 't gereed te helpen? Al den brui is onklaar, 't schip is van zijn anker gespild,
matroos onbedreven, kaart en passer kunnen ze niet gebruiken, de stuurman is aan de
wal, en 't staat geschapen, dat, met d'eersten storm die er komt, 't schip op lager
wal zal raken en te gronde gaan; ziedaar, bootsman, waarom ik zwaarhoofdig ben;
kon je nu wat verder zien als je neus lang is, zoo kun je wel gispen wat ik zeggen
wil. Bootsman: «'t geen je daar zegt, Schieman, kan ik al mooitjens begrijpen, en
om dat te helpen, zou ik, naar mijn verstand, al weder wat 'weten bij te brengen.
Mijn vaartjen, dat meê een zeeman was, plag altijd te zeggen: vuile gronden be-
derven de kabels, en als de inhouten verrol zyn, zoo mogen ze geen breeuwen lyden;
derhalve zou ik van den nood een deugd maken en eenige reeders casseeren, en hou- ^
den 't met degenen, die mij dochten de eerlykste te wezen, en de anderen van haar
portie versteken achten; en wou een braaf Kapitein nemen, die met de goede ree-
ders een beter besluit nemen moest, en een goede loots of twee aan boord stieren,
en laten 't schip aan den wal brengen, mettervaart kalfateren, en een dubbel huid
om leggen, wel verharpuizen en knappe maats opzetten, die den Kapitein gehoorzaam
moesten zijn; en zoo iemand van 't scheepsvolk daartegen was, terstond laten kiel-
halen of voor de mast stellen». Schieman: «Waarachtig, stuurman, nu toon je dat
je bot noch platvisch bent; (maar) wat raad met de afgezette reeders? hoe zei je die
te ruste stellen ? die kwanten zullen meenen, dat haar ongelijk geschiedt; dat het volk
een Kapitein wil hebben, even of zij niet bekwaam waren te commandeeren en op
alles order te stellen». Bootsman : «Die hebben getoond in haar tyd, wat verstand zg
hebben; die moet je voor geen reeders meer achten, die hebben haar beurt gehad,
haar kans waargenomen, en voordeel genoeg daaraan gedaan; die hebben haar kapi-
taal en interest al rijkelijk thuis; laat die vrij zwijgen, of anders|dat er rekening,
bewijs, enz. af gevergd worde. Ieder heeft zijn keer in de wereld;ι·ί schip kan niet
altyd over eenen boeg of voor den wind varen; 't moet somtyds a^ een rak in den
wind zyn. 't Was voor wind en stroom goed stieren, maar nu de nood aan den man
gaat, dient men goede stuurlui te hebben, die 't schip op geen lager wal en zeilen,
daar het jammerlyk te gronde zou gaan, maar liever aanbrassen en geen wind over-
DES VÄ.DERLANDS. 965
geTen, op hope van een goede sJagboeg. Ons schip is al lang genoeg beheerscht van
onverstandige en botte commiezen, die als ze scheep kwamen, om op alles acht te
nemen, niet eens wisten dat een touw een takel, of een emmer een puts, of de
schipperskamer de kajuit heette, en zooveel verstands van schut, ramparden, en kar-
doezen hadden, als de Westfaling die het schip voor een houten paard aanzag, en
meende dat het roer de staart was. Het is daarom hoog tijd, in den wind te kijken;
't zal nu op de korte keting aankomen, de leste kabel gaat er toe, de combuis zou
zoodoende niet langer rooken». Schieman: «'t Is gelijk je zegt, Bootsman, en wij
zullen 't er voor deze maal bij laten; als we weêr bij malkander komen, hope dan
wat verandering gezien te hebben, ten beste van ons lieve Vaderland!» — De inbla-
zingen, in deze scheepspraat, omtrent de «oude reeders die haarbeurt gehad hadden»
mochten maar al te bescheiden heeten tegenover de grove en vuige schimp, hun, in
hun hoofdman en zijn broeder, elders toegeduwd, en met de boosaardigste vcrwijtin-
gen tegen de «twee blanke broeders», de «witte prinsen», de «land- en zeeprins»
en «hun factie», doormengd. In kwaadwilligen weérklank op het loftuitend bijschrift
van Brandt, bij 'tportret van den eersten, liet men 0. a. beide volgende lot ophitsing
der gemeente tegen hem uitgaan ^:
Dees print verbeeldt den man, die burger tweedracht sterU.-
Het Dordsche ondier, dat ontelbre gruwlen werH.
Dat boos verstand heeft onze en Hollands val besloten;
Hier bind hjj raad en staat, daar steden, sterkten, vloten,
Of dwingt door broeders arm De Ruyters arm op zee.
Zyn list verwint goê raad, zijn loosheid keert den vreê.
De gulden vrijheid treurt, en mist een trouw beschermer;
Men houw hem, die dit hoofd verplet, een beeld van marmer!
Dit 'a beeld van die zich zelf dóór geldzucht heeft versterkt,
Die Neêrlands ondergang en Frankrjjks voordeel werht ^
Die Nassau's roem bevecht, wiens val hij heeft besloten,
En brouwt daartoe verraad in legers, steden, vloten;
Die door zyn broeder stuit 's Lands overwinst op xee,
Die 't heil des vijands zoekt door oorlog of door vreê.
Die aan verraders strekt een voorspraak en beschermer,
Men rukk' hem 'thert uit 'tljjf, en stamp' het hoofd vb. marmer !
En op het bekende rijmpjen, in 1650 te Amsterdam in 't kerkzakjen gevonden,
gaf men, na zijn verwonding en toenemend herstel, als weêrslag:
1 VI. bl. z. j.; oók achter de Brillen voor aUerhandegesicUen. T'ütrecht, gedr. voor Claes KJjck-uyt, 1672.
-ocr page 973-966ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
De Wit gewond En weêr gezond? — In honderd jaar, Geen droever maer;
"Was hij gedood, 't Land had geen nood; Maar nu leeft nog List en bedrog
In hem, die eer Louis, voor Heer En Vorst zou willen houën,
Dan Willem van Nassouwen'.
«Ik beken», zei men, «dat lange Jan» — als men hem noemde, gelijk zyn aanhan-
gers «Jannisten» — «een facoud en uitstekend man is, en daar is niet loiFelijker dan
dat men de welsprekendheid zoo gebruike, dat ze altijd tot het algemeene best ge-
schikt wordt; doch niets snooder, dan dat men ze gebruikt tot der vromen onder-
drukking; maar dezulken zal God wel vinden!» ^ En elders weder, over de mate van
schuld der beide broeders handelende, verklaarde men kortaf:
Wanneer men van de Witten de waarheid zeggen zal.
Zoo zijn ze niet slechts zondig, maar zonde gansch en
en beiden zouden dat nu weldra vreeselyk moeten misgelden, en dezen volkswaan
van den dag, door hun vuige en ontmenschte haters gekweekt, met denjammerlyk-
sten dood boeten.
Nog was de Raadpensionaris niet geheel van zyn kwetsuren hersteld, toen hij zich
in een vuilaardige Waarschuwing aan alle edelmoedige en getrouwe inwoners van eder-
land, van geldelgke ontrouw in 's Lands geheime uitgaven beticht zag, en zich daar-
door genoopt vond, de pen op te vatten, om er zich zoo bij de Staten van Holland
als bij den Prins-Stadhouder over te verklaren. «Jaarlijks», zoo herinnerde hij den
eersten, «was er op den staat van oorlog ten laste der Provincie een post van 24,000
gulden voor geheime verstandhouding uitgetrokken, doch die niet voor hem in 't by-
zonder, maar voor de algemeene Staten of hun gemachtigden tot de geheime onderhan-
delingen , soms ook die van Holland of gecommitteerde Raden, beschikbaar gesteld;
daarvan was echter — naar zijn beste geheugenis — met zijne kennis, door genoemde
Raden geen zesduizend gulden 'sjaars uitgegeven; terwijl eindelijk door zyη eigen han-
den geen enkele penning ooit gegaan was». Den Prins vraagde hy , hem, zoo op dit punt,
als omtrent een ander hem aangewreven lak, dat hy voor 't leger geen genoegzame
zorg zou gedragen hebben, te rechtvaardigen. Gecommitteerde Raden beaamden vol-
mondig, niet te weten, dat hij eenige gelden voor geheime diensten en verstandhou-
ding ontvangen had, zoolang zy zitting hadden De Prins antwoordde minder toe-
• Zie dezelfde Brillen.
' Discoursen over den tegenwoordigen Interest van het Landt, tusschen een Zeeu, Holländer, en Baeds·
heer, In Amsterdam, Anno 1672,
' Colloquium ofto een fsamenspraech over een wonderlijcTcen Droom van Dromo philetairos. Gedr,
in 't jaer 1672.
* Zie het Bericht van de Br. Raedtpens. Johan De Witt, noopende de secrete corresp^'-penningen,
nevens de verUaringe van de M. Mog. HE. Gecomm, Baden, In 's Gravenhage ia de maend Augusti 1673.
α
-ocr page 974-DES VÄ.DERLANDS. 967
schietelijk en verplichtend, dat, wat het eerste punt betrof, Gecommitteerde Raden,
naar De Witts eigen opmerking, daaromtrent het beste getuigenis konden geven; ter-
wijl hij persoonlijk er «gansch geen kennis» van had; en wat het tweede aaaging,
hij mocht noch dorst twyfelen of hij zou alle zorg hebben gedragen, dat de legers
van den staat zoo te water als te land, zooveel naar gelegenheid van tyden en zaken
had kunnen geschieden, in postuur waren gebracht, om den vijand te 4unnen weêr-
staan; doch dat hy licht begrijpen kon, dat het hem onmogelijk was te particularizeeren,
wat aan het leger te land had ontbroken; en w^at zorg voor de aanvulling van 't ont-
brekende gedragen was, of op zijn tijd had kunnen en moeten gedragen worden, of
aan wien het mocht hebben ontbroken, doordien hij in deze calumnieuze en onge-
lukkige tijden door zooveel zaken werd afgetrokken, en zich mitsdien met het onder-
zoek van gepasseerde zaken zoo weinig mogelijk kon inlaten; zoodat de van hem ver-
langde rechtvaardiging beter gevonden zou kunnen worden uit de handelingen van
voorzorg door hem, Raadpensionaris, gedaan; wenschende andere gelegenheid te heb-
ben, om te kunnen betuigen, hoezeer hy was zijn — dienstwillige vriend»
Bijgeloovige lieden verzuimden niet, in deze dagen, zich over «'t zware weder van
donder en bliksem» te verontrusten, «dat met half July over Holland gevallen was»,
noch het «bleek, maar groen schitterend en vliegend licht» op te merken, «van't Oosten
naar 't Westen schietende, als een vliegende draak, die veel kwaads voorspelde, ter-
wijl zich daar achter nog weder een flikkerende straal vertoonde, die zich in veel
andere verspreidde, en zoo boven de toppen der huizen bleef zweven». Zeer zeker was
het intusschen, dat, deze gewaande voorteekenen daargelaten, een uit menschelgke
boosheid en blinden hartstocht geboren jammerdag over Holland stond aan te breken,
waarvan de eerste aannadering zich minder in den dampkring en 't zwerk, dan in
de gebeurtenissen van den dag, met betrekking tot den Raadpensionaris en zijn broe-
der , openbaarde. Was de eerste voor weinige weken lichaamlijk aangerand, gelijk thans
lasterlijk beschuldigd, de laatste.had, 's morgens van vrijdag den 8®" July, nog altoos
kamer en bed houdende, een schijnbaar vreedzaam bezoek ontvangen, dat echter van
het gruwelijkst onheil zou blijken zwanger te gaan. Een 27 of 28jarige, blondharige
slungel, van een naargeestig voorkomen, kwam zich dien morgen, tot tweemaal toe,
zonder zgn naam te willen bekend maken, te zijnen huize om een afzonderlijk on-
derhoud met hem aanmelden, en werd eindelijk, na dien naam gemeld te hebben,
met moeite bij hem toegelaten, terwijl zijn «sombere fyzionomie» de wakkere huis-
vrouw van den Ruwaard al aanstonds niets goeds te voorspellen scheen. Zij stelde
daarom ook haar ISjarigen oudsten zoon en den huisknecht achtervolgens achter de
» Holl. Mercurius voor 1672, bl. 112.
-ocr page 975-968 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
op een kier staande kamerdeur, op wacht, om, zonder van den onverkwiklijken be-
zoeker gezien te worden, hem en zijn mistrouw de boodschap zooveel doenlijk waar te
nemen en op te vangen. Hij bleek de weinig loffelijk bekende barbier en heelmees-
ter van Piershil te zijn, voor vrouwekracht, verzet tegen de dorpsoverheid, en arg-
listige afzetterij van zijn dienstmeid \ door leenmannen van Putten gevonnisd, en de
omstreeks 1655 te Oud-Beyerland geboren (natuurlijke?) zoon van de later met den
Schout en Secretaris van Heer-Jansdam, Willem Garducx, gehuwde Jannetjen Joris
Opzoomer zelf voerde hij den naam van Willem Tichelaer. Binnen gekomen, en
voor 't bed van den Ruwaard gezeten, onderhield hij hem over den staat van 't Land,
zinspeelde op de verheffing van den Prins en zijn mogelijken echt met een uitheemsche
princes, en gaf te kennen, dat hij wel een middel wist, dezen te voorkomen, en de
zaken een anderen keer te doen nemen. De Witt verheelde hem zijn weêrzin van
deze praatjens niet, zei ze niet langer te willen aanhooren, en dreigde hem kortaf
ze voor 't gerecht te brengen. Zoo moest hij onverrichter zake, na een klein half
1 Het gebeurde met üie dienstmeid — naar zyn eigen beschrü'ving — kenschetst den man naar zjju
gansehe bestaan: zy had zijn dienst verlaten voor dien bij den Schout Vervoren, en sprak hem daarna
om achterstallige huur aan, waarop hij een rekening aan haar indiende wegens "meesteren en cu-
reeren" over de vier jaar (1667—1670) die zij bü hem gediend had; hoewel hij niet aarzelde die te
beëedigen, werd zij door 't gerecht tot op de helft verminderd, In 't algemeen had de ongenoemde
schrijver van 't Verhael van 'i voornaemste, Η gene desen Staet ΐsedert eenige jaren is overgeTcomen
(Gedr. by Lieven Waermont, 1672), zeker volle recht tot de opmerking van 't ongelooflijke vertrou-
wen, in dezen gesteld, in een dergelijk "mensch van een gedebaucheert en" — zoogenoemd ~ "god-
deloos" — maar anders kerkelijk hoogst "godzalig" — "leven, dewelke overtuigt (was) van een valschen
eed gedaen te hebben, gecondemnecrt, om God en de justitie om vergiffenisse te bidden, en die tegen-
woordigh noch (was) in reatu over bedreven vrouwekracht, gelijck hetselve in confesso (was); een
BO notoiren vagebond" (dus), en alleen op zijn "simpel aanbrengen".
' De naam van haar en haar lateren man komt voor in twee getuigschriften uit het jaar 1665,
haar edelaardigen zoon in 1665 te Heer-Jansdam, door Kerkeraad en Wet — waarschijnlijk bij zijn
vertrek naar Geervliet, waar hij eerst drie jaar gewoond had — gegeven; in het laatste wordt hij
geroemd als «gedurende zijn verblijf en wooninge alhier neerstigh geweest in 't aenhooren van Godes
H. Woord"; beide prijken achter het door hem zelf uitgegeven en met zijn handteekening gewaar-
merkte Wtieraohtigh Verhael van 't gepasseerde in en omtrent de saechen tusschen Willem Tichelaer j
Mr. Chirurgijn tot FiersMl, en Mr. Corn. de Witt, enz. met de zinspreuk: "de'gedachtenisse des
rechtveerdigen sal tot zegeninge sijn: maer de naem des godloozen sal verrotten". Som. 10:7, gedr.
voor den autheur en liefhebbers van ons vaderlandt, anno 1672". Was hjj de natuurlijke zoon van zijn
moeder, of was deze vroeger te Oud-Beyerland met een Tichelaer gehuwd, en als weduwe met Garducx
hertrouwd? Heè eerste is 't waarschijnlijkst, daar andera de juiste tjjd van zijn geboorte welbekend
zou zijn. In de kerkeboeken van beide plaatsen zal men zich wellicht nader kunnen vergewissen. Dat
zijn moeders van niet Op- maar Hopzomer gedrukt staat, zal wel door de bekende gulhartige voor-
voeging dier stoel-a — als de Zeeuwen haar noemen — veroorzaakt zijn, die in die en andere streken
zoo gewoon ia.
V
-ocr page 976-DES VÄ.DERLANDS. 969
uur, weder aftrekken. Na zijn vertrek deelde de Ruwaard niet alleen der Ruwaardinne
— als men zijn vrouw door de bank plag te noemen — maar ook den stads-Secretaris
Muys van Holy, het bezoek van den «vreemden vent, in wien hg gansch geen zin
had, meê, en moest van dezen, die meer van hem wist, hooren, dat het dan ook
maar «een leelijkert en een kwaadaardig mensch» was, die allerlei onfraaye dingen tot
zijn last had ^ De «leelijkert» hield zich dien dag nog te Dordrecht op, ging toen een
paar dagen voor zijn «winkel en zieken» naar Piershil, waar hij bij een gereformeerde
jonge dochter in verdachte verhouding thuis lag, en trok daarop met haar en «nog
een ander man en vrouwspersoon» over Rotterdam, waar hij een paar dagen bleef
hangen, naar Schoonhoven, waar hij den Prins meende te vinden, om hem zijn on-
derhoud met den Ruwaard op zgne wys te vertolken. Hem niet aantreffende, ging
hy van daar naar 't leger, van waar de Prins echter naar Den Haag was vertrokken,
en stortte dus aan zijn hofmeester, den Heer van Albrantsweerd zijn «kwaadaardige»
hart uit, den Ruwaard van het eigen moordplan belichtend, dat hij-zelf hem meer
bewimpeld had voorgespiegeld. Albrantsweerd bejammerende, dat hij de eenige ge-
tuige was, ried hem met een tweede persoon samen naar Dordrecht te gaan, en dien
aan den Ruwaard als zijn onmisbaren medehelper voor te stellen, doch reed inmiddels
met hem naar Den Haag, om den Prins daar kondschap te doen. Deze wilde hem
zelf intusschen niet zien; hij had zich anders licht van 't onwaarschijnlijke van 't ver-
haal kunnen overtuigen; doch gaf, op de mededeeling van zijn hofmeester, de zaak
bij 't gerecht aan. De Advocaat-fiscaal van 't Hof, Ruisch, ma-akte daarop een keer
naar Dordrecht, en haalde den 24®° De Witt van daar naar Den Haag, waar deze nu
voorloopig op de Kasteleinie werd vastgezet. Zijn aanklager bleef inmiddels nog op vrije
voeten, en maakte, na zijn eerste verhooren, daarvan gebruik, om donderdag, den laatsten
der maand, bij 't gerecht van zijn woonplaats een door hem zelf ontworpen «attestacie»
onderschreven te krijgen, dat hij zich «altoos als een eerlijk jonkman had gedragen».
Dat gerecht vond zich echter, zijn oneerlijk leven en nog hangend pleit in aanmer-
king genomen, niet gerechtigd die af te geven. Het schrapte er dus alles in, wat op
zyn «goed gedrag» betrekking had, en verklaarde hem alleen voor «een goed meester,
en dat hij naarstig ter kerk ging» ^ In Den Haag teruggekeerd, werd hij nu wel-
standshalve ook in hechtenis gezet, en op de Voorpoort gevangen gehouden, waar toen
ook de Ruwaard weldra werd overgebracht, tot groote voldoening al zijner haters en
belagers, die hun bigde verwachting van een halsstrafTelyk einde in rym en onryin
niet verheelden. «De Ruwaard op Buats kamer!» juichten zij % «en eerst zoo lang in
' Biykens Muys eigen verklaring bij zijn verhoor.
* Een en ander, naar de eigen woorden van het verhoor, den Schout Vervoren, op 4 Ang.,
door de rechters afgenomen. ® Een Sociniaemche consultatie iusschen Jan en Arent, enz. 1672.
IVe deel, Ie stuk. 122
-ocr page 977-970ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
de Kasleleinie! Dat is Buats eigen gang. Adieu dan, Ruwaard van Putten! Het wil
der nog zeldzaam afloopen: Buat's bloed roept om wraak!» — Een Raadsel en een
Maarsprehende Echoy die zij lieten uitgaan, gaven meê hun snode meening maar al
te duidelijk te kennen: «Eertijds», zoo luidde het eerste:
. .
Eertps werd ik geacht bü kleinen en bij grooten,
Maar nu word ik helaasj van klein en groot verstooten;
Eertyds werd ik omringd van menig lieibaardier,
En die nu op mij past, wie is 't? — 't Is een cipier!
Eertijds kon ik en zee en land en stranden dwingen,
En nu zoo komt het al wat is, mij tegen dringen;
Eertijds zoo was ik trotsch, maar nu bezwijkt mij 't hert;
Voor dezen was ik wit, maar nu zoo ben ik zwert.
Nu weet ik wat ik ben, en wat ik ben geweest;
Maar wat ik wezen zal, dat zal ik zien op 't leest.
«Wel Echo», heette het in de andere;
Wel, Echo, wat is dit? Hoe ben ik dus gesloten?
Waarom word ik veracht bij kleinen en bij grooten?
En waarom moet ik nu voor rechters 't hoofd ontblooten?
2f. Omdat gij eertijds woudt u zelf te veel vergrooten.
Hoe is 't dat ik niet werd geëerd, en moet ik hier
Nu lijden smaad op smaad, en hooren het getier
Van grendel en van slot, bewaard door een cipier?
Έ. Omdat gij eertijds pochte op menig helbaardier.
Wel, waar is nu mijn macht? waar zijn mijn stalen klingen,
Daarmeê ik kost de zee en heele vloten dwingen?
En kan ik nu geen grendel van een deur afwringen?
O neen, mijn lieve maat, je moet nu fijnder zingen.
Wel Echo, hoe, mij dunkt, 'k word van u meê gesard!
Mijn trotsche ziel! hoe kunt gij dulden deze smart?
Ben ik dan niet meer wit? zeg. Echo, heb je 't hert!
Έ. 'kZeg neen, mijn vrome ziel, je bent al duivelsch; zwert.
Ontstelt ge dus mijn hart? Hoe maakt ge mij bevreesd!
'k Weet nu al wat ik ben, en wat ik ben geweest;
Zeg mij, wat worden zal; hierna verlang ik meest:
Έ. Een lichaam zonder hoofd, als u ontvliegt de geest.
f! ■
Ook in verband met zijn broeder Johan en de uitgeweken De Groot en Montbas
sprak men hem «in zijn gevangenis» toe:
Wel noompje, hei! hoe. is 't, mijn maat?
Wat, zie ik nu in dezen staat
Die eertijds was een Soeverein
En Holland schier regeerde allein;
DES VÄ.DERLANDS. 971
- ------------------I__
Die eertijds was een Opperheer
Van burgers, boeren, en nog meer;
En nu gesmeten in een gat!
Wel hei, patroon! wel, wat is dat?
Een man van zulken goed beleid —
Holla, zoo niet, 'k meen nijdigheid —
Een man, die nu nog lest de Franschen
Een nieuw Galjaartje leerde dansen ^
En die, door züne deugd, den Brit
Sloeg op de vlucht! — Maar ach, gü zit
Nu in een gat, waaruit gü niet
Zult komen, dan met groot verdriet!
En als ik vraag 't gemeen: wat schort er?
"Die kwant moest eerst een voetjen korter",
Is 't zeggen, "want door zijne dood
Zoo raken wü weer uit den nood".
Maar, Heer Cornelis, hoort een woord:
Wanneer gij komt aan Charons boord,
Die u voorzeker zal onthalen
Met groote vreugd, en nederdalen
Tot in de zaal van Pluto's Huis
Bij het onzalige gespuis,
Zoo vraagt hem, of hij niet voor wia
Weet, waar De Groot en Mombas ia,
Opdat hij die ook, tot zijn buit,
Mag overvoeren in zijn schuit,
Met uwen broeder Jan de Witt,
Dat die aan 't stier van 't schuitje zit,*
Opdat hij 't stiere, daar 't behoort.
Voor wind en stroom in d'Helsche poort;
Zoo meugt gij daar, onder uw vieren.
Het duistre Eijk eeuwig bestieren,
Als gij ons Land, tot uw gewin,
Te stieren plagt naar uwen zin.
Die broeder had dat sturen van 't Land nu intusschen, naar zijn meening, lang
genoeg gedaan, en er, bij al den ondank voor zijn goede diensten, in den laatsten
tijd geheel zijn bekomst van gekregen. Nadat hij den 31«« der vorige maand, van
zijn kwetsuren hersteld, zijn kerkgang gedaan had, en den volgenden dag den Prins
in zijn nieuwe waardigheid was gaan begroeten, had hij in de zitting der Staten van
Holland, van donderdag daaraan, een toespraak gehouden, waarin hij hen herinnerde,
«hoe er den 30®» July negentien jaar verloopen waren, sedert hij als hun Raadpensionaris
voor 'teerst beëedigd was; hoe in die jaren den Staat vele en zware oorlogen en andere
tegenheden waren overkomen, die echter, onder Gods genadigen zegen, meest onder
m ALGEMEENS <ÏESGHIEDENIS
de liberale consenten en furnissementen van hun Ed. Gr. Mögenden, mitsgaders hun
houding en kloeken moed, gelukkig te boven waren gekomen en ten einde gebracht;
hoe het voorts hun Ed. Gr. Mog«., of diegenen hunner althans, die hun doorluchtige
vergadering doorgaans hadden bijgewoond, ten beste bekend was, met welken ijver
en arbeid, alsmede door welke voo'rslagen en ontwerpen hij al voor veel jaren was
werkzaam geweest, om te vermijden en af te wenden alle aanleiding tot misverstand
en verwijdering met de tegenwoordige zeer machtige vijanden van den Staat, niet
zonder herhaalde voorstelhngen van de groote bekommernissen en zwarigheden, die,
bij gemis van ijver en de noodige redmiddelen, bij vervolg van tijd uit die verwij-
dering stonden te wachten; doch hoe hel God-Almachtig, naar Zijn onbegrijpelijke,
maar niettemin heilige bestiering gehefd had, de zaken, al van langer hand meer en
meer tot apparencie der uitbarsting van den tegenwoordigen oorlog, te doen verval-
len, zoodat ook de tijd en gelegenheid eenigermaten daar was geweest, om den Staat
in 't algemeen, en voornamelijk ook de Provincie van Holland en Westfriesland in
'tbyzonder, ten beste te sterken, en al 't geen bij tegenweer kon dienen, naar ver-
mogen te verzorgen; hoe de notulen en de memorie der Heeren, die de beraadsla-
gingen alhier en ter Generahteit van tijd tot tijd hadden bijgewoond, getuigen kon-
den, met welken ijver en aandrang hij de leden hunner vergadering en ook de andere
Provinciën daartoe aangemaand en gebeden had; maar hoe het nochtans God-almachtig
ih Zijn toorn, zoo 't scheen, behaagd had, om, in spijt van alle goede voorzorg door
Hun Ed. Gr. Mog". gedragen, met zooveel spoed als mogelijk was in een lichaam
uit zooveel leden saamgesteld, en van zulk een gesteldheid, dat het meer en eer door
de overtuiging van de uiterste noodzakelijkheid, dan door tijdige waarschuwing voor
een toekomende, doch wel voorziene zwarigheid, gewoon was bewogen te worden —
den Staat te laten overkomen de onheilen en rampen, waarin het Land zich thans
gewikkeld vond, en dat op een wijs die onbegrijpelijk was, en zoo onverhoeds, ook
met zoo weinig tegenstand, dat de nakomelingschap reden zou vinden, om het niet
te kunnen gelooven; en hoe al deze rampen en onverhoedsche tegenvallen de ge-
moederen der gemeente en van alle 's Lands inwoners, bij een algemeene schrik en
beving, hadden doen opvatten een ongunstigen indruk van hun regenten, en voor-
namelijk van de zoodanigen, als boven anderen eenig bewind of bestier gehad had-
den; hoe die indruk vooral ook zijn persoon — ofschoon geen regent, maar alleenlijk
een dienaar zijnde —gold, naar de mate van 't beleid of bestier der zaken aan zijn be-
diening vast, of hever bij velen door onkunde daaraan vast en door, hem bezeten ge-
waand; hoe hij zich daardoor tegenwoordig met zulk een last overstelpt vond, dat hij
in goeden gemoede niet anders kon oordeelen, of de voortzetting van zijn dienst als
Raadpensionaris zou aan de gemeene zaak ondienst toebrengen, daar het buiten weêr-
spraak zeker was, dat de besluiten \an Hun Ed. Gi. Mögenden, die^ bij voortzetting
\\
-ocr page 980-DES VÄ.DERLANDS. 973
daarvan zouden genomen worden en door zijn pen kwamen Ie passeeren, bij de ge-
meente die aangenaamheid en bij gevolg ook dat gemak en dien spoed in de uitvoe-
ring niet zouden vinden, als voor 's Lands dienst wel vereischt werd; hoe bij derhalve
geoordeeld had, niet alleen zonder ondienst maar zelfs met dienst van den Staat, aan
Hun Ed. Gr. Mog«·». te kunnen en moeten verzoeken, gelijk hij in alle onderdanigheid en
eerbied verzocht bij dezen, dat het Hun Ed. Gr. Mog"'. geliefte mocht zijn, hem van
die bediening goederlierentlijk te verschoonen en te ontslaan, Hun Ed. Gr. Mögenden
in 't algemeen, en allen leden dezer doorluchtige vergadering in 't byzonder ten hoogste
bedankende voor de goedertierenheid en gunst, hem in verscheiden gelegenheden bewe-
zen, inzonderheid mede en ter zake, dat het Hun Ed. Gr. Mog». geliefd had, hem
op den 6®» Augustus 1658, en bij vernieuwing op den 15·"» Sept. 1668, te begunstigen
met een acte, waarbij hem de faculteit vergund en gegeven werd, om, na't eindigen
van zijn vijfjarigen dienst, of ook te voren, zoo hij middelerwijl den dienst mocht
komen te verlaten, zitting te nemen in een der Hoven van Juslicie, naar zijne keus,
waarvan hij zich dan, bij 't goedgunstig verleende ontslag, met Hun Ed. Gr. Mog''. wel-
nemen, ten Hoogen Raad zou bedienen; en alhoewel het Hun Ed. Gr. Mog\ geliefd
had, daarbij te voegen, dat hem in zulk een geval aangewezen zou worden, gelijk
van toen af aangewezen werd, zulk een rang onder de HH. mederaden, als bevonden
werd, bij vorige besluiten aan den Hr. Raadpensionaris Cats en and. toegestaan to
zijn, zou hij 't voor zich rechtmatig vinden, om aan niemand eenige hardigheid te
vergen, zijn ontslag als Raadsheer niet naar de dagteekening van 30 July 1653 _
als strikt genomen zou gebeuren moeten — maar eerst naar die van 6 Aug. 1658
te doen opmaken». — De Staten, over 't mondeUng gedane en hun tevens schriftelijke
verstrekte verzoek, in zijn afwezen, daarop beraadslagende, besloten het volgaarne in
te willigen; zij verschoonden, ontsloegen, en bedankten hem daarom van zijn Raad-
pensionarisschap, en bepaalden zijn zitting hebben in den hoogen raad overeenkomstig
zijn verlangen, zoodat hij er plaats zou nemen onmiddelijk na die zijner mederaden,
die van vóór 6 Aug. 1658 daarin zitting hadden. De vergadering na 'l genomen
besluit weder binnengetreden, werd hij met den inhoud daarvan bekend gemaakt.
Bij de beraadslaging zelve hadden de Edelen, Dordrecht, Delft, Rotterdam, en Den
Briel verklaard, wel gewenscht te hebben, dat de Raadpensionaris in zijn getrouwen
dienst had kunnen volharden, doch de overige steden zich daaromtrent niet zoo bepaald
uitgelaten. Vóór zij hun loontrekkenden raadsman , den meest onverdroten en belangeloos
werkzamen aller Staatsdienaars, van zich lieten, droegen hem de Staten echter nog een
laatsten, hem zeifin zijn onmisbaarheid voor hun provinciaal beheer, niet minder dan hen
in hun afhankelijkheid van zijne goede diensten kenschetsenden arbeid op: het opmaken
van een staat van Η inkomen en de lasten, zoo gewone als buitengewone, van hun
gewest. De eigenaardige onderlinge verhouding van beide deelen der provincie, het
974ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Noorder- en Zuiderkwartier, lot welker beider gecommitteerde raadscollegiën hij alleen,
als vertrouwd bemiddelaar, toegang had, maakte hun die opdracht onder deze omstan-
digheden tot een noodzakelijk kwaad, welks uitkomst echter — als zich verwachten
liet - slechts te meer strekte, hem in al zijn waarde te doen kennen. De doorhem
overgelegde slaat deed toch met de proef op de som blijken, dat terwijl, bij zijn komst
aan 't beheer, in 1654, de renten van Hollands staatsschuld, op een kleine ton na,
niet minder dan zeven miljoen bedroegen, zij, ten gevolge zijner heilzame maatregelen
van 1655, met nieuwjaarsdag 1672 tot ruim vijf en half miljoen waren gedaald, en
dat niettegenstaande de oorlog met Engeland in 1665, in dat ééne jaar, een nieuwe
leening van bijna 12 miljoen, met tijdelijke schorsing van alle bepalingen omtrent
schulddelging vereischt had. Wel werd daarop na den vrede van Breda het denkbeeld
daartoe weêr levendig, doch door de dreigende houding en oorlogsplannen van Frankrijk
weldra voor goed verijdeld. In zijn bekende aanprijzing van 't lijfrentenstelsel had de
Raadpensionaris intusschen , in ^t vorige jaar zelf, nog een nieuwe poging lot die
gewestelijke schulddelging, met niet onbelangrijke persoonlijke geldopoffering zijner-
zijds , beproefd, in de meening daardoor tevens de houders van lijfrentebrieven, door
hun overgewonnen rentebedrag, tot nieuwe kapitaalvorming te noopen
Den eigen dag waarop bij zijn ontslag verzocht en erlangde, had de Admiraal
De Ruyter, voor Goeree ten anker liggende, van 't nog steeds door hem bevaren schip
de zeven Provinciën, op zijn verzoek, een brief aan de Staten geschreven naar aan-
leiding der lasterlijke praatjens, waaraan de Ruwaard voor zijne houding, als hun
gevolmachtigde op de vloot, in zijn verhouding tot hem zelf ten doel stond: «Mij is» —
schreef hij — «niet zonder groote verwondering uit het Vaderland ter ooren gekomen,
dat aldaar bij sommigen zou worden voorgegeven en uitgestrooid, dat tusschen den
H« Ruwaard van Putten en mij, discrepanciën en disputen zouden zijn geweest, ja,
zoo verre, dat wij niet alleen in hevige woorden met den anderen vervallen, maar
zelfs handgemeen geworden zouden zijn; dat ik den gemelden Ruwaard in zijn
arm zou hebben gekwetst, en dat het die kwetsuur eigenlijk zou wezen, wat ik
ÜEd. Gr. M.M. voor dezen heb genotificeerd, door zware zinkings veroorzaakt te zijn; dat
hij daarenboven met de vijanden van den Staat niet zou hebben willen vechten, voor-
namelijk niet met de Franschen; dat hij den tweeden dag belet zou hebben dé voort-
zetting of hervatting van den strijd, en derg. meer. Waarop ik, zoo tot verdediging
van mijn eigen eer, als tot voorstand van de gerechtigheid en waarheid, mij verplicht
gevonden heb, UEd. Gr. Mog". bij dezen, in oprechtheid mijns gemoeds te verklaren,
dat gemelde Hr. Ruwaard met mij geleefd heeft in alle broederlijkè eenigheid en
' Verg. de opmerkingen van den Heer Veegens in zjjn Johan de Witt, als publicist (Gids, 1867,
I, bl, 30).
Al
-ocr page 982-DES VÄ.DERLANDS. 975
openhartige vriendschap; dat nooit tusschen ons is geweest eenige discrepancie, dis-
sensie, of dispuut; verklarende voor God-Almachtig en UEd. Gr. M.M., dat al 't zelve
zijn versierde en valschelijk uitgestrooide zaken. Gelijk ik mede mij in consciëncie
verplicht acht, te betuigen, dat hij altijd een grooten en byzonderen ijver getoond
heeft, om de vijanden te bevechten, en dat met geen minder animoziteit tegen de
Franschen als de Engelschen, zooals ook uit de effecten is gebleken; dat de besluiten,
om den vijand aan te grijpen, op zijn voorstel, met veel aanradende redenen bekleed
bij eenparig advies van den ganschen scheep- en krijgsraad zijn genomen; dut hy'
zich, gedurende het gansche gevecht met ongemeene standvastigheid heeft gedragen;
dat hij ook wel ernstig geresolveerd is geweest, den tweeden dag dat gevecht te her-
vatten, gelijk wij dan ook der vijanden vloot nagewend, en den ganschen dag zoo
dicht bij haar gehouden hebben, als het ons eenigsins mogelijk is geweest», enz.
«Alle 't welk zijnde de oprechte waarheid, ik van UEd. Gr. M.M. ook niet anders
kan gevoelen of verwachten, dan dat zij niet alleen de zaak in dier voegen zullen
hebben opgenomen, maar dat het hun goede geliefte ook zal wezen, zooveel doenlijk
te helpen disabuzeeren diegenen, die daaromtrent met een verkeerde en onwaarachtige
impressie ingenomen mogen zijn».
Wat ondertusschen dit schrijven wellicht vermocht, om, naar de bedoeling van
den edelaardigen vlootvoogd, sommigen omtrent de gehouden gedragslijn van den gevol-
machtigde der Staten juister in te lichten, het algemeen vooroordeel bleek zoo hevig
tegen hem, dat zelfs zijn rechters een zoo te slechter faam en naam staand persoon,
als zijn «kwaadaardige» belichter van Piershil, genoeggeloofs schonken, om hem niet
als verdacht verklikker, maar eerbiedwaard getuige te beschouwen, en bij meerder-
heid van vier tegen twee stemmen, tot zijn eigen pijniging te besluiten. Terwijl Tichelaer
niets dan de tastbaarste onwaarheden — door den Ruwaard terecht als «infame leugens»
gebrandmerkt — over zijn onderhoud met hem opdischte, scheen die meerderheid
daar blijkbaar meer aan te hechten, dan aan de rondborstige taal, door den Ruwaard
op alle hem voorgelegde netelige vragen geuit. Zijn onverbiddelijk verzet tegen de
herroeping van 't Edict, door zijn gedwongen onderschrijving gebleken, verantwoordde
hij met de eenvoudige betuiging, «de teekening der herroepingsacte alleen geweigerd
te hebben, omdat hij bij eede aan dat Edict was gebonden». Op de vraag, of hem
de dood van den Prins niet welkom zou geweest zijn, omdat daardoor de zaken in
den vorigen staat gekomen zouden zijn, en de vrijheid .van 't Land hersteld, gelijk
ze vóór 't Edict geweest was, gaf hij, met evenveel doorzicht als goede trouw, te
kennen, dat, «naar zijne kennisneming der staatsgesteldheid te oordeelen, door den
dood van den Prins het Land integendeel zou geraakt zijn in de uiterste verwar-
ring», en dat ook «voor de vrijheid geen herstel noodig was, daar — naar zijne
meemng — het land en zijn ingezetenen nog altoos in volkomen vrijheid wa-
976ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
ren^) \ Het baatte hem echter alles evenmin, als zijn vastberaden ontkenning van wat
zijn snoode belager in zijn tegenwoordigheid tegen hem inbracht. Hij werd, tot scherper
onderzoek aan de wreedste pijniging — voor welke naderhand de scherprechter aanzijn
weduwe berouwvol om vergiffenis schreef — onderworpen, doch bleef ook toen alles met
dezelfde kloekheid ontkennen, zoodat de arme rechters, wilden zij tot geen vrijspraak —
als 't eigenlijk hun pHcht geweest was — besluiten, tegenover den hartstochtelijken
aandrang zijner kwaadwiUige vijanden en der bevooroordeelde gemeente, in de moei-
lijkste verhouding kwamen. Aan de Nieuwe kerk in den Haag plakte men dezer
dagen nog een zijn onthoofding eischeiid schimprijm aan, dat daarbij ook zijn broeder
met hetzelfde lot bedreigde:
Belzebub heeft geschreven uit de Hel,
Dat Kees de Witt haast komen zei,
Maar 't hoofd moet eerst zijn afgeslagen;
Zoo wacht hij hem in korten dagen,
Zün broeder en d'Hr..., zjjn vol schelmerij,
Zij zullen varen zooals hij
Dienzelfden broeder golden, met den gevangene, ook andere dezer dagen rond-
gestrooide rijmen, waarin het o. a. heette:
Den rtmen Duivel en de Qroote zjjn aan 't spatten,
Den Ruwaart is gevaan, De Groot is niet te vatten,
En Mombas is 't ontvlucht; wie rest er als De Witt,
Die nu, op zgn verzoek, den Hoogen Raad bezit? —
Gjj tracht uw broeder nu te vrijen van den dood,
Het lukte Mombas, die tot helper had De Groot,
Maar, hooge raad De Witt, uw doelwit zal mislukken,
't Gemeen laat hem niet meer van magre kraayen plukken, ,
Zij hebben overlang uw eigenbaat verstaan,
Nu 7;al verraders drift voor ons te gronde gaan; — '1
Spijt allen die 't benij'n, Oranje zal regeeren! —
En Johan de Witt diende daarbij , als zijn genan de Dooper en die Van Olden-
barnevelt, een hoofd korter: «'t Is», rijmde men,
't Is zestien honderd jaar en vijftig nu geleden,
Dat d'eersten Heer Sint Jan het hoofd werd afgesneden;
En drie-en-vijftig zijn verloopen van dien dag,
Dat hier den tweeden meê 't hoofd voor de voeten lag;
* Blijkens zijn verhoor van 13 Aug,
' Meêgedeeld in Brillerus Sondagspraetjen, Tot Leyden, gedr. bij Jeremias Kloeck bp de Breestraet,
naest de Vierschaer, 1672.
, <
-ocr page 984-des vaderlands. 93,
Komt PU de derde ook eens op .ulk een w^ te sterven, ------
Zoo zal ons Vaderland de aloude vryheid erven <
i: rr. rtr r ■ —- ^^^^^^^^^
»Ohouwd „oest weden, en „en hem daaL geenllf'tΓ
«at .„o. he. .enige ,niste in de .aaU JJ ^ ^ ΓΓΓ,Τ'Τ
refiT—'—ir.:::;
" ^^ ::: r r: "r'^ -- ™ - -
te Wii^en ^ " " ' "" vorige jaren
m den „oegen ochtend gestreken vonnis luidde: «Het Hof van Holland
denzelven Hove overgegeven, tot last van Mr. Cornelis de Witt o„H h...
«.ogen „oberen; verklaart den. gevangen vervallen van alle ijne . g^Ln !
.raff ■ r »P P-e .an .waal
.raffe, te rn^en dezelve landen betten eersten, en oonden,neert hen. in do k sÏ
Idr Γ ^V""""· ™ "■"■'^™··'' Hove. ^..«.bijdoHer
Adr Pauw Heere van Bennebroek, President, Aelbrecht Nierop, Wille™ Goe. Zo
.an Boeckborstenburg, Frederik van Lier, Heere van Zoeter™ er, Coro Ta™ on
«^Gool, raadsluiden -n Holland en WestMesland, in kennis,e van ^^
' D. α» ώ .„fo/fe BoOander, door VI. W. .. J.
IVe deel, Ie stuk.
123
-ocr page 985-978ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Pots (griffier). «Een schoone sentencie, die wel een rechte Pilatus-sentencie mocht
heeten», als zich een haagsche dominee tot den raadsheer Lier verluiden liet: «wat
toch staat er anders in, dan: ik vind geen schuld in dezen mensch»? Een «juweel
Tan een sentencie» noemde 't evenzoo de Brilleman in Brillerus Zondagspraatjen,
«maar kostelijker als een amersfoorder klabbeek niet; geen aalshuiden- of notedops-
diefjen wordt ter straf gedoemd, of zijn feiten worden eerst in order, de grootste
bovenaan, gerecenseerd; na het verhaal der misdaden volgt dan de condemnacie,'t zij
het welige rasphuis of ook wel 't hennepen-venster. Was de zaak van gering belang
geweest, wat was er aan gelegen, al hadden ze juist niet alle texten nagezien? maar
hier wierd niet om de rok, maar om de kop getwist, en het is zoowel naar het
hollandsche als naar het romeinsche recht een gewezen regel, dat, zoo iemand een
ander van een misdaad beschuldigt, dewelke bewezen zijnde hem tot een man des
doods maakt, en die integendeel niet bewijzen kan, hij zich zelf op die wijs strafbaar
maakt. Nu had de chirurgij η Tichelaer den Ruwaart van Putten van zoodanig een
feit, en op die wys beschuldigd; die vry ging, was geheel vriy van de straf: Tichelaer
ging vrij, zoo dan de Ruwaard was een doodschuldige». «Maar is de zaak bewezen?»
werpt hem Gerrit Vraag-al tegen. «Wat er van bewezen is, blijkt uit de sentencie
niet», herneemt de ander, «maar dat er iets van bewezen is, is zeker, of ze doen
anders met hem dus te straffen ongelijk». — «Het lijkt in jou verstand» , meent daarop
een derde, «dat dit een vreemde sentencie is, en immers is ze van groote mannen
samengesteld?» — «Dat 's waar», verklaart dan de Brilleman weêr, «ze benne-dl in
èe-broek, en zijn de kinderrok al ontwassen, maar evenwel loopen ze nog zoodanig
in 't lange pak, dat de — Rederijkers zot — Piero te Leiden zich zou geaffronteerd achten,
indien hij zoo zijn niet rechtgaanden wagen moest voorttrekken». — «Ja, ja», roept
nu een snedig Amsterdammer uit, dat er een pots onder speelt, ziet al de wereld
wel». — «En of men het», besluit de Brilleman, «uit de sentencie niet merken kon,
zoo hebben zij daaronder geschreven: in kennisse van mij — Pots»,
't Was echier niet een vrijspraak, die zij, welke zich in woord en schrift zoo
uitten, verlangden; 't was hun integendeel om verzwaring van straf voor het in de
sentencie niet kenbaar gemaakte, maar in hun aller bevooroordeelden geest kennelijk
bedreven misdrijf te doen; en zij vervifachtten daarom ook, zij bereidden er zich op,
door de burgerij zelf in dit opzicht te zien verrichten, wat de rechters hadden nage-
laten, en dat dan ook tevens op den Raadpensionaris, voor zijn eigen hun even onmis-
kenbare euveldaden, te zien toepassen, «'t Verraad», als men 'tin rnmen uitdrukte^
't Verraad moet zijn gestraft, en is 't niet door bezorgers,
Zoo is het'door 't gemeen, en door het recht der borgers,
En als 't zoo wezen moet, is 't beter zoo als niet:
Justicie heeft ayn plaats, door wien ze dan geschiedt.
DES VÄ.DERLANDS. 979
Wanne«r men hem begeeft te zün een burgervader
Tot welstand van 't gemeen, en wordt dan een verrader;
Wat loon heeft die verdiend? De misdaad is te groot:
Niet anders als de straf van een gewi88ei1l§^J\
«Nademaal» echter, als 't eMers in ondicht heette % «dé'rechters die daar over
gezeten hadden zulk een vonnis des doods, hoewel zij een wreeden dood verdiend
hadden, met over hen wilden uitspreken, en dat er geen andere en rechtvaardiger
rechters als deze voorhanden waren, wat was er dan anders overig, als dat de burgers,
ontbloot van rechtvaardige rechters, de zaak zelf ter harte nemende, uitvoerders daarvan
werden, en hen van 'Heven ter dood brachten ?».-Zoo zou hel dus ook geschieden,
en de avond van dien eigen dag niet ten einde zijn, vóór de dierlijke volkswoede zich
ten volle aan beide broeders gekoeld, en haar dorst naar hun bloed ten vollegelescht
had. 's Morgens vóór negenen reeds waren de leden van 't Hof, die over den Ruwaard
gezeten hadden, hem op de gevangenpoort zijn vonnis gaan voorlezen, en was zijn kwaad-
aard,gen betichter tevens zijn vrijheid hergeven. Van deze maakte hij nu onmiddelliik
gebruik, om der gemeente te gaan inblazen, hoe hem dat zeker niet gebeurd zóu
zijn, ware niet de Ruwaard schuldig bevonden, doch dat men in 't toepassen der
straf, om redenen, niet verder had durven gaan. Meer was er niet noodig, om die
burgerij gaande te maken, en de zaak van hare zijde ter hand te doen nemen. De
gelegenheid was daartoe te schooner, als ook de Raadpensionaris, gelijk weldra bekend
werd, zijn gevonnisden broeder, op zijn verzoek, op de Poort was komen bezoeken
van zins hem met zijn koets af te halen. De allengs saamgeschoolde burgers zonden
die koets echter terug, en lieten op aanstoken van Tichelaer niet toe, dat beide broe-
ders zich van de poort op straat begaven. Voor Cornelis liep er toen reeds een tijdrijm
om, waarin gezegd werd:
CorneLIs De Witt rVVVaert Van pVtten,
VerraDer Van 't Lant, en 's prinsen Vlant,
gaet iia 't geVangenhVIs, niet Verre Van 't
groene sootle aLDaer lil haest Loon na
sline Werken saL ontfangen, In 't laer
aLa lan barton en pleter grotlVs slln ontsnapt,
en 't nu met hem — noch zijn broeder — niet gebeuren mocht. Rij de Staten van
' Spiegel van staet en recht der lurgets, vl. bl. met prent z. j.
s Zie D^oprecUe Ormje-oogenzalf, opgeveylt door een hollanUe quackzalver oen alle Oranje Hef
hellers. Gedr. in d'Oranje druckery, 1672.
3 Terstond na de kennisneming van zün vonnis, waarvoor hü,naar zijn gulle betuiging, den rech-
ters weinig dank wist, had hy den cipier verzocht, zjjn broeder bi|, hem te roepon, en deze dit door
eene zijner "meisjens" laten doen. Zoo getuigen zoowel zijn broeders eigen trouwe ipknecht als die
cipier, en laten dus geen twijfel daaromtrent over.
ALGEMEENÉ GESCHIEDENIS
HoUand, tot het kiezen yan een nieuwen RaadpensionariTsa^mgekomen,
drie leden hunner Gecommitteerden, Boetselaer van Asperen, Adr. Bogaard en Gillis
Valckenier, bericht van de samenscholing en 't los gerucht, dat er uit de dorpen
in de buurt tal van buitenlui tot ondersteuning der rumoermakers verwacht werden
De Staten droegen hun toen op, de drie vendels paardevolk, onder den Graaf van Tilly
nog in den Haag in bezetting, op te doen zitten, en de samenscholing goed-of kwaad-
schiks te verijdelen, ook de «meest vertrouwde» van de zes - terecht verdachte —
vendels schutterij in de wapenen te roepen, voorts de valbruggen op te halen en de
schmten aan de binnenzij te leggen om de boeren het binnenkomen te beletten; ein-
delijk ook, aan den Prins alles te melden en zijne tegenwoordigheid met nog goed wat
voet» en paardevolk te vragen. Omstreeks elf uur beproefde de Raadpensionaris naar
huis te gaan, doch werd door de saamgeschoolde menigte daarin verhinderd en weêr
naar boven gedreven, van waar hij voor zich en zijn broeder te vergeefs een anderen
uitweg zocht. De schuttervendels kwamen zich allengs deels voor de poort, deels op
den Vijverberg, deels op den Hofcingel en vandaar naar 't Buitenhof stellen. Op dat
Buitenhof kwam zich een der ruitervendels scharen, beide andere op den Kneuterdijk
en de Plaats. Daar zochten hen echter twee der schuttervendels zooveel mogelijk in hun
bewegingen te belemmeren, en waren 't vooral de heftig tegen De Witt ijverende
Schepen Tan Banckem en zijn geestverwant, de zilversmid Verhoeif, die de schutters
zooveel mogelijk ophitsten, en in hun kwade bedoehng stijfden. Beiden verlangden niet
anders dan hun dood, en zochten die te bewerkstelligen. Tilly's ruiters waren er de
grootste, of liever eenigste, hinderpaal tegen, en op hun verwijdering kwam het dus
bovenal aan. De onwaardige vrees der haagsche overheid voor de - naar 't zeggen
bleef - aanrukkende buitenlui, die een week of wat vroeger te Delft zoo de baas
gespeeld hadden, .rerd het welkome middel daartoe. Twee schutter-serjanten, de HH.
Dunkamp en Van Spanje, spoedden zich naar de Princegracht, waar de voorzitter van
Gecommitteerden, gemelde Heer Van Boetselaer, en zijn medelid de Pensionaris van Haar-
lem, Adriaan van Bosveld, bij den Commies De Wilde aan tafel zaten, en vraagden hen
een bevelschrift, om de ruiters tot afwering te doen aftrekken. Zij vonden echter geen
gehoor, en werden daarop door twee hunner hoplui - de HH. Van Reenen en Van
Leeuwen gevolgd, die, welwillend beloovende beide broeders te beschermen - een
belofte van welker nakoming men al aanstonds de onmogelijkheid had moeten en kunnen
bevroeden; doch Boetselaer was ook persoonlijk te veel op hen gebeten, om zich
daaromtrent veel moeite te maken » - beide Heeren reeds wat williger vonden, en
' Hö had anders zeker ook uit het leger by Alfen - gelijk De Staten dat 's ooktenis opzettelijk
verlangd hadden ~ ruiterij en voetvolk kunnen laten aanrukken; het daartoe door hen genomen
besluit schijnt echter niet nagekomen, waarsehünlijk omdat B. liefst den Prins er buiNn wilde hou-
den, wiens overkomst (zie de vorige bladz.) tevens door de Staten begeerd was.
\
-ocr page 988-DES vaderlands. 981
•η t bigde voord.richt, weldra de handen te hlbb7n, hun
^estve^anten „p de Plaa.s in dien .n bewerben. Toen .oh daarop „„; ;Te LI
Hoe,e-„p de Pnncegrach, om hu,ρ tegen de bui.enlai aanmeldden, achtten beide Ge
oo^mueerden „ehvo,tomen verantwoord.en .„„den TiUy eerst mondlingenen^^^^^^
vier hoeten der stad, aan de Wa^- Wes h"""" Γ ^ """
tegen de ge.ree.de bniten.n, te"^
de hoofdwacht op 't Buitenhof blüven zooL al h ^ " """
de Plaats, onder aanstoking .an Ve hlff V η ή ^ Γ Γ ""
en hnus gelaten, komen . ^ 1 j'"''"'
hi; 1 u , lu . . , ^ ™ate eerstffemelde met de znnpn
.een lllr . ™ ^pe„ brengen, onder
geen stoelen ο banken s.ak, en de volvoering daarvan, overeenkomstig .ijn kerkelük
.omen gemoedsaard, van God had afgesmeekt, beleefdehjk ve.„chten w , „ ^
voornemen te willen af/ipn Annh i · l ^^uivu, wei van zijn
ders licht verwaohten t let 7 "
Om zich te ZT 7 beantwoord werden,
üm z,ch te vergewissen, of men beide broeders nog we. allgd onder zHn bereik had
. riteT™ "p Polt. Ζ t^ :
Te η ; de Fiscaal Ruisch,
aUer en V Γ Τ" ™ > Jo^an-s klerk, Ouwen
en ZuT ~ " r "" —vertrek-
ken, en deelde hem en ztjn broeder meé, dat die Heeren daar kwamen „m den
—.
wou. h,dden ze hem echter tegen, en de Fiscaal bad hem, om 's volks wil no.
wat geduld te hebben. Na 't aftrekken der rnitervendels, t™k dat der schutte:'nZ
De Zwart, het felst op beide broeders gebeten, „p aanhitsing van Van Banekem
omst^eks ver uur, tot onder de Poort, „aar het zich onder het daar gestelde, wat'
».oder heffge, mengde. Men gaf „u voor, beide broede. slechts af te willen hair
om hen O, '. Stadhuis te brengen, en daar tot 's Prinsen overkomst i„ hechten tl
houden. Wat later vingen toen Yerhoeff en eenige van zijn medestanders, de wapen
sntjdcr D Ass,gny, de pakmeester van Vaalen. de beeldsnijder De Man, dewgnkooper
Van Dorsten,enz. aan, de deur der Gevangenpoort te doorschieten, doch slaagden er
zoo met m, pm haar open te krijgen. Verhoeff ijlde daarop, den Vijverberg langs
het Tornooiveld over, naar de Leidsche Wagens, en maakte er zich, by den smid
van den Prins, van wat mokers en breekijzers meester, met welke hy en de ^gnen
982ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
toen ijverig aan 't beuken en breken gingen. De avond begon toch te naderen, waarop
men het pleit voldongen wou zien, naar 't 's morgens reeds aan de kerkdeur _ het
ware aanplakbord voor dergelijke aankondigingen — gehechte schimprijm, te wachten:
Lucifer roept uit de Hel,
Wanneer De Witt daar komen zei?
De burgers roepen uit den Haag:
"Wacht hem t'avond in uw maag".
Deels voor het gebruikte geweld bezweken, deels uit vrees voor het dreigen der
onverlaten, door den stokbewaarder ontsloten, raakte de deur eindelijk open, en stoof
nu VerhoefF met zijn bende naar boven, waar Cornelis de Witt zich, na den eten,
wat te bed had gelegd, en zijn broeder aan de tafel in 't Boek der Richteren zat te
blaren. Onder de ruwste bejegening en schimpwoorden werd Cornelis van 't bed gesleurd,
en in zijn kamerjapon en muilen de trappen af en , de poort door, op de Plaats gedreven.
De wat beter gezinde officieren en schutters, die met den Fiscaal Ruysch waren meê-
gekomen, werden, toen zij een woord in 't midden wilden brengen, zelf voor ((schel-
men» uitgemaakt, en waagden 't daarop niet meer te kikken. Johan werd door Verhoeff
zelf omlaag gevoerd, waar men eerst voor had, beide broeders naar 't groene zoodjen
te brengen, om ze daar dood te schieten; al aanstonds bleek men echter het zelfs
daarvoor vereischte geduld te missen. Kolfslagen, sabelhouwen, en degensteken — van
den wijnkooper De Rijp, Louw, den slachter, een ongenoemd matroos, en den vendrig
D'Assigny — maakten al spoedig aan 't leven van den onder de voet geraakten Ruw aard
een einde. Johan, die ook boven op de Poort reeds een kolfslag gekregen had, waarbij
hem 't bloed uit 't hoofd gudste, werd, buiten ge\omen, door den Notaris Van Soenen
met een piek in 't gezicht gestoken, en, wat verder voortgesleurd, door Adriaan van
Vaalen's edelaardigen broer Jan in den nek gescholen, zoodat hij neerzeeg, kreeg
daarop nog een kolfslag van den waard uit den Dolfijn, Verhagen, en werd daarna
door den slachter De Haan en anderen afgemaakt. Op beide saamgesleurde lijken werd
toen een algemeen salvo gelost, en zij daarop naar 't zoodjen gesleept, bij de beenen
met lonten aan de wip opgehangen, en op de vreeselijkste wijs verminkt en mishan-
deld ^, gelijk men daarvan wat later in korte schimprijmen rekenschap zocht te geven:
« «Alle buytenleden van 'tligchaam afgesneden, 't hert ende ingewantuythaerbeyder lijf gescheurt,
midsgaders neuzen, ooren, vingeren, teenen, ende meest alle haer kleyne leden, ja, tot haer &o.
toe. en in verscheyden plaetsen vervoert, ende tot groot geit verkocht,als bebloededoecken, kousen,
ende anders, daer elck wat af soeckt te hebben, en oock heeft gekregen, tot kleyne-stuckjes incluys".
{Misswe uyt 's Gravenhage op den 21«» Aug. 72). — "Zy scheurden hen de handöö af en hingen se
beydé aen de voeten op, en met de hoofden aen de gront, moedernaeckt. O, schande! Hier scheen
"zich de verwoetheit zelfs sat te kycken aen twee personen, die^met de namen van ide Landprins en
de Waterprins van haer grootste benüders gedoopt wierden. Maer dit was maer d'eeïate verpoozinge
λ\
-ocr page 990-DES VÄ.DERLANDS. 983
WaanHiTzya de Witteu^dood met het^isket ? " ""
Omdat zij hebben veranderd het kerkegebed.
Waarom ziju zü met enden van lonten geüonden?
Omdat zü 't eeuwig Edict hebben uitgevonden.
Waarom zyn zy niet gebonden met touwen?
Omdat ζϋ den Prins van Oranje vermoorden wouën.
Waarom-wierden haar leden zoo verre verdeeld?
Omdat ze zoo overal het heerschap hebben gespeeld.
Waarom wierd haar het hart uit het lichaam gesneden?
Om te doorzoeken haar diepgeveinsde leden.
Waarom wierden zjj gebracht op het schavot?
Om ieder te vertoonen het waardig oordeel van God.
Waarom wierden zQ volgens sentencie vrijgegeven?
Omdat ze door sentencie Buat en Van der Graeff benamen 'tleven'.
Als de twee «gea„ato„.izeerde Prinsen», schaamde men ook door hun wreeden
moord met verzoend - .e in .ijη dollen haat n.et, hen thans no, te beschimpen ^
en, hen ook na dien moord nog lasterende, hun moorders toe te juichen:
Zü, die 't Land, burger, boer, verscheurden en ontblootten.
Zijn door de burgerwacht rechtva^irdiglük doorschoten,
Verscheurd van lid tot lid, en onder 't volk verdeeld:
Zoo zö met Land en Volk, heeft men met haar gespeeld.
Tot omt^nt elf uur hield dit fraaye «spel» aan, en ^ als een in zalvenden kan-
sel oo, hreven vertoog meldt - «de hurgeri,', dit werk uitgevoerd hebbende,
trekken alle compagniën oräen^ekjk af, elk naar zyn plaats van afscheid, en daar
was m al deze confuzie niemand gekwetst of beschadigd, als deze twee menschen
allee^et roemde daarbij de opmerkelijke «orde in deze disorde gehouden»!! en
van wreetheydt; want eenighe bestonden hayrlockea af te snüden; maer andere, ick schrick van de
w ede sneden hen neusen en oor.en. teenen en vingeren a, Jae. de tepels dor borsten, οΓ pi
.e d schamele leden niet; en van buyten haer genoegen niet meer kunnende vinde^, hebben Η
fs d mgewanden niet verschoont; en dit wierdt meest verricht van een deel bedelaars, ongens
s havotkanal.e, d.e als roofvogels en gieren op deze lyken schenen te asen; want sy ν rkoZ
^cken aen vr.ndelingen voor gelt, tot hen de donckerheydt des nachts ver oegh; wLalle ο lagh
t Wonderjaer 1672)
' F.a^e« c/e ii. TFi^i.. ^oaci, aesoMedi ο,η Molland redden uit
gwareh nood.
Zie D. Bel in roeren ofte de verdagentUyt en schrick van de onderaertsche geesten, op de aen-
komst van de twee geanatomiseerde hollandtsche Prinsen, alias Jan en Kees de Wit. Gedr tot Bre
beziel, by Johan Metworst, in 't Slenderhinckes steegje, «»»o 1672. Verg. i?« Eae^che Analo
m^e, door Mr. Borrehaoh, puhlyclc op den 20 Oegstmaent verricht, enz.: «Daar Dr. Almau haer
ginck anatomiseer en'\
984ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
vestigde de aandacht zijner lezers op «de zonderlinge oordeelen van den Heere ter eener,
en de onzekere, ijdele, opgeblazene gedachten der stoute overgegevene mensehen ter
andere zy: (Jacob de GraefF) stierf als een martelaar, dankende God tot den laatsten
toe, dat de Heere zijn erfdeel was geworden, enz.; en de twee gebroeders stortten
beide gansch onbereid daarhenen, als Aarons zonen, die in 't aanzien van haren vader
levendig ter Helle voeren». Ook de oude Jacob de Witt leefde, als 80-jarig grijsaard
nog ten huize zijner oudste dochter, met den Heer van Swijndrecht, Jacob van Beveren,
gehuwd, en naasten buur, ter Kneuterdijk van Johan. «Dit voorverhaalde werk ver-
richt zijnde», zoo vervolgde men in zijn bijbelmatige bespiegeling nog, «was het gelijk
staat in de H. Kronieke: en alle 't volk des Lands was blijde, en de stad werd stille,
nadat zij Athalia metten zwaarde gedood hadden», om zoo «in een vredigen stand der
herbouwing van de ware gereformeerde Kristelijke religie, meer als ooit te voren
bevestigd (te mogen) worden» ^ «Hier gold geen uitstel», luidde het in rijm in een
andere even «gereformeerd-kristelijke» en bijbelmatige nabetrachting:
Hier gold geen uitstel, want ons heilsbehouding hing
Aan· haast, 's Lands nood vereischte, om d'ondergang te boeten,
Een tweetal; 't moest er deur, al was 't met vuile voeten,
Doch niet zoo ongehoord. Dus stierf Adonia,
Dus sloeg men Joab, zelfs vorstin Athalia
En Jezabel; dus gaf men Simeï, ora 't lastren
Van Gods Gezalfde, loon naar werken, —
Ja ieder burger, hoofd voor hoofd, sehynt vast verbonden
Om zulke schelmen, fluks daar 't pas geeft, dood te slaan.
Naar 't algemeen besluit is hier dus recht gedaan
Men was blijkbaar om bgbelsche voorbeelden noch een herA'ormd-kristelyke recht-
vaardiging van den gruwel niet verlegen; trouwens, de hervormd-kristelijke kerkleeraars
en kanselherouten hadden voortdurend het hunne gedaan, om het rechtzinnige volk
aan te stoken en op te hitsen; sommigen hunner hadden dan ook niet nagelaten bij
't kristelijk bedrijf hunner hoorders—«geen bloode loeren» huns inziens, maar «man-
hafte en vrome helden — met instemming te gaan toekijken. En terwijl dit, door
Kristenleeraars voor een goed deel ingeblazen, en door Kristenhanden zoo volijvrig vol-
voerde gruwelstuk op de Plaats en op 't groene zootjen gepleegd werd, huisde er op
een ander punt der stad, aan de stille Paviljoensgracht, een kalm, maar ongekerstend
I Waerlijh Verliael van 'i geeite ^ sondeTÜng nae 'i weTeltlycTce, is vooTgevctlleti op ett naë de αρρτβ'
liensie, sententie, en executie^ den 21 en 29 Juny 1673 tegens den jongen Heer Jacob van der Graeff,
alsmede de wonderlyche opmercMnge omtrent het sterven van de twee groote vermaerde mmnen^ Mr. J.
en K. de Witt (Gedr. in 't jaer ons Heeren 1672).
' Verantwoordinge des volx tegen de geest van Johan de Witt. ' Aid.
-ocr page 992-DES VÄ.DERLANDS. 985
denker, een «afvallige Jood» — als men den ter Synagoge uitgeworpen zoon Israels,
met rechtzinnig-kristelijke minachting noemde ~ «uit de Hel Toortgebracht», en die
de «ongehoorde meening was toegedaan», dat Gods woord door de gezonde reden moest
uitgeleid en verstaan worden» bewees juist de uit dat Godswoord toegelichte en
gestaafde «haagsche furie» niet, hoezeer de verketterde wijze in zijn recht was? Hij-
zelf, met den jongsten van beide broeders van meer nabij bekend en bevriend, moest
des te pijnlijker door het hem van zijn bevooroordeelde en verdierlijkte medeburgers
bereide lot getrofien zijn, dat hem onwillekeurig tranen uit de oogen lokte, en, hoe
bewust van al 't geen, waartoe een ontaarde menschheid in staat is, rillen deed
bij een schouwspel, als dien Saterdag-avond op de Hofplaats gegeven werd I Met
moeite weerhielden zijn voor zijn lot bezorgde huisgenooten den tenger gebouwden,
lichaamlijk zwakken man, in zijn verontwaardiging naar de onzalige plek van zoo-
veel jammers te snellen, om er der «onedele gemeente» haar «dorperheid» te ver-
wijten. Vier of vijf uur lang vierde men haar den vrijen teugel, lot men er eindelijk"
genoeg van kreeg, en beide lijken door een viertal lakeyen, met behulp van den
advokaat Naeranus, en een schoenlapper uit het achterom, wellicht dien van den huize,
Thomas Rijswijk ^, konden worden afgenomen ^ en in een koets naar huis vervoerd.
Aan een rustige ter aarde bestelling viel dien nacht nog niet te denken, en ook den
volgenden dag bleef een wraakgierige menigte, over de-afneming verstoord, het woon-
huis van den Raadpensionaris en dat zijner zuster van Zwijndrecht, naast hem, nog
omgeven, doch werd door de daar thans van Statenwege gestelde ruilermacht in
toom gehouden. Eerst laat in den avond van den 22®", vond haar amptelooze neef
Anthoni de Veer gelegenheid, ze «stillekens en zonder omstandigheid» in den graf-
kelder te doen bijzetten, door den Raadpensionaris in November 1665 in de Nieuwe-
kerk gekocht, en waarin hij, nu even vier jaar geleden, zijne Wendela had zien
afdalen \ Naar 't gebruik van den tijd werden er een dag of wat later de geslachts-
wapens boven gehangen, doch door de nog altoos verbeten burgerij met geweld weg-
gehaald , en tegen de gerechtsplaats stuk geslagen. «Zoo straft men het verraad», riep
men, ter nabetrachting van dit alles, in zijn hartstochtelijke verblindheid uit
»
^ In de verklaring over 't Appendix van den (helcelenden) Catalo/gm van Boecheii van Mr. Jan dü
Wit, enz. (te bekomen in den Hage, enz.) staat op No. 68: "'I^aotatus iheol.-politicus^ door den afval-
ligen Jood Spinoza, uyt de Hel voortgebracht, waerin op een ongehoorde Atheïsten-manier bewezen
vrerdt, dat Godts Woort door de Philosophie moet uytgeleyt en verstaen werden, hetwelok met kennis
van Mr. Jan pubiyck gedruckt is".
^ Zie de plaatsen aangehaald in Prof. Paulus' Collectanea op zyue uitgave der Opera omnia , ÏI, p. C39.
® Zie omtrent dezen Scheltema's Geschied- en Letierhmdig Mengelwerk, IV, bl. 858.
Zie daaromtrent de belangwekkende mededeelingen van den Heer D. Veogens, in zijn Iets over
het graf der De Witten {Qids, 1853, II, bl. 274, v.).
® Spiegel van Siaet en S,ecU der Burgers, VI. blad, met prentverbeelding, z. j.
IVe deel, Ie stuk. 124
-ocr page 993-986ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Zoo straft men het verraad, zoo geeft men loon na werken:
Haar vleesch is omgecleeld, haar leden zjjn verkocht,
En tot een hoogen prjjs zoo onder 't volk gebrocht -
Nu zijn Jan en Kees begraven
Die het Land aan Frankryk gaven
Door verraad en schelraery,
En coraplicens kuiperij;
zy zijn 't waardig, dat men beide
Zulk een wreeden dood bereidde®.
'l Was «Gods getergde wraak», schreef men elders, «die hen gelijk van kant
hielp, door 't heilig burgerrecht, daar laffe rechters zwegen, en schonken 't leven aan
zoo goddeloos een guit» — gelijk het meer bepaald van Cornelis heette ®; terwijl, wat
zijn broeder betrof: «de gemeente van 's Gravenhage den voornoemden Johan de
Witt» — naar het luidde ^ — «consideerende, gelijk bij alle de wereld bekend was,
voor een aartsvijand van Zijn Hoogheid, 'het hoofd en inventeur van ontallijke god-
delooze aanslagen tegens den welstand van ons lieve Vaderland, 't welk hij, om zijn
partij en faccie staande te houden, bijna gebracht had tot de uiterste ruïne, hebben
denzelven Johan, om deze en meer andere redenen, na getergde lankmoedigheid,
gemassacreerd en publiekelijk aan de wip opgehangen, tot een exempel van anderen».
«Voor dat ze 't Land door veel miseriën hadden tot aan de dood gebracht, zij ook
door zooveel miseriën werden gedood» ^ «Delgt», had men als tot voorbereiding dier
DES VÄ.DERLANDS. 957
«Haagsche Anatomie» - gelijk men ze met zichtbaar «^Jgevallen betitelde, en waar.an
men Jacob yan der Graaffs medeplichtige Borrebach als «meester» noemde » - «it-
geroepen:
Delgt die monsters van der aarden,
Eechte wolven van het Land,
W'it van naam, en wreed van tand;
Doende baar ter Helle varen.
Door een vrolijk, blü geschal,
Daar men eeuwig branden zal.
En zulk «een stemme des volks» was in een schriftelijk gedenkstuk, in deftig
Latijn opgesteld ^ als aeene stemme Gods» verheerlykt: «of.zijn .zj niet gedoemd»
vraagde het, «door 't vonnis van den rechter, dien de stemme mn den hoogsten rechter
doemt?» - Een enkele maar, hoewel het vonnis beamende, nam toch op zich, het
slechts voor een noodzakelyk kwaad te verklaren, en liet een «BriUeman» zeggen:
«ja wel, nu het zoo is, God heb haar ziel; maar ik had liever gezien, dat het de
Justicie gedaan had; evenwel dood is maar dood, hetzij dat het Mr. Tobias of de
Gemeente doet, en ik hoop, nu deze steenen des aanstoots weg zijn, dat de gemeente
met meerder moed en eenstemmigheid ^s Lands be,te zal betrachten!» ^ Het edelaardigst
echter uitte zich, met het oog op dat «beste», zeker de pen van den eigen zwager
der beide slachtoffers, Diederik HoeufTt, in zijn antwoord op het bericht van 'tongeval
hem door hun zuster van Zwijndrecht gegeven: «of God gave, het tendeerde tot rust
en vrede des Vaderlands, zoo zouden die gelukzalige zielen haar verblijden, dat haar
lichamen hadden verstrekt tot een verzoening^, \ W^elk een andere toon liet zich daarin
vernemen, dan in het alleen zijn zegevierende partijdrift gehoor gevende en daarop
hoovaardige schimprijm, dat, in de wip op 't groene zoodjen slechts een «Hamans-galg»
erkennende, in zijn even eenzijdige als gewelddadige staatswijsheid juichte:
Zoo werd uit schelmen-dood des Princen heil geboren!
't Zyn Duivels martelaars; —
De hoofden zijn nu voort, de rest die zal wel volgen,
Zoo raakt het weêr in rust, dat eertijds was verbolgen;
Dan roepen wij luidkeels: «lang leef Oranjes held!"
En die het zoo niet meent, die wordt — ter neêr geveld!1.
Princen («de bouw van Babels suyl dongh Godt soo niet vermetel, Als desePrincen-drift, nad'AertscB
en Hemelsch Setel"). Gedr. tot Snavelenlurgh, by Jan Verkeer^bort, inde Witte Valbrugh. knmim.
' Zie de boven aangehaalde haeghsche Anatomie, door Mr. Borrelach, enz.
' Memoriae Jk. et Cü. de Witt monumentum hoe pomit G. P. g. O., menie, non gCüto, Batavu,.
(Latün en Hollandsch). » Brillen voor aUerlande Gesichten, Π.
< Meegedeeld door den Hr. Veegens in zijn bovenvermeld opstel, bl. 280.
» Eamms Qalgh of Η Wüte Stamhuys in 'i Swart. Z. j.
988ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
Tegenover dergelijke opruyende partij-taal mag men 't der bedreigde weerpartij
minder euvel duiden, vranneer zij in haar wreed gehoond rechtsgevoel waande, den
«haagschen broedermoord», door tijdige toepassing van Cajafas' beruchte zegswijs
«het is beter dat één dan velen sterven», voorkomen te kunnen hebben, en als
zij, met rechtvaardiging van leven en streven der beide broeders, doch de zaken van
't Land trouwens niet minder eenzijdig en averechts beschouwende, den wensch, dat
't zoo had mogen wezen, openlyk in verzen uitte :
I' -
Deea hebben, met hun goed en bloed en doen en raän,
Oranje's list, 't gevpeld van Karei wederstaan,
Opdat het vrije volk, in tal van cijns en schepen,
Des werelds rijken oogst in Neêrlands schuur mocht slepen:
Totdat de Heerschzucht op hun witte halzen smeet
De rampen van den krijg, door Heerschzucht zelf gekneed.
Des schond het haagsche grauw hun lijven en gebeente; —
Met vloog de Vrijheid weg en Rijkdom der gemeente. -—
Leert van hen, gij, die Staat en Land bestieren moet,
Hoe schadelijk het is, te nauw zijn van gemoed:
De Vrijheid had het Land, de burger 't Geld, zij 't Leven,
Indien men had geloof aan Cajafas gegeven!'
Aan «verzoening» viel er bij zulk een stand van zaken en inzichten aan weers-
kanten zeker allerminst te denken, 't Was een voortdurende worsteling der partij-
schappen in hare wederzijdsche zelfzucht en verdeeldheid, aan welke 't beste van
^t land zelf opgeofferd werd, en waarbij 't algemeene welzijn, zonder aanzien van
personen of partijen, steeds maar al te zeer op het spel stond. Thans had die des
Prinsen gezegevierd, en die, Prins zelf was — in spijt van zijn persoonlijke hooge
begaafdheid en weidsche staatkunde — zoozeer van de hem op 't kussen brengende
staatspartij en hare vuige raddraa^'ers en werktuigen afhankelijk, dat hij het zich
moest laten welgevallen, zijn beide hoofd-tegenstandèrs, wier macht en invloed door
de omstandigheden zelf voor goed gefnuikt was, op deze gruwelijke en ontmenschte
wigs straffeloos te zien ontlijven, ja hun eerlooze en schijnvrome moordenaars — een
Van Banckem, Verhoeff, Tichelaer, en and. — voor de hem en zijn huis betoonde
gehechtheid zelfs stoffelgk nog te beloonen. Men heeft hem zelf daarom vaak aan den
gruwel van 't groene zoodjen en den «haagschen broedermoord» medeplichtig willen
verklaren. Gewis echter ten onrechte, als er van eenig overleg van zijnentwege daarbij
sprake zou moeten zyn. Hij liet eenvoudig geschieden, wat hij persoonlijk niet meende
te kunnen verhelpen , en waarbuiten hy in alle opzichten stond ; van het plan waartoe
' De haeghse Iroedermoort, gepleeght aen de HE. J, en C. de Witt. Ζ. j.
-ocr page 996-DES VÄ.DERLANDS. 989
men hem gewis zelfs onkundig liet. Hij was in den ochtend van den dag, waarop
het werd ten uitvoer gelegd, van zijn legerplaats te Alfen uit, Woerden gaan schou-
v^en, en van daar tegen den middag teruggekeerd. Had hem toen, overeenkomstig
den door de Staten aan Gecommitteerden verstrekten last, de uitnoodiging bereikt,
om met de noodige ruiters en voetknechten naar Den Haag te komen, Ιι« zou zich aan'
strafwaardige achteloosheid hebben schuldig gemaakt, en de verdenking van booze
bijoogmerken niet kunnen ontgaan. Doch waarschijnlijk liet hem zyn ijverige aanhanger
en de van vaderswegen reeds tegen den Raadpensionaris vooringenomen Boetselaer van
Asperen opzettelijk daarvan onkundig, zoodat eerst na het volvoerde gruwelpleit de
mare daarvan 's avonds nog tot hem kwam. Medeplichtig echter, buiten de handdadige
raddraayers en hun medewerkers, waren zeker die Boetselaer en de haarlemsche Pen-
sionaris Bosveld, die met de afgifte der order aan Tilly, om af te trekken, willens
en wetens — men kan 't haast niet anders noemen — het doodvonnis der beide
broeders onderschreven; medeplichtig was, door hare onverantwoordelijke houding, de
haagsche overheid, met haar onder den dwang van 't grauw en zijn ophitsers beleef-
delijk bukkenden Burgemeester-schuiterkolonel; medeplichtig al die betergezindeschut-
ters en burgers, die, even als hun Burgemeester en Overste, lijdelijke toeschouwers bleven,
en de hoofdmisdadigers hun «wanordelijk» bedrijf met de meeste «orde» — als wij 't hun
medestanders van hen hoorden roemen — lieten volbrengen ; medeplichtig was voorzeker
ook de groote meerderheid van des Ruwaards onrechtvaardige rechters, die, in plaats
van een schitterende vrijspraak te geven, een zoo dubbelzinnig vonnis streken, op een
niet minder dubbelzinnige, hem tegenover zijn onwaardigen belichter verongelijkende
bejegening gevolgd; medeplichtig was eindelijk de rechlzinnig-hervormde geestelijkheid,
met hare oudjoodsche staatsbegrippen en heerschzieken eigenmin, die zich sedert jaren
met de edelaardige taak bezig hield, haar herderlievende volgelingen tegen het .slad-
houderlooze staatsbestuur van Holland en zijn hoofdleider op te ruyen, en hem als een
landverrader en Prinsedooder te brandmerken, als iemand daarenboven — want dat was
natuurlijk wel 't ergste in haar oog — die steeds «de verzenen tegen de Gezalfden des
Heeren gekant» had. De strijd was hard tegen hard geweest, men kan het niet ont-
kennen, en in zoo verre er voor een dergelijk gruwelstuk, als de moord der beide
broeders, verzachtende omstandigheden Ie pleiten vielen, heeft men ze in beider uit-
sluitende richting van staatsinzicht en inborst te zoeken. Zij kenden geen ander
nederlandsch Staatsbegrip, dan dat hunner partij, door Johan, vóór twintig jaar, in
zijn briefwisseling met de te Londen onderhandelende gezanten van den Staat, in de
woorden uitgedrukt: men heeft «opgemerkt, dal de Engelschen deze Vereenigde Neder-
landen in verscheiden artikelen noemen met den naam van respuhlica of Republiek,
't welk geoordeeld wordt eigenlijk daarvoor niet te passen, alzoo deze Provinciën niet
en zijn te zamen ééne Republiek {urn respuhlica), maar ieder Provincie apart eene
990ö2 ALGEMEENE GESCHIEDEiN IS
soevereine Republiek is; en dat dus deze vereenigde Provinciën niet met den naam
Tan respubUca, in 't enkelvoud, maar veeleer met den naam van respublicae faderatae
(verbonden republieken) in 't meervoud genoemd zouden moeten worden». Voor dat
denkbeeld, reeds door Oldenbarneveltpin zijn tijd als tot zelfzuchtige verbrokkeling
leidend, bejammerd % bleven zij, met een volharding een meer doeltreffend streven
waardig, onverdroten werkzaam, en offerden er onverbiddelijk ieder aan op, die, zij
't dan ook met minder belangelooze aandrift dan de hunne, in andere strekking
arbeidde. Meêgaandheid was een menschelijke gemoedsneiging in dat van den grooten
Raadpensionaris niet gevonden, en zoo de arme, voor de vermeende belangen van zijn
«kleinen vriend», op 't schavot gesneefde Buat dat als slachtoffer had moeten ervaren;
zoo, nog vóór weinig weken, ook de dweepzieke haagsche raadsheerszoon, hoewel
schuldiger dan gene, dat met zijn dood door beulshanden geboet had; dezelfde
plek, waarop beiden het hoofd voor de voeten gelegd werd, was door de verbitterde
tegenpartij tot de schouwplaats bestemd, om den verafschuwden Staatsman, die
onwillig was gebleken, er zijn invloed tegen te doen gelden, met zijn niet min-
der gehaten ouder broeder, om hals te brengen. Zeker een jammerlijk loon voor
een leven in den werkzaamsten dienst van 't Land, tot heil van dat Land, naar
zijn beste weten en innigste overtuiging, besteed. Waarom is, vraagt men zich on-
willekeurig af, waarom is niet hever dat voornemen van den jongen, zijn schran-
derheid ten volle bevroedenden Stadhouder volvoerd, hem, bij zijn aftreden uit
den Staatsdienst, als zijn persoonlijken raadsman langs een of anderen weg aan
zich te verbinden, gelijk daar, door bemiddehng van den allengs minder uitsluitend
geworden Van Beuningen, sprake van geweest schijnt te zijn? Naar deze zelf aan den
amsterdamschen Burgemeester Six meêdeelde, was men van weerszijden tot de zaak
genegen; toch was alles op 't laatste oogenblik, en toen zij voor goed beklonken
stond te worden, spaak geloopen. Waagde de Prins het tegenover zijn De Witt zoo
hartstochtelijk vijandigen aanhang ten slotte niet, in zoo vriendschappelijk vleyende ver-
houding tot hem te treden? Thans was, door den gruweldag van 20 Augustus, allo
uitzicht op samenwerking voor goed verdwenen, en de twee en twingtigjarige Prins-
Stadhouder voortaan geroepen, het hachelijk beleid van 's Lands zaken, te land en
ter zee, te velde en in 't staatsbeheer, op zich te nemen. De algemeene ingenomen-
heid met zyn verheffing en persoon had hij daarby al aanstonds voor.
!«( t» >
' Zie de woorden uit zjjne pen aangehaald door Friiin in den Gids voor 1865, IV bl. 26^, aant.,
en waarin hy 't betreurt, "dat de Ver. Nederlanden nyet en sijn één Republique, maer seven ver-
scheyde Provinciën, hebbende elck haer verseheydene forme van regeeringe, nyet gemeens hebbende
met malcanderen dan alleen 't gunt by contract totte gemeene defensie belooft is".
Α
-ocr page 998-PLAATSING DER PRENTEN EN PORTRETTEN.
^•.rt van 't Nede-.ana»eh Gemeenebent...............Had. 40.
Abel Servient............
. „ ................................ » » 75.
Anna van Oostenrijk......
............................ » „ 76.
Lodewijk XIV in 1649..
Λ , „ ......................... " » 78.
Antony Brun.......
τ , ^ ......................................................................» „ 80.
Izaak Doreslaer.................
.................. » jj 84.
Afkondiging van den vrede te Antwerpen.............. ^
Het (oude) Stadhuis van Amsterdam. " ,
................. η j, 104.
Jacob de Witt.......
............................... » „ 129.
De blokhuizen te Amsterdam...
. „ ..................... " » 140.
ülivier Crorawell.......
........................... » « 244.
Hier. van Beverningh.....
^ ............................. » „ 876.
Delft na 't springen van de kruittoren...
........... » Β 433.
Spotprent op Mazarin, Cromwell, Koningin Kristina. enz. „ „ ^gg.
De gereformeerde iour ά la mode
..................... η „ 513.
Pieter Florisz..........
............................ « „ 543.
Oreorge Monk........
............................... « „ . 666.
Koning Karei II........
„ , .......................... « « m.
Cortenaer...........
» » 728.
Barend van Galen, bisschop van Munster....
........... » η 740,
bpotprenten op den averechtschen bisschop....
........ » Β 757.
Pnns Eupert...........
............................ « « 770.
Aert van Nes.........
............/................ r „ 78é.
Sinnebeeld voor Gauwe Geesten, enz..............
Cornelis de Witt.........
........................... Λ η 822.
Sir W. Temple................
........................... « „ 828.
Coenraad van Beuningen......................
................ » η 838.
Johan de Witt........
............................ « „ 844.
Jean de Labadie..........
........................ » « 864.
Graaf van Monterey.................
■' .........·♦·«· „ ^ 906.
-ocr page 999-Λ Λ 1 f » ,4. '
-
'S»
Sr·;- '
Μ ■ ·
ACHTSTE BOER, eerste gedeelte; 1648—1673,
Vredeviering. Algemeene Toestand, 1648 ...........................................Bladz. 1.
Verhouding tot het Buitenland, 1648, 1649................................„ 75.
Inlandsche Tweespalt, 1649, 1650............................... „ 104.
De Groote Vergadering, 1657.............................................................„ 166.
In- en uiüandsche stribbelingen, 1651 , 1652.........................„ 229.
Oorlog met Engeland. Joh, de Witt Raadpensionaris, 1652—1654. „. 296,
Vrede van Westminster en Uitsluitingsacte, 1654 en 1655.................„ 370.
Uitlandsche beslommering; inlandsch rumoer, 1654—1657..................„ 451.
Noordsche oorlog; Pyreneesche vrede; Engelsche ommekeer,
1657—1660 ...................................................................„ 522.
In- en uitheemsche zaken, 1658—1664..................................„ 579.
Tweede engelsche oorlog, 1665 -3668......................................................„ 709.
Eerste Hoofdstuk,
Tweede
Derde
Vierde
Vijfde
Zesde
Zevende
Achtste
Negende
Tiende
Elfde
Twaalfde
Laatste jaren en val van 't stadhouderloos bewind, 1667—1672... „ 837.
Opgemerkte drukfeilen en misstellingen.
Bladz. 79 reg. 9 van boven staat: Mazarin lees: den Graaf van Estrades.
Mazarin „ Estrades.
landgenomen „ landgenooten.
21 January „ 9 February.
onder
boven
»
onder
w
104
253
520
536
10
13
Triquet „ Friquet.
aant. ^ voeg by: wellicht door verwarring met de C van zijn voornaam.
794, aant. ' reg. 3ν. ο, staat: loerfte
lees: werfe.
JsSf^
.....